This is a digital copy of a book that was preserved for generations on library shelves bef ore it was carefully scanned by Google as part of a project
to make the world's books discoverable online.
It has survived long enough for the copyright to expire and the book to enter the public domain. A public domain book is one that was never subject
to copyright or whose legal copyright term has expired. Whether a book is in the public domain may vary country to country. Public domain books
are our gateways to the past, representing a wealth of history, culture and knowledge that 's often difficult to discover.
Marks, notations and other marginalia present in the original volume will appear in this file - a reminder of this book's long journey from the
publisher to a library and finally to you.
Usage guidelines
Google is proud to partner with libraries to digitize public domain materials and make them widely accessible. Public domain books belong to the
public and we are merely their custodians. Nevertheless, this work is expensive, so in order to keep providing this resource, we have taken steps to
prevent abuse by commercial parties, including placing technical restrictions on automated querying.
We also ask that you:
+ Make non-commercial use of the files We designed Google Book Search for use by individuals, and we request that you use these files for
personal, non-commercial purposes.
+ Refrainfrom automated querying Do not send automated queries of any sort to Google's system: If you are conducting research on machine
translation, optical character recognition or other areas where access to a large amount of text is helpful, please contact us. We encourage the
use of public domain materials for these purposes and may be able to help.
+ Maintain attribution The Google "watermark" you see on each file is essential for informing people about this project and helping them find
additional materials through Google Book Search. Please do not remove it.
+ Keep it legal Whatever your use, remember that you are responsible for ensuring that what you are doing is legal. Do not assume that just
because we believe a book is in the public domain for users in the United States, that the work is also in the public domain for users in other
countries. Whether a book is still in copyright varies from country to country, and we can't offer guidance on whether any specific use of
any specific book is allowed. Please do not assume that a book's appearance in Google Book Search means it can be used in any manner
any where in the world. Copyright infringement liability can be quite severe.
About Google Book Search
Google's mission is to organize the world's Information and to make it universally accessible and useful. Google Book Search helps readers
discover the world's books while helping authors and publishers reach new audiences. You can search through the full text of this book on the web
at|http : //books . google . com/
Over dit boek
Dit is een digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliotheekplanken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig is gescand door Google. Dat
doen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken.
Dit boek is zo oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke
domein behoort, is een boek dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteur srechttermijn is verlopen. Het kan per land
verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron van
geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn.
Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan de
lange reis die het boek heeft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u.
Richtlijnen voor gebruik
Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken
uit het publieke domein behoren toe aan het publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven
leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op
automatisch zoeken.
Verder vragen we u het volgende:
+ Gebruik de bestanden alleen voor niet-commerciële doeleinden We hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door
individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet-commerciële doeleinden.
+ Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek
doet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelhe-
den tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en kunnen u misschien
hiermee van dienst zijn.
+ Laat de eigendomsverklaring staan Het "watermerk" van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over het
project te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet.
+ Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal is. U kunt er
niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein is
voor gebruikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek rust, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval
met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het
eenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng.
Informatie over Zoeken naar boeken met Google
Het doel van Google is om alle informatie wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uit
allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en uitgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoeken
op het web via http: //books .google . com
HARVARD UNIVERSITY
LIBRARY
OP THS
PEABODY MUSEUM OF AMERICAN
ARCHAEOLOGY AND ETHNOLOGY
DEPOSITED BY
Musemn of Comparatlve
zoology
R*<=«v«» June 21, 1915
DE SLUIK- EN KROESHARIGE EASSEN
TUS8CHEN
SELEBES EN PAPUA.
o
DE SLUIK- EN KROESHARIGE RASSEN
TUSSCHEN
SELEBES EN PAPUA
DOOR
JOH. GERARD. FRIED. RIEDEL.
MET PLATEN EN SGHETSKAARTEN.
UITGEGEVEN DOOlt TUSSGHENKOMST VAN HET NEDERLANDSC»
AARDRIJKSKUNDIG GENOOTSCHAP.
^ '. >o /n
'Ö-ÜRAVENHAGE,
MARTINUS NIJHOFF.
^"^1 8 8 6.
t
^^ ^, TMi-uy.<^-
2> a/J«!^,t-2( U-i.
Pu.^ Xl,l'=l^'
Alle rechten door den Schrijver gereserveerd.
^
i'-
GEDRUKT TER ZUID-HOLLANDSCUE BOEK- EN HANDELSDRUKKERIJ.
VOORREDE.
Dertig jaren geleden, toen ik als jeugdig ambtenaar bij het Binnenlandsch
Bestuur op Noord- Selebes een begin maakte met ethnohgische feiten op te teekenen ,
werd mij van vele xyden op het nuttelooxe, het belachelijke van xtilk een arbeid
gewezen. Oudere ambtgenooten en vriendeti raadden mij in de plaats daarvan
in gemoede en met aandrang aan, de studie van de Heilige Boeken der Indische
Regeering, de zoogenaamde Staatsbladen, als het eenig noodige om in 'sLand$
Dienst eene schitterende carrière te maken.
Hoewél aanvankelyk schoorvoetende, besloot ik toch spoedig de my gegevene
tvenken te laten voor hetgeen zy waren en van de noodzakelijkheid daarvan door-
drongen, ging ik in de eenmaal door mij gekozene richting op myne tvyze voort
om de volksstammen, waaronder ik leefde en die ik moest besturen en leiden, niet
alleen oppervlakkig/ te leeren kennen, maar ook om hunne wijze van denken en
gevoelen beter te leeren begrijpen. Ik traehtte my gemeenzaam te maken met
hunne begrippen omtrent recht en onrecht, misdryf en overtreding, moord en dood-
slag , straf en wraaknemiyig , bezit en eigendom en nog veel meer — begnppen
welke in den loop der tyden door evolutie het proces van differentiatie nog niet
hebben ondergaan — vooral omdat het reeds vroeg bij mij vaststond, dat . . . <^pour
diriger Ie peupk dans la voie correcte, il faut d'abord cannattre letirs cotdumes
et leurs mceurs* . . . dat. . . nt is absolutely necessary for the statesman uho tvould
govem suecessfuUy not to look upon human nature in the abstract, and endeavour
to apply universal rules, but to consider the special, inoral, inteUectual and
sodal capabilities , wants and aspirations of each particular race uith which he
hos to deal. A form of govemment under which one race would live happily
and prosperously would to the other be the ccmse of unendurable misery. ...»
Met een dusdanig onderzoek eennuml mij onledig houdende, werd ik tioe langer
hoe meer door de ethnologische wetenschap geboeid, te meer doordien ik gedurefide
myne onafgebrokene nasporingen heb mogen ondervinden, hoeveel imioed ik door
de kennis der zeden en gebruiken, der zoogenaamde adat — het residuwn van
de publieke opinie der vaderen , de coërcieve instellingen van het voorgeslacht — op
de bevolking verkreeg. Door deze te kennen en voor een deel te eerbiedigen, wekte
VI VOORREDE.
ik vertrouwen. Het streven, oin met hunne tradiiiën en cereinwiiën , zeden en
gewoonten bekend te worden, werd door de inboorlingen, overal waar ik kwam,
als , een soort piëteit mijuerxyds tegenover hunne vaderen aangemerkt en op hoo-
gen prijs gesteld. En daaraan schrijf ik het aUeeti toe, dat ik tal van ethnohgi-
sche feiten, de organisclie prodiwten van den menschelyken geest, die anders
voorbedachtelyk verborgen worden gehouden, heb leeren kennen.
Het werk, dat thans onder de oogen van belangstellenden gebracht ivordt, bevat
alxoo een klein gedeelte van de door my successievelijk opgeteekende ethnologische
by zonderheden , door eigen o'nderxoek verkregen en aangevuld door mededeelingen
van een tal van vertrouwbare inboorlingen, xoowel mannen als vrouwen. Ofschoon
ik getracht heb in dexen arbeid alles xoo beknopt en volledig mogelyk terug te
geven, gevoel ik toch dat het laatste my 7iiet is mogen geluklcen, eensdeels door-
dien het werk een te grooten omvang xou verkrijgen , ten andere omdat er veel —
zeer veel 7iog — te onderxoeken valt, wil men de physische en psychische eigeti-
schappen der inboorlingen juist en naar waarde appreeieeren. De beknopte
door my bekend gestelde historische bijzonderheden xyn uit de geschriften van
F. Valentijn, E. C. Barchewitz, R. De Clercq en anderen geput. De kaarten of
figuratieve schetsen heb ik op mijne reizen om my te oriënteeren, ook volgens
aandtiidingen van intelligente inboorlingen te zamen gesteld, terwijl een gedeelte
der ethnographische afbeeldingen het werk is van een jeugdigen inlander, die de
zoogenaamde Burgerschool op Ambon met vrucht bezocht heeft.
Ten aanzien van de spelUng moet ik doen opmerken dat door my de m in de
plaats van qq, de y in de plaats van t of fh is gebezigd. Waar de ie in inland-
sche woorden voorkomt moet deze als ie, de oe als oë ivorden gelezen. Alle namen
van eilafiden, bergen, negariën en dergelyke heb ik volgens de ware uitspraak
der respectieve bevolking in verband tot de oorspronkel^ke taalkundige beteekenis
en afleiding in schrift wedergegeven.
Het is m/ij ten slotte eene aangename taak mynen oprechten dank openlyk te
betuigen aa7i allen, die voor de uitgave van dit tvèrk my de zoozeer gewaardeerde
hulp en ondersteuning hebben verleend.
DE SCHEIJVER.
September 1885.
1 3sr h: o TJ 3D.
EERSTE HOOFDSTUK
HET EILAND BURU.
Ligging. Formatie. Bergen. Rivieren. Vlakten. Baaien en ankerplaatsen. Moerassen. Moeson.
Vogelnest-klippen. Bevolking. Heidenen. Christenen. Mohamedanen. Traditie. Geschiedenis. Taal.
Physische , intellectueele en moreele eigenschappen. Verminking van 't lichaam. Cultus. Vereering
van geesten. Bijgeloof. Droomen. Eed. Voorbehoedmiddelen. Negariön. Woningen. Arbeid mannen
en vrouwen. Nijverheid. Landbouw. Boschproducten. Handel. Voeding en kleeding. Standen.
Bestuur en inkomsten van hoofden. Afdoening zaken. Straffen. Eechtspleging. Grondeigendom.
Bloedverwantschap. Huweljk en echtscheiding. Zwangerschap. Geboorte. Ziekte. Dood en begrafenis.
Erfenis. Ttjdsverdeeling. Kosmognosie bladz. 1 — 28
TWEEDE HOOFDSTUK.
AMBON EN DE ÜUASE.
Ligging. Formatie. Bergen. Rivieren. Voetpaden. Ankerplaatsen. Moeson. Aantal negariën.
Bevolking. Taal. Traditie. Geschiedenis. Physische, intellectueele en moreele eigenschappen.
Grondeigendom. Bestuur. Standen. Onderzoek en afdoening van zaken. Straffen. Eed. Oorlog en
vrede. Landbouw en veeteelt. Cultus. Godsdienst. Onderwtjs. Bijgeloof. Tooverij. Pamali. Matakau.
Pela. Negariön. Woningen. Huisraad. Wapenen en kleeding. Nijverheid. Handel. Verloving.
Huwelp. Schaking. Echtscheiding. Zwangerschap. Partus. Behandeling van pasgeboren kinderen.
Mutilatie van 't lichaam. Ziekten. Overlijden. Rouw. Erfenis. Voeding. Narcotica. Feesten. Zang
en dans. Raadselen. Kosmognosie bladz. 29 — 85
DERDE HOOFDSTUK.
HET EILAND SERANQ OP NUSAINA.
Ligging, Geographische beschrgving. Aantal eilanden. Formatie. Bergen. Bosschen. Rivieren.
Ankerplaatsen. Moerassen. Wegen. Klimaai Moeson. Bevolking; aantal en verspreiding. Taal.
Traditie. Geschiedenis. Physische, intellectueele en moreele eigenschappen. Grondeigendom. Bestuur.
Standen. Familie. Straffen. Oorlog en vrede. Cultus. Godsdienst. Booze geesten, B^geloof. Tooverg.
Droomen. Matue. Eed. Koppeiyacht. Negariën. Huisbouw. Huisraad. Voorwerpen van waarde.
Voeding. Kleeding. Jacht, visscherg en vogelvangst Landbouw. Nijverheid. Handel. Schulden.
Maten en gewichten. Telling. Vriendschapsbetrekkingen. Pela. Onderling eerbetoon. Feesten.
Zang. Dans. Spelen. Kinderspelen. Huweljk. Echtecheiding. Partus. Verminking van 't lichaam.
Puberteitsplechtigheden. Kakihan. Mohone holine. Tatuage. Ziekte. Overlijden. Teekenen van
rouw. Erfenis. Kosmologische voorstellingen bladz. 86 — 145
Vm INHOUD.
VIERDE HOOFDSTUK
DB SERANQLAO- EN GORONG-ARCHIPEL.
Ligging. Aantal. Formatie. Bergen. Rivieren. Ankerplaatsen. Vaarwaters. Moerassen. Voet-
paden. Klimaat Moeson. Negariën. Bevolking. Taal. Traditie. Geschiedenis. Physi8che,intellectueele
en moreele eigenschappen. Grondeigendom. Standen. Bestnnr. Hoofden. Afdoening van zaken.
Straffen. Eed. Ordalium. Oorlog en vrede. Negariön. Woningen. Hnisraad. Voorwerpen van waarde.
Wapenen. Kleeding. Sieraden. Godsdienst Goede en kwade geesten. Ziel. Tooverij. Droomen.
Bijgeloof. Sasi. Matakau. Verboden handelingen. Nijverheid. Handel. Landbouw. Verloving. Huwelijk.
Schaking. Echtscheiding. Zwangerschap. Partus. Mutilatie van het lichaam. Ziekte. Overlijden.
Begrafenis. Erfenis. Voeding. Narcotica. Feesten. Zang en dans. Eaadsels. Dobbel- en kinder-
spelen. Kosmologie. Vuur bladz. 146 — 187
VIJFDE HOOFDSTUK.
DE WaTUBELA-EILAKDEK.
Ligging. Aantal. Formatie. Bergen. Rivieren. Voetpaden. Moerassen. Ankerplaatsen. Klimaat
Bevolking. Aantal. Verspreiding. TaaL Traditie. Geschiedenis. Physische, intellectneele en moreele
eigenschappen. Grondeigendom. Standen. Bestuur. Hoofden. Afdoening van zaken. Straffen. Cultus.
Booze geesten. Bjgeloof. Droomen. Eed. Negariën. Huizen. Huisraad. Kleeding. Oorlog en vrede.
Landbouw. Nijverheid. Arbeid mannen en vrouwen. Handel. Scheepvaart Maten en gewichten.
Telling. Huweljk. Echtscheiding. Zwangerschap. Partus. Verminking van het lichaam. Ziekte.
Genezing. Dood. Begrafenis. Rouw. Erfenis, Voeding. Narcotica. Feesten. Zang en dans. Spelen.
Kosmologie bladz. 188—213
ZESDE HOOFDSTUK.
DE KEEI- OP EWAABU-EILANDEN.
Ligging. Geographische beschrij\ing. Aantal eilanden. Formatie. Bergen. Rivieren. Bosschen. •
Moerassen. Meren. Ankerplaatsen. Wegen. Bevolking. Ursiwa. Urlima. Taal. Traditiën. Geschiedenis.
Physische, intcUectueele en moreele eigenschappen. Cultus. Bjgeloof. Droomen. Eed. Aanleg
negariën. Huisbouw. Arbeid mannen en vrouwen. Nijverheid. Handel. Voeding. Kleeding. Ver-
minking van het lichaam. Standen. Bestuur. Plichtplegingen. Grondeigendom. Landbouw. Rechts-
pleging. Straffen. Oorlog en vrede. Verloving. Huwelijk. Zwangerschap. Ziekte. Dood. Zang, spel
en dans. Kosmognosie. Voorwerpen uit den ouden tiJd bladz. 214 — 243
ZEVENDE HOOFDSTUK.
DE AARU-ARCHIPEL.
Ligging. Geographische verdeeling. Eilanden. Formatie. Kanalen. Moerassen. Voetpaden.
Ankerplaatsen. Riffen. Moeson. Klimaat Belangrijke negariën. Ursia — Urlima. Bevolking. Taal.
2^ang. Traditiën. Geschiedenis. Physische, intellectueele en moreele eigenschappen. Verminking
van 't lichaam. Standen. Adel, rijken, slaven. Cultus. Bijgeloof. Droomt. Eed. Aanleg negariën.
Huisbouw. Huisraad. Arbeid mannen en vrouwen. Handel. Artikelen van rijkdom. In- en uitvoer.
Voeding. Eleeding. Bestuur. Afdoening zaken. Straffen. Likomsten hoofden. Plichtplegingen.
Grondeigendom. Landbouw. Oorlog en vrede. Verloving. Huwelijk. Zwangerschap. Bevalling.
INHOUD. IX
Opvoeding kinderen. Ziekte. Dood. Begrafenis. Bouw. Erfenis. Ttjdsverdeeling. Telling. Maten.
Kosmologische b^ppen. Gomgai en Tungu bladz. 244 — 271
ACHTSTE HOOFDSTUK
DE TANEMBAR- EN TIMOBLAO-EILANDEN.
Ligging. Aantal eilanden. Eigendom daarvan. Vaarwaters. Formatie. Bivieren. Ankerplaatsen.
Belgen. Wegen en voetpaden. Moeson. Bevolking. Talen. Traditie. Geschiedenis. Physische,
inteUectueele en moreele eigenschappen. Mutilatie van het lichaam. Cultus. Booze geesten.
Heilige plaatsen. Eed. Waarzeggerij. Droomen. Negariên. Woningen. Arbeid mannen en vrouwen.
VischvangsL Handel. Prauwenvaart. Voeding. Kleeding. Standen. Bestuur. Afdoening van zaken.
Eigendom van gronden. Landbouw. Oorlog en vrede. Huwelgk en echtscheiding. Zwangerschap.
P&rtos. Overlijden. Begrafenis. Bouw. Erfenis. Zang, spel en dans. Kosmologie, bladz. 272 — 309
NEGENDE HOOFDSTUK.
DB LUANQ-8ERMATA-GR0EP.
Ligging. Geographische beschrgving. Formatie. Bergen. Ankerplaatsen. Wegen. Bevolking.
Taal. Traditie en geschiedenis. Physische, inteUectueele en moreele eigenschappen. Cultus.
Bijgeloof. Droomen. Eed. Lirichting negariën. Offerhuis. Huizen. Huisraad. Arbeid mannen en
vrouwen. Nijverheid. Handel. Schulden. Voeding. Narcotica. Kleeding. Bestuur. Hoofden. Eer-
bewtjzing en plichtpleging. Grondeigendom. Landbouw. Straffen. Oorlog en vrede. Verloving. Huwelgk
eïk Echtscheiding. Zwangerschap. Bevalling. Ziekte. Dood. Begrafenis. Erfenis. Zang, spel en
dans. Kosmognosie bladz. 310 — 331
TIENDE HOOFDSTUK.
DE BABAR-AROmPEL.
Ligging. Geographische beschrijving. Formatie. Bergen. Bivieren. Ankerplaatsen. Klimaat.
Moeson. Bevolking. Taal. Traditie. Geschiedenis. Physische, inteUectueele en moreele eigen-
schappen. Verminking van het lichaam. Cultus. Bggeloof. Droomen. Eed. Inrichting negariön en
huizen. Huisraad. Arbeid mannen en vrouwen. Nijverheid. Handel. Schulden. Lming daarvan.
Voeding. Narcotica. Kleeding. Bestuur. Afdoening zaken. Straffen. Standen. Slaven. Grondbezit
Landbouw. Oorlog en vrede. Verloving. Huwelijk. Zwangerschap. Verlossing. Echtscheiding.
Ziekte. Dood. Begrafenis. Bouw. Erfenis. Zang, spel en dans. Kosmognosie . bladz. 332 — 364
ELFDE HOOFDSTUK.
DE EILANDEN LBTI, MOA EN LAEOR.
Ligging. Geographische beschrijving. Formatie. Bergen. Bosschen. Moerassen. Bivieren. Voet-
paden. Ankerplaatsen. Moeson. Klimaat Bevolking. Taal. Traditie. Geschiedenis. Physische,
inteUectueele en moreele eigenschappen. Verminking van het lichaam. Cultus. Bijgeloof. Droomen.
Eed. Negariën, huizen, huisraad. Arbeid mannen en vrouwen. Ng verheid. Handel. Schulden.
Voeding en Meeding. Wapenen. Bestuur. Afdoening zaken. Straffen. Standen. Grondbezit Land-
bouw. Veestapel. Oorlog en vrede. Huwelp. Echtscheiding. Bechten schoonouders. Zwangerschap.
Verlossing. Ziekte. Dood. Begrafenis. Erfenis. Vreemdelingen. Feesten. Spel, zang en dans.
Tgdsverdeeling. Telling. Maten en gewichten. Kosmognosie bladz. 365 — 398
X INHOUD.
TWAALFDE HOOFDSTUK.
HET EILAND KEISAR OF MAKISAR.
Ligging. Formatie. Borgen. Bivieren. Voetpaden. Ankerplaatsen. Moeson. Verdeeling land-
schappen. Negariën. Bevolking. Mestiezen. Taal. Traditie. Geschiedenis. Physische, intellectneele
en moreele eigenschappen. Standen. Bestuur. Hoofden. Afdoening van zaken. Straffen. Ëod.
Grondeigendom. Landbouw. Veestapel. Cultus. Bjjgeloof. Huwelgk. Schaking, ttuweljk van broe-
ders- en zusterskinderen. Bijzitten. Echtscheiding. Steriliteit der vrouwen. Zwangerschap. Partus.
Haarsngden. Doorsteken der oorlellen. Tandvjjlen. Ziekte. Genezing. Overladen. Begrafenis. Rouw.
Erfenis. Huizen. Huisraad. B[leeding. Sieraden. Wapenen. Oorlog en vrede. Nijverheid. Arbeid
van mannen en vrouwen. Handel. Geld. Voeding. Narcotica. Feesten, zang en dans. Muziek-
instrumenten. Spelen. Kosmologie bladz. 399—429
DERTIENDE HOOFDSTUK.
HET EILAND EETAR OF WETAR.
Ligging. Geographische verdeeling. Formatie. Bergen. Rivieren. Meeren. Moeson. Ankerplaatsen.
Klimaat. Traditie. Geschiedenis. Physische, intellectneele en moreele eigenschappen der bevolking.
Sfcinden. Bestuur. Afdoening zaken. Straffen. Cultus. Bjjgeloof. Droomen. Godsoordeelen. Grond-
eigendom. Woningen. Oorlog. Vrede. Verbond van negariën. Eed. Huweljjk. Bijzitten. Echtscheiding.
Zwangerschap. Bevalling. Verminking van het lichaam. Vaderrecht. Bloedverwantschap. Ziekte. Dood.
Begrafenis. Verblgf zielen. Erfenis. Feesten. Arbeid. Landbouw. Nijverheid. Handel. Maten en
gewichten. Voeding. Tijdsverdeeling. Telling. Kosmische verschijnselen . . . bladz. 430 — 458
VEERTIENDE HOOFDSTUK
DK EILANDEN BOMANG, DAMA, TEUN, NILA OF LINA EN SERUA.
Ligging. Aantal eilanden. Formatie. Bergen. Ankerplaatsen. Voetpaden. Vruchtbaarheid van
den bodem. Klimaat. Bevolking. Traditie. Geschiedenis. Bestuur. Straffen. Standen. Slavernij.
Physische, intellectueele en moreele eigenschappen. Grondeigendom. Landbouw. Veeteelt Cultus.
Tooverij. Onderwijs. Huwelijk. Zwangerschap. Partus. Ziekte. Overlijden. Begrafenis. Erfenis.
Handel bladz. 459—468
REGISTER bladz. 469—473
VERBETERINGEN EN BLI VOEGINGEN. . » 474
VERKLARING DER PLATEN » 475—486
EERSTE HOOFDSTUK.
HET EILAND BURU.
Ligging. Fonnatie. Bergen. Rivieren. Vlakten. Baaien en anlLerplaatsen. Moerassen.
Moesons. Vogelnest-k lippen. Bevolking. Heidenen. Christenen. Mobamedanen. Traditie.
Qesohiedenis. Taal. Physisehe , intelleotneele en moreele eigenschappen. Verminking van
*t lichaam. Cultus. Vereering van geesten. B0geloof. Droomen. Eed. Voorbehoedmiddelen.
Negariën. Woningen. Arbeid mannen en vrouwen. Kflverheid. LandlM)nw. Boschproducten.
Handel. Voeding en kleeding. Standen. Bestuur en inkomsten van hoofden. Afdoening
saken. Straffen. Rechtspleging. Qrondeigendom. Bloedverwantschap. Huweiyk en echt-
scheiding. ZwangerschiH[>. Geboorte. Ziekte. Dood en begrafenis. Erfenis. Tgdsverdeeling.
Kosmognosie.
Het eiland Buru of Bulu, door de oorspronkelijke bevolking Vuk Bulu, land
Bulu, genoemd, beslaat eene uitgestrektheid van meer dan honderd-zestig vierkante
geographische mijlen en is tusschen 126® en 127° 20' oosterlengte van Greenwich en
tusschen 3® en 3° 55' zuiderbreedte gelegen.
Dit eiland wordt door tal van bergketenen en uitgestrekte dalen doorsneden.
De bergen zijn grootendeels Ablagerungen van de triasperiode, waartusschen lagen van
mioceen tertiaire formatie met sporen van metamorphische en vulkanische gesteenten
of naar gelang der localiteit overblijfselen van diluviale en recente vorming
voorkomen. Behalve de hooge toppen van den Tomahu, Siel, Bara, Sanane,
Kombangpoon, Atnoul, Wagapa en Waimoli, vindt men in de binnenlanden nog
de Vogi, Vevu, Latubau, Vurekako, Waiboo, Sopot, Bobo, Vatuvaa, Lokikokan,
Karena, Kuse, Tevdule, Noralpita, Vamite, Kakusan, Mahalatanen en anderen.
De op verren afstand zichtbare top aan de westzijde van het eiland gelegen
is die van den Tomahu, van ongeveer 2500 meters hoogte. Het eiland is rijk
aan rivieren , waarvan de grootste , de Waeiapo het landschap Kaiïli — de
Waeolo, Waeoki en Waekolo het landschap Waesama — de Waemala, Waekabo
en Waekuma het landschap Masarete — en de Waeili het landschap Lisela door-
snijden. Vruchtbare vlakten, die voor cultures geschikt geacht worden, zijn die
van Waeapa, ook wel Baman genoemd, Amoto, Simlou, Wasuhan, Rorenso, Wa-
Mmata, Hetlima, Batuboi, Waelea, Liba, Namlae, Titbare, Waetina, Waetemun,
1
a B TJ B u.
Waemala, Rakubulana en Lasilale. Bezuiden de negari Kaiïli treft men onafzienbare
weilanden, met name Waeasel en Sawabesi, aan. Behalve de baai van Kaiïli, waar de
grootste rivier van het eiland, de Waeiapo, zich in zee stort, heeft men op Buru nog
de Tivubaai, in het zuidwesten van het eiland gelegen, alwaar eene goede ankerplaats
gevonden wordt. Naar gelang van den moeson bestaat er nog gelegenheid om voor
een korten tijd te ankeren in het landschap Leliali bij Marasa, Waebabae en Mara-
lat; in het landschap Tagalisa bij Waepote en Waelano; in het landschap Lisela
bij Waeili; in het landschap Palumata bij Waediu; in het landschap Masarete bij
Waekuma, Waemala, Kawiri, Meva, Masbaitleksula en Waekibonamrole ; in het land-
schap Oki bij Oki; in het landschap Waesama bij Tïbo, Wamsisi en Kabüti, en in
het landschap Lumaete bij de rivier Dat. Met uitzondering van de raana Wakaholo
in het landschap Lisela, die op ongeveer 1150 meters hoogte ligt en in 1668 voor
de eerste maal door Europeanen werd bezocht, treft men er geene meren aan. Moe-
rassen, kabut, met sagubosschen overdekt, vindt men in groote uitgestrektheid in
de landschappen Kaiïli, Lisela en Waesama. Li den Westmoeson heeft men op
Noord-Buru regen en op Zuid-Buru droogte. In den Oostmoeson heeft het omgekeerde
plaats. Het klimaat is langs de noordkust van wege de vele moerassen niet
gezond. Bij de negariën Namrole en Taslatu in het gebergte worden de vogelnest-
klippen, katimpu en Kabalela genaamd, aangetroffen.
De in de verschillende landschappen in 1882 aanwezige bevolking blijkt uit den
volgenden staat.
YBBEHDELINGEV.
NEGAEIBBVOLKDre.
LANDSCHAPPEN.
MOHAMBDANBN.
HOHAMEDAITEK.
"EETDVSEV
MAlQrEN|VBOUWEK
TOTAAL
HAUJNBK
VBOUWEK
TOTAAL
MAinrBK
TBOUWEK
TOTAAL
Kaiïli
33
378
4
16
1
9
14
58
6
26
279
11
8
11
43
2
59
657
4
27
1
17
25
101
8
165
76
38
72
62
17
35
81
36
50
216
51
80
60
55
27
32
86
31
32
381
127
68
132
117
44
67
167
67
82
450
43
120
1906
4
1426
76
63
36
252
44
112
1208
3
1185
56
55
23
702
Leliali .
87
Tagalisa
Lisela .
232
3114
Hakumina
Palumata
Voiri .
7
Masarete
Oki . . .
2611
131
Waesama
Lumaete .
118
59
Tot
aal . .
619
380
899
632
630
1262
4123
2938
7061
De Christenen bestaan te Kaiüi uit 67 mannen en 49 vrouwen, of 116 burgers;
te Masarete uit 18 mannen tot de negaribevolking behoorende, zoodat de bevolking
van het geheele eiland een totaal van 9346 zielen bereikt, of acht-en-vijftig personen
ongeveer op elke geographische mijl.
BURU. 3
De bevolking van Buru bestaat uit vreemdelingen , zijnde de afstammelingen der
strandbewoners , Gebmasin, ook wel Gebdagan genoemd, voornamelijk Ternatanen,
Todoreezen, Makianners, Seurangers van Huamual, Galela en Tobeloreezen , Binong-
koërs, Sulaneezen en Javanen; voorts uit de bergbewoners, Gebmëliaof Gebvuka,meer
bekend onder den naam van Alivuru, die als de oorspronkelijke bewoners van het eiland
moeten worden aangemerkt. De geschiedenis der vestiging van eerstgenoemden is tame-
lijk verward. Volgens de traditiên, die ook uit onsamenhangende fragmenten be-
staan, zijn de voorouders der Gebmölia voor een gedeelte vóór de komst der hier-
vorenbedoelde vreemdelingen uit het noordwesten gekomen, van eene landstreek
genaamd Manu; anderen zijn op het eiland uit boomen voortgesproten, bijvoorbeeld
die van Masarete uit den kamiten, Diospyros ebenus: eene vrouw uit dezen boom
te voorschijn gekomen maakte eenigen tijd daarna in de nabijheid er van vuur,
en toen de boom warm werd en in tweeën spleet trad er een man naar buiten, die
haar huwde; terwijl de eerste bewoners van Oki afkomstig zouden zijn uit den lisa,
Catappa terminalis, nadat de vogel nusi, Haliaetusleucogaster, een geruimen tijd boven
dien boom gezweefd had. De eerste man, Wuae, kwam alstoen te voorschijn, gevolgd
door de vrouw Marabai. Zij huwden en verwekten vele kinderen. Klaarblijkelijk
hebben de Gebmölia eenen gemeenschappelijken oorsprong, omdat de thans bestaande
dialecten, kimnavo, van Kaiïli, Lisela, Masarete en Waesama veel overeenkomst
onderling hebben. Vroeger had men eene oude gemeenschappelijke taal, de limamena,
die thans echter in onbruik is geraakt. In de strandnegariën wordt voornamelijk
Maleisch gesproken.
Vóór de komst der eerste Portugeesche en Nederlandsche zeevaarders in de
Molukken stonden de strandvolken van het eiland Buru onder het bewind van den
Sulthan van Temate, die te Tomahu aan de rivier thans nog Waetamate genaamd
eene versterking had. Volgens de kronieken van dat rijk veroverde Samarau in 1511
Tomahu en onderwierp daarna, door de goedaardige Gebmölia zonder vorm van pro-
ces uit te moorden, alle vestigingen die aan de kust lagen. Onder het bestuur van
den Temataanschen Sulthan Mandarasahang in 1650 vluchtte een zijner broeders,
Kalamata genaamd, door de kimalahas of mindere hoofden Hasi en Tiku gevolgd,
naar Buru, en stookte de bevolking aldaar op tegen Temate. De Gouverneur van
Ambon, Amold de Vlamingh van Oudshoorn, versloeg hem met medewerking van
Temate in 1652, na groote verwoesting en bloedvergieting. Kalamata ontvluchtte,
Hasi onderwierp zich later aan den Gouvemeur Jacob Hustaard , terwijl Tiku gevangen
genomen en verbannen werd. Ofschoon de souvereine rechten van Temate ten aanzien
van de binnenlanden onbewezen waren, kwam bij overeenkomst van 4 Mei 1656 met
den Sulthan van dat rijk Bura als wingewest onder het gezag van Nederland. Alle
strandhoofden werden toen naar Kaiïli verplaatst, alwaar in 1658 de sterkte Mandar
4 B u E tr.
Sjah, eene verbastering van Mandarasahang, werd opgericht en de strenge last werd
uitgevaardigd om alle op het eiland aanwezige nagel- en notemuskaatboomen ,
Caryophyllum aromaticus en Myristica fragrans, uit te roeien. In 1664 werd, in stede
van deze sterkte, het fort Cosburg, dat later Oostburg heette, gebouwd. Nadat dit in
1668 door de te Kaiili aanwezige slaven overrompeld was, sprong het in 1688 in de lucht
en werd door eene palissadeering, pagar-defensie , vervangen. In 1778 werden om
deze pagar of omheining steenen muren gelegd en kreeg het fort den naam van
Defensie, welks bezetting evenwel in den loop dezer eeuw ingetrokken werd. Sedert
dien tijd waren er vertegenwoordigers van het Nederlandsch gezag te Kaiïli aanwezig,
totdat er in 1882 een tweede aan de zuidkust — in de baai van Tivu — geplaatst
werd. Deze ambtenaren hebben over de binnenlandsche stammen, die zich onafhankelijk
wanen, niets te bevelen.
De oorspronkelijke bevolking van Buru, de Gebal ömlialo of Gebumölia, ook wel
Gebvuka genoemd, behoort tot het lichtbruin Indonesisch ras met hypsimeso- en
orthodolicho-vormige schedels. De mannen bereiken eene lengte van 1.64, de
vrouwen die van 1.50 meter. Vele dezer laatsten hebben een mongoloïde aange-
zichtstype. Onder de mannen zijn slechts enkele welgemaakt. Het haar, dat sluik is,
olov rena, is glinsterend zwart. De oogen van de meeste vrouwen zijn kwijnend of
smachtend, terwijl het aangezicht verder zonder uitdrukking is. Kroes- of wolharigen,
olov kokon, worden niet aangetroffen. Door het afvijlen der tanden en het ruim
gebruik maken van de sirih, Chavica betle, met kalk, is de mond vervormd en de
lippen gezwollen. De borsten der vrouwen zijn van middelmatige grootte, van boven
plat en van onderen gewelfd. Na de bevalling hangen de borsten met afzichtelijke
plooien. De ingang der vagina is nauw en de nymphen rudimentair. Krachtig ge-
bouwde individuen worden weinig aangetroffen. Kleine meisjes hebben iets aantrek-
kelijks ; eveneens de jongens ; eene andere leefwijze volgende , zouden zij een krachtig
voorkomen verkrijgen. Onder de bewoners der binnenlanden onderscheidt men twee
gezichtsvormen; de eerste, leptoprosopen, met plat ineengedrongen , de tweede, chamae-
prosopen, met eenigszins vooruitstekenden neus. Het haar wordt door de mannen lang
gedragen, olov remang, omdat de vrouwen dit gaarne zien. Albinos worden zelden
waargenomen ; daarentegen vele gevallen van vitiligo met ichthyosis , beide aanstekelijk.
De energie der Gebvuka of binnenlandsche bevolking van Buru is door eene stelselmatige
onderdrukking der Gebmasin of strandbewoners sedert eeuwen geheel verlamd. Zij
heeft weinig lust meer om zich te verrijken, doordien de mohamedaansche strand-
hoofden langs slinksche wegen naar hare eigenaardige uitdrukking haar het vleesch
van onder de huid afstroopt. Voor spel en dans bestaat deswege ook weinig opge-
wektheid. De kinderziekte, variolae, heeft, wijl de koepokinenting niet bestaat, inde
laatste vijftig jaren bovendien de bevolking meer dan gedecimeerd. In eene negari
B U B U. O
met tweehonderd-en-vier zielen stierven, eenige jaren geleden, achtereenvolgens in
een kort tijdsbestek honderd-zes-en-negentig personen. Vermeerdering van zielental
is niet merkbaar, omdat oude afgeleefde mannen jonge vrouwen en meisjes huwen;
en jonge mannen die geen kaleli of bruidschat verdienen kunnen ongehuwd blijven.
De vrouwen werken hard en hebben groote ontwikkelde clunes — geen steatitis of
hyperpimele — zoo men beweert van wege het op- en afstijgen der bergpaden met
zware vrachten op het hoofd. Zij zijn ijverig en zacht, maar vreesachtig van aard.
De mannen zijn, ofschoon bijzonder goedaardig, zeer ijverzuchtig, riba. Volgens de
Gebvuka zijn hunne vrouwen des nachts gewoonlijk te vermoeid om coïtum sicut
oportet et commode uit te oefenen. De vleeschelijke gemeenschap, duketo, heeft in den
regel overdag, in silvis sub arboribus, de vrouw op haren rug liggende, plaats. Vrouwen
hebben meermalen intiemen omgang met vreemde mannen, doch zijn gedurende de
copulatie zeer passief en indifferent, uit vrees van bevrucht te worden. Het vrij
verkeer onder jongelieden, of liever met meisjes voor wie de empahut nog niet is
gegeven, wordt geenszins verboden, maar heeft wegens de weinige opgewektheid der
vrouwen voor sexueelen omgang weinig plaats. Prostibulae zijn niet aanwezig. Van
wege de minder goede behandeling, omdat alles op de vrouw nederkomt, heeft men
onder de kinderen veel sterfgevallen, vooral onder de meisjes. Om het evenwicht te
herstellen, worden de pasgeboren jongens, wanneer zulks ongemerkt kan geschieden,
in de bosschen weggeworpen. De bloedverwanten zijn zeer aan elkander gehecht, ook
doordien zij gezamenlijk hxmne nitu vereeren. De schoonzoon of -dochter mag met
den schoonvader of -moeder samen eten. De schoonvader, nangkete mahana, wordt
amang, vader, de schoonmoeder, nangkete vina, inang, moeder, genoemd. De schoon-
vader van Jadet heet Jadet amang. De schoonzoon wordt nimmer bij den naam, maar
saawang, d.L aanhanger, genoemd. Wanneer een man ofvrouw kinderen heeft, worden
zij naar den naam van het oudste kind, bij wijze van eeretitel, aangesproken.
Broeders en zusters mogen niet met elkander huwen. Zwagers en zwagerinnen mogen
niet in elkanders nabijheid komen. Heeft de broeder het ongeluk tegen den man
zijner zuster te stooteji, dan betaalt hij aan zijne zuster eene boete, gewoonlijk een
stuk wit lijnwaad, om de schande te bedekken. Kinderen worden nimmer aan andere
negarigenooten afgestaan om door dezen te worden opgevoed of verzorgd. Groot-
vaders heeten upu manu of opo mahana; grootmoeders upa pata of opo vina; vaders-
of moeders broeder meme; vaders- of moeders zuster waten; broeder nahat; zuster
veta; oudste zoon ana mingawa; jongste zoon ana hena. Oude mannen en vrouwen
heeten gebantua of vinantua. De bevolking is zeer stipt in het opvolgen der ada
mamena of oude gebruiken. De strandbewoners, met uitzondering van de Binongkoërs ,
Galelareezen, Tobeloërs en Sulaneezen, die zeer ijverig zijn en veel met de vischvangst
en het stoken van olie uit de Melaleuca Cajeput, die op dit eiland veel voorkomt,
verdienen, leiden een treurig bestaan. Te Eaiïli sterven de Christenen en Mohame-
6 B TT B TJ.
danen uit, ten gevolge van den morbigenetischen toestand der plaats. Zij leiden een
kwijnend cachectisch bestaan en hebben geene toekomst.
Vóórdat het haar op den pubes van den jongen zich vertoont, en vóór het
uitbreken der menses bij meisjes, worden de kinderen besneden en hun de tanden zoo
mogelijk tot aan het tandvleesch gelijk gevijld, pala — ngisin. Het vijlen geschiedt met
een steen, na de tanden met de bladeren van de gehu tonion, Colocasia antiquorum,
ingewreven te hebben, tegen ontvangst van een mes of zilveren ring, sapkoko salaka,
voor de moeite, en wordt verricht door een ieder die zich daartoe beschikbaar stelt,
zonder eenige plechtigheid. De besnijdenis, devoi, derjongens en meisjes wordt onder de
Gebvüka tevens door geene bepaalde personen voltrokken. Vóór de plechtigheid wordt
het Mnd naar de rivier gebracht en, na gebaad te hebben, op een steen geplaatst die
voor een gedeelte onder water staat. Alsdan wordt van de jongens, anam hanaa, de
voorhuid, otin koli of wakan okon, door den besnijder, gewoonlijk een man, vouruitge-
trokken en daarin een stuk zacht hout, lili, gestoken. Gespannen zijnde, wordt met een
scherp mes, ketanan, dit praeputium tot aan den rand van den glans — penis — gekloofd.
De wond wordt met ekbaa, gebrande en fijngemaakte gabagaba of sagubladribben ,
als stypticia belegd. Na vijf dagen is de wond genezen en moet de patiënt twee
malen daags zich baden. Hij houdt gedurende dien tijd zijn verblijf in een hutge
buiten de negari en voedt zich alleen met spijzen door ongerepte jonge maagden
toebereid. Het meisje, ana vina, dat ook op een steen behoorde te zitten, wordt door
eene oude vrouw besneden. Dit geschiedt door met een scherp mes een stuk van
den glans — clitoridis, sipen maan, af te snijden, waarop alsdan ekbaa voor de genezing,
die gewoonlijk binnen twee dagen volgt, wordt aangewend. Het meisje wordt na de
abscissie door eene oude vrouw naar hare woning gedragen en in een afzonderlijk
vertrek van spijzen voorzien. Het is verboden, koin, het meisje vóór de genezing,
die behoorlijk wordt geconstateerd, buitenshuis te laten gaan. Volgens eender oudsten
passen de Gebmölia de besnijdenis bij jongens toe om masturbatie te voorkomen,
en bij de meisjes om de geslachtsdrift vóór het huwelijk te bedwingen of tegen te
gaan. De gewoonte om de sexueele deelen der vrouw te mutileeren is evenwel
van mohamedaanschen oorsprong. De oorlellen der meisjes worden, wanneer zij alléén
loopen kunnen, met den doom van de Citrus hystrix doorstoken, kua lingaa, zonder
dat er feesten gevierd worden. De oorwonden worden door het veelvuldig baden van
het kind genezen. De neus, ngenan, het hoofd, olonan, of de borsten der meisjes,
soson, worden niet kunstmatig gedrukt. Onder de Mohamedanen heeft de besnijdenis
volgens de regelen van den islaam plaats.
Op Buru bestaat de bevolking uit Christenen, Mohamedanen en Heidenen. De
beide eersten zijn nakomelingen van de Gebmasin of vreemde binnendringers, ten
/.
ljiz.7.
Steendr. v. P. W. MTrap .
BURU. i
aanzien van de Christenen afstammelingen van inlandsche Christenen van Ambon en
elders. Het Mohamedanisme werd in den loop der vijftiende eeuw door Javaansche
priesters op Buru's noordoostkust ingevoerd. De tegenwoordige Mohamedanen, die te
Kaiïli bijeenwonen, zijn zeer fanatiek, en men treft onder hen in het geheim ook
aanhangers aan der leer van Sidi Muhhamad bin Ali as Sanusi. Tot groote ergernis
der mohamedaansche strandregenten hebben in den laatsten tqd vele heidenen uit
het landschap Masarete hun verlangen te kennen gegeven om de christelijke leer te
omhelzen. Veertig jaren geleden en later hebben de Gebmölia een gelijk verzoek
aan het hoofd van Gewestelijk bestuur te Ambon gedaan, ten einde alzoo ontslagen
te worden van den druk der mohamedaansche strandpotentaten, doch zonder succes;
en zelfs werd een hunner te dezer zake met verwijdering uit zijne geboorteplaats
gestraft Om de verbreiding van het Christendom tegen te gaan, maken genoemde
hoofden de Gebmölia diets dat alle Christenmannen door de Nederlanders zullen
worden geprest om als soldaten op Java te dienen en dat hunne achterblijvende vrou-
wen en dochters aan de mohamedaansche strandbevolking als bijzitten zullen worden
geschonken. De Gebmölia hebben eene soort manencultus. Abstracte begrippen omtrent
eene godheid bezitten zij niet. Men heeft een onbestemd denkbeeld van den TJbun of Opo
langi, heer of oudvader uitspansel, de plaats waar de wind zijnen oorsprong heeft,
aan wien echter geen oflfer wordt gebracht. Daarentegen worden de aardgeest, TJbtin
sanane, en de geesten der voorouders, nitu, als beschermers vereerd en aangebeden. De
vereering der nitu heeft iets eenvoudig kinderlijks. Zij is een Religion der Pietat.
Aan de noordzijde van elk huis, op eene verhevenheid van bambu in het dak, vindt
men te dien einde een langwerpig vierkanten houten bak van ongeveer een kwartmeter
uitgestrektheid, de ligi, met acht hoomvormige uitsteeksels, waarin vier of vijf ronde
kleine oude Chineesche kopjes zonder ooren, pigala, op een steenen schotel, pilin, met
water staan. In elk kopje groeit de Kaempferia galanga, ter eere der afgestorvenen,
ook om de ejabat of booze geesten uit het huis verwijderd te houden, doordien zij
voor den eigenaardigen stank, dien de fijngekneusde wortelen dezer plant verspreiden,
vlieden. Bedoelde wortels of knollen worden ook, zoo noodig, als geneesmiddel aan-
gewend. De vereering der voorouderlijke geesten binnenshuis geschiedt evenwel zel-
den. De rechtzinnige Gebmölia bouwen gewoonlijk op korten afstand hunner woningen
een hutje, de rumah pamali, de huma koin of snoli, ook wel als söloni uitgesproken, van
drie meters lengte en twee meters breedte, op vier palen van bambu met. een dak
van sagubladeren en een latten vloer, een meter ongeveer boven den beganen grond. De
omwanding bestaat uit losse kalapabladeren, die telkens vernieuwd worden. In het dak staat
aan de zuidzijde op eene verhevenheid de ligi met de bewuste plantjes, terwijl ten noorden
een witte schotel, pilin, met een zwaard er op ligt. Op dezen schotel worden de offers neder-
gelegd, bestaande in sirih-pinang, geld, bijzondere steensoorten of lithophyten die men
hier en daar heeft opgeraapt, en andere curiositeiten meer, als vreemde glaskoralen.
8 B U B U.
Het zwaard dient om de ejabat van de oflfers of van de hnma snoli verwijderd
te houden. Tusschen de ligi ten zuiden en de pilin ten noorden wordt een
bambu boven in het dak bevestigd, alwaar verschiDende soorten van lijnwaden,
zijde en gekleurd laken ter beschikking van de nitu opgehangen worden. Wil
een huisvader iets verrichten, gronden ontginnen, eene reis over land of over
zee ondernemen , gezondheid voor zijne huisgenooten afsmeeken of op de jacht gaan ,
dan neemt hij een witten schotel, plaatst daarin een rijpe pisang, eenig sirih-pinang
met tabak en legt dezen op een stuk lijnwaad in de ligi. Wanneer hq namelijk op
de jacht wil gaan, spreekt hij de nitu op de volgende wijze fluisterend toe : «Opo nitu
lasam, gamahe lokosale namu vua, namu daln, namu tabaku, namu wagung bagean ,
namu vuwa wangun misian; iako laha velekae, lasam tuke vavu, blaven la iako,»
d. w. z. Geesten, voorouders van onlangs, komt en neemt uwe pinang, uwe sirih,
uwe tabak, uw lijnwaad, uwe rijpe pisang een stuk; ik smeek u, geesten, geeft varkens,
buideldieren , geeft (deze aan) mij. Daarna wordt het lijnwaad van onder den schotel
weggenomen en op den bambu gehangen. Ook offert men de eerstelingen van djagong,
gierst, aardvruchten, katjang en andere veldgewassen aan de voorouders, opdat zij
de achterblijvenden , sanat, niet ziek maken. Dit offer, apanitu, heeft in de huma
snoli plaats, en niet op de graven, kaun. Beelden waarin de geesten der voorouders
een tydelijk verblijf komen houden worden niet gevonden. Men beweert slechts dat
zij gedurende de offerplechtigheid op de uiteinden der Kaempferia galangabladeren
zich nederzetten, waardoor deze alsdan bewogen worden. De laba of leguanen worden
niet gedood of gemolesteerd, omdat de nitu der vaderen deze dieren veelvuldig bezi-
gen om hxmne geliefkoosde plekken op aarde te bezoeken. Heeft men gebrek aan
voedingsmiddelen, of worden de djagong-, gierst- en katjangvelden door wilde zwijnen ,
ratten en herten vernield, dan richt men gebeden aan ubun sanane. Op de plaats
waar men denkt dat de ubim sanane in tegenstelling van den ubun langi zijn verbUjf
houdt, worden modellen of beelden van pieken, parangs, gongs, zwijnen, ratten, en
herten nedergelegd en daarna verbrand , onder het zeggen van : «Barakate ubun sanane,
la vavan tobon, kimi geba tat manga kamlaha vil kimi haal, kim sehek mim
iëm pakalo, oputa na miëknato,» d. w. z. Gezegend (zijt gij) grootvader sanane , heer
(van den) grond; wij die u te eten geven, wij verzoeken u laat weggaan uwe dieren:
zij eten onze aanplantingen op. Wil men weten wie iemand ziek gemaakt heeft, of een'
blik in de toekomst werpen, dan roept men twee deskundige vrouwen, gewoonlijk eenigs-
zins bejaarde weduwen, in huis of onder een grooten boom in het woud. Na op eene
zitplaats van gabagaba of op een steen uitgerust te hebben, staat een hunner onder
het oorverdoovend geraas van den tuba of trom op, neemt een parang of zwaard,
maakt daarmede allerlei woeste sprongen met opengesperde oogen en loshangend
haar, als eene furie, staart in eene soort van extase naar boven en naar beneden,
ook in de oogen van de tweede vrouw, terwijl het zweet van haar lichaam in stroomen
=JBL
9^
\=
^
B U R U. 9
gutst, snijdt zich met de parang, neemt vervolgens een steen op en slaat zich
gUlende daarmede op de bloote borst, zoo lang totdat hare makker die zittende is
gebleven convulsionair en cataleptisch wordt, het gevoel harer persoonlijkheid verliest
en in eene soort verdooving of hjrpnotischen toestand valt. In dezen slaap wordt
zij door de andere ondervraagd en omtrent alles wat men weten wil geraadpleegd.
Andere vrouwen gaan eenvoudig onder eene mat liggen en vallen na hevige stuip-
trekking in slaap. Deze worden door elkeen geconsulteerd. Wakker geworden zijnde
kunnen zij omtrent het gebeurde zich niets meer herinneren. Deze vrouwen zijn , naar
men beweert, individuen die bij het uitbreken der katameniën eenen lethargischen
slaap van ettelijke dagen hebben. Zij zijn bovendien zeer vergeetachtig van aard,
doordien zij in de bosschen door den mannelijken ejabat of boozen geest overvallen zijnde ,
met dezen coïtus hebben uitgeoefend. Dezen toestand noemt men sanane , ook wel ta-
nane, omdat verondersteld wordt dat de aardgeest die in den berg Sanane zijn
verblijf houdt in het lichaam van de persoon is gevaren om hare bewustheid of
ziel tijdelijk te verwijderen of wel te vervangen. Deze vrouwen zijn slechts met
eene korte sarong van de heup tot aan de knieën gekleed. Onder de woeste spron-
gen van de eene en de krampachtige trekkingen der andere vallen meermalen de
sarongs af, welke alsdan door een der omstanders worden vastgebonden.
Behalve aan de nitu en ubun sanane, offert men nog de vua dalu of pinang-sirih aan
de booze geesten, ejabat, die van het mannelijk en vrouwelijk geslacht in de donkere
bosschen en op de toppen der hooge boomen en bergen zoomede in de diepten der zee
wonen, bijvoorbeeld bij het ontginnen en branden van velden, omdat die geesten eenen
afkeer hebben van licht en rook, banavenen, en bij het vellen van groote boomen.
Deze geesten zijn groot in aantal en doen voortdurend kwaad. Het is bij de ouden van
dagen niet bekend van waar zij hunnen oorsprong hebben. Wordt iemand ziek door-
dien hij een boozen geest beleedigd heeft, dan plaatst men één tot vier stukken bran-
dend hout voor zijne woning en roept: «E ejabat fcaupung, ejabat visa kaku, ejabat
vil wae lalen, ejabat vil kau luken, ejabat vil nama lalen, kapempei geban, gamahe
luksale nambutal bana turen paa, alvavak nan geban dagosa beka,» d. w. z. O booze
geest die in de boomen woont, booze geest die op de toppen der bergen zetelt,
booze geest die in de diepten der zee verblyf houdt, booze geest die op de kruinen
der boomen u wiegelt, booze geest die in de diepte der aanlegplaats (reede of
haven) aanwezig zijt, kom hier en ontvang uwe wapenen, vier stukken brandhout,
(en) laat iemand den zieke genezen. Voorts werden in vroegeren tijd door de
Grebmölia nog voorwerpen van ouden oorsprong vereerd, die thans echter verloren
zijn, als de savaha vidan pito, een koperen slang met negenlagige schubben, die te
Apvenan, eene oude niet meer bestaande negari, geofferd wordt, de mau vaha en
vavu mite, eene steenen kat en wild zwijn, zoomede oude pieken en zwaarden, die
10 B U B U.
de thans nog in leven zijnde personen nimmer hebben gezien. Krokodillen, mahalat,
en eu, haaien, worden niet vereerd. In verscheidene negariën is de nitu-, de ubun
sanane- en ejabat-cultus verward met de vereering van Opo geba sönülat en opo
lahutaala, die volgens beweren der Mohamedanen zijn afgezant Nabiata op Buru
zond, om de voorschriften van den islaam aan de Gebmölia bekend te maken.
Even als op andere Indonesische eilanden, vindt men op Buru ook regenverdrijvers
en regenmakers. Wil men den regen verjagen, dan neemt de bewuste persoon een
stuk fijnen rotan van 0,4 meter lengte , omwikkelt het eene uiteinde met een stuk zwart
lijnwaad en steekt dit in keukenasch. Daarna prevelt hij vele onverstaanbare klanken,
steekt met den rotan drie tot vier malen naar de plek waar de wolken zich verza-
melen, en zegt hardop: «Atobe dekat u kaaraine daheka vinang tohomenang,» d. w. z.
verdrijf den regen, gij rotan kaarai; laat dezen van den weg voorbijgaan. Is de regen
gevallen, dan verzamelt men eenige droppels in een aarden pot en zet dezen op het
vuur totdat de verdamping volgt, zeggende: <KAsgila dikat lamen hala, kam tewiko
nas warahe, la kami voto tabaku lakami wahak mele mevu,» d. w. z. Braadt den
regen, opdat wij ongestoord katjang kunnen rooien, tabak kunnen snijden en een en
ander drogen, zonder dat het bederft. Wil men bij langdurige droogte regen hebben,
dan neemt de bewuste persoon een ijzeren en een aarden pot, waarin gekookt is ge-
worden en legt beide met de noodige incantaties in het water. Daarop zegt hij
hardop: «kami tenu keewali, kami tenu kuring dio dekat toho lanam hawa ronewe,
la kami kamel kami mata,» d. w. z. Wij hebben een ijzeren en een aarden pot in
het water gedompeld, opdat er regen kome, opdat onze velden bloeien mogen en
wij geen gebrek lijden.
Voorbehoedmiddelen tegen ziekte, ispane, door ejabat, booze geesten, kesan en
muli of suwanggi veroorzaakt zijn bekend, meer in het bijzonder de eskikit en de kakarai,
welke middelen, bestaande uit droge bladeren, wortelen, boomschors als anderszins, om
de lendenen vastgebonden worden. De bualeda is het voorbehoedmiddel om in den
oorlog onkwetsbaar te zijn, vooral vroeger vóór de Temataansche occupatie, toen er
nog koppen gesneld werden, vasa wadun. Men gebruikte destijds ook het hart der
honden, asu, om moedig en vlug te zijn. Sympathetische toovermiddelen , engkatan,
om mannen en vrouwen van liefde waanzinnig te maken, worden eveneens door velen
aangewend. Men neemt daartoe sirih-pinang of tabak, waarover eerst eenige vaste for-
mulieren uitgesproken worden en die men daarna in de sirihdoos legt. Wanneer de
man of vrouw, waarop men het oog heeft, daarvan gebruik maakt, dan is hij of zij
niet meer in bedwang te houden en vervolgt voortdurend het voorwerp der liefde.
Voorts spreekt men bepaalde spreuken uit over de door eene vrouw vóór het baden
te bezigen geraspte kalapanoot, over de olie, niwe wael, die zij voor het haar ge-
u.
é^
\.
Blz.10.
BTIBU. 11
bruikt, of over een stuk haar dat men van de vrouw is machtig geworden. Het
krachtigste middel is echter de siwi, een stuk toebereide gember, Zingiber officinale,
dat men onder het prevelen van bepaalde wenschen in den grond begraaft op plaat-
sen waar de man of vrouw gewoon is te loopen. Wordt op dit plekje door den be-
trokkene getrapt, dan is hij of zij onherroepelijk het slachtoffer van den persoon, die
het middel heeft aangewend om liefde te verwekken.
Aan droomen, mipi, wordt groote waarde en beteekenis gehecht Droomt een man
dat hij iemand doodslaat, dan zal hij in de jacht gelukkig zijn. Droomt eene vrouw
dat iemand haar een vua vaan, Areca alba, aanbiedt, dan zal zij spoedig bevrucht
worden. Droomt een jongeling of meisje dat hij of zij een vogel vangt, dan is het
huwelijk aanstaande. Droomt iemand van een afgestorven persoon, dan gelooft men
dat de nitu van den doode en de sumangin van den levende eene ontmoeting met
elkander hebben. Vordaka of nachtmerrie ontstaat doordien de kesan of muli den
persoon op de borst drukt om in het lichaam binnen te treden.
Bij het afleggen van den eed, emane, neemt de balivtua of hoofd van het huisge-
zin een kalapadop met water, doet daarin eenig zout, plaatst vervolgens in dit
vocht een mes, ketanen, een zwaard, katuen, en eene lans, nahero, met de laatste
het water omroerende. Alsdan laat hij de eedgenooten vóór zich komen, en na hen
de reden der eedsaflegging bekend gemaakt te hebben , zegt hij : «ingala kimrua bara-
heka losaro, sasi dabele kimrua bèta kimheka, enhero daseka,wadon ketanen davoto
elkehan, ketuen dalatan olon, sasi dalana,» d. w. z. Denkt er over, gij beiden,
spreekt de waarheid, anders zult gij als zout versmelten, door de piek zult gij
gestoken, door het mes uw keel gekorven, door het zwaard uw hoofd gesneden wor-
den, en gij wegsmelten als zout Daarop wordt het toebereide water door partijen
gedronken. Heeft een hunner bij dezen eed onwaarheid gesproken, dan gelooft het
volk dat hij tegen de aanstaande nieuwe maan zal overlijden.
De huizen der Grebmölia, of zoogenaamde Alivuru, zijn op palen gebouwd, ongeveer
ter hoogte van een en een halven meter boven den beganen grond, met omwanding
van atap of bambu en met sagubladeren gedekt De grootte varieert tusschen zes tot
tien meters lengte en vier tot zes meters breedte. Elk huis, huma, wordt door een
balivtua of hoofd des huizes en zijn gezin bewoond. Eene verzameling van hüma
heet humalolin of humlolin, die onder een gebahaa of wel matalea staat Kleinere
humlolin zijn de humakena. Verscheidene bij elkander liggende humlolin heeten vena-
lolin en worden door den ratu of henolon en vervolgens door den opo ratu of opo
djou bestuurd. Kleinere gehuchten heeten venakakon of humakaon. Vena beteekent
letterlijk negari, bönuwa. Wanneer de bevolking van verscheidene humlolin bij den
henolon zich verzamelt ten einde over vena-aangelegenheden te beraadslagen^ heet
12 B U R U.
zulk eene vergadering öpsiaan. De geringe Alivuru — bevolking van Buru woont zeer ver-
spreid, op dagen reizens van elkander, op niet vaste plaatsen. Wegen bestaan er tusschen
de humlolin of gehuchten niet; alleen kwalijk begaanbare voetpaden. In de omgeving
der huma vindt men aanplantingen van suikerriet, Carica papaya, Spaansche peper,
voorts andere veldgewassen, terwijl er naast de huma snoli of offerplaats staat. Het
terrein onder het huis wordt eiken dag geveegd en zeer zindelijk gehouden, opdat
de nitu de bewoners niet ziek maken. Het bouwen van nieuwe woningen , huma vehut,
geschiedt zonder veel formaliteiten; de bloedverwanten en vrienden helpen elkander
bij de oprichting daarvan. Men zorgt alleen dat men door te tooveren, nau, een
goed plekje vinde. Daarna wordt aan de voorouders geofferd. De jongelieden, asmori,
zoowel als de maagden, muhuka, hebben afzonderlijke slaapplaatsen. Sterft iemand
in eene huma, dan wordt deze verlaten en gaat men een ander terrein zoeken. Het
verlaten terrein heet humaeleng. üit dien hoofde kan van geregelde negariën geen
sprake wezen; men vindt ze na eenige jaren zelden op de plaats terug. In de
hoofdplaats Kaiïli treft men betere , door de mohamedaansche en christenbevolking
gebouwde, planken en steenen woningen aan.
Het werk der mannen bestaat in het ontginnen der velden, nogihawa, het visschen,
pahikan, het tappen van sagero, lisa eha, het jagen van wilde zwijnen, herten en
buideldieren, Cuscus maculata, vrake of pahaga asu, het verzamelen van materialen
voor den huisbouw, het bijeenbrengen van boschproducten, als damar, rotan en hout,
zoomede het plaatsen van voetangels, suran, om de velden tegen wilde dieren te
beveiligen. De vrouwen houden zich onledig met het toebereiden der spijzen, het
weven van sarongs, seru wagun, het vlechten van matten, pali katin, van manden,
pali tibi, het naaien van kleederen, sawul wani, het halen ran brandhout, hoki kau
gema, en van drinkwater, het bewerken en beplanten der velden, punhawa, het plan-
ten en bereiden van tabak, tea tabaku, de verzorging der kinderen en al het ander
werk dat haar door de mannen opgelegd wordt. Voor de visscherij gebruikt men de bidu ,
werpnet, elbanang, vischlijn, kupe, hengel, en op ondiepe plaatsende tuva, Ormocar-
pum glabrum, om de visch te bedwelmen. Vogels worden met strikken gevangen.
De wapenen bestaan hoofdzakelijk uit lansen, nahero, zwaarden, ketüen, en stokken,
mae, van eene vadem lengte. Enkelen slechts zijn in het bezit van geweren. Blaas-
pijpen, alsmede pijl en boog, zijn onbekend.
De nijverheid staat op Buru niet alleen onder de oorspronkelijke bewoners, maar
ook bij de afstammelingen der vreemde binnendringers op eenen lagen trap. Am-
bachtslieden worden er niet aangetroffen. Op de noordkust houdt zich een tal van
Sulaneezen onledig met van de bladeren der Melaleuca cajeput olie te stoken. Op
vele plaatsen langs de west- en zuidkust bestaat nog overvloedig gelegenheid
B U R U. 18
dit artikel te vervaardigen; doch niemand maakt er werk van. Het zout wordt zelfs
op het eiland Ambalau bereid, of door vreemde handelaren ingevoerd. Ofschoon de
gelegenheid daartoe gunstig is, en hout in voldoenden voorraad wordt aangetroffen,
worden slechts twee soorten prauwen: waglasan, vlerkprauwen uit één stuk, en
wagpapa, een vlerkprauw van planken met zeilen, door de Gebmölia vervaardigd. De
aanmaak van grootere vaartuigen is geheel in handen der Galelareezen , die onder
meer prachtige pakatoras , anders genaamd roreho en arumbae , bouwen. De landbouw
door de Grebmölia gedreven is eveneens in zijne geboorte,^ en wat aan den arbeid
der vrouwen te kort komt wordt door de vruchtbaarheid van den bodem veelvoudig
vergoed. Slechts in het landschap Masarete wordt aan de tabakscultuur meerdere zorg
besteed. De djagong, katjang en andere velden worden zelden gewied. Ofschoon de
kalapaboom ruime voordeden afwerpt, heeft men in vroegere jaren er niet aan gedacht
dezen aan te kweeken, maar op invoer van andere eilanden, met name Manipa, gewacht.
Padi, die in de maanden Augustus, September en October aangeplant wordt , treft men
in drie soorten aan, als pala, van zes maanden, zoomede gintang en kukuburun,
van drie k vier maanden groeitijd. De twee laatsten zijn van eene fijnkortehge soort.
Gierst, veteng, in twee soorten, de vemite en vemiha, zwarte enroode, wordtin Sep-
tember en October uitgezaaid. Aardappelen, in de oude taal mangabareke, omdat deze
door de opvarenden van eene brik ingevoerd werden, en thans mangsavut, wordt in Decem-
ber aangeplant en in Mei geoogst De aanplant geschiedt alleen in de negariën
Meva, Waikabo, Gebvua en Gebahain. De oogst is zeer onbeduidend. Het tabakzaad
wordt in Mei en Juni uitgestrooid, en in December of Januari worden de bladeren
geoogst. Na de bladeren acht dagen in de woningen bewaard te hebben, worden deze
grof gekorven. De djagong, waarvan men twee soorten heeft, als de witte, biskutu bote,
en roode, biskutu miha, wordt op ongeregelde tijden aangeplant. De groeitijd duurt
vier tot vijf maanden. De klossen zijn klein. Ook maken de vrouwen veel werk van
den aanplant van ubi, mandengen, Dioscoreasoorten , en mangat Batatas edulis. De
soorten heeten in de landstaal mandengen bote en mandengen miha, witte enroode
ubi, tangkol en mangat botea, roode en gele patatas, die na vijf tot zeven maan-
den geoogst worden. Suikerriet, tevu , ook wel als tivu uitgesproken, treft men in vier
variëteiten aan, als maras, tevuhaat, tevuhunhuka en tevralolo, witgestreept en don-
kerrood van kleur. Warahe, of de Arachis hypogaea, wordt overal veel aangekweekt,
behalve te Oki en Waisama, waar zulks, koin, verboden is. Vóór het ontginnen der
velden worden verschillende spijzen op de oflFerplaats gelegd, welriekende kruiden
gebrand, en daarna de geesten der voorouders aangeroepen, zeggende: «O nosi, bo-
boko, amako, tamalmemel kimi wahenwahen, mahit kimsale hawa regen , rate tukene
rate ampuna vilkini haat, kamlajana kavua vina kavuan hana, albatnatake kimiha
ningkumian hadunia sepo,» d. i. O gij voorouders, mijn grootvader, mijn vader, klein
of groot, gij aUen, komt en neemt de offers aan, genoeg of niet genoeg, vergeeft
14 B U R U.
en maakt er geene zaak van, laat (mij) vele jongens en meisjes verwekken, opdat
zij mogen bewaken uw reukwerk zoo lang de aarde bestaat Het eiland Buni is
voor alle cultures geschikt. Langs de hellingen van den Tomahu kan men kinaboo-
men planten. Op de overige plateaux koffie en op de lagere gronden kruidnagelen,
notemuskaat, tabak, suikerriet en padi op sawahs. In de uitgestrekte bosschen vindt
men tal van deugdzame houtsoorten voor huizen, vaartuigen en meubelen, voorts
sagu, rotan, damar, verf hout, als de Morinda citrifolia, Nauclea orientalis, Caesal-
pinia sappan etc. Ook vindt men er nog de Myristica fragrans, de overgeblevene
spruiten na de uitroeiing der notemuskaatboomen door Amold de Vlamingh be-
volen, zoomede de Cinnamonum culitlawan.
Met uitzondering van Kaiïli, alwaar eenige Chineesche en Arabische handelaren ge-
vestigd zijn, wordt de handel op geheel Buru in ruil gedreven. Deze ruil geschiedt
naar de volgende verhouding of maatstaf, als: een stuk wit lijnwaad tegen
twee-duizend klossen djagong, vijftien tibis katjang, tabak, een groot en een
klein varken, twintig tibis damar, of vijftien tibis gierst; — een stuk driUing
tegen dertig tibis katjang, tabak, damar, drie groote varkens, of vijf-en-twintig
tibis gierst; — een stuk ongebleekt katoen tegen drie-duizend klossen djagong, of
twintig tibis katjang, tabak, gierst, twee groote varkens of twintig tibis gierst; —
eene sarong grove silajarsoort tegen achthonderd klossen djagong, vijf tibis katjang,
gierst, zes tibis tabak of damar; — een kabaja van zwart lijnwaad tegen zeshonderd
tot achthonderd klossen djagong, vier tibis katjang, tabak of gierst; — een zwarte
broek van drilling tegen vijfhonderd klossen djagong, drie tibis tabak, katjang, damar
of gierst; — eene sarong mangkasarsoort tegen een groot en een klein varken,
achttien tibis katjang of gierst; — eene sarong djerman, Europeesch fabrikaat, tegen
zeshonderd k achthonderd klossen djagong, vier tibis gierst, tabak of katjang; —
een hoofddoek tegen een-duizend-twaalfhonderd klossen djagong, veertien tibis
tabak, katjang, damar of gierst; — een chitse kabaja tegen vijfhonderd klossen
djagong, drie tibis katjang, tabak, damar of gierst; — een kabaja van geruit
stof tegen zevenhonderd klossen djagong of vier en een halve tibis katjang, tabak,
damar of gierst; — een gemaakte lakensche broek tegen twee groote varkens,
twintig tibis katjang, tabak, damar of gierst; — een badju van laken gemaakt
tegen drie groote varkens, vijf-en-twintig tibis katjang, tabak, damar of gierst; —
een badju van wit lijnwaad tegen driehonderd klossen djagong twee en halve tibis
katjang, tabak, damar of gierst; — een stuk fijn wit lijnwaad tegen twee groote
varkens, vijf-en-twintig tibis katjang, tabak, damar of gierst ; — een kelder arak tegen
drie groote en twee kleine varkens ; — een parang of kapmes tegen tweehonderd-vijftig
klossen djagong, twee en halve tibis tabak, katjang of gierst; — eene bijl tegen
zes tibis katjang, tabak of gierst; — een gewoon mes tegen twee matten of twee kippen; —
BUBU. 15
een snoer glaskeralen, onverschillig van welke kleur, tegen drie kippen of drie mat-
ten; — een dozijn grove borden tegen twaalf tibis tabak; — een groote kom tegen
twee tibis tabak; — vijf klossen naaigaren tegen eenekip; — een pakje naalden, hon-
derd stuks, tegen eene kip; — een koperen ring tegen twee kippen; — een zilveren
ring tegen tien kippen; — een ijzeren pan tegen vijf tibis katjang, tabak of giprst; —
een vuursteengeweer tegen vier varkens, vijf-en-dertig tibis katjang of tabak; — een
gong middensoort tegen een groot en twee kleine varkens, vijf-en-twintig tibis
katjang of tabak; — een stel kleine koperen gongs, vijf stuks, loli of taabuang, tegen
vijftien groote varkens, of eenhonderd-zestig tibis katjang of tabak; — een koperen
sirihdoos tegen tien tibi katjang of tabak ; — een grof glas tegen drie kippen ; — een
tinnen lepel tegen eene kip ; — een koperen schenkblad tegen twintig tibis tabak of
katjang. Een tibis vertegenwoordigt het gewicht van vier tot vijftien katis en heeft op
de hoofdplaats Ambon de waarde voor tabak f5, katjang f3, en gierst f 1. Invroe-
geren tijd had op Buru eene soort van ruilhandel plaats , zonder dat men persoonlijk
elkander ontmoette. Op bepaalde plaatsen legden de vreemde handelaren, Tematanen,
Todoreezen, Tobelo en Galelareezen de te ruilen artikelen neder, na op eenen gong of
koperen bekken geslagen te hebben. De schuwe binnenlandbewoners brachten alsdan
hunne producten en plaatsten deze tegenover de uitgestalde artikelen, sloegen vervol-
gens op den gong en hielden zich schuil. De vreemdelingen keerden ter plaatse terug,
en wanneer de in ruil gegevene producten aannemelijk waren, lieten zij hunne waren
achter en namen de producten mede. De Tematanen of liever Tobeloreezen noemen
deze transactiên potage tagali vuru, het gaan om wilden ruil te doen, in tegenstelling
van potage tagali damaroi, het ruilen op de gewone wijze in tegenwoordigheid van
beide partijen. De in- en uitvoer van Kaiïli en andere strandplaatsen wordt jaar-
lijks geschat op f69.500 en f26000.
De Gtebmëlia voedt zich drie malen daags, des morgens, des middags en des
avonds, en maakt alsdan gebruik van gekookte gierst veteng, djagong biskutu, sagu
bia, Manihot utilissima mangkao, voorts ubi met visch of vleesch van herten en
buideldieren, lamet. Semiputride, vleeschspijzen worden niet gegeten. Varkens en
pluimvee worden alleen bij feestelijke gelegenheden genuttigd. Men maakt tevens als
narcotica gebruik van sirih dalu, pinang vua, tabak tabaku, en drinkt bij voorkeur,
vooral de mannen , sagero of het gegiste sap van de Arenga saccharifera in stede van
water. Tabak wordt gekauwd en gerookt in bladeren van den djagongklos gewikkeld.
De kleeding der mannen bestond in vroegeren tijd uit de kamaru , den uit de schors
van den gondalboom Mcus nodosa, vervaardigden schaamgordel, zoomede galboti,
armbanden van geslepen schelpen, en sapkokosalaka, zilveren ringen. Thans gebruiken
zij ivutin hoofddoeken, labung badjus, kata broeken van katoen, zijde of laken. De
vrouwen droegen voorheen alleen de arun, eene korte sarong, van de lendenen tot
16 B TT R U.
boven de knie reikende en van de bladeren der wilde pinang, Areca triandra, of Pan-
danus repens, vervaardigd zoomede zilveren en koperen ringen en armbanden.
Tegenwoordig kleeden zij zich in navolging der vreemdelingen met sarongs wagun,
badjus labung, kabajas labkabai en versieren hun hoofd, armen, hals en vingers met
ngante-ngante oorhangers, galana vina armbanden van koper of zilver , kalbahsu*
akarbahar armbanden, kasrupi haarspelden van zilver of koper, en sapkoko, ringen
van hetzelfde metaal.
Onder de mohamedaansche bevolking, die de kusten bewoont, treft men als hoofden
aan de orang kaja, pati en radja. De hoofden der Gebmölia of Alivuru zijn de ratu
of henolon, de eerste hoofden of bewakers der deur, waarvan er drie zijn, namelijk die
van Kaüli, of liever Wahiri, die van Lisela en van Waikabo of Masarete. De mindere
hoofden onder den henolon van Kaiïli en Lisela heeten matalea, die van Masarete of
het achterland vukmorin, gebahaa, waarvan ieder een vena of negari onder zijn be-
stuur heeft. Voorts perwis of vervangers van den gebahaa en marino, eene soort
oppasser of boodschaplooper, die, den tabu of stok van het hoofd bij zich hebbende,
de bevelen overbrengt. Deze hoofden komen aan het bestuur door erfopvolging of
keuze der bevolking elk in zijne erfelijke functie. De vier standen, basa, zijn die van
den henolon, of henolon na anate, den matalea, ook gebahaa of gebahaa na anate, den
humanate mansi vena of gewone lieden, waartoe de marino behoort, en de ata of slaven.
De standen worden ook verdeeld in henolon nabasa, matalea of gebahaa nabasa,
mansia vena nabasa en ata nabasa. Door verdienste als anderszins kan men niet
tot eenen hoogeren stand komen. De henolon, matalea of gebahaa mogen vrouwen
uit de mansia vena nabasa nemen, maar niet omgekeerd. Doordien de bruidschat
bij huwelijken ten volle betaald wordt, is een matrimonium justum het gevolg daar-
van en behooren de kinderen tot den stand van den vader. De mohamedaansche
strandhoofden, die geen ander werk kennen dan opiumschuiven en bidden, wordendoor
de Alivuru opo ratu of opo djou genoemd. De ratu of henolon oefent het bestuur
uit over venalolin of een aantal negariën, de matalea of gebahaa over de humalolin
of een aantal huizen eene negari uitmakende. Balivtua zijn de oudsten of hoofden
van huisgezinnen, aan wie de ongehuwde jonge lieden gehoorzaamheid verschuldigd
zijn. Geestelijken bestaan er onder de Alivuru niet. Elk balivtua volvoert voor zijn
huisgezin de voorgeschrevene plechtigheden en offert aan de geesten der voorouders.
Gewone mohamedaansche geestelijken, zoomede hadjis, treft men aan in de strand-
negariên, alwaar misdjids en langgars opgericht zijn.
De inkomsten, tanati, der opo djou of opo ratu, die wederrechtelijk ook het bestuur
over de Gebvuka of de onder de henolon staande bevolking in de binnenlanden voe-
ren, bestaan van elke vena jaarlijks meer of minder uit zeven manden tibi of vier-
BÜRÜ. 17
honderd-twintig katis gierst, driehonderd-vijftig tumang of pakken natte saga, dertig
tibis damar, twaalf kippen, tweehonderd kalapa-noten, vier flesschenkalaparolie, twintig
tibis aardvrachten, een stak wit en een stuk ongebleekt lijnwaad, een stuk drilling, vier
lasihoaten — Nauclea fagifolia — balken van vier meters lengte, twee of drie varkens,
zeventig stuks karong of zeilmatten van Pandanus repens , vijf stellen zeilen van witte
drilling, en een vaartuig, arumbae, waarin de tanati geladen wordt. Voorts bij benoe-
ming van mindere hoofden een stuk wit lijnwaad, bij huwelijk van eiken negari-
genoot een stuk wit lijnwaad, bij sterfte van eenen matalea of gebahaa een gong en
een stuk drilling, bij sterfte van een venagenoot een stuk wit lijnwaad , bij het binnen-
treden van het huis van eiken balivtua een stuk wit lijnwaad en een schotel. Voor
het overige heeft zich de opo djou of opo ratu het recht aangematigd om alles te be-
houden wat hij aangeraakt of betast, tapu, heeft. Bij niet-opbrengst betaalt elke
vena of persoon nog bovendien eene boete van een geweer en twee stuks wit lijn-
waad, met of zonder blokarrest of rotanslagen. In vroegere tijden werd behalve
de werkbare mannen, drie tot achttien des daags, om de een tot zes maanden te
vervangen, door elke vena een bepaald getal jongelieden, de anhumlolin, voor huis-
werk verstrekt Deze gewoonte is van lieverlede in onbruik geraakt, doordien de djous
deze lieden noodzaakten den islaam tegen hunnen wil te omhelzen. De woningen der
djou, henolon, motalea of gebahaa worden door de bevolking opgericht en
onderhouden. De mindere hoofden krijgen slechts een aandeel van den oogst, van de
jacht en visscherij als inkomen. Alle vaartuigen, op de kust ten handel komende, be-
talen de ruba-ruba of ankerage-gelden, bestaande uit eene sarong en een hoofddoek
voor kleinere, een stuk wit lijnwaad of drilling voor grootere prauwen aan het be-
trokken hoofd. Bovendien ontvangen de opo djou van de handelaren voor eigen
gebruik opium, lijnwaden en andere artikelen; zij laten de bevolking deze met varkens ,
houtwerken en dergelijke betalen.
Als een gevolg van de vroegere Temataansche occupatie worden alle zaken van
misdrijf en overtreding in de strandnegariën aan de hoofden ter beslissing voorge-
legd. De balivtua in de binnenlanden, die in vele opzichten vrij is, doet ook zaken
af. De matalea of gebahaa moeten altijd tusschenbeiden komen in geschillen omtrent
erfenis. De afdoening van zaken geschiedt niet in de bale vena, of negarihuis, maar
in de woning van het hoofd, omdat deze, door de bevolking opgericht, als negari-eigen-
dom wordt aangemerkt Hier worden de partijen gehoord, voorts getooverd,nau,om
te weten of de beschuldiging waarheid bevat Het grootste misdrijf in het oog van
de oorspronkelijke bevolking van Buru is de walivina of overspel. De medeplichtige
vrouw wordt daarvocf , volgens het gebruik dat sedert de invoering van den islaam
gevolgd wordt, met zes rotanslagen gestraft. De man krijgt twaalf rotanslagen en moet
bovendien eene boete, islaut, betalen van vier stuks wit lijnwaad en een volwassen
2
18 B U R U.
varken , ten voordeele van den beleedigden echtgenoot. Het varken is bestemd om de
bloedverwanten van beide partijen en de hoofden te onthalen. Voordat men echter
aan den maaltijd deelneemt, moeten de schuldigen den eed, emane, drinken, nadat
een der hoofden het formulier heeft uitgesproken. In overoude tijden werden beiden
ter dood gespietst. Stuprum voluntarium wordt thans ten behoeve der bloedverwanten
eveneens beboet. Diefstal, danaka, wordt gestraft met één tot tien rotanslagen eneene
boete van twee stukken lijnwaad ten voordeele van den bestolene, zoomede teruggaaf
der ontvreemde goederen. Onder de Gebmölia wordt echtex weinig gestolen. Doodslag,
daman geba, heeft alleen bij ongeluk plaats. De schuldige betaalt echter daarvoor eene
boete van een gong of koperen bekken als vergoeding voor het hoofd , een hoofddoek
om het hoofd vast te binden, een stuk wit lijnwaad als vergoeding voor het lichaam,
een broek voor de twee beenen, een badju voor de twee armen, en een of meer var-
kens om een familiemaaltyd te vieren. De schuldige neemt bij dien maaltijd met
één der familieleden van den verslagene eene afzonderlijke plaats in, vóór eendulang
of houten bak waarop twee schotels n^et spyzen liggen. Onder het eten verwis-
selen zij van schotels en sluiten alzoo den vrede. Het maken van rumoer in de
negari of dronkenschap wordt met één tot drie rotanslagen gestraft. Het spreken
van onbehoorlijke taal, daboho, in tegenwoordigheid van vrouwen of jongemaagden,
of het begluren der naakt badende vrouwen, wordt bij apprehentie met eene boete
van twee Mangkasarsche sarongs ten behoeve van de beleedigde partij gestraft. Schul-
den worden door dezen of genen weigestelden venagenoot, die dit in tegenwoordigheid
der hoofden en balivtua aanneemt, betaald, om later met den door den schuldenaar
te ontvangen bruidschat of kaleli te verrekenen. Oneenigheden met andere vena
wegens het overschrijden der grenslijn worden afgedaan, doordien van de beleedigde
vena gewapende lieden naar de negari van den overtreder gaan en daar eenige
zwijnen en een mand met kleederen, onverschillig aan wientoebehoorende, weghalen. De
varkens worden geslacht en onder de leden der verongelijkte vena verdeeld, terwijl
de kleedingstukken als pand bewaard worden. Deze artikelen houdt men zoolang aan,
totdat de schuldige negari de tusschenkomst van eene onzijdige inroept, om de zaak
inderminne te beslechten. Deze geregeld zijnde, brengt de schuldige vena de be-
noodigde varkens en spijzen bijeen en wordt er een vredemaaltijd met de daarbij
gebruikelijke verwisseling van schotels gehouden. De straf van rotanslagen is,
volgens bewering der oudsten, eerst na de komst der Tematanen op Buru in
zwang gekomen.
De in vroegeren tijd verkochte of ingeruilde slaven, ata, zijn uit de binnenlanden
van Lisela afkomstig. Hier bestond de gewoonte om kinderen te rooven of voor
schuld der ouders in pand te nemen en later van de hand te zetten. Volwassen
personen waren niet gewild, omdat het niet kan worden voorkomen, dat zij de vlucht
BURU. 19
nemen en hunne meesters verlaten. Kinderen van vijf tot acht jaren worden gewoonlijk
tegen vijf stuks wit lijnwaad, drie kleine koperen bekkens, een broek, een badju,
een hoofddoek , eene sarong en een buikband , of voor zooveel als de waarde van den
bruidschat eener vrouw bedraagt, verruild. Dusdanige slaven worden later evenwel het
eigendom der djou of strandregenten, die alles in het werk stellen hen aan de Gebvuka
of bergbewoners te ontfutselen, zelfs met oplegging van straf. Uit dien hoofde heeft
de slavenhandel onder de Gebmölia niet gebloeid. De slaven en slavinnen worden in
de binnenlanden behoorlijk behandeld, en niet alleen als huisgenooten, maar ook als
leden der familie beschouwd. Zij arbeiden samen met de vTOuwen en kinderen van
den eigenaar en kunnen, gehuwd zijnde, op zich zelf wonen. Vrijverklaring van slaven
is niet bekend.
De gewone lieden, den opo ratu naderende, zijn verplicht gebukt te gaan, daarna
met de beenen kruiselings te zitten, aptea vlilek, en hun woord te doen. De ma-
talea en gabahaa mogen op gaba-gababanken plaats nemen, wanneer de opo ratu hun
dit vergunt. Bij het spreken met de hoofden mag men geen gebruik maken van het
woord kae, gij, maar wel zeggen karatu of kagebahaa. Het is geene gewoonte den
hoofden de hand te kussen, maik vahan. Jongelieden mogen bij den naam genoemd
worden. Gewone lieden of hoofden^ elkander bezoekende, ontvangen sirih-pinang, tabak
en sagero eha, ter opwekking, dadelijk na het binnentreden der woning. Vrouwen
van opo ratu, matalea of gebahaa worden als vinhaa aangesproken. De Gebmasin
of strandbewoners steUen hoogen prijs op de vriendschap der Gebvuka of berg-
bewoners; zij geven elkander bij ontmoeting geschenken, om de vriendschap te onder-
houden. Vrienden, elkander ontmoetende, leggen de hand op den schouder of den arm ,
gaursar vahan; vriendinnen wrijven elkander den neus, dupe maonof mamai tungee,
en weenen, rama nuwael, er bij; evenzoo bij het afscheidnemen. Een drietal artikelen
als een geschenk te geven is eene grove beleediging. Een geschenk, een koperen bek-
ken bijvoorbeeld, ontvangende, zegt de Gebvuka of Alivuru: «opo langi musikae,
kae tuke buku la iako rama, opo langi balas kae namu gosa,» d. w. z. De heer uit-
spansel zal u goeddoen; gij hebt mij een gong geschonken, de heer uitspansel zal
u beloonen. Welgestelde lieden, gebwasa, zijn zeer gezien. Vreemdelingen, die ten
maaltijd genoodigd worden , spijzen alleen en worden door den huisvader bediend , tenzij
zij er op aandringen dat deze mede aanzitte. De vrouwen mogen met de vreemdelingen
spreken, doch eten afzonderlijk. Als men hoofden of aanzienlijken op den weg ontmoet,
is men verplicht op zijde te gaan en het hoofd te bukken. Sommige vrouwen keeren
haren rug toe. Als teeken van verachting wordt voor het aangezicht gespogen. In
driftige oogenblikken scheldt men elkander uit, bijv. wakan isin, uwe penis; inasipen,
pudenda tuae matris; dakena ina sipen, utinam coitus fiat cum matre tua, etc., of
laat men bij personen van gelijken leeftijd de genitaliën zien.
20 , B ü R ü.
De woeste gronden, ehu, zijn op Buru het gemeenschappelijk eigendom der vena
of negari. Deze, rahavena genaamd, worden door grenzen, waut of uwawut, zijnde
bergtoppen, rivieren, groote steenen en boomen, ook wel door afgronden, walulalen,
behoorlijk afgebakend. Elk huisgezin, huma nati, tot de vena behoorende heeft hier-
over de vrije beschikking, als zijnde het eriileel der vaderen. Door ontginning met
of zonder kennisgeving aan de venahoofden verkrijgt de balivtuaof huma nati, hoofd
van het huisgezin, als venagenoot het recht van eigendom en worden die gronden ge-
naamd rahe gebagebanake , dat zooveel beteekent als individueele gronden. Deze
gronden worden verdeeld in waslale gebagebanake, individueele akkers of velden
met kalapa- en veldgewassen als tabak, gierst, djagong, katjang, ubi, etc. beplant,
waslale bia sagu dusun, aan individuen toebehoorende, en hawaeleng, haweleng, ook
wel wasi, verlaten velden. Waslale vena zijn negari dusun waarin sagubosschen en
kalapaboomen gevonden worden en waarvan ieder die tot de vena behoort, het recht
heeft zich de producten toe te eigenen. Lieden buiten de vena kunnen met vergun-
ning der matalea of gebahaa gronden in eene andere vena ontginnen, dochbehooren
alsdan na den oogst eene belasting, rahisin (van raha of rahe, grond, en isin, op-
brengst), bestaande uit twee vodo of manden met djagong, een gerookt buideldier,
Cuscus maculata, een varken of vier hertenbouten, aan het venahoofd te betalen.
Lieden tot dezelfde vena behoorende betalen jaarlijks aan hun hoofd eene belasting
in producten, wanneer zij namelijk voor de eerste maal bosschen, moalalen, ontgonnen
hebben, en wel drie è. vier vodo djagong, vier a vijf kippen, tien kalapanoten, vijf
gerookte buideldieren , twee varkens en twee hertenbouten. Elk venahoofd is verplicht
de grenzen zijner vena te bewaken en niet te dulden, dat deze onwettig overschreden
worden. De matalea en gebahaa kunnen met toestemming der negarigenooten vena-
gronden aan vreemdelingen verkoopen, in welk geval de opbrengst verdeeld wordt
De rahe gebagebanake of individueele gronden gaan over hetzij door erfenis, nan
bagean neteng, hetzij door verkoop, vrij willigen afstand of ruil op andere lieden,
ook niet tot de vena behoorende. Deze gronden kunnen alsdan door den nieuwen
eigenaar benuttigd of weder aan anderen afgestaan worden. In de ehu, woeste gron-
den, en moalalen, bosschen, mogen de negari- of venagenooten producten en alles ver-
zamelen wat zij willen ; in de rahe gebagebanake aUéén met vergunning der eigenaren.
In de rivieren en langs de stranden hebben de venagenooten het recht van vischvangst;
niet tot de vena behoorende lieden moeten daartoe vergunning van den matalea of
gebahaa hebben, en wel tegen eenig retributie. In het landschap Kaiïli is dit ge-
bruik echter in 1657 door den Gouverneur Amold de Vlamingh afgeschaft en mogen
de vreemdelingen zich overal vrijelijk bewegen, om door verzameling van producten,
jacht en visscherij in hunne behoeften te voorzien. Deze handeling wordt tot op dit
oogenblik als eene inbreuk op de ada mamena of gebruik der vaderen aangemerkt
terwijl een souvereiniteitsrecht van Nederland over de gronden op Buru door de
B ü R ü. 21
Gtebvuka nergens wordt erkend. Wil iemand beletten dat een vreemde op zijne gron-
den, rivieren of stranden komt jagen, visschen of de producten zich toeëigenen, dan
plaatst hij met de benoodigde incantatiên de kanuwaket, bestaande in een tak, waarop
overdwars jonge kalapabladeren vastgebonden worden, op zijn eigendom, of men bouwt een
hutje en legt daarin eene betooverde jonge kalapanoot met een tak van den arengpalm.
Hij die dit teeken schendt,, zal ziek worden en wegkwijnen, of als het zout in water
smelten. Ook plant men de sihe als verbodsteeken , zijnde de tak van een boom —
tabu of stok — waarin ter helfte eene snede wordt gemaakt en een vrucht ge-
legd. Op de zijde daarvan plant men nog een stuk gespleten rotan. De sihe wordt
naast den te beschermen boom geplaatst De matalea of gebahaa en balivtua leg-
gen de kanuwaket op de rahavena op de gewone wijze; ook langs de stranden om
het visschen aldaar te beletten. De overtreder der sihe betaalt eene boete.
Het huwelijk, daalak vina, wordt gewoonlijk gesloten, wanneer de aanstaande vrouw
als kind nog niet is geboren. Is eene vrouw bevrucht, dan komt bij haar de man,
die genegen is het nog door haar gedragen kind te huwen en stelt haar en haren
man voor, een gedeelte van den bruidschat, kaleli, anavina vilin of talbela, als empahut,
voorschot, te betalen. Brengt de vrouw een meisje ter wereld, dan wordt het na de
besnijdenis, wanneer het geheel bedrag van den bruidschat, kaleli, afbetaald is, zijne
wettige vrouw. Baart zij eenen jongen, dan wacht de eischer totdat er een meisje
geboren wordt of ontvangt desverkiezende het gegeven voorschot terug. Het is het
geboren meisje verboden voor haar huwelijk midun, ubi, veteng, gierst, en lamet,
buideldierenvleesch, te eten. Het is haren aanstaande verboden in hare nabijheid
te komen, haar te bespieden, hare borsten, soson, aan te raken, of met haar te spre-
ken. Dit doende moet hij eene boete van vier stuks wit Ignwaad, twee groote en
vier kleine koperen muziekbekkens of gong betalen. Bij weigering vervalt het door hem
gegeven voorschot of vooruitbetaling ten voordeele der ouders. Als het meisje den
leeftijd van twaalf jaren bereikt heeft, heeft de huwelijksplechtigheid humat kema,
plaats. Op den bepaalden dag baden en kleeden zij zich in hunne kostbare kleederen,
na zich eerst met welriekende bladeren en reukwerken bestreken te hebben. De vrouw
versiert heur haar bovendien met manjuru tutulbloemen, Jasminium sambac, en
kawae omon- of Pandanus — odoratissimus-bladeren. Daarna verschijnt de man in het
huis zijner aanstaande, alwaar de bloedverwanten zich vereenigd hebben. Een der
oudste familieleden leidt de jonggehuwden bij elkander en zegt tot hen: «imeluaimek-
salu gosgosa, metuken pemloton takaruan, ingatimi sariate, metu gebal, sio osuba
ingatu vua radu, sariate babnam kakal mamutu ael tusariat gosgosa metu opamuli
onavokna nimeboho,» d. w. z. Qijlieden (moet) elkander in goede stemming nemen,
twist niet met elkander, denkt aan de bestaande gebruiken, twist niet, wanneer er
vrienden komen geeft hun sirih-pinang, onthaalt uwe oudere broeders en zusters
22 B U R u.
goed, opdat niemand later kwaad van u spreke. Hierop worden zij in een klein ver-
trek, elet, binnengevoerd, alwaar zij den nacht doorbrengen, terwijl de bloedverwanten
en vrienden daarbuiten zingen en feestvieren. Gedurende deze plechtigheid wordt
de inavuka gezongen door twee bejaarde vrouwen , onder eenen salendang of langen
omslagdoek zittende en hare handen onder de kin houdende. Vijf of zes oude man-
nen zingen gewoonlijk mede onder het slaan der tuba. De inavuka, letterlijk vertaald
moeder land of berg, is een zang die zeer weemoedig klinkt en bij beurten met een-
tonige modulatie door de mannen en vrouwen, als het ware elkander beantwoordende,
wordt gezongen. De inhoud dezer zangen kenmerkt zich door groote verscheidenheid,
als erotische uitboezemingen, schimp- en klaagliederen, zoomede strophen ter verheer-
lijking van hoofden en aanzienlijken. Zij worden op twee verschillende wijzen, namelijk
de waisama en kasarua, gezongen. Andere zangen of melodieën bestaan er niet Bij
feestelijke gelegenheden wordt ninuner gedobbeld. Zij , die dit van de Binongkoreezen
geleerd hebben, komen enkele malen bijeen, om hanen te kloppen, dupture teputi.
Vreemdelingen van Galela, Tobelo, Sula of elders , met de vrouwen des lands huwende ,
volgen de gebruiken der Gebmölia. Het huwelijk is exogamisch, en het is koin, ver-
boden, eene vrouw uit dezelfde vena te nemen. In een andere vena huwende, draagt
de man den naam dier vena; bijv. iemand die met eene vrouw van Meva huwt heet
daarna in zijne vena: masaawa Meva, de aanhanger van Meva. De islaamsche
bevolking huwt op de mohamedaansche wijze.
Echtscheiding, dopsana, mag nimmer plaats hebben. Wanneer de vrouw den man
moedwillig verlaat, dan zijn de bloedverwanten, wali, verplicht haar in het huis van
den echtgenoot terug te voeren, opdat hij de familie door too vermiddel geen onge-
luk aanbrenge. Sterft de vrouw, dan zijn de bloedverwanten evenzeer verplicht den
man eene andere vrouw te geven. Geschiedt dit niet, dan moeten de bloedverwanten
den bruidschat terugbetalen. Hierdoor ontstaan veelvuldige twisten , vooral omdat oude
mannen meisjes van twaalf tot veertien jaren ten huwelijk nemen. Heeft een ander
man het meisje, dat verloofd is, en waarop empahut is gegeven, geschaakt, of is de
vrouw van haren man gevlucht, dan gaat hij met zijne bloedverwanten naar het huis
der ouders van de vrouw, medenemende eene piek, een zwaard, een schild en een stok,
met rotan samengebonden, hetwelk eene uitdaging tot den strijd beteekent De
overige negarigenooten, dit ziende, komen gewoonlijk tusschenbeiden, om den strijd
te voorkomen en de zaak inderminne te beslissen. Dit geschiedt door de terugbe-
taling van het gegeven empahut of door de uitlevering van een ander tot dezelfde
familie behoorend meisje, wanneer de man namelijk daarmede genoegen neemt en
het resteerende der kaleli, anavina vilin of talbela, betaalt. De bloedverwanten
der vrouw geven alsdan een groot feest, waarbij de oudsten en alle familieleden der
beide partijen tegenwoordig moeten zijn, om aan den maaltijd deel te nemen. Vóórdat
in.
BI2. 23.
B ü R ü. 23
men ten maaltijd aanzit, neemt de vader van het geschaakte meisje of van de ge-
vluchte vrouw een labung, badju , een ivutin, hoofddoek, en een kamaru of schaamgordel
en legt deze op den schouder van den man. Deze van zijnen kant legt op den
schouder van den vader een 4 twee stukken wit lijnwaad, sabalan. Na drie beten
genomen te hebben staat de vader, die naast den man zit, op en geeft hem zijn
schotel over, terwijl de man tegelijk hetzelfde doet Deze handeling noemt men
penilik pilin rua, of het ruilen der schotels, als teeken van verzoening, opdat later
geen bara pemaroton of twist meer ontsta. Na den maaltijd begeven zich de man en
de door hem verkregene vrouw als geba humat kema of gehuwde lieden naar zijne woning.
Heeft een jonkman eene jonge maagd geschaakt, heka tuha ana vina, het eenige
middel voor het meisje, om een man van haren leeftijd en naar hare keuze te verkrijgen,
dan betaalt deze eene dubbele kaleli of bruidschat, bestaande uit twaalf loli of kleine
koperen bekkens, acht gongs, buku, vier geweren, sanapan, acht zwaarden, ketuen,
acht pieken, nahero, honderd stuks wit lijnwaad, sabalan, vier dozijn schotels, pilin,
en twee stellen ijzeren pannen, wali. Elk man kan zooveel vrouwen nemen als hij verkiest,
wanneer hij slechts in staat is de kaleli te voldoen. De vrouwen volgen den man
of diens familie. Alle vrouwen wonen met den man samen en zijn verplicht ieder een
afzonderlijk stuk grond jaarlijks ten voordeele van den man te ontginnen en te
bepljmten.
Wanneer eene zwangere vrouw, daagali, hare bevalling, elajano, voelt naderen, of
liever de vrucht voelt leven, zoekt zij eene der oude vrouwen uit, om haar behulp-
zaam te zijn. Deze vrouw maakt de gebruikelijke geneesmiddelen gereed, waaronder
aftreksel van de Kaempferia galanga, om de verlossing voorspoedig te doen plaats
hebben. Bij de bevalling, die k croupetons geschiedt ten einde het perinaeum niet
te scheuren, helpen de oude vrouwen, die, na haar eerst vastgebonden te hebben, de
navelstreng met een scherp stuk bambu nakun afsnijden, mavooi pusen. Vóórdat de
placenta buiten is, mag echter het navelsnoer niet worden afgesneden. Terwijl het
hoofd van het kind zich aan den ingang der scheede vertoont, drukt de helpende
vrouw met hare groote teenen tegen het schaamdeel of liever de uitwendige zijwan-
den van de vagina der barende, opdat zij meerder kracht kunne aanwenden. Door
massage wordt vooraf aan het kind echter eene goede ligging gegeven. De placenta,
nakai, wordt behoorlijk in lijnwaad of boomschors gewikkeld en door eene der helpende
vrouwen op de takken van een' der in de nabijheid staande hoogste boomen gelegd.
Daarna worden er wortels van de Curcuma longa, koni, en haginoten, Aleurites triloba,
ook wel oude kalapa, door eene der helpende vrouwen fijngekauwd, en met dit meng-
sel het lichaam van het kind besmeerd, terwijl eene andere vrouw warm water,
wapoto, in een bambu kookt. Daarin wordt het kind gebaad. Als het afgedroogd
is, neemt eene der oude ^Touwen eenige stukken oud lijnwaad of boomschors en
24 B ü R u.
drukt daarmede, na deze op het vuur gewarmd te hebben, het lidiaam van bet kind
bij wijze van massage of frictie. De moeder gaat, om kraamkoortsen te voorkomen,
terstond zijdelings met het achterdeel voor het vuur liggen, mapanget Het kind
wordt onmiddellijk gezoogd, dasoso, en eenige uren na den partus trachten de vrouwen,
na zich gereinigd te hebben, haar gewoon werk te verrichten. Bij geboorte van kinde-
ren worden geene feesten, mauha, gevierd. Tijdens de verlossing mag niemand behalve
oude vrouwen het vertrek binnentreden. Vele vrouwen bevallen in het bosch alleen
zijnde, zonder eenige hulp, omdat alle bevalling gemakkelijk en spoedig afloopt Zwaur
gere vrouwen mogen overal zich bewegen, en de pica hebbende alles eten wat zij
verkiezen. Kinderen met den zoogenaamden helm of eivlies geboren komen zeer zelden
voor. De man der vrouw erkent gewoonlijk als vader, aman, door sublatie het kind
dat geboren is. Na de geboorte komen de bloedverwanten bijeen, om het kind te
zien. Zij brengen sarongs, iwagun, ten geschenke mede, doch zijn niet gewoon de
ouders geluk te wenschen. Het gebruik om boomen te planten als eene herinnering
aan het gebeurde, of als eene openbare erkenning van het kind door den vader is
niet bekend. Even als de vrouw, verricht de man na de bevalling zgn dagelijkschen
arbeid. Nadat een of twee tanden uitgekomen zijn, begint de moeder het kind eten te
geven, bestaande uit rijpe gekookte pisang, vuwa wabel, van eene bepaalde soort, en
hard gekookte eieren, tepu telon, welke j^ngekauwd met den mond, vivinan, toege-
diend worden. Gedurende dit tijdstip heeft de naamgeving, valnaakanatanane, plaats,
zoowel door de ouders als door de mannelijke en vrouwelijke bloedverwanten, die er
bij tegenwoordig zijn. Gewoonlijk worden de namen van boomen, bloemen en vogels
genomen. De kinderen worden met een eentonig kreunend gezang, bestaande slechts
uit eenige achter elkander uitgestooten gelijkluidende klanken, in slaap, nabage,
gebracht. Het kind wordt een gehiimen tijd, gewoonlijk totdat het loopen kan, gezoogd,
het gewone middel, dat aangewend wordt om eene spoedige bevruchting te voorko-
men. Emmenagogum wordt door vele vrouwen aangewend om geene kinderen te ver-
krijgen. De kunstmatige abortus wordt getolereerd en veelvuldig uitgeoefend, niet alleen
bij de ongehuwde maar ook bij de gehuwde vrouwen, wanneer deze geene kinderen
verlangen. De gebezigde geheimmiddelen. blijken niet nadeelig te zijn voor het
lichaam der vrouw. Misvormde kinderen worden niet altijd gedood. Tweelingen, ana
rua, of gevallen van doodgeborenen komen zelden voor. Middelen om de vruchtbaar-
heid te bevorderen worden niet aangewend. Naar de volksmeening heeft de vader
het volste recht om over de kinderen te beschikken, wijl hij de moeder, ina, ge-
kocht heeft. De aanneming van kinderen heeft zelden plaats. De Gebmölia-vrouwen
zijn zeer verzot op anatan boti of blanke kinderen.
Ziekten, empei of ispane, ontstaan door toedoen van de muli en kesan, mannelijke
en vrouwelijke suwanggi, door ejabat, booze geesten die op de toppen der bergen, op
B U R V. 25
de kruinen der boomen , in zware bosschen en in de diepten der zee wonen , alsmede
door de nitu of manes der voorvaderen, aan wie bij het overl^'den en de begrafenis
op kannen tocht naar Waeili niets of niet voldoende wordt medegegeven, of wier
graven, nakvena, geschonden worden. Ook kwade geesten van naburige eilanden, die
op hunne zwerftochten het eiland Buru aandoen, zijn oorzaken van ziekten, als vario-
lae en andere epidemieën. De gewone ziekten zgn, behalve die der huid — als ichthyosis
kasakado, scabies emngeteta, framboesia varangi en lepra empekoet — koortsen,
damote, roode loop, wunerote, en longtering, manema. De laatstgenoemde worden
door de ejabat en nitu veroorzaakt, door eenvoudig den persoon, of liever diens
schaduw, ninun, te molesteeren of een oogenblik vast te houden. De zieken worden
door de bloedverwanten in hun eigen huis behoorlijk verpleegd. Verlangt de pohik
of geneesheer echter dat zij een ander huis betrekken langahuma, om de ejabat en
nitu te misleiden, dan moeten zij verhuizen, hetgeen veelmalen gebeurt Koortslijders
worden gewoonlqk bij het vuur gelegd, om door transspiratie de kwade winden te
verdrijven. De beenen van bere-berelijders behooren voortdurend met een warm af-
kooksel van de Ipomaea pes caprae gewasschen te worden. Bij de genezing van
andere ziekten moet de vrouw die in contact staat tot ubun sanane, de geest der
aarde, door hypnosis eerst onderzoeken wie of welke geest den persoon heeft aange*
raakt, ten einde daarnaar zijne middelen of offers te regelen. Bij stekingen, koliek en
andere pijnen door muli en kesan veroorzaakt, zuigt de pohik het zieke deel en
brengt achtereenvolgens beenderen van herten , varkens , buideldieren , graten van visch ,
fijngesneden stukken rotan en arengvezelen, spinnen, scolopenders en andere zaken
te voorschijn. Daarna moet de genezing volgen. Wanneer een zieke verhuisd is, wordt
het huis ook met door den pohik gewijd water van binnen, van buiten en van onderen
besprenkeld, om de overblijfselen der ziekte , ispane , te doen verdwijnen. Bij het uit-
breken van epidemieën, bijv. die der pokken, komen de hoofden en.oudsten bijeen om
maatregelen te nemen ten einde de ziekte te verdrijven. Tot dat einde vervaardigt
men eene prauw van zes meters lengte en een halven meter breedte , met de noodige
riemen, zeilen, ankers etc., en plaatst aan den voor- en achtersteven een vlag, ge-
woonlijk de Nederlandsche , omdat verondersteld wordt dat de booze geest, die de
epidemieën veroorzaakt, door de Nederlanders uitgezonden wordt om overal ver-
woestingen aan te richten. De rand der prauw wordt met jonge kalapabladeren
versierd, terwijl in de prauw eene mat en daarop een stuk wit lijnwaad gelegd wordt.
In de prauw worden bovendien nog geplaatst een gebraden kip, een kop van een
varken en van een hert, zoomede een buideldier, een en ander geroosterd ; voorts ge-
kookte en op het vuur gepofte visch, zeven kippen en zeven Megapodius rubripes-
eieren, een bord met gekookte rijst, een bord met gekookte gierst, een bord met
gekookte patatas en kasbi, Janipha manihot, twee djagong- en suikerrietplantjes , een
pisangboom, een katjang-tanahplant, Arachis hypogaea, met bladeren en wortels , een
26 B U K u.
Citrullus edulis-vrucht , een jonge kalapanoot, verschillende pisangsoorten, van elke
soort een vrucht, een schotel met sagupap, een bambu met sagero, eenbambumet
water, een kopje met kalapa-olie; wijders een witte schotel met sirih-pinang en tabak
naar genoegen. Dit een en ander aan het strand gereed zijnde, wordt een nacht en
een dag op vervaarlijke wijze in de nabijheid op de tuba, trom, en bukn, gong, ge-
slagen, terwijl de bewoners der geteisterde negari allerlei sprongen doen, meer bekend
onder den naam van epkiki en tjeval, om den boozen geest vrees aan te jagen en
naar de prauw te drijven. Den volgenden morgen worden tien krachtige jonge
mannen uitgezocht, die met rotan-, kalapa- en arengtakken, in een aarden vat met
water gedoopt, op de aanwezigen slaan. Van daar gaan zij springende naar het strand
en leggen de takken mede in de, den vorigen dag, gereed gemaakte prauw, binden
daar een levenden haan vast, brengen in allerijl een andere prauw te water, en boeg-
seeren de met levensmiddelen gevulde prauw, waga ispane, naar zee. Ver in zee
gekomen, wordt het vermelde vaartuig losgelaten en roept een der tien mannen het
volgende uit: «opon opogoloka, pau oli beka, kuoli gosa gosa, ku toho oto netem
mardika; vina kami puna namu lavat, disepo kami nambagean,»d. w. z. Heer groot-
vader pokken, ga maar weg, ga goedschiks weg, ga een ander land bezoeken; wij
hebben uwe spijzen voor de reis gereed gelegd, wij hebben thans niets meer te geven.
De levende haan moet zorg dragen, dat de opon opogoloka de jonge mannen onder het
roeien niet kwalijk bejegene. Aan het strand teruggekeerd, gaan de mannen, vrouwen
en kinderen gezamenlijk in zee baden, opdat de ziekte hen niet weer treflfe. Helpt dit
middel niet, dan begeven allen zich verspreid in de bosschen , alwaar velen omkomen.
Volgens eene andere wijze van genezing komen ongeveer twintig mannen en vrouwen
bijeen. In de nabijheid van het huis van den zieke worden door hen eenige bladeren
van bepaalde boomsoorten verbrand, welke daarna met atap gedekt worden. Op
deze atap legt men vervolgens eenig gierst, patatas, een gedroogd buideldier, een
stuk varkensvleesch , eenig visch, sagero, arak, sirih-pinang, tabak en een levenden
haan. Dit gedaan hebbende schreeuwt men: «Opo osi, pio pau bestau lanan paha
tan kimba sansara, tuke nisele miselan, kamla hampuun kimisehe nimi sangadjar,
bèta kimi malikan dagosa beka nakua ahenda dadooo beka,» d. w. z. Voorouders, hier
hebt gij een dulang (of houten bak) met spijzen; wij hebben u wellicht vergeten
en daarom zijt gij vertoornd en hebt gij hem ziek gemaakt; wij vragen ver-
giflfenis, hier hebt gij eenige spijzen; wanneer dit genoeg is, laat de ziekte van hem
voorbijgaan en maakt zijn lichaam weder als naar gewoonte. Daarna begeven zij zich
naar de ofFerplaats of huma snoli van den zieke en steken daar door hen ver-
vaardigde lansen in den grond, met de punt naar boven. De haan wordt losgelaten
en mag niet geslacht worden. De booze geest of oorzaak der ziekte moet door hem
worden geïntimideerd. Epilepsie is nietbekend. Krankzinnigen, gebalalula, tengevolge
van overerving of invloeden van booze geesten , worden niet geëerd, maar vastgebonden
B^
IV.
Blz.26.
B U B u. 27
wanneer zij kwaad doen. Kropgezwellen, die nu en dan voorkomen, worden toege-
schreven aan het veelvuldig beklimmen der bergen.
Na het overlijden wordt het lijk gekleed en vervolgens gewikkeld in vijf k zes
lagen lijnwaad , zijde of laken van verschillende kleuren , al naar gelang van het ver-
mogen van den doode. Als het graf gedolven is, wordt daarin een stuk lijnwaad
uitgespreid en vervolgens twaalf borden en vier kopjes nedergelegd. Het neergelaten
lijk wordt met een stuk lijnwaad en daarna met aarde gedekt Op het graf worden
schotels, pilin, en kopjes, pigala, een aan flarden gescheurd stuk wit lijnwaad,
gekookte of rauwe eetwaren, als gierst, djagong,ubi, suikerriet, komkommers, water-
meloenen, spaansche peper, jonge kalapanoten, zoomede water en sagero geplaatst.
Acht dagen na de begrafenis wordt een maaltijd gegeven voor de bloedverwanten en
al degenen die daarbij tegenwoordig waren. Vóórdat men echter met het eten een
aanvang maakt, worden door eenige lieden, gezamenlijk met den persoon die de nitu
zal aanroepen , spijzen naar het graf gebracht en op de aldaar aanwezige borden
gelegd. De nitu-roeper schreeuwt alsdan met luider stemme : « Nitu taga, egu nami-
naan inaveteng, egu lamet, egu naan vavu, egu namunaa,» d. w. z. Ziel die in het
graf zijt, neem de gierst als spijze, neem het buideldier, neem het varkensvleesch ,
neem uw aandeel. Dit wordt vier ofvijf malen herhaald. Vervolgens keert men, met den
rug naar het graf, zonder om te zien huiswaarts, waarna gegeten en gedronken wordt.
Volgens het volksgeloof verzamelen de nitu zich aan de bronnen of aan den oorsprong
der rivier Waeili, alwaar zij een genoeglijk voortbestaan smaken en dagelijks met
spel en zang zich onledig houden. De geest begeeft zich terstond derwaarts op het
oogenblik dat het graf gesloten of het lijk op een stellage gelegd wordt. Vóór
den dood heet de ziel sumangin, ook wel ösmangin. Op het graf, nitukaun, van aan-
zienlijken worden tevens groote en kleine koperen muziekbekkens , buku en taabuang,
nedergelegd. Worden deze artikelen niet aan den doode voor het gebruik te Waeili
medegegeven, dan wordt hij op de bloedverwanten verstoord en maakt hen ziek. Tee-
kenen van rouw over het afsterven van ouders en bloedverwanten zijn niet in gebruik.
De namen der afgestorvenen mogen vrij worden uitgesproken. Pasgeboren kinderen
worden eenvoudig in een stuk lijnwaad gewikkeld begraven. Voor kinderen, die loopen
kunnen, zijn de plechtigheden gelijk aan die der volwassenen. Ziet men een vuurvlieg,
wokoi , dicht bij het graf, dan gelooft men dat de nitu van den begravene zijn graf,
nakvena, komt bezoeken. In sommige vena worden de lijken niet begraven, maar op
stellages in het bosch gezet. De Mohamedanen en Christenen begraven de dooden
op hunne manier.
De erfenis blijft na den dood in de familie. Sterft de man, dan beschikt de oudste
of eerste vrouw er over ; sterft deze, dan de oudste zoon ; en zoo er g^ene kinderen zijn.
28 B U R u.
de broeder van den huisvader of diens zwager. De groote en kleine gongs , de wape-
nen en kleedingstukken worden onder de zonen verdeeld. De achtergelatene versierselen
en kleedingstukken der moeder blijven in het bezit der dochters. Het huis , de dusuns
of akkers blijven het gemeenschappelijk eigendom der kinderen. Dochters, die in eene.
andere vena gehuwd, z^n hebben hierop geene aanspraken meer; evenmin de zonen,
die het ouderlijk huis zonder medeweten of toestemming der ouders verlaten hebben.
Bij gebreke van naaste bloedverwanten worden de weezen door den matalea of gebahaa
verzoi^, en deze maakt alsdan gebruik van hunne aanplantingen. Vreemdelingen, 6eb-
dagan, op Buru gehuwd, zijn mede verplicht deze bepalingen na te leven. Bij ge-
schillen treden de venahoofden tusschenbeiden.
De Gebvuka of bergbewoners verdeelen het jaar, musin, in zes maanden, vulan ,
of liever tijdperken; het eerste, dat met de nieuwe maan in Augustus begint, heet
evnau, het tweede evhaa, het derde kaprupa, het vierde samsama, het vijfde sablevu,
en het zesde selarang. Feesten worden bij het begin dier tijdperken niet gevierd.
In het eerste tijdperk maakt men een begin met den padi-aanplant In het derde,
kaprupa, worden de tabakplan^es uitgeboet Grelukkige maanden of dagen bestaan er
niet Als lengtemaat wordt de vadem en de span gebezigd. Voor de gewone maat
gebruikt men de tibi, een mand van bambu, inhoudende ongeveer vier kati tabak en
vijftien kati katjang, gierst of damar. Bij het rekenen of tellen bezigt men de vin-
gers, vahan nanu wangan , ook wel djagongkorrels en steen^es. Om andere artikelen,
bijvoorbeeld het bedrag van schulden of nog niet betaalde kaleli, te onthouden, het
aantal kalapa- en andere boomen, ook wel het aantal mannen, vrouwen en kinderen
te weten, bezigt men kerfstokken van hout, kauengan, van gabagaba, baaengan,
of wel touwen, betu, van rame, Gnetum gnemon waarin knoopen gelegd worden.
Verklaring van kosmologische verschijnselen worden door de G^bmëlia niet gege-
ven. Bij zons- of maansverduistering, lea permite en vulan bermibota, denkt men dat
ergens op de wereld een ongeluk zal plaats hebben. De sterren heeten tolok. De
oorzaken van donder, gogo, bliksem, davilak, regenboog, vale, zijn niet bekend. Metala
is de naam van Venus. Zoogenaamde dondersteenen, tela vage, zijn nimmer gevonden,
volgens bewering der oudsten ; hetgeen niet is aan te nemen, wijl er in de taal des
lands een naam voor bestaat Aardbevingen, isu, komen menigmaal voor.
"^^HS!
TWEEDE HOOFDSTUK.
AMBON £N D£ ULIA8E.
Ligging. Fonnstie. Bergen. BiTieren. Voetpaden. Ankerplaatsen. Moeson. Aantal nega-
riën. Bevolking. Taal. Traditie. Geiehiedenis. Pbytiache» intellectneele en moreele eigen
schappen. Grondeigendom. Bestnor. Standen. Ondentoek en afdoening yan laken. Straffen.
Eed. Oorlog en vrede. Landbouw en veeteelt Caltus. Godsdienst. OnderwQs. Bygeloof.
Toovery. PamalL llatakan. Pela. Negarién. Woningen. Haiaraad. Wapenen en kleeding
NUverbeid. Handel. Verloving. HawelUk. Scbaking. Eebtsobeiding. Zwangerschap. Partas.
Behandeling van pasgeboren kinderen. Matilatie van 'tliobaam. Ziekten. OverlQden.
Bouw. Erfenis. Voeding. Narcotica. Feeaten. Zang en dans. Raadselen. Kosmognosie.
De Ambon- en TJliase-eilanden, de laatste meer bekend onder den naam van
Haraku, Saparaa en Nusalao, in 1512 door de Portugeezen ontdekt, liggen tusschen
127^ 55' en 128** 54' oosterlengte van Greenwich en tusschen 3^ 24' en 3"" 42'
zuiderbreedte. Het noordelijk gedeelte van Ambon heet Hitu, vanHarukuHatuhaha,
van Saparua Hatawano, en van Nusalao Inalohu, het zuidelijk Leitimor, Oma,
Honimoa en Inahaha. In de taal des lands noemt men Ambon nusa Japoono, het
neveleiland, Haruku nusa Halawani, het goudeiland, en Saparua Tou nusa of het
eiland bezijden.
Al deze eilanden behooren tot de tertiaire mioceenformatie met bergruggen van
fijnkorrelig graniet doorsneden, naast welke niet alleen serpentijn met magneet-
en chroomijzersteen, maar ook blauw porfier, kristallinische kalk, donkerroode
thoonschiefer, jongere eruptiefgesteenten en zandlagen voorkomen. Prachtige stalac^
tiet-vormingen kunnen mede op Ambon worden waargenomen. Op Hitu, Oma^
Honimoa en Inalohu, meer bepaald te Lariki , Oma , Tiou en Nalahia, vindt men tusschen
zandsteen en koraalbanken warme minerale bronnen, als onomstootelijke bewijzen van
nog werkende vulkanische krachten. De bergen op Ambon: de Saitan, Lapurumah,
Wapahuhu, Salhutu, Maspaid, Wawani, Nona en Tola; op Haruku: de Amaharui,
Hnruwano en Nonu; op Saparua: de Etnapele, Hatuhahul, Boi en Nolo; op Nusalao:
de Heleno, Lawakono en Haulata, bereiken eene hoogte van niet meer dan dertien-
30 AMBOX EN DE UIJASE.
honderd meters. De Salhutu op Ambon, hoogstwaarschijnlijk een uitgebrande
krater, is de hoogste van alle en volgens meting slechts twaalf honderd-njf-en-
twintig meter. Deze eilanden zijn zeer geaccidenteerd en van rivieren van middel-
matige grootte doorsneden, als op Ambon de Wainitu, Waitomo, Batugadja, Gurita,
Kakuri, Kaitetu, Waili, Muli, Wailijang, Waiulat en andere; op Haruku de Wai-
leharisa, Wai urputi, Wai Malala en anderen; op Saparua de Waisarihilao, Wai-
asal, Wailaloni, Waisalea, Wailianno, Waitorano en andere; op Nusalao de Wai-
pandita, Waitatu, Waiata en andere. Geen dezer rivieren is bevaarbaar. Wegen
of liever voetpaden zijn in alle richtingen aangelegd en slechts voor voetgangers
geschikt Op het eiland Saparua worden de wegen goed onderhouden en laten de
bruggen weinig te wenschen over. Ankerplaatsen vindt men op Ambon in den
grooten ruimen inham vóór de hoofdplaats, op Haruku vóór de negariën Samet en
Pelau , op Saparua in de baai van dien naam : voorts te Porto en Nolot en op Nusalao
in de bocht van Nalahia. De droge moeson heerscht van October tot Maart, de
natte van April tot September. Zware onweders komen menigmaal voor. Het klimaat
op deze eilanden is zeer gezond.
Op het eiland Ambon treft men zeven-en-veertig negariën aan ; hiervan op Hitu :
Liang, Waai, Tulehu, Tengatengah, Tial sarani en islaam, Suli, Paso, Morela,
Mamala, Hitumeseng, Hitulama, Wakal, Hila, Kaitetu, Seit, Lima, Uring, Asilulu,
Lariki, Wakasihu', Alang, Lilibooi, Hatu, Laha, Tawiri en Rumahtiga ; op Leitimor :
Mardika, Soja dibawah en diatas, Urimeseng, Nusaniwe, Seilale, Latuhalat, Ama-
husu, Batumera, Halong, Hutumuri, Leahari, Rutung, Ema, Hukurila, Kilang,
Nako, Hatalai, Hatiwi besar en kitjil, zoomede verscheidene kampongs, als Haturu,
Nipa, Poka, Hunut, Durianpatah, Waiheru, Nania, Negarilama, Nuntetu, Laten,
Lata, Kalapa duwa, Kanariputih, Galala en Lariki, door zoogenaamde burgers be-
woond. Op het eiland Haruku zijn elf negariën, met name: Haruku, Oma, Wasuu,
Aboro, Hulaliu, Kariu, Pelau, Kailolo, Kabau, Rohomoni en Samet. Op Saparua
zeventien, met name: Itawaka, Nolot, Iha, Ihamahu, Mahu, Tuhaha, Kulur, Porto,
Haria, Booi, Paperu, Tiou, Saparua, Sirisori sarani en islaam, Ulat en Ou. Op
Nusalao zeven, met name: Nalahia, Sila, Leinitu, Titawaai, Abubu , Akoon en Amet.
De mohamedaansche negariën op Ambon zijn: Wakasihu, Lariki, Asilulu, Uring,
Lima, Seit, Kaitetu, Hila, Wakal, Hitulama, Hitumeseng, Mamala, Morela, Liang,
Tulehu, Tengatengah, Tial islaam en Batumera; op Haruku: Rohomoni, Kabau, Kai-
lolo en Pelau; en op Saparua: Kulur, Iha en Siri sori islaam. De zoogenaamde bur-
gers , die schuttersdiensten praesteeren of wel schutterbelasting betalen, zijn afstam-
melingen van inlanders, die in vroegeren tijd wegens aan de Compagnie bewezene
diensten vrijgesteld waren van de heerendiensten en niet ingedeeld werden als ulu
lo datio of perkslaven , zoomede van vreemdelingen, die later op deze eilanden zich ge-
AMBOX EN DE ULIASE.
31
vestigd hebben. Voor militaire diensten zijn zij uitstekend geschikt, gelijk gebleken
is gedurende de expeditiën naar Serang en elders. Door het nemen van verkeerde
bestuursmaatregelen en ongepaste bejegening of miskenning dezer lieden is dit ge-
deelte der bevolking in den laatsten tijd zeer ontevreden.
De hoeveelheid der bevolking bedraagt onder ultimo 1882;
A. Op het eiland Ambon:
Christenburgers :
Mannen 4302.
Vrouwen 4351. Te zamen 8653.
Mohamedaansche burgers:
Mannen 1100.
Vrouwen ....... 1153. Te zamen 2253.
Negaribevolking :
Christenen :
Mannen . 5103.
Vrouwen 5058. Te zamen 10161.
Mohamedanen :
Mannen 4680.
Vrouwen 4633. Te zamen 9313. 30.380 zielen.
B. Op het eiland Haruku: Totaal.
Christenburgers :
Mannen 394.
Vrouwen 295. Te zamen 689.
Negaribevolking :
Christenen :
Mannen 2209.
Vrouwen 2374. Te zamen 4583.
Mohamedanen :
Mannen 1939.
Vrouwen 158«. Te zamen 3525. 8797 zielen.
C. Op het eiland Saparua: Totaal.
Christenburgers :
Mannen 2159.
Vrouwen 2228. Te zamen 4387.
Mohamedaansche burgers:
Mannen 6.
Vrouwen 8. Te zamen 14.
32 AMBOX EX DE UUASE.
Negaribevolking :
Christenen :
Mannen 4823.
Vrouwen 4706. Te zamen 9529.
Mohamedanen :
Mannen 755.
Vrouwen 833. Te zamen 1588. 15518 zielen.
D. Op het eiland Nusalao: Totaal
Christenburgers :
Mannen 53.
Vrouwen 57. Te zamen 110.
Negaribevolking:
Christenen :
Mannen 1934^
Vrouwen 2154. Te zwnen 4088. 4198 zielen
D. i. voor de gezamenlijke eilanden 58.893 zielen. Totaal.
Behalve het dusgenaamd Ambonsch-Maleisch worden op deze eilanden nog
veertien dialecten, de Sou ume of bahasa tanah, gesproken, waarvan elf op Ambon
alléén. De in deze aanteekeningen voorkomende woorden en uitdrukkingen zijn, gelijk
overal in dit werk, niet van één maar van verschillende dialecten afkomstig. Van
eene oude algemeene taal wordt geen gewag gemaakt
Slechts in sommige negariën beweert de bevolking van aborigenes af te
stammen — als op Ambon te Hutumuri.en Leahari, op Haruku te Wasuu, Aboro,
Samet en Haruku, op Saparua te Ulat en Ou, op Nusalao te Titawai en andere
negariën — die uit de bergen, in de gedaante van larvae, en uit boomen, airatu, de
Cappellenia moluccana, nadat deze door den Pandion Haliaetus bevrucht was,
zijn voortgesproten — afgescheiden nog van degenen, wier progenitors varkens, gurita
of Octopus rugosus, krokodillen, haaien en palingen waren. De eerste oprichters
der overige negariën zijn van vreemden oorsprong, namelijk lieden van Serang (van-
daar de naam Nusa ina of moedereiland), van Buru, Todore, Temate, Gorong,
Papua, Bandang, Bugis, Mangkasar, Bali, Madura, Java, de laatsten 424 jaren ge-
leden van Tuban derwaarts geïmmigreerd, voorts van Kelantan, Trenggano enPatani
afkomstig. Hierdoor wordt de typische verscheidenheid der tegenwoordige eilanden-
bewoners eenigszins opgehelderd. De inmiigranten kwamen van lieverlede met
groote tusschenruimten van tijd, door de specerijen daartoe uitgelokt, zich eerst
langs de stranden vestigen, vanwaar zij, door de Mangindanosche zeeschuimers
herhaaldelijk aangevallen, later bergwaarts trokken, om zich gedeeltelijk met de oor-
AitedN tSi DÊ ÜLIASÊ. 33
ëpronkelöl^e. beyolking te vermengen. Vóót de koüist der Portugeezen stonden deze
eilanden, alwaar veel vertier en welvaart heerschten, gedeeltelijk onder de Javanen,
Todweezen en Tematanen, wier hoofden schattingen hieven. Van dien tijd dagtee-
kent de bewnste verdéeling van Patasiwa en Patalima. Niettegenstaande de Mang-
kasaren herhaalde malen als bondgenooten ingehaald werden, hebben zij nooit
eeüig gezag over deze eilanden uitgeoefend. Eerst na de komst der Nederlanders
hadden er op last van de Gouverneurs Denmier en de Ylamingh van Oudshoorn
geregelde nederzettingen op de kusten plaats.
Nadat Antonio d'Abreu in 1512 Ambon ontdekt bad, werden deze eilanden be-
schouwd als te behooren aan de kroon van. Portugal en tot 1605 achtereenvolgens
beheerd door de Gouverneurs Sanchio vaz Conselho, Gonsalvo Pereira, Cajado,
Teixeta en Gaspar de Melo, die de Molukken in laatstgenoemd jaar aieui de Ne-
derlanders overgaf. In 1599 kwam de Nederlandsche Admiraal Wijbrand van
Waerwijck te Hitulama , welk gewest uit Huamual, eiland Serang en uit Java
bevolkt werd, en werd hem toegestaan aldaar vrij handel te drijven. De onheusche
bejegening der Portugeezen moede, verzochten de Hitusche hoofden in 1600 Ste-
ven van der Hagen om ïnet hun bijstand hen van Ambon te verdrijven, hetgeen
geschiedde door de inneming van het kasteel op Leitimor, dat van toen aan den naam
van Victoria droeg. Ofschoon de Hitusche hoofden er op aandrongen het kasteel te
slechten, vond van der Hagen het raadzamer dit te behouden en in de plaats der
Portugeezen te treden, tot welk einde hij Frederik Houtman als Gouverneur achter-
liet Deze sloot met de Hitusche hoofden, die hulp hadden ingeroepen, een genootschap-
pelijk verbond, deed de overigen den eed van trouw en onderdanigheid zweren, nam
Leitimor en de Uliase onder . rechtstreeksch bestuur en maakte een begm met de
invoering van het zoogenaamd monopoliestelsel. In 1607 bezocht de Admiraal Corneüs
Matelief Ambon en gaf op verzoek der hoofden aan de Nederlanders vergunning oin
met. de vrouwen des lands te huwen, evenals de Portugeezen dit vroeger deden. Deze
vergumiing werd in 1702 evenwel ingetrokken, of liever bemoeilijkt. Onder den
Gouverneur Herman van Speult werd in 1618 de bekende Ambonsche vesper gevierd,
doordien hij twaalf Engelsche verraders in bet kasteel Victoria liet onthoofden , dewijl
het den Engekchen in 1616 bereids verboden was de Molukken te bezoeken. Van
Speult bevorderde de nagelcultuur op Ambon en voerde deze op de Uliase in. In de
verhouding tot de Hitusche hoofden bracht hij tevens verandering. Niet alleen dat
zij weldra verplicht werden al hunne nagelen tegen lagere prijzen aan de Compagnie
te verkoopen: zij kregen ook last om werkvolk, toen genaamd quartsvolk of heerendienst-
plichtigen, en vaartuigen te leveren. Eindelijk behandelde men hen niet meer als bondge-
nooten, maar als reditstreeksche onderdanen , hetgeen ontstemming veroorzaakte.
34 AKBOX ^ Dfi UtiASC
Toen de zoo^naamde smokkelhandel in nagelen door de bereiking van Hoamiial
openlijk werd gedreven, besloot Tan Speolt, tijdens het aanwezen te Ambon in 1625 van
de vloot onder Jacques rHennite, de nagelboomen aldaar nit te roeien, wat voordee-
liger uitkwam dan het beletten van sloikhandel. Alstoen werden er duizenden nagel-
boomen omgekapt en vernield , tot groote verbittering der bevolking , die niet vocHrbereid
hare eigendommen niet kon beschermen. De reeds ontstemde Eakiali, hoofd of kapita
van Hitu, trok zich de party der verongelukte Huamualers aan en zond naar Mangkasar
om hulp tegen de door zijne vaderen ingehaalde vreemdelingen. Dit en andere bewezen
van afkeuring van de handelingen der Nederlanders noopten den Gouverneur Anthony van
den Heuvel in 1634 Eakiali en andere ontevredene hoofden gevangen te nemen en
naar Batavia op te zenden. Daarop vluchtten de EQtuneezen naar het gebergte en
versterkten zich te Wawani. De Gouverneur tastte deze sterkte asm, doch zonder ge-
volg. Inmiddels werden de Hituneezen later tusschen Hitulama en Mamala verslagen.
De verbitterde Huamualers versterkten zich te Lisela. De Gouverneur J. R van
Deutekom trachtte in 1635 deze sterkte in te nemen, doch vruchteloos; en toen
hij het beleg opbrak, werd de zedelgke macht der Nederlanders geknakt Weldra volgde
dan ook een algemeene afval, zelfs van de Christenhoofden, op Leitimor. De bezet-
ting op Nusalao werd alstoen doodgeslagen en het fort te Oma belegerd. De (xou-
vemeur-Generaal of Opperlandvoogd A. van Diemen begaf zich in 1636 van
Batavia naar Ambon om de orde te herstellen en nam Lisela met 1500 man stormen-
derhand in. In de algemeene vergadering te Ambon beklaagden zich de hoofden over
zware onbetaalde korrakorra of roeiers- en andere diensten, wawajauruiof wosolalai,
d. i. gedwongen arbeid voor degenen die boven geplaatst zijn, waardoor de mannen
buiten machte werden gesteld hunne vrouwen en kinderen te onderhouden, over diefstal
der ambtenaren bij we^ng van kruidnagelen, over de onbehoorlijke behandeling die
zij van de gouverneurs te verduren hadden, over het gedwongen kerkgaan en de
mishandeling der korrakorra-roeiers, door de Nederlandsche oflScieren. Van Diemen
deed Eakiali, dien hij medegebracht had, ontslaan, en herstelde voor het uiterlijke
althans den vrede, die echter niet duurzaam bleek te zijn. Eakiali, met geestdrift door
zijne onderdanen ontvangen en nog meer verbitterd, huwde met de dochter vanden
heftigsten tegenstander der Nederlanders, het besturend hoofd van Eambelo op Hua-
mual, Laksamana genaamd, en versterkte zich na het vertrek van van Diemen te
Wawani. Eenige aanvallen op Compagnieposten te Uring en Hitulama werden afge-
slagen. In 1643 verkreeg de Gouverneur Gerard Denmier versterking van Java en
begon Hitu stelselmatig te verwoesten. Ealapa-, nagel- en saguboomen werden omgehakt,
en wanneer de bevolking zich wilde onderwerpen, werd dit afgewezen. Hij tastte
Wawani met geweld aan, doch zonder gevolg. Verscheidene Huamualsche hoofden
streden aan de zijde der Nederlanders, doch de voomaamsten hunner werden later
ter belooning onthoofd en hun lijk tentoongesteld, opdat zij te Huamual niet meer
AMBON EX DE ULIASE. 35
zouden stoken. Ealdali vertrok tóen naar Eapaha, doch werd op aansporen van
Demmer tegen tweehonderd rijksdaalders door een Spanjaard, dien hij als vriend
behandelde, verraderlijk vennoord. Daarna werd Wawani bestormd en zonder tegen-
weer genomen. Te Ambon teruggekeerd, bepaalde Demmer dat geen kapita met vier
mindere hoofden meer op Hitu zouden worden aangesteld en dat het bestuur aan
negarihoofden, even als op Leitimor, zou worden opgedragen. Dit ontstemde opnieuw
de gemoederen. De opstandelingen van Eapaha staken de hoofden weder bijeen ; zelfs
Tulukabesi en anderen , die tot dusverre aan de Compagnie als hare bondgenooten
getrouw bleven, gingen tot den vijand over. Om hen vrees aan te jagen, liet Demmer
in tegenwoordigheid van verscheidene hoofden eenige Huamualsche groeten onthoofden
en deed een aanval op Wawani, dat door Patiwani verdedigd werd, doch trok met
verlies af. Na alle nagel- en vruchtboomen vernield te hebben, keerde hij naar Ambon
terug &ik lidi aldaur opnieuw negen negarihoofden onthalzen. De door de Hituneezen
van Mangkasar, Todore en Atjeh gevraagde hulp daagde niet op. In dien tusschentijd
belegerde zeker ksq>itein Jacob Verheiden Eapaha en nam dit in 1646 bij ver-
rassing in. Alzoo werd de macht van Hitu gebroken. Op de overige in de bergen
zwervende ontevreden hoofden werd jacht gemaakt Tulukabesi, die zichzelven kwam
aanbieden om noodeloos bloedvergieten te voorkomen, werd onthoofd. De ontevre-
denheid op Leitimor wist Demmer door den moord van den onschuldigen Jan Pays,
die, in Nederland opgevoed, later hoofd van de negari Hatiwi was, te beteugelen.
Het lijk, met eene mat bedekt, werd den volgenden dag aan de aanwezige hoofden
in eene plechtige vergadering in het kasteel te aanschouwen gegeven en daarna voor
hunne oogen gevierendeeld.
Door moord en vernieling van eigendommen de rechtmatige grieven onderdrukt
hebbende, gelastte Demmer dat op Ambon en de üliase alléén kruidnagelen moch-
ten worden aangeplant De bevolking, die in het gebergte woonde, werd later
ook onder Amold de Ylamingh van Oudshoorn strandwaarts gedreven en tot
perkslaven, orang of kapala datio, gemaakt, in tegenstelling van de vrqe lieden,
bebas , ook wel borgos of burgers genaamd. Degene , die zich daartegen verzette ,
had z^n vonnis uitgesproken. Van dien tijd tot aan den val der Compagnie, tegen
het einde der achttiende eeuw, dus ongeveer honderd-en-vijftig jaar, werd het regelen
der hongitochten tot uitroeiing der specerijboomen, en de benoeming der hoofden , als
de eerste plicht en hoofdbezigheid der Gouverneurs van Ambon aangemerkt In 1676
werd op de klip Saparua de vesting Duurstede gebouwd, tot bewaring van Honimoa.
Behalve te Lariki en Baguala in 1627, werden er nog sterkten gebouwd op het eiland
Haruku te Haruku en Eariu in 1655 : Zeelandia en Hoorn — op het eiland Saparua
te Nolot, Porto en Sirisóri in 1654: Velsen, Delft en HoUandia — op het eiland
Nusalao te Titawaai en Sila; Beverwijk en meer andere. Deze sterkten zijn vierkante
steenen blokhuizen van twee verdiepingen, met sohietgaten. De alleeöhandel in
kruidnagelen benadeelde den inlander op schromelijke wijze; vandaïtr het verzet en
de daarop gevolgde stelselmatige vernietiging zijner bezittingen door Denmier en de
Vlamingh. De bevolking werd van lieverlede ongelukkiger en armer; al hare goede
hoedanigheden verdwenen allengs, terwijl haar aantal verminderde. Erger nog dan
door de gehate Portugeezen, werden de inlanders onderdrukt en uitgezogen. (ïedurende
het treurig bestuur der O. I. Compagnie werd in den loop der achttiende eeuw op
Ambon en de Uliase óf het aanplanten — in 1725, 1727, 1750, 1753, 1755 en
1765 — óf het omhakken — in 1700, 1703, 1709, 1710, 1713, 1743, 1759,
1768, 1773, 1780, 1782 en 1786- — van nagelboomen gelast, zoodat de bevolking
ten langen leste niet meer wist, waaraan zij zich te houden had. In 1761 en 1769
werd bevolen de meerder geproduceerde nagelen te verbranden, Welke bepaling in
1791 weder ingetrokken werd. Het product werd bovendien tegen mindere prijzen
ingekocht, terwijl bij inkoop de bevolking door de opkoopers bedrogen werd. Degene
die kruidnagelen, van zyne eigene boomen afkomstig, aan een ander véritocht,
werd gegeeseld en in ketenen geklonken. Wie specerijplantjes aan vreemdelingen
afstond, boette zijn misdrijf, volgens eene in 1771 gemaakte bepaling, met den dood.
De voorheen zoo bloeiende handel ging geheel te niet Aan elk gedwongen arbeider
werd van 1708 aan des daags een stuiver en eén pond rijst uitgekeerd. In 1707 werd
de armoedige toestand der Ambonsche bevolking bereids geconstateerd, doch in 1743
andermaal bevolen de vaderlandsche artikelen met 75 7© > de Indische met 50 ^/^ winst
aan de Inlanders te verkoopen. De meeste der Compagniesdienaren eischten ten eigen
bate het schier onmogelijke van de inlandsche bevolking, en lieten door haar van ge-
stelene materialen huizen bouwen, die te gelde gemaakt werden. De betrekkingen voor
inlanders waren veil; de korporaals- en sergeantsposten zelfs werden verkocht Het
schieten van een hert voor voeding door den inboorling op zijne eigene gronden werd
op zware boete verboden en bij de derde maal met geeseling, brandmerk en tien
jaren ketting gestraft. Voor iedere echtbreuk vorderde de fiscaal tweehonderd-vijftig
gulden boete van eiken inlander. Ook werden er boeten op vleeschelijke gemeenschap
en het wegblijven uit de kerk geheven. Besnijdenis werd, om den islaam tegen te
gaan, met boete en schavot gestraft. In de XTliase beschouwde men den kerkgang als
heerendienst en het schoolbezoek als slavernij. De predikanten leidden alléén goede
schrijnwerkers op tot onderwijzers, die dan gratis meubelen moesten maken. Het
inlandsch bestuur werd door aanraking met ambtenaren gedepraveerd, waardoor wan-
trouwen onder de bevolking ontstond. Door de tochten ter vernieling van specerij-
boomen, onder den naam van hongi, lawaai, naar andere eilanden met inlandsche
vaartuigen ondernomen, werden de perkslaven in galeislaven veranderd. De lieden
die de hongi medemaakten leerden op groote schaal overal plunderen , liegen en
bedriegen. Om deze «vloekwaardige tochten op duivelsche wijze te besluiten», werden
AMBON EN DE ÜLIASE. 37
bij teragkomst te Ambon feesten bij den Grouverneur gevierd, waar men op hooger
last de inlandsche hoofden Eoropöesche spiritualiën leerde drinken, hen dronken
maakte door hun wijn met brandewijn vermengd op te dringen, opdat zij alsdan
hunne plannen en voorgenomen aanslagen zouden verraden. De slimsten onder hen, zulks
begrijpende, veinsden zich dronken om rich van het feestmaal te doen wegdragen. De
O. L Compagnie heeft door hare maatregelen op Ambon en de TJliase in anderhalve
eeuw de bevolking tot armoede gebracht en met ruim twee derden verminderd, zoodat zij,
ofschoon bijna twee eeuwen deze eilanden in bezit hebbende, toen de Engelschen
in 1796 zich vertoonden, de geheele iandvoogdij zonder slag of stoot heeft moeten
overgeven ; want geen énkele inlander had er belang bij haar te hulp te komen of
hare partij te kiezen.
Onder het bestuur van den Engelschen Gouverneur R. Th. Farquahar volgde
verslapping in het monopoliewezen. Geheele scheepsladingen nagelen werden er
uitgevoerd. De door de bevolking versteékte materialen werden beter betaald, de
levering van werkvolk verminderd en de hongi- achterwege gelaten. Na de tweede
Britsche inbezitneming,, van 1810 tot 1817, begon de handel onder het bestuur
van den Gouverneur W. B. Martin te bloeien, zoodat jaarlijks reeds voor onge-
veer f550,000 werd ingevoerd. Toen in 1817 de Molukken weder aan de Nederlanders
werden toegewezen, kwamen met hen de oude inrichtingen van bestuur en admini-
stratie met al hare gestrengheid terug. De misbruiken, onder het Britsch bestuur
afgeschaft, werden hersteld. De bevolking, die eenigszins tot verademing kwam, werd
opnieuw onderdruki Niet lang daarna barstte te Saparua een opstand uit, doordien de
bevolking voor de geleverde kruidnagelen niet behoorlijk werd betaald en de toenma-
lige Resident J. van den Berg op zijne tochten door het eiland de krachtige en
gespierde mannen deed opvatten en als soldaat wegvoeren. Het gerucht ver-
spreidde zich tevens dat alle mannen, in ketenen geklonken, als soldaten zouden worden
weggeleid en dat de Nederlandsche regeering Javanen zou invoeren om met de
vrouwen des lands te cohabiteeren. Door Philip Latumahina, een gewezen schrijver
van den Resident, die dat gerucht verspreidde, opgestookt, stelde Thomas Matualesi,
ook genaamd Patimura, Ribok en Patiwael, zich alstoen aan het hoofd der ontevre-
denen, waarbij verscheidene Euronesiêrs of Europeesche afstammelingen zich aansloten,
namen het fort Duurstede in en vermoordden den Resident met diens geheele familie,
uitgezonderd zijn zoon, die, slechts gewond, door zekeren Paulus Pelupesi , vader van
den tegenwoordigen Radja van Ou, gered werd. Gedurende den opstand speelden de
vrouwen, die zeer verbitterd waren over de wegvoering harer mannen, eene groote
roL De vrouw, die Matualesi overal vergezelde , een zekere Elisabeth, en die hem voort-
durend tot handelen aanspoorde , was de achtergelatene vrouw van den als soldaat
weggevoerden inlander Eli^a Titalei. Na de mislukte eerste expeditie onder
38 AMBON EN DE UUASB.
den Majoor der Infanterie P. Beetjes, wiens uniform nog te Haria, van waar de
moeder van Matualesi afkomstig was , bewaard wordt, werd later de rust hersteld, en
werden de aanvoerders, die op hunne wijze recht zochten, met den dood gestraft. De
Gouvemeur-Greneraal P. G. A. Baron van der Capellen vond in 1824 de bevolking in
de Molukken «onbegrijpelijk ellendig en diep ongelukkig», en bewogen door dien toestand,
gelastte hij, te Ambon zijnde, dat de inkoopsprijzen der specerijen zouden worden ver-
hoogd, dat de hongitochten zouden worden afgeschaft, dat overal kruidnagelen en
muskaatnoten mochten worden aangeplant, voorts dat het leveren tegen betaling van
werkvolk en materialen tot het onontbeerlijke zou worden beperkt, met belofte ook
dit af te schaffen. Na 1824 werd het inlandsch bestuur en rechtswezen, het laatste
vooral door den Gouverneur Mr. P. Merkus , wiens naam met dien van den Grouvemeur
Jhr. F. V. A. Ridder de Stuers door de inlanders steeds met achting wordt uitgesproken ,
georganiseerd. Intusschen werden tot in 1827 de Ambonsche soldaten die de hoofden tegen
betaling leverden , in ketenen geklonken overgevoerd. Een opstand onder de Saparuasche
militairen werd in 1829 met behulp der Amboneezen onderdrukt, waardoor een in-
wendige wrok tusschen de bewoners dezer eilanden ontstond. In 1863 werd, naar aan-
leiding van uit Nederland ontvangen last, van hooger hand bevolen dat op 1 Januari
1864 de verplichte teelt en levering van kruidnagelen met al den aanUeve van dien zou
worden afgeschaft. Met weerzin echter slechts werd op Ambon een einde gemaakt aan
de verplichte teelt en de levering in de pakhuizen , terwijl de opkomst der perkslaven,
ulu lo datio, ten einde de voor de nagelcultuur bestemde diensten te praesteeren,
geUjk die tijdens het monopolie geregeld en verdeeld waren, tot in September 1880
bleef voortbestaan. Er waren zelfs in 1864 bestuurs-ambtenaren op Ambon die, aan
de gemakkelijke oude sleur gewoon, beweerden dat de afschaffing dezer gedwon-
gen levering van specerijen niet ten voordeele was der bevolking. Van 1864 tot
1880 kwamen door slordige controle deze cultuurdiensten, onder den naam vankar^ja
trop bekend, geheel ten bate van de meer doortrapte negarihoofden, en mochten er
sommigen onder de bevolking geweest zijn, die weigerachtig bleven de doorderegee-
rmg afgeschafte werkzaamheden te verrichten, dan werden zij, even als in de dagen
der Compagnie, door de betrokken ambtenaren gestraft met dwangarbeid van twee
tot negentig dagen. De ongelukkige bevolking lijdt nog aan de gevolgen van deze
sedert eeuwen toegebrachte slagen, terwijl aan het perkslaven- of datiostelsel, eene
bron van de grootste willekeur, nog geen einde is gemaakt Het schijnt genoeg te
wezen, wanneer alles door traditioneele onkunde en besluiteloosheid verwaarloosd wordt
en op het voorbeeld der Edele Compagnie slechts fondsen beschikbaar worden gesteld
voor het onderhoud der Christengemeente en tot voortzetting van een onpractisch
inlandsch onderwijs, dat niet aan de behoefte voldoet De bevordering van landbouw,
handel en nijverheid ondervond vele belemmering. De afschaffing van de bereids in
1863 bevolen cultuur- en andere diensten in 1880 werd eveneens van 1881 tot 1883
V
\
Blz.89.
AMBON EN DE UUASE. 39
door vele hooggeplaatste ambtenaren, die blijkbaar onverschillig waren voor de nooden
en behoeften van den sedert 1640 verdrukten Ambonees, wiens treurige maatschap-
pelijke en zedelyke toestand het hart van elk weldenkende , die bekend is met den
loop der geschiedenis, moest dan bloeden, met leedwezen gezien.
De tegenwoordige bevolking van Ambon en de Uliase is de in den loop der eeuwen
verkregene uitkomst eener confuse vereeniging door geslachtsvermenging van de vóór
de komst der westersche blanken zich alhier gevestigd hebbende Oostaziatische , Indo-
nesische en Melanesiche vreemdelingen, tamata maltaper, waarbij tevens , althans wat
het eiland Ambon betreft, tal van sporen eener plaats gehad hebbende meer intieme
gemeenschap met Zuid-Europeanen duidelijk wordt waargenomen. De gemiddelde lengte
der mannen bedraagt 1.64, die der vrouwen 1.58 meter. Voor Saparua kan dit cijfer
hooger worden gesteld , omdat de bevolking aldaar in vele opzichten physisch krach-
tiger ontwikkeld is. De brachy- en dolichocephale typen vindt men in allerlei over-
gangsstadiên met prognathe en orthognathe alveolare vormen. Het haar is tevens
in aUe variëteiten vertegenwoordigd, als kroezig, kakarikana, golvend, oleolei, en
sluik of hard, mamsai. Het voorkomen der mannen is niet woest Schoone vrouwen ,
die intusschen een meer mongoloide aanzien hebben en blanker dan de mannen zijn ,
worden zeer schaars aangetroffen. De pupillen zijn glinsterend zwart, terwijl velen
op den iris gele strepen hebben. De meisjes en ongehuwde vrouwen hebben schit-
terend ivoorwitte , regelmatige kleine tanden. Yele mannen hebben groote kracht in
armen en schouders, doch zijn niet zoo sterk of gespierd als de oorspronkeUjke be-
woners van Selebes of Papua. Het lichaam der vrouwen is tenger, met weinig neiging
tot vetvorming, vooral op de eilanden Haruku en Nusalao. Hare borsten, met kleine
aureolen, zijn slecht ontwikkeld of rudimentair wegens de mutilatie in de kindsche
jaren. De vrouwen kunnen op het hoofd zeer zware lasten torsen. Alle hebben
kleine handen en voeten en maken veel gebruik van de teenen om iets op te nemen.
De huid is glad, bij enkelen met vitiligo en ichthjosis bedekt Zij baden, hoi, zich
dagelijks tot tweemalen en meer en reinigen haar lichaam met puim- en zandsteen
alsmede bladeren van den Pterocarpus saxatilis , terwijl de tanden met fijn rivierzand
en pinangschillen geschuurd worden. Mannen en vrouwen hebben een zuiver lichaam,
pataa maisi, doch zijn minder rein op hunne kleeding, waarom zij dan ook aan de
zwarte of blauwe kleur de voorkeur geven. De neus en ooren zijn klein en welge-
vormd. Velen hebben echter dikke, hoekige, donkerblauwgekleurde Uppen. De menses
openbaren zich tusschen het negende en elfdejaar,endan worden er in de vagina pes-
saria of tampons van katoen of fijne kalapavezelen ingebracht Het menstruaal
excreet, dat zeer gering is, wordt als onrein door de mannen aangemcfrkt. De mannen
dragen thans het hoofdhaar kort, keuro apole; in vroegeren tijd lang en met vogel-
vederen, gekleurde bladeren van den Godiaeum variegatum en bloemen versierd.
40 AMBON EN DE ÜUASE.
Meest alle yrouwen hebben slechts weinig l^g hooMhaar, kenro wnata, dat met
kalapamelk en het sap van den Citrus hjstrix schier dagelijks gewasschen wordt Het
haar op het lichaam onder de oksels en op den pubes is zeer dun, uit hoofde van het
gebruik van den zandsteen, ook doordien sommigen het uittrekken. Oudere vrouwen
zien gaarne haar op het aangezicht der mannen, esi akee talapesi; de jongere
daarentegen niet Naevusvorming komt veelvuldig voor.. In hunne bewegingen zijn de
mannen vlug; zij zijn goede hardloopers en kunnen tój voorbeeld op de jacht uren
achtereen in snelle beweging blijven. Als dragers en roeiers zijn ze in staat zonnehittte,
lea matae sasatele, en regen lang te verduren, terwijl zij in krachtsinspanning en
behendigheid voor geen volk in Indonesië behoeven onder te doen. Voor het be-
werken van den grond met den patjol of spade zijn ze echter geheel ongeschikt,
door de ongewoonte. Hun gezicht en gehoor is uitstekend. Op hun aangezicht kan
men spoedig waarnemen of zij vroolijk gestemd, bevreesd^ dan wel toornig zijn. De
kinderen in de scholen toonen een vlug begrip en een goed geheugen te bezitten.
Zij staan in het voor de vuist spreken en rekenen niet aditer bij de Europeesche kinderen
van denzelfden leeftijd en ouder. Over het algemeen zijn de meisjes vlugger dian de
jongens , die bovendien bij het intreden der puberteit eenigefl tijd suf en indolent
worden, een verschijnsel evenwel van voorbijgaanden aard. De bevolking is mee-
gaande, goedig, dankbaar voor genoten weldaden en zeer gevoelig — velen zelfs
terstond gereed om in tranen uit te barsten — doch daarentegen ook wederspannig
en recalcitrant, wanneer hare rechten worden verkracht De vrouwen , die minder door
hare schoone vormen dan door hare lieftalligheid eénen overwegenden invloed op
de mannen oefenen, voeren veelal het hoogste woord, en treden niet zelden in kritieke
oogenblikken, wanneer het de handhaving der rechten van de negari geldt, op den
voorgrond. De mannen zijn vatbaar voor hoogere geestelyke ontwikkeling ; zij zgn
trotsch van aard en moedig in den strijd, maar ook ijdel en naijverig. Velen
zijn zeer welsprekend, hebben een sterk geheugen, groote verbeeldingskracht en
een goed natuurlijk verstand, maar zijn niet in de gelegenheid of hebben gëene
middelen om die te ontwikkelen, tenzij zij het eiland, alwaar het stelsel van
verdrukking heerscht, verlaten, gelijk dit meermalen plaats vindt Enkele kwaden
uitgezonderd, namel^k degenen, die langs slinksche wegen hun doel trachten te
bereiken en als zoodanig bij de overigen niet in achting staan, is de bevolking zeer
gesteld op een onpartijdig gestreng onderzoek harer grieven, een gevolg van de
sedert eeuwen systematisch plaats gehad hebbende omkooperijen, weshalve zij meer^-
malen proceslustig wordt genoemd. Verscheidene hoofden* van gewestelijk bestuur
liepen tijdens hun verblijf op Ambon geheel aan den leiband van een inlander,
die toen ter tijde aan het bureau werkzaam was; een bewijs hoe ver zij in de
westersche beschaving vorderen kunnen. In de negariën buiten de hoofdplaats treft
men tal van rechtschapen, brave, oprechte lieden aan, die, hoewel zfl zeer bijgeloof
AMBON EN DE ÜUASE. * 41
vig zijn en behoefte gevoelen om in eene innige gemeenschap tot de nitu of geesten der
vaderen te staan, tevens een gezond oordeel, een juist en streng begrip van waar-
heid, recht en billijkheid hebben.
De bevolking is gastvrij en deelt gewoonlijk het weinige mede niet alleen
met den vriend of .negarigenoot, maar ook met den vreemdelmg; Aan ieder,
die het huis binnentreedt, biedt men terstond sirih-pinang, sigaretten en sagero
of palmwijn aan. Het egoïsme is nog niet overal zoozeer in de moderne rich-
ting ontwikkeld. Anderen, ofschoon armoede lijdende, bedelen nimmer, omdat
bedeeld te worden in hun oog een groote schande is. Volwassenen zoowel als
jongelieden, kinderen niet uitgesloten, zijn grote voorstanders van, of liever zeer
verzot op uitspanning, op vermaak en vroolijke bijeenkomsten , alwaar . gedanst
en ex tempore vervaar(ügde liederen gezongen kunnen worden; Feesten, zonder
dat deze in bacchanaliën ontaarden, werken bezielend op de bevolking en worden
derhalve meermalen door de hoofden te hunnen bate geëxploiteerd. In de hitte des
strijds doodt de Ambonees, die alle goede eigenschappen voor den militairen stand
bezit, in koelen bloede den vijand, terwijl hij in kalmere oogenblikken geen bloed
kan zien. Kleine diefstallen pleegt hij op de wijze der kinderen, zonder overleg of
praemeditatie. Dientengevolge hoort men weinig van moord of inbraak met het doel
om diefstal te plegen. Voor het overige heeft hij vele deugden, maar door daarvan
af te wijken herinnert hij aan de minder edele eigenaardigheden der Europeanen.
Door zijne Europeesche leiders er toe gebracht, heeft hij afstand gedaan van rele
goede eigenschappen der primitieve volken, namelijk rondborstigheid, oprechtiieid en
eerlijkheid, zoomede van de eenvoudige leefwijze en van de plichten (waaronder het
betalen der schulden) die de Indonesische gebruikswetten hem hebben opgelegd. Vele
kwade gewoonten heeft hij van het blanke ras overgenomen, en de feiten die voor
heen en thans nog plaats hebben getuigen niet ten voordeele van het laatste. De door
zijne civiliseerende vrienden en vroegere bondgenooten ingevoerde sterke dranken
hebben velen tot dronkaards gemaakt, ofschoon men nimmer een dronken inboorling
in het openbaar ziet, terwijl daarentegen wel Europeesche ambtenaren, geestelijken,
officieren en mindere militairen langs de straten slingerende opgemerkt worden.
Bij huwelijken speelt de sexueele hartstocht niet alléén de groote rol. Conjunctie
venerea semper fit mutuo consensu, en voorbeelden zijn er van velen, die door liefde-
smart jaren achtereen gefolterd werden. Tal van mannen en vrouwen blijven
buiten het wettig huwelijk elkander trouw tot aan den dood en verzorgen hunne
kinderen met voorbeeldige toewijding. Jongelieden drinken elkanders, bloed, ninu
sanopalo, met sagero vermengd, uit een kalapadop, als bewijs van innige verknocht-
heid, en zulk eene vereeniging is in hun oog een sacrament, dat hooger staat dan
het duiten eener gewone huwelijksconventie in de kerk of bij den ambtenaar van den
42 AMBON EN DE UUASE.
burgerlijken stand. Het geslachtsverkeer, héhi malona, hehi mahina, als eene zuivere
voldoening aan de aandrift der natuur, wordt vóór het huwelijk niet aan knellende
banden gelegd. Commercium inter sexüs satis libidinosum. Door eene vrije leefwijze
wordt de betrokken djodjaro of maagd niet minder geacht Het genot der liefde
wordt als doel des levens beschouwd en behoort naar de volksmeening evenals de
honger en de dorst bevredigd te worden. Veeleer wordt het als eene schande aan-
gemerkt , wanneer de djodjaro weinig of geene aanbidders telt Herique viri incolumem
virginitatem parvi faciunt, quia hymen puellarum, jam antequam mensteua appare-
ant, plerumque disruptum, propter incuriam quo tractatur quando genitalia lavant,
quae lavatio primarium mulierum officium habetur. Na het uitbreken dermenses, ook
wel vooraf, copuleeren de meisjes met oudere en jongere mannen in het geheun,
zonder dat dit aanstoot geeft. Van een streng wettig geregeld geslachtsverkeer naar
de adat der Romeinen, in het oog van den Indonesiër iets tegennatuurlyks , kan
de bevolking geen juist begrip vormen. Miserabiles quae machlosi vel hysteria labo-
rant aut corpus suum mercede dato prostituunt worden op deze eilanden niet aange-
troffen. Tribadie en masturbatie zijn tevens onbekend.
Over het algemeen zijnde vrouwen werkzamer en ijveriger dan de mannen, doch voor
hunne behoeften] arbeiden allen genoegzaam. Daarentegen hebben zij een grooten afkeer
van ongewoon werk en zijn evenals elders uitermate lui, ofniet tot werken te bewegen,
wanneer dit zonder behoorlijk loon voor anderen, die hen geheel onverschillig zijn , ge-
dwongen moet geschieden. Elk inlander heeft voldoende voor zijn bestaan, en de zucht
om geld te verzamelen is niet zoo geprononceerd als op plaatsen , waar meerder behoefte
bij grootere armoede bestaat Het werken wordt vooralsnog als eene soort uitspanning
of spel beschouwd. Degenen die geld bezitten bewaren dit, uit hoofde van de rechtsonze-
kerheid, in den grond. Het aantal ledigloopers is gering. Het liegen, waarop telkens
wordt gewezen als op een sociaal pathologisch verschijnsel onder de bevolking, is niet
van dien aard om deswege op haar te smalen, vooral in een land als Nederlandsch
Indië, alwaar ook vele Europeanen van hoogere en lagere standen bevreesd zijn de
waarheid onder de oogen te zien — en ten opzichte van de eeuwen achtereen
verdrukte bevolking van Ambon en de Uliase kan het liegen bovendien beschouwd worden
als eene manifestatie van den regel: die niet sterk is moet zijn kracht in den
leugen zoeken, d. w. z. slim zijn. Schaamte voor ontblooting van het lichaam gevoelt
men alléén tegenover vreemdelingen. In hunne woningen blijven allen schier ongekleed ,
zonder eenig blijk van verlegenheid te geven. De bevolking is zeer nieuwsgierig van
aard, nukuu wahi taneia makahinai, hoort gaarne muziek, nukuupanonoholateru, en
heeft zeer veel aanleg daarvoor. Alle Europeesche blaas- en strijkinstrumenten worden
zonder eenig onderricht bespeeld. Een nieuwe melodie door de rondslenterende jon-
gens gehoord, wordt den volgenden dag op de straten geneuried of gezongen. De
V7.
9.
Blz.42.
AMBON EX DE ÜUASE. 43
vrouwen zijn zeer verzot op reukwateren en op warisin matele of welriekende oliën.
De bevolking houdt veel van lachen, matoo, en stoeien, paletaleta, beweegt zich vrij
tegenover Europeanen en bezit niet de gedweeheid van den Javaan, iets dat vele
Europeanen, die van den inlander eene slaafsche onderdanigheid eischen, hindert
Elke Ambonees heeft een zeker gevoel van onafhankelijkheid en persoonlijke eigen-
waarde, en is zeer gevoelig voor beleediging, vooral van de zijde der vreemdelingen.
Onder elkander zijn zij intusschen in het schelden, palauwa, volleerd. De gewone ter-
men van opprobatie zijn: inamu, uwe moeder, koe inamu,cummatretuacoitu8exer-
cetur, amamu utini, penis patris tui» inamu iin pudenda tuae matris, uimu aosui
vagina pudendorum tuorum, en nog meer. Het spuwen voor iemands aangezicht, kahura
wesi, is evenals het vernielen van eens anders eigendom, pamarestaha, eene groote
beleediging. De grootste hoon is echter wanneer iemand aan de tegenpartij zijne
genitaliën laat zien. Om elkander te beschimpen, soumiren, zegt men: mata tui tihai,
gij eenoog, nukurahi, gij hazenlip, ai ole, gij manke, matapele, gij scheele,la8ahai,
gij geschubde, (iemand die aan ichthyosis lijdt). De vrouwen gebruiken den maaltijd
te zamen en niet van de mannen gescheiden. Weduwen, mahinaharu, die veel kinde-
ren hebben zijn zeer geëerd. Weduwen van ulu lo datio worden echter menigmaal door de
negarihoofden gevexeerd, alléén om de opbrengst der datio te kunnen genieten. De
schoonzoon, anai tauri, mag niet met de schoonmoeder samen eten. Haar in huis
of elders ontmoetende, moet hij uit den weg gaan. De schoonzoon noemt de schoonmoeder
ina of moeder, de schoondochter heet haar uwa of tante. Ofschoon de familiebanden
les zijn geworden en het meermalen gebeurt, dat een zoon zijne moeder kastijdt, een
gevolg van de inmenging van het Europeesch bestuur , dat tegenover onmondigen ter
wille van de werving voor het Indisch leger het ouderlijk gezag moedwillig verkracht,
hebben zij eerbied voor ouden van dagen, die als opou aangesproken worden. Elkan-
der noemen zij niet bij den naam, maar als rahan, makker, leuwa, broeder of zuster,
kau, zwager, anau, kind, ama, vader, ina, moeder, upu, grootvader of grootmoeder.
Vrienden geven als bewijzen van gehechtheid, tena kaai, elkander veelal geschenken,
bestaande uit visch, moeskruiden, vruchten en dergeUjke maar zorgen tevens dat
zij een gelijk getal aanbieden. Een geschenk van drie pisangs of zeven visschen wordt
als een teeken van beleediging, tena malaua, aangemerkt Bij het ontvangen van een
geschenk zegt men: «rahan lopee au harii kura salo,» d. i. Vriend, gij hebt mij dat gegeven,
waarmede zal ik u vergelden? Het behoort tot den goeden toon, wan mein, eiken
negarigenoot te helpen , kahari uria. Het wijzen geschiedt met de vuist , en niet met den
wijsvinger. Het wenken met de hand, om iemand te roepen, heeft plaats door de op-
gehevene hand benedenwaarts te bewegen. Oude gebruiken, nahutut nimai, worden
gaarne opgevolgd, hasui, zelfs door degenen, die voor meer ontwikkeld doorgaan. Het
is verboden in tegenwoordigheid van vrouwen obscoene uitdrukkingen te bezigen
of op gesladitsverrichtingen te zinspelen, tadjarisa heleuu maanini. Alleen z^nde
44 AMBON EN DE ÜUASE.
mag een man aan de vrouw of eene vrouw aan den man alles zeggen wat op het
hart ligt Bij ontmoeting kussen de vrouwen elkander, panusu kura irui, door
middel van neuswrijvingen. De meer ontwikkelden beschouwen het als eene groote
eer, om met de Europeanen gelijkgesteld te worden. Gaat men de geschiedenis
na, dan is het niet te verwonderen, dat de bewoners van Ambon en de Uliase de
Nederlanders in hun hart haten en dat elke weldaad van regeeringswege met groot
wantrouwen en achterdocht wordt ontvangen. Voor de wettelijke bepalingen of
verordeningen hebben zij tevens zeer weinig eerbied, omdat deze toch niet gehand-
haafd worden en zij het bij ervaring weten , dat hare opvolging veelal van wille-
keur en luim afhangt. Vandaar de zucht om in geschillen telkens te appelleeren.
De inlandsche bevolking van Ambon en de Uliase beschouwt de gronden óp hare
eilaniden gelegen als te behooren gedeeltelijk aan den Nederlandschen Staat, gedeeltelyk
aan de verschillende stammen of negariën, amanno, soa of uku, en gedeeltel^k aan
individuen.
Als eigendom van den Staat worden aangemerkt de door de Oost-Indische Com-
pagnie bij usurpatie na 1605 verkregene gronden in den omtrek der hoofdplaats,
welke thans door recht van verjaring evenwel grootendeels het eigendom zijn ge-
worden van verschillende personen, zoomede de gronden die in het midden der
zeventiende eeuw, toen de bevolking door G. Demmer en A. de Vlamingh van Ouds-
hoorn gedwongen werd, zich meer in de nabijheid der Nederlandsche etablissementen
te komen vestigen, op aanwijzing der hoofden in perken, datio (ook wel uitgesproken
tatio) verdeeld en aan werkbare mannen of hoofden van huisgezmnen afgestaan werden,
onder voorwaarde van laeto woi otano pelawanno, of kai tian kani polawan, name-
lijk de hongi of steooptochten ter uitroeiing van specerijboomen overal elders mede
te maken en kruidnagelboomen tot een bepaald getal aan te planten. Deze perkslar
ven, ulu lo datio, dati upui of kapala datio, moeten voor de gunst, dat zij op hunne
eigene gronden wonen mogen, bovendien woso laM of wawaja umi, onbetaalde dien-
sten verrichten en de perken niet verlaten. Deze diensten bestonden tot in 1880 uit
de verplichte opkomst, van twee-en-zeventig tot honderd-en-tachtig dagen des jaars,
ten behoeve van het bestuur of der hoofden , om kosteloos te arbeiden. De perkgron-
den, na door het Nederlandsch gezag in beslag genomen te zijn en behoorlijk afgebakend,
begrensd en geregistreerd, mogen nimmer verkocht, verhuurd of weggeschonken worden,
maar moeten van vader op zoon, ook wel van broeder op broeder, overgaan. Bijaldien
echter geen zoon of broeder aanwezig is , geschikt om als dienstpUchtige op te treden,
dan worden de perken naar willekeur der hoofden, met voorbijgang van de rechtmatige
erfgenamen, aan anderen, meestal gunstelingen, afgestaan. Eene dochter mag een
datio of perk niet erven, omdat zij, vrouw zijnde, niet als taataneli of paatahari, diens<>-
AMBON EN^ DE ULIASE. 45
plichtige, kan optreden, en als zoodanig aan de datio-voorwaarden voldoen. Weigert
de perkslaaf de bepalingen op te volgen, of is hij ongenegen de woso lalai, onbetaalde
diensten, te verrichten, dan kan hij door de hoofden uit de datio verwijderd worden.
De perken zonder behoorlijken plaatsvervanger heeten ari molon, haumata molonnu,
of dati linjap, en worden door de hoofden van de rechtmatige erfgenamen, niet zelden
eene weduwe of enkele jonge kinderen, afgenomen, totdat er een geschikt opvolger
gevonden wordt, gedurende welken tijd de opbrengst dier perken, meestal met kalapa-,
kruidnagel- en andere vruchtboomen beplant, door de hoofden, upuka latu ari
molon, worden genoten. Is het negarihoofd slecht gezind, dan behoudt hij de datio en
trekt daarvan alle inkomsten jaren achtereen, zonder iets daarvan aan de erfgenamen
af te staan, totdat de zoon van den vorigen ulu lo datio meerderjarig is geworden
en in de rechten en verplichtingen van zijnen vader kan optreden. De dochter van
den perkslaaf die door huwelijk uit de datio gaat, nalanno ta mennu,d. i. van naam
veranderen, heeft geene aanspraken hoegenaamd op de datio van haren vader. De
zonen en jongere bloedverwanten van den ulu lo datio heeten tianotatio, kinderen
van den perkhoorige, of atahali lo ulu lo datio of tulung dati, letterlijk: slaaf,
ata van den datihouder. Door recht van verjaring zijn de datio-gronden of perken
thans echter het eigendom der betrokkene ulu lo datio. Het van dati of tati afgeleid
woord tanati beteekent afgebakend, geïsoleerd, of datgene wat als belasting wordt
afgezonderd. Het woord lati beteekent een gedeelte van een pinang- of sirih-pruim.
Tamatatio beteekent datio-volk, van tamata, mensch en tatio, perkhoorigen, lieden
die verplicht zijn belasting in arbeid en geld op te brengen.
De oun, gronden, aan de amanno, söa of uku toebehoorende , zijn conununale
eigendonmien en bestaan uit iwanno, kohu, iwanlaloi of boschgronden , waarop elk
amanno-, soa- of ukugenoot het recht heeft houtwerken en andere boschproducten
te verzamelen, itunu, op de jacht te gaan, saa makellu, buideldieren te vangen,
of ipili nasu, alau belu, bijen te verzamelen. Deze gronden, waartoe voorheen ook de
datio behoorden, worden beschouwd als het erfdeel der vaderen, dat niet aan vreemden
verkocht of op welke wijze ook afgestaan wordt, en als zoodanig het gemeenschappelijk
eigendom der amannogenooten blijft In strikten zin behooren deze gronden te staan
niet onder toezicht van het besturend hoofd, vroeger latu of upuka latu genaamd,
maar onder dat van den upu mauwen!, eigenlijk den afstammeling van den eersten
in-bezit-nemer volgens den regel : res nullius cedit primo occupanti. Zij zijn behoorlijk
van grenzen, hen, leleamanno, of sipat, voorzien, evenzeer langs de kusten, namal,
tot aan de metenno, het blauwe water, zoodat alle banken en riflFen,muti, en panaisa,
vischplaatsen, er onder begrepen zijn. Deze grenzen bestaan hoofdzakeüjk uit bergen,
tanitalo, rivieren, waelhatai, en voorgebergten, tuturain. Lieden van andere amanno
mogen over de producten dezer gronden of riffen niet beschikken dan na voorafgaande
46 AMBÖN EN DE ULIASE.
yergonning, voorheen van den upu mauweni of upukalatu, later van den radja, pati
of orangkaja, de negarihoofden, die evenwel verplicht zijn het gevoelen der amanno,
gemeente, ter zake te raadplegen. Voorts hebben de amannogenooten het recht de
iwanno of bosschen te ontginnen, in sommige negariën met voorkennis, ipalaa, van
den upu mauweni of latu, in andere zonder kennisgeving hoegenaamd. Om den in-
vloed van de upu mauweni op deze eilanden te doen verminderen, werd het recht
om de zoogenaamde sasi of siri te leggen hun door de hoofden afgenomen.
De latu of hoofden verkrijgen alzoo het recht ook op de iwanno , door aldaar sasi of
verbodsteekenen te plaatsen, waarvan de overtreding met boete gestraft wordt Boven-
dien is het aanzien der upu mauweni, die tevens geestelijken zijn, in den loop der
tijden, zoowel door de invoering van het Mohamedanisme als van het Christendom,
zeer gedaald. In de iwanno kunnen de amannogenooten voor gezamenlijke rekening,
door masohi of maaluu, samenwerking, de een den ander helpende , aanplantingen van
sagu, tjengke, kalapa en dergelijke tot stand brengen, de zoogenaamde imiel amanno
of aring amaan, waarvan de opbrengst óf onderling verdeeld óf verkocht wwé(^(bgv.
een klopbare saguboom van een tot acht gulden, de jaarlilkadie opbrengst van een
tjengkiboom van twee tot acht gulden), een en aafcr ten voordeele van de amanno
of gemeente.
Onder de individueele gronden worden in het algemeen gerangschikt de umel tina-
mao, ari tananen of dusim tatanaman; dit zijn particuliere aanplantingen verkregen
door ontgnming der iwanno, ten einde voor de eventueele erfgenamen meerdere zeker-
heid van eigendom te verkrijgen, doordien daarover niet als over de datio door de
hoofden op willekeurige wijze kan worden beschikt In den loop der jaren hebben
deze gronden of gedeelten daarvan jmdere benamingen gekregen, als imiel kupusakao
of ari pusaka, geërfde gronden, umel alahei of ari lata, gekochte gronden, umel
popee, geschonken gronden, umel kale of aring aile, verpande gronden, en umel ise-
waru of aring iasewal, gehuurde gronden. Verkoop, schenking, in-pand-geving of
verhuur van gronden mag niet plaats vinden zonder medeweten van de volwassen
bloedverwanten van den eigenaar, de vrouwen niet uitgesloten, omdat zij een groot
aandeel hebben in de ontginning en bewerking der velden. Het is intusschen poso,
verboden, gronden in leen, pohiti, af te staan. De particuliere gronden of een ge-
deelte daarvan, die de ouders als haar aandeel aan eene gehuwde dochter afstaan ,
noemt men umel lolupeli, paraphemale gronden. Op de datio-gronden kan men even-
eens een dusun tatanaman aanleggen, doch men gaat er zelden toe over, omdat de
vrije beschikking over de aangeplante kalapa-, tjengke- en andere vruchtboomen zeer
onzeker is. Het ontginnen van bosschen om umel tinamao te maken heet ilea iwanno.
In zake grondbezit en eigendom heerscht in onze dagen op deze eilanden de grootste
.onzekerheid, welke in verband met den aard en het karakter der bevolking voort-
A3IB0N EN DE I7I.IASE. 47
durend tot twisten en geharrewar leidt Den dmk van het datiostelsel gevoelende en
het voetspoor van de V. O.-I. Compagnie volgende, denkt een ieder ongehinderd de
eigendommen zijner amannogenooten langs sUnksche wegen zich te kunnen toeëigenen
en ontziet zich niet te dien einde zelfs allerlei lage middelen te beproeven. In 1744
werd beoosten 't Gasteel Victoria een stuk land voor Compagnies rekening van de
bevolking gekocht, om tot negari voor de Ambonsche Christen-officieren te dienen.
Deze gronden zijn door verjaring óók in andere handen gevallen.
De hoofden werden voorheen door de bevolking nimmer erkend dan na raadpleging
der nau of toovermiddelen , om zekerheid te hebben wie der zoons, der broeders,
der zonen van zusters of broeders, of andere bloedverwanten van het te vervangen
hoofd, rima parikii of de koude hand heeft, d. w. z. iemand is die gelukkig zal be-
sturen. In lateren tijd ontstond de gewoonte, dat alle mannelijke mgezetenen , taata-
neli, die de wapens voeren kannen, en niet alleen de oudste mutuana, van hunne
keuze moesten doen blijken. In de meeste negariën kwamen de gehuwde vrouwen,
mataena, ook in de asari, baileo of gemeentehuis, bijeen, om de latu of latumahina
te verkiezen. Onder het Compagnie-bestuur, meer bepaald onder dat van den Grou-
vemeur Demmer, werd weinig meer op de keuze der bevolking gelet, doordien de
gunstelingen der Gouverneurs en al degenen, die op de bekwaamste wijze de
ambtenaren wisten te beUeven of om te koopen, met het gezag over de negari belast
werden. Yan dien tijd aan dagteekent de depravatie en het geknoei bij verkiezingen van
hoofden, die in onze dagen zich maar al te vaak herhalen. Deze wijze van voorzie-
ning bracht in het negarihuishouden storing teweeg, die nadeelig op de volksont-
wikkeling terugwerkte, evenals het later door de vermeende pretendenten gevolgd
systeem om de bevolking te onthalen en onder het vieren van smulpartqen of bij
drinkgelagen de dusgenoemde kiesgerechtigden over te halen een verzoekschrift te
hunnen gunste te onderteckenen, ten einde dit aan den Europeeschen ambtenaar als
de openbaring van het vox populi te kunnen voorleggen. Is de ambtenaar, die het
hoofd moet bevestigen, niet voldoende ingelicht , dan werkt hij onbewust mede tot tal
van oneenigheden niet alleen, maar tot een lijdelijk verzet in de negari, dat jaren
duren kan. In vóór-Europeeschen tijd werden de hoofden der stammen latu, upuka
latu, of elak, de mindere malesi, uku upui, hasele, de afgevaardigden paaniha ge-
noemd. De mauweni hadden het toezicht over de gronden en stonden als afstamme-
lingen van den eersten grondeigenaar in aanzien. Vrouwen werden ook gekozen en
voerden den naam van latu mahina of vrouwelijke latu. Na het verblijf der Indonesische
vreemdeUngen op deze eilanden veranderden de titels en heetten de eerste hoofden
kapita, radja, pati en orangkaja, de mindere kapala soa, en verder de marinjo , op welke
verandering de komst der Portugeezen en Nederlanders mede eenen groeten invloed
oefende. Het hoofd, dat vroeger maandelijks belast was met de regeling der woso lalai,
48 AKBON m DE miASÊ.
heette üku npui hurano of kapala soa bulan. AI deze hoofden staan thans onder het
onmiddellijk toezicht van een Europeeschen ambtenaar, die den titel van Controleur voert
en onder den Resident het gezag uitoefent De hoofden van Ambon staan onder den Con-
troleur van Ambon , die van Haruku , Saparua en Nusalao onder dien van Saparua.
De inkomsten der hoofden bestonden voorheen uit de opbrengst van een door de bevol-
king ontgonnen en beplant stuk grond, de grootte naar verkiezing van delatu,inde
vervaardiging van huhu of vischkorven en ondersteuning, naar gelang van behoefte , met
eetwaren als anderszins. Later vervielen deze inkomsten en hebben zij aanspraak op
drie tot vijf taataneli des daags, vrij transport om zich te bewegen, hulp tijdens
den kruidnagelenpluk en eenige procenten van de door het Nederlandsch gezag ge-
hevene hoofdelijke belasting. Ofschoon als misbruik, genieten zij tevens een aandeel
bij de maasiha of opheffing der sasi, siri. De sasi is eene verbodsbepaling, of liever
het teeken, getuige, saqsi, ook als sasi uitgesproken, dat het verboden is eigener
autoriteit iets te doen of te nemen. De sasi verdeelt men in siri inai, waarbij teekenen
geplaatst worden om te beletten dat uit eene dusun of aanplanting vruchten of andere
boschproducten gehaald worden^ en in siri anai, waarbij dezelfde verbodsteekehen aan
de grenzen langs de kust of ergens elders geplaatst worden met een gelijk doel
Door het plaatsen van siri anai mag niemand uit zijn eigen veld of aanplanting iets
halen, totdat het hoofd met zijne helpers, de kewan irai, hoofd, en kewan anai, volge-
lingen, de boschbewakers , om hun aandeel te verzekeren, daartoe vergunning hebben
gegeven. Dit aandeel bestaat uit een of meer kalapavruchten van eiken boom, het
zooveelste aandeel van kanari- en andere vruchten, welke daarna in twee deelen ver-
deeld worden, de eene helft voor het negarihoofd, de andere voor de kewan. Depamese
siri of het leggen van sasi is het plaatsen op bepaalde wijze van gevlochten kalapa-
bladeren met bladeren en vruchten van alle in zulk eene aanplanting aanwezige vrucht-
boomen aan de grenzen daarvan. Is de sasi geplaatst, dan zorgt de kewan dat het
verbod niet worde overtreden- Bij overtreding betaalt men eene boete ten behoeve
der kewan van vijftig centen tot drie gulden. Ten aanzien der negarigenooten; wordt
de boete door de kewan irai, ook genaamd kapala kewan, opgelegd. Vreemdelingen
worden door het negarihoofd hooger beboet. Na de maasiha worden de vruchten door
de eigenaren geplukt, waarna in verband met het gevoelen der hoofden het verbod
weder wordt uitgevaardigd. De siri anai heeft ten doel om het kappen van hout, het
bijeenbrengen van gabagaba-, van sagu- of kalapabladeren in de bosschen te voorkomen,
het visschen op bepaalde plaatsen dan wel het verzamelen der eieren van de Mega-
podius rubripes, of het werpen van vuU langs de stranden te beletten. Ook zijn de
kewan belast met het toezicht op het onderhoud van wegen, erven en huizen.
Voor de pamese siri wordt elk jaar de kewan irai en kewan anai, een hoofd met tien
tot vijftien volgelingen, al naar de uitgestrektheid der dusuns en bosschen, gekozen.
AMBON EK DE ULIASB. 4d
Tot dat einde verzamelt de bevolking zich in de baileu. Het negarihoofd en de
mntaana doen de kenze. Het bepaald aantal verkregen hebbende, laat de eerste uku
npni of kapala soa een vat met sagero of palmwijn binnen brengen, in het midden
van het gebouw plaatsen, en spreekt: «Amanno hoka ewe asari hiti kewankura;ami
patupa saniri amanno, tuwaa umei tini ijaa puna sanopalo, upuka lanito pakeura
kewan atini; isiknpu moloolo seija taha patah^aa, kemaa isasi paloo wutuuesiruma
nain,» d. w. z. De negari, gemeente, is in de baileu verzameld om kewan aan te stel-
len; wij bepalen de regelen in de negari, een weinig sagero moet deze als door den
eed bekrachtigen; heer uitspansel, zie op deze kewan; bij het betrappen van den dief
moeten zg daarvan kennis geven, stelen zij zelf, dan zullen zij vernietigd worden met
hunne woningen. De sagero wordt alsdan door de benoemden gedronken, ten bewijze
dat zij de betrekking van de negari hebben aanvaard. De kewan anai gaan den
ganschen dag rond en brengen eiken avond te zeven uren van hunne bevmding verslag
uit bij den kewan iral De invloed der negarihoofden op de bevolking is niet gering,
namelijk wanneer zij niet aan den drank verslaafd zijn, en dit zgn er velen. Heeft de
bevolking het hoofd gekozen, dan is zij gewillig en volgzaam. Intusschen kan zij het
sarren en het toedienen van speldeprikken, waartoe vele hoofden maar al te vaak van
heverlede overgaan, niet verdragen. Wanneer een hoofd daarenboven tact heeft
om met zijn volk om te gaan, dan is zijn invloed groot Er is trouwens weinig noo-
dig, om onder de bevolking van Ambon en de Uliase invloed te verkrijgen. Eene
behoorlijke rechtvaardige behandeling is in de meeste gevallen voldoende. Hoofden,
die geen invloed hebben, trachten dien door hulp der Europeesche ambtenaren te
verkrijgen, doch meestal zonder succes. De partijen bleven in de negari stoken en
woelen, en ofechoon de onruststokers door het Europeesch gezag op allerlei wijzen,
zelfs met verbannmg, gestraft worden, wordt de rust niet hersteld, de belangen der
bevolking gaan achteruit, en de negari verloopt Overigens bewijzen zij aan de hoofden
de noodige eer en nemen altijd achter hen plaats. De Mohamedanen hurken in
tegenwoordigheid der hoofden, terwijl de Christenen in gebogen houding staande
blijven. Het is onbehoorlijk den naam van het hoofd in diens tegenwoordigheid te
uiten; men spreekt hem als latu, djou, upu of tuwan aan. Als hij onderweg een
hoofd ontmoet, blijft de mindere staan, tot hij voorbq is. De woningen der hoofden
worden door de negarigenooten kosteloos gebouwd. De bevelen worden des nachts
door den marinjo als omroeper namens het hoofd gegeven. Behalve bij de benoeming
van bestuurvoerende hoofden, wordt er thans niet zoozeer op afstamming of
stand gelet, ook een gevolg van den onafhankelijkheidszin der bevolking. Slaven, ata,
die te voren tijdens de hongitochten op Serang en Oorong geroofd werden, bestaan
er niet meer ; dergelijke geroofden hebben thans dezelfde rechten en verplichtingen als
de tamata, tiano of uriase, volgeling, ook wel als uliase uitgesproken, in tegenstelling
van de aanzienlijken, anamanna of nalano, waaruit de hoofden worden gekozen.
4
50 AHBON EN DE TTLIASE.
AUe zaken , geene uitgezonderd , werden voorheen volgens de oude gebruiken, nahutut
minai, in de asari of baileu, het gemeentehuis, onderzocht en afgedaan, waarbij alle
negarigenooten tegenwoordig behoorden te zijn. Bij het ontstaan van eenig gesdiil
brengt de beleedigde partij dit voor het betrokken hoofd. Men noemde dit heui sou,
«ene zaak aanbrengen ; later sprak men van bawa hhaL Op den bepaalden dag verzame-
len allen zich in de asari om de zaak te onderzoeken, te overwegen, heusou, ente
beslissen, kihi sou. Ten geschenke voor de betrokkene hoofden en oudsten brengen de
partijen sirih-pinang en sagero of palmw^n in de baileu mede. Het onderzoek heeft
plaats in tegenwoordigheid der hoofden en oudsten, die op gabagaba, banken, en
door de negarigenooten, die op den vloer zitten. Daarna doen de eersten nog
eenige vragen, waarop de oudsten na lange bespreking het vomüs uitspreken. Dit
vonnis moet evenwel door den aanwezigen latu bekrachtigd worden. De latu
hebben het recht het vonnis goed te keuren of te wijzigen. De straffen, die vóór-
heen opgelegd werden, waren: voor overspel, kupa kura ureaesi mahina, of vrouwen-
roof, kana ures mahina, gehuwde namelijk, eene boete van een koperen muziek-
bekken, een stuk wit lijnwaad, honderd borden en een sagudusun, ten bate van
den beleedigden echtgenoot. Bij niet-betaling worden door de hoofden en de negari
op den dusun teekens of sasi geplaatst, waardoor het den eigenaar verboden wordt
over de opbrengst er van te beschikken. Bij moord of doodslag, pamata una, of
pamata tamata, is de negari, waar de dader woonachtig is, verplicht eene boete te
betalen van eru drie, diman vijf, of usiwa negen katiauriri, artikelen; bgvoorbeeld:
drie koperen bekkens, drie stuks wit lijnwaad en drie borden; of vijf koperen bek-
kens, vijf stuks lijnwaad, vijf borden, vijf oude schotels en vijf oorhangers; of negen
koperen bekkens, negen stuks wit lijnwaad, negen stuks borden, negen oude schotels ,
negen oorhangers, negen gouden oorknoppen, negen gouden armbanden, negen
zwaarden en negen gouden kettingen, al naar het vonnis luidt, ten behoeve der be-
leedigde partij. Bij niet-betaling moet de dader, of, zoo deze onbekend is, een der
negarigenooten, leu ahilael, uit weerwraak gedood worden. Bq verwonding, paheha
nahurala, het slaan tot bloedens toe, of oneerbiedigheid, tapanono esa upua, betaalt
de dader eene boete van een stuk wit lijnwaad en tien tot honderd borden, ten b^
hoeve van den gewonde of van het beleedigd hoofd. Bij diefstal, malool, moet het
gestelene teruggegeven en ten bate van den bestolene eene boete van tien tot
vijftig borden betaald worden. Bij geringe diefstallen wordt de persoon ook wel, met
kalapabladeren behangen, door de negarigenooten uitgejouwd. De boeten aan slaven
opgelegd moeten door de respectieve meesters worden betaald, met het recht deze^
slaven alsdan met stokslagen te kastijden, heha kura ahoin. Voor de voldoenmg der
boeten waren de bloedverwanten solidair aansprakelijk. Na de komst der Nederlan-
ders werden de misdrijven en overtredingen, zoowel wat de instructie als wat de
AMBON EN DE ULIASE. 51
straf betreft, overeenkomstig de Europeesche wetten berecht Sedert dien tijd zijn de
straffen van blokarrest en rotanslagen ook in gebruik gekomen. Niettegenstaande er
nieuwe bepalingen omtrent de straffen later ingevoerd en de straf van rotan-
slagen en blokarrest afgeschaft waren, werden tot November 1880 behalve de boeten,
ingevolge eene regeling van 1827, de schuldigen nog met deze straffen gestraft, de
vrouwen bij voorkeur met de beenen wijd van elkander in het blok geklemd, dagen
achtereen op den blooten grond liggende opgesloten. Bovendien werden bij onbedui-
dende zaken de handen der vrouwen met de palaka, een stuk ijzerhout, tot bloedens toe
geslagen, zoodat zg naar hare eigene verklaring dagen en weken achtereen het haar
niet konden opmaken of de sarong vastbinden. Op deze schanddaden werd in 1863
bereids door een Christengeestelijke, die deswege verontwaardigd was, gewezen; doch
in stede van deze misbruiken te onderzoeken of tegen te gaan, stelde de toenmalige
Gouverneur, H. M. Andrée Wiltens, aan de regeering voor hem uit de kolonie te ver-
wijderen , om de hoofden , die deze straffen met goedkeuring van het Europeesch bestuur
opgelegd hadden al ware het ten nadeele van de bevolking, genoegen te doen. Jonge
mannen en vrouwen, die bij aankomst van een Gouverneur in 1864 weigerden te zijner
eere te dansen, mannen die in 1870 onwillig waren om voor een Controleur hout
kosteloos te kappen, werden met dwangarbeid en blokarrest gestraft Om onbeduidende,
nietige redenen werden tal van lieden in ongeschikte mephitische holen maanden
achtereen door de ambtenaren praeventief opgesloten, waardoor zij de bere-bere kregen
en bezweken. Dit laatste geschiedde nog in 1880 te Saparua. Eene praeventieve
opsluiting stond in het oog van den inlander gelijk aan een doodvonnis. Aan dezen
wreeden toestand is sedert verandering gekomen door de invoering eener nieuwe
wettelijke regeling in 1882, waarbij althans, wanneer namelijk de ambtenaren der
Justitie niet in hunne bewegingen belemmerd worden, eene lichtvaardige in-hechtenis-
neming en lange praeventieve opsluiting niet meer mogelijk zijn. De bewering, dat eiken
Ambonees er naar streeft, gedurende zijn leven minstens ééne zaak voor het gerecht
te brengen, is minder juist Honderden en duizenden oude lieden zijn ninmier in
aanraking met justitie of politie gekomen en hebben zelfs eenen afkeer daarvan.
Evenals elders zijn het vaste personen, die daarin eene afleiding zoeken.
De eedsaflegging, sanopalo, of beter pasanopa, bestaat in het uiten van vervloekm-
gen jegens zich zelven vóór den hatu resi, als: «upuka lanitoume, luputi ane au,»
d. i. Grootvader hemel aarde, dit mes zal mij verslinden; «upuka lanito ume, au
woi lamuri maripano wotou,» d. i. Grootvader hemel aarde, als ik inhetboschloop,
zal een vergiftige slang mij bijten; «upuka lanito ume, au woi lamuri hahuwotou,»
d. L Grootvader hemel aarde, als ik in het bosch loop, zal een varken mij bijten;
«upuka lanito ume, au woi lamuri nijau ruruu,» d. i. Grootvader hemel aarde, als ik
in het bosch loop, zal een slang mij verslinden; of «upuka lanito ume, au ménahu
52 AICBON BN DB ÜLIASB.
ai huhui,» d. i. Grootvader hemel aarde, als ik een boom beklim, zal ik nedervallen
of -storten. Behalve deze , wordt door de hoofden ter beëindiging van geschillen, vooral
in zake omhakking van saguboomen, het kauwen van den saguwortel onder aanroe-
ping van den upuka lanito en van de afgestorvenen als eed aangewend, opdat degene,
die schuldig is, ziek moge worden en sterven. Degene, die dezen eed valschelijk aflegt,
sanopala laee, sterft, naar het volksgeloof, onvermijdelijk binnen een kort tijdsver-
loop, volgens sommigen vóór de eerstkomende nieuwe maan. Wordt hij ziek en bekent
hij dat hij een leugen heeft gesproken, dan kan door den deskundige paleu gemaakt
worden, namelijk den vloek van richting doen veranderen of eene goede beteekenis
geven, hari soui, en de zieke na het gebruik van gewijd water of bestrijking des lichaams
met gewijde sirih weder genezen. Bij zwaardere misdrijven wordt evenwel het water-
ordaal , riha aihuai, toegepast. Onder aanroeping van den upuka lanito en der voorouders,
door een der oudsten , duiken de partijen in tegenwoordigheid van alle negarigenooten
in zee. Degene, die het langst onder water blijft, heeft zijn pleit gewonnen, omdat
Grootvader hemel en de voorouders hem genegen zijn. Deze wijze van eedsafleg-
ging staat bij de bevolking in hoog aanzien. Onverschillige vervloekingen, meestal in
drift uitgesproken, zijn: howaeja wotom, een krokodil verslinde u; nija eurelemu, een
slang omstrengele of omkronkele u; selet waini hutuhaa nahuhatu waa tijam laloi,
de ziekte werpe veertig malen haar anker in uwe ingewanden; lanito pamatam, de
hemel doode u; sawano kapoëm, de sawang draaie uw nek om; mata uru peruwai,
met een verdraaid hoofd zult gij sterven, enz. Eene eedzwering op de christelijke of
mohamedaansche wijze is in het oog der bevolking van weinig beteekenis, zoodat
sonmügen zich ook niet ontzien, dezen valschelijk met of zonder betaling af te leggen.
Het zoogenaamd zweren bij de pëti derma in de kerk, eene navolging van de in vroe-
geren tijd bij de hatu resi gebruikelijke eedsaflegging, heeft evenmin eenige waarde.
In vroegeren tijd werden, behalve dien tegen de Portugeezen en Nederlandersom
hunne vrijheid te herwinnen, herhaalde malen oorlogen, risa, gevoerd, ten gevolge
van twist of beleediging, wegens moord of manslag, vrouwenroof, wederrechtelijke
toeëigening van gronden of overschrijding der grenzen. Gedurende den oorlog werden
er koppen gesneld, kotowuru. De strijders drinken het bloed der vijanden, ahia of tian,
om in den vervolge moedig, ahalisi, te z^n. Op sommige plaatsen at men voorheen
ook menschenvleesch , vooral de aanvoerders, die bovendien onkwetsbaar, urite, zijn.
Op het eiland Nusalao geschiedde dit nog in den loop der achttiende eeuw. Als teeken
van onderwerping heeft de overwinnaar de vrije beschikking over alle roerende goederen ,
terwijl de bewoners als slaven worden weggevoerd. Het sluiten van vrede geschiedt
door bemiddeling van onzijdige invloedrijke hoofden. Alsdan betaalt de verliezende
partij de door deze hoofden vastgestelde boete en eindigt men met een gemeenschap-
pelijken maaltijd.
Vü.
B12.S3.
A3fB0N EN DB ULIASE. 53
De gronden zijn, uit hoofde van de physische gesteldheid en het klimaat, op deze eilan-
den niet voor alle cultures geschikt Behalve de kruidnagelenteelt, werden in den loop
der achttiende eeuw, op last der bewindhebberen van de V. O.-I Compagnie , proeven
genomen met vele cultuurgewassen, als in 1717 met sapanhout, Caesalpinia sappan,
en cacao, Theobroma cacao, in 1719 met koffie, Coffeaarabica, waarbij bepaald werd
dat de Compagnie het verkregen product tegen Rijksd. 5.6 den pikol zou inkoopen,
in 1734 met indigo, Indigofera tinctoria, doch zonder succes. In 1778 werd de ver-
plichte kapas-aanplant en -levering afgeschaft; de wederinvoering daarvan was onder
meer eene der oorzaken van den Saparuaschen opstand in 1817. Aan den aanplant van
kruidnagelen, notenmuskaat, en op Ambon, schiereiland Hitu, speciaal van koffie, kan
intusschen met vooruitzicht op zeer gunstige resultaten uitbreiding worden gegeven.
Eijst wordt in onbeduidende hoeveelheid alléén op droge velden aangeplant. De
pogingen tusschen de jaren 1862 en 1864 in het werk gesteld, om op het eiland
Ambon sawahs aan te leggen, pogingen welke blijk gaven van volslagen onkunde
in zake landbouwaangelegenheden van den toenmaligen Gouverneur, leden, gehjk te
te verwachten was, schipbreuk. Na de ontginning der gronden in den oostmoeson,
gewoonlijk op den twaalfden dag na de nieuwe maan, of liever nadat het oflFer aan
upu ume of wase wupui gebracht was , pleegt de bevolking op deze eilanden djagong
Zea maïs, manisai, in drie soorten te planten; voorts pisang Musa paradisiaca
kura, in veertien soorten, als: hatela, kaïmu, mutiawal, makeltariin, pau, ahiro,
mahu, huran puti, metenunuu, haruru, rusu, minja, njonja en tandu — de drie
laatste, volgens mededeeling, later mgevoerde soorten — ; ubi Dioscorea soorten , höri,
in drie variëteiten, als: de sanun, kauwui en putii; Colocasia antiquorum, ina, in drie
variëteiten, als: de metena, mahau en putii; patata8,Batata8eduIis, in vijf variëteiten,
als: de patukalo, manterui, kawii, kongkii en nia; suikerriet Saccharum officinarum,
tohu, in drie soorten, als: putü, kau en ijane , zoomede allerlei moeskruiden , utano , en
gewassen, waaronder kasato, Capsicumannum; tapripon,Momordicacharantia;popaen,
Carica papaya; unino, Curcuma longa; sehi, Zingiber officinale ; bawang, uien en enkele
katjang- Phaseolus soorten voor het dagelijksch gebruik van den inlander eene eerste
plaats innemen. Voor deze aanplantingen worden de gronden jaarlijks verwisseld.
Men zorgt tevens dat in de eerste maanden na de beplanting niemand met een zoo-
genaamd matakau, rood oog, of matai putut, warm oog, langs de tuinen ga, opdat
niet alles mislukke. Treft men integendeel bij de ontginning der velden in de boomen
of in den grond muizennesten aan , of vliegt er een tukangvogel over het reeds ont-
gonnen gedeelte, dan kan de arbeid gevoeglijk gestaakt worden. Tabak van mindere
kwaliteit wordt op de eilanden Haruku en Saparua in eene geringe hoeveelheid ge-
cultiveerd. Op alle daarvoor geschikte plaatsen wordt de saguboom, lapia wei, in
vier soorten, als: de lapia ihur, Metroxylon sylvestre, lapia makanaru,Metroxylon Ion-
54 AMBON EK DE ÜLIASE.
gispinum, lapia molat, Metroxylon Sagos, en lapia toni, Metroxylon Bumphii, aange-
plant In 1882 bedroeg het aantal sagostoelen op deze eilanden 1.210.000. Ealapa
Cocos nucifera, nimelo, plant men in zeven soorten , als: putiri, kau, meteno, rapiro,
latu, lasato en tourun. Het aantal dezer boomen was 545000. Detjengke, Caryophyl-
lum aromaticus, poölawano, in 1882 ongeveer 350000 boomen tellende, wordt bij
voorkeur tusschen andere boomen verspreid geplant De boomen in 1827 in groote
geregelde tuinen aangetroffen, schoten welig op, maar gaven weinig of geene vruchten
en kwijnden weg na verloop van eenige jaren. Gedurende den bloeitijd der poölawano
is het pamali in de tuinen te schieten, te schreeuwen of eenig gedruisch te maken.
Vóór den bloeitijd is men gewoon onder de boomen coïtus te plegen , opdat de boomen
eenen rijken oogst afwerpen. De kruidnagelenpluk, kii poölawano, heeft plaats met
wederkéerig hulpbetoon, malouu of masohi, tegen voeding. Bij den pluk worden feesten
gevierd, met muziek, zang en dans, want bij elke gelegenheid laat de muziek zich
hooren. De muskaatnoten, Mjristica fragrans, waarvan men in 1882 ongeveer 75800
jonge en oude boomen telde, groeien uitstekend. De kwaliteit der vrucht hangt even-
wel af van de gesteldheid van den bodem. De boomen, die op de gronden vanSoja-
diatas voorkomen, leveren de beste vruchten op. De voorheen tusschen 1856 en 1860
zoo veelbelovende cacaocultuur is ten gevolge van de zoogenaamde ziekte — bederf
van sappen door de dichte bijplanting, waardoor de ontwikkeling van zekere insecten,
behoorende tot het geslacht Capsidae of Reduviidae, bevorderd werd — geheel te
niet gegaan. Yan den kofSe-aanplant, tot welks uitbreiding op Hitu uitmimtende
gronden worden aangetroffen, wordt weinig werk gemaakt, omdat het ongeraden
voorkomt de bevolking daartoe aan te sporen.
Bij de bevolking bestaat weinig geneigdheid tot veeteelt, hetgeen zijn oorzaak vindt
èn in het geringe nut en voordeel waarop zij uitzicht geeft, èn in de natuurlijke ge-
steldheid van den bodem. De veestapel is derhalve onbeduidend. Onder ultimo 1882
telt men slechts op
Ambon 668 runderen, 25 paarden, 114 schapen, 556 geiten, en 961 varkens.
Haruku 116 » — i 111 » 304 » 171 »
Saparua 616 » 4 » 147 i 124 i 108 »•
Nusalao 14 » — » 40 » 18 » 206 >
Tezamen 1414 runderen, 29 paarden, 412 schapen, 1002 geiten, 1446 varkens.
Ofschoon uit een zeker gevoel van schaamte zeer in 't geheim en verborgen , belijdt
de bevolking van Ambon en de Uliase, zoowel Mohamedanen als Christenen, onge-
rept nog het geloof der vaderen en vereert zij den upu lanito, heer uitspansel, en de
ina ume , moeder aarde , als de amaka lanito, vader uitspansel, en inaka ume, moeder
aarde, de eerste het mannelijk, de tweede het vrouwelijk beginsel vertegenwoordi-
AMBON EN DE ULUiSE. 55
gende. Het uitspansel wordt ook als aamina lanito, vader moeder uitspansel, aangeroepen.
Aan deze hoogere machten, vooral aan de tweede, worden op bepaalde tijden oflFers
gebracht en gebeden gericht Behalve aan deze, wordt nog aan andere geesteen, den
nituaman,beschermgeest der negari, den nitu ukuu, den schutgeest van den stam,
voorts aan de geesten der afgestorvenen, nitu, zoomede aan de tanei tawawari, voorwerpen
uit den ouden tijd, goddelijke eer bewezen. B\j zware ziekten, wanneer de aangeroepene
nitu machteloos blijken te zijn, offert men op de ureu, plaats van afzondering, op
de hau kamar warsela, of hatu resi, die in sommige negariën bij den baileu staat,
den heiligen steen, onder het branden van een damar of roode waskaars, aan aamina
lanito een aarden pot met water, den oceaan voorstellende, waarin een weinig aarde,
uit het middenpunt der woning afkomstig, en twee tot vier koperen, liefst Chineesche,
muntstukken gelegd zijn, zeggende: «Aamina lanito deehaha, deehehei henna pisil
maang haa dee pasaa au aamina lanite, dee aniampun ila ila, naowanamao urung
nimasarüng, dee paleka ana tatiha, nii diman nimasarüng,iannimasarüng,deehanu
korkehu haerang nuiari,» d. w. z. Vader en moeder uitspansel boven, die macht
hebt over alles, er zijn vier stuks geld gebracht om te vragen (van) u, vader en
moeder uitspansel, vergeving voor al het bedrevene; het hoofd van mijn kind doet pijn,
het is liggende op de plaats, zijn hand is krank, zijn buik is ziek, laat het oprijzen,
zitten, opstaan en loopen. Het geld wordt als expiatorisch offer in de kerk op de
zoogenaamde pëti derma nedergelegd en het water als geneesmiddel aangewend. Velen
bezigen voor aamina lanito ook wel alakahu risela, of AUah — God derMohameda-
nen en Christenen — die groot is. Voor de ontginning van velden neemt men een
of ander blad in het bosch, legt er op sirih-pinang, tabak, een stuk lood of een
koperen cent, en bidt met het aangezicht naar het offer gekeerd: «upu ume, emu
sanaman tine, hua amua tine, waa wase wupui, au marinu tine eperisi epahua
epamae,» d. w. z. Grootmoeder aarde, dit is uw aandeel, deze pinang en sirih is het
aandeel van de meesteresse van het woud, laat mijne aanplantingen vele en goede
vruchten voortbrengen. In dit gebed wordt de grootmoeder aarde ook genoemd wase
wupui , grootmoeder (van het) woud. Het lood of muntstuk wordt onmiddellijk begra-
ven en daarop een sörehstruik , Andropogon Schoenanthus, geplant, met zeven pisang-
of andere boomen, die aan de upu ume gewijd zijn. Deze plechtigheid heet toi. Op
de jacht zijnde , neemt men voor het leggen der strikken een stuk schors van den
saguboom, plaatst daarop sirih-pinang, tabak en sigaretten, ontsteekt de medegebrachte
damartoorts, en bidt: „upu ume of ume upui, emu hua amua tine, empalaa hemu
waleta eu hanu, eu peki mesemese, nalarai pamataa, ehei kahelo eu rahii,» d. w. z.
Heer aarde, deze pinang en sirih zijn van u; (ik) verzoek u laat de strik gelukkig zijn,
laat de strik goed vatten, (opdat) wanneer (ik) terugkom (ik het wild) kan dooden,
laat het wild niet losbreken. Daarna wenkt, supa, men de tounu der herten en wilde
zwijnen met een tak van een der Menssoorten, om op de plaats te komen. De
56 JÜfBON EN DE ÜIIASE.
sirih-pinang, tabak en sigaretten worden alsdan met een korrel goud ter grootte van
een erwt op de plaats in den grond begraven. De jachtgereedschappen worden alsdan
verborgen gehouden, opdat de tounu daarvan niet mocht schrikken. Vóór het visschen
heeft eene zoodanige plechtigheid ook op zee plaats. De nitu aman en nitu ukuu zijn
eigenlijk de geesten van de eerste grondleggers der negari of van de stamvaders,
die niet gestorven maar tijdens hun leven verdwenen zijn, en die, gelijk beweerd wordt,
op bepaalde tijden zich vertoonen. Zij hebben het voorkomen of verschijnen in de
gedaante van naka of draken, van menschen, van een uitgespreid stuk wit lijnwaad,
van honden, herten, varkens, maleovogels en nachtuilen. Wanneer zij ten tgde van
de pluvia calida door iemand gezien worden, dan wordt deze ongesteld en sterft, zoo
niet terstond aan den bewusten nitu geofferd en hij met gewgd water uit de ureu
besprenkeld worde. De meest bekende schutgeesten zijn Sikoma en Lantela van de
negari Halong; Savida manu lesi, de witte kip, of Taina luu, van Soja; — deze
geest, de gedaante van eene schoone vrouw aannemende, is, zoo men beweert, ook ge-
zien geworden door den Gouverneur B. van Pleuren in 1776, en door den Engelschen
bewindhebber R Th. Farquahar in 1806 — Booirata van Nusaniwi; Sooro van
Alang; TaulaM van Hatu en Lilibooi; Leitomu van Paso; Naku en Latuhuru van
Haruku; Amolis van Haria en Porto; Sirilal van Sila en Leinitu, en meer anderen.
De bevolking van de negari Latuhalat vereert als haar beschermer een kleinen koperen
krokodil, die van Seilale de baileu en die van Titawaai het beelge Hajaka als ver-
bl^fplaats der nitu. De nitu zijn de tounu matalo, of zielen van de afgestorvenen, de
divi manes, die bij het graf blijven, zoolang dit behoorlijk wordt onderhouden, die op
aarde bij voorkeur in de negari, van waar zij afkomstig zijn of in de ureu van deze
negari vertoeven, om de achtergelatene betrekkingen te bewaken en in den droom
hen van al wat gebeuren kan mededeeling te doen, opdat zij zich in acht kunnen
nemen. Zij moeten op den zolder der huizen worden gevoed, en heeten deswege
in het Ambonsch-Maleisch ook panunggu, bewakers, of panunggu rumah, bewakers
van het huis. De zielen der levenden heeten tounu mahahain. Aan de nitu aman, nitu
ukuu en gewone nitu wordt geofferd op de hau bawa, uiensteen, hau kamar warsela,
steen waar een damartoorts wordt aangestoken, of hatu resi, zwarten platten ofier-
steen van een meter lengte en een halven meter breedte, die op drie kleinere steenen
rust en buiten de negari is gelegen, en op de ureu, een ruw gemetseld vierkant
met eenige zwarte steenen er op, waarop de offeraar moet zitten, voorheen als plaats
van afzondering in het bosch opgericht. Wordt het offer op de hatu resi gunstig
opgenomen, dan moet er een uiengeur worden opgemerkt; vandaar de naam van
uiensteen. Op de ureu staat een afdakje ; hier wordt de gewijde sirihdoos en de oude
tampajan met water bewaard, waaruit de mauweni rai het gewijde water, veelal ajer
pënawar genaamd, aan de zieken verstrekt Voor het bidden op de hatu resi of ureu
moet men sirih-pmang, tabak en sigaretten op den steen leggen, een damartoorts of
AMBON EN DE ULIASE. 57
roode kaars branden en daarna op de hun of tritonschelp blazen, om de nitu te
waarschuwen. Op de ureu moet men vooraf tevens eenige witte matten leggen.
Daarna bidt men. Deze handeling heet patanitu. Wanneer in strijd met de zeden en
ge1)niiken der vaderen gehandeld wordt, zegt men: «upu lanitokaalo,» d. i. De heer
uitspansel wordt vertoornd. Yele Christenen beschouwen de plaats alwaar de offerkist,
pöti derma, in de kerk staat , als de hatu resi, alwaar zij wekelijks offeren om m
hunne ondernemingen te slagen. Elk negaribewoner, benevens de vreemdeling,
die als negariman of -vrouw wordt aangemerkt, mag op deze plaatsen offeren en
bidden, hetgeen veelvuldig geschiedt, vooral bij ondernemingen overzee, bij ongeluk-
ken, ziekten en rampen. In vroegeren tijd mocht in sonmiige negariën niemand
anders dan het negarihoofd op deze steenen offeren; later is deze bevoegdheid over-
gegaan op den mauweni rai, bijgestaan door den mauweni koini en hatano, mindere
geestelijken, die verplicht zijn voor het onderhoud dezer gewijde plaatsen zorg te
dragen. De mauweni rai offert en bidt namens den belanghebbende, tot welk einde
deze hem zijn voornemen mededeelen en van rauwe spijzen , die de geestelijke grooten-
deels zelf behoudt, voorzien moet Wil men met succes vóór de hatu resi offeren
en bidden, dan moet men gekleed zijn in een witte badju, roode wijde broek en gelen
buikband, het hoofd versierd met twee gele en een zwarte hanen veder en omwonden
met de apera hurulawang of gouden slang, voorts met de rechterhandeene piek en met
de linkerhand een schild vasthoudende. Vrouwen gaan daar zelden bidden. Enkele,
anders nogal verlichte hoofden offeren zelf op de hatu resi, met het doel om de
oogen der bestuurvoerende ambtenaren te verblinden, opdat deze het een of ander, dat
zij ten nadeele der bevolking gedaan hebben, niet zullen opmerken, hetgeen volgens
sommigen jaren achtereen tamelijk wel geholpen heeft. Daartoe worden ook pakjes
met gewijde kruiden onder de zitplaats dier ambtenaren nedergelegd.
Booze geesten, nita, worden in groot aantal aangetroffen. De meest gevreesde
zijn: Latukuru en Latukaa, beide van het vrouwelijk geslacht, die- het voorkomen
hebben van Nederlandsche vrouwen en zeer behaard zijn; Mumuring, die er
uitziet als eene vrouw van deze eilanden met borsten tot eene lengte van een
halven meter, welke zij aan pasgeboren kinderen vertoont, om hen ziek te maken;
Matawaro, die de gedaante aanneemt van een mensch met vier oogen vóór en
vier achter in het hoofd; verschijnt hij te paard, door een matasi aseseru, iemand
die met een helm geboren is, gezien, dan zal het negarihoofd sterven. Wijders
nita mahina en malona, vrouwelijke en mannelijke booze geesten, die er op uit
zijn om, wanneer een man met eene vrouw afspraak heeft gemaakt voor een intieme
bijeenkomst in het bosch, hen te misleiden en zich er voor in de plaats te stellen.
Degene, hetzij man of vrouw, die met deze nita in conjunctie venerea komt, sterft
binnen weinige dagen, omdat de nita de ziel, tounu^ gewoonlijk medeneemt Verder
58 AMBON EN DE ÜLIA5E.
heeft men Popokang, Niu, Lamuu, Lamuri, Lohaka, Panimpau, allen van het
mannelijk geslacht, die, onder hun aanvoeder Rasim staande, in bosschen, grotten,
graslanden, rivieren, groote hoornen, ook wel in zee wonen en ten doel hebben den
mensch stelselmatig kwaad te doen. Z^ vertoonen zich als deelen van het menschelijk
lichaam en worden niet aangebeden, omdat zij de geesten zijn van lieden die in
vroegeren tijd eenen onnatuurlijken dood zijn gestorven, ook wel van vreemdelingen,
die in de wonmgen der opgezetenen geen verblijf kunnen vinden. Hebben zij iemand
ziek gemaakt, dan moet de maalopeê aiwaari, een toovenaar, tevens geneesheer, aan
hen offeren. Den buntiana of pontianaq rangschikt men onder de booze geesten , waartoe
ook de momurino of snwanggi behooren. De bmitiana neemt de gedaante aan van
een witten vogel met een vrouwenhoofd. Het haar is zeer lang, en op den rug treft
men eene opening aan, om de geroofde kinderen of genitaliën der mannen in te bergen.
De momurino zijn oude mannen en vrouwen, die door oefening en leiding het zoo ver
gebracht hebben, dat zij op bovenmenschelijke wijze het hart en de mgewanden of
liever de toimu van anderen verslinden kunnen. De suwan^ worden in vier afdee-
lingen verdeeld, als: degenen die de harten versünden, die in den maneschijn dan-
sen, die het hoofd achterlaten, de urulokan, wanneer zij hunne tochten doen, en de
momurino, die vliegen kunnen, zelfs over zee, van het eene land naar het andere.
Deze lieden staan in verband met booze geesten en zijn in zekeren zin ook onder-
geschikt aan Rasim. Zij zijn zeer geheimzinnig, maar licht te herkennen aan de inge-
vallen, schuwe, glinsterende oogen, aan eene gele huidskleur en aan hunne magerheid.
Ook durven zij iemand niet in de oogen te zien. Wil men de nita in hun doen en
laten gadeslaan , dan moet men op twee kalapadoppen met gaten staan , achter de
matai kawaele, lieden die met helmen geboren zijn. De booze geesten heeten ook
anino ahijai, kwade wind. Aan de tanei tawawari of tanei tawaria, voorwerpen als
erfdeel door de vaderen achtergelaten , worden ook offers gebracht Zij mogen nimmer
verkocht worden. Indien men ze verwaarloost of er niet behoorlijk voor zorgt, dan
ontstaan er in de famiüe ziekten met doodelijken afloop. Deze voorwerpen zijn de
apera ila, een geschubde slang van goud, van 0.25 meter lengte, die op een ouden
schotel ligt en eiken Vrijdag gevoed moet worden met zeven versche eieren en zeven
padikorrels. In dien schotel moeten tevens elf manurubloemen, Jasminum sambac,
liggen, omdat haar geur voor de apera ila aangenaam is. Naast den bewusten schotel
staat een pinen weir of een waterkruik, die altijd vol water moet zijn , voorts de dubil
weir of salau, een tampajan , de pinen hau, steenen bord of schotel, de apera hurulawang ,
gouden slang, de bira hurulawang, gouden oorbedekker, de tasiolo hurulawang en
tasiolo iha, gouden en koperen kikvorsch , de owan hurulawang diman, gouden armband,
de lapim, blauwe badju, de tapil woli of teito, utiuti sarong, de hui meta, koraal-
snoeren, de sariha huwai, ouderwetsche chitssoorten, de patola huwai, patola sarong,
en de amurang, sungga- of puntvormige metalen oorhangers. Deze voorwerpen, van
AMBON EN DE ÜUASE. 59
Huamnal afkomstig, die ook als panunggu worden aangemerkt, zijn alle van oud-
Oostaziatischen oorsprong en wijzen op het feit, dat Ambon en de XJliase sedert on-
heuglijke jaren in aanraking geweest zijn met meer beschaafde westelijke volken.
Men behoort te zorgen, dat de tampajan en gindi of waterkruik voortdurend gevuld
bleven, anders krijgt de eigenaar des huizes de longtering. Deze voorwerpen worden
gewoonlijk in een mand of gabagabakist, rohai, op den zolder op de bepaalde plaats
bewaard. In sommige negariën vindt men nog voorwerpen uit den ouden tijd en
aan de soa of stam behoorende , die in een afzonderlijk huisje bewaard worden. Gaat
iemand der soagenooten op reis over zee, of wil hij iets ondernemen, dan offert hij
aldaar een stuk wit lijnwaad, een sarong, een bord of iets dergelijks. Intusschen is de
bevolking van Ambon en de Uliase sedert jaren niet meer heidensch. Het Mohame-
danisme werd reeds vóór de komst der Europeanen in deze gewesten door Tematanen
en Javanen ingevoerd. Het Christendom maakte onder het Portugeesch bewind groote
vorderingen, en Franciacus Xaverius predikte in 1546 deze leer met vrucht De
katholieke Christenen werden in 1615 door den eersten predikant, dien de hoofden
van den Admiraal C. Matelief verzocht hadden, toen de katholieke geestelijken naar
Goa vertrokken waren, tot gereformeerden geconverteerd. De bevolking van onder-
scheidene mohamedaansche negariën, als Hatalai, Waai en andere, ging later door
dwang en straf tot het Christendom over. De overblijfselen van het heidendom open-
baren zich echter overal, tot m onze dagen, zooweLbij den Mohamedaan als bijden
Christen. Beiden offeren thans nog op de wijze der vaderen aan upu lanito en
upu ume, aan nitu en tanei tawawari of oude voorwerpen, en zijn daarmede tevreden.
Dit belet evenwel niet, dat er vele fanatieken onder de Mohamedanen worden aan-
getroffen, onder meer ook navolgers van de tariqat as sanusüja of van Sidi Muhhamad
bm Ah as Sanusi, die o. a. zelfs bij het uitbreken van den oorlog op Noord-Sumatra
in de moskeeën voor de zege der Atjehsche wapenen hebben gebeden. Behalve door
de betrokkene Europeesche hulppredikers, wordt het onderwijs in de christelijke leer
thans ook door zoogenaamde inlandsche godsdienstonderwijzers , die van regeerihgswege
bezoldigd worden, gegeven. In de scholen op deze eilanden, twee-en-vijfüg in getal,
door gemiddeld 2595 leerlingen dagelijks bezocht, wordt geen christelijk onderwijs
meer gegeven. Voor dit onderwijs wordt jaarl^ks meer dan f 25000 door den Staat
betaald. De zoogenaamde Burgerschool ter hoofdplaats, alwaar onder meerdeNeder-
landsche taal wordt onderwezen, is eene uitstekende inrichting. Bovendien heeft men
op Ambon nog eene school. ter opleiding van inlandsche onderwijzers.
Alhoewel de bevolking van Ambon en de Uliase in vele opzichten in beschaving
hooger staat dan de overige bewoners der eilanden, die tusschen Selebes en Papua
gelegen zijn, is zij zeer bijgeloovig en vestigt zij hare aandacht bij voorkeur op al
wat het bijgeloof bevordert Het geschrei des nachts van de manukau of manuhusu,
60 AMBON EN DE ÜUASE.
een soort uil, voorspelt bij haar, dat iemand uit de negari zal sterven. Het geschrei
van andere soorten van nachtvogels beteekent óf goed óf kwaad, naarmate van de
scherpte van het geluid. Wanneer de manulasalasato, de Dacelo chloris, overdag in de
negari schreeuwt, dan zal er twist ontstaan; vliegt hg door een huis, dan zal de
huisbezitter gelukkig worden. Een slang vóór het huis komende beteekent ongeluk,
evenzeer wanneer een spin vóór iemand daalt, aan de kleederen door een rot of muis
wordt geknaagd, een nachtuil over het huis vliegt, een vledermuis door de voordeur
in-, door de achterdeur uitgaat, of men een slang onderweg ontmoet Ziet men, op de
jacht zijnde, een jong buideldier in den boom, dan zal men. weinig succes hebben;
vliegt een kapel de woning binnen, dan is dit een goed teeken. Ontmoet men, uitgaande
om materiaal voor een huis te kappen, een misvormd persoon, dan moet men huis-
waarts keeren. Zwarte sprinkhanen in het huis tjirpende, brengen onheil aan. Wan-
neer alle hanen tegen zeven uren des avonds kraaien, dan zien zij de booze geesten
die ziekte medebrengen, doch op dit gekraai teruggaan. Wanneer een kip op de
slaapplaats eener vrouw een ei legt, dan zal zij des nachts een intiem bezoek krijgen.
Kraait een kip overdag, dan vervloekt zij den huisheer of eigenaar van het erf en
moet onmiddellijk gedood worden. Wanneer alle honden zonder reden blaffen en huilen ,
dan zien zij booze geesten en waarschuwen dusdoende er voor. Komt een vuurvlieg
des avonds de woning binnenvliegen , dan beteekent het dat de veldgewassen door
wilde dieren zullen worden vernield. Bij sterfgevallen in huis of bij de buren mag
niemand een tuin bezoeken. Door den omgang met de inlanders zijn de Europeesche
afstammelingen ook zeer bijgeloovig en versterken deze daardoor in hunne dwalingen.
Het tooveren , nau of mawe , geschiedt om de toekomst te raadplegen of om plaats gehad
hebbende diefstallen te ontdekken. Te dien einde wordt geraspte kalapa geperst, een
ui of gember doorgesneden , een pinang of ontbolsterde rijst gekauwd , de armen ge-
spannen, een wan gedraaid, en nog meer. Door masuru of doti kan men ook in twijfel-
achtige gevallen te weten komen wiehetfeit gepleegd heeft, namelijk door vervloeking,
zoodat de persoon later aan de gevolgen er van bezwijkt. De masuru of doti hau
is, onder aanroeping der nitu en het uitspreken van een formulier, iemand, d. w. z.
een onbekende , vervloeken dat hij verbrande of als een boom verdorre. De doti amu
heeft ten doel iemand den ruggegraat te doen breken ; de doti paheha dat hij onder het
vechten zwak worde , en de doti kerii mahai dat hij voor goed gedurende zijn geheele
leven ongelukkig worde. De vervloeker moet echter zorg dragen dat hij boven den wind
blijft. Het onvertaalbare abracadabra van zulk een formulier, dat echter niet overluid
wordt uitgesproken, luidt als volgt: «naka hija naka, nakahintannaka radja, salatan
adakapala tumba doti, maguling magaling, kapala doti masuru, kapala doti sala-
wako, sambilan kapala doti, pamoras bunuh, ina lei kalakete lei, lei masarili beikat
babar, Una abigael, Jritjap kuritjap kitjap memberij maut, maut memberij mati.»
VIII.
Blz.60.
AMBON EN urn ULIASE. 61
Wil men, zulks wetende, de vervloeking krachteloos maken, paleu, dan zegt men:
«guntur kilat didalam langit, kaju besi tembaga pitjah batu, pitjah orang punja
perbuwatan.» Eene vervloeking door velen heet sanopo ohu airaun. Wanneer iemand
uit een anderen stam een der negarigenooten smadelijk bejegend heeft, dan verzamelen
zij zich in het bosch, elk een weinig spijze medegebracht hebbende , in eenen ronden
kring. Nadat de spijzen op een blad vóór hen nedergelegd zijn, deelt de mauweni
mede de reden der bijeenkomst, ten slotte uitroepende: «upuka lanito ume, wahu
K X. ami pasanopo ei utuu ruma nam ehee saihuta, d. w. z. Heer uitspansel aarde,
zie neder op N. N. ; wij vervloeken hem dat hij verdwijne met zijn huis , dat op de
plaats (waar het tevoren stond) niets meer te zien valt. Daarop keeren zij de bladeren
met de spijzen om en begeven zich huiswaarts. Ook kan men door middel van
tooverij bewerken, dat eene vrouw aan een man, of omgekeerd, langs sympathetischen
weg door hartstocht verbonden worde. Daartoe gebruikt men gewijde bladeren, in
de eerste plaats de silawana, XJrtica ovalifolia, eenige slingerplanten en gewijd water.
Velen dragen tot dat einde ook gewijde droge boomwortelen en bloemen bij zich.
De geur, of zoo men wil het fluidum daarvan is, gelijk beweerd wordt, voldoende om
het doel te bereiken. Dien geur noemt men sumangan. Deze tooverij heetmasmarut
of guna. Om een vijand te benadeelen, neemt men diens weggeworpen sirihpruim, een
weinig van het haar, een stuk der kleeding of wel de maat van den voetstap, en doet
dit in drie cilinders van bambu. Zoo men één daarvan onder eene doodkist , de tweede
onder de huistrap begraaft en de derde in zee doet zinken, dan is de man onher-
roepelijk verloren. Degene, die schrijven kan, schrijft den naam van den vijand op
een stuk papier, laadt dit in een geweer en schiet dat af. Andere onheilaanbren-
gende voorwerpen, riha tanei hijai, worden tot dat einde ook vóór het huis of op
zijde daarvan begraven. In sommige negariën treft men lieden aan, die dagelijks hunne
oogen met bepaalde middelen bevochtigen, om daardoor scherp te kunnen zien of een
warm oog, matai putut, te krijgen. Deze lieden worden zeer gevreesd; zij kunnen,
door hem te fixeeren, iemand ziek maken en gezonde spijzen in vergift veranderen.
De tampat pamali of verboden plaatsen zijn de plekken, waar de vaderen voorheen
hunne negariën hadden. Voorts hebben op vele plaatsen steenen, voorgebergten,
stranden, bergtoppen en rivieren den naam van pamali, zonder dat men de oorzaken
daarvan kan mededeelen. Pamali in engeren zin is verder, dat men bij het visschen
met lijnen op de prauw staat, dat men 's middags buitenshuis gaat, omdat men de
sumangan, d. i. de schaduw van de tounu of ziel, kan verliezen, dat men de hout-
soorten, ai ratu, Capellenia moluccana en andere, waaruit men gesproten is, als
brandstof bezigt, dat men het vleesch van dieren waarvan men afkomstig is, als:
krokodillen, haaien, varkens, palingen, etc., eet, dat men als landbouwer warm
water op den grond stort of des middemachts borden wascht, dat men een bubu
62 AMBOK 1%DE ULIASV.
of yischfoik in zee hebbende liggen, voor de deur zijner woning zit, dat iemand in
een vertrek sterft waar gekorven tabak, zaadpadi, of katjang, voor den aanplant ge-
reed gemaakt, bewaard wordt Het is tevens pamali, te droomen dat een afgestorvene
den slaper roept, om met hem mede te gaan. Intusschen staat men door droomen,
derepa of mani, in contact met de nitu; «tounuu haleu kuratamata», zegt men wel,
d. i. zielen van slapenden die met de geesten spreken. De makuwa of nachtmerrie
ontstaat, doordien een der nita op de borst drukt, om de sumangan er uit
te halen.
Door het plaatsen van wawaa, matakauoftabu-teekenen, voorkomt men diefstal van
vruchten en dergelijke. Het woord matakau beteekent: rood oog. Deze teekens zijn:
de matakau potar — men neemt een aarden pot of een stuk daarvan en hangt dien,
na een wit kruis er op gemaakt te hebben, in den boom; degene, die de vruchten
neemt, krijgt onvermijdelijk de potar of lepra; de matakau tikus — men plaatst het
beeld van een muis, van gabagaba gemaakt, op een staak onder den boom; degene,
die de vruchten steelt, zal wonden krijgen op den neus en aan zgne ooren, alsof daaraan
door een muis is geknaagd; de matakau porosaki — men maakt een rol van go-
mutu van 0,3 meter middellijn en steekt daardoor drie scherpe bambulatten; degene,
die de vruchten neemt, zal buikziekte krijgen en sterven; de matakau malapoo —
men neemt droge sagubladeren, vlecht daarvan twee ronde schijven op eene eigenaar-
dige wijze en bindt deze vast aan den boom; degene, die de vruchten van dezen
boom steelt, diens lichaam zal opzwellen en barsten. Deze kwaal is ongeneeslijk. De
overige matakau zijn gelijk aan de matue op Serang, die achtereenvolgens hier inge-
voerd werden. Nog worden er op de kalapa- en andere vruchtboomen ruwe afbeel-
o
dingen van den Yoni \ j ^ v / gesneden, om deze vruchtdragend te maken,
of ook om een ieder af te schrikken deze boomen te naderen, omdat de teekens de
genitaliën zijner moeder voorstellen. Het pelastelsel is op deze eilanden evenals op
Serang in gebruik. De pela-negariën helpen elkander in den opbouw van kerken,
mesdjids, schoolgebouwen en baileu's, of gemeentehuizen.
De negariën op Ambon en de Uliase, van dertig tot meer dan honderd huizen,
die behoorlijk worden onderhouden, zijn alle op schilderachtige punten aangelegd en
van behoorlijke straten en tuinen voorzien. In de meeste treft men een vierkant
plein aan, alwaar de kerk en schoolgebouwen, gredja en teu manaun, de baileu
of gemeentehuis teu aman (baileu of waileu beteekent: waar het geredekavel als
stroomend water wordt gehoord), de batu damar en de mesdjid, zoomede de
woning van den radja, pati of orangkaja, de teun, schoolmeesterswoning, walan
AKBON EK DS ULIASE. 63
panita, ammbae-huizen en tetano, bruggen, gevonden worden. Met uitzondering
van enkele kunnen al deze negariën over zee bereikt worden. In vroegeren tyd
werden zy in de binnenlanden op de toppen der bergen opgericht, uit vrees voor
invallen der Mangindanosche zeeschuimers. Achter de oude negariën kan men nog
sporen van de vroegere hatu walo of steenen versterkingen vinden. De huizen, eene
lengte hebbende van zes tot tien meters en eene breedte van vier tot acht, zijn niet
op palen gebouwd en hebben een steenen vloer. Van vele woningen met een voor-
en achterdeur, mintan uru, zoomede voor- en achtergalerij, zijn de omwandingen
voor de helft van steen opgetrokken; de overige van hout, gabagabar of sagublade-
ren. Het dak bestaat geheel uit atap. De baileu, vroeger tiran, thans asari genaamd ,
de kerk- en schoolgebouwen, de mesc^jid en woningen van hoofden worden door de
bevolking in corvéediensten opgericht en onderhouden, heldeen in kleine negariën
tamelijk bezwarend is en waarbij de vrouwen de daken beklimmen moeten om die
te helpen herstellen. Worden er bouwmaterialen voor de baileu verzameld, dan be-
hooren de arbeiders zoolang in de bosschen te vertoeven, totdat deze aangekapt zijn.
De hoofdstijl of -paal, rin inai, wordt met zorg en toewijding bewerkt De opbouw
of reparatie der gemeentehuizen geschiedt met muziek en zang onder begeleiding
van de tiva-gong. De nokversieringen moeten onveranderd blijven volgens de nahutut
minai of oude gebruiken. Onder de riri inai legt men tegenwoordig een stuk zilver
of lood, in vroegeren tijd een versch gesnelden kop als offer aan ina of upu ume.
De overige huizen, gewoonlijk slechts door één huisgezin, rumatawui, bewoond, wor-
den ook door middel van masohi opgericht Voor gewone huizen wordt een ring en
een stuk lood, met kapas omwonden, onder de riri inai of hoofdpaal, de gew\jde plaats
in het huis, begraven. De paal wordt tegen den avond of in den vroegen morgen in
den grond gezet, opdat het huis parikü, koud , dat wU zeggen gezond zal zijn. De
houtwerken benoodigd voor den huisbouw worden drie dagen na volle maan aange-
kapt, opdat ze niet spoedig vermolmen, aihuhu. Als het huis gereed is, raadpleegt
men een der oudsten over den gelukkigsten dag, nusutahuawawanahorui, omditte
betrekken, waarbij feesten gegeven worden. In vroegeren tijd bestond het huisraad,
tanei teun lalui, uit eenvoudige banken, hiti hiti, van bambu of gabagaba, karanuru,
hoofdkussen van bladeren, runut, en sool matanata mainut, doozen of manden van
gevlochten palmbladeren; thans treft men schier in elk huis aaneenkatel,ledekant,
alau, tafel, ade,' stoel, rosbangku, bank, atupat ume, lage houten banken, rohai,klee-
derkist, ruhuselan tatumbus of doozen van pahnbladeren, pairo, matten, karanuru, hoofd-
kussen van kapok, kamal inai, lamp, ook wel voor petroleum. De voorwerpen van waarde
zijn artikelen van goud, halawano, zilver, salaka, koper, riti, voorts gongs, ahuu, gouden
slangen, halawanija, patola sarongs, sariha huwai, oude schotels, pinahatu , wit lijnwaad,
sariha putii, uti-uti sarong, teito, en pisi, geld. De meeste oude voorwerpen werden
gedurende de Huamualsche oorlogen door de hulptroepen van Amold de Vlamingh
64 AMBON EN DE ULIASE.
aldaar geroofd. De wapenen, marori, bestonden voorheen uit amen, schild, tapaa, piek,
nasen en sanoka, bambuspiesen, husuro, pijl en boog, en lopu atai , klewangs. Nadat
de Compagnie in 1785 gelast had de bevolking zoo veel mogelijk in den wapenhandel
te oefenen, zijn de vuurwapenen, minat, in gebruik gekomen en telt men tegenwoordig
onder haar vele bekwame schutters.
De bevolking dezer eilanden is zeer eenvoudig en smakeloos gekleed, in de eerste
plaats doordien men aan de zwarte kleur voor kleedingstukken de voorkeur geeft, ten
andere omdat het van wege de hoofden voornamelijk onder de Christenbevolking
verboden of tegengegaan wordt, dat mannen en vrouwen van gekleurde lijnwaden,
fluweel of zijde gebruik maken of gouden en juweelen lichaamsversieringen bezigen.
De maenu malona of kleeding der mannen bestaat uit een zwarte of blauwe, b^
enkelen ook witte badju of kabaja, lapun, een zwarte of blauwe broek, kata, een
ronden hoofdkam, lariaa, alléén door oude lieden gebezigd, een omslagdoek, tapimakar
riha. Oude punthoeden worden ook met voordeel verkocht •Jongelieden geven
de voorkeur aan zwart-lakensche petten of zijden en vilten hoeden, zoomede ver-
lakte schoenen. Bij plechtige gelegenheden gaan zij op Europeesche wijze in ge-
huurde zwarte rokken en schoenen gekleed. Die der vrouwen, maenu mahina,uitde
tapi, sarong, zwart, rood of blauw, lapun, badju of kabaja, bij enkele Christenenen
bij de Mohamedanen ale, armbanden van goud, zilver of koper, karau , oorknoppen ,
susurambu, haarpennen, en sapou, ringen. Draagt een Christenvrouw gekleurde chitsen
kabaja's of gebatikde sarongs , dan wordt zij door de overige negarivrouwen ook wel
beschimpt en beschaamd gemaakt als iemand, die de aandacht op zich wil vestigen
of vertoon maken, 't Is een geschikt middel om de armoede te bedekken. De heup- of
schaamgordels werden in vroegeren tijd, toen zoowel mannen als vrouwen daarvan
gebruik maakten, van de schors van den lawaneboom vervaardigd. Later gebruikten
de vrouwen korte sarongs, arun, van gevlochten palmbladeren of van de Pandanus repens.
De vrouwen versieren het hoofdhaar met kupa pakuro, Micheüa longifolia, sapalene,
Cananga odorata, en puti, Jasminium-sambac-bloemen.
Behalve de bereiding van sagumeel, is het tappen van den pahnwijn, lahitua, van
den Arenga sacharrifera of nawainboom. aan te merken als de hoofdbezigheid der
mannelijke bevolking. Wanneer het inwendige der zaden van den Woemtros verdikt
is of kleverig, dan wordt de boom gezuiverd, de gomutu afgenomen, de schors van
den bloemtros geschild en deze omhoog gebonden. Daarna wordt de bloemstam met
een stuk hout geslagen, en dan gewrongen en geschud, om de vezelen te doen
scheuren. Om de twee dagen wordt deze bewerking tot vijf malen of meer herhaald.
Blijkt het na een kleine incisie, dat het vocht helder is, dan snijdt men den bloemtros
af en wikkelt den stomp in bladeren, opdat de wespen en bijen dezen niet bescha-
AJffiON IN t)E UUASÈ. 65»
digen. Eiken dag wordt van den stomp een stok of schijQe afgesneden, totdat de taa
doorzijpelt, waama men een bambugeleding of salopa, een bak van sagubast, er onder
hangt, om het vocht op te vangen. Is de productie gering, dan offert men sirih-
pinang onder den boom, als aandeel voor den geest , die verondersteld wordt in den nawain
gezeteld te zijn. Met of zonder bitterhont, Garcinia pricorrhiza, vermengd, wordt de
palmwijn alsdan verkocht Van de tua wordt tevens op vele plaatsen, bijv. op Ou,
kolowater, ^n soort sterke, zeer spoedig in eenen staat van bedwelming brengende
drank gedistilleerd, zoomede azijn, apiu, en suiker, nasu, voornamelijk te Waai, be-
reid. Om potten te bakken, poso ureno, neemt men klei, umel beliling, droogt deze
zeven dagen achtereen en stampt haar, om ze daarna twee dagen lang onder water te
zetten in eene oude prauw. De klei w^rdt vervolgens met fijn gezeefd zand,lasano,
vermengd. De potten worden met de hand gevormd en in (fen wind gedroogd, met
schelpen glad gemaakt en daarna geschrapt, om eene gelijke dikte te geven. Na met
Meiwater vochtig gemaakt te zijn en drie dagen in de zon gestaan te hebben, wor-
den deze gebrand. Op vele plaatsen houden de vrouwen zich onledig met* £et vervaar-
digen van potten en pannen van verschillende soorten. De beste daarvan worden te
Ou en Oma vervaardigd. Zout wordt van zeewater bereid, kotii tasii. Men neemt ge-
woonlijk het aschwater van de gebrande aangespoelde stukken hard hout, en kookt dit
in een aarden pot met herhaalde toevoeging van zeewater, totdat men een klomp
zout verkrijgt. Om zout te bereiden, neemt men eenigen tijd zijn verblijf aan het strand.
Smeden, tuka manol, timmerlieden, tuka ai, en metselaars, tuka hatu, vindt men schier
in alle negariên. Een ambachtsman verdient dagelijks een tot vier gulden , een dag-
looner veertig cents tot een gulden. Goudsmeden, tuka halawo, worden sJleen op de
hoofdplaats te Kailolo en Kulur aangetroffen; de laatsten reizen jaarlijks rond , om werk
te zoeken in andere negariên. Eveneens komen jaarlijks tal van Todoreesche ijzersmeden ,
om op deze eilanden pedas, messen, en mantjadu, bijlen, te vervaardigen. Schoen- en
kleedermswers, waaronder zeer geschikte, zoomede bUkslagers, hebben op de hoofd-
plaats van wege den grooten invoer van gemaakte artikelen weinig verdienste. Deze
lieden laten uit dien hoofde hunne zonen de burgerschool bezoeken, ten einde later
schrijvers te kunnen worden. Van het kalkbranden wordt tevens eenig werk gemaakt
De kunst om uti-uti sarongs te weven, hita teito, is sedert lang verloren gegaan.
Ter hoofdplaats Ambon houden sommige vrouwen zich nog onledig met het distiUee-
ren van vluchtige oliën van den Caryophyllum aromaticus, van Myristica fragrans,
Cünnamonum cuhtlawan, Santalum album, Eampferia galanga, Liguidambaraltingia,
Pogostemon menthoide, Andropogon muricatus en schoenanthus, Alyxia stellata^ en
meer andere soorten, zoomede met het vervaardigen van kunstbloemen van vogel-
vederen en van het merg der Scaevola Koenigii. Het visschen, kana ijana, geschiedt
met de djareno uweruru en djaredjok, verschillende soorten van netten, ook wel
^jaring giop, lema of tumbu tumbu genaamd. Werpnetten, djala of uwe maahiku,
5
66 AMBON CIC DÜ UUASC
onderscheidt men in drie soorten, als: de djala kawalinja,terienlompa. Voorts vischt
men nog met de lijn , pito , met harpoenen , naseno kah^an , hehelo sero en atnro , steenen
dijkjes op de riflFen gelegd, om bij ebbe de visschen niet door te laten. Van de bori of
bedwelmingsmiddel wordt tevens gebruik gemaakt. Men bezigt daartoe de ^ngestampte
wortelen van de Bamngtoniarsoorten. De dagelijksche arbeid der bevolking bestaat
— behalve de te praesteeren heerendiensten — voor de mannen, tanei malona, in het
bewerken der velden, poso marinn, het vangen van buideldieren, kaa makele, het
8agukloppen,hita lapia, het maken vanvischftdken, huhu en hehelo, enz.; — voor de
vrouwen, tanei mahina, in het koken van spijzen, pasekaa, het waterscheppen, nasu
waele, het bijeenbrengen van brandhout, tana ai, het verzamelen van moeskruiden,
kii utano, het naaien van kleederen, pasanahe, het zoeken van schelpen, piri patu,
het visschen op de riflFen, paneisa, etc.
Op Ambon en de Uliase drijft de inlandsche bevolking, wanneer men den verkoop van
producten als kruidnagelen, notemuskaat, sagu, kalapa, veldvruchten en visch daarvan
afzondert, weinig handel Deze tak van nijverheid is geheel in handen van Euro-
peanen, Ghineezen en Arabieren. De hoofdplaatsen Ambon en Saparua zgn sedert
jaren voor den algemeenen handel opengesteld, zonder hefiOng van in- en uitgaande
rechten. Dit vrijhandelstelsel komt echter niet ten bate der bevolking, omdat, bg
gebreke van concurrentie, de aanwezige handelaren alles toch even duur blijven
verkoopen. Eene bestelling van Java of Mangkasar komt goedkooper uit dan de
inkoop der artikelen in deze vrijhavens. Het doel, om door openstelling der havens
de bevolking in de gelegenheid te brengen zich allerlei artikelen goedkoop aan te
schaflfen, is derhalve niet bereikt. De gewone artikelen van invoer of liever transito,
doordien deze van Ambon naar de overige eilanden vervoerd worden, zijn: aarde-
werk, arak, azijn, bier, blikwerken, boter, brandewijn, drogerijen, eetwaren, gam-
ber, garens, gedistilleerd, glaswerk, goud- en zilverwerk, ijzerwerk, jenever, kaarsen,
kaas, kleederen, koperwerk, kramerijen, leder, lijnolie, likeuren, lood, manufacturen
van katoen, wol en zijde, meel, meubelen, mineraalwater, opium, papier, peper,
petroleum, reukwerken, rijst, sigaren, schrijfbehoeften, speelkaarten, suiker, tabak,
thee, vee, verfwaren, vuurwerk, wijn, zeep, zilver gemunt, zout en diversen.
De artikelen van uitvoer bestaan in: aardewerk, arak, bier, blikwerken, boter,
brandewijn, cacao, eetwaren, foelie, gamber, gedistilleerd, gereedschappen, glaswerk,
gomdamar, goud- en zilverwerk, hout, bidden, ijzer, jenever, kalapaolie, kleederen,
kruidnagelen, koflfie, koperwerk, kramerijen, leder, notemuskaat, olie, sagu, schel-
pen, suiker, tabak, thee, tripang, wijn, zeep, zilveren munt en diversen.
De invoer ter hoofdplaats Ambon bedroeg:
van 1830 tot 1840 des jaars ongeveer f 675,000
» 1841 > 1850 » » » » 465,000
AlCBÓX tS DË XJilkSË. éi
van 1851 tot 1860 des jaars ongeveer f 396,000
> 1861 > 1870 > > > > 975,000
1 1871 » 1880 1 » 1 » 1,000,000
De uitvoer was:
van 1830 tot 1840 des jaars gemiddeld f 96,000
1 1841 » 1850 1 » » » 125,000
» 1851 » 1860 » » » » 80,000
» 1861 » 1870 » » » » 392,000
» 1871 » 1880 » » > » 460,000
De handel bestaat op deze eilanden thans niet meer in ruil, paleuu of urihari,
maar door verkoop, kahe of lata, tegen geld, kupane; zijnde alle soorten van Neder-
landsch-Indisch geld, behalve papier, dat door den inlander niet gewüd is, gangbaar.
Marktplaatsen, asalo, treft men te Ambon en Saparua aan. De marktplaats te
Harukn ging, na de verwijdering der militairen van deze plaats, te niet Vele inlanders,
die zich met den handel onledig houden, zijnindelaatstejaren, tengevolge van een los
credietstelsel, in schulden nahitir geraakt, hetgeen tevens zeer ten nadeele van den handel
werkt Niettegenstaande het onderwijs in de rekenkunde sedert eeuwen op deze eilanden
gegeven is, telt de bevolking nog bij voorkeur met de vingers, rimaka hatui, met
djagongkorrels, kastela hatui, met steentjes, hatu anai, en door op den grond strepen, aru,
te trekken. Om afstanden te bepalen, gebruikt men ook den tijd van het pmang-
kauwen, ane hua wam. Behalve de gebruikelijke maten en gewichten, als pikol, kati,
vadem en el, bezigen de inlanders nog de eni en sapriri, mandjes van eenige
kati's inhoud. Voor den kusthandel bezigt men vaartuigen als de parutu of arumbae
en de djungku, voor de vischvangst sapou en paisal of vlerkprauwen.
Na langere of kortere kennismaking, gepaard met vrije copulatie, volgt ge-
woonlijk eene stille, of openbare verloving, maruwa makau of malamai. De stille
verloving eindigt met de engkei mahina, of lao mahina, schaking. De verloofden
geven elkander alsdan ten teeken van gemeenschap ringen, zakdoeken, gebruikte
kleedingstukken, gewoonlijk sarongs, en haar, ook van de pudenda, welk laatste met
de ninu sanopalo een onverbreeklijken band van trouw vormt Bij openbare ver-
loving, ook manowa genaamd, komt de jonkman, nadat zijne bloedverwanten het
aanzoek gedaan hebben, in de woning van het meisje zich vestigen, leeft op bedekte
wijze met haar als echtgenoot en helpt haar ouders in hun dagelijksch werk. Ook
moet hij een gedeelte van de opbrengst zijner dusun of andere inkomsten aan de
ouders zijner aanstaande afstaan. Hij mag echter niet met zijne aanstaande schoon-
ouders of vrouw eten, mag de vrouw in tegenwoordigheid der schoonouders niet
aanspreken, en moet bij het tijdelijk verlaten der woning kennisgeven, werwaarts hij
zich begeven wil. Deze positie kan jaren duren, en de verwekte kinderen volgen de
68 AMBON EK DE UUASK.
moeder of blijven in hare familie. Eene andere wijze van verloving in het openbaar
is, dat de jonkman een- of tweemalen des weeks het meisje bezoekt, totdat de tijd
voor 't huwelijk wordt vastgesteld. Deze verloving staat ook in verband tot het betalen
van den bruidschat, auriria. Is deze nog niet geheel aangezuiverd, dan hebben de ouders
der vrouw het recht haar niet wettig te doen huwen, omdat na het huwelijk de
vrouw den man volgt, mahina hasui malona. In vroegeren tijd bestond de bruidschat
uit. eene gong, een koperen muziekbekken, ahuu of toar, een patola-sarong, sariha
patola, een gouden slang, halawanija, een ouden schotel, pinahatu, en tien stuks wit
lijnwaad. Thans is de bruidschat niet zoo groot meer, doch mogen de halawanija en
pinahatu niet ontbreken. Als tegengeschenk geven de ouders van het meisje terug
een tatumbu of ruselaan, zijnde een kist van saguribben, inhoudende zwarte lijn-
waden, zwarte kleedingstukken, gouden en zilveren armbanden en ringen, zoomede
uti-uti-sarongs. De bloedverwanten van het meisje zijn evenzeer verplicht eene gelijke
gift te doen. Daarenboven moeten de ouders der vrouw het benoodigde huisraad,
meubelen, potten en pannen, matten etc. geven. Wanneer de vader bemiddeld is,
geeft hij hen nog een tjengke- , kalapa- of sagudusun , die den naam van umel lolupeü
krijgt Sterft de man vóórdat de bruidschat aangezuiverd is, dan is de vrouw geene
mahina haru of weduwe.
Heeft de jonkman de woning der ouders van zijne aanstaande vrouw niet betrok-
ken, dan heeft het huwelijk, pasapouu, spoediger plaats. Op den bepaalden dag
worden door de bloedverwanten en vrienden allerlei geschenken, als: kleederen,
huisraad, dranken en spijzen ten behoeve der verloofden gezonden, die aladan van
hun voorgenomen huwelijk bij den Europeeschen ambtenaar aangifte doen. In andere
negariën wordt voor de bedoelde aangifte het huwelijk op 'slands wijze gesloten.
Nadat door de ouders der vrouw toestemming is verleend, komen de bloedverwanten
van den jonkman, om haar volgens vroegere afspraak naar het huis van laatstgenoemde
te begeleiden. Onder het drinken en feestvieren maakt het meisje zich gereed, met
zich voerende een volle sirihdoos, eenige ringen, een blauwe badju en een uti-uti-
sarong. Vóór het verlaten van het huis vermaant haar de vader of een der oudste
bloedverwanten, dat zij zich behoorlijk moet gedragen, haren man en hare schoon-
ouders liefhebben, het huishouden en de kinderen verzorgen, en wat dies meer zij.
Hare bloedverwanten geleiden haar een eindweegs naar de woning van den jonkman.
Diens bloedverwanten ontvangen en voeren haar in het voor het doel bestemd ver-
trek, dat een feestelijk aanzien heeft. Alle familieleden van den jonkman zijn hier
verzameld, behalve zijne zwagers, aan wie het poso is de aanstaande vrouw
te zien. Vóór het bruidsvertrek worden eenige matten uitgespreid en een dulang of
houten bak met eetwaren nedergezet. De oudste der vrouwelijke bloedverwanten
laat de verloofde vóór de deur van het vertrek zitten en neemt van alle spijzen een
AMBON EN DE ULIASE. 69
weinig bijeen, dat zij verder in haren mond steekt, zeggende: tot nogtoe waart gij
een vreemdelinge, thans behoort gij tot ons bloed; wees niet verlegen, doe alles
gelijk gij in uw eigen huis doen zult. Daarop verdeelt het meisje de medegebrachte
ringen onder de naaste verwanten en geeft de uti-uti sarong en bad^u aan de moeder
van den jonkman of aan de oudste bloedverwanten. Bij deze plechtigheid, pamui ge-
naamd, mogen de mannen niet tegenwoordig zijn. Zij laat hare sirihdoos rondgaan,
terwijl er toebereidselen voor het feest gemaakt worden, waarbij gegeten en gedron-
ken, gedanst en gezongen wordt Tegen middernacht verwijderen zich de jong-
gehuwden, terwijl het feest tot den morgen duurt Eenigen tijd daarna gaat de
jonkman in het huis zijner schoonouders de pamui of toediening van spijzen bijwonen,
als teeken dat men in de famiüe is ingeüjfd, en waarbij alleen de mannen tegen-
woordig mogen zijn. Na deze plechtigheid wordt de vermelde aangifte gedaan,
waarop eenige weken later het huwelijk door den Christengeestelijke wordt ge-
sloten. Op dezen dag worden eveneens feesten gevierd en zijn de peetouders en
verdere bloedverwanten, aan wie de bruid den dag te voren een stuk wit lijnwaad
had gebracht, verplicht voor eetwaren, dranken en gebak te zorgen. Het huis wordt
versierd en met groen behangen. Dit feest duurt verscheidene dagen. Enkele
personen, die zich hooger dan de anderen wanen en niet zoozeer meer op de oude
gebruiken letten, beschouwen de plechtigheid in de kerk als de eenige wijze van
huwelijkssluiting. De familieleden en vrienden brengen allerlei geschenken voor de
jonggehuwden mede. Tegen middernacht worden zij in een versierd vertrek binnen-
geleid, en den volgenden morgen komen de bloedverwanten van beide partijen bijeen
om het teeken van virginiteit te constateeren. Consanguine huwelijken zijn poso,
verboden.
Volgens de ouden van dagen is het schaken, engkei of lao mahina, de primitieve
vorm van huwelijk op deze eilanden, doordien in vroegeren tijd tal van kleine
stammen, soa of uku, die elkander vijandig tegenover stonden, deze eilanden be-
woonden. Door schaking van vrouwen, daartoe door de bloedverwanten aangemoedigd,
tracht men tevens de soa te vergrooten. Thans geschiedt zulks met het doel óf om
minder uitgaven bij het huwelijk te doen, óf om de betrokken ouders tot een
huwelijk te dwingen. Als de tijd tot vluchten bepaald is, geeft de jonkman aan het
meisje een stuk wit lijnwaad en een flesch arak, om deze op hare slaappaats te
leggen, terwijl hij een stuk wit lijnwaad aan het afhangend dak der baileu vast-
maakt uls eene gave aan de negari, wanneer hij als vreemde eene vrouw van daar
wegvoert. De schaking geschiedt gewoonlijk des nachts of tegen den morgen. Het
witte lijnwaad moet den ouders eene vergoeding zijn voor de aan hunne dochter
gegevene kleeding en voeding, de arak om de moedermelk te restitueeren. Het
mei^e wordt niet alleen door den jonkman, maar geholpen door diens bloedverwanten
70 AMBON EN DE UUASE.
gesohaaki Zoodra zij in het huis des jonkmans gekomen is , worden hare voeten door een
der vrouwelijke bloedverwanten gewasschen, om het ouderlijk huis te doen vergeten. Deze
bloedverwante krijgt als geschenk een schelpen of zilveren ring. Het meisje mag niet
onder het dak harer aanstaande schoonouders eten, vóórdat de zaak in quaestie
geregeld is, terwijl zij nu en dan ook voor den vorm door eenige vrouwelijke bloed-
verwanten bewaakt wordt, om niet in aanraking met den jonkman te komen. Den
volgenden dag begeven zich de bloedverwanten of vrienden van den jonkman als
woordvoerders naar de ouders van het meiq'e, medebrengende twee stukken wit
lijnwaad en twee flesschen arak, om bij hen in optima forma vergifienis te vragen.
Nemen deze de geschenken aan, dan is de toestemming tot het huwelijk gegeven;
zoo niet, dan worden zij uitgescholden en uit de negari verjaagd, zoodat meer-
malen bloedstorting daarbij plaats vindt. Geven de ouders van het meisje geene toe-
stemming, dan gaat het huwelijk toch door, omdat dit afhangt van den wil der
partijen en omdat het meisje door de schaking het eigendom van den jonkman is
geworden. Tot dat einde wordt een feest gegeven, voorafgegaan door een maaltgd,
waarbij alleen het geschaakte meisje en eenige vrouwelijke bloedverwanten mogen
aanzitten. Deze maaltijd bestaat uit vijf schotels gedroogde visch, negen schotels
rijst , zeven schotels droge sagukoeken en negen schotels gebak. In het midden der spijzen
plaatst men een aarden pot, waarin de inhoud van achttien jonge kalapavruchten
verzameld wordt. Vóór het tenmaaltijdgaan gaat de jonkvrouw sJle vrouwelijke familie-
leden van den jonkman tegen den neus strijken of kussen en zet zich vervolgens
op de aangewezen plaats aan den disch neder. De jonkman is verplicht achter haar te
staan. Een der oudste bloedverwanten geeft alsdan aan de verzamelde feestgenooten
te kennen, dat het huwelijk tusschen N. en N. zal gesloten worden en vermaant dezen
als getrouwe echtgenooten zich te gedragen, de oude gewoonten te volgen en de
familie geen oneer aan te doen. Daarop neemt de vrouw, die rechts van de jonk-
vrouw zit, van elke soort spijs eene bete en doet deze in haren mond, ten bewijze
dat zij tot de familie van den jonkman behoort Daarna wordt op de trom, tihalo,
en gong, ahuu, geslagen, gedanst, wahi, en oude en nieuwe pantons gezongen, in de
taal des lands zoowel als in het Maleisch. Dit gezang is gewoonlijk geïmproviseerd.
Op den bepaalden tijd zonderen de jongelieden zich in hun vertrek af, terwgl de
genoodigden tot den volgenden dag feestvieren. Eenigen tijd na dit huwelijk begeven
zij zich naar de ouders van het meisje, om opnieuw vergifiFenis te vragen. Worden
zij niet ontvangen, dan herhalen ze zulks op den laatsten avond des jaars, daar het
gebruik bij de Christenen medebrengt, om op dien dag alles te vergeven en te ver-
geten. Deze toestemming ontvangen hebbende, gaan zij op een nu te bepalen tijd bij
den ambtenaar, die daarmede belast is, om aangifte van het voorgenomen huwelijk
te doen en daarna dit in de kerk door den Christengeestelijke te doen sluiten.
Zijn de ouders der vrouw daarentegen onverzettelijk in hun voornemen en dienen
3
AHBON EN DE UUASE. 71
zg van de schaking dadelijk aw het betrokken negarihoofd eene klacht in, dan moet
de jonkvrouw teruggegeven worden. Hierdoor ontstaan meestal de grootste twisten.
Wordt het meisje intusschen voor de tweede maal geschaakt, dan berusten de ouders
er in en stellen den jonkman weldra in staat aan de pamui-plechtigheid deel te
nemen. In vroegeren tijd droeg het meisje gedurende de pamui-plechtigheid een
blauwe badju, lapun, een uti-uti sarong of tapil muri, zwart koralen armbanden,
hiu meta, oorhangers, amurang, hoornen haarpennen, epung meta, en een uti-uti
sarong als salendang of omslagdoek. De jonkman kleedde zich in een badju, lapun,
een hoofddoek, nahu-nahu, een broek, kata, van gekleurd lijnwaad. De kleeding der
vrouw wordt eerst met bloemen tjampaka, kananga en van den Citrus hystrix ge-
tooid, opdat zij een aangenamen geur verspreide. In 't huwelijk, matnmonium justum,
verwekte kinderen heeten ana kawan, buiten huwelijk, of matrimonixmi injustum,
ana deusu akaruan.
Echtscheiding, pasama, had eerst plaats, toen het verboden werd dat de over-
spelers door den man of de vrouw, die hen in flagranti betrapte, onmiddellijk gedood
werden, en geschiedde later nog wegens overspel, voortdurende oneenigheid, mishandeling
als anderszins. De zaak werd alsdan voor het betrokken hoofd gebracht, die de echt-
scheiding uitsprak, de goederen verdeelde en den man bij mishandeling gelastte de
van de ouders en bloedverwanten ontvangen contra-geschenken terug te geven en de
huwel^ksonkosten te betalen. Voor de voldoening daarvan werden zijne bloedverwanten
tevens aansprakelijk gesteld. Thans heeft echtscheiding der inlandsche Christenen
plaats bij vonnis van den Landraad, een inlandsche rechtbank door een Europeesch
rechtsgeleerde voorgezeten.
Het huwelijk onder de Mohamedanen, zoomede echtscheiding, wordt volgens de
islaamsche gebruiken gesloten en uitgesproken. Wat hierboven omtrent het huwe-
lijk onder de Christenen en ten aanzien van de lao mahina gezegd is, is tevens op
hen van toepassing, dewijl in het hardnekkig vasthouden en het opvolgen van oude
gebruiken de Mohamedanen niet voor de Christenen onderdoen. Het vrij en onge-
bonden geslachtsverkeer bestaat bij hen m hoogere mate.
Het is een eerste vereischte voor de zwangere vrouw, pahiapung of matiana, om
veel te baden en haar lichaam twee malen des daags met fijngestampte pinen- en
warearbladeren te bestrijken. Heeft zij de pica, kriu of olol, dan mag zij alles, bijv.
zure onrijpe vruchten, gebrande klei, of stukken van gebroken aarden potten en pannen
nuttigen. Zij mag in sommige negariën niet als getuige optreden. Het is haar ver-
boden, poso, op den rug te slapen, sterken drank te drinken, pinang- of pisangvruchten
te eten, die aan elkander gegroeid zijn, opdat zg geene tweelingen krijge. Zij mag
72 AMBON EN DE UUASE.
des avonds niet langs graven gaan, opdat de sawang of ninin, schaduw van de
nitu, niet in haar vare, geene zware vrachten dragen, geene blinden of kreupelen be-
spotten, niet met haar rug tegen een aarden pot gekeerd zitten, opdat het kind
niet zwart worde, niet in den regen loopen, niet te veel eten, opdat het kind niet
gulzig worde, een lepralijder of lieden met booze zweren niet achter haren rug laten
voorbijgaan, niet op riffen visschen, opdat het kind niet scheel worde, doordien de
moeder hare oogen links en rechts moet wenden; zij moet op bepaalde plaatsen
eten en, het huis verlatende, altijd een mes met zich voeren om de nita van
zich verwijderd te houden; zijj mag geene ontmoeting met apen of slangen hebben,
geen rauw vleesch snijden, niet voor de deur zitten eten, opdat het kind geen
hazenlip krijge, en niets heimelijk verbergen, opdat het kind niet diefachtig worde.
De echtgenoot der vrouw mag niet in den maneschijn urineeren, opdat zij geene zware
bevalling krijge, doordien de man, zijn schaamdeel voor de maan ontbloot hebbende,
de aldaar aanwezige vrouwen heeft beleedigd. Is de onderbuik der zwangere groot
of kan zij onder het loopen haar rechterbeen moeilijk opheffen, dan krijgt zij eene
dochter; de bovenbuik groot zijnde of haar linkerbeen kwalijk kunnende bewegen, dan
krijgt zij een zoon. Vóór de bevalling, kaliu of laiana, moet zij met eene oude vrouw
afspreken haar te komen bijstaan, en voordat de dolores ad partum beginnen het
sap drinken van de uitgeperste rauwe bladeren der Hibiscus elatus en Hibiscus
rosa sinensis, zoomede gewijd water, waarover een deskundige het gebed aan den
nitu heeft uitgesproken, luidende: ckokiri kodemaan, koruhuan kokuhu, sigalamasar
rien dukura, depa manisa manisa heri mowana naubabang, kuijan meking meking,»
d. L Laat de kanari-vrucht vallen, laat de ziekte uit het lichaam verdwijnen, alle
ziekten wegvloeien, opdat het lichaam mijner dochter gezond blijve, opdat haar
lichaam verlicht worde. Andere vrouwen drinken een infiisodecoct van Carica papayar of
Dendrolobium cephalotes-bladeren. Vervolgens gaat zij, nadat de deuren, kisten en
manden opengemaakt en de lieden, die voor de deur zitten, verwijderd zijn, met de
beenen wijd van elkander op een stuk hout, ai sasalu, zitten, of liever hurken met
de hielen tegen de clunes, ten einde het perinaeum niet te scheuren, waarvoor
trouwens een der helpende vrouwen moet waken. De vroedvrouw plaatst zich vóór haar,
terwijl eene andere oude vrouw haar, haren rug wrijvende, steunt. Om den partus
gemakkelijk te maken, worden op de hurkplaats der vrouw oude kleedingstukken van
haren man gelegd, opdat het kind, de transspiratie van den vader bemerkende,
spoediger naar buiten trede. Ook worden er, in oud katoen of linnen gewikkeld,
warme steenen tegen den onderbuik gehouden. Voorts nog de rug en de lendenen
gemasseerd. Om barensweeën op te wekken, drinkt men het sap van de jonge
Capsicum-annuumbladeren. Het haar der vrouw wordt ook wel in den mond gestoken,
om neiging tot braken te veroorzaken. Dit gebeurt echter zelden, omdat de partus
zeer spoedig en gemakkelijk afloopt Het kraamvertrek mogen geene mannen
AMBON EN DE UUASE. 73
binnengaan, daar dit de geboorte belemmert; de broeder van de echtgenoote of
zwager der vrouw mag zelfs het huis niet betreden. Overigens gaan de huiselijke
zaken als naar gewoonte. Na den afloop der bevalling wordt, terwijl zij in dezelfde
positie zitten blijft, onder de partes genitales der moeder een aarden pot met azijn,
waarin drie heete steenen geworpen worden, geplaatst als haemostaticum, zoomede om
de aangedane deelen der vulva door warme dampen te verzachten. Deze behandeling
duurt vijftien dagen achtereen. Om prolapsus uteri te voorkomen , wordt terstond na
den partus door massage de uterus, zoo het heet, op zijne plaats gesteld en de
onderbuik met een band stevig gebonden. Om de vagina te reinigen of, gelijk men
zegt, te doen samentrekken, gebruikt men later het water van gekookte Ghavica
beüe-, Sygyzium Jambolanum- of Psidium guajavabladeren. Het kind wordt door de
vroedvrouw op een mat, aein snipir, in ontvangst genomen en ter zijde gelegd om
den vader te waarschuwen, die binnentredende als erkenning zegt: «meide kana de
nau ana,> d. i. Ziehier, het is mijn kind, of: waar is mijn kind? Aan het pasge-
boren kind wordt terstond toegediend het sap van de bladeren der Momordica cha-
rantia, ook wel van den Abrus praecatorius. De navelstreng wordt alsdan met
ananasgaren vastgebonden en daarna met een scherpe bambu, tinan, talinat of tinat,
afgesneden. Wanneer de metrorrhagie niet spoedig ophoudt, dan is dit voor den
echtgenoot een bewijs, dat zijne vrouw overspel gepleegd heeft. Overigens duurt de
kraamzuivering slechts enkele dagen. Daarna krijgt het kind een naam. De vrouwelijke
bloedverwanten nemen het kind tot dat einde op en plaatsen het met zijnen mond
tegen de tepels der moederborst; de vader roept bijv.: «Soupeta», zuig; doet het
kind zulks, dan behoudt hij den naam Soupeta, zoo niet, dan worden andere namen
genoemd, totdat het kind door het zuigen bevestigt, dat hij den naam aanneemt Het
kind wordt gewoonlijk in lauw water, met kalapawater vermengd, gebaad, gelijktijdig
met de placenta lahaa of lahato, vervolgens met fijngemaakte kalapanoot, Gurcuma
longa-wortelen, jonge Gitrus hystrix- en pisangbladeren bestreken, den buik om-
wikkeld en het hoofd, waarop men een jonge waru, Hibiscus elatusblad, met fijnge-
stampt notemuskaat als cataplasma legt, goed dichtgehouden en voor het vuur
gelegd, om vrij te zijn van de invloeden der booze geesten. In den bak met water
moet men één tot vijf gulden voor de vroedvrouw en twee tot vier centen voor de
kerk nederleggen. Daarop worden er drie tot vijf kinderen in het kraamvertrek
genoodigd en op droge sagu, visch en kanaripitten onthaald. Deze kinderen mogen
geen water drinken, maar moeten een teug arak krijgen. De placenta gereinigd zijnde,
wordt deze in wit lijnwaad of boomschors gewikkeld en, in een aarden pot of
kalapadop met drie gaten gelegd, begraven. Op de plek plaatst men zeven damar-
toortsen, welke zeven nachten achtereen aangestoken worden, terwijl de aansteekster
bloemen over de plek strooit. In vele negariën wordt de placenta echter in zee ge-
worpen. Degene die met dit werk belast is, mag rechts noch links zien; zijn doel
74 AHBON EN DE ÜUASB.
volgende, moet hij rechtuit loopen en roeien. Ook mag hij met niemand spreken. Drijft
de placenta op het water, dan moet hij dit aan den echtgenoot mededeelen, omdat dit
ook een bewijs is, dat diens vrouw haar man ontrouw is geweest. Op den navel wordt by
wijze van styptica kalk en azijn, ook wel een cataplasma van Gurcuma longa en
notemuskaat gelegd. Het daarna afgevallen stuk wordt in lijnwaad gewikkeld en
in een kist bewaard. Van den tweeden tot den vijfden dag moet de moeder tevens
een aftreksel van de fijngesneden ai kokohuaar- en hihinbladeren drinken, om de on-
reine stoffen niet naar het hoofd te doen stijgen en koorts te veroorzaken. Andere
vrouwen gaan boven een vuur liggen, om koortsen te voorkomen en de booze geesten
verwijderd te houden. De borsten worden met de hand gekneed tot op den vqfden
dag, wanneer de moeder het kind mag zuigen. Na zich gereinigd te hebben, mag de
vrouw de gewone bezigheden weder verrichten. Vele vrouwen bevallen echter in de
bosschen of aan den oever der zee zonder eenige hulp. Heeft het kind bij de ge-
boorte bloedvlekken op het aangezicht, dan wordt het een goed jager; op den schou-
der, een goed lastdrs^er; op de knieën, een goed looper, en in de hand, een goed
vechter. Het lichaam van het kind wordt gedurende een maand door eene deskundige
oude vrouw gekneed, kouu urui, massage of frictie, de neus geknepen en omhoog
getrokken, terwijl aan het hoofd een goede, ronde vorm wordt gegeven. Het kind
krijgt eiken dag tweemalen het sap der Momordica charantiabladeren in den mond,
om dezen rein te houden. Zoo mogelijk, wordt het Uchaam drie maanden achtereen
met olie en Gurcuma longa bestreken. Na de bevalling komen de vrouwelijke bloed-
verwanten het kind bezoeken, lijnwaad, geld en eetwaren ten geschenke mede-
brengende. Den vijftienden dag geeft de vroedvrouw het kind fijngekauwde, gekookte
eidooier en pisang te eten. Vóórdat het lapia of sagupap eet, snijdt de vader een
vlok haar, zeggende: «ik snijd een vlok haar af; gij hebt een saguboom, gij behoeft
niet te weigeren sagu te eten,» en begraaft vervolgens het haar onder een saguboom.
De overgeblevene sagupap, die door het kind niet wordt gegeten, mag men niet
aan honden geven, opdat het kind geen overlast van eructatie krijge. Het is de
zogende moeder verboden koude spijzen te nuttigen ; zoo ook vruchten , of wel moeskruiden
in kalapamelk gekookt, voorts geen ubis of patatas, in één woord: alle aardvruchten,
omdat deze inflammatorisch werken. Gedurende twee maanden mag zij tevens het
huis niet verlaten. Kinderen met helmen, warhoangof saruno, geboren, worden geacht
gelukkig te zijn. Zij zijn scherp van gezicht, matai kowaele, en kunnen de nitu en
booze geesten zien. Het helmvlies wordt onder den hals opengemaakt, vervolgens ge-
droogd en bewaard, om, wanneer het kind ziek mocht worden, dat in water te
weeken en dit laatste het kind dan te doen drinken. Om te voorkomen dat het kind de
nitu zie, wordt in sommige negariën de helm, gedroogd en tot poeder gemalen, het
kind met lapia vermengd te eten gegeven. Tweelingen komen ook voor, wanneer de
moeder, geUjk men beweert, tijdens de zwangerschap op haar rug heeft gelegen.
Blz.74.
AHBON EN DE ULIASS. 75
Zg worden niet begeerd. Wanneer de ouders van tweelingen een sterfhuis bezocht
hebben, moeten zij, in hunne woning teragkeerende, eerst de handen wasschen en zich
verschoonen, voordat zij de kinderen dragen mogen. De kinderen worden anderhalf
jaar gezoogd en mogen gedurende dien tijd niet alleen gelaten worden, opdat de
nita of sawang daarvan hen niet bevange. Geene kinderen krijgende, moeten de
ouders medicamenten innemen, of op zekere voorgeschrevene wijze zich baden.
Anderen gaan op den heiligen steen een damar met sirih-pinang offeren, om
daarna in de kerk te bidden; daarentegen maken vele vrouwen van abortiva
gebruik om de vrucht af te drijven, ana manahuro. Blanke kinderen zijn zeer
gewild. Albinos zijn lieden, wier moeder, in het bosch slapende, door een vallende
ster werd bezwangerd. Wanneer de ouders vele kinderen verliezen, geven zij de andere
na de geboorte aan hun bloedverwanten ter verzorging. Groeit een kind niet flink op,
leert het niet spoedig loopen of heeft het overlast van de tanden, dan geven de
ouders een maaltijd aan de kinderen uit de negari, die verplicht zijn bij die ge-
legenheid ieder twee centen aan het sukkelende kind ten geschenke te geven. Dit
bedrag wordt door den vader op de tampat pamali of peti derma, offerkist, in de
kerk nedergelegd. Wanneer de eerste tanden uitvallen, moeten de kinderen deze op
het dak werpen, zeggende: «ai mete usu en kuduman laring dee hiha kei makir,»
d. L Neem den tand, op het dak geworpen, als aandeel van de muis, en geef mij er
betere voor in de plaats. Misvormde kinderen komen weinig voor. Zij worden echter
goed verzorgd. Kinderen in het huwelijk geboren volgen den vader, de overige de
moeder.
Vroeger bestond algemeen de gewoonte om het lichaam te tatueeren, kolomiit.
Na de invoering van den islaam is dit gebruik afgeschaft Tusschen het vierde en
zesde jaar worden de oorlellen der meisjes met een naald, rusu, en draad, aha,
doorstoken, aan elk oor ééne opening, om oorknoppen te kunnen dragen. De wond
wordt met uninu, sap van de Gurcuma longa, bestreken, en mag nimmer met water
worden bevochtigd. Zoolang de wonden nog niet genezen zijn, mag het meisje geen
kanari of kalapa, maar droge sagu en visch nuttigen. Het vijlen der tanden,
kosanikim of metehelu, behoort bij de meisjes vóór de intreding der menses, tapil
deenteu of kupu huran, te geschieden, om geen lepra te krijgen. Het doel is,
alle oneffenheden der tanden weg te nemen. Vóór het vijlen moet men paaputi ana-
hosar of wortel van den sagu een nacht in den mond houden of kort vooraf droge
rijst kauwen. De meisjes worden tijdens de bewerking met den hau ilar of hatu
sasau, slijpsteen, op een bank van bambu, de jongens op een mat op den grond
gelegd. Na den afloop worden de tanden met heet gemaakte kanarischillen gewreven
en aan de verzamelde bloedverwanten en vrienden een gewoon feest gegeven, waarbij
gezongen, badendang, en gedanst^ menari, wordt. Gedurende de bewerking mag de
76 AMBON EN DE ÜUAJSE.
minnaar of minnares niet in de nabijheid van het huis komen. Wanneer de mammae
bij de meisjes in ontwikkeling komen, worden deze met warm gemaakte bambu-
cjlinders herhaaldelijk gedrokt, om den groei te belemmeren. Aan kleme borsten
geven de vrouwen de voorkeur. Bij de intreding der menses zijn de meisjes in sonmiige
negariën ook verplicht te vasten, namelijk voor de eerste maal of maand twaalf
dagen, voor de tweede acht, voor de derde zes, voor de vierde vier, voor de vijfde
twee en voor de zesde maal één dag. Deze verrichting heet koma. Vóór het vasten
moet het meisje baden en negen hua pui, Areca alba, met droge kalk en eene wilde
sirihsoort kauwen, terwijl het speeksel ingeslikt behoort te worden. Haar vader
spreekt haar alsdan toe: «mei an hua pui ku amu apar, ku haur arete, an
hua hunu deedeha,» d. i. Kom, eet de witte pinang en de wUde sirih, met droge
kalk, eet de pinang en ga vervolgens slapen; waarna zij zich ter ruste begeeft,
na vooraf de sirih-pinang onder haar hoofdkussen gelegd te hebben. Den avond te
voren gaat de moeder met twee stukken kopergeld buiten, legt deze op eene opene,
doch eenzame plaats en bidt: «ala kahu risela deehaka, kulebe hanua, hau neat
niijo turut maahurung, enemaan paamina lanit de koko supu manisa, lanito dee-
kaan ursiwa, lanito deekaan urlima, sebab upu jama mata diandi nau lupiana ambole
deemara ilan, diandi sou ambole marilan,» d. w. z. Groote God daarboven, die boven
alles machtig zijt, van voorheen tot heden volgen wij den last (gewoonte), vroeger heb-
ben de voorouders verklaard, dat de zon helder (üchl^evend) iö, het uitspansel heeft
geregeld degenen die tot de siwa behooren, het uitspansel heeft geregeld degenen
die tot de lima behooren; omdat de grootvader, de vader bevolen heeft, bevolen aan
de kleinkinderen, zoo moet (het gebod) nageleefd worden, de mondelinge last mag
niet verloren gaan. De twee centen worden bij de pinangpruim onder het hoofd-
kussen gelegd. Na afloop der vasten gaat het meisje baden ; de sirihpruim wordt in
het water geworpen en de twee centen op de peti derma in de kerk gelegd. De
twee eerste dagen mag zij niets anders nuttigen dan vier jonge kalapa des daags en
in den vervolge gekookte katjang, droge kalapa met sagu, en droge visch. Eerst
na de zesde maand mag zij rijst, ganemobladeren, buidelratten-, vleermuizen-, var-
kens- of hertenvleesch eten. Een en ander toebereid zynde, wordt het haar voor-
gelegd, de ganemobladeren gekookt in negen bundels. De moeder neemt van dit
laatste eerst vijf en daarna vier bundels, manipuleert daarmede boven haar hoofd
en zegt: «seing, rua, eru, haa, diman, nena, hiu, waru, usiwa, dekoMri kodemaan,
kohuan kokohu sigala masarüng dari hutu hitu, sirbara wohia, pusutema wohia,
bua paa ohia, sawan lamuu ohia, sawan popokan ohia, sawan tounu ohia, sawan
lamuri ohia, sawari lahaha ohia, sigala masarüng deekuru, depa manisanisa hen
naowana marua naubadan kuiaan mikimiking,» d. w. z. een, twee, drie, vier, vijf,
zes, zeven, acht, negen, links, rechts, deze gekookte bladeren zijn de middelen om
zeventig ziekten te genezen, daardoor verdwijnt de sirbaraziekte, het negenoog, de
AMBON EN DE UUASE. 77
zwelling, de booze sawang, de verborgen sawang, de sawang der ziel, de sawang
van het land, de sawang der zee, alle ziekte verdwijnt daarmede; behandel mijne
jonge dochter goed, opdat mijn lichaam, mijn buik verlicht worde.» Daarop bestrijkt
zij het lichaam van het meisje van boven naar beneden en werpt de bewuste blade-
ren weg. Na deze handeling mï^ het meisje alle spijzen nuttigen. Tusschen het vijftiende
en zestiende jaar worden de jongens in sommige negariën besneden, usee hutu,
letterlijk: afgesneden. Na het haar van den pubes afgeschoren te hebben, wordt de
jongen gebaad en daarna, op een pisangstam zittende, het uitgetrokken praeputium
ineens afgesneden ; de wond wordt met loun naopai of koMngbladeren belegd en de
penis tegen den buik vastgebonden. Zoolang de wond nog niet is genezen, mag de
jongeling niets anders dan droge sagu-koeken en gedroogde visch gebruiken. Deze mutilatie
heeft in het verborgen plaats. Evenals bij het tanden-vijlen, ontvangt de bewerker
een geschenk van een gulden ongeveer. Onder de Mohamedanen geschiedt de besnij-
denis van jongens en meiges met de noodige of liever voorgeschrevene plechtigheden.
Ziekten, sele of selet, welke den dood ten gevolge hebben, ontstaan door invloeden van
booze geesten, nita, door bewerking van de zijde der momurino of suwanggi, door
verwaarloozing der nitu, het taha hasuisa mutuwana haleuta of niet nauwgezet
opvolgen der voorvaderlijke mstellingen, door vervloekingen, kursahaam, wegens
het vernielen , verkoopen of de niet behoorlijke bewaking der tanei tawawari , reliquieën
of voorvaderlijke goederen, door sehing of vergiftiging, door invloeden der wawaa
of matakau als anderszins. Vóór elke genezing behoort de maeki ai waari of genees-
heer, tevens toovenaar, zijne palamai of gebed te doen en, door nau, mawe, te
raadplegen, de oorzaak der ziekte op te sporen. Dit geschiedt door tusschenkomst
van de nau haa bawa, het doorsnijden eener ui, de nau haa sehi, het doorsnijden
van den gemberwortel, de nau waha wael, het wateronderzoek, eene soort hydro-
mantie, en de nau osoo mura, het uitpersen van geraspte kalapa. De oorzaak
gevonden zijnde, begint hij te handelen. De booze geesten maken de menschen ziek
door patounu of katagoran, d. i. door het opvangen, vasthouden en verbergen van
den sumangan of schaduw, ook wel ninin genaamd, van de tounu of tounu maha-
hain, ziel van den levenden mensch, in tegenstelling van de tounu matalo, ziel
van den doode, voordat deze nitu wordt, in bosschen of eenzame plaatsen. Men
schrijft ook wel dit verschijnsel toe aan anino ahijai of kwaden wind. Dit is niet te
verwonderen, omdat velen zelfs het verschil tusschen nitu, goede geesten, en nita,
kwade geesten, niet meer kennen en alle goede en kwade geesten onder den alge-
meenennaam van nitu brengen. Om den zieke te genezen, gaat de maeki of maalopee
aiwaari des nachts naar de plaats in het bosch of elders, waar de persoon
ziek is geworden, met een stuk vuur om den booze schrik aan te jagen, neemt ter
plaatse een tak, onverschillig van welken boom, slaat daarmede links en rechts, als
78 AHBOK EK DB TTUAdE.
het ware om iets op te vangen, onder het roepen van den naam der zieke, en
keert daarmede naar huis. Bg den zieke komende, slaat hij dezen met den
tak, waarin de snmangan, naar verondersteld wordt, is gevaren, op het hoofd en
lichaam, en brengt op die wijze de sumangan weder in het lichaam terug. De sawano
of sawang is het fluidum, dat als het ware vormt de atmosfeer der nita of
booze geesten niet alleen, maar ook van andere levende of als levend gedachte
voorwerpen, die de sumangan, ook wel tounu, van den mensch, door daarmede in
aanraking te komen, als het ware inficieert en bijgevolg een ziektetoestand veroor-
zaakt De sawang verdeelt men in sawano ai hitai van lijken of van personen die
op het punt staan van te sterven; in sawano buntiana, den dwaalgeest der gedurende
den partus overledene vrouwen; in sawano rita van gurita. Octopus rugosus ; in sawano
huwae van krokodillen; in sawano wael van water, en meer anderen. Het woord
sawano beteekent aanhangsel, toegift. Bij de genezing moet getracht worden de
sawano weder naar hare oorspronkelijke plaats terug te voeren. De sumangan of
schaduw der tounu van den persoon heeft bij ongeluk of onwetend de sawano
tot zich getrokken; derhalve moet deze zich verwijderen, wil de persoon weder gezond
worden. Om den zieke te 'genezen, neemt de maeM of geneeskundige gewoonlijk een
peperkorrel, drukt dien op verscheidene deelen van het lichaam des lijders, Hefet
totdat deze het uitgilt van pijn, onder het uitspreken van smeekgebeden en ver-
vloekingen, tracht op die wijze de sawano in den peperkorrel te doen varen, om
dezen vervolgens in een bambukoker en op zekere plaats, natuurlijk door den aard
der sawano bepaald, weg te werpen. Heeft men in zee de sawano rita, huwae of
wael in zich gekregen, dan maakt men eene kleine prauw of vlot van gabagaba,
plaatst daarop een witten schotel met kom en tien stukken zilver er in, voorts een stuk
wit lijnwaad, een onbepaald aantal brandende kaarsen en een witten haan, en laat haar
vervolgens ver in zee brengen en drijven. Vóór het wegbrengen moet men met den haan
hetgeheele lichaam van den zieke bestrijken, opdat de sawano uit het lichaam vluchte.
Door deze bewerking wordt de sawano geparalyseerd. In den bambukoker zijnde, kan
hij zich niet vrij bewegen. Het is ook gebruikelijk, dat de zieke met fijngekauwde,
prikkelende specerijen, als notemuskaat, kruidnagelen, gember etc. bespogen wordt,
om den booze door prikkeling en beleediging te noodzaken zich te verwijderen. De
ziekten, door nitu veroorzaakt, geneest men grootendeels met offers op den haubawa,
haukamar warsela of hatu resi en door gebeden. In plaats van vóór den hatu resi,
wordt het gebed ook in de kerk of mésdjid uitgesproken. Door vervloekingen, kursa-
haam, kan men verdrinken, door wilde dieren gebeten worden of wonden krijgen.
Daartegen moet de gevloekte persoon, tamata kupu kursahai, de contra-imprecatie,
tubal, aanwenden, gepaard met offeranden, bestaande uit sirih-pmang, tabak, geld en
gebed, of den vloek van kracht doen verminderen, paleu, een en ander echter door
een deskundige te verrichten. Eene andere methode om zieken te genezen wordt
AMBON m DB TTUAdE. 79
tevens door den maeM ai waari gevolgd, door te trachten de smnangan van een
ander gezond persoon in den zieke te voeren, wanneer hij overtuigd is, dat de su-
mangan der zieke, door den booze weggevoerd, voor immer verloren is. Tot dat
einde gaat hij des nachts uit, en, voor de woning van een negarigenoot komende,
doet hij de vraag: wie is daar? Is men onvoorzichtig genoeg om daarop te antwoor-
den, dan neemt hij een kluit aarde vóór de deur dier woning, waarin de sumangan
door palamai is gevangen genomen, om haar onder het kussen van den zieke te leggen
en door verdere handelingen in diens lichaam over te brengen. Daarna begeeft
hij zich huiswaarts en schiet daar met twee geweren achter elkander twee schoten
af, om de sumangan vrees aan te drijven dat zij in haar vorig lichaam terugkeere. Deze
handeling heet sasohi en berust op de veronderstelling dat het roepen van iemand
in den toestand van palamai voldoende is, om de sumangan uit het lichaam te
trekken. Yergiftiging, sehing, heeft plaats door toediening van velerlei middelen, o. a.
van den wortel der slingerplant, ahei, Strychnos sp.^ fijngemaakt in spijs en drank of
met pinang vermengd, onder het uitspreken van het formulier: cpusu lata, lata pusu
lata, bisa.» Dit middel veroorzaakt duizeligheid, braking en hevige buikpijnen. Wordt
de patiënt spoedig in behandeling genomen, dan kan hij door toediening van santan,
kalapamelk en zwarte suiker, genezen; zoo niet, dan is zijn dood onvermijdelijk.
Ten gevolge van overtreding der wawaa- of matakau-voorschriften kan men de lepra,
potar of potolo, en andere ziekten krijgen, zelfs krankzinnig worden. Het middel tegen
wawaarin vloeden kan men alleen van den maker daarvan verkrijgen, zoo men tijdig
er om vraagt. De potar blijft alsdan in de familie en wordt voortdurend geërfd,
een geslacht overslaande. Om iemand krankzinnig te maken, laat men ook zijn naam,
op een papier geschreven, of wel een figuur, dat hem moet voorstellen, in de tak-
ken der hoogste boomen slingeren. Om iemand te doen uitteren, maakt men een
gat in het hout, doet daar zijn naam op een stuk papier geschreven in en slaat
het gat met een houten pen hermetisch dicht De genezing der beide laatste ge-
vallen kan men alleen van den geneeskundige of toovenaar, of wel van de mau-
weni erlangen. De kinderziekte, sele ai muat, wordt zeer gevreesd. Op het bericht
daarvan legt de mauweni sasi of tapeka figuren tot tegenweer rondom* de negari en
begraaft eveneens, op bepaalde plaatsen er om henen, toebereiden gemberwortel in
stukken, als afwerend middel. Eomen de pokken in de negari, dan verlaat men haar,
om een onbepaalden tijd in de bosschen door te brengen, ten einde de sawano
d^rvan niet te krijgen. Worden in eene woning vele personen ziek, dan is deze een
tahua wawana putut of rumah panas, een warm huis, dat met gewijd water moet
worden besprenkeld. Om booze geesten, nita, uit een huis te verdrijven, brandt men
een soort groene mos, de anin tain, nangka, Artocarpus integrifoUarlansap, Lansium
domesticum- en tandjong, Mimusops elengi-bladeren met geraspte buffel- of herten-
horens, en laat den rook overal door trekken. Het overgebleven water bij den doop ge-
80 AUBOK EK DE ÜLIASE.
bmikt, wordt tevens als geneeskrachtig of gewijd water bewaard. Om ziekten uit
huizen verwijderd te houden, maakt men ook witte kruisen met kalk voor de deu-
ren en ramen der woningen, een overblijfsel wellicht uit den tijd, toen de bevolking
nog Katholiek was. Het lataisme, zijnde een diathesische toestand der zenuwen,
waarbij door schrik de wilsuitingen worden verlamd en het subject, meestal
oude vrouwen, zich geheel onderwerpt aan den wil van een ander en dien in alles
nabootst, komt menigmaal voor. Deze vrouwen hebben, naar het volksgeloof t gewoon-
lijk met booze geesten, nita of nita malona, vooraf in de bosschen vleeschelijke
gemeenschap uitgeoefend.
Sterft een kind terstond na de geboorte, dan wordt het met de placenta in een
kist van hout of gabagaba, de eerste met houtskool uitwendig zwart gemaakt, op
de algemeene begraafplaats zonder veel vertoon begraven en op het graf een heg
van ai galihu, Codiaeum moluccanum, geplant. Bij het overlijden, saira mata, van
volwassenen, wordt daarvan terstond aan de bloedverwanten kennis gegeven, die on-
middellijk in het sterfhuis komen, medebrengende geld en eetwaren, olie, dranken
en andere benoodigdheden. Des avonds wordt het huis behoorlijk verlicht en worden
toebereidselen gemaakt, om de bloedverwanten en vrienden te ontvangen. Bij hun binnen-
treden moeten de huisgenooten hoorbaar weenen en op huilenden toon mededeelen wat
in de laatste dagen met den afgestorvene gebeurd is. Eenige bloedverwanten maken
de lijkkist gereed, die van binnen met wit, van buiten met zwart Iqnwaad bekleed
wordt Aan het vergaderde publiek wordt sirih-pinang en tabak uitgereikt, daarna
gebak en dranken, waarna men den tijd met kaartspelen doorbrengt tot den volgen-
den dag. De kinderen bewaken het lijk des nachts in het sterfvertrek. Den volgenden
dag wordt hier gereed gezet een groote steenen pot met water, zoomede een schotel
en kom, een kam en een mesje, het lijk gebaad — een man zijnde door mannen,
eene vrouw door vrouwen — en vervolgens in een ander vertrek of in het midden
der woning, eerst op een praalbed en later in de kist geplaatst Na het baden wordt
het lijk met olie en citroensap bestreken, verder gekamd en gekleed in lange zwarte
kabaja's met êvenkleurige broeken of sarongs. Het haar en de nagels worden, zoo
noodig, ook afgesneden. In sommige negariën bestaat tevens de gewoonte, naar gelang
van het vermogen en het aantal kinderen, gouden en zilveren voorwerpen, ook wel
een ouden schotel, in de kist den doode mede te geven. De voorwerpen, die bij het
baden gebezigd zijn, worden aan de meestbiedenden onder de bloedverwanten ver-
kocht, ook wel aan degenen, die het lijk gebaad hebben, ten geschenke gegeven.
Tegen den tijd van de begrafenis komen alle bloedverwanten en vrienden weder bijeen,
met zich brengende geld tot een bedrag van één tot tien gulden, of één tot drie
flesschen arak of jenever. Van dit geschenk wordt notitie genomen of aanteekening
gehouden, om later bij overlijden van een hunner terug te kunnen geven. De begra-
AMfiON EN DE ÜLIASE. 81
fenisstoet wordt door den onderwijzer der negari, of den tuaagama, een kerkdienaar,
geopend. Op het graf worden psalmen gezongen en gebeden. Ook gebeurt het dat het
lijk onder psalmgezang, door dwarsfluiten van bambu geaccompagneerd, grafwaarts
wordt gebracht Degenen, die eenig geschenk hebben gegeven, worden uitgenoodigd
den avond in het sterfhuis te komen doorbrengen, alwaar gegeten en gedronken,
gespeeld en gezongen wordt Den volgenden dag wordt het graf in orde gemaakt en
van een heg van ai galihu voorzien. Op den derden nacht wordt alweder een feest
gegeven ; het is de tijd , waarop de nitu of de afgescheiden ziel van den overledene
het sterfhuis bezoekt en den nacht in het sterfvertrek, dat men tot dat einde in
gereedheid gebracht heeft, doorbrengt In het vertrek worden sirih-pinang, tabak,
dranken en gebak gereed gezet Den volgenden dag onderzoekt men nauwkeurig, of
er kindervoetstappen waargenomen worden, in welk geval de nitu het verwacht be-
zoek heeft gebracht Op den eerstvolgenden Zondag begeven de bloedverwanten,
allen in het zwart gekleed, zich ter kerke, om zoo het heet den rouw te vertoonen, de
naaste bloedverwanten in wijde, zwarte kabaja's. Dit rouwbetoon duurt een jaar. Voor-
heen bestond het rouwteeken in het dragen van een witten schaamgordel en een witten
band om het hoofd en duurde de rouw slechts veertig dagen. Op kerstdag bezoeken
de bloedverwanten de graven, die vooraf gereinigd zijn, om daar bloemen te strooien.
Onder de Mohamedanen worden de graven in de maand Saban gereinigd en worden
er tevens sirih-pinang en spijzen geofferd. Anderen branden in stilte een damar, ter
eere van de afgeston^enen, om ziekten en onheilen te voorkomen. Sterft eene vrouw
gedurende den partus, dan wordt haar lijk op eene andere wijze behandeld, ten
einde te voorkomen dat zij later als buntiana ronddwale, om mannen en zwangere
vrouwen kwalijk te bejegenen. Na het lijk gewasschen te hebben, worden doorns van
sagu, ook wel spelden, tusschen de ledematen van vingers en teenen gestoken, in
de knieën, schouders en ellebogen, en, nadat men het gekleed heeft, onder de kin en de
oksels kippen- of eendeneieren gelegd. In stede van het lijk verder met netwerk te bedekken,
wordt thans een gedeelte van het haar buitenwaarts gebracht en het deksel op deze plaats
goed vastgespijkerd. Het doel van een en ander is de vrouw in het graf te houden. Door de
dorens en spelden kan zij, naar men meent, hare ledematen niet zóó goed bewegen,
om uit de kist als een vogel weg te vliegen; evenzoo wordt dit door het vastge-
spijkerd haar verhinderd. De vogelnatuur verkregen hebbende, zal zij ook ninmier
de bij haar gelegde eieren verlaten. De begraafplaatsen zijn tegenwoordig buiten de
negariën. Vroeger placht men overal te begraven. Onder de Mohamedanen, die op
de hun voorgeschrevene wijze de dooden behandelen, worden enkele graven als
heilig aangemerkt, werwaarts zij, wanneer de angst er toe dwingt, gaan om te offeren,
te bidden en een damar aan te steken. Dit graf, dat behoorlijk onderhouden wordt,
vervangt alsdan de batu pamali of hatu resi.
6
82 A^ÖN ÜK DË ULtASË.
Bij overlijden van den huisvader krijgt de moeder de vrije beschikking over de
roerende en onroerende goederen. Met hare toestemming kunnen echter de wapens,
jacht- en vischgereedschappen, zoomede vaartuigen, al terstond onder de zonen wor-
den verdeeld. Het aandeel der dochters, als huisraad, goud- en zilverwerken, blijft
onder hare bewaring. De gehuwde zonen en dochters hebben geen recht meer op de
nalatenschap, doch kunnen van de moeder vergunnmg krijgen, de opbrengst der dusuns
of aanplantingen te genieten. Ongehuwde kinderen blijven bij de moeder. Na den dood
der moeder treedt de oudste zoon in hare plaats op, doch alléén wanneer hij ge-
durende het leven van den vader geene oneenigheden met dezen gehad heeft, in
welk geval de jongere zoon in zijne plaats, ook als ulu lo datio, komt. Bij gebreke
van zoons wordt de overgeblevene ongehuwde dochter erfgenaam. Na het over-
lijden der ouders kunnen de ongehuwde kinderen de nalatenschap verdeelen, be-
halve de ouderlijke woning, welke onverdeeld moet blijven. De verdeeling heeft voor
alle kinderen gelijkelijk plaats. Geen kinderen meer aanwezig zijnde, hebben de gehuwde
zoons of dochters, ofwel andere familieleden, recht op de nalatenschap, mits zij de
begrafeniskosten hebben pp zich genomen. Sterven de ouders met achterlating van
jonge kinderen, dan treedt een der bloedverwanten op, degene namelijk die de
begrafenis geregeld heeft, om hen te verzorgen, met recht op het genot der in-
komsten van de aanwezige dusuns. Volwassen zijnde, treedt de oudste zoon als
ulu lo datio op, om zijn vader te vervangen. Als weduwen opnieuw huwen, komen al
de bezittingen aan de kinderen, uitgezonderd hare kleeding en lichaamssieraden.
Zijn er geene kinderen, dan vervallen zij aan den broeder van haren vorigen echt-
genoot De erfenissen worden zonder eenige bemoeiing der hoofden of oudsten
door de bloedverwanten onderling verdeeld. Alleen bij gerezen geschillen wordt
hunne tusschenkomst ingeroepen, om deze inderminne te beslechten. Is de overleden
vader een ulu lo datio, dan worden de datio of perkgronden, wanneer er geen vervanger
is, onmiddellijk door de hoofden in beslag genomen en hebben de erfgenamen daarover
geene vrije beschikking meer; eene handelwijze, die tot tal van klachten aanleiding geeft.
De bevolking dezer eilanden is in hare leefwijze zeer matig. De voeding bestaat
hoofdzakelijk uit xlroge sagukocken, lempeng, of pau, met kalapanoot of kanari-
vrucht, ook wel uit sagupap, lapia of papeda. Wijders gebruikt men nog als voeding
kura pisang, heri ubi, heripatukalo patatas, labu, inan of kaladi, halatatoii rijst,
aenisin gekookte gajamvrucht, iiro katjang, kastela djagong, kasbi de Manihot uti-
lissima, pete wilde ubi, suim Artocarpus incisa, hahu varkens, makelo buideldieren
Cuscus maculata, madjangan herten, manuaman hoenders, karunu vleermuizen, meer
speciaal de Reropus edulis, muma Megacephalon rubripes en andere vogel-, manu;
voorts velerlei visch-, ijano waaronder de tjakalang Thijnnus pelamijs zoomede Dactijlop-
terus orientalis en octopussoorten. Ook worden er vele patu, schelpdieren , krabben en
AMBON EN DË ULIAidE. 6È
kreeften genuttigd. Eenige dagen na de voUe maan van Maart en April, wordt jaarlijks de
laor, Leptonereis cebuensis Gr., Lumbriconereis debilis Gr., Nereis camiquina Gr. en
Heteronereis fusco-rubida Gr., in groote hoeveelheden verzameld en ingezouten. Deze zee-
wormen worden door de bevolking als eene groote lekkernij beschouwd , evenals de larven
van den grooten sagu kever. Voorheen werden de spijzen in bambugeledmgen , kotii
amananu ute laloi, gekookt; tegenwoordig bezigt men daarvoor aarden, uren, of ijzeren
potten en pannen. De kookplaats bestaat uit een vierkanten bak met aarde gevuld , waarop
drie of meer steenen geplaatst zijn. Het gebruik van rijst is in de laatste jaren zeer
toegenomen. Gewoonlijk wordt er viermalen daags gespijzigd, als awawai des
morgens, alawata des middags, popoei des avonds en alamasaa des nachts. Vóór
den maaltijd is men gewoon de handen te wasschen, ane pua rimam; geene
schotels bij de hand hebbende, bijv. op de jacht, biedt men de spijzen op bladeren
van den pisangboom aan. Als drank wordt overvloedig van kalapawater en sageroof
wijn van den arengboom gebruik gemaakt. Sirih amu, pinang hua, en tabak zijn
de eenige narcosis. Opium wordt alleen door vreemdelingen, Chineezen, Javanen,
Mangkasaren en Bugis geschoven. Als surrogaat van pinang gebruikt men de lapia
ohuti of jonge sagubladspruiten en de schors van den akanewaboom. Bij zwangere
vrouwen komt de geophagie in den regel voor. De bevolking viert gaarne feesten,
mahaen, waarbij gegeten en gedronken, gezongen en gedanst wordt, terwijl er op
de ahuu, groote koperen bekkens, tihalo en tamboro, tronmien, tabuanai, kleine
koperen bekkens, en rabana geslagen worden. Voor Europeesche dansmuziek bezigt
men violen, klarinetten, fluiten en triangels, waarbij echter de trom niet mag wor-
den vergeten. Het zoogenaamde tfakalele, keinuu of krijgsdans, wordt nog somwijlen
onder begeleiding der tamboro uitgevoerd. Behalve de gewone spijzen, wordt bij
feesten nog gebak rondgediend. Onder de feestdranken bekleeden de kolowater, ge-
distilleerde sagero, likeuren, brandewijn, bier en andere wijnsoorten een eerste
plaats. De vrouwen drinken bij voorkeur likeuren en brandewijn. Gedanst wordt op
de Europeesche en de inlandsche wijze. Walsen, polka's en quadrilles vaUen zeer in den
smaak der jongelieden, die deze onvermoeid een dag en nacht achtereen kunnen
dansen. Onder het dansen met Europeanen is het gebruikelijk, dat de mannen door
de vrouwen gekust worden en dat zij op hunne knieën komen zitten, een gebruik,
dat door de Europeanen gelijktijdig met den jenever werd ingevoerd. Onder elkander
op de Europeesche wijze dansende, hebben de inlanders niet de gewoonte elkander op dus-
danige wijze in het publiek tegemoet te komen. Bij de badendang of mara tihalo wordt de
lani maamara in de op deze eilanden gesproken Maleische taal als de «Ajodendang
badendang», de «dendang dendang, dendang dendang tjerlele», de «nona dendang
badendang, badendang ja nona», de «deri mana datang saulee en meer andere in
duizenden coupletten voor de vuist gezongen. De wijzen zijn welluidend en schijnen
eene inlandsche verwerking te zijn van Spaansche en Hoogduitsche melodieën. De meeste
34 AMBbN tS t)t ÜLtASË.
zijn zeer opgewekt en animeerend. De tihalo maamara-dans* is niet stijf of gedwon-
gen. De meest gewone zijn: de mara tihalo, de dans van mannen en vrouwen,
onder begeleiding der tihalo; de mara tabuanai, de dans van vrouwen, onder be-
geleiding van een koperen bekken; de mara mahina malona, de dans van mannen
en vrouwen, onder begeleiding van de tihalo, ahuu en tabuanai; de mara parisa,
de dans der mannen, onder begeleiding van rabana en fluit of wutee hola, en de
mara manuhuwai, de dans der mannen met haneveêren versierd , onder begeleiding der
tamboro. De lievelingslani en mara der jongelieden zijn de toti en rutumele. In de taal
des lands wordt de zoogenaamde legu-legu of kapata, zangen van Manipaschen en
Huamualschen oorsprong, onder de mohamedaansche bevolking op zeer monotone wijze
gezongen. Op Nusalao is de lani anakona e zeer en vogue. In bgeenkomsten wor-
den ook raadselen, hote hoto, opgegeven, doch meestal in de Maleische taal, byv.
een uit de vele: »tiga putri bermoio molo, masoqh dikota mendjadi satu, dahulu
ada bergandong polo, habis djadi miskin pijatu, d. w. z. Drie prinsessen, ieder op
zichzelf fijn gebouwd, treden een vesting binnen; zij omhelzen elkander en worden
daarna arm en weggeworpen. De beteekenis daarvan is: de sirih, pinang en kalk,
die in den mond, de vesting, gebracht worden, komen met elkander, door het kau-
wen, in nauwe aanraking en worden, na uitgekauwd te zijn, weggeworpen. Bejaarde
lieden spelen tevens dam en kaart, pahae topu, wat zij van vreemden geleerd heb-
ben. Het zeer geliefkoosde spel der volwassenen is de rihi wua of het trekken aan
den rotan, aan wiens eene uiteinde de mannen en aan het andere de vrouwen met
krachtsinspanning trachten de overwinning te behalen. Dit spel heeft ook onder be-
geleiding der tihalo plaats. De kinderen hebben een groot aantal spelen, pahae,
waarbij de oefening des Uchaams op den voorgrond staat, als de töman börtëman,
de kurung ajam, de djalan baminta djalan, de njai njai dae, de ning goro ning,
de jang sekaU kantji, de brangko tjitji, de saina lagi tata, de djilo djilo, voorts,
als overblijfsel van vroegere beschaving, de pahae porutu koini, het prauwenspel, de
pahae uwe waleto, het nettenspel, het spelen met jalohuai, apion, sahato en
husuro of kanaripitten, tollen, kalapadoppen en pijl en boog. Ook oefenen zij zich
in het worstelen, panae mourin, namelijk de jongens alleen.
Aardbevingen, isuro, schrijft men toe aan de beweging van den apalo irai, of het
groote dier waarop de aarde rust, volgens beschrijving veel overeenkomst hebbende
met den naka of draak; anderen beweren, dat het een gevolg is van den toom van
grootmoeder aarde, of upu ina ume, over de boosheid, tamata sipuna sala, der
menschen. De zon, lematai, is de tijdelijke rustplaats van den upu lanito, waar hij
zich concentreert ter bevruchting der duniai of ume, aarde. De maan, hurano, is
de verblij^laats der vrouwen, Haitii en Haerau, die, op een steen kanaripitten bre-
kende, door upu lanito derwaarts werden overgebracht, in den tijd toen de maan
AMBON EN DE ÜUASE. 85
nog dicht bij de aarde was of een deel daarvan uitmaakte. De kanariboom werd
tevens overgeplaatst De regenboog, lahakela, is de bedwinger van den regen, die
oit de diepte der urne, aarde, komt, om hem in den lanito tegen te houden.
Bij donder, uur, en bliksem, itaitalo, voert de upu lanito oorlog in de ruimte, waar
de anin ontstaat, met de aldaar aanwezige booze geesten. De uur, die den strijd volein-
digt, wordt als een bovennatuurlijk onzichtbaar monster aangemerkt. De uuro nikim,
dondertanden , worden gedurende den strijd overal rondgeslingerd. De sterren, mari,
zijn verbodsteekenen, sasi, door upu in den lanito geplaatst, om de zon en de
maan voor aanvallen van de nita te beveiligen. De meeste sterrenbeelden hebben hare
namen, als maritu, het zevengestemte, de marimatawa, de morgenster, en andere.
De staartster lieet mari arui. De leamatai ohu, of zoneclips, is een teeken dat upu
lanito zich aangenaam gevoelt Op dien dag moet men, om voordeel te behalen,
een begin maken met vischnetten te breien; serohs of vischfuiken te maken; eerste
materialen voor den huisbouw verzamelen, etc. De maaneclips, hurane ohu, is een
teeken dat er veel visch in de nabijheid van het eiland zal komen. Het jaar wordt
in twee deelen verdeeld, als: de kunu halat, droge tijd, en uran akeni, natte tijd;
de tijd die er tusschen ligt heet kumpota, kentering. De vier windstreken zijn:
timoro, oost; halato, west; makmalo, noord, en talaan, zuid. Voor de verdeeling van
het jaar in maanden en weken volgen de christen en mohamedaansche inlanders
de gewone christelijke en islaamsche tijdsverdeeling.
DERDE HOOFDSTUK.
HET EILAND SEHANG OF NUSAINA.
Ligging* Oeographische beaohitlTing. Aantal eilanden. Fonnatie. Bergen. BoflBchen.Biyieren.
Ankerplaatsen. Moerassen. Wegen. Klimaat Moeson. Bevolking ; aantal en yerspreiding.
TaaL Traditie. Geschiedenis. Physische, intelleetaeele en moreele eigenschappen. Grond-
eigendom. Bestuur. Standen. Familie. Straffen. Oorlog en Trede. Cultos. Godsdienst Boose
geesten. BUgeloof. Toovertl. Droomen. Matne. Sed. Koppei^acht Negariën. Hoisbonw.
Huisraad. Voorwerpen yan waarde. Voeding. Kleeding. Jacht, Tisscherg en yogelyangst
Landbouw. NUverheid. Handel. Schulden, üaten en Gewichten. Telling. Vriendschaps-
betrekkingen. Pehi. Onderling eerbetoon. Feesten. Zang. Dans. Spelen. Kinderspelen.
Huweigk. Echtscheiding. Partns. Verminking yan 't lichaam. Pnberteitsplechtigheden.
Kakihan. Mohone holine. Tatuage. Ziekte. Overigden. Teekenen van rouw. Erfenis.
Kosmologische yoorstellingen.
Het eiland Serang of Nusaina, moedereiland, ook wel Selano genaamd, het grootste
der zoogenaamde Moluksche eilanden, eene oppervlakte beslaande van ongeveer
driehonderd-en-vijftig vierkante geographische mijlen, ligt tusschen 127® 50' en
131® Oosterlengte van Greenwich en tusschen 2® 46' en 3® 50' Zuiderbreedte. Tot
het gebied van dit eiland kunnen gerangschikt worden: ten oosten de eilanden Keving,
Madorong, Akat en Parang; ten noorden de eilanden Nusaolat, Nusanii, Nusawaai,
Tjampeda, Nusahatele^ Sau, Lepi, Moola, Nusawaena en Saena; ten westen de
eilanden Siri, Marsegu, Nusakau, Hati, Toati, Latuganei, Melauwa, Nusanitu en
Okahaa, en ten zuiden de eilanden Babi, Kasa, Vekel en Gova.
Dit eiland van secundaire formatie, met graniet, sijeniet, kwarts- en glimmer-
porphier zoomede andere eruptief gesteenten; waarin tevens metalen als koper,
ijzer en potlood, voorkomen, heeft op verscheidene plaatsen, bij voorbeeld in de
bocht van Sawaai, een tertiair aanzien. Op de vlakte van Bobot, langs de hellingen
van den berg Koboanam, alwaar de vorming palaeozoïsch is, vindt men bruinkool
van weinig bitumengehalte, terwijl bij Bula en Niiv, twee rivieren aan de oostkust
in de afdeeling Waru, naphta of aardoliebronnen aangetroflfen worde. De warme bron-
nen zijn talrijk, de meest bekende zijn die van Bula, ten oosten van Hoti aan de oostkust,
voorts bij Batutambaga, te Samahoa en Hatumetene in de bocht van Elpaputi. Van het
westen naar het oosten strekt zich, ongeveer veertig geographische mijlen, de met zware
XI.
Blz.87.
HET EILAND SERANG OF NÜSALN'A. 87
bosschen en prachtige houtsoorten bedekte bergketen Lumuute met hare breede
vertakkingen naar het noorden en zuiden lut Met uitzondering van de groote vlak-
ten van Buata of Makariki, van Bobot, van Isal en Waiserisa, is het eiland zeer
geaccidenteerd en van bergen doorsneden, waartusschen echter uitgestrekte uitste-
kend vruchtbare dalgronden, alleszins voor den aanplant van alle tropische gewas-
sen geschikt, worden aangetroffen. Behalve het centraal gebergte Lumuute, welks
toppen verschillende namen dragen, verheffen zich de Mawete bij Saleeman, de
Hoalo of Nusahuale, Menanggale, Mansela en andere bij Tululuti of Teluti, tot
eene hoogte van tweeduizend tot tweeduizend-vijfhonderd meters. Verscheidene bergen heb-
ben het aanzien van uitgebrande kraters. Een tal van rivieren doorsnijden het land,
waarvan de voornaamste zijn op de oostkust: de Ga, Kilibarin, Patinisa en Bubi;
op de noordkust de Bonggooi, Tarinate, Kobi, Siraputi, Isal, Mual, Waipootonaa,
Besi, Sawaai, Era, Miaka, Lisabata, Mitihu, Manihime, Euhu, Sapalewa enMuri-
naten; ten westen de Kawa en ten zuiden de Eti, Waiserisa, Waimala, Biwapa,
Tala, Mala, Ruata, Tamilou, Awa, Teluti, Polim en Mesiwaan. Verscheidene dezer
rivieren zijn slechts voor de prauwvaart geschikt. Het zoogenaamde eiland Keving,
bij de kaap Kuamor of het zuid-oostelijk uiteinde van Serang gelegen, is een laag,
van vele, slechts voor kleine vaartuigen geschikte, ondiepe zoutwaterkanalen door-
sneden, uitgestrekt moeras met rhizophora-soorten begroeid, hetwelk bij eiken vloed
onder water staat. Ankerplaatsen vindt men alleen aan de oostkust bij Waru of
Kilibarin, Ga en Pulau Parang; aan de noordkust bij Wahaai, HatUing, Opin,
Sawaai en Noniali; aan de westkust bij Kawa en aan de zuidkust bij Piru, Eti,
Kairatu, Amahei, Tehoro, in de bocht van Teluti, Atiahu en Tobo. De reede van
Wahaai, waar de schepen gemeerd kunnen liggen, wordt door aangroeiing der
riffen in uitgestrektheid kleiner. De ankerplaatsen van Amahei en Waru verdienen
boven alle de voorkeur. Van Werinama tot Kilimoi en verder van Kilibawar tot
Hoti aan de noordkust loopen de bergen steil in zee uit, zoomede van Karlutu
voorbij Tandjong Sial tot Amahei en verder tot Atiahu. Van Hoti tot Pasahari is
de kust laag en moerassig. Tusschen Kilimoi en Kilibawar, zoomede tusschen Weri-
nama en Atiahu, verder tusschen Djalahatani en Rumasosal worden tevens uitge-
strekte marais langs de kust aangetroffen. Wegen bestaan er niet; slechts talrijke
voetpaden, die de communicatie in de binnenlanden tusschen de noord- en de zuid-
kust onderhouden. Dwars door het eiland loopen voetpaden van het zuiden naar
het noorden, als van Eti naar Noniali, van Kairatu naar Kasie, van Hitalesia naar
Marahunu, van Makariki en Sepa naar Pasanea, van Wolu naar Wahaai, van
Atiahu naar Siraputi, van Tobo naar Kilibarin. Eene gebrekkige communicatie be-
staat ook overland langs de meeste kustnegariên. Het klimaat is gezond en gematigd
door de geregelde afwisseling van land- en zeewinden. In de bergstreken zijn de
nachten zeer koel en heerscht groote temperatuurswisseling. De atmospheer is
88 HET KILJLND SERANG OP NUSAIXA.
overal vochtig. De zuid-oostmoeson, die van Mei tot September duurt, brengt den regen
aan in het zuidelijk deel van Serang, terwijl op de noordkust droogte heerscht
Daarentegen valt daar de regentijd in van November tot Maart In den zuid-oost-
moeson valt veel meer regen, waardoor de zuidkust vochtiger en waterrijker is.
Vóór de komst der Europeanen op Serang stonden de strandnegariên van dit
eiland onder den staatkundigen invloed van Djailolo, volgens anderen Batjan, van
Todore en Temate. De volgelingen van Temate, die het westelijk deel bewoonden,
heetten uri, uli, of pata siwa; die van Todore en Djailolo, die zich in het noordel^'k
en oostelijk gedeelte des eilands afzonderden, uri, uli of pata lima. Het woord uri
of uli beteekent volgeling, eigenlijk achter; pata of hata stam, hoofdtak; patane
gevolg. Ook spreekt men van hutusiwa en hutulima, zoomede van iana siwaeniana
lima. Het woord hutu beteekent land, grondgebied, ana kind. De juiste grenzen
dezer afscheiding kunnen thans niet meer worden opgegeven. Ofschoon de ulisiwa
West-Serang bewonen, of het eiland, gelijk beweerd wordt, bewesten de rivieren
Makina ten noorden en de Mala, die zich in de bocht van Elpaputi uitstort, ten
zuiden, vindt men hen ook op het oostelijk gedeelte en in centraal Serang ver-
spreid. De patasiwa-stam splitste zich in drie afdeelingen, als: patasiwa maselo,
patasiwa mamali en patasiwa makuala. De patasiwa maselo of getatueerde patasiwa
wordt m verband tot haren oorsprong naar den loop der rivieren Tala, Eti en
Sapalewa, die uit den berg Lumuute ontspringen, alweder verdeeld in patasiwa
Tala, met de negariën Sahulao, Mani, Pukulawoni, Ahilatu, Maaterisa, Samasum,
Paulohi, Sanahu, Wasia, Rumaraat, Seriholo, Soumet, Watui, Huku, Hualooi,
Tamulehu, Latu, Rumakai, Tihulale, Eamarian, Seruawan, Eairatu, Imahasoi,
Lasabatai, Solebatai, XJruwau, Usahua, Nujabatai, Hunetu, Hatusua, Waisamu en
Kaibobo; in patasiwa Eti met de negariën Eti, Tanunu, Sole, Nurukau,Murinaten,
Piru en Kawa; en in patasiwa Sapalewa met de negariën Noniali,Lasahatai,Taniwel,
Nakaela, Ihalisabata, Nimalehu, Lokohai, Asihia, Paunu, Sarimala, Easinauwa,
Souwahuei, Patunulu, Rumahele, Rumapelu, Uwen of Huen, Hukusapalewa, Lohi,
Riring, Tauke, Buria, Rumasoal, Rumasoalsaleki , Nurue en Koria, alle negariën
ten westen van de rivieren Makina, om de noord, en Mala, om de zuid gelegen.
Het aantal zielen bedroeg volgens de opneming na de reorganisatie van het be-
stuur in 1882:
Christen burgers:
Afdeeling Wahaai 12 m. 4 vr. 16 totaal
id. Amahei 25 » 18 » 43 »
id. Kairatu 208 » 206 » 414 » = 473
HBT EELAXD SEttANG OF NüSAINA
89
Afdeeling Wahaai
Afdeeling Amahei
id. Eairatu
Mohamedaansche burgers.
2 m. — vr. 2 totaal
3 > 2 1 5 »
187 1 154 » 341 * = 348
Negarilieden.
Sarane, Christenen:
Afdeeling Amahei 3484 m. 3310 vr. 6794 totaal
id. Kairatu 2211 » 2180 » 4391 » = 11.185
Negarilieden.
Salame, Mohamedanen :
1034 m. 978 vr. 2012 totaal
950 ^ 920 » 1870 >
1349 » 1185 » 2534 »
5079 » 4460 » 9539 * = 15.955
Negarilieden.
Wemale, Heidenen:
2813 m. 2289 vr. 5102 totaal
1758 » 1555 » 3313 »
1661 > 1485 » 3146 »
277 » 198 » 475 » = 12.036
totaal' generaal 39.997 zielen, d. w. z. ongeveer honderd-en-vijftien zielen op een
vierkante geographische mijl.
Afdeeling Wahaai
id. Amahei
id. Eairatu
id. Waru
Afdeeling Wahaai
id. Amahei
id. Eairatu
id. Waru
Men vindt op Serang, als een gevolg van de herhaalde immigratie van vreemde
stammen, vijf-en-dertig dialecten, als: die van Makuala,Noniali, Wemale, Niwetetu,
Hatu, Hulun, Sawele, Pasinalu, Huen, Warasiwa, Loun, Lisela, Paa, Besi, Ha-
tuwe of Hatulule, Pasahari, Eulur, Huamual, Eti, Souhuku, Djalahatani , Warakaa ,
Awaija, Sahulao, Paulohi, Wasia, Seriholo, Hualooi, Latu, Sepa, Onitetu, Haja,
Atiahu, Sariputi, en Eilibawar. De meest gebezigde zijn die van Makuala, Pasi-
nalu, Warasiwa en Eti. In de meeste negariën van Oost-Serang spreekt men het
Gorongsch dialect. De Maleische taal wordt in de binnenlanden niet verstaan. Ea-
rakters of cijferschrift worden niet aangetrofFen.
Naar luid der traditiën, zijn de eerste bewoneren van Serang de pata ne Me-
male, of stam der Memale genaamd, voortgesproten uit de Nunusake ni ulate,
een grot in een berg, in het westelijk gelegen middengedeelte des eilands, op onge-
veer een dag gaans van de tegenwoordige negari Manusamanue. Wuemale met zijne
broeders en zusters, de bedoelde voorouders, kropen bereids volwassen, ofschoon in
slappen toestand, muta, als akalukui, wormen, uit den grond, volgens anderen
uit den nunuboom, Keus altimeraloo, Rxb., en werden door de koesterende warmte
90 HET EILAND SERANG OF NUSAINA.
der zon krachtiger. Sommigen beweren dat zij van het uitspansel, nanite, lanite,
afkomstig waren, of liever uit de maan, toen deze nog dicht bij de aarde was,
alwaar thans nog een groote nunuboom staat, en den berg, waar zij een tak
van den nunuboom plantten, slechts gebezigd hadden als eerste trede om op Nusaina
te komen. Een derde traditie zegt, dat zij met een vaartuig, pulutu of polutu, uit
het Westen, balata, kwamen en bij Nunusake, dat als een geïsoleerd eiland stond,
strandden. Ook maakt men gewag van de immigratie van zekeren Samalapu en zijne
volgelingen, die uit het Westen kwamen, toen het eiland een grootere uitbreiding
had gekregen. Deze voorouders, namelijk Wuemale met zijne broeders en zusters,
en hunne eerste nakomelingen verspreidden zich later langs de rivieren Tala, Etien
Sapalewa, die haren oorsprong in de nabijheid van Nunusake hebben. Zij vermengden
zich weder met vreemdelingen, Alune, en splitsten zich opnieuw, namelijk de
weinige afstammelingen van Wuemale indezoogenaamdepatalima-,endie van Alune,
welke grooter in aantal waren , in de patasiwa-stammen. Als een teeken dat de patasiwa
van buiten kwamen , plaatsten zij den hatu asatana of offersteen aan de zeezijde. Vol-
gens eene andere lezing is een gedeelte der patalima de nakomelingschap vanLelua
en Katuma, die eveneens als wormen, nake, uit den berg Sumetaan te voorschijn
kwamen. De patasiwa of afstammelingen van Alune verdrongen weldra de patalima
of afstammelingen van Wuemale naar het oosten en verdeelden zich in drie afdee-
lingen, met name patasiwa maselo, de getatueerden , de patasiwa mamali, die geene
boschproducten aan den oorsprong der drie rivieren mochten verzamelen, enpatasiwau
makuala, die ten zuid-oosten strandwaarts naar de bocht van Teluti gingen. De
patasiwa maselo nam later, vóór de ontbinding van Sahulao, die voorheen geheel
midden-Serang beheerde, alwaar vreemdelingen het bestuur voerden en wier bevol-
king, door deze aangemoedigd of door nood gedrongen, strandwaarts naar de Elpa-
puti-bocht toog, den naam aan van patasiwa telu waini of de patasiwa der drie
stroomen en werd door twaalf latus bestuurd, als: voor Tala te Paulohi, Watui,
Hualooi.en Kairatu; voor Eti te Kawa, Piru, Tanunu en Eti; en voor Sapalewa te
Noniali, Buria, Nakaela en Rumasoal gevestigd. Inmiddels kwamen de maJalilinaof
nieuwe vreemdelingen uit het Westen, met name Djailolo, die het nog onbewoonde
strandgebied van Kamal tot Wahaing langs de noordkust annexeerden; Todore, die
dat gedeelte van Wahaing tot Waru en vervolgens tot Hatumeten in bezit namen,
en Temate, die van Japoono, Ambon, meer bepaald van BQtu uit, hun gezag deden
gelden in de bocht van Piru te Kambelo en Huamual, het laatste het pinangland,
om zich later aldaar neder te zetten. Volgens sommige oudsten hadden de Portu-
geezen, Haranggi, Varanggi of Paranggi, vóór de verschijning der Todoreërs zich voor
een korten tijd te Waru gevestigd. Na de verwoesting van Banda of Bandang in
1621, van Huamual in 1655 en Gorong in 1677 door de Nederlanders, begaven
(ie vluchtelingen van daar zich naar Oost-Serang en vestigden zich langs de stran-
xn.
- *> '*,-^
Bh. 90.
HET EILAND SERANG EX NUSAINA. 91
den tusschen Hatumeten en Eüibarin. De oorspronkelijke bewoners van Oost-Serang
zijn, naar beweerd wordt, voortgekomen uit den berg Lamela, uit sagu-uitspruitsels
en kanaripitten. De tegenwoordige negariën Denama, Kilimui, Warawaras en Ga
heetten voorheen Narakit en stonden onder Kilibaat. Lieden van Groot-Timor, Keei
en Papua kwamen zich tevens op Oost-Serang vestigen. De bevolking van Makahala
en Xaniari, twee negariën in het Sapalewasche, bestaat gedeeltelijk ' uit Mestiezen
van Europeeschen oorsprong, die thans als eerste koppenjagers aangemerkt worden.
Onder de Mohamedanen wordt gezegd, dat de strandnegariën van Serang bevolkt werden
door de opvarenden eener prauw, die tijdens den zondvloed van Noëh uit de Roode
Zee afdreef en bij Nunusake strandde. Van daar deden zij de marapati, duif, uit-
vliegen en ontdekten de Uliase-eilanden. In het dagelijksch leven wordt de bevolking van
Serang ook verdeeld in Wemale, heidenen, Salame, Mohamedanen, en Sarane, Christenen.
De kustlanden van Serang aan de westzijde van de bocht van Piru gelegen,
werden het eerst door de malalilina bezocht. Vóór 1400 na Ch. waren reeds vreemde
hoofden, volgens sommigen van Djailoloschen oorsprong, te Luhu gevestigd, die de
geheele west- en oostkust van Huamual bestuurden, terwijl in 1465 de broeders
van den Temataanschen adelling Djamilu , die het rijk van Hitu op Ambon stichtte ,
zich te Murinaten, alwaar, even als op Hoti, kolonisten van de Ubi-eilanden woon-
den, teNoniali en Lisabata, de eerste inheemsche nederzettingen op de noord-west-
kust, vestigden. Op Huamual — meer speciaal in de negariën Luhu, Kambelo en
Laesidi , alwaar de nagelplant bereids van Makian ingevoerd was — bloeide de handel
met Chineezen, Portugeezen, Engelschen, Mangkasaren en Javanen. De Portugeezen
vestigden zich tevens te Luhu. Li 1611 werden de Engelsche kooplieden door de
Tematanen van Luhu naar Kambelo verdreven. Van uit Noniali en Lisabata stook-
ten de Tematanen en trachtten hunnen invloed zoowel over de strandbevolking als
in het binnenland uit te breiden. Deze pogingen mislukten echter, totdat in 1650
het gebied van Luhu door den djougugu Loulata onder de heerschappij van Temate
werd gebracht. Den zetel des bestuurs verplaatste men naar Gamasungi, nabij Luhu,
alwaar de Temataansche sengadjis hun verblijf hielden, totdat in 1651 de rechten
van Temate, bestaande uit heffingen op den ruil der goederen van de in de bin-
nenlanden wonende bevolking, wanneer deze strandwaarts gebracht werden, op de
Oost-Indische Compagnie werden overgedragen. Bedoelde rechten werden voor een
deel door de strandbewoners , maar door de Memales in de binnenlanden nimmer
erkend. Niettegenstaande de willekeurige handelingen der Temataansche hoofden, ver-
keerde het schiereiland Huamual destijds in bloeienden staat; de bevolking genoot
welvaart en de nagelcultuur , het voornaamste voortbrengsel, breidde zich snel uit,
niet alleen over het schiereiland, maar ook over geheel Serang en op de Ambon- en
Uliase-eilanden. Volgens de beschrijving was het «een aardsch paradijs, een weergalooze
92 HET EILAND SERANG OF NÜSAINA.
f
lusthof, zoowel door de schoone ligging als door de gezondheid en vruchtbaarheid van den
bodem». Aan dezen bloei kwam van lieverlede een einde, toen de Nederlanders, bij
verdrag met den Sulthan van Temate, den alleenhandel in specerijen op Huamual
en elders verkregen hadden en het stelsel van extirpatie werd toegepast Vóór 1630
reeds werden met groote gestrengheid al de nagelboomen in deze streken door de
dienaren der Oost-Indische Compagnie uitgeroeid. Daarmede verdween de welvaart; de
bevolking werd oproerig, en heimelijk door de Tematanen en Mangkasaren opgestookt ,
ontwikkelden zij dien geest van verzet, waaraan, nadat Lisela in 1636 was ver-
nield, de Grouvemeur Amold de Ylamingh van Oudshoorn in 1655 een eind maakte,
door den overwonnen en gekneveld op den grond hggenden, door bloedverlies
verzwakten aanvoerder dier ontevredenen, Katjili Saidi, met zijn speer eigenhandig
de tanden uit te stooten, de tong en keel te doorpriemen, het gehemelte te ver-
morzelen en de bevolking, die hare bezittingen verdedigde, te vuur en te zwaard
te verdelgen. Deze bezittingen, thans nog bestaande uit sagubosschen, werden gean-
nexeerd en tegen zekere jaarlijksche sonmien verpacht. De Mangkasaren, wier ver-
sterking te Waisamu eveneens vernield werd, ontruimden Huamual, trekkende over
de landengte van Kotanea, waar de meesten doodgeslagen werden en vele honderden ,
die levend in handen van de Vlamingh vielen, geprest werden tot den verderen opbouw
van het kasteel Victoria op Ambon. Te Kambelo werd het fortHardenberg,teLuhude
vesting Overburg gesticht. Van dat tijdperk dagteekent de inmenging der Compagnie
op de kusten van West-Serang, terwijl bereids in 1647 de zuidkust, uitmakende de
landen om de Elpaputi-baai gelegen , door den Sulthan van Temate werden afgestaan ,
waardoor de christelijke godsdienst daar veld won en vele inboorlingen tot het
Christendom overgingen. Na de voltooide extirpatie der nagel- en notemuskaat-
boomen in 1736 zocht de Compagnie uit Serang geene andere voordeelen meer, dan
die uit de levering van bouwmaterialen en sagu tegen lage prijzen voortvloeien,
terwijl de strandhoofden in hun eigen voordeel de heffing van belasting van de be-
woners der binnenlanden, die hunne producten strandwaarts brachten, in stand
hielden en deze tot in onze dagen diets maakten, dat het Nederlandsch gezag hen
als beheerschers over de binnenlandsche stammen had aangesteld. Het gebied van
Wahaing tot Keving, dat reeds in 1575 onder het gezag van Todore kwam, had
eene strandbevolMng, bestaande uit eigen landaard vermengd met Bandaneezen en
andere vluchtelingen, die den islaam beleden. In de binnenlanden, alwaar de uit-
gestrekte nagelbosschen reeds in 1648 vernield waren, vond men enkele onbedui-
dende zachtaardige stammen, die zonder rustverstoring aan de vreemde overheersching
zich onderwierpen. De Javanen en Mangkasaren kwamen in den loop der zestiende
eeuw en later kruidnagelen te Keving opkoopen, terwijl Oost-Serangsche vaartuigen
naar Bali en Java gingen om handel te drijven. Nadat in 1649 Waru en Narakit,
of Barakit, alwaar vele Papuasche zeeschuimers en de Bandasche vluchtelingen voor
HST mLAND SBRAKO OP KtSAlKA. 93
een deel zich gevestigd hadden, door de Compagnie getuchtigd waren, kwamen in
1653 de kusten van geheel Oost-Serang onder haar gezag en werd er te Guliguli
in 1657 door Herman van Oudshoorn eene sterkte, Oostende genaamd, opgericht In
1700 werd te Hatuwe een posthouder geplaatst en in 1757 de negariên op Keving,
zoomede de negari Enaena vernield, terwijl in 1770 de Serangsche handelaren, met
uitzondering van die van Tobo en Kilimuri, die geen vaartuigen mogen houden,
aangemoedigd werden , om slaven naar Banda ten verkoop te brengen. In 1771 werden
nog bij Keving twee pantjallans op brandwacht gesteld tegen den verboden handel
in kruidnagelen. Desniettemin oefenen de Todoreezen in deze streken eenen groeten
invloed uit en nam Nuku, nadat zij in 1767 van daar verdreven waren, in het
laatst der vorige eeuw geheel Oost-Serang weder in bezit Eerst in 1801 deed hij,
bij overeenkomst door het Britsch bestuur met hem als Sulthan van Todore geslo-
ten, daarvan afstand. Nadat de ontevredenen op Huamual uitgeroeid waren en het
schiereiland ontvolkt was, werd het stelsel van extirpatie der kruidnagel- en note-
muskaatboomen door de Compagnie streng gehandhaafd, waartoe de zoogenaamde
hongitochten georganiseerd werden. De bezettingen te Piru, Asahudi en Sawaai
werden in stand gehouden, doch voor het overige alles verwaarloosd. Van ontwikke-
ling van landbouw was geen sprake. De inlandsche handel werd vernietigd, terwijl
de zeeroof of het heulen met Tobelosche en andere zeeschuimers schrikbarend toe-
nam, zoodat in 1796 een enkel Engelsch vaartuig voldoende was, om geheel Serang
onder het Britsch bestuur te brengen.
Onder het eerste bewind der Britten, dat tot 1803 duurde, werden eenige vrij-
gevige beginselen toegepast, verscheidene militaire posten ter handhaving van den
alleenhandel en uitroeiing der specerijboomen als overbodig ingetrokken , de verplichte
jaarhjksche tochten, om de nagel- en noteboomeo te vernielen, afgeschaft en voor
de verplichte levering van materialen meer evenredige betalingen toegestaan. Na de
eerste overneming door de commissarissen Cranssen, Wieling en Melissen, werd de
oude stand van zaken op Serang weder hersteld. In 1809 andermaal in Britsche
handen overgegaan, kwam Serang in 1816 weder onder het gezag van Nederland.
Inmiddels was in den toestand der bewoners geene verbetering gekomen. Aan de
eene zijde waren zij door de hongitochten gekweld, aan de andere werden zij door
de meer en meer toenemende zeerooverijen in hunne veiligheid en middelen van
bestaan bedreigd. De noordkust was geheel onheilig en ten oosten van Sawaai gansch
ontvolkt Op de zuidkust heerschte dezelfde staat van onrust door het rondzwerven
der onderdanen van Todore en Temate, van Maba, Weda, Patani, Tobelo en andere
negariên, ten gevolge van de overweldiging van den troon van Todore door Nuku en
den daaruit voortgevloeiden oorlog tegen Temate en het Nederlandsch gezag, die
rooftochten langs de kusten ondernamen. Een gedeelte hunner vestigde zich later op
94 HET EILAND SERANÖ OF NUSAIKA.
Noord-Serang onder den zoogenaamden Sulthan Djailolo, om van dddr uit hunne
roof- en plundertochten ongehinderd te volvoeren. Eerst in 1823 gelukte het den
Gouverneur Mr. P. Merkus, aan dien onhoudbaren toestand een einde te maken. De
zeeschuimers werden met hunne bentengs en vaartuigen vernield , terwijl op Sawaai
eenige militairen ter bescherming van de kust geplaatst werden. De Sulthan van Djailolo
onderwierp zich, waardoor hij vergunning kreeg te Hatiling zich te vestigen en van
daar uit het bestuur tot Waru uit te oefenen. In 1826 werd , in overeenstemming met de
volkskeuze , zekere Asgar tot Sulthan van Djailolo verheven , met bepaling dat hij en zijne
broeders te Hatiling zouden blijven en dat de volken van Maba,Patani, Weda,Tobelo,
Galela en Papua, die hem onder hunne eigene hoofden gevolgd waren, daar en
elders langs de kust negariên mogen aanleggen. Onder de leiding van den gecom-
mitteerde voor Serang, Engelhardt, werd een steenen sterkte voor de bezetting te
Sawaai opgericht, welke kort daarop, in 1829, naar Wahaai werd overgeplaatst Ten
gevolge van willekeurige handelingen van genoemden Sulthan, vertrok weldra het
grootste gedeelte zijner volgelingen weder naar Maba, Patani en elders, zoodat in
1832 het pas opgerichte Serangsch-Djailolosdie rgk ontbonden en de Sulthan naar
Java verbannen werd. Tegelijkertijd keerden de kolonisten van Misool , die te Labuan
papua beoosten Wahaai gevestigd waren, naar hun land terug. In 1824 schafte,
wat de Britten reeds een-en-twintig jaren te voren deden, de Gouverneur-Generaal
van der Capellen, die Ambon bezocht, de hongitochten af, toen er namelijk geen
specerijboomen meer te extirpeeren vielen. De vrije aanplant werd toegestaan, doch
de inlander, uit ervaring wetende wat dit beteekende, vertrouwde zulk een grootr
moedige belofte niet, zoodat in den ellendigen socialen toestand geene verbetering kwam.
De Wemale, die nimmer met het Europeesch bestuur in aanraking kwamen, blijven
in de overtuiging voortleven, dat de strandbewoners, door de Nederlanders gesteund,
hen mogen onderdrukken, berooven en plunderen, en deze, meer doortrapt en ge-
slepen dan de eersten, bedienen zich van allerlei middelen, om het Europeesch be-
stuur te misleiden en de binnenlandsche stammen in een slecht daglicht te plaatsen.
Twee Gouverneurs-Generaal bezochten in 1855 en 1860 Zuid-Serang, doch brachten
eveneens geene verbetering in den treurigen stand van zaken. Onder den in 1883
regeerenden opper-land voogd kwam men op Oost-Serang zelfs tot de overtuiging,
dat de Nederlandsche regeering menschenroof en slavenhandel, die de Compagnie
trouwens in 1770 aanmoedigde, bevordert Door misleiding van de zijde der strand-
radjas werden na 1850 tal van expeditiên, als die van Paulohiin 1858, van Waisamu-
Kairatu in 1860, van Marahunu in 1864 en van Kaibobo in 1867, naar de binnen-
landen gezonden om de wegens herhaalde tracasserieën in verzet gekomene negariên te
tuchtigen, zonder evenwel het beoogde doel te bereiken. Wat daarmede gewonnen
werd is het feit, dat de Wemale tot de overtuiging zijn gekomen van de ongeschikt-
heid der geregelde troepen, om hen in de ontoegankelijke bosschen te volgen. In
HET EILAND SERANG OT NÜSAlNA. 95
1882 werden er drie Posthouders op Serang, meer bepaald te Kairatu, Amahei en
Waru geplaatst, om zoo mogelijk als voorloopers te dienen van een meer geregeld
bestuur. Tot op dit oogenblik hebben zij in de binnenlanden echter niets te bevelen.
Te Wahaai en Amahei zijn militaire bezettingen. De militaire commandant te Wahaai
is tevens civiel gezaghebber.
De binnenlandsche bevolking van Serang is krachtig gebouwd, doch over het
algemeen mager van gestalte. Zij is lichtbruin van kleur met sluik, hua eni noini
of hue melakaa, gedeeltelijk ook met golvend haar, hua saripu — als de palmbloesem — .
Eroesharigen, hua kanokane of hua hahua, haar als zwam van de Arenga sachar-
rifera, treft men alleen onder de vreemdelingen en hunne afstammelingen aan.
De meesten komen van Eowiai en Onin, Nieuw-Guinea, door handelaren als slaven
op Oost-Serang ingevoerd. Deze handel bloeit thans nog, doordien de hoofden er
belang bijhebben. Vele kinderen hebben donker, vuil geel haar, dat later zwart wordt;
sommige jongens zelfs op hun aangezicht, rug of schouders. De mannen hebben
eene gemiddelde lengte van 1.69, de vrouwen van 1.53 meter. Mannen en vrouwen,
zelfs ouden van dagen, zijn vlug in hunne bewegingen en onvermoeid. De brachyce-
phale type is overwegend, ofschoon er ook wel hypsihyperbrachy-, hypsimeso-
en orthodolicho-cephale vormen voorkomen. Het gelaat is niet buitengewoon
breed, het voorhoofd goed gewelfd. De neus is klein en spits, de mond welgevormd
met in het oog vallend vooruitstekende, hoewel niet dikke bovenlippen. Het oog is
klein en ovaal, met glinsterend zwarte pupillen. Enkele oblique vormen worden ook
waargenomen. De handen en voeten zijn klem. De tanden , door jongelieden vooral
zeer schoon gehouden, zijn glinsterend wit De ooren zijn klein en staan veelal van
het hoofd af. Vrouwen die nog niet gebaard hebben, hebben zeer kleine borsten.
Dit is eveneens het geval met de partes genitales. De nymphen zijn tevens klein en
niet hypertrophisch. Het lichaam is weinig behaard, ofschoon de gewoonte van het haar
uit te trekken niet bestaat. Doordien de behaarde mannen bij de vrouwen in hooger
aanzien staan, wordt van het cultiveeren van baard en knevel veel werk gemaakt, voor-
namelijk bij de ouden van dagen. Het hoofdhaar wordt alleen bij de Salame en
Sarane, Mohamedanen en Christenen, kort gedra^n. De Wemale of heidenen dragen lang
haar , hua nanua, met een wrong op het hoofd, opdat bij het snellen de koppenjager den
kop behoorlijk kunne vasthouden en omdat het dragen van kort haar door de vrouwen als
een teeken van lafheid wordt aangemerkt. Jongelieden versieren hun haar met vogel-
vederen en gekleurde Codiaeum moluccanum-bladeren. Het lichaam, gedurig met
kalapa-olie ingesmeerd, wordt niet zindelijk gehouden, tanai mainini, en velen
lijden aan ichthyosis en andere huidziekten. Bij transspiratie ontwikkelt zich derhalve
een sterke, onaangename ammoniakalische geur. De \Touwen urineeren staande. Vóór
het eten wasschen zij hunne handen niet. Zij zijn groote minnaars van reukü^erken ,
96 HÊT KILaKD SERANG op NUSAmA.
vau rihu, waarbij de kajuputi-olie en muskuspraeparaten eene eerste plaats innemen.
De kinderen hebben veelal een aanvallig voorkomen. Als verscheidene jongens bij
elkander zijn, beginnen zij terstond te springen, te slaan en te schoppen. Vele jonge-
lingen kunnen, wat hun aangezichtbetrefk, voor meisjes doorgaan. De bevolking is zeer
gevoelig en prikkelbaar, daarentegen ook zeer stoicijnsch van aard. Zoowel mannen als
vrouwen laten hun pijn of onaangenaam gevoel nimmer blijken. Het gezicht en gehoor
zijn uitstekend. Kinderen in de scholen toonen een vlug begrip te bezitten, hebben
een goed geheugen, doch tegen dat de puberteit intreedt, althans bij de jongens,
worden zij stompzinnig. De meisjes zijn over het algemeen vlugger van bevatting.
De bevolking gevoelt hare waarde, heeft een goed begrip van rechtvaardigheid,
eerlijkheid en welwillendheid , is zeer naijverig op hare vrijheid en onafhankelijkheid ,
is onder elkander zeer behulpzaam en opgeruimd , heeft bovendien aanleg voor oma-
mentuur. In haar eigen voordeel werkende, is zij ijverig en nauwgezet Tegenover
vreemdelingen is zij achterdochtig en schuw. De blanken zijn gehaat en het valt
hun niet gemakkelijk haar vertrouwen te winnen. Behalve het koppensnellen, eene
traditioneele instelling, ten behoeve van de nitu cultus, ook met het doel uitgevoerd
om bij het zwakkere geslacht eenen goeden naam te verwerven, hoort inen weinig
van andere maatschappelijke ondeugden, als diefstal, bedrog enz. gewagen. Gehuwde
vrouwen, in matrimonium justum namelijk, zijn kuisch en blijven hare echtgenoot«n
getrouw. Gevallen van overspel, lomana, malea of janona, van de zijde der vrouw
komen bij de patasiwa zelden voor, wellicht ook omdat de mannen zeer ijverzuchtig,
hailulu, zijn. Ontucht, of liever een ongebonden geslachtsverkeer, makeku of kaalaha,
is bij de jongere lieden zeer in zwang, om, wars van alle onnatuurlijke ont-
houding, de wederzijdsche behoefte te bevredigen. Volgens sonmiige oude lieden,
ook wel vrouwen, moet de uterus als een soort levend wezen, afgescheiden van het
lichaam der vrouw, worden aangemerkt, die voortdurend met sperma genitale behoort
gevoed te worden, wil de vrouw niet ziek worden en het lichaam behoorlijk doen
ontwikkelen. Het is intusschen verboden, momoni, over sexueele betrekkmgen
in tegenwoordigheid van een derde te spreken. Wanneer de vrouw of het meisje voor
de eerste maal cohabiteert, is de man verplicht haar niet terstond te verlaten. Even
als de voldoening van alle natuurlijke behoeften, moet dat ook in het geheim, ka^
kuni, liefst in bosschen geschieden; bij de meeste stammen stantem habitum prae-
ferunt. De vruchtbaarheid der vrouwen laat veel te wenschen over. Prostibulae zijn
niet aanwezig. Vóórdat de menses zich vertoonen, oefenen de meisjes op de meeste
plaatsen met volwassene en oude mannen den coïtus uit, om den groei te bevorderen.
Onder de patalima wordt van overspel door de mannen geen notitie genomen, wan-
neer de schuldigen niet op heeterdaad worden betrapt. De adellijken zijn trotsch en
aanmatigend, zelfs tegenover Europeanen.
BET BLAM) SERaKG OF NUSAINA. 97
Even als de meeste primitieTe volkeren, is de Seranger zeer conservatief, heeft
een afkeer van nieuwigheden, is zeer bijgeloovig en aan de oude gebruiken gehecht.
De gewoonte is voor hem de wet, en het niet naleven er van is in zijn oog niet
alleen een vergrijp daartegen, maar ook eene beleediging der voorouders, matua,
upuma wosima, van wie de atate matamena, oude gewoonten, afkomstig zijn. In
eene meer beschaafde omgeving komende, wordt hij ziek. Vele individuen, zoowel
mannen als vrouwen, hebben grooteu aanleg voor verstandelijke ontwikkeling, en
oefenen zich vroegtijdig in de kunst om onvoorbereid wèl te spreken, een talent
dat op hoogen prijs wordt gesteld. Oudsten en hoofden, die het woord niet behoor-
lijk kunnen voeren, staan niet in aanzien. De mannen zijn altijd gewapend. Van
kwade trouw wordt onder de Wemale zelden vernomen. De gehuwde vrouwen heb-
ben in negari-aangelegenheden gelijke rechten als de mannen en laten telkens
haar verlangen hooren. Desnoods gaan zij de mannen voor, terwijl in sommige
negariën het bestuur bij voorkeur aan de vrouwen onder den titel van latu mahina
of latu mavina wordt opgedragen. De vrouwen worden goed behandeld, omdat zij
eene slechte bejegening niet dulden. De strandbewoners zijn minder gespierd en
hebben een donkerder huidskleur. Over het algemeen is hunne lichaamslengte ook
geringer. De zoogenaamde mohamedaansche en christen burgers zijn afstammelingen
van vreemdelingen, of vreemdelingen die het eiland bewonen, doch niet onder het
bestuur der inheemsche hoofden staan. Vele hunner voorvaderen hebben de Oost-
Indische Compagnie in oorlog als hulptroepen bijgestaan, waardoor zij bij wijze van
gunst onder het rechtstreeksch bewind der Compagnie kwamen. De afstammelingen der
malalilina, vooral degenen die beoosten de bocht van Teluti wonen, zijn door ver-
nietiging hunner bestaansbronnen op Huamual en elders , door gebruik van opiimi en
ten gevolge van allerlei maatschappelijke ondeugden niet alleen zeer gedepraveerd,
maar ook in alle kwade praktijken doorkneed. Als Mohamedanen , waaronder vele fana-
tieken, verbeelden zij zich boven de oorspronkelijke bevolking te staan. Zij zijn sluw,
niet te vertrouwen en tot alles in staat. Verscheidene negariën werden, ter hand-
having van het monopolie-stelsel, voorheen door de Compagnie getuchtigd en ver-
nield. Even als de Wemale en Sarane, zijn zij geene vrienden van het Nederlandsch
gezag en de gekoesterde haat is traditioneel sedert de dagen van Valameng, of de
Vlamingh van Oudshoorn. Omtrent de latere immigranten van Todore, Binongkoen
elders afkomstig, kan hetzelfde getuigenis worden afgelegd. Met de mohamedaansche
vrouwen des lands gehuwd, handelen zij op instigatie hunner familieleden en zijn
op hen alle mohamedaansche gebruiken van huwelijk en erfrecht van toepassing, met
dit verschil alleen, dat wanneer zij den bruidschat, anai, volkomen hebben aange-
zuiverd, zij niet meer tot de familie der vrouw behooren. Het in het oog vallend
verschil tusschen de Wemale, Salame en Sarane is, dat beide laatstgenoemden
meer vrijmoedigheid bezitten, meer maatschappelijke gebreken hebben en niet zoo
7
schuw zijn. Zij zijn beter gekleed en goed gehuisvest. In andere opzichten hebben
zij eene autochthonistische wereldbeschouwing. Albino's worden zeer zelden aange-
troffen.
De bosschen en boschgronden , esiolo, haiwui, lumute of tapehena, behooren op
Serang in eigendom aan de hena, nuru, amano, ipa of buli, in de verschillende
dialecten stam, gemeente, negari en onderdeelen daarvan. Zij zijn behoorlijk door
grenzen, auolo, tapentupei of ketatapene, bestaande uit beiden unate, rivieren
hanepene, steenen hatu, voorgebergten tetui, en boomen, hatani of ajuwoni, afge-
bakend. Over die gronden kunnen de stamgenooten vrijelijk beschikken; bij enkele
patalima-stammen echter met voorkennis van den patitana, afstammeling van den
eersten grondeigenaar. Grondeigendom wordt individueel verkregen door eerste ont-
ginning, paanoho muuano, door erfenis, ripiaupuo, als opbrengst eener boete, soune
of wutan, door koop makasahe, of ruil selui, de drie laatste wijzen in tegenwoor-
digheid der overige stamgenooten geregeld, ook wel door afbakening van het terrein.
In vroegere tijden was het verboden op gronden, aan anderen toebehoorende , bosch-
producten te verzamelen, te jagen of te visschen, zoowel in rivieren als langs het
strand, nahaiti, tot op zekeren afstand der riffen. Vooral is dit in strijd met de
bestaande gebruiken ten aanzien van de selia of jakuru, wanneer ter plaatse ai hua
aangebracht zijn. Tot de esiolo behooren ook de lapia hena, basa of ripiouwoni,
d. w. z. communale sagu-bosschen. De individueele gronden worden nog verdeeld in
tananela, geërfde gronden met vrucht- en andere boomen, valaan toitoi, beplante
gronden, mirimuu halaio, padi-gronden, enmirimuu siro, pisang-velden. Deripiaupua,
tati, of geërfde gronden mogen niet verdeeld, maar door de gezamenlijke erfgenamen,
anao auni, geëxploiteerd worden, onder toezicht van den oudste hunner. Gebrande,
voor den tuinbouw ontgonnen boschgronden heeten iutu melimu, verlaten tuin-
gronden, waarover echter niemand zonder voorkennis van den eersten ontginnermag
beschikken, takain huini of huhurairo, ook wel aivagan op Oost-Serang. Volgens
de rechtsbegrippen, kuusa matua akumena der pata ne memale of oorspronkelijke
Serangers, hebben de oudsten of hoofden geene bevoegdheid om over de gronden
der gemeente, althans zonder hare toestemming, te beschikken. Volgens hen loopen
de gronden der strandnegariën ook slechts tot aan den voet der bergen. Enkele
mohamedaansche en christen radja's trachten hierin wel verandering te brengen,
doch tot dusverre zonder gevolg. Eveneens erkennen zij niet de zoogenaamde souve-
reiniteitsrechten van het Nederlandsch-Indisch Gouvernement Alleen over terreinen,
waar negariën opgericht, zijn mogen de hoofden vrijelijk beschikken , bijvoorbeeld om
een door den eersten occupant verlaten erf zonder vruchtboomen aan een ander af
te staan, of wel een gedeelte van een erf, waar geene boomen staan, te bezigen
om den weg te verbreeden , een en ander zonder schadeloosstelling. Oneenigheden in
HTT BCLAKÜ SEHANO ÖF NTSAmA. 99
zake ^ensbepalmgen komen menigvuldig voor en veroorzaken niet alleen processen
bij de Mohamedanen en Christenen, maar ook twisten onder de Wemale,dietal van
jaren duren en brandstichting en koppensnellerij ten gevolge hebben. Vreemdelingen
die den bruidschat, anai of atate, in zijn geheel betaald hebben, hebben geene
rechten op de gronden der vrouw. Eerst wanneer al hare familieleden overleden zijn,
vervallen deze gronden aan haren oudsten zoon.
/
In vroegeren tijd werden de stammen, nuru, amano, of ipa, door den latu en den
makahitiaa bestuurd. De eerste had het oppergezag over de nuru, die in een of
meer hena verdeeld werd. De makahitiaa is het hoofd der hena, ook wel ninia
genaamd, bestaande uit een aantal wunui of huisgezinnen. Later werden er meerdere
hoofden benoemd en onder de patasiwa maselo het geestelijk gezag naast het
wereldlijke erkend. Tegenwoordig worden de stammen, die hun eigen grondgebied
bewonen, bestuurd door den latu of ratu radja, kolano, eene Temataansche bena-
ming voor radja, die echter boven den latu geplaatst wordt, of amanukui, den
vader die tot aan het uiteinde der grenzen gezag uitoefent. Aan dezen staan in rang
gelijk de kamare, kamalaa of woranggai, in beteekenis gelijk aan orangkaja,negari-
of hena-hoofden, voorts worangtua, anakota, oisa, lumoupi, ook wel matleen of
manlaolu, kinderen van de hoofdnegari, vervangers van den latu, bijgestaan door
de ana manane en marinu, woordvoerders en boodschaploopers. Al deze hoofden
hebben eigenlijk weinig te zeggen, vooral wanneer zij als persoon niet imponeeren.
De patasiwa maselo, of patasiwa telu waini, worden, voorzoover zij tot de Tala,Eti
of . Sapalewa behooren , elk door de latu inama, radja , tevens moeder en vader, bijgestaan
door den sainwei of sailuei, hoofd en sainewahui of saUbubu , uiteinde der vlag ook wel
genaamd pohon of of hudjong bandera, bestuurd. De mindere hoofden heeten manumeten,
de zwarte vogel, die boodschappen doet, en makuresi of malesi, voorvechter. De latus
in de binnenlanden, en voor een groot deel die de kusten bewonen, staan onder den invloed
der latu inama. Intusschen heeft elke negari een zelfstandig, onafhankelijk, oligarchisch
republikeinsch bestuur. Bij afdoening van zaken of onderzoek van staatkundige en
godsdienst-geschillen worden groote volksvergaderingen, saniri, waarbij alle mannen
tegenwoordig moeten zijn, gehouden; voor den Tala-stam te Waitala, grondgebied
van Wasia, te Waimooi, grondgebied van Hualooi, te Waikawa en Waiselau grond-
gebied van Eairatu, zoomede te Waisarisa, aan de grens tusschen Waisamu en
Eaibobo; voor den Eti-stam te Amarale, grondgebied van Piru, en voor den Sapalewa-
stam te Waimeten, grondgebied van Noniali. Onder de latu inama, ook wel kapala
saniri genaamd, staan de geestelijken als latu mauwen of mauwen temai en hunne
ondergeschikten de mauwen of mahuen, die in elke negari in het belang van de
nitu- of kakihan-aangelegenheden tegenwoordig zijn. Al deze hoofden komen door
keuze van de mindere hoofden, de oudsten en aniala, of het volk, aan het bewind.
lOÖ fltrr Ëtr.AKD sërajcg of küöaï^a.
waarbij ook op de afstamming wordt gelet. Niet alleen mannen, maar ook Trouwen
hebben bij de verkiezing der latu, kamalaa of woranggai eene beslissende stem. De
latu inama worden door de gezamenlijke latu gekozen. Door het Europeesch gezag
wordt de keuze in de strandnegariën erkend en bevestigd. De binnenlandsche latu
komen niet in aanraking met dat gezag. De latu ontvangen als teeken van hunne
erkenning een stok met gouden of zilveren knop, terwijl aan de latu inama klee-
dingstukken worden uitgereikt. Elk hoofd was in vroegeren tijd verplicht eene in-
structie te beëedigen. Die der latu inama komt op het volgende neder: dat zij geen
invloed zullen uitoefenen op de strandnegariën, dat zij het toevoorzicht hebben
over de kakihan-negariën , dat zij niet zullen toelaten dat iemand der strandnegariën
kakihanist worde, dat zij zonder voorkennis van het Europeesch bestuur geene ver-
gadering zullen houden, dat zij de rust in de binnenlanden moeten bewaren, dat
zij alle oneenigheden inderminne moeten afdoen, dat zij elke verhuizing naar het
strand niet zullen tegengaan, aan elke oproeping voldoen en van alle gewone en
buitengewone voorvallen aan het Europeesch bestuur moeten kennis geven. Hoe deze
instructie als eene doode letter is opgevolgd geworden, leert de geschiedenis. De
mindere hoofden worden door de latu inama, latu elak, kolano, amanukui, latu,
kamalaa en woranggai gekozen en aangesteld. De latu inama, latu mauwen of
mauwen temai verkiezen de mauwen buiten bemoeiing van een ander. Alle hoofden
en mauwen zijn gewoonlijk uit den stam , welken zij besturen. De inkomsten, makawoi,
dezer hoofden bestaan in het tiende gedeelte van de opbrengst der padi en
andere veldgewassen, het vierde van de toebereide rauwe sagu, het vierde van
de opbrengst der jacht en het derde gedeelte van die der visscherij, zoomede eene
kleinigheid, bijvoorbeeld een stuk wit lijnwaad, bij afdoening van zaken. Ook zijnde
onderhoorigen verplicht hunne woningen te bouwen, ihono numa, in vele negariên
echter tegen verstrekking van kaanimu, voeding, en tegemoetkoming in alles bij eene
mogelijke reis. Van de in den baileu ontvangen salaka krijgen zij ook een zeker aandeel,
en bij huwelijken hebben de latu inama, latu elak, kolano, amanukui, latu, ka-
malaa en woranggai, ook wel genaamd kapala sanira, rac^a, pati of orang k^ja,
aanspraak op een stuk wit lijnwaad van al degenen, die in hunne negariên woon-
achtig zijn. In sommige mohamedaansche en christen negariên zijn, als een gevolg
der inmenging van het Europeesch gezag om de hoofden ten nadeele van de be-
volking te believen, de volwassen mannen verpücht tot een bepaald aantal daags
bij het betrokken hoofd huis- en tuinwerk in heerendienst te komen verrichten. Als
teeken bij het overbrengen van bevelen naar andere negariên hebben de afgevaar-
digden der latu inama, latu elak, kolano en amanukui, die over meer dan één
hena of ninia het gezag uitoefenen, bij zich een stok, toane, of wel de makute
buai, een stuk touw om den arm. De hoofden mogen zich de bezittingen hunner
onderhoorigen niet toeëigenen, maar hebben het recht in het belang van de negari
xm.
Blz.lOl.
HET EILAND SERANG OP NUSAINA. 101
sasi, jakuru of selia te leggen of tabu te verklaren, bij welker overtreding de schul-
digen met boete ten behoeve der hoofden worden gestraft. In de negariën Lasa-
hata, Lumaeli, Kasie, Hatunuru, Uwen, Warasiwa, Niwetelu, Karlutu, voorts
oostelijk tot Lumareat, wordt het bestuur door vrouwen, latumahinaoflatumavina
uitgeoefend. De man, dien zij tot echtgenoot kiest, wordt door de bevolking aange-
merkt als de stokdrager, d. i. degene die door het Europeesch bestuur erkend en
bevestigd wordt. Het is moli of momoni de namen der besturende hoofden uit te
spreken. Zij worden allen bij hun titel genoemd. Vóór of langs een hoofd heen gaande
moet men bukken, jato wahuu, en daarna gehurkt zitten, irue sararoa. In de wo-
ningen zitten de hoofden op matten, in de baileu op de tatopata hutini, een stuk
te dien einde bewerkt hout Bij ontmoeting onderweg, supunomai, gaan de minderen
op zijde. Blgft men in tegenwoordigheid van een meerdere staan, dan is zulks een
bewijs van weinig eerbied. Bij ontmoeting van hoofden laten de Mohamedanen de
sarong, die zij op den schouder dragen, naar beneden vallen, als bewijs dat zij hem
op hun blooten schouder wel willen dragen. De hoofden spreken de minderen aan met
au wam, gij, de minderen omgekeerd met kamala of upun. Schuldig bevonden zijnde,
betast men de voeten der hoofden, zeggende: «Upu au san aku pee wai aimuwee,»
d- i. Heer, ik ben schuldig, vergun mij uwe voeten te kussen. Overigens verschillen de
hoofden in leefwijze en aanzien weinig van de welgestelden in de negari.
Op geheel Serang treft men slechts drie standen aan, als: de kakihai of adellijken,
waartoe alle hoofden en hunne afstammelingen behooren; de maansia, tamata kiiti,
aniala of onggonggoon, de zoogenaamde mindere man, en de ata, hiiti, ataina of
joka, slaven* Ingevolge instellingen des lands kunnen de tamata kiiti ninmierinden
stand der kakihai komen; de kinderen volgen slechts den vader, wanneer de anai
behoorlijk is aangezuiverd, zeodat de kinderen eener tamata-moeder kakihai worden
kunnen, zonder dat de vrouw als zoodanig wordt aangemerkt Huwelijken tusschen kaki-
hai en tatama kiiti worden in den regel toegestaan, omdat de huwelijken, uitge-
zonderd die, waarbij de makawate bepaald is, alleen bij keuze der betrokkenen
gesloten worden. De slaven zijn meestal vreemdelingen, afkomstig van Kowiai en
Onin, landschappen op Nieuw-Guinea, verder van Manipa, Boanoo, Banggaai, Tobungku,
Eambaena en Seasea, die door de mohamedaansche strandbevoUdng ingeruild werden
naar gelang van den ouderdom en het physisch voorkomen tot een bedrag van f 50 tot
f200. Vooral in de negariën aan de oostkust van Serang werd sedert eeuwen on-
gehinderd slavernij en menschenhandel gedreven. De afschaffing daarvan wordt tot
dusverre niet met kracht bevorderd. Onder de Wemale worden zelden slaven aan-
getroffen. Zij worden gebezigd voor huiswerk, landbouw, jacht en visscherij, doch
als de overige vrije huisgenooten of bloedverwanten behandeld. Ofschoon eigen-
dom van den meester, worden zij als negarigenooten aangemerkt en is hun toestand
102 HET KILAND SKRANG OF NUSAINA.
te verkiezen boven degenen die landbouw corveën en heerendiensten moeten ver-
richten. Het huwelijk tusschen een slaaf en eene slavin heeft plaats, wanneer de slaaf
aan den eigenaar der slavin den bruidschat, anai, voldoet en deze de ipuna aan den
eigenaar van den slaaf terugbetaalt, in welk geval de kinderen den vader volgen en het
eigendom van diens meester worden. Zij blijven evenwel bij den eigenaar der moeder
wonen, zoolang deze in leven blijft. Bij niet-betaling van den anai worden de verwekte
kinderen onder de beide eigenaren verdeeld. Het wordt den eigenaar niet euvel
geduid eene slavin te huwen of liever deze als gehuwde vrouw te behandelen, het-
geen meermalen plaats heeft met de slavinnen welke van Tobungku en Kambaena
afkomstig zijn; in dat geval volgen de kinderen den vader. Krijgsgevangene kinderen,
mariou, worden goed behandeld en mogen nimmer verkocht worden. Pandelingschap
bestaat onder de strandbewoners van Oost-Serang in meerdere of mindere mate.
Manumissiën komen nimmer voor.
De Seranger is zeer gehecht aan zijne bloedverwanten, als tot één bloed behoo-
rende. Het gebeurt niet zelden, dat dezen, bestaande uit ama of amakae, vader, ina
of inakae, moeder, meme of momon, oom, meme embina of owai, tante, upumanona
of tatan manawa, grootvader, upumahina of tatan hihina, grootmoeder, koamanona,
oudste broeder, koa mahina, oudste zuster, koali manona, jongere broeder, koali
mahina, jongere zuster, kuana of uhenaa, kinderen, tame uhena, manawaa, schoon-
zoon, tameamakae, schoonvader, en tamehihinaa of wete, schoonmoeder, eensgezind
onder één dak samenwonen. De ouden van dagen worden geëerd en de kinderen behoorlijk
behandeld en verzorgd. Het vaderschap berust op de verklaring der vrouw. Sterven
de ouders beide, dan gaan de kinderen bij de naaste bloedverwanten van vaders- of
moederszijde. De vrouwen en kinderen eten te zamen met den vader, uitgezonderd
wanneer er vreemdelingen in huis zijn. Over het algemeen worden de weduwen,
mahina masahai, die niet met den broeder huwen, welwillend behandeld en van al het
noodige voorzien, als zij oud geworden zijn. Behoeftige ouders moeten door hunne kinderen
onderhouden worden. Intusschen is het momoni wanneer de zwagers, sao mamone,
elkander vóór of achter voorbijgaan. Eveneens mogen de schoonzoons nimmer in de
nabijheid der schoonmoeder komen. Dit is in strijd met de atate matamena. De schoon-
moeder mag den naam van haren schoonzoon niet uitspreken, maar moet hem ana of ala
noemen. Eveneens de schoonzoon, die de moeder zijner vrouw als ina, moeder, aanspreekt
Gewone dagelijksche zaken, als kleine beleedigingen,junasomineteasi,8chelderi]en9
vavaku, het vernielen van kleinigheden, jataja taneia om een ander te beleedigen,
het toedeelen van slagen, papa, zonder verwonding, het uiten van obscoene ge-
zegden, ilehu maininite, in tegenwoordigheid van vrouwen, worden door de betrokkene
latu, kamalaa en woranggai in hunne woningen onderzocht en instantelijk afgedaan
HET EILAND SKIUNG OF NUSAINA. 103
door oplegging van sonne of boeten tot een gering bedrag. Voor het niet-opvolgen
van bevelen wordt de schuldige gestraft met het drinken van eene bepaalde hoeveel-
heid zeewater. Geringe diefstallen worden gestraft met de rondvoering der schuldigen
door de negari met gong- en trommelslag en behangen met kalapabladen. Andere
zaken of misdrijven, als diefstal, manaa, moord en doodslag, ihunu tamata, brand-
stichting, kapotoke numa en overspel , janona, worden door de latus in de baileu in tegen-
woordigheid van alle hoofden en oudsten en van de geheele bevolking, zoowel
mannen als vrouwen, onderzocht, jarania sou, en afgedaan, inata sou, door oplegging
van de van oudsher vastgestelde boeten. Dit is de gebruikelijke afdoening van zaken
bij de patasiwa mamali en makuala, zoomede bij de patalima. Bij de patasiwa
maselo kan de zaak nog in hooger beroep, sinata sou manete herine, bij de latu
inama worden gebracht Na een voorloopig onderzoek gelasten zij de manumeten om
al de hoofden en mauwen op den bepaalden tijd zich in .de baileu te verzamelen. In
de vergadering worden de partijen gehoord en zoo noodigbeëedigd, ten einde de zaak
tot helderheid te brengen. Na afloop van het onderzoek worden de partijen verwij-
derd en eischen de sailuei en sailbubu de volgens het gebruik vastgestelde straf,
gewoonlijk in boeten bestaande. Lijfstraffen worden nimmer aangewend als middel om
het beleedigd rechtsgevoel te bevredigen; alleen onder de strandbevolking, alwaar de
rotan, eene straf die alleen op slaven toegepast wordt, en het voetblok, truncus,
tot in 1880 gebruikt waren. Omtrent de graviteit der straf wordt alsdan beraad-
slaagd en daarna in tegenwoordigheid der partijen de straf door de latu inama uit-
gesproken. Alles geschiedt in het openbaar, in tegenwoordigheid der geheele bevolking.
De gebruikelijke boeten zijn bij diefstal : in een huis , driehonderd borden en een gong met
teruggave van het gestelene; in een tuin, dertig oude schotels en een gong; in een
tuin waar selia of sasi is gelegd, negenhonderd-negen-en-negentig gongs of koperen
muziekbekkens ; bij moord of doodslag, honderd-en-vijftig borden, behalve de vergoeding der
lichaamsdeelen, als voor het hoofd een groote gong, voor de oogen twee zilveren of gouden
armbanden, voor de ooren twee gouden oorhangers, voor de vingers tien zilveren ringen,
voor den buik een groote tampajang, voor de ingewanden honderd snoeren fijne blauwe
koralen en voor het hart en de penis een gouden slang en een oude schotel; bij
brandstichting, negenhonderd-negen-en-negentig gongs; bij overspel, een gong, vijftig
tot honderd oude schotels en een uti-uti-sarong voor den man, en voor elk kind der
vrouw een oude schotel. Het wegvoeren door de ouders van een geschaakt meisje
uit de woning van den schaker wordt met eene boete van drie gongs gestraft. De-
zelfde straf ondergaat de schaker, wanneer hij het meisje kort na de schaking aan
hare ouders terugzendt Een aanslag op iemands leven, welke door een derde tijdig
is verhinderd, wordt gestraft met eene boete van vijftig oude schotels. De zaken
van moord en doodslag door lieden uit andere negariën of tot een anderen stam
behoorende, worden niet onderzocht, vóór en aleer de bloedverwanten van den verslagene
104 HET BHiAND SERANO OF NÜSAINA.
wraak hebben geoefend en iemand, tot de bewuste negari of stam behoorende,
hebben ter dood gebracht. Wordt een negari beboet, dan is elk huisgezin verplicht
daartoe bij te dragen. De aan slaven opgelegde straffen moeten door de eigenaren
gedragen worden , terwijl deze de vrijheid hebben die slaven in het openbaar met den
rotan te kastijden, een straf welke door vrije lieden nimmer kan worden ondergaan. In
de mohamedaansche en christen strandnegariën, die tot op een zekere hoogte onder de
Europeesche rechtsmacht ressorteeren, worden, voorzoover dit geschieden kan , de door
het Nederlandsch gezag vastgestelde straffen opgelegd.
Oorlogen, nisa, ontstaan zoowel bij de patasiwa als bij de patalima gewoonlijk
door de niet-betaling der ipuna, jataniake mahina niipuna, of der boeten wegens
moord en doodslag, jataniake soune hei mahunu tamata, opgelegd; door het jacht-
maken op gronden aan eene andere negari toebehoorende , met andere woorden : grens-
geschillen , iraki iripaki ; schaking van gehuwde vrouwen , jena tamata si mahinajana ;
moord in eene andere negari gepleegd, mahunu tamata; ten gevolge van beleediging
in openbare ex tempore zangen , makapata neini ; doordien een man aan een tot een
anderen stam behoorende vrouw of man zijn partes genitales laat zien ; ook wel meer-
malen om andere futile oorzaken. Eenmaal tot den oorlog besloten, verzamelen de
betrokkene strijders de noodige voeding en wordt de kalapanoot geraadpleegd, ese
muna, naar den vermoedelijken uitslag. Is deze gunstig, dan begeven er zich honderd-
en-vijftig tot driehonderd mannen onder aanvoering van eenen kapita of ouden malesi
met hunne met hanevederen, keta manui hunui, en rood en wit katoen, hasautinu
paputike wauni, versierde geweren, hola, pijl en boog, husuna, piek, puta, zwaard,
sodi wunui en schild, auwene, naar de bewuste negari, ten strijde. Gebeurt het
echter dat den avond te voren het koken der sagupap, soha lopia, mislukte, of dat
het aangemaakte vuur uitging, erine nimate, of wel dat zij onderweg het geschrei
van den vogel, soe, hooren, of dat een slang, nija, dwars over hunnen weg gaat,
dan wordt de aanval uitgesteld en keeren de strijders terug. Geene slechte voor-
teékenen waargenomen zijnde, naderen zij de negari tot op een vierde uur afstands
en bouwen daar een loods voor hunnen aanvoerder. Gedurende den nacht wordt de
pinang, haikahua, Areca catechu, en de haikulipa, Amomum villosum, alweder
geraadpleegd, nauwa, en zoo de voorteekenen gunstig zijn, beginnen zij des morgens,
in stilte de negari genaderd zijnde en achter groote boomen zich dekkende, met
geweren en bogen op de bewoners, die zich vertoonen, te schieten. Wordt er een
uitval gedaan, dan verdedigt men zich met het zwaard en de piek, van beide zijden
zooveel mogelijk trachtende de koppen der gesneuvelden te snellen en mede to voeren.
Dusdanige oorlogen of schermutselingen dmen van één tot tien en meer jaren. Gaat
men ten strijde, dan bmdt men eenige wortelen, ai waati, om den buik ofbestrqkt
het lichaam met gewijde olie, wake aia waati, om onkwetsbaar, kapane , te z^. Ook
HET EILAND SERANO OP NUSAINA.
105
worden tot hetzelfde doel bladeren en houtsoorten gekauwd, gelijk het heet om hitte ,
moed te verwekken. Bij overwinnig, mahunusi, of wanneer een of meer koppen
gesneld zijij, keeren zij terug in de nabijheid hunner negari, dansende, jakalala, den
raronea of overwinningszang zingende en blazende, op de tahuri of tahunia, triton-
schelpen, of op bambuzen vervaardigd tot het geven van scherpe, doffe geluiden, enz.
terwijl een der strijders naar de negari gaat, om van den terugkeer kennis te geven.
Alsdan kleeden zich de jonge ongehuwde vrouwen, napuanaia, in hun prachtgewaad
en gaan den strijders, hunne daden in zang verheerlijkende, tegemoet, nemen de ge-
snelde koppen in ontvangst, terwijl de strijders haar op den voet volgen , om deze aan
de gehuwde vrouwen, mahinaenaea, die in de negari bij de suano of tanopane, het
huisje, waar de koppen voorloopig bewaard worden, zich vereenigd hebben, over te
geven. De bewuste koppen, unu huwai, worden alsnu op den gewijden steen, in het
midden der tanopane geplaatst, nedergelegd , terwijl door dezelfde vrouwen sirih, kauna,
pinang, pulauwa, en sigaretten, karikisa, in den mond gestoken worden. Nadat men in
eenen kring om den steen gedanst heeft, worden de koppen in de tanopane opge-
hangen. Vervolgens worden de oorlogschimpliederen , mam, door alle aanwezenden
dansende in koren gezongen en wordt er gegeten en gedronken. Vijf dagen daarna worden
de koppen in boomen bewaard, om later op bepaalde plaatsen te begraven. Om den
oorlog te doen eindigen, plaatst de overwonnene partij in den nacht de ai hua katane ,
een levenden boomtak, waaraan tainina, palmbladeren, aan het boveneinde bevestigd
zijn, vóór den ingang der negari van de overwinnaars, als teeken dat men den vrede
verlangt Wordt dit door dezen niet begeerd, dan plaatsen zij een gelijk teeken vóór
de negari der verslagenen en moeten deze den oorlog voortzetten. Blijven de suc-
combanten onder de patasiwa telu waini echter bij hun voornemen, dan roepen zij
de tusschenkomst in der latu in ama, die den manumeten afvaardigt, om van beide par-
tijen de betrokkene hoofden bij zich te doen verschijnen. De latu inama onderzoekt
de zaak en beboet den schuldige met driehonderd borden, drie gongs en drie pa-
tola sarongs. Vroeger bedroeg de boete negenhonderd borden, negen gongs en negen
patola's. De schuldige wordt tevens aangezocht zijn kalkkoker en sirih-pinangtasch aan
de tegenpartij aan te bieden, welke denzelfden beleefdheidsvormreciproceert. Alsdepi-
nangpruim gereed gemaakt is, spreekt de latu inama op indrukwekkende wijze hen
toe en vervloekt ten slotte dengene, die hare bevelen niet opvolgt. Voor de ont-
vangene kalk moet de schuldige bovendien aan zijne tegenpartij een ouden schotel en
een patola sarong betalen, siena kapune puputine. Behalve eene belooning aan de
latu inama en de overige hoofden, bestaande uit een groote gong of ouden schotel,
moeten de partijen de noodige spijzen en sagero bijeenbrengen, om een gemeen-
schappelijk feest te vieren , kaa kobekobe. De latu inama laat hen in tegenwoordigheid
hunner onderhoorigen elkander de hand reiken en spreekt hun nogmaals aan. Na
het feestmaal begeven de partijen zich in stilte naar hunne neganën terug. Gronden
106 HET EILAND SERANQ OF NUSAINA.
of andere negari-eigendommen vallen niet in handen der overwinnnars. Om vijand-
schap of het voornemen tot oorlog aan te duiden, worden op verschillende wijzen in
het midden der voetpaden, in de bosschen of by rivieren kenmerkende teekenen
geplaatst
De cultus der Wemale bestaat in de erkenning van tuale, upu nanite,
lanite of langi, het mannelijk beginsel, dat in het uitspansel woont, en rapie, of
upu tapene, het vrouwelijk element, dat in de aarde zijnen zetel heeft. Aan deze
krachten worden gewoonlijk geene offers gebracht, dan alleen wanneer eene onvruchtbare
vrouw, ten einde raad, kinderen verlangt Zij worden evenwel bij eedsafleggingen als
getuigen onder de namen upu langi of nanite en inaolapuano , upu tapene en tuale rapie
aangeroepen. Bij ziekten en om hulp te verkrijgen oflFert men aan de nita, booze
geesten, voorts aan de nitu, geesten der voorouders, die, daartoe opgeroepen, bij
voorkeur zich ophouden in de aupuo , beeldjes een menschelijk figuur voorstellende , in ge-
wijde steenen, hatu momoni of hatu asatana, of wel in de nabijheid der taneimutuana
molia, voorwerpen uit den ouden tijd, als pika inae, rood en blauw gebloemde oude
schotels, ook makasara genoemd, kete liti, koperen ketels, balauka nijake, gouden
slangen, en kusa momoio, gepolijste tampajangs, een en ander van Oostaziatischen
oorsprong, ook aan het hoofd der nitu, den geest van den afgestorven eersten
stamvader, de nitu elak^ en zijne helpster de nitu makanehi waena, die hun
verblijf houden in de tutuu, het zoogenaamd kakihanhuis. De nita of booze
geesten van het mannelijk en vrouwelijk geslacht bewonen de lanite, het uitspansel,
verder de aiwei elake, hooge boomen, de bosschen, ook wel de hatua eini, groote
steenen of rotsen. Deze plaatsen zijn momoni, heilig, en mogen niet betreden wor-
den. Zij hebben ten doel de menschen te kwellen en op allerlei wijzen nadeel te
berokkenen. Zij nemen de gedaante aan van harige menschen, d. w. z. menschen
in gomutuvezelen gewikkeld, nita la ai, of van gedeelten van het menschelijk
lichaam, bijvoorbeeld van een arm, een been, de borsten etc., nita tue. Worden de
boomen beschadigd of omgekapt, of wel de steenen met excrementen als anderszins
bezoedeld, dan wordt de nita verontwaardigd, naneinitaia, en maakt den betrok-
ken persoon krank. De toovenaar moet alsdan de nita door het links en rechts
zwaaien met bladeren van de CodiaeimiMoluccanum en Dracaenaterminalis oproepen,
kono nita, en hem of haar acht tot tien oude kostbare koralen, een stuk rood lijn-
waad en eenige Ghineesche muntstukken in het bosch offeren. Zij nemen ook de
gedaante van menschen aan om in de bosschen met mannen en vrouwen vleesche-
lijke gemeenschap uit te oefenen, welke voor den mensch meestal doodelijke
gevolgen heeft. De nitu zijn de geesten der afgestorvene voorouders, die met
de nakomelingen in den droom verkeeren en aan wie schier bij elke ge-
legenheid voor den aupuo, den hatu momoni of hatu asatana, ook wel in de sainane^
HET EILAND SERANÖ OF NÜ8AINA. 107
een vierkanten bak van vastgebonden bamburepen, waarvan debovenrandmetsonge,
jonge bladeren van de Arenga sachamfera, versierd wordt, ook voor de tanei mutu-
ana molia, omdat de nitu daar menigmaal als bij hunne vorige bezittingen vertoeven ,
geofferd wordt. Deze oude voorwerpen worden gewoonlijk in een mand aan de nok
van het huis opgehangen. In andere gewijde manden worden ook aangetroffen borden ,
veelkleurige steenen, stukken hout of schelpen, kogels van steen of ijzer, ringen
en armbanden van schelpen, door den afgestorvene bijeengebracht Het gebruikelijk
gebed om geluk luidt o. m. bijv. vóór het op reis gaan , in het Fasahari-dialect : cAse
hini tata isia, upu isia mutue, ataki usu hala tepi mulala ioko toja, tepi akalouwa
hinia, asa aitu hua tepi japuku, humani aila Maa umhuna haliku amane, umsaka
jaa ohohoa tutu aleu huni amania,» d. w. z. Ik smeek u, voorvaderen, gij voorouders,
wanneer ik langs den weg ga, laat geen slang mij aanvallen, laat mij niet ziek
worden, laat mij niet van den boom vallen, laat mij hen , die met kwade voornemens
op mij loeren, kennen, verzorg mij op een goede wijze, totdat ik in mijne negari
terugkeer. Voorts bij ziekten in de negari: «Aka sei mutue, hala momiani, tepi
hese aku uhenaee, muluee, tepi hese momoisia, owa isia, tepi hese inaisia,»d. w. z.
Ik smeek u, betreffende deze ziekte, laat deze mijn zoon niet treffen, of mijne dochter,
laat deze hunne neven en nichten niet treffen, hunne tantes, laat deze hun moeder
niet treffen. Aan de afgestorvenen, die de levenden voortdurend in bescherming moeten
nemen, worden in de woningen in een ouden schotel gekookte onrijpe pisang, ge-
kookte kaladi, Colocasia antiquorum, ubi, Dioscorea sativa, enpatatas,Batata8edulis,
met een kalapadop of een beker olie en water geofferd. Op den hatu momoni, een
grooten platten steen in het bosch, omringd door kleinere steenen, worden, na de nitu
eerst door het blazen op den tahuri of tahunia opgeroepen te hebben, gewoonlijk
vijf pakken gekookte rijst, katupa, met sirih-pinang, kalk en tabak nedergelegd.
Ook wordt onder het aansteken van een esi, toorts van damar,op den hatu asatana,
nabij de baileu, geofferd en gebeden om genezing bij ziekten, geluk bij ondernemingen
als anderszins. De geofferde artikelen worden gewoonlijk daarna door den offeraar
genuttigd, om te doen blijken, dat het hem een eer is het overgeblevene te gebrui-
ken. Elke stam, nuru of ipa, bezit bovendien voorwerpen ter vereering of nagedach-
tenis uit de oude tijden, zijnde de eigendommen der stamvaderen, welke in de
woning van den betrokken oudste worden bewaard. G^en vreemdeling mag, in
eene andere negari zijnde, aan de beschermgeesten daarvan offeren. De bevolking
van Kobi en Sariputi, twee negariën aan de noord-oostkust van Serang gelegen,
offeren tevens de eerstelingen der padi, kala holua, in den vorm van gekookte
rijst in vijf pakken met sirih-pinang, kalk en tabak op een bord aan hunne voor-
ouders, ule upuun, als een bewijs van erkentelijkheid. Deze handeling heet pumana
ke airaha mutue, of de afgestorvenen spijzigen. De patasiwa maselo of telu waini
offeren aan den nitu elak en zijne helpster nitu makanehi waena, in de tutuu, het
108 BETT EILAND SEBANG OP NUSAINA.
kakihanhuis, en wel door tusschenkomst van den hoofdpriester, mauwen temai, die
het gebed doet. De offers komen ten voordeele der mauwen , en in compensatie daar-
van ontvangen de offeraars voorwerpen, die, zoo het heet, door de nitu vervaardigd
of van hen afkomstig zijn, als: iawen schild, tulie parang, hautui zaadpadi, saripu
alauni met bloemen versierde palmbladen, en dergelijke. Deze artikelen door de
mauwen in het geheim vervaardigd, brengen geluk aan, volgens de volksopvatting.
De nitu der patasiwa maselo houden hun verblijf in de tutuu, doch bezoeken de
achterblijvenden ook in hunne woningen. Wanneer hun geween buitenshuis wordt
vernomen, zijn de mannen, die het huis bewonen, verplicht hen te onthalen, anders
vangen zij de ziel van een der levenden op, nitua sine hitumai, en voeren deze bij
den nitu elak, van wien deze eerst tegen grootere offers kan worden ingelost, kanama.
De persoon, wiens nitu is opgevangen, wordt noodwendig ziek en blijft in dezen toe-
stand, totdat de noodige offers bijeengebracht zijn om hem te verlossen. Na het over-
lijden verandert de wanui siwanu, of imnawa eigenlijk adem, in nitu. Deze zetten inde
tutuu en in het luchtruim hun bestaan als op aarde voort, huwen onder elkander, doch
verwekken geene nakomelingen. De nitu dergenen die eeuwen geleden gestorven zijn
en waarvan niet meer gedroomd wordt, verdwijnen in het uitspaiisel, nanite. lOm
met de nog aanwezige nitu gemeenschap te oefenen, als het ware de associatie van
de levenden met de geesten te vernieuwen, worden op bepaalde tijden in de tutuu
feesten gevierd, onder den naam van kakihan, bij welke gelegenheid de novices,
zijnde jongelingen die het tijdperk der puberteit zijn ingetreden , worden aangenomen
en zoo het heet in de geheimen der patasiwa maselo of telu waini ingewijd. Door-
dien de ritualiën op de meest geheimzinnige wijze, waartoe ook de medewerking der
nitu niet mag ontbreken, verricht worden, zoo is dit eigenaardig gebruik onder de
pata ne Memale in hoog aanzien gekomen niet alleen, maar ook gevreesd. Het
streven der kakihanisten is de instandhouding der voorvaderlijke instellingen ten op-
zichte van de vereering der nitu. De zoo gevreesde geheimzinnige feesten worden in
de tutuu, de verblijfplaats van den besturende of het hoofd der nitu , nitu elak, de groote
nitu, gevierd, nadat vooraf het terrein van gras en onkruid gereinigd en de tutuu
opnieuw gerepareerd is. Dusdanige huizen of liever smalle langwerpige loodsen vindt
men bij elke patasiwa maselo-negari, op een afstand van twee tot drie palen daar-
van in het bosch. In sommige negariên vindt men meer dan één tutuu en worden
deze op verlangen van den mauwen temai opgericht. Wanneer een nieuwe tutuu ge-
bouwd moet worden, doet de latu mauwen alle leden bijeenkomen, om met hem het
benoodigd bouwmateriaal te verzamelen. In de eerste plaats wordt de hoofdstijl
gekapt Na van bladeren en takken ontbloot te zijn, omringen de mauwen dezen,
een ieder met zijn bamburoeper in de hand, en dansen negen malen er omheen.
Daarop wordt de paal bewerkt en naar de plaats gesleept, waar het nieuwe gebouw
zal worden opgericht Is de benoodigde voeding byeengebracht, dan maakt men een
XIV.
/ffft
ft*
^
• •••••
7.
O-
ttl«»«.
..."
!♦♦•
\^S\
•»»»HCJ^* •••""*•"
>c :.
O
11.
inr
13.
18.
10. .>•
••• • •
15. ,•
16
• • • •
*^#*^ "*■■"••"
20.
Blz.108.
HET iaULM) SERANG OF MJSAINA. 109
begin met den opbouw. De mauwen maken , nadat zij het hoofd en de lendenen met oude
lijnwaden en patolas omwonden hebben, met scherp gepunte stokken een gat in den
grond. Is dit diep genoeg, dan werpt de mauwen temai een bord en een pas gesnelden
kop, bij gemis daarvan ook wel een drogen menschenschedel in het gat, en wordt
de paal onder het zingen van toepasselijke liederen opgericht. De loods met
overhangend dak rust op negen palen en wordt van alle zijden met atap of sagii-
bladeren zorgvuldig gedekt. Aan de twee tegenoverstaande smalle zijden worden
geheimzinnige openingen gemaakt. Langs de wanden worden in de lengte zitplaatsen
aangebracht. De hoofdstijl wordt bij plechtige gelegenheden met de vezels, gumutu,
en de jonge bladeren van den arengboom versierd. In dit gebouw, dat onder toe-
zicht der negari-mauwen staat, worden de tritonschelpen, de bamburoepers en
andere tutuu-benoodigdheden bewaard. De meeste goocheltoeren worden bij inwijding
der novices en het bezoek aan de negariën door de eedgenooten U»n toon gespreid. De
bewuste jongelingen, die in de puberteitsperiode zijn en in den nitudienst moeten
worden ingewijd om later als mannen op te treden, eene plechtigheid van initiatie
dus, verzamelen zich acht k tien dagen vooraf in het huis van de negari-mauwen.
Onder de patasiwa maselo is elk mannelijk persoon lid der gemeente , doch hij wordt
eerst als man beschouwd, wanneer hij in de kakihanclub is opgenomen. Het wordt
bovendien als eene schande aangemerkt, te huwen voordat men een kakihanist is
geworden. Jongelingen uit andere negariën mogen ook aan die plechtigheid deel-
nemen. Van daar begeven zij zich, op 'slands wijze gekleed, op den rug van een ko-
peren belletje voorzien en het aangezicht met een patola sarong als het ware geblinddoekt,
ieder in den arm genomen door den masaloo, of geleider , masaloo metene en masaloo
tunine, geleiders ter linker- en ter rechterzijde, naar de tutuu of het kakihan-
huis. Vóór het verlaten der negari nemen zij op hartverscheurenden toon afscheid
van hunne bloedverwanten en minnaressen, omdat zij, door de mauwen en andere
kakihanisten bewerkt, in de overtuiging zijn, dat de nitu elak in de tutuu hen
hunne nitu uit het lichaam zal rukken, om die later eerst en alleen op voorbidding
van de mauwen los te laten of terug te geven. De masaloo trachten hen evenwel
tot bedaren te brengen. In de tutuu gekomen, wordt de blinddoek afgenomen en de
pela, eigenlijk litteeken, gemaakt of getatueerd door met dorens in de huid te
krabben, kaMh, of prikken, en daarna de wond met kleurstoffen in te wrijven. Aldus
worden zij waardig gemaakt om aan de nitu voorgesteld te worden. Het woord ka-
kihai beteekent ook adel: door tatuage tot den adel der club verheven. Vervolgens
gelast de manumeten dat de novices, nadat zij met de fijngestampte wortelen der
Curcuma longa bestreken zijn, met de beenen kruiselings op de bank langs de
loods gaan zitten en de handen openhouden, alsof zij iets ontvangen moesten. Daarop
neemt hij zijn bambutrompet of blaasroer, plaatst het onderste gedeelte daarvan in
hunne handen en spreekt, allerlei onmogelijke geluiden in de bambu makende en de
110 HET EILAND SKRANG OF NU8AINA.
stem der nitu nabootsende, tot ieder hunner. Hij bezweert en bedreigt hen met
doodstraf om alle kakihanplichten te vervullen en al het in de tutuu gebeurde geheim
te houden. Dit alles geschiedt in den donker. Na den achtsten dag begeven zij zich
met de masaloo naar de negari bij den mauwen lou latu of mauwen temai, die met
hen naar de tutuu terugkeert Gedurende het verblijf in de tutuu worden zij door
den tiwasou, den spreker en de overige mauwen geïnstrueerd om hunne bloedver-
wanten goed te behandelen, niet met hen te twisten en hunne vrouwen niet te ver-
leiden; voorts worden hun de oude traditiên, zoomede de geheimen van den stam en
van de kakihanclub, medegedeeld. Van personen niet tot hun bloedverwanten be-
hoorende, zelfs kakihanisten, mogen zij evenwel, wanneer dat noodig voorkomt, den kop
snellen. Ongehoorzaamheid aan de bevelen van de mauwen of latu inama of
overtreding van de gebruiken van den stam, anders ook genoemd de patasiwatelu
waini, worden met boeten van drie borden tot drie patola sarongs gestraft Op de
mededeeling aan een derde van de zoogenaamde kakihangeheimen staat de dood,
welke straf zelfs door een zoon tegen den vader, wanneer hem zulks is opgedragen,
moet worden voltrokken. Op den eersten dag van de bijeenkomst in de tutuu begeven
de kakihanisten of getatueerde clubgenooten, de novices achterlatende, zich des nachts
naar de negari, gewapend en gekleed als ten strijd uittrekkende. Het hoofd der mauwen
en anderen die tot dat einde vergunning verkregen hebben, veroorzaken door op bijzondere
wijze te blazen allerlei doflfe geluiden in den bamburoeper, hetgeen aangemerkt wordt
als de stem der nitu. De vrouwen en kinderen, deswege verschrikt en ontsteld, maken groot
misbaar, hüiilen en verbergen zich. Terwijl de overige clubgenooten op verschrikkelqke
wijze uitgillen: »hia, hia, hoë, hoe, inamu sei, amamu sei, ami aka hia hia, ami
aka hoë hoë,» d. w. z. hia, hia, hoë, hoë, wie is uwe moeder, wie is uw vader,
wij behooren tot de hia hia, wij behooren tot de hoë hoë, spreken de mauwen en
overige personen in de bambu, grafstemmen nabootsende alsof de voorvaderlijke
nitu in die bambu aanwezig zijn, en eischen onder het slaan op de daken met lange
boomtakken of stokken van de in hare woning aanwezige mahinaenaena of gehuwde
vrouwen allerlei eetwaren en dranken om de afgestorvenen te vergasten, welke na
hun terugkeer onmiddellijk op eene bepaalde plaats in het bosch gebracht worden.
Tevens wordt het een ieder die niet tot de club behoort, zoo ook de vrouwen, ver-
boden de tutuu in den omtrek te naderen. De bijeenbrenging van allerlei spijzen en
drank geschiedt vervolgens eiken dag ruim en volop , om de vastgestelde boete te ont-
gaan, en dient, na als ofTer aan de nitu te zijn gebracht, tot feestviering der man-
nen in de tutuu, totdat de novices naar de negari wederkeeren. Vóór het verlaten
der tutuu krijgen de pasmgewijden van de mauwen een stok, aan beide uiteinden
met hane- of casuarivederen versierd, welke stok, naar men gelooft, door de nitu
gegeven is als bewijs , dat zij in het geestenland geweest zijn. Uit de tutuu komende
moeten zij waggelend loopen, niet spreken en zich suf houden, als waren zij nog
HET EILAND SKRANG OF NU8AINA. 111
door de nitu bevangen. Hun huis moeten zij door de achterdeur binnentreden,
alles omgekeerd plaatsen en schuw in het licht zien. Den volgenden dag worden
zij door den masaloo naar de rivier gebracht om te baden, waama zij te huis nog
drie dagen vasten en zich zonderling gedragen moeten. Tot eene volgende bijeen-
komst in de tutuu is het hun verboden de grijze pisang, uri sinaan, en de harige
ubi, siavu hatele, te nuttigen. De gevolgde ceremoniën moeten de kakihanisten ook
sterker en gehard maken tegen invloeden van toovenaars. Behalve aan de tatuage,
herkent men elkander bij vertoon van den bambuzen kalkkoker, het symbool van den
bamburoeper, eha. Door de toetreding tot dezen Manendienst is men verplicht elkander
te helpen, als behoorende tot één huisgezin. Onder de Mohamedanen en Christenen
telt men zeer vele geïncarneerde kakihanisten. Alle kakihanisten vereeren den nitu
elak als het hoofd der tot hunne bloedverwanten behoorende afgestorvenen. Het
Christendom werd bereids onder het bewind der Oost-Indische Compagnie op Serang
ingevoerd, en er bestaan tegenwoordig elf christen gemeenten op dat eiland. DeWe-
male-bevolking, de afpersingen moede der islaamsche strandhoofden , die op on-
wettige wijze praescriptieve rechten op haar trachten uit te oefenen, begeert op
verscheidene plaatsen het Christendom te omhelzen; doch doordien de opgang ter
bedevaart naar Mekka bevorderd en het systeem van boeleering met den islaam,
eene leer door de Tematanen tijdens hun bewind alhier gebracht, overal gevolgd
wordt, kan van hun verlangen geen notitie worden genomen. Op Oost-Serang zijn
vele Mohamedanen zeer fanatiek, daarin door het toenemend aantal hadjis ge-
sterkt Ten behoeve der op West-Serang aanwezige Christenen is te Amahei een Euro-
peesch hulpprediker geplaatst In verscheidene gouvernements-scholen wordt jaar-
lijks aan ongeveer zeshonderd kinderen onderwijs gegeven in het lezen, schrijven en
rekenen.
Behalve de hiervoren bedoelde nita of lita worden op Serang nog als booze geesten
aangemerkt de suwaika of mamuline, de gewone suwanggi en de putiana. Omtrent
den oorsprong van het suwaikawezen kan geene opheldering worden gegeven. Er
wordt slechts beweerd, dat de adepten door oude suwaika onderricht worden door
toediening van allerlei geheime middelen, lehu aihauwaa hini uma nania, drie
malen daags, en door het indruppelen der oogen, husi aihauwaa hini matan, met
voor het doel gewijd water. Na eene maand in behandeling of in de leer geweest
te zijn, brengt de onderwijzer zijnen leerlmg naar het bosch om zijn proefstuk, na-
melgk het zien door een boomstam, te leveren. Gelukt hem dit, dan wordt hij
verder onderwezen in de methode om de harten, of liever de walui of wanui, der
menschen op geheimzinnige wijze te verslinden. De suwaika neemt de gedaante aan
van varkens, honden, katten, vogels, slangen en krokodillen; ook van bladeren, bij
voorkeur die van de Artocarpus indsa. De meest gevreesde suwaika, meestal oude
112 HET EILAND SERAKO OP IHTSAINA.
vrouwen, zijn degenen die des nachts bij helderen maneschijn met loshangend haar,
hua pasawela, dansen, loe umala, om daarna het lichaam achter te laten, hatania
iarue, en door het dak met het hoofd alleen door het luchtruim te snellen, ten
einde, op welken afstand ook, menschenharten te verslinden, eigenlijk de walui op
te vatten en daardoor individueel nadeel te veroorzaken. Wordt het lichaam, dat bij
verdwijning of afwezigheid van het hoofd op den rug ligt, door een der huisgenooten
in eene andere positie gelegd, dan sterft de suwaika bij 'haren terugkeer. Deputiana
zijn de nitu van vrouwen, die bij den partus bezwijken omdat zij aan hare
mannen ontrouw waren geweest en dientengevolge tot straf na den dood geen rust
mogen vinden. Zij verschijnen in de gedaante van eenen groeten witten vogel van
bijzonder breeden vorm, of van eene schoone vrouw met welriekende kleederen
om de mannen te verleiden en hen uit wraak te emasculeeren. Hare nagels zyn
lang, om de testiculi der mannen gemakkelijk te kunnen uitrukken, mirana lasenia,
of afscheuren. Ook bezoeken zij bij voorkeur zwangere vrouwen, om de vrucht uit
nijd te vernielen. Als voorbehoedmiddel dragen de zwangere vrouwen alsdan bij zich
een soort vlechtwerk. Onder de Mohamedanen worden om het huis , waarin zwangere
vrouwen wonen, op bepaalde tijden vuren aangemaakt en zout, Spaansche peper,
zoomede bladeren van den roinaunboom er in geworpen. De rook daarvan is de punti-
ana onverdraaglijk. Ook is het gebruikelijk in de gabagaba omwanding der huizen,
roinaimbladeren als afweringsmiddel te steken. De nitu sial wordt door de Mohame-
danen ook als een geest aangemerkt , de personificatie van sial of ongeluk.
De bevolking van Serang let met de meeste zorg en nauwgezetheid op alle uit^
wendige verschijnselen. Wanneer het gepiep der simite , Pteropus edulis , bij of in het
huis, of wel in het bosch wordt vernomen, beteekent zulks dat er koppensnellers
in aantocht zijn. Het geschrei van den soe, nachtuil, tegen den morgen is een slecht
voorteeken. Wordt het gezang van de unune, een nachtvogel, des nachts in de
nabijheid van een huis gehoord, dan is de suwaika of mamuline bezig het hart van
een der huisgenooten te versUnden. Een sprinkhaan, kaaka, om de lamp fladderende
is een teeken van geluk. Wanneer een haan vóór iemands aangezicht kraait, dan
beteekent dit dat hij vreemdelingen zal zien. Laat een spin, kainawa, voor iemand
zich nedervallen, dan is dit een onheil voorspellend teeken. Het is momoni, verboden,
om de nija rarerene, een soort kleine slang, te dooden. Ook is het den huisvader
niet geoorloofd het huis te verlaten, wanneer een vreemdeling daar aanwezig is. Is hij
genoodzaakt zich te verwijderen, dan behoort hij aan dén vreemdeling de scheede
van zijn zwaard in bewaring te geven, waardoor deze verplicht wordt zijn terugkeer
af te wachten. Het is een slecht omen, wanneer bij het verlaten e ener woning een
der achterblijvenden begint te niezen; de vertrekkende is alsdan verplicht eenigen
tgd nog te vertoeven, om geen ongeluk op zijnen weg te ontmoeten. Momoni is het,
/
BET EILAND SEBANG OF NÜSAINA. 113
eveneens iemand die getooverd heeft of een ofier plengen wil aan te raken of in
zijne handelingen te storen, ook wel iemands haar- of nagelafval te verbranden.
Gewijde plaatsen worden overal aangetroffen waar nitu en booze geesten zich tijde-
Iqk ophonden, als in de bocht van Asole, Eaap Woka, op bepaalde plekken aan
den oever der rivieren Sariputi, Saliha, Sanial en meer andere plaatsen. Het heiligste
der heiligen is de top van den berg Menanggale en de plaats, waar voorheen
Nunusake lag. Op of bg deze plaatsen, of liever wouden, mag niemand hardop spre-
ken, lachen, balddadigheden plegen of zijne excrementen achterlaten. Behalve dieren
en planten, die eene nitu hebben, kunnen allerlei voorwerpen, zooals steenen, me-
talen etc., door incantatie van bepaalde personen, die volgens het volksgeloof het
latente leven opwekken kunnen, de nitu in zich krijgen.
Om de toekomst te raadplegen, of te weten te komen of eene onderneming
zal gelukken, een zieke genezing verwachten kan, ook wel om verlorene of gestelene
artikelen te ontdekken, hai of nauwa, bezigt men, onder aanroeping der betrokkene
nitu, allerlei middelen. De hai kaa hua is het kauwen van een jonge, in tweeën ge-
spleten pinang, waarvan de rand der schil alléén met kalk wordt bestreken; blijkt
het, dat het inwendige der schil rood is, dan is dit een slecht omen, of degene,
die de pinang gekauwd heeft, de dief. Bij de hai kalipa of nauwa loha katou hata
wordt een stuk galoba-Amomum villosum, stok waarvan de beide uiteinden met
droge kalk bestreken zijn, herhaalde malen met beide armen gemeten; blijkt het
dat de stok langer wordt, dan is dit een slecht teeken. Dezelfde meting met de
armen geschiedt ook op daartoe bereide sagublad-ribben , hai hupalee wekini. Bij de
hai wusuu neemt de betrokken persoon twee bladeren van de XJrtica ovalifolia eenigen
tijd in zijne handen. Na die bladeren weggeworpen te hebben, moet hij de handen
boven het hoofd wringen. Wordt bij deze beweging het eigenaardig geluid van kra-
kende vingers vernomen, dan mag de persoon eene onderneming wagen of is de
gewaande dief onschuldig. Hai esemuna of nauwa nua masihua heet de handeling
waarbij een jonge kalapanoot in tweeën gekloofd en, na de stukken met de handen vast
tegen elkander gedrukt te hebben, op den grond geworpen wordt. Vallen de beide
zijden open, dan is dit een goed teeken. Valt slechts een der doppen open, dan
zal de zieke bijvoorbeeld genezen, doch langzaam. Het gloeien van een ijzeren
bijl heet nauwa hoko tiamaa. Een bepaalde hoeveelheid brandhout wordt door den
toovenaar bijeengebracht Nadat de bijl er onder gelegd is, steekt hij het vuur aan.
Wordt de bijl gloeiend vóórdat al het hout verteerd is, dan is dit een goed teeken.
Bij de launlele neemt de deskundige persoon een druppel gewijde olie en doet dien
in een kom met zuiver water. Uit de verschillende wijzigingen, die, naar hij zegt, de
druppel ondergaat, voorspelt hij de toekomst. Bij onbeduidende zaken neemt de
Seranger een bak met sesele mananate, roode ^agongkorrels , roept de nitu in stilte
8
114 HET EILAND SERAN0 OF NüSAINA.
en gepeins aan en doet een greep. Grijpt hij tot drie malen achtereen drie, vijf,
zeven, negen, elf, of hoogere onevene getallen, dan is het lot hem gunstig. Door
de nauwa moho imaan, het armspannen, laun lapaa soi, het doorsnijden van den
gemberwortel, laun leute limaan, het in beweging brengen van het roerhandvatsel
en nog meer andere wijzen tracht men de toekomst te voorspellen. Verscheidene
oude lieden beweren ook dat zij regen maken kunnen, junane heti wunane, door
de bast van den pararaboom, na aan de nitu gewijd te zijn, in water te leggen.
Droomen, mansenu, schrijven de pata ne Memale toe aan de werking of invloe-
den der nitu om de achterblijvende bloedverwanten te waarschuwen, hen tijdig voor
naderende onheilen te behoeden of er op voor te bereiden. Droomt iemand dat hij een
geschenk krijgt of een stuk zilver ontvangt, dan is dit een goed teeken en zal hij
in het laatste geval in eer en aanzien stijgen. Eene nieuwe woning bouwende in den
droom, of een veld ontginnende, zal men een zijner bloedverwanten verliezen.
Droomt iemand dat al zijne tanden uitvallen, dan zal er in zijne woonplaats hongers-
nood komen; verliest hij echter slechts een voortand, dan zal een der familielieden
sterven. Droomt iemand dat hij met een der afgestorvenen eet, dan zal hij spoedig
sterven of het graf van den persoon van onkruid moeten reinigen. Ontmoet men in den
droom een Nederlander, dan zal er ziekte in de negari komen. Droomt eene gehuwde
vronw dat zij een berg bestijgt, dan zal zij spoedig bevrucht worden, en zoo meer.
De nita hopu of nachtmerrie ontstaat doordien een booze geest, de nitu van den
slapende ontmoetende, deze tracht te verwurgen.
Om zijne eigendonmien, meer in het bijzonder boomvruchten, visch en andere
zaken, tegen baldadigheden van derden of diefstal te beveiligen, bezigt men de
ule of mutue, zijnde tabufiguren, het een of ander voorstellende, welke tegen den
boom of wel tegen de in den grond geplaatste staken vastgebonden worden. De
meest gebruikelijke mutue, die onder aanroeping der nitu geplaatst worden, zijn:
de ule hahu of mutue hahua — men legt ergens in de takken van den boom een
varkenskaak; degene die dezen boom nadert en de vruchten daarvan neemt, zal door
wilde varkens verscheurd worden — ; deulehuhaan,howaang,ofmutuehovea — men
maakt van gabagaba een beeld van den krokodil, bindt om den nek daarvan een
stuk rood katoen en plaatst het op een staak bij den boom; degene die de vruch-
ten van dien boom plukt, zal door den krokodil verslonden worden — ;deulemula-
lati of mutue mulala — men maakt van de zoo men zegt vergiftige slang , mulalati
of mulala, een beeld van hout of gabagaba en bindt dit tegen den te beschermen
boom; degene die de vruchten daarvan plukt, zal door zulk een slang gebeten
worden — ; de ule sika of mutue sikaa — men maakt van gomutuvezelen het beeld
van een kat die om haren hals een rooden band draagt en plaatst het onder den
HST ULAKD 8ERAK0 OF NUSAINA. 115
boom; degenen die den boom naderen, znllen buikpijnen krijgen of een gevoel in
hun maag ondervinden alsof er een kat aan krabt — ; de ule otasiran — men
maakt een pop of beeld van den mensch van gomutu en plaatst dit onder den
boom; degenen die de vruchten van dezen boom plukken, zullen buikpijn krijgen
of het gevoel alsof iemand hun de ingewanden uittrekt — ; de ule raha of mutue
riko-rikoa — men neemt twee stukken scherpe bambu en bindt deze kruiselings
onder aan den te beschermen boom ; degenen die in de nabijheid van dezen boom komen,
zuUen stekingen in de ingewanden krijgen — ; de ule inu mutohu of mutue nitan
wairoro — men neemt een ledigen kalapadop en doet daarin het blad van de Colo-
casia antiquorum, voorts een weinig zout en Spaansche peper, wikkelt een en ander
in gomutu en plaatst het op een staak in de nabijheid van den boom ; degene die de
vruchten van dien boom plukt, zal zijn neus verliezen — ; de ule tia raha of mutue
apulouwa — men neemt twee kruiselings op elkander vastgebonden bambulatten,
maakt aan het boveneinde een stuk hout vast, waaraan eenige Curouma longaplantjes
hangen, en plaatst deze tegen den boom; degene die den boom nadert zal diarrhoea
krijgen en sterven — ; de ule asa wani of mutue tuleia — men maakt van gabagaba
een beeld van den casuari, ook met den rooden band om den nek, en plaatst dit
op een staak bij den boom; degene die de vruchten van dezen boom steelt, zal door
den casuarivogel in het bosch doodgetrapt worden — ; de ule tahuan of mutue lase-
poota — men neemt een kalapadop en doet daar een ronden steen in, wikkelt
beide in gomutu en plaatst ze onder den boom; degene die de vruchten neemt
zal zwelling aan de testicuU krijgen — ; de ule salee of mutue sania — men neemt,
een stuk geroosterde sagu en legt het onder den boom; degene die de vruchten
steelt, diens buik zal zwellen als sagu door water verzadigd — ; de ule momalu of
mutue mumanua — men maakt op een stuk hout het teeken
, plaatst dit op
vier staken onder den boom en bedekt het vervolgens met twee stukken atap; de-
gene die de vruchten van den bewusten boom eet, zal krankzinnig, maluu worden.
Het aantal ule of mutue is zeer groot en hangt af van de vindingrijkheid van
den persoon, die ze in toepassing brengt Het verschil tusschen de mutue en de selia
is, dat de straf op overtreding der eerste door bovennatuurlijke invloeden geschiedt,
terwijl die der tweede door den persoon of het hoofd, die de selia geplaatst heeft,
overeenkomstig het gebruik wordt bepaald. Bij zware overtreding kan zelfs de dood-
straf er op volgen.
De eedsaflegging, saha of wape, geschiedt op verschillende wijzen. Men bezigt de
wape tapena, wape hena, of grondeed, de wape ari, ook genaamd aisaha tuhana, of
parang-eed, de siroo kikunar of de jonge-sagustam-eed, de saha ninu hatuwaa of
116 HET EILANI) SSBAKG OF NÜSAINA.
de steendrinken-eed en de Muapa hatan tuen of omgekapte-sagaboom-eed onder
de pataliina. Bij de wape tapena nemen de eedafleggers ieder een weinig aarde in
de hand en begeven zich naar den mauwen , die in tegenwoordigheid van de geheele
gemeente voor de baUeo uitroept: <upu nanite, upu tapena, tuale rapie, masue-
masueke manahu heteke inejenanitaneiretaammereesanamatepotamimanahuheteke
imata puise , » d. w. z. Heer uitspansel , heer aarde , hemel en aarde , wanneer in waarheid
hij gezegd heeft, dat hij (op de tegenpartij wijzende) zijne goederen genomen heeft, dan zal
hij (weder op de tegenpartij wijzende) niet gelukkig zijn, maar alles (zijne geheele familie)
sterven. Daarna wordt een weinig aarde in den mond genomen. De wape ari heeft op ge-
lijke wijze plaats , doch in plaats van aarde nemen de partijen ieder een parang of zwaard
in de hand. De siroo kikuna bezigt men gewoonlijk bij grondgeschillen. De partijen begeven
zich op het terrein in quaestie , nemen een stuk gepunte saguschors en steken daarmede
in een sagustam, onder het uitspreken van: «upu nanite, upu tapena, tuale rapie,
manahu heteke musueke lapia weire manahu heteke ine nie au mata, manahu au
kue inei mata,» d. w. z. Heer uitspansel, heer aarde, hemel en aarde , wanneer uwe
(van de tegenpartij) woorden, deze sagu-gronden betreffende, waarheid bevatten, dan
zal ik sterven, zoo niet, dan zult gij (tegenpartij) sterven. De saha ninu hatua
wordt aangewend bij ontkenning van misdrijven als diefstal, overspel en wat dies
meer zij. Tot dat einde neemt men een schotel met water, doet daarin een slijp-
steen, slijpt vervolgens in het water een parang, voegt er bij een weinig steenpoeder,
een weinig aarde, een weinig regenwater, een weinig roest van een pijl, en een
weinig zout, en mengt dit dooreen. Dit gedaan zijnde, neemt een der oudsten den
schotel in zijne handen en vóór het huis van den beschuldigde staande reept hij
bijv. in het Pasaharisch dialect: «aisaha ini hatuwaa, aisaha ini tuhanaa, aisaha
ini kaitahuwaa, aisaha ini rowaa, aisaha ini lilomoa, aisaha ini tasiaa , ukoe halaeme
tuhanaa, ukoe halaeme kaitahuwaa, ukoe halaeme rowaa, ukoe halaeme lilomoa, ukoe
halaeme tasiaa pala ne mansia te meraha salamusi amonio te sahule hese mesi , ne pala ne
sala amuni sehui japuku halaeme , » d. w. z. (Bij) dezen eed (is gebezigd een) steen, meraha
een parang, een weinig aarde, een weinig regenwater, een weinig pijlroest, (en) een
weinig zout; houdt hem in het oog, gij steen, parang, aarde, regenwater, pijlroest,
zout; wanneer hij niet schuldig is dan zal hem niets deren, schuldig zijnde moet
gij alle hem treffen. Is hij schuldig, dan moet hij weldra gevoelen dat zijn lichaam
zwaar wordt als een steen of als aarde, dat zijn hals gekorven wordt door een
parang, dat hij koud wordt als de regen, dat hij gestoken wordt door pijlen en
dat zijn vleesch wegsmelt als zout Zijn de partijen echter tegenwoordig, danbehoo-
ren zij een weinig van dit vocht te drinken. Bij de laluape hatan tuen schoppende
partijen onder het uiten der gewone vervloekingen den stam van den omgekapten
saguboom. Gewone vervloekingen, wate otoo, bij de patasiwa, zijn:nitaasakaaka, de
booze geest zal u verslinden; woomina sireteka, booze menschen zullen u dooden;
JV.
Blz.117
HET EILAND 8BRAN0 EN NUSAINA, 117
howaang keeka, de krokodil zal u verscheoren, en nog meer; bij depataliina:knkna
jeroloakan, dé donder zal zijn hoofd in tweeën splijten; ha&ua japita, de varkens
zullen hem verscheuren; momea heseeme, een ziekte zal hem treffen; aia jaroru
eme, een boom zal hem dood drukken, en nog honderden meer. De Serangers ge-
looven in het algemeen aan de kracht der eeden en vervloekingen en halen tal van
voorbeelden aan, om hun beweren te staven. De bewoners der binnenlanden gaan
derhalve er moeilijk toe over, om een valschen eed, saha mehali, af te leggen. De
eeden treffen volgens het oude volksgeloof niet alleen den persoon, maar ook zijne
kinderen en kindskinderen. Middelen om de kracht der eeden te ontwijken of den
eed te bezweren zijn niet bekend. De mohamedaansche en christen bevolking van Serang
hecht aan de eedsaflegging op de mohamedaansche en europeesche wijze hoege-
naamd geene waarde. De Wemale, die veel omgang met de Salame en Sarane hebben,
beschouwden ten langen leste ook de wijze van eedsaflegging der vaderen als van
weinig beteekenis en leggen tegen eene kleine belooning met de grootste kahnte en
vrijmoedigheid een valschen eed af.
Het koppensnellen, jena wunu, wordt behalve ten behoeve van den nitudienst,
ook aangemerkt als een maatschappelijk gebruik der vaderen, upuma wosima,
de atate matamena, dat nageleefd behoort te worden. Van de afschafiKng daarvan
is tot dusverre geen sprake, ook omdat de middelen daartoe ontbreken. Behalve
in den oorlog, om bewijs van moed te leveren, worden er tevens koppen ge-
sneld, wanneer de tegenpartg nalatig is de opgelegde boete te betalen, wan-
neer men voor het eerst een sagero- of palmwijnboom tapt, voorts bij het op-
richten en wanneer het dak wordt gelegd van baileu's en tutuu's, bij het op-
richten van de nanehute kahitetui nawai of loods, waar de kakihanisten zich
uitrusten, bij het intreden der jongelingen in de kakihanclub ten einde als
afgezant te dienen bij de afgestorvenen, vervolgens door jongelingen om met eere
de ruano, schaamgordel, te mogen dragen, bij sterfgevallen van hoofden en aan-
zienlijken, eindelijk om bij de vrouwen en maagden ia aanzien te komen of hooger
te stijgen. De koppen mogen overal gesneld worden , uitgezonderd in de negari, waar-
mede men het verbond van vriendschap en wederkeerig hulpbetoon, pela, gesloten
heeft Voor dat doel vereenigen zich ettelijke mannen, het getal van twintig niet te
boven gaande, en drinken te zamen den eed van geheimhouding. Alles voor den tocht
bijeengebracht zijnde, raadpleegt, nauwa, de oudste hunner de voorteekenen, en be-
geven allen zich goed gewapend op weg. De jacht geschiedt alsdan op een
slinksche wijze. Eerst wordt op het slachtoffer met een geweer of pijl en boog
gesdioten. Is hij op den grond gevallen of kan hij zich niet meer verweren, dan
springt men uit de schuilhoeken op den buit, grijpt hem in het hoofdhaar en slaat
met de klewang, gewoonlijk in één slag, het hoofd af. Blijft het feit een geheim,
118 HET EÏLAJSD SERANQ OF NÜSAINA.
dan yertoeven de koppenjagers nog eenigen tijd ter plaatse, om meer koppen te
verkrijgen. Bemerkt men echter onraad in de negari, dan vertrekken zij met den
meesten spoed naar hunne negariën, gewoonlijk achtervolgd door de bloedverwanten
van den verslagene, die de voetstappen nagaan. Uit dien hoofde worden de rivier-
beddingen gekozen, opdat de vervolgers het spoor bijster raken. Ontmoeten
de koppeiyagers eene vrouw, dan maakt zij haar schaamgordel aan de achterzijde
open, om hen tot copulatie over te halen en zoodoende ongedeerd te blijven. Deze
aanbieding mag niet worden afgeslagen. Wordt een kop ten behoeve der negari ge-
sneld, als bij het oprichten van baUeu's, utaro, vandekakihanhuizen,tutuu,detano-
pane of suano, het gewijd huisje waar men de jongelieden ook henen voert om de
ruano voor het eerst om te doen, dan houden de koppenjagers buiten de negari
zich schuil en laten door twee afgezanten, maialo, van hunne terugkomst kennis
geven. Op den bepaalden tijd, wanneer al de negarigenooten in feestdos gehuld
zijn, wordt de kop door de jubelende en tierende menigte binnen de negari gebracht
De dansende vrouwen maken het bovengedeelte hunner sarong open, als het ware
om den kop in ontvangst te nemen, ipele uro, terw^l deze de suano of tano-
pane wordt binnengevoerd. De gelukkige jager wordt door de mannen tot malesi
of held uitgeroepen; de oude vrouwen bieden hem rgst en sagero aan, terwijl de
jonge maagden zijn hoofdhaar, nadat de mauwen een weinig haar boven de slapen
heeft a^eschoren, zijn lof bezingende, met aeri sino, welriekende olie, zalven. Ver-
volgens wordt de kop naar de baileu gebracht enopdengewijdensteen, hatuasatana,
nedergelegd of aan de kole- of sole-, Codiaeum moluccanum, en aihuru-, Dracaena
terminalis, struiken opgehangen. Alle mannen verzamelen zich in de baileu om te
eten en te drinken; de vrouwen dansen, mamiri, op het plein waar de baileu staat,
nu en dan bijgestaan door twee mannen. De vrouwen zingen de tjerlele en de man-
nen de kapata nusaina. Na den maaltijd wordt de algemeene rondedans, maku,
uitgevoerd, tot den volgenden morgen. Daarna wordt een hond van den malesi, asu
malesi, doodgeslagen, op het vuur geroosterd en het hart er uit gehaald, dat
weder gepofd en onder de gezamenlijke jachtgenooten, ieder een stu]ge, om zulks te
verslinden, verdeeld wordt Het overige bewaart men indenhoogennunuboom,Ficu8
Altimeraloo Bxb. De kop wordt, behalve wanneer hij dienen moet om in het ge-
graven gat voor den hoofdpaal te worden gebezigd, ook zoo hoog mogeUjk in den
boom opgehangen, om, wanneer het vleesch verteerd is, den schedel in de suano of
tanopane te plaatsen. Het onderkaakbeen bl^'ft echter het eigendom van den koppen-
sneller, dat hij op geheimzinnige wijze verbergt en alleen biy plechtige gelegenheden
beziet, ook om aan de nitu te vertoonen. Als het feest afgeloopen is, maakt de
mauwen achter op de ruano, apane of schaamgordel van den nieuwen malesi, het
heldenteeken, toule en wanaL
HST EILAND SIRANQ OF NUSAINA. 119
De negariën, hena, ook wel als pena uitgesproken, worden bij voorkeur op hoogten,
of wel in de nabijheid van rivieren of kleine stroomen gebouwd, opdat de bewoners
zich bij aanvallen gemakkelijk verdedigen kunnen. In oorlogstijd worden er bentengs
of palissadeeringen van bambu, makanuuta nawai tinina, opgericht en daaromheen
voetangels, sonana, in het gras gelegd. De woningen worden niet geregeld aange-
legd. In het midden der negari vindt men echter een open plein, alwaar de
hatu asatana staat — by de patasiwa aan de zeezijde, bij de patalima aan
de landzijde — en feesten gevierd en vergaderingen gehouden worden. Straten,
nanane, zijn er niet, behalve in de mohamedaansche en christen nederzettingen.
In elke negari vindt men een baüeu utaro, een pamali-huis, suano of tanopane,
alwaar de gesnelde koppen en de wapenen der jonge mannen bewaard worden,
alwaar zij den nacht doorbrengen en de apane of ruano voor de eerste maal
om de lendenen der jongens wordt geslagen; voorts onder de patasiwa telu maini
de tutuu en de nanehute kahitetoi nawai, die echter buiten de negariën staan en
waar de kakihanfeesten gevierd worden. In de mohamedaansche en christen
negariën vindt men tevens de mesdjid, de kerk- en schoolgebouwen, alle door de
gezamenlijke negari-genooten in corveedienst opgericht en onderhouden.
Heeft iemand het voornemen eene woning, numa, te bouwen, dan noodigt hij zijne
bloedverwanten en vrienden uit om op den bepaalden dag het bosch in te gaan,
ten einde materialen, numa heini, te verzamelen. Dit werk wordt als eene feest-
viering aangemerkt, omdat de belanghebbende voor eene groote verscheidenheid van
spijs en drank behoort te zorgen en onder de inheemsche bewoners de gewoonte
bestaat, om bij eenig zwaar werk elkander wederkeerig te helpen, akanuhu of aisopo.
Zijn de benoodigde houtwerken bijeengebracht, dan worden er gaten in den grond gemaakt
en de stijlen, zonder formaliteit of plichtplegingen jegens de nitu, alléén dat bast en
schors niet verwijderd mogen worden, er in geplaatst In den grond, onder de plek
waar het slaapvertrek moet komen, pleegt men wel geneeskrachtige kruiden en wor-
telen als voorbehoedmiddelen tegen de suwaika of mamuline te begraven. Men ar-
beidt vervolgens door, totdat de woning met atap, sagubladeren door de vrouwen
verzameld en aan bambulatten van 1.5 tot 2 Meters vastgehecht, gedekt is. Ge-
durende het dekken, dat in één dag moet geschieden, zijn de bloedverwanten van
den eigenaar verplicht, geschenken als gongs\ geweren, oude schotels en lijnwaden
te brengen. Alsdan moet de eigenaar een feestmaal geven voor de saanuma ahenuke
of bestijging der nieuwe woning, waarna ook gedanst en gezongen wordt De rust-
plaatsen der nitu, wanneer zij aangeroepen worden, de mutue waarop de aupuo,
houten beeldjes, staan, moeten evenwel vóór dien tijd gereed zijn. De eigenaar het
huis bewonende, werkt alsdan eiken dag alleen aan de voltooiing der omwanding,
totdat deze, gewoonl^'k binnen zestig dagen, in gereedheid komt Als dit afgeloopen is.
120 HET EILAKD 8ERANG OF NUSIINA.
worden op denzelfden avond de sagupap en het haardvnnr geraadpleegd, of de eigenaar
in zijne woning gelukkig zal zijn. Hij moet tot dat einde zelf de pap koken. Is
deze helder van kleur, dan is zulks een gunstig teeken; troebel zijnde, heeft het eene
tegenovergestelde beteekenis. Het haardvuur moet hij ook persoonlijk aanmaken en
afwachten, of dit zonder toevoeging van brandstofiFen den ganschen nacht doorbrandt
Het tegendeel daarvan is een teeken van ongeluk en veel ster^evallen. De huizen
der binnenland-bewoners, met bambu- of gabagaba-, ook wel atapomwanding, worden
alle veiligheidshalve en wegens de vochtigheid op palen van een tot twee meters
boven den grond gebouwd. Onder het huis behoort het terrein goed gereinigd
te worden, opdat de nitu der vaderen den eigenaar niet ziek make. De inwendige
inrichting der woningen is zeer eenvoudig. Na een soort open voorportaal te zijn
voorbijgegaan, komt men in een groot vertrek, de numa nanee, aan welks hoeken
van atapbladeren of bambu slaapkamers getimmerd zijn. Yóór en achter heeft men de
trap, elane, die naar buiten leidt Aan andere woningen heeft elk huisgezin een
afzonderlijken uitgang naar buiten, met elane die op en neer gehaald wordt Met
overal heeft men boven de numa nanee eene zoldering, sainanee, of sainanee par
rane, alwaar de erfstukken, oude voorwerpen die geëerd worden, kunnen worden
weggelegd, en kan men het dak onbelemmerd zien. De kookplaats, tuka, vindt men
in de numa nanee, ook wel in de zijvertrekken, en bestaat uit een houten bak met
aarde gevuld, waarop eenige steenen liggen. Behalve door de deuren en vensters,
verkrijgt men het Ucht ook door de dakopeningen. De waarde der huizen, waarin
hoogstens drie gezinnen, wunui, wonen, variêeren van f50 tot f350. De huizen in
de strandnegariën door Mohamedanen en Christenen bewoond, en die gewoonlijk in
huur worden opgebouwd, rusten op den grond, terwijl enkele een steenen vloer en
omwanding van planken hebben. De woningen der hoofden zijn veelal geheel van
steen opgetrokken met atappen dakbedekking.
Als huisraad vindt men in de meeste woningen: de lapua, mat om op te slapen;
popaha, een pot voor de sagupap; kauwahua, sagulepel van hout; atamua bambu
stokjes om de sagupap om te roeren; katopua, een soort zeef om de sagu te zuiveren;
avanihia, fijne saguzeef ; kokoa, fuik om garnalen te vangen ; sapeia, een mand om vruch-
ten en dergelijke uit het veld te brengen ;salata,sirihdoos van palmbladeren, kapilina,
een vierkanten mand of kist van sagubladjibben om kleedingstukken in te bewaren;
wetia, een werktuig om sagu te kloppen, kasihua; lepel van kalapadop; kahihuaka,
een houten hoofdkussen; voorts kesia, damar of harsstokken ter verlichting, eindelijk
de waena huini , bambuzen watervaten , schotels en kommen. In de door Mohamedanen en
Christenen bewoonde huizen treft men bovendien aan tafels, houten banken, stoelen,
kisten, petroleum- en olielampen, ijzeren potten en pannen , platte steenen om kruiden
fijn te malen , kalaparraspen , lepels van ijzer of koper , rijstblokken en wat dies meer zij.
HET EOiAlO) SEBANG OF NITSAINA. 121
De onde voorwerpen, mntae of tanei mutaana molia, die als erfdeel der vaderen
geëerd en zorgvuldig bewaard worden, zijn de pika inaeniolia,pinaIiataa,ofhalaLnai,
oude steenen schotels in verschillende kleuren met Chineesche figuren, kete liti,
koperen waterketels, kusa mamoio tampajangs of verglaasde steenen potten, bulauka
nijate of hunawanija, gouden slangen met draakvormige koppen, punawa ahu, gou-
den zwijnen, en oude lijnwaden. Het aardewerk werd volgens de mededeeüngen
vroeger door de Chineezen, Tasina, die met hunne wangkangs Oost- en West-Serang
bezochten, ingevoerd. De koper- en goudwerken z^n van Oost-Aziatischen oorsprong,
terwijl de lijnwaden veel overeenkomst hebben met die, welke de Oost-Indische Com-
pagnie voorheen uit Voor- en Achter-Indië medebracht Aan deze voorwerpen , die in
een mand of kist van palmbladeren bewaard worden, plegen bij naderend gevaar of
andere gelegenheden, even als voor de aupuo, offers gebracht te worden, niet alleen
door de heidensche, maar ook door de mohamedaansche en christen huisvaders. Ook
worden de wapenen, manunia, als hola, geweren, husune, bogen, soke, pijlen, ka-
niau, schilden, niputa of laisana, pieken, en niari of imahalia, zwaarden, in de
huizen boven de slaapplaatsen geborgen. De rijkdommen der Memale, als gongs,
of koperen muziekbekkens, schotels en andere aardewerken, voorwerpen van goud,
zilver of koper worden veiligheidshalve sedert onheuglijke jaren in den grond, liefst
in moerassen bewaard. Vandaar de bewering, dat oude schotels, mamakur, of arm-
banden etc. uit den grond moeten worden opgedolven, alwaar de nitu deze verbor-
gen hebben. Buiten- en binnenshuis worden tevens opgehangen, of tusschen de atap
gestoken, de onderkaken van herten, maianane wanai, van zwijnen, ahuwanai, van
buideldieren, Guscus maculata, marene anai, voorts slangen-skeletten, nija nunini,
en het schild der landschildpadden, paponu usai. Men hoopt daardoor voortdurend
op de jacht succes te hebben.
Even als arm-, hals- en voetringen, worden de Ueedingstukken op Serang als
sieraden, jahene ruwai, gebezigd. Onder de pata ne Memale, of liever de Wemale,
in tegenstelling van de Salame en Sarane, is de kleeding tamelijk eenvoudig en
bestaat — voor de mannen uit de ruano, apane of uhelia, gordels of banden der
schors van den malak- of posuroloboom of katoen om de schamelheid te bedekken,
welke in drie soorten verdeeld worden, als : de ruano kapita, welke door iemand, die acht
en meer koppen heeft gesneld, mag gebruikt worden; de ruano malesi, welke door
iemand, die een tot drie koppen, en de ruano maasieuro, welke door iemand, die nog
geen koppen heeft gesneld, mag gebruikt worden; vervolgens de asopea of saniha
hutini, hoofddoek, taulosua, een sarong of stuk lijnwaad om over het bovenl^f te slaan;
voorts sieraden, als: mamakur, doorschijnende armbanden van Chineeschen oorsprong,
sesekurolo, hoofdversieringen , uwenu solonia , halssnoeren van koralen , lokuhara imania ,
122 HET EILAin) SERANG OF NÜSAINA.
armbanden, lokohara litia, koperen vingerringen en lange haarkammen, seniwanata,
van bambu — voor de vrouwen uit den uhelia, den gordel om het schaamdeel te
bedekken ; de anune, eene sarong van geweefde jonge sagu- of Pandanus repens-bladeren ,
van den buik tot aan de knieën, die met de nisawala, buikband van roodgeverfde
rotan, vastgehouden wordt; de umasiro, een stuk boomschors dat voor hetzelfde doel
wordt gebezigd; verder sieraden als kasusuwaaka, hoornen haarpennen, puapuanaa
salaka, zilveren oorhangers, wenu solonia, halssnoeren van koralen, lokukaraimania,
armbanden, papila imania, armbanden van schelpen, en sapakuku litia, koperen vinger- en
toonringen. De uhelia of schaamgordel wordt door de gehuwde vrouwen langer gedragen,
om zich van de ongehuwde te onderscheiden. Dit kleedingstuk bezigen de meeste vrouwen
nog onder de anune of sarong. Ook bedekken de vrouwen bij plechtige gelegenheden hun
hoofd met bladeren van de Colocasia antiquorum en met bloemen , en behangen de armen
met takjes van de Codiaeum moluccanuuL Mannen en vrouwen bestreken hun lichaam
met kamiri- Aleurites moluccana, en kalapa-olie , en dragen, wanneer z^ zulks machtig
kunnen worden, de marele tapui of de gedroogde testiculi van de Cuscus maculata
als reukwerk om den hals. Vele mannen versieren hun baard en knevel met rood of
geel katoen, ook wel met vogelvederen. In de bosschen loopen mannen en vrouwen
slechts met den schaamgordel, zonder meer. De Mohamedanen, die ook van de kato-
himata tudung of hoofddeksel gebruik maken, hebben de half Maleische, half Arabische
dracht aangenomen, terwijl de mannelijke christenbevolking bij plechtige gelegenheden
bij voorkeur zich met Europeesche kleedingstukken en schoeisel tooit In het dage-
1^'ksch leven dragen de christen mannen wijde blauwgeruite broeken, met lange
zwarte ba^jus en een ronden hoofdkam van hoorn; de vrouwen blauwe of roode
geruite sarongs, met zwart of blauw gekleurde korte badjus, ook wel kabajas. Bg
plechtige gelegenheden zijn allen in het zwart gekleed. Zijden of batik sarongs mogen
de vrouwen van den minderen stand niet dragen, evenmin goud- en zilversieraden;
bij overtreding worden zij door de hoofden gestraft. De kinderen loopen grootendeels tot
hun tiende jaar naakt rond. Als zij naar school gaan, kleeden sommigen zich sledits
met de sarong, die zij gewoonlijk om den hals slaan, in stede van daarmede de
schaamdeelen te bedekken.
Onder de pata ne Memale worden alle spijzen, wakua, zonder zout of andere
[ kruiden, in bambugeledingen gekookt, of hokohoko, op het vuur gepoft Zij zijn groote
voorstanders van semiputride vleesch, visch of eieren. Het hoofdbestanddeel der
voeding is sagu, in den vorm van pap en van drooggebakken koeken, tevens aard-
vruchten. Bijst wordt zelden genuttigd. Na eene gelukkige jacht wordt dagen achtereen
veel vleesch genoten. In de voedingswijze en de bereiding der spijzenis bij de Mohamedanen
en Christenen veel verbetering te bespeuren. Personen die van krokodillen, slangen,
leguanen, haaien afstammen, mogen het vleesch dezer dieren niet nuttigen. Men
HET mLAND SXRANO OF NT7SAINA. 123
voedt zich driemalen daags, des morgens, des middags en des avonds, met ipia
sagapap, aiMa ihna gekookte ubi, ihu hokohoko gepofte ubi, kala hokohoko gepofte
wortelen van de Colocasia antiquorum, kasitela hokohoko gepofte Batatas edulis,
puria hokohoko gepofte pisang, isisi wahinia gekookte buideldieren, hahna hinia
gekookt varkensvleesch, peti hokohoko gepofte zoetwatervisch etc Als voor voeding
geschikt worden nog aangemerkt de tnleiaGasuarisgaleatns,leapata vliegende honden,
pipenoa landschildpadden , etia larven , tataua Mkvorschen , iloa palingen en nog andere.
Als drank gebruikt men water, veel sagero of palmwijn en bij plechtige gelegenheden
ook wel brandewijn, jenever, arak, van welke laatste zoowel mannen als vrouwen
groote liefhebbers zijn.
Volwassen, zoomede oude mannen en vrouwen maken den ganschen dag gebruik
van sirih-pinang, kaahua. Tot dat einde bezigen zij de kauwa, sirih,huaofpulauwa,
pinang, losa, kalk, kapiri, gamber en tabako, tabak. Bg gemis van deze artikelen
neemt men de kaha uku mamata, jonge sagubladeren, de waate huai, vruchten van
de Rhizophora conjugata en de hataule huai, Callophyllum inophyllum-vrucht Andere
narcotica zijn niet bekend, behalve op Oost-Serang, waar veel misbruik van opium
bestaat Tabak wordt niet alleen gekauwd, maar ook in den vorm van karikisa,
sigaretten, en in bambupijpen gerookt. Jongelieden mogen vóór het intreden der
puberteit geen sirih-pinang gebruiken.
Grelijk te verwachten was , zijn de woeste mannelijke bewoneren van Serang groote
liefhebbers van de ailaki of lakawuhu, jacht Dit bedrijf wordt ondernomen door
een tot vijf personen, ook wel met honden, nadat men in de eerste plaats door
nauwa de toekomst heeft geraadpleegd , of men geen ongeluk maar succes zal krijgen.
De mede te voeren wapenen z^'n geweren, pijl en boog, pieken en zwaarden. De
buideldieren, Guscus maculata, moeten door beklimming der hoogste boomen wor-
den gevangen. De verkregene wilde zwijnen en casuaris worden geroosterd, het hert
gevild, de slangen en buideldieren gerookt huiswaarts gebracht Behalve het aandeel
der hoofden, dat afgetrokken wordt, krijgen de jagers ieder evenveel vsüi den buit
Het visschen geschiedt behalve met netten, fuiken, lijnen en dergelijke ook door
het in het water werpen van bedwelmende wortelen, bladeren en vruchten, die, fijn-
gestampt zqnde , met water vermengd worden. De meest gebruikelijke bedwelmings-
middelen zijn de wali tuha waate of tuhan tumun, wortelen van den siruha,
Barringtoniarsoorten, zoomede de bladeren en vruchten van de kaposine-plant, Ormo-
carpum glabrunL In andere negariën vischt men met pijl en boog en met obors of
flambouwen van droge kalapabladeren vervaardigd. Vogels worden gevangen met lijm,
masinuti of apulua, bereide hars van den Artocarpus incisa, met samoheta, strikken,
ten einde levende exemplaren voor den verkoop te verkregen, en met siana, pijl en boog.
124 EBT EILAND SEBANO OF NUSAINA.
Bij den landbouw wordt op de gesteldheid van den bodem niet gelet. De land-
bouwer zoekt een plek uit die hem behaagt, zoowel op de vlakten als langs de berg-
hellingen in het bosch, en begint met vrouw en kinderen de boomen om te hakken.
Vindt hij echter onder den arbeid een tot een knoop gegroeide slingerplant, waarop
hij in het bijzonder letten moet, dan verlaat hij de plaats om eene andere te zoeken ,
vermits de knoop eene waarschuwing is, dat hij ziek zal worden of dat de koppen-
jagers hem te eeniger tijd zullen komen storen. De omgekapte boomen en takken droog
geworden zijnde , worden in brand gestoken. Daarna plant men in het midden van den
tuin uri, puria, of huria, pisang, en aan den rand tehuoftohua, suikerriet, manisa
of kalatupa, Spaansche peper en verscheidene asiahu of ihu, ubi-soorten. Daarop
wordt eene omheining gemaakt en de djagong of padi geplant Bij het planten der
laatste gewassen loopen de mannen vooruit om met scherp gepunte stokken, op 0.4
tot 0.6 meter afstands van elkander, gaten in den grond te steken, kasihuele,
waarin de hen volgende vrouwen en meiqes de korrels werpen, welke ze met
den voet toedrukken. Het is momoni als de vrouwen de gaten maken en de
mannen de korrels er in werpen. De gronden, welke om de twee jaren verwisseld
worden, worden in den drogen tijd, nale timuia, ontgonnen, en tegen het invallen
van de eerste regens bij het aanbreken van den west-moeson, nale halate, wanneer
de djagong geoogst is , de padi in den grond gezet Yan bemesting, uitgezonderd met
plantenasch, is geen sprake. De grootste padituin van een persoon is ongeveer twee
honderd meters vierkant Het veld wordt slechts twee malen gewied, inatu ehua.
In het midden van den tuin bouwt men een hutge , alwaar de landbouwer met zijne famihe
tijdelijk verblijf houdt, om de herten en wilde zwijnen te verjagen. Gedurende het
tijdperk der vruchtzetting worden de padivelden, waka nahala, met gewijd water
uit bambuzen door den eigenaar besprenkeld. Wanneer de padi rijp is, mag geen
vreemdeling het veld betreden, momoni siriM simasoi ahenuke. Begeeft zich
iemand in den tuin, dan wordt hij vastgehouden en zijn zijne bloedverwanten of
negarigenooten verplicht hem uit de handen van den eigenaar te verlossen tegen
betaling eener boete van dertig borden. Het oogsten van padi geschiedt door snijden,
riki masoi, of afstroopen der korrels boven eene mand, sokatL De padi wordt in
bossen, masoi wunui, of wel los in een a&onderlijk hutje, tane manimu of
lubura, bewaard, omdat het almede momoni is deze in huis op te bergen. De korrels
worden bij gebruik op den vloer der woningen, raati, met de voeten, kaite masoi,
van de halmen gescheiden. De djagongsoorten, die het meest aangeplant worden, zijn
de sesele, de gewone, en de sesele mananate, de rpode soort, beide van drie maanden
groeitijd. De padisoorten van drie tot vijf maanden zijn de hala tarora, de hala
tambaga of ala pulu palole katania, de ala puluti paloli usen, een pulutsoort, de
ala vauvauwa, de ala manian, de ala puluti en puluti mete, beide pulutsoorten,en
Ml.
Blz.124.
HET EILAND SERANG OF NÜ8AINA. 125
de ala alusia of ala dara mangamo. Van de pulutsoorten wordt meer werk gemaakt.
Vóórdat men de ka^ang, kahuwee, plant, doet men de te planten korrels in een bak
met zeven sirihvruchten, zeven jonge pinangvruchten, zeven witte steentjes en
zeven pesahatupitten, mengt deze ondereen met een mannenkam onder het aanroepen
der nita, opdat de korrels mogen gedijen. De essence der sirih-pinang en pesahatu-
pitten wordt als oflFer aangemerkt De meestearbeidwordtbesteed bij den aanplant van
tabak, tabako of tahakoa. Men maakt eerst een kweekbedding, waar de grond fijn
geslagen wordt; daarna zaait men het zaad en bedekt dit met droge palm-
bladeren. Zijn de zaailingen 0.04 meters hoog, dan worden zij overgeplant op een
afstand van 1.50 meter en verder van elkander, welke plantjes met reepen van den
pisangstam tien dagen ongeveer dicht gehouden worden. Daarna wordt het veld ge-
durig schoongemaakt en de planljes twee malen des daags bevochtigd. De hoogte
van 1.40 meter bereikt hebbende, wordt de plant getopt en kort daarna de bladeren
geoogst De verzamelde bladeren worden op een bambusteUage evenwijdig gelegd en
met pisangbladen gedekt Drie dagen daarna worden de bladeren — als zij geel geworden
zijn — fijn gekorven, vier dagen in de zon te drogen gelegd en in palmbladeren
ingepakt of in bambu vastgestampt bewaard. De tabak van Serang, meer speciaal
die van Teluti, is beter dan die van andere eilanden. Yan de koffie, waarvan
thans eenig meerder werk wordt gemaakt door de bevolking, kan hetzelfde
worden verklaard. Andere gewassen — als niwe of lue, kalapa; kauwa of kamuhua,
sirih; hua of kamualaka, pinang; kabuse of ahaja, kapas; toriane of turia, durian;
nasate of aimahua kainia, lansap; kangkane of nakaa, Ijampedak; balamo of hau
kainia mangga, kaloke of masapa kainia, roode djambu; lapia of ipia sagu, iale,
kanari en kakao — worden ook, met meerder of minder ijver, in de wakanaa,dusuns
en negariên aangeplant Notemuskaat- en kruidnagelboomen worden niet meer aange-
kweekt Indigo groeit bij voorkeur in het wild.
De nijverheid staat op een zeer lagen trap. Suiker of stroop wordt in de strand-
negariën van suikerriet, nasu tehu, in kleine hoeveelheden bereid, door het uitge-
perste sap in aarden potten te koken. Sagero of zoogenaamde zwarte suiker,
tohun huan, wordt niet gemaakt, maar van Tobelo- of Galelareezen ingeruild. De
bevolking van de negari Loun, van Manipa afkomstig, bewerkt de klei tot potten
en pannen. Het meerder benoodigde wordt van Saparua ingevoerd. Touwen of strik-
ken worden van gomutu nawa of mapuhua, arengvezelen, ook wel van boombast ge-
slagen. Zout, tasi, wordt alleen op Lisabata en in eenige andere strandnegariën
bereid, otoke tasii. Het bereiden van zout is momoni voor den bewoner der binnen-
landen, een politie-maatregel der strandbevolking die van vreemden oorsprong is, om
hem onder haar invloed te houden. Kleine vlerkprauwen vervaardigt men zelf;
ook begint men in de laatste jaren grootere prauwen te Lisabata te bouwen. De
126 HET KILAND SERANe OF NÜSAINA.
pnluta of polutu milt Inen in van de rondtrekkende Eeeineezen. In de strandnegariên
vindt men enkele toka sari of eta, ijzersmeden, tnka hnlawane, goudsmeden , die de
kunst van de Todoreezen geleerd hebben, voorts tuka ai, timmerlieden. Deze ambachts-
lieden werken echter niet geregeld. Voor het smeden worden slechts primitieve werk-
tuigen gebezigd, als de tuin, staande blaasbalg, de tamaa, een ijzeren tang of knijper,
de laruru nalan of hamer en de laruruikaam, het aanbeeld. De timmergereedschappen
zijn de apolote , bijl , tulu , mes van middelmatige grootte , tateta , dissel , utoto , beitel , en
djangka, passer. Verscheidene lieden kunnen eenig snijwerk verrichten. Voor het overige
bestaan de dagelijksche verrichtingen voor de mannen, manona nitanei, uit : het tappen
van den sagero of palmwijn, isui ; het sagu-kloppen, weti lapia of weti ipia; het ontginnen
der velden en de bewerking daarvan, jakai manimu of hunawakanaa; het bouwen van
huizen, mokaa numa of haku luma; het jagen in de bosschen, iri pakenete,haisaa,
ailaki of lakawuhu; het beklimmen der hoogste boomen om buideldieren te vangen,
iraU saa mare; het maken van vischftiiken , imokaa uhu; het drijven van ruilhandel,
takiselu en het visschen op vier verschillende wijzen met netten en lijnen, lasai
lapiru, lamorielu, laheko of lamori en uelanihiti; het maken van seroh's, hela, en van
serohbatu, kota — voor de vrouwen, mahina nitanei, uit het koken van spijzen, jaa-
muna wakua of pakalai umanania; het verzamelen van eetbare kruiden in de bos-
schen, iriM wuta; het halen van water, jata wae of tana waja; het bijeenbren^fen
van brandhout, iriki ihia ai of tana ai motoa; het visschen in rivieren en op riffen,
kahumesa; het weven van sarongs van katoen, uti-uti of teite, en van jonge sagu-
bladeren of van den Pandanus repens, anune, ook van zeildoek; het mede-ontginnen
van velden en beplanten daarvan; het naaien van matten, toa lapua of lalala kihu;
het verzamelen van eetbare schelpen, laroma ululu; het vervaardigen van schaam-
gordels van de schors van den malak- of posuroloboom; het naaien van Ueederen;
het drijven van ruilhandel; het vlechten van matten, taenene, van manden, supunu
huini, en korven. De mannen verzamelen ook boschproducten, als muskaatnoten,
damar, hout etc. Bustdagen worden niet genomen; men kan eiken dag werken.
Vuur, wauwa, wordt verkregen door wrijving van twee stukken droge bambu, tomo
motota. Ook bezigt men vuursteen, tinuwia, staal, salata maata, en zwam, hahua,
om vuur te maken. Het zwam verkrijgt men van de Arenga Sacharrifera en wordt
óf met gebrande en fijngestampte durian-, Durio zibethinus-schillen, of wel met het
water van een soort pisangstam vermengd, in de zon gedroogd.
De handel wordt hoofdzakelijk door vreemdelingen, met name Bugineezen,Mang-
kasaren, Mandareezen, Tematanen, Todoreezen, Tobelo- en Galelareezen, zoomede door
de strandbewoners gedreven, die met vaartuigen, paduwakan, djungku, voorts paka-
tora, groote vlerkprauwen van Tobeloosch of Galelaasch maaksel, tot twaalf meters
lengte, met pulutu of kalulusi van Eeei afkomstig, toteene lengte van twintig meters,
HET ULAM) S£RlKa OF NT7SAINA. 127
en met de belan en arumbae, lichte vaartuigen tot tien meters lengte, de kusten
bezoeken. De binnenlandsche handel geschiedt in ruil, heni of selu, door mannen
en Trouwen die tot een aantal van twintig personen uit de binnenlanden strand-
waarts komen, voomamelijk tegen borden, hanaa of ayalaa,konmien, opa, gongs, ahu
of yayiata, geweren, hola, oude schotels, hanainai of aYalaamutuania,patolasarongs,
salipa patola, uti-uti sarongs, teite; voorts bosch- en veldproducten, als sagu,
muskaatnoten, damar, rotan, houtwerken, tabak, kaljang, rijst, djagong, ubisoorten
en dergelijke. Marktplaatsen zijn er op Serang niet. Slechts in enkele binnenland-
sche negariën begint de bevolking de waarde van het geld, zilver, kepe putine, en
koper, kepe mitene, te kennen. De nominale waarde der artikelen, die geruild
worden, zijn als volgt: een geweer, hola, ruilt men in tegen honderd-en-vijftig
kakoto lapia of pakken natte sagu van f 0.24 per pak, of tegen vijfhonderd kolate
of masoiole, een bambumaat van ongeveer een halve kilo, ontbolsterde rijst; een
ouden schotel, hala inai, tegen honderd-en-vijftig tot driehonderd masoiole rijst of zestig
tot tachtig pakken sagu ; een roode sarong, saniha djarmang, tegen vijf-en-twintig masoiole
rijst of twaalf pakken sagu; een stuk chits van vier meters, lapu tjiti, tegen vijf-
tien masoiole rijst of zes pakken sagu; een rooden hoofddoek, saniha hutini, tegen
tien masoiole rijst of vijf pakken sagu; een pak zout, tasi palase, tegen dertig
masoiole rijst of vijftien pakken sagu; twee snoeren koralen, aenua tanate, tegen
een masoiole rijst; een gewoon mes, arioto kone miteni, tegen twaalf masoiole rijst
of vijf pakken sagu; een groot mes, parang, ariwunui elake, tegen twintig masoiole
rijst of twaalf pakken sagu; een groote gong, ahuu tuhe nua, tegen tweehonderd-
en-vijftig masoiole rgst of honderd-en-twintig pakken sagu; twaalf borden, hanaa,
tegen twintig masoiole rijst of vijftien pakken sagu; twaalf kommen, sahaa, tegen
t¥rintig masoiole rijst of vijftien pakken sagu; een pak sagu tegen tweehonderd stuks
muskaatnoten of twintig kleine pakken damar, etc. In geld betaalt men in de strand-
negariën voor een gong f 10 tot f40, een stel koperen bekkens f150; een vuur-
steengeweer f20, een ouden schotel f 10 tot f20; een uti-uti sarong f8 tot f 15,
een patola sarong f2.50, etc. Olifantstanden zijn niet gewild. De handelsbeweging
bedraagt jaarlijks ongeveer aan invoer f61,700, aan uitvoer f83,450. Onder de
uitgevoerde artikelen bekleeden sagu en houtwerken een eerste plaats. De Wemale
zijn in hunne handelstransactiën zeer eerlijk en te goeder trouw. Schulden wor-
den zelden gemaakt, en eenmaal bestaande, zijn de kinderen en kindskinderen daar-
voor aansprakelijk. Dit kan men echter van de strandbewoners niet getuigen. Heeft
een Wemale schuld, tania, en is hij nalatig in de betaling, seni, dan worden zijne
sagu-aanplantingen of die zijner bloedverwanten in beslag genomen. Heeft hij noch
saga-aanplantingen, noch bloedverwanten, dan legt de schuldeischer beslag op de
aanplantingen van een zijner negarigenooten, waardoor overdracht van schuld ont-
staat en de schuldenaar bovendien twee boeten, elk van dertig borden, moet betalen.
128 HET EHAND SERANG OF NUSAINA.
Schuldzaken worden door de betrokken hoofden afgedaan, en de bloedverwanten zgn
verplicht den schuldenaar met geld en goed bij te staan. Dusdanige schulden ont-
staan gewoonlijk als men een huwelijk sluiten wil of niet bij machte is eene
boete te betalen. De maten zijn de kolate of katan, een maat van ongeveer een
halve kilo, de kakote of halun, een mand van 0.5 meter hoogte en 0,25 meter in
middellijn, de kolate saha, een maat inhoudende ongeveer een vierde kilo, by koop
en verkoop van katjang en koflfieboonen in gebruik. Voor.de rijst gebruikt men ook
de balasi, een mand van nipabladeren hoog 1 meter, met een middellijn van 0.7
meter. Het tellen geschiedt met de vingers, met steenijes, met djagong, katjang en
andere zaden. Om het aantal kolate te onthouden, pleegt men een stuk van het
buitengedeelte der saguribben, hupale weMni, hetwelk bij elk getal ten teeken gebro-
ken wordt, te bezigen. Gaat men op reis, dan neemt men een touw, walete, waar-
aan zooveel knoopen gehecht worden als het getal dagen, dat men denkt weg te blijven.
Eiken dag wordt alsdan een knoop afgesneden. Afstanden worden naar den stand der zon
bepaald, ook wel naar den tijd benoodigd om pinang rood te kauwen, kaasoinainiaa, of
om rijst te koken, jasapua masoi huwai nsd niaa. In vroegeren tijd werd op Serang
eveneens de wilde ruilhandel door de Tobeloërs , potage tagali vuru genaamd , gedreven.
De pata ne Memale zijn niet ongeneigd met andere lieden, ook wel vreemdelingen,
vriendschapsbetrekkingen te sluiten, bij welke gelegenheid van beide partijen, als
vrienden, numatoini of iha, geschenken worden gegeven. Later zendt men elkander
vruchten en veldgewassen als kaikatuu naneku tunai, teeken van vriendschap. Bij
ontmoeting kussen de vrouwen elkander door neuswrijving ; de mannen reiken
elkander niet de hand, maar streelen elkander door op den schouder te kloppen of
in de armen te knijpen. Dezelfde vriendschapsbetrekkingen worden door de mannen,
bij tusschenkomst der mauwen, met de nitu of geesten der voorvaderen onder-
houden, en er wordt bij ontvangst der contra-geschenken van de nitu, isupu kai
katua, luid geweend. Een geschenk ontvangende, is men niet gewoon te bedanken;
men zegt slechts: cane mua tat« mai sete», d. i. gij zijt in waarheid goed jegens
mij. Een geschenk gevende, zorgt men geene onevene getallen te bezigen. Wanneer
twee negariën vriendschapsbetrekkingen willen sluiten, vooral na eenen oorlog, dan
komen de ingezetenen, geschenken medebrengende, in een der negariën bijeen,
tapela, alwaar zij in de baUeu op spijs en drank onthaald worden. Gedurende
het eten wordt een groote bak met s^ero gereed gezet; de oudsten voegen er
eenige druppels varkens- en kippenbloed bij; de hoofden der partijen verwonden
zich tevens en doen eenig bloed in den sagero vloeien. Behalve een vyf- of negental
verdorde bladeren van den Ficus Altimeraloo Rxb., al naar men tot de patalima of
patasiwa behoort, die in den sagero gelegd worden, dompelen de oudsten in den bak
slechts voor een oogenblik een zwaard, een piek en pijlen, in lateren tijd ook den
HKT EILAXD SKRAN^G OF KüSALVA. 129
tromp van een geweer, als het ware om daarmede de sagero om te roeren. Daarna
treedt een der oudsten voor en spreekt in de grootste opgewondenheid de vervloe-
kingen, wake, uit over dengene die de vriendschapsbanden eenmaal mocht ver-
breken. De feestgenooten geven door teekens, door te springen en te schreeuwen
te kennen, dat zij er mede instemmen, waarop de hoofden der beide partijen een
begin maken met een weinig der toebereide sagero te drinken. Daarop volgen de
overige feestvierenden, die den maaltijd voortzetten en vervolgens naar hunne negari
terü^eeren. Op den bepaalden tijd, ook wel jaren daarna, wordt in de andere negari
een contra-maaltijd gegeven, waarmede het verbond onherroepelijk gesloten is. Deze
plechti^eid heet pela. Het woord pela beteekent ook litteeken, doelende op de
wond der hoofden waaruit het bloed, voor de sagero bestemd, gevloeid is. Vele
negariên hebben met elkander dit verbond gesloten. De pela-genooten mogen niet
met elkander huwen. Zij zijn verplicht elkander in oorlog tegen andere negariên
bij te staan, terwijl van weerszijden de vrije beschikking wordt verkregen over alle
veld- en boschproducten, mits er geen steen of ijzer bg wordt gebezigd, d. i. mits
men geene boomen omkapt Bij het uitgaan om koppen te snellen wordt door
partgen ook een gelgke eed gedronken.
Als een vreemdeling een huis binnentreedt, tamata suni nai numa, is de eigenaar
verplicht als eerbewijs hem sirih-pinang en sagero voor te zetten. Is men aan den
maaltijd, dan moet de vreemde mede aanzitten, terwijl de vrouw des huizes zich
verwijdert, omdat het onwellevend is dat zij medespijst Groeten worden nimmer
gewisseld; men vraagt slechts van waar de persoon komt Jonge lieden spreken de
oudere aan ais amai, amakai, vader, of inai, inakai, moeder; zeer oude lieden
als upun of tatai. Van gelijken leeftgd zijnde, noemt men elkander kalupan, makker;
bi) kakihandubgenooten makasenu en de voorgangers in den tutuudienst masaloo.
Een huis verlatende, moet men van zijn voornemen kennisgeven. Een zittend
persoon voorbggaande, moet men bukken. Het vragen van gekorven tabak aan
vrouwen heeft eene dubbelzinnige beteekenis en doelt op het haar van denpubes.
Spuwt, autou, men voor iemands aangezicht, dan wordt zulks als eene groote be-
leediging aangemerkt Ook beleedigt men elkander met scheldwoorden, makahu of
vakavu, als: nii namu, cum matre tua coïtus exercetur; nii upumu, cum avia tua
coïtus exercetur; asuan nüka, canis tecum coit; nii walataja, Batavus tecum coit;
kaataia, eet faeces; utimu kopua, dirumpatur penis tuus, en honderden andere
obscoene termen meer. In OostrSerang scheldt men de bewoners van Nieuw-Guinea,
Kowiai en Onin uit voor tamata ukiri hahua, lieden die de varkens benaderen.
Krankzinnigen, tamata mamanuu of mumanua, worden niet geëerd. Men pleegt ook
wel elkander schimpnamen te geven, als aikoto, gij kronune, tetuloo, gij gebochelde,
inu koa, gg platneuzige, huru waipoha, gij grootmondige, en nog meer.
9
l3ö UlST Un^AJO) SETRAVa OF KÜSAlJfA.
De bewoners van Serang zijn liefhebbers van tanaile, feestvieringen. Bij over-
winningen in den krijg, het intreden der meisjes en jongens in het tijdperk van de
puberteit, het dekken der baileu en tutuu, het afwerken der siku nanihute, vunr-
plaats in de baileu, het betrekken van nieuwe woningen, bij huwelyken, bi) het
buitenshuis brengen van pasgeboren kinderen, iropo u melo, en bij de kasa nisia,
het tandenvijlen, worden gewoonlijk feesten gegeven, waarbij gegeten en gedronken,
gezongen en gedanst wordt. Behalve bij overwinningsfeesten, waarbij een ieder tegen-
woordig mag zijn, moeten bij zulke gelegenheden de negarigenooten uitgenoodigd
worden. Gedurende de puberteitsfeesten der jongelieden in de tutuu mogen alleen
mannen tegenwoordig zijn en blijven de vrouwen immer uitgesloten. De feest-
genooten kleeden zich, standswijze, in hun prachtgewaad of behangen zich, geen
Christen zijnde, zooveel doenlijk met katoenen en zijden stoffen met goud- en zilver-
werken. Na door den feestvierenden huisvader uitgenoodigd te zijn om te gaui zitten,
wordt door de jonge meisjes onder het toezicht der huismoeder onmiddellijk sirih-
pinang uitgereikt. Vervolgens zet men de spijzea voor, bestaande uit gekookte sagu,
rijst, ubi, pisang, visch, garnalen, paling, slangea-, varkens-, buideldieren-, herten-,
leguanen- en vledermuizenvleesch , met sagero- of palmwijn ad libitum. De niet
verbruikte spijzen mogen door de gasten huiswaarts worden medegenomen. Na den
maaltijd wordt alweder sirih-pinang rondgediend en maakt men een begin met zang
en dans, welk laatste ten slotte in de grootste opgewondenheid wordt uitgevoerd.
De zangen, bestaande in bij uitstek monotone melodieën, met woeste gillende ge-
luiden gepaard, zijn bij overwinningen de maru en rorone, bij puberteitefeesten de
nano en ook de bekende tutuhatu, bij het afwerken der baileu en tutuu de mam
en tutuhatu; bij het bestijgen van nieuwe woningen, bij huwelijken en andere
huiselijke feesten de marareun, sewa of sewaki en kawoote; bij het werken in de
bosschen ten behoeve der baileu en tutuu de atiti. In de prauwen zingt men onder
het roeien bij voorkeur de kapata nusaina. De verschillende gemeenschappelijke
dansen, die mamiri, loloite, loisamudu en raUsanasela heeten, hebben veel over-
eenkomst met de menari, doch ruwer en eentoniger van uitvoering. Onder de
christen bevolking wordt van de meer levendige, bevallige menari en badendang veel
werk gemaakt. De jongelieden komen twee en meer malen wekelijks bij elkander
en vermaken zich, zonder iete te nuttigen, den geheelen nacht hartetochtelijk op de
wijze der Ambonsche Christenen. De Europeesche walsen en polkaas worden met
meer vlugheid en volharding gedanst dan in Europa. De mannen onder de
Wemale voeren ook den tjakalele of zoogenaamden krijgsdans uit, jaotiaenjakalala,
het laatste de oorsprong van het woord tjakalele, dat eigenlijk «den weg openen»
beteekent De muziekinstrumenten zijn eenvoudig en bestaan uit tiheleof tiha, trom;
tipale, ahu of hahuku, gong; kongkong, kleine koperen bekkens ; hole, bambuzen
fluit, en tahunia of tahuri, blaaswerktuig van bambu of van een tritonschelp vep-
HET KILANO SERANO OJ» NUSaINA. I3l
vaardigd. Onder de Mohamedanen en Christenen treft men tevens violen en accor-
deons aan. De Mohamedanen vermaken zich ook met hanenkloppen en dobbelspelen ,
van Bogineezen, Mangkasaren en Javaansche militairen afgezien.
Het spel der jongens bestaat uit de siahinake lisa, oorlog voeren; iroo utehisa,
elkander met pieken trachten te treffen; mokaa pulutua wotoa, het spelen met kleine
prauwen in het water, waarbij gezwommen wordt; jahina iana patina, visch met
pijl en boog schieten; juna noma woto, het bouwen van huizen; larao kahururu,
het dnuden van tollen. De meisjes spelen met de pakakoo of lakalai paka, kalapa-
doppen, jahina kesina of lakute kapai, knikkers; iroo jahua of larao odibatana,
kanaripitten; rahinake miluu üa huwele, kamiripitten; siahinake popote, schelpen,
bestaande in het werpen op bepaalde afstanden of het mikken met kanari- en
kamiripitten of met schelpen. Een soort katten en muizenspel, sia hinake popote,
is bij de kinderen zeer in zwang, een spel dat aan hun zucht tot springen zeer
voldoet
De jongelieden van beiderlei kunne hebben zoowel bij de patasiwa- als bij de
patalimarstammen op Serang een zeer vrij en ongebonden geslachtelijk verkeer.
Hebben echter twee hunner na herhaalde of langere intieme kennismaking het voor-
nemen opgevat om niet meer van elkander te scheiden, dan wordt door een oude
vrouw, of door haar zelf, aan de ouders van het meisje kennisgeving gedaan van het
voorgenomen huwelijk, iasawa, mahasuane, mepusawa of riha, en worden als zichtbaar
bewijs daarvan aan de ouders de geschenken van den jongeling , bestaande uit ringen en
armbanden van schelpen, koper of goud, vertoond. Voor zich zelf behoudt het
meiaje een rooden buikband, waarvoor zij aan den jongeling een weinig haar, ook
wel van den pubes, afstaat Als de ouders geene bedenkingen daartegen hebben, krijgt
de jongeling vergunning, om in hun huis te komen wonen en zonder eenige formali-
teit zich als een gehuwd man te gedragen, ook wel zonder den bruidschat, anai,
jaine, alaia, mihar of hini na helia, gegeven te hebben. Hij wordt slechts als lid
van de familie der vrouw aangemerkt Van den kant der ouders wordt nimmer
omtrent den bruidschat, die gewoonlijk in de eerste maand van zwangerschap , in elk
geval na eene bevredigende kirihuman of copulatie moet worden aangezuiverd , gewag
gemaakt Heeft een jongeling tegen den wil van het meisje haar van de ouders ten
huwelijk gevraagd en den anai betaald, dan moet de bruidschat verdubbeld terug-
gegeven worden, wanneer het meisje weigert te huwen. Nadat de jongeling eenigen
tyd in het huis van het meiqe is gebleven, brengen zijne ouders aan de hare
ten geschenke een gong en een schotel uit den ouden tijd, waarvoor zij als tegen-
geschenk een zilveren armband, een ouden schotel en een gouden ring van het meisje
ontvangen. Alsdan wordt de dag van het huwelijk vastgesteld, gewoonlijk van een
132 HET EILANI) SERANG OP NTTSAIXA.
maand tot een jaar daarna, om tijd te hebben alles voor den anai en voor het te
yieren feest bijeen te brengen. Op het bepaalde tijdstip kleeden de jonggehuwden zich
in prachtgewaad , nadat zij hun haar met kalapa-olie en wortelen van den Andro-
pogon schoenanthus , hun lichaam met fijngestampte pulasari-, Alyxia stellata-bast.
Pandanus odoratissimus- en Citrusbladeren gezalfd en zich verder behangen hebben met
gouden en zilveren sieraden. Zoowel de man als de vrouw moet een nieuwen schaam-
gordel, apane of uhelia, omdoen, terwijl de vrouw, die slechts met een korte sarong
gekleed is, haar borsten, die bloot blijven, met Curcuma longa geel moet verven.
Tegelijkertijd wordt de anai, bestaande uit vijf gtoote gongs en een ulai maas tot
eene waarde van f 50 tot f 200 , varieerende naar stand en vermogen , bij de ouders
van het meisje gebracht, terwijl elk mannelijk familielid verplicht is een gong van
0,4 meter middellijn en een ouden schotel bij te dragen als een gedeelte van den
anai. De ouders van het meisje geven een contra-geschenk, ipuna, bestaande uit een
houten dulang met twaalf oude schotels, eene oude kom met schotel, een paar
gouden oorhangers, tien zilveren ringen, tien zilveren armbanden, tien zilveren teen-
ringen en een uti-uti-sarong. Elk mannelijk lid der familie van den jongeling ont-
vangt een uti-uti sarong, een zilveren armband en een zilveren ring terug. De anai
der tamata küti bestaat uit een gong van 0,4 meter en eenige borden. De ipuna
wordt ook in schotels terugbetaald. Na de volledige betaling van den bruidschat komt de
vrouw in de familie van den man. Dit neemt echter niet weg dat de man, om zijne
rechten te behouden, voortdurend geschenken aan de ouders moet geven. Op de
afdoening van den anai volgen dehuwelijksfeesten, waarbij door eender oudste familie-
leden van den jongeling aan de feestgenooten bekend wordt gemaakt dat het huwelijk
gesloten is; zij duren tot acht en meer dagen. De bloedverwanten van den jongeling
worden door de ouders op spijs en drank behoorlijk onthaald, waarna de jonge-
dochter naar het huis van den jongeling gebracht wordt. In het huis komende, moet
zij trappen op de sunani raramene, voorbalk, als teeken dat zij daar ook te bevelen
heeft. Voor de moeite van overbrenging ontvangen de ouders van het meisje een
gong. De kinderen die vóór de betaling van den anai verwekt zijn, blijven in sommige
negariên bij de ouders der vrouw. Wordt de bepaalde bruidschat niet betaald , dan blijft
de man in het huis der vrouw als lid harer familie wonen en worden de gronden
zijner bloedverwanten door het plaatsen van ai huwai of selia, verbodsteekenen, in
beslag genomen. Wordt de ai huwai door een der bloedverwanten van den man
overtreden, dan betaalt hij eene boete van dertig oude schotels ten behoeve der
ouders en verdere bloedverwanten der vrouw, zonder dat de selia opgeheven wordt.
Door behoeftige jongelingen wordt de bruidschat in arbeid betaald. Ook gebeurt het
dat men eenige der verwekte kinderen, naar gelang van de afspraak, aan de ouders
in voldoening van den bruidschat afstaat. In andere negariên gaan na de ontvangst
van den bruidschat de mannelijke bloedverwanten op de jacht om saga te bereiden.
JCVII.
hhhk
Bh. 133.
HOT EILAND SKBAXO OF XÜSALVA. 133
een en ander om in de behoeften voor het huweiyksfeest te voorzien. Zij blijven zoo-
lang in het bosch , tot zij twee bnideldieren , Cuscns macnlata , een mannetje en een wijQe
gevangen en geroosterd hebben. De verzamelde saga wordt in versierde timbals of pakken
in het huis van het meisje gebracht. Gedurende de feestviering wordt aan de aanstaande
echtgenooten een bak spijzen voorgezet en voor den man het wijQe en voor de vrouw
het mannetje van de bnideldieren als getuigen, volgens anderen als symbool van
vruchtbaarheid, geplaatst. Vóór het eten maakt een der oudsten aan de feestgenooten
bekend dat zij gehuwd zijn en spoort de gehuwden aan eensgezind te leven, door te
zeggen: wat de man wil moet de vrouw ook willen en wat de vrouw wil moet de
man ook willen , en dat zij hunne ouders niet mogen vergeten. Daarna eten de gehuwden
bg beurten een weinig van al de voorgezette spijzen en zonderen zich onder het huis op
een voor het doel gemaakte bambu stellage af, alwaarzij, ook, wanneer dit niet anders
kan, ten aanschouwen van sommige feestgenooten, den coïtus uitoefenen Dehuwelijks-
kleeding is, naar gelang van den stand , zoowel voor den man als voor de vrouw bepaald
en hierin bestaat een groot verschil tusschen de patasiwa-, patalima- en makualastammen.
Eene andere wijze van huwen is de irawae ni pipinalo^ ook wel petepohi hihinania
genaamd, of het schaken, waardoor de man tegen betaling van een geringen bruid-
schat zonder veel omslag of feestviering de vrouw in vollen eigendom verkrijgt en
de te verwekken kinderen onvoorwaardelijk tot de familie van den man behooren.
Te dien einde maken de jongelieden afspraak om op bepaalden tijd te vluchten
naar de woning des jongelings of naar die van een ander persoon , ook wel naar de
bosschen. Vóór de vlucht moet de jongeling van den patasiwastam thans op de slaap-
stede van het meisje leggen een geweer of een gong van 0.5 meter middellijn; bij
de patalima gebruikt men daarvoor lijnwaad. Hebben de ouders bemerkt dat hun
dochter gevlucht is, dan wordt zij met groot geweld en rumoer gezocht en , gevonden
zynde, na ontvangst opnieuw van een geweer of gong als verzoeningsgift, aan den
jongeling overgegeven, na het bedrag van den anai, dat veel geringer is dan gewoonlijk,
vastgesteld te hebben. Bijaldien zij echter tegen het huwelijk bezwaren hebben,
ontvangen zij de artikelen tot verzoening niet, zoodat er oneenigheden en twisten
tusschen beider bloedverwanten ontstaan, die niet zelden met moord en doodslag
eindigen. De geschaakte vrouw blijft een week tot een maand na het vertrek harer
ouders afgezonderd en mag zich nergens vertoonen, dan nadat zij zich behoorlijk
gebaad heeft Het schaken uit andere negariën of stammen heeft gewoonlijk plaats,
wanneer de ouders of bloedverwanten van de vrouw tegen het huwelijk zijn. Bij
huwelijken na schaking worden geene feesten gevierd. Wordt onder de Mohamedanen
of Christenen eene vrouw geschaakt, dan geven hare ouders daarvan kennis aan het
negarihoofd, die de schuldigen pro forma ten bate der ouders beboet De te be-
talen bruidschat bestaat alsdan uit negentig stuks zilver — rijksdaalders, gul-
134 HBT EILAND SERANG OF NÜ8AINA.
deos of halve guldens — tien gongs, zes geweren en tien stakken wit lijnwaad.
Ook is het, ofschoon • zeer zelden, gebruikelijk om jonge meisjes op haar ygfde
tot twaalfde jaar aan de ouders ten huwelijk te vragen, in welk geval, behalve de
later te betalen bruidschat, de makawate of voorschot, bestaande uit een gong van
0.6 meter middellijn, aan de ouders wordt gegeven ten teeken dat het meisje tegen-
over of voor andere mannen momoni is en dat de moeder het vrij geslachtsverkeer
zal beletten. Het meisje is alsdan hakulomana of verloofd en wordt ook wel bij de
moeder van den man gebracht, die haar tegen vleeschelijke uitspattingen moet be-
hoeden. Zij mag echter met haar aanstaande nimmer spreken, evenmin in zijne
nabijheid komen. In dien tusschentijd helpt hij hare ouders. Is het meisje op zekeren
leeftijd gekomen , somtijds zelfs vóór het intreden der menses , dan wordt het bedrag van
den bruidschat betaald en het huwelijk gesloten. Het huwelijk onder de stammen is niet
verboden evenmin tusschen de aanzienlijken en geringen ; alléén mogen de pela-genooten
geene vleeschelijke gemeenschap met elkander uitoefenen. Huwelijk tusschen neven
en nichten wordt als bloedschande aangemerkt Het staat den mannen vrij zooveel
vrouwen te huwen als zij goedvinden. Monogamie is bg hen een bewijs van
armoede. Het houden van vaste bijzitten is niet bekend of zelfs onnoodig in een land,
waar het geslachtsverkeer vrij en onbelemmerd is. Om verliefden waanzin op te
wekken wordt door beide geslachten tal van sympathetische middelen , meuna of
aihau hihina, aangewend.
Echtscheiding, inata of meke peliaa, heeft alleen plaats, wwmeer de man de
vrouw of de vrouw den man in vleeschelijke gemeenschap, janoma,kaalaha of lomana,
met een ander in flagranti betrapt. De echtgenooten verwijderen zich alsdan van
elkander, terwijl de schuldige man of vrouw aan de beleedigde partij eene boete betaalt
van een gong, vijftig tot honderd schotels of borden en een uti-uti sarong. Ook bg
impotentia conjugalis, of wanneer de man in onmin leeft met de ouders der vrouw,
heeft zij het recht echtscheiding te eischen, in welk geval de zaak door de oudsten
beslist wordt.
Zwangere , tiai , vrouwen , die door allerlei middelen zich tegen den invloed der putiana
moeten in acht nemen, zijn overigens vrij in al hare handelingen en mogen, de
laleku of pica hebbende, alles, bijv. wrange en zure vruchten waarop zij belust zijn,
naar verkiezing nuttigen. Oedurende de bevalling, ineiana, raiana of mahukana, in
eene zittende of staande houding, de eerste wijze meer gebruikelijk om het perinaeum
niet te scheuren, worden zij door de ahinatukaan, vroedvrouw, in een afzonderlijk
vertrek, alwaar niemand tegenwoordig mag zijn, geholpen. Bij deu partus in staande
positie houden zij een touw vast, dat van boven het huis afhangt. Andere vrouwen
ULT EILAND SEBANG OF NU8AIXA. 135
brengen het kind in het bosch, in de nabijheid eener rivier, zonder hulp alléén ter wereld
en keeren, na het kind behandeld en gebaad te hebben, naar hare woning terug, alsof
er niets is voorgevallen. Nog anderen blijven gedurende de verlossing in de takoo
sune, een a&onderlijk door den man vervaardigd hutje, waar zij echter door de
ahinatukaan bijgestaan worden, welk hutje zij na den derden dag verlaten. Bij de
patasiwa maselo is het momoni of moli, verboden, in het woonhuis te bevallen , maar
moet dit geschieden in de takoo sune of puerperarum domus, het huisje waar de
menstmeerende vrouwen ook tijdelijk verblijven, in welk geval de man zijne vrouw
in drie dagen niet mag zien. De vrouw verlaat eerst het huis, wanneer zij zich ge-
baad heeft De placenta, lahaolo of waani, die zoo noodig door manipulatie buiten-
waarts wordt gebracht, wordt gewoonlijk in de blöemschede van de pinang, hualo-
pairo, met keukenasch gewikkeld en door eene oude vrouw in een der hoogste hoornen
bewaard of onder een boom begraven. Het navelsnoer, usei, wordt öf door de moeder
óf door de ahinatukaan met een bambu, ahuitolo, afgesneden. Het gedeelte dat
later afvalt, wordt in een stuk fijn boombast of lijnwaad met kalk en kapas ingepakt
en in een mand of doos van sagubladeren als eventueel geneesmiddel van het kind
bewaard, ook wel als voorbehoedmiddel tegen ziekte om den hals van het kind
gebonden. Aan het kind, dat terstond na de geboorte door de moeder wordt gezoogd,
wordt na den derden dag, bij sommigen een maand daarna, de naam gegeven,
irepe nalani, een zoon door den vader, eene dochter door de moeder. In de
meeste negariën gaat de vrouw na de bevalling met haar rug en pudenda voor het
vuur liggen, mibasai, om kraamkoortsen te voorkomen, en gebruikt dagelijks het uit-
geperste sap der rauwe Carica-papayabladeren. De lochiae duurt slechts enkele dagen.
Boven de slaapplaats van het kind wordt, als het eenjongenis,eenpijlenboog, soke
husune, als het een meisje is, een spinrok, itelo, opgehangen. Wanneer de navelwond,
waarop een pap van. de kamiri-, Aleurites triloba-vrucht als styptica gelegd wordt,
genezen is, wordt het kind buiten het huis gebracht en laat men het met den
rechtervoet op den grond staan, iropou melo. Alsdan worden de familieleden op
spijs en drank onthaald. Op den vijfden dag krijgt het kind een hard gekookt ei
met pisang, fijngekauwd uit den mond eener oude vrouw, te eten; later krijgt het
sagupap en honing. De soke husune en itelo blijven zoolang hangen tot het kind
den leeftijd bereikt heeft, om daarmede te mogen spelen. Bij moeilijke bevalling, welke
zeer zelden plaats heeft » worden alle kisten of manden die gesloten of vastgebonden zijn
losgemaakt en hebben de patalima-mannen de gewoonte een droog stuk pisangblad,
waarin tabak is opgerold, in het dak der woning te steken, als een offer ^an de
afgestorvenen, metepi tawakowaa sa ama nisia, er bij zeggende: «ama isia, upu
isia, ina isia, sehu omi omikoi hala omi raha mulu animemahukana,omihalLrehala
eme wooho wamai», d, w. z. Gij vaders, gij grootouders, gij moeders, ziet allen
neder op uwe dochter, die bevallen moet; hebt medelijden met haar en helpt haar
136 HET EILAND SEBAXG OF NUSAINA.
spoedig. Ook wordt er op yervaarlijke w^ze op de tiha geslagen , om de booze geesten
te yerjagen. Blanke kinderen, hatan vibilania, zijn door de vrouwen zeer gewild; ter
verkrijging daarvan worden zelfs middelen aangewend ; intusschen zijn de vrouwen bg de
oefening van den coïtus met Europeanen zeer passief en indifferent, om niet bevrucht te
worden. Bij het begin der zwangerschap bindt de man om de heup en om de armen
der vrouw eene verscheidenheid van stukjes boomwortel, aitamua, zoomede een
mes, om de booze geesten te beletten de vrucht kwaad te doen. Volgwis het volks-
geloof krijgt eene zwangere vrouw, die vlug en levendig blijft en niet lusteloos wordt
een zoon, in het tegenovergesteld geval een dochter. De bloedverwanten hebben
niet de gewoonte geschenken te brengen of de moeder en het kind vóór de iropou
melo te komen bezoeken. Gaan de vrouwen de takoo sune voorbij, dan vragen zij
slechts: «hihinania tii manawania», d. L dochter of zoon? Wordt hierop iets geant-
woord, dan zeggen zij: ohoa mae, d. i. het is wel Kinderen met helmen, sosouwa,
geboren, worden als gelukkig aangemerkt. De helm wordt met de placenta in een
boom of wel in een mand bewaard. Bij den makualastam wordt hij echter w^-
geworpen in het bosch, als een offer aan de nitu. Gedurende het zoogen is het aan
de moeder verboden, momoni, zure of wrange vruchten te nuttigen en moet zij
matig zijn. Vóórdat het kind den voet op den grond gezet heeft, mag het niet
buitenshuis of naar het veld gebracht worden. Pasgeboren kinderen worden zelden
alleen gelaten, opdat de nita of lita hunne ziel, wanusi, niet medeneme. Vóór
de naamgeving is men ook gewoon een pinang- of gabc^abartak te raadplegen, om
zeker te zijn dat de te geven naam het kind geluk zal aanbrengen. Tot op
den veertigsten dag wordt het kind vóór het baden met kalapamelk bestreken en
alle spieren door massage of manipulatiën, kulu, door de oude vrouwen die er
in ervaren zijn, terecht gezet; de neus wordt bij die gelegenheid geknepen en om-
hoog getrokken. De geboorte van twee- of drielingen, kuete tepale, wordt als een
gunst van tuale rapie aangemerkt Een of twee daarvan worden echter aan de bloed-:
verwanten ter verzorging afgegeven. Abortiva, bestaande uit bladeren en boomwor-
telen die men op geheimzinnige wijze verzamelt, worden veelvuldig gebruikt Daaren-
tegen offeren vele onvruchtbare vrouwen, al is het geene schande kinderloos te
zijn, aan tuale rapie, om kinderen te erlangen. Deze offers, bestaande uit eengroot
zwijn, vijftig tot honderd pakjes rijst en eenige potten sagero, worden naardebaileu
gebracht, alwaar de mauwen temai ze ontvangt en namens de vrouw het volgende
tot tuale rapie zegt: «upu nanite, upu tapene, tuale, rapie, si kusuu au kuanaa
sai, d. w. z. Heer uitspansel, heer aarde, hemel, aarde, zijt goedgunstig en geef mq
een kind. Oude mannen bezigen allerlei soorten van aphrodisiaca, om kinderen te
verwekken en daardoor in aanzien te stijgen. Het geofferde, door de onvruchtbare
vrouw in de baileu gebracht, wordt door den mauwen temai en de overige negari-
genooten genuttigd. (ïebrekkige of misvormde kinderen worden veelal gedood. Ouders
QKT KILAND 8ISRAXQ OF NUSALN'A. 137
die vele kinderen verliezen, laten de pasgeborenen door andere lieden verzorgen. Hebben
die kinderen zekeren leeftijd bereikt, dan keeren zij totde ouders terug, welke alsdan
verplicht zijn voor de betoonde hulp een geschenk in gongs of schotels te geven. Na
de geboorte van het eerste kind worden de ouders naar het kind genoemd,
Eenigen tgd na de geboorte wordt het hoofdhaar der kinderen glad afge-
schoren. Dit geschiedt zonder eenige plechtigheid door den vader of een ander
persoon, met het doel om later veel en dikker hoofdhaar te verkrijgen. Zoodra
het kind alleen loopen kan, is het moli of momoni het haar af te snijden. Hetzelfde
geldt ook voor de volwassenen: gehuwde mannen zouden alsdan hunne echfr-
genooten verliezen en jongelieden tot eenen toestand van verslapping gebracht
worden.
Zonder emüge plechtigheid, althans in de meeste negariën, worden ook de oor-
lellen door de moeder doorstoken, masuhu taina. De jongens krygen aan elk oor
één, de meisjes van één tot vijf gaten. Deze handeling heeft plaats met een looden
speld, tumulae, of met de nawa huae, een stuk scherp gemaakte pit van den areng-
boom, vóór het intreden der puberteit De wond geneest gewoonlijk binnen twintig
dagen bij aanwending van unia, Gurcuma longa en loosa, ongebluschte kalk, als
styptica.
Het tandenvijlen, kasa nisia, ahou nisia of toka nihauni, wordt onder het vieren
van feesten in de negariën Makahala, Noniali,Hatu,Paa,Hatuwe,Eulur,Huamual,
Eti, Souhuku en andere bewerkstelligd kort, vóór de menses zich openbaren. Een
dag tevoren wordt op de trom geslagen, toho ihalu, en de tutuhata door de
vrouwen tot den volgenden dag gezongen. Het meisje, wier tanden geslepen moeten
worden, behoort den nacht te vasten, amali, en mag zich bij jeuking niet met hare
vingers, maar wel met een stuk bambu, papauol, krabben en op den vloer meteene
sarong van jonge sagubladeren of van Pandanus repens, zonder schaamgordel
en bedekking, in een afzonderlijk vertrek slapen. De makoka nihauro of tanden-
vijler neemt het hoofd tusschen zijne beenen en vijlt achtereenvolgens met een stuk
zandsteen de tanden gelijk, of naar verkiezing bij anderen tot aan de gingi va, welke ver-
richting een half uur tot een uur duurt. Is de bewerking afgeloopen, dan gaat het meisje
baden en zich in feestgewaad kleeden, versierd met gouden en zilveren armbanden
of halssnoeren, zoomede gouden haarpennen en kammen. Daarna wordt gekookt en
van alle spijzen een weinig op een utaolo, bambuzen bak of zeef gelegd, welke bij
de patasiwa mamali door eene oude vrouw driemalen om het hoofd van het meisje
bewogen wordt Van al deze spijzen moet het kind iets nuttigen. Voorts brengen
de vrouwen een aarden pot, die met bronwater gevuld is en gedekt met eenversch
138 HET EILAND SERANO OF KUSAINA.
pisangblad. Een der oude vrouwen vat den wijsvinger van de rechterhand van, het
meisje en steekt daarmede het blad door, ten bewijze, dat zij nog een maagd,
nunamuma is, als symbool van het doorbreken der hymen of om te doen zien,
dat het bezit der virginiteit voor haar niets beteekent Vervolgens brengt zij het blad
naar de nok van het huis, om het daar tusschen de atap te steken. Dit verricht
zijnde gaan de aanwezige vrouwen eten en drinken. Na afk)op daarvan wordt opnieuw
de tutuhata gezongen onder begeleiding der trommen, terwijl er niet mag gedanst
worden. Eerst nadat de vrouwen een begin gemaakt hebben met den zang, mogen
de mannen het huis binnentreden. Na deze handeling heeft het meisje vrij verkeer
met mannen, zelfs vóórdat de menses zich vertoond hebben. In sommige negariên
hebben de oude mannen dien avond reeds vrijen toegang in het vertrek van het
meisje, terwijl de gasten daarbuiten met zang zich vermaken.
Wanneer een meisje van de patasiwa mamali de menses krijgt, moet zij hare
sarong, zoo zij die in gebruik heeft, uittrekken en de anuneofaruwalano,eene sarong
van de vezelen van den Pandanus repens geweven, aandoen en zoolang daarmede
rondloopen, voor eiken man veil, natuurlijk wanneer de menses zijn voorbijgegaan en
zij zich gebaad heeft, totdat de ouders en familieleden, malamait, het noodige
voor een feest hebben bijeengebracht Gedurende de menses worden geene pessaria
gebezigd. In vroegeren tijd werden dusdanige meisjes tot na den afloop der zuivering
echter in een afgezonderd donker gehouden hutje opgesloten. Is het benoodigde ver-
zameld, dan wordt het meisje met twee harer speelgenooten, masieleio, die voort-
durend aan hare rechter- en linkerzijde zich plaatsen moeten, in een .daartoe gereed
gemaakt vertrek den avond vóór het feest zonder eenige voeding opgesloten. Den
volgenden morgen worden zij door eenige oude vrouwen naar de rivier gebracht en
gebaad, susuu. Als zij teruggekeerd zijn , worden de meisjes prachtig gekleed, waaraan
echter de schaamgordel niet mag ontbreken, en wordt er feestgevierd, gegeten en ge-
dronken, een en ander als tegenstelling van de kakihan , op de wijze als bij het tanden-
vijlen. Gewoonlijk wordt het feest gelijktijdig met de kasa nisia gevierd. Bij de pata-
lima wordt vóór het intreden der menses de mohone holine, inwijdingsfeest, gevierd.
De betrokken ouders begeven zich bij het negarihoofd en maken hem hun voor-
nemen bekend, om tegen een bepaalden tijd het bedoelde feest te vieren. Alsdan geeft
deze in de negari kennis, dat alle ongehuwde meisjes van tien tot vijftien jaren
daaraan mogen deelnemen. De benoodigde rijst, sagu, varkens-, herten-, buidel-
dieren- en slangenvleesch, zoomede sagero en andere sterke dranken, worden daarop
door de bloedverwanten bijeengebracht, terwijl de daarmede belaste vrouwen de ge-
wijde olie bereiden. Als een en ander gereed is, worden er feesten in de baileu gevierd ,
en wordt er op trommen en gongs geslagen en gezongen. Onder het aanroepen der nitu
worden de hoofden der meisjes door een harer oudste vrouwelijke bloedverwanten
HET KILAND SKRANO OF NUSAINA. 139
met olie bestreken en daarna met woo kulua, blad van de Golocasia antiquorum,
als een muts opgemaakt, bedekt Het feest in de baileu duurt tot den volgenden
dag, waarna de genoodigde negarigenooten huiswaarts keeren. De betrokken meisjes
nemen alsdan de woo kulua af en bewaren deze in huis boven de kookplaats, waar-
door het drie maanden achtereen verboden, momoni, of strafbaar is om over
het hoofd dezer meisjes iets te werpen of aan te reiken. In de woningen waar de
woo kulua bewaard worden, wordt tot een maand en langer feestgevierd. Gedurende
deze feesten worden ook den jongens in de suano of tanopane de schaamgordels
omgedaan. In de negari Paa duurt de mulua puai tana ila of mohone holine slechts
eenige dagen en worden de kuluabladeren niet gebezigd. In de meeste negariên
moeten de vrouwen bij het aanwezen der katameniën, lasi pomakahala, zich afzon-
deren in de takoo sune of luma pamakahala, het roodgemaakte huis, een in de
nabijheid der woning opgerichte kleine loods. Gedurende dat tijdperk mogen zij niet
in de nabijheid der mannen komen, opdat deze in den eventueel te voeren strijd niet
gewond worden. De afgezonderde vrouwen worden als onreine, mahina irepu, door
de vrouwelijke bloedverwanten verzorgd.
Als teeken van puberteit ontvangen de jongelingen van de patasiwa maselo het
kakihan-teeken in de tutuu bij wijze van tatuage. Vrouwen van dezen stam, als-
mede die van de patasiwa mamali, laten zich ook op het voorhoofd, schouderblad,
borst en kuiten tatueeren.
De besnijdenis, juiae, niet volgens den mohamedaanschen ritus, maar op de Indonesische
wijze, namelijk het doorklieven van het praeputium, is op Serang niet algemeen in
gebruik. Deze gewoonte wordt slechts in sommige negariên in de Piru- enElpaputi-
baai nageleefd en geschiedt zonder bemoeiing der ouders en zonder feestviering,
alleen op aandringen van het door den jongeling uitverkoren meisje, gelijk beweerd
wordt ut augeant voluptatem in coïtu. De handeling geschiedt, niet vóórdat het
haar op den pubes zich vertoont, door een oud man,denzoogenaamdentukaano,die
het praeputium naar voren trekt, een stuk hout, tutupaola, er in steekt, een scherp mes
er op plaatst en dit met een tweede stuk hout, papapaolo, slaat, zoodat het praepu-
tium aan beide zijden openhangt Na de operatie verwijdert de jongeling zich met
den meesten spoed van de plaats, die buiten de negari is gelegen, en bij het
meisje komende penis vulneratus ut sanetur in ejus vulvam immittitur en blijft hy
in dier positie twee dagen liggen. Quando penis, quia praeputium nimis praecisum,
non facile in puellae vaginam immitti potest, amicam quae jam peperit, illa rogat
ut locum suum suppleat, donec desinierit sanguinis efBuvium. Het is de vrouw
momoni, verboden, dit verzoek af te slaan, omdat de juiae alleen geschiedt
ter wille van de vrouwen. Onder de stammen die Oost-Serang bewonen wordt
140 HET EILAND SERANG OF NÜSA.INA.
het praepntium om gelijke redenen gekloofd, bala vine mna, terwijl als teeken
van puberteit de pudenda en vnlvae der jonge vrouwen met kamiri of olie
van de Aleurites moluccana wordt gezalfd. De mohamedaansche bevolking verricht
de besnijdenis door afsnijding, gelijk zulks is voorgeschreven, zoowel bij jongens als
bij meisjes.
Ziekten, monohane, ontstaan volgens het volksgeloof door verwaarloozing of be-
leediging der afgestorvenen; door het niet-opvolgen der voorvaderl^ke instellingen,
het niet behoorlijk verzorgen, masupu makataam, eigenlijk het niet-spijzigen der
nitu, omdat het aanbieden van spijs en drank en pinang een teeken is van gehecht-
heid en vereering; door inwerking van booze geesten, mamuline siunai isasene; door
tooverij, makakesii; door overtreding van tabu- ule mutue of nutu- voorschriften;
door indirecte vergiftiging, tupanaa of tamate simoka teasi, en door vervloekingen,
nawui, wanneer men de voorwerpen uit den ouden tijd niet behoorlijk bewaart of
in waarde houdt De koude koorts, kamu tikei, schrijft men toe aan de nitu. Op-
zetting van handen en voeten, nimai pakaken, heete koorts, imausu, en doofheid is
het werk der booze geesten, nita of lita. Door tooverij verkrijgt men zware hoofd-
pijnen, als men een weinig haar en de weggeworpen pinangpruim van den betrok-
ken persoon voor het huis heeft begraven; bloeddiarrhoea als men de excre-
menten heeft verbrand; beenwonden als men het haar met een stuk damar of
boomhars van eene bepaalde soort heeft begraven; huidziekten, meer bepaald ich-
thyosis, als men een stuk op bepaalde wijze bewerkte gabagaba boven de bad-
plaats in de rivier laat drijven, terwijl de betrokkene badende is. Door toovery
kan men ook het haar verliezen, wat als eene groote schande wordt aangemerkt,
doordien men eenig haar met fijngesneden gember vermengd in een hoogen boom
heeft bewaard, en krankzinnig worden, wanneer men een beeld van gabagaba maakt
en dit met een stuk oud lijnwaad, dat door den betrokken persoon is wegge-
worpen, begraaft. Door het begraven van een tabakspruim met eenige schadelijke
wortelen kan de betrokkene ook den neus verliezen. De tooverg heeft inuner plaats
onder het prevelen van gebeden aan de afgestorvenen, janamai nituhaja. Overtreding
van tabuvoorschriften, mutue, veroorzaakt de daarbij door den tabumaker gewenschte
of vastgestelde ziekten. Indirecte vergiftiging, namelijk wanneer de persoon op
sommige in den grond begravene onheilaanbrengende artikelen trapt, heeft ten
gevolge inuwaalala, bloedspuwing, tiai sasene, buikkrampen, uüni mata, verlamming
van de penis, nisi kohine, afvalling van tanden en voor vrouwen eene nvoeilijke
bevalling. De behandeling der zieken geschiedt door den tamata makaneu, den des-
kundige, die tot dat einde wordt geëngageerd. Door oplegging van kamiri-cataplasmen
en bezweringen, ook door offers, haalt hij uit het zieke lichaam gewoonlijk doorns,
vischgraten en kleine stukken damar te voorschijn. Bij langdurige ziekte verhuist de
xvm.
Blz. IW
HFT EILAJÏD SBRANO OP KÜSAINA. 141
patiënt om de booze geesten te misleideïi, tamata sasene irepnhei ninuma, of take
holi luma. Komen er vele zieken achtereenvolgens in een hnis voor, dan heet het
een warm hnis, luma hasana, en wordt door het besprenkelen der buitenomwanding
met gewijd water getracht, verbetering in den toestand te brengen, Ook worden de
omwandingen door den mauwen met jonge kalapabladeren geslagen, opdat de booze
geesten, in het blad varende, met deze buiten de negari kunnen worden gebracht
Gtelukt dit niet, dan wordt het huis eenvoudig door den eigenaar afgebroken of ver-
laten. Bij epidemieën staan de meeste huizen uit dien hoofde ledig. Bij het heerschen
van pokken, laulu, akalou of apasu, verlaat de bevolking de negari en zwerft
maanden achtereen in de ontoegankelijke bosschen rond, om niet met de nita laulu,
pokgeest, in aanraking te komen. Deze ziekte heeft de bevolking meer dan gedeci-
meerd, omdat er van vaccinatie in de binnenlanden geen sprake is. Om koorts en
buikziekte-epidemieën, die aan de in het uitspansel dwalende nita worden toege-
schreven, te doen ophouden, bidt de mauwen aan de nitu elak en slaat daarna alle
huizen in de negari met jonge gewijde kalapatakken , die daarna in de rivier ge-
worpen worden, om naar zee te drijven. In de strandnegariên maakt men kleine
vaartuigen van 1.5 meter lengte, belaadt deze met allerlei spijzen en dagelijksche
benoodigdheden, brengt ze, na de ziekte door bezwering er in gelokt te hebben, ver
in zee, en geeft ze aan weer en wmd prijs. Epilepsie, matasala, schrijft men toe aan
de ule of mutue. Lepralijders treft men weinig aan. Volgens het beweren der oudsten
is deze ziekte overerfelijk, als van grootvader op kleindochter, van grootmoeder op
kleinzoon. Op sommige strandplaatsen is de lues venerea, door vreemdelingen aan-
gebracht, heerschende.
Als iemand gestorven is, komen de volwassene bloedverwanten samen om bij het
lijk te weenen en groot misbaar te maken. Zij brengen als geschenken voor den
doode mede gongs, rood, wit en zwart lynwaad, uti-uti en patola sarongs, oude
schotels, borden, zilveren ringen en armbanden. Den volgenden dag verzamelen zij
zich opnieuw in het sterfhuis. De familieleden, die in andere negariën wonen en
te laat komen, blijven beneden onder het huis weeklagen, totdat de achtergeblevene
huisgenooten hun eenige borden van den doode geven als een bewijs, dat deze
hun telaatkomen niet als onverschilligheid aanmerkt. Het Ujk wordt in vele stukken
Ujnwaad gewikkeld en op een bali-bali grafwaarts gedragen. Vóórdat het lijk in de
groeve, meselolu, wordt nedergelaten , bidt de mauwen aan de vroeger afgestorvenen
om de nitu van den doode geen leed te doen, maar hartelijk te ontvangen en zegt
ten slotte: <upu nanite, upu tapene, painakite repu maniahatu, nirepu mahanihatu,
hei aminuma, mamirina mahenata koopenu niraU tuna nitu matanemeree», d. w. z.
Heer uitspansel, heer aarde, laat de ziekte van de zijde der negari, van het uiteinde
der negari, uit onze huizen zich verwy deren, onbeduidende en zware ziekten alle
142 Hi?r EILAND SERANO OP NU8AINA.
medegaan met de nitn van den doode. Als het lijk, in zittende houding, met de
knieën tegen de borst gebonden, in het graf neergelegd is, worden alle den doode
toebehoorende zaken en goederen , als gongs , wapenen , vischwerktuigen , oude schotels,
borden, lijnwaden, zilver- en gondwerken, mede er in geplaatst, opdat hij niet
op de achterblijvenden verstoord worde. Op denzelfden avond brengt de mauwen
vuur naar het graf, eri nitu, en waarschuwt den doode, wiens nitu op het licht
afkomt, nogmaals, zijne achtergelatene bloedverwanten niet te komen kwellen*
Den derden dag verzamelen zich de bloedverwanten, mannen en vrouwen, bij het
graf, met zich voerende gongs, oude schotels, borden en allerlei lijnwaad, welke
op het graf in stukken geslagen of verscheurd worden, als teeken van gehechtheid
aan den doode, opdat hij zien kunne dat zij hem boven de vernielde artikelen achten.
Op dien dag wordt door de negarigenooten het doodenfeest gevierd, en gegeten, ge-
dronken en gezongen. Den volgenden dag begeven zich eenige mannelijke bloedver-
wanten naar de wakanaa of aanplantingen van den overledene , om daar nog een groot
aantal sagu- en andere vruchïboomen te vernielen en hem dusdoende met zijn bloedver-
wanten te verzoenen, dewijl zij geene aanspraak daarop willen doen gelden. Daarna
wordt de rouw afgelegd. Op het graf der volwassenen wordt de grond opgehoogd in
den vorm van den rug eener schildpad en daar omheen een hekwerk van sole,Codi-
aeum moluccanum en Gurcas purgans geplant
In eenige negariën in het noordwesten van het eiland, namelijk Latuhelu,
Lumaele, Lasahata, Hulun, Kasie, Sawele, Nukuhai, Sanimana, Pasinalu, Sohue,
Uwen, Warasiwa, Eurlutu, Lumawei, Lumapelu, Lumamoni, Pulawan, Marihunu,
Paa, Lisela, Paunia, Herelao, Horale lumareat, Nakan, Horale,Masisihulan, Open,
Huaulu, Sekinimae, Huauluhatu en andere, worden dè lijken der volwassene mannen
niet begraven, maar ook wel in hurkende positie naakt in gomutu of vezelen van
de Arenga sacharrifera gewikkeld op stellages in de bosdphen nedergelegd. De hun
toebehoorende goederen worden tegen de stellages opgehaögen, terwijl de mauwen
de nitu toeroept, zeggende: hier hebt gij uwe goederen, laat de negari met rust
Vijf of zes maanden daarna begeeft de mauwen zich naar het^ bosch, medenemende
op een bord sirih-pinang en tabak, welke hij den doode aanbiedt, om daarna den
schedel weg te nemen en te brengen naar den hatu momoni niaafidale of gewijde
grot in het bosch. Terugkeerende deelt hij de sirih-pinang onder de bï)5fdverwanten
uit, die alsdan den rouw, bestaande overal in het dragen van loshangeM haar en
oude kleedingstukken, zoomede het omwinden der arm- en voetbanden met*tHd wit
katoen of boomschors, afleggen. Ook is het verboden gedurende den rouwt^de
wijQes van herten, buideldieren, wilde zwijnen etc te eten.
De lijken der bestuurvoerende hoofden en mauwen worden eveneens op de hier-
i
ier-
HET EILAND SEBANG OP NUSAINA. 143
voren beschrevene wijzen behandeld, met dit verschil alléén, dat op den derden
dag voor het hnis van den doode de senite, twee over elkander gekruiste stokken
met kalapabladeren versierd, geplaatst wordt, ten teeken, dat ter eere van den
doode in andere negariën koppen worden gesneld, om door hem als introductie in
het land der nitu te worden medegenomen, opdat hij daar tevens mocht worden
aangemerkt als tamata nimanawa, held. Tegelijkertijd begint de rouw. Dit gebruik
is nog onveranderd in zwang in de negariën Makahala, Noniali en andere. Als de
negarigenooten in rouw zijn , moeten zij met loshangend hoofdhaar en oude verscheurde
schaamgordels en anune loopen, de voet- en armbanden afleggen , en mogen niet onder
elkander kijven of schreeuwen, maar zich stil houden. Wie dit voorschrift overtreedt
wordt met een gong, een ouden schotel, dertig gewone borden of drie patola sarongs
ten behoeve van den doode beboet Als een of meer koppen verkregen zijn, wor-
den deze bij het graf of de stellage gebracht en kan de rouw worden afgelegd. In de
negari Latuhelu en elders echter eerst na de bijlegging van den schedel des doeden
in de hatu momoni niaanelale.
Bij de patalima worden de lijken eveneens ongebaad in patola sarongs gewikkeld.
Geene voorwerpen worden in het graf medegegeven of boven het graf vernield. Men
legt op het graf slechts vier ledige borden. Na de begrafenis, tegen den donker,
terwijl in het sterfhuis geen licht mag worden ontstoken, plaatst een der oude mannen
zich voor de deur en doet aan den walui of sematamata de volgende vragen : « usupa
kini gati», zijt gij daar? Met eene veranderde stem antwoordt hij voor den doode:
casupa kinika», ik ben gekomen. Hij zegt vervolgens: «akesei au aja hala itinia hala-
sae heumata», ik heb U geroepen om te weten de oorzaak van uwen dood; «umata
ai tupanau», zijt gij door vergif gestorven? Antwoordt de walui «he» of ja, dan
zegt hij: «au leuwa maa», keer nu maar terug. De antwoorden worden door den
ouden man in een toestand van opgewondenheid op doffen graftoon door middel van
ventriloquentie gegeven, om de hoorders te misleiden. Daarna treedt hij het huis
binnen, laat het licht aansteken en deelt zijn wedervaren aan de bloedverwanten
mede, die den volgenden dag, de volwassenen namelijk, den rouw, bestaande in
roodgeverfde armbanden, alua pamakala, aannemen. Yan den tweeden tot den vierden
nacht wordt op het graf door de bloedverwanten vuur gemaakt Den vijfden dag
wordt voor een der sagudusuns van den overledene selia of sasi gelegd, die niet
opgeheven mag worden, vóórdat een der negarigenooten dit verbod afkoopt,
tegen betaling van een groote gong, een patola sarong en tien borden. Be-
doelde persoon mag alsdan al de klopbare of rijpe saguboomen zich toeëigenen , om
daarna de dusun voor verder gebruik aan de bloedverwanten terug te geven. Na
den eersten oost- of west-moeson in verband tot den sterfdag, wordt de schedel van
den doode door de familieleden uit het graf gehaald, geremigd en m een daarvoor
1
144 HET EILAND SERilNG OF NUSAINA.
geboawd hutje bij de woning, te gelijk met een bord inhoudende sirih-pinang en
tabak, geplaatst. Op dien dag wordt een groot feestmaal gegeven — waarbij echter
niet gezongen of op gongs en trommen geslagen mag worden — en de rouw afge-
legd. De kinderen worden zonder veel omslag in lijnwaad of boomschors gewikkeld
en onder het huis begraven. De Mohamedanen en Christenen volgen de door den
islaam voorgeschrevene regelen bij begrafenissen of de gewoonten der Europeanen.
De takunui, sematamata, wanui, wanusi of walui, zielen, zwerven zoolang in de
nabijheid der woning of van het graf rond, tot de rouw wordt afgelegd. Daarna
begeven zich die der patasiwa telu waini naar de tutuu, om daar als nitu eenigen
tijd zich op te houden en later in de lanite of lalia, uitspansel, te verdwynen. De
overige walui begeven zich als nitu naar den berg Patukawanea achter Salemang
en andere in Centraal-Serang en blijven aldaar. Zij houden gemeenschap met de
levenden in hunne droomen, mansenu of kiliku, en bezoeken de achtergeblevenen, ook
wel den vorm van schaduw, maune, aannemende. De zielen der kinderen fladderen
een onbepaalden tijd in de nabijheid der woningen hunner ouders rond, om daarna
in het luchtruim te verdwijnen. De Mohamedanen en Christenen gelooven dat de
zielen eerst na den achtsten dag naar den hemel of ter helle varen.
Bij de patasiwa worden de nagelaten onroerende goederen, als huizen en aanplan-
tingen, niet verdeeld. De vrouwen en kinderen gebruiken gezamenlijk de nalaten-
schap des vaders. Bij de patalima wordt de erfenis, hohamutuwani, ook niet verdeeld.
De gehuwde dochters zijn van het gebruik uitgesloten, wanneer de anai behoorlgkis
aangezuiverd. Is het huwelijk kinderloos, dan hebben de broeders van den man het
recht de nagelatene goederen gezamenlijk met de weduwe te genieten. Zij huwen tot
dat einde ook de achterblijvende weduwen, om de bezittingen niet in andere handen
te doen overgaan. Vrouwen, waarvoor de anai volledig betaald is, erven evenmin ab
de kinderen iets van hare ouders, omdat zij tot de familie of nuru van den man
behooren. Als de anai niet aangezuiverd is , bezit de overleden man niets en mag
zijne familie op zijne eigendommen geene rechten doen gelden. Onder de Mohame-
daansche bevolking worden de nagelaten wapenen, lijnwaden, gongs, goud- en zilverwer-
ken zooveel mogelijk verkocht en de opbrengst verdeeld ; de zoons ontvangen de helft, de
moeder een vierde en de ongehuwde dochters het overige als aandeel. De kleedingstuk-
ken en prauwen komen den zonen toe. De weduwe behoudt het huisraad. Alle onroerende
goederen worden door de moeder en de kinderen gezamenlijk geoccupeerd. Wanneer
de woning tijdens het huwelijk verkregen is , wordt deze niet verkocht. Als ze evenwel vóór
het huwelijk in eigendom van den man was, wordt ze verkocht en de opbrengst als
die der overige goederen verdeeld. De verdeeling en regeling der boedels geschiedt door
de betrokken hoofiden. De Christenen volgen in de meeste gevallen de gebruiken des lands.
ÉKr EÜANÓ SERANG Ol' NUSAmA. Ï46
De voorstelling van de Wemale omtrent den kosmos is zeer ombestemd. De
nanite, lanite, lalia of uitspansel is het oord der nevelen, japonaa, of de plaats waar
de wind ontstaat De aarde is eene uitgestrekte zee, alwaar Nusaina en andere
eilanden drijven, en bij aardbevingen, wisu of isua, die overvloed van veldproducten
voorspellen, nog drijvende blijken te zijn. Omtrent de hemellichamen kan men
weinig mededeelen. In de zon woont de upu lanite, terwijl in de maan een groote
nunuboom staat Donder, kukuma, en bliksem, tinitika, zijn natuurverschijnselen
die wel gevreesd, maar niet verklaard kunnen worden. Verscheidene sterrenbeelden
hebben namen, waaronder de toumataitu,hetzevengestemte. De eclipsen — van zon
leamatai kohone of lea makahoa, van maan hulankohone of umala makahoa — wor-
den gevreesd als het einde der dingen of ziekten aankondigende. Het jaar wordt in
twee groote en twaalf kleine deelen verdeeld, als van vijf maanden, de nale balata
den West-moeson, en weder van vijf maanden, denaletimuledenOo8t-moeson,meteen
maand kentering voor elke nale. De kleine deelen zijn de maandelijksche omloop
der hulan. De halantuen, regenboog, is een ladder, elane, waarlangs de nitu naar het
oord der nevelen gaan, om daar van lieverlede te verdwijnen. Kokua nesinia of
mudon ningisik zijn zoogenaamde dondersteenen.
10
VIERDE HOOFDSTUK.
DE SERANGLAO- EN G ORO N G- A RC H I PEL.
Ligging. Aantal. Fonnatie. Bergen. Rivieren. Ankerplaatsen. Yaarwaten. Moeraflaen.
Voetpaden. Klimaat Moeson. Negariën. Beyolking. Taal. Traditie. GteschiedeniB. PhyslMhe,
intellectaeele en moreele eigenschappen. Grondeigendom. Standen. Bestanr. Hoofden. Af-
doening van zaken. Straffen. Eed. Ordaliam. Oorlog en vrede. Negariën. Woningen. Huisraad.
Voorwerpen van waarde. Wapenen. Kleeding. Sieraden. Godsdienst Gk>ede en kwade
geesten. Ziel. Toovertj. Droomen. Bijgeloof. Sasi. Matakan. Verboden handelingen. Ngverheid.
Handel. Landbouw. Verloving. Haweigk. Schaking. Echtscheiding. Zwangerschap. Partos.
Mntilatie van het lichaam. Ziekte. Overiyden. Begrafenis. Erfenis. Voeding. Narcotica.
Feesten. Zang en dans. Raadsels. Dobbel- en kinderspelen. Kosmologie. Voor.
De Seranglao- en Gorong-archipel , in het begin der zeventiende eeuw door de
Nederlanders ontdekt en bestaande uit de ten Zuid-Oosten van Serang gelegene
eilanden, ligt tusschen 130° 54' en 131° 40' Oosterlengte van Greenwich en tusschen
3** 50' en 4** 15' Zuiderbreedte. Tot de Serangloa-groep behooren de eilanden Se-
rangrei, ook wel genaamd Klein-Keving, Geser, Kiliwaru, Seranglao ofMaar,Masar
ngarat, Kivar, Kanoli, Makokak, Sasivi, Matauli, Kidang, Nedin en Nukus, welke
grootendeels door uitgestrekte riflfen aan elkander verbonden zijn. De eilanden Go-
rogos, Koon, Suruaki of Gorongrei, Gorong of Goronglao en Manuwoko behooren
tot de Gorong-groep. Van al deze eilanden zijn slechts Serangrei, Geser, Kiliwaru,
Seranglao, Kivar, Gorogos, Suruaki, Gorong en Manuwoko bewoond.
Met uitzondering van Seranglao, Suruaki, Gorong en Manuwoko, die tot de
tertiaire mioceenformatie , met kristallinisch schiefergesteente , homblende en quartzit
behooren, zijn de overige eilanden van recente koraalvorming. De meesten zgn
met jonge bosschen bedekt. Bergen, die echter slechts eene hoogte van niet meer
dan driehonderd meters bereiken, vindt men op Seranglao, Suruaki, Gorong en
Manuwoko; met name op Seranglao de Ailena, Kilibia, Niurawon en Karangwatu;
op Suruaki de Arbae en Totoruin; op Gorong de Gisawowon, Gorian, Liangkeli,
Mado, Liangkelangan, Gota, Wiara, Giakili; op Manuwoko de Watuloli, Wotur en
andere. Rivieren worden slechts aangetroffen op Suruaki de Bae , eigenlijk een beelge ;
m SERANQftAO- ÉN OOKOXG-ARCBIPEL. 147
op Gorong de Samboro, Akat, Eilirei, Eiliadat en Kelili aan de Westzijde — deSa-
wani, Mutu, Otak, Didir, Silomin, Lisoa, Rumanama, Baan, Mangeranjera,Loman,
Atado en Namaliu aan de Oostzijde van het eiland gelegen ; op Miinuwoko de Dera en
Inlomin, die echter in den Oost-moeson droog vallen. Ankerplaatsen voor groote schepen
vindt men op Geser, op Ondor, Namaleen en Kilisodi, eiland Gorong, zoomede op Kilio-
bas, eiland Manuwoko — voor prauwen enkleinere vaartuigen op Kili waru, Maarlao,
Eedang en andere eilanden. Van Masangarat strekt zich oostelijk tot Nedin een groot
rif uit Tusschen Serangrei en Geser , Geser en Kiliwaru , Maarlao , Masangarat en Kiwar ,
Nedin en Nukus is het vaarwater, dat van het noorden naar het zuiden open ligt, diep en
geschikt voor groote schepen. Uitgestrekte moerassen vindt men op Suruaki bij de nega-
riên Magat en Argaan. Voetpaden zijn er tusschen de negariën onderling. Het klimaat
is zeer gezond, vanwege de geregelde afwisseling van land- en zeewinden. De Oost-
moeson heerscht van April tot September, de West-moeson van November tot Maart.
Het eiland Serangrei met zeven negariën, als Keving, Kuwaai,Keluu,Kotabandang,
Pagar, Kotawou en Kilibro, staat onder den major van Keving en den radja van
Keluu; het eiland Geser met twee negariën, als Rumatamere en Kiliwaru, staat
onder den major van Geser, die zich voorheen onaf hankelijk van Kiliwaru heeft weten
te maken; het eiland Kiliwaru met twee negariën, als Kiliwaru en Kilitai , staat onder
den radja van Kiliwaru en den kapitan van Kilitai; het eiland Seranglao met vijf
negariën, als Kilivura, Maar, Enamalaas, Karang en Namalomin, staat onder den
radja van Keluu, die te Kilivura woont, en den radja van Kiliwaru, die boven-
dien ook de eilanden Maarlao, Masangarat, Kivar en Kidang, zoomede de rotsen
Kanoli, Matauli, Makokak, Sasivi, Nedin en Nukus onder zich heeft. Het eiland
Gorong telt negen-en-veertig negariën , als : onder den radja van Kataloka — Kinali ,
Namaleen, Dadaa, Rumeun, Saboru, Rumodat, Kasar en Kataloka; onder den radja
van Odor of Ondor — Odor, Kilisodi, Belili, Kilisuagi, Kotamaba, Akat, Dulak,
KeMer, Dai, Kalibingan en Kilili; onder den radja van Amar, wiens voorvaderen
sedert 1680 alhier het bestuur voerden — Punastolu, Dur, Sagei, Amar, Kiliwou,
Waisalau, Wawatu, Basarin, Kilituha, Kilimuda, Kotadaan, Kiliangin, Kotjiri,
Kotahalawukan, Kailakat, Kotaleen, Baas, Aran, Miran, Kiliraus, Gota, Tenarin,
Rarat, Rumadaan, Kilisodi, Rumanama, Buan, Wusun en Kulugowa; voorts de
negari Mida, die op zichzelf staat. Het eiland Manuwoko met tien negariën, als
Pantjalang, Kiliobas, Kiliurat, Derak, Loku, Enlomin, Lalanmatleen , Sera, Wawasa
en Arwou, staat onder den radja van Amar; en op het eiland Suruaki met vier
negariën, als Magat, Argaan, Kilikeli en Wisalin, voert een orangkaja, ondergeschikt
aan den ra^a van Amar, het bewind.
Naar schatting bedroeg in 1882 de bevolking op het eiland:
148 t)£ SfiKAKOtAÖ- tS OORONÖ-AftCmPEL.
Serangrei
527 zielen
Geser
306 »
Kiliwaru
568 »
Seranglao
448 »
Kivar en Grorogos
126 »
Soraaki
298 »
Gorong
6310 »
Manuwoko
2144 *
of te zamen 10,727 zielen, staande in eene verhou-
ding als drie vijfden Seranglao- en Gorongers, een vijfde Papaa*s en een vijfde Indo-
nesische vreemdelingen, behalve de Arabieren en Chineezen met hnnne afstamme-
lingen.
Op de eilanden Serangrei, Geser, Kiliwaru en Seranglao wordt dezelfde taal als op
Oost-Serang gesproken ; op Gorogos wordt het Teuursch en op de overige eilanden het
Gorongsch dialect, mina-mina Gorong, gebezigd. Voorts worden op deze eilanden
nog gebruikt de Mangkasaarsche , Butoneesche, Papuasche, Maleische, Arabische en
Chineesche taal. Inheemsche schriftteekenen worden niet aangetroffen.
Doordien, met uitzondering van die van Suruaki, Gorong en Manuwoko, de voor-
vaderen der tegenwoordige bewoners van den Seranglao- en Gorong-archipel hoofd-
zakelijk uit Arabië, Java, Bomeo, Timor, Kuur, Teuur, Keei, Papua, Bandang,
Ambon en de Uliase, Boanoo en Serang, ook zelfs van de manawa of tamata Va-
ranggi — zijnde de bevolking van Kilitai, voor een groot deel de afstammelingen
van vóór 1512, of volgens andere overleveringen tijdens het verblijf der Portugeezen
te Waru, Oost-Serang, aldaar achtergeblevene Haranggi, Varanggi, Paranggi of
Europeesche schipbreukelingen, die thans evenwel physiek geheel verinlandscht zijn —
afkomstig waren, zijn de overleveringen ten aanzien van de oorspronkelijke bewoners
zeer onbeduidend. De eerste bewoners van Gorong en Manuwoko zijn, gelijk be-
weerd wordt, uit den grond als wormen, of liever larvae, die openspringende het
aanzijn gaven aan himne voorouders, en die van Suruaki uit den gainboom,Rhizophora
conjugata, voortgesproten. Zekere Wina, eene vrouw van uitstekende schoonheid, die
later als Wina gainlomin bekend werd, is volgens de Suruakische traditiën te zamen
met een wit zwijn uit een gainboom voortgekomen en beklom alstoen een der
hoogsten daarvan, alwaar zij haar verblijf hield, aanvankelijk, als van bovennatuur-
lijken oorsprong zijnde, zonder spijs en drank te nuttigen, terwijl het varken onder
den boom haar bewaakte. Daarna spoelde er te Liansodi een vlot van sagupalm-
ribben, guasa labaha, aan, met eene vrouw van Kowiai, Papua, Kiliboban genaamd ,
die van haar land afdreef, toen zij een vischfuik in zee plaatste. Wina gainloman
DB SERANOLAO- EN OORONQ-ARCHIPEL. 149
nam haar als hare makker, of liever die van het zwijn, aan en verbood haar den boom
te beklimmen. Op zekeren dag kwam een man van Manuwoko, Robo genaamd, te
Liansodi met^ pijl en boog visschen. Toen hij een groote ian sosako geraakt had , maakte
hg zijn schaamgordel, nasali hila, los en ging naakt te water om den visch te grij-
pen. Zulks ziende lachten de beide vrouwen hardop. Dit herhaalde zich ettelijke
malen tot groote verwondering van Robo , die in het geboomte aan het zoeken ging
en daarop Eiliboban greep, welke hij tot echtgenoot wilde maken. Zij verzette zich
echter, zeggende dat zij vleeschelijke gemeenschap met het zwijn uitoefende en hij
slechts den boom behoefde te beklimmen om eene schoone maagd, Wina gainlomin
namelijk, te vinden. Hij volgde de aanwijzing en huwde deze daarna. Hunne kinderen en
kindskinderen, zoomede die van Eiliboban, die later in gemeenschap met een man
van Onin leefde, bevolkten daarop het eiland. Volgens eene andere lezing werd
Sumaki door weggeloopene Papua-slaven van Gorong bevolkt. De eerste bewoners
van Serangrei en Kiliwaru kwamen van Serang, Bandang, Worunai of Bomeo en
Java. Te Eiliwaru dreef een Serangsche vrouw op een waru-, Hibiscus elatus-stam
aan. Zij huwde met een aldaar reeds vroeger aangespoelden Papua en kreeg vele kinderen.
Voorheen was Kiliwaru door eene landstreek met Seranglao verbonden. Ten gevolge van
oneenigheden met Eeluu of Ealivura werd deze echterdoorgegravenen vernield, zoodat
men thans alleen bij ebbe van het eene eiland naar het andere kan gaan. Het eiland
Geser werd van uit Eiliwaru bevolkt, toen er een hevige twist ontbrandde onder de
bewoners van dit laatste. Zij kregen den naam van Oranggeser of uitgewekenen.
De hoofden en bevolking van Seranglao, G^ser, Gorong en Manuwoko stelden
zich, nadat Seranglao in 1633 door A. Gijsels veroverd werd, successievelijk in 1637
en 1646 onder de bescherming der Edele Compagnie. In de akte ter zake, den 28
December 1637 opgemaakt, beloofden de oudsten van Eataloka, Amar,Dai, Ondor,
Eaüakat en andere, voor hen en hunne erfgenamen, «dat zij niet de minste correspon-
dentie met de vijanden van den Staat, hoedanig, van wat conditie, natie of nature dezel-
ven ook zouden mogen wezen, niemand uitgezonderd, zullen houden, en veel min hen
hunne havens of reeden tot schuilplaatsen zullen verleenen of de minste faveure
bewijzen, maar dat zij dezelven met alle middelen van daar weren en zulks den
Heer Gtouvemeur van Banda na de beste gelegenheid te kennen geven zullen. Item,
dat bij verloop van slaven en anderen dezelven onder ordinair bergloon onverteerde
kosten in redelijkheid bestaande zonder eenige frivole extensiën in handen van ge-
melden Gouverneur zullen leveren en haar best zooveel hun mogelijk is zullen zoeken
te bevorderen, gelijk zij ook ten hoogste zich verbonden houden op bevel van meer-
gemelden Grouvemeur (doch niet dan bij den uitersten nood) hunne korrakorras in het
water af te laten en hem benevens Z.Ed. macht in alle getrouwheid zonder tegen-
zeggen te dienen en dit alles op poene van als Eedbrekers en Rebellen gestraft te
150 DE SERANGLAO- EN GOBONG-ARCHIPEL.
worden, voor hetwelk meergemelde hoofden en hunne onderhoorigen den vrijen geper-
mitteerden handel op Banda, alsmede op alle geassocieerde Nederlandsche plaatsen,
onder een behoorlijk passé zullen genieten.» Seranglao en Greser werden in die dagen
genoemd «de schuilplaats of brandwacht van de morshandelaars, die alles opkochten
wat maar geld waardig was, steunende zeer op de protectie der Kevingers, met
wie zij veeltijds heulden.» Gorong was in die dagen beroemd om de aldaar aan-
wezige notemuskaat-plantages en werd onafgebroken door Javanen, Mangkasaren en
andere handelaren bezocht. In 1671 werd te Gorong een schoolmeester, benevens
een korporaal en vier mindere militairen geplaatst. Serangrei of Klein Keving had
toen veel verkeer met de Papuasche landschappen Onin en Kowiai, alwaar masooi.
Sassafras goesianum, en slaven verzameld worden. In 1699 stonden deze eilanden
onder het gezag van Todore, dat tot 1815 duurde, toen het Engelsche tusschen-
bestuur daaraan een einde maakte. In 1648, 1670 en 1748 werden aldaar echter
op last der Compagnie 4486 noteboomen uitgeroeid , hetwelk de bevolking verbitterde.
Deze uitroeiing is het werk der zoogenaamde hongi, waarbij predikanten medegingen
om de inlanders, terwijl hunne eigendommen vernield en geroofd werden, tot het
Christendom te brengen. «Het eerste meesterstuk», volgens een der toenmalige Com-
pagnies-dienaren, «dat deze trouwelooze bondbrekers», na de eerste extirpatie in 1648
namelijk, «ter executie stelde, bestond in een cruellen moord aan den naar Nova
Guinea gecommitteerden commissiant den koopman en fiscaal Boms met al zijne
ophebbende manschappen, spoUeerende wijders alles van boord wat haar aanstond,
waarna zij het kieltje aan het vuur opofferden met en benevens de aldaar ter reede
komende chialoup de Gameel.» De Gouverneur Wijns «van dezen detestabelen
moord en roof geïnformeerd zijnde», ging op drie schepen en drie galjooten den 10
April 1658 met meer dan vijfhonderd man Gorong tuchtigen, doch werd «bijKata-
loka verslagen en genoodzaakt onder een hagelbui van pijlen af te trekken». In het
daaropvolgend jaar werd echter met behulp van andere eilandenbewoners de «van
ouds gerenommeerde vesting Kataloka» door hem stormenderhand ingenomen en ver-
woest Suruaki en Manuwoko, die medegedaan hadden, werden tevens getuchtigd.
Op Suruaki en Manuwoko waren voorheen geene notemuskaatboomen aanwezig, doch
dit vertrouwden de bewindhebberen der Compagnie niet. In 1728 werd de chialoup
Nova Guinea, «aldaar aangegierd zijnde om eene oculaire inspectie van debosschen
te houden», door het reeds tevoren verbitterde volk van Manuwoko verbrand, «de
bemanning vermoord en de lading verdeeld zonder eenige of de geringste navraag
van Compagnie's zijde en waarmede dan ook de ordinaire jaarlijksche correspondentie
al tevens is gecesseerd». In 1770 werd de vaart der Mangkasaren door de Com-
pagnie verboden en eveneens in 1787 die van Gorong op Java tegengegaan.
Wegens den «overmoed» der alstoen opnieuw verbitterde bevolking trachtte A.
Heijenberg in 1790 Gorong te tuchtigen, nadat van af 1777 «alle uitdenkelijke
DE SEBANGIAO- EN GORONG-ARCHIPEL. 151
middelen» aangewend waren om den invoer van vuurwapenen op deze eilanden te
beletten; doch zonder gevolg. De kapitein-ter-zee Wemer Gobius begaf zich tot dat
einde in 1791 ook derwaarts, doch sneuvelde den 28 Mei van dat jaar vóór Kata-
loka. Sedert werden deze eilanden door de Compagnie aan haar lot overgelaten.
Eerst na de terugerlanging onzer bezittingen van de Engelschen, die in den aanvang
dezer eeuw eveneens eene expeditie naar Gorong maakten, stelde de Nederlandsche
regeering zich meer in verbinding met deze volken, zonder evenwel — wegens den
ingewortelden haat, ontstaan door de extirpatie hunner notemuskaatboomen en ver-
nietiging van hun handel — in weerwil dat de residenten van Banda, waaronder
deze eilanden ressorteeren, op hunne wijze krachtdadig optraden — meerderen in-
vloed te verkrijgen. Inmiddels bleven deze eilanden het brandpunt van roof, moord,
slavenhandel en andere ongerechtigheden, waarin door de .plaatsing in 1882 van
een regeeringsvertegenwoordiger te Geser, die onder den titel van Posthouder over
al deze eilanden het toezicht houdt, althans wanneer men van de traditioneele on-
verschilligheid afstand doet, eenige verbetering kan komen.
De bevolking van Seranglao en Gorong behoort voor drie vijfde gedeelten tot
de lichtbruin gekleurde sluikharige , wua soran , rassen. De overigen zijn onvermengde
Papaa's met wugata gata, of wua garugan, kroes haar, die als slaven hier inge-
voerd werden, of nakomelingen daarvan. Zij worden door de Gorongers beschouwd
als te behooren tot eene andere klasse van volksstammen , die op een zeer lagen trap
van ontwikkeling staan. Uit dien hoofde oefenen zij met de vrouwen daarvan zelden
vleeschelijke gemeenschap uit Een ander deel der bevolking bestaat uit afstamme-
lingen van Indonesische vreemdelingen. De gemiddelde lengte bij den lichtbruinen stam
is voor de mannen 1.66, voor de vrouwen 1.56 meter. Zij zijn welgemaakt en gespierd ,
uitgezonderd degenen die van opium misbruik maken. De type is brachycephalisch
met niet hooge jukbeenderen, terwijl ook hypsimeso- en orthodoUchocephale vormen
aangetroffen worden. De oogappels zijn glinsterend zwart, de neus, mond en ooren
klein gevormd. Op het lichaam is men weinig behaard, ook een gevolg van depil-
latie daarvan, omdat het als schande aangemerkt wordt veel haar op het lichaam te
hebben. Het hoofdhaar wordt bij de mannen kort, bij de vrouwen lang met een
wrong op het achterhoofd gedragen. Oude hoofden en geestelijken zijn intusschen
trotsch op eenig kinhaar. De tanden worden met zand gereinigd en zijn bij de jonge-
lieden vóór de vijling ivoorwit. Het lichaam wordt rein gehouden, voornamelijk de
partes genitales, door herhaalde baden en wasschingen, welke laatste handeling
volgens het beweren van oude vrouwen de hymen echter vóór de cohabitatie scheurt.
Door haar gedurig met zandsteen te wrijven , is de huid glad. Bij enkelen slechts vindt
men litteekenen van brandwonden of pokken. De mannen zijn goede zeelieden en
kunnen, evenals de vrouwen, vele vermoeienissen doorstaan. De vrouwen zijn slank;
152 DE SERANOLAO- EN GORONG-JLBCHIPEL.
enkele hebben een aantrekkelijk voorkomen, doch werkelijk schoone worden niet
aangetroffen. Hare borsten zijn klein en pyrivormig, de breedte van bekken is gering,
de ingang der vagina nauw en de labia minora rudimentair. Zij bestrijken hun
lichaam met welriekende oliën, dragen bloemen, bij voorkeur de Plumiera acutifolia
en Jasminum sambac, in het haar, en leggen deze tusschen hunne kleederenin. Zij
zijn liefhebsters van reukwerken, waun matelas. Dikke vrouwen, watan naboba,
worden ongaarne gezien. Gedurende de menses, die gewoonlijk op het negende jaar
intreden, worden, onder het prevelen van incantatiën, pessaria of tampons van lyn-
geklopten boom- of kalapabast in de vagina gebracht. De mannen zijn energisch en
ondernemend en hebben veel gevoel van eigenwaarde. Zij zijn gedecideerd en niet
ruw, maar zeer gevoelig voor beleediging. Op eene rechtvaardige behandeling stellen
zij hoogen prijs. Als zij zich in hun recht verkort gevoelen, twisten zij hardnekkig.
Onder de hoofden en hadjis treft men vele ontwikkelde lieden aan. De meeste vrouwen
kunnen den Qoraan lezen, mengadji, en zijn in hunne antwoorden gevat Bedrog,
diefstal en oplichterij kan men intusschen als de meest gewone maatschappelijke
ondeugden aanmerken. In sommige negariën beschouwt men evenwel het bedriegen
en stelen als schandelijk; wegens de bestaande gebruiken omtrent huwelijk, echt-
scheiding en vrij verkeer van jongelieden valt de ontucht niet in 't oog. In tegen-
woordigheid van vrouwen mag men evenwel niet dubbelzinnig spreken of obscoene
gezegden uiten. Het schelden, dahioar, als: au numina haira, pudenda tuae matris;
boi noit au numina, poreus coit cum matre tua; u woit au, mox tecum coibo; au
numina hai wiliura, uwe moeder heeft veel haar op haar pubes, etc maakt daarop
slechts eene uitzondering. Moord of verwonding komen zelden voor. Bij vreugde en
droefheid zijn de vrouwen hartstochtelijk. De mannen kunnen zichzelven goed be-
heerschen. Vrouwen en jongelieden houden veel van lachen, malihi, en stoeien,
maar zijn in tegenwoordigheid van Europeanen of lieden, die zij niet kennen, stenmiig
en stil. De mannen hebben gaarne omgang met vreemdelingen, tamatanajamariolat,
om bijzonderheden te vernemen of om hunne nieuwsgierigheid te bevredigen. De
bevolking is gastvrij. Als men in een huis komt, wordt terstond de sirih-pinang aangebo-
den als een bewijs van goede gezindheid. Wanneer de huisgenooten aan den maaltgd
zijn, is men verplicht daaraan deel te nemen. De vrouw des huizes eet intusschen
niet mede in tegenwoordigheid van vreemdelingen. De bloedverwanten en negari-
genooten zijn zeer aan elkander gehecht. Aan de roode mermer, witte mahuti en
gele unin kleur wordt de voorkeur gegeven. Oude lieden, zoowel mannen als vrouwen,
worden geëerd. De jongeren noemen hen tata en tataina. Elkander ontmoetende zegt
men: «dagi nagii», waar gaat gij henen? het antwoord is: «tagi na^are», d. L ik
ga derwaarts , in stede van elkander te groeten. Tegenover elkander is men beleefd. Als
men zit, moet men de voeten achterwaarts rechts buigen, namatoranruum. Ongepast
is het, de beenen op eene andere wijze te plaatsen. Als eerbewijs worden tevens aan
DK SERANÖLAO- EN GORONG-ARCHIPEL. 153
de ouders de namen hunner oudste kinderen gegeven. De vader van het kind Mojota
heet derhalve Mojota nibaba, de moeder Mojota ninina. Het is ongepast elkander
schimpnamen te geven als isoo bagas, gij kromneuzige; mataa galiga, gij scheele;
busu, gij gebochelde etc. De jongelieden noemen elkander niet bij den naam, maar
wini, makker, lidan of bela, broeder of zuster. De vrouwen kussen, nuisi,
elkander en hare kinderen door neuswrijving. Weduwen, wawina walu, worden door
de kinderen of bloedverwanten verzorgd. De schoonzoons, ana etan, moeten de
schoonouders als mema of baba en wowa of nina aanspreken en mogen in dier
tegenwoordigheid zitten, doch op eenen afstand. Bij ontvani?fst van geschenken zegt
men: cu soba au leen Allahu taala naguan au ni gahün», d. i. Ik da^ik u, moge
God de Almachtige u het goede geven. Een verbond van vriendschap, dahilidan,
bekrachtigt men door elkanders bloed te drinken. Van de vreemdelingen worden
de Europeanen met den meesten achterdocht behandeld. Men kan zich niet voorstellen
dat een Europeaan iets belangeloos zou doen. De Nederlanders zijn gehaat en de
traditiën aangaande de vernieling hunner notenaanplantingen in vroegere eeuwen worden
als een pusaa, erfenis, van vader op zoon overgedragen. Deze haat wordt tevens
door de Arabieren en Bugis, die ouder gewoonte met verachting over de Neder-
landers spreken, voortdurend aangewakkerd. Op deze eilanden heet de Nederlander
de pagora mahuti of blanke zeeroover, dien men niet mag vertrouwen.
In overoude tijden behoorden de gronden aan de zoogenaamde grondbezitters en
hunne afstammelingen. Later beschouwde men ze als leen sidi manaa, het van
den vader geërfde eigendom, waartoe de esi of baal, woeste gronden, behooren.
De gronden worden derhalve thans verdeeld in wanu baal of wanu esi, communale,
aan den stam behoorende gronden, bosschen, graslanden, rivieren, moerassen; in
etar baal, waarover de negari-genooten of een deel van den stam mag beschikken, en in
usali toran baal , familie- of individueele gronden. Souvereine rechten van Nederland
over deze gronden worden niet erkend. Tusschen eigendom en bezit van gronden
wordt geen verschil gemaakt Beide begrippen worden door het woord sidi aangeduid.
Elk bezit of eigendom wordt door de negari of wanu erkend en gehandhaafd. Vreem-
delingen mogen van de wanu baal gebruik maken, wanneer zij deel uitmaken
van de wanu en de leun hala bonboon, oude gebruiken, volgen. Voor aankap van
hout voor prauwen of huisbouw, moeten zij echter een tot twee koperen lillahs be-
talen, die als roerend wanu- eigendom, worden beschouwd. Verkoop en verhuur
van gronden is niet gebruikelijk. De gronden aan den stam wanu, negari etar,
of familie usali toran toebehoorende, worden behoorlijk van grenzen, maguan,
voorzien, welke gewoonlijk uit eli bergen of bergruggen, suar voorgebergten, soso-
lat rivieren, gogar beken en andere teekenen bestaan. In de wanu baal of esi
mag elk stamgenoot vrg jagen of boschproducten verzamelen. Het voor tuin- of veld-
154 DE SERAi^GLAO- EN GORONG-ARCHIPEL.
bouw door heggen, arar, afgebakend gedeelte noemt men leen of aar; met sagu
beplant heet het elaar, met kalapa beplant niuaar. De overige aanplantingen worden
met den algemeenen naam waum aangeduid. Usali toran baal wordt verkregen door
ontginning met medeweten der stam- en negarigenooten van de wanu baal of etar
baal. De vrije beschikking over deze gronden gaat alleen verloren, wanneer men de
negari verlaat om nimmer terug te keeren en er geen afstammeling of plaatsvervanger
achter blijft. Vreemdelingen die buiten de grens komen, mogen daar niets beschadigen,
geen rumoer maken of hunne behoeften doen, opdat de geesten, die de bosschen be-
wonen, niet toornig worden en hen ziek maken. De islamietische regelen omtrent
grondbezit wprden niet nageleefd.
Onder de bevolking van Seranglao en Grorong treft men drie standen aan, nl.
dien der adellijken, gahiin of mansia gahiin, dien der gewone lieden, mahun of mansia
mahun, en de slaven, moi of moira. Tot den eersten adel des lands behooren de
familiën van Rumatilin, Rumarei, Kiliobas en Rumagia. Het is holi-holi of ver-
boden een mahun tot den stand der gahiin te verheffen. Dit kan alleen geschie-
den door geboorte, na de volledige, tot het sluiten van een matrimonium justum
verplichte, betaling der mawina walira; alsdan volgt het kind den vader. Alle
hoofden, met name radja, orangkaja, major en kapita behooren tot den stand der
gahiin. In de laatste jaren trachten ook de hadjis zich op den voorgrond te stellen
en aanspraak te maken op de rechten der gahiin, hetgeen in sommige negariën
gelukt is. De slaven, moi, moita, de zwarten, of moira, grootendeels vanEowiaien
Onin, eiland Papua, afkomstig, worden in het algemeen als huisgenooten aange-
merkt. Himne waarde wisselt af van zestig tot tweehonderd gulden. De invoer en
verkoop van Papua-slaven is een winstgevende tak van handel geworden, waarmede
velen zich thans nog onledig houden. Vrijstelling, mardiaa, van slaven is niet in
zwang. Na den dood van den eigenaar worden zij verkocht, verpand of als erfdeel
der kinderen aangemerkt
In den prae-islamietischen tijd voerden de hoofden der stammen of negariën, etar,
den titel van latu, terwijl de zoogenaamde grondbezitters, degenen namelijk wier
vaderen het eerst deze eilanden bewoonden, of de oudsten hunner, latubaal genaamd
werden. Met het mohamedanisme, en gedeeltelijk ook door den invloed van Euro-
peanen, gebruikt men thans op deze eilanden Maleische en Europeesche titels voor
de betrokkene bestuurders, als radja, orangkaja, major en kapita. De twee laatste
benamingen zijn van Portugeeschen oorsprong. De erfelijke radja-titels zgn thans
die van Amar, Keluu, Kiliwaru, Kataloka en Ondor — orangkaja die van Suru-
aki, Aineka, Eelakat, Dai, Mida, Wawato, Buan, Namaleen, Euwai, Loku, Loko-
lomi en Miran — major die van Eeving, Geser, Eilisolat, Eiliwou en Manaban —
DE SEBANGIJiO- EN GORONG-ARCHIPEL. 155
kapita die van Eilitai, Eelun, Eotaadan, Eilibro, Eilikulat, Arwou, Eiliobas, Derak,
Enlomin, Einali, Waisalan, Eilitoha, Baas, Eototak en Eiliraus. De mindere hoof-
den heeten orang tuha. Al deze hoofden worden door de gezamenlijke bevolking,
zoowel mannen als vrouwen, gekozen en daaraa door het Nederlandsch gouvernement
zooveel mogelijk bevestigd. Bij de keuze, dalür, wordt speciaal gelet op de afstam-
ming, het gedrag en karakter van den persoon, zoomede dat hij lichamelijk niet
gebrekkig of misvormd zij. In vroegeren tijd werden ook vrouwen voor het bestuur
gekozen, onder den titel van latumawina, gelijk de vorstin Muna te Eataloka en
anderen. De hoofden worden, al naar gelang van den persoon, behoorlijk gere-
specteerd. Op fijne matten gehurkt zittende , krijgen de radja's en orangkaja's achter
zich drie; de overige hoofden zoomede de imam, het hoofd der geestelijken,
twee kussens. Tegen voeding is de bevolking verplicht de hoofden volgens de dahi-
wait- instelling, bij te staan in de ontginning en bewerking hunner velden, het
oprichten hunner woningen en het vervaardigen van prauwen, fiiiken en andere
werktuigen voor de vischvangst als anderszins. Het gebruik van vaste dienstplichtigen
is in strijd met de oude instellingen of teun hala bonboon. Voor huiswerk worden
de slaven gebezigd. Als de hoofden op reis zijn moet de bevolking hen met roeiers
en al het noodige bijstaan. Het is echter holi-holi dat de hoofden de bezit-
tingen der onderhoorigen tegen dier wil zich toeëigenen. Bij onderzoek en afdoening
van zaken zijn de partijen verplicht aan de hoofden de sauweli, gift voor de
moeite, bestaande uit een tot twee stukkenwitlijnwaad, te geven, waarvan, bij onder-
linge verdeeling, de radja of orangkaja twee deelen verkrijgt Worden door de
hoofden bevelen gegeven, dan moeten de negari-bewoners zich voor de usaliwanura
of gemeentehuis verzamelen. Het recht tot het plaatsen van sasi, ngaam, is tevens
een prerogatief der hoofden, dat zq van de latu baal hebben verkregen.
Eleine geschillen worden door den radja en den orangkaja in hunne woningen onder-
zocht en door het opleggen van kleine boeten, bestaande uit lijnwaden, gouden,
zilveren en koperen sieraden, ook wel geld , ten behoeve van de winnende partij , volgens
de teun hala bonboon afgedaan. Vele quaesties worden ook door behoorlijke terecht-
wijzingen voorkomen. Bij zware misdrijven behooren de hoofden, de geestelijken,
de oudsten en de overige bevolking in de usali wanura bijeen te komen ; de hoofden om de
zaak te onderzoeken, dasabi mina, te overwegen, taliir mina en te beslissen, daguti
mina. De radja of orangkaja neemt alsdan in het midden van het gebouw plaats,
de overige hoofden ter rechter-, de geestelijken ter linkerzijde, terwijl de bevolking
vóór of achter den radja zich verzamelt. De getuigen, sasi, worden gehoord , eeden,
dasuban of membatja jasin, afgenomen, en zoo noodig ook de dabatui of hetwater-
ordaal toegepast Ieder der aanwezigen heeft het recht zijn gevoelen te doenhooren.
De straffen bestaan in boeten, sala, in thails uitgedrukt, vertegenwoordigende elke
156 D£ SERANOLAO- EN QORONQ-ARCHIPEL.
thail een sovereign of twaalf galden Nederlandsch. Voor de behoorlijke aanzuivering
der boeten zijn de bloedverwanten van den schuldige solidair verantwoordelijt Na
de invoering der hongi door de Nederlanders is het gebruik om rotanslagen,
van zes tot zes-en-dertig, toe te dienen aan degenen die niet genegen zyn de
boete te voldoen, in zwang gekomen. De hoofden hebben geen recht, iemand, buiten
de negari-genooten om , de straf kwijt te schelden of hem van de betaling der boete
te ontheflFen. Is dit door de negari goedgekeurd, dan zegt de persoon: «djouuworan
ampung nai kau», d. i. Heer, ik vraag vergiffenis van u, waarop de radja of
orangkaja antwoordt: «Allahu taala maav loo,» d. L God de Almachtige vergeeft
u. De afdoening van zaken geschiedt buiten bemoeiing van het Nederlandsch gezag
en de door de regeering vastgestelde straffen werden nog niet toegepast De meest ge-
wone straffen zijn bij moord of doodslag, datara tamata, eene boete van twintig
thail of het bedrag daarvan ten gunste der bloedverwanten; bij overspel, dawei
roman, eene boete van twintig thail ten behoeve van den beleedigden echtgenoot,
door den overspeler te betalen, die alsdan ook het recht verkrijgt de overspeelster
tot zich te nemen; bij diefstallen in 't groot, haleus, eene boete van vijftien thails ,
ten behoeve van den bestolene, met teruggaaf der ontvreemde goederenof de waarde
daarvan; bij verwonding, dahoot tamata tutu rara en bij beleediging eene boete van
vijf tot tien thails of het bedrag daarvan; bij brandstichting, dataun usali, eene
boete van twintig thails en terugbetaling van het verlorene. Bij moord en doodslag
wordt echter gewoonlijk bloedwraak, tatara sibenat, toegepast Wanneer de boete
noch door den persoon, noch door zijne bloedverwanten kan worden aangezuiverd,
wordt de schuldige met zes-en-dertig rotanslagen afgestraft en daarna als pandeling
aan den eischer overgegeven. Zulk een pandeling wordt als lijfeigene behandeld,
doch kan later, door de boete te voldoen, zijne vrijheid weder terug erlangen.
Eeden, dasuban of suban, worden thans gewoonlijk op de mohamedaansche wqze
afgelegd door den Qoraan op het hoofd te nemen en den jasin uit te spreken. Deze
eeden hebben echter weinig waarde, doordien men zich tevens in staat acht de uit-
werking daarvan te neutraliseeren of krachteloos te maken. Ofschoon volgens het
volksgeloof een valsche eed, dasuban eda-eda, het afbranden van de woning, waarin
de eedaflegger zijn verblijf houdt, ten gevolge heeft, geeft men bij ernstige geschillen
de voorkeur aan de dasuban des voor-mohamedaanschen tgds, dat is door ophefiBi^
der beide handen, terwijl men de zon in het aangezicht laat schijnen. Het vroeger ge-
bezigd formulier is verloren gegaan. Thans heeft men er een van half heidenschen, half
islamietischen oorsprong. Men zegt bijv. bij diefstal: «Allahu taala wanabiMuhhamad
tou toun tamata iree nahaaleus tuu tei i salamat, teige nahaaleus tuu loo namata
iiy> d. w. z. God de Allerhoogste en profeet Mohamed, ziet op dezen mensch;
heeft hij in waarheid niet gestolen, dan zal hg gelukkig worden ; heeft hg werkelgk
DK saONGLAO- ÈN GÖRON6-AÏIC3HIPEL. 157
gestolen, laat hem dan sterven. Degene die een yalschen eed op deze wijze aflegt,
moet, naar het volksgeloof, onvennijdelijk ziek worden en sterven voordat de nieuwe
maan intreedt
Wanneer uit hoofde van hardnekkige ontkenning tusschen twee partijen geen recht
kan worden gesproken, laten de hoofden de beslissing der zaak aan de dabatui, het
oordeel Grods over. Tot dat einde verzamelt de gemeente zich aan het strand. Men
neemt vervolgens twee stokken, belas, en plant deze in het water, dat tot aan de borst
reikt De betrokkenen worden er vóór geplaatst en ieder houdt een stok vast Onder
ophefflng der beide handen, bijv. bij diefstal van kalapanoten, roepen zij, een der
oudsten nasprekende: «barakaat Allahu taala wa nabi Muhhamad umoroti tou toun
inahaaleus niu tuu loo nawotu ihalabo nahaaleus niu tei naihitii wawa isaire nawotu
ihala boo,» d. w. z. de zegen van God den Allerhoogste en van den profeet Mohamed
rust er op, dat wij beiden mogen zien wie werkelijk de kalapa heeft gestolen; die
gestolen heeft moet het eerst zich oprichten; die de kalapa niet gestolen heeft, blijft
beneden liggen, de ander moet vóór hem opstaan. Daarop zegt de imam drie malen
achter elkander : ^jt^) ^j;;^»^^' ^' öy^j ^ ^^ J ' ^^ ^ ó^.^^ \JS}^ ^ic J^^ J^ ^]
d. w. z. O God , zegen onzen Heer Muhhamad en allen die tot de familie van onzen
Heer den Gezant Gods behooren, terwijl de omstanders driemalen <xï) 'U J\ d. i.
zoo God wil, roepen. Nadat de imam alweder isdJi f^^ d. i. in den naam van
God , heeft uitgesproken , duiken beide partijen in het water. Degene die het eerst
bovenkomt, wordt als de schuldige aangemerkt
Om een afgelegden eed krachteloos te maken, neemt de imam zout en zeewater,
mengt dit in een bak dooreen, legt vervolgens in het water eenige droge bladeren
van den Keus altimeraloo Rxb. en vult er daarna een koperen ketel mede. Dezen ketel
ui wJ
hangt hij aan eene weegschaal, met den Qoraan als tegenwicht, en zegt: ^Ju^ lX^ h^)
ctV*' ijt^^ **' ^r*j ^'^ ^^ ^3 '^^'^^ ^ *^ ^J^ d. w. z, O God, zegen Muhha^
mad en de familie van onzen Heer den Gezant Na het aangezicht van den betrok-
ken persoon met zijne handen benedenwaarts bestreken te hebben, zegt hij opnieuw :
CL^yJ) J.J3 Joy^ fjjji] ^ ÏjUpj S*^] ^ AJki'^^ ^*^' ^^ ^^^^ lJ^I^..) Ü) ^^)
bidden IJ om heil in deze wereld en om gezondheid wat het lichaam betreft en om
vermeerdering van levensonderhoud en om berouw vóór den dood en om vergeving na
158 DE SEEANGLAO- EN GORONG-ARCHIPEL.
den dood en om barmhartigheid bij den dood. Maak het de ziel gemakkelijk, wan-
neer de dood aanklopt. Geprezen zij de Heer, de Heer verheven boven de eigen-
schappen, die men Hem geeft. Heil zij den Gezanten. Lof zij Gode, den Heer van
al het geschapene. Daarna bestrijkt de imam het aangezicht van den persoon voor
de tweede maal en laat hem zijn aangezicht, handen en voeten met het gewijde
water wasschen. Als dit geschiedt is, reikt hij hem de hand en ontvangt als loon
voor zijne moeite dertig centen.
Onder de vervloekingen telt men gezegden als : olara naa au , de zon zal u verslinden ;
boi naarat au, het varken zal u bijten; au gei atamari niura ilumuraa wali wawa,
val van den kalapaboom, met uw hoofd naar beneden; au maledu lausaa, verdrink
in zee, en meer andere.
Oorlogen, dahitau, aan of daan, ontstaan hoofdzakelijk door dawuat wawina,
vrouwenroof; dawuat wini, maagdenroof; door iemand uit eene andere negari voor
slaaf uit te schelden, dawatan tamata moi; door iemand voor suwanggi uit te maken,
dawatan tamata suwagi, en door grensgeschillen, dahitega leen. De gewoonte brengt
mede , dat de hoofden tegen het voeren van oorlog zich verzetten ; dringen de belang-
hebbenden er evenwel sterk op aan, dan bestrijkt het eerste hoofd de voeten van een
dezer met gul niu , kalapa^lie , als het ware om hem te wijden. De persoon springt
alsdan op en heft den oorlogskreet aan, dahisoat, zendt vervolgens aan de vijandige
negari een kalapa, niu deera woisa, als een teeken dat de strijd zal duren
totdat de kalapa, geplant zijnde, vruchten geeft; een slijpsteen, watu asala,alseen
teeken dat de strijd zal duren totdat de steen door het voortdurend slijpen
der sodi, zwaard, geheel versleten is; een schot kruit, sidaa argaasa en een kogel,
pangluu timura, als teeken dat de krijg een begin heeft genomen , en verdeelt onder
zijne negari-genooten twee tot drie lillahs , eenige gouden versierselen , eenige bronzen
kanonnen en andere artikelen, naar gelang van den eisch, opdat zij hem zullen bij-
staan. Als de vijand de teekenen ontvangen heeft, maakt hij zich eveneens tot den strijd
gereed. Op den avond vóór de strijd zal beginnen wordt de watu aman of gewijde
steen in het midden der negari op drie kleinere steenen geplaatst, met sirih-pinang,
kalk en tabak er op als een offer aan de nitu. Een der oudsten gaat voor den steen
zitten met de sodi in den hand, hakt onafgebroken in de richting der vijandige
negari en zegt: «u lait umu, u tetol umu», d. i. Ik snijd u, ik hak u. Naast den
steen wordt geplaatst een aarden pot met water, waarop eenige Ficusbladeren drijven. Met
een stuk hout roert eene oude vrouw dit water om en zegt: «u aru laminoa mumu
bolu dubolu», d. i. Ik roer uw hart om u kleinmoedig temaken. Eene andere vrouw,
die ook bij den steen komt zitten, slaat met een stuk staal op een vuursteen, zeggende :
«u sarut umu me watu wahireet, d. i. Ik sla op den steen om u bevreesd te maken.
DK SïJBAKöLAO- KN GORONG-ARCHIPEL. 159
Deze personen mogen de plaats niet verlaten, aleer de sMjders teruggekeerd zijn.
De overige vrouwen in de negari maken de spijzen voor hunne mannen en zonen
gereed. Den volgenden morgen verzamelen de strijders zich op het plein in de negari,
allen in hunne beste kleeding gedost, met wapenen en voorbehoedmiddelen. In het
haar bewaart men de adimat, een geschreven papier met Arabische spreuken, om
onkwetsbaar te zijn, en onder de oksels wordt een tweede vastgehecht Onder
het verzamelen kauwt men den wortel van de ailiena, om prikkelbaar en woedend te
worden. Vóór het vertrek gaan zij bij elkander staan , met den aanvoerder , anhuun ,
aan het hoofd, en leest de priester, om hen heen loopende, driemalen de negende
sura van den Qoraan v. 129 en 130. Degenen die gedurende deze handeling zijn
voeten of een ander lichaamsdeel krabt, mag niet mede uittrekken, of hij moet een
witten haan slachten en aan den imam ten geschenke geven. Na de monstering treedt
de
imam weder voor en roept hardop <)d)] ^ d. i. zoo God wil, waarop de gewa^
penden den oorlogskreet aanheffen en strandwaarts gaan. Als de vijand hen ziet, trekt hij
hun tegemoet en het gevecht begint als een strijd van man tegen man. Worden er
eenigen gedood, dan staakt men den strijd gedurende negen dagen. Als teeken van over-
winning hangt men twee tot drie stukken wit lijnwaad aan de hoogste kalapaboomen.
De strijd duurt gewoonlijk van acht uur *s morgens tot drie uur 's middags. In
vroegeren tijd werden de koppen gesneld, doch dit is thans door de mohamedaansche
geestelijken verboden. De overwinnaar heeft alleen het recht den doode fijn te hakken.
Dusdanige oorlogen duren jaren achtereen , gedurende welken tijd de partijen elkander be-
spieden, om kwaad te doen en de wederzijdsche negari-bewoners te dooden. Om een einde
aan den oorlog te maken , komen eenige onzijdige hoofden bijeen, ook wel op verzoek van
de partij die het moede is geworden of veel verlies aan menschenlevens heeft geleden,
en beslissen dat er geen oorlog meer mag gevoerd worden. De oorzaak van den oorlog wordt
opnieuw onderzocht en de schuldige beboet Als teeken van vrede reiken de partijen
in tegenwoordigheid dier hoofden elkander de hand. Wanneer het gras of onkruid
buiten eene negari opgeruimd is, dan beteekent dit, dat de ingezetenen met andere
negariên in oorlog zijn. Onzijdigen mogen intusschen de negari in- en uitgaan.
De negariên, wanu, en kampongs, etar, werden in vroegeren tijd in de binnenlan-
den op de toppen der bergen gebouwd. Thans vindt men nog sommige negariên op
de heuvels, doch de meeste liggen op de vlakte langs de kust, in de nabijheid
van eene rivier, beek of waterbron. De standplaatsen der radja's en orangkaja's zijn
grootendeels door koraalsteenen muren, pentang, tot eene hoogte van ongeveer drie
meters, omringd. In tijden van gevaar worden buiten deze muren nog susaan of
voetangels geplaatst In elke negari treft men een open plein aan, waaromheen
de op palen gebouwde huizen zonder eenige orde staan. In de nieuwere negariên
j
160 DIT SERAKGLAÖ- BS* OÖRONQ-ARCHIPÏL.
heerscht meerdere symmetrie ten aanzien van de plaatsing der woningen. Behalye
het zoogenaamd negari-hois, usali wanura, treft men in elke negari nog aan een
mesiit, mesdjid en een sabua, alwaar de animbaai, aang of negari-vaartoig be-
waard wordt. Door krachtige medewerking van den betrokken Posthonder is thans
te Geser ook een overdekte marktplaats voor rekening der handelaars aldaar opge-
richt. Hierdoor wordt de kleinhandel min of meer geconcentreerd. Als een overblijfsel
van den ouden tijd vindt men in elke negari een of meer Ficus altimeraloo Bxb.,
boomen waaraan, hoezeer in het verborgen, als de tijdelijke verblij^laats der nitu eer
wordt bewezen; althans het wordt ongeoorloofd geacht takken van dezen boom te
vernielen.
Over het algemeen zijn de woningen van hout, bambu of gabagaba samengesteld.
Zij staan op palen van 1.5 meter boven den grond. De enkele steenen gebouwen,
aan hoofden toebehoorende , zijn naar de Moluksche wijze opgericht. Het onderhoud der
woningen laat overal veel te wenschen over. Bij den huisbouw, dawei usali, wordt
men door bloedverwanten en vrienden, t^gen voeding , bijgestaan, dahiwait Wordt het
huis door meer dan één usali toran, huisgezin, bewoond, dan werken deze, ook
door hunne bloedverwanten geholpen, mede. Men begeeft zich tot dat einde op een
gelukkigen dag, op Zondag, Maandag, Woensdag, Donderdag of Vrijdag, die op een
even getal der maand valt, naar het bosch, in de eerste plaats om de palen of stijlen,
acht in getal , aan te kappen. Zijn deze in de negari op de plaats van aanbouw gebracht ,
dan wacht men tot den tweeden dag der nieuwe maan, om ze in den grond
te slaan. Den avond tevoren heeft de dawei baal ni holi-holi of de wijding van de
plek door den eigenaar plaats. Te dien einde ontvangt hij van zijne vrouw een door
haar met haren vadem gemeten stuk touw, een flesch met water gevuld en een ei
Het touw wordt opgerold en gedeeltelijk in den grond gelegd, met de flesch er
boven op en het ei er naast Is zulks gereed, dan zegt de eigenaar: «sjalam alai-
kom nabi Loqman nol hhatdm; u hatoron botal tura aar wawa baaliree; gahünaar
alomin, garata aar angosu; gahün tali naliu, garata tali namasuu; gahiin manu
tolu naberetan tei, garata manu tolu naberetan», d. w. z. Wees gegroet, profeet
Loqman de wijze ; ik plaats een flesch met water op dezen grond ; als de flesch vol
blijft dan is het goed, als het water minder wordt dan is het slecht; als het touw
gelijk van lengte blijft dan is het goed, wordt het korter dan is het slecht ; bederft
het kippenei niet dan is het goed, bederft het dan is het slecht Daarna blijft hij
den geheelen nacht in de nabijheid der plaats om te observeeren. Komt er een hond
in de nabijheid, dan zal hij in het huis veel twist en onaangenaamheden hebben;
loopt eene kat de plek voorbij, dan zal hij in het huis veel ziekten krijgen. Z^n
de voorteekenen gunstig, dan komen de negarigenooten den volgenden dag op de
plaats bijeen; de plekken, waar de stijlen of palen moeten komen, worden aan-
DIB gfiftlNOLAO- m GOBONO-ABOHIPfiL. 161
geduid en nadat een der oudsten gezegd heeft: cqalam alaikom nabi Loqman
nol hhakim haa nri nugu usal wawa baal , au mingat nai uroo masingat bolu,» d. w. z.
Wees gegroet, profeet Loqman de wijze; hier zullen geplaatst worden de stijlen in den
grond , draag zorg dat er geene zieken (in het huis) komen — worden de gaten gegraven.
Als dit gereed is, wordt de baal ni maguan yerricht, of het deel aan den grond
gegeven. Daartoe neemt men eenig goud-, zilver- en loodpoeder, mengt dit met
gewqde olie ondereen en bestrijkt daarmede het gedeelte der palen dat in den grond
komt, zeggende: catubu au maas, atubu au salaa, atubu au timura; mingat ami
gahün bei ami aroo misingat bolu,> d. L Ik heb u gegeven goud, ik heb u gegeven
zilver, ik heb u gegeven lood; zorg goed voor ons, dat wij niet ziek worden. In het
gat, dat rechts voor het huis gegraven is, legt men bovendien een stuk sagu in
vischsous geweekt, drie stuks sirih-pinang, drie balletjes tabak, drie gekookte viscly es
en drie palges rijst, al hetwelk men met een platten steen bedekt Vervol-
gens worden de palen in den grond geheid en het huis verder afgewerkt Wanneer
het dak gedekt moet worden, deet barem usali, komen de negarigenooten helpen
en worden zij op spijs en drank onthaald. Eene vrouw is verplicht de eerste atap
vast te binden, als een bewijs dat de vrouwen in de woningen ook iets te bevelen
hebben. Na afloop leest de imam het gebed voor, batja doa, waarvoor hij een ge-
schenk van tien tot dertig centen krggt, en terwijl de negarigenooten geschenken, in
spijs en drank bestaande, aandragen, brengt de eigenaar zijne bezittingen in het
huis, dat gewoonlijk nog geene omwanding heeft Met het maken der omwanding
gaat men hier evenals elders zeer langzaam te werk, om de woning volgens het
volksgeloof eerst goed koud of koel te doen worden. De waarde van een huis varieert
tusschen honderd en driehonderd-vijftig gulden. De voor huisbouw meest in gebruik
zynde houtsoorten zijn de aiharai, loriaa, goha, gelu, sili, woong, harumetan,
tuha en andere.
Het in de huizen aanwezige huisraad, alsook voorwerpen van waarde, wapenen,
vischwerktuigen en Ueeding, wordt op bepaalde plaatsen bewaard. Het eerste vertrek of de
lumalomin blijft gewoonlijk ledig; een en ander bergt men bij voorkeur in de ain,
het tweede vertrek aan de achterzijde der woning, met slaap-, kook- en eetplaats.
Onder huisraad, paaas, rangschikt men de kiar, matten; kasur, matras; bobobar,
katoenen spreien; kalanguru, hoofdkussen; doom en doomarar, doozen of kisten van
pahnbladeren of rotan ter bewaring der kleederen;padamaran, lampen tot verlichting
met olie, was of damarhars; kuran, pannen; vana, potten; bingan, borden; bingan
velemungu, kommen van aardewerk; sisiru, lepels van zilver, koper, kalapadop
of nautilusschelp; turi, messen; peda, parangs of hakmessen; soru, bijlen; kaling,
^zeren pannen; sawaar, kalapadop om er uit te drinken; tjera ritur, koperen water-
ketel; halees, olie- of waterflesschen ; mamolar tampajan, dulan ai raa, groeten
11
162 DB SEEANaiAO- EK OOBONQ-ABCHIPSL.
houten schotel; dülan brabaan, grooten koperen schotel; sambara koperen en
tebai, houten sirihdoozen en zoo voort. De voorwerpen van waarde bestaan uit de
daldala, gong; gonggor, kleine koperen bekkens; hodas, olifantstanden ; usperaritu,
koperen lillahs; goud- en zilverwerk, zoomede pitis dalun, -salaa, -maas, of koper-,
zilver- en goudgeld. De myites en ophites hebben ook hooge waarde als voorbehoed-
middelen en worden met zorg bewaard. De wapenen, manamatarin, die gewoonlijk
boven de slaapplaats bewaard worden, zijn de sanampan, geweren; woir of oki,
bambulansen; galagala, lansen met ijzeren punt; wuwunut, pijl; usur, boog; sodi,
Uewang of zwaard; maduru, Tombuku-klewang; iris, kris; badi-badi, een kort steek-
mes en kata, schild. De vischwerktuigen , bestaande uit sosola en tear, soorten van
harpoen; soga-soga, lans van sagubladstelen; subaan, hengel; lawar, vischlijn;kaul,
haken; suwelat, werp-, en vukat, treknet, worden menigmaal gemakshalve in de
lumalomin gelaten. Als kleeding en sieraad worden gebezigd door de mannen, paira
urani, mannenUeeding : de subu tangan, hoofddoek; ladan iris, korte badju; ladan
leen, lange badju; ada, broek; ngongongal, buikband; tangatangan, ringen en halu-
lun, sarong; — door de vrouwen, paira wawina, vrouwenkleeding: urun, lange badju;
ladan malai, lange kabaja; wuri, uti-uti sarong; hululun, sarong; tapi mohuti,
sarong van wit lijnwaad; rewar salaa, zilveren haarspeld; sisir eran of arabauululu,
schildpadden en hoornen kammen; haoli maas, gouden oorhangers; kurabu, oor-
knoppen; ala, armbanden van goud, zilver en koper; biabia, armbanden van geslepen
schelpen; tanga-tanga, ringen van goud, zilver en koper ; sitddavi, gouden oordeksels.
Een en ander bewaart men in kisten van hout of in de doom. Aan minderen
is het verboden de tapirururuk, kulakulat en ure kait, mannen- en vrouwen-sarong,
zoomede belegsels, te gebruiken.
Vóór de komst der Europeanen had bereids het Mohamedanisme op deze eilanden
wortel gevat De pogingen der Bewindhebberen van de O.-I Compagnie, om de ver-
breiding van den islaam te keer te gaan, hebben weinig resultaten opgeleverd;
daarentegen werden op de Keei-eilanden door de Grorongsche geestelijken vele prose-
lieten gemaakt, die thans ook weten te zeggen, dat de verbreiding van het islamisme
door de Nederlandsoh-Indische regeering wenschelijk wordt geacht. De leer van den
islaam wordt op deze eilanden behoorlijk nageleefd en de verorderingen omtrent het
vasten en andere godsdienstige voorschriften stipt opgevolgd. Er zijn er ook zelfs,
die de leer van Sidi Muhhamad bin ali as Sanusi voorstaan. Het grootste gedeelte
der mannen en vrouwen kan den Qoraan lezen, mengadji Qoraan tiga puluh
djus. Dit neemt echter niet weg dat in tijden van nood en angst heimeBjk aan
de geesten der vaderen geofiferd wordt Deze offers bestaan slechts uit sirih-pinang,
die men op het graf nederlegt, zeggende, bijvoorbeeld wanneer men eene zeereis wil
ondernemen: «baba numu moguan ain bua, uhu uwsd au nai usobalo mingat au
DK SERANGIAO- EN OOBONO-ABCHIPSZ.. 163
gahiin u mosingat bolu, u hasmana bait au, beirurat tangin gahiin natnrau bolu
uroa sasasasaa bolu,» d. w. z. Vader, hier hebt gij uw aandeel aan 8irih-pinang,ik
deel u mede dat ik zal gaan varen, verzorg mij, laat mjjj niet ziek worden, wanneer
ik goederen koop help mij, laat den goeden wind en stroom mij volgen opdat ik
geene moeilijkheden ondervinde. De meer geloovige mohamedaan laat voor een gelijk
doel de imam bij zich komen, doet hem onder het plengen van wierook en sirih-
pinang het gebed opzeggen, batja doa, en onthaalt hem op een groeten houten schotel
met uitgezochte spijzen. Als overblijfselen uit den heidenschen voortijd kunnen tevens
worden vermeld het offeren aan de aarde bij tuinbouw, het aanroepen van de visch
en tripang bij het plaatsen der matu of verbodsteekenen, het oSeren aan de nitu
op de watuaman vóór den oorlog, het geloof slaan aan het geschreeuw der vogels
als gezanten der nitu, de eerbied voor groote boomen, steenen en grotten als ver-
bl^fylaatsen zoowel der goede als der kwade geesten. De op deze eilanden aanwezige gees-
hjken, als imam, modin, chatib en kasisi, hebben zeer veel invloed en maken tal van
proselieten , waaronder ook Chineezen. Zij voorzien zich in hun onderhoud door het drijven
van handel en zijn meestal welgesteld. De betrekking van chatib en kasisi kan
door een ieder bekleed worden. Alleen worden hiervan uitgesloten de slaven of af-
stammelingen daarvan. Op elk eiland vindt men een of meer ubur aramat of heilige
graven, zijnde die van invloedrijke geestelijken.
De zielen, die ook als schaduw, aun, van den mensch worden beschreven, heeten na
het afeterven nitu, welke alweder in nitu wouwou of de pasgestorvenen en de nitu
mabnal, de geesten der vroeger gestorvenen, de voorvaderen, verdeeld worden. De
nitu der eerste categorie vertoonen zich in den vorm van witten mist, die van de
m den krijg gevallenen met glinsterende oogen, terwijl de overige als schaduw van
gewone menschen verschijnen. De zielen blijven na de begrafenis om het graf dwalen,
vertoeven tijdelijk in groote boomen, bij voorkeur in den Reus altimeraloo Rib., en begeven
zich na een onnoemelijk aantal jaren naar de ahairat, omdat zij de achterblijvenden
beschermen en waarschuwen moeten. Eiken Donderdag-avond komen de nitu-wouwou
in het huis der bloedverwanten een bezoek afleggen, alswanneer een maaltgd
wordt aangericht en het gebed moet worden voorgelezen, batja doa. De nitu vertoeft
in het huis van zonsondergang tot aan het derde hanengekraaL Worden er geene
spijzen toebereid, dan verlaat zij vertoornd het huis, neemt een weinig aarde van onder
het huis, beruikt deze en vervloekt den eigenaar, waardoor deze voor immer ongelukkig
wordt, zoo hij zijn huis niet verplaatst
Om aangaande de toekomst eenige zekerheid te verkregen, pleegt men te tooveren, lalan.
De meest gewone wijzen z^'n de volgende : De lalan datola niu of het doorklieven der kalapa.
Men neemt tot dat einde eene rijpe kalapanoot , bestrijkt de drie oogen met een sirih-
164 DS SSRAKOLAO- SN OOBONG-AfiCHIPEL.
blad en zegt, bij ziekte bijv.: cbarakaat Allaha taala wa nabi Mnhhamad, ana iree
ui pinait gahinii niu urat uwanan iiaiitabu,garatüiiratabalitnantabii,>d.L De zegen
yan Grod den Almachtige en van den profeet Muhhamad rost er op ; de ziekte van het
kind zal beter worden wanneer de draad in de kalapa rechts is, is deze aan de linker-
zijde zichtbaar, dan is zulks een slecht teeken. Daarna wordt de kalapa in tweeën
gekloofd en de draad nagegaan. — De lalan datoti hasinan is eene bezwering door middel
van djagong-korrels. Men neemt veertig stuks daarvan in de hand en zegt zcbarakaat
Allahu taala wa nabi Muhhamad utoti hasinan iree wawa nrein mosan haat gahün
tege mosan toluraa nabagi mosan rotigaratailoo,>d. L De zegen van den Almachtigen
God en van den profeet Mohamed rust er op; deze djagong zal ik werpen, tel ik vier
dan is het goed, tel ik drie dan is het tusschen beide in, tel ik twee dan is het slecht
Daarop werpt men een gedeelte der korrels weg en maakt hoopen van vier korrels ;
blijven er drie of twee korrels over, dan is het omen ongunstig. — Wanneer men uit
den Qoraan iets voorspellen wil, neemt de imam dezen in zijn hand en zegt:
«barakaat Allahu taala wa nabi Muhhamad, uwaas hatam wawa tola alev ana ni
pinait gahün, tola ta ni pinait gahün garata,, tola ba ni pinait garata,» d. i de
zegen van den Almachtigen Grod en van den profeet Mohamed rust er op; ik sla
(den Qoraan) op, is er beneden een atif dan wordt het kind gezond, is er een ta
dan is dit half goed half slecht, is er een ba dan is dit slecht Men doet vervolgens
de Qoraan open ; begint het woord op den ondersten regel aan de rechter bladzijde met
een aüf, dan is dit een goed voorteeken; begmt het met een ba, dan is dit sledit
Het maken van strepen op een kalapablad is ook eene wijze van bezwering, Man
dasarut ere eer mohuti genaamd. Men neemt tot dat emde een kalapablad ter lengte
van 0.5 meter, legt dit op de üppen en zegt, «barakaat Allahu taala wa nabi
Muhhamad nai ana ni pinait garata u, uwei lalan ere eera, usarut waa mosan Adam
gahim, usarut waa mosan Hawa ni pinait gahün garata, usarut waa mosan Iblis
garata,» d. L De zegen van den Almachtigen God en van den profeet Mohamed
rust er op; het kind is zeer ziek, ik bezweer of toover derhalve met het kalapablad;
komt onder de streep de naam Adam dan is dit goed, de naam Hawa dan is dit
tusschen beide in, de naam Iblis dan is dit slecht Vervolgens trekt men eenige
strepen achter elkander op deze wijze: X I I I I I I I I X öJm^ïï^* ^^*^r®®^»
herhalende, Adam, Hawa, Iblis. Valt op de eerste en laatste streep het woord Adam,
dan is het een goed teeken. Hawa of Iblis hebben eene slechte beteekenis. Ook laten
zich vele oude vrouwen door het slaan op de tiva paralyseeren. Zij vervallen in eenen
cataleptischen of hypnotischen toestand, voorafgegaan door trepidatie, en voorspellen
alsdan de toekomst De vogels kunnen door hun geschreeuw ook de toekomst voor-
spellen. Wanneer de vogel alua of manualua bij de negari schreeuwt, dan zal er
eene vrouw, die in overspel of op eene andere wgze bevrucht is geworden, eenkmd
ter wereld brengen. Schreeuwt de vogel manua eel birbiru als hg een djagongveld voorbq-
DB SERANeLAO- SN QOBONG-ABOHIPBL. 165
vliegt, dan zal de oogst mislakken. Schreeuwt de vogel manna Insi overdag in
de negari, dan zal er storm komen.
De nacbtmerrie is het werk van snwagis, die op deze wijze gedurende den slaap
trachten door den mond in het inwendige van den mensch te' komen, ten einde de
intestina te verteren' of wel de aun te vangen. De nitu wouwou beletten dit
evenwel en doen den slapende wakker worden. Droomen ontstaan door invloeden
van nitu om de achtergeblevene bloedverwanten op bedekte wijze te beschermen en
te waarschuwen. Droomt men dat een der afgestorvenen eten vraagt, dan moet men
op den eerstvolgenden Vrijdag een grooten maaltijd aanrichten, — dat men een
saguboom omhakt, dan zal iemand uit de negari sterven, — dat men mager is,
dan zal men ziek worden, — dat een Nederlandsch schip ten anker komt, dan zal
eene ziekte in de negari komen, — dat iemand dood en begraven is, dan zal hij
lang leven, — dat iemand een brief ontvangt, dan zal hij ziek worden en sterven , —
dat iemand naast zijne vrouw at, dan heeft deze overspel gepleegd, — dat door
de negari-^nooten steenen bijeengebracht worden, dan zal er oorlog ontstaan, —
dat iemand met eene vrouw overspel pleegt, dan zal hij veel geluk in den handel
hebben, — dat men met eene jonge maagd vleeschelijke gemeenschap uitoefent, dan
zal men in zijne ondernemingen verlies lijden, — dat men naast een Arabier zit,
dan zal men verstandig worden, — dat men een put graaft, dan zal een derhuis-
genooten sterven, — dat de volle maan in het huis schijnt, dan zal men veel
geluk krggen, — dat een bord in het huis breekt, dan zal een der huisgenooten
ziek worden en sterven, — dat men een tand verliest, dan zal een der bloedver-
wanten sterven, — dat eene slang zich om den voet kronkelt, dan zal men groote
onaangenaamheden en twist krijgen, — dat men het haar kamt, dan zal men ziek
worden, — dat men een groot gebouw in de negari opricht, dan zal een der hoof-
den sterven, — dat men een huis met atap dekt, dan zal men veel voordeel en
geluk erlangen. Door de droomen gewaarschuwd, kan men door tooverij zich voor
een en ander in acht nemen.
Om regen te verdrijven, bura uran, neemt men een zwaard van gabagaba of sagu-
bladsteel vervaardigd, peda alabaa, en bestrijkt dat aan den scherpen kant met ugara,
de ^ngestampte wortelen der Kaempferia galanga. Met dit zwaard bedreigt men de
donkere wolken, zeggende: jL J 43^)^) So^) w yt Ji fi^^J^ e/*^' ^ r^
ój>^ )^ ld .iÜ J. jJ J X d. w. z. In den naam van den lankmoedigen en barm-
hartigen God, zegt: Grod is een eenig Grod, de eeuwige God; Hij baarde niet en
werd niet gebaard en er is niemand aan Hem gelijk — en blaast vervolgens in dezelfde
166 DB SERANGLAO- EN OOBONO-ABCHIPEL.
richting. Adimat of yoorbehoedmiddelen zijn figuren of Qoraanspreuken op papier
geteekend of geschreven en bewierookt, en in een za^'e met gemberwortel, haar
van gesnelde koppen en stukken menschenbeenderen vastgenaaid. Eroiselings over
de borst gebonden, verlamt deze adimat de kracht der wapenen; op den bnik ge-
legd, is ze een middel om ziekten te voorkomen, en op het hoofd bewaard, verdrijft
ze de booze geesten. Het is uit dien hoofde ook verboden, holi-holi, iemands
hoofddeksel af te rakken. Om mannen en vrouwen erotomanisch te maken, bezigt
men op de Seranglao- en Grorong-eilanden geene uitwendige middelen, maar slechts
bezweringen. Wil een man of vrouw den uitverkorene smoorlijk verliefd maken, dan
gaat hij of zij naakt in het water zitten met opgeheven handen en zegt:cBismillah
arrahhmani rahhimi tjahaja humbang mantara lihat aku, bulang pumama lihat aku ,
matahari lihat aku, barkat la illaha illa allah barakaat Muhhamad rasuluUah, sianu
toun au wulan nawotu, toun au wulan nanrian, toun au wituin, toun aumeolaraa,
toun au nabi Muhhamad rasulullah,» d. i. In den naam van den barmhartigen,
ontfermenden God, schijnsel van de vuurvlieg mantara zie op mij, volle maan
zie op mij, zon zie op mij, de zegen van er is geen GK)d dan Gh)d, de zegen van
Muhhamad Gods afgezant, N. N. zie op mij die als de maan schgnt, zie op mg de
volle maan, zie op mij de ster, zie op mij de zon, zie op mij den profeet Muhhamad,
den afgezant Gods. Vervolgens blaast hg of zij over de beide handen en maakt het
hoofd drie malen nat met water. Een gelijk formulier prevelt men ook in de
nabijheid van den uitverkorene en blaast op geheimzinnige wijze in diens richting,
zonder dat iemand dit bemerkt
Om eigendonmien tegen vernieling of diefstal te beveiligen , is men gewoon sasi of
ngaam, verbodsteekenen, van op eigenaardige wijs bewerkte kalapa- en andere bladeren
te plaatsen. Heeft iemand het voornemen sasi op zijn kalapa-, pinang- en sagutuin
te leggen, dan geeft hij daarvan kennis aan het betrokken hoofd, met verzoek om
het werk te regelen. Tot dat einde worden de negarigenooten voor het besturend
hoofd verzameld om daarvan kennisgeving te verkrijgen. Als de teekens onder
het lossen van eenige geweerschoten buiten het verboden terrein goed zichtbaar
zijn geplaatst, dahaa riri ngaam, worden eenige personen aangewezen om
toe te zien, dat het verbod niet worde overtreden. Ingaande op den bepaalden dag,
is het zelfs den eigenaar verboden iets uit zijne plantage te halen, afgevallen
vruchten niet uitgezonderd. Bij overtreding betaalt men eene boete ,. sala of dawei
teun, van een koperen lilah, vier stuks madapoUam, een geweer of een gong. Bij
niet-voldoening der boete wordt men met twaalf rotanslagen gestraft of wordt men
genoodzaakt twee kamboti, manden, met faecale stofifen of wel excrementen gevuld,
door de negari rond te dragen, daleba tai, waarbij een ieder het recht verkrijgt
den persoon op allerlei wijzen met woorden te beschimpen. Vrouwen en kinderen
DE 8KRAN0LA0- EN GOBONG-ABCHIPEL. 167
worden evenzeer op deze w^ze gestraft De opheffing der sasi geschiedt eveneens
met eene zekere plechtigheid. De eigenaar heeft alsdan zijne vroegere rechten terug-
gekregen om de vrachten te oogsten, na van eiken kalapaboom ééne vracht en v&n
andere vrachtboomen twintig kalapavrachten ineens aan het betrokken hoofd, die een
Uein gedeelte daarvan aan de toezicht gevoerd hebbende lieden ter hand stelt,
te hebben afgestaan. Om de opbrengst van tripang en agar-agar te vermeerderen,
wordt de ngaam nsd moti, zee-sasi, aangewend. Rondom de tripang- en agar-agar-
banken worden kalapatakken geplaatst en bij bekkenslag dit den volke bekend ge-
maakt De boete big overtreding bedraagt drie koperen lilahs. Wil iemand, ook van
eene andere negari, eenigen tijd daarna het terrein in pacht nemen, dan wordt hem
dit toegestaan en betaalt hij voor elke prauwelading ruwe ongedroogde tripang
of agar-agar een koperen lilah van vijftig kUo zwaarte.
De matu of matakau is eveneens een middel om eigendommen te beschermen. Het
verschil daarvan met de sasi bestaat hierin, dat er geene boete of gewone straf
bij overtreding volgt, maar dat al degenen die op deze verordeningen inbreuk
maken, langs bovennatunrlijken weg, gewoonlijk door ziekten, bezocht worden. De
matu bestaat ook uit teekenen of figuren , die men gewoonlijk Vrijdags in den na-
middag aan de vruchtboomen vasthecht Op de Seranglao- en Gorong-eilanden
bezigt men acht soorten van matu, als: 1*" de matu ara maat of de visch matu,
waartoe het beeld van een visch van gabagaba vervaardigd en, met sirihsap en
kalk beschilderd, tegen den boom gelegd of gebonden wordt De matulegger zegt,
terwijl hig het voorwerp vastbindt: «tata ara maat au bei tamata nahaaleus niu bei
si dalua, datamain,» d. i. Grootvader ara maat (naam van den visch), laat den per-
soon die kalapa steelt ziek worden, braken, afgaan. Heeft de overtreder buikpijn
gekregen, dan kan hij bij niemand anders dan bij den matulegger genezing vinden. Deze
bespuwt daartoe des lijders buik met sirihsap en blaast hem in het oor, zeggende:
ctat» ^u^ ^^ AU ^^ ^u lau watu rubu leen, saga leen,» d. i. Grootvader ara
maat, keer naar de zee terug; gij hebt daar ruimte van plaats, grootekoraalsteenen
waartusschen gij u bewegen kunt 2*" De matu kebi of de tripang matu. Men maakt
een tripang-beeld van gabagaba en legt dit onder den bedoelden boom, zeggende:
ctata ebi au tamata nahaaleus bei si dalua bei datamain,» d. i. Grootvader ebi of
tripang, laat den persoon die steelt braken, laat hem afgaan. 9* De matu boon, een
op eene zonderlinge wijze besneden gabagaba, die, onder den boom gelegd, den dief
zwelling van het lichaam veroorzaakt. 4"* De matu baun of doodkisten matu. Een in
den vorm van de in vóór-islamitischen tijd gebruikte doodkisten besneden stuk gaba-
gaba wordt onder den boom gelegd; de dief wordt na het eten der ontvreemde
vruchten kortademig en lijdt aan verstopping en benauwdheid gelijk iemand die in zulk
eene kist wordt opgesloten. 5"* De matu manutolun of ei matu. Een betooverd ei
168 DB SERAN6LA0- lEN QOBONG-ABCHIPEL.
wordt onder den boom gelegd; degene die de vrachten steelt, diens beenderen znl-
len bros worden en gemakkelijk breken. 6*" De matn suat of saga mata. Een stak in
water geweekte saga wordt onder den boom gelegd; degene die van dezen boom
steelt, diens buik zal opzwellen als de natte sago. T* De mata wasor totora of de
pijlmata. Een pijl van gabagaba wordt tegen den boom gebonden; degene die van
de vracht gebraik maakt zal aan arina paralenta lijden. En &* de mata matoo alat
of de olatblad mata. Eenige alatbladeren worden onder den boom gelegd om den dief
hoofdpijn en daizeligheid te bezorgen. — Het plaatsen der mata geschiedt onder aan-
roeping van het betooverde voorwerp, dat men nederlegt of vastbindt en aanmerkt
als bezield en met bovennataarlijke krachten begaafd.
Het is pamali, daholi of holi-holi om kalapadoppen te verbranden wanneer men abi,
Dioscorea volgaris , of bira, Alocasia macrorhiza , geplant heeft ; om van de overgeblevene ,
voor de baba of vischfaik gebezigde bamba eene pijp te maken en het vaur daar-
mede aan te blazen; om het toaw, waaraan men visch geregen heeft, stak te snijden;
om bij verdeeling van visch ait een baba ontevreden te zijn; om de in de baba
gevangen visch in eene mand te werpen; om visschen die door de taa, wortels
en zaden van Barringtonia spedosa bedwelmd zijn, in eene versterkte negari
te brengen; om eene vroaw te benaderen die de menses heeft; om vóór het ten
strijde trekken de genitaliën niet te reinigen, wanneer men met eene vroaw vleesche-
lijke gemeenschap heeft uitgeoefend; om kalapa-olie of saga des avonds na zons-
ondergang te verkoopen; om na zonsondei^ang schulden te betalen; om geleende
voorwerpen ter viering van een feest bij de betrekkmg van een nieuw huis vóór den
derden dag terug te bezorgen; om eenig werk te verrichten wanneer een doode in
de negari nog onbegraven is ; om slapende lieden met schrik wakker te maken ; om
iemands hoofdbedekking af te nemen; voor de gehuwde vrouw, wier man ten handel
is uitgevaren, om in de negari te twisten of een lijk te zien; voor vrouwen die de
menses hebben, om op een omgekapten saguboom te staan , te zitten of er overheen
te stappen, en door een beplant veld te loopen; voor jongens die pas besneden zijn,
om de gurita. Octopus rugosus, te zien.
Op de Seranglao- en Gtorong-eilanden vervaardigt men suiker van rietsap, daraan
nasu. Het riet wordt in stukken van 0.1 meter lengte gesneden en ter verkrijging van
het vocht, tou iraa, onder een werktuig, tastasan, van ijzerhout, het eene stuk naast het
andere gelegd, uitgeperst Het verkregene vocht wordtalsdan,meteen weinig sap van
de warubladeren, Hibiscus elatus, vermengd, in ijzeren pannen gekookt De kleur is
donkerbruin. Zout, sira of sirara, wordt in onvoldoende hoeveelheid door uitdamping
van zeewater op Grorong bereid. Vele mannen houden zich onledig met den aanmaak
van prauwen, aang, als de aangteen, vlerkprauwen van negen meter lengte en
DB BWLÈNQLkO- BN OOBONQ-ABCHIPEL. 169
anderhalyen meter breedte. De overige prauwen, met name aang belang, aangalulis,
aang padnwakan en andere, worden ?an de lieden van Eeei gekocht of ingeruild.
Smeden, amasan mnmnmu, en timmerlieden, toaan ai, vindt men schier in elke
negarL De beste smeden zijn te Eailakat, timmerlieden te Eiliobas woonachtig.
Goud- en zilversmeden zijn gewoonlijk vreemdelingen, die tydelijk op deze eilanden
komen. Op Seranglao worden potten en pannen door Butoneezen vervaardigd. Van
de door de vrouwen geweefde uti-uti sarongs bestaan er elf soorten, als ure kait
ter waarde van f30, ure nina f20, ure kamasan en kamasan lela ma^junu f9,
ure kamasan hala f8, ure potawai f 7, ure kamasan bolin f6, ure bitnar en suta
keving f 5, ure suta kilibia en suta f4. Voorts vervaardigen de vrouwen gabagaba-
doozen met gekleurde palmbladeren belegd en doom genaamd. Er komen gewoonlijk
vier soorten daarvan voor, als de doom susung met zeven kleinere er in, de doom
edat met figuren en schelpen versierd, de doom kerikaat zonder figuren met rotan
bewerkt en de doom kiris of de gewone eenvoudige soort Voor het kleuren van
garen en palmbladeren gebruikt men de nila, Indigofera tinctoria, die in het wild
groeit, zoomede de unin, Gurcuma longa, en de bingkuru, Morinda citrifolia. Voor
het overige bestaan de werkzaamheden uit — voor de mannen, urana ni urat: het
ontgiimen en bewerken der velden, dahaga rai nuu nuut; het aankappen van hout,
dalait bala ai; het bereiden van kalk, datunu ahu; het visschen op de rifTen, dabai
ian la moti; het maken van vischkorven, dawei wuwu; het breien van netten , dawei
huat; het maken van steenen, serohs dawei lutur ian la moti; het plukken van
kalapa, dasaa niu; van pinang, bua; het kloppen van sagu, dadamu eel; het bou-
wen van huizen, dawei usali; het ten handel varen, dasobal badagam, enz. — voor
de vrouwen, wawina ni urat: het verven van garen, datoma awas; het weven, dadadi
ure; het vervaardigen van doozen, dawei doom; het visschen op de riffen, dabai
ian lamoti; het onkruid uitroeien, dawowit egin nai uum; het koken van spijzen,
daraan hangaa; het koken van olie, daraan gul; het raspen en kneden van kalapa,
datara tura dahora niu; het halen van water, dateu waar; het vervaardigen van
damarstobjes, dawei damar; het naaien van Ueederen, darait; het vlechten van
matten, dawei iar, enz. Het visschen geschiedt ook met lijnen, lawar, toteene lengte
van tweehonderd meters met de arara, een lang koord van ongeveer twaalfhonderd
meters, van de slingerplant kobesaut of bulai vervaardigd, en door bedwelming der
visschen.
De handel wordt door Bugis, Mangkasaren, Chineezen en Arabieren gedreven, ter-
wijl lieden van Seranglao en Gtorong met hunne vaartuigen jaarlijks de eilanden
Bali, Buton, Sula, Silajar, Walan elak of Groot-Bandang, Ambon, Serang, Tanem-
bar, Aaru, Papua en andere bezoeken. De invoer bestaat uit garens, rijst, aarde-
weA, lijnwaden, wierook, ijzer- en koperwerken, sagu, kalapa-olie, opium, slaven en
170 DB SEBANGIAO- ES QOBONG-ABOHIFEU
andere artikelen, ter waarde van ongeveer f 289,400 's jaars. Onder de uitvoer-artikelen
rangschikt men saga, houtwerken, bouwmaterialen, tripang in negen soorten — als
ebi yarai van f50 het pikol, ebi duduran van f40, ebi metan van f30, ebisisiar,
masin, utuk, duduran metan en sarasa van f25 en ebi basa van f20 het pikol —
agar-agar of salsala, keran of schildpadhoom en andere artikelen,jaarlijkseene waarde
vertegenwoordigende, van f177,040. Door de vreemde handelaren wordt op onbe-
perkte wijze aan de inheemsche bevolking crediet verleend. Is de schuldenaar echter
niet in staat zijn schuld, daluluar, die ook door leening van geld bij sterfgevallen,
huwelijk, huisbouw als anderszins ontstaat, aan te zuiveren, dan wordt hij by het
betrokken hoofd aangeklaagd, die zijne eigendonmien verkoopt of, zoo noodig, hem
als pandeling ter aanzuivering der schuld bij maandelijksche betalingen aan den
schuldeischer of dengene, die borg wU zijn, overlevert Behalve de overal gebruikel^ke
pikol en katigewicht, door den datjin bepaald, bezigt men op deze eilanden de boo,
een bambumaat van ongeveer twee kati zwaarte, om rijst, katjang, djagong en
dergelijke te meten. Als lengtemaat bezigt men den vadem,reha; den halven vadem ,
wakasisi; den kwart vadem, asata, en de span, haga. Bij het bepalen der waarde van
een gong of koperen bekken neemt men een touw en laat een flinken slag op de
gong geven; tegelijkertijd meet men het touw tot het geluid ophoudt; naar die
maat stelt men de waarde der gong vast Bij telling, doos, bezigt men de vingers,
ima rangrang, djagongkorrels , hasinan usar of kleine steenen, watu mahu mahun.
Velen echter rekenen uit het hoofd , henga-hengan lemoos. Ter bepaling van
afstanden zegt men een- of tweemalen den tijd om pinang te kauwen, helingahu
haatjaa.
Vóór het ontginnen, dawei uum, van gronden voor den landbouw, verzoekt men
den geestelijke, die daarmede belast is, de surat kotika te raadplegen. Daarna zoekt
men, gewoonlijk bij het doorkomen der nieuwe maan, in Juli of Augustus, een terrein
op, dat ter beplanting geschikt is. Dit gevonden hebbende, zuivert men een plekje
van ongeveer zeven meters in het vierkant, legt daarop eenig tabak en sirih-pinang
en zegt: «sjalam alaikom nabi Loqman nol hhakim, nitu siraa, uhu uwai umu nai
uwei baal ira, uhu utau uhudi uwira etura wirara, nai ningat gahün peda bolu
naau bolu soru naau bolu,» d. w. z. Weest gegroet, profeet Loqman de wijze, gij
geesten der afgestorvenen; ik deel u mede dat ik dit terrein gezuiverd heb van on-
kruid, ik wil planten pisang, ubi, kaladi en bira, neem mij in bescherming, dat
ik door den parang, door de bijl niet gewond worde. Drie dagen daarna wordt door
de elkander wederkeerig helpende dahiwait, negarigenooten , over de gansche uitge-
strektheid het korte gewas weggeruimd en de kleinere boomen omgehakt, terwijl de
planter hen op spijs en drank onthaalt Na de ubi, uituku, waarvan er zes soorten
zijn, in den grond gezet te hebben, legt men naast den eersten den besten groeten
DE SEELANGLAO- KN QOBONO-ABOHIPEL. 171
boom, die omgekapt moet worden, den boom die als het verblqf der booze geesten
moet worden aangemerkt, zeven vingergrepen gekookte rijst, hasa mntu; zeven
stukjes gedroogde visch, iaan tebi; zeven stuks pisang, hndi tebi; zeven stuks sirih ,
maruar; zeven stuks pinang, bua tebi; zeven grepen kalk, ahur imit; zeven stuks
sigaretten, roo gamuraa; een stuk droge sagu, suat, en eene levende Mp^ manuu
liuliu, zeggende: «nabi Loqman nol hhakim, nitu siraa, numu maguan hasa, iaan,
hudi, ain nabua, roo, suat, manuu,» d. w. z. Profeet Loqman de wijze, gij geesten
der afgestorvenen, ziet hier uw aandeel, rgst, visch, pisang, sirih-pinang, sigaretten,
sagu en kip, onder het graven van een kuil onder den boom, waarin het ofifer gelegd
en met aarde bedekt wordt Den volgenden dag worden door de gezamenlijke negari-
genooten de groote boomen omgehakt, waarna men het terrein, om niet door de
geesten gedeerd te worden, verlaat Vijf weken daarna worden de droge takken en
stammen in brand gestoken en maakt men een begin met het planten van vasinaan of
hasinan djagong, drie soorten, touu suikerriet, zeven soorten, kakiuru of mama sirih,
drie soorten, voorts niu of niur kalapa, negen soorten, hudi pisang, acht soor-
ten, tabau tabak, awas kapas, bua pinang en utan moeskruiden. Vervolgens
maakt men eene omheining om de wilde zwijnen buiten te houden en richt
een hutje op, alwaar de eigenaar met zijne vrouw en kinderen tijdelijk zijn
verblijf houdt
Heeft een jonkman op de gebruikelijke wijze zijn aanzoek, dau wawina, gedaan,
en hebben de ouders tegen het huwelijk, dahasaa, geene bedenkingen, dan moet hij
eene sarong, een gouden of zilveren armband, ook wel een ring aan de ouders zijner
aanstaande zenden, als teeken van verloving, dahawini Daarna kan hig de jonkvrouw
dagelijks bezoeken en mag hij in de woning zijner aanstaande schoonouders spijs en drank
nuttigen, in welk geval de jonkvrouw hem bedienen moet Ook mag hij in deze
woning den nacht doorbrengen en desverkiezende met zijne aanstaande vrouw het
bed deelen, iets wat in den regel geschiedt om elkander te leeren kennen. Een vreem-
deling echter is dit laatste zonder aanzuivering van den bruidschat verboden.
De jonkman die als verloofde in huis woont, is als zoodanig verplicht een gedeelte
zijner verdiensten aan de jonkvrouw af te staan en hare ouders te helpen. Eveneens
behoort hij aan de jonkvrouw geschenken, bestaande uitsarongs, gouden, zilveren of
koperen sieraden te geven. Vóór de sluiting van het huwelijk, dahasaa, komen de
bloedverwanten van de jonkvrouw in het huis harer ouders ten maaltijd bijeen, om
over de mawina walira of bruidschat te spreken en dezen vast te stellen. Als hij bepaald
is, wordt daarvan aan de familieleden van den jonkman kennis gegeven, waarna
de dag van bijeenkomst der familie of van het huwelijk wordt bepaald. Het bedrag
der wawina walira varieert tusschen een en drie thail goud, terwijl aan de overige
familieleden ter verdeeUng de adata maguan wordt gegeven, bestaande in geweren.
172 DE SBRAN0LA(>- mf eOBOKG-ABCHIPEL.
Ulahs, gongs, borden en schotels, lijnwaden, patola's en dergelijke. Op den bepaalden
dag Ueeden de jongelieden zich in prachtgewaad, b^ de meer gegoeden als, Yoor
den jonkman: in bontar sutraa, zgden talband; ladan laen metan, zWart lakensch
badju of ladan laen onina, geel lakensch badju; ladan mahati, lang wit ba^ju;
ada mahati of metan, witte of zwarte broek; saba tangan mahati, wit linnen zak-
doek; tangatangan maas, goaden ringen; — voor de jonkvronw in ladan malai Igiit,
Maleische badja van chits; ambang satraa, zyden gordel; halalan satraa, zijden
sarong; ala en tangatangan maas, goaden armband en ring; saai maas of eran,
goaden of schildpadden kam; rewa salaa, zilveren haarpen; haoli maas, gouden oor-
hangers en meer andere sieraden. Onder het knallen van geweerschoten wordt de jonkman
door de bloedverwanten naar het hais zijner aanstaande geleid. De jonkvronw Tertoont
zich niet, maar blijft in het vertrek, dat voor de gelegenheid versierd is. Nadat de
jonknian op een voor hem bestemde mat heeft plaats genomen, omringd door al zyn
bloedverwanten, treedt de geestelijke voor om het huwelijk op de mohamedaansche
wigze te sluiten of het bepaalde hoofdstuk uit den Qoraan te lezen, balga niqah,
waarna hij binnen het vertrek bij zijne vrouw geleid wordt om naast haar plaats
te nemen, beiden zonder een 'woord tegen elkander te spreken. De geestelijke of
imam ontdekt alsdan wierook en doet het gebruikelijk gebed, balga doa, waarna
alle aanwezigen ten maaltijd uitgenoodigd worden. De jonkman treedt weder buiten,
om in gemeenschap met de wederzijdsche bloedverwanten te spijzigen. Aan den jonk-
man geeft de imam een schriftelijk bewijs van zijn huwelijk, waarop deze het vertrek
binnengaat Yóór de cohabitatie bestrijkt de man de pudenda der vrouw met eene
zalf, bestaande uit opium, muskus etc. Gedurende de menses, bij zwangerschap en
lactatie is het ongeoorloofd den coïtus uit te oefenen. De feestgenooten vermaken
zich vervolgens met zang en met het bespelen der rabana of het slaan op de trom.
Tegen den morgen begeven zij zich huiswaarts. Oedurende de drie eerste dagen
na het huwelijk mogen geen der beide gehuwden zich buitenshuis begeven.
Den vierden dag des morgens wordt de jonkman door de bloedverwanten
zijner vrouw naar de woning zyner ouders gebracht om verslag te geven omtrent
den maagdelijken staat zijner vrouw. Is dit gunstig, dan worden de geleiders onthaald
op sirih-pinang en sagero. Tegen den avond begeeft zich de jonge man weder naar
zijne vrouw, alwaar hij zoolang kan blijven als hem goeddunkt. In vroegeren tijd
mochten de adellijken niet met de minderen huwen; thans hangt het huwelijk af
van de te geven wawina walira. De man mag meer dan ééne vrouw huwen. Het
houden van bijzitten is verboden of behoort niet tot den goeden toon. Als h^* geene
vergunning van zijne ouders krijgt, mag dejonkman de jonge dochter schaken, dawuat
wawina of dahalal tuwawina, en in eene andere woning, niet in die zijner ouders
brengen. Blijven de ouders weigeren, dan ontstaan er niet zelden, ten gevolge daar-
van, twisten die met moord en doodslag eindigen. De meeste ouders stemmen
Dl SKRAKGLAO- KN GOBONQ-ABCHIPKL. 173
echter in zulk geval gewoonl^k toe en alsdan moet de jonkman onmiddellijk de
wawina walira betalen. Als dit geschiedt is, mag de jonkvroaw hij hem blijyen, zelfs
zonder de formaliteiten voor den imam. Ean de jonkman de mawina walira niet in
eens betalen, dan volgen de kinderen de familie der moeder. Zijn er eenige
kinderen vóór de aanznivering geboren, dan volgen deze later den vader evenmin.
Heeft een ander den bruidschat betaald, dan heeft deze het recht de kinderen tot
zich te nemen, om voor hem diensten te verrichten, totdat het bedrag geheel is
aangezuiverd.
Echtscheiding, dahitoti, kan plaats hebben op verzoek zoowel van den beleedigden
man als van de vrouw, indien een hunner de ouders van den andere heeft be-
leedigd, indien de man de vrouw niet behoorlijk verzorgt, buiten hare toestemming
eene tweede of derde vrouw huwt, haar mishandelt of indien zijn gedrag voor de
vrouw onuitstaanbaar is geworden; ten andere doordien de vrouw hare plichten niet
vervult, gedurende de cohabitatie passief blijft, of de voorkeur aan een ander man
geeft, of wel overspel heeft gepleegd. De beslissing in zake echtscheiding wordt
aan de hoofden en geestelijken overgelaten, die na onderzoek deze aangelegenheid
afdoen. Wordt de scheiding toegestaan, dan geven de hoofden den bewusten scheidsbrief
of thalaq af en verdeelen de eigendonunen der partijen. AUe bezittingen, tgdens
het huwelijk verkregen, worden in drie deelen verdeeld, waarvan de man twee derde
en de vrouw een derde gedeelte ontvangt Woningen en landerijen, vóór het huwelijk
aan den man of aan de vrouw toebehoorende, blijven zij behouden. Eischt de vrouw
eene echtscheiding, om welke reden ook, dan is zij verplicht de wawma walira of
bruidschat m zijn geheel terug te betalen. De verwekte kinderen worden tevens ver-
deeld. Zijn de wederzijdsche grieven van weinig beteekenis, dan wordt de scheiding
niet toegestaan. Na de scheiding mag de vrouw eerst na de eda, d. i. na den
honderd-vijf-en-dertigsten dag huwen, den tijd waarin zij nog door den man behoort
onderhouden te worden. In vóór-mohamedaanschen tijd had de man het recht zijne
vrouw te dooden, als hij haar op ontrouw in woorden of daden betrapte. Na de invoering
van den islaam is hierin verandering gekomen.
De man zoowel als de vrouw is verplicht om vóór de uitoefening van den coïtus,
noiit, het bekende f^i^Ji ^j'^^J^ ^^ /^ bij zichzelven te prevelen. Bespeurt eene
vrouw dat zij zwanger is, tian, tiana, dan moet zij een stuk gember, laü, bij den
geestelijke doen brengen, om door hem gewijd te worden. Hij doet zulks door drie
malen er op te blazen en de honderd-en-twaalfde sura van den Qoraan uit te spreken.
De gember bewaart de vrouw voortdurend bij zich, om booze invloeden te keer te
gaan; ook kauwt z^ kleine stulges daarvan, om deze om zich henen te spuwen.
174 J)K SERANGLAO- EN GOEONQ-AKCHIPEL.
Andere vrouwen koopen van den geestelijke een Uein stok papier met een spreuk
er op, dat, in een stuk wit lijnwaad gewikkeld, om haar middel wordt gedragenen
waarmede zij overal veilig mag gaan. De zwangere vrouwen moeten tevens veel
baden, geen stekelige visschen, noch eenige ubisoorten, weinig Spaansche peper en
zout, geen kalapa, kanari of twee ineen gegroeide pisangs nuttigen. Zg mag geen
lijk zien of des nachts uitgaan, niet op haar rug liggen, niet uit een wan of zeef
eten, niet voor de deur zitten, geen hout Uooven, geen dier dooden, geen misvormde
bespotten of zich driftig maken. Dit alles is daholi of verboden, opdat zij gezonde
en welgemaakte kinderen krijge. Als zij belust is, of de pica dalangu heeft, mag
zij alles eten wat niet verboden is; voorts moet zij veel in hare woning heen en
weder loopen. Bij moeilijken partus, wanneer het kneden van den buik door een der
vrouwen niet dadelijk helpt, neemt de man een koperen schotel, een donderbus,
Ulah of eenig ander voorwerp van waarde, draait dit eenige malen boven het hoofd
der vrouw en brengt het vervolgens bij een zijner bekenden of in de mescyid, bij
wijze van in-bewaring-geving of pand, met de gelofte, dat wanneer de verlossing
goed afloopt, hij zijne negarigenooten op spijs en drank zal onthalen, opdat zij hem
by voorbaat in hunne gebeden zullen gedenken. Bij het nederleggen van het voor-
werp prevelt hig: cAllahu taala, bei nugu aana gehinii u ngosu bibisalahi,»d.w.z.
Almachtige God, laat mijn kind voorspoedig ter wereld komen, dan zal ik een geit
als oflFer geven om dit (het nedergelegde voorwerp) in te lossen.
Wanneer de partus, dahimait, voor de eerste maal zal plaats hebben, moet de
vrouw zich dagelijks door eene deskundige vrouw laten masseeren, dahadu itodi,
tot aan den dag der bevalling. Deze geschiedt in hurkende of zittende houding op twee
kussens, terwijl eene oude vrouw de zwangere van achteren vasthoudt en een tweede
zich vóór haar plaatst om het geboren kind in ontvangst te nemen. Bij het door-
komen der barensweeën drukt de vóór haar zittende vrouw met hare voeten tegen
de beide zijden der partes genitales om de verlossing te bevorderen en maken de
drie vrouwen te zamen hetzelfde kreunend geluid. Gedurende den partus mag nie-
mand het huis binnentreden of het vertrek ingaan. Het ter wereld gebrachte kind
wordt op den vloer nedergelegd en de navelstreng, guti husalo, door de helpende
yrouw met een stuk jonge gabagaba of saguribschors , saara genaamd, afgesneden.
Gelijktijdig met het kind wordt de placenta, nilidel, met lauw water gewasschen.
Daarna worden eenige kihderen der negarigenooten bijeengeroepen en op eene oude
kalapanoot met droge sagu onthaald, welke handeling tarlotu heet Na den maal-
tijd haalt de vader een weinig aarde uit of onder de mesdjid van de plaats, waar
de chotbat gewoonlijk wordt verricht. De helpende vrouw doet dit in een aarden •
pot te zamen met de placenta, legt er de ledige doppen der kalapa boven op, wier
inhoud de kinderen genuttigd hebben, en laat den pot ter z^de van de kookplaats
DB SERANGLAO- KN GOBONO-ABCHIPSL. 175
tot na veertig dagen staan, waarop hij ergens wordt bewaard. Het eerstgeboren
kind wordt in de eerste drie dagen door eene andere vrouw gezoogd. Op de navel-
wond worden geene medicijnen gelegd. Is de overgeblevene streng, husal tewioro,
eenige dagen daarna afgevallen, dan wordt deze, in wit lijnwaad gewikkeld, als een armband
door het jonggeboren kind gedragen, doch gedurende het baden afgenomen, opdat het kind
niet huilerig worde. Na de bevalling gaat de vrouw met hare pudenda veertig dagen ach-
tereen tegen het vuur liggen om de genitaliën te versterken en metrorrhagie te voor-
komen. De partus heeft gemakkelijk en spoedig plaats. Om prolapsus uteri te voor-
komen, wordt terstond na den partus door massage de uterus, zoo het heet, op hare
plaats gezet Vervolgens komen de vrouwelijke bloedverwanten en vriendinnen haar
vragen: himait au gahin loo, d. i. is de bevaUing goed afgeloopen? Zij
brengen geene geschenken mede. Het kind moet eiken dag baden en door de helpende
vrouw, die tot dat einde haar hand op het vuur warmt, gekneed worden, om het
behoorlijk te doen groeien. De methode van frictie of massage wordt hier tot dat
doel door deskundigen toegepast Andere lieden brengen het kind na den veertigsten
dag eiken Vrijdag bij den geestelijke, die, onder het uitspreken van de negende sura
van den Qoraan, v. 129 en 130, op het kind blaast, om het krachtig en welgevormd
te maken. Na den veertigsten dag krijgt het kind van den vader, onder het spreken van de
woorden : au nugu ana, het is mijn kind , een naam als bewijs van erkenning. Hij plant
tevens een niura kalapa-, duranaa durian-, bua pinang- of bai saguboom, om zijne
erkenning openüjk te doen blijken. Na den veertigsten dag mag de vrouw, die on-
rein geacht wordt, zich niet baden. Gedurende dien tijd is het haar daholi, verboden,
uit het huis te gaan, met uitzondering van het bezoeken van het strand tot het
doen der behoeften, waarbij zij echter een gevulden sirihkoker en een mes bij zich
moet hebben, om de goede geesten tevreden te stellen en de booze bevreesd te maken.
Veertig dagen na de bevaUing moet de jonge moeder dagelijks een aftreksel der
bladeren van de gogita ruoor en de aidanvanar, twee geneeskrachtige planten , drin-
ken , om het zog te vermeerderen en sterk te worden. De lochiae duurt slechts enkele
dagen. Gedurende di^ tijd mag zij tevens niets anders nuttigen dan droge sagu
en visch met gekookt water. Vóór den veertigsten dag mag het kind niet buiten
's huis worden gebracht of op de aarde treden, daboro enaraa, om openlijk te doen
zien dat er een persoon meer in de negari is gekomen of dat de stamgenooten met
een zijn vermeerderd. Vóórdat het kind buiten wordt gebracht, haalt de vader een
weinig aarde uit of onder de mesdjid en doet dit op een koperen schotel , welken hij
aan de verzamelde hoofden, oudsten en geestelijken, onder het branden van wierook,
dataun amaniana, voorzet, tegelijk met een gevulden pinangkoker. De eerste der hoofden
neemt alsdan een weinig aarde en bestrijkt daarmede het voorhoofd en de voetzolen
van het kind onder het zeggen van (^/^ u/*^' ^^ 1*"^ eene handeling welke door
176 DE 8ERANGLA0- EN GOBOKO-ABGHIPEL.
de overigen op gelijke wgze wordt verriclit en waanroor zij een gift, bestaande nit
vijftien tot dertig centen, ontvangen. Daarna wordt gegeten en gedronken. De be-
strijking van voorhoofd en voetzolen kan ook in de mes^jid geschieden, in welk
geval de geestelijken aldaar op spijs en drank behooren onthaald te worden. Het
daboro enaraa is nog een der overblij&elen uit den prae-islamitischen tijd, dat, eenigs-
zins gewijzigd, nog wordt nageleefd. Na den veertigsten dag kr^gt het kind fijn-
gekauwde pisang en op den zeventigsten dag sagupap ten sp^ze. Ean het behoorlijk
zitten, dan mag het alles nuttigen. Eomt het kind met een helm, lawat, ter wereld,
dan wordt deze zorgvuldig op de hoogte van het voorhoofd opengemaakt en ver-
volgens gedroogd, om als voorbehoedmiddel in den kryg te worden aangewend.
Tweelingen, ana deudeu, zijn zeldzaam en ontstaan, wanneer de zwangere vrouw op
haar rug met wijd geopende beenen ligt Dit is echter eene bedekte spreekwijze, doelende
op de uitoefening van den coïtus na de conceptie, waarvan, naar de volksmeening, eene
tweede bevruchting het gevolg moet zijn. Misvormde kinderen worden zelden gezien.
De bewoners van Seranglao en Gorong, die veel kinderen verlangen, geven aan de
tjendana-kleurigen, de voorkeur. Albinos staan in zeker aanzien, doordien de moe-
der tegen den morgenstond door de wituin taliaar, de morgenster,, is bezwangerd
geworden. Abortiva, door oude vrouwen toegediend, worden zelden aangewend. Als zij geen
kinderen krggen, oflferen de vrouwen, met belofte om de geestelijken en overige
negarigenooten te onthalen, sirih-pinang op de heilig verklaarde graven, uburaramat,
of vegen deze graven schoon. Ook leeren de geestelijken tegen betaling zoowel aan
den man als aan de vrouw bepaalde gebeden voor het doel, en laten de onvruchtbare
mannen en vrouwen baden op eene eigenaardige wgs of veranderen den naam der
laatsten. Brengt de onvruchtbare vrouw door deze bemiddeling een kind ter wereld,
d£m moet aan den geestelijke een koperen Ulah of donderbus worden ten geschenke
gegeven. Wanneer een kind den eersten tand verliest, behoort het dezen boven op
het dak te werpen, zeggende: «aruha, u ngisi onguraa nai au, au ngisi ongnraa
nai uu,> d. i. muis, ik geef u mijn tand, geef mij den uwe in ruil. De kinderen
worden aangeraden zulks te doen om fraaie tanden te krijgen.
Het afsnijden van het hoofdhaar, dahuti wuaa, is een voorschrift dat door een
ieder vóór zijn afsterven moet worden nageleefd, hetzij als kind, hetzij op rijperen
leeftijd. Daartoe vergaderen de hoofden, oudsten en aanzienlijken, geestelqken
en andere negarigenooten in de woning van den betrokken persoon. De geestelijke,
die de plechtigheid leidt, ontsteekt op een koperen bekken eenig wierook, waarnaast
een gevulde sirih-koker gelegd wordt om tot offer te dienen, en leest het voor het
doel gewoonlijk gebruikelijk gebed, batja doa,voor. De hoofden, oudsten, geestelgken,
zoomede de verzamelde mannen, snijden alsdan een weinig van het hoofdhaar van
den persoon af en nemen daarna deel aan den toebereiden maaltyd. De vader of
DE SERANGLAO- EN GORÖNG-AECHIPEL. 177
een andere bloedverwant van den betrokken persoon reikt hun daarop een gift van
tien tot vijftien centen, waarna zij huiswaarts keeren. Oedurende den maaltijd mag
niet op de rabana of tiwal, trom, geslagen worden. Het doorsteken der oorlellen,
alléén bij meisjes, datuia telingara, geschiedt na het prevelen van een gebed in
de Arabische taal, batja doa, door een der vrouwen,meteenegewonenaald. De wond
wordt met fijngekauwde kruiden door haar tevens bespuwd en geneest gewoonlijk
binnen zes dagen. In elke oorlel wordt slechts één gat gemaakt Eveneens wor-
den de tanden der jongelieden zonder eenige plechtigheid geslepen. Het vijlen , dasa ngisi
ora, van die der jongens geschiedt door mannen, die der meisjes door vrouwen welke
daarin bedreven zijn. Vóór de handeling worden de tanden met zout ingewreven,
naar men zegt om deze zacht te maken, vervolgens, na een gebed over eene
hoeveelheid sirih uitgesproken te hebben, batja doa, met een steen, de watu
wasasa ngisi, tot aan het tandvleesch gelijk gevijld, waarna het kind de g€fwijde
sirihvruchten moet kauwen. Aan den tandenvijler of vijlster geeft men een zilveren
ring tot aandenken. De neus, isomuraa, der pasgeboren kinderen wordt door de
helpende vrouw gekneed en gedurende veertig dagen omhoog getrokken. De besnij-
denis, dahisali, heeft plaats bij jongens op hun zevende, de clitoridectomie bij meisjes
van hun zevende tot hun tiende jaar. Vóór dien tijd mogen zij geene vleeschelijke
gemeenschap uitoefenen. Hebben zij dit evenwel toch gedaan, dan zijn de ouders
voor het verzuim in de ahairat of toekomende wereld verantwoordelijk. Voor de
jongens is een der geestelijken, voor de meisjes diens vrouw met deze bewerking
belast Het gebeurt intusschen niet zelden, dat de kinderen aan de gevolgen der
besnijdenis, door verbloeding, succombeeren ; doch dan komen zij, naar de volks-
meening, ongehinderd in den zevenden hemel van Muhhamad en worden deswege
als gelukkigen of bevoorrechten geprezen. Op den voor de besnijdenis vastgestelden
dag worden bij tusschenpoozen geweerschoten gelost, onder de woning de tiwal,
trom, en de daldala, gong, geslagen en komen de bloedverwanten, hoofden, geeste-
lijken en vrienden bijeen, allen geschenken in geweren, lijnwaden en geld,
zoomede in gekookte en ongekookte spijzen medebrengende, om de plechtigheid,
die met maaltijden, zang, nagan- en menarispel, dasula, gevierd wordt, bij te wonen.
In het middenvertrek ontsteekt de geestelijke op een koperen bekken eenig wierook
en plaatst daarnaast eene gevulde sirihdoos, waarna hij een gebed in de Arabische
taal uitspreekt Als dit verricht is, verdeelt de feestgever eenig geld onder de ver-
zamelde menigte, waarop men zich ten maaltijd begeeft. Vervolgens beginnen de
feestvierenden onder het huis te zmgen en te menariën , terwijl anderen boven in het
huis den ganschen nacht zich met bëdzikir onledig houden. Den volgenden dag
worden de omwandingen van het huis met wit lijnwaad behangen en maakt men eene
afschutting van wit katoen gereed, waarbmnen de plechtigheid moet plaats vinden. In
deze afgeschutte ruimte wordt op den vloer een stuk wit lijnwaad uitgespreid , waarop
12
178 DE SERANQLAO- EN GORONG- ARCHIPEL.
men een pisangstam, hudi watano, nederlegt De te besnijden jongen gaat naakt,
met de beenen van elkander, op den pisangstam zitten. Een helper trekt het praepu-
tium, iti liitoo, vooruit en knijpt dit met twee stukken bambu, atonaa, vast. De
geestelijke bidt alsdan driemalen achtereen iX*^* Ü juu. jT ^^\c^ S4js^ Jb J^ ^)
d. w. z. O God, zegen Muhhamad en de familie van onzen Heer Muhhamad , en onder
het uitspreken van f^J^ d*^jr ^ i****^ snijdt hij met een klein mes, turiisali,
het uiteinde van het praeputium, dat buiten de bambu ligt, ineens af. Dit gedaan hebbende,
spuwt hij er op onder het prevelen van gelukwenschen. De jongen moet gedurende
de bewerking het hoofd omhoog houden en voor afleiding water uit den tuit van een
koperen ketel drinken. Na afloop wordt de patiënt door den geestelijke gebaad met
water waarover hij driemalen heeft uitgesproken de gewone spreuk fAsü\ ii) jSlaLs)
a\j Jy:»^ f^) ^> yt mU\i jjf)iJ) d. w. z. Ik bid God om vergeving, den
Alwetende en Almachtige. Er is geen God dan Allah. Hij is de levende, de onver-
anderlijke. Ik neem mijn toevlucht tot God. De penis wordt alsdan in lauw zee-
water in een bambukoker gelegd; de wond geneest gewoonlijk bmnen tien dagen.
Het afgesneden uiteinde van het praeputium wordt in een levenden jongen pisangstam
gestoken, opdat de penis krachtig zich moge ontwikkelen en vele dienaren Gods
verwekken. Het witte lijnwaad, waarop de jongen gezeten heeft, is het aandeel
van den geestelijke; de helpers krijgen ieder vijftig cents tot een gulden. De besng-
denis der meisjes heeft met dezelfde plechtigheid plaats, doch wordt m een a%e-
zonderd vertrek bewerkstelligd. Bij de besnijdenis wordt het uiteinde vandehaitubu,
clitoris, door de vrouw van den geestelijke eveneens met de turi isali afgesneden.
Het meisje wordt vervolgens gebaad in het door den geestelijke op de wijze als
voren gewijde water en moet zich, ofschoon eiken dag badende, tien dagen lang rustig
houden. Voor deze bewerking ontvangt de vrouw van den geestelijke vijftig centen
tot een gulden; de helpsters tien centen elk. Na deze plechtigheden zijn de ouders
verplicht de kinderen den Qoraan te leeren lezen, davibur of mengadji. Bij het door-
komen der catameniën, wulan nai of heel, wordt niets verricht. Alleen is het hoU-
holi, verboden, dat eene vrouw gedurende dit tijdperk een veld of tuin bezoekt,
garen verft, of tegenwoordig is bij het visschen met bori of tua. Het is haar tevens
verboden spijzen voor de mannen te bereiden. Dusdanige vrouwen worden door de
mannen gemeden.
De ziekten, pinait of masingat, hebben volgens de volksbegrippen haren oorsprong
in invloeden van booze geesten, nita, ook wel bij vergissing nitu genoemd, van
booze menschen, suws^, en in vergiftiging, rantjung of doti, door booze lieden.
DE SKRANGLAO- EN GORONG-ARCHIPEL. 179
Ziekten worden ook bij meer rechtzinnige Mohamedanen beschouwd als een straf van
AUah. Om eene ziekte te genezen, moet men eerst de oorzaak daarvan kennen, eene
kennis welke men door middel van bezwering, lalan, gewoonlijk de Mandatolaniu,
het in tweeën klieven van de kalapa en de lalan datoli hasina of vasina, het wer-
pen van een even of oneven getal met djagongkorrels , verkrijgt. De ziekte door de nita
veroorzaakt, is eene ongesteldheid tijdens het verblijf in bosschen, onder grooteboo-
men, of bij bronnen ontstaan, doordien de aun van de nita in het lichaam is gevaren.
Men geneest deze met fijngekauwde gember en sirih-pinang, waarmede men den
patiënt bespuwt, om den booze te beleedigen en te verdrijven. Deze geesten kunnen,
volgens het volksgeloof, den eigenaardigen geur der gember niet uitstaan. De suwagi
maakt de menschen ziek, door zijn aun of schaduw in het lichaam te doen verblij-
ven, hetgeen met de vertering der intestina gepaard gaat. Vóór de toediening der
geneesmiddelen moet men door bezwering trachten te weten te komen, welke suwagi
den persoon bezeten heeft, vervolgens een oude mat of een gedeelte van zijn kleed
met een stuk karbouwenhuid verbranden en den zieke daarmede berooken. De aun
der suwagi verlaat alsdan het lichaam, omdat de lucht van gebrande karbouwen-
huiden hem hinderlijk is. Daarna dient men den zieke toe een decoct van jonge
Artocarpus incisa-bladeren, met de bladeren van eene soort Piperaceae vermengd. Ver-
giftiging door booze lieden bestaat in het toedienen van gedroogde en daarna fijnge-
stampte lever der mangarat-slang, met kalk vermengd, bij de sirih-pinang, ten ge-
volge waarvan men een kwaden hoest krijgt en langzaam wegkwijnt; voorts in het
toedienen van geheime middelen, waardoor de tanden afvallen, en roode loop of
bloedbraking veroorzaakt worden. Tooverij geschiedt door het verbranden der aarde, waarop
de bedoelde persoon zijn voetstap heeft achtergelaten, met damar vermengd, onder het pre-
velen van : «ahi nahaiera namatutu naaregus ,» d. i. Vuur, verbrand zijne beenen totdat die
geheel verteerd zijn, waardoor de persoon ongeneeslijke zweren krijgt, en het plaatsen
van een matawuliblad, waarop eene vervloeking in het Arabisch geschreven is, onder
een lijk, met verzoek aan den doode de ziel van den persoon te halen. Eene lang-
zame uitputting en eindelijk de dood volgen er op. Tegen vergiftiging gebruikt men
de gul tawar rantjung of gewijde olie, die het vergif neutraliseert. Deze olie ver-
vaardigt men van jonge roode kalapa, die des morgens door de zon beschenen en
des Vrijdags door een jongen, welke nog geen geslachtelijke gemeenschap heeft gehad,
geplukt wordt Vervolgens moet de olie door eene maagd, die vooraf gebaad en rein
is, worden toebereid, terwijl de geestelijke er eenige toepasselijke spreuken over uit-
spreekt Deze olie, die in- en uitwendig gebruikt wordt, vindt men in elk huis. Wan-
neer door bezwering gebleken is dat de ziekte eene strafoefening van Allah is, dan
huurt men twintig k dertig vrome mannen tegen twintig centen of meer om een
dag te vasten en Allah om vergeving en genezing te bidden. De geestelijke bidt tevens ,
batja doa, vóór een gevulden sirihkoker en doet eene gelofte namens den zieke , om bij
180 DK seraxglao- en gorong-archipei^
herstel een of twee geiten te offeren. Bij offers heeft in mohamedaansche landen de
geit de plaats van het varken bij de heidenen ingenomen. Na deze handeling worden
de medicamenten aan den zieke toegediend. Pokken, masingat bataat, en andere
epidemieën worden tevens als straf van Allah vanwege de boosheid der menschen
aangemerkt, of liever, Allah stelt de booze land- en zeegeesten in de gelegenheid
kwaad en onheil te stichten. Tegen de tamain rara, rooden loop, gebruikt men een
aftreksel van jonge nipa-, Nipa fruticans, bladeren. Y66t den pluk begraaft men een
zilveren ring onder den stam van den boom, zeggende : «sjalamalaikumnabiLoqman
nol hhakim, utaru tanga-tangan nira nai uwaa numu mohon,»d.w.z. Weesgegroet,
profeet Loqman de wijze ; ik leg hier den ring en neem uw geneesmiddel. Na den pluk
wordt de ring weder opgegraven. Tegen de itoo masingat, buikpijn , wordt gekookt
gemberwater gebruikt. Tegen ilu masingat, hoofdpijn, bezigt men cataplasma van fijnge-
raspte roode gember op het hoofd. Om heete koortsen, tetetas hanas masingat, te
verdrijven, druppelt men het vocht van fijngestampte seranaa- of TJrtica ovalifolia-
bladeren in de oogen. Tegen koude koortsen, daroa rihi masingat, drinkt men een
aftreksel van laii-, Zingiber ofBcinale, wortel, sogi-,Eaempferiagalanga en mangalaan
ru, bladeren van den Caryophillum aromaticus, zoomede airora, bast van den Cinna-
monum culitlawan. Bij rheumatische aandoeningen, ehero masingat, bezigt men
cataplasmen van de schors van ai udan met butruo-, Pterocarpussaxatilis, bladeren,
fijngestampt en met olie vermengd, in popa,Piperaceae, bladeren gepakt, welke op de
zieke deelen gelegd worden. Tegen spruw , masingat aman , gebruikt men het sap der
schors van de umin, Aleurites triloba, met santaniu of kalapamelk in rauwen staat
Kinderen gebruiken dihudi siar of het sap van den stam eenerpisangsoort, waarmede
de mondholte voortdurend wordt bestreken. Om oogontsteking, mataa masingat, te
genezen, druppelt men het sap van de ai gumuran-bladeren, met melk gekookt, door
een fijnen doek gezeefd , in de oogen. Bij wonden gebruikt men cataplasmen van fijn-
gestampte ai gumuran-bladeren met zout vermengd. Tegen Mes- of tandpijn, ngisi
masingat, bezigt men eene mondspoeling van in zeewater gekookte makanilu-. Gitrus
hystrix, bladeren met diranggah, den stam van den Andropogon schoenanthus. Bij
pokziekte gebruikt men als laxatief kalapawater, Gurcuma longa-wortelen en ai
tawuan-bladeren. De lijder moet veel baden en de pokken met kalapamelk bevochti-
gen. De framboesia, masingat boti, vereischt eene gelijke behandeling, mits de
wonden tot bloedens toe reingewasschen worden. De lepra, masingat subaran, waaraan
velen lijden , ontstaat volgens het volksgeloof door overspannen arbeid en door ver-
keerde spijzen, bijv. het te veel gebruik maken van Spaansche peper, van een soort
visch met rooden kop en van den Octopus rugosus; ook wel door overerving. Deze
ziekte is te genezen met de zoogenaamde monun Manuwou of geheime Manuwokosche
kruiden, met een stuk ijzer en kwarts gekookt, terwijl men een streng dieet van
droge sagukoeken en visch houdt. De bewuste kruiden zijn slechts bij sommige
E^eBBSBSaSS
XIX.
Blz 181.
DK SERANGLAO- EN GOROKG-ARCHIPEL. 181
personen , die zulks geheim houden , bekend. Bij uitwendige pijnen of zwellingen pleegt
men ook het bloed door een deskundige te doen uitzuigen. Om de zieken spoedig
te doen genezen, worden zij menigmaal van de eene naar de andere woning over-
gebracht, namelijk om den geest, die de ziekte veroorzaakt heeft, te misleiden. Bij
ziekte van kinderen, als verkoudheid, siunganaa, belegt men het voorhoofd met fijn-
geraspte Curcuma longa-wortelen. Bij koorts, watan nomahanas, baadt men het kind
met het sap van Hibiscus elatus-bladeren. Bij constipatiên laat men het kind het sap
van fijngeraspte Curcuma longa-wortels drinken, zeggende: ^xd-JT .ja^JT ^T>*^>
naam van den goedertieren God. Ik geloof aan God, zijne engelen, zijne gezanten,
zijne boeken en aan de voorbeschikking en dat het goede zoowel als het kwade van
God komt Op deze eilanden is het ook gebruikelijk bij epidemieën de ziekte te ver-
jagen, dabura pinait. Tot dat emde komen de hoofden en geestelijken met veertig
oudsten in de mesdjid bijeen, ieder medebrengende eene geleding van de wulu raa,
Bambusa longinodis, die in den vorm van een bezem in vier deelen wordt gekloofd. Na
het avondgebed lezen zij den tahalil vijfhonderd malen achtereen. De imam ontsteekt
den wierook en bewalmt daarmede de uiteinden der wulu raa. Vervolgens gaan zij,
elkander vasthoudende en den tahalil hardop dreunende, eiken Maandag-, Donderdag-
en Vrijdag-avond de negari rond, rechts en links en om de woningen met de wulu
raa slaande. Wanneer de ziekte min of meer geweken is, maken zij een vlot van
gabagaba aang guas pinait namoli gereed, met zeiltuig, vlaggen en twee roeren.
Onder het uitroepen van : ^) ó^)^aW^)'i ^) s^^L) a)HXU)ï ^) ó^)jx^ ^)^ d)
^\i\my^\ ii\jiS\ dSS ^\ ^\c ^ ^Xü) — d. w.z. God is groot, God is groot,
ik betuig dat er geen God is dan Allah, ik betuig dat Muhhamad de gezant Gods
is; komt tot het gebed, komt tot het heil. God is groot. God is groot, er is geen
God dan Allah — door vier daartoe aangewezen personen, worden er op het vlot
allerlei spijzen nedergelegd , terwijl de vrouwen al het vuil uit de negari strandwaarts
vegen. Als dit geschied is, wasschen de hoofden en geestelijken zich in zee, waarna
alle mannelijke negarigenooten in eene daartoe opgerichte loods ten maaltijd gaan.
Na den maaltijd wordt het vlot door eene prauw, met twee personen bemand, naar
zee gesleept en daar, zonder een woord te uiten, aan wmd en weer prijs gegeven.
Epilepsie, guran nansedu of antur, ontstaat doordien een der booze zeegeesten in den
persoon is gevaren. Om dien persoon te genezen, kamt men het haar, of drukt men
tot bloedens toe met een cent, liefst een Chineesch muntstuk, onder de ooren, kin
en oksels, om den booze te verdrijven. Krankzinnigen worden niet geëerd. Voorbeel-
182 DE SERANGLAO- EN GOBONG-ARCHIPEL.
den van lataismus worden niet zelden aangetroflFen. Onder de door de bevolking
zeer gewilde Europeesche medicamenten kan men de snlphas Chinine en Santonine
rangschikken.
De lijken van kinderen konden die nog niet alleen zitten worden eenvoudig in
wit lijnwaad gewikkeld en, nadat de imam een gebed heeft uitgesproken, in de nabij-
heid der mesdjid in een kist, bau, welke echter niet dichtgemaakt mag worden,
begraven. Na de begrafenis leest de geestelijke de talqin voor, waarvoor hij een
gouden ring ten geschenke krijgt. Op het grafwordtdeubangaaofPlumieraacutifolia
geplant. Met het begin van den volgenden dag wordt veertig dagen achtereen de jasin
op het graf gepreveld. Op den derden, zevenden, negenden en veertigsten dag wordt in de
woning der ouders een kleine maaltijd gegeven en bovendien de tahalil gelezen.
Bij overlijden van volwassenen, tamata mata, worden, wanneer zij gegoed zijn, lilah-
schoten gelost om de negarigenooten daarvan te verwittigen. Mindere lieden zenden
slechts boodschappen aan de familieleden ter kennisgeving. Alle bloedverwanten en
vrienden zijn verplicht het sterfhuis te bezoeken en een geschenk, gewoonlijk bestaande
in lijnwaden, sarongs, geld, gongs en geweren al naarmate van het vermogen van
den gever mede te brengen. Het lijk wordt onmiddellijk op de draagbaar gelegd, welke,
met witte gordijnen behangen, in het midden der woning staat, en met lijnwaden
bedekt. De geestelijken verzamelen zich in den eersten nacht om den tahalil en den
Qoraan te lezen, elk tegen betaling van vijftien centen. Den volgenden dag gaande
slaven of vrienden van den overledene in het bosch , om planken voor de bedekking
van het lijk, zoomede de misan gereed te maken. Ook wordt de graf kuil tegelijker-
tijd gegraven. Vervolgens wordt het lijk gereinigd, in negen meters wit lijnwaad ge-
wikkeld en vijfmalen vastgebonden, ééns boven het hoofd en beneden de voeten,
ééns op de hoogte van den navel en tweemalen tusschen dezen en de beide uit-
einden van het lichaam. Daarna wordt het lijk weder op de draagbaar gelegd, ter-
wijl op elk der hoeken een jongen in hurkende houding plaats neemt. Deze kinderen
worden mede tot aan het graf gedragen. Acht tot zestig mannen verzamelen zich
alsnu om gebeden te prevelen. Daarna treedt de imam voor, plaatst zich aan het
hoofdeinde en zegt: ^ a) JUJ jd\ UUj) ^}sS] Jiji yj^Li] )jjt jLc Jlc
d. w. z. Ik bid voor dezen doode als een plicht, die op de moslimsche gemeente
rust, in het geloof aan God den Allerhoogste. God is groot. Degenen, die achter hem
staan, spreken hem na. Vervolgens prevelt hij viermalen achtereen de eerste sura van
den Qoraan en keert zich om tot de achter hem staanden, zeggende: sjalam alai-
kum, d. LWeest gegroet Voorts zegt hij: ^^^^)jj^ ,j^) )\^ ^u ^Jic) f^)
ui ui
ftéé^ ^f^ Uc ï\a1) ^j l-^ 4jl»w d^'ju^^^ ^j9^y^^3 e-^UL^)^ ^jxA^JÜS fi^^ ^'
DB SERA.NÖLA.0- EN GORONG-ARCHIPEL. 183
^^Iftl) u-^ jdl Sa^)^ iji^r^^ ^J^ d. w. z. O God, ik bid voor dezen doode bij
het graf. God schenke vergiflFenis aan alle mohamedaansche mannen en vrouwen en
aan alle geloovige mannen en vrouwen. Lof zij uwen Heer, den Heer die verheven
is boven de eigenschappen, welke men Hem geeft. Heil aan de gezanten en prijs zij
Grod, den Heer der werelden — en zich omkeerende reikt hij aan een ieder der
bloedverwanten, die in zijne nabijheid staan, de hand. Daarna legt men op het lijk
gouden armbanden en platen en bedekt deze met zijden en kostbare sarongs.
Twintig of meer personen dragen alsdan de lijkbaar grafwaarts. De imam opent den
stoet, terwijl de menigte tot aan het graf de la illaha illa allah hardop prevelt.
Bij het graf gekomen, wordt het lijk door den modin en twee helpers in ontvangst
genomen en in den kuil gelegd. De kuil, met het lijk en de personen er in, wordt
nu met een stuk wit linnen bedekt, waarop de modin het in lijnwaad gewikkeld
hoofd van den doode ontbloot en het een weinig aarde in de neusgaten stopt. Hij
legt vervolgens het lijk op de zijde, met het hoofd naar het noorden en de rechterhand
onder het hoofd. Dit gedaan hebbende, roept hij : <dl))l)jd)ï J\ s^) yS\ jdlï yS) a)
ilMUMjjS) öi)jjS) jdH^M^U^^Xftl) ^Ic^aUt^^lc^aU) d- w. z. God is
groot. God is groot. Ik betuig dat er geen God is dan Allah, ik betuig dat Muhha-
mad de gezant Gods is; komt tot het gebed, komt tot het heil. God is groot. God
is groot, er is geen God dan Allah — en treedt uit den kuil. De misan wordt alsdan
geplaatst, voor de mannen een aan het hoofd- en een aan het voeteneinde, voorde
vrouwen slechts een aan het hoofdeinde , en de kuil met aarde gevuld. Als het graf gesloten
is, giet de modin er eenig water over en zegt: JT ^^U^ ó>a.^i^ v^lc J^ ^)
Saj^^ UiXxw^ d. w. z. O God, zegen Muhhamad en de familie van onzen Heer Muhha-
mad. Daarop gaat de imam voor het graf zitten en leest de talqin voor. Een der
bloedverwanten van den doode reikt hem na afloop de hand en geeft hem een gou-
den armband of ring ten geschenke. Vervolgens wordt door den imam wierook ont-
stoken en de eerste sura van den Qoraan voorgezegd, voorts de honderd-en-twaalfde
sura, waarop de omstanders allen de honderd-veertiende sura, daarna de eerste sura
en ten slotte de tweede sura v. 1 tot 4 en de la illaha illa allah honderd-en-een-
maal herhalen. Vervolgens ontsteekt de imam alweder den wierook en zegt: ^j^j j^^
Qju^ ü) jA£^ ••••••• USiX».^ JU^ Ib^' A**é^ UiUj) Ju»^ Uaj J JU^ UJUm U
ui u)
184 D£ SESANOLAO- £N GOKOKG-ABCUIPEL.
juJlftH w. jül s^^ ^aL.^) Ac ^JL. uy^-^ hetgeen ongeveer beteekent: O Grod onze
onderhouder in navolging van den profeet, God zegene hem en schenke
hem vrede, aan het begin en aan het einde in woorden, in dienst en goede werken.
O God, zoolang wij gezond zijn en onzen godsdienst behouden en ons geloof en onze
harten en ons eengodendom God schenke vergiffenis aan alle Arabieren en
niet-Arabieren en mohamedaansche mannen en vrouwen en geloovige mannen en
vrouwen. God zegene den beste zijner schepselen (d. i. Muhhamad). Lof zij uwen
Heer, den Heer verheven boven de eigenschappen die men hem geeft. Heil den ge-
zanten en prijs zij God den Heer der werelden. De omstanders bestrijken alsnu hun
aangezicht met de handen, reiken elkander de hand en keeren huiswaarts. Den vol-
genden dag verzamelen de geestelijken zich in het sterfhuis om een maaltijd , sëdö-
kah genaamd, te gebruiken en uit den Qoraan voor te lezen. Op den derden,
zevenden, negenden, veertigsten en honderdsten dag wordt hetzelfde herhaald, ter-
wijl aan elk der aanwezigen eene gift van vijftig centen wordt uitgereikt. De imam
ontvangt echter een gulden. Op den veertigsten dag worden meer bloedverwanten en
vreemden uitgenoodigd en de tahalil opgezegd. Na den maaltijd ontvangen zij tevens
eene zekere hoeveelheid droge sagukoeken, de lempeng en tutupola. In vele negariên
worden de op het lijk gelegde goudwerken mede begraven. Op het graf plant men
de ubangaa en de rand wordt met groote rolsteenen belegd. In den eersten tijd
plant men ook vier staken op het graf, waaraan wit lijnwaad opgehangen wordt. Op
het lijk der vrouwen, tijdens den partus bezweken, namata tura nitiana, wordt
y66v de inwikkeling in wit lijnwaad een kris, irisa, tusschen de borsten neder-
gelegd, terwijl in den buik veertig naalden, lalaana, gestoken worden. Op het graf
worden twee doornstruiken, aidera, kruiselings geplaatst en met gomutu- of areng-
vezelen vastgebonden, opdat de vrouw geen budi-budiana of pontianaq worde. Overi-
gens heeft de begrafenis op de hierboven beschrevene* wijze plaats. De graven worden
in de maand Saban gereinigd.
Het is gebruikelijk dat v<5<5r het afsterven van den huisvader, deze zijne vrouw of
een der zonen machtigt, hem later te vertegenwoordigen. Wanneer er geene
zonen aanwezig zijn en de moeder reeds is gestorven, dan treedt de echt^noot
van de oudste dochter als gemachtigde op. De onroerende goederen worden niet ver-
deeld; slechts de roerende, wanneer zulks verlangd wordt, en wel in de verhouding
van twee en een: de zonen krijgen twee, de ongehuwde dochters en de moeder
-één deel van de nalatenschap, pusaa of tamata leen sidi manaa. Zonen die niet
oppassend zijn en hun ouders veel verdriet hebben berokkend, krijgen even veel als
de ongehuwde dochters. Gehuwde dochters hebben geen recht meer op de nalaten-
schap, omdat zij den stam van den vader verlaten hebben; vooral wanneer de mawina
DB SERANGLAO- EN GOBONG-ARCHIPEL. 185
walira behoorlijk is aangezuiverd. Stiefkinderen krijgen de helft van het hiervoren
gezegd aandeel. Stukken van groote waarde, als prauwen, goud- en zilverwerken en
dergelijke, worden v<5<5r de verdeeling te gelde gemaakt. De verdeeling geschiedt
door de familieleden zelf. Ontstaan er evenwel geschillen onder de erfgenamen, dan
wordt de zaak aan de beslissing der hoofden onderworpen, die gewoonlijk de regelen
van het mohamedaansch erfrecht in toepassing brengen, hetgeen veelal niet in den
smaak valt der bevolking. Worden de nagelatene goederen niet verdeeld, dan heeft elk
der kinderen een gelijk recht van bruikleen. Verlangt de weduwe een tweede huwe-
lijk aan te gaan, dan moet de pusaa vooraf verdeeld worden. Verlangt zij echter
binnen de eda, een tijdperk van honderd-en-veertig dagen, te huwen, dan verliest
zij al hare rechten op de nalatenschap. Laten de overledenen geene kinderen achter,
dan erven de naaste bloedverwanten, ouders of broeders. Ak men geene familiebetrek-
kingen heeft, vervalt alles aan de kas der mesdjid ; doch de geestelijken zijn verplicht
eerst de begrafeniskosten te dekken.
Sagu suat en iaan visch zijn de hoofdbestanddeelen van het volksvoedsel op deze
eilanden, waaraan nimmer gebrek bestaat Het vleesch b. v. van geiten, buidel-
dieren, kippen en andere vogels, welke niet op de mohamedaansche wijze zijn geslacht
geworden, dangosu, wordt niet genuttigd, maar als onrein aangemerkt; eveneens be-
dorven visch en schaaldieren. De spijzen worden in aarden en ijzeren potten en pan-
nen toebereid en op borden of in dulangs, groote houten of koperen schotels, met
bladeren bedekt, voorgezet. Over het algemeen voedt de bevolking zich driemalen
des daags. Behalve de sagu wordt nog als spijze gebezigd de etu, Colocasia antiquo-
rum, bira, Alocasia macrorhiza, uwi,Dioscorea-soorten,banggala,Manihotutilissima,
gekookt en gepoft, voorts djagong en rijst, gekookt en gebraden, met allerlei moes-
kruiden, waaronder in groote hoeveelheid de karakara, Lablab vulgaris, en andere
katjang-, Phaseolus, soorten inet zeegras, eu, en mos, lumut Rauwe visch, kohu,
wordt veel gebruikt Tal van krabben, araa, en schelpdieren, halangguru, strekt der
bevolking tevens tot voeding. Als narcotica bezigt men de sirih marua, pinang bua,
met ahur kalk, gaamer gamber en tabau tabak gekauwd. Tabak wordt ook gerookt,
bus tabau, en tot dat einde in jonge gamu, iir, niurofnipa,kikirenkalapabladeren
opgerold. Als surrogaat van sirih-pinang nuttigt men den bast van jonge kalapa-
vruchten met den wortel van den baanarboom. Het verbruik van opium en sterke
dranken neemt op deze eilanden jaarlijks toe.
De feesten gaan gewoonlijk met zang nagan en manara, dans, bij gelegenheid
van besnijdenis, huwelijk en tegen het einde der vasten, taseeloo, gepaard. Bij over-
winning in den krijg wordt de nagan aan of het oorlogslied aangeheven. In de prauwen
zingt men de nagan sinobal en nagan waan of wosawosa. Bij den dans, manara.
186 DE SKBANGLAO- EN GORONG-ARCHIPEL.
bezigt men de nagan tiwal esi, of tromgezang. De muzieMnstrumenten zijn de ara-
bana, platte trommen van linggua-hout met een geitevel overtrokken; de tiwal,
gewone trommen; de daldala, groote koperen bekkens; de gonggai, kleine koperen
bekkens ; haguhagus , eene flnit van bambu ; zoomede de gomal , eene soort mondharp.
De inheemsche bevolking, die veel van zingen houdt, maakt veel werk daarvan en
hoort gaarne Europeesche liederen. Bij langdurige feesten is men ook gewoon elkander
raadselen, ai waiwai, ter oplossing te geven, bijv. «Wawina roti damia usali saa,
roti diain ata usali, diain roti ranrani, isaa nama ta nai diaini isaa nam tei — nilo-
min: langari saa, baun roti, baun saa garata, baun saa naru tei,» d. w. z. Twee
vrouwen wonen in een huis; twee vertrekken zijn er in dat huis, de vertrekken
grenzen aan elkander, (een der vrouwen) sterft in het eene vertrek, de andere merkt
zulks niet op — uitlegging: een kanarivrucht met twee vakken; wanneer de noot
in het eene vak bedorven is, kan de andere goed zijn. Het dobbelen, dalenga
moon, met speelkaarten, damsteenen of het werpen met geld , door de vreemdelingen
hier ingevoerd, is bij feesten of andere bijeenkomsten zeer in zwang. Het hanen-
kloppen geschiedt alleen onder de Bugis en Mangkasaren. De kinderen, welke zeer levendig
zijn, hebben verscheidene spelen, als met pijl en boog, wusur mahun, schieten; het
vechten of schermen met houten, aira, en met gabagaba, alabar, zwaarden, om zich
in vlugheid te oefenen; het spelen met kleine prauwen, dalenga dawei aang nasobal ;
het touwtje-trekken, dalenga desa taliraa; het roeien met prauwen tegen elkander,
aanga mahun ; het bouwen van kleine huizen , het springen in het water en het zwemmen ,
het werpen met bitau woijo- of Calophyllum inophyllum-zaden; het stukslaan van
kalapanoten, dahitutu niuraa; het elkander werpen met gloeienden kalapabast, en
andere. Aan het springen, trekken en zwenunen nemen de meisjes tot hun tiende
jaar deel.
De Seranglao- en Gorong-eilanden rusten naar het volksgeloof op een uitgestrekte
zandbank, waaronder de zee en verder beneden een monsterachtig dier, volgens den
eene een draak, volgens den andere een schildpad, zijn verblijf houdt. Bij aard- en
zeebevingen, isur, die menigmaal plaats hebben, beweegt zich het dier, daar het jeu-
king gevoelt. Boven de zee rust het uitspansel, langit, waar de oorsprong is van
wind, riu, donder, dudung, en bliksem, tiniti. De zon, olaofolaar, is de echtgenoot
der maan, wulan, die vroeger één was met de aarde, baal, om welke reden thans
nog op de maan nunuboomen, Ficus altimeraloo Rxb., en menschen voorkomen. De
meeste sterrenbeelden hebben namen, bv. het zevengestemte wituin buuhuung, en
andere. De morgenster heet wituin taliaar, de avondster wituin olasmuu. Vallende
sterren, ulubau, brengen stilte mede. De regenboog, nohunohu, is een teeken van
ongeluk of ziekte die in aantocht is. De zoneclips, olaar namadein, voorspelt
een wereldongeluk. De bloedverwanten moeten derhalve bijeenkomen en zeggen:
DB SERANGLAO- EN GORONG-ARCHIPEL. 187
<)JW)43d)X jil jdH d. w. z. God is groot, God is groot, ik betuig dat er geen God is
dan Allah, ik betuig dat Muhhamad de gezant Gods is; komt tot het gebed, komt
tot het heil God is groot, God is groot, er is geen God dan Allah — en dit zonder
op te houden herhalen, zoolang de verduistering duurt. Bij maaneclips, wulannama-
dein, wordt door de vrouwen en kinderen op trommen geslagen en gezongen. «Wu-
lane, wulane, numutata namata bo mauniuli» — d. i. o maan, o maan, onze groot-
vader, verdwijn niet, keer spoedig terug, — terwijl de mannen, even als bij eene
zonsverduistering, in de mesdjid de aUahu akbar enz. uitroepen. Wanneer de duisternis
haar hoogste punt bereikt heeft, plukken de mataena of huismoeders sommige genees-
krachtige kruiden, om daarvan een aftreksel te maken en aan hunne huisgenooten
na den afloop toe te dienen. De wind- of waterhoozen, dormidan, worden door booze
zeegeesten te voorschijn geroepen, om de menschen te benadeelen. Nadert men een
dezer, dan moet men penem denudatum manibus tenere en er naar wijzen, opdat
de geest beschaamd aftrekke. Het jaar wordt in twee deelen verdeeld : de moson
timolis, den oost-, en de moson warat, den west-moeson. Gedurende den eerste valt meer
regen. De windstreken zijn timolis oost, warat west, madamar noord, en tarangan
zuid. Den dag verdeelt men in saletan morgen, olantotu middag, en rani dodan
avond. Vuur verkrijgt men door wrijving van twee stukken droge bambu, wulu
deero, of door een stuk kwarts, watu ahi, met barua, tondel, tegen eene droge
bambugeleding te slaan.
VIJFDE HOOFDSTUK.
DE WATÜBELA-EILAM)EN.
Ligging. Aantal. Formatie. Borgen. Ririeren. yoe4)aden. MoerasBon. Ankerplaatsen.
Klimaat. BoTolking. Aantal. Verspreiding. Taal. Traditie. Geschiedenis. Physlsche, intel-
lectueele en moreele eigenschappen. Qrondeigendom. Standen. Bestnor. Hoofden. Afdoening
van zaken. Straffen. Caltus. Booze geesten. Bggeloof. Droomen. Eed. NegariSn. Hoisen.
Huisraad. Kleeding. Oorlog en yrede. Landbcaw. NQTerheid. Arbeid mannen en Troowon.
Handel. Scheepraart Haten en gewichten. Telling. Hnwelijk. Echtscheiding. Zwanger-
schap. Partas. Verminking van het lichaam. Ziekte. Genezing. Dood. Begrafenis. Bouw.
Erfenis. Voeding. Narcotica. Feesten. Zang en dans. Spelen. Kosmologie.
De Watubela-groep, bestaande uit de eilanden Igar, Watubela, Kesiuwi, Kuurkap,
Baam en Teuur, in 1633 door de Nederlanders ontdekt en wier bewoners in 1645
als bondgenooten werden aangemerkt, ligt tusschen 131° 40' en 132° Oosterlengte
van Greenwich en tusschen 4° 15' en 4° 55' Zuiderbreedte.
Deze kleine eilanden — met uitzondering van Teuur, dat van vulkanischen oor-
sprong is — , bestaande uit oude kristallinische schiefergesteenten en zandsteen,
met sporen van quarzit en homblende, bereiken, behalve Igar, Kuurkap en Baam,
die van jonge koraalvorming zijn, niet meer dan vierhonderd meters. De hoogste
toppen zijn: op Watubela de Libawatbela, Kiliwoku en Keluli; op Kesiuwi deWat-
kaman, Kilwaka, Kilsabiba, Kildoois, Silaai, Boboor, Urbai, Kilmagau, Madar en
Watubakar; en op Teuur de Rumalusi, welke in 1659 nog als vulkaan werkte.
Rivieren van eenige beteekenis worden er niet aangetroflfen, uitgezonderd eenige
beekjes op het eiland Kesiuwi, waarvan de voornaamste zijn de Kilular, Moma,
Tameru, Bubu, Meten, Bala en Watudeku. De drie eerste liggen aan de west-,
de vier laatste aan de oostzijde van het eiland. Watubela, Kesiuwi, Kuurkap en
Baam zijn met zware, Teuur met lichte bosschen bedekt, terwijl op Igar, dat zeer
laag is, de vegetatie onbeduidend kan geacht worden en slechts uit struikgewas
bestaat, waartusschen hier en daar de Casuarina equisetifolia zich vertoont Voet-
paden vindt men op Watubela één van Kilwaar, eene negari aan de westzijde ge-
legen, dwars door het eiland langs de negari Tobolowoku naar Eva aan de oostkust,
en een tweede langs de negariën Kanikan en Dedeku naar Lehemo aan de zuid-
XX.
5.
T^^'I'"T
U
S.
o —
P-TT
V
^^C^'V^^^^r
4.
-o
Blz.188.
DE WATÜBELA-EILANDEN.
189
kust; op Kesiuwi van Bebar. naar Kildoois, dat in het binnenland ligt; voorts voet-
paden langs de kust, van Sumelar langs Gagedam naar Eilitokonikan, van Amar
naar Riba en van Eotawaru langs Arsiga en Eilmuda naar Eilbuta. De moerassen
op Watubela en Kesiuwi, alwaar sagubosschen voorkomen, zijn onbeduidend. Anker-
plaatsen worden er niet aangetroffen, tenzij men die van Eilitokonikan op het eiland
Kesiuwi en van Rumalusi op het eiland Teuur als zoodanig wil aanmerken. Het
klimaat wordt als gezond geroemd.
Van de zes tot de Watubela-groep behoorende eilanden zijn er slechts drie be-
woond, namelijk:
1. Watubela, met de negariën
Eva, in
1882 teUende
198 zielen
Watmana,
id.
79
»
Lehemo ,
id.
65
»
Kilwaar,
id.
81
»
Dedeku,
id.
47
»
Kanikan,
id.
36
»
en Tobolowoku,
id.
Te zamen
68
»
574 zielen.
2. Kesiuwi met de negariën
Bebar, in
1882 tellende
53 zielen
Kildoois,
id.
82
»
Sumelar,
id.
71
»
Gagedam,
id.
63
»
Kilitokonikan ,
id.
171
»
Kelangan,
id.
25
»
Kübuta,
id.
64
»
Kilmuda,
id.
29
»
Arsiga,
id.
70
»
Kotawaru,
id.
27
»
Uta,
id.
66
»
Eiba,
id.
212
»
en Amar,
id.
Te zamen
88
»
1021
zielen.
3. Teuur met de negariën
Rumalusi, in
1882 tellende
98 zielen
Rumooi,
id.
86
»
en Luturleen,
id.
Te zamen
74
»
258 zielen.
De geheele eilanden-groep bevat dus 1853 zielen.
190 DB WATÜBELA-EILANDEN.
Voorheen was Teuur dicht bevolkt, doch ten gevolge van onderlinge twisten onder
de negari-genooten en van oorlogen met de Oost-Indische Compagnie verhuisde een
groot deel der bevolking naar Seranglao en andere in de nabijheid daarvan gelegene
eilanden en vermengde zich met dier bewoners. Op de eilanden Kivar en Gorogos
treft men de sedert kort verhuisde Teuureezen nog aan. Op Watubela en Kesiuwi
werd eenige jaren geleden de bevolking door kinderziekte, van Grorong overgebracht,
meer dan gedecimeerd, en wijl in de Zuid-Oost Molukken de vaccine niet is inge-
voerd, kunnen zoodanige verwoestingen zich telkens herhalen. Het eiland Kesiuwi
wordt in drie districten verdeeld, als: Amar aan de noordzijde, met de negariën
TJta, Amar en Eiba, welke onder den radja van Amar staan, die te EQiobas op
het eiland Manuwoko woont; — Temeruwara aan de westzijde, met de negariën
Bebar, Kildoois, Samelar, Gagedam, EQitokonikan en Kelangan, — en Temerutimur
aan de oostzijde, met de negariën Kotawaru, Arsiga, Kilmuda en Kilbuta. Twee
derde gedeelten der bevolking van Watubela zijn heidensch en één deel mohame-
daansch, evenals in het district Temeruwara op Kesiuwi. De bewoners van de dis-
tricten Temerutimur en Amar op Kesiuwi zijn Heidenen. Op Rumalusi, eiland Teuur,
wordt door twee derden van de bevolking de islaam beleden. Het eiland Igar be-
hoort aan de bevolking van Watubela, Baam aan die van het district Temeruwara,
en Kuurkap aan die van^ het district Temerutimur. Op drie eilanden wordt eene taal
gesproken, de snabi watubela of snabwatbela, die, met geringe afwijkingen, veel
overeenkomst heeft met die van Gorong en waarin vele Bugisch-Maleische en Javaan-
sche woorden voorkomen. Van eene oude taal of oud schrift wordt niets vernomen.
De oudste bewoners van Watubela en Kesiuwi zijn volgens de traditiën deels uit
den grond, anderdeels uit den baatkahaa-boom, Mangifera foetida, voortgesproten.
Later kwamen vele vreemdelingen, Javanen, Balineezen, Maleiers en Grorongers, —
de drie eersten op Watubela, uithoofde der aldaar aanwezige notemuskaatboomen,
de laatsten op Kesiuwi, die bovendien het heidendom omhelsden — zich met de
ingezetenen des lands vermengen. Sedert 1699 stonden de eilanden Watubela en
Kesiuwi onder het zoogenaamd gezag van Todore; het Engelsche tusschenbestuur
maakte daaraan echter in 1815 een einde. De eerste bewoners van Teuur waren
van Tanembar en Groot-Timor, volgens sommigen van Maubesi afkomstig. Zij
vestigden zich hier ten zelfden tijde, dat anderen het eiland Kuur bevolkten. Even-
als die der overige eilanden, verzette zich de bevolking van Watubela en Teuur,
nadat zij in 1645 bondgenoote der V. Oost-Indische Compagnie gemaakt] was,
tegen de extirpatie van de op hunne eilanden aanwezige notemuskaatboomen. In
1667 en 1670 geschiedde het ten slotte tegen een geschenk. Op Teuur, welk eiland
beroemd was van wege de toenmalige notenplantages, had de extirpatie voor een
DE WATUBELA-EILANDEN. 191
gedeelte in 1656 en 1659 plaats, doch toen de Nederlanders deze in 1665 wilden
voltooien, «stelde de bevolking zich daar zoo geweldig tegen, dat er verscheidene
Europeanen door gesneuveld zijn. Anno 1670 werd zulks de novo vruchteloos onder-
nomen, doch het jaar daaraan met zooveel force gereëntameerd, dat zij kiezen
moest of deelen, te weten de extirpatie voor een gering geschenk gedogen, of de
finale verwoesting van hun land, dat er in 't kort geen notenboom meer te vinden
was.» De bevolking van Teuur nam alstoen aan, kalapa te planten, «van welkers
olie zij gehouden was 4000 kannen conform den teneur van eene obligatoire acte
's jaars aan de aldaar posthoudende corporaal en twee soldaten te leveren. Aan deze
geriefelijke leverantie werd tot 1746 tamelijk voldaan, alswanneer deze volkeren zich
in den hoogsten graad kwamen te vergrijpen aan 's Compagnie's aldaar gestrande
chialoup de Sybilla, welker lading zij in weerwil der onzen niet alleen onder de
vier hoofdnegariën verdeelden, maar ook de chialoup verbrandden en de bezetting
zoowel als het chialoupsvolk persuadeerden hun levensbehoud te zoeken door de
vlucht op een aldaar aangegierd inlandsch vaartuig, stellende zich wijders zoo rebellig
aan tegen allen die onder 's Compagnie's vlag sorteerden, dat er niemand de
hardiesse heeft om dat land meer aan te doen.» Tot in den aanvang onzer eeuw
werd dat eiland derhalve niet weer door Europeanen bezocht Na de overneming der
Molukken in 1817 bleef de communicatie met deze eilanden uiterst gebrekkig en
werden zij zeer zelden bezocht. In 1882 kwamen Igar, Watubela,Kesiuwi,Kuurkap,
Baam en Teuur onder het administratief toezicht van den Posthouder te Geser en
werden genoemde eilanden tot de afdeeling Seranglao en Gorong gebracht De in-
vloed van den bewusten ambtenaar is evenwel nog zeer gering.
De bevolking van de Watubela-eilanden behoort tot het lichtgekleurde Indonesische
ras, met golvend, wuka buakahalan, en sluik haar. Kroesharige, wuka lekelekal,
individuen treft men buiten de echte Papua's niet aan. De brachycephale vorm van
den schedel is karakteristiek overheerschend. De mannen hebben eene gemiddelde
lengte van 1.65, de vrouwen van 1.58 meter. Zij zijn slank gebouwd en de lichaams-
deelen goed geproportioneerd; slechts weinig gebrekkigen komen er voor. De neus
is klein en spits, de oogappels glinsterend zwart Mond enoorenzijn welgemaakt.
De tanden, vooral van jongelieden, zijn schitterend ivoorwit Zoowel de mannen als
de vrouwen baden dikwijls en houden hun genitaliën rein. De menses openbaren zich
tusschen het negende en twaalfde jaar. Gedurende dezen tijd, zooomede tijdens de
zwangerschap en lactatie, mogen de vrouwen den coïtus niet uitoefenen. De borsten
zijn klein en pyrivormig. Het lichaam is weinig behaard, door het stelselmatig uit-
trekken der haren. Multorum crines pube crescentes tondentur. Jongelieden mogen
geen haar op het aangezicht doen groeien , daar de vrouwen dit afschuwelijk viuden.
De vrouwen dragen lang hoofdhaar, dat zij dagelijks met kalapamelk en water
192 DE WATUBKLA-EILANDEK.
wasschen. Men kan dagelijks, loopende, yijftig katis vervoeren, zich geruimen tijd
van spijs en drank onthouden en slechts weinig sterken drank verdragen. Vele
mannen hebben een vlug begrip en een goed waarnemingsvermogen. Zij zijn voor
beschaving en geestelijke ontwikkeling vatbaar; de meesten hebben een sterk geheu-
gen. Behalve op Teuur, waar de bevolking zeer opgeruimd is en ook veel gebruik
maakt van de tua of palmwijn, zijn de bewoners van deze eilanden zwaarmoedig
en vreesachtig van aard. Door de vreemdelingen, die goed ontvangen worden, worden
zij uit dien hoofde veelal misleid. Ofschoon den jongelieden een vrij geslachtsver-
keer is toegestaan, mits zulks in de bosschen geschiede, is de bevolking zeer ing^
togen. Slechts enkele meerderjarige, ongehuwde vrouwen houden eene losse, tijdelijke
gemeenschap met mannen. Gehuwde vrouwen zijn zeer zedig en trouw, zoodat van
adulterium slechts zelden wordt vernomen. De vrouwen hebben in de negari-aan-
gelegenheden ook eene stem; zij eten gewoonlijk, wanneer er geene vreemdelingen
tegenwoordig zijn, met haar man en kinderen samen. De slaven worden goed
behandeld. De ingevoerde Papua-kinderen worden door de vrouwen als hare eigene
kinderen verzorgd en gekoesterd. Zij zijn jegens elkander zeer behulpzaam en geven
vaak wederkeerig kleine geschenken, als vruchten, visch en dergelijke. Het wordt
als eene schande aangemerkt wanneer men een negari-genoot bedriegt, kedakeda,
of oplicht. Tegenover vreemdelingen mag men een ander richtsnoer volgen. Het
groeten met aanbieding van de rechterhand is niet gebruikelijk. Men vraagt slechts:
«minawo,:» waar gaat gij heen? waarop als antwoord volgt: «vana kual waa,» ik
ga derwaarts. De bevolking is zeer gevoelig voor beleediging, maar maakt deswege
geen twist ; gewoonlijk zondert de beleedigde persoon zich af. Op Teuur is dit even-
wel anders : de beleediger wordt aangevallen of vermoord. Men is niet gewoon te
bedanken als men een geschenk verkrijgt; de ontvanger zegt slechts: «kamahaku
aku kuhakan ava,» d. i. Gij schenkt mij dit; wat kan ik u daarvoor in de plaats
geven? Treedt men een huis binnen, dan wordt er sirih-pmang uit een houten,
dobokai, of koperen, baunlitu, koker, kalapawater of tua als bewijs van achting en
gastvrijheid aangeboden; is het etenstijd, dan wordt men verzocht mede aan te zitten.
Arme weduwen worden door de bloedverwanten verzorgd. De ouden van dagen be-
handelt men met achting; zij worden met den titel van tata aangesproken. De
gelijken in leeftijd noemen elkander lidan en niet bij den naam. Oude lieden noemen
de jongere anak. Op vergaderingen zitten de jongeren in eerbiedige houding, dat
wil zeggen nedergehurkt, met de beenen rechts gebogen, s6bou sugut komu, en de
handen gevouwen onder den buik. Het is zeer onwelvoeglijk in gezelschap of in
tegenwoordigheid van vrouwen dubbelzinnige of obscoene gezegden te uiten. Als
scheldwoorden bezigt men intusschen in het algemeen: boontu, gg varkenskind;
kuvunantu, gij hondekind; num ina, uwe moeder; num ina vie, uw moeders
schaamdeel; — voor mannen: koit bo, utinam cum porco coïtum exerceat; — voor
l4
'li
/
M/anuwoko
'Il
M^atnbeln
i! i
tM-il/vJkOttlJri
Kt'jïiuvd
•i^fiipR^t
/ é^ ^3 aam
z^.-.;^
/ J^ I^<iuritap
I 1
I 'i
imTuMluri
1
DE WATÜBKLA-EILANDEN. 193
TTOuwen: bo dokolt ka, poreus tecum coeat, enz. Schimpnamen, als: hili matewi,
gij met uw hazelip, kue toki, gij manke, en meer andere, worden zelden gebezigd.
Zij blijven onder blijdschap en droefenis kahn. De vrouwen kussen elkander en de
kinderen met den neus, musi, door wrijving. Aan gele en roode kleuren geeft men
de voorkeur. Zij hooren gaarne muziek, bijv. van den accordeon, maalpaap. Als
reukwerk verkiest men den geur van Oleum cajeput Hun rijkdom bestaat in
goudwerken of gouden sieraden, gongs, koperen bekkens, lantaka of koperen kanonnen
en prauwen. Er wonen in een huis één of meer familiên bijeen, als vader jai,
moeder nina, oom memaa, tante vovo, grootvader tata mangkana, grootmoeder tata
hilala, kleinkind tata, achterkleinkind tatnusi, broeder en zuster kaka wuta, eerst-
geborene anakvaibo, jongsi^eborene anakvaimuli^ zoomede schoonzonen anaketan.
De laatsten mogen in de nabijheid der schoonouders komen, maar niet gemeenzaam
worden. Het is in strijd met het decorum, dat eene gehuwde vrouw met een vreem-
den man te zamen eet, baadt, slaapt of de natuurlijke behoeften doet; dit een en
ander duidt op gemeenzaamheid. Vreemdelingen, mansia dagam, van indonesischen
oorsprong, ook wel Chineezen, worden gaarne gezien. Zij mogen op de mohamedaan-
sche wijze met de dochteren des lands huwen, doch onder voorwaarde dat bij over-
lijden al hunne bezittingen aan de vrouw vervallen. Doordien deze eilanden sedert
tal van jaren stelselmatig verwaarloosd zijn, staan de Nederlanders niet in aanzien.
Bij aankomst nu en dan van ambtenaren, meent de bevolking dat hare aanplantingen
zooals voorheen vernield zullen worden. De vrouwen vluchten dan naar de bos-
schen, om niet gelijk vroeger gedwongen te worden, den wellust der blanken ta
bevredigen. De bevolking blijft gaarne heidensch, maar zwicht menigmaal voor
den aandrang der mohamedaansche ijveraars van Eeei, alswanneer zij den islaam
omhelzen.
De gronden, balaa, behoorden weleer aan de oorspronkelijke bewoners dezer eilanden.
Na de achtereenvolgende immigratie en vestiging van vreemdelingen hebben dezen
door huwelijk en ontginning eveneens rechten op de gronden verworven. De bosschen
of woeste onontgonnen gronden, libaa, worden beschouwd als het eigendom van de
negari, den stam of de gemeente. Bepaalde grenzen echter bestaan er niet. Elk
inwoner van Kesiuwi of Watubela bijv. mag in de bosschen op deze eilanden pro-
ducten verzamelen , jagen en visschen , een ieder op het eiland zijner inwoning. Door
ontginning der bosschen erlangt hij op den grond, dien hij beplant heeft, rechten,
welke nimmer verloren gaan. Het verkoopen of verhuren van gronden is niet in
zwang. Het is zelfs niet gebruikelijk de gronden ter aanzuivering van schuld aan te
nemen, omdat de gronden aangemerkt worden als ijai ni, of ijai nitu, d. i. het
eigendom der afgestorvenen, die ze bewaken. Bij onbehoorlijke behandeling of wille-
keurige beschikking er over, kan men ziek worden, kënitu of kënita dawei, de geest,
13
194 DE WATUBELA-EILANDEN.
de booze geest maakt dat men ziek wordt. Gronden met vrucht- en andere boomen
beplant, ehe kai lomi, behooren aan individuen en blijven als erfenis achter, zonder
verdeeld te worden. De jaarlijks beplante gronden, kumaa, worden ook als bijzonder
eigendom of als kumaa gein, verlaten tuinen, aangemerkt. De eri of graslanden zijn
het eigendom van de negari of den stam. Van een souverein bezit van Nederland
kan men zich geen begrip vormen.
Op de Watubela-eilanden onderscheidt men drie standen: de tuntata, adelingen,
de tamansia, het volk, en de ataa, slaven. Als een vierde kan ook die dersobosobo
of kunana, toovenaars of bidders, genoemd worden. De tuntata en tamansia mogen
onderling huwen en het hangt alleen van de davakahaa- of dakenav, huwelqk, af,
of de kinderen al dan niet den vader volgen. Adellijke vrouwen geven aan het laatste
de voorkeur, omdat de kinderen aldus in de familie of den stam der moeder blijven.
De slaven zijn alhier ingevoerde lieden van Onin, Papua, welke ingeruild werden.
Zij worden als kinderen des huizes behandeld. Op Teuur koopen de hoofden de Papua-
kinderen op, om de bevolking te vermeerderen, pet dooden van een slaaf door den eige-
naar wordt echter getolereerd. Bij huwelijk mogen de slaven geene hilarara weli voldoen,
omdat de kinderen der slavin als het eigendom haars meesters beschouwd worden.
Manumissie, tantosoo, is niet in zwang. Het aantal slaven is thans zeer gering.
Voorheen was het bestuur dezer eilanden opgedragen aan de matakena of matahena,
stamhoofden, die daarin bijgestaan werden door de lumak vukuun of hoofden van
huisgezinnen, oudsten. Na de immigratie van vreemdelingen heeft men de betrekking
van orangkai en majol in het leven geroepen; deze hebben evenwel tot nogtoe
weinig invloed op den gang van zaken. Ten teeken hunner erkenning ontvangen de
orangkai een stok met zilveren knop van het Nederlandsch gouvernement. De negari-
aangelegenheden worden slechts door den matakena en den lumak vukuun geregeld.
Bij het plegen van eenig misdrijf vervoegen de betrokkenen zich bij den orangkai,
welke, door den majol bijgestaan, eene vergadering der matakena en oudsten belegt
om de zaak te onderzoeken en gezamenlijk de straf te bepalen en op te leggen. De
betrekking der orangkai en majol is erfelijk; zij worden niet bij keuze der bevolking
benoemd. De hoofden hebben niet het recht om de eigendommen der bevolking tot
zich te trekken. Hunne inkomsten zijn gering; deze bestaan slechts uit het genot
van eenige persoonlijke diensten, namelijk het bouwen der woning, het vervaardigen
van vischfuiken en het ontginnen der velden, waaraan slechts enkele dagen 'sjaars
besteed worden. Andere hoofden laten hunne huizen door lieden van Keei, die hen
overhalen den islaam te omhelzen, kosteloos oprichten. Als de majol bevelen moet
overbrengen, draagt hij de baing of pajung van den orangkai bij zich. De hoofden
ontvangen geene bijzondere eerbewijzen; zij worden echter aangesproken met den
DE WATUBELA-EHiANDEK. 195
titel dien zij voeren, en zoo men er een tegen komt, gaat men op zijde. In de
vergaderingen in de sabua , waarbij de misdrijven onderzocht en berecht worden , zitten
de orangkai en de matakena op eene verhevenheid, bakatan. Nadat de pariiijen, die
met hunne bloedverwanten ter vergadering tegenwoordig moeten zijn, voor de hoof-
den, ter verdeeling onderling, lijnwaden of koperwerken en sirih-pinang als vergoe-
ding voor de moeite of de soweli nedergelegd hebben, brengt de majol de zaak
voor, welke alsdan onderzocht wordt, maliwal sirabi; de getuigen, sasi, worden
gehoord, en een ieder heeft het recht zijn gevoelen in zake partijen kenbaar te
maken. Als dit afgeloopen is, doen de hoofden uitspraak, snabi nuwusik, en
spreekt de orangkai het vonnis uit. Dit eischt voor moord of manslag, dawunuk
mansia of taheruni, eene boete, teun of datuwu, van twee slaven, of een
gouden armband, drie lorlora en twee ringen; voor overspel , loman of naalau musuar
nan , — wanneer de beleedigde echtgenoot den overspeler of de overspeelster niet ter
dood wil brengen — vijf koperen lilahs of vijfhonderd thail goud; voor diefstal,
kamanaka of domanaa, welke slechts zelden wordt bedreven, een tot drie gongs
van vijftien gulden, ten behoeve van den benadeelden persoon; voor brandstichting
de vergoeding van al het verlorene, waarvoor tevens de bloedverwanten verantwoorde-
lijk zijn. Dit erkennende, zegt een der oudste bloedverwanten gewoonlijk: «djou sobo
komui aku nihalak, kual nidede,» d. i. Heer, vergeef hem; ik neem op mij zijne
schuld, ik zal de boete betalen. Bloedschande , als noitututusschen vader en dochter,
noitinina tusschen moeder en zoon, en rioda tusschen broeder en zuster, wordt met
den dood gestraft. De schuldigen worden samen in eene met steenen bezwaarde
vischfuik gestoken en zonder vorm van proces in zee geworpen. Het koppen-snellen
geschiedt op deze eilanden thans niet meer. Schulden worden alleen gemaakt om
boeten of de hilarara weli te voldoen. De bloedverwanten zijn voor de aanzuivering
daarvan solidair verantwoordelijk.
De bevolking van de Watubela-eilanden vereert de tata lat kola of tata latu kolaraa ,
grootvader vorst zon, als het mannelijk beginsel in denatuur,integenstelling van de
latu hila la balaa of latu bumu,meesteresse aarde. Aan tata lat kola kan men door tus-
schenkomst van den sobosobo , bidder , die tevens voor divinator , kunana, fungeert, offeren ,
hem om eenige gunst bidden, als bij ziekte om beterschap, bij reizen over zee om geluk,
bij moeilijke verlossing, oorlogen als anderszins , of om hem te danken wanneer men na
een langdurig afwezen weder is teruggekeerd. De offerande bestaat uit een bord gekookte
rijst, hetwelk niet mag ontbreken, als zijnde door de vaderen uit het westen medege-
bracht; voorts een bord gekookte djagong, een bord gekookte pisang, een bord gekookte
katjang, een bord sagu, een bord sirih-pinang, een bord met een geroosterd hoen
en eene bambugeleding met tua, al -hetwelk, na geofferd te zijn, door den sobosobo
wordt genuttigd. De betrekking van sobosobo is erfelijk en gaat zooveel mogelijk
196 DE WATüBELA-EILAin)EK.
van vader op zoon over. Zij hebben geene andere inkomsten dan het aandeel in de
offeranden. Ook worden de könitu of geesten der afgestorvenen, de lares familiares,
vereerd, als de könitu dawatan of nusi, de voorouders, de könitu tokun, de vóór-
voorouders, en de könitu bölaban, de achtervoorouders, die echter niet meer op aarde
komen. Elke familie heeft hare könitu en mag die van andere famiUën niet aanroepen.
Aan deze geesten kan ieder, behalve de vrouwen zoolang zij demenses,dabo wulan,
hebben, zonder eenig tusschenpersoon op de graven of in de woning op de lala,
zolder, offeren en bidden. Men offert gewoonlijk een stuk drogen sagukoek, een gepoft
vischje, een weinig rijst, sirih-pinang en tabak, een en ander, met eenig tua be-
sprenkeld, op een bijzonder bord, bigan könitu, dat op eene bepaalde plaats in de
woning, dolit datvela, bewaard wordt Dit offer noemt men de könitu könaa, letter-
lijk nituspijs, en men neemt ook aan dat de könitu in de bigan zijn verblijf houdt
Tot de könitu bidt bv. een vrouw die naar een kind verlangt: «oo könitu ku ahar
kau numikan suat buaknakin tabaku, ninu tua, bei delookanak dasu bulamak
gatela dawatan ilangahan,» d. i. O geesten der voorvaderen, ik bied u aan visch,
sagu, sirih-pinang, tabak; drinkt tua, palmwijn (en) geef dat ik krijge een
kind om te blijven in huis in de plaats (der) afgestorvenen als afstammeling; — of
een man die eene gelukkige vischvangst beoogt: <oo könitu ku ahakau numikan suat
buaknakin tabaku, ninu tua, bei kelau makoti tawal ikan,» d. i. O geesten der
voorvaderen, ik bied u aan visch, sagu, sirih-pinang, tabak; drinkt tua (en) geef
dat ik, naar het rif gaande, veel visch (met de lijn) vange. Behalve de booze
geesten, könita lian en de könita lolon, die in een steen en in een der grootste
nunukaha, Mcus altimeraloo Rxb., hun verblijf houden, vindt men nog tal van
andere, die eveneens in steenen, grotten en groote boomen vertoeven en, wanneer
zij daar in hun rust gestoord zijn, toornig worden en de gamala of ziel van den
onverlaat aanhouden. Deze geesten worden niet vereerd. De plaats, waar aan hen
geofferd wordt, heet bela. Men offert hun slechts eenige artikelen, als het ware in
ruil tegen de gamala, en bidt hen om den zieke te genezen. De verblij^laatsen
der könita moeten, met uitzondering van Watukolo, die aan de kust, Ilili genaamd,
te vinden is, door den sobosobo worden aangewezen. Behalve de steenen, vindt
men op den heuvel Legeva op Watubela een stuk koper dat uit zee gekomen en
het eigendom der familie Tenewan en Lako is, waaraan eveneens wordt geofferd,
doch slechts door tusschenkomst der eigenaren. Men beweert ook in de bocht van
Momol aan een boozen geest, die de gedaante eener slang heeft, te kunnen offeren.
Weer andere booze geesten nemen den vorm aan van een bukaa, leguaan, om
aldus de negariên en aanplantingen te bezoeken, en het is derhalve niet raadzaam
deze dieren te dooden. Om bij ontginning van velden de boozegeesten te verdrijven,
dawula könita of si itaan, verbrandt men eene hoeveelheid gras, waarin men een
stuk ijzer en eenige gember gelegd heefL Wegens den rook, die daardoor ontwikkeld
DB WATUBELA-EILANDEN. 197
wordt, verwijderen zich de booze geesten. Hnwagi of suwanggi komen op deze eilanden
niet voor. Worden zij er aangetroffen, dan vat men ze op en werpt hen levend in
zee. De hnwagi die hier kwaad stichten, zijn gewoonlijk van Serang, Gorong, Kunr
of andere eilanden afkomstig, die vliegende de Watnbela-eilanden aandoen om het
hart van den bewnsten persoon in een visch te veranderen, dit op het vunr te
poffen en daarna te nnttigen. Door bovennatuurlijke krachten kunnen zij echter, des
geëischt, het verslonden hart weder teruggeven. De huwagi nemen menigmaal de
gedaante aan van de manuk lusi, Haliaetus leucogaster. Als afgevaardigden vantata
latu kolaraa worden beschouwd de vogels manuk soo, komun, kule, walul en bao,
die echter niet vereerd worden. Het geschrei des avonds van de soo en kule kondigt
de komst van vreemdelingen aan; dat van de komun dat iemand uit een boom zal
vallen; dat van de walul dat er een huwagi in aantocht is, enz. Het mohameda-
nisme maakt intusschen op deze eilanden goede vorderingen. In 1878 gingen er te
Watubela dertig personen tot den islaam over, daartoe gebracht door eengeestelijke
van Tajando, Eeei-archipeL
Om de toekomst te raadplegen, lalan, wordt de lalanvogavogat, hetarmspannen,
maar meer algemeen de lalan dakoko daa, het doorklieven van een kalapanoot, m
toepassing gebracht Bij de aanwending van het laatste middel wordt eene oude
kalapanoot genomen en, nadat de sobosobo boven de drie oogen eenige gebeden heeft
gepreveld, met één slag doorkliefd. Alsdan wordt de loop der inwendige aderen
geraadpleegd en de voorspelling gedaan. Verboden, voü-voli, is op deze eilanden
het gebruik van varkens-, geiten-, honden- en schildpad vleesch , evenzeer om eenig
werk te verrichten wanneer er een doode in de negari is. Behalve de hiervoren be-
doelde steenen en groote boomen is het ook verboden een tal van voorgebergten,
bergtoppen en bronnen te bezoeken, opdat de aldaar aanwezige geesten niet in hunne
rust worden gestoord. Om diefstal te voorkomen, gebruikt men op deze eilanden
ook de matakau of matuka. De inheemsche matuka is de matuka lusi, naar den
Haliaetus leucogaster genoemd. Men neemt een stuk sikkel of diskvormigegabagaba,
plaatst dit op een staak, die met kalapabladeren omwonden is, en legt boven op de
sikkel een kanarischil; degene die de vruchten van den nabijstaanden boom neemt,
krijgt onvermijdelijk de scabies. Zoo men genezing wenscht, legt men op de sikkel
een stuk sagu en een gepoft vischje en bidt: c matuka lusi ga num nikan suat
mahalan num koli koli watanne via,» d. i. Matuka lusi, eet uw visch en sagu,
neem terug uwe scabies, laat het lichaam zuiver worden. Andere matuka hebbende
Watubela-bewoners van de Serangers overgenomen, als de matuka kebi en koluva,
tripang- en muis-matakau. Om regen te verkrijgen, dawei kedama, is het voldoende
op de zoogenaamde watu ködukul, eigenaardige, volgens de gegeven aanduidingen
meteoorsteenen, die op verscheidene plaatsen worden gevonden en door geene vreemde-
198 DE WATÜBKLA-EILANDEN.
lingen mogen worden gezien, met andere steenen of stukken hout te slaan. Wenscht
men den regen te doen ophouden, dawei kolo hohuan, dan behooren dusdanige watu
ködukul door een deskundige met kalapa-olie bestreken te worden.
In den droom, dami\ri, komen de geesten, kënitu, der levenden en der dooden
met elkander in nauwe aanraking. Door middel van droomen ontvangen de levenden,
wier gamala gedurende den slaap het lichaam verlaat, van de afgestorven bloedver-
wanten eene waarschuwing aangaande gebeurlijkheden ; men moet evenwel den sleutel
ter uitlegging hebben, omdat de könitu gewoonlijk hunne mededeelingen zoodanig
inrichten, dat men eigenlijk het tegengestelde moet aannemen. Droomt men , iemand
van de negari gedood te hebben, dan zal de huwagi zijn hart verslinden; dat een
vriend, die een verre reis heeft ondernomen, gestorven is, dan zal hij spoedig weder-
keeren; dat men met eene gehuwde vrouw vleeschelijke gemeenschap uitoefent, dan
zal men veel geluk hebben; dat men eene jonge maagd benadert, dan zal men on-
gelukkig worden; dat men een sikaa of Cuscus maculata ziet, dan is er een booze
geest in de nabijheid; dat men met goed gevolg den top van een berg bereikt, dan
zal men in zijne onderneming gelukkig zijn ; dat een Nederlandsch schip voor anker
komt, dan zal er eene zware ziekte in de negari uitbreken; dat men eensaguboom
omhakt, dan zal een der familieleden sterven, enz. De nachtmerrie, sumakan, ont-
staat doordien de huwagi, die gewoonlijk des nachts uitgaat om de harten te ver-
slinden, de gamala of ziel van den slapende uit den weg duwt, huwagi takan, om
in zijn lichaam te kunnen komen.
Eeden, snuban, worden alleen aangewend om overeenkomst en vriendschapsver-
bonden te bevestigen of twisten te beslechten, welk laatste ook geschiedt doorgods-
oordeelen, die eveneens onder de eeden gerangschikt worden. De eerste soort van
eedsaflegging noemt men ook de ninun snuban of eed-drinken. Totdat einde nemen
de vrienden een hawak of kalapadop met tua of palmwijn, doen daarin een weinig
zout, sila, en Spaansche peper, malesan, vermengen dit tevens met eenige droppels
bloed van beide partijen, waarna een hunner den kalapadop omhoog heft en tata
latu kolaraa aanspreekt, zeggende: «sisi kamlua kasuban ilanmo kulanaku namata
mehe lantu kawaha nimansia nijehe kailomi niatal, aku këlawan snuban snuban gaa
aku, melawan snuban snuban gai, kam lua laamnula kahai nawal dunia nuwusik,»
d. i. Zie op ons beide neder, wij hebben den eed gezworen; wanneer zijn hart
boosaardig is tegen mij, dat hij dan sterve, zijne kinderen, zijne vrouw, zijne aan-
plantingen, zijne bloedverwanten eveneens; verbreek ik den eed, dan zal de eed mij
verslinden; wie den eed verbreekt, de eed verslinde hem; ons beider harten zijn één
geworden totdat de wereld eindigt. Hebben twee personen een geschil omtrent hun
eigendom of bezitting, bijv. over een gajangboom, Inocarpus eduüs, dan brengen zij
DE WATUBELA-EILANDEN. 199
de zaak voor den orangkai, die, na de partijen gehoord te hebben, den eed doet
afleggen. Onder opheffing der handen en het hoofd omhoog geheven, zeggen zij
alsdan: «tata latu kolaraa kau sisi A nigama nakaa salamati B ni gama A nakaa
binasi kelia magalua namate,» d. i. Grootvader vorst zon, zie gij op ons neder;
wanneer A zijn gajang eet, het zal hem wèl gaan; wanneer B de gajang van A eet ,
dan zal er verderf over hem komen en hij morgen of overmorgen dood zijn. Bijaldien de
betrokken hoofden zich niet in staat gevoelen eene zaak naar genoegen der partijen
te beslechten, dan wordt als het laatste middel delelelav, taleres, of het waterordaal
toegepast Alle negarigenooten begeven zich alsdan strandwaarts , alwaar de hoofden
twee mannen uitkiezen om de partijen te vertegenwoordigen. De aanwezige mannen
geven ieder een stok en de vrouwen zalven beiden met gewijde kalapa-olie. Daarop
begeven zij zich in zee, tot het water aan de borst reikt, en houden elkander bij
de hand vast. Een der oudsten treedt naar voren en roept met luider stem: «tata
latu kolaraa, sisi A ni kuela adat kono inimia wamakoti, temogo bono kuela B
inimia wamakoti A inabaal,» d. i. Grootvader vorst zon, zie neder; wanneer de
saguboom werkelijk aan A toebehoort, dan zal hij lang onder water blijven; wan-
neer B de eigenaar is, zal hij lang onder water blijven en A spoedig bovendrijven.
Daarna duiken zij. Degene die het eerst boven komt, heeft zijn pleit verloren en
moet zich in de omstandigheden schikken. Valsche eeden, snuban lakan, hebben een
langzamen doch onvermijdelijken dood ten gevolge, tenzij men tijdig door tusschen-
komst van den sobosobo aan tata latu kolaraa eene kip offere, met het doel dawali
snuban of den eed ten goede te doen keeren. De gewone, in drift uitgesproken ver-
vloekingen zijn: huwagi todo kau, de suwanggi zal u halen; miata dagua kai, gij
moogt van den kalapaboom vallen; vana lamakoti mata, gij moogt, naar het rif
gaande, sterven; vana vana mata kau, loopende moogt gij sterven, en andere. Het
verbodsteeken om vruchten van een boom, welken ook, te plukken, sasi of esa, be-
staat uit een kalapatak, op eigenaardige manier om den boom gewonden. Dit gebruik
is niet nationaal, maar van Serang ingevoerd. De overtreder is verplicht drie lantaka
of koperen kanonnen als boete te betalen.
De negariën, wunua, zijn zeer onregelmatig aangelegd. In vroegeren tijd, toen de
bevolking veel overlast had van Papuasche zeeroovers, had zij hare woningen op de
bergtoppen, maar later, toen de notemuskaathandel hier bloeide, bouwde zij ze aan
de kust. De huizen, die op palen staan van 1,5 meter hoogte, liggen door elkander
verspreid rondom een plein, of liever grasveld, waar men een Kcusboom vangroote
uitgestrektheid en de watu kamal of heiligen steen aantreft. Het grootste huis heeft
eene lengte van zestien meters, bij eene breedte vannegen meters. Niet in alle negariën
vindt men een zoogenaamd negari-huis ofsabua, alwaar vergaderingen worden belegd.
Rondom de meeste echter treft men nog overblijfselen aan van oude steenen muren,
200 DE WATÜBEIA*EILAKDEN.
of liever opgehoopte koraalsteenen, koto genaamd, van één meter dikte en twee meters
hoogte, die in oorlogstijd hersteld worden, en omringd van voetangels. Buiten de
negariên heeft men een ondoordringbaar bosch.
Enkele uitgezonderd, die eerst kortelings zijn opgetrokken, verkeeren de woningen
der bevolking in een zeer vervallen staat, en nergens treft men eenig spoor van,
onderhoud aan. Is een huis onbewoonbaar geworden, dan breekt men het af en
bouwt een nieuw. Worden achtereenvolgens vele personen in ééne woning ziek, dan
verlaat men deze eenvoudig en richt op een andere plek eene nieuwe op, welke plek
door den sobosobo, na raadpleging van de lalan dakoko daa, wordt aangewezen.
Het gebruik brengt mede dat de negarigenooten , althans de meeste, elkander hel-
pen bij het oprichten van nieuwe woningen. Na de benoodigde spijzen bijeengebracht
te hebben, gaat de eigenaar, door velen gevolgd, naar het bosch om de materialen,
hout, bambu, sagustam en bladeren te verzamelen en naar de bestemde plaats te
dragen. Als alles gereed is, worden op zekeren morgen te zeven uren acht gaten
in den grond gedolven. De eigenaar heeft tevoren vier pakjes met st(rfgoud of goud-
vijlsel gereed gemaakt, ter grootte van een maïskorrel; hij legt deze nu met eenig
sirih-pinang en tabak op eene zeef, treedt voor het front der woning en zegt: «latu
bumu kaanu masa numvaha, ku nuklumak nimie nee, djagaku mia koloko mahigat
nunaa, kumadagan koloko utung, mahigat mosou nuklumak nunaa,» d. i. Vorstin
aarde, maak gebruik van uw goud, uwe padi; mijne woning wordt hier geplaatst,
bewaak mij, dat ik niet ziek worde; laat mij, handeldrijvende , veel winnen; laat
geene ziekte in het huis komen. Daarop wordt in elk lumak suit, hoekgat van het
huis, een palije neergelegd en de opening met aarde goed dicht gemaakt Dien dag
wordt aan de woning niet gearbeid; eerst moet het goud een nacht in den grond
begraven liggen. Den volgenden morgen echter begint men den arbeid en werkt dag
aan dag door tot het geraamte is voltooid. Daarvan geeft de eigenaar zijn negarige-
nooten kennis, die op een nader te bepalen dag het huis komen dekken. De vrienden
en bloedverwanten zorgen alsdan voor de noodige spijs en drank, daar het huis in
één dag gedekt moet worden en dit werk als eene feestviering wordt beschouwd.
Vóórdat de laatste atap is vastgebonden, maakt de eigenaar de kënitu k6naa of
nitu manen-spijs gereed en zegt: «kënitu tata, musi, mëkaa mila vaha mila tua,
kamia lumak nedagan via, koloko mahigat nimaa, koloko ana via, kuvalteu via,
kusobo u lumak lokomoli sënaang,» d. i. Afgestorven grootvader, grootouders, maakt
gebruik van uwe rijst, uwen palmwijn; in dit huis wonende, laat den handel goed
gaan, laat geene ziekte ontstaan, laat den partus goed afloopen, laat mij het huis
gelukkig bewonen. Na den gebruikelijken maaltijd keeren de negari-genooten huiswaarts.
Ofschoon het huis nog niet omwand is, blijft de eigenaar er zijn verblijf houden,
om het van lieverlede in orde te brengen. Aan de zijwanden worden vertrekken
DB WATUBELA-HLANDEN. 201
afgeschoten, de vloer van bambulatten behoorlijk vastgehecht en de trap van voor-
en achterdeur in gereedheid gemaakt Op den zolder, lala, wordt eene plaats afge-
zonderd, om de kënitu aan te roepen.
Als huisraad, Inmak ni pakaakas, treft men in elke woning aan de kila matten,
kilakua rotanmatten, kalmigulu hoofdkussen, kaibalun rustbanken van bambu of
hout, kudis houten kisten, kabilin gabagaba doozen, bisi manden en vischwerktui-
gen; voorts, ten behoeve der kawu, kookplaats, de tunas, een houten bak met
aarde gevuld, alwaar het vuur wordt aangemaakt, kulan aarden potten en pannen
van het eiland Kuur in den Keei-archipel, kulan litu koperen potten, kalin groote
ijzeren pannen, wesa houten lepels, wudal zeef, watbassr basan steenen vijzels , luhin
en alu rijstblok met stamper, watulabia aarden vormen om de sagu te bakken,
hawakaal kalapadoppen om er uit te drinken, hilu-hilu schelpen eetlepels, toodo
een rek van bambulatten, slowok waterpot, bigan borden, tukul bambu om het vuur
aan te blazen, katan bambu vuurstangen, enz. In de kudis en kabilin worden de
kleedingstukken en sieraden bewaard; als: de baaki mangkana voor de mannen, in
vroegeren tijd de velarvela wuka haarkam van bambu, dëleta wuka haarband van
katoen of boomschors, bibia armbanden van schelpen, isil buikband van ganemo-
draden, beban schaamgordel van boomschors of patolarsarong; tegenwoordig de
sosogol hoofddoek, ladan badju van katoen in allerlei kleuren, kada broeken idem,
bibia armbanden van schelpen, tanga-tangan ringen van koper, zilver of goud en
saledan of ngongongol omslagdoeken; — de baaki hilala of hilarara voor de vrouwen,
in vroegeren tijd de velarvela wuka haarkam van bambu, lekleku masa gouden
oorhangers, kala litu koperen armbanden, bibia armbanden van schelpen, tanga-
tangan litu koperen ringen, helat kobula buikband van koralen, sabolo grove sarong
van de lendenen tot aan de knieën, wuli uti-uti sarong van gelijke lengte; tegen-
woordig de sisil taduk kam van buffelhoom, lekleku masa gouden oorhangers, war
ratlain gouden oorknoppen, ladan korte badju van katoen of zijde in verschillende
kleuren, kala masa, sëlaka en litu gouden, zilveren en koperen armbanden, helat
kobula buikband van koralen, wuli uti-uti sarong, sodik makasal en wutun Mang-
kasaarsche en Butonsche sarongs.
Wanneer iemand in een andere negari of ander eiland dan het zijne moord of
doodslag pleegt, of er zonder vergunning boschproducten, als hout, rotan, bambu
of sagubladeren, verzamelt, dan ontstaan daardoor oorlogen, Uha of daval tunu,
welk laatste woord eigenlijk „schieten'' beteekent. Aanleiding tot oorlog tusschen
twee op hetzelfde eiland gelegen negariën is ook het niet-betalen van de ten voor-
deele des tegenstanders opgelegde boete, het zonder toestenmiing weghalen van
vruchten, als kalapa, kanari enz. en het zich toeëigenen van klopbare saguboomen.
202 DE WATÜBELA-EILANDKN.
Wordt door de lumak vukuun tot den oorlog besloten, dan verzamelen zich de
mannen op het negariplein voor de woning van het bestierend hoofd. Van daar be-
geven zij zich met den sobosobo naar den heiligen steen, watu kamal, alwaar de
sobosobo eenen bok in één slag den kop afslaat. Een klein stukje vleesch en lever
van dien bok wordt toebereid en in een kalapadop gelegd, om daarna, met in ver-
schillende kalapadoppen gereed gemaakte rijst, djagong, sagu, pisang en sirih-pinang,
op een houten schotel geplaatst, naar de watu kamal gebracht te worden. Is dit
geschied, dan bidt de sobosobo: «tata latu kolaraa, kanum bibi vaha kastela vudi
suat tua buaknakin, tavala tunu, datun kami halak kam katunu moson, ilat ung-
kami halak, kam katunu Ie vut hamoson utlua moson,» d. i. Grootvader vorst zon,
maak gebruik van bokkenvleesch , rijst, djagong, pisang, sagu, palmwijn, sirih-
pinang; wij trekken ten strijde; niet schuldig zijnde zullen wij raak schieten, de
vijand ons niet treffen, wij niet missen op tien, op twintig vadem afstands, en legt
de spijzen op de watu kamal, deze nogmaals met tua besproeiende. Middelerwijl
brengen de vrouwen allerlei gekookte spijzen, op borden gerangschikt, en plaatsen
deze rondom de watu kamal. De sobosobo begint met er eene bete van te nemen,
hierin door de aanwezigen gevolgd. Na dien maaltijd wordt door den sobosobo,
door middel van het klieven der kalapa, lalan dakoko daa, de dag van aanval bepaald. De
mannen begeven zich alsdan huiswaarts om hunne wapenen, bestaande uit de sodi
klewang, kidis dolk, galagala piek, sosoluhuk Tombukusch zwaard, wuhul pijl en
boog en kasbigan geweer, gereed te maken, alsmede om de benoodigde prauwen,
soho, uit te rusten. De prauwen worden met sosulun of lantaka bewapend, en vóór
en achter met eene driehoekige vlag, kititil, voorzien. Elk strijder gaat naar eigen
inzicht te werk, niemand staat onder een aanvoerder. Overwint men, kono liha,
dan keert men onder de vlaggen terug; delft men het onderspit, kalak liha, dan
worden zij niet vertoond. Deze oorlogen duren zoolang tot de hoofden van andere
onzijdige negariën of eilanden tusschen beiden komen en de partijen verzoenen,
dewevia, of weder goedmaken. De strijdende partijen, of liever de oudsten daarvan,
worden samengebracht en na eene toespraak door een der onpartijdige oudsten
reiken en kussen zij elkander de rechterhand, gebruiken te zamen sirih-pinang en
drinken daarna wat palmwijn of tua, soms met zout, Spaansche peper en bloed
vermengd. Tevens moeten de schuldigen de vastgestelde boete opbrengen. Bij dè
dewevia worden geen maaltijden gegeven of feesten gevierd.
De landbouw op deze eilanden is nog zeer primitief. Na de herhaalde vernietiging
der specerijboomen is de bevolking thans niet meer te bewegen deze opnieuw te
cultiveeren, hoewel de grond er uitstekend voor geschikt is. In den oost-moeson,
kolaha wana, wordt, na raadpleging der matakena, jaarlijks of om de twee jaren
door de negarigenooten gezamenlijk een terrein ontgonnen, dawei kuma, waartoe de
D£ WATÜBIiaA-£ILAin)£N. 203
boomen omgehakt, dölowok kai, en vervolgens verbrand worden, datawun knma,
welk terrein daarna onder de verschillende hoofden van huisgezinnen , lumak vukuun ,
naar gelang van ieders behoefte en krachten , verdeeld wordt De verschillende stuk-
ken worden door steenen afgebakend en met op den grond gelegde boomtakken be-
grensd. Het is een gunstig voorteeken , als men bij de ontginning eene slang aantreft.
Tot een knoop in elkander gegroeide lianen echter zijn een ongunstig teeken. Na de
intrede van den regenmoeson, alana dama, worden de velden beplant met djagong,
kastela, waarvan twee soorten bestaan; met zes soorten kovoli, katjang; drie soor-
ten towu, suikerriet; vijf soorten wadan of ku\^i, ubi; veertien soorten vudi, pisang;
twee soorten sirih; zeven soorten kalapa en andere boomen, zooals sagu, durian,
ganemo Gnetum gnemon, sukun Artocarpus incisa, nangka Artocarpus integrifolia ,
papaja Carica papaya, enz. Moeskriiiden worden niet gebruikt en uit dien hoofde
ook niet aangeplant. Eijst, vaha, paha of hasa, wordt in twee soorten , de hasa mela
en hasa mahuti, roode en witte, doch zeer weinig, gecultiveerd, en tabak niet ver-
bouwd. Alleen van de kalapar kuituur, wordt veel werk gemaakt Het wieden,
dahala kenenak, heeft zeer gebrekkig plaats. Alle gewassen worden gelijktijdig en
door elkander geplant, uitgezonderd de katjang-, Phaseolus-soorten. Vroeger werden
de velden na de beplanting aan hun lot overgelaten en bezocht men ze slechts weer
om te oogsten. Nu er sedert vier jaren varkens, boi, op deze eilanden zich vertoond
hebben, is men verplicht eene hut te bouwen en in de tuinen te blijven, om het gewas
te bewaken.
Nijverheidsproducten treft men op deze eilanden weinig aan. Behalve de aanmaak
van matten, kila, van palmbladeren, vodon, waarvan eene groote verscheidenheid
in kleur en grootte voorkomt, zoomede het vlechten van velelak, zeeften, en hooi,
manden, zijn de vrouwen gewoon olie te bereiden, dalakan gula, en stroop van
suikerriet te koken, dalakan nasuu. Voorts bestaat haar arbeid dagelijks in het
toebereiden der spijzen, dalakan; het maken van sagukoeken,datunusuat; het naaien
van kleederen, dölait; het vervaardigen van bambudoozen, sëlivi, om daarin droge
sagukoeken te bewaren ; het mede-bewerken en beplanten der velden en de verzorgmg
der kinderen. Smeden en timmerlieden worden niet aangetroffen. Behalve met den
veldbouw, houden de mannen zich onledig met het vervaardigen van vischfuiken,
datewat wuwu; het aftappen van palmwijn uit den bloemtros der kalapa, daweitua;
het visschen op de riffen, nëlao mokoti nëtowok ikan; het repareeren van prauwen,
tabal vava soho; het bereiden van sagu, damu kuela; het plukken van kalapar en
pinangvruchten, dahaka daa en buak; het verzamelen van brandhout, dala kai, en
het halen van water, dikitu aaL Enkelen slechts kunnen als handelaars, dasobol,
worden aangemerkt Rustdagen worden niet gevierd. De vischvangst geschiedt door
middel van bedwelmende wortels en vruchten van den dakadaka- en sCmuIatboom,
204 DO WATUBELA-EHiANDEN.
Voorts bezigt men eene lyn, lawal, van vijftig tot honderd-vijftig vadem lengte,
met den haak, kawoL Dicht aan de kust maakt men steenen dijken, watu tata,
waar de visschen bij eb achterblijven.
De handel op deze eilanden is geheel een ruilhandel. Geld bestaat er niet Wan-
neer de Watubelasche handelaren op Bandang, Serang, Gorong of Aaru geld in
betaling ontvangen, ruilen zij dit in tegen lijnwaden, koper en aardewerken. Alleen
sovereigns zijn bekend en gewild, en worden als ilagu of erfenis bewaard. De Chi-
neesche, Mandarsche, Bugineesche, Mangkasaarsche, Gorongsche en Seranglaosche
handelaren, die hier lijnwaden, aarde-, ijzer- en koperwerken, geweren, kruit en
lood invoeren, ruilen deze slechts naar den volgenden maatstaf: een stuk ongebleekt
katoen tegen dertig flesschen kalapa-olie, driehonderd kalapa of twaalfhonderd stuks
droge sagukoeken; een stuk madapollam tegen twintig flesschen kalapa-olie, twee-
honderd kalapa of duizend stuks droge s^^koeken ; een uti-uti sarong tegen twintig
flesschen kalaparolie of tweehonderd kalapa; een Mangkasaarsche sarong tegen dertig
flesschen kalapa-olie of driehonderd kalapa; duizend stuks sagukoeken tegen vijf-en-
twintig flesschen olie of tweehonderd-vijftig kalapa; een vuursteengeweer tegen een
stuk madapollam en tweehonderd kalapa; een vat kruit tegen drie stuk madapollam
en tweehonderd kalapa ; dertig kati lood tegen een stuk madapollam ; een lantaka tegen
vijftig stuks madapollam ; een paar gouden lekleku of dekdeku tegen een Mangkasaarsche
sarong; een gouden ketting van twee span lengte tegen twee lantaka en een gong;
een gong tegen een lantaka en een bisi rijst; een beitel tegen vijf kalapadoppen
katjang; een harpoen tegen honderd sirih-vruchten ; een Boslemmer mes tegen een
kip; een parang tegen dertig kalapa of driehonderd sirih-vruchten; een bgl tegen
veertig kalapa, driehonderd sirih-vruchten en drie kalapadoppen katjang; een stuk
wit katoen, voldoende voor een broek, tegen veertig kalapa; een stuk zwart of blauw
lijnwaad, voldoende voor een kabaja, tegen zeven flesschen kalapa-olie; een chitsen
kabaja tegen vijf flesschen kalaparolie; een grove Binongko-sarong tegen vgftig kar-
lapa; een ^'ne salendang tegen vijf-en-twintig flesschen kalaparolie; een kati tabak
tegen tachtig kalapa; honderd naalden tegen dertig kalapa, enz. De vaartuigen waar-
mede de Watubela-bewoners ten handel varen , worden van de Keei-eilanders ingeruild
tegen lantakas, gongs en lijnwaden, naar gelang van de grootte. Andere vaartuigen
heeten belan en kaesala, vlerkprauwen voor de kustvaart Marktplaatsen zijn er niet
Als lengtemaat bezigt men bij voorkeur de span, vj^t, en de vingermaat, kee.
Droge waren, als djagong, katjang en rijst, verkoopt men bij de mand, de bisi sasikit
van ongeveer vijf kati gewicht, de bisi salee van ongeveer tien kati, zoomede de
hawak, een halven kalapadop van ongeveer een kwart kati. YloeistofTen, als tua of
palmwijn en olie, worden bij de golok, met een inhoud ongeveer van eene flesch,
DB WATUBELA-BILAin)EN. 205
van de hand gezet. De telling geschiedt volgens het op de vingers gebaseerd qoinair
systeem uit het hoofd of door met kalk strepen op eene plank te trekken. Om af-
standen te bepalen neemt men tot grondslag den tijd, die noodig is om een sirih-
pruim rood te kanwen, daka dobo lom haa.
Het huwelijk wordt op tweeërlei wijze gesloten. De eerste, davakahaa, heeft ge-
woonlijk plaats door eene overeenkomst van de zijde der ouders, zonder raadpleging
met de betrokken kinderen. Als de partijen het na lange beraadslaging eens zijn
geworden, verzamelen de bloedverwanten van den jonkman de kuban, tulala, hilala
of hilarara weli, bruidschat, bestaande uit tien tot twintig lekleku of gouden oor-
hangers, een Chineeschen kom gevuld met waratlain gouden oorknoppen, vier sosolun
koperen lilahs, zes groote daldala koperen bekkens en tien kasbiganvuursteengeweren,
een en ander eene waarde vertegenwoordigende van twee- tot vijfhonderd gulden,
waarvan twee derde gedeelten, in verband tot de afspraak, onmiddellijk worden aan-
gezuiverd, en het overige na de geboorte van het eerste kind wordt betaald. Als er
aan de voorwaarde aldus is voldaan, wordt de huwelijksdag bepaald en het meisje
door hare ouders en bloedverwanten onder het lossen van geweerschoten des morgens
naar de woning van 's jonkmans ouders gebracht. Zij brengen mede de dahalaa of
tegen-kuban, bestaande uit een sodik Mangkasaarsche sarong, een wuliuti-uti sarong,
een ladan katoenen badju, een sosogol hoofddoek en een kada broek, de drie laatste
artikelen voor den jonkman bestemd, alsmede vijf borden. Alle aanwezigen zijn in
feestgewaad getooid. De mannen nemen bij den jonkman, de vrouwen bij het meisje
plaats. Na sirih-pinang en tua genuttigd te hebben, treedt een der oudsten voor om
in het midden der woning de kënitu kënaa, spijze der nitu, bestaande uit rijst, sagu,
sirih-pinang, tabak en kalk, met tua besproeid, gereed te maken. Vervolgens roept
hij de nitu der vaderen aan, smeekt hen om aan de gehuwde kinderen gezondheid,
overvloed en een lang leven te schenken en werpt de spijzen daarna buitenshuis op
den grond. Daarna worden de matten uitgespreid en de jonkman met de aanwezige
mannen gespijzigd. De vrouwen gebruiken met de jeugdige echtgenoote later a&on-
derlijk haar middagmaal. Na den maaltijd, waarbij alleen visch, rijst, sagu, djagong
en katjang mogen worden opgedischt, keeren de bloedverwanten der vrouw huiswaarts,
nadat haar vader of moeder deze vermaand heeft om zich behoorlijk te gedragen,
gehoorzaam te zijn en de ouders van haren man niet te beleedigen. De jonggehuwden
gaan alsdan in het voor hen bestemde slaapveitrek. Eenige dagen na het huwelijk
brengen zij een bezoek aan de ouders der vrouw, om hen hun wedervaren mede te
deelen. Te rekenen van den dag van het aanzoek der ouders, mag de jonkman in
het huis zijner aanstaande komen, hare ouders in hun dagelijkschen arbeid helpen
en bij hen het middagmaal gebruiken. Gedurende dien tijd mag de jonkvrouw zich
niet aan hem vertoonen, daar zulks in strijd is met de regelen der welvoegl^kheid.
206 DE WATUBELA.-EILAKDEN.
De tweede wijze van huwelijk, dakenav, geschiedt buiten de bemoeiing der ouders
en zonder eenige plechtigheid. De jonkman spreekt met het meisje af, om heimelijk
bq haar te komen slapen en blijft in haar vertrek, totdat hare ouders hem daar
vinden. Onder betuiging dat hij hunne dochter bemint, geeft hij zich geheel aan
hen over om naar goedvinden over hem te beschikken, in figuurlijken zm hem als
ataa slaaf aan te merken. Stemmen de ouders hierin toe, dan blijft hij in het huis
der vrouw en treedt alzoo in hare familie. Hij arbeidt voor zijne vrouw en hare
ouders, en zijne kinderen volgen de moeder. Is hij later m staat de kuban te be-
talen, dan volgen de kinderen hem en verkrijgt hij dezelfde rechten als bij de dava-
kahaa. Zijn de ouders evenwel tegen de verbintenis, dan is de jonkman verplicht
het huis te verlaten en eene boete te betalen van een thail goud, gelijkstaande aan
een sovereign. Vóór het sluiten der dakenav-huwelijken zijn de jongelieden gewoon
elkander een tangatangan, ring, te geven, als bewijs van davaga, liefde of toege-
negenheid. Vele ouders komen ook wel overeen, als hunne kinderen nog zuigelingen
zijn, dezen met elkander te doen huwen. Wie zijn woord verbreekt, moet een lantaka
als boete betalen. Het is den mindere niet verboden, iemand van hoogeren stand te
huwen. Eveneens mag men zoowel in zijne eigene als in eene andere negari eene
vrouw zoeken. Neven en nichten mogen onderling geen huwelijk sluiten. Het houden
in het openbaar van bijzitten is niet in zwang. De mannen huwen slechts ééne
vrouw. Geheimmiddelen , kaskasi, om verliefden waanzin op te wekken, worden
door enkele mannen en vrouwen gebezigd. In silvis sub arboribus coïtum exercere
praeferunt.
Echtscheiding, davadokit, werd vroeger niet toegestaan; de man had het recht zijne
vrouw te dooden, als zij overspel pleegde. Sedert de laatste tien jaren is hierin evenwel
verandering gekomen; bij overspel of onverschilligheid van een der echtgenooten
kunnen zij scheiden in tegenwoordigheid van een der hoofden, voor wien de zaak ge-
bracht wordt. Bij overspel, teun of dede, in davakahaa-huwelijk, verlaat de vrouw het
huis en moet de schuldige aan de tegenpartij eene boete betalen van vijf thail goud.
In dakenav-huwelijk verlaat de man het huis en betaalt de schuldige vooraf eene
boete van twee thail goud, zonder dat hij of zij op de gemeenschappelijke bezittingen
eenige aanspraak mag doen gelden. De kinderen blijven bij den man of volgen de
vrouw. Wegens onverschilligheid of onbehoorlijke behandeling van de zijde van een
der echtgenooten kan ook de scheiding volgen; doch alsdan worden de bezittingen
verdeeld, waarvan de schuldige, ingevolge uitspraak der hoofden, slechts het derde
gedeelte ontvangt.
Het is de zwangere vrouwen,* hilarara desebat, verboden, volvoli, kalapa te ras-
pen, Jcanari te eten of misvormden te bespotten. Zij moeten tot eene maand naden
DE WATIIBELA-EILANDEN. 207
partas, namatoloo of yalteu, zich voeden met kakaluk kastela, zacht gekookte m^s,
en dalakan kövolin, katjangpap. Als ze echter de pica hebben of op buitengewone
spijzen belust zijn, nakabolos, wordt haar toegestaan deze te nuttigen. Zij mogen
in den donker niet langs de graven gaan en evenmin als getuigen optreden. Zoo zij
des daags uitgaan, moeten zij een stuk ijzer medenemen, opdat de nita of booze
geesten de foetus niet molesteeren. Aborteeren, nablulut, vindt menigmaal plaats.
Vóór den partus bindt de man boven het slaapvertrek aan de nok van het huis een
touw, waaraan de vrouw zich tijdens de bevalling moet vasthouden, om kracht te
kunnen uitoefenen. Vervolgens gaat zij, de beenen wijd van elkander, met de knieën
op een kussen of op een stuk hout liggen. Een oude vrouw, die vóór haar zit en door
massage den buik kneedt, neemt het kind in ontvangst, terwijl een andere vrouw
haar van achteren onder de oksels vasthoudt. De jonggeborene wordt op eene mat
gelegd en het navelsnoer, vohonila, met een stuk palmhout, wölingan, 0.04 meter
van den buik afgesneden , wanneer namelijk de placenta uitgevallen is. Zonder op de
wond eenig heelmiddel te leggen, wordt het lichaam van het kind met fijngeraspte
kalapa of kalapamelk bestreken en daarna gebaad in lauw water, waarin mengogit-
bladeren heeft gelegd. De moeder is verplicht van dit water te drinken, moet zelf
ook baden en daarna twintig dagen achtereen met haar pudenda tegen het vuur
liggen. De lochiae duurt slechts weinige dagen. De dagelijksche bestrijking van het
kind met kalapamelk duurt tot het loopen kan. Na de bevalling komen de vrien-
dinnen en vrouwelijke bloedverwanten het kind zien, en brengen als geschenk water ,
aal, en brandhout, kain taun, mede. Bij moeilijke verlossing, wanneer de manipu-
latiën der helpende vrouw niets vermogen, brengt de man een groote gong, een
lantaka of eenig kostbaar gouden sieraad naar den sobosobo en verzoekt hem om
hulp te bidden van tata latu kolaraa, grootvader zon, onder voorwaarde om na den
gunstigen afloop dien te offeren een dulang met spijzen, bestaande uit een bord ge-
kookte rijst, een bord gekookte djagong, een bord gekookte pisang, een bord gekookte
katjang, een bord sagu, een bord sirih-pinang , een bord met een geroosterd hoen
en een bambugeleding met tua, sap van de kalapabloem. Is zijne vrouw voorspoedig
verlost, dan haalt hij het bewuste voorwerp terug en plaatst de offerande onderden
blooten hemel vóór het huis, van elk gerecht iets afnemende en op den grond wer-
pende. Het overige wordt door hem en den sobosobo genuttigd, ten einde de ge-
meenschap met tata latu kolaraa te bekrachtigen. Ook worden bij zwaren partus
kleedingstukken van den man onder de knieën der vrouw gelegd en alle kleederdoozen
en kisten geopend, duat kabilin malagin. Wanneer de vrouw den tijd der bevalling
voelt naderen, laat zij den inhoud van tien kalapanoten drogen. Op den dag dat
de chorda umbilici afvalt, worden er acht tot tien kinderen uitgenoodigd om met
de kraamvrouw in zee te gaan baden. Is zij daartoe nog te zwak, dan moet eene
andere vrouw haar vervangen. Zoowel op den weg naar zee als op den terugweg
208 DE WATUBELA-EQiANDEN.
moeten de kinderen aanhoudend roepen: uwoi, nwoi, om de aandacht der booze
geesten van het pasgeboren kind af te leiden. Als zij weder teruggekomen zijn, wordt
de kalapa onder hen verdeeld, waarna zij huiswaarts worden gezonden. Wanneer de
zuigeling voor de eerste maal lacht, geeft de moeder hem of haar een naam, naar
den inval van het oogenblik. De placenta, kanenak, met keukenasch vermengd ^
wordt met den dop der kalapa, welker noot is gebezigd om het kind voor het
eerst te bestrijken, in een aarden pot gedaan, welke met boomschors of katoen
dichtgemaakt en onder een kalapa-, mangga- of grooten Rcusboom geplaatst wordt.
Het na den derden dag afgevallen navelsnoer wordt gedroogd en als medicament
voor 'het kind bewaard. Sterft dit vóór het zitten, dan wordt het navelsnoer mede
begraven. Het pasgeboren kind mag de eerste drie dagen niet door de moeder ge-
zoogd worden. Wanneer het een meisje is, dan behoort men eene zoogster te zoeken
die zelf een meisje heeft; is het een jongen, dan is zulks volvoli. Dit geschiedt wijl
de kinderen anders, volwassen geworden, onvruchtbaar zouden zijn. Als het kind
met een zoogenaamden helm, savsavit, wordt geboren, moet deze met de placenta
worden weggebracht Tweelingen, anak dekdeku, zgn zeer zeldzaam; eveneens lepo-
rinen, ilowari, en albmos, guwar nahuti, Aan blanke kinderen wordt de voor-
keur gegeven. Over het algemeen worden de kinderen goed behandeld, zelfs de
misvormde. Abortiva, nadudu nagalia, worden gebruikt, omdat vele vrouwen slechts
een of twee kinderen verlangen. Om het kind gemakkelijk ter wereld te brengen,
gebruiken de moeders het uitgeperste rauwe sap van de kokowobladeren. Onvrucht-
bare vrouwen, die kinderen verlangen, offeren sirih-pinang, spijzen en tua aan de
voorvaderen en bidden tot dat einde op de graven of op de zoldering harer woning,
de zoogenaamde tampat pamali of Ma.
Terstond na de geboorte wordt het lichaam van het kind door eene oude vrouw
gekneed, om de spieren eene behoorlijke ligging te geven. De neus wordt omhoog
getrokken en het hoofd gedrukt, om den ronden vorm te verkrijgen. De oorlellen
der meisjes worden tevens n^et een doom of naald doorstoken, tjomal telingala, bij
aanzienlijken zelfs vijfinaal, zoodat alsdan eene vrouw in elke lel één gat, en in
iedere schelp vier gaten krijgt. Mmdere vrouwen hebben slechts een lelgat, waarin,
nadat de wond genezen is , een pennetje van den bladsteel der kalapa wordt gestoken.
Deze handeling gaat niet met feesten gepaard. Evenmin het vijlen der tanden, dahak
mëvola, dat in stille afzondering door den deskundige plaats heeft De tanden wor-
den vóór het intreden der puberteit met een steen geUjk geslepen; dit strekt ter
bevordering van de schoonheid. Na de operatie moet de patiënt den mond een ge-
ruimen tijd met lauw water spoelen. Het doorklieven van het praeputium, ook in
het geheim verricht, geschiedt slechts in sommige negariën. De vrouwen worden
bij het aanwezen der catamenia door de mannen gemeden. Het menstruaal excreet,
DE WATüBELA-EILANDEN. 209
dat zeer gering is , wordt als iets bijzonder onreins beschouwd ; als mannen daarmede
in aanraking komen, zullen zij een ongeluk krijgen. Evenmin mogen menstrueerende
vrouwen de padi- en djagongvelden bezoeken wanneer het gewas in bloei staat, of
zich lang ophouden onder bloeiende vruchtboomen.
Pokken-, betaat, buikziekte-, tagtasik, of koorts-, kokolol, epidemieën zijn gevolgen
van den toom van tata latu kolaraa, wanneer de negarigenooten elkander bedriegen
en veel kwaad bedreven hebben. Om ze te doen eindigen, moeten negari-ofifers wor-*
den geplengd en grootvader zon om vergeving worden aangeroepen. Andere ziekten
ontstaan door inwerkingen van huwagi suwanggi, könita booze geesten en nitu, of
liever doordien deze de gamala of ziel van den betrokkene in een toestand van ge-
vangenschap houden. Om de oorzaak van de ziekte, mahigat, te leeren kennen,
moet er worden getooverd, sobo. Is het uitgemaakt dat de huwagi de oorzaak is,
alleen om den mensch kwaad te doen, dan moet de sobosobo of toovenaar de saut
of spijze voor de huwagi gereed maken. Hij neemt te dien einde een stuk sagukoek,
een gebraden vischje, drie pitten van den Gnetum gnemon, een vrucht van den
Inocarpus ednlis, een pinang, een sirih, een vingergreep tabak, een handvol djagong,
een handvol katjang, een stuk Artocarpus incisa-vrucht met eenig tua of palmwijn,
pakt dit alles in een pisangblad of in andere bladen bijeen en roept, staande in het
midden van het huis des zieken, al de huwagi van Serang, Gorong, Kuur en andere
eilanden op, vraagt hen wie hunner de gamala of ziel van den zieke heeft aange-
houden en stelt den bewerker voor, haar in ruil tegen de spijzen terug te geven.
Na zulks gezegd te hebben, werpt hij het pakje spijzen buitenshuis en laat aan de
vier hoeken der woning groote vuren aanleggen, die veel rook ontwikkelen. Met
ongelijke tusschenpoozen moeten de vuuraanleggers tevens hardop roepen : coo huwagi
mëvaan lalauk lauk luma vukuwe, mödataan namianakunukomiu,» d. i. O suwanggi,
ga ver van hier, ver van den huisrand; komt gij hier, dan zal ik u dooden. De
sobosobo moet ook bekend maken welke booze geest, de kënita lolon, die in de
nunuboomen, of de könita lian, die in groote steenen woont, den persoon heeft ziek
gemaakt Is dit uitgewezen, dan begeven de bloedverwanten zich derwaarts, mede-
nemende een kalapadop met eenig rijst en een ei er in, en spreken: «könita lolon
ganu mevaha mangka töluu bei N.N. vi, nëdudul nata nëwaka vi,» d. i. Booze
geest die den nunu bewoont, eet de rijst, het ei, maak N.N. beter, opdat hij goed
kunne eten en drinken, loopen bergop en bergaf. Hetzelfde wordt vóór den steen
wattt gedaan, wanneer de kënita lian den geest of de ziel van den zieke heeft vast-
gehouden, omdat hij de rust der booze geesten heeft verstoord. De könitu of geesten
der vaderen maken de levenden ziek wanneer zij spijzen verlangen, könitu dehe
kolokolot, of wanneer zij sedert lang hun deel, kënitu ilahaa, niet verkregen hebben,
wegens onverschilligheid van den betrokken persoon. Alsdan wordt aan de kënitu,
14
21Ö M W^atübpXa-ïïilanOek.
op gelijke wijze als bq het huwelgk, door den huisvader, geoflTerd in het midden
der woning van den zieke. Behalve deze offers, worden den zieke ook naar hunne
meening geneeskrachtige kruiden, movun, toegediend. Ziekten ontstaan ook wel door
overtreding der matuka-voorschriften. Het begraven van toovermiddelen om iemand
ziek te maken is niet bekend. Bij ziekte van een zuigend kind is de moeder verplicht,
daarvoor de geneesmiddelen in te nemen. Bij zwelling van ledematen is men gewoon
te aderlaten, dasalat lalat. Het zieke deel wordt namelijk met een bambu tang,
katan kounana, geknepen en daarna met een mes, tulik, gesneden. Men laat het
bloed zoolang vloeien, tot de wond zich vanzelve sluit Ook wordt bg ziekten de
methode van verhuizing, nawalu lumakolot, toegepast, omdat het huis te warm is
of om de booze geesten te misleiden. De zieken worden in den regel door hunne
bloedverwanten behoorlijk verpleegd. De wowowodol, framboesiae, en de kolikoli,
scabies, worden met cataplasma van kruiden en wortelen belegd. Dé lepra-, mahigat
sabalan, lijders, welke slechts zelden door overerving voorkomen, worden ter genezing
naar Gorong gezonden, met de bladeren, schors en wortelen van den sökiki-boom.
Het is den patiënt verboden gedurende dien tijd de kölita, Octopus rugosus, te nut-
tigen. Bij het heerschen der pokken begeeft men zich naar de bosschen, om daar
ellende te verduren en aldus tata latu kolaraa te verteederen. De meest mogelijke
stilte moet tevens in acht worden genomen, om den matakena mahigat, heer
ziekte, in den waan te brengen, dat alle menschen bezweken zijn. In sommige
negariën heerscht de ichthyosis, die ook ingeënt wordt, in hooge mate zoowel onder
oude als onder jonge vrouwen. Om ziekte uit een huis te verdrijven, daula mahigat,
besprenkelt men de omwanding van binnen en buiten, en ook den vloer, met van
Gorongers en Binongkoërs gekocht gewijd water. Om epidemieën in haren loop te
stuiten, maken de negaribewoners eene prauw van gabagaba, wagu-wagun mahigat,
van twee en een halven meter lengte, plaatst daarin eenige spijzen, als zes pisang-
vruchten, een handvol djagong, een handvol katjang, een handvol ganemopitten,
Gnetum gnemon, zeven gajang-vruchten, Inocarpus edulis, een drogen sagukoek,
eene vrucht van de Artocarpus incisa, een kaladi, Colocasia antiquorum, een ubi,
Dioscorea alata, een batata, Batatas edulis, een visch, een sirih en een pinang, en
laat haar door een persoon met eene prauw ver in zee sleepen. Voordat deze echter
de wagu-wagun mahigat aan zee en wind prijs geeft , moet hij zeggen : « mahigat matakena
kaulehi luma kena, malasobol wanue snaang,» d. i. Heer ziekte, aan wal hebt gg
thans geen woning meer (de woning is tot stof veranderd) ; vertrek van hier naar een rusti-
ger of beter oord. Voorbehoedmiddelen, adiinaat, tegen ziekten worden zelden gebez^.
Slechts degenen die deze van Todoreezen, Serangers of (ïorongers gekregen hebben ,
maken er gebruik van. Krankzinnigen, mansia omos, worden met wantrouwen behandeld.
Als iemand in den nacht sterft, dan wacht men tot den volgenden morgen met
DE WATUBELA-EILAKDEN. 211
de kennisgeving aan de bloedverwanten, omdat de gamala, ziel, eerst tot bezinning
moet komen; want naar het volksgeloof verkeert de ziel onmiddellijk na den dood
in den toestand van iemand, die uit een boom valt, en in de eerste oogenblikken is
zij verward en onthutst. Den volgenden dag echter worden geweerschoten gelost,
ten blijke van het overlijden, en komen de bloedverwanten op gepaste wijze hun
leed betuigen door weenen, niet door gillen. Als laatste eerbetoon brengen de
bloedverwanten elk een stuk lijnwaad mede, om er den doode in te wikkelen. Eenige
mannen gaan naar het bosch om sagubladribben te verzamelen en daarvan de kist
te vervaardigen. Anderen verwijderen zich om het graf, baon, te delven, hetzij in
de nabijheid der woning of buiten de negari, en vóórdat het lijk in zoet water ge-
baad en in de lijnwaden gewikkeld wordt, werpt men boven uit het huis een kalapa-
dop met djagongkorrels en een met katjang, Phaseolus-soorten , vijf hukunvruchten,
Artocarpus incisa, een mand met kanaripitten, een tros pisang, een lakar inhoudende
twintig stuks droge sagukoeken, vier kalapanoten, een aarden pot, een bord, tien
ketu wortelen, Colocasia antiquorum, een mand met gamavruchten, Inocarpusedulis,
honderd sirih-vruchten, tweehonderd pinangvruchten , versch en gedroogd, en een
ledige kabilin, kleederdoos van palmbladeren, als aandeel voor den doode. Daarna
wordt het lijk, mansiaa mataa, gekleed in een sarong en verder met tien stuks,
door de bloedverwanten geschonken, lijnwaden omwikkeld. Onder het hoofd legt men
twee doeken, onder den rug twee badjus, in den mond een gouden lekleku of oor-
hanger en aan een der vingers steekt men een gouden ring. Ook wordt den doode
gewoonlijk een snoer van twintig blauwe of roode koralen medegegeven, voor de
eerste uitgaven in het zielenland. De handen van het lijk worden op de borst ge-
kruist, en dit, na ingewikkeld te zijn, in de gabagaba kist, welke met Bambusa
apus- of Gigantochloa maxima-vezelen wordt dichtgehouden, door twee mannen graf-
waarts gedragen , onder het lossen van tal van geweerschoten. Aan de gasten worden
tegen-geschenken gegeven. De lijken van edelen en aanzienlijken worden gewoonlijk
niet begraven, maar op bepaalde plaatsen, meestal verhevenheden van den grond,
onder een afdak nedergelegd. Den volgenden dag begeven zich twee mannelijke
bloedverwanten naar de aanplantingen van den doode, mataa, om hem zijn aan-
deel te geven door het omkappen van vijf pinangboomen, vier kanariboomen , zes
gama- of gajangboomen , twee hukunboomen, vijf huka- of ganemoboomen , een
pisangboom, drie sirihranken, twee tewelak of nangka-, Artocarpus integrifoüa, en
zes kalapaboomen. Daarna bouwt men over het graf een afdakje, de kënituano, en
wordt er aan het hoofd- en aan het voeteneinde een steen geplaatst. Slechts bij
sterfgevallen onder de aanzienlijken worden er lijkfeesten, delega mata-mata, ge-
vierd, doch evenmin gebeden tot de kënitu gericht of rouw gedragen. De lijken der
kinderen worden op dezelfde wijze als die der volwassenen behandeld. Na de be-
grafenis gaat de gamala of ziel naar den Teri, een berg van kalkvorming, op Oostr
212 DE WATüBELA-ÈILANDËf^.
Serang, doch keert gewoonlijk terug om hare lieyelingsplekken op het eiland, graven,
woningen en tuinen, als schaduwen, aun of awun, te bezoeken. De nitu dergenen die
in den krijg vallen, worden door tata latu kolaraa opgevangen en onmiddellijk in
de wulan, maan, gebracht Deze komen zelden op aarde terug. De kënitu der
voorvaderen worden dawatan of nusi genoemd; de oudere tokun en de oudste, die
niet meer op aarde komen, bëlaban. De nusi verschijnen in den droom om de
achtergeblevenen te waarschuwen en vertoonen zich ook tijdens de schemering als
grijze schaduwen. Wie hen ziet, zal spoedig sterven.
De door den doode achtergelaten goederen en verdere eigendonmien worden niet
onder de achtergeblevenen verdeeld. Alle bezittingen blijven bijeen. Sterft de huis-
vader, dan treedt de vrouw in zijne rechten; daarna de oudste zoon of dochter, en,
zoo er geene erfgenamen in rechte lijn bestaan, de broeder of zuster van den echt-
genoot Dochters die volgens de davakahaa gehuwd zijn, hebben geen recht op de
bezittingen des vaders. Voor erfenis gebruikt men het gezegde: ijai ni of ijai nitu,
van den vader of van de afgestorvenen. De oude voorwerpen, als koperen kanon-
nen, gouden ketens en andere sieraden, die ninmier van de hand mogen worden
gezet, noemt men ilagu of lailagu.
De bevolking dezer eilanden voedt zich op onbepaalde tijden tusschen elf en
één uur des middags en tusschen vijf en acht uur des avonds. Sagu suat en visch
ikan zijn de hoofdbestanddeelen van het voedsel; voorts nuttigt men kastela wodol,
in water gekookte djagongklossen , kakaluk kastela , gekookte fijngestampte ^ji^ong-
korrels, kovoli katjang, vudi pisang, panggala en kuwi aardvruchten en eenige
soorten van bladeren met kalapamelk of andere kruiden gekookt. Tot de dagelijksche
spijzen behooren ook, behalve visch, kalaka krabben, watwatu schelpdieren en gulan
kreeften. By plechtige gelegenheden worden geiten en hoenders geslacht Bedorven
vleesch en visch wordt niet genuttigd. Van zout, sila, van (rorong ingevoerd, wordt
weinig gebruik gemaakt Kolowater of gedistilleerde palmwijn wordt niet vervaardigd. Als
stimulantia gebruiken de mannen en vrouwen sirih-pinang, dakadoboo. Beide sek-
sen rooken tabak, dabuus tabaku, die echter ook wordt ingevoerd. Tot het omwik-
kelen van tabak voor sigaretten bezigt men de bereide jonge areng-, nipa- en pisang-
bladeren. Bij gemis van pinang kauwt men den wortel van den mumulboom. Sirih-vruchten
worden door bladeren vervangen. Opium wordt niet verbruikt.
Feesten worden zeer zelden gevierd, omdat door het slaan op de tiwal, trom, en
daldala, gong, volgens het volksgeloof de booze geesten, die allerlei ziekten met zich
medevoeren en van het eene eiland naar het andere zweven, allicht deze eilanden
zouden aandoen. Door zich stil en rustig te houden, trekt men hunne aandacht niet
xr/.
2.
</1^a3 j-üiii^aJiii/\avAj
<5^"^^^^3oj^M^j^^^j-»i-»>>>;^-.>v>
'S
s
3.
IfïtriiLinr — ^
liiimimiiiiiiiiininiiiiiiiiMi:
itfirvuLifP-^P
- liiiniiÉiiiiiiiiminiiiÉriiÉiiii»
: ' ' .■«.«t.Éi«i».i.....ii.iic
Blz.213.
DE WATUBELA-EILANDEN. 213
Alléén bij het dekken van nieuwe woningen of bij huwelijken onder de aanzienlijken
is het geoorloofd zich met zang en menaridans te vermaken. De zang, nagan, is
geheel van Keeischen oorsprong, evenzeer als de menaridans, kilukdeli én loloi, waar-
bij op de tiwal, trom, en daldala, gong, geslagen wordt. Ook bezigt men de vagu-
vagus, eene fluit van bambu. De krijgsdans, op andere eilanden gebruikelijk, wordt
hier niet uitgevoerd. Dobbelen of andere spelen van dien aard zijn evenmin bekend.
De jongens spelen met pijl en boog, dakae tawan, en kleine prauwen, dawei soho
lenga, aan het strand; de meisjes met kanarivruchten, dakae bula, ook wel samen
met de jongens.
Het jaar wordt in twee moesons verdeeld: den Oost-moeson, kolaha wana, enden
West-moeson, alana dama. Den dag verdeelt men in naai morgen, kolantutu mid-
dag en kolawaka avond. De maand, wulan, duurt van de nieuwe maan tot het
laatste kwartier. De maanphasen ontstaan doordien de gamala of zielen der in den
krijg gevallenen op bepaalde tijden aldaar de bosschen in brand steken. Bij zon-,
kola natuman, en maan-, wulan natuman, eclips, denkt men dat er wijze lieden
overleden zijn. Het ontstaan van wind egin, donder dudun, bliksem likit en regen-
boog wohu wordt niet verklaard. Bij de ontginning der velden wordt op den stand
der sterren, wituing, gelet. Een staartster heet tokun nabëluak. De windrichtingen zijn
madamal noord, tëlangan zuid, timul oost en walat west. Aardbevingen, isu, die
menigmaal voorkomen, ontstaan doordien de naka of draak, waarop deze eilanden
rusten, zich in beweging stelt, om latu bumu te doen weten dat hij waakt. Stee-
nen gereedschappen, dudun vo, uit den voortijd, worden als voorbehoedmiddelen
bewaard. Men onderstelt evenwel dat het tanden zijn van den donder, gelijk de
benaming dan ook aanduidt.
ZESDE HOOFDSTUK.
DE KEEl- OF EWAABU-EILANDEN.
Ligging. QeogrmphiBche betobrgying. Aantal eilanden. Fonnatle. Bergen. BiTieren. Bos-
schen. Moerassen. Meren. Ankerplaatsen. -Wegen. Berolking. Ursiwa. Urlima. Taal.Tradi-
tien. Geschiedenis. Physisclie, intellectaeele en moreele eigenschapen. Coltiis. BQgeloof.
Droomen. Eed. Aanleg negariSn. Hoisbonw. Arbeid mannen en vronwen. Nyrerfaeid.
Handel. Voeding. Kleeding. Verminking van het lichaam. Standen. Bestnnr. Plichtplegfai-
gen. Grondeigendom. Landbouw. Rechtspleging. Straffen. Oorlog en Trede. Verloving.
Hnweigk. Zwangerschap. Ziekte. Dood. Zang, spel en dans. Kosmognosie. Voorwerpen
nit den ouden tQd.
De Keei-Ewaabu of Ewaw-archipel, die eene oppervlakte van ongeveer zestig vier-
kante geographische mijlen beslaat en met welks bevolking de Nederlanders, na de ont-
dekking door Willem Jansz. in 1606, reeds in 1623 betrekkingen van vriendschap
en handel hadden aangeknoopt, ligt tusschen 131° 50' en 133® 20' Oosterlengte
van Greenwich en tusschen 5° 5' en 6° Zuiderbreedte.
Tot dezen archipel behooren de eilanden Nuhujuut of Groot-Keei, Nuhutawun of
Keei Dula, Nuhuroa of Dulalao, Nuhututut of Rumareat, Tajando of Tajaad, Walir,
Hiniaar of Kalapa, Kuur of Uur, Kalmeer of Kameaar, Kaidos of Skaat, Buun of
Buui, Nuhujaan, Ivaat, Körud of Ekrood, Muruh, Watumuruh, Likantiil, Watvan-
gaam, Araan, Weu of Nuhumeu, Watrereaan, Nus-ulaar, Waratneu, Draanan,
Bandang of Rumuwadan, Suwaa, Ohimaas, Baeer, Watliroa, Ngovaan of Ngodaan,
lir of Eer, Ngaav, Uut, Moanhujanat, Ubur, Taam, Nuniae,Nusreen, Onin, Vadol
of Vadoa, Mangguur of Manguur, Warwahan, Reëe, Reëejanat, Lorbi,Karaan, Ko-
rukut, Lesmanuk , Vaeer , Sekul, Waengan , Haëu , Nukuhai , Numgua, Verkikur , Howaa
of Uhiwaa Amuut, Nohora, Letau-nidiu, Doannejanat, Budnuhulur, Nurein, Kaso-
waan, Nuhuwatlus, Nuhutowau, Daar,Duvün,Nu8ular, Wathoboo, Wateel,Laboaeer.
Watkad, Matotejanak, Watbud en Tungkoor; voorts de zoogenaamde Keei Tanembar,
met name Nembar of Atnebar, Vaar, Nuhutaa of Nustaa, Wetir, Waingaa, Uur, Manir,
Worbaal , Ngirit , Selaar, Wahaa , Warahu , Lik , Utiir, Uhiwaa, Jereaan , Watukmaas, Nai,
Nuhutül, Dubliliin enTongowain. Bewoond zijn de eilanden Nuhujuut, Nuhutawun, Nu-
huroa, Nuhututut, Tjgando, Hiniaar, Kuur, Kaimeer, Taam en Nembar of Ataiebar.
DE KEEI- OF EWAABU-EILANDEN. 215
De overige onbewoonde eilanden behooren aan de verschillende negariën , op de hier-
voren genoemde eilanden aanwezig, als: Watumuruh aan de negari Aad; Nuhujaan
aan de negari Elat; Ivaat, Eërnd en Mumh aan de negari Enralan of Elraan;
Likantül en Watvangaam aan Ohiraat ; Araan aan de negari Larat; Weu en Watrereaan
aan de negari Veer ; Nusulaar aan de negari Ngavaan; Leheu aan de negari Tatreaan —
alle negariën op het eiland Nuhiyuut gelegen — ; Moanhiganat aan de negari op het
eiland Nuhuroa gelegen — ; Draanan en Bandang aan de negari Tamadaan;Ngovaan,
lir, XJnt en TJbur aan de negari Tual; Worbaal, Wahaa, Tarwaa, Lik en Dubliliin
aan de negari Dula — alle negariën op het eiland Nuhutaiian gelegen — ; Ngaav
en Ngodaan aan de negari Ohidiir-warat ; Suwaa, Ohimaas,Baeeren Watliroaaande
negari Letmaan ; Manir aan de negariën Ohiraa en Sumlaan , alsmede voor een gedeelte
aan de negari op het eiland Atnebar — ; Taam , TJtiir , XJhiwaa , Watukmaas , Nai, Nuhutiil
en Tongowain aan de negari Dabuut — alle negariën op het eiland Nuhututut gelegen — ;
Warahu en Jereaan aan de negariën op het eiland Tajando — ; Onin,Mangguuren
Vadol aan de negariën op het eiland Walir — ; Nuniae en Nusreen aan de negari
op het eiland Taam — ; Eaidos en Buun aan de negari op het eiland Kalmeer — ,
en Vaar, Nustaa, Wetir, Waingaa,Uuraan de negari op het eiland Nembar gelegen.
Het eiland Nuhujuut is van tertiaire mioceen-vorming en bereikt aan de noordzijde
eene hoogte van ongeveer 400 tot 500 meters. De eilanden Nuhutawun, Nuhuroa,
Nuhututut, Kuur, Vadol, Onin en Man^uur, die blijkbaar nog rijzen, hebben op
sonmiige plaatsen eene hoogte van niet meer dan dan 240 meters en zijn van jongere
koraalformatie. Eveneens de eilanden Tajando, Buun en Kaimeer, wier hoogste punt
op 80 meters kan gesteld worden. Bergen van eenigen vorm en beteekenis treft men
alleen aan op Nuhujuut; hunne toppen, genaamd Woho, Wutun, Wohonohonit,
Oheledkorad, Wajeu of Wahieu, Boo, Kaar, Tukraa, Daab,Elwood,Balroë,Kalerat,
Watnagehaa en andere, kunnen duidelijk uit zee worden herkend. Kleine beekjes,
howar, vindt men alleen op Nuhujuut, als: de Wajarmoor bij de negari Ohitoom,
de Wajardaab bij Matohoat, de Wajamgus bij Lerohiliin, de Wajarvao bij Elat,
de Wajarjarbuut bij Elraan enz.; op de overige eilanden verkrijgt men het zoet
water uit bronnen. Op Nuhutawun bevinden zich , behalve vele moerassen , vooral in den
regentijd, verscheidene meren, waarvan dat van Wareen bij de negari Dula het
belangrijkst is. Al deze eilanden zijn met zware bosschen bedekt. Op het gebied van
de negariën Aad en Muun wordt veel rotan, uu, en overal op de meeste eilanden
de bambu, ewan, onder de namen ewan wuur, ewan ngunit, ewan temar en ewan
wuur mantilur aangetroffen. Uit hoofde van de jaarlijksche ontgmningen zijn de bos-
schen op Nuhujuut veel verminderd. De kusten van dit eiland loopen steil in zee af;
slechts bij enkele negariën, als Elat, Maar, Nirun, Larat, Veer, Langgiar, Eli,
Haar en Ohiraat vindt men ankerplaatsen. Tusschen Nuhutawun en Nuhuroa vindt
216 DE KEKI- OF EWAABÜ-EILA14DEN.
men een goed vaarwater om naar de ankerplaatsen Dola en Taal te gaan. Bij de
eilanden evenwel die den zoogenaamden Keei-Tanembar-archipel uitmaken, kan op
verscheidene plaatsen geankerd worden. Wegen, harbaa, of eigenlijk voetpaden, ver-
binden de negariën onderling en zijn ook wel dwars over het eiland aangelegd. Het
klimaat is uitstekend.
Het aantal zielen werd in 1882 geschat te bedragen op
Nuhujuut
5880 zielen
Nuhutawun
2352 *
Nuhuroa
391 »
Nuhututut
5324 »
Tajando
665 »
Hiniaar
476 »
Kuur
1151 »
Eaimeer
195 >
Taam
790 *
en Nembar of Atnebar
322 »
d. i. te zamen 17,546 zielen.
De bevolkmg dezer eilanden is, als een gevolg van Temataanschen en Todoreeschen
invloed, reeds y66t 1606 in twee deelen, de Ursiwa en TJrlima, verdeeld. De invloed
dier vreemde indringers duurde tot 1815, wanneer het Engelsch tusschenbestuur
daaraan een einde maakte. Op het eiland Nuhujuut rangschikt men tot de Ursiwa
de negariën Waer, Hoor, Laar, Aad, Muun, Elat, Baharin, Werkaa, Ohieli, Waor-
tahid, Jamtiil, Wakoo, Bieru, Kilwaer, Watuahaan, Hoat, Watlaar, Ohivruaan,
Eli, Renvaan, Hangiar, Haar, Ohiraat; en tot de TJrlima de negariën XJwat, Maar,
Weer, Elraan of Enralan, Lerohilün, Watuar, Matohoat, Niran, Larat, Tamengiil,
HoatjSunge, Ngavaan, Langgiar, Kilwaat, Satheer, Tutreaan, Waeduar, Ohirenaan
en Ohiwaet; — op het eiland Nuhutawun tot de Ursiwa de negariën Depur, Tama-
daan, Lebtaab, Lahangerit, Dula, Ngadi, Vanit, Vatraan, Ohiwatiar, Ohiteel, Ohi-
tait, en tot de Urlima de negariën Dumaar, Tu^ en Taar; — op het eiland Nuhu-
tutut tot de Ursiwa de negariën Ohiraa, Sumlaen, Matuaer, Ohidür-warat, Uuv,
Danar, Lumugorong, Lakiil, Abeaan, Ohisoo, Waen, Lotmaan, en tot de Urlima
de negariën Ngurvuan, Ohirenaan, Numar, Saosiulaer, Dabuut, Diaan, Tetoat,
Ngurit, Ohibadar, .Waab, Raat, Rumuat, Biwawa, n)raan, Sathean, Vaar,
Wuar, Langguur, Ohidjaang, Kuiseer, Kalanit, Dudunuhaan en Ohidiir-timur. Op
het eiland Nuhuroa behooren al de negariën tot de Ursiwa. Als hoofd der Ursiwa, of
liever de primus inter pares, wordt aangemerkt de raat van Dula; van de Urlima
de raat van Veer als oudste, en de raat van Nirung als jongere broeder. Het
DE KEEI- OF EWAABU-EILANDEN. 217
is den TJrsiwa verboden, bij de hoofden der Urlima klachten in te dienen, of
omgekeerd.
Met uitzondering van de negariën Wadan Eli met de onder-kampongs Wuntel en
Wuutwaw, Wadan Nganrlamasan of Elat en Wadan Ohiwaet, bewoond door de af-
stammelingen der oorspronkelijke bevolking van Bandang, Wadan, die in 1621 her-
waarts vluchtte, zoomede die op de eilanden Kuur, Eaimeer, Taam en Atnebar
of Keei Tanembar, wordt op de Keei- en Tajando-eilanden slechts ééne taal, de weu
Ewaab, gesproken.
Naar luid der traditiën zijn de voorvaderen der oorspronkelijke bewoners van de
Eeei-eilanden van den lanit, het uitspansel of de zichtbare uitgestrektheid boven de
wolken, afkomstig. Drie broeders, met name Hian, Tongiil en Parpara, en twee
zusters , genaamd Bikeel en Meslaang, woonden voorheen boven de aarde. Op zekeren
dag ging Parpara met den haak van den oudsten broeder op de wolken, mutaan,
visschen en verloor den haak. Hian, deswege vertoornd, gelastte hem den haak
terug te halen. Parpara begaf zich in de prauw en dook in de wolken. Na veel
vmchtelooze inspanning ontmoette hij den 'visch Elliboban , welke hem vroeg wat hg
daar deed. Parpara deelde alles mede en de visch beloofde hem naar den haak te
zullen zoeken. Na eenigen tijd ontmoette Kiliboban den visch Kerkeri, welke herhaalde-
Igk kuchte. Kiliboban vroeg wat hem deerde en kreeg verlof Kerkeri's keel te onder-
zoeken, alwaar hij den haak vond, dien hij Parpara terugbracht Hian verwonderde
zich hierover, doch Parpara zon nu op allerlei middelen om zich op hem te wreken.
Op zekeren dag , terwijl Hian in zijne hut lag te slapen , hing Parpara een bambu
met sagero of palmwijn, een zeldzaam en kostbaar artikel in den lanit, boven zijne
legerstede, en wel zoodanig, dat wanneer hij opstond, de bambu moest omvallen,
en de drank wegvloeien. Dit geschiedde, en Parpara eischte dat Hian de bambu
weder met de verloren sagero zou vullen. Hian toog beschaamd aan den arbeid
en groef een gat in den bodem van den lanit, zonder evenwel de sagero te vinden.
Na geruimen tijd voor de opening gestaan te hebben, zeide een der broeders: chet
is toch goed dat wij weten wat hieronder ligt; wij zullen een onzer honden aan een
touw vastbinden en naar beneden laten.» Aldus werd gedaan. Toen de hond weder
naar boven werd gehaald, zagen zij dat er wit zand aan de pooten kleefde en be-
sloten zij naar beneden te dalen. De overige lanitrbewoners konden zij echter niet
tot hun voornemen overhalen. Toen de vrouw Meslaang, de laatste die langs het
touw naar beneden ging, dicht tot de aarde genaderd was, hieven hare broeders de
oogen op en zagen hare pudenda. Hierover vertoornd en beschaamd, schudde zij aan
het touw en werd door de overige lanitrbewoners weder omhoog geheschen. De plaats
waar Hian, Tongiil, Parpara en Bikeel met hunne vier honden, Kopul, Wakar,
218 DE KEEI- OF EWAABU-EILANDEN.
Senganr en Pataras genaamd, op de aarde neerkwamen, heette Wnat, eene plek
op Nuhiyuut, die thans nog in eere wordt gehouden. Andere negariën werden be-
volkt door personen, die uit opengespleten manggaboomen , Mangifera foetida, te
voorschijn traden, gelijk Taslaan en zijne vrouw Dituhuu; nog andere door lieden,
die uit het water of den grond voortkwamen, zooals Veme en Kian, die met den
bast van den hukboom zich kleedden. De eerste bewoners van Nuhuroa zijn uit den
bloesem der pinang gekomen. Volgens oude overleveringen stond het eiland Nuhu-
tawun nog onder water, sosoar, toen Nuhujuut reeds bewoond was. Het overige
gedeelte der bevolking is van Serang, Gorong en Bandang afkomstig. Papuasche
zwervers van Karas, Batur, Vaar, Patumonin en Kapaur vestigden zich hier ook en
huwden met de vrouwen des lands. Enkele hoofden van Nuhutawun, als van Dula
en Tual, zijn van geheel vreemden oorsprong. Hunne voorvaderen hebben zich aldaar
gevestigd tijdens de Temataansche en Todoreesche heerschappij over een groot deel
der Molukken. De eerste bewoners van Kalmeer en Kuur kwamen vtm Maubesi ,
eene landstreek in het- Portugeesch gedeelte van Timor.
In 1622 sloot J. Carstensz. uit Leer een verbond van vriendschap met de hoofden
en oudsten van Haar, Laar en Aad. Bij tractaten van 28 Nov. 1661, 12 Maart
1664 en, voorzooveel het eiland Kuur aangaat, 25 Maart 1645 kwamen deze
eilanden successievelijk onder de heerschappij derVereenigde Oost-Indische Compagnie,
die nog v6<5r 1636 een onderkoopman en den predikant Jan Jansen te Elat op Nuhujuut
plaatste, van waar zij evenwel kort daarop naar Haar verhuisden, ten gevolge van
de opruiing der bevolking door de Mangkasaarsche handelaren en de oorspronkelijke
bewoners der Bandang-eilanden, die na de tuchtiging door J. P. Koen in 1621 zich
gedeeltelijk op Groot-Keei gevestigd hadden. Deze bezetting schijnt in 1697 ingetrokken
te zijn. In 1648 werden op dit eiland de noteboomen tegen een gering geschenk
uitgeroeid. Dit werd in 1658, 1665, 1673, 1694,1713 en 1729 tot groote ergernis
der bevolking herhaald. In 1750 dreven de burgers van Bandang nog handel met
de Keei-eilanders, welke evenwel later voorgoed in handen van Mangkasaren kwam.
Na de overneming der Molukken van de Engelschen in 1816 werden deze eilanden
op onbepaalde tijden door gouvemementsafge vaardigden bezocht, om de door de be-
volking gekozen hoofden in hun rang te bevestigen en aanhangige zaken af te doen,
totdat in 1882 te Dula, eiland Nuhutawun, een posthouder of vertegenwoordiger der
Regeering werd geplaatst, die echter tot dusverre nog weinig te bevelen heeft. Voor
de beschaving der bewoners wordt niets gedaan.
De van de oorspronkelijke bewoners afstammende bevolking, met orthodolicho- en
mesocephaalvormige schedels, is gespierd en welgemaakt. Zij is lichtbruin van Ueur
en sluikharig, murun anlalai. Slechts weinigen hebben golvend haar, muruloloo. De
DE KEB3- OF EWAABU-EILANDEK. 219
lengte der mannen is gemiddeld 1.71 , die der vrouwen 1.60 meter. Velen onder hen
z^n dik, doch slechts weinigen behaard, omdat de gewoonte medebrengt, het
haar onder de oksels en op den pubes te depilleeren, entuur. De heidensche of
zoogenaamde Alivuru mannen laten hun hoofdhaar lang groeien, murun abloat, om
den met gekleurde vogelvederen versierden bambu kam, hua manuwuun, te kunnen
dragen. Mannen en vrouwen hebben kleine handen en voeten. De eersten hebben
breede, goed ontwikkelde borsten; die der jonge vrouwen zijn groot en vol, met den
tepel pjrivormig vooruitstekende. De oogen zijn elliptisch, met zwarte appels. De
neus is klein, maar goed gevormd; de tanden daarentegen zijn grooi De oorenzijn
van het meerendeel klein, staan van het hoofd af, en worden verminkt door tal van
gaten, ook aan het bovengedeelte. De stem is rauw en hard; die der vrouwen zelfs
gillend. Onder de bevolking treft men ongeveer twee procent aan, die van Papua-
schen oorsprong zijn, met kroeshaar, murun kuuk. Onder de mannen ontmoet men
vele, die aan ichthyosis en vitiligo lijden. De vrouwen, die blijkbaar zindelijker zijn,
wrijven hare huid onder het baden , aliruk , met een soort puimsteen en wasschen heur haar
met het sap van den Citrus hystrix en Cocculus glaucus. Zij geven aan effen roode wulwul ,
gele tumtum, zwarte angmetan, witte ngiar en blauwe birbir kleur de voorkeur.
Albino's, kadut, worden zelden gezien. Hermaphroditen, vivahe dik, komen menig-
maal voor. Het tatueeren, belbel, is niet ongewoon, doch de aangewende figuren
zijn klein, meestal kleine monsterachtige afbeeldingen van vogels en visschep. De
vrouwen laten zich alleen op de armen, de mannen ook op de borst prikken. Onder
de jonge vrouwen ontmoet men goed gevormde, aangename gezichten met dunne
lippen, wanneer zij nog niet aan het gebruik van -sirih-pinang verslaafd zijn. Over
het algemeen zijn de vrouwen schuw in tegenwoordigheid van vreemdelingen. De
kinderen echter geven geen blijken van vrees. Niet alleen de Mohamedanen, maar
ook de zoogenaamde Alivuru of heidenen zijn min of meer beschaafd en hebben
eenige vormen. De bewoners zijn jegens elkander zeer hulpvaardig; bij het bouwen
van huizen en prauwen en het ontginnen der velden helpt de een den ander. Neven
en nichten mogen niet met elkander huwen. Het is niet geoorloofd tegen vrouwen
of in het bijzijn van kinderen ongepaste woorden te bezigen. Ontucht, ngarihitaeran,
wordt veelvuldig onderling gepleegd en het geslachtsverkeer is bij ongehuwden vrij,
doch het wordt als eene groote schande, meak, aangemerkt, wanneer vrouwen zich
met vreemdelingen afgeven. Mohamedaansche vreemdelingen, Arabieren, araav, en
Mangkasaren, angmaswaar, mogen op de mohamedaansche wijze, of volgens de
regelen der aengaam, godsdienst, met mohamedaansche vrouwen huwen. De mannen
komen gaarne met vreemdelingen in aanraking. Beide geslachten zijn zeer ijver-
zuchtig, nasutun. In 't oog vallend is op de Eeei-eilanden de gehechtheid der bloed-
verwanten onderling, en de eerbied, welken de jongere familieleden den ouderen
toedragen. De mam vader, nein moeder, miming oom, awan tante, aang oudste
220 DE KEEI- OP EWAABU-EHANDEN.
broeder of zuster, ejanan jaan oudste kind, ejanan warin wur iw jongste kind, wari-
anar neef en nicht, ubun taran grootvader, ubun te grootmoeder, ubung kleinkind,
nisin achterkleinkind wonen steeds bij elkander. Eüjtt een echtgenoot lang yan huis,
dan zendt de vrouw hem eene droge vrucht van den Capsicum fastigiatum, in een
stuk oud lijnwaad gewikkeld, als benaat lavar maluhuu of teeken van gebrek en
droefheid. Bij ontmoeting van vrienden of bekenden kust men met den neus, anhu-
mak, en bestrijkt elkander met de handen. Vriendschapsbetrekkingen, nunggaa, sluit
men door wederzgds geschenken te geven..
Onder de mohamedaansche bevolking der Eeei-eilanden is de leer van den islaam
zeer gebrekkig bekend. Dit zal echter verbeteren door de jaarlijks toenemende zucht
om ter bedevaart te gaan. De heidenen of Alivuru vereeren den duadleera wuan of
duang lerwuan , die zijn verblijf houdt in den lanit of het uitspansel Deze vertegen-
woordigt als zon het mannelijk beginsel, dat de maan eenmaal 'smaands, \66t het
eerste kwartier, en de aarde bij het doorkomen van den Westmoeson vruchtbaar maakt
of bevrucht Bij negarifeesten worden aan duadleera wuan offers gebracht Dit noemt
men sob duadleera wuan. Bij het bouwen van woningen wordt tevens aan den
nittanat, aardgeest, of wel aan naang, den draak die de aarde draagt, geofferd. De
beschermgeesten, de genii loei, die y66t den ingang of in de negari zijn geplaatst
en den algemeenen naam van sëdeu of duad dSu dragen, zijn de nitu der voor-
ouders, die het eerst de negari hebben bevolkt In elke Alivuru-negari treft men
een rahan metuu aan, de plaats waar aan sëdeu door de metuduaan, zgnde de
rechtstreeksche afstammelingen •van de grondleggers der negari, gewoonlgk eenig
rijst, een stuk lever, jatan, en het hart, huaan, vtm een varken, zoo noodig op
een houten bak, bahan, geofferd wordt Geen der negarigenooten mag zonder bemid-
deling van den metuduaan aan sëdeu offers brengen. Sommige sQdeu, die in staande
houding afgebeeld zijn, hebben op de hoogte van den umbilicus eene opening, waarin
de offers worden neergelegd. De beschermgeest van de Keei Tanembar of Atnebar-
eilanden heet tungeel, nittungeel, die in drie steenen beelden vóór den ingang der
haven komt, om de offers te nuttigen. De booze geesten wonen in holen en in groote
wawuboomen, Mcus altimeraloo Rxb. Heeft men iets noodig, wil men ten oorlog
of over zee gaan, moet men tuinen ontginnen of is iemand der bloedverwanten ziek,
dan bidt en offert men, veloor nit, op de graven, hawut tataen, der voorouders. Bij
ziekte, het over zee gaan, rohoba, of bij huwelijk offert men op de navolgende wijze.
Men neemt een stuk sagu, een gepoften visch, vier kanarinoten, een sagukoek, een
weinig tabak, een sirihblad en een pinangnoot, en legt deze op een bord, hetwelk
men op de noang nawai of offerplaats in het dak zet; de spijzen z^n voor de nit
of nitu, geesten der afgestorvenen, bestemd. Men bidt voorts bij ziekte : «maammoang
mür intubhee wuut, mangaa, maneran, ekbaak, isu, emtalik iwun etwaan sosohut,»
xxn.
Blz.220.
DE KEEÏ- OP EWAABU-ETLANDEN. 221
d. w. z. Uw aandeel heb ik hier nedergelegd: visch, saga, sirih, tabak, pinang;
laat voorbijgaan de ziekte; — bij het over zëe gaan: «nit moang miir intubhee
wuut, mangaa, maneran , ekbaak, isn, jaau hobaa o embatangi, vorelaang rül su
tanat Ewaw voduk na saksak memam,» d. w. z. (ïeest, uw aandeel heb ik hier
nedergelegd: visch, sagu, sirih, tabak, pinang; ik ga over zee, zorg er voor dat ik
in welstand in het land van Keei terugkeere, dan zal ik uwen naam prijzen. Na den
terugkeer worden ex voto giften geoflFerd. Bij. huwelijken zegt men : «nit moang miir
intubhee wuut, mangaa, waneran, ekbaak, isu, Djakuma Sikiriu ravao reskein mele-
hein vortu uu janat war vong leed,» d. w. z. Geest, uw aandeel heb ik hier neder-
gelegd: visch, sagu, sirih, tabak, pinang; Djakuma is met Sikiriu gehuwd, laat ze
gelukkig worden en veel kinderen krijgen. Geschiedt dit zonder resultaat, dan is men
bij ziekte gewoon, ook aan sëdeu te oflFeren. Tot dat einde wordt aan den matuduaan
een vet varken verstrekt, hetwelk, nadat hij de lever en het hart gekookt heeft,
door dezen met eenige rijst voor södeu wordt gebracht, terwijl hij bidt: «metuu
muoot uien suhut emtaliki,» d. w. z. Geest, of matakau, doe de ziekte in het
lichaam ophouden. Het varken wordt daarna, op verschillende wijzen toebereid, aan
de negarigenooten te eten gegeven. Twee dagen daarna wordt de bak met het offer
aan sëdeu weggeworpen. In den slaap verlaten de zielen het lichaam, angmaan
anlawuk in badaan, en ontmoeten elkander in den droom. De lares en penates van
het mannelijk en vrouwelijk geslacht, die op eene bepaalde plaats boven het huis
vóór de trap gelegd worden, en aan wie door den huisvader, die tevens priester is,
dagelgks offers worden gebracht, heeten wadartaan ofwadartaav, beschermers, zijnde
afgevaardigden van sëdeu. De zielen der afgestorvenen, angmaan of nini, die later
nitu worden, begeven zich onmiddellijk naar Baer en Ohimaas, twee eilanden be-
noorden Nuhuroa. Vernemen de voorbij varenden het geruisch der feesten, de gong-
en tivaslagen op deze eilandjes, dan zal een der aanzienlijken onder de bevolking
spoedig sterven. De nitu vertoonen zich op aarde als schinunen, schaduwen , mawan
of mawad, van den mensch — die der Papua's nemen ook de gedaante aan van
maan vogels of jahau honden — en hebben de macht de levenden te bevoordeelen
of te kwellen. Het is niet volvolik of verboden, de namen der afgestorvenen uit te
spreken, mits dit met eenig doel geschiede. Lieden uit andere negariën mogen niet
op de watvolvolik, den gewijden steen, of op de graven offeren. Dit kan alleen op
hun verzoek door den metuduaan tegen betaling geschieden. Wanneer de geesten of
nitu der voorouders niet gespijzigd worden , maken zij de achtergeblevenen ziek door
hunne ziel aan te houden, weshalve er op het graf gebeden en sagu, visch, sirih-
pinang en tabak op een bord geofferd wordt. Het gebed luidt: «oh nit ejamad ubun
taran harmat haru vainur, biruwang ekbaak isu, wuut, mangaa, ëmdikin niniiau
emtaka lihe deedlean, ëmdikin ilamaa emtoak den rumunkumur emdon,» d. w. z.
O afgestorvene ouders, vaderen die vroeger en onlangs overleden zijt, hier hebt gij
222 DE KEKI- OF EWAABU-EILANDEN.
aw aandeel aan tabak, pinang, sirih, visch en saga; laat de ziel (van den zieke)
terogkeeren; wellicht dwaalt zij ergens onderweg, jaagt haar met spoed terog naar
haar lichaam, dat hier ligt In de meeste negariën, of daarbuiten, vindt men één
of meer gewijde steenen, by. te Tamadaan de watang lawar, te Ohitait de revut
lakaes en mawur bes. Vele vooruitstekende punten of kapen zijn tevens heilig, als
die van Serbat en Duur, alwaar de draak of naang zijn verblijf houdt. Niemand
mag daar brandhout sprokkelen of, er langs varende, op die hoogte luidruchtig
spreken, spuwen, of ongepaste woorden uiten. Dusdanige overtredingen moet men
met zware ziekten boeten.
De mohamedaansche negariën opNuhujuut zijn Elat, Matohoat, Tamengül, Hoat,
Sunge, Ngavan, Langgiar en Eli; voor de helft de negariën Elraan, Nirun, Larat
en Veer; terwijl de bewoners de negariën Waer, Haar, Laar, Ohitum, Ohiwoban-
raan^ Ohisurukohoi , Ohimur, Haaromtesi, Wasiar, Ohiserkeu, Ohitaduun, Ohiren-
guur, Ohingaav, Ngurwau, Ohitoom, Hokoo, Varwas, Eereaan, Walduar, Ngevut,
Waorrangan, Dabaheeng, Hirin, Sabi, Ohinbingan, Watlaarohoi , Wadaeel , Naejaan ,
Ohilub, Aad, Muun, Uwat, Maar, Weer, Baharin^ Lerohilün, Werkaa, Watuar,
Kilwaat, Satheer, Tutreaan, Waeduar, Ohirenaan, Ohiwaet, Ohieli, Waortahid,
Jamtiil, Wakoo, Biru, Kilwaer, Watuahaan, Hoat, Watlaar, Ühivruaan, Renvaan,
Hangiar, Hoor en Ohiraat uit heidenen of sëdeu-aanbidders bestaan. Op het eiland
Nuhuroa vindt men slechts ééne mohamedaansche negari, Tawaniohuit, tegen drie
heidensche, met name Duroa of Dulalao, Moaa en Uweaar. De mohamedaansche
negariën op Nuhutawun zijn Dula, Ngadi en Tual; de overige negariën, met name
Depur, Tamadaan, Lebtaab, Lahangerit, Dumaar, Namseer, Vidwetaan, Amar,
Daniil, Taar, Vanit, Vatraan, Ohiwatiar, Ohiteel en Ohitait, worden voor de helft
door heidenen bewoond. Op Nuhututut vindt men in de negariën Tetoat, Ngurit,
Ohiraa, Danar, Lumugorong en Lakül enkele Mohamedanen; in de overige negariën ,
met name Ngurvuan, Ohirenaan, Numar, Saosiulaer, Dabuut, Diaan, Ohibadar,
Waab, Sumlaen, Matuaer, Ohidiirwarat, Uuv, Abeaan, Baat, Rumuat, Biwawa,
Ohisoo, n)raan, Sathean, Vaar, Ohidjaang, Eulseer, Ealanit, Letmaan,Ngilngood,
Elimanut,Kelien, Tadboo, Letwaan, Ëwan, Ngagbub, Warwuu, Medewat, Jatwau,
Ohiseb, Ohitamat, Lumaevar, Ngursuin, Ngurwul, Wuar, Marvuun, Ohinuul, en
Ohidür-timur, slechts heidenen. Op Tajando en Walir, Kuur, Eaimeer en Taam
wonen Mohamedanen en heidenen door elkander. De bevolking van Atnebar is
heidensch.
Ten einde onkwetsbaar te zqn, ziekten te voorkomen en booze geesten of suwanggi
bevreesd te maken , gebruikt men allerlei voorbehoedmiddelen in den vorm van arm-
en halsbanden, of in de sarong vastgenaaid. De middelen, uit verscheidene wor-
tels bestaande, noemt men asimaat awaar; papieren talismans heeten asimaat babaan.
DE KEEI- OP EWAABÜ-Kn.ANDEK. 223
Ook bezigt men tot dat einde een zwarten steen , watsibit — sommigen ook wel de
sasaot dadaan of zoogenaamde dondersteenen — die in elk huis door den huisvader
aan het hoofdeinde zijner slaapplaats bewaard wordt. Gaat men ten oorlog , over zee ,
of ten handel, dan bestrijkt men dezen steen met kalapa-olie, ngun-uur, om succes
te hebben. In buitengewone gevallen wordt aan dezen steen de dibaan-vrucht geofferd.
Het is verboden, volvolik, wanneer de man op zee tangiri, atnir, vischt, dat de
vrouw of een der overige huisgenooten iets afgeeft; zelfs mag men eene schuld niet
kwijten vóórdat de man is teruggekeerd. Voorts mag men niet werken, wanneer er
een lijk in de negari is. Als de mannen ten oorlog moetentrekken, mogen zij eenige
dagen tevoren geen conjunctio venerea uitoefenen. Als zij tot den krijg zijn uitge-
trokken, dan is dit tevens volvolik voor de achterblijvenden. Is iemand naar het
bosch gegaan om hout voor zijn huis aan te kappen, dan mag niemand zijne woning
binnentreden. Zijn er gaöten in de negari geweest, dan kan men den volgenden dag
niet naar de velden gaan. Ook is het niet raadzaam, wanneer iemand is uitgegaan
om eene jonge vrouw, watwat amnelat, uit eene andere negari te halen, diens huis
binnen te treden of te verontreinigen, Ongehuwde jonge mannen, baran tawerwer,
mogen op reis geen ubi, een, eten. Vele lieden zijn bevreesd de graven voorbij te
gaan, omdat de aldaar aanwezige nitu hen ziek zou maken of hun ziel, angmaan,
vasthouden* Om de toekomst te voorspellen, daan, worden door den toovenaar ook
kalapa nuur, pinangbloesem isu aar, eieren mantiluur, pinang isu, alsmede de in-
gewanden der varkens, ngiwuur waw, geraadpleegd. Kruiden, met sirih-pinang op
bijzondere wijze gemengd, ook met vrouwenhaar, met andere ingrediënten in eene
kanarivrucht gedaan en daarna ergens in een hoogen boom opgehangen, worden als
aphrodisiaca, kaskas, door mannen aangewend. Tot hetzelfde doel bezigen zij even-
eens de jonge bladeren, roan nuwu, van den bölubboom, waarmede men, na ze fijn-
gestampt te hebben, het lichaam besmeert, zeggende: «uaa roan o, jovook waed,
jowasil waed, jotahava vongamoen naheer Masneo (naam der vrouw) voan turuun,»
d. i. Ik neem de bladeren, ik jok niet, ik lieg niet, ik ben oprecht, ik verlang zeer
dat Masneo mij lief krijge. De vrouwen bezigen door haar zelven toebereide sirih-
pinang als middel om de mannen tot zich te trekken, onder het uitspreken van
tooverformulieren. Het geschreeuw van vogels, meest Dacelo-soorten, met deze of
gene bijomstandigheid gepaard, kan ten goede of ten kwade worden uitgelegd. Om
regen te verdrijven, neemt men onder meer een stuk hout, bevestigt daaraan een
weinig gomutu of vezelen van de Arenga sacharrifera, en zwaait of schermt daar-
mede in de lucht Om de velden productief te maken , neemt de landman eene oude
en eene jonge kalapavrucht, betoovert deze op de gebruikelijke wijze en legt ze daarna
op bepaalde plaatsen in het veld neder. Om de vruchten te doen rijpen en tegen
diefstal te beveiligen, plaatsen de eigenaars de metuu of matakau onder de boomen.
Degene, die de vruchten plukt, zal ziek worden.
224 DE KEKI- OF EWAABÜ-EILANDEN.
In den droom, miiv, staat men in betrekking tot de geestenwereld. De nachtmerrie ,
naatrauv, ontstaat doordien een booze geest in menschengedaante,door op de borst
te drukken, den slapende plagen wil. Droomt men van afgestorvenen dat zij iets
komen mededeelen of aanwijzen, dan moet men dit opvolgen; wanneer zulk een
afgestorvene niets zegt, met den slapende eet en drinkt, slaapt of loopt, dan is dit
een slecht omen en doet men goed, zoo spoedig mogelijk in een bord op het graf
katupa, sagu, visch, vier kanarinoten, een weinig tabak, en pinang- en een sirih-
blad te offeren. Droomt iemand dat hij een boom of een berg beklimt, anseeb ai en
anseeb wuar, dan zal hij gelukkig worden; dat hem een tand uitvalt, dan zal een
zijner familieleden sterven ; dat een zijner oude borden , bingan haaru , breekt , dan
zal een van zijne slaven sterven; dat een python zich om den hoofdpaal van zijn
huis wikkelt, dan heeft iemand het voornemen hem te dooden; dat zijn lichaam
vastgebonden wordt, dan zal hij veel verdriet hebben; dat hij een nieuw huis betrekt,
dan zal hij spoedig huwen, of een kop snellen; dat een groot heer hem Ueederen
schenkt, dan zal hij een betrekking krijgen; dat hij een boor en eene zaag ten ge-
schenke ontvangt, dan hebben zijne vijanden onder het huis ziekteaanbrengende
middelen begraven; dat hij een parang zonder heft krijgt, dan zal hij veel levens-
middelen krijgen. Droomt eene vrouw dat haar man, die op reis is, terugkomt,
medebrengende rijpe pisang, muu wawai, en jonge djagong, aslaar wuka, dan zal
zij veel geschenken krijgen; droomt iemand die een rechtsgeding voert, dat hij naakt
voor de vergadering staat, dan zal hij zijne zaak winnen; droomt men dat een schip
met blanken ten anker komt, dan zal er ziekte in de negari uitbreken; dat in een
huis arak gedronken wordt, dan zal dat huis door ziekte worden bezocht; dat men
een langen baard draagt, dan zal men rijkdommen verwerven; dat men haar op de
borst krijgt, dan zal men veel verdienen wanneer vreemde prauwen de plaats be-
zoeken. De meeste droomen worden door den totoar miiv uitgelegd.
Zware eeden, subsuban, worden gewoonlijk onder groote, of liever als heilig aan-
gemerkte boomen, ai volvolik, meer bepaald de nguvaar ngaaing, Callophyllum
inophyllum, en de ngabaal of lerwuul, Ficus altimeraloo Rxb., afgelegd. Tot dat
einde verzamelen de negarigenooten zich aldaar op den eersten dag na nieuwe maan.
De eedaflegger neemt vóór den boom plaats en roept, met zijne handen ten hemel
gericht, uit: «duadleera wuan suin raatan lerwuul, of ngabaal, endukenloak ja nung-
saa, rehe emteok wuan enwot enwaar ronluduk naaa nuhutil song butau tawun
nasuu vonung hoang, janang, uhaa wus wudwudan, ja nungsaa waëd avaa ja herher
laok voja hobhoang janang besa,» d. w. z. Heer zon maan, gij die boven en beneden
den lerwuul- of ngabaalboom zit, als ik schuldig ben laat tegen den tijd der nieuwe
maan den grond verzinken met mijne vrouw en kinderen en al mijne bezittingen;
1132"
C >JBu.ni of Buun.
\^^ ? Kdiiii.e ep
<^
Q
an^^u
I'9'un.ii
132^
. J^HTJvr. 3^ X*<«iM..
DE KEEI- OF EWAABU-EtLANDEN. 225
ben ik niet schuldig, wat zal ik zeggen, laat het niet geschieden. Of ook: cduadleera
wuan, jetut howajar uorsiw uurlim en howadar metuu nit eenlaai dokum loak rea
au, teo jeut rei je matehe,» d. w. z. Heer zon maan, het heilige van ursiwa en
urlima, het verbodene van al degenen die gestorven zijn, overweeg mijne zaak; zoo
ik schuldig ben , laat mij dan sterven. Lichtere eeden zweert men gewoonlijk vóór
het beeld van sëdeu. Als* het volk vergaderd is , neemt de metuduaan de hand van
den eedsaflegger en legt haar in die van sëdeu, waarna hij zegt: «metuu emdoku
emlük inaa rehee avaa ia, maahe va wuri, inaa rowaëd emlaoke, d. w. z. Geest,
eigenlijk matakau, die zit en ziet, heeft hij het voorwerp genomen, gestolen, straf
hem; zoo niet^ maak hem gelukkig. De negarigenooten begeven zich alsdan naar
hunne woningen. Wordt de persoon vóór de nieuwe maan ziek, dan wordt hij als
de schuldige aangemerkt.
Uitgezonderd enkele op de eilanden Nuhujuut en Nuhututut gelegen negariën,
nuhu, zijn deze in den Eeei-archipel meestal langs de stranden, op plaatsen waar
water gevonden wordt, aangelegd. Vroeger, zegt men, toen de bevolking nog den
schaamgordel, lavau, van de schors van irin lavau-boom droeg, werden de negariën,
uit vrees voor vijandelijke aanvallen, op bergtoppen en hooge rotsblokken gebouwd.
Slechts enkele negariën, waaronder Nembar, de hoofdvestiging op de Keei-Tanembar-
groep, zijn op hooge, tot ongeveer veertig meters opgehevene koraalblokken gebouwd.
De huizen, rahan, op palen, liir, van een meter of meer boven den beganen grond
opgericht, zijn van hout vervaardigd — ook wat de omwanding, wanean, betreft —
en met sagu- of kalapabladeren , ravat, gedekt De negariën, waarvan de grootste
zestig huizen telt, zijn door een dikken koraalsteenen muur, lutur, wat lutur, om-
geven. Vóór den ingang plaatst men het beeld van södeu, den algemeenen naam
van de beschermgeesten der negariën. Voorts vindt men hier en daar een zoogenaamd
negarihuis, eksali, waar gewichtige aangelegenheden worden besproken en afgedaan,
zoomede een vat volvolik of gewijden steen. Verplaatsing van de negariën is in
strijd met de begrippen des volks , omdat het terrein voorheen door de voorouders tot
woonoord werd gekozen. Graven, hawut, worden buiten de negari verspreid aangetroffen.
In de mohamedaansche negariën zijn mesdjids en langgars opgericht. Wordt een
nieuw huis gebouwd, dan maakt men eerst een gat in den grond van circa ander-
halven meter voor den hoofd- of middenpaal; in dit gat worden eenige spijzen,
boomwortels, sirih-pinang enz. als oflFer aan den nittanat, aardgeest, volgens anderen
aan den naang of draak, geworpen, emvaan lir jaan, waarna. de paal in den grond
word geheid. Met behulp, tegen voeding, van vrienden en bloedverwanten, wordt het
huis voltooid. Een dag vóór de nieuwe woning betrokken wordt, ansei brahan wait,
begeeft de eigenaar zich er in, ten einde aldaar den nacht alleen door te brengen
en als een gevolg van zijn droom te weten te komen, of het huis al dan niet ge-
15
226 DE KEKI- OF EWAABU-EILANDEN.
lukkig zal zijn. De huizen zijn ruim gebouwd en in verschillende vertrekken verdeeld,
ieder door een huisgezin bewoond. Als huisraad heeft men de atbaan ledekant,daar
badaam matras, daar mat, tamgu kussen, langlangis gordijnen, kuud kisten van
hout, bilin kisten van sagubladstelen , kader stoel, meeg tape, taan koperen schotels ,
baunrit koperen sirihdoos, lamaar kasten, tunat kookplaats van drie steenen, uran
aarden potten, akwual groote ijzeren pannen, tiktik pollepel, sivaat rijstwan, luhun
rijstblok, huan neanan rijststamper, veng aarden bakken, veng ai houten bakken,
akleer zeef en andere.
De werkzaamheden der mannen bestaan in het bouwen van allerlei soorten van
prauwen, huizen en meubelen, het bewerken der velden, aar ut pae, het visschen,
tae mit, van tripang en schildpadden, het verzamelen van houtwerken, het drijven
van handel, rahawel, het kloppen van sagu, ravao eer, en het persen van olie,
harwaik ngu, uit de kalapa. De vrouwen houden zich onledig, behalve met huiselijk
werk, met het borduren van hoofdkussens, mureng tamgu uun, het vlechten van
matten, maanan daar, het naaien van kleederen, hoar bakejan, het planten van tabak,
emvooi kabaak of ekbaak, en moeskruiden, en het vervaardigen van doozen en rgstwannen.
Voorts treft men onder de mannen ijzer-, kamasaan, en goudsmeden, suiker-, nas,
zout-, masin, en azijn-, makbit, bereiders aan. Kolowater of arak van den kalapa-
of arengboom kunnen zij niet stoken. De hoofden handelen, ontginnen gronden en
gaan op de jacht, evenals de minderen, ook om in hun dagelijksch onderhoud te voor-
zien. Tusschen den arbeid der vrijen en der slaven bestaat geen verschil. Het visschen
geschiedt met lijnen, ail, en haken, rowarut, met serohs, wean, met fuiken, wuw,
met kleine werpnetten, asoweelat, en met pieken, rahewuut, terwijl men met fakkels,
arvahu, rondroeit. Ook is men gewoon de visschen met deilan-ofituuplant,Milletia
sericea, welke fijngestampt in het water wordt geworpen, te bedwelmen. Vogels
worden gevangen door middel van pijl en boog, met strikken en vogellijm van de
kanari, Canarium commune, en de sukun, Artocarpus incisa. Ook maken de man-
nen jacht op de waw, wilde zwijnen; medaar, buideldieren, in vier soorten, als:
de weed, irin, leman en medranaat, zoomede op de ahaa, eene soort Dendrolagus.
Vuur maakt men door wrijving van twee stukken bambu. Den dag na het verdwijnen
der maan en den dag na een zon- of maanecUps mag niet gearbeid worden.
Ofschoon het gebruik van geld bekend is, geeft de bevolking de voorkeur aan ruil-
handel. Hun rijkdom bestaat uit koperen kanonnen, kasber; lilah, sadsad; lantaka,
sur surung ; gong , dadaa ; olifantstanden , vadkajin ; geweren , asbingar ; zoomede goud
en goudwerken, amaas. De waarde dezer artikelen kan gesteld worden als volgt:
een kasber f300 tot f600; een sadsad van koper f250 tot f300; een sursurung
f20 tot f25; eene gong sepelpel f3 tot f5; idem sikmona f 10 tot f 12; idem
DE KEEI- OF EWAABU-EILANDEN. 227
sikbaxnau f20 tot f40; idem djaw f30 tot 50; idem uran f40 tot f 60; idem
sarmin f75; een vadkajin f 100 tot f150; een asbingar f 10 tot 12; amaas een
thail, gelijk aan een sovereign; voorts een sovereign f 14 en een gouden tiengulden
stuk f 10. In ruil geeft men voor eene Binongko-sarong tweehonderd djagongklossen ;
voor eene Europeesche sarong één groote en twee kleine manden tuman sagu, drie-
honderd klossen djagong of tweehonderd ubi, kalapa of kaladi; voor een hoofddoek
vijfbig kalapa; voor een stuk madapollam tweehonderd kalapa; voor een stuk onge-
bleekt katoen driehonderd kalapa; voor een stuk rood adrianopel of zwart lijnwaad
zestig flesschen olie ; voor een witte of gekleurde badju zestig ubi of zes flesschen
olie; voor twee vadems driUing eene mand sagu; voor een parang, zwaard of tuin-
mes, eene mand sagu; voor een bord honderd sirih-bladeren of honderd pinangnoten;
voor een kom vijftig sirih-bladeren of vijftig pinangnoten; voor een naald een jonge
kalapa; voor een klosje garen twee ubi of een visch; voor een mesje tien ubi of
eene kip; voor een zakdoek twee kippen; voor een vrouwenkam één Mp; voor een
spiegeltje dertig ubi; voor eene roode muts tweehonderd ubi of djagong of honderd
kalapa; voor een doosje lucifers tien dJE^ong; voor vlaggen, de complete versiering
eener prauw, een thail goud. De uitvoer-artikelen worden geacht eene waarde te ver-
tegenwoordigen als volgt: twintig kati tripang f4; een kati karet, keran, minste
soort, f 10; een kati karet, eerste soort, f30: en kati vogelnesten, manrengan,
f 10; honderd kalapanoten, nuur, f 1; tien flesschen kalapa-olie, ngu uuur, fl; een
balk, balak, van vier vadem f3; eene plank, vavan, van drie vadem f 0.50; eene
prauw, djungku, f 1.75 tot f230; een paduwakan, bawuk, f500 tot f800; kleine
schoener pinas, peenes, f600 tot f 1000: een sloep f50 tot f80; eene prauw be-
lang, haboo, f 100 tot f150; eene prauw haboosaru, van drie vadem lengte, f50
tot f80. De hier verzamelde tripang, eeb, zijn eeb sus, eeb nusnus, eeb naamat,
eeb wudaar, eeb keerat en eeb wu. Wanneer iemand, in weerwil van zijne belofte,
zijne schulden niet betaalt, heeft de schuldeischer het recht, hem zooveel van zijne
goederen af te nemen als de verschuldigde som groot is, tot dekking daarvan. Het
tellen geschiedt met de vingers limad tanan, djagongkorrels aslaar of met strepen
ketrood van houtskool. De uit- en invoer bedragen jaarlijks respectievelijk gemiddeld
f98,000 en f 110,000.
Onder de dagelijksche spijzen rangschikt men de een ubi; ronaan, kaladi; laam,
labu; eenmaaw, patatas; tua, kombili; muu, pisang; mangaa, sagu; enmabal,
Manihot utilissima; kokat, rijst; tangun, katjang; aslaar, djagong; huka^ ganemo;
hukun, gomo; voorts vele soorten van moesgewassen, van varkensvleesch waw ihin;
schelpdieren kutbeeb, krabben sevaat, garnalen nguraan, schildpadden veen. Octopus-
soorten krit en andere hangar duan of rifvisschen, wuut larat, of gewone visch, en
wuut larwaaw of visch die op diepliggende riffen gevangen wordt. Behalve varkens.
228 DE KEKI- OF KWAABü-En.ANDEN.
eenige geiten en schapen, vindt men op de Keei-eilanden geen vee. Te Dula heeft
men een begin gemaakt met runderen aan te kweeken. Paarden, karbouwen en her-
ten zijn er niet. De spijzen worden door de vrouwen, in potten en pannen van Eli
en Elat toebereid, en op borden en schotels voorgediend. Als eerbewijs legt men op
de borden een kastel roan-, Carica papaya, of pisang-, muu roan, blad. Bedorven
vleesch of visch wordt niet genuttigd. Slechts één soort visch,dewuuttetetat, wordt
rauw gegeten, met zout, citroensap en Spaansche peper vermengd. Bij een feestmaal-
tijd worden de spijzen op fijne matten gelegd, terwijl de gasten op kussens plaats
nemen. Vóór het eten, dat gewoonlijk des morgens, des middags en des avonds of
drie keeren daags geschiedt, is men gewoon de handen te wasschen, emburik liman.
De gewone dranken zijn water, sagero en arak. De sagero wordt verkregen, ravni-
hun, van den areng-, sikit ngaam, of van denkalapaboom,nuurngaam. DeBorassus
flabelliformis groeit hier niet. Als narcotica worden gebezigd sirih neran, pinangisu,
met kalk javur, gamber ngamir en tabak ekbaak. Bij gebrek daaraan kauwt men de
bladeren van den wanit- en de schors van den lumlamur- en kamaiboom. Opium
wordt slechts door vreemdelingen gebruikt. De Mohamedaansche zoowel als de Alivuru-
bevolking is overal behoorlijk gekleed: de mannen in badju's raawit, korte en lange
broeken saroau keit en bloat met sarongs liblib over de schouder, en hoofddoeken
rikrikaat , de vrouwen in bakian watwat of sarongs en badju's of kabaja's. Overigens
bezigen zij als versiersel de bubu en med-med maas, gouden oorhangers, en tantan,
gouden en zilveren ringen. De kleedingwijze schijnt men van de Mangkasaren te
hebben overgenomen.
Het tandenvijlen, ansoos nivan, geschiedt bij mannen eerst wanneer zij den coïtus
hebben uitgeoefend. Voor vrouwen is het onbepaald, doch in elk geval vóór het
huwelijk. Vóór de plechtigheid moet men op het graf, hawut, der voorouders sirih-
pinang en tabak offeren en om een goeden afloop bidden. Het vijlen geschiedt des
nachts, door mannen en vrouwen beiden, eerst met een vijl, eknikir, en daarna met
een steen, watsoos. Het doorsteken der oorlellen heeft plaats tusschen het vijfde en
het tiende jaar, met dorens van den Citrus hystrix. De mannen hebben in elk oor
slechts ééne opening, lilihuun, de vrouwen acht en zelfs meer. Het haar der kinderen
wordt met een mes, ngiiw, afgesneden. De mannen tatueeren zich om de vrouwen
te behagen. De besnijdenis, circumcisie en clitoridectomie, wordt onder de Mohame-
daansche bevolking bij mannen en vrouwen op de gebruikelijke wijze verricht
De bevolking is in drie standen verdeeld: de aanzienlijken, melmel, de gewone
lieden, jamaa of ratwarat, geërfde, rin, en iriri, gewone slaven. Overgang in stand ,
mutuun, is niet mogelijk. Tot den eersten adel van Keei behooren de ranuwat,
bloedverwanten van den radja Dula; de ranguur bloedverwanten van het hoofd van
xxin
B12.Z29.
DK KEEI- OF BWAABU-EILANDEN. 229
Lebtaab; de rarusan bloedverwanten van het besturend hoofd van Vaniil; de ranui-
wuur bloedverwanten van den radja van Ohitait; voorts de ran giar, ran ohiwutun,
ran ohiwirin, ran heenan, ran dedeed, ran abuu,ranramuvariin,ranranvaan,enran
ohibuur. Deze geslachten mogen onderling huwen , doch zich niet met de overige lieden
vermengen. Huwelijken van melmel met jamaa, rin of iriri zijn verboden. Clandestiene
gemeenschap wordt getolereerd, wanneer er geen zwangerschap opvolgt Wanneer de
familie van den eigenaar is uitgestorven, worden diens slaven als gewone vrije
lieden aangemerkt
Het bestuur wordt op de Keei-eilanden uitgeoefend door den raat of ratu radja,
pitaan kapitan, ela aai orangkaja, ohiduaan kamponghoofd en andere mindere hoof-
den, als taen jaan familiehoofden, marino en major, terwijl bij regeling van belang-
rijke aangelegenheden in de Mohamedaansche negariën de geestelijkheid en de metu-
duaan of vertegenwoordiger van den vroegsten grondbezitter of oprichter der negari
gehoord worden. Ondergeschikt aan den metuduaan is de ngabsül, die de offers
naar de gewijde plaats draagt De metuduaan mag de visschen sru, sukenjeenniet
eten. Een gezeten huisvader mag dit evenmin. Het bekleeden van functiën geschiedt
volgens het recht van erfopvolging. De besturende hoofden mogen de bevolking niets
in strijd met de adat, lalaen, tegen haren wil ontnemen. Het bekend maken van
bevelen, nawan, geschiedt door een der omroepers, welke de negari schreeuwende
rondtrekt. Wordt iemand opgeroepen om binnen zeker aantal dagen vóór de hoofden
te verschijnen, dan ontvangt hij een stuk touw met een gelijk aantal knoopen^ waarvan
hij eiken dag één moet losmaken. Vraagt de mindere man vergiffenis van een hoofd ,
dan moet hij diens beenen omhelzen en door neuswrijving zijne voeten kussen , zeg-
gende: «duang u sobo u taha ejam,» d. w. z. Heer, vergeef mij; ik omhels uwe beenen.
De inkomsten der hoofden bedragen jaarlijks vijf tot vijftig ijzerhouten planken van
bepaalde afinetingen en dikte. Ook hebben zij vrge beschikking, mits tegen voeding,
over zooveel vrije lieden als noodig zijn om een huis te bouwen , dagelijks voor hen te
visschen , water en brandhout te halen , ook wel om tripang te zoeken. Voorts hebben
de hoofden ten behoeve der negari, of liever van de afdeelingen Ursiwa of tJrlima,
aanspraak op allelilahs, gongs, kanonnen, olifantstanden, koperen bekkens en alle
artikelen van waarde die bij verkoop van prauwen , bij huwelijk of bij het drijven van
handel op andere eilanden verkregen worden. De artikelen , in het algemeen wuur ohi-
ratut of eigendom der negari genaamd, worden door den raat of metuduaan in bewaring
genomen, en deze zijn verplicht daarvan de boeten, die aan de negarigenooten door
andere negariën van de Ursiwa of TJrlima opgelegd worden wegens misdrijven daar ge-
pleegd, als verwonding, moord, diefstal, overspel enz., te betalen. De hoofden worden met
onderscheiding behandeld. Als een gewoon man een raat tot op ongeveer vier meters
is genaderd, moet hij buigende of in gebukte houding loopen; een slaaf behoort
230 DE KEEI- OF EWAABU-EILANDEN.
alsdan te kruipen. Vóór de hoofden zitten de minderen op hunne knieën, debeenen
achterwaarts gebogen, andut natlovak. De aanzienlijken zitten met de beenen kruise-
lings, andut sablak. In tegenwoordigheid der hoofden mogen hunne namen niet
worden uitgesproken en als de minderen hen op weg ontmoeten, gaan zij op zijde,
met de handen op hunne borst gekruist, sableek limaan. Oude lieden, taraan, wor-
den geöerd. Bij het aanspreken van oude mannen moeten de jongeren zeggen: usobo,
wat zooveel beteekent als : met uw verlof. Oude mannen worden betiteld met aed of
mambuun; oude vrouwen met tatee of nendee. Jonge vrouwen ontvangen geene
eerbewijzen, abeleet. Ontvangt men een geschenk, dan moet men dit beruiken , nahu-
mak, ten teeken van dankbaarheid, en later een tegengeschenk geven. De manne-
lijke bewoners mogen de vreemdelingen, die zij in de negari ontmoeten, aanspreken;
de vrouwen is dit verboden. Als geringe lieden elkander ontmoeten, reiken zij elkan-
der hun sirihkoker toe , als eerbewijs en teeken van vriendschap. De grootste beleedi-
ging meak voor een Keei-eilander is , dat men hem in het aangezicht spuwt, of dat
men zijn eigendom vernielt.
De gronden zijn conununale eigendommen van de betrokken negariön en worden
door den metuduaan, den oudsten afstammeling van den oorspronkelijken bewoner,
bewaakt. Het souverein recht van Nederland over deze gronden wordt nergens door
de bevolking erkend. De grenzen, nuhuka nutuun, of watvanejan, steenen teekens
door de ouden geplaatst, bestaan reeds sedert eeuwen en mogen niet worden ver-
anderd. Woeste gronden heeten nangan raan en kunnen door eiken negarigenoot,
met of zonder voorkennis van den metuduaan, ontgonnen worden. De familiegronden,
tuwun, heeten tuwun eer sagugronden, tuwun nuur kalapagronden, tuwun isu
pinanggronden en tuwun uwaar kanaribosschen. De pisang- en ubigronden noemt
men waejaab. Wil men buiten de negari of als vreemdeling gronden ontginnen,
navngee, dan is de vergunning van den metuduaan noodig. De gronden, of liever de
met vrucht- en andere boomen beplante gronden worden geörfd en mogen nimmer
verkocht, verpand of verhuurd worden. Op jacht mag men overal de grenzen over-
schrijden. Het aankappen van hout is vrij en geschiedt met medeweten van den
metuduaan, wanneer men namelijk ingezetene van het bewuste eiland is. Gaat men
op een ander eiland hout verzamelen, dan moet men aan den metuduaan aldaar een
lilah of iets anders betalen , welke artikelen deze als het eigendom der negari bewaart.
Het ontginnen van gronden van padi- en djagongvelden , ook door vreemdelingen,
geschiedt tevens zonder betaling van grondhuur. Als de oogst is afgeloopen, moet de
ontginner de gronden verlaten, na alvorens aan het hoofd der negari één veertigste
of zestigste daarvan te hebben afgestaan. Y66v het ontginnen der velden haalt men
van de plaats, die daartoe bestemd is, een kluit aarde, om door tooverij, nitdaan,
te zien of de plaats geschikt is. Daarop beplakt men een geschilderde kalapa met
DB KEEI- OP EWAABU-EILANDEN. 231
de medegebrachte aarde, antai taromaan, en na den duadleera wuan om succes
gebeden te hebben , klieft men de kalapa m tweeën. Loopen de inwendige kalapadraden
rechts, dan is dit een goed voorteeken; zoo niet, dan moet men een ander terrein
opzoeken. De landbouw is nog zeer primitief. Behalve kalapa en ubi in groote hoeveelheid,
plant de bevolking ook padi kokat en djagong aslaar. De gebezigde padisoorten , kokat
wulwul roode, kokat ngingiar witte en kokat lenuun zwarte, hebben eenen groeitijd
van vier tot zes maanden. De droge padivelden, wae kokat, worden goed gewied,
ravringin nivar. Als zij rijp zijn, worden de korrels van de halmen afgestroopt,
ravuungar, na de hand met boombast of oud lijnwaad omwikkeld te hebben. Van
de djagong bestaat er slechts ééne soort, van drie tot vier maanden groeitijd. Na
afloop van den ubi-oogst plant men op hetzelfde terrein padi of djagong, doch elk
gewas afzonderlijk. Ook plant men twee soorten van katjang tanguun tangtemaar
Phaseolus radiatus, en tanguuntertervuu Phaseolus lunatus, ubis en patatas, waar-
van vele soorten zijn. De aankweeking van moeskruiden aroan en tabak is het werk
der vrouwen. Behalve de metuu bezigen de Keei-eilanders ook de howajar of ver-
bodsteekenen om de producten hunner velden of beter gezegd de kalapanoten tegen
diefstal te beveiligen. De howajar bestaat uit kalapabladen of grassoorten welke men
op eene bijzondere wijze aan de boomen vasthecht. Men legt deze bij voorkeur ten
tijde dat de vreemde handelaren de eilanden verlaten hebben, om eenige maanden
daarna bij hun wederkomst deze weg te nemen, opdat alsdan een ruime voorraad
rijpe kalapanoten kan worden van de hand gezet Drie dagen voor het leggen
der bewuste teekenen valoo howajar wordt aan de gemeente van het voornemen der
hoofden en oudsten kennis gegeven en mag niemand zich daartegen verzetten, waarna
eenige marinos aangesteld worden, om toe te zien dat de howajar-bepalingen door
niemand worden overtreden. Heeft iemand zich daaraan schuldig gemaakt, dan wordt
hij beboet of bij gebreke daarvan vastgebonden om door roode mieren te worden
gebeten, muot kameaar mangkiik. Vreemdelingen betalen hoogere boeten. Wanneer
de marino een howajar-overtreder op heeterdaad betrapt dan behoeft, hij slechts zijn
mes of doek af te nemen en dit bij den raat brengen die den schuldige na onder-
zoek straft Bij ontkenning moet de schuldige zich aan het waterordaal roor utkensaa
onderwerpen. Na het wegnemen der verbodsteekenen haeer howajar, wanneer aan een
ieder vergund is zijne kalapa te verzamelen ontvangt de raat van elk hoofd des
huisgezins, van elke aanplanting die hij bezit een geschenk van vijftien, de marino
van vijf kalapavruchten. Gelijktijdig met de howajar nuur worden op de riflfen de
howajar met eeb of verbodsteekenen tegen het verzamelen van van Holothuriasoorten
ook gelegd.
De betrokkene eigenaars zijn voor de misdrijven hunner slaven aansprakelijk en
behooren de boeten, die in den regel ongelimiteerd zijn, te betalen. In vroegeren
232 DE KEEI- OF EWAABXJ-EILANDEN.
tijd onder de adat lalaen, werden de dieven gestraft met faecale stoffen te eten, en
bij grootere diefstallen met inbraak, hirahan buor, met gelijkmaking der vingers,
door afkapping van den middelsten vinger behalve een door de hoofden te bepalen
aantal rotanslagen. Onder de tegenwoordige adat of adat vamuur zyn de straffen
als volgt, bij diefstal die zelden voorkomt omdat de bevolking zulks als eene
groote schande aanmerkt, sambur, het betalen eener boete, hutaan of hermat-
maan, van drie thails goud ten voordeele van den bestolene; bij verwonding nam-
ngaa worden de aanplantingen en het huis van den dader vernield, of hij betaalt
eene boete van een lilah sadsad, een armband, aa, een olifantstand, vadkajin, een
gong, dadaa en een stuk goud amaas. Deze boete die ten voordeele van den ver*
wonde komt, kan verdrievoudigd worden naar gelang van de zwaarte van het mis-
drijf; bij moord of doodslag saanmaat, of saa larwuur behalve het vernielen der
aanplantingen en huizen, betaalt de dader eene boete als voor het hart een thail
goud, voor het hoofd drie thail goud, voor de beenen twee groote lilah's, voor de
handen twee thail goud, voor de oogen twee thail goud, voor de neus een halve
thail goud, voor de ingewanden een gouden ketting van een vadem lengte, voor de
ribben een gouden ketting of oorhanger voor elk stuk, voor de genitaliën een halve
thail goud, voor de ruggegraat een gouden ketting van een halve vadem lengte,
welke boeten door de hoofden onderling verdeeld worden; bij het uitoefenen van
vleeschelijke gemeenschap, rasweeit, of ngarihi taeran, met eene ongehuwde vrouw
tegen haren wil, een thail goud ten voordeele van den vader der vrouw of van haren
bloedverwanten; bij overspel, naveahor manghoaar, een groote lilah om te voorkomen
dat het huis en de aanplantingen vernield worden, daarna als boete wanneer de
echtgenoot niet den dood van den overspeler eischt in welk geval hij moet worden
ter dood gebracht, twee thails goud en veertig stuks artikelen als, lilahs, geweren,
gongs, olifantstanden, armbanden, ringen enz., voorts de teruggave der artikelen,
die als bruidschat gediend hebben. Een brandstichter, naawun rahan , moet met zijne
familie alle schade vergoeden. Bij bloedschande , taen enweeit ejanan , werden voorheen
de schuldigen in zee geworpen, muot rom luduk. Later worden zij in eene prauw
vastgebonden, ver in zee gebracht en aan weer en wind ten prijs gegeven. Vgf
jaren geleden werd de laatste straf nog aan zekeren Balnü en zijne dochter Vil
toegepast. Heeft een suwanggi iemand ziek gemaakt, dan moet hij drie thails goud
betalen. Oneerbiedigheid jegens de hoofden worden met rotanslagen gestraft. Op het
schelden, marvenan tanat, als reenan vahen, pudenda tuae matris, reenan Msin
vel seng owat, tuae matris clitoris similis est jambosae rubrae en andere obscoene
uitdrukkingen van dien aard, staat eene boete van een thail goud. De verbreking
der sasi of tabu verordeningen howajar wordt met de betaling van een thail maas
geboet. De geschillen in de negariën werden voorheen door de huisvaders gezamen-
lijk afgedaan, thans worden deze voor de hoofden gebracht. Kleme zaken worden in
DE KEEE- OF EWAABX7-EILANDEN. 233
het huis van den raat of metoduaan m het bijzijn der mindere hoofden als ohiduaan
marino en major ex aequo et bono afgedaan. Grootere zaken of misdrijven als ver-
wonding door wapenen, overspel, overtreding der sasi of howajar, overschrijding van
grenzen, twist omtrent het bezit van gronden worden in het negari's huis, eksali,
onderzocht en berecht. De aanklager menlulin, brengt zijne zaak met de noodige
getuigen vaneaan bij den pitaan voor die met hen zich naar den raat begeeft. De
raat laat den beklaagde memsiaan voor zich komen en na een voorloopig onderzoek
beslist hij, wanneer de zaak in de eksali moet worden voorgebracht. Op den bepaal-
den dag verzamelen zich de weerbare mannen gewapend in het negari's huis, de
raat neemt op een zetel tood ewaan plaats tusschen den pitaan en major, de eerste
links, de andere rechts van hem zittende. De overige hoofden met den metuduaan
nemen op andere zetels plaats. De twistende partijen zorgen voor de benoodigde
sagero en sirih-pinang. Als de partijen aanwezig zijn wordt met het onderzoek
mohorak ngarihi een begin gemaakt. De getuigen worden een voor een beëedigd,
door onder blooten hemel te staan en te zeggen, «eh duadleera wuan, johul vang-
waw hir wawa enhaa duad entiwe, johul vangwaw waëd duad enatar haraan,» d. i.
O heer zon maan, ik zal spreken, wanneer ik iemand help kunt gij mij slachten,
help ik niemand dan moet gij mij gelukkig maken. Na onderzoek begeven de hoofden
zich naar een ander huis om te beraadslagen, emloak ngarihi, en keeren terug om
het vonnis in het negarihuis in tegenwoordigheid der bevolking uit te spreken. Voor
de moeite moeten de partijen onder de niet-Mohamedanen elk een varken verstrekken,
dat geslacht en onder de hoofden verdeeld wordt. De Mohamedanen geven een of
twee geiten. De opgelegde boete moet terstond worden betaald, zoo niet dan kan
de gevonnisde bij een der hoofden in dienst treden, terwijl deze op zich neemt
de boete te betalen. Bij afwezigheid van getuigen moeten de partijen zich aan het
waterordaal, utkensaa eumo, onderwerpen.
Aanleiding tot oorlogen zijn het toeëigenen van gronden, beleediging, overspel in
een andere negari, ook wel wanneer eene vrouw in een vreemde negari gehuwd
aldaar beleedigd wordt en zij de benaat meak teeken van schande als een weinig
kabus zaadpluis van den Eriodendron anfractuosum en manuwuun kippenveêren in
een stuk oud linnen gepakt aan hare bloedverwanten zendt. Wanneer eene negari
besloten heeft oorlog, ravuun, te voeren, dan zendt het hoofd aan de tegenpartij
een stuk gabagaba, de benaat karvevan in den vorm van een zwaard. Neemt de
partij de uitdaging niet aan, dan wordt deze teruggezonden. Wil de tegenpartij echter
den oorlog dan wordt in de plaats van de gabagaba een ijzeren parang teruggezon-
den. Daarop wordt de benteng, lutur kotaak, om de negari in orde gebracht, tot
vijf a zes meters verhoogd en er boven op scherpe bambustokken , wuur, geplant.
De vier poorten rechts en links en voor en achter, balik mei u muur, worden be-
234 DE KEEI- OP EWAABU-EILANDEN.
vestigd en sterk gemaakt en links en rechts twee lilahs geplaatst. Trekt men tegen
elkander op, dan worden er sclmnpliederen, raswadu of rasngaan, aangeheven tot
dat men elkander op last van den aanvoerder, tomaat ngarehen, aanvalt De partij,
die de meeste dooden heeft, is de schuldige door den duadleera wuan bevestigd. In
den oorlog worden de personen niet alleen gedood, maar hunne koppen ook afge-
slagen, het vleesch wordt echter niet verslonden en ook de lijken niet verminkt. De
overwinnaar, vuun keen, keert in prauwen met vlaggen, badeer, versierd naar de
negari terug, alwaar getjakaleleed, barbeen, en de siksikar gezongen wordt Voorts
wordt op de tiwal, trom, en dadaa, gong, geslagen, geweerschoten gelost en voeren
de vrouwen dansen, suul, uit Vrouwen en kinderen gaan niet mede ten strijde.
Wanneer vele personen gedood zijn, dan komen de naburige onzijdige hoofden tus-
schen beiden om den strijd te doen staken. Zij planten tot dat emde kalapatakken als
een teeken, welke door niemand mogen worden overschreden. Blijft een der partijen
hardnekkig weigeren om vrede tè sluiten, dan wordt deze door de overige negariën
ook door kracht van wapenen, tot rede gebracht De onzijdige hoofden zenden als-
dan boden uit naar den overwinnaar met het voorstel vrede, lulin, te sluiten. Dit
wordt gewoonlijk aangenomen, mits de verliezende partij, vuun saa, eene kleine
boete zonder medeweten echter van het hoofd betaalt Op den bepaalden tijd van
pacificatie komen de hoofden der partijen op eene bepaalde plaats bijeen. Een
kalapablad wordt door een der onzijdige hoofden hun ter hand gesteld. Dit in
de handen houdende roepen zij uit: «duadleera wuan ursiwa urlima ukum larwuul
ngabal vitsuun ratan munturat nung howajar i, hir kidin niariak nung howajar i
muut vauran subuum earan rat lanit, vama nganenee dunjai aheratnam tanang i,»
d. w. z. De heer van het heelal de Ursiwa en Urlima zullen mij straffen wanneer ik
mijn verbond verbreek; wanneer de tegenpartij dit verbond niet aanneemt dan moet
zijn hoofd op den grond , zijne voeten boven gelegd en de negari gestraft worden m
deze en in de toekomende wereld. Hierop wordt het kalapablad voor elk der partijen
in tweeën gescheurd, saweak howajar ohoi anruu, en neemt ieder zijn gedeelte
huiswaarts. Bij het sluiten van vrede worden ook wel feesten, mirin, gevierd, doch
voor elke partij afzonderlijk, de vlaggen worden alsdan nedergehaald , de toover-
middelen krachteloos gemaakt en een feestmaal aangericht Onder het eten waar-
schuwen de oudsten de jongeren om onderling niet te twisten ofte strijden. Negariën
die in vroegeren tijd met elkander een verbond van wederzijdsch hulpbetoon hebben
gesloten, bel, en dit door het drinken van bloed bevestigd, mogen geene oorlogen
voeren. Het zoogenaamde koppensnellen is sedert eeuwen niet meer in gebruik. In
vroegeren tijd was een ieder verplicht op de vreemdelingen jacht te maken en hunne
koppen te snellen. Thans geven de vreemdelingen tomaat warwuhun van hunne aan-
komst aan de hoofden kennis, huren eene woning naar wederzijdsch goedvinden en
kunnen zoolang op het eiland ongestoord blijven als zij dit verkiezen. Zij worden
DE KEEI- OF EWAABU-EILANDKN. 235
ook ten eten gevraagd, doch niet in tegenwoordigheid der vrouwen. De door de be-
volking gebezigde wapenen zijn klewangs, asbad; pijl en boog, taemar; pieken,
ngangaa; krissen, saribat, kromme klewang, suruk. Slechts enkelen zijn in het bezit
van vuurwapenen.
Bij verloving, nungwate, is het de gewoonte dat de man een thail maas aan de
ouders van het meisje schenkt waarvoor hij een zijden sarong of omslagdoek terug-
krijgt Tijdens de verloving heeft de man gemeenzamen omgang met zijne aanstaande
echtgenoot Hij is tevens verplicht alles wat hij verdient aan het meisje te schenken.
De wate, verloofden, geven elkander geene ringen of buikbanden. Alleen lieden die
met elkander den coïtus uitoefenen zonder het voornemen om met elkander te huwen
geven elkander een weinig haar, ook wel van de pubes als teeken van trouw. Als
bewijs van liefde, benaat vangnanan, zendt een meisje nu en dan wel eensirihblad
waarin een stukje pinang ingewikkeld is in het verborgen aan haren minnaar. Wil
zij echter hare intieme betrekking verbreken, dan zendt zij ook zulk een pakje als
teeken van verachting, benaat ramahitü, maar met het sirihblad omgekeerd. Voor
het huwelijk, ravao, is het gebruikelijk de watwilin, huwelijksonkosten te betalen.
Arme lieden van denzelfden stand mogen een matrimonium injustum sluiten of zonder
bruidschat huwen, doch dan volgen de kinderen de moeder. De mannen geven de
voorkeur aan goed gebouwde krachtige vrouwen. De bruidgift bestaat voor den aan-
zienlijke uit een thail goud, sidsidak, voor het aanbieden der hand; een thail goud ,
autetear, als geschenk voor de moeder; drie thail goud, maas un, voor de slavin
die de vrouw zal volgen; een thail goud, sumutuk, voor de vrouwen die langs den
weg staan; een thail goud, mas tahalim, voor de vrouwen die de hand van de vrouw
bij het huwelijk vasthouden; een lüah en een maas wajarai, voor de slaven en
slavinnen die de vrouw hebben opgepast in hare jeugd; een maas en andere goud-
en zilverwerken, nutuk hadang, voor de vrouwen die vóór de trap staan om het
binnentreden van het huis te beletten; drie thail goud, vetar kaniu, voor den vader
die zijn dochter opgevoed heeft, tegen een contra-geschenk, aje, van een zijden om-
slagdoek, heman aje. De eigenlijke bruidschat, ngaban taewan, bedraagt drie groote
koperen lilahs, een kanon, dertig kleine lüahs, twintig gongs in soorten, twintig
vuursteengeweren , twee of drie olifantstanden, dertig of veertig stuks gouden of
zilveren armbanden, tot een totaal aantal van driehonderd stuks. Na het huwelijk
geven de ouders aan de vrouw mede drie- tot vijfhonderd stuks lijnwaden van ver-
schillende soorten en lengte. De mindere lieden betalen slechts drie of vier lilahs,
drie of vier gongs, twee of drie geweren, vijf of zes gouden en zilveren armbanden,
een olifantstand en zooveel rijksdaalders tot een totaal aantal van veertig stukken.
Tot de bijeenbrenging dezer artikelen helpt de familie. Als de bruidschat voldaan is
wordt het huwelijk, ravao, gesloten en feesten gevierd. Gedurende het feest zitten
236 DE EEEI- OF EWAABU-EILANDEN.
de gehuwden naast elkander en eten zamen uit een houten bak van een en dezelfde
plek, eerst de man en dan de vrouw, daarna verwisselen zij fijngekauwde pinang.
Drie dagen slapen, entub ngeel dei teel, de jonggehuwden met eene oude vrouw,
ubuntu, bloedverwante der vrouw, tusschen hen in; ook wordt door de jonggehuwde
vrouw wel een kind dat nog niet kan loopen, ejanan kakahai, in het slaapvertrek
binnengebracht, om tusschen haar en haren man te liggen, terwijl de gasten daar
buiten de siksikar zingen. Het plaatsen van een kind wordt zoolang herhaald , donec
concubuerint, sedent^s coïre solent. Is de bruidschat in haar geheel betaald dan is
een matrimonium justum gesloten; de jonggehuwden gaan naar de woning van den
man en de kinderen volgen daarna den man of diens familie. De schoonouders, ubung
taraan, mannelijke en ubung tee, vrouwelijke worden geëerd, de schoonzoon, nun-
getan , mag hen echter niet bij den naam noemen. De schoonouders mogen ook den
naam van den schoonzoon niet uitspreken. Het is een man niet verboden drie tot
vier vrouwen te huwen. Bijzitten zijn onbekend. In vroegeren tijd leefden de vrou-
wen met meerdere mannen en volgden de kinderen de moeder. Door het buit maken
in den krijg van vrouwen worden deze als het eigendom der mannen geacht en
volgden de kinderen den vader. Oorlogen werden er gevoerd om vrouwen te rooven
en daardoor den stam te vergrooten. Echtscheiding heeft meermalen plaats. Heeft de
vrouw overspel bedreven dan heeft de man het recht de vrouw te verstoeten, mits
de bruidschat terugbetaald wordt. Is deze verdeeld dan is de familie solidair ver-
plicht dezen weder bijeen te brengen.
Wanneer de eerste verschijnselen van zwangerschap, naveu of ewun,zichvertoonen,
worden de bloedverwanten daarvan verwittigd, doch geene feesten gevierd. Dit ge-
schiedt eerst na den veertigsten dag der bevalling, nadat de moeder heeft gebaad,
navliru, en het kraamhuis is in gereedheid gebracht om gasten te ontvangen. De
bevalling, entevul, heeft, ten emdehetperinaeumniette doen scheuren, zittende plaats.
De placenta, nibib, wordt in een aarden pot met keukenasch in een wawu boom Ficus
altimeraloo Rxb. tusschen twee takken bewaard. De navel, vuhar, wordt nadat de
placenta buiten is gekomen met een stuk bambu wuur, afgesneden, een tot twee
palmen van de buik. Na de geboorte wordt het kind met warme kalapamelk, roman
ngane, en daarna met lauw water gebaad, verder het lichaam door eene oude
vrouw gekneed om het kind sterk te maken. Het kind wordt op een soort hard
uitgehold kussen gelegd, om aan het achterhoofd een ronden vorm te geven, en is
de moeder nadat zij een decoct van Carica papaya heeft gedronken, verplicht met
haren rug en hare pudenda tegen het vuur te gaan liggen. Bij moeielijke partus
wordt om de dolores te bevorderen het haar der vrouw in haren mond gestoken of
worden haar walgelijke dranken toegediend om neiging tot braken op te wekken.
De meeste vrouwen bevallen echter in het bosch zonder eenige hulp. Na het kind
XXIV.
B1Z.2S6.
DE KEET- OP EWAABU-EnJLNDEN. 237
gebaad te hebben, keeren zij in hare woningen terug, om tegen het vuur te gaan
liggen. Tijdens de bevalling mag een ieder het huis binnentreden. Na den afloop
daarvan komen de vriendinnen en vrouwelijke bloedverwanten om geluk te wen-
schen. Zij zeggen alsdan var vone taen ejanan laeelan, terwijl de kraamvrouw met
osob beweon e, zeer verplicht, antwoordt Voor den partus mag de zwangere, de pica
hebbende, alles eten wat zij verlangt, na de bevalling tot den dertigsten dag is het
der vrouw verboden, zout, masin, scherpe of gekruide spijzen en visch te nuttigen.
Haar voedsel bestaat uit in het vuur gepofte, ubi en pisang. Door toovermiddelen,
daan, beweert men te kunnen zien of een vrouw een jongen of meisje zal ter we-
reld brengen. Wanneer een pasgeboren kind onrustig slaapt, of moeielijk ademhaalt,
huur kanaad, dan is het een teeken bij den jongen dat de vader, bij het meisje
dat de moeder kwaad bedreven . heeft, of de opening die een zekere soort van
krabben, kalahebar, gewoonlijk maken hebben verstopt, of dat de vader den vogel,
toruut, met een pijl heeft gedood. Om een pasgeboren kind voor ziekte te behoeden,
wordt na den tweeden dag pijl en boog, zoomede een houten zwaard met kalapa-
bladen omwonden onder het huis, in het midden daarvan, opgehangen. Ook wordt
het werktuig om vuur te maken, dasuwail leav na driemalen daarmede de midden-
palen van het huis geslagen te hebben, onder het huis geplaatst. Het kind wordt
eerst door eene andere vrouw zeven dagen gezoogd, onto suswahan, daarna door de
moeder, die verplicht is aan de vrouw die geholpen heeft, een geschenk te geven.
Nadat de tanden, nivan, uitgebot zijn, begint het kind sagu en ubipap te eten. Drie
maanden achtereen wordt het kind dagelijks na het baden met olie gemasseerd of
gekneed. Na den dertigsten dag wanneer de moeder na het baden van de rivier of
waterbron huiswaarts keert, wordt het kind door eene oude vrouw, die het kind
totdat het eten kan verzorgt, uit het huis gebracht om daarmede vóór de trap te
gaan zitten. In het huis hebben de bloedverwanten en bekenden zich verzameld om
feest te vieren. In tegenwoordigheid der moeder laat de oude vrouw de voeten van
het kind op den grond rusten. Dit gedaan hebbende brengt zij het kind weder in
huis en wordt tot de naamgeving, navrinün overgegaan. Om een gelukkigen naam
te vinden, wordt eene jonge kalapa in tweeën gekloofd en de beide helften in een
wan gedaan. Daarna bidt een der oudste bloedverwanten het volgende; «duadleera,
wuan, nit enlaai nit iamang ubung, unturat nuuri kuti,» d. w. z. Heer zon maan,
geesten der voorvaderen, vestigt uwe aandacht op deze kalapa. Voorts maakt hij
met de wan eene beweging, om de kalapahelften te zien vallen. Vallen deze beiden
open dan brengt de bestemde naam ongeluk aan, valt de rechter helft open, vati-
garak, en de linkerhelft dicht, ngovang, dan is zulks een goed voorteeken. Deze
handeling heet aheluit Na de naamgeving worden eenige korrels gekookte rijst op
het voorhoofd, de schouders en armen, van het kind gekleefd en neemt de moeders
broeder het kind op, brengt dit naar beneden en laat het met den rechtervoet op
238 DE KEEI- OF EWAABU-EILANDEN.
den grond rusten. De bewoners der omliggende huizen roepen alsdan driemalen
achtereen «memaan kuv,» d. w. z. hoe heet hij of zij en de persoon antwoordt:
«memaan Jeomartili,» d. w. z. hij heet (bijv.) Jeomartili, of een ander. Daarop
worden alle negari-kinderen op rijst, zonder iets meer, onthaald. Wanneer het kind
kruipen kan, gaat de moeder een bezoek bij de bloedverwanten afleggen , om geschenken
te ontvangen. Tweelingen, ejanan deden, zijn niet zeldzaam en worden als een geschenk
van duadleera wuan aangemerkt. Het gebeurt ook menigmaal dat er kinderen met
helmen, nikawun, geboren worden. Deze wordt gewoonlijk boven het hoofd met een
stuk bambu opengesneden en met de placenta bewaard. Zwangere vrouwen mogen
overal zonder vrees, ambobar, rondloopen, maar mogen in zaken geene getuigenis
afleggen. Gedurende de zwangerschap of lactatie is het volvolik, verboden, de vrouw
tot vleeschelijke gemeenschap over te halen. Om kinderen rustig te doen slapen, be-
strijkt men het lichaam met fijngestampte bladen van den matikasluunboom, met
water vermengd. Gebrekkige kinderen worden even als de gezonde behoorlijk ver-
pleegd. Om zwanger te worden, gaan de vrouwen op de graven harer voorouders
offeren. Na de geboorte van het eerste kind krijgen de ouders van de overige negari-
genooten eenen anderen naam, als Bad ejamam vader van Bad, Bad renan, moeder
van Bad etc. Elke man, die met eene vrouw coïtus heeft uitgeoefend, erkent het kind
als het zijne. Bij geschillen daaromtrent worden deze door toovermiddelen uitgemaakt
De eerste tanden, die afvallen, worden door de kinderen op het dak der woning ge-
worpen. Grooter wordende krijgen de jongens onderricht in het vervaardigen van
prauwen en het bouwen van huizen, de meisjes in alle vrouwelijke werkzaamheden
behalve de dochters der meer gegoeden, die het huis niet mogen verlaten.
Epidemische ziekten, benakit, ontstaan, doordien er personen in de negari aan-
getroffen worden die bloedschande hebben gepleegd, den coïtus met de vrouw van den
broeder of met hare zusters hebben uitgeoefend; voorts door ongerechtigheden, door
de besturende hoofden gepleegd. Gewone ziekten worden veroorzaakt door de huwaang
of 'suwanggi, door booze geesten of door lieden die het een en ander in den
grond aan den hoofdingang van het huis, en waarop de lijder getrapt heeft, of wel
onder het uitspreken van verwenschingen een jonge kalapa, rinin, waarin rudrud.
ziekte aanbrengende kruiden, ai waar, boomwortelen, wat iav, stukken kwarts, kokat,
bibun, padikorrels etc, verborgen zijn, bij de hoofdpaal, lür rahan, begraven hebben,
Ook kan men iemand aan hydropsie doen lijden door een stuk sagu te betooveren
en dit in zee te werpen. De zieken, mang ulirsuhut, worden door de bloedverwanten
naar behooren verpleegd. Het woord suhut beteekent ook booze geest, dus door den
booze bezeten. Vele zieken verhuizen, sidak rahan, ook naar andere woningen om
de booze geesten te misleiden. Men beweert dat hierop gewoonlijk genezing, nahaar,
volgt. Om eene ziekte uit een huis te verdrijven worden vier soort wortelen, alleen
DE KEEI- OP BWAABU-EILANDEN. 239
bij den ouden van dagen bekend, aan den middenpaal onder het huis vastgehecht.
Het schenden van wawu Ficus altimeraloo Rxb. boomen of het doen van natuurlijke
behoeften onder zulk een boom kunnen ziekte veroorzaken, omdat de geesten die daar
hun verblijf houden vertoornd, rasian, worden. Bij gezwellen etc. wordt het bedorven
bloed, laran mat, of anwaet, ook door oude vrouwen uitgezogen, aroan aran mat.
Lepra benakit ngarsuhun ontstaat door overerving, ulsuu heet naeb, of pokziekte
door besmetting. Gewone ziekten, vooral koortsen, rarur, tracht men te genezen
door bij het vuur te gaan liggen, mavraran, ook in rook van gebrand gras. Bij oog-
ziekten gebruikt men de sap van de Lycopersicum esculentum bladen. Wanneer naar
hunne meening door tooverij is gebleken dat een vreemd voorwerp, bijv. scherpe
steenen, stukken koraalsteen, schelpen, beenderen, graten, enz. door toedoen van
een suwanggi in het lichaam aanwezig is, nemen de oude vrouwen de bladeren van
den bubuk heman tavit boom, stampen deze fijn en maken vervolgens met het blad
van den rewajar roan op eene eigenaardige wijze, de zieke plek koel. Daarna sme-
ren zij de fijngestampte bubuk heman tavit er op en manipuleeren op dusdanige
wijze, dat bedoelde voorwerpen op de legerstede of mat van den zieke vallen. Deze
voorwerpen worden na twee dagen in het water gelegen te hebben, weggeworpen.
Om eene ziekte uit de negari te verdrijven richt men eene stellage , rereak , aan het
strand op en plaatst daar allerlei spijzen en dranken. Nadat de metuduaan in
tegenwoordigheid der bevolking zijne verwenschingen heeft uitgesproken begeeft zij
zich hardloopende gelijk vluchtenden naar de negari in hare woningen terug. Krank-
zinnigen, hiran voar, worden niet gerespecteerd. Deze ziekte ontstaat door invloeden
van booze geesten of door overerving even aJs de epilepsie, nas irit Om de booze
geesten te verdrijven brandt men fijngeschrapte buflfelhorens en afgesneden hoofdhaar
der Papua slaven, omdat de stank daarvan voor geesten ondragelijk wordt geacht
In den tijd van kentering, wanneer vele koortsen heerschen, verzamelt de metuduaan
de offers der negarigenooten en brengt deze op plaatsen waar hij het goedvindt.
Een doodgeboren vrucht wordt in fijn wit lijnwaad, gezamenlijk met de placenta,
gewikkeld en in het bosch tusschen de takken van den wawuboom geplaatst. Ge-
storven zuigelingen worden ook met wit lijnwaad gewikkeld en in een doos, akbilin,
in de nabijheid van een kruisweg, deed hanga, begraven. De nitu of zielen dezer
kinderen blijven op de plaats waar zij begraven, tiwak, worden rondzwerven, doch
doen geen kwaad. Sterft eene vrouw tijdens de bevalling, terwijl het levend kind
niet ter wereld kan gebracht worden, dan wordt het kind in de baarmoeder dood-
gestoken, opdat de vrouw geen bumbun anak, of pontianaq wordt en haren man
vervolgt om hem te emasculeeren. Vóór de begrafenis komen de bloedverwanten en
vrienden bijeen om treurliederen aan te heffen. Sterft een aanzienlijke, hetzij man of
vrouw dan wordt het lijk na gereinigd te zijn behoorlijk in dubbele lakensche en
240 DE EEEE- OP EWAABU-EELiLNDEN.
zijden kleederen door de oudste familieleden daartoe verstrekt, gekleed, met gouden
oorhangers en ringen in een ijzerhouten kist met snijwerk versierd van twee meters
lengte, een meter hoogte en een meter breedte gelegd, met het hoofd en de voeten
op kussens, terwijl rechts en links eveneens kussens geplaatst worden. De kist wordt
met zeven verschillende soorten lijnwaad belegd. Aan het hoofdeneind worden vijf bingan
ham, borden uit den vroegeren tijd, aan het voeteneind twee en rechts en links van
het lijk een daarvan gelegd. Behalve deze wordt nog een bord met eetwaren, banao,
rijst, sagu, gebak, gesuikerde kanari, rijpe pisang, een gebraden visch, en een glas
akalas met water in de kist geplaatst, voorts voor de mannen een parang ngeer,
een mes ngiw, een bijl saw, een boor vaat, een beitel avtetat, een passer song, een
houten hamer wau en een sirih-doos luw manaeran, met toebehooren, terwijl de
vrouwen hare dagelijksche gereedschappen en benoodigdheden als garen, naalden,
etc. medekrijgen. Daarna wordt de kist met yzeren spijkers dichtgemaakt. De kist
hermetisch gesloten zijnde wordt van vijf maanden tot een jaar in het huis bewaard.
Vervolgens viert men drie nachten achtereen de vatnanit, feest der geesten. Het
hoofd van den overledene moet ten zuiden liggen. Op het graf wordt na de begra-
fenis aan het hoofdeneind geplant een tak met bladeren waaraan een tros pisang,
een suikerrietplant en een bord worden opgehangen , voorts twee kalapa aan het hoofden-
eind en twee aan het voeteneind en een zonnescherm in het midden des grafs ge-
plaatst Velen versieren het graf ook uitwendig door langs houten staken wit lijnwaad
als gordijnen te hangen. Op het graf wordt later een sierlijk kistje in den vorm van
een huis de wangwaen, op een paal geplaatst, waarin eens in de maand of om de twee
maanden wanneer iemand van de familie ziek wordt, of men eene reis moet onder-
nemen, aan de ziel, engmaan of angmaan, die alsdan den naam van nituofninitui
draagt, eten wordt voorgelegd. De zielen der afgestorvenen begeven zich naar de
eilanden Baeer en Ohimaas. De mindere lieden worden op gelijke wijze, maar met
minder omslag en uitgaven, begraven, vooral wanneer hunne familieleden niet in staat
zijn de onkosten te dragen. De afstammelingen der alhier geïmmigreerde Papua's be-
waren de beenderen hunner dooden in grotten of daarvoor ingerichte woningen,
alwaar de nitu hun verblijf houden. Als teeken van rouw loopen de vrouwen een
geruimen tijd met loshangend haar en de mannen zonder hoofdbedekking. Sterft een
der hoofden, dan mag er in een maand niet gezongen, en mogen geen feesten
gevierd worden.
Na den dood van den vader heeft de moeder het recht over al de nagelatene bezittingen
en eigendommen. Bij een tweede huwelijk verliest zij dit recht en treedt de oudste
zoon op. De erfenis nivreaan of luwtaw wordt niet altijd verdeeld. De moeder of oudste
broeder kunnen echter des verkiezende iets aan de jongere kinderen afstaan. Velen hebben
de gewoonte om voor hun dood iemand onder de mannelijke bloedverwanten te benoemen
DE KEET- OF EW^AABtT-EtLANDEN. 241
om ZOO iiet noodig mocht zijn, de erfenis onder hen te verdeelen, rahaan avateteen. De
oudste zoon krijgt alsdan het drie vijfde, de moeder en de overige kinderen het twee vijfde
gedeelte. Een vaste maatstaf bestaat er evenwel niet De familieraad nu en dan bijgestaan
door de hoofden heeft in zake verdeeling van erfenis de beslissende stem.
De bevolking van Eeei is over het algemeen zeer gesteld op zang en dans. De
gewone liederen, die onder begeleiding van derabana, arbaan, of kleine ti va gebruikt
worden, heeten siksikar ngel-ngel, door mannen en vrouwen, siksikar marwehe be-
laan, door mannen en siksikar sosoi, sokaat en baoot door vrouwen alleen gezon-
gen. Gewoonlijk zijn deze liederen extempore's van allerlei inhoud, die men bij het
vieren van feesten als huwelijk, het dekken van een huis, het betrekken van een
nieuw hnis en het te water laten van een prauw hoort. Het dansen, hebeen, ge-
schiedt op velerlei wijzen. Men telt meer dan veertig soorten in de eene negari
meer, in de andere minder, terwijl de hebeen van de eene niet in de andere negari
mag worden uitgevoerd. Onder de meest gebruikelijke zijn, de hebeen asbmgar of
de gewerendans, door mannen in twee tegenover elkander staande rijen onder het
opheffen al rigore di tempo van de geweren en het voor- en achteruit met de
voeten trappen, met begeleiding van den gong en tiva en het zingen van de siksikar
asbingar; de hebeen saribat, of de krissendans, door mannen en vrouwen in een
onbepaald aantal uitgevoerd, waarbij men de krissen uittrekt en daarmede steekt,
onder begeleiding der tiva en het zingen van de siksikarjamanni saribat; de hebeen
basaar, door mannen en vrouwen in een kring, in de handen houdende en zwaaiende
een zakdoek en een kalapa takje , ten einde de negarigenooten , die op zee zich be-
vinden, gnnstigen wind te bezorgen, onder begeleiding der tiva en het zingen van de
siksikar basaar; de hebeen sosoi, de dans, waarbij de armen en beenen voor- en
achterwaarts bewogen worden, alleen door vrouwen bij vertrek der prauwen onder
begeleiding der tiva en het zingen der siksikar sosoi; de hebeen luus, de vogeldans
den Haliaetus leucogaster nabootsende , door mannen en vrouwen met uitgestrekte armen
en met het hoofd voor en achter bewegende op de wijze van den vogel, die in zee een
viseh oppikt, onder begeleiding der tiva en het zingen van de siksikar luus; de
hebeen sangongoo, of de kapellendans door mannen en vrouwen in elke hand een
waaier vasthoudende en de bewegingen van een kapel nabootsende onder begeleiding
der tiva en het zingen van de siksikar sulsul; de hebeen lek, of de apendans, door
mannen die de allures der apen nabootsen , onder begeleiding der tiva en het zuigen
van de siksikar jako Uala; de hebeen ail of de vischlijndans door mannen de hande-
lingen van iemand, die met een lijn vischt, volgende onder begeleiding der tiva en
het zingen der siksikar taltalawatu; de hebeen sabiaan, of de dans waarbij de be-
we^gen onder het bidden der mannen, die de mohamedaansche godsdienst belijden,
nagebootst worden, onder begeleiding der tiva en het zingen der siksikar sabiaan;
16
242 Ofi KEEf- OP EWAABÜ-KfLAKOEK'.
de bebeen sum, of de reigerdans door mannen, die in het wit gekleed zijn en de
bewegingen van den reiger nadoen, onder begeleiding der tiva en het zingen van
de siksikar andan en meer andere gelijk de bebeen walwalbasoin, of de sago-
bereidingdans; de bebeen angbebib, of de bokkendans; de bebeen nejabaar, of de
vleêrmuizendans ; de bebeen hewhew taat of de dans van den sagerodief, alle de
betrekkelijke bewegingen nabootsende. De dansen zijn zeer eentonig, evenzoo de
muziek. Mannen en vrouwen zijn tevens liefhebbers van het opgeven van raadsels,
sobtu, van stoeien en jokkemijen, navlood en lachen, malmaalid, veel onder elkan-
der. Ook zijn zij gewoon elkander schimpnamen te geven als antaiduus, gij kreupele,
naskebau, gij manke; mat tdsu, gij blinde. Het dobbelen, arbeen kaliliuk , door geld
op den grond te werpen of jujuir, door het in de handen te schudden is in den
laatsten tijd toegenomen , ook het schaakspelen , arbadaan genaamd. De zoogenaamde
tjakalele, naskukil, is weinig in gebruik, alleen na terugkeer van den oorlog. Ook
speelt men de intuuv nahaak, of het schermen met pijl en boog. De kinderen spelen
met de neot, kalapabladeren , die door den wind in een ronddraaiende beweging ge-
bracht worden, jojoër steenen knikkers en met de haboo, kleine prauwen langs de
stranden.
De kosmologische verschijnselen kunnen niet worden verklaard. Bg zonsverduiste-
ring leeran mat, denkt men dat er een groot ongeluk zal komen. Op Nuhujuut zegt
men echter dat de zon alsdan met pijl en boog beschoten wordt door de booze
geesten Tahaweng en Wureng, die op den berg Wuar Booh un verbluf houden. De
oorsprong van den regen doos, wind niot of niut, bliksem envitik, donder navdod,
regenboog sasatian, kan niet worden opgegeven. Aardbevingen ontstaan door de be-
weging van naang, een draak die in de aarde woont, volgens anderen, doordien deze
tegen het touw, waaraan de Eeei-eUanden als het ware voor anker liggen, stoot
Dondersteenen sasaot dadaan, worden beschouwd als partes genitalium tonitru, quae
propter vim vel violentes conatus in coïtu factos disjectae et dispersae sunt De
sterren daar, ook wel de teleowar de morgenster, worden aangemerkt als de kinderen
der maan, die na de maandelijksche bevruchting door de zon zich vermenigvuldigen.
De maan is naar de volksmeening bewoond. Men beweert dat de man Karmas en
de vrouw Dit, daar onder een sirih-boom, naan ngaen, hun verblijf houden en dat
de slavin Iriwunm met een stok altijd door sirih-bladen plukt. De dag wordt ver-
deeld in hamar dag en daedaan nacht. Voorts in asmeread, 's morgens vroeg, leer
navruaan middag, leer wahan avondschemering, an utanhowaan hamar middernacht,
manutarkukiu, het hanengekraai , kokot nubaan de tyd dat de kinderen en lalaait
nubaan dat de ouderen zich ter ruste begeven acht en tien uur 's avonds. De tyd-
verdeeling of tijdbepaling geschiedt niet door uren maar wordt vastgesteld als: de
tijd die noodig is om de pinang rood te kauwen, beor nabtahan, of om ubi gaar
DK ircEt- OP EWAABü-mjiNDEfr. 243
te koken, een man nabtahan. De windstreken heeten timnr oost, warat, west,
madmaar noord, en taraanan znid.
Behalve eenige goudwerken uit den ouden tijd worden nog als nivreaan of artikelen
die niet mogen worden Yerkocht, aangemerkt, de bingan saam, bingan ngiim, bin-
gan knum, bingan arbetroaan en bingan manlaan, zijnde borden of schotels van
Oostaziatischen oorsprong.
ZEVENDE HOOFDSTUK.
DE AARÜ-ARCHIPEL.
Ligging. Geogrsphisclie Terdeeling. EilMiden. Foimatie. Kaaalen. Moermon. Voetpaden.
Ankerplaatsen. Riffen. Moeion. Klimaat Belangryke negarien. Unia— Urlima. Bevolking.
Taal. Zang. Traditifin. OeBckiedenia. Phjsiscke, intellectneele en moreele eigeniohiqipen.
Venninking liohaam. Standen. Adel, ryken, slaTon. Caltns. Bygeloof. Droomen. Eed.
Aanleg negarifin. Hnisbonw. Huisraad. Arbeid mannen en Trouwen. HandeL Artikelen
Tan rOkdom. In- en uitToer. Voeding. Kleeding. Bestuur. Afdoening laken. Straffen. In-
komsten koofden. Plichtplegingen. Grondeigendom. Landbouw. Oorlog en Trede. VerloTing.
Huweiyk. Zwangerschap. BcTaUing. OpToeding kinderen. Ziekte. Dood. Begrafenis. Rouw.
Erfenis. TgdsTerdeeling. Telling. Maten. Koamologische begrippen. Oomgai en Tungu.
De Aaru, volgens de oorspronkelijke bevolking Djaraja of Djueeri, archipel, die
tusschen 134*^ en 135*^ 10' Oosterlengte van Greenwich en tusschen 5° en 7*^ 5'
Zuiderbreedte ligt, bestaat uit twee-en-twintig groote en drie-en-zeventig kleine ei-
landen.
De groote eilanden zijn Gurialao of Wurialao, Kola, Kulur, Wokam, Udjir,
Wasir, Warnar, Duar of Aduar, Kobroor, Maikoor, Tarangan, Kumul, Watulei,
Mariri, Lola, Djambuae, Dangar, Barakai, Bendjurung, Tutuldjurung, Eongampani
en Eereei. De kleinere heeten Djedan, Wanan, Malamdidin, Kulamamul, Baena,
Rewong, Manutai, Menlau, Eleel, Ngawap, Palpalnguol, Marwaria, Tagur, Mangan,
Pagaraja, Waiia, Sewer, Djorsian, Kumera, Amaria, Mara, Ngarbal, Karowairaja-
Watulei, Karowairaja-Mariri, Batukapal, Laga-lagar, Em, Epar, Ngomo-ngomor,
Kulamaimain , Boun, Werlau, Balbal, Baragan, Djuwau, Gölordin,Bambu, Gorgor,
Maarkol, Kotebei, Maardjindjing , Maar, Djee, Babi, Arkamesi, Terboul, Koreil,
Warmalmesi, Goler, Karawai, Uka, Djoradidin,Panaesa,Lama,Kuldjavana,Kaipaa,
Karangkula, Ngomgor, Djaodi, Ena, Karang, Ngabardamlu , Batugojang, Irem,
Babi, Lomar, Meirang, Daokai, Wangal, Siwaria, Buar, Ngoba en Toba. De be-
woonde eilanden zijn, Wurialao, Kola, Kulur, Wokam, Kongampani, Sewer, Wasir,
XJdjir, Warnar, Aduar, Kumul, Watulei, Djorsian, Mariri, Kobroor, Maikoor, Ta-
rangan, Kereei, Lola, Djambuae, Ngomo-ngomor, Gorgor en Barakai.
DB AARU-AECHIPEL. 245
Al deze eilanden zijn door riffen sa-aaru omgeven. De eilanden Wurialao, Kola,
Wokam, Eobroor, Maikoor en Tarangan, die in de richting van het noorden naar
het zuiden liggende, overdwars door vijf zoutwater kanalen van ongeveer vijf-en-
twintig tot achthonderd meters breedte en van drie tot vijf meters diepte van elkander
gescheiden zijn, kunnen als het, door locale opheffing, hoogste gedeelte worden aan-
gemerkt Deze hoogte bedraagt echter geen dertig meter, uitgezonderd enkele plekt
ken, of geïsoleerd opgestuwde massa's aan de oostkust en aan de zuidkust van
Tarangan, alwaar de bodem tot meer dan vijftig meters zich verheft en tal van
sporen van plioceen tertiaire formatie worden aangetroffen. Het \3ge gedeelte is
golvend, wellicht het gevolg van eene succusorische schudding tijdens de opheffing,
waaraan door verbrokkeling van het geheel ook het ontstaan der kanalen moet worden
toegeschreven. Op dit gedeelte vindt men overblij&elen van Meandrinen, Astraeen,
Madreporen en Poriten. Het bestaat overigens grootendeels uit brakwater moerassen ,
alwaar Solenaceaeen of scheede schelpen, die tot voeding der bevolking dienen, in
groote hoeveelheden voorkomen. De Aaruer zegt, het land bestaat uit galakan vavsi-
patu, modder en koralen. Uitgestrekte moerassen vindt men op Wurialao^ Eulur
Kola, voorts op de oostzijde van Wokam bij Arenlao, Kabramsel, Karawong en
Sewer, verder op Kobroor. Het grootste eUand is Tarangan, daarop volgen de
kleinere Kobroor, Wokam, Maikoor, Kola en Wurialao. De doortocht van Kola tus-
schen Wurialao en Kola is de breedste, daarna die van Kobei of Badjendjina, tus-
schen Kobroor en Maikoor. De doortocht van Sisirgatu of Sisirwat tusschen Kola
en Wokam, van Manambae of Navar, tusschen Wokam en Kobroor en van Mai-
koor tusschen Maikoor en Tarangan gelijkt in breedte op elkander. Hooge bergtoppen
worden niet aangetroffen. Deze eilanden zijn rijk aan water dat echter brak en
bruin van kleur is. Groote rivieren zijn er niet. De grootste rivier vindt men op
Kobroor en heet Maarermar. Voetpaden , over koraalsteenen en door moerassen aan-
gelegd, vindt men op Wamar, Wurialao, Kola, Wokam, Kobroor, Maikoor en Tar
rangan van de eene negari naar de andere. Deze paden zijn echter meestal onbruik-
baar. Van wege de ondiepte vindt men bij deze eilanden overal ankerplaatsen zoo-
wel voor schepen als voor prauwen. De oostmoeson met standvastige, zuiden- en
zuidoostenwinden, heerscht van Mei tot October, de westmoeson gewoonlijk met zware
onweders uit het Noorden en Noordwesten, van November tot April Aardbevingen
komen zelden voor. Het klimaat is gezond.
Behalve de grootere meer belangrijke negariën vindt men op deze eilanden een
tal van gehuchten door enkele huisgezinnen tijdelijk bewoond. De grootere negariën
zijn op het eiland Wurialao — Waisei , aan het strand en Siemlin in het binnenland ; op
het eiland Kola — Palae , Sanggaruni , Mardjina , Marlasi , Masidan Mura en op het eiland
246 DE AAEÜ-AKCHIPEL.
KuluT — Ngasida ; op het eiland Wokam — Samang, Pengambel , Wokam, Earuanggol,
Djabulenga, Silmara, Navar , Selbata-bata, Wakua, Earawong, Eabramsel^ Arenlao, Kom-
pani of Kongampani en Djamarei; op het eiland Sewer — Sewer; op het eiland Wasir —
Wasir ; op het eiland Udjir — Kaposal en Djeriri of Kou ; op het eiland Warnar — Vaturei ,
Durdjala, Wangil en Dobo; op het eiland Aduar — Bencynring en Eabalsian; op
het eiland Mariri — Selree, Tubur en Arilao; op het eiland Kobroor — Manumbai,
Eongan, Bac^endjina, Dosi, Earawai, Djerpani, Baltan, Warloi, Wardjugur, Kamror
of Eobroor, Eawanmaar, Wailai, Pono en Murais; op het eiland Maikoor — Mad-
jnrin, Rata, Maikoor, Wangal en Eobei; op het eiland Tarangan — Latar,Ba4Ju^f
Rebi, Eiam, Veruni, Ngaigul, Vaturaal, Gorung, Tapormaar, Gkiduur, Misiel, Ma-
rora, Memekarowaiwai , Gomar, Watudabata en Leivnr; op het eiland Lola — Lola;
op het eiland Djambuae — Djambaae; op het eiland Eeerei — Eeerei; op het
eiland Barakai — Gomo-gomo of Mansian, Longar, Porei en Avara. Als een gevolg
van vroegere Temataansche en Tidoreesche occupatie behooren deze negariën of tot
de TJrsia of tot de TJrlima. Tot de XJrlima-hoofden behooren die van Durc^ala,
Wangil, Maikoor, Eeerei, Ngomo-ngomor, Avara, Longar, Watulei en EumuL Tot
de TJrsia, Udjir, Wurialao, Mariri, Lola, Djambuae, Wokam en Samang.
Het zielental bedroeg in 1882 naar schatting op het eiland
Wurialao 298
Eola met Eulur 1576
Wokam met Eongampani en Sewer . . . 2856
Wasir 89
Udjir 1126
Wamar . , 2114
Aduar 230
EumuL 840
Watulei met Djorsian 2760
Mariri 1695
Eobroor 6450
Maikoor 3202
Tarangan met Eeerei 5160
Lola 964
Djambuae. , . . 1024
Ngomo-ngomor, en 1130
Barakai met Gorgor 1446
of te zamen 32,950
waaronder 126 Ghmeezen, 2495 Mangkasaren, Bugis en andere vreemdelingen.
DE AABU-ABCBIPEL. 247
De Djaeeri taal wordt in dertien yerschillende dialecten op deze eilanden gesproken,
als dat van Wurialao op het eiland van dien naam — dat van Eola op het eiland
Kola en Kulur — dat van XJdjir op het eiland Udjir, Wasir en een gedeelte van
Wokam — dat van Warnar op het eiland van dien naam en een groot gedeelte van
Wokam — dat van Eongampani op een gedeelte van het eiland Wokam — dat van
Eobroor op het eiland van dien naam — dat van Eobei op het eiland Maikoor —
dat van Tarangan op een gedeelte van dit eiland — dat van Eereei op een gedeelte
van Tarangan — dat van Barakai op het eiland van dien naam — dat van Lola
op het eUand van dien naam — dat van Mariri op het eiland van dien naam en
dat van Watulei op de eilanden Watulei, Adaar, Eumul, Djorsian en een gedeelte
van Wokam. Op de Aaru-eilanden treft men verschillende soorten van zangen aan
namelijk voor elke negari a&onderlijk, als de didi Watulei, dide Eongampani,
welke alleen in deze negariën gebezigd mogen worden. De algemeene zangen heeten
didedera kaikai, of dakut saba, voorts bij sterfgevallen djerdjari, bij het varen de
marerei, bela en dj^^ lavlavi, bij den oorlog de lirlir. De muziekinstrumenten zijn
de titir trom, gong daldala, fluit ngulngula, mondharp berimbak en de tapur of
tritonschelp. Bij feesten danst men de dalair eene soort menari.
Omtrent het ontstaan of de herkomst der bevolking van Aaru maken de traditiên
weinig gewag. De voorvaderen der bewoners van de westkust meer speciaal die van
TJdjii, Wasir, een gedeelte van Wokam en Wamar zijn eeuwen geleden van Serang-
lao, Bandang en Eeei alhier aangespoeld. De zoogenaamde Alivuru, of de oor-
spronkelijke bevolking, zijn op Wokam uit de urairboom, eene Sapindaceae, voort-
gesproten, nadat het maanden achtereen had geregend. Die van Eobroor kwamen
als larven uit den grond dalbana vava, anderen zeggen uit eene vermenging van
roode Uoi vava koikoi, en zand guduur djuring. Een gedeelte van Tarangan wordt
gezegd te zijn gekomen, van het zuiden. Deze verschillende stammen door connu-
bium onder elkander zich vermengd hebbende, hebben van lieverlede deze eilanden
bevolkt De oudste bevolking van Eobroor de Gtomgai en Tungu houdt zich echter
tot nu toe afgezonderd en is jegens de overigen vijandig gezind, wellicht een gevolg
van vroegere onderdrukking. De Papua, boitai, zwarten, worden door de Aaruers
zeer gehaat vanwege hunne rooverijen, die tot in den aanvang dezer eeuw laatstelijk
bij Djedan, voortduurden.
De Aaru-eilanden in 1606 door WiDem Jansz. ontdekt, werden in Mei 1623 door
Jan Carstensz. op zijne reis naar Nova Guinea bezocht in welke maand hij tevens
met de hoofden van Udjir, Wokam, Wamar, Maikoor en Tarangan een verbond
sloot, waarbij deze ede Heeren Bewindhebberen der Generale Oost-Indische Compagnie
248 DE AARU-ARCflIPEL.
voor hare souveraine en de gebiedende Heeren erkennen.» Later sloot de Fiskaal
Dorstman een contract waarbij aan de Compagnie uitsluitend het redit werd toe-
gestaan aldaar handel te drijven, welke handel door de vrye burgers van Bandang
gedreven werd, in lijnwaden, koper- en ijzerwerken, paarlemoerschelpen, karet,
paarlen, tripang en sagu, zoomede slaven om in de notemuskaatperken op het eiland
Banda te arbeiden. In 1659 werd te Wokam een fort gebouwd en in 1660 maakte
de Predikant Vertregt een begin om de bevolking tot het Christendom te bekee-
ren. De Predikant J. de Graaf volgde in 1667 hem op en bouwde een kerk te
Wokam. In 1683 werden twee Bandasche prauwen door de Aaruers overrompeld.
Kapitein Heijdelberg ging aan het hoofd eener expeditie om hen te tuchtigen, doch
zonder succes. In 1699 stonden deze eilanden reeds onder het gezag van Todore,
dat tot 1815 duurde, toen het Engelsche tosschenbestuur daaraan een einde maakte.
De Gul Ursia stonden onder Temate. Aan Bandasche burgers en andere vreemdelingen
werd in 1692 verboden op Aaru en de overige zuid-ooster en zuid-wester eilanden
handel te drijven, welk verbod in 1705 ingetrokken werd. In 1727 beproefde men
op deze eilanden kof&e aan te planten en plantages van Sasafras officinalis en
Gaesalpina sappan door de bevolking te doen aanleggen, doch zonder resultaten. De
aangeplante koffie, 11,160 boomen, kwijnde weg, hetgeen niet te verwonderen is
wanneer men de gesteldheid van den bodem in aanmerking neemt De handel tus-
schen Bandang en Aaru begon in 1778 te verloopen en kwam geheel in handen
van Mangkasaren en Bugineezen. De Compagnie trachtte dit te beletten, doch aan-
gezien «deze zoo beestachtige natie geen omgang met de onzen begeert, als heb-
bende die barbaren door de ondervinding geleerd , dat vele kooplieden van allerhande
natieën hun meerder voordeel aanbrengen,» werd in 1787 het fort door de Mohame-
danen en AHvuru aangevallen en de bezetting vermoord. De Christenen bleven trouw.
'sGravesande trachtte in 1789 XJcyir, die de hoofdaanlegger van dien aanval was,
te tuchtigen, doch zonder gevolg, dit gelukte eerst later onder Heijenberg, terwgl
in 1791 de Kapitein ter zee J. Wemer Gobius met de betrokkene hoofden een con-
tract van vriendschap sloot. In 1792 trachtte Constansz een fort op Warnar te
bouwen, doch vond aldaar geene geschikte plaats. In Maart 1793 sloot de negari
TJdjir een tractaat van vrede met de Oost-Indische Compagnie, waarbij bepaald
werd dat de bevolking met geene vreemde kooplieden handel mocht drijven; dat zg
elke maand vier kannen kalapaolie aan den Posthouder te Wokam moet leveren,
dat zij afstand moet doen van alle rechten op het eiland Kola, dat zij zonder voor-
kennis van den Posthouder geene wapenen mogen bezitten, dat zij geen omgang
mag hebben met lieden van Gorong en Seranglao , omdat deze de Compagnie vijandig
zijn, dat de door de Compagnie gemaakte slaven slaven blijven, doch het haar vrij-
staat enkelen daarvan uit te lossen en dat zij den Orangkai van Wokam moeten
gehoorzamen. In 1794, nadat de Posthouder Scheerder te Watulei vermoord was
DE AARÜ-ABCHIPEL.
249
werd Aam verlaten, als zijnde een lastpost, kostende jaarlqks ongeveer f4000. De
Engelschen kwamen in 1796 op Aaru, doch hebben het fort te Wokam nimmer bezet
Na den vrede van Amiens in 1803 werd Wokam weder bezet, doch in 1806
verlaten. Na de teruggave der bezittingen in 1815 werd Aaru op bepaalde tijden
slechts door gecommitterden van Ambon en Banda bezocht om de hangende zaken
te beslechten, totdat in 1882 weder twee Posthouders op deze eilanden te Dobo en
Barakai geplaatst werden, met het doel om zoodanige maatregelen te nemen als
tot welzijn van die landen tot bevestiging en uitbreiding van het gezag, tot ver-
zekering van de openbare rust en tegengang van den slavenhandel noodig mochten
zgn. Hun invloed is echter nog van weinig beteekenis omdat de Aaruers de Neder-
landers niet gezind zi|jn. Op de Aaru-eUanden zijn thans vier scholen met onderwijzers
die elk een inkomen van f360 'sjaars genieten, als te Durdjala met 14 — te
Wangel met 10 — te Wokam met 10 — en te Maikoor met 19 leerlingen. Het
gegeven onderwijs is slecht en duur, vermits elk leerling jaarlgks meer dan vijf-
en-twintig gulden kost De nog aanwezige Christenen worden op onbepaalde tijden
door een geestelijke van Ambon bezocht
De oorspronkelijke bevolking van Aaru behoort noch tot de Papua, noch tot de
Indonesische rassen. Zij heeft veel overeenkomst met de bewoners van Australië, de
zoogenaamde Marege, die het noordelijk gedeelte van Queensland bewonen. De man-
nen bereiken eene lengte van 1.60, de vrouwen 1.48 meters. Het haar is niet kroezig
puk boitaitai, maar sluik en vlossig puk kai kai, de jukbeenderen proenünent, en
het voorhoofd eenigszins achterover hellende. Dolicho hypsidolicho- en hypsibrachycephale
schedelvormen met prognathe kaakbeenderen, komen gelijktijdig voor. Het haar wordt
lang gedragen, puk namarun, om de versierde kam, selila of selkodar, te kunnen
gebruiken. De kleur der huid is bij jongeren donkerbruin, bij ouderen vuil zwart, de
huid bedekt met ichthyosis. Pasgeboren kinderen hebben een blanke tint Het lichaam
is weinig behaard, op de pubes en onder de oksels vindt men weinig haar, dat
echter bij volwassenen lang is. De pupillen zij^i zwart, de oogen hebben niet den
wilden opslag, dien men bij andere Zuid-Moluksche volken aantreft De neus heeft
veelal eene eenigszins aquilinen vorm, terwijl de mond vooruitsteekt. Het lichaam
is niet robust gebouwd, armen en beenen zijn weinig gespierd. Onder de vele vrou-
wen treft men niet een , die een aanminnig voorkomen heeft. De menses treden ge-
woonlijk voor het tiende jaar in. Menstrueerende vrouwen mogen niet planten, koken
of iets toebereiden. Gedurende de menses is het baden en wasschen verboden. De
kinderen zijn mager en meest allen met Framboesia bedekt Eroesharige lieden zijn
van Papua afkomstig of afstammelingen daarvan. De bevolking dezer eilanden is
goedig van aard en zacht van karakter, alleen worden zij twistziek en gedragen zich
alsdan in hun drift als wilde dieren, wanneer zij sterke dranken, die hier in groote
250 D£ AARÜ-ARCUIPËL.
hoeveelheden ingevoerd worden, gebruikt hebben. Bij vreugde en droefheid zijn ze
evenwel uitgelaten. De vrouwen en kinderen zijn schuw tegenover vreemdelingen.
De bloedverwanten zijn zeer aan elkander gehecht Gevallen van albinismus of
leucaethiopie worden zeer zelden waargenomen. Men heeft eigenlijk geen naam er
voor, en bezigt daartoe de uitdrukking namser palade, d. i. gelijk de blanken of
beter gelijk de palade, Nederlander. Onder de Gomgais is het geslachtsverkeer
onder de jongelieden vrij. Bij de overige stammen wordt de openbare ontucht door
hooge boeten tegengegaan. Jonge mannen, wawa ila tubai bai, slapen in het huis
der ouders in een a&onderlijk vertrek, even als de jonge maagden, wawa kodar
tubaibai. Zij zijn groote liefhebbers van reukwerken en houden er van om muziek
te hooren, zijn niet bang voor de zonnestralen, bunor rare, maar wel voor regen,
gujon. Onkuische taal dardjipar damguru-nguru, mag men niet in tegenwoordigheid
van vrouwen uiten, de schuldige wordt alsdan met een of twee gongs, koperen
muziekbekken, beboet. Degenen die nog weinig omgang met vreemdelingen hebben
schamen, matao, zich om diefstal, dananga, te plegen of te liegen, wasar. De
ouden van dagen worden geëerd, men noemt ze taperkai, oude of abung, iabung
grootvader. Mannen en vrouwen zijn zeer ijverzuchtig. Elkander ontmoetende in huis
of op zee biedt degene die in bezit daarvan is , den andere spijzen aan. De damininu
coïtus, fit in silvis valde secreto modo, bij sonmiige stammen in zittende houding
gelijk de Marege of de Simia Satijrus. De seksueele vereeniging geschiedt editer
nimmer coram populo. De mannelijke teeldeelen zijn klein, eveneens de vagina der
vrouwen. De bevolking, zoowel mannen als vrouwen, baadt zich naakt in elkanders
tegenwoordigheid aan 't strand. Aan roode gudoi, witte delet en zwarte pare kleuren,
geeft men de voorkeur. Bij ontmoeting van vrienden kaanang, kust dacyuron, men
elkander door neuswrijving zeggende, onrame miratan, d. i. zijt gij pasgekomen. Als
scheldwoorden bezigt men dapage gulom ^jimin daik sariba, d. i. ik zal een mes
nemen en u den mond stuk snijden; matapui amatubur, een tripang gaat in uw
buik, mundjinaam, cum matre tua coïre volo — en meer andere. Schimpnamen
worden ook gebezigd als tamata abei sului, gij kromme; tamata dugunaa, gij zotte.
Geeft zulks echter aanleiding tot twist, dan moet de persoon eene boete betalen.
Om iemand te beleedigen tracht men met een zijner vrouwelijke familieleden ontucht
te plegen of voert men zijne echtgenoote weg, voorts worden de huizen omverge-
kapt en de prauwen vernield.^ In noode zijn de familieleden verplicht elkander
te helpen, pan. De bevolking is zeer gehecht aan oude gebruiken. Broeders
kinderen mogen niet met elkander huwen, wel broeders en zusters kinderen. De
kinderen volgen den vader, van wege het matrimonium justum door het betalen der
kodar pel of bruidschat De namen der bloedverwanten walian, zijn amang vader,
ijai moeder, anang ila zoon, anang kodar dochter, anang monemonena oudste kind,
anang murimurina jongste kind, amang murimunna broeder van den vader oom,
DE AABÜ'ABCHIPEL. 251
amang monemonena broeder van den grootvader oud-oom, iabung ila grootvader,
iabung kodar grootmoeder, nouwe kleinidnd, sege achterkleinkind. Krankzinnigen,
tamata nawaiwai, worden niet geëerd maar mishandeld. Vreemdelingen mogen met
medeweten van alle negarigenooten in de negari zich vestigen, maar mogen niet
met de vrouwen spreken , om haar niet te verleiden. De bevolking is van wege hare
veelvuldige aanraking met Australiërs zeer Australisch gezind.
Behidve het tandenvijlen, detuku ninit, of liever zagen met een mes, dat men
vooraf den vorm van een zaag heeft gegeven en dat alleen geschiedt als een teeken
dat men hetzij man of vrouw huwen wil, hebben de mannen de gewoonte zich te
laten besnijden dagabel decyUdi, ook wel gezegd dawangil of nauwkeuriger uitgedrukt
het bovengedeelte van het praeputium lajor, tusschen twee stukken scherpe bambu
te klemmen, zoodat dit opzwelt en daarna tot putrefactie overgegaan zijnde, afvalt.
Dit geschiedt tusschen het negende en twaalfde levensjaar, zonder voorkennis der
ouders of bloedverwanten. De patiënt begeeft zich tot dat einde met een oud man
die de kunstbewerking verstaat, naar het bosch. Den vierden of vijfden dag na de
knelling, wanneer de huid opgezwoDen is, gaat men bij voorkeur in stroomend water
zitten, om het overtollig deel te doen afvallen. Daarna wordt de wond met genees-
krachtige bladen belegd en ingewikkeld met boombast of katoen, waarna de gene-
zing gewoonlijk na tien dagen volgt. Het doel der dawangil is ad augendam volup-
tatem mulieris in coitu. Als belooning krggt de besnijder eenig arak. Het doorsteken
der oorlellen, datulag tager of takar, met twee tot vijf gaten, geschiedt met een
ring vervaardigd van den arengvrucht, die eenmaal gezet zgnde dagelijks gedrukt
wordt, zoolang tot de opening na drie maanden, zonder te bloeden, behoorlijk ont-
staat Anderen bezigen een stuk ijzer en baden dagelijks in zee om de wond te doen
genezen. Ook wordt de huid met arengzwam dadjau ngobai, gebrand dau, als teeken
van puberteit en als voorbehoedsmiddel tegen Framboesiae. Het tatueeren daesbela-
bela of teekenen prikken, ook wel datonger kaskasa genaamd geschiedt bloot ter
versiering van voorhoofd, borst en armen met een scherp ijzer, dat tegen de rook
van kalapadoppen wordt gehouden. Men bezigt gewoonlijk vier soorten van teekenen,
als de tor, vogel; tawon, ster; rewong, trap, en vulan kouwe, maan. Het tatueeren
heeft in den regen-moeson plaats. Onder de Mohamedanen geschiedt de besnijdenis
van jongens en meiqes op de voorgeschreven wijze.
De standen worden verdeeld in tamata guli ^jin^jine de hoogste adel, verder in
tamata guli, degenen die eenig ambt beUeeden; de tamata djindjinei, de rijken;
de tamata vangar duoie, de grondbezitters; de tamata reagaga, tamata vanua abali ,
of gagacya, gewone lieden en kabean, slaven. In vroegeren tijd oefenden de hoofden
van huisgezinnen of oudsten, tura anasi djaeai, te zamen met den gul of de primus
252 DE AABü-ARCmPEL.
inter pares het gezag uit, eerst na de komst der vreemdelingen van Temate, Todore,
Serang en Gorong, werden hoofden met den titel Gul Ursia en Gnl Urlima, van
rai^a, orangkaja, kapitan en major aangesteld door keuze van personen tot den
eersten adel behoorende, zijnde de zoon of zusterszoon. Door huwelyken vermengen
zich echter de leden van verscheidene standen. Papuaslaven worden gewoonlijk tegen
gongs en olifantstanden van Serangers ingeruild , maar mogen niet met Aamsche
vrouwen huwen. Moordenaars, brandstichters en overspelers vervallen ook tot den
slavenstand wanneer zij de door de oudsten vastgestelde boete niet betalen kunnen.
Door de betaling van het dubbel bedrag dier boete kan men later zijne vrgheid
verkrijgen.
Zonder een zuiver begrip daarvan te hebben, vereeren de Aaruers de zon, maan
en aarde onder de namen 4jabulara, djabuvulan en djabufava, als krachten die
echter groeten invloed op het lot der menschen uitoefenen en aan wie geofferd
wordt Men noemt deze ook, vulan lara nensien nenpupun, geesten die boven en
beneden zijn, ook abuda, iabung, oudste. De geesten, die speciaal aangebeden wor-
den, zijn Taidue, de beheerscheresse der zee en Boitai, de beschermer der aarde
die in den grond onder deze eilanden woont, voorts de matmata, ninitui, eridi of
pangarien, geesten van afgestorvenen, aan wie op de graven borpupun, of in de
huizen lep, sirih-pinang, rijst, sagero, tabak, geld en dergelijke geofferd worden.
De matmata houden gewoonl^'k hun verbluf in beeldjes, dalaran. Elk huisvader is
verplicht dusdanige beelden te spijzigen, wil hij niet ziek worden. Tot dat einde zegt
hij gewoonlijk, «mamol kanamanam goan,» d. i. Kom toch en neem uwe spijzen of
«e matmata ensie bia nerang goi magogol susu monoia nac^iUa,» d.L O voorouders
ziet op de sirih-pinang neder en laat geen ongeluk onderweg ons treffen. De geest
Boitai, een der voorouders, die als een der eerste bewoners dezer eilanden wordt
aangemerkt, is zwart van kleur, als de Fapua. De afistammelingen van deze, geheel
afgescheiden van de Gomgai en Tungu, die verplicht zijn aan hem te offeren heeten
panudue gubul of tamata panudue. De Boitai is zeer gevreesd vooral door vrouwen
die de bosschen doorkruisen, omdat hij de gedaante harer mannen aannemende met
haar den coïtus uitoefent, hetgeen later blijkt door de bloeding der v^ina. De be-
schermgeesten of zielen der eerste oprichters der negari heeten te Watulei Surat,
man en Nadjera, vrouw, aan wie tevens geofferd wordt Voorts heeft men de
maimulmul een soort booze geesten klein van gestalte, die bg de geboorte van
kinderen tegenwoordig zijn en deze op allerlei wgzen kwellen en ziek maken. Aan
deze worden sagu en visch geofferd. Suwanggi, aan de westzijde van den Aaru-
archipel gelegen, makaliwa liwar, en aan de oostzgdepaliwan genoemd, zijn personen
die door geheime kunsten van vroegere suwanggi geleerd, het zoover gebracht heb-
ben, dat zij ongemerkt het hart of de eridi tamata, de ziel van den mensch die
DE AAÏlÜ-AftCttlPEL. 253
in bet hart zit verslinden kunnen, dal ata, de ziel nemen om deze te dooden. De
meesten maken zich onzichtbaar, of nemen den vorm aan van de scbadnw van den
mensch, tama-tamata, anderen nemen des nachts, wanneer zij op den tocht uitgaan ,
de gedaante van vleermuizen, varkens, honden, krokodillen, vogels of andere dieren
aan. Om suwanggi te worden moet men zich groote uitgaven ten behoeve van den
leeraar getroosten. De meeste suwanggi vindt men op Eobroor en Maikoor. Aan de
paliwan wordt bij ziekten eveneens geofferd op de wijze als aan de afgestorvenen,
met uitzondering alleen dat de offers op andere plaatsen worden nedergelegd. Stee-
nen schotels, tulgair, van Oost-Aziatischen oorsprong, olifantstanden en oude gongs
zgn tevens voorwerpen van vereering. Heilige of gewijde, mumusim, plekken alwaar
booze geesten, guakar, afgevaardigden van Boitai, hun tijdelijk verbluf houden en
alwaar men niet zonder eenig doel mag komen, noch brandhout verzamelen, lachen,
spreken, of z^ne behoefte doen, zijn de waridjurin mumusim of heilige kapen, met
name Watuleidjurin op Wurialao, Wadeldjurin op Wasir, Mangariridjurin op Wokam
en Yatucyurin op Maikoor. Voorts de rivieren, maar mumusim, g^aamd Arenlaowat
op Wokam, Learlia op Lola, Wawatabel op Djorsian, Ngasida op Eulur, Serewat
en Tapurmaar op Tarangan. Vervolgens de bronnen, wajor mumusim, met name
Delapaipai op Aduar en Wigormangar op Djorsian — de grot Marirlia op Mariri
en de riffen Nawar bg Djedan, Eubar en Panga^jei tusschen Djedan en Wurialao,
zoomede de steen Budjaro bij Eereei en meer andere. Het is verboden mumusim,
de namen dezer plaatsen te noemen. De booze geesten, guakar, die ook in groote
oude boomen wonen, worden met rook van bepaalde kruiden verdreven. Wordt men
na het bezoeken dezer plaatsen ziek, dan is men verplicht aldaar een offer te bren-
gen bestaande uit een gong, voorts sirih-pinang, tabak, rijst, visch, ringen, koper-
en zilvergeld, alles op een bord nedergelegd. Dit een en ander op den grond ge-
plaatst zijnde zegt men, «kam kubang wangui, kam soba oin, moom kanangtamata
djobena, musual mol djare-djare mupama,» d. i. ft heb geld medegebracht, ik zal
u betalen, maak den zieke gezond, laat de ziekte naar buiten gaan. Sonmiige
famihën, kanae tamata pangara wali, vereeren de krokodillen, puaja en haaien,
djüj als hunne voorouders en bewaren de beelden dezer dieren, die zij niet mogen
eten, in hunne woningen. Op vogelgeschrei bijv. dat van den nachtuil, manuvitviti
wordt groote acht geslagen. Voorbehoedsmiddelen, wagar pepes, worden op ver-
schillende wijzen aangewend. De vogel nawai Ceijx en Halcyon soorten wordt zeer
gevreesd, degene die het vleesch daarvan eet wordt krankzinnig. Gaat men op de
paradgsvogel manu wook of panan op jacht, dan moet men eenige dagen te voren geen
sirih-pmang eten of het hoofd met olie zalven. Gedurende de tripang-Holothuria, vangst
of tijdens het verzamelen van paarlemoerschelpen let men op de bewegingen van de maraes,
een soort visch, die al naar de opvattingvan den persoon geluk .of ongeluk aan-
brengt. Heeft een visscher bij eene groote vangst geen sirihrpinang genuttigd, dan
254 DE AARU-AKCBIPEt.
zal hij eene volgende keer dit ook nalaten. Is de vangst tegengevallen, terwijl hij
rijst of kalapa in de prauw heeft dan ziU hij later deze niet medenemen. Toover-
knnsten, (^ala, worden voortdurend gebezigd om te weten te komen, of iemand ge-
stolen, een moord of overspel gepleegd heeft, ook om te zien wat de oorzaak eener
ziekte is. De gewone methoden zijn de handspan, ngatlima, van mann^ ngat ila,
van vrouwen ngat kodar, het meten van den sagutak, aga paaten koga ngama;
het ontsteken van licht madamar om uit de vlam de toekomst te voorspellen eene
soort lychnomantie ; het knijpen eener ei tortulir, om de waarheid van een en ander
te bevestigen. Gelukkige en ongelukkige dagen zijn niet bekend. Heeft men op de
jacht een wild zwijn verslagen, dan bewaart men de staart in het huis bovoi de
voordeur, terwijl de onderkaak in een der boomen opgehangen wordt met het doel
om in den vervolge op de jacht gelukkig te zijn. Droomt men van een doodeawoi,
dan gelooft men dat de ziel van den droomer eene ontmoeting met den doode heeft
gehad. Aan droomen dapir of dabuka, wordt alleen geloof geslagen wanneer deze
uitkomen. Droomt iemand bijv. dat een der voorouders eenige kruiden of een steen
aanwiyst om daardoor tijdens het verzamelen van tripang en paarlemoerschelpen veel
winst te behalen zeggende, «kaiga mol oin wagar, mole mupoi muela mui lao, mu-
gata muwai lopei ejampage se matampui,» d. L Neem dit middel, gaat in zee uw
geluk beproeven, daar en daar zult gij veel paarlemoerschelpen en tripang vinden,
dan beproeft hij zulks, doch werpt het bij niet welsl^ing terstond weder weg. Bg
het onderzoek van geschillen in zake diefstal, moord, of andere misdrijven, wordt
de eed, dasawut, eene soort deprecatie, toegelaten. De partyen komen byeen en
sirih-pinang in hunne handen omhoog heffende zeggen zij, «e vulan djalara musem-
bana langi musembana vava tongger, paU eleel,» d. i. O maan heer zon gg die
alles wat in den hemel en wat op de aarde is ziet, ziet wie van ons beiden gelqk
heeft, of de waarheid spreekt. De bevolking hecht echter meer aan godsoordeelen
gaba genaamd, als het duiken met sirih-pinang in de hand in een maarmusmusim
of heilige rivier; het drinken van arak, zeewater en bloed; het vasthouden van een
witten schotel waarop sirih-pinang en tabak neergelegd zijn ; het halen van een steen
uit het water; het gieten van gesmolten lood in de handen en het duiken in de
zee, zich vasthoudende aan een staak. Deze ordaliên worden gebezigd bij ontkenning in
geschillen omtrent het bezigen van vlaggen, prauwen en huissieraden , het zingen
van doodsliederen aan andere stammen of familieên toebehoorende, ook wel het in-
richten van huizen op eene andere wijze dan die door de gewoonte is voorgeschreven.
Heeft men door schaamte als anderszins een valschen eed afgelegd, dan kan men
door aan de beschermgeesten der negari te offeren aan de gevolgen daarvan ont-
komen.
De negariën op Aaru worden aan de oostzijde bij voorkeur op de toppen van
DE AAnü-AUCmPKT.. 255
geïsoleerd ópgehevene koraalblokken van vijf-en4wintig tot dertig meter gebouwd hier
en daar met eene steenen afsluiting. Om in deze negariën te komen is men ver-
plicht uitgekapte boomstammen als ladders te bezigen. Aan de westzijde of zooge*
naamde voorwid, waar de bevolking op een hoogeren trap van beschaving staat
worden de negariën op vlakten aan zee, op plaatsen, waar zoetwaterbronnen aange-
troffen worden, aangelegd. Hier zijn de negariën ook beter geregeld en met straten
en heiningen doorsneden. De huizen in de negariën op den achterwal liggen door
en naast elkander en om van het eene naar het andere te komen, is men gedwongen
onder de huizen te loopen. In elk AUvuru huis wonen vier huisgezinnen, lehu of
lepet, elk in een der hoeken, die met matten afgeschoten wordt. In de Ghristen-
negariën worden school- en kerkgebouwen, in de Mohamedaansche mesc^ids en
langgarSf aangetroffen. Woningen ter eere van geesten opgericht zoekt men in de
Heidensche- of Alivuru negariën te vergeefs. In deze negariën zijn de huizen ver-
schillend gebouwd naarmate de bewoner een Christen, Mohamedaan of Heiden is.
De Alifuru huizen staan op palen van twee tot vier meters hoogte boven den grond.
De omwanding en dakbedekking zijn van sagubladen. Enkele Mohamedaansche- en
Christen-huizen hebben halve steenen muren met planken omwanding op de wgze
der huizen op Ambon en de Uliase ingericht In de kuil, waar de eerste paal wordt
geplant, legt men een wadid, aarden pot, tulgair, schotel en eenig bianerang, sirih-
pinang. Het bouwen van huizen walai of lep, zelfs van de betrokkene hoofden ge-
schiedt tegen betaling van drie tot twintig kapala zijnde stukken ivoor, gongs,
geweren, gouden oorhangers en andere artikelen van waarde. In deze huizen treft
men als huisraad de sear kodar, een mat om gedurende den slaap zich daarmede
te dekken, voorts matten sear, kisten baun, tetumbus kopdjau, banken van Eeeisch
maaksel sasal, hoofddeksel seal, dissels malat, beitels netag, parangs beda, borden
mangkota, waterbakken van schelpen djer, houten borden taber, lepels van kokos-
notenschalen djurdjur, stookplaats aigul, aardenpotten wadal, rijstblok Ion, rijstwan
kupal, brandhout aikai, behalve de wapenen en vischwerktuigen.
De arbeid der mannen bestaat in het bewerken van zilver, het smeden van ijzer,
dat zij van Mangkasaren en Serangers hebben geleerd, voorts in het bouwen van
huizen, het vervaardigen van prauwen ids de inawan en letei lang van negen tot
achttien en breed van twee tot vier meters, daba van vier tot vijftien en breed van
een tot anderhalve meter, verder het visschen van tripang, Holothuriasoorten, het
verzamelen van paarlemoerschelpen, Margarita magnifica, eetbare vogelnestges , karet
en paarlen, het bereiden van vogelhuiden, het kloppen van sagu, het ontginnen der
velden, het maken van schaamgordels ngom, van de schors van den ngomkulor-
boom, het tappen van sagero en het verzamelen van brandhout De tripang wordt
bij ebbe op de riffen verzameld of op eene diepte van hoogstens twee meters met
256 DE AARU-ARCmPÉL.
harpoenen gestoken. Vogelnes^es mannima, worden jaarlijks tot eene hoeveelheid
Tan meer dan tien pikols te Eoba, Barakai, Radjina, Fatalabata, Tungunbatn en
Tarangan yerzameld. Yisch djiga, vangt men met lijnen kaling djisin, en met be-
dwelming adjnla veroorzakende vruchten of schors van boomen als de imuro-vrucht ,
voorts de schors van de daga of djina boom Barringtonia speciosa, fijngestampt De
vrouwen houden zich onledig met het toebereiden van spijzen, het verzorgen der
kinderen, het maken van potten wadal, pannen om sagu te bakken engee ngalau,
surang watervaten, wur groote potten, meestal te Maikoor, Watulei en Barakai
vervaardigd, het vlechten van matten koja-koja, kupiU en kalapita, het weven van
nipa- en Pandanus bladeren voor sarongs kira, voorts het vergezellen harer mannen
op zee bij vangst van tripang of het verzamelen van paarlemoerschelpen. Touw wordt
door mannen en vrouwen vervaardigd van de schors van de pigoma en malaboom,
ook wel van de vezels der Arenga saccharifera en Hibiscus elatus. De slaven
arbeiden met hunne meesters gezamenlijk. Voor dat zij op de tripang- en schelpen-
vangst uitgaan, v6ór het intreden van den westmoeson apara adjow, plengen zij
offers aan Taidue de beheerscheresse der zee en aan Boitai den beschermer der
negari, opdat zij bij het duiken danum, naar paarlemoerschelpen, ejampagee, niet
verdrinken, kalapokpok. Tot dat einde maakt elk negaribewoner een schotel ge-
reed met rijst, sirih-pinang, sagu, koper en zilvergeld, legt deze artikelen in eene
prauw, welke onder het slaan van den titir naar zee wordt geroeid en aldaar onder
het prevelen van heilwenschen in de diepte geworpen. De in den handel gebrachte
vogelhuiden worden nadat het vleeschachtig gedeelte er uitg^omen is eenvoudig
met keukenasch bestreken en daarna in de zon gedroogd. De vogels worden door
den jager, gezeten in een door hem in den boom daartoe vervaardigde hut, met
stoinpe pijlen, dauli powor, geschoten.
O&choon het geld, kubang, niet onbekend is bestaat de handel op Aam in ruil,
hetgeen door de vreemde handelaren Chmeezen, Mangkasaren en Bugineezen, ook
uit eigenbelang wordt bevorderd. De ruilhandel wordt door mannen, vrouwen en
kinderen, die eenen zekeren leeftijd bereikt hebben, gedreven. De invoer artikelen
zgn hoofdzakelijk arak en sterke dranken, olifantstanden , lijnwaden, geweren,
lilah's, aarde-, koper- en ijzerwerken. Voor den uitvoer worden bijeengebracht tri-
pang, paarlemoerschelpen, paarlen, karet, sagu, roode rijst, vogelnestjes, vogel-
huiden, de zoogenaamde paradijsvogels en andere producten van landbouw, als ubi
en djagong. Goud- suku mas, zilver- real en koper- barabar geld wordt tot ver-
sierselen verwerkt Slechts een zeer geringe hoeveelheid daarvan wordt bewaard om
als offer te worden geplengd. De artikelen van rijkdom zqn de gongs of koperen
bekken; daldala en siwagan, olifantstanden. De eerste wordt door de bevolking in
verband tot de grootte in negen soorten verdeeld als, daldala sermin, daldida djawa,
[ 134* O L. -V Cy«en>y
*jlSS'
De
••
Cf" •
k
/ J
c»«*
nö^^
SUm^L-. V PHrJkf.n^Mf. Z^id^m^
DK AARÜ-ARCmPEL. 257
daldala talakoka, daldala sigila, daldala sigkodar, daldala djawa tapuran, daldala.
sepelpel, daldala bmnbung en daldala wangur gurat. Zij vertegenwoordigen eene
waarde van twee tot zestig stuks groote parlemoerschelpen. De siwagan bestaande
uit negentien soorten, die naar gelang van de lengte en dikte de waarde van vijf
tot duizend katis paarlemoerschelpen — gelijkstaande aan f 5 tot f 1000 — ver-
tegenwoordigen, heeten siwagan reia, siwagan reia ngapara, siwagan reia ngatia,
siwagan amalima dabei, siwagan ama waper, siwagan amalima tubur, siwagan
dadjopor lima dadjauna^ siwagan amakodar bui siksik, siwagan ama ilabui siksik,
siwagan amalima sien, siwagan asur pola, siwagan ama djuriabel, siwagan taptapun
asur pola, siwagan taptapun ama lima sien, siwagan ama tapurapuran ila bui sik-
sik, siwagan tapurapuran amakodar bui siksik, siwagan tapurapuran dadjDpor lima
dadjauna, siwagan tapuran en siwagan wangurgurat De invoer bedraagt jaarlijks
gemiddeld f400,000, de uitvoer f300,000. De Chineesche en Mangkasaarsche hande-
laren komen jaarlijks in Maart op Aaru en keeren dan in Augustus terug. De handel
zal hier zeer zeker toenemen, wanneer de bevolking meer reëele behoeften leert ken-
nen. Tot dusverre kent zq alleen arak als zoodanig.
De spijzen worden zeer eenvoudig toebereid en in aarden potten , inbambu,of ook
wel in den grond gekookt. Deze bestaan uit sagu rabia en sagupap manaam, de
vruditen van den Rhizophora conjugata, rijst, ubi, djagong oitela, Colocasia anti-
quorum gival, pisang muk, kalapa nor en suikerriet gungar; voorts varkens , buidel-
dieren, schildpadden, vogels, waaronder de Casuari bicarunculatus en Beccarii,
tevens tripang, krabben, slangen en visch zonder eenig onderscheid. De spijzen
worden alleen met zout, citroensap en Spaansche peper gekruid en met lepels van
kalapadop, djurdjur, of van bambu, kabel, genuttigd. Bedorven vleesch of visch
wordt niet versmaad, ofschoon niet bij voorkeur gebruikt. Verscheidene vischsoorten
als de rog mera en haaien dju, worden rauw verslonden. Putride menschen vleesch ,
tamata tama wordt alleen bij sterfgevallen genuttigd. Vele Aaruers levens slechts van
één kalapa per dag. De vrouwen kodar en kinderen, zoomede slaven en slavinnen
eten daga met den man te zamen, drie malen des daags, des morgens, des mid-
dags en des avonds. Het zout vervaardigt men door koking van zeewater in groote
ijzeren pannen, welke kunst zij van lieden van Seranglao geleerd hebben. Als narco-
tica gebruikt men van af het tiende jaar pinang buja of puja, sirih paritan, kalk
kawor, en tabak tabaga. Kmderen van 8 è, 10 jaren oud beginnen reeds te rooken,
dauto tabaga. De meeste Mrouwen rooken niet. Als surrogaat voor sirih gebruikt men
een slingerplant wata genaamd, voor pinang jonge kalapavruchten. De tabak wordt
in searawungbladen gewikkeld. De Aaruers vieren meermalen feest, waarbij maaltijden
worden gegeven. Arak en andere sterke dranken worden alsdan overvloedig gebruikt
zoowel door mannen als vrouwen. Treedt een der negarigenooten of een vreemdeling
17
Ö58 t)É AAÈÜ-ARCHiPirL.
gedurende het eten het huis binnen, dan wordt hij uitgenoodigd aan te zitten.
Alleen op Kulur verstaat de bevolking de kunst om sagero van den aröttg- en kalapa-
boom te tappen.
De kleeding der mannen bestaat uit den schaamgordel vajar of pajar van katoen,
of ngom van boomschors, oorhangers tagataga van ivoor of zilver, ringen tanga-
tangan, armbanden siksik, op de hoogte der oksels te bezigen, siksik gabel gele
bladen, meestal van de Codiaeum moluccanum en Pandanus soorten, die ter ver-
siering in de okselbanden gestoken worden, ook om eene aangename geur te ver-
spreiden, rukruk halsband van koralen met tien stukken koper aan de rugzijde en
selila kromme haarkam. Die der vrouwen zijn, kira, sarong van de bladeren van de
Nipa fruticans of Pandanus repens, van de heup tot boven de knieën, tantamona,
een stuk lijnwaad ter lengte van 0.25 en ter breedte van 0.2 meter dat aan een
koord of buikband gehecht wordt om het vrouwelijk schaamdeel zoo het heet te be-
dekken, tantamuri een stuk mat van gelijke afmeting om het achterdeel te bescher-
men, voorts de kaitantan buikband van koralen, maruru tabar koralen halssnoeren,
maruk halsband van grove koralen, selkodar haarkam, kabalgul zilveren oorhangers,
tangatangan ringen, kala silsil barabar, koperen armbanden. Enkele hoofden dragen
Europeesche en Maleische kleedingstukken, doch hebben een afkeer van schoeisel.
Kinderen van vijf jaren oud dragen de vajar. De wapenen zijn powor boog, ajool
pijl, butal piek, sur zwaard, pul bambuspietsen , minak popowor geweren en minak
lela, lilahs.
Gelijk hiervoren is aangestipt wordt tegenwoordig het bestuur uitgeoefend door den
radja of guli djindjinan, orangkaja guli, kapitan en major, welke hoofden, na door
de bevolking gekozen te zijn, zoo mogelgk door het Nederlandsch gezag erkend en
bevestigd worden. Vele hoofden bekreunen zich niet over deze erkenning. Bij de af-
doening van zaken zijn zij evenwel verplicht het gevoelen der panudue of afstamme-
lingen der eerste oprichters der negariën of bezitters der gronden tama vangar
duoie, de rijken tamata djindjinei en hoofden der huisgezinnen, oudsten, tura anasi
djaeai te raadplegen. Volgens de vroegere regeling heeft men op de Aaru-eilanden
twee radja's als die van Warnar en Keerei , de eerste thans een Christen , de tweede
een Heiden, ecn-en-twintig Orangkaja's, als die van Wokam, Durdjala, Wangil en
Maikoor Christenen, die van TJdjir, Samang en Pèngambel Mohamedanen en die
van Watulei, Kumul, Tarangan, Veruni, Ngaigul, Lola, Mariri, Djambuae, Kola,
Werialao, Barakai, Ngomongomor, Longar en Avara allen heidenen. Verder heeft
men nog oudsten op Wasir een mohamedaan en op Arenlao, Sewer, Djorsian en
Gorgor allen heidenen. Alle zaken moeten voor of onder de woningen van het be-
trokken hoofd onderzocht en berecht worden in tegenwoordigheid der overige negari-
DE AARÜ-ARCHIPEL. 259
genóoten. Vóór het onderzoek van zaken van overspel, verkrachting of verwonding,
het laatste alleen in staat van dronkenschap, is de beklaagde gewoon aan de hoof-
den te zeggen, «kusobeg tua ku paratei», d. i. Ik vraag u vergiffenis heer, ik ben
schuldig, terwijl hij met zijne handen de voeten aanraakt en zijn gezicht er tegen
aanhoudt Van wege de partijdige, onbillijke beslissingen, hetgeen afhankelijk is
van de giften die aan de betrokkene hoofden gebracht worden, geeft de bevolking
steeds de voorkeur aan eene afdoening van zaken op de oude wijze namelijk door
de partijen zelf. Buiten de hoofden om, begeven deze zich vergezeld van de overige
negarigenooten naar de negari of woning van den beklaagde en legt hem de boete
op. Is hij genegen deze te betalen dan is de kwestie afgedaan, zoo niet dan moet
hij zich aan een der godsoordeelen onderwerpen. Weigert hij dit dan wordt ter
plaatse afgesproken, wanneer en waar de partijen zich moeten vereenigen om krijg
te voeren. Bij moord of doodslag mupununaa is de schuldige verplicht boete te
betalen alcga mupajar, als een olifantstand siwagan van twee meters voor den rug,
een olifantstand vau een meter voor den penis, een daldalasarmin voor het lichaam,
een snoer koralen maruk voor de ingewanden, twee rijksdaalders realof twee zilveren
ringen tangatangan real voor de oogen en een schotel mangkoti of tulgair voor het
hoofd. Wenscht de familie van den overledene deze boete niet te ontvangen, dan
heeft zij het recht een der bloedverwanten van den doodslager in de plaats van den
verslagene te dooden. Brandstichting, overspel en benadering van ongehuwde vrou-
wen worden met boete gestraft, die bij niet-betaling in levenslange slavernij kunnen
worden geconmiuteerd. Het spuwen seber of daner voor het aangezicht van iemand
wordt als eene groote beleediging aangemerkt en de dader wordt met twee daldala
beboet. De slaven en slavinnen wier meesters voor de betaling der boete aansprake-
lijk blijven, worden door dezen gekastijd of met een onbepaald aantal rotanslagen
gestraft Ter aanzuivering van schuld wordt de schuldenaar door de hoofden ver-
oordeeld, om zijn huis, zijne aanplantingen, ook wel vrouw en kinderen te verkoopen.
Dit geschiedt ook bij het niet geheel betalen der kodar pel, bruidschat In tegen-
woordigheid der hoofden is het verboden hen bij hunnen naam te noemen. Wordt
iemand door een hoofd geroepen, dan brengt de gezant een stuk lijnwaad mede, dat
bij wijze van een band om zijn rechterhand wordt vastgebonden , solsol lima. Anderen
brengen een ring tangatangan, of den stok met een zilveren knop, als teeken der
zending mede. Vaste inkomsten hebben de hoofden niet Bij het opleggen van boeten
hebben zij het leeuwenaandeel. Ook trachtten zij zich te verrijken door hunne onder-
hoorigheden en vreemdelingen op allerlei wijzen af te zetten. Ofschoon het zich
toeëigenen van den eigendom der onderdanen in strijd is met den adat, wordt dit
algemeen gedaan.
Verschijnt een mindere bij een meerdere dan is de eerste verplicht op den afstand
260 t)É AAftÜ-AROmPEL.
van eenige meters yóór hem neder te hurken datalar ook wel met gevouwen beenen
asiba abei en het woord te doen. De aanzienlijken zitten gewoonlijk op eene ver-
hevenheid datalar kader. De gewone verzamel- of zitplaats is onder het huis datalar
lep sien. Een huis binnentredende zijn de huisgenooten verplicht sirih aan te bieden
daja paritan ook wel arak tuag. Heeft een Aaruer een geschenk van iemand ont-
vangen, dan denkt hij steeds met dankbaarheid aan den weldoener. Als teeken van
vriendschap geeft men elkander olifantstanden, gongs, borden of wit l^nwaad. De
aanbieding van een stuk zwart lijnwaad is een teeken van oorlogsverklaring. In
het gewone leven noemt men elkander bij den naam. Ouders krijgen den naam van
het eerste kind bijv. Kamis aema, vader, Kamis djina moeder van Kamis.
Vrienden worden genoemd kaanang wawa vrienden broeders. Wonen deze op een
ander eiland dan noemt men hen kaanang hela. Vrienden of bloedverwanten die een
gelijke vlag dragen, een gelijke versiering kakaa, kuela kakaa kudja lep, d. i. ver-
sieringen van het huis, of inrichting der prauw, dezelfde matmata, koraalbloemen
of versiering en een gelijken zang bij sterfgevallen hebben, kakaa djergura of tawnl
teeken, heeten wanneer zij op hetzelfde eiland of negari wonen kaanang semeitawul ,
op een ander eiland of negari kaanang djergura. Deze teekenen of familie standaards
worden zeer in eere gehouden en wanneer iemand tot eenen anderen stam behoorende
deze bezigt, dan wordt hij zwaar beboet, terwijl bij niet-betaling een oorlog opvolgt
Deze standaards tobatoba of namar heeten deimael, loimur, semei tubur, larmap
en taptap al naar de beteekenis die het volk daaraan hecht
Alle gronden op Aaru behooren of tot de communale eigendommen der negariên
hunua duoi, of worden als eigendommen van bijzondere personen of familiën aange-
merkt In elke negari heeft men een gurgur of panudue, de afstammeling van den
eersten eigenaar die de aangelegenheden der communale gronden, vava, regelt De
woeste gronden waarover de negarigenooten beschikken kunnen, heeten gubol of rea, de
ontgonnen velden gutan, terwijl de sagubosschen waarvan vele in het bezit van hoofden
en tama vangar duoie zijnden naam van bara dragen. Gronden met kalapa en andere ,
aanplan tingen heeten bara djenor, verlaten velden, gutan djaudjau. Wïl men stuk grond
ontginnen , dan moet men daarvan aan den gurger kennis geven tegen betaling van
een daldala. Het verhuren djengan- van gronden onder elkander heeft ook plaats,
doch voor niet langer dan twee oogstjaren. De grenzen der individueele gronden
worden door goten of slooten aangeduid. Koop dagul en verkoop dawang van gron-
den heeft ninmier plaats. Vreemdelingen zijn verplicht voor hun verblijf op een der
plaatsen grondhuur te betalen, bestaande uit vijftien flesschen arak, welke in drieön
verdeeld ten goede van den Orangkaja, den afstanuneling van den eersten grond-
eigenaar en der oudsten komen. De huurtijd duurt evenwel niet langer dan een jaar
of den tijd van een westmoeson.
Blz.261.
DE AARÜ-ARCHIPJSL. 261
Het ontginnen van velden daneka of aela gutan voor het begin van de westmoeson
is zeer primitief. Na een bord met sirih-pinang aan Djabuvava geoflFerd te hebben
worden de boomen en struiken omgekapt Droog geworden zijnde worden deze in
den brand gestoken, de asch naar alle richtingen verspreid en de omheining ge-
maakt Is deze gereed dan neemt de eigenaar een kalapa en begeeft zich in het
midden van den tuin klieft de kalapa in tweeën onder het prevelen van gebeden om
overvloed van veldvruchten aan Boitai en bakent een vierkant stuk grond af, ter
grootte van drie of vier vierkante meters, alwaar vier Colocasia antiquorum en vier
suikerrietplantjes in den grond gezet worden als aandeel in den tuin aan Boitai,
opdat hg voor de bewaking van den tuin tegen wilde varkens en ander gedierte zorg
drage. Daarna wordt de tuin beplant met rijst awei djardjar, djagong oitela, gem-
ber laia, ubi wiwawak en urMa, suikerriet gungar, sirih paritan, pinang buja,
pisang muk en andere gewassen, naar welke niet meer omgezien wordt, voordat
men denkt dat ze geoogst kunnen worden. Moeskruiden worden niet aangeplant. De
benoodigde Spaansche peper Gapsicum fastigiatum wordt in de bosschen verzameld.
Rijst wordt alleen op Kobroor aangeplant De velden hebben gemiddeld eene lengte
van vijftig en eene breedte van dertig meters. Het wieden is niet bekend. De gron-
den worden gewoonlijk slechts een jaar gebruikt waarna men een andere plek op-
zoekt, alwaar de jonge pisang en andere gewassen overgeplant worden. De padi
korrels worden na de hand met boomschors te hebben omwikkeld eenvoudig van de
hahnen afgestroopt Na de padioogst wordt op dezelfde gronden djagong en daarna
ubi pisang etc. geplant. Om het geplante tegen diefstal te beveiligen bezigt men
beelden van menschen en dieren op eigenaardige wijze van gabagaba gemaakt, de
matakau, waba genaamd, zoomede bladen waaraan roode bandjes gehecht zijn. De-
genen die deze teekenen schenden worden ziek. Ook gebruikt men de sasi, sir of
op bijzondere wijze vastgebonden kalapabladen. Degene die niettegenstaande dit
teeken vruchten steelt wordt met zware boeten gestraft.
Oorlogen damadjipar, ontstaan doordien de opgelegde boeten in zake verkrachting,
overspel of beleediging der tegenpartij niet betaald worden. Moet het geschil door
den krijg beslist worden, dan huren de partijen zooveel strijdbare mannen als hun
vermogen dit toelaat, die in beschonken toestand gebracht langs het strand tegen
elkander ingaan en met pijl en boog, pieken, Hewangs en geweren trachten de
tegenpartij te dooden en de koppen af te slaan, welke laatsten naar de negari als
tropaeën medegenomen worden* Gedurende den oorlog wanneer eenige tientallen
gedood zijn komen de hoofden bijeen, om de zaak te onderzoeken en de bepaalde
boete op te leggen waarna de strijd eindigt. Ook wordt de strijd onmiddellijk gestaakt
wanneer een der bij de toeschouwers aanwezige vrouwen het achtergedeelte van haar
262 DB AAKÜ-AECHIPEL.
schaamgordel de tantamuri, tusschen de strijdenden werpt. Dit om zoo te noemen
kleedingstuk is tabu, mnsmusim, of lagia en geen man mag zulks aanraken. Yrede
wordt door het vieren van een gewoon feest zonder vele formaliteiten gesloten. Om
in den krijg vlug te zijn gebruiken verscheidene stammen hondenvleesch, dagatarawo.
Krijgsgevangenen kabean balau, slaaf van den oorlog, kunnen door de tegenpartij
worden uitgelost tegen betaling van den vastgestelden prgs.
Goede vrienden of vriendinnen spreken meermalen met elkander af om hunne
kinderen terwijl zij nog jong zijn met elkander te doen huwen. Dusdanige kinderen
worden als verloofden aangemerkt. In andere gevallen maakt de jongeling zijn voor-
nemen aan zijne moeder of een der vrouwelijke bloedverwanten bekend die alsdan
op zich neemt om bij de ouders van het meisje te gaan en deze daaromtrent te
spreken lavajang, of aanzoek doen. Geene bedenkingen tegen het huwelijk darwata,
ingebracht zijnde en door de ouders gezegd wordende «djelvavai eta leva nganan
kami,» d. i. de deur is open, wij wachten, begeeft zich de vader of een der manne-
lijke familieleden bij de ouders van het meisje om hen te vragen hoeveel de kodar
pel, bruidschat, der moeder heeft bedragen, omdat eene gelijke hoeveelheid ook
voor de dochter geëischt wordt. De verloofden geven elkander daarop ringen, kam-
men en haarspelden, sirgupan, in ruil. Haar wordt niet aan elkander gegeven uit
vrees , dat bij oneenigheden de een den ander ziek zal maken door het haar te verbran-
den. Alsdan wordt een gedeelte van den bruidschat bijeengebracht en bepaald wanneer
het huwelijk kan plaats hebben. De dag vastgesteld zijnde kleeden de jonge lieden
zich in feestgewaad — het lichaam wordt vooraf met kalapaolie lura en fijngestampte
kadju arkele, kanarischillen ingesmeerd — en het meisje door een harer neven op
zijn rug gedragen, achterover op zijne handen zittende en zijn hals omhelzende,
terwijl eene oude vrouw hare voeten steunt, naar het huis van den jongeling ge-
bracht. De door het meisje te dragen kira, sarong moet altijd zwart en wit
gestreept zijn. Een der nichten van den jongeling brengt eene nieuwe slaapmat mede.
Het beklimmen der trap, het binnentreden van het huis en van de voor de jonge
lieden bestemde huwelijkskamer wordt door eenige lieden, meestal oude vrouwen,
belet tot dat men tegen betaling van daldala's vrijen toegang krijgt. Voor het binnen-
brengen der mat, kuval ter, moet ook iets betaald worden. Wanneer de jonge lieden
in het vertrek zijn, wordt er door de aanwezigen tegelijk vier malen hardop gelachen,
damali mata kaa, waarna zij te zamen sirih eten daka neram, als teeken dat zij
gehuwd zijn. Alsdan wordt er gegeten, gedronken, gezongen en op den titir geslagen
een nacht en twee dagen achtereen. De jongelieden worden vier dagen lang in het
vertrek opgesloten gehouden, omdat het daluli iszichtevertoonen, en door de moeder
van het meisje verzorgd. Den vijfden dag komt de familie weder bijeen en moeten
de jonggehuwden baden, darturi, tot welk einde het water door jonge meisjes in
DE AARU-AKCHIPEL. 263
bet huis gedragen wordt. Eenige familieleden baden mede, de vrouwen in de vernielde
kamer, de mannen beneden het huis van het afdruipend water gebruik makende.
Op denzelfden dag gaan de gehuwden hun aangezicht aan de ouders vertoonen,
dasano u lunge idi, en wordt het resteerend gedeelte van den bruidschat aange*
zuiverd. Enkelen doen dit ook wel eenige jaren daarna. De bruidschat bestaat ge-
woonlijk van tachtig tot tweehonderd olifantstanden, gongs, lilahs, lijnwaden, borden,
gouden en zilveren oorhangers, een en ander tot het eenmaal vastgesteld getal,
hetwelk een bedrag van f300 tot f 1000 vertegenwoordigt De bruidschat wordt onder
de ouders en de overige familieleden verdeeld. Om een vrouw op hen verzot te
maken, gebruiken vele mannen wagar, sympathetische toovermiddelen. De mannen
kunnen naar hun vermogen vier tot zes vrouwen nemen, die allen hetzelfde huis
bewonen. Bij de keuze van mannen en vrouwen bij huwelijken hebben zij de voor-
keur, die aan vitiligo ena, soufifreeren. Bijzitten worden niet aangetroffen. Vreemde-
lingen, Chineezen, Mangkasaren en Bugis huwen vrouwen van Köngampani, Bara-
kai, Wurialao, Kulur en Udjir. Bij coïtus met Europeanen blijven de vrouwen passief
en indifferent om naar zij beweren niet bevrucht te worden. Gedurende de menses,
zwangerschap en lactatie mogen de vrouwen geene vleeschelijke gemeenschap uit-
oefenen. De weduwen arvala, blijven in het huis van den man wonen. Bij een tweede
huwelijk moet de man aan de familie van den eersten echtgenoot den bruidschat terug-
betalen. Uit andere negariën worden geene vrouwen geschaakt. Echtscheiding, babasai,
kan geëischt worden door den man, wanneer hij de vrouw op overspel in flagranti,
betrapt en door de vrouw, wanneer de man haar mishandelt. In het eerste geval
wordt de bruidschat teruggegeven. Bij scheiding volgen de kinderen den vader.
Schoonouders en schoonkinderen mogen wederkeerig de namen niet uitspreken, dit
wordt als eene verregaande onbeleefdheid aangemerkt. Heet de vrouw Madamar dan
noemt de schoonzoon den schoonvader Madamar aema, de schoonmoeder Madamar
djtna. De schoonouders noemen den schoonzoon djalapaepa.
Gedurende de zwangerschap dardian, wordt door de vrouw niets in achtgenomen
en vergezelt zij haren man overal. Nadert wanneer de vrouw in de negari is het
oogenblik van bevalling anes sawara, dan gaat de man drie vrouwelijke bloedver-
wanten, die beloofd hebben haar te zullen helpen, roepen, om haar bij te staan;
anders helpt de vrouw zich zelf. Voor de bevalling wordt een vertrek afgeschoten
met Mrawungmatten, waar geen man mag binnentreden, omdat zulks een voorspoedige
geboorte tegenhoudt. De vrouw gaat alsdan hurken om het perinaeum niet te scheuren ;
een der vrouwen achter haar staande trekt haar hoofd naar boven, de tweede masseert
haar buik op vervaarlijke wijze om het kind spoediger ter wereld te doen komen,
terwijl de derde, de djemal gagatu genaamd, gereed zit om het kind in ontvangst
te nemen en te schudden, ten einde het te doen adem, airi, halen. Na de bevalling
264 DE AABÜ-ABCHIPICL.
worden de moeder en het kind met lauw water gewasschen, dartur, daarna dé navel
bumbung, met een bambu, datetak dikn semal, afgesneden en de placenta isirei,
in de bloemscheede van den pinang gepakt, ergens boven in het huis bewaard. Op
de navelwond moet de moeder eiken dag melk doen druppelen. De afgevallene navel-
streng wordt door den vader ergens in een sagu- of pisangstoel, welke verkocht
wordende een zeer hoogen prijs haalt, geworpen. Daarop begeeft zich een der vrouwen
bij den vader van het kind en vraagt hem welken naam hij den pasgeborene wenscht
te geven. Dit genoemd zijnde, wordt de mond van het kind aan de tepel der moeder
gebracht en aan het kind gezegd, zuigt nu, uw naam is bijv. Kantang. Doet hij dit
niet, dan wordt een andere naam gekozen en daarmede voortgegaan totdat het kind
begint te zuigen. Deze naamgeving geschiedt in tegenwoordigheid der vrouwelijke
bloedverwanten, die het huis binnentredende tot de moeder zeggen: «kamen 4Jobel
murana wawa ila» of «kodar.» Wees gelukkig met uw zoon of dochter. Zq blijven
vervolgens feestvieren datonger manaam dakaka. De aanneming van den naam door
het kind geschiedt met medewerking van den maimulmul. De naam beslist over zijne
toekomst. Daarna vraagt de vader een dier vrouwen om het kind vier dagen te
helpen verzorgen. Deze tijd verstreken zijnde, neemt de vrouw de placenta en gaat
deze, alleen in een prauw gezeten, ver in zee werpen, waarvoor zij een geschenk
van een daldala een paar koperen armbanden en eenige borden ontvangt Negen
dagen wordt het kind door eene andere vrouw, djinihola, gezoogd. De methode om
het lichaam van het Mnd te masseeren zoo ook de moeder om de prolapsus uteri
te voorkomen is eveneens in zwang. De moeder onrein zijnde is verplicht met het
kind een maand lang volgens de maanrekening in haar vertrek ngona-ngona, te
blijven en haar pudenda bij het vuur te houden, terwijl zij door den man verzorgd
wordt. De vrouw nuttigt alsdan niets anders als wadjita, rijst met kalapamelk ge-
kookt, ook om naar hunne begrippen het overtollig bloed gunnataber, behoorlijk te
doen vloeien. Velen gebruiken ook dagelijks de uitgeperste sap Carica papayabladen.
Het kind mag niets anders dan melk, pola wair, krijgen. Daarna verzamelen zich
de bloedverwanten zoowel mannelijke als vrouwelijke in het huis om feestvierende
het kind buitenshuis door de negari rond te brengen. Het huis van een bloedverwant
voorbijgaande, is deze verplicht een gong, een olifantstand, of andere geschenken
naar vermogen te geven. Na de eerste maand wordt het kind met fijngekauwde
pisang, uit den mond der moeder, gevoed, daga, later krijgt het zachtgekookte sagu,
manaam. Tweelingen, wawa barba, komen zelden voor, doch zqn zeer gewènscht,
omdat men in de eerste jaren daardoor veel tripang en paarlemoerschelpen zal ver-
krijgen. De ouders verlangen vele kinderen en liefst degenen die blank van kleur
zijn. Abortiva zijn niet bekend, ook worden geene middelen gebezigd om de vrucht-
baarheid te bevorderen, of de steriliteit tegen te gaan. Onvruchtbare vrouwen brengen
slechts bepaalde offers aan vrouwelijke voorouders op hare graven. Oude vrouwen
DE AAEÜ-ABCHIPEL. 265
YÓorspellen gewoonmk eenigen tijd vóór den partas of het kind een jongen of een
meisTJe zal zijn, doch weigeren hardnekkig de kenmerken daarvan mede te deelen.
Op Kobroor gaat de vader na de geboorte van een kind een kalapa norpaten, een
sagu rabia of aga paten, boom ten behoeve van het kind planten ook als openbaar
bewijs van erkenning. Wanneer het kind alleen kan loopen wordt het haar door
een der vrouwelijke bloedverwanten afgesneden labakar guldi , die het in een pisang-
boom bewaart en daarvoor een geschenk krijgt Kinderen worden in slaap gesust
met een eentonig lied, waarvan het refrein is, ea wowowowo woo. Jongens en
meisjes worden op gelijke wijze opgevoed totdat de laatste de menses, djai gagudu,
krijgen en onder de leiding der moeder komen. Gebochelde kmderen, bedil sului,
en polydactylen, lima aur dum, worden als gewone kinderen verzorgd. Van dystocie
zijn weinig voorbeelden bekend. Bg zware bevalling worden braakverwekkende mid-
delen ingenomen en op de trommen geslagen om de booze geesten te veijagen. De
kinderen van Chineezen met oorspronkelijke Aaruvrouwen zijn verschillend van kleur,
de jongens donker, de meisjes lichter.
Ziekten, djare, ontstaan door beleediging van Boitai en Taidue, door verwaar-
loozing der ninitui of geesten der voorouders aan wie niet behoorlijk is geofferd
geworden, door kwaadwilligheid der paUwan en andere booze lieden, die geheime
middelen in den grond begraven of door vervloekingen op gewijde plaatsen uitge-
sproken. Door tooverij tracht men alzoo te weten te komen, aan wie de ziekte
moet worden toegeschreven. Aan Boitai Taidue en de ninitue worden alsdan offers
geplengd. Is de ziekte het werk van een paUwan dan tracht men een ander paUwan
door betaling over te halen den zieke te genezen. Daartoe neemt hij gewijd water
en besprenkelt daarmede onder het uiten van onverstaanbare incantaties den patiënt
De paliwan maken zooals beweerd wordt, de menschen ziek alleen om zich te ver-
rijken. Een familielid ziek gemaakt zijnde, gaat de paliwan bij een ander zeggende,
een uwer voorouders die schuldig is aan een der voorouders van zekeren paliwan
heeft zijn schuld niet betaald, hij zal nu trachten uwe familie te gronde te richten,
betaalt gij de schuld aan mij drie- of viervoudig , dan zal ik den zieke genezen. Ge-
woonlijk wordt hierin toegestemd, doch wanneer de verstrekte middelen niet helpen,
dan wordt het betaalde na den dood van den patiënt teruggeêischt Ditzelfde heeft
ook plaats met den geneesheer nal wagar. Dagelijksche ongesteldheden als buikpijn,
tubur djare; hoofdpijn, gul taber djare; koorts, arguro, worden door deze laatsten
genezen djobel , door toediening van kruiden en door den zieke bij het vuur te doen
liggen. De zieken worden door de bloedverwanten behoorlijk verzorgd, de vrouwen
bewaken hen in de huizen, terwijl de mannen beneden het huis blijven om door
het lossen van geweerschoten de booze geesten vrees aan te jagen. Geneest de zieke
niet spoedig dan moet deze een ander huis bewonen, werwaarts deze op geheim-
266 DB AABÜ-AECHIPEL.
zinnige wijze wordt overgebracht om de geesten te misleiden. Is eene epidemie in
aantocht dan gaan de oudsten na aan de beschermgeesten geofferd te hebben naar
de grenzen der negari, om door het plaatsen van allerlei geheime middelen, die
gewoonlijk in den grond begraven worden, de ziekte te bezweren. Heerschen er
vele koortsen of buikziekten in de negari, dan vervaardigt men eene prauw van
twee meter lengte met gabagaba poppen , de zieken voorstellende , doet vervolgens in
deze een daldala, eenige zilveren ringen, zoomede van elk huisgezin een bord met
sirih-pinang, tabak, sagu en arak, waarna de prauw door een grootere prauw naar
zee wordt getrokken of gebracht en onder het oproepen van «abuda nensien nen-
pupun, Taidue kamkubang wangui kam soba oin, mul djare djare mupae panua»,
d. i. Geest die boven en beneden zijt, beheerscheres der zee, wij hebben geld en
spijzen geofferd; laat de ziekte van de negari vertrekken, aan weer en wind wordt
prys gegeven. Oude vrouwen genezen de zieken ook door het uithalen of uit-
zuigen, darkara darpai, van vreemde bestanddeelen uit het lichaam als wormen
bunar, stukjes hard hout kai, kleine spijkers urepa omon, vischgraten djigatul,etc.
Vóór het zuigen wordt de bewuste plek met fijngemaakte gemberwortel laia, belegd.
Deze vrouwen appliceeren ook eene soort aderlating door het uitzuigen van bloed
gun kutume, dat naar hun zeggen bedorven is en daardoor de ziekte veroorzaakt.
Bij het uitbreken der variolae en barsepasepal offert men aan Djabulara, Tsudue en
aan de beschermgeesten der negari een groot aantal olifantstanden , gongs, gouden
zilver. Het aandeel van Djabulara wordt buiten de negari, dat van Taidue in zee
op een der zandbanken en dat van de beschermgeesten op de plaats alwaar aan
hen geofferd wordt, nedergelegd, terwijl men overal een staak met een witte vlag plant.
De ichthyosis wordt door den een op den ander ingeënt om eene lichtere huids-
kleur te verkrijgen en om prurigo te bevorderen. Lepralijders komen meermalen voor.
De verspreiding daarvan geschiedt naar het volksgeloof door overerving en vervloe-
kingen van booze lieden. Syphilis is bij de bevolking niet bekend obquam geni-
talia raro purificent en heerscht alleen onder de vreemdelingen. De leucorrhoea
wordt hier even als op alle eilanden tusschen Selebes en Papua nergens waarge-
nomen. Booze lieden maken hunne vijanden ziek muela djare, door toovermiddelen
in den grond, waarop de persoon er langs gaande kan trappen, te begraven, dangola
wagar daam vava, of door een beeld van gabagaba, ngabar, te vervaardigen,
muela kouwe sisiwei en deze met allerlei vervloekingen in zee te werpen, kutabe
kouwe daam tai, ook wel wanneer het vrouwen betreft door hun haar te verbran-
den, dal kodar kenaa puk, op een der heilige, daluli, plaatsen. Worden de dalaran ,
of matmata, ook wel genaamd mumusim lep abel, de lares en penates evenwel
behoorlijk gespijzigd en dagelijks verzorgd dan behoeft men niet te vreezen, omdat
deze alle ziekten en onheilen van de familie, walian, die het huis bewoont, zullen
afwenden. Bij epilepsie worden de patiënten met zekere bladen op het gezicht gö-
DE AABÜ-ARCHIPEL. 267
slagen, opdat de booze geest in een der bladen vare om daarna weggeworpen te
kunnen worden.
De ceremonieën anteet post mortem zijn eigenaardig. Sterft een volwassen per-
soon dan wordt hij gebaad, darturi en naar zijnen stand gekleed , voorts met koralen
en goud en zilver behangen, aiiiai, twee dagen en twee nachten in zittende houding
datalar, tusschen hout geklemd met zijne voeten op olifantstanden, meestal onder
het huis geplaatst, terwijl de familieleden hem voeden. Vervolgens wordt hij op den
derden dag in eene prauw, bor, op den rug domieni, gelegd, dabia dama djau
bawan. Voor den derden dag komen de bloedverwanten de stukken van de wangen,
ooren en borsten met de nagels aftrekken, om deze met sirih-pinang te verslinden.
Zoolang het lijk in huis is, wordt op de titir geslagen, dekortitir. De bor op eene
stellage onder het huis geplaatst zijnde, wordt onder de prauw eene opening ge-
maakt om de humores cadaveris tamawairi of waeri ervatu, in eene gong of om-
gekeerde koperen muzlekbekken op te vangen, ten einde dit met sagu als een bewijs
van gehechtheid aan den doode te nuttigen of om met hem in eene voortdurende
gemeenschap te blijven ook om door tusschenkomst van de eridi van den doode een
ander ziek te maken. Deze afschuwelijke gewoonte schijnt voor de betrokkenen geene
schadelijke uitwerking ten gevolge te hebben. Na den zevenden dag wordt het lijk
op eene stellage aan het strand gelegd, totdat de tijd aanbreekt om de beenderen
te verzamelen. Bij deze gelegenheid worden feesten gevierd, datonger marangaingai.
Wordt de doode terstond begraven, dan geschiedt dit in een kuil van ongeveer een
halven meter diepte onder het huis, terwijl een groote hoeveelheid zijner bezittingen
bijv. gongs, olifantstanden, ijzeren potten, pannen en borden in stukken geslagen
worden. Op het graf worden al zijne bezittingen nedergelegd totdat het oogenblik
aanbreekt, dat de beenderen verzameld worden. Tot op dien tijd zijn de bloedver-
wanten verplicht den doode te voeden door een bord rijst, sagu en arak op het
graf te leggen en eiken dag te vernieuwen. Na den dood begeven de zielen ninitui
of eridi, zich bij Boitai en zwerven daarna overal rond deken amar, zonder eene
vaste verblijfplaats. In den eerste nacht blijven zij echter nog in het sterfhuis, om
welke reden niemand in het huis blijft slapen om niet ziek te worden door in den
droom den eridi te ontmoeten. Degenen, die in zee hun dood vinden, worden door
Taidue bij zich verzameld, vooral de jonge mannen die zij als echtgenooten van
hare dochters aanneemt. De lijken van kinderen worden niet begraven, maar ineen
daldala gelegd en in huis opgehangen, terwijl de ouders daaronder slapen. Hunne
zielen blijven in het huis rond fladderen. Op den bepaalden tijd wanneer alles ver-
teerd is, worden de beenderen naar de familie-begraafplaats, gewoonlijk een grot,
zonder veel omslag overgebracht. De tijdens de bevalling 'succombeerende vrouwen
worden evenals andere lieden begraven. Wanneer het lijk nog niet gekist is, geven
268 DE AABV-ARCHIPSL.
de bewakers om niet in slaap te vallen elkander vragen tarleman, op, bijv. ik
herinner mij den naam van een mensch, van een visch, van een boom; wie kan dit
raden. De vragen naar den naam van een mensch heeten mangaleman, die van
visschen of boomen, djerpungeL Nog een ander spel wordt bij die gelegenheid ver-
toond , de dasnltawon of de ster aanwijzen. Men maakt op een der balken eenige con-
centrische cirkels een ster tawon, voorstellende, waarin de aanwezigen geblinddoekt
met den wijsvinger van de rechterhand steken moeten. Degenen, die het middelpunt
raken worden op arak onthaald.
Nadat een der familieleden in het huis is afgestorven, gaan alle vrouwen het huis
uit om met loshangend haar te weeklagen en te schreeuwen tot aan het strand,
over hunne hoofden buitelende en hun lichaam met slijk en modder besmerende.
De vrouw of weduwe arvala, begeeft zich ook naar buiten en bestrijkt elk huis in
de negari, waar haar man gewoon is te komen met kalapaolie, dalura dasai, ver-
volgens legt zij haren sarong af en kleedt zich met de lilimona, frai\jes van pahn-
bladeren ter lengte van 0.25 en 0.2 meter breed. Als teeken van rouw wordt tevens
nadat het hoofdhaar is afgeschoren, gedragen een band van palmbladeren op het
hoofd bokbokgul, de siksik bovenarm- en wagaigai kniebanden, verder twee banden
kruiselings over den borst onder de oksels vastgemaakt, de pepepal tubor een buik-
band, waaraan de lilimona en de tantamuri of lilisin een mat van gelijke uitge-
strektheid om het achterdeel te bedekken, vastgehecht worden. Voorts worden op
haar lichaam breede strepen met houtskool gemaakt. Deze dracht behoudt de weduwe
totdat de beenderen uit de Mst genomen en om gereinigd te worden, aan het
strand gebracht zijn. Dit geschiedt op eene wijze die alle beschrijving te boven gaat* De
negarigenooten komen alsdan aan het strand bijeen, de mannen met het beeld van
de guson of gusing, penis, dat van hout is vervaardigd; de vrouwen met dat van
de kodu of vrouwelijk schaamdeel, dat in gabagaba is uitgesneden. Alle rouw-arti-
kelen, warkoo ila van de mannen en warkoo kodar van de vrouwen, worden te
zamen met de bor verbrand. Onder het zingen van allerlei obscoene liederen springen
de lieden om de vlammen door elkander als bezetenen rond ; de mannen steken het
beeld der guson in dat der kodu, dat de vrouwen hun. aanbieden en volgen de be-
wegingen der copulatie alleen om de weduwe tot cohabitatie te prikkelen of om
drastisch aan te toohen, dat zij opnieuw kan huwen. Aan dit feest, marangaingju,
nemen de kinderen ook deel. Daarna worden de beenderen na eerst met olie inge-
wreven en in lijnwaden gewikkeld te zijn,naar een der grotten overgevoerd. Sommigen
nemen den schedel mede naar hunne woning. Vervolgens komen de negarigenooten
drie dagen achtereen voor het sterfhuis zingen en dansen, dalair, totdat de weduwe
hare rouwkleederen heeft afgelegd, dailur djeretai deiku tubaibai. Zoolang de warkoo
duurt mag de weduwe het huis niet »rerlaten. Dit heeft soms eerst na drie jareiï
XXVI.
; t. O O ©dl-.© (u^) "•
Blz. 268.
DK AARÜ-AKCflIPEL. 269
plaats. Hééft de overledene man meerdere vrouwen achtergelaten dan moeten deze
alle zich aan de weduwenplechtigheid onderwerpen. Als teeken van rouw wordt ook
het haar der mannen en kinderen afgeschoren.
De achtergeblevene man of vrouw beschikt over de nagelatene goederen djadjao
of kanai djetia. Huizen, gronden en andere artikelen, blijven bij de weduwe om hare
kinderen op te voeden totdat zij een nieuw huwelijk sluit, m welk geval de bloed-
verwanten van den man deze tot zich trekken. Na den dood der ouders vervallen
alle goederen aan de kinderen, wanneer zij nog jong zijn onder het toezicht van
een der familieleden. Groot geworden zijnde , verdeelen de kinderen de djadjao onder
elkander met dit verschil alleen, dat de jongens meer dan de meisjes krijgen. Wan-
neer de oudste zoon bij den dood des vaders reeds volwassen is , dan heeft de moeder
niets over den boedel te beschikken en kan hij zijne moeder zelfs verkoopen daka-
kanai kubang muli, om zoo noodig de schulden van den vader af te doen. Elke
vrouw of weduwe heeft hare eigene bezittingen, zoodat er bij verdeeling van erfenis
weinig geschillen ontstaan.
De verdeeling van tijd m narakia jaren en hulanina maanden is zeker door vreem-
delingen ingevoerd. Meer oorspronkelijk is echter de verdeeling van den tijd in sumor
adjow, drooge moeson en apara adjow, natte moeson. De dag maera wordt verdeeld
in maerere morgen; laran djetuturor middag; wardjordjor avond en pistutubu midder-
nacht. Gaat men opreis voor bijvoorbeel4 tien dagen dan neemt men een touw saguv
mede, waaraan tien knoopen gemaakt zijn, eiken dag wordt alsdan een knoop los-
gemaakt, waarna men terugkeert. De windstreken heeten sumor oost, apara west,
madamar noord, en tarangan zuid. De telling mudjao, geschiedt met vingers limaur ,
van handen en teenen abeaur, met steenen kum, met djagongkorrels oitela mula,
met strepen aan de balken, voorts met knoopen aan den saguv of met de urong
een stuk gabagaba, waaraan dwarshoutjes ter herinnering als schuldbewijs worden
gebezigd, als a, urong, 5. het teeken van een olifantstand,
siwagan, c, een daldala sigila, d. een daldala sermin, e. een
lilah minak barabar, /. en g, twee stuks wit lijnwaad sabola
sasain kairosi. Als maat bezigt men een mand goba van vijf
tot dertig katis, zoomede rei vadem, veta bubur een halve
vadem en angat een span. Bij het verkoopen van daldala
spreekt men ook van vademen. De berekening is aldus, men
slaat op de gong, maakt zijne armen open en dicht en zoo-
veel malen, als het geluid aanhoudt zooveel vademen is de
gong groot.
270 DE AARtr-ARCHIPEL.
Alle bij de bevolking aanwezige kosmologische begrippen zijn zeer primitief. Bij
zoneclips, pis wartantan, gelooft men dat er eene ziekte zal komen. Bij maaneclips
vulan lara dam djawa zegt men dat de zon en maan in copulatie zijn. Donder
arpodudom is het gevolg van den strijd tusschen regen en wind. Bliksem ardela
kan men niet verklaren. Ealadjidadjidar de regenboog is eene brug, die de geest
Boitai nu en dan gebruikt om zich te verplaatsen. Zoogenaamde donderbeitels noemt
men dela wangur. Tawon maera heet de morgenster, tawon ngun, het zeven-
gestemte.
De oorspronkelijke bewoners van Kola en Kobroor, die volgens de traditie uit de
vermenging van vava koikoi en guduur djuring is ontstaan, heeten Gromgai en
Tungu. Zij worden door de overige bevolking van Aaru aangemerkt als boschmen-
schen, doordien zij geene woningen hebben en de bosschen doorkruisende in boomen
en grotten hun verblijf houden. Het aantal dezer lieden wordt op ongeveer duizend
zielen geschat De Gomgai en Tungu hebben lange wimpers, groote oogen, neus en
mond met vooruitstekende lippen en plat aan het hoofd liggende ooren, zij zijn
rank van gestalte en hebben kleine handen en voeten. Hun haar is zwart zijde-
achtig en lang, doch zeer onrein, voor het overige gelijken zij in kleur en voorkomen
op de andere Aaruers. Zij zijn zeer schuw, houden zich geheel afgezonderd of
ontwijken de overige meer beschaafde bewoners van Kola en Kobroor, staan
niet onder het bestuur van hoofden en huwen zonder bruidschat te betalen. Zij
leven van vruchten, schelpdieren en van ,de opbrengst der jacht, als kasuaris,
Casuaris Beccarii, krokodillen, wilde varkens,, leguanen, slangen, en ander onge-
dierte. Sterke dranken worden niet door hen gebruikt, ook geen zout Rijst is niet
gewild. Enkelen hebben sagu leeren eten. De vrouwen baren zittende door den man
geholpen, gaan daarna bij het vuur liggen, doch staan gewoonlijk vóór den vijfden
dag op om hun werk te doen. De navelsnoer wordt met een bambu vulu afgesne-
den. De naamgeving geschiedt door den vader, wanneer hij een goeden droom gehad
heeft. Intusschen volgen de kinderen de moeder, die tevens verplicht is voor de
voeding t.e zorgen. De kinderen worden gezoogd totdat zij tanden hebben. Vele
vrouwen zijn onvruchtbaar van wege het veelvuldig of stelselmatig gebruik van
abortiva ; de meeste krijgen niet meer dan drie kinderen. Aan landbouw wordt niets
gedaan. In de plaats van pinang kauwt men boomwortelen. Ouden van dagen treft
men weinig aan. Bij overlijden wordt het lijk met bladeren gedekt en de plaats ver-
laten. De wapenen bestaan uit pijl en boog datuvu, zoomede pieken kaituvi. Als
versiering gebruikt men arm- en voetbanden sikusiku en waiwai. De kleeding be-
staat zoowel bij mannen als vrouwen uit den schaamgordel van zachtgeklopte boom-
schors ngumvakai. In de oorgaten worden bloemen gestoken. Zij slapen op houten
blokken op den grond en koken water in bakken van gevouwen boomschors. Zy ont-
DR AARtr-AïlCHIPEL. 271
zien den geest, die in den grond woont, maar vereeren hem niet, beschouwen de
zon lahau, de maan vulan en de sterren taun, ook als geesten, de laatste als
kinderen van de maan. Heilige plekken zijn niet aanwezig. Zij vreezen de plaatsen
waar de lijken neergelegd zijn te bezoeken , opdat de sisi of nitu hen niet ziek make.
Naar hun geloof zijn de bosschen vol van nitu of geesten der voorouders, die hun
verblij^laats Kadjilak, eene vlakte op Kobroor, verlaten hebben om rond te zwerven.
De nitu dooden de levenden om zich met hunne zielen te voeden. Zij zingen en
dansen niet Het tatueeren is niet bekend. Hunne verwensching bestaat uit «nan
van balau», d. i. dat iemand u doode. De bezittingen der dooden worden wegge-
worpen. Zij baden nooit en masseeren dauwat, elkander wanneer zij veimoeid zijn.
In hunne droomen dabukou, houden zij naar hun beweren gemeenschap met hunne
voorouders. Deze boschbewoners houden veel van kinderen. Bij het sluiten van vriend-
schap geven zij elkander pijl en boog ten geschenke. Onderling twistende zonderen
zij zich af. Zij letten op vogelgeschrei en op het kruipen der slangen. De vrouwen
loopen nooit alleen in de bosschen om niet door sisi benaderd te worden, in welk
geval zij steenen in den uterus krijgen en spoedig sterven. Bij menstruatie zonderen
de vrouwen zich ook van de mannen af. Deze lieden geven aan ijzer de voorkeur
boven goud en gebruiken bladeren in hunne schaamgordels als voorbehoedmiddelen
tegen ziekte. De telwoorden zijn 1 oti 2 rua 3 lasa 4 kava 5 lima 6 dum 7 dubam
8 kavarua 9 tere 10 vuhung 100 haten 1000 rivunia. De handel met deze lieden
wordt gedreven door op bepaalde plaatsen artikelen van ouderlingen ruil neder te
leggen, de zoogenaamde potage tagali vuru methode.
ACHTSTE HOOFDSTUK.
DE TANEMBAR- EN TIMORLAO-EIL ANDEN.
lAgffing. Aantal eilanden. Eigendom daarran. Vaarwaters. Formatie. Ririeren. Ankei-
plaatsen. Bergen. Wegen en voetpaden. Moeson. Bevollcing. Talen. Traditie. Geschiedenis.
Plijsisclie, intellectneele en moreele eigenschappen. Mutilatie van het lichaam. Cnltos.
Boom geesten. Heilige plaatsen. Eed. WaarzeggerQ. Droomen. Negariên. Woningen. Ar-
beid mannen en vrouwen. Vischvangst Handel. Pranwenvaart Voeding. Kleeding. Stan-
den. Bestnor. Afdoening van aaken. Eigendom van gronden. Landbouw. Oorlog en vrede.
Huweigk en echtscheiding. Zwangerschap. Partos. Overiyden. Begrafenis. Rouw. Erfenis.
Zang, spel en dans. Kosmologie.
De Tanembar- en Timorlao-eilanden in 1629 door de Nederlanders ontdekt en
sedert onder het Nederlandsch gezag gebleven, liggen tusschen 130° 40' en 132° 5'
Oosterlengte van Greenwich en tusschen 6° 20' en 8° 30' Zuiderbreedte. Zij beslaan
eene vlakte inhoud van ongeveer 150 vierkante geographische mijlen.
Tot de Tanembar-archipel behooren twee-en-vijftig eilanden met name Molu,
Nuskalboor, Nusnitu, Wajanga, Maru, Kiabalenga, Nuslima, Virinun, Watborat,
Nuskabawa, Nuskarata, Bamusa, Vordata, Watsira, Nukahaa, Larat, Lutur, Nu-
sanlaa, Slewar, Mitak, Kokolat, Wawoan, Teen, Nemaan, Nustemar, Laibobar,
Taval, Wulmali of Bulumali, Tual, TJnggar, Nujanatraa, Nuswotar, Nujanatrool,
Wuliaru, Nustaran, Wolas, Kesiwu, Seelu, Nusnita, Salal, Sekeleer, Manu, Seera,
Molin, Watuwawan, Nuskee, Lokihinilavon, Kamiswaan, Watsalat, Tendula, Kot-
kota en Watletan. Behalve Molu, Maru, Vordata, Lutur, Larat en Seera zijn al deze
eilanden onbewoond. Tot op de Timorlao-groep worden gerangschikt veertien eilanden
genaamd Jamdena of Janatleer, Anggarmasa, Vual of Tual, Erikmiri, Watleran,
Nustawon of Nustabun, Watkusa, Najanat, Watdua, Nuskesa, Watsira, Solat,
Selaru en Ariama, waarvan Jamdena en Selaru slechts bewoond zijn. De onbewoonde
eilanden zijn vóór de komst der Europeanen in deze streken reeds het eigendom
van verschillende, zoowel op Tanembar als op Timorlao aanwezige negarïën als de
eilanden Molu, Nuskalboor, Nusnitu en Wajanga van de negariën Warena, Adodo,
Wolmasa en Abat op Molu; het eiland Maru van de negari Watdidal op Larat;
jiai* O.X..-V-. Gay«Mrw»r-
132'
De
EiijAivde:n .
NtMlcAlboor
^k_^
liivi/
^7 Waiangpa
ilima.
Teeu
yu«nitu
■r
M
;
Ari&maj^
SUendr. w. P. KT JIC TnMf. Lmidmn.
DE TANEMBAR- OP TMORLAO-EILANDEN. 273
de eilanden Nuslima, Teen, Nemaan, Virinun, Wulmali, Laibobar, Nnstemar, Mitak,
Watborat, Nuskarata en Nuskabawa van de negari Ridool op Larat; de eilanden
Bamusa, Nusanlaa en Lutor van de negari Ritabel ook op Larat gelegen; het
eiland Nuswotar van de negari Rumiaan eiland Vordata; de eilanden Wuliaru,
Kesiwu, Wolas, Watuwawan, Molin en Manu van de negari Uaratan op Seera;
het eiland Seelu van de negariën Kamatubun en Rumsalut op Seera; het eiland
Sekeleer van de negari Welutu op Seera; de eilanden Anggarmasa, Najanat en
Watkusa van de negari Adaut of Ondiaut op Selaru, de laatste evenwel betwist
door de bevolking van Oliht op Jamdena. Het eiland Nustawon behoort aan de negari
Lermatan, terwijl de uitgestrekte riffen Barasadi ten westen Gamusa en Sari aan
de Oostkust van Jamdena gelegen aangemerkt worden als de vischgronden van de
negariën Rumsalut op Seera en Kelmasa op Jamdena. Behalve de Straat Elat of
Egeron, worden voor stoomschepen van middelbare grootte geschikte vaarwaters ge-
vonden tusschen de eilanden Vordata en Larat; tusschen Mam, Kiabalenga en
Nuslima ; tusschen Sekeleer en Seera ; langs de westkust van Jamdena en de eilanden
Seelu, Kesiwu, Wolas, Wuliaru, Nujanatrool, Nujanatraa, TJnggar, Laibobar, Wul-
mali, Taval, Nnstemar, Nemaan, Watborat, Bamusa en Virinun om de oost; voorts
tusschen Nuswotar en Nnstemar om de West en tusschen Teen en Kiabalenga om
de Noord.
Met uitzondering van Molu, Vordata, Laibobar, Seelu en een gedeelte van de
zuid-oostkust van Jamdena zijn zoowel de Tanembar- als Timorlao-eilanden alle laag. Op
de grootste dezer eilanden met name Larat, Jamdena, Seera en Selaru treft men in de
binnenlanden uitgestrekte moerassen aan, enkele bedekt met Rhizophora conjugataenlaag
houtgewas. Het voorkomen van het noordelijk gedeelte van Jamdena, alwaar overblijfselen
van nog niet geheel verweerde Oculina axüaris, Astraea favosa, Madrepora palmata en
andere voorkomen, geeft de zekerheid dat de meeste der Tanembar- en Timorlao-eilanden
van jong korallinischen oorsprong zijn. De hiervoren bedoelde hoogere gedeelten,
blijkbaar nog rijzende, hebben het uiterlijk aanzien van pliomioceen-tertiaire formatie.
Op zekeren afstand heeft het eiland Laibobar het voorkomen van een uitgebranden
krater, doch het levert geene vulkanische overblijfselen op. Op het eiland Seera worden
sedementaire gesteenten met sporen van metamorphische vorming als gekorreld kalk-
steen , dolomiet en quartsiet gevonden. Het eiland Selam is met hoog gras bedekt en
minder boschrijk. Rivieren worden slechts op Jamdena en Selam aangetroffen, als
op Jamdena ten westen de rivieren Olotilaa en Werlakwora bij de negari Wermatan,
en Wersali bij de negari Atemar in het gebied van Selwasa; voorts Veterleti de
grootste rivier op Jamdena, die tusschen de tandjong Nuskee ten noorden en Wer-
lolan zich in zee stort. Kleine beken vindt men langs de oostkust met name Keliau
bij de negari Aulusi; Dawalora bij de negari Arkilu; Lebi bij de negari Singliin;
18
274 DE TANEMBAR- EN TIMORLAO-EILANDEN.
Melere en Bunan beide ontspruitende uit den berg Lera bij de negari Lauran en
Vordata die van den berg Bangluti ontspringt en bij Olilit in zee valt Voorts nog
Werkali, Orui, Werbubur en Wersaa. In de Straat Elat vloeit de Samalaki bij Lak-
teru in zee. De rivieren op het eiland Selaru heeten Wiambia en Wulmamali bij
Adaut en TJplena dicht bij de negari Watleta gelegen. Geen dezer rivieren is
bevaarbaar van wege de lage ligging zonder stroomsnelheid. Zoetwaterbronnen wor-
den op vele plaatsen aangetroffen, doch met uitzondering van eene bronopNemaan
is het water overal brak en ziltig. Warme of minerale bronnen zijn er niet. Anker-
plaatsen worden gevonden te Adodo, eiland Molu; te Sobiani en Rumiaan, eiland
Vordata; te Ridool, Ritabel en KeUobar, eiland Larat; te Botania vroeger eene
nederzetting, maar thans eene onbewoonde streek, omdat de bevolking naar Aulusi
verhuisde, ten westen van Jamdena tegenover Laibobar gelegen; te Sebnano, Am-
dasa, Atubul, Aulusi, Arkilu, Manlusi, Lermatan, Tual, Lakteru en Olilit alle op
hetzelfde eiland; voorts te Uaratan, eiland Seera en te Adaut, eiland Selaru. Be-
halve deze zijn nog volgens de berichten der inlanders verscheidene ankerplaatsen
aanwezig, welke echter nog niet onderzocht zijn. Langs de westkust van Jamdena
en tusschen de aldaar liggende eilanden is de diepte der zee zoodanig, dat overal
geankerd kan worden. De hoogste bergen zijn op Molu de Kilwulan; op Vordata de
Wutlanit en Borbora; op Larat de Warsengal; op Seelu de Wurwuruwun, Akmat-
dawa en Ulurborovun; op Nuswotar de Smulutsumar en Okolsono; op Selaru de
Urambia; op Jamdena de Ngeriasa ten noord-westen van de negari Lermatan, al-
waar naar men beweert, goud gevonden wordt; de Ridasi, Laka, Laniüean, Wat-
lari, Nuuliman, Nuratu, Laiora, Triau, Korlawat, Lamlombar, Navababore, Kor-
wanenraa, Arioo, Malolin, Lera, Kelana en Bangluti, alle echter niet hooger dan
ongeveer driehonderd-vijftig meters. De hoogste top op Laibobar draagt den naam
van het eiland. Voetpaden gedeeltelijk door wildernissen en moerassen, gedeeltelijk
langs het strand loopende worden aangetroffen op Molu van Adodo naar Welmasa
en Warena; op Maru van Watuwahan naar Ivar, Brinlalan en Wersaa; op Vordata
van Rumiaan, Rumeuur, Rewenuur, Aweer, Sobiani en Adodo; op Seera van Abp.
tot Uaratan; op Larat van Ritabel naar Ridool, Watdidal, Eeliobar, Eelaan en
Lamdesar; op de Oostkust van Jamdena van Lermatan, Lakteru, Olilit, Lauran,
Atubul, Kelmasa, Manlusi tot Ajoa. Ook bestaat er een voetpad van Lauran, oost-
kust van Jamdena, naar Wermatan eene negari aan de westkust gelegen, welke
grootendeels vlak over scherpe koralen loopt en eenen afstand van ongeveer twaalf
uur gaans bedraagt; voorts van Ajoa naar Kokolat en van de negari Aulusi naar
Botania, alwaar de zoogenaamde jachtgronden van genoemde negari aangetroffen
worden. De Oostmoeson begint in de maand Mei en eindigt in October, de West-
moeson duurt van November tot April. Aardbevingen meestal horizontaal komen
herhaalde malen voor.
DB TANEMBAR- EN TIMORLAO-EILANDEN. 275
Het aantal zielen bedroeg in 1882 op Tanembar 6026, op Timorlao 6706 of
12732 te zamen, d. i. ongeveer 35 zielen op elke geographische mijl.
Ofschoon de bevolking elkander wederkeerig verstaat, worden er in strikten zin op
de Tanembar- en Timorlao-eilanden vijf dialecten gesproken, als — de Tanembar-
liri in de negariön Adodo, Welmasa, Warena en Abat op het eiland Molu — in
de negariën Wersaa, Brinlalan, Gurlawan en Watuwahan op het eiland Mam — in
de negariën Adodo, Sobiani, Aweer, Kewenuur, Rumeuur en Rumiaan op het eiland
Vordata — in de negariën Ritabel, Ridool, Watdidal, Keliobar , Keiaan en Lamdesar
op het eiland Larat — en in de negari Lelenluan op het eiland Lutur; de Seera-
liri m de negariën TJaratan, Temin, Welutn, Rnmsalut, Kamatubun, AbaenSeera-
muri op het eiland Seera; — de Timurliri Selwasawara in de negariën Maktian,
Wermatan en Atemar aan de westkust van Jamdena gelegen; — de Timurliri
Selwasatemer in de negariën Lermatan, Lakteru, Olilit, Vanobi, Sebnano, Taparat,
Lauran, Mitak, Wuwoda, Tubumebun, Amtuvu, Atubul, Amdasa, Singlün, Arui,
Leraebun, Aulusi, Majano, Kelmasa, Arkilu, Manlusi, Watmuri, Armaa, Ajoan,
Dabdabo en Ajoa aan de zuid- en oostkust van Jamdena , voorts in de negari Adaut ,
eiland Selaru, en — de Selaruliri in de negariën Kadar, Watleta, Lingat, Vursui,
Bula, Warai, Wulmatan en Namtabun op het eiland Selaru. Li de negari Ivar of
Iwar op het eiland Maru is eene Tobelosche nederzetting.
De nasporingen , om nopens de oude geschiedenis dezer volkstammen eenig meerder
licht te verkrijgen, heeft tot dusverre weinig resultaten geleverd. Volgens de traditiën
spoelden er in overouden tijd twee personen, een man en een vrouw met name
Arumbae en Boo, van uit het noorden komende te Nustemar aan het strand aan.
Eene andere lezing zegt dat Arumbae en Boo uit de bambu komende, in de taal
des lands temar genaamd, voortgesproten waren. Het eerste bericht heeft meer
waarschijnlijks, wanneer men in aanmerking neemt dat arumbae en boo beide
Tanembarsche en Timorlaosche benamingen zijn van prauwen en de bevolking dezer
eilanden ook uit een linguïstiek oogpunt veel overeenkomst heeft met die van
Nuhujuut of Groot Keei. Lieden uit het noorden gekomen worden alzoo aangemerkt
als de voorouders van de zoogenaamde oorspronkelijke, of beter gezegd eerste be-
volking van Timorlao, meer speciaal Aulusi en Ngeriasa of Lermatan, die eerst in
de binnenlanden woonden, maar wegens ziekte strandwaarts gingen. De bewoners
van Selaru beweren dat hunne voorvaderen langs eenen rotan uit den hemel ge-
daald waren. Die van Selwasarwara en van Lauran kwamen van Babar en Laibobar.
De jongste negari is Keliobar, wier voorvaderen van Molu kwamen, zijnde de af-
stammelingen van de naar Grorong gevluchte oude bewoners der Bandang-eilanden.
276 DB TANEMBAR- OP TIMORLAO-EILANDEN.
De eerste personen, die Olilit bevolkten, waxen van het eiland Moa afkomstig. Naar
luid eener andere overlevering kwam de bevolking van Selaru en Jamdena van
Barasadi, voorheen een groot eiland ten westen van de. eilanden Tanembar en
Timorlao gelegen. Lakawena een beruchte toovenaar of ewangc te Barasadi, die
eiken dag door de negarigenooten op palmwijn of sagero onthaald werd, kreeg met
hen hooge oneenigheden, waardoor hij geruimen tijd van drank verstoken bleef. Ver-
toornd ging hij daarop zelf sagero tappen, slachtte een zijner slaven en bestreek
met diens bloed de bloemtrossen van den Arenga sacharrifera. Dudilaa of Duadilaa
deswege ontstemd deed alstoen het vocht in zulk eene groote hoeveelheid stroomen,
dat het eiland wegzonk en het tweederde der bevolking door de zee verzwolgen werd.
Eenigen slechts strandden op Jamdena op de hoogte van de rivier Veterleli, alwaar
de steen Watmanu, zoo genaamd omdat een haan 'van Barasadi vliegende aldaar
nederstreek, thans nog als moli of heilig wordt aangemerkt Het eiland Seera was
voorheen een zandplaat of bank. Een gedeelte der bevolking van Wuliaru verliet de
negari Walonditi aan de westkust van dit eiland gelegen en verhuisde wegens ziekte
en vrees voor zeeschuimers onder zekeren Baul derwaarts. Seerang het hoofd van
Walonditi was toen tevens in oorlog met Bakarbuti het hoofd van Buti, ook eene
negari op Wuliaru. Nadat beiden gesneuveld waren , sloot de bevolking vrede en volgde
Baul. De aanhangers van Bakarbuti stichtte later de negari Rumsalut; die van
Baul Uaratan. De bevolking van Temin kwam van Anggarmasa een eiland in de
straat Elat gelegen, terwijl Welutu vóór de komst van Baul op het oostelijk gedeelte
van Seera gevestigd was. De naam Seera is afkomstig van Seerang, den navareta of
besturend oudste van Walonditi, die volgens berichten met zijn volk uit het noorden
kwam. Andere oude lieden beweren echter dat Seera afgeleid is van Nus eera, sagu-
eiland. De vrouw Sekeleer ontijdig van een zoon bevallen, deed dezen in een uitgeholde
vrucht van de Lagenaria hispida, tawul malaa, in zee drijven. Op de plaats blijvende
veranderde de vrucht later in een eiland, dat de naam der vrouw kreeg. De bevol-
king van Mam kwam van Luang. Een navareta van Selwasawara genaamd Yutvaar
welwawan verhuisde naar Moa, vandaar de vriendschapsbetrekkingen tusschen Moa
en Wermatan. Het woord Jamdena beteekent boomen of bosch , Larat beteekent zand.
Overeenkomstig hare bestuursbeginselen sloot de toenmalige V. O. L Compagnie
in 1645 met de betrokkene hoofden en oudsten dezer eilanden «een exclusief con-
tract van handel in karet, slaven, rogge vellen, amber, was en sapanhout, welk ver-
bond niet alleen met al de dorpshoofden maar ook met de daaronder sorteerende
eilands-volkeren naar genoegen getroffen werd», zoodat zij aldaar een loge oprichtte
en eene bezetting plaatste onder het bewind van den fiscaal A. Dorstman, terwijl
aan de dorpshoofden van Sobiani, Rumiaan, Keliobar, Welutu en Wermatan vlaggen
verstrekt werden. Om «in dezen oord de voortzetting van den godsdienst te beproeven
XXVII.
blz.277.
DB TANEMBAK- OF TMORLAO-EILANDEN. 277
werd in hetzelfde jaar de Predikant N. Vertregt derwaarts gedirigeerd, dan
de continueele intrigatie van de op het eiland Vordata gevluchtte Bandaneezen
waren oorzaak, dat de handel zoo weinig als de godsdienst opgang vond, als waarom
en om de voortdurende kwellingen en om de snoode behandelingen die de Neder-
landers dagelijks te beurt vielen, zonder dat men de daders kon attrappeeren de
bezetting kort daarna is gelicht.» Op verzoek der navaretas of orangkajas werd
evenwel in 1683 alweder een «Schoolmeester» naar Vordata gezonden, de vaart op
Bandang hersteld en vervolgens door de burgers aldaar «réciproque gefrequenteerd
medebrengende bij retour karet, slaven, ss^, olie en tripang alles in eene zoo
geringe qualiteit, dat indien deze vaart niet bij aangiering van Arou kan geschieden
het de onkosten niet zoude kunnen balanceeren.» Deze handel duurde tot ongeveer
het midden der achttiende eeuw. Met het bezit der Molukken alleen in het oog
hebbende de uitsluitende beschikking over kruidnagelen, notemuskaat en foelie had
de Compagnie alle gemeenschap met bijzondere handelaren afgesneden en den «smallen
handel» naar Tanembar en Timorlao alleen aan de Bandasche «burgers» afgestaan.
Omstreeks 1750 heeft deze handel geheel opgehouden en is hij in handen van de
Mangkasaren gekomen. Vóór dien tijd keerde gelijk te verwachten was, de inland-
sche onderwijzer naar Bandang terug. Van af 1823 werden deze eilanden op on-
bepaalde tijden door geconmiitteerden van Ambon , die belast waren met de afdoening
der aldaar aanhangige zaken overeenkomstig de gegevene instructiën bezocht — ook
werden Vordata en Seera van wege de snoode handelingen der bevolking tot twee-
malen getuchtigd — totdat in 1882 te Ritabel eiland Larat en Uaratan eiland
Seera Posthouders aangesteld werden, ten doel hebbende de hoofden en bevolking
aan eene zekere leiding te gewennen, het Nederlandsch gezag aldaar van lieverlede
te bevestigen en uit te breiden en mede te werken tot tegengang van menschenroof
en slavenhandel. Hun invloed is echter nog van weinig beteekenis. De bevolking van
Timorlao is niet zeer Europeesch gezind. In 1835 vertoefde echter en huwde een
Engelsche schipbreukeling te Lauran. Tusschen 1839 — 1841 werden deze wateren
door H. M. Surveyingship Britomart Captain Owen Stanley opgenomen, terwijl
Nederlandsche schepen deze streken uit gebrek aan goede kaarten en gidsen zeer
zelden bezochten. Niettegenstaande dit bij de Compagnie bekend was , wist de Indische
regeering later niets meer van het bestaan van de Straat Elat, welke straat door
den Heer P. C. L. Hartog, een ondernemend particulier van Bandang, in 1877
werd wedergevonden en den naam van Egeron verkreeg.
De bewoners van de Tanembar- en Timorlao-eUanden zijn welgemaakt De mannen
hebben eene gemiddelde lengte van 1.69, de vrouwen van 1.57 meter. Zij zijn
niet zwaarlijvig. Sommigen hebben eene mongoloïde type met min of meer schuins
liggende oogen. Ronde welgevormde spieren bedekken de schouders en heupen van
278 DB TANEMBAll- OF TMORLAO-EILANDEN.
mannen en vrouwen. Allen hebben een uitdagende houding en zijn zeer luidruchtig.
De kleur der huid is donker tjöndana geel. Het haar is niet woUig, njengu, maar
sluik , tetebung en hard , bij enkelen ook golvend. Het haar der vrouwen die gebruik
maken van kalapamelk is glimmend zwart. De type is brachycephaal , ofschoon er
ook orthodolicho en hypsimesocephale vormen voorkomen. De neus is Hein maar
welgevormd, eenigszins gebogen met uitpuilende vleugels. De oogappelen zijn zwart
bij enkele vrouwen donker koffiekleurig. Op het lichaam zijn zij meer of min be-
haard, de mannen op den borst en van de kuiten tot aan den navel. Een mannelijk
individu van Molu was op den schouder en rug sterk met haar begroeid. Onder de
oksels en op den pubes hebben zoowel volwassene mannen als vrouwen weinig
maar lang haar. De borsten der jonge vrouwen zijn klein, pyrivormig en vol. Over
het algemeen hebben zij kleine handen en voeten, lange nagels en sierlijke ivoor-
witte tanden, voornamelijk de ongehuwde lieden, die de tanden nog niet hebben
laten afvijlen en aan wie het verboden is sirih-pinang te kauwen. De huid is zuiver.
De vrouwen hebben de gewoonte onder het baden het lichaam met watsira of sek-
nobel, soorten van fijn zandsteen te wrijven. Sonmüge jonge vrouwen hebben een
zekere coquetterie over zich, waardoor de slankheid harer lichamen beter uitkomt
De menses larsian, openbaren zich tusschen het negende ea elfde jaar. Het menstruaaJ
excreet is zeer gering. Gedurende dien tijd gebruiken de vrouwen pessaria van ge-
klopte boombast of kalapavezelen in de vagina. Behalve de gebruikelijke brandwon-
den, betu, vindt men slechts bij enkelen litteekenen van eenmaal genezen Framboesia.
Kreupelen en gebochelden worden niet gezien. In 1882 was er op deze eilanden
slechts één albino, ininangiar of matsitaraa, kattenoog aanwezig, terwijl in meer
dan eene negari lepralijders, ngabaa, voorkomen. Polydactylen en leporinen zijn
bekend, doch uiterst zeldzaam. Het aantal geboorten staat niet m rationeele verhou-
ding tot de sterfgevallen op deze eilanden , alwaar tijdens de kentering der moesons
vele kwaadaardige moeraskoortsen en buikziekten heerschen en waardoor velen vooral
kinderen door verwaarloozing ten onder gaan. De bewoners van Tanembar en Timor-
lao zoowel mannen als vrouwen zijn uitstekende zwemmers. Papuatypen worden
op deze eilanden niet aangetroffen. Evenals de meeste primitieve volken is de be-
volking woest en lichtgeraakt. Zij is zeer strijdzuchtig, inzonderheid de jonge mannen
en vrouwen die de besturende oudsten telkens noodzaken wegens onbeduidende redenen
krijg te voeren. Zij zijn onder elkander oprecht. Niet alzoo tegenover de vreemdelingen,
ofschoon deze goed behandeld worden, mits men geene handelingen zich veroorloove
in strijd met hunne sociale en zedelijke begrippen. Ongehuwde vrouwen gaan gaarne met
vreemde mannen in eene meer intieme betrekking om, namelijk wanneer zij op geschenken
kunnen rekenen en wanneer elke toenadering in het geheim kan geschieden. Onge-
hinderd heeft een vrij verkeer onder de jongelieden in de bosschen plaats mits er geen
zwangerschap op volgt.. Daarentegen wordt de trouw der gehuwde vrouwen zeer
DE TANEMBAK- EN TIMORLAO-EILANDEN. 279
geroemd. Voorheen was de bloedschande, navaa ianan, bij de hoofden en oudsten
vrij algemeen. Zekere Biwas verwekte zeven kinderen bij zijne zuster. Thans wordt
dit misdrijf zwaar gestraft, gewoonlijk met den dood door de broeders en andere
mannelijke leden der familie, daartoe door de vrouwelijke bloedverwanten aange-
spoord. De bevolking is zeer begeerig van vreemdelingen allerlei bij haar onbekende
artikelen machtig te worden. Hierbij speelt de buitengewone nieuwsgierigheid van
primitieve volken ook een groote rol. Als men in eene negari aan iemand een geschenk
geeft, moeten alle negarigenooten een gelijk aandeel daarvan hebben, anders ont-
staat er onder hen eene groote twist, waarbij de vrouwen alsdan het hoogste
woord voeren en de meeste slagen uitdeelen. Voor het gebruik van water en brand-
hout moeten de vreemdelingen aan de negarigenooten geschenken geven, iets dat
menigerwerf van wege de aanmatiging der laatsten, bloedige geschillen veroorzaakt,
zoodat deze eilanden weinig door vreemde handelaren bezocht worden. In 1835 wer-
den de schipbreukelingen van het Engelsch barkschip Charles Eaton zes in getal te
Olilit en Lauran behoorlijk verpleegd, zoodat een hunner daarna de voorkeur
gaf te Lauran te blijven. In hetzelfde jaar werd intusschen de bemanning van de
Alexander vermoord en het schip na plundering verbrand , omdat de Engelsche gezag-
voerder Harris een oud man, die indringend was, dreigde te dooden en aan wal te
Aweer, eiland Vordata, den naakten boezem eener jonge vrouw betastte. De bevolking ,
in alle opzichten voor intellectueele ontwikkeling vatbaar is zeer goed te leiden wan-
neer zij nog geen drank gebruikt heeft , maar dronkaards zijn er velen zoowel onder
de mannen als vrouwen. Het spreken van ongepaste woorden en het uiten van
dubbelzinnige gezegden in tegenwoordigheid van vrouwen worden met boeten tot een
bedrag van dertig gulden gestrafL Gekscheerender wijze is men echter gewoon
elkander schimpnamen toe te voegen als, matkebu, gij blinde, eskilun, gij kreupele,
lim eskilun, gij kromhandige en zoo meer. Bij oorlogen moet een ieder zoowel
mannen, vrouwen als kinderen ten strijde trekken. De achterblijvenden verliezen alle
rechten op de communale bosch-, visch- en tripanggronden. Gedurende den oorlog
worden er koppen gesneld en maakt men op Jamdena gebruik van versch menschen-
vleesch. De lijken der gesneuvelde vijanden worden ook voor zooveel noodig in lange
repen gesneden en in den vorm van dendeng gedroogd, tamata ineer, om bij
impotentia conjugalis door oude mannen als stimuleerend middel genuttigd te worden.
Sluit men onderling een verbond van wederkeerig hulpbetoon, dan beslist het lot wie
der partijen verplicht is een slaaf te leveren, wiens vleesch gezamenlijk, ook wel
rauw, wordt verslonden. Bij droefheid zijn de vrouwen in hooge mate hartstochtelijk.
Bij vreugde kussen vawo of liever beruiken zij elkander herhaaldelijk. De kinderen
zijn opgewekt en zeer bijdehand. Doordien er meermalen menschen geslacht worden,
zijn zij zelfs goed op de hoogte van de inwendige deelen van het menschelijk lichaam
zoowel als de ligging daarvan.
280 DE TANElfBAB- EN TDIOBLAO-EILANDEN.
Opzettelijke verminking van het lichaam bestaat in het branden van wonden door
middel van arengzwam op de armen en schouders, betu of wetu, volgens sommigen
om te doen zien dat men pijnen verduren kan, volgens anderen om te doen blijken
met hoeveel mannen of vrouwen men zonder ontdekt te worden conjunctio venerea
heeft uitgeoefend. Dusdanige geteekende personen zoowel mannen als vrouwen staan
hoog in aanzien en ongehuwd zijnde hebben zij de voorkeur. Getatueerd worden de
armen, de borsten, ook der vrouwen, en het voorhoofd. De tatuage, belbela, die
door middel van een koperen stift, diring, geschiedt dient ter versiering, ook om
eenigszins den stand aan te duiden. Besnijdenis of verminking der teeldeelen heeft
geen plaats en van kunstmatige difformeering van den schedel wordt nergens ver-
nomen; alleen worden de hoofden der jonggeborenen in de eerste tien dagen door
de wata sitong, de vrouw, die bij de bevalling helpt, met de handen gekneed lamur,
om dezen een ronden vorm te geven. Het achterhoofd wordt echter misvormd door
dien de pasgeboren kinderen met het hoofd op harde voorwerpen te slapen worden
gelegd. Het vijlen der tanden, asoka nivan, van jongelingen en maagden geschiedt
na het huwelijk door den ninsoknivan of tandenvijler en dient alleen ten bewijze
dat men gehuwd is. Gevijld zijnde worden de tanden met het roet der kamiripit de
vrucht van de Aleurites triloba en fijn zout ingewreven. De patiënt mag in drie
dagen het huis niet verlaten en de tandenvijler in tegenwoordigheid der feestvierenden
zich niet vertoonen. De tanden worden gewoonlijk tot aan het vleesch met steenen
afgevijld. Het doorsteken van den oorlel sungu namharu, eerst nadat de twee voor-
tanden uitgekomen zijn, ook ter verfraaiing zoowel van mannen als vrouwen , met de
harde vezels van den Arengboom, ngevat, wordt eveneens door oude mannen mau,
verricht, terwijl men aan Dudilaa offers plengt om de wond spoedig te doen genezen.
De cultus der Tanembar- en Timorlao-eilanders bestaat in de vereering van Dudi-
laa of Duadilaa, van aruwala de beschermgeesten der negariën en van nitu of
matmate. Het woord Duadilaa is eene contractie van de woorden tua heer of oude
ook wel als ëdua uitgesproken en ilaa of helaa groot Dit woord is blijkbaar van
jonge dagteekening. Deze als persoon gedachte mannelijke natuur of scheppingskracht
die m de zon woont, de hemel in tegenstelling van de aarde heette voorheen
TJblera of TJbulera van ubu heer, vader en lera zon. In het Timurliri Selwasawara
dialect gebruikt men het woord Dualeos, heer dios, het laatste woord naar alle
waarschijnlijkheid evenals josi van Portugeeschen oorsprong. Dudilaa of TJbulera heeft
zijn verblijf in de lera zon en beweegt zich in den lanit het uitspansel om regen
en wind te maken. Hij daalt nu en dan op de aarde, alwaar de vrouwelijke schep-
pingskracht Lenun of Ewawan aanwezig is, neder, om haar te bevruchten. Dudilaa
vertegenwoordigt het mannelijk en Lenun het vrouwelijk beginsel in de natuur. De
DE TANEfiiBAB- OF TIMOBLAO-£ILAND£N. 281
arawala zijn de geesten dergenen, die de negari opgericht hebben. Anderen ook wel
arwaliko genaamd zijn van hoogeren oorsprong als, die van Uaratan, Matarenan en
Malaaman die van den hemel gedaald waren of van Olilit Ingkelu genaamd die
over de winden het bestuur voert Ook worden tot de aruwala gebracht de nitu of
geesten van vroegere helden waduwan, die den krijg bestui-en als in de negari
Temin, Karbaa, die in een grot dicht bij de negari zijn verblijf houdt; te TJlutu,
Lewat, die in een steen buiten de negari staat; te Lermatan, Katu, die in een
houten beeld in de negari woont en nog meer anderen. De nitu of matmate zijn
geesten der voorouders, die als bescherm- of huisgoden vereerd worden en die bij
aanroeping van het eiland Nusnitu ten noordwesten van Seelu gelegen, door de in
het dak gemaakte opening komende, tijdelijk in hunne schedels, of een der voor
dat doel vervaardigde en boven in het huis geplaatste houten of ivoren beelden
waluta, zich opschieten om de geplengde offers te nuttigen en aan de huisgenooten
hulp te verleenen. De matmate nemen ook de gedaante aan van buideldieren,
vogels, varkens, schildpadden, dujungs, Halicore indicus, krokodillen en haaien.
Andere nitu verblijven in de binan of oude schotels. Vele lieden sterven, doordien
zij aan de matmate, die zij in den droom ontmoeten, geene offers brengen. In de
meeste negariën treft men in het midden op het zoogenaamde plein een beeld aan wase
genaamd, alwaar Dudilaa bij het brengen van offers, bestaande in rijst, varkens-
vleesch, ook wel de punt van de tong en van het hart zoomede een stuk huid met
vet van den kop tot en met de staart, komt, om daarvan te genieten. Onder de
Areng- en kjdapaboomen worden ook beelden geplaatst, alwaar men vóór het drinken
aan Dudilaa eenig sagero uitgiet Op onbewoonde eilanden worden bepaalde steenen
voor het doel gebezigd. Squeletten van slangen worden tevens vereerd , namelijk wan-
neer de persoon de overtuiging bij zich draagt, dat de slang gedood was ten tijde
dat de matmate hare gedaante had aangenomen. Deze squeletten of liever kop met
tanden worden gezamenlijk met den epistropheus en de processus xiphoideus van
den stemum der voorvaderen bewaard. Ook versieren sommige stanmen de Waba-
vogel, Pandion Haliaetus, opdat deze niet als voorheen de kinderen wegvoeren.
Anderen weder krokodillen aan wie rijst en sirih-pinang geofferd wordt De bewoners
van Tanembar en Timorlao zijn op hunne wijze zeer godsdienstig, doch tolerant in
religieuse materiön jegens anderen. Geen werk, bij sommigen zelfs geen coïtus,
wordt door hen verricht of uitgeoefend zonder aanroeping, manetal, van Dudilaa
en zonder eene soort van libatie of het uitstorten van spijs en drank ter eere en
dank aan de voorouders. Bij het eten of drinken prevelen zij «oh Dudilaa, monu
ana, menu tuatini, obu mama vuneeran,» d. i. O Dudilaa daal neder, eet rijst,
drink sagero en gebruik ook wat van den pinang. Is eene onderneming of werk
gelukt, dan worden er dankoflfers gebracht. Ofschoon er lieden zijn, mannen en vrouwen
de zoogenaamde semitu, de itrana en itwata, die in nader contact staan tot de
282 DE TANEMBAB- OP TIMOHIAO-EILANDEN.
matmate is een ieder bevoegd zonder tusschenpersonen gemeenschap met Dadilaa
of met de matmate , die de voorspraak bij Dudilaa zijn , uit te oefenen. Eene zonder-
linge wijze, om Dudilaa te noodzaken goed te doen of hem te dwingen de gedane
moeite te beloonen , is wel het trekken aan den rotan. Wanneer bij het invallen van
den westmoeson geen regen valt, dan verzamelt de gemeente zich onder het zingen
van toepasselijke liederen om Dudilaa te bewegen de winden te bevelen den regen
over te voeren. Het volk verdeelt zich alsdan in tweeën, een gedeelte aan de timur
of oost-, een ander gedeelte aan de warat of westzijde der negari. Een dikke lange
rotan van ongeveer dertig meter in handen genomen zijnde, wordt van weerszijden
met alle kracht door mannen, vrouwen en kinderen getrokken. Degenen, die aan de
oostzijde geschaard zijn , moeten evenwel meerder kracht aanwenden als het ware om
den wind uit het westen te noodzaken tot hen te komen en regen aan te brengen.
Onder de Tobelo's op het eiland Maru treft men verscheidene Mohamedanen aan.
Van het Christendom, door de V. O. I. Compagnie voorheen te Vordata en elders
ingevoerd, is geen spoor meer overgebleven.
Booze geesten, nitasiën of sialan, met de ewange of suwanggi als medekwaad-
doeners, ontbraken er niet De eersten zijn nitu of geesten van lieden die zonder
ziekte eenen plotselingen dood gestorven waren of van armen die geene bloedver-
wanten hadden om hun eene behoorlijke uitvaart naar Nusnitu, de verblijfplaats der
geesten, te bezorgen. Daar zij oorzaak van allerlei ongelukken zijn worden de booze geesten
niet vereerd of aangebeden. Men offert tot dat einde aan de matmate om het door
den booze te plegen kwaad te voorkomen. Overigens is men gewoon gewijde bladeren
boven den ingang der woningen te plaatsen, ten einde de booze geesten suhut, die
ziekte in het huis brengen, vrees aan te jagen, vabobar suhut marekan manate
raroa. De nitasiën bewonen oude boomen en holen. Andere booze geesten gelijk
Karweman, Watatar en Tarambes, houden hun verblijf in zee, alwaar zij het water
in beweging brengen om ongelukken te veroorzaken. De ewange zijn toovenaars of
toovenaressen , die door geboorte of onderricht bekend zijn geworden met de bijzonder-
heden der tooverkunst, meer bepaald om de personen die hun ongenegen waren of
in den weg stonden of waarvoor zij door anderen betaald werden ziek te maken en
te doen sterven. Zij hebben volgens het volksgeloof even als de matmate de macht
om zich in haaien en krokodillen te veranderen, ten einde langs dien weg hun doel
te bereiken. Wanneer het gebleken is dat de ewange iemand ziek heeft gemaakt of
hij op heeterdaad betrapt wordt, dan wordt hij door de familieleden van den zieke
gegrepen en op het plein in het midden der negari gebracht. Daar wordt hij ten
aanhoore van de verzamelde negarigenooten gevraagd, waarom hij of zij den persoon
heeft ziek gemaakt Het antwoord schuldig blijvende wordt er in tegenwoordigheid
der matmela of aanzienlijken een stuk lood gesmolten en Dudilaa aangeroepen om
DE TANBMBAB- EN TIMORLAO-EILANDEN. 283
te doen blijken of de ewange schnldig is. Het gesmolten lood alsdan op den rechter-
handpalm der ewange gegoten zijnde wordt de hand drie malen geschud en het
vloeibaar metaal weggeworpen. Daarna wordt hij een nur ongeveer in een vertrek
opgesloten. Naar buiten gehaald moet hij zijn hand aan de aanwezigen vertoonen,
geene brandwonden of pustules zichtbaar zijnde dan is hij of zij onschuldig. Is de
hand verbrand dan moet de ewange aan de familie een boete betalen van een stel
gouden lorlora of oorhangers, een stel zilveren lorlora, een gong van middelbare
grootte, een olifantstand, een sarong en een omslagdoek van Tanembarsch maaksel.
Betaalt hij de boete niet dan wordt hij naar eene andere negari gebracht om als
slaaf te worden verkocht. Wordt de boete betaald en sterft de lijder daarna, dan
wordt hij zonder vorm van proces toch door de familieleden doodgeknuppeld. De
nitu of geesten van drenkelingen aruonin narol, worden in eere gehouden. Bij
reizen over zee, het visschen of bij het verzamelen van tripang, Holothuriasoorten ,
pleegt men hun schildpaddenvleesch voor te leggen. Gewijde of heilige plaatsen,
olat molmoli, treft men in elke negari aan. Bij Temin o. a. vindt men een bron
Wermolmoli genaamd, alwaar de nitu van verschillende negariën die hun verblijf-
plaats te Nusnitu tijdelijk verlaten, bijeenkomen om te baden. Het is verboden in
die bron steenen te werpen of te spuwen. De schuldige , die dit bij ongeluk doet, be-
hoort een kip, een ei, eenig rijst, sagero en sirih-pinang te oflFeren. Niet ver van-
daar heeft men ook den watvenu of schildpaddensteen, zijnde in vroegeren tijd een
door een landbouwer op zijn veld gevangen zeeschildpad. Bij XJlutu bevindt zich
tevens een plek alwaar het verboden is te gaan, zijnde naar men zegt eene opening
in den grond waaruit eene vrouw met een lans uit de aarde is voortgesproten.
Voorts treft men overal in elke negari een platten steen aan, liggende op kleinere
steenen alwaar door de negarigenooten geofferd wordt. Op het eiland Seera in een
der modderpoelen is het verblijf van de brana wulwulin of roode man. Volgens de
inlanders is het zeer gevaarlijk deze plaats te naderen. Op dit eUand worden ook de
steenen met name Lakmela, Watkabresi, Watluli en andere vereerd.
De gewone eed soba werdudilaa, wordt op de volgende wijze afgelegd. In een kom
of binantaa wordt zand, asch, een stuk brandend houtskool in een weinig zeewater
gedaan, voorts de kom tot op de helft met tua of palmwijn gevuld. In dit vocht
wordt vervolgens de punt van een piek en zwaard gedompeld, terwijl een weinig
bloed van den eedaflegger er in gedruppeld wordt Na het uitspreken van het doel,
waarvoor de eed afgelegd wordt en met het aangezicht ten hemel gericht, moet dit
mengsel worden opgedronken. In geringe zaken wordt een weinig aarde in den
rechterhand genomen en onder het opheffen daarvan aan Dudilaa gezegd, «lenunan
veda ma>, d. i. Laat de aarde (geest die de aarde bewoont) mij verslinden, een soort
exsecratio dus. Bij weigering, om een diefstal te belijden, neemt de eedaflegger een
284 DE TANBMBAE- OF TIMORLAO-EILANDEN.
stuk fijngekauwde pinang en legt dit op het bord, waarop aan den beschermgeest der
negari geofferd wordt, zeggende «aruwalu konamna wali,» d. i. Aruwalu doe nüj
sterven als ik gestolen heb. Bij het sluiten van vriendschap wordt, nadat men
elkander eerst een geschenk heeft aangeboden, de ravnoru kida eed afgelegd. Men
neemt tot dat einde een kom van eene witte kleur, doet daarin een weinig zoet-
water, zeewater, palmwijn, sap van den Citrus hystrix, de vrucht van den Cap-
sicum fastigiatum^ zout en een kleinen steen of tand. Een der hoofden gewoonlijk
matmela helaa wascht alsdan de handen der beide vrienden en maakt daarop met
den doren der Guilandina Bonduc eene inkerving voldoende om eenige druppels bloed
te doen vloeien. Van beide partijen wordt het bloed in de kom gedaan en met het
vocht vermengd. Daarna richt hij het woord aan Dudilaa om getuige te zijn van
deze plechtigheid en besluit zijne toespraak met te zeggen, het lichaam desgenen die
den vriendschapsband verbreekt zal langzaam wegkwijnen of vloeien als zeewater, als
zoetwater, of zwak worden gelijk iemand die te veel palmwijn heeft gedronken, of
stekingen voelen, alsof men op een wond citroensap uitperst, of warm worden gelijk
Spaansche peper, of versmelten gelijk zout of in de zee zijnde zinken als een steen,
ffa deze handeling wordt het vocht door beide personen gedronken en de steen of
de tand in tweeën gekloofd om als herinnering of getuigen te worden bewaard.
Negari's-eeden worden door het slachten van een slaaf en het te zamen verslinden
van het rauwe vleesch bekrachtigd. Een volledig eed-formulier bij plechtige gelegen-
heden te bezigen luidt als volgt; «oh arwaliko, kase iau taminak batin venjak ja
makmata^ vanak venjak ja makmata, salak venjak ja makmata, keresi venjak ja
makmata, vangat nure ja vuk makmata, ja sombal lundor makmata, kida karabau
alas venjak ja makmata, kase karat ja makmata, aura nane ja makmata, boaja
venjak ja makmata, vitak venjak ja makmata, oh arwaliko, d. i. O beschermgeest
der negari, wanneer ik kwaad mocht doen, in strijd zijnde met mijne gedane be-
lofte dan zal een kogel mij doodmaken, een pijl mij doodmaken, een klewang mij
doodmaken, van een kalapaboom ik doodvallen, op zee zijnde ik verdrinken, een
wilde karbouw my doodmaken, het vuur mij doodmaken, een krokodil mij doodmaken,
een bliksemstraal mij doodmaken, o beschermgeest der negari
Op het punt van waarzeggen, usoba, zijn de Tanembars en Timorlaoërs naar hun
beweren zeer bedreven. Wil men bijv. weten of men succes zal hebben in den oorlog, in
den handel of in andere ondernemingen dan neemt men een kalapavrucht, schilt deze en
maakt op het hoomachtig bekleedsel der vrucht langs de lijnen drie strepen met
pinangspeeksel , de eerste streep de geheele lijn langs, de tweede tot aan de helft
en de derde ongeveer een tiende gedeelte van de Iqn. Daarna richt men het woord
onder opheffing der handen aan Dudilaa en vraagt hem het ware te doen aan-
schouwen. Hierop wordt de kalapa in tweeën gekloofd. Zijn de vezels in het inwendige
JCWÜI.
Blz.284i.
DE TANEMBAR- OF TIMORLAO-BILANDEN. 285
der vracht grof, dan is dit een gelukkig teeken. Loopen deze in elkander, dan zal
men het beoogde doel niet bereiken. Heeft iemand iets verloren, dan neemt hij een
jongen haan, trekt al de lange vederen uit, doodt vervolgens het dier, brandt
daarna de fijnere vederen af, maakt de buik open en haalt er de testiculi uit. Hem
in handen houdende richt hij eene bede aan Dudilaa zeggende: «Dudilaa valak mana
manu wala loorat mata mot lolin marin loan, d. i. Heer laat blijken dat deze haan,
die geraadpleegd wordt, goed zuiver en helder is, en klieft dezen in tweeën. Wanneer
daarna op de oppervlakte der deelen slechts een ader te zien is, dan is dit het tee-
ken dat hij het verlorene zal terugvinden, vertoonen er zich meer aderen, dan
moet hij van het verder zoeken afzien. Deze handeling heet saat manu. Bij kleinere
zaken wordt een ei, bij grootere de hepatoscopie toegepast of de lever van een
varken geraadpleegd.
De droomen mivi spelen onder de bewoners eene groote rol. Droomt iemand dat
hij kokosnoten uit een boom haalt dan zal hij spoedig een kop snellen; dat hij een
kokostak vasthoudt dan wordt hij spoedig gedood; dat zijn tand uitvsdt dan sterft
hij spoedig ; dat hij een gouden plaat ziet dan zal hij gelukkig zijn in het verzamelen
van karet, het schild van de Chelonia imbricata; dat een ziekte uitbreekt dan zal
zijn huis instorten; dat hij zijn hoofdhaar afscheert dan zal hij vrouw of kind ver-
liezen; dat hij een Nederlander ziet dan zal er een ziekte in de negari komen; dat
hij slangen in copulatie ziet dan zal hij een groot ongeluk krijgen ; dat hij een slang
ontmoet dan zal hij sterven; dat hij gestoken wordt — onder zeil gaat — sirih-
pinang • krijgt — of sagu klopt, dan zal hij groote verliezen lijden en ongelukkig
worden. Droomt men van afgestorvenen of vrienden, dan gelooft het volk dat de
geesten nitu of anraan ziel van den levenden mensch op hunne zwerftochten ge-
durende den slaap elkander ontmoeten. Stelt een afgestorvene voor hem te volgen,
dan zal men spoedig sterven. De totruvon of nachtmerrie ontstaat doordien de ewange
de anraan tracht te verslinden.
Op de eilanden Jamdena en Selaru worden de negariën uit vrees voor vijandelijke
aanvallen bij voorkeur op de toppen van op zich zelf staande tot honderd-en-twintig
meters omhoog gestuwde koraalblokken gebouwd, alwaar men langs zware houten
trappen, ret, van ongeveer twee meters breedte moet stijgen. In tijden van oorlog
en gevaar worden deze trappen uit elkander genomen en in de negari bewaard.
Deze negariën, waarvan de grootste tachtig groote houten, op palen van twee tot
drie meters hoog staande huizen telt, worden door zware muren, lutur, van opeen-
gestapelde koraalsteenen omgeven en versterkt met versperringen van bambu en
doornstruiken, terwijl zij aan de zeezijde gewoonlijk door suweboomen, Pisonia alba,
beschut zijn. De plaatsing der huizen, aan wier hoofd immer een matmela staat en
286 DE TANEMBAR- OF TDiOBLAO-EILANDEN. •
die door meer huisgezinnen bewoond worden , is niet geregeld maar door elkander om
een plein of open plaats alwaar het beeld van den beschermgeest der negari, dat
ook wel voor de hoofdpoort staat, gevonden wordt. Varkens, geiten, honden en pluim-
vee bewegen zich overal vrij rond. Slechts enkele malen bij het vieren van negari-
feesten wordt het plein door de jonge vrouwen schoongeveegd. Op Larat, Seera en
Vordata vindt men daarentegen negariën op lager gelegene terreinen, die in oorlogs-
tijd slechts van bambuversperringen voorzien worden. Deze negariën waren voorheen
tijdelijke verblijven, alwaar men na het bijeenbrengen van visch en schelpdieren uit-
rustte. Het aanzien van het terrein heeft dan ook veel van dat der zoogenaamde
kjökkenmöddings.
Alvorens een huis te bouwen maakt men de voor de palen bestemde gaten in den
grond eu doet daar onder aanroeping van Dudilaa een stuk goud en eenige kamiri
Aleurites triloba, pitten in, ook wel het water waarin deze artikelen eenigen tijd
gelegen hebben, een en ander om den grond koel te maken of liever om den geest
Lenun gunstig te stemmen. Niet zelden worden er tevens koppen van krijgsgevangenen
en slaven, ook wel van den karabau of wilden buffel daar voor gebezigd. Daarna
worden de palen in den grond geplaatst, de houtwerken vastgezet en opgehouden
door alle negarigenooten bij wijze van meloban, of hulpbetoon. Het gebruik van
menschenkoppen heeft ook op Jamdena en Selaru plaats bij het bouwen der trappen
voor de negari. Een nacht vóórdat het huis met atap gedekt zal worden stelt de
eigenaar een nauwkeurig onderzoek in, of alles goed gebonden is. Rechts en links
van de plaats, waar de huiselijke beschermgeesten, matmate, ook wel nitu tawan
moeten komen uit te rusten, worden twee schaamgordels voor mannen en twee sarongs
van vrouwen opgehangen, vervolgens wordt in de nabijheid daarvan een bord met
sagu geplaatst. Een kamena of een gouden vrouwen-oorversiersel wordt somwijlen
eveneens in de nabijheid van den schaamgordel gelegd. Daarna worden er vier
zwijnen geslacht en katupas , rijst in kalapabladeren gewikkeld , gemaakt De schaam-
gordel, sarong en kamena moeten als kleeding, het vleesch en de rijst dis voeding
der beschermgeesten dienen. De bloedverwanten, die verplicht zijn het feest te komen
bijwonen, moeten geschenken bestaande uit gouden platen, maas, oorhangers, lorlora,
en zwaarden, suruk, voor den eigenaar medebrengen, zij ontvangen daarvoor schaam-
gordels en sarongs terug. Die veel medebrengt krijgt een kamena en een snoer
mutisala of inheemsche koralen. De persoon, die het opzicht over het werk gevoerd
heeft, ontvangt een stel gouden lorlora tot aandenken. De omwanding der huizen
bestaat uit planken, bambu, ook wel uit gevlochten koli Borassus fiabelliformis en
sagubladeren. Voor vloer bezigt men latten van hout of bambu eenigszms wijd van
elkander vastgebonden en waar men ieder op zijne plaats, op karbouwenhuiden
slaapt. De gereedschappen voor den huisbouw gebezigd zijn vetetet, beitel; bingku,
DE TANEMBAR- EN TIMORLAO-EILANDEN. 287
een soort dissel; vaat, boor; gargadji, zaag en malmala, hamer. Spijkers worden
niet gebroikt Het huisraad, rahanan ni bakean, is tamelijk eenvoudig en bestaat
uit eenige matten, kussens, olielampen, pannen, rijstwannen, rijstblok, stamper,
bambu om water in te bewaren, zoomede eenige borden, kalapadoppen en wapenen,
bij aanzienlijken ook nog kisten van hout of palmbladen vervaardigd.
De bevolking is zeer matineus, de mannen begeven zich bij het krieken van den
dag naar de kalapaboomen om palmwijn te verzamelen, terwijl de vrouwen hare
dagelijksche werkzaamheden beginnen. Is men des nachts echter bij laag water uit-
gegaan om visch, krabben en andere zeedieren op de riffen te verzamelen dan komt
er in de tijdsverdeeling eenige verandering. De jonge mannen slapen meestal niet
in hunne woningen, maar in het drinkhuis, lingat, buiten de negari, sdwaar enkele
oude dronkaards ook den nacht doorbrengen. Het slapen buitenshuis geschiedt bij
voorkeur, om vrij en ongestoord gelegenheid te hebben op avontuur uit te gaan. De
dagelijksche verrichtingen der mannen bestaan hoofdzakelijk in het bereiden van
palmwijn, het stoken van zoogenaamd koliwater, eene soort arak, het ontginnen der
velden, het bouwen van woningen, het vervaardigen van vogelstrikken, het op de
jacht gaan en het plaatsen van strikken voor wilde zwijnen, het visschen met de
sevsevu hengel, irit lange lijnen en wuwu fuiken, met fakkels, met de wortelen
der Barringtonia soorten, het bereiden van vergift voor de pijlen, het maken van
wapenen zooals pieken, pijl en boog, het steken van schildpadden en het vangen
van tripang. Enkelen, die dit van de vreemdelingen geleerd hebben, bewerken tevens
ijzer, koper en goud. De vrouwen gaan op de riffen visschen, halen brandhout en
water, brengen de veldvruchten te huis, weven sarongs, stampen padi, koken de
spijzen, verzorgen de kinderen en het vee, varkens, geiten, honden, pluimgedierte
en tamgemaakte vogels, ook drogen zij de tripang en maken zout door het zeewater
in bambugeledingen of wel opengeslagen stukken van de Tridacna gigas te doen
verdampen. De kinderen helpen de ouders, voorzoover zij daartoe krachtig genoeg
zijn. Het bereiden van suiker is niet bekend. Ook is het 't werk der vrouwen om
garen en wit lijnwaad te kleuren. Voor de zwarte kleur gebruiken zij de gebrande
ngavuvrucht Pangium edulis — voor de gele, de wortels van de ulin Curcuma
longa — voor de blauwe, de bladen der romanplant Indigofera tinctora en voor de
roode, een soort roode veel ijzerhoudende kleiaarde. Alvorens zich voor de visch-
vangst gereed te maken, brengt men offers aan Dudilaa en smeekt hem om succes.
Is deze voorspoedig geweest, dan voeren de visschers naar huis koerende eene roode
vlag. Uit visschen gaande krijgt de roerganger het grootste gedeelte der opbrengst
en de eigenaar der prauw een vijfde aandeel. Visch vangt men ook met pijl en
boog. Heeft men — namelijk degenen die den halswervel daarvan in bezit hebben — een
dujung Halicore indicus gevangen dan offert men voordat het dier geslacht wordt,
288 DE TANEMBAR- EN TIMORLAO-EILANDEN.
witte en roode rijst zoomede palmwijn en tabak op een schotel aan Dadilaa. Deze artikelen
worden daama in den bek der dujung gestopt. Gedurende het visschen is men ge-
woon te zingen, «nehe likia ian kiliboban oh, nehe likia iri watuwawan,>d. i. Vlucht
maar in eene schuinsche richting gij visschen, houdt u maar schuil in de gaten
tusschen de steenen. Het vangen van schildpadden, Chelonia midas en imbricata
blijft intusschen het hoofdwerk der mannelijke bevolking. Het schild dezer dieren
wordt in den lingat of drinkhuis bewaard en de schedel in de nabijheid der woning
van den eigenaar in een boom opgehangen. Gaat men opnieuw schildpadden vangen
dan wordt er bij dezen schedel rijst, sirih-pinang, tabak en palmwijn geofferd, onder
het uitroepen van o, makker stijg hooger op in den boom en roep uwe vrienden,
hier hebben ze vele spijzen, rijst sirih-pinang, tabak, in zee eten uwe vrienden
slechts Mamon en arina twee grassoorten, zoomede steenen, uk uk uk. Aan Dudilaa
bidt men het volgende, «a ubu muan venu laan mela otorun nana mou vonia tima
ven riwun muan wean ini,» d. i. O heer eet het geofferde schildpad vleesch en geef
ons meer daarvan wanneer wij gaan visschen — of «oh Dudilaa lomban ami vo-
vadar lolin ila ami,> d. i. O Dudilaa help ons dat wij vele (schildpadden) met den
piek treffen. De schildpad wordt min of meer als een heilig dier aangemerkt De
meest heilige deelen daarvan zijn, batun, het nekbeen of halswervel; molin een stuk
vleesch dicht aan den staart; relan, een bepaald stuk van den strot; lelwatun,
het vet bij de borstvinnen en nituwadar een bijzonder gedeelte der darmen.
"Uit vrees van door de bevolking op deze of gene wijze gemolesteerd te worden
gelijk dit meermalen had plaats gevonden, worden de Tanembar- en Timorlao-
eilanden zeer zelden door inlandsche handelaren bezocht. Een vijf è, zestal Mang-
kasaarsche paduwakan en eenige Luangsche en Babarsche djungku's allen behoorlijk
gewapend komen hier slechts om den jaarlijkschen oogst van tripang, karet, kamuni
hout Muraya exotica, voorts rijst, djagong, sagu etc. op te koopen, dewijl de ana-
kodas met de matmela in vriendschappelijke betrekking staan. Het bezoeken vier
malen des jaars der havens van Larat en Seera, de standplaatsen der administreerende
ambtenaren, door een der schepen van de Nederlandsch Indische Stoomvaartmaat-
schappij heeft tot dusverre den handel nog niet doen bloeien. Hierin kan dan ook
alleen verbetering komen, wanneer op genoemde plaatsen eenige Europeesche en
Chineesche opkoopers zich gevestigd hebben, bij wie de bevolking hare waren ten
allen tijde kan van de hand zetten en van bestuurswege alle belemmeringen worden
weggeruimd. Is dit geschied dan kan de uitvoer van zee- en boschproducten be-
langrijk toenemen. De handel geschiedt thans geheel in ruü. De waarde van het
geld — uitgezonderd gouden muntstukken liefst van Engelschen oorsprong, waarvan
men sieraden maakt — is niet bekend. Voor een paar blauwe glaskoralen bijv. ruilt
men meerdere artikelen in, als voor een paar honderd koperen centen. De producten
DS TANEMBAB- EK TmOBLAO-£njLin)£N. 28d
dezer eilanden , die voor den uitvoer speciaal voor de CMneesche markt geschikt zijn ,
zgn tripang van verschillende soorten, schildpadhoom, haaivinnen, paarlemoerschelpen
van minder goede kwaliteit, kamunihoat en kalapanoten, bijaldien daarvan vanwege
de vraag meer werk wordt gemaakt Gemiddeld worden thans jaarlijks van de
Tanembar- en Timorlao-eilanden uitgevoerd driehonderd pikols tripang, vier pikols
karet, zes pikols haaivinnen, zestig pikols zwarte paarlemoerschelpen en vijftig pikols
kamunihout, een en ander eene waarde vertegenwoordigende van ongeveer f5000,
terwijl de invoer bestaande in eenig Iqnwaad, aarde-, ijzer- en koperwerken, olifants-
tanden, snuisterijen en arak, ter sluik ook buskruit en geweren des jaars geen
f6000 bedraagt De nominale waarde der artikelen van ruil wordt vooraf bepaald.
Een groote gong of koperen bekken, staat in waarde gelijk aan een slaaf, een lela
olifantstand, of vier stellen gouden oorhangers — een gong (middensoort) aan twee
gouden platen, maas, en twee roode sarongs — een kleine gong aan een stel gou-
den oorhangers en eenig chits — een olifantstand eerste soort, lela blawat, aan
drie maas, eenige stellen oorhangers en een onbepaald aantal stuks lijnwaden —
een oliMtstand minste soort, lelan metan, aan een slaaf, een maas en een onbe-
paald aantal stuks lijnwaden — een slaaf aan een tombukusche klewang en twee
stellen gouden oorhangers — eene slavin aan een tombukusche klewang, een maas
en een stel gouden oorhangers enz. De hiervoren opgegeven waarde kan echter niet
als een vaste maatstaf bij het inruilen van artikelen worden aangemerkt. Alvorens
de transactiën te beginnen, zijn de handelaren verplicht de matmela op arak te ont-
halen. Als inhoudsmaat bezigt men de snara, een maat variêerende tusschen zestig
en negentig katis, speciaal voor tripang; de bislalon dawan en rokroku, variêerende
tusschen tien en zeventig katis voor padi en katjang, terwijl voor de lengtemaat de
reva, vadem, de vangat, span en de tetnemun een voet gebezigd wordt. Het tellen
geschiedt met de vingers, stu^'es bambu, bladen, steenen, djagong- en katjang-
korrels. Onder de voorwerpen van waarde rangschikt men de mutisala of uurela,
die naar men beweert uit den grond gedolven worden, eene soort platte oranjekleurige
schijQes of koralen, die men als versiering ook bij de Peruaansche mummiën aantreft.
De kusthandel der inboorlingen geschiedt met arumbae's, aboo's en bero's, drie
soorten van vaartuigen. Deze arumbae's hebben afzonderlijke namen bijv. op het
eiland Seera, alwaar de meesten zijn, salebaopUaratan, reseratu op Temin , nuduan
op Welutu, ngorantutul op Bumsalut en iraratu op Kamatubun. De aboo's heeten
aboo meti en aboo tutuk, de laatste veelal met snijwerk versierd. De bero's heeten
bero rokrok en arus rusrusung. Wanneer men, gewoonlijk in den oostmoeson, met
een vaartuig ten handel wil gaan, begeven zich de mannen naar het strand, om het
vaartuig, dat door den eigenaar in gereedheid is gebracht, te water te laten, vergezeld
van eenige dansende oude vrouwen, die naar 'slandswyze prachtig uitgedost zijn.
19
290 DE TANEUBAR- EN TQIOBLAO-EILANDEN.
Bij de prauw komende, blijven de laatsten bij den achtersteven staan, om deze met
roode en witte doeken te slaan , opdat er gunstige wind kome. Een ongehuwd meisje
en een jongeling besmeren de prauw intusschen met tot dat einde toebereide olie
opdat deze vlug te water ga. Daarna beklinmien zij de prauw en blijven op den
achtersteven zitten. Een oud man slaat deze links en rechts met een voor dat doel
bewerkte bambu onder het prevelen van formulieren, om de booze geesten, die de
zee bewonen , vrees aan te jagen. Vervolgens worden er op den voorsteven geplaatst
een klewang en een schaamgordel voor mannen, die de bewapening en de kleeding
der prauw moeten voorstellen en bidt een der oudsten alsdan « oh vaan aboo rokiwi
rokwatu munuk rokia wali mobalti mobalma rekemet, rekbobar lolin watan surak,
kewol amar wutu owan wekan berea oharaan oamuan sera mantelur manu melu
eman ta suruk ini,» d. w. z. O laat de prauw, die behoorlijk afgewerkt is, heen en
weer zeilen, dat zij niet beschaamd, niet bevreesd wordt , zelfs al wordt er geschoten,
dat zij terugkeeren moge na den tienden nacht (want) wij hebben haar gegeven te
eten, sagu, kippeneieren, (haar gekleed) met een schaamgordel en zwaard. Daarna
zingen allen onafgebroken hetzelfde herhalende, «timur e mai mai warat emaulili,»
d. i. de oostewind komt, de westewind vertrekt — en brengen de prauw te water.
Dit verricht zijnde keeren de lieden naar de negari terug, alwaar een zwijn geslacht
wordt, om de lever te raadplegen. Op de plaats, waar de prauw met het water in
aanraking is gekomen, plant men een tak, opdat niemand eene andere prauw daar
ter plaatse op het strand hale. Is eene prauw uit de negari in zee, dan zijn de
jonge maagden verplicht dagelijks in de negari en aan het strand te zingen en te
dansen, soi, opdat de opvarenden spoedig mogen terugkeeren. Zij moeten sierlijk
gekleed zijn. Het gewoon gezang bij dusdanige gelegenheden luidt: 1. TJbu nia leta
iaman nia leta, iau mela datu letu wali. 2. Wuarmasa wen iavu navolvolat, alnera
iaman Subano iaman. 3. Silelera kataliwak uta ngongon, wata lamoli rita ngangan.
4. Silelera wol nituli sala, ena navlawatan soli soli lolin, d. i. 1. De voorouders
zijn daar voorbijgegaan, ook de vader, wanneer ik volwassen ben ga ik ook daar
langs. 2. De berg van Luang brandt alsof men gras heeft aangestoken, om te roe-
pen den vader van Subano. 3. Het bewuste vaartuig zie ik, ik zal de koperen ban-
den aan mijne voeten doen schudden, (van blijdschap). 4. Het vaartuig glqdt lang-
zaam over het water, omdat de zee kalm is. Lieden die ten handel varen moeten
na behouden terugkeer een sarong of iets dergelijks aan den prauwenvoerder geven.
Een jongen van tien tot twaalf jaren maakt gewoonlijk de reis mede om de waluta
ten dienste der aan te roepen matmate te bewaken. Wanneer een Tanembarees het
voornemen had te Babar handel te drijven, zal hij, door stroom en tegenwind op een
ander eiland afgedreven, daar niets van de hand zetten, omdat hij overeenkomstig
den wil der nitu of geesten der voorouders zijne bestemming nog niet heeft bereikt
Dusdanige reizen duren uit dien hoofde dan ook maanden achtereen. Aan den voor-
DE TANEMBAR- EN TTMORLAO-EILANDEN. 291
en achtersteven der prauwen gebruikt men driehoekige vlaggen sair genaamd. Van
de negari Temin is deze vlag rood met een zwarten rand, van de negari Tiaratan
wit met rood, van Rnmsalat en Eamatabun wit
De hoofdbestanddeelen der volksvoeding zijn djagong selaru, ubi tual, sagu eera,
gierst botan visch, sdielpdieren , varkens en schildpadden vleesch alles in den grond,
in aarden potten nrang of wel in bambugeledingen temar , met bijvoeging van veel
kalaparaspsel en andere kruiderijen, gekookt. Aan semi-putride vleesch of visch
wordt de voorkeur gegeven, terwijl als drank gebruikt wordt tua de sap van den
kalapaboom of van den Borassus fiabellifonnis tot koli water of arak gestookt. Vol-
gens verklaring der oude lieden kan geen bewoner dezer eilanden leven, zonder
dagelijks naar genoegen volop palmwijn te drinken. De vrouwen zijn ook aan dezen
drank verslaafd. En in dit opzicht steken de heidensdie bewoners van Tanembar
en Timorlao ongunstig af bij de mohamedaansche bevolking op andere eilanden. Het
eten wordt op bladen of houten bakken, kalapadoppen en borden ook wel in groote
schelpen opgedischt Men eet op den grond zittende met lepels van kalapadoppen of
van de nautilusschelp vervaardigd. De gewoonte brengt mede om drie malen des
da£^ te spijzen en wel tegen acht ure des morgens , tegen twaalf uur des middags
en tegen vijf ure des namiddags. Des daags wordt djagong, visch of vleesch, des
avonds ubi en sagu ook wel zonder visch genuttigd. Om bij plechtige gelegenheden
te koken, maakt men een kuil in den grond van een meter diepte en belegt deze
met groote steenen, waarop vuur gemaakt wordt. De steenen heet geworden zijnde
wordt het vuur of de brandende kolen er uitgenomen, de te bereiden spijzen, behoor-
lijk in bladen gewikkeld, er op gelegd, daarna met andere heete steenen gedrukt en
de kuil met aarde dichtgemaakt Als narcotica bezigt de bevolking veel tabaku tabak,
inaan of owaan sirih en isoa pinang. De sirihkalk iavur wordt alléén door gehuwde
mannen vervaardigd. De tua of palmwijn wordt ook met de wortelen van den
watboom Gkircinia picrorhiza bitter gemaakt Treedt men een huis tegen etenstijd
binnen dan worden den vreemdeling spijzen voorgezet De bediening geschiedt alsdan
door de oudste vrouw des huizes en de meer volwassen dochters, terwijl de huisheer
met den vreemdeling aanzit Overigens eten mannen, vrouwen, kinderen en slaven
te zamen, maar bij zulk eenen gemeenzamen omgang mag geen vreemdeling tegen-
woordig zijn. Op Jamdena en Selaru vindt men ook vele liefhebbers van ratten,
slangen-, honden- en leguanenvleesch.
De gewone kleeding der bevolking is zeer eenvoudig en verdient ter nauwemood
dien naam. De mannen dragen een doek masala, of een kalapablad, sinenar, op
het hoofd ; verder den schaamgordel of eman , van den bast der watanboom vervaar-
digd, de slimut, rejatak, en ter versiering oorhangers van ivoor, dujungtanden,
292 DB TANEMBAB- BN TDfOBLAO-EILANDSN.
zilver of goud, zoomede yele armbanden, ringen en glaskoralen halssnoeren. Alleen
de helden of wadiiwan mogen zwarte oorhangers gebruiken. Het gekalkte haar wordt
opgehouden en versierd met een bambukam van ongeveer drie decimeters, waaraan
gekleurd katoen, vogelvedereu of bloemen vastgehecht worden. De vrouwen dragen
eene nauwe, grove van de blad vezelen der koli, de Borassus flabeUiformis, ver-
vaardigde sarong, tavit, of bakanaloan, reikende van de heup tot boven de knieën
en om de heup vastgemaakt met de ngesa, een band van de kolibast, of met de
ibur, een band van koperdraad vervaardigd, voorts een tal van eenvoudige arm-
banden van koper of schelpen en halssnoeren van glaskoralen, welriekende wortelen
Andropogon muricatus en andere van schelpen als anderszins. Bij feestelijke gelegenheden
gebruiken de vrouwen gouden en zilveren oorhangers, masianan halssnoeren Mkitrelan
gouden borstplaten, een veelkleurige katoenen sarong over de bakanaloan^ hand-,
arm- sisloo, en voet-banden sitamea, van koper of compositie metaal, zoomede ringen
rita sitana van allerlei soort en maaksel, zoowel voor de vingers als voor den
groeten toon ngisa. Het dragen van goud- en zilverwerken wordt als een teeken van
rijkdom aangemerkt De lievelingskleuren zijn rood nawuli, geel antumu en zwart
manmeten. Het haar wordt eenigszins opgemaakt en met een knoop, waarop een
kam, ook wel van goud, op het achterhoofd bevestigd. De borsten büjven bloot en
worden somtijds met eenig kleurstof meestal van de Curcuma longa, bestreken.
Op het voorhoofd worden eenige stippen in den vorm van mouches aangebracht. De
lippen worden met gebrande kamiri, Aleurites triloba vruchten met regenwater
vermengd, welk mengsel tetnisa heet, bestreken en zwart gemaakt Jongens en
meisjes loepen tot hun tiende jaar naakt Het baden geschiedt ongekleed in het
openbaar bij de bronnen of aan 't strand door mannen en vrouwen gezainen-
lijk, waarbij de een den ander tot zijne negari behoorende mag aanraken of betasten.
Slechts bij aanwezen van vreemdelingen, inzonderheid blanken, geven zij eenige
blijken van schaamte door het lichaam niet geheel te ontblooten of de pubes met
de linkerhand te bedekken. De tanden der jongelieden worden met fijngestampte
steenen geschuierd. Op witte tanden is men zeer gesteld. Ontmoet men eene jonge
vrouw met onreine tanden dan zingen de jongelingen, «monmonin niva retermain,
sakal imaan, d. w. z. (de lieden hebben) gezien de tanden, wanneer er gelachen
wordt, bedekt men den mond met de hand. Jonge mannen en vrouwen vertoonen zich
aan elkander naakt zonder te blozen. De mannen mogen voorts geene broeken of
sarongs dragen, opdat de vrouwen de vorm hunner heupen kunnen zien, ook opdat
zij niet op de vrouwen gelijken en hunne wonden en litteekenen bedekken. Het haar
der mannen, vooral dat der jongeren, wordt lang gedragen, geloogd en met gekleurde
bladen, bloemen en vederen versierd, alleen om de vrouwen te behagen. Het haar
der gehuwde mannen mag niet worden afgeknipt, omdat volgens het volksgeloof de
vrouw alsdan spoedig zal sterven. Een weduwnaar, of een man op reis zynde mag
DK TANEUBAB- EN TIMOBLAO-EILAKDEN. 293
zijn haar afsnijden, nadat hij een kip of een varken aan Dudilaa heeft geoflerd.
Jonge mannen en lieden van den minderen stand gelijk de matkokou en iria moeten
het haar op hun gezicht uittrekken of afscheren. Oude mannen en aanzienlijken
hebben alleen het recht om eenen knevel te dragen. Voor de jonge mannen is het
zeer onwelvoegelijk, om met haar op het aangezicht in tegenwoordigheid van vrouwen
te verschijnen. Het haar op de pubes van jongelingen en maagden wordt menigmaal
voorbedachtelijk afgeschoren, alleen om elkanders aandacht op die deelen te vestigen.
De boezem der jonge vrouwen moet als hare eenige schoonheid voor het oog der
mannen niet onzichtbaar blijven. Men is ook niet gewoon te spreken van een schoon
aangezicht, maar van fraaie borsten. De slappere, hangende borsten van de ouden
van dagen kunnen, zoo men zegt, des verkiezende bedekt worden. Een oude vrouw
beweert zelfs dat het noodzakelijk is, dat de borsten der jonge vrouwen onbedekt
blijven, anders zullen zij eene eventueele zwangerschap allicht kunnen verborgen
houden.
De bevolking van Tanembar en T^morlao wordt in drie standen, ivruan, ver-
deeld — de aanzienlijken, enree dawon, matdawan of matmela, waartoe de besturende
oudsten navareta, de zoogenaamde grondbezitters penuenduan en de semitu behooren —
de minderen, enree rokroku of matkokou, waaronder het volk dula, wordt gerang-
schikt en — de slaven iria of uria, zijnde personen van Babar, Dawdloor,
Luang, Selaru en Timor afkomstig, of wel lieden die door schulden te maken,
om de begrafenis hunner ouders te bekostigen of door onvermogen om de opgelegde
boeten te betalen, tot den slavenstand vervallen zijn. De matkokou en iria kunnen
door verdienste of rijkdom nimmer in den stand der matmela treden. Inmiddels
worden dergelijke slaven als huisgenooten of leden van een huisgezin behandeld en kunnen
zij vrij, of weder matkokou worden, wanneer zij den koopprijs, de schuld of boeten
betalen. Slavinnen worden tegen hoogere prijzen dan de slaven verkocht. De matmela
op de Tanembar- en Timorlao-eilanden kunnen als sociale eenheden worden aange-
merkt, die te zamen den stam of negari vertegenwoordigen. Elke negari is dus eene
soort corporatie.
Het bestuur wordt door navareta, besturende oudsten, tamata mela, of matmela
helaa aanzienlijke oudsten, mela vuak mindere hoofden en mela snobo, omroepers
gevoerd. In het Timurliri Selwasawarasch dialect heet het eerste hoofd ilaane, of
de groote. Deze betrekkingen zijn erfelijk, overgaande van vader op zoon; bij gebreke
van een zoon op den zoon van de zuster ofbroeder, wanneer de weduwe ongenegen is
de functie van haren overleden echtgenoot te bekleeden. Bijaldien er geene leden
van het besturend geslacht meer aanwezig zijn wordt er door de matmela een
geschikte plaatsvervanger uit een anderen stam of negari gekozen, tegen betaling
294 DB TANEMBAB- EN TIMORLAO-EILANDEN.
eener som, om hem als eigendom der negari, waarover hij het bestuur zal voeren,
te noodzaken, deze nimmer te verlaten. Niet alleen mannen maar ook vrouwen kun-
nen het bestuur voeren, de laatsten zijn dan meestal de energieke weduwen van
invloedrijke navareta. De gebruiken, in den loop der tijden totwetten versteend, heb-
ben over het algemeen een feudaal-patriarchalisch karakter, maar van wiDekeur van
de zijde der hoofden is geen sprake. In zaken van oorlog en verhuizing naar andere
plaatsen, waarin de navareta alleen te beslissen hebben, worden zij door de matmela
en evraan, hoofden van huisgezinnen, ranvet, in strikten zin de volgelingen der
matmela bijgestaan. Alsdan wordt de dasdou dangrihi helaa of groote vergadering
der hoofden en oudsten onder den blooten hemel, gehouden. De besturende oudsten
of hoofden moeten in hun onderhoud zelf voorzien. Nu en dan slechts worden zij,
bij het oprichten hunner woningen of het ontginnen hunner velden door de matkokou
tegen voeding geholpen. Ook ontvangen zij bij plechtige gelegenheden of feesten
onder de negarigenooten geschenken, bestaande in eetwaren zoomede een zeker aan-
deel in de als straf opgelegde boeten. Zij worden voorts bij het brengen van een
bezoek in de woningen hunner onderhoorigen op arak, sagero en spijzen onthaald.
De navareta hebben, wanneer zij onbeduidende personen zijn, niets over het volk te
zeggen, vooral omdat het in buitennegarische aangelegenheden voor alles solidair
aansprakelijk is, terwijl in zaken, het inwendig sociaal beheer der negari betrefiende ,
de matmela en hoofden der huisgezinnen de beslissende stem hebben. De hoofden
onderscheiden zich ook niet door kleeding, door volgelingen of eenig ander uiterlijk
teeken van de overige mannen, alléén worden ziy door de minderen met het woord
kesewi, heer of edele, aangesproken. Onder huns gelijken noemen zij elkander kosa
broeder, of kida vriend. Als teeken van eerbied gaan evenwel bij ontmoeting van
navareta op den weg de matkokou en iria op zijde. Bij Europeanen verschijnende
met het doel om op uitheemsche sterke dranken onthaald te worden, gebruiken
enkele hoofden een broek en een badju, doch in de negari terugkeerende ontdoen
zij zich met minachting terstond van deze vreemde kleedingstukken, die hen hinderlijk
zijn. In de volksvergaderingen hebben de vrouwen over het algemeen veel in te bren-
gen en genieten zij dezelfde rechten als de mannen. Geestelijken van professie bestaan
er niet In sommige negariën vindt men tolken durubasa, die eenige woorden
maleisch kennende, de aangelegenheden der vreemdelingen behartigen of als tusschen-
personen optreden. Deze tolken zijn gewoonlijk doortrapte schurken.
Bij afdoening van zaken en oplegging van straffen hebben de matmela en evraan
het eerste woord. Onder den blooten hemel bij den in elke negari aanwezigen grooten
steen verzamelen zij zich, om de partijen te hooren en daarna te beraadslagen. De
eischer is verplicht voor den benoodigden palmwijn en sirih-pinang zorg te dragen. De
schuldigen worden allen voorgeroepen en bewegen zich vrij. Getuigen worden nimmer
XXIX.
Blz.295.
DB TANEMBAB- EN TIMORLAO-EILANDEN. 295
verhoord; alles hangt van het «oordeel gods» af, waarop na deliberatie in het publiek
de straf wordt nitgesproken. De straffen zijn, de beschaving der bevolking in aan-
merking nemende, niet barbaarsch. Botanslagen, blokarrest of gevangenisstraf zijn
niet bekend. Door het stelen van kalapa of andere veldvruchten vervalt de dief tot
den slavenstand, tenz^ een zijner familieleden hem tegen betaling eener boete,
mamu, niüost De boete is bij kleine diefstallen, arbori, een tot tien stellen lorlora
of oorhangers en teruggave van het gestolene. Een stel lorlora vertegenwoordigt de
waarde van twee tot vier sovereigns en twee gulden zilver. Het schelden met obscoene
en bedreigende woorden als «buveta anoe uran>, cum matre tua coïre volo, «renan
ebou», pudenda tuae matris, «nabaka tawala wuralo vana oa», ik zal u straks
met den pijl doodschieten etc. wordt gestraft met een tot vijf maas of wikan, gou-
den platen. De wikan vertegenwoordigt de waarde van twee tot vier sovereigns.
Verwondingen, navatio, worden gestraft met een tot tien wikan. De doodslager of
moordenaar, sivedan, hierin wordt geen verschil gemaakt, moet door de familieleden
van den doodgeslagene gedood worden. Door de betaling van een gouden plaat met
ketting, gelijk zijnde in waarde aan vijf gouden platen, tien snoeren, uurela, of
mutisalakoralen gel^k aan vijftig sovereigns, tien stellen lorlora, een klewang,
tombuku, gel^k aan drie gouden platen, een koperen draaibas gelijk aan vier sove-
reigns en een lela of olifantstand gelijk aan veertig of vijftig sovereigns, kan hy
echter vrgkomen. Een brandstichter, narangrahan, wordt beboet met eene hoogere
boete dan bij moord en moet de schade betalen. Heeft iemand een voorwerp, dat aan
een ander toebehoort, met opzet vernield, dan betaalt hij eene boete van een stel
gouden en een stel zilveren lorlora. Heeft iemand iets kwaads van den matmela
gezegd, dan moet hij op den grond kruipende en in het openbaar hem de voeten
kussen. Het bezwangeren eener maagd wordt gestraft met vijf stellen lorlora, een
klewang, tombuku, en een olifantstand. Deze boete wordt aangemerkt als eene be-
taling of vergoeding der van de maagd onder hare slaapstede ontvangene sirih-pinang.
Daarna volgt het huwelijk. Bij ontkenning moet de beklaagde met een der manne-
lijke famiUeleden van het meisje voor een gespannen koord, met het zwaard, suruk,
een tweegevecht houden. Ontvangt hij een wond, dan wordt de boete door de famiUe
van het meisje verhoogd. Wordt de tegenstander gewond, dan moet hij de reeds
vastgestelde boete betalen en de maagd tot echtgenoot nemen. Om in het bezit van
boete te geraken, halen de jonge maagden in verscheidene negariën met medeweten
der familieleden de mannen door vleierijen ook wel over met haar den coïtus uit te
oefenen. Zwanger geworden zijnde, klagen zij aan hare ouders dat zij door vrees-
aanjaging en dwang er toe genoodzaakt werden. De grootste beleediging is iemand
in zijn aangezicht te spuwen of over het lichaam van iemand, die op den grond ligt,
te stappen. De beleediger betaalt alsdan eene boete van twee stellen gouden lorlora
ten behoeve van den beleedigde. Weigeren de beklaagden de boete te betalen, dan
296 DB TJlNEBIBAR- en TQIOBLAO-EILANDEIN.
zijn er liefhebbers te oyer om deze af te doen, alléén om den beklaagde als slaaf
tot zich te nemen. Dit geschiedt echter zelden, omdat elke familie verantwoordelijk
is voor de handelingen harer leden. Wanneer een schuldenaar zijn schnld niet be-
taalt, mag hij de negari niet verlaten. Duurt dit den schuldeischer te lang, dan
neemt hij van dezen of genen negarigenoot een bedrag op , dat de waarde der schuld
of meer dan dit vertegenwoordigt, opdat deze het recht krijgt den schuldenaar als
slaaf tot zich te trekken. De schulden der ouders moeten door de kinderen voldaan
worden, willen zij niet in den slavenstand vervallen. Vroeger werden de tripang-
dieven eenvoudig ter dood gebracht. Vaartuigen, die door zware golven op het strand
geworpen worden, zijn ingevolge een naar de tegenwoordige westersche ideeën ver-
keerd begrip van strandrecht, het eigendom der strandbewoners en worden na plunde-
ring verbrand, om ziekte of onheil van de negari af te wenden. Wanneer een gehuwde
vrouw overspel pleegt, nanriak woliëte, wordt zij indien de man zulks eischt, gedood.
Wordt tegen de tabu-verordeningen, ruwawa, gezondigd dan betaalt de overtredereene
boete aan de besturende hoofden van vijf tot tien stellen gouden lorlora of oorhangers.
Alle gronden worden op deze eilanden aangemerkt als de communale eigendommen
van elke negari of stam met den penuenduan of de afstammeling van den eersten
grondeigenaar als vertegenwoordiger. Deze gronden zijn door grensteekenen, voneat
of djasi, bestaande uit steenen en boomen behoorlijk afgebakend. Gronden in den
zin van res nuUius bestaan er niet. De woeste gronden, nangan, kunnen door de
negarigenooten zonder voorkennis van de navareta gebruikt worden tot het aanleggen
van velden, abat vavon of ngeen. De padivelden heeten wanatuaan, de djagong
selaruaan, terwijl de ubivelden letar genoemd worden. De ontgonnen en nog onbe-
plante gronden heeten tavunge, de verlaten velden ardatewelrook, welke laatste
zonder vergunning van den eersten ontgmner door een ieder kan worden gebruikt
Boschgronden met sagu bosschen heeten mangan eera en zijn meestal de eigen-
dommen der penuenduan. De saaru of riffen en zandbanken worden tevens als het
eigendom der negari of van enkele matmela, die tevens penuenduan zgn, aangemerkt
Vreemdelingen met vrouwen des lands gehuwd mogen met toestemming der negari-
genooten over hare gronden beschikken, mits dat zij mede ten strijde uitgaan, om
de rechten der negari te verdedigen. Het overschrijden der grenzen, die moli of tabu
zijn, om het een of ander toe te eigenen, leidt zoowel te water als te land tot
groote verwikkelingen en oorlogen. De souvereine rechten van Nederland over deze
gronden worden niet erkend. Bij het ontginnen der velden wordt de penuenduan
gewoonlijk het eerst geraadpleegd, teneinde Dudilaa en Lenun, aan wie ook geofferd
wordt, niet te ontstemmen. In de meeste negariën krijgt de penuenduan, omdat
het jagen buiten de grenzen aan een ieder vrijstaat, gewoonlijk den kop van het
varken dat op het gebied van eene andere negari gevangen wordt De eerstelingen
DB TAKEMBAB- EN TIMORLAO-EILANDEM. 297
van den oogst worden aan de matmate met levende kippen en varkens, die na het
uitspreken van een gebed geslacht worden, als bewijzen van dankbare vereering aan-
geboden. Alle oude gebruiken ten aanzien van den grondeigendom moeten nauwkeurig
worden nageleefd, willen de matmate volgens het gevoelen der bevolking, haar niet
ziek en ongelukkig maken. De bevolking 'zegt, <ja renan iaman ninuwale,» d. i. de
gronden mijner vaderen zijn ook mijne gronden. Verkoop van gronden heeft nimmer
plaats, gronden worden evenmin verhuurd of verpand. Om boomen, tabu, te maken
doordien deze als individueele eigendommen aangemerkt worden, of om de vruchten
tegen diefstal te beveiligen, bezigt men allerlei beelden van hout en kalapabladen
vervaardigd. Deze beelden heeten wet en worden onderscheiden in wet vari, nevuensru,
vischtabu; in wet nivan, slangentabu; in wet suma, reigertabu; in wetawua,kroko-
dillentabu ; in wet javu , vuurtabu ; in wet dodonong of dodun nivan , donderbeitelstabu.
Het leggen van sasi, ruwawa, evenals op Ambon en de TJliase is tevens gebruikelijk.
De landbouw is op de Tanembar- en Timorlao-eilanden nog in eenen zeer primi-
tieven staat en de gesteldheid of chemische samenstelling van den bodem in aan*
merking nemende, bestaat er voor dezen tak van nijverheid met uitzondering van
den aanplant van kalapa en tabak op deze eilanden geen toekomst. Kalapa, nur,
worden er in vijf variëteiten aangeplant als, nur loba, tebu, matabola, aumetan en
mala. De aanplant van padi wanat, djagong selaru, gierst botan, tabak, kaladi,
pisang, suikerriet en aardvruchten is ter nauwemood voldoende voor de behoefte der
bevolking. Het ontbrekende aan voedsel moet door sagu eera, worden aangevuld.
De padi is van inferieure kwaliteit en wordt binnen vier maanden geoogst. De
4Jagong, waarvan drie soorten aangeplant worden, is klein van klos. Van bemesting
der gronden behalve het verbranden der bladeren en takken heeft de bevolking geen
begrip, alleen maakt men veel werk van de omheining der velden, om het gewas
tegen vernieling der wilde karbouwen en varkens te beschutten. Enkele lieden , die op
eenen verren afstand van de negariën hunne velden ontgonnen hebben, blijven daar
in kleine hutten tot na den oogst wonen. Worden door de negarigenooten gemeen-
schappelijke tuinen aangelegd, dan komen de navareta en matmela bij elkander om
aan het feest luister bij te zetten. Moestuinen bestaan er niet. De gronden worden
slechts eens gebruikt Voor het wieden bezigt men parangs of wel puntig gesneden
stukken hout Voor elk gewas wordt een afzonderlijk veld bewerkt Op het eiland
Seera plant de bevolking geen padi, opdat de tripang Holothuriën niet verdwijnen
zullen. De padihalmen worden met een mes gesneden of de korrels met de met
boomschors gewikkelde hand afgestroopt De korrels der gesneden halmen worden
met de voeten losgemaakt, daarna gewand en in manden van kolibladen, bisin ge-
naamd, bewaard. Bij het onthahnen der botan zingen de jonge vrouwen die er op
trappen coh tata botan, botan ita nean, mela ratan wur Laibobar»^ d. w. z. O trapt
298 DE TANElfBAB- EN TDCOBLAO-EILANDEN.
de gierst, er is slechts weinig, laat het hoog van stapel worden als de top van den berg Lai-
bobar. Te Keliobar vindt men nog djatiboomen door de vertegenwoordigers der V. O. I.
Compagnie vroeger aldaar aangeplant De veestapel is van geene beteekenis. Behalve
wilde zwijnen en buflfels, waarop door de bevolking jacht gemaakt wordt, vindt men
in elke negari slechts een gering aantal varkens en geiten. Van het aankweeken
van pluimgedierte wordt weinig werk gemaakt. Het eiland Selaru is van wege de
uitgestrekte graslanden uitstekend geschikt voor eene veestapel of paardenstoeterij.
In oorlogstijd verzamelt de gemeente zich in de negari en is een ieder verplicht
de wacht mede te maken. De oorlogen, ririaat, ontstaan gewoonlijk door het over-
schrijden der grensteekenen, beleedigmg van vrouwen, soms ook als een gevolg van
nietige oorzaken. De oneenige partijen spreken alsdan door bemiddeling van woord-
voerders met elkander af, om op eene bepaalde plaats aan het strand te komen.
Vóór dien tijd wordt aan Dudilaa geofferd, de varkenslever geraadpleegd, het krijgs-
gewaad aangetrokken en het haar hoog met veelkleurige banden opgemaakt en met
veelkleurig katoen en vederen versierd. Boven de kuiten binden degenen, die een
kop gesneld hebben, de bibulun — de decoratie van den kousenband dezer eilanden-
bewoners — vast, of bezigen in de plaats daarvan voetbanden van touw en van
witte Natica schelpen. De aanvoerder, waduwan, is gedost in een van buffelhuid
vervaardigd harnas, oba, en daaroverheen een zwarte met rood afgezette ofwel
een geheel roode badju, voorts is hij met een halssnoer van boven genoemde
schelpen, muelak wutwutir, zwarte lorloras en vederen op het hoofd versierd. Deze
waduwan zoomede de gehuwde vrouwen spreken de ten strijd gaande mannen in
opgewondene bewoordingen toe, om hen moed in te boezemen. Alzoo trekken de
partijen den krijgszang, of markawa kulkulun, zingende elkander tegemoet Dichterbij
komende voeren de mannen de resasanasan of kr^gsdans uit, terwgl de vrouwen
achter hen met handen en voeten op eene bepaalde maat op de plaats blijvende,
zich bewegen. Op een gegeven teeken van den waduwan wordt de strgd begonnen
en zoolang geschermutseld, totdat er vele dooden en gewonden vallen. Behalve pgl
en boog bezigt men ook de piek, klewang, kris, klewang tombuku, geweren en
koperen donderbussen. Vóór den strijd wasschen de strijders zich met het aan
Dudilaa gewijd water en gebruiken zij de lulaka of amuletten, ten einde onkwets-
baar te zijn. Om in den oorlog moedig te zijn, eet men ook een stuk huid van den
slang, ulutu irmourin, of een stuk van den visch, loan genaamd. Als voorbehoed-
middelen in den krijg, bislawut, gebruikt men de epistropheus of halswervel van
een verslagen vijand, zoomede steenen beitels, waarmede men den mond en de borst
bestrijkt Het water waarin die voorbehoedmiddelen gelegd zijn , wordt gedronken en het
lichaam er mede gewasschen. Ook bezigt men een vlinder. Kende sp., om in den krijg vlug
te kunnen springen. Het zekerste middel, om in den oorlog ongedeerd te blijven, is
XXX.
Blz.298.
DB TANEMBAB- EN TIMOBLAO-BIIANDEN. 299
dat men den geest van den reus Wumala, die bij Xlaratan op een heuveltje woont,
heeft gezien. Deze geest is uit het uitspansel door Dudilaa met een bliksemschicht
in zee geworpen tengevolge van zijn zucht tot strijden en vandaar naar zijn tegen-
woordig verblijf verhuisd. Hij heeft de lengte van een hoogen kalapaboom en tanta
est longitudo ejus penis ut coactus sit inter eundum humero eum portare. Zijne
vrouw, die uit den grond gesproten is heet Nitulutu d. L aardgeest De partij, die
de meeste dooden krijgt, heeft voor dien dag het onderspit gedolven en keert huis-
waarts, groot misbaar makende en weenende, nadat de vrouwen de gewonden en
gedooden zooveel mogelijk gered hebben. Zulk een oorlog duurt jaren achtereen,
waarbij de wederzijdsche negariën des nachts voortdurend bestookt worden. In den
oorlogstijd mogen geene vreemdelingen, zelfs geen vrienden de oorlogvoerende negariën
bezoeken. Voor den ingang der negari wordt zulk een persoon aangehouden. Krijgt
hij vergunning der matmela om verder te gaan, dan roept een der oudsten Dudilaa
aan, om het kwaad te doen wijken en terwijl hij van een tot tien hardop telt, werpt
hij naar alle zijden even zoovele malen met steenen, die hij onderwijl heeft opge-
raapt. Na afloop daarvan mag de vreemdeling of vriend zijn bezoek afleggen. Ge-
durende den oorlog mogen de mannen het vijandelijk terrem niet betreden, de
vrouwe en kinderen wel. Wordt in den krijg een kop gesneld, tetak ulu of arwangal
uluna, dan wordt deze op een bord op eene geheime plaats ergens in den grond
begraven, nadat de matmela eerst een stukje van de punt der tong rauw verslonden
hebben, om moedig te zijn en nadat men den kop , terwijl men sirih-pinang en tabak
in den mond stak had toegeroepen: «oh muan menu ia ovan rok oawal rok oamoëti
ralan motu monreti monrima ewal wali timera teram waUni marma maman meniu
avlolin owi>, d. w. z. O eet en drink en ga naar beneden (in het zielenland) maar
spreek niet verkeerd, roep uwe bloedverwanten hier, opdat zij goed kunnen eten en
drinken. Van het lichaam vooral van dat der waduwan wordt door de strijdenden
zooveel vleesch afgesneden als zij verkiezen om het daarna te drogen en als medica-
ment te bezigen. Het verminkte lichaam wordt op de plaats achter gelaten. Daarna
worden er vijf dagen getabard, of feesten gevierd, de koppensnellenzang, somar
kulkulun , of leeru somar lusi gezongen en veel schildpaddenvleesch verbruikt. Wordt
door bemiddeling van eene andere negari vrede gesloten, dan komen al de
oorlogvoerenden, ook in krijgskostuum bijeen. Een beeld, van gabagaba of sagurib-
stelen vervaardigd en met een pijl door de borst gestoken, wordt als teeken des
vredes aan het strand v(56r de negari gelegd. De aanvoerders der partijen, zoomede
een paar gehuwde vrouwen, reiken de. hand en kussen elkander. Daarna wordt het
vredefeest gevierd en Dudilaa toegeroepen, «Dudilaa watu apa amaria mavonu»,
d. i. Heer er zal te zamen gegeten worden door degenen, die vroeger oneenig waren.
Zoodra een jongeling genegenheid voor een jonge maagd heeft opgevat, begeeft hij
300 DE TANBMBAS- EN TIMOBLAO-EILANDEN.
zich des nachts onder haar hnis , of liever slaapstede en doet door het kloppen tegen
den lattenvloer van zijne tegenwoordigheid aldaar blijkt. Het meisje wetende wat
znlks beteekenen moet, vraagt welstaanshalve wie zich daar bevindt. Hij antwoord
door zijn naam flnisterend te zeggen, waarop het meisje vraagt wat hij eigenlijk
verlangt Met het gebruikelijke gezegde bij dusdanige gelegenheden declareert hij
zich op zinnebeeldige wijze, «zeggende, iau wol mama iau lolak oake misoa tula inaa
mala mamama,» d. i. Ik heb geen pinang, ik verzoek u gedroogde in tweeën ge-
kloofde pinang met sirih. Is het meisje hem genegen, dan zegt zij, «nabaneka iau
takmata weke lel te wol,» d. L Wacht een weinig, ik zal zien of er nog iets te
vinden is. Maakt zij vervolgens de reten der vloer open en reikt ze hem den sirih-
pinang, dan is dit een zeker teeken dat zij geneigd is in eene meer intieme betrek-
king tot hem te komen. De hand door de vloerreten stekende speelt zij vervolgens
met zijn haar, terwijl hij haren boezem betast In gewone gevallen mag een meige
nimmer het haar van een jongeling aanraken, noch hij zijne handen op haren boezem
leggen, omdat zulks moli of tabu is. Den volgenden nacht verlaat het meiqe in
het verborgen de ouderlijke woning, om met den jongeling eene stille plaats op te
zoeken, alwaar zij tot tegen den morgen zonder door iemand opgemerkt te worden,
zich afzonderen. Des daags ontmoeten zij volgens afspraak elkander in de bosschen,
werwaarts het meisje zich moet begeven, om hout te sprokkelen. Na de eerste
copulatie neemt het meisje den schaamgordel, de oorhangers of kam van den jonge-
ling in beslag, om hem te noodzaken getrouw te zijn, ook als teekenen om bij eventueele
zwangerschap den persoon te kunnen aanwijzen of zooals zij dit uitdrukken als ver-
goeding van de verstrekte sirih-pinang. Na het intreden der puberteit slapen de
jonge maagden gewoonlijk met een gevulden sirihkoker bij zich , om zoo noodig daar-
van gebruik te kunnen maken. Na eenigen tijd in het geheim vrije gemeenschap met
elkander gehad te hebben laat de jongeling eindelijk voor den vorm door een der
oude vrouwen het meisje vragen of zij met hem in het huwelijk, navaa, wil
treden. Is het antwoord gunstig, dan deelt hij dit aan zijne ouders mede, die een
vertrouwde man en vrouw afvaardigen, om de ouders en verdere familieleden van
het meisje er over te spreken. Als geene bedenkingen bestaan wordt er over den bruid-
schat, kotak, beraadslaagd. Een voornaam persoon, matmela of matdawan behoort
als bruidschat te betalen, een tot twee olifantstanden, twee tombukusche zwaarden,
een slaaf, een gouden plaat, drie stellen gouden oorhangers, tien stukken chits elk
van vier vademen , een sirihdoos met toebehooren om aan Dudilaa geofferd te worden
en een onbepaald aantal borden en schotels. Iemand tot den stand der matkokou^s
behoorende kan volstaan met twee flesschen koliwater of arak en vier tot acht stellen
zilveren oorhangers. Als de bruidschat behoorlijk betaald is, is het matrimonium
justum gesloten en de gehuwde vrouw, sawan, verplicht haren man in zijne woning
te volgen. Het staat eiken man vrij , een vrouw in zijn eigene of in eene andere
DB TANiaCBAB- EN TDfOBLAO-EILANDEN. 301
negari te huwen. Na de vaststelling van het bedrag der kotak worden veertig dagen
achtereen feesten, tane ven silae genaamd, gevierd. Op den dag van het huwelijk
wordt de man behoorlijk uitgedost zijnde , door zijne familieleden en vrienden naar
het huis der aanstaande echtgenoot, die zich gebaad en het hoofd met kalapaolie
ingewreven heeft, gebracht Daar komende neemt de man op een mat ter rechter-
zijde van de vrouw plaats, echter van haar gescheiden door een jongen en een
meisje, die tusschen de nieuwgehuwden geplaatst worden, opdat Dudilaa dat ziende
het huwelgk met vele kinderen zoude zegenen. Aan de linkerzijde van den man
zitten de familieleden der vrouw en rechts van hem zijne eigene bloedverwanten.
Nadat allen plaats genomen hebben, wordt alweder omtrent de kotak geredekaveld
totdat de partijen tevreden zijn, waarop de oudste matmela opstaat om de gebruike-
lijke huwelijkswenschen uit te spreken. Alsdan wordt er gegeten en gedronken en
onafgebroken onder begeleiding der tiwal eene kleine trom de huwelijkszang, somar
wata genaamd, gezongen. Aan den huwelijksdisch mogen rijst, visch, varkens- en
schildpaddenvleesch niet ontbreken, voorts arak en koliwater, die door de ouders der
vrouw verstrekt moeten worden. De nieuwgehuwden, tamatsanavaa, eten samen uit
een schotel en begeven zich dan in een klein afgeschoten vertrek, alwaar de man
een nieuwe mat, en een kussen op den vloer op de gebruikelijke buffelhuid heeft
gereed gelegd. Jonge vrouwen mogen tegenover hare mannen niet beschaamd zijn
in sexuum commercie indulgentem se ostendit, dit is de eerste les der oude vrou-
wen na het huwelijk, anders brengen zij gebrekkige en misvormde kinderen ter
wereld. Na den maaltijd is het huwelijk gesloten en keeren de gasten naar hunne
woningen terug. De navareta en matmela bezoeken elke huwelijksplechtigheid om even-
als de overige familieleden geschenken , bestaande in vleesch en lijnwaden , te ontvangen.
De bruidschat, kotak, kan ineens of gedeeltelijk worden betaald. De algeheele
voldoening daarvan is voor den man niet alleen een groote eer, maar ook een
krachtig middel om over zijne vrouw heerschappij te voeren, die alsdan geheel aan
hem onderschikt optreedt. Het is den man echter ook vergund de kotak bij ge-
deelten af te doen, in elk geval vóór de eerste bevalling der vrouw. De betaling der
bruidschat ineens is voor den man bovendien voordeeliger, omdat hij daardoor recht
verkrijgt op alle kinderen, die bij echtscheiding, namsoal, door de schuld der vrouw ,
als anderszins hem volgen moeten. Wanneer de bruidschat slechts voor een gedeelte
betaald is, heeft de vrouw het recht in de ouderlijke woning te blijven en is zij niet
volkomen aan den man ondergeschikt, maar hebben hare ouders ook eenige macht
over haar. Wanneer eene weduwe voor de tweede maal huwt, blijft de kotak aan
de kinderen en moet de tweede echtgenoot aan hare ouders, hoe gering ook, een
geschenk geven. Op sommige plaatsen is de weduwe echter verplicht, zonder bruid-
schat, na den rouwtijd een der ongehuwde broeders, al ware deze jonger in jaren
302 DE TANEBfBAR- EN TDCOKLAO-EILANDEN.
tot echtgenoot te nemen. Een weduwenaar, voor de tweede maal huwende , moet den
bruidschat evenals een jonkman betalen. Bij echtscheiding, door de schuld der vrouw
tengevolge van adulterium bijv. veroorzaakt, natari mara roa, zijn de ouders
der vrouw verplicht de kotak in zijn geheel terug te geven. Verlaat de vrouw den
man door zijn toedoen, grove mishandeling, manetal teri, of dergelijke, dan wordt
de kotak niet terugbetaald en volgen de kinderen de familie der moeder. Bovendien
neemt de vrouw al het door haar tijdens het huwelijk verkregene mede. Naar
gelang van zijn rijkdom kan een man een of meer vrouwen huwen, sawanualiete,
'en zijn er die vier tot vijf vrouwen bezitten, ieder afzonderlijk wonende. Arme lieden
huwen slechts eene vrouw. Geen meisje wordt tot het huwelijk gedwongen, een
ieder volgt hare eigene keuze , semper fit mutuo consensu. De mannen maken tevens
veel werk van toovermiddelen, aronawan, om de vrouwen tot verliefden waanzin te
brengen. Het meest gebruikelijke middel daartoe is eenige fijngekorven wortels met
door den man zelf bereide kalk vermengd op de plaats, alwaar de vrouw urinam
efiudit te leggen. De vrouw zal volgens het volksgevoelen eenigen tijd daarna den
man rusteloos zoeken en zich geheel aan hem overgeven. TJit dien hoofde is het
den jonge mannen verboden kalk te bereiden. De gehuwde mannen en vrouwen leven
blijkbaar tevreden en eensgezind met elkander. De vrouw wordt zelden door den
mail geslagen , in welk geval hij door hare mannelijke bloedverwanten beboet wordt
Vrouwen mogen echter de mannen straffeloos met den stok tuchtigen. Wanneer een
jongeling door een tusschenbeiden gekomen ongeluk den bruidschat niet kan voldoen,
dan leefk hij in matrimonium injustum en is hij verplicht, eenmaal kinderen verkregen
hebbende , de ouders zijner vrouw levenslang te dienen. Vrije lieden mogen niet met
slaven huwen; heeft men echter door een verboden gemeenschap kinderen verwekt,
dan worden deze niet als vrijen maar als slaven aangemerkt. Vreemdelingen d. w. z.
lieden buiten deze eilanden geboren, mogen met de vrouwen des lands huwen. Zulk
een huwelijk is echter minder omslachtig. Als bruidschat kan een vreemdeling vol-
staan met de betaling van drie stellen gouden oorhangers of zeven sovereigns. De
kinderen blijven evenwel de moeder volgen. De Tanembarsche en Timorlaosche
vrouwen zijn zeer geneigd lieden uit andere negarién of vreemdelingen te huwen,
doch verlaten daarvoor in geen geval hare negariën, omdat dit als eene groote
schande wordt aangemerkt. Om steriliteit tegen te gaan, gebruiken de mannen, in-
zonderheid de meerbejaarden, zoomogelijk dagelijks een groot aantal schildpadden-
eieren. Om kinderen te krijgen offeren de gehuwde vrouwen varkens , kippen en rijst
in het verborgen aan Dudilaa. Abortus bij ongehuwde vrouwen door verhittende
middelen of manipulatieën heeft meermalen plaats, doch wordt bij ontdekking met
zware boeten gestraft.
Na de eerste verschijnselen van zwangerschap, natbeel, wordt de aanstaande
DS TANiaCBAR- EN TDCOBLAO-EILANDEK. 303
moeder tot aan de bevaUing, iwinoteanan, door hare schoonmoeder verpleegd. Wordt
eene vrouw zwanger, dan moet zij hare tanden terstond doen slijpen, wanneer zulks
niet reeds na het huwelijk heeft plaats gehad, anders wordt zij door de negari-
genooten als iemand, die de mores majorum niet opvolgt, beschimpt Ook moet zij
eenig rijst en sagero of palmwijn zoomede een kip voor den goeden afloop van den
partus aan Dudilaa offeren. De bevaUing geschiedt hurkende om het perinaeum
niet te scheuren, terwijl de barende een touw boven aan een balk van de woning
gebonden vasthoudt, ten einde meerdere kracht te kunnen aanwenden. Een oude
vrouw de wata sitong ontvangt het kind. De placenta, netuata, of meluwu, ook
wel weje, wordt in een mandje onder een sagu- of kalapaboom, die alsdan het
eigendom van het kind wordt, begraven, of wel ergens in het bosch verstopt, of
in een gat onder het huis gelegd en met een steen bedekt, nadat vooraf sirih-
pinang geoflferd is. De vrouw gaat daarna met hare pudenda tegen het vuur liggen
of met wijd geopende beenen boven de rook der lorlore, een bak met vuur, staan.
Haar echtgenoot moet tot dat einde het brandhout bijeenbrengen. Om metrorrhagie
te voorkomen gebruikt men het sap der aroanbladen inwendig. Vele vrouwen ge-
bruiken na den partus het uitgeperste sap van de Caricapapaya, terwijl de pudenda
met een lauw aftreksel van de Vitex pubescens worden gewasschen. De navel, wuar, wordt,
nadat de placenta is te voorschijn gekomen en terwijl het kind op een mat ligt,
met de wurwura, een scherp stuk bambu, afgesneden. Na de geboorte wordt het
kind in lauw water gebaad, met kalapamelk bestreken, in een doek gewikkeld en
drie dagen achtereen door eene andere vrouw gezoogd. Om ziekten te voorkomen of
liever, de kwade geesten angst aan te jagen, wordt het kind in de eerste dagen
bij of boven het vuur nedergelegd. De kraamvrouw baadt zich na den vijfden of
tienden dag bij een der bronnen en is alsdan gewoonlijk geheel hersteld. De lochiae is
slechts van korten duur. Vele vrouwen bevallen ook zonder eenige hulp aan het
strand in het water zittende. Eene zwangere vrouw mag geen graf boven den grond
booban, of in den grond, murin, voorbijgaan, niet op harde steenachtige plaatsen
loopen, niet te veel zich in de zon bewegen of zware vrachten dragen, opdat de
matmate niet toornig worden. Wordt zij ziek, dan moet men een kip aan de geesten
der voorouders offeren. Partus abortivus komt zelden voor. By de geboorte van
een kind wordt noch de man noch andere vrouwen in het vertrek toegelaten. Voor
de deur van het vertrek plaatst de man een tak van den inaanstruik, opdat niemand
binnenkome en de vrouw, die tijdens den partus naakt ligt , zie. De pica of epithymie heb-
bende eten de zwangere vrouwen gewoonlijk veel wrange zure vruchten en gebrande klei-
aarde. Is het kind geboren, dan geeft de man daarvan met den meesten spoed kennis
aan den schoonvader en de verdere bloedverwanten, die alsdan met geschenken be-
laden het kind komen zien. Deze geschenken bestaan grootendeels in aard- en veld-
vruchten met eenige stukken goud, of lijnwaden. Na de bevalling mag de echtgenoot
304 DE TANEXBAH" SN TIMOBLAO-BELANDEN.
geene vleeschelijke gemeenschap, engkawon, met de vrouw uitoefenen, vóórdat de
eerste tanden, nivan datrook, uitgebot zijn en het kind een pap van ubi Dioscorea
vulgaris en labu Lagenaria hispida heeft genuttigd. De mannen moeten het kind in
den eersten tijd dragen en verzorgen, terwijl de vrouw, nadat zij gebaad heeft, haar
gewoon huiswerk verricht. De naamgeving geschiedt voor de jongens door den vader,
voor de meiges door de moeder. Om jonge kinderen sterk te maken, bestrijkt men
hun lichaam met kajoina, een houtsoort die tot dat einde iBjngeraspt wordt Het
eivlies serea wordt gewoonlijk gedroogd en als voorbehoedmiddel aangewend. Het
zoogen duurt gewoonlijk een en een half jaar. Blanke of licht geelgekleurde kinderen
zijn zeer gewenscht en worden als een gunstbetoon van Dudilaa aangemerkt. Twee-
lingen ianan dekut komen nu en dan voor.
Ziekten worden toegeschreven aan booze invloeden van den suwanggi, ewange,
van booze geesten, ook wel van vertoornde matmate, aan overerving of besmet-
ting. Eoude koortsen geneest men door bij het vuur te gaan liggen, andere ziekten
door phlebotomie en toovermiddelen. Wonden worden met bladeren , atenan en rauwe
labupap genezen. De geneesmiddelen worden op drie verschillende wijzen door den
mungawa of deskundige toegediend in den vorm van potio, urod menene, unguen-
tum, urodan alaroka en als cataplasmen, urodan market mui ewuda, de laatste
gewoonlijk om op den buik te leggen. Schier tegen alle kwalen wordt de roode
gember, Zingiber officinale, gebezigd. Om iemand ziek te maken, begraaft de ewange
op plaatsen, waar de bewuste persoon gewoonlijklooptoflangs gaat, onder het prevelen
van verwenschingen het een en ander als dorens, stukken vischgraat, schelpen,
scherpe steenen enz. in den grond. Op zulk een voorwerp trappende moet hij ziek
worden. Deze artikelen worden later door den mungawa oi tamata wele karonawa,
uit het zieke lichaam gehaald. Door onder het huis van den betrokken persoon
onder het prevelen van bepaalde incantatiën op eene eigenaardige wijze te blazen
kan de ewange ook ziekte veroorzaken. Verder maakt men vooral op het eiland
Selaru gebruik van vergift van visch en schelpdieren, mangkawar genaamd. Wan-
neer een zieke niet spoedig geneest, worden er offers aan de matmate ^bracht
om de booze geesten, die den persoon ongesteld maken, te verdrgven. Dit heeft op
verscheidene wijzen plaats. Om de kwade geesten , die eene ziekte in de negari hebben
veroorzaakt, te misleiden en dusdoende te doen verhuizen, wordt een kleine prauw,
boo, vervaardigd met al de benoodigdheden voor eene verre reis er in, waarin ook
het beeld van een mensch wordt nedergelegd. Deze prauw wordt met de noodige
plechtigheid ver in zee gebracht en aan stroom en wind prijs gegeven. Bij het
van wal steken zingt men «oh mu rekan miewal mia bambana sa rok ia rikam nia
nuini sian,» d. w. z. O (ziekte) vertrek van hier, keer terug, wat doet gij hier in
dit arme land. Drie dagen na deze plechtigheid wordt een varken geslacht en een
DE TANEMBAR- EX TIMORLAO-EniANDEK. 305
gedeelte daarvan aan Dudilaa geofferd. Een der oudsten zegt «apon Dudilaa oamira
iau turonana muvlaar ubun ianan wata barana malolin ira uba muan wawu singeran
on antua ngosi walin ba ngoran wanwal rok ini mamuan meme muvlaar negoso o
ralan,» d. w. z. Oude Heer ik smeek u maak gezond de kleinkinderen, kinderen,
vrouwen en mannen, opdat wij kunnen eten varkensvleesch, rijst, (opdat wij kunnen)
drinken sagero, ik zal m^ne belofte houden, eet uw aandeel en maak allen in de
negari gezond. Strandt de prauw ergens op eene bewoonde plaats , dan wordt de ziekte
overgebracht. Vandaar de groote vrees der bevolking om eene prauw op hare kusten
te zien stranden. Om onheil te voorkomen wordt zulk een prauw onmiddellijk ver-
brand, omdat de booze geesten voor het vuur vlieden. Eene andere wijze om eene
ziekte uit de negari te verjagen of de booze geesten te doen verdwijnen is het
plaatsen van een beeld van een gewapend man met pijl en boog voor den ingang
der negari Exankzinnigheid en epilepsie suhut manu, ontstaan door invloeden van den
ewange en andere booze geesten die tijdelijk in vogels wonen, ook door overerving. Bij
epilepsie wordt de patiënt met takken en bladeren geslagen, om den boozen geest in deze
te doen verhuizen. Ook plegen de oude vrouwen deze ziekte te genezen door op een door
haar van gabagaba vervaardigd beeld van een vogel na de noodige incantatiën met pijl
en boog te schieten. Dit geschiedt gewoonlijk tegen den avond na vooraf rijst en
een kip aan het beeld geofferd te hebben. Lieden met wonden of zieken mogen zich
niet vertoonen. Wanneer men geneesmiddelen verzamelt, bidt men al loopende en
zoekende «oh Dudilaa voalak naknana wakan mata amtuba», d. i. O Dudilaa, doe
mij blijken (door ingeving) dat deze bladen eenmaal gedronken goed zijn. Europeesche
geneesmiddelen voornamelijk Chinine en Santonine zijn op deze eilanden zeer gewild.
Bij sterfte wordt het lijk gewasschen en gekleed, de man met een nieuwen
schaamgordel , eman, de vrouw met de bakanaloan of sarong van kolibladen, zoo-
mede met andere sieraden. Daarna wordt het lijk met rood katoen bedekt. Gedurende
den nacht, die op den sterfdag volgt, houden de bloedverwanten en vrienden zich
onledig met op den tiwal, trom, te slaan en den somar te dansen. Is de vrouw ge-
storven dan zingt de man « dudilaa ngeroa iau, lelakaPkanvalakmawumoabomaningu
ba bibi sama uran,> d. w. z. Dudilaa is op mij vertoornd, waarom? laat hij maar
zeggen hoeveel ik zal betalen opdat (zij weder) in het leven kan terugkeeren, wat
ook, ik zal betalen. Sterft een matmela, dan worden er varkens geslacht en de aan-
wezigen onthaald. Den volgenden dag gaan enkele lieden, meestal goede bekenden,
naar het bosch om een stuk hout voor de booban of lijkkist te zoeken en dit te be-
werken. De kist gereed zijnde, wordt het lijk te pronk gezet De bezoekers zijn ver-
plicht allerlei soorten van lijnwaad te brengen om het lijk in te wikkelen. Daarna
wordt de kist gesloten, de noodige versieringen er op gelegd en naar het strand
gedragen, alwaar deze op een houten- bambustellage onder het lossen van schoten
20
306 BS* VidQMnai>» WÊF' T^RWLAC^•ErLAK^E7^.
uit draaibussen en geweren geplaatst wordt De kist heeft den vorm van een prauw
om de reis over zee naar 'Nusnita, het eilandje bewesten Seelu» alwatr im n^ea
der afgestorvenen hun verblijf houdea ea ém tijd verkorten door zang en dans en
door den lof der waduwaa of helden te verkondigen, gemakkelijk af te leggen. De
booban wordt met masten, zeilen en tal van witte en roode vlaggen versierd, ook wor-
den beelden en modellen van roeiers, van draaibussen en andere wapenen van trom-
men en verdere benoodigdheden voor eene reis over zee er opgelegd. De bloedver-
wanten geven tevens mede rijst, djagong, aardvruchten, pisjmg, vleesch en sau-
cijzen van schildpadden, tabak, sirih-pinang en eieren met de .noodige borden,
schotels en lepels. Het hoofd rust op den achtersteven. Naar gelang van het aanzien,
dat de afgestorvene geniet^ worden er van tien tot honderd dagen feesten gevierd,
gegeten en gedronken, gesomard en gezongen, op de trommen geslagen en geschoten.
Tien dagen achtereen worden op de stellage gekookte spijzen nedergelegd. Op Selaru
en enkele gedeelten van Timorlao worden de Igken der aanzienlijken , na gewasschen
etn gekleed te zijn, in matten en boomschors gewikkeld en daarna tusschen de takken
van hooge boomen bewaard. Later worden de beenderen verzameld en behalve den
schedel begraven. Het lijk der matkokou of van den minderen man en van de iria
of slaven wordt niet op eene stellage gelegd, maar begraven in eene kist van sagu-
takken met het hoofd ten oosten gericht In dezelfde richting worden ook de boo of
booban der aanzienlijken geplaatst De beenderen worden later in een grot bijgelegd.
Vreemdelingen mógen niet op het eiland begtaven worden, opdat er geen onheil over
het land kome.
De zielen der vrouwen, die tijdens de bevalling sterven, zwerven na de begrafenis
rond en houden zich bij voorkeur op langs de stranden. Vijf dagen na de begrafenis
gaan twee oude vrouwen naar het strand, om de ziel van den doode die nog geen
nitu is, ngraad, op te zoeken, medenemende een kom, waarin eenig ryst, een ei en
een pisang gelegd wordt Op hartverscheur^nden toon roepen zg de ziel terug en
nemen deze in den kom naar huis mede , om in gezelschap van de overige matmate
de reis naar Nusnitu te ondernemen en niet onderweg door booze geesten gestoord
te worden. Eene vrouw die bij den partus sterft, andol nakwawa sian, heeft een zeer
groot kwaad bedreven, bijvoorbeeld eene niet-ontdekte bloedschande of overspel ge-
pleegd, waarvoor zij door de matmate is gestraft geworden. De kinderen tot op den
tweejarigen leeftijd worden in de nabijheid der ouderlijke woning in een mand, in
zittende houding begraven. Nadat de moeder eenig melk van hare borsten in den
mond van het lijkje heeft geperst, wordt dit in een stuk lijnwaad gewikkeld
met een gouden armband op het hoofd en twee groote inlandsche koralen of wel
paarlen op de oogen. De zielen der kinderen, die den weg naar Nusnitu niet vinden
kunnen, blijven in de nabijheid van het onderlak huis zweven, om daarna met een
DK TANEMBAR- EN TIMORLAO-EILANDEN. 307
der zielen van volwassenen de reis te doen. Wanneer iemand in den oorlog sterft,
an mata awar, dan wordt v<$órdat de kist oit het hois gedragen wordt, door de
semitu, die in krijgsdos getooid is, aan het lijk herhaalde malen gevraagd wie hem
gedood heeft. Bij elke vraag stampt hij met de voeten, springt vervolgens op en
zwaait met het zwaard. Tien dagen na de l^kbestelBng verzamelen zich de negari-
genooten tegen drie k vier ure des namiddags aan het strand, de mannen in hun
krijgsgewaad met wapenen in de hand, de vrouwen in feestkleeding met vele sieraden
getooid. De weduwe, waru, gaat op eqne plaats zitten, alwaar men vooraf een bord
met rijst en een ei heeft nedergelegd. Daarnevens liggen een stuk levende bambu
van eenige meters lengte met de bladeren er aan en een eman of schaamgordel.
Een der oude vrouwen roept alsdan op weeklagenden toon dé ziel terug. Daarna
wordt de bambu in den grond geplant en de eman boven op het uiteinde daarvan
gehangen. Deze bambu vertegenwoordigt de ladder, langs welke de ziel naar de
plaats zijner bestemming gaat. Yóór de bambu staande houdt de semitu een toe-
spraak, om de heldendaden van den overledene te verheerlijken, welke toespraak na
eiken volzin door het geroep van he! ha! ho! der omstanders wordt afgebroken.
Veronderstelt men aan da beweging der bambu, dat de ziel deze opstijgende op de
hoogte der eman is gekomen, dan wordt de bambu met één klewangslag in tweeën
gesneden en de eman verbrand, opdat de ziel niet ronddwale om kwaad te stichten.
Het bord wordt eveneens stuk geslagen. Hierdoor bevredigd, begeeft de ziel zich
naar Nusnitu. De zielen van lieden die uit boomen zijn doodgevallen, aronin ra,
door vergift gedood, rawak iabon mata, in één woord van al degenen, die niet ten
gevolge eener ziekte gestorven zijn, gaan niet onmiddellijk naar Nusnitu, maar dwalen
een geruimen tijd in en buiten de negari als suhut, booze geesten rond. Vier of vijf
dagen na de begrafenis worden alzoo eenige oude vrouwen uitgezonden , om door het
prevelen van vaste formulieren de zielen terug te roepen, dat wil zeggen om te
komen eten en vervolgens op den tienden dag op eene bepaalde plaats te verschijnen.
Dit verricht hebbende, keeren zij bij de bloedverwanten van den overledene terug,
alwaar groot misbaar gemaakt wordt even alsof er een lijk in huis aanwezig is.
Deze vrouwen moeten echter voor het binnentreden van het sterfhuis het haar met
kalapawater wasschen. Eerst na s^oop dezer plechtigheden begeven de zielen zich
naar het verblyf der dooden op meer gienoemd eiland.
Als teeken van rouw draagt de vrouw een stuk van de lijkkleeding des mans ge-
woonlijk van den eman, in het haar. De weduwnaar doet evenzoo. De zoon neemt
een stuk van den nagel des vaders en bewaart dit als talisman of exuviale fetisch.
Andere teekenen van rouw bestaan er niet. Is het lijk verteerd dan wordt de booban
geopend en de schedel, gewoonlijk die der ouders, op een schotel, binan, gelegd,
boven op de daarvoor bestemde plaats in het huis bewaard en de leerkawe of
308 DE TilNEMBAR- ENV TniORLAO-ETLANDEN.
leernitu, de doodenliederen , gezongen. Dit geschiedt hoofdzakelijk op Jamdena,
Yordata en Selaru. Bij het eten en drinken der hnisgenooten wordt eene bete of
eenige droppels van den drank aan de ouders geplengd. Op Jamdena en Selaru
besmeert men zich bovendien het lichaam met de uit den boo afdruipende humores
cadaveris van ouders en aanzienlijken, alleen uit toegenegenheid zonder te doen
blijken dat de verpestende stank hinderlijk is.
De begrafeniskosten, welke tamelijk groot zijn, worden uit den gemeenschappelijken
boedel bestreden. Wat er vervolgens overblijft vervalt aan weduwnaar of weduwe
met de gezamenlijke kinderen. De oudste zoon volgt den vader op in zijnen rang,
titel en functie. Bij gemis aan een mannelijk oir vervalt de erfenis, kabanira of
wala genaamd aan de dochter of dochters, met de moeder gelijk te verdeelen. By
gemis van kinderen erven na den dood der weduwe de broeders- of zusters-
kinderen of wel hare bloedverwanten. Zoo de vrouw nog in leven is, erft zij alles.
Als weduwe is de vrouw als het ware voogdes over hare onmondige kindden, dat
zijn namelijk degenen, die het tijdstip vsm puberteit nog niet bereikt hebben. Arme
weduwen, die niet met een der broeders van den overleden echtgenoot gehuwd zijn,
worden door de bloedverwanten van manszijde onderhouden of verpleegd.
Veel werk wordt er van zang en dans gemaakt. De dans der mannen heet tabar,
die der vrouwen somar. De voorzanger wordt nerkawa genoemd. Grewone zangen
heeten artabar, bij sterfgevallen batang, leerkawe of leemitu;. bg het te water bren-
gen der arumbae, dat met groote plechtigheid geschiedt, de wensomsomar; bij
huwelijken de somarwata en voor den oorlog kawe bren, markawe kulkulun, of
leeru somar lusi wanneer er koppen gesneld zijn. De zang bij den koppensnellen-
dans der mannen en vrouwen noemt men somar kulkulun; die der nieuwe prauwen
waaraan ook vrouwen deelnemen erwerin rosomar. De bij het zingen gebezigde
muziekinstrumenten zijn de tiwal, eene kleine trom, de balbal, eene groote trom
en de titir of gong, een koperen bekken. Fluiten van bambu worden ook gebezigd.
De lievelingsspelen der jonge mannen heeten resasanasan, een soort krijgsdans met
piek en schild en ravlatia mawatan, een soort krijgsspel. De volwassen ongehuwde
vrouwen vermaken zich meermalen vooral in den maneschijn met een soort van
rondedans onder begeleiding van zang. In den kring dansen twee jonge mannen
mede. Het gezongene heeft gewoonlijk eene zeer dubbelzinnige beteekenis. Ook spelen
de jonge maagden met de renawenga of stukken schildpaddenbeen , die met de
teenen opgenomen en onder het springen van plaats verwisseld worden. Een ander
spel der meisjes is nog de ravnewa, zijnde het stampen van djagong of het slijpen
der sisloo, armbanden van schelpen, bij maneschijn, met zang en tiwalslagen. De
spelen der kinderen bestaan uit het schoppen van kalapadoppen, het werpen met
XXXI.
Bft.309.
DE TANEMBAR- ES TIMORLAO-EILANDEX. 309
de kamirivmcht en het touwtje springen, arwawal warat, waarmede zij zich op
bepaalde tijden bezighouden.
De bevolking gelooft dat de Tanembar- en Timorlao-eilanden overblijfselen zijn
van een groot land, dat door de sörui of surui, een monstervisch, verwoest werd.
De maan, wue of wulan, en sterren, teliawar, zijn gedeelten van de zon, lera, die
door den geest Tuvu, den beschermer van de negari Amtuvu, tijdens zijn strijd met
lera in stukken werd gehakt De zoneclips heet lera anmata, maaneclips wue of
wulan anmata. De dag wordt verdeeld in kukuwau anlalan morgen, leran derlola
middag, lerwawa avond en owan middernacht. Vallende sterren noemt men teliawar
leka en regenboog lermida. De ivindstreken zijn marmar noorden, tranan zuiden,
timur oosten en warat westen.
NEGENDE HOOFDSTUK.
DE LUANG-SERHATA-GBOEP.
Ligging, Qeogntphiache benhrgTing. Fomiatie. Bergen. AnkerplMtaen. Wegen. Berolking.
Ttol. Trftditie en geschieclenia. Physische, intellectneele en moreele eigenschappen. Coltas.
BQgeloof. Droomen. Eed. Inrichting negarifin. Oflisrhais. Hoisen. Haisaad. Arbeid mannen
en TTonwen. l^Terheid. HandeL Scholden. Voeding. Narcotica. Kleeding. Beetoor. Hoofden.
EerbewQiing en plichtpleging. Grondbeait. Landboow. Straffen. Oorlog en Trede. Yer-
loTing. Howeiyk en echtscheiding. Zwangerschap. Beralling. Ziekte. Dood. Begrafónis.
Erfenis. Zang, spel en dans. Kosmognosie.
De Luang- en Sermata-eilanden in 1645 door de Nederlanders ontdekt liggen
tusschen 128® 20' en 129® 10' Oosterlengte van Greenwich en tusschen 8® 5' en
8® 25' Zoiderbreedte en bestaan oit de eilanden Sermata eigenlijk Noha Saramata,
Luang of Noha Lagona, verder Uparui, Nolawna of Nolawan, MetimarangvMetriar
lam, Metutnn, Leakra of Leakar, Dompapaha, Terlawnadone of Eokopinidone , Teata,
Kopuri en Kalapa, waarvan slechts de twee eerstgenoemde bewoond zijn.
Deze eilanden van tertiaire mioceen formatie met sedimentaire gesteenten als
mergel en zandsteen zijn laag. Met oitzondering van de bergen Woorluli op Luang
en Bero op Sermata, die beide niet hooger zijn dan tweehonderd-en-zestig meter
treft men slechts toppen van heuvels aan, bijv. de Gerbooro en Betgaai op Luang,
van gemiddeld honderd meter. Het eiland Luang is zeer geaccidenteerd en bijna
geheel ontwoud. De hellingen der bergen zijn bedekt met uitgestrekte schrale gras-
velden, met enkele boomgroepjes waaronder de Borassus fiabelliformis en Stadtmannia
syderoxijlon de overhand hebben. Sermata heeft, ofschoon daar geene vlakten, noho
mötaten, aanwezig zijn, een meer vruchtbaar voorkomen en is dan ook de voorraad-
schuur van djagong, katjang en ubi van al deze eilanden. De kusten van Sermata
loopen steil in zee en leveren geene ankergronden. Luang is door een uitgestrekt
rif omgeven, zoodat de toegang tot dit eiland alleen voor prauwen te bereiken is.
Op Sermata zoowel als op Luang zijn met uitzondering van de Djereholo een beekje
bij Djerwali, geene rivieren en wordt het water uit putten, mahi, verkregen. Op
Luang heeft men slechts één put bij de negari Leüuli. De negariën op dit eiland
DE LÜANG-SERMATA-OROEP. 311
zijn Pupugene of Pupuwene door een kapitan, Toburulu of Tupurulu, Pepupu of
Pëpupun, Himama en Hileli door orangkaja's bestaurd. Voorts treft men als onderdeelen
der negariën de gehuchten Letluli alwaar de school staat, Akanani, Diweru, Turialan en
Lawiewaralma, aan. De negariën op Sermata heeten Djerwali met de overblijfselen van
het oude blokhuis van 1686 , vervolgens Ela, Mehaleta, Bumadara, Roknama, Pupuliora,
Lontuli, Rieha, Wetiar, Lele, Iliahari en Rongkihera of Rumakihera. De westmoeson
heerscht van November tot Maart, de oostmoeson van April tot September. Het
klimaat dezer eilanden is gezond. Wegen of liever moeielijk begaanbare voetpaden ;
tale, vindt men van de eene naar de andere negarL
Het aantal zielen bedroeg in 1882:
'Op het eiland Luang in de negariën:
Hileli 225 zielen
Pëpupun 146 »
Pupuwene 241 >
Tupurulu 300 »
Himama of Himarang . . 292 » of te zamen 1204
waarvan 379 mannen en 410 vrouwen of 479 Christenen en 725 heidenen.
Op het eiland Sermata in de negariën:
Djerwali 487 zielen
Ela 454 »
Mehaleta 645 »
Rumadara 620 »
Roknama 589 »
Pupuliora 368 »
Lontuli 434 »
Rieha 468 »
Wetiar 367 »
Lele 583 *
Hiahari 428 »
Rongkihera 234 » allen heidenen, of te
zamen 5677 zielen.
De literi Lagona, of het Luangsch dialect wordt met geringe wijziging, gesproken
en verstaan op de eilanden Luang, Sermata, Wetan, Masela, Dai, Babar, Dawaloor
en Eebir.
Volgens de traditie raktui upa tagaana, is de bevolking dezer eilanden van het
uitspansel lianti, toen dit nog lager op de aarde lag, afkomstig. Ëene vrouw van
312 DE LUANa-SKRMATA-GBOEP.
hemelschen oorsprong, daalde langs een rotanpalm, de Calamas calolepis, wiens
wortel versteend nog op het eiland Nolawna getoond wordt, op aarde lea neder en
werd daar door den tranna anni of zuidenwind bevrucht Zij baarde vele kinderen,
die eveneens langs den rotan communicatie met den lianti hadden. Een dezer, een
moedig schoon jonkman, vroeg toen hij in den hemel kwam de dochter van den
Upulero, den heer hemel of liever heer zon ten huwelijk en verwekte bij haar ver-
scheidene kinderen, die echter niet op de aarde kwamen. Op zekeren dag verzocht
hij Upulero om naar de aarde lea, te gaan, ten einde zijne moeder te gaan bezoe-
ken. Daar zijnde werd hij ziek en bleef een geruimen tijd achter. De Upulero des-
wege ontstemd noodigde hem en zijne vrouw na zijne terugkomst ten maaltijd,
alwaar zoo het heette zwijnenvleesch op verschillende wijzen toebereid, opgedischt
werd. Dewijl niemand der liantibewoners daarvan wilde eten, kreeg de schoonzoon
achterdocht en weigerde eveneens iets daarvan te nuttigen. Hierdoor ontstond er twist
tusschen hem en den Upulero , die hem ten slotte mededeelde dat het geen varkens-
vleesch maar het vleesch was zijner moeder, die hij had doen slachten, alléén opdat
hij de aarde niet meer zal bezoeken. Nadat de vrede tusschen den schoonvader en
den schoonzoon gesloten was , verzocht de laatste weder vergunning om naar de aarde
te gaan. De Upulero weigerde zulks, doch eenmaal besloten hebbende ging de schoon-
zoon heimelijk weg. Daarover vertoornd nam Upulero een zwaard welhe en sneed
de rotan in tweeën, zoodat het verkeer met het uitspansel verbroken werd. De
schoonzoon, die nog niet ver van den hemel af was, slingerde door den schok om
de noord en viel op het eiland Serang. Een gedeelte der bevolking van Lagona
kwam van uit een ver land in het westen gelegen. Eene andere overlevering zegt
dat Luang en Sermata vroeger een groot land was. Na het ophouden der hiervoren
bedoelde conmiunicatie met lianti werd de bevolking overmoedig en sarde op allerlei
wijzen hunne bloedverwanten, die aldaar woonden met dat gevolg dat Upulero naar
beneden kwam en den vorm van een groeten sakovisch, herui aannemende het groote
land verwoestte. De eilanden Roma, Makisar, Leti, Moa, Lakor, Dama, Luang,
Sermata, Babar en de Tanembar-groep zijn de overblijfselen van deze vernieling.
Andere overleveringen schijnen verloren gegaan te zijn. Vooral is het te betreuren
dat men van de inunigratie van volken uit het verre westen wartaa niets meer
konde mededeelen. Een groot deel der bevolking van Sermata is van Babarschen
oorsprong. Na de komst der Nederlanders werd in 1686 te Djerwali een blokhuis
opgericht. Deze bezetting werd in 1697 ingetrokken, doch in 1699 weder teruggevoerd.
In 1750 verzochten de hoofden van Luang eene bezetting «voor den indrang der
Mangkasaren, hetwelk hun geaccordeerd zijnde mits dat zij naar het voorbeeld
van alle andere eilandsvolkeren een wacht voor de bezettelingen ophaalde, alstoen door
hen geweigerd werd, onder voorwendsel dat zij daartoe onvermogend waren.» Na den
val van de Oost-Lidische Compagnie werd de post te Djerwali voor goed verlaten.
DE LUANG-SERMATA-OROEP. 313
Een gedeelte der beyolking van Laang omhelsde in den loop der achttiende eeuw
de Christelijke leer en werd er dientengevolge ook om het onderwijs- te bevorderen
een inlandsche onderwijzer te Letluli geplaatst In 1882 werden deze eilanden onder
het toezicht van den gouvemements-vertegenwoordiger te Babar gesteld.
De brachy- en hypsimesocephale bevolking van Luang en Sermata behoort niet
tot het kroesharige, morta krakmkru, maar tot het sluikharige, mortuploiploi, licht
bruine ras, dat zich in twee typen splitst namelijk de chaemaprosopen en leptoprosopen ,
zijnde de laatste de afetammelingen van de in vroegeren tijd zich alhier gevestigd
hebbende lieden van uit het westen afkomstig en die thans tot de mama of eersten
stand gerangschikt worden. De breedjukkigen hébben veel overeenkomst met de be-
volking van Babar. De lengte van het lichaam bedraagt gemiddeld bij de mannen
1.70, bij de vrouwen 1.58 meter. Het lichaam is krachtig gebouwd en onder de
vrouwen vooral op Sermata vindt men zelfs forsche figuren met goed ontwikkelde
ronde borsten en breede aureolen. Op Luang waar als een gevolg van de beschaving het
gebruik van de kutang een soort keurslijf sedert jaren bekend is, zijn de borsten gedrukt
en min of meer misvormd. De christen-vrouwen op Luang baden , naroho , zich dikwijls
zelfs in zee, en houden het lichaam zindelijk, inoni mamuou. De meeste mannen
dragen het hoofdhaar kort Het lichaam is weinig behaard. Enkele mannen slechts
die den tegenzin der vrouwen overwinnen kunnen drj^en moustaches. De vrouwen
geven de voorkeur aan mannen met gladde aangezichten, ri raani wulu. Onder de
oksels en op den pubes is het haar gering. De menses, raaminmai, treden zeer
vroegtijdig in, tusschen den tien- en twaalQarigen leeftijd en worden er tampons
van fijngeUopte boombast of kalapavezelen gebezigd om de vloeiing tegen te gaan.
Het menstruaal eicreet wordt als in hooge mate onrein aangemerkt. De mannen en
vrouwen zijn levendig van aard en niet schuw. Ontmoeten de laatsten hare vriendin-
nen dan kussen zij elkander door neuswrijving, kini. Op Sermata alleen worden de
vrouwen op voorhoofd en armen getatueerd, iatau, met verscheidene figuren ter
versiering. Niettegenstaande er jaarlijks van wege de groote droogte gebrek bestaat
aan voedingsmiddelen , hebben de kinderen een krachtig voorkomen. Op Sermata zijn
de zuigelingen buitengewoon blank, doch hebben allen op den rug op de hoogte
van het os sacrum donker indigo blauwe plekken. Ouder wordende krijgen deze
kinderen eene meer donkere kleur en verdwijnt de blauwe plek, die als het ware
onder de epidermis is weggevloeid. Mannen en vrouwen hebben zwarte glinste-
rende oogen, de jongelingen en maagden, die nog geen pinang gebruiken, schoone,
schitterende ivoorwitte tanden. Lieden met schele oogen worden zeer zelden
aangetroffen. Qebochelden, toorkooili en poljdactjlen okomi woneeme, komen
meermalen voor. Krankzinnigen, rigagau, worden niet ontzien. De handen en
voeten zijn middelmatig. Van wege het aanhoudend werken der vrouwen zijn
314 DE LÜANG-SERBÏATA-OROEP.
hare handen evenwel grof en onoogelijk. Op Sermata, waar de zeden en gewoonten
der bevolking als het ware tusschen die van Luang en Babar staan, is de kuisch-
heid onder de gehuwde vrouwen groot , daarentegen hebben de jongelieden een vrij
en ongedwongen verkeer onder elkander. Gehuwde vrouwen hebben op Luang gaarne
eene meer intieme gemeenschap raliai, met \reemde mannen, wanneer dit, omdat
de mannen zeer ijverzuchtig, tutugele, zijn en op overspel hooge boeten staan,
slechts in het verborgen kan geschieden. Als teeken van puberteit zoowel bij mannen
als vrouwen worden de tanden geslepen, romihini, om te doen blijken dat men een
man of vrouw begeert. Besnijdenis is niet bekend. Het is verboden onkuische taal,
raltieri jatiata, in tegenwoordigheid van vrouwen te uiten. De bevolking, die gaarne
mooie zaken, johiaa mounune, ziet, naar muziek luistert en van welriekende krui-
den of geuren, hupmikimikri, houdt, is er zeer opgesteld, om vriendschap met hinare,
Chineezen, makaharere, Mangkasaren en andere vreemdelingen, umpajowa datawa-
jora, te sluiten. Mannen en vrouwen zijn voor het overige zeer werkzaauL De
bevolking kan dan ook welvarend worden genoemd. Het liegen schijnt in alle op-
zichten getolereerd te zijn; want voor dit woord heeft men in de literi Lagona acht
verschillende uitdrukkingen, als lahara, opehe, putra, palka, këliU, k6(?^ori, niki en
maula, die elk eene bijzondere beteekenis hebben.
In elke negari vindt men twee plaatsen alwaar gewoonlijk geofferd wordt, name-
lijk de aitierhe, een houten beeld van twee-en-halve meter lengte van de houtsoort
naawa vervaardigd in een steen midden in de negari geplaatst en de watu omoho
een steen van een meter lengte, die gewóonlqk in- de nabijheid der sagero drink-
plaats wordt aangetroffen. De aitierhe staat op ongeveer zes meter afstands van de
rooma ribera op eene vierkante verhevenheid van opgehoopte steenen, met een grooten
platten steen, watuleari, op elk der hoeken. Deze steenen mogen niet van plaats
veranderen. Op den top van den Bero, de hoogste punt van Sermata, is ook een
aitierhe geplaatst. Heilige plaatsen heeten lululi geni. De aitierhe van ai hout en
tierhe mieren, is de plaats waar het mannelijk beginsel, de TJpulero, heer zon, anders
ook genaamd it matroomi van mat oog en room huis een tijdelijk verblijf houdt,
om met het vrouwelijke beginsel, de aarde, lea of beter, nohomama van noho,
aarde en mama, aanzienlijk te copuleeren. Voor het overige treedt de TJpulero nooit
actief op om wijziging in de voornemens of daden der booze geesten te brengen.
Alleen door de kracht der upumate, geesten derlatere afgestorvenen, door bezweringen
en offers kan dit geschieden. Bij bezwering of kunstmatige krankzinnigheid, veroorzaakt
door het slaan op den tiwela, trom, en berooking, komt naar men beweert een der geesten
der voorvaderen in den persoon, gewoonlijk een oude vrouw ^ie in cataleptischen toestand
verkeert, om haar bekend te maken met de zaken, die in de geestenwereld gebeuren.
De geest des persoons wordt veronderstelt door unificatie tijdelijk door de upumate
DE LÜAXO-SERMATA-OROEP. 315
Terlicht te z^n. Verder offert men ook door tosschenkomst van den orlete , den be-
waker daarvan, in de rooma nhera, aan dople en luli twee beelden waarin de
geesten dergenen die de negari gesticht hebben, die tevens de voorouders zijn van
den dienstdoenden orlete, bij het brengen van offers tijdelijk zich ophouden. De
dople het mannelijk beeld zit met zijne beenen omhoog getrokken en met zijne
handen op de beide knieën rustende. De luli of de vrouwelijke figuur zit gehurkt,
of met hare beide beenen onder het lichaam geslagen. In de uitgestrekte rechterhand
houdt zij de werau een houten etensbak, in hare Unkerhand de luli helili, of heilige
pinangkoker. Voor de beide beelden treft men een waterbak van kekeleuhout ver-
vaardigd, waarin eiken dag door den orlete water gegoten moet worden. Het dople
beeld wordt van het naawa-, het luli beeld van ailuli hout vervaardigd. Eiken dag
vóór dat de zon ten ondergaat doet de orlete zijn gebed, rowohora, na vooraf
eenige rijstkorrels uitgestrooid te hebben, eerst in het offerhuis en daarna voor de
aitierhe. Dit gebed blijft voor de overige negaribewoners een geheim en wordt door
den orlete alleen aan den zoon zijner zuster, die hem eventueel zal opvolgen,
geleerd. De inhoud daarvan komt echter op het volgende neder, namelijk, dat in de
negari geen ziekte uitbreke, dat alle togo of koliboomen Borassus fiabelliformis ,
voortdurend vocht geven, dat de negari in vrede met andere negariën leve, dat het
aantal kinderen toeneme en dat voornamelijk regen valle. Namens andere negari-
genooten bidt hij dat een zieke geneze, eene vrouw kinderen krijge en dat het
kind niet sterve, voorts alle gebeden die voor de dudnu gedaan, bij de upumate
onverhoord bleven. Lieden van andere negariën mogen in eene andere negari niet
bidden. De orlete behoeft niet te vasten, maar het is hem verboden djagong,
wetraa; woora, katjang; loopa ofLablabvulgaris en Octopus rugosus, te eten. De helper
van den orlete mag alles nuttigen, maar niet in de rooma ribera.
In het dak van elk huis op de dudnu, plaatst men borden en kalapadoppen om
de upumate te onthalen. De zielen der afgestorvenen verschijnen op aarde als
schaduwen, memenu, die overal rondzwerven. Gedurende den slaap nanina, verlaten
de zielen, makamu, het lichaam van den levenden mensch om rond te waren,
randoi la temeni. Uit dien hoofde bidt men aan de upumate om de zielen, die
zwervende zijn in hare hoede te nemen, opdat zij niet door de booze geesten ge-
slagen, vastgebonden, of aangehouden worden. Dagelijks tegen den avond worden
hier, na vooraf rijstkorrels uitgestrooid te hebben, door den eigenaar van het huis
of zijnen vertegenwoordiger spijzen, sirih-pinang en sagero op plechtige wijze neder-
gelegd. Na afloop daarvan bidt hij gewoonlijk het volgende: «eh upumate miree,
hemi kaliweeda weda upmi ana-mi maka muri miori, ami toto peënee paana
melahu,» d. w. z. O gij afgestorvenen helpt ons uwe kinderen en kindskinderen met
al wat goed is, opdat wq in den vervolge u allen behoorlijk verzorgen kunnen.
316 DB LUANG-SKRMATA-GKOEP.
Onder het eten plee^ de huisyader, vóór dat hij begint, eene bete aan de upomate
te offeren. Hij legt dit gewoonlijk voor hem neder en prevelt het hierboven bekend-
gesteld gebed. Aan de upumate wordt ook het verzoek gericht om hen in hunne
ondernemingen bq te staan. Volgens het volksgeloof begeven zich de zielen drie dagen
na den dood naar het eiland Metrialam, daarna teruggeroepen keeren zg later
weder derwaarts, nadat de bewuste prauw naast het graf begraven werd. De prauw
.dient om hen gemakkelijk over zee naar het eiland te voeren. Alle zielen zoowel
van hoofden als slaven, verzamelen zich op Metrialam. Zij vieren daar feesten en
houden het oog op de achterblijvenden. De zielen dergenen, die eenen geweldigen
dood gestorven zijn, zijn echter de meest ijverigen om hunne achtergeblevene
familieleden te helpen. Zij worden dan ook voortdurend aangebeden, maar met be-
kendstelling van den naam opdat de upumate zich niet vergisse. Elke familie is verplicht
aan hare eigene upumate, de latere afgestorvenen en upunita gami, de vroegere
afgestorvenen, te offeren. Dit heeft dagelijks plaats. Op het eiland Luang wordt
tevens een koperen pot of keteltrom van Oost-Aziatischen oorsprong gevonden, die
men zoo niet vereert, dan toch in waarde houdt Volgens sommigen is deze door
de westersche immigranten tegelyk met de padi herwaarts gebracht Anderen beweren
echter dat de trom uit den hemel gevallen is. Bij elke gelegenheid moet rijst,
awriehe, aan de voorvaderen geofferd worden.
De kunst om te tooveren en waar te zeggen, rehere of rihere, heeft onder de bevolking
vele beoefenaars. Om de toekomst te voorspellen worden de ingewanden, wuhumi,
der varkens, de lever, orotni, van geiten en kippen, zoomede kippeneieren, hiwi-
temu, geraadpleegd. Het is verboden, lululi of tabu, sommige plaatsen bgv. de
voorgebergten Wetigai, Poneelu en Tutumera, het uiteinde der riffen genaamd
Moortawnu en Jahatutnu en het eiland Laetrana, te naderen. Een ieder, die uit
onkunde deze plaatsen bezoekt, wordt door de aldaar verblijf houdende geesten ge-
molesteerd. Wil men de ziekte verdrijven, dan moet de kleur van de lever van een
varken geraadpleegd worden. Op den berg Batugaai woont een booze geest, hegaana
of pomi dawama, die er genoegen in schept menschen te benadeelen. De meeste
lieden zijn bevreesd in de nabijheid van groote boomen, ailiauwna, te komen, opdat
de booze geesten hen niet ziek maken. Voorbehoedmiddelen, rohoniwaru, tegen
ziekte, bestaande in boom wortelen, bladeren en steenen, worden veel gebruikt
Enkele personen kunnen, naar beweerd wordt, den regen verdrijven, rohora otna. In
den slaap staan de levenden met de afgestorvenen in contact Droomt men dat
men met een der doode bloedverwanten te zamen eet, dat een hunner den levende
komt roepen, dan zal men spoedig sterven. Komt een der afgestorvenen zich ver-
toonen, dan is men verplicht op z\jn graf of boven den zolder op den dudnu offers
te brengen. Kwade droomen, miëjatiata, zijn, wanneer men droomt dat men iets aan
XXM.
.Blz.316.
DE LUANG-8BRM AT A-GROEP. 317
een ander verkoopt, dat men feest viert > dat er een enropeesch getuigd schip in de
nabijheid der eilanden komt, dat men urine loost Droomt men dat er vogels op
het dak zitten, dan zal men rijk worden, dat men gesteenigd doch niet geraakt
wordt, of men op zee zijnde niettegenstaande zwaar weder vooruitgaat, dan zal men
zijn proces winnen; dat men baadt, dan zal er spoedig regen vallen. Droomt eene
vrouw dat zq een pinang, een ring, of armband ten geschenke krijgt, dan zal zy
spoedig bevrucht worden. Droomt men dat men sirih-pinang of een kalapa van een
ander krygt, dan zal men in den handel groote voordeden behalen. De namen der
afgestorvenen mogen door de bloedverwanten niet zonder doel worden uitgesproken.
De nachtmerrie ontstaat doordien de hegaana op de borst zit, om den persoon te
kwellen of de makamu, ziel, uit te rukken.
De bevolking dezer eilanden gaat er niet spoedig toe over een eed, rowalokra, af
te leggen en verklaart liever de waarheid, uit vrees van door de geesten ziek ge-
maakt te worden. Moet iemand beëedigd worden, dan houdt hij in zijn rechterhand
een mes of- een steen. Een der oudsten hem bij de hand nemende en deze ten
hemel richtende roept de upulero aan, onder het uitspreken van de zwaarste ver-
vloekingen. De gebruikelijke verwenschingen robareene, zijn hegaana raanu, de booze
zal u verslinden; tëlena naluu, de bliksem zal u treffen; Meere naluu, de donder
zal u treffen; herui naterbeeme, de serui visch zal u doorsteken; upulera raanu ote
emu, de heer zon zal uw hoofd verslinden en meer van dien aard.
Om zeker van zijn eigendom te zijn heeft men de gewoonte bij vruchtboomen enz.
teekenen te plaatsen, om anderen te beletten in de nabijheid daarvan te komen ofte
stelen. Deze teekens heeten mattoo. Plaatst men bij een kalapaboom de mattoo
rimu-rimiori, dan zal de persoon, die een kalapavrucht steelt, ziek worden en sterven;
de mattoo lae diordiori bestaande uit Mppenveêren, dan zal de dief zware pijnen in
den buik krijgen; de mattoo herui, dan zal de sSkovisch hem dooden; de mattoo
iwi, dan zal een haai hem verslinden; de mattoo tawtawa en malakraa, dan zal
hij stekingen in de borst krggen en sterven; de mattoo laieere, dan zal hij door
den donder getroffen worden; de mattoo rei rieimiortu, dan zal hij op zee een
ongeluk krijgen en de mattoo pipi halaala, dan zal hij koli of tua tappende naar
beneden storten en andere meer.
De huizen in de groote negariên, leta lawaana, zoowel op Luang als Sermata
zijn niet regelmatig aangelegd, sommigen staan op palen, anderen op den grond.
Om elke negari heeft men een steenen muur, lutru, van 2.25 meter hoogte en 2
meter dikte en gaat men door een vóór- en achterpoort binnen. De meeste negariên
liggen in de nabijheid der zee op eene zekere hoogte, zoo mogelijk op plaatsen waar
318 DE LÜANG-SERMATA-OROEP.
waterbronnen aangetroffen worden. In dagen van krijg werden vroeger buiten de
lutru, bambuyersperringen of voetangels, hoora, geplant De voornaamste materialen
voor den huisbouw, meer speciaal de omwanding, baara, en de dakbedekking, rita,
worden van den koliboom Borassus flabelliformis, verkregen. In het midden van elke
negari treft men in een open terrein de rooma ribera, of het offerhuis, waarin de
houten beelden van dople en luli bewaard worden. Dit huis wordt door de bevolking
opgericht en onderhouden, en deze arbeid gaat met feesten en maaltijden gepaard.
Behalve het school- en kerkgebouw voor de Christen-bevolking te Letluli, worden
andere publieke gebouwen niet aangetroffen. Van wege gebrek aan bouwmaterialen
zijn de gebouwen kostbaar. Gewone lieden, die kleine woningen bouwen, worden
tegen voeding door hunne bloedverwanten bijgestaan. De woningen der hoofden en
aanzienlijken worden echter tegen betaling opgericht Voor een huis van v^ftien
meters lengte en tien meters breedte en voor welken opbouw vier-en4wintig personen
benoodigd zijn, betaalt men twee gouden schotels, pina maaha, twintig stuks lyn-
waden in soorten en zestig Luangsche sarongs. Daarbij ontvangt elk der arbeiders
een varken wawi, een geitpipi, een ehere — ongeveer veertig kati — djagong en
rijst De werklieden worden daarenboven nu en dan onthaald op karbouwen
en varkens, zoodat het aantal, nadat het huis is afgewerkt vijf h zes kar-
bouwen en dertig k veertig varkens bedraagt De benoodigde sirih kaunu, pinang
poa en tabak tawaku, wordt dagelijks verstrekt De verdeeling der betaling geschiedt
door de oudsten, die aangenomen hebben het huis te bouwen. Vóórdat men het
nieuwe huis betrekt telaa soli room paruwaru, noodigt de eigenaar zijne bloedver-
wanten uit, om in hunne tegenwoordigheid buiten het huis, van den waarzegger,
rehere, te hooren, of het huis al dan niet gelukkig is. Is de voorspelling gunstig,
dan blijft men in het huis, brengt aan de geesten der vaderen offers en viert eenige
dagen feest In het tegenovergesteld geval moet men ook door waarzegging trachten
te weten te komen wat er aan ontbreekt en of een kwaadwillige hier of daar in het
huis tusschen de omwanding of dakbedekking een toovermiddel, om den eigenaar te
benadeelen, heeft verborgen. Dit gevonden zijnde, neemt de eigenaar een kuiken, houdt
dit in zijn hand en bidt aan den XJpulero om den dader te straffen, het kuiken
wordt alsdan verbrand en een weinig van het vleesch, zoomede sirih-pinang op een
bord gelegd en aan den voet van een der heuvels weggeworpen. Daarna worden de
noodige varkens en karbouwen geslacht, om de verzamelde bloedverwanten te ont-
halen, verder eenige dagen op den trom, tiwela, geslagen en de heniar weikei,
heniar udi, heniar medi, heniar roona, heniar pora en de heniar tëniwle, gezongen.
Vóór den maaltijd is de eigenaar verplicht een weinig van de toebereide spgzen
naar den zolder, dudnu, te brengen als offers aan upumate en upunitagami, geesten
der voorvaderen. Elk huisgezin, rooma mSniotni, bewoont een huis. De manu treapi
of jongelingen wonen in het huis der ouders, doch in een afzonderlijk vertrek. Even-
DE LUANG-SERMATA-OR0J5P. 319
ZOO de pata raara of jonge maagden. Aan de beide zijden van het fiinsr fiMÜ mfin
op het dak kleine openingen, waarvan door de upumate gebruikt wordt gemaakt.
Aan de buitenzijden dier openingen hangt men ook offers op, om deze te bewegen
het huis binnen te treden.
De werkzaamheden der mannen, kniarim manu, bestaan uit, het tappen van koli
of palmwijn, makerte; het stoken van koliwater of arak, makahoi arka; het bouwen
van huizen, makajape rooma; het bewerken der velden, makahenii; het breien van
netten, makaata dihajala; het vervaardigen van visohfiiiken, makajap wuwu; het
vlechten van schildpadnetten , makaata dahri; het steken van schildpad, wahaka
aengeme; het verzamelen van tripang, wahaka winiawi; het visschen, wahaka ina,
doch voor het meerendeel geeft men de voorkeur aan het drijven van handel , raka-
wali la nohida too, óp andere eilanden. Het visschen geschiedt met fuiken, lijnen,
netten en pieken, keuru en sola; ook wel door in het water werpen van voor de
visschen bedwelmende middelen als de ^ngestampte pitten van den muuraboom, de
bladen en takken van den amuwooboom en een zekere slingerplant, tooa genaamd.
Op de riffen maakt men vakken uit dijkjes, jatru, van koraalsteenen, waar bij eb
de visch achterblijft. De vrouwen houden zich onledig kniarim pata, met akteni
lawre, sarongs en omslagdoeken te weven; lahaoma, garen te twijnen; ratoone
hëniome, garen te kleuren; pipara jamane, spijzen te koken; raale agu hartutni,
brandhout te sprokkelen; laral geere,. water te dragen; roaaramhe ina liwuralamni,
visch op de riffen te zoeken; roor naeniairi, kleederen te naaien en verstellen. Voorts
vervaardigt men zout, kioo, door zoutwater in de doode schelpen van de Tridacna
gigas te doen verdampen, zoomede azijn, sidu, van het sap der Borassus flabelli-
formis en grove matten van kolibladen, utii genaamd. Timmerlieden tukane agu,
ijzer- tukane manotna en goud- tukane maaha, smeden worden in voldoend aantal
aangetroffen. Het vuur wordt door draaiing van twee stukken ohihout of door wrij-
vmg van twee stukken bambu, eere, met bijvoeging van wunti kema, kalapabast,
of paru, zwam van den arengboom, verkregen. De handel met prauwen puou liauna,
paduwakan; puou kee, djungku en loi, vlerkprauwen, bestaat in den in- en uitvoer van levens-
middelen als djagong, katjang, rijst, sagu, rotnia en andere artikelen als arka arak,
janewre jenever, verder garen van verschillende kleuren, sarongs, wit, zwart en
ongebleekt katoen, patolas, hoofddoeken, messen, ijzer-, koper-, aarde- en glaswerk.
De handel wordt in ruil gedreven met de eilanden Aaru, Timorlao en Tanembar,
Babar, Dama, Nila, Teun, Serua, Lakor, Moa, Leti, Keisar, Wetar, Romang en
Portugeesch Timor. Onder de oorspronkelijk bevolking van Luang en Sermata worden
alle schulden, raotna, ontstaande door het leenen, arwaaka, van gouden borden,
pina maaha, maasbulan, arhe, of door koop en verkoop, raulga raweli, behoorlijk
betaald. Is iemand onwillig, dan heeft de schuldeischer het recht buiten de hoofden
320 DE LÜANGHSERMATA-OROEP.
om, zijn vee, huizen en gronden te nemen, baradje. Bezit hij niets, dan neemt de
schnldeischer het noodige van een ander negarigenoot, die de kwestie verder met
den schuldenaar moet afmaken. Geld is niet bekend en weinig gewild. Als artikelen
van waarde bewaart men maas bulan, arhe, gouden borden, pina mahaa, gouden en
zilveren oorhangers, zoomede gongs, saraM.
De voedingsmiddelen zijn fijngestampte djagong, rijst, verscheidene katjang- en
ubisoorten, veel vleesch, visch, schelpdieren en schildpadden. Bedorven vleesch
of visch wordt niet genuttigd. De spijzen worden met bijvoegmg vmi kalapamelk
en andere kruiden als Spaansche peper, kanüaka, tamarinde, auriara, enz. gekookt,
iamanan emtataha. De gewoonte brengt mede slechts des middags en des avonds te
eten. Des morgens wordt alleen van sagero gebruik gemaakt. Men eet met lepels
van schelpen, heniora lima, na eerst de handen, noomhe limi en den mond noomhe
numu, gewasschen te hebben. Als narcotica worden gebezigd sirih-pinang , kalk,
gamber en tabak. Bij gebrek aan pinang neemt men de schors van den kihiraboomu
Het pinang kauwen heet munauru.
De gewone kleeding bestaat voor mannen, manu rainiaerni, uit de gewone schaam-
gordel, voorts de poltoora, een korte broek; de raini hururu, een soort badju,
voorts kabaai, kabaja en pook, een lange broek op de wijze der Ambonsche Chris-
tenen. De heidensche vrouwen dragen de pata rainiaerni, als een sarong, lawar,
van de heup tot aan de knieën, enkelen nog eene badju raini pata, voorts als
sieraad tien tot dertig ivoren banden, leeli, aan eiken arm; zilveren ringen, kadieli
mawawarhe; zilveren dohorope mawawarhe en hoornen dohorope hajor dudlu, haar-
pennen en wui teltele tieru, glaskoralen halsbanden; Christen-vrouwen de kabaai
met de lawar ook genoemd lawre manuta of zwarte sarong.
De besturende hoofden, kawtena, kapitan; hunu orangkaja en rilalauna, oudsten
bijgestaan door den hopopna of afgezant, verder de ahunamni behooren tot de
mama, eveneens de orlete of afetammeling van den eersten grondbezitter, die de
watu omoho en de rooma ribera bewaakt. Deze betrekkingen zijn erfelijk, namelijk
in de vrouwelijke linie. De zusterszoon heeft het recht, om de opengevallene betrek-
king te bekleeden. De bevolking bestaat alleen uit mama, adellijken en slaven. De
slaven, aata, nemen eenen lageren stand in. Zij zijn vreemdelingen gewoonlijk van
de Portugeesche bezittingen op Timor afkomstig, alwaar zij tot eenen prijs van drie
vaten kruit, messen, lijnwaden en goud ingekocht worden. Na den dood van den
eigenaar worden de slaven vrij, marikua, de erfgenamen hebben er niet over te
beschikken. Het werk der slaven is gelijk aan dat der vrije lieden. Alleen mogen zij
met vrije vrouwen, zelfs na de marikua, niet huwen.
h3
f-vi.,--^
/•^V
'OS
J ^
DB LÜANO-SEBMATA-GROEP. 32l
Als teeken van eerbied, rormata, worden oude mannen met het woord upa, heer
of grootvader, aangesproken. De namen van hoofden en aanzienlijken, mama, mogen
nimmer door de minderen of slaven worden genoemd. Ontmoet men elkander, dan
moet de helili, pinangdoos, als teeken van vriendschap zoowel onder de mannen
als vrouwen onmiddellijk van weerszijden worden aangeboden, na vooreerst het woord
kaliweda, wees gelukkig, uitgesproken te hebben. Bij het sluiten van vriendschap
worden geene namen veranderd, wahemu nana, noch bloed gedronken. Het zitten met
opgetrokken beenen is onwelvoegelijk en zegt men rie nakalehe hënioli lirmama,
d. i. hij kent geen fatsoen. De gewone scheldwoorden zijn o. a. muha winmu, d. L
cum matre tua coïbo, agaartu uuni, d. L pudenda tua difiSndam, etc. De rijken,
rimakataru worden evenals de hoofden geëerd.
Het grondbezit is zoowel op Luang als Sermata individueel. Elke familie heeft
haar bijzonder eigendom, door grenzen, rawatiamnoha, gewoonlijk steenen muren,
lutru, afgebakend. Woeste gronden, tani woora, zijn er niet meer, alleen kunnen
de kleine in de nabijheid van Luang gelegene eilanden als communale gronden
worden beschouwd, omdat een ieder der bevolking het recht heeft, aldaar alles te
halen wat hij noodig heeft, eveneens om tripang te verzamelen of te visschen. Op
Sermata waar meer landbouw gedreven wordt, vindt men de heni oronmiota, velden
voor den aanplant van ^jago^^?» wetraa; katjang woora en ubi waloini, gebezigd,
voorts nor elwa, kalapatuinen en togo elwa, koli-aanplantingen. Deze aanplantingen
zijn op Luang niet noemenswaard, ook is de bevolking niet landbouwend, makhani.
Vreemdelingen, doonaauna, hinare, of makaharere, op deze eilanden gehuwd, ver-
krijgen alle rechten op de gronden der vrouw, omdat zij melear nohora hauni, de
vrouw volgen. Alle gronden worden geërfd. Verkoop van gronden heeft ninuner plaats.
Niemand mag over eens anders grond of aanplantingen beschikken. Het verzamelen
van brandhout en het vangen van vogels is echter daarvan uitgesloten. De gronden
worden jaar in jaar uit gebruikt, na met bladeren, asch en geitendrek vóór het
invallen der eerste regens bemest te zijn. Padi awriehe, een roode soort wordt
weinig aangeplant, omdat de gronden daarvoor ongeschikt zijn. Men maakt meer
werk van wetraa, djagong van vier maanden groeitijd; laurur makaharere, Arachis
hypogaea; poiha, durhu, woora, loopa en goha vijf gewone katjang Phaseolus-
soorten, bloini Batatas edulis, aava Gossypium indicum en herbaceum, uudi melai,
Carica papaya en oho gaairi, Moringa pterygosperma , de bladen der beide laatste
om als toespijs te dienen. Op Luang heeft men paarden, karbouwen, geiten en
schapen. Het aantal dezer dieren is op Sermata gering.
Heeft iemand gestolen, dan verzamelt de gemeente zich op het plein, of voor de
21
322 D£ LTTANO-SERMATA-OROSP.
woning der hoofden, omdat er geen baUeu is, in tegenwoordigheid der hoofden en
oudsten. De schuldige brengt een bok, een varken en een bak met arka, gedistil-
leerde palmwijn, gevuld. Deze dieren worden beschouwd als een zoenoffer, niet alleen
ten behoeve van den Upulero, maar ook voor de negari. Vóór dat de dieren geslacht
worden neemt de schuldige een mes en dit met de rechterhand in de hoogte heffende
zegt hij, «upulero aka mënaa howaana, dede maltawoê meriotue akteruu,» d. L
Heer zon, wanneer ik nogmaals een diefstal pleeg, laat dan een mes mijn hals af-
snijden. Daarna komen eenige oudsten voor en schreeuwen, terwijl zij de dieren
slachten, «upulero amiona empeena mamain pipi wawi hadan kamnaa ampeenami
mëliade iana muai mamu hioi mutia ana rimu-rimiori,» d. i. Heer zon, het is niet
zonder oorzaak dat wij een bok en een varken slachten, het is omdat er gestolen
is, daarom worden de dieren geslacht, opdat wij niet ter verantwoording geroepen
worden. De koppen der geslachte dieren worden op plechtige wijze naar het strand
gebracht en op staken geplaatst, zoolang totdat er opnieuw een diefstal gepleegd
en de koppen vervangen worden. Het vleesch wordt onder de bevolking verdeeld.
Bij zware diefstallen pleegt men karbouwen te slachten. Bij verwonding wordt een
tot twee maas bulan aan den verwonde en aan elk der hoofden als boete betaald.
Na de genezing der wond moeten de hoofden echter het ontvangen goud terug-
betalen, doch is de schuldige alsdan verplicht aan hen een feestmaal, henala paru-
wanoo te geven. Moord of doodslag wordt gestraft met eene boete van dertig maas
bulan ten behoeve der bloedverwanten en een maas aan elk der hoofden. Wanneer
de aanplantingen door varkens en geiten vernield worden, dan heeft de eigenaar der
velden het recht deze te dooden en de helft van het vleesch voor zich te houden ,
de andere helft brengt hij aan de hoofden, om deze aan den eigenaar van het vee
te overhandigen. Is de vernieling belangrijk, dan wordt het vee zijn eigendom. De
zwaarste boete tot een bedrag van veertig maas bulan, arhe, wordt behalve de
daarbij behoorende karbouwen ajoori, varkens wawi, geiten pipi en arak arka, op-
gelegd aan den persoon, die tijdens de afwezigheid van den man van Luang over-
spel met diens vrouw pleegt, als ralmahida raler toter lara, een maas om het zeil
op te rollen; ralmahida ralemi lara, een maas om het zeil naar beneden te laten;
ralmahida ralemi watu, een maas om het anker te doen vallen; ralmahida raler
waeruli, een maas om het roer op te nemen; ralmahida raler tirere, een maas om
de mast er uit te zetten; ralmahida ralemu hairi, een maas om de vlag neer te
balen; ralmahida raler rewete wehitaen, een maas om de riemen vast te binden;
ralmahida raler hraje tahaai gaaini, een maas om het aangezicht der zee, dat be-
schaamd is, glad te strijken; ralmahida pou mënitni ri-ida, een maas voor de
prauw; ralmahida watul gaaini, een maas om het aangezicht op te heffen; ralma-
hida namkekeria, een maas om de menschen te durven zien; ralmahida nerule, een
maas voor de berok (een kleine prauw) om naar de wal te gaan; ralmahida nerule
DB LtTANChSiatMATA-GfiOEP. 32^
eeni, een maas voor het uitstappen aan wal; rahnahida nalaawa, een maas om te
kunnen loopen; rahnahida rariporhe, een maas om de poort der negari te openen;
rahnahida laawa ieta ralamni, een maas om de negari binnen te gaan; rahnahida
arom n etlemeni, een maas om te vragen waar het huis staat; rahnahida hërarië
niaariy een maas om de huisdeur te openen; rahnahida amtatel hijaa, een maas *
om de zitplaats aan te w^zen; rahnahida malal hehli, een maas om de sirihbak te
ontvangen; rahnahida watul Uioni, een maas om den nek op te heffen; rahnahida
namkekle rom naini, een maas om het inwendige van het huis te zien; rahnahida
aanu gerlemeni, een maas om te vragen waar het (mijn) kind is; rahnahida poUé i
aanu, een maas om het (mijn) kmd te roepen; rahnahida nadere welheni, een maas
om de klewang af te leggen ; rahnahida rewete , een maas om geen twist te zoeken ;
rahnahida rewete hialire, een maas om te beletten dat de bloedverwanten twist
zoeken; ralmahida hiahre niakemi, een maas voor het aandeel der bloedverwanten;
ralmahida hërorge watatege welhe gaami, een maas om de klewang (van de bloed-
verwanten des mans) stomp te maken; ralmahida ianan rabene pipi wawi ajoori, een
maas om geen geiten, varkens of karbouwen te dooden — voorheen eene gewoonte
der bloedverwanten zoowel van den man als van de vrouw om het vee van anderen
voor rekenmg van den schuldige af te maken; — ralmahida pata amninami watul
kUoni, een maas voor de vrouwehjke famiheleden om den nek op te heffen; ralmar
hida rewete pata amninami, een maas opdat de bloedverwanten der vrouw niet boos
worden; rahnahida pata amninama makemi, een maas voor de bloedverwanten der
vrouw; rahnahida hërorge watatege welhe gaaini, een maas om de klewang
(van de bloedverwanten der vrouw) stomp te maken; ralmahaworu amni nia-
kemi, twee maas voor den vader der vrouw; rahnahida popnu uti ekelunni, een
maas om het kussen in de mat te wikkelen; rale mahaplawlawle ida rewte u
ti ekelunni, een gouden ketting om de mat vast te binden en ralmahida hauni
niakemi, een maas voor het aandeel van den beleedigden man. Deze boete heet
armole lire. Na de betaling worden de bijeengebrachte varkens, geiten en karbouwen
geslacht en de negarigenooten onthaald. Voorts heeft de delinquent als hij zulks
verlangt, het recht om de vrouw te huwen. Wanneer eene vrouw wier echtgenoot
in de negari is, overspel pleegt, dan betaalt de overspeler slechts eene boete van
vier maas. Vermits de mannen dezer eilanden maanden achtereen op reis gaan, ge-
beurt het niet zelden dat de achtergeblevene vrouwen zich vergeten. Anderen waar-
onder de meer ontuchtigen pata jatiata, trachten op allerlei wijzen de mannen,
vooral vreemdelingen bij afwezen van hun echtgenoot, ook om in het bezit te komen
van hooge boeten, te verleiden.
In vroegeren tijd werden tusschen de negariën oorlogen raara, gevoerd, gewoonlijk
ten gevolge van gepleegden moord, rawena rië, ook wel van wege beleedigmg,
S24 DB LüANGHSERMATA-OBOKP.
keniau henia rië enmaa, iemand beleedigen, waardoor vijandschap, rawora of arwali
ontstond. Het gevecht wordt gewoonlijk aan het strand geleverd , terwyl in de negari
de roode vlag, hairi jawene, geheschen wordt De ahunamni, eigenlijk de honden-
tong, is de voorvechter die den strijd opent. Wanneer hij de vlucht neemt, dan
werd hij in vroegeren tijd volgens het oud gebruik, henioli ulu-ulu, gedwongen in
tegenwoordigheid der gemeente mannen, vrouwen en kinderen den coïtus met eene
teef uit te oefenen. Hij werd totdat einde naakt voor het publiek gebracht en of-
schoon de daad er gewoonlijk niet op volgde, was hij toch gedurende zijn geheele leven
geschandvlekt. Thans onder het nieuw regime, henioli lileiru, worden dusdanige
geschillen door de hoofden met boeten afgedaan. Het sluiten van vrede, rawooka
halekwa, gaat met feestvieringen onder het zingen der tjakalele liederen, heniara
hinieka, gepaard. Na den feestmaaltijd roepen de aanvoerders der beide partijen,
zoowel de overwinnaars, rehiare, als de verslagenen, litriare, den Upulera aan
om getuige van hun verbond te zijn en drinken te zamen een beker sagero, of een
glas arak in tegenwoordigheid der bevolking. De gebruikel^ke wapens, haploko
lokore, zijn, de welhe, zwaarden; welahara, pieken; rapaa, boog en rapihi, pijl;
hiwiwi, kris, baadi, een kort mes. Enkelen zijn in het bezit van pooka, geweren.
In vroegeren tijd werden ook koppen gesneld, endawo roteeni, doch het eten van
ukenschenvleesch heeft nooit plaats gehad.
Het huwelijk, mehelima, wordt met zeer weinig omslag gesloten. De jongemannen,
manu tuagari-gari, trouwen zoowel met meisjes die de melktanden pas verloren heb-
ben — maar cohabiteeren,mohawa, met deze niet vóórdat de menses,raaminmai, zich
vertoond hebben — als met meer volwassen maagden, pata hara raara. Na de ver-
loving, ranihaa, worden slechts ringen gewisseld, wahemu kedieli. Het gebruik van
middelen, aitiau, om erotischen waanzin op te wekken, is bij vrouwen en man-
nen zeer in zwang. Vóór het huwelijk mag de man echter geen omgang met zijne
aanstaande vrouw hebben en haar zelfs niet aanspreken. Eene bruidschat wordt niet
betaald, de man treedt door het huwelijk in de familie zijner vrouw, «manu lemo-
hora hauni» of «meliamohore hapnu,» d. w. z. de man volgt de vrouw. Alles voor
het huwelijk gereed zijnde, komen de bloedverwanten bijeen om feest te vieren.
Onder het drinken van sagero, togo, of arak, arka, vragen de bloedverwanten aan
de trouwlustigen af, of zij met elkander in het huwelijk willen treden. Na het ver-
kregen antwoord wordt een maaltijd gegeven en blijft de jonge man in het huis
zijner schoonouders. Verscheidene mannen hebben twee tot vijf vrouwen, die echter
afzonderlijk wonen en zoovele bijzitten, aUli, als zij dit verborgen kunnen houden.
Vreemdelingen huwen ook op deze wijze, doch zijn verplicht aan de schoonouders
eenig geschenk, bestaande in zes stukken wit, zwart of gebloemd lijnwaad en een
kist arak, te geven. De huwelijken worden gewoonlijk in dezelfde negari gesloten.
DB LÜANQ-6BRlCATA-eB0EP. 325
Neemt de mMi eene vrouw uit eene andere negari, dan is hij voor zijnen stam ver-
loren. De schoonzoons mogen met de schoonouders spreken, maar het is hun ver-
boden hunne namen te noemen. Dit wordt als eene groote beleediging beschouwd.
De schoonvader wordt door hem genoemd paani, de schoonmoeder jaam. De broeders
zijner vrouw noemt hij reu, de zusters jeru. Echtscheiding, rapiere, heeft alleen
plaats, wanneer de bloedverwanten van den man de vrouw op overspel in flagranti
betrapt hebben, of wanneer de mannen de vrouwen niet behoorlijk kunnen verzorgen,
waardoor oneenigheden ontstaan. Vrouwen, die hare mannen moede zijn, plegen
met opzet overspel, om dusdoende te kunnen scheiden. De echtscheiding heeft ook
in tegenwoordigheid der bloedverwanten plaats.
Het is de zwangere vrouwen verboden, met wien ook, te twisten, zij mogen
geen kapas, garen twijnen nomawehe, geen sarong weven, nateni lawami, omdat
zij alsdan eene moeieUjke verlossing zullen hebben. In het huis waar zwangeren,
pata naapuapunu, zich bevinden, mag niet gekookt, of het brandhout, agartutni,
met het bovengedeelte in het vuur gestoken worden, opdat bij de bevalling het kind
niet omgekeerd met de voeten bijv. terwereldkome. De vrouw mag, de pica hebbende,
alles nuttigen wat zij verlangt Zij mag echter niet als getuige optreden, of des
nachts langs graven, ketre, gaan, opdat de nitu de vrucht niet aanraken. Onvrucht-
bare vrouwen vragen de hulp van den orlete om van de upumate kinderen af te
smeeken, doch gebruiken daarvoor geene medicamenten. Voor den partus worden
kuikens en eieren door den rehere geraadpleegd,^ rotnihiwi timu en hiwi temu, om
te weten, of deze voorspoedig zal afloopen. Zijn de voorteekenen ongunstig, dan moet
de zwangere vrouw eene boete aan den orlete betalen, gewoonlgk bestaande in twee
gouden oorhangers en drie sarongs, ten einde op de oflferplaats, lululi geni, te bid-
den dat hare zonde, namelijk onwettige bijslaap in het geheim met andere mannen,
door de upumate haar vergeven worde. Blijven de dolores ad partum lang uit, dan
heeft hare moeder vroeger verboden gemeenschap gehad en moet deze hare voeten
zelf met water wasschen en het water aan hare zwangere dochter te drinken geven.
Wanneer de bevalling nabij is, kreunen de helpende vrouwen om de vrouw moed in
te boezemen en worden alle deuren geopend, rari niari, ook van het vertrek waar
de vrouw ligt, het is echter een ieder, behalve den echtgenoot en de hulpverleenende
oude vrouwen, verboden dit binnen te treden. De bevalling heeft zittende of liggende
plaats. De navelsnoer wordt door een der oude vrouwen met een bambu ingesneden,
wanneer de placenta reeds aanwezig is, daarna wordt de wond met fijngekauwde
wortelen en bladeren besmeerd en het kind in de wieg, taini, gelegd. De placenta,
talanwali, wordt in het huis bewaard, totdat de navelstreng afgevallen is, om deze
bij elkander in een stuk wit lijnwaad gepakt, in een der takken van den hoogsten
boem te bewaren. Geurende een maand of langer, worden kinderen door de oude
826 DB LUANGHSEBMATA-eBOEP. ^
yrouwen met ^ngekauwde kalapa besmeerd en hun liöhaam met de handen gedrukt
en gewreven om hen sterk te maken. Kinderen met een helm, kawoworoni, geboren
worden evenals andere kinderen behandeld en de helm gezamenlgk met den talan*
wali weggeborgen. Een kind, met een helm geboren, zal volgens het volksgeloof later
veel geluk hebben. Ook heeft hij het vermogen om de schaduwen, memenu, der
voorouders te zien en te herkennen. Na de bevalling gaat de vrouw met haar achter-
deel tegen het vuur liggen, noiti omi M, zoo dichtbij zelfs, dat er brandwonden
ontsb^an. Vooraf echter wordt de uterus zoo het heet behoorlgk gelegd en het
lichaam met fijngekauwde kalapa ingewreven, hetgeen ongeveer tien dagen duurt
Gedurende dien tijd moet de vrouw lauw water drinken. De moeder moet zich
verder van alles onthouden en in de eerste mawd niets anders nuttigen dan pap
van cyagong of rijst, gekookt. Het kind wordt dadelijk door de moeder op niet
bepaalde tijden, gezoogd, nuhuga uhunu, en wanneer deze den tweeden of vijfden dag
na een bad in zee genomen te hebben, het kraambed verlaat, om hare gewone
bezigheden te verrichten, dan wordt het kind met sp^zen gevoed. Deze spqzen
moeten echter niet op gewone borden, pina, maar op aarden schotels, werau
tiani, of kalapadoppen tutuwu, toegediend worden. Kinderen, die uit gewone
borden eten, zullen bg het leeren loopen, veelvuldig vallen en de jongens bg
het verzamelen van de koli uit de boomen storten. Op Sermata zuigen de kinderen
tot aan hun derde jaar, ten einde, zoo men beweert, eene spoedige conceptie te
voorkomen.
Big de eerste bevalling komen na den tweeden of vijfden dag de bloedverwanten en
vrienden een bezoek in het kraamhuis brengen, om de kaliweda, of geluk te wen-
schen. De vrouwen brengen geschenken mede als, lijnwaden, rood, zwart en wit,
ook chitsen, verder cyagong, rijst, sirih-pinang, tabak, visch, damar, kalapa,
pisang, sagu, water, sagero en brandhout Twintig dagen daarna is de echtgenoot
of jonge vader verplicht een groot feest te geven. Een maaltijd wordt gereed gemaakt,
waaraan echter de vrouwen alleen deel mogen nemen. Mannen, die eene bete slechts
van de voorgezette spijzen nuttigen, zullen voortaan in hunne ondernemingen onge-
lukkig zijn. Abortus, ralam ni wasioru, die meermalen plaats vindt, schrift men
aan de kwade geesten toe. De bevolkmg geeft de voorkeur aan blanke kinderen,
ana, of kekeeni wawarhe, en aan een groot aantal meisjes om vele schoonzoons,
die helpen kunnen, te verkrijgen. Alle kinderen worden door den vader, hetzg de
wettige echtgenoot, dan wel de persoon, die met de vrouw de coiflunotio venerea
heeft uitgeoefend, terstond erkend, aan de verzamelde negarigenooten zegt hij,
a aanu, d. w. z. (het is) mijn kind. Gebrekkige of monstervormige kinderen worden
evenals de welgeschapene goed verzorgd. Aan de moeder worden echter verwijten
gedaan, dat zij tijdens de zwangerschap gespot heeft met gebrekkige of misvormde
PB LÜANG-8SBMATA-OB0EP. 327
lieden. Op den tweeden of vijfden dag wordt aan het kind een naam gegeven , aan
de jongens door den vader of een zijner broeders, aan de meisjes door de moeder
of een harer zusters, dan wel bij gemis van een broeder of zuster, door een der
naaste bloedverwanten. Wanneer na de naamgeving het kind begint te schreien, dan
moet de naam veranderd worden, tot zoolang dat dit niet meer geschiedt. Tege-
Igkertijd wordt het haar geknipt of gesneden. Tweelingen, anetioo, komen zelden
voor, worden evenwel goed verzorgd als een gift der upumate. Wanneer de melk-
tanden afvallen, nihinin tnini, werpt hetkind deze op raad der ouders, amni inni,over
het huis in eene westelijke richting zeggende: «bliawanaleleera,bliawanamela-mela,»
d. w. z. dat de nieuwe moge groeien over dag en des nachts. Middelen om veel
kinderen te kingen zijn niet bekend. Wanneer de pasgeboren zuigelingen eener vrouw
achtereenvolgens sterven, dan wordt het ter wereld gebrachte kind terstond aan
andere lieden tot aan zijn vijfde jaar toevertrouwd. De oorlellen worden kort na de
geboorte met een naald, njorlawara, doorstoken.
Glewone ziekten ontstaan volgens het volksgeloof door kwade winden, anni en
slechte voeding. Bij zware ziekten moet de orlete geraadpleegd worden, welke booze
geesten den zieke rimaka merhe, kwal^k bejegend hebben. Hebben de booze geesten
of de upumate den persoon om deze of gene reden ziek gemaakt, dan moet aan den
voet van den hoogsten berg, op de lululi geni of in de huizen geofferd worden. Om
eene ziekte, nieni, uit de negari te verdrijven, maakt men eene prauw van een
meter lengte met twintig of dertig beelden, auria, van menschen, de zieken voor-
stellende en slacht vervolgens een onbepaald aantal kippen, om de levers, orotni,
te raadplegen, of de tijd gunstig is om de ziekte te verdrijven. Is deze gunstig, dan
worden al de geslachte kippen in de prauw, kalalaara, gedaan en deze door eenige
lieden ver in zee gebracht en aldaar losgelaten. Wanneer de tijd ongunstig is, dan
zal de ziekte in de negari toenemen. Om booze geesten hegaana, of suwanggi
hegaana rimurimiori, des nachts van het huis af te houden, neemt men de aitiawa
hegaana, een soort hout, kauwt dit ^n en spuwt het gekauwde voor de deur van
het huis. Vallende ziekte, napipi haala, ontstaat, doordien de booze geest, die tyde-
Ujk in een bok zijn verblijf heeft gehouden, in den mensch is gevaren. Deepilepticus
wordt zoolang met de takken van bepaalde planten geslagen, totdat de booze geest
het lichaam verlaat of in den bok terugkeert Om te weten te komen wie onder de
booze geesten iemand ziek gemaakt heeft, verzamelt de orlete hen voor zijne deur
en sommeert hen om te zeggen wie de oorzaak der ziekte geweest is. Heeft een der
geesten dit bekend gemaakt, dan worden te zijnen behoeve varkens, karbouwen of
geiten geofferd en de overige booze geesten door het uitspreken van tooverformu-
lieren van daar verdreven. Zware zieken zijn verplicht hunne huizen te verlaten,
rahaala rooma, en b^' andere lieden tijdelijk te gaan inwonen, om de booze geesten
328 DE LÜANO'SERlfATA-OBOEPi
te misleiden. Bij het uitbreken van epidemieën, bij voorbeeld van pokken, durhn,
bidt de bevolking den ganschen dag den XTpolero en de upnmate aan en wordt aan
de geesten slechts droge rijst geofferd, om hen tot het verleenen van hulp te nood-
zaken. Bij gezwellen heeft eene soort aderlating of bloedzuiging plaats, waarbij men
van het bovenste gedeelte van een karbouwhoom, dodiohi, gebruik maakt Glevallen
van lepra, noogapagapra, komen zelden voor, daarentegen veel noorane,Framboesiae
vooral onder de kinderen. Septicemie puerperale is niet onbekend. Het verbranden,
tutni, van haar en nagelaf\ral onder zekere verwenschingen , veroorzaakt zwellingen
van hoofd en handen.
Na het sterven wordt het lijk met opgetrokken beenen of in hurkende positie
geheel in wit lijnwaad gewikkeld, nadat een gouden plaat is gelegd op het gezicht,
de borst en onder de zitplaats, voorts een stuk goud of gouden oorhangers m den
mond en eenige stukken patola sarongs in de Iqkkist, lugau, welke zijdelings in
het graf wordt neergelaten. De doode wordt derhalve niet in eene zittende, maar
opzij liggende houding begraven. De kist wordt ook met lijnwaad omwikkeld. Vóórdat
de kist nedergelaten wordt, staat de orlete voor het open graf met een beker van
bambu vol sagero, of een glas met arak in zijn linkerhand. Hij prevelt eene reeks
van woorden welke de omstanders niet begrijpen, steekt den tweeden \ingervanzgn
rechterhand in den beker en wijst daarmede onder het voortprevelen ten hemel,
giet vervolgens den inhoud in den kuil, waarna men de list doet dalen en met
aarde bedekken. Het vocht wordt als een offer aan nohomama aangemerkt De
Christenen op Luang worden in een gewone kist, lumeni, in liggende houding be-
graven, terwijl men op het graf eenige stukken wit of zwart lijnwaad ophangt. Op
het graf der niet-Ghristenen worden vijf è zes borden stuk geslagen als aandeel
van den doode. Voorts worden er vijf & zes kalapa- en kohboomen het eigendom van
den overledene, omgekapt en vijf k zes karbouwen, benevens dertig varkens en
geiten geslacht, om als spijze voor de overige negarigenooten te dienen. Kapt men
geene boomen om dan worden eenige stukken goud en lijnwaden onder de overige
negarigenooten verdeeld.
Als teeken van droefheid, raluli miati, moeten de mannen en de broeders het
hoofd doen kaal scheren, rakatiori mortu oteeni, alle versierselen afleggen en
oude kleederen dragen. De vrouwen of zusters leggen eveneens hare ringen, arm-
en halsbanden af en kleeden zich in een oude sarong, die van de heup tot aan de
knieën reikt Armbanden, die niet kunnen worden afgelegd, worden met oud, vuil
katoen omwikkeld. Met een stuk versleten lijnwaad wordt het hoofd gedekt, wanneer
de vrouw het huis verlaat Personen, die in den rouw zijn, mogen in een jaar geene
andere negariën bezoeken, in huis zijnde niemand antwoorden, zich doof, netilu,
DB LÜANG-SERMATA-GBOIIP. 329
houden en niet mede zingen. Op den zevenden of negenden dag worden de bloed-
verwanten uitgenoodigd en op spijs en drank onthaald. Twee maanden daarna laten
de achterblij venden, na de benoodigde varkens te hebben geslacht, den rehere,
too venaar komen, om te onderzoeken of de afgestorvene er genoegen mede neemt,
dat zij de negari verlaten, om het noodige voor de lijkfeesten bijeen te brengen.
Wordt dit niet goedgevonden, dan herhaalt men hetzelfde verzoek weder na vier of
zes maanden. Eeort de afgestorvene eindelijk het voornemen goed, dan is de rouw-
tijd voorbij, men kleedt zich weder als naar gewoonte en maakt aanstalten om over
een of twee jaren de lijkfeesten te vieren. De benoodigde spijzen en dranken bijeen-
gebracht zijnde, verzamelen zich de genoodigden ook van andere negariën in het
sterfhuis, om het feest behoorlijk te vieren. Eenigen hunner vervaardigen eene kleine
prauw met zeilen, riemen en verdere benoodigdheden , leggen daarin lijnwaad in
soorten en borden met sirih-pinang. Daarna wordt de prauw in het huis gebracht,
op een toestel gelegd en met lijnwaden bedekt Alsdan worden er ten behoeve van
den overledene een geit en twee varkens en ten behoeve van de vroegere dooden
twee varkens geslacht. Een der oudsten plaatst zich verder voor de prauw en roept
in onverstaanbare klanken de geesten of zielen makamu van Metrialam terug. Na
het prevelen worden weder drie varkens geslacht, het hart er uitgehaald en met
tien katupa's rijst, in bladen gewikkeld, gekookt Dit geschied zijnde worden de
katupa's, het vleesch alsmede sirih-pinang op schotels in de prauw gelegd, de oude
prevelt opnieuw met het doel de geesten te roepen en maakt de prauw weder dicht
met het hiervoren bedoeld lijnwaad. Daarna gaan eenige jongelieden uit, om naast
het graf van den overledene een kuil te delven. Na den middag begeven zich al de
genoodigden de prauw dragende, naar het graf, terwijl twee mannen een geit, die
met den kop in een strop hangt, ook grafwaarts brengen. De geit wordt boven de
kuil gehouden, een der krachtigste mannen met een scherp zwaard gewapend loopt
drie malen met deftige schreden om den kuil en slaat daarna met één slag de
ruggegraat van de geit door. Het achterdeel valt in den kuil, waarna men de prauw
laat dalen en met aarde bedekt. Drie dagen na deze plechtigheid worden de negari-
genooten alléén, alweder in het sterfhuis, ten maaltijd uitgenoodigd. De varkens en
geiten, welke geslacht moeten worden, worden levend in het huis gedragen en
vóórdat zij geslacht worden, oflfert de oudste der familieleden eenig sirih-
pinang. Hij verzoekt den afgestorvene en al * degenen, die nog niet lang geleden
gestorven zijn, de upumate namelijk, om niet voor altijd op Metrialam te
blijven, maar steeds op hunne plaats in de dudnu, te komen spijzen. Daar-
na worden de dieren geslacht Een gedeelte van het hart en een weinig rijst
worden ten behoeve der voorouders gekookt en daarna op den dudnu geofferd.
De maaltijden en feesten nemen alsdan een begin en duren gewoonlijk den
ganschen nacht door. Daarmede zijn de verplichtingen jegens den doode volbracht
330 jm LÜANCHSEBICATA-GBOEP.
Wanneer de vader of het hoofd des huisgezins sterft, dan erft de weduwe,
paalu, met de gezamenlgke kinderen de nalatenschap. De roerende goederen worden
namelijk verdeeld; de zonen krijgen alleen de kleedingstokken en wapenen van
den vader; de moeder en de dochters het huisraad, de goudwerken en de overige
artikelen. Het huis en de landergen blijven gemeenschappelijk eigendom. Wan-
neer de moeder opnieuw huwt, heeft de oudste zoon, aneanulu, het recht om
alles te regelen, ofschoon het aandeel der dochters in verhouding grooter blijft
Wanneer er niets te erven valt, dan moet de weduwe zelf in haar onderhoud
voorzien.
De bevolking van Luang en Sermata vermaakt zich bg voorkeur met zang en
speL Bij maneschijn verzamelen zich mannen en vrouwen om de heniar lelaana of
kiehe lelaana aan het strand te zingen. Bij feestvieringen zingt men gewoonlijk de
heniar weikei, udi, medi, roona, pora en töniwle; op zee worden veel gezongen
de heniar lora of heniar lara. Gaat men de koliboomen tappen, dan zingt men de
heniar palalawha en togo ohanani. Bij het opleggen van boeten bij overspel worden
de heniar lioutu en hemar diadduu door de negarigenooten gezongen. De dans,
arlooi of menari, heeft met en zonder zang, doch in elk geval onder begeleiding
van de tiwala en peraai, tiva en trom, plaats. Krijgsdansen, rowahewre, worden
zelden meer uitgevoerd. De kinderen spelen met kleine prauwen langs het strand,
met schommels, kahajoi, voorts met de pitten van de heraai, de laatste meestal
door meisjes. De jongens maken veel werk van roa dupla of elkander met de handen
te slaan. Bij feestelijke gelegenheden vermaakt de Christen-bevolking zich met de Euro-
peesche dansen, arlooi walada en met den Ambonschen dendang roadenda, voorts
met een soort damspel, rahei diama, en methanenkloppen, roa rohona hiwi, voor-
namelijk op Kerstfeest en Nieuwjaar. Deze spellen zijn van vreemden oorsprong,
wellicht op de Portugeesche bezitting^ te Timor, waarmede de Luangers veel
conmiunicatie hebben, aangeleerd, of door Mangkasaarsche handelaren ingevoerd, In
den oostmoeson verlaat de bevolking hare woningen, om gezamenlijk aan het strand,
ongekleed, zich ter ruste te begeven.
Aardbevingen, die meermalen plaats hebben, ontstaan naar het volksgeloof door-
<Uen de geest, die onder het eiland noha woont, upu rururu, zich beweegt om
■zich te overtuigen of de oppervlakte nog bewoond wordt. Vandaar het gebruik om
rumoer te maken. Zons — leranmate en maans — wolanmate verduistering, is de
copulatie der beide hemellichamen. Omdat de coqunctio venerea in het openbaar in
strijd is met het decorum is men gewoon bij wijze van waarschuwing door groot
geruisch dit te doen eindigen. De redenen van het ontstaan van den d(md^.
DE LÜAKChSERMATA-QROEP« 331
knkara; bliksem, atlena; regenboog, owonihi; wind, anni zijn niet bekend. Lajere
ni hini, donderbeitels, zijn zeer gevreesd. De windstreken heeten tipru, oost; wartaa,
west; raai, noord en tranna, zuid. De dag wordt verdeeld in jawa jawawra, morgen,
lera nakadededa, middag en leralao avond.
TIENDE HOOFDSTUK.
DB BABAB-AKCHIPEL.
Ligging. QeogntpliiBelie baBchryring. Fomistie. Bergen. Bivieren. Ankerplaatsen.
Klimaat Moeeon. Bevolking. Taal. Traditie. Geeeliiedenia. Pliysiaclie, intelleetoeeie en
moreele eigenaohappen. Verminking lichaam. Cnltoa. BQgeloof. Droomen. Eed. Inrichting
negariSn en hniaen. Hnisraad. Arbeid mannen en vronwen. NQTerh^d. Handel. Scholden.
Inning daarvan. Voeding. Narcotica. Kleeding. Bertnor. Afdoening zaken. Straffen. Stan-
den. Slayen. Grondbedt. Landbouw. Oorlog en vrede. Verloving. HnwelVk. Zwanger-
fchap. VerlooBing. EchtBch^ding. Ziekte. Dood. Begrafenis. Bouw. Erfente. Zang, vgéi en
dans. Kosmognofie.
De Babar-groep in 1645 door de Nederlanders ontdekt en sedert onder het zoo-
genaamd gezag van Nederland gebleven — uit de eUanden Babar, Wetan, Masela
of Mahela, Dai, Dawaloor of Elewosel en Kebir of Uponmata bestaande — ligt
tusschen 129® 30' en 130® 5' Oosterlengte van Greenwich en tusschen 7° 30' en
8® 10' Zniderbreedte.
Deze eilanden van tertiaire vorming, met sedimentaire gesteenten, als dolomitisch
kalksteen, zandsteen met feldspath korrels en sporen van qnarzit, zijn, uitgezonderd
enkele hoogere toppen, van parallelopipedischen vorm en hebben op verscheidene
plaatsen zelfs het voorkomen der Jura-formatie. De hoogste top op Babar heet
Diarwoome van ongeveer zeshonderd-en-tachtig meter. De overige bergen met name
Woln, Leiawora, Papalawne, Onwela, Wormaha en Suploi, bereiken geen drie-
honderd-en-vijftig meter. Op het eiland Wetan is de hoogste berg aan de znidzijde,
Pota genaamd, ongeveer honderd meter, in het noorden stijgt de bodem niet meer
dan tachtig meter, terwijl de beide toppen in het midden verbonden zijn door een
strook lands van ongeveer dertig meter hoogte. De eilanden Masela, Dai, Dawaloor
en Kebir hebben ongeveer eene gelijke hoogte, variëerende tusschen driehonderd-en-
twintig en driehonderd-en-zestig meter. De hoogste top van Dawaloor heet Wakal,
die van Eebir Orina. Behalve op het eiland Babar, alwaar meer dan twintig rivieren
zijn en waaronder de Tolila, Laitiale, Tannli, Aniawi, Jona, Jepapi, Arletne, Aklia,
Jerlawne, Mawor, Welawlol, Leiliwa, Wesure, Haritlawne, Popohore en Mapreahna
DB BABAB-ABCHIPEL. 333
als de meest belangrijke moeten worden aangemerkt, voorziet zich de bevolking op
de overige eilanden in hare behoefte aan water, door op de meest boschrijke gedeel-
ten pntten te graven. Het eiland Babar en voor een gedeelte ook Wetan, is bosch-
rijk en vruchtbaar. Vlakten voor verschillende knltures worden op Babar aangetroffen.
De eilanden Masela, Dai, Dawaloor en Kebir, waar hier en daar enkele boom-
groepen, waaronder de Borassus flabelliformis , voorkomen, zijn grootendeels ont-
woud, kaal en in den oostmoeson dor en verschroeid. Voetpaden treft men
overal van de eene naar de andere negari. De kusten zijn steil. Behalve te Letwatu ,
of Tepa en bij Letwurung op het eiland Babar, te Herlee op het eiland Wetan en
te Watweei op het eiland Kebir worden geene ankerplaatsen in dezen archipel ge-
vonden. Moerassen treft men slechts aan op de zuidwestkust van Babar en in de
nabijheid der negariën Koroil en Letwurung, alwaar sagubosschen van eene geringe
uitgestrektheid voorkomen. Het klimaat is zeer gezond. De oostmoeson waait van
April tot September, de westmoeson van September tot Maart. Biffen vindt men
langs de kust en tusschen de eilanden Dawaloor en Eebir.
• Het totaal der bevolking bedroeg in 1882 in de hieronder volgende negariën,
namenlijk :
L Op het eiland Wetan, in de negariën: Nusiata 139; Leketupun 53; Hoka 43;
Herlee 125; TJpuhupun 263; Njawota 116; Pota 604; Worili 92; RumalewanSll,
of te zamen 1946 zielen. — H. Op het eiland Dai, in de negariën: Wakarlili 584;
Wakarlawne 749; Sairusa 658; Hertuti 610; of te zamen 2601 zielen. — m. Op
het eiland Masela, in de negarito: Implawalor 748; Watkatle 668; Letlona 549;
Dmutni 684; Nolora 494; Mahela 795; Noraa 584; Wonolora 576; Harili 448;
Wawiotne 665; Kpilewen of Telalora 869, of te zamen 6980 zielen. — IV. Op
het eiland Babar, in de negariën: Tepa 415; Ditiara 167; Waitrupung 86; Mano-
wui 104; ntubun 84; Biara 58; Nakramtoa 382; WetoM 457; Koroil of Koroin
468; Letwurung 689; Andai 56; Kokowari 569; Wakbapapi 587; Henarkia
368; Hanarilawne 548; Anlutur 332; Nuweri 247, Tutuwawang 464; Em-
palawa 697; Telaa 546; Imroin 678, of te zamen 8002 zielen. — V. Op het
eiland Dawaloor, in de negariën: Welora 246; LakawaM 116; Bimarang 494;
Lakaleli 186; Maih 87; Bikopang 104; Dojola 94, ofte zamen 1327 zielen, —
VL Op het eiland Kebir, in de negariën: Watweei 368; Lekriv 49; Rumsalut 28;
Ouwero 149; AngkuM 167; Tomareli 76; Bipali 148, of te zamen 1015 zielen,
totaal in 59 negarito 21,871 zielen.
De taal, die op deze eilanden wordt gesproken is met onbeduidende afwijkingen,
gelijk aan het literi Lagona, of dialect dat op Luang en Sermata gebruikt wordt.
Ofschoon de bevolking eene taal bezigt, vindt men in verschillende negariën nog het
334 DB BABA^ABOHIPBL.
gebruik van gewijzigde dialecten als, het Tepasch in de negaiiën Herlee, Nusiata
en Hoka op het eiland Wetan; het Manowuisch in de negariên Wakarlili, Wakar-
lawne en Sairosa op het eiland Dai; het Iliarasch in de negari ntaban; het Weto-
Usch in de negari Nakramtoa; het Letworongsch in de negariên Eoroil of Eoroin
en Andai; het Eokowarisch in de negari Wakbapapi; het Anlntursch in de negariên
HenarMa, Hanarilawne en NuwerL Telaa en Imroin hebben elk een afzonderlijk
dialect Het Letwumngsoh wordt tevens in de negariên op Dawaloor en Kebir en
het Anlntursch in de negariên op het eiland Masela gesproken.
Volgens de overleveringen behooren de vooronders der ingezetenen van de negari
niara tot de oorspronkelijke bewoners van Babar, als zijnde uit den berg Iliarwoome
voortgesproten. In andere negariên zijn de afstammelingen van de eerste grond-
eigenaars uit wilde zwijnen of krokodillen voortgekomen, welke dieren dan ook ver-
eerd worden. Het grootste gedeelte der bevolking van Babar, Wetan, Masela, Dai,
Dawaloor en Eebir is volgens andere traditiên evenwel afkomstig van Luang, na
de verwoesting van Lagona door den hörui en van Barasadi, voorheen een groot
eiland bewesten Timorlao. Ook kwamen er in vroegeren tijd lieden van Dama;
Makisar en Moa zich op deze eilanden vestigen. Yoor het overige handelen de
meeste overleveringen slechts over onbeduidende plaatselgke twisten en onderlinge
oorlogen in de laatste eeuwen gevoerd. Nadat in 1645 deze eilanden door de Neder-
landers ontdekt waren, sloot de toenmalige Yereenigde Oost-Indische Compagnie in
1664 een «eeuwigdurend verbond» met deze volken en werd er te Tepa, eiland
Babar, een blokhuis opgericht en eene bezetting gelegd, bestaande uit «een korpo-
raal en twee gemeene.» Deze bezetting tegen het emde van de achttiende eeuw
ingetrokken zijnde, werd eerst in 1882 een vertegenwoordiger der Regeering, die
te Tepa resideert, op deze eilanden aangesteld. Bedoelde ambtenaar heeft echter tot
dusverre weinig te bevelen en moet zich aan den wil der hoofden en bevolking
schikken. Yoor de maatschappelijke en zedelijke ontwikkeling der bewoners wordt
intusschen niets verricht. Yan de door de dienaren van de Oostrlndisdie Compagnie
aldaar ingevoerde Christelijke leer zijn tegenwoordig geen sporen meer merkbaar.
Eveneens zijn de resultaten van het voorheen sedert 1671 gegeven inlandsch onder-
wijs onbeduidend, omdat er op deze eilanden thans niemand meer wordt aangetroffen
die lezen of schrijven kan. Als verstokte XJpulero-aanbidders geven zij thans ook
geene blijken van geneigdheid, om eene andere godsdienst te omhelzen.
De bevolking dezer eilanden met brachyphale , hypsibrachycephale en doUchocephale
schedelvormen , is goed gebouwd en gespierd, zoowel mannen als vrouwen. De kleur
der huid is donker geel, bij enkele vrouwen ook wel zwart met een blauwachtige
tint Evenals op Tanembar en Timorlao maken de mannen hun sluik lang hoofdhaar
DB BABAA-ABCHIPIL. 835
wit lïiet kali en loogwater. Eroesharige lieden worden niet aangetroffen. De mannen
hebben eene gemiddelde lengte van 1.70, de vrouwen van 1.58 meter. De meeste
vrouwen zijn tusschen de wenkbrauwen met vgf stippen getatueerd *• [ ilmehona,
zij hebben lange wimpers, kleine neus, prachtige tanden, wanneer deze nog niet
afgevijld z^n en misvormde ooren met verscheidene gaten, waarin een soort dilatar
torium van opgerolde kohblad wordt gestoken, om de opening te vergrooten. Zij
hebben prachtig hoofdhaar van wege het afscheren gedurende de kindsheid. Op het
lichaam zijn ze weinig behaard. Yele oude mannen kweeken intusschen met zorg
enkele Mnhairen. Bij vele vrouwen, zelfis ouderen van dagen, ziet men onder de
oksels geen enkel haar. De wenkbrauwen zijn dun. Er zijn echter mannen, die van
den pubes tot aan de navelstreek en op de dijen en kuiten behaard zijn. Het
vrouwelijk bekken is ruim. De menses, lodini arahoni, verschijnen tusschen negen
en elf jaren. De borsten zijn hemisphaerisch gevormd, de aureool groot en bii vele
vrouwen de tepels zeer ontwikkeld. De genitaliën der mannen zijn klein, evenals die
der Chineezen, de zichtbare pli der vulva bij de vrouwen kort, niet lang als bij de
meeste Amboneesche. Op de armen worden vele brandwonden gezien, overigens is
de huid schoon. Albino's, omlulurol, zijn zeer zeldzaam. Mannen, vrouwen en kin-
deren baden zich in zee, katol, of in de rivieren en bij de bronnen, naakt zonder
eenig gevoel van schaamte te toonen. Na het baden wordt het lichaam met fijn-
geraspte kalapa, of fijngestampte kamiripitten besmeerd. Overigens zijn ze onzindelijk.
De bevolking is zeer luidruchtig van aard, namelijk waar zij weinig met vreemde-
lingen in aanraking is gekomen. In sommige negariën wordt luidruchtigheid als een
bewijs van onbeschaafdheid aangemerkt en houdt men zich stenmiig en stil. Zij is
bovendien zeer nieuwsgierig, ziet gaarne fraaie zaken, orolahi pespeslie en hoort
gaarne muziek. De mannen en vrouwen zijn zeer ijverzuchtig, leaulak. Velen der
laatsten, namelijk wanneer zij nog ongehuwd zijn, leiden in het verborgen een on-
tuchtig leven. De vrouwen huwen gaarne, alware het slechts tijdelijk, met vreemde-
lingen, die trouwens zeer gezien zijn, mits de bruidschat behoorlijk wordt betaald.
De mannen zijn in geslachtelijken omgang passief en minder opgewekt dan de
vrouwen. De geliefde kleuren zijn rood, moluluru en zwart memehem. Bij het ont-
vangen van geschenken gevoelt men zich verplicht iets, hoe gering ook, terug te
geven. De bloedverwanten, oholoi, zijn zeer aan elkander gehecht Jegens lieden, die
niet tot hunne familie behooren of vreemdelingen, zijn zij ongevoelig. Oude lieden,
lioilier, worden gerespecteerd, wanneer zij zulks verdienen. De krankzinnigen , opoluwu ,
zijn niet geëerd en worden , wanneer zij lastig zijn , meedoogenloos behandeld. Yan zang
en dans zijn zoowel mannen en vrouwen groote voorstanders. Het dobbelen en
haüenkloppen is nog niet bekend. Ofschoon de bevolking veel tuak en kohwater drinkt,
vindt men onder haar minder ontzenuwde drinkers dan op de overige eilanden,
slechts enkele oude mannen kunnen als volslagen dronkaards worden aangemerkt
336 DE BABAB-AECflIPEL.
Yan recht tegenover yreemdelingen heeft zij evenals de bewoners van TimoTlao en
Tanembar geen begrip, een eigenmachtig optreden tegen indringers, een moord op
hen gepleegd, wordt door het pnbliek als een bravonre aangemerkt. Vele individuen
zoowel mannen als vrouwen stellen hun eer er in, om pijnen zonder uiterlijke
teekenen van smart te doorstaan en voeden hunne kinderen in die richting op. De
vrouwen zijn vruchtbaar en hebben gemiddeld vier kinderen. Slechts enkelen blijven
kinderloos. De vrouwen spijzen gewoonlijk te zamen met de mannen, mits er geen
vreemde man medezit. De weduwen, oipiaha pali, moeten in haar eigen onderhoud
voorzien. Vreemdelingen, uwulote, kunnen zonder voorkennis der hoofden in de
negariên bij de oilalawal wonen. Willen zij huwen dan behoort de oilalawal, bijwien
zij inwonen, daarvoor te zorgen. Een schoonzoon, ununu lailiel, is verplicht de
schoonouders te eeren en mag hunne namen niet uitspreken. De titel van de schoon-
moeder is jalu, van den schoonvader palu, broeders der vrouw molu, zusters der
vrouw jeru. De schoonvader is ook verplicht den schoonzoon met 'het woord palu,
de schoonmoeder met jalu te betitelen. Het is hun niet verboden samen te eten.
Wanneer het kind alleen kan zitten, wordt het hoofdhaar door den vader zelf, of
door een der oudsten afgeschoren, rekehe morko, daarna slacht men een varken,
de negarigenooten worden aan een maaltijd genoodigd en na de learei gezongen te
hebben, keert een ieder huiswaarts. Het vijlen der tanden, roor lil, geschiedt vóór
het huwelijk, zoowel voor jongens als meisjes die genegen zijn dit te doen, omdat
het tandenvijlen niet verplichtend is. Vóór de bewerking kauwt de patiënt drooge
roode rijst, leanoho uniwir en Curcuma longa lulumalai, om de tanden zoo men
zegt week te maken, daarna bestrijkt men de tanden met fijngestampte, warm-
gemaakte gemberwortel, lolai, en worden de tanden met een vijl, kalihir, gelijk-
gemaakt, ten einde ze verder met een steen, wahoo jurel, tot aan het tandvleesch te
slijpen. Op den tienden dag na de geboorte worden de oorlellen der kinderen door-
stoken, rokoolo halile, of elkokit lili, met een puntig ijzer, wekehai, en maakt men
gewoonlijk aan elk oor twee gaten. De wond wordt met ^ngestampte sirih, arei
buliol, als styptica tot den vierden dag bedekt, waarna deze geneest Bij aankomst
in het zielenland worden , naar men beweert de oorlellen geïnspecteerd en degenen ,
die geen behoorlijke gaten hebben, der verachting prijs gegeven. Behalve het tatueeren
rowaje of rawetaie, van het voorhoofd worden op de armen, op de linkerarm acht
en op den rechterarm drie brandwonden, rokuluof dudume, gemaakt. Het tatueeren
of prikken met de doorns van den Citrus histrix, die in roet en olie worden gedoopt,
geschiedt tot verfraaiing door de moeders zelve, wanneer de kinderen op haren
schoot zuigende liggen. Brandwonden, maakt men door arengzwam met speeksel
op de bepaalde plaatsen vast te hechten en deze daarna te branden. Terwijl het
zwam brandt, loopt men de negari hard rond. Het doel dezer mutilatie is, opdat
o X..^ &peerE««-.il30*
' I
^ifkn^itlmM*
Datt-aJociT' al" Eli^*vm-J
Li
Kel^ir of l^]Kirij]ii\At&
yaJÊrvMjnlfii^
rtit
I ''\
Se^m^r. •. ^. MTM. Ttst^. L^é»Un,
DB BABAK-ARCHIPEL. 337
men in andere negariën zijnde, aangemerkt wordt als lieden die moed hebben om
pijnen te yerdnren. Volgens anderen moeten deze teekenen na den dood dienen om
aan de vooronders te Nolawna of Wetan te doen zien, dat men tot de rechte af-
stammelingen behoort. Een man zonder dndnme of roknlu in het zielenland, te
Nolawna of Wetan komende , is verplicht de koholaurol , vnlvae , van de aldaar aan-
wezige vrouwen met den tong te reinigen. In vele negariën wordt deze kunstbe-
werking alleen door de mannen ondergaan.
De geesten, die vereerd worden en wier oorsprong niet kan worden verklaard, zgn
de XJpulero of de geest het mannelijk beginsel, die de zon bewoont en de raiawa,
oneigenaardig ook genoemd upulero wate, vrouwelijke upulero in tegenstelling van
upulero meana, mannelijke upulero, de geest, of het vrouwelijk beginsel , die op aarde
haar verblijf houdt Wanneer de Upulero tegen het aanbreken van den oostmoeson,
raiawa, bevruchten wil, dan daalt hij van den lanit of lalkol langs de retne, ladder,
neder en houdt zijn tijdelijk verblijf in de aitiere, het voor hem in de negariën
opgericht beeld. Rarawoliai, de geest des oorlogs, woont in de maan met negen
zijner vrouwelijke afgevaardigden. Als hoogere nitu, of geesten van afgestorvenen, de
eerste bewoners of oprichters der negariën, die boven de matemuli, geesten der
voorvaderen staan, worden tevens vereerd de wuliainaman, die van Tanembar
afkomstig zijn en die in de negariën verschillende namen dragen. Deze wuliainaman
van het mannelijk en vrouwelijk geslacht houden hun verblijf in boomen, meer
speciaal in de larool Ficus altimeraloo Rxb., die men in elke negari aantreft, bijv.
op Letwurung, waar de beschermgeesten der negari met name Laiawalulu man en
Rurliaimaa vrouw, hun verblijf houden. Ziet men in den omtrek des booms vuur-
vliegen, popoparaharaha , fladderen, dan durft niemand den boom te naderen, omdat
de geesten daar zijn. De matemuli of geesten der afgestorvenen wonen in de respec-
tieve huizen, op de tatnaane, de lararia in houten beeldjes door de achterblijvenden
voor het doel vervaardigd. Vóór de huisdeur plaatst men ook een aitiere als verblijf
der gezanten van TJpulero, om het huis. te bewaken tegen het binnendringen der
suwanggi of booze geesten. Boven den ingang van het huis hangt men een sirihdoos
met toebehooren, om de goede nitu, die het huis bezoeken, te onthalen. Tegen het
begin van den oostmoeson d. i. eens des jaars, wordt een feest, poröke, ter eere
van Upulero gevierd, waarbij twintig varkens, wawi of itiei, twee geiten pipi, vijf
kippen hiwië, met rijst iaan en tuak tioë, geofferd worden. Om de Upulero naar
beneden te doen komen, wordt op een tritonschelp, tuwure, geblazen. Aan de wuliai-
naman of beschermgeesten der negariën wordt bij alle gelegenheden geofferd, als
bij ziekten, bij gebrek of behoefte aan een en ander door de negarigenoot^n, zoo
ook om in dat jaar eenen groeten oogst te verkrijgen. Tot dat einde raadpleegt het
betrokken hoofd of de rilalawan den orlehol, ^f afstammeling van de eerste
22
338 DE BABAR-aHCHIPEL.
oprichters der negari, die gewoonlijk de offerdienst verricht en stelt alsdan naar
gelang van de zaak waarvoor geofferd moet worden met hem het aantal jonge var-
kens en de daarbij behoorende ingrediënten vasi Dit geschiedt zijnde, brengen de
negarigenooten de berioodigde kapas bijeen, omdat het verboden is varkens uit dezelfde
negari te offeren, ten einde in andere negariên deze in te roilen. Alles gereed
zijnde, verzamelen zich op den bepaalden dag des morgens alle mannen, vrouwen
en kinderen onder den laarol-boonL De orlehol behoorlek uitgedost zijnde, dat is
gekleed met een rooden hoofddoek, twee roode koholo op de schouders en kruise-
lings op zijn borst vastgemaakt, met een nieuwe snikir als schaamgordel en met
koralen behangen, komt alsdan met een zwaard in zijn hand voor de menigte staan.
Na een gebed, reaweaple, uitgesproken te hebben, dat gewoonlijk door de omstanders
niet verstaan wordt, snijdt hij met den klewang de linkerooren der varkens af,
maakt met het bloed een teeken op het voorhoofd van een ieder, die aan den
beschermgeest der negari iets te vragen heeft en bestrijkt den stam der laarol met
het aan de afgesneden ooren aanwezig bloed, waarna hij deze wegwerpt. De varkens
worden alsdan geslacht en het vleesch naar de woning van den orlehol door de
overige negarigenooten gebracht. De ingewanden worden door den orlehol onder den
boom toebereid en met eenige der oilalawal, gewoonlijk zijne vrienden, genuttigd.
Heeft iemand geen hulp bij de matemuli verkregen, dan brengt hij een varken bij
den orlehol om zijn voorspraak bij de beschermgeesten te worden, waarop het linker-
oor afgesneden en eene gelijke handeling als boven beschreven, wordt gevolgd. De
orlehol is verplicht den omtrek onder den laarol-boom dagelijks met zijne kinderen
schoon te vegen. Het is hem tevens verboden djagong te eten. Bij ziekten worden
op de tatnaane aan de matemuli rijst, visch, sirih-pinang en tabak, ook wel tuak
geofferd en daarbij het verzoek gedaan den zieke te genezen. Vóór het eten, slapen
of drinken wordt tevens aan de matemuli gebeden. Drinkt men sagero, dan neemt
men eenige droppels er van aan de twee voorste vingers van de rechterhand en deze
in de ruimte wegknippende zegt men in zichzelf, «matemuli» of «oimohomi mimle
kiolo mioro miêtariam,» d. i. Afgestorvenen drinkt van dezen tuak en behandelt mij
goedgunstig. Elk huisgezin heeft zijne eigene beschermgeesten, zijnde zielen van
afgestorvenen, die na de verplaatsing van het gebeente hun verblijf op de eilanden
Nolawna en Wetan hebben. De zielen, temear, die te Nolawna wonen hebben eene
voortdurende gemeenschap met de geesten boven den lalkol of lanit, de bloedver-
wanten, die niet op de aarde gekomen zijn. Wil men hem spijzigen dan wenkt men
hen met een zijden doek, zeggende: «e matemuli meai mamiina,» d. i. O geesten
van afgestorvenen komt bij ons eten. Ziet men een slang in de nabijheid van het
huis kruipen, dan moet men eenig katjang, sirih-pinang en sagero naar beneden
werpen, omdat de geest van eene der vrouwen, die tijdens den partus bezweken zqn, of
lamohoi leumeheri, de slang als middel heeft gebezigd om in de negari te komen.
DE BABAR-ARCfHIPEL. 339
De oimoheer of lieden, die op eene ongewone wijze den dood vinden, blijven, wan-
neer zij niet door Rarawoliai verslonden worden, op de aarde, rale, ronddwalen.
Voorts treft men in de negari Letwurung op den lutur, twee ijzerhouten beelden aan
dicht bij de woning van den oilalawal lupiawal, of het hoofd des huisgezins, die
belast is met regen af te smeeken. Deze beelden met opgetrokken beenen, dus in
zittende houding, zijn de tijdelijke verblijfplaatsen der geesten Rupiai en Upurepre,
man en vrouw. Bij langdurige droogte geeft de bevolking aan den oilalawal lupiawal
kennis, dat zij regen verlangt Alsdan begeven zich des nachts alle vrouwen der
negari, waarvan een een bambu met water bij zich heeft, naar de plaats van Rupiai
en Upurepre. Daar gekomen zijnde, worden de beelden door de vrouw, die het
water heeft medegebracht, besprenkeld, terwijl een der vrouwelijke oilalawal om
regen bidt Daarna schreeuwen alle awiwezige vrouwen, «kurioo, kurioo,» d. w. z.
het heeft geregend en keeren huiswaarts. Op een eiland waar de hitte van de oost-
moeson alles doet verschroeien, staan deze geesten hoog in aanzien. Deze geesten
zijn echter niet van Babar afkomstig. Volgens de traditie ging eeuwen geleden
zekere Unwakoopanloo ten handel naar Barasadi. Hij bleef doorvaren, maar vond
het land niet Verder zeilende kwam hij aan den rand des hemels, lalkol, en ging
daar ten anker. Na eenigen tijd gelegen te hebben, wilde hij zijne prauw ophalen
om die te herstellen en zag toevallig eenige kinderen aan het strand loopen. Hij
riep hen toe en verzocht hen de mannen der negari te roepen, om hem behulpzaam
te zijn. Daarop kwamen er duizenden lieden, allen de grootte hebbende van kinderen
van drie k vier jaren. Hij zeide hun dat zij hem toch niet konden helpen. Dit
hoerende, tilden deze lieden de prauw op onder den uitroep van «tutanip boonip
praral laelear moknip kroromko urrrrrr»! en legden deze op het strand neder. Un-
wakoopanloo herstelde zijne prauw en sloot met hen vriendschap. Toen hij terug
wilde keeren, gaven zij hem twee ijzerhouten beelden, met opdracht om bij gebrek
aan regen deze door een der vrouwen met water te doen besprenkelen. Op dusdanige
wijze kwamen de geesten Rupiai en Upurepre op Babar. De oilalawal lupiawal is de
rechte afstanmieling van Unwakoopanloo. Het volk dat den rand des hemels bewoont
heet Lailar mohoM. Vreemdelingen mogen geene oflfers aan de geesten op Babar
brengen. Het is aan de negarigenooten verboden buiten de negari of hunne woningen
geesten aan te roepen. Behalve de bovenbedoelde geesten vereert de bevolking nog
Orloo of Ralaorluol, heer bergen, een mannelijken geest, die op de bergtoppen zijn
verblijf houdt Hij heeft de gedaante van een mensch, uitgezonderd dat op beide
zijner schouders de Zingiber officinale, lolol, groeit Hij is de geest die de vrucht-
baarheid der velden bevordert. Gaat men op de jacht, dan is het noodig aan Orloo
te offeren. Tot dat einde bewaart men de kinnebakken van de karbouwen, ahiori
rane en wilde zwijnen, wawuae, opdat Orloo deze ziende belust worde en den jager
op zijne tochten helpe. Degene die in de bosschen een visch bakt, rood katoen
È4:0 DB BABAR-AfiCHlPlSL.
koholo, brengt, met een geweer schiet of eene vreemde taal spreekt, w(»rdt door
Orloo ziek gemaakt Verder Lomorlol de geest die in het eiland wooni Aan hem
wordt tevens bij ziekte en bij ontginning van tuinen geofferd. In de oude negari van
Hiara op den berg Woluliawal woont de geest Oiwuluwulië. Degenen die van de
oude negari afkomstig zijn moeten > willen zij ten strijde trekken, de vruchten van
den Gnetum gnemon, sirih-pinang en kalk, zoomede sagero aan hem offeren. Op
een der voorgebergten aan de zuidkust van Babar gelegen, met name Kuhulië woont
nog de geest Lurewe-rewe. Aan dezen wordt bij umoltotolol, pluvia calida, de helft
van een klein varken geofferd. Onder de booze geesten worden behalve Rarawoliai
ook de oiatawel, of ehejan woore suwanggi gerangschikt, zijnde booze lieden van
het mannelijk en vrouwelijk geslacht, die zich door toovermiddelen onzichtbaar kun-
nen maken en door den anus in het lichaam van den persoon, dien zij benadeelen
willen, binnendringen, om de ingewanden langzaam te verslinden. Onder de manne-
lijke ehejan worden ook velen gevonden, die de gedaante harer mannen aannemende,
jonge vrouwen benaderen, kajehi, en bezwangeren. Steenen die vereerd worden,
maar waaraan niet geofferd wordt, zijn de Wahiëlawalol en Tetiëlilol, beide op den
berg Woluliawal. Wanneer men deze steenen voorbijgaat, is men verplicht een tak te
nemen, daarmede op zijn lichaam te slaan, om de odor hircinus in de bladen te
doen overgaan , opdat de dienaren van den geest Oiwuluwulië den persoon niet achter-
volgen en deze daarna naast den steen te leggen. Anderen hebben de gewoonte bij
vermoeienis hun lichaam met steenen te slaan, opdat deze uit het lichaam ver-
trekke en in den steen overga. Deze steenen worden op bepaalde rustplaatsen
weggeworpen. Doet men dit niet, dan wordt men ziek.
De eerste oiatawel of suwanggi heeft volgens het volksgeloof de tooverkracht reeds
in den schoot der moeder van den XJpulero als eene gunst ontvangen, om de
negari van booze lieden te zuiveren. Later is dit veranderd en worden de oiatawel
zelf onder de booze en gevaarlijke lieden gerangschikt. Het doel der tegenwoordige
suwanggi is het hart van den medemensch, van wege den naar men zegt bijzonderen
fijne smaak daarvan, te verslinden. Niet alleen zijne v^anden, maar andere on-
schuldige lieden kunnen als slachtoffers zijner gulzigheid vallen. Het is voor den
oiatawel genoeg om de schaduw, jalië, van den mensch vast te houden, te slaan
of te verwonden, om over zijn ziel, temear, macht te verkrijgen. De zielen worden
bij voorkeur verbrand, als wanneer zij volgens de inlanders eene eigenaardige geur
verspreiden. Om suwanggi te worden, moet men bij een oudere in de leer gaan. Tot
dat einde begeeft zich de leerling met zijn leermeester of leermeesteresse des nachts
aan het strand bij voorkeur onder een woMorelboom. De suwanggi ontdoet zich
alsdan van den schaamgordel, labere of sarong en voorover bukkende, met de handen
op de knieën staande, is de leerling verplicht met ingehouden adem, met zgnen
DB BABAR-ABGHIPMj. 341
mond tegen den anus vastgeklemd, achter den suwanggi plaats te nemen. Na drie
achtereenvolgende drukken op den buik, worden door den suwanggi uit den anus in
den mond van den leerling overgebracht de visc^jes, genaamd ruhulai en waralol,
zoomede de slang, mëleol, welke drie voorwerpen hij terstond moet inslikken. Heeft
deze handeling met de noodige toewijding plaats gehad, dan is de leerling tot
oiatawel bevorderd en kan hij in alles alléén optreden.
Het is verboden, aluli of lululu, wanneer een lijk in de negari nog niet begraven
is, om naar de tuinen te gaan, aan een nieuw huis te werken of de varkens te roe-
pen, om deze te voeden. Wanneer de mannen krijg voeren, moeten de vrouwen of
vrouwelijke familieleden zich van cohabitatie onthouden, voorts vasten of niets ge-
bruiken. Lieden, wier voorouders uit de wilde zwijnen voortgesproten zijn, mogen
geen varkensvleesch nuttigen. Vele huisgezinnen maken geen gebruik van karbouwen-
vleesch, omdat dit in hunne familie als lululu wordt aangemerkt Op Dawaloor
is het verboden, wanneer eene vrouw bevallen moet of op den dag van den partus,
de negari te verlaten. Het is tevens verboden de voorgebergten UriahaH, Rewol,
Euhujewawal en anderen zonder doel te bezoeken. De rivier Wesuro op Babar staat
bij de bevolking bekend als heilig, omdat de Orloo daar meermalen komt baden.
Het tooveren, rolera, heeft meestal plaats met eieren, stukken rotan, enz. en
wordt deswege onderscheiden in roler lotlol, roler oiliël, roler tiwikiêlo, rolertahalol
en roler puliëL Bij de roler lotlol neemt men een stuk rotan van ongeveer 0.3 meter
lengte, betoovert dit met fijngekauwde gember, daarna houdt de toovenaar het stuk,
dat voortdurend in trillende beweging is, in zijne hand en doet de vragen, bijv.
heeft deze of gene dit of dat gestolen. Wanneer de rotan bij het noemen van eenen
naam zich stilhoudt, dan is de persoon de schuldige. Bij de roler oiliël wordt de
epistropheus met eenige korrels katjang, een sirihvmcht en een pinangnoot, door den
toovenaar in de hand genomen. Terwijl de hand in zenuwachtige beweging is,
vraagt de toovenaar onder het uiten van onverstaanbare formulieren wie de oorzaak
is van de ziekte van dezen of genen negarigenoot. Houdt de beweging der hand bij
het noemen van Upulero, of een anderen naam terstond stil, dan is de oorzaak ge-
vonden. Bij de roler hiwikiëlo neemt de toovenaar een kippenei met eenige rijstkorrels
in zijn hand, namelijk om te weten of eene ziekte doodelijk is. Na het prevelen van
formulieren tracht hij het ei met zijn hand te breken, gelukt dit, dan zal de zieke
sterven, zoo niet, dan zal deze genezen. Bij de roler tahalol neemt de toovenaar
een mes, trekt daarop met kalk zeven strepen en legt het op een bord met eenige
katjangkorrels en sirih-pinang, het bord op de handen vasthoudende. Alsdan mag
een ieder vragen wie dit of dat gestolen heefk. Houdt de beweging der hand bij
het uitspreken van iemands naam stil, dan is hij of zij de schuldige. De toovenaars
342 DE BABAK-AKCHIPEL.
werken bovendien met Codiaeum variegatum en bladen van Dracaena tenninalis met
pinangbloesems en steenen. Droomen, rumu, ontstaan naar het volksgeloof, doordien
de ziel van den slapende het lichaam verlaat en zich in contact stelt met de geesten-
wereld. Dit wordt als eene actieve handeling voorgesteld. De nachtmerrie, sikirur,
heeft plaats, wanneer een der booze geesten den slapende wenscht te dooden door hem
te worgen, volgens anderen de temear of ziel nit te rukken, eene handeling, welke
door den TJpulero echter gewoonlijk niet wordt toegelaten. Droomt men dat een
zijner familieleden prachtig uitgedost is, dan zal deze spoedig sterven. Om dit te
voorkomen, moet de droomer, wakker wordende, hem terstond de rechterhand geven.
Droomt men van iemand dat hij met een gescheurden schaamgordel loopt, dan zal
hij oud worden. Droomt men dat een varken veel biggen werpt, dan zal hij zijne
varkens verliezen. Droomt iemand dat het in de negari zwaar regent, dan zal eene
ziekte uitbreken. Wanneer de vogel tutliawal voorbij de negari vliegt, zal iemand
uit een boom vallen. Wanneer de vogel holile op een huis zit, zal iemand uit dat
huis sterven. Wanneer de vogel kowaje nabij de negari schreeuwt, dan zal de west-
moeson beginnen.
Eeden , lokar lo upulero of loreele , zijn alleen noodig bij het sluiten van een ver-
bond bijv. bij scheiding van man en vrouw, het sluiten van vrede onder twistende
negariën, ook bij het sluiten van vriendschap, tot welk einde in tegenwoordigheid
van den betrokkene oilalawal, nadat met de noodige formaliteiten inkervingen op
het lichaam gemaakt zijn, het afdruipend bloed opgevangen en met sagero ver-
mengd, door de partijen opgedronken wordt Dit laatste heet ook remie raol of
bloeddrinken. Wordt zulk een eed geschonden, lolor putputerei, dan zal men ziek
worden en sterven. Bij geschillen wordt veelal judicium dei toegepast.
De meeste negariën, let of lehol, worden aan de zeezijde op hooggelegene terreinen aan-
gelegd, omringd door een steenen muur, lutur, van twee tot drie meter hoog, tot
twee meter breed. De huizen zijn van hout en planken een tot twee meter boven
den grond gebouwd en staan door elkander. Elk huis wordt door een tot drie huis-
gezinnen, emol wuluhuoot, bewoond. Baileu noch oflferhuizen worden in de negariën
aangetroflFen. Op Babar zijn de negariën Manowui, Hiara, Wakbapapi, HenarMa,
Henarilawne, Tutuwawang, Empelawa, Telaa en Imroin in de hoogte tot op onge-
veer vijftig meters aangelegd. Voor het bouwen van een huis, rerie emol, gaat de
eigenaar met eenige lieden naar het bosch, om de twee hoofdstijlen, rilulul, aan te
kappen, medenemende een of twee varkens en verdere levensmiddelen, om aldaar feest
te vieren. Als deze gereed zijn, worden ze onder het zingen van «tulkia rai mokoromaan
reilulu janlir wuiliot,» d. i. Helpt ons negarigenooten, wij brengen de hoofdstijlen,
spreekt niet en houdt u stil, binnen de negari gebracht en mogen de negarigenooten,
DE BABAR-ABCHIPEL. 343
totdat de stijlen op de bepaalde plaats nedergelegd worden , niet spreken. De overige
materialen als balken, planken en atap, bijeengebracht zijnde, worden op den be-
paalden dag twee gaten gemaakt, die een nacht open blijven. Den volgenden morgen
komen op uitnoodiging van den eigenaar op hunne wijze prachtig uitgedost^ een
man en eene vrouw, die in de negari de meeste kinderen hebben, de vrouw met
zich brengende een mand met sirih-pinang. Nadat alle negarigenooten op de plaats
verzameld zijn, gaat de vrouw voor den eenen en haar man voor den anderen kuil zitten.
De oilalawal telt alsdan van een tot zeven en na het woord zeven uitgesproken te
hebben, werpt de vrouw in elke kuil eenig sirih-pinang, als offer aan den geest
Orloo, opdat hij de aanstaande huisgenooten niet ziek zal maken, omdat zij zonder
zijne vergunning gaten in den grond hebben gedolven. Vervolgens worden, na het
ondereinde der palen met arengvezelen of gomutu te hebben omwikkeld , deze in den
grond gezet en bevestigd. Het huis wordt verder afgewerkt Op den dag, waarin het
huis zou gedekt worden, komen de man en de vrouw alweder met sirih-pinang als
bij het plaatsen der stijlen in den kuil, bestijgen het dak en maken de eerste atap
vast, de sirih-pinang wordt ergens in den nok van het huis, alwaar men vooraf
versche takken heeft vastgebonden, om het huis koel te maken, als offer aan de
matemuli of nitu nedergelegd. Daarna komen alle negarigenooten, zoowel mannen
als vrouwen, om het huis te helpen romotul, dekken, reitiwemol, terwijl er een
groote maaltijd wordt gereedgemaakt om hen te onthalen. Het huis gedekt zijnde
worden twee kookplaatsen, raiei, elk van drie meter oppervlakte, in huis gebracht.
Eerst drie dagen daarna wordt het huis door de bewoners betrokken. Het huisraad
bestaat uit pilol, borden; aliêl, aarden schotels; kepol, kommen van Lagenaria
vulgarisschillen ; ewerol, kalapadoppen ; tutur, lepels van schelpen, wahakokowol,
steen om de 4Jagong ^n te stampen; kakamle, ijzeren koevoet; korol, parang;
eremol, bijl; urlol, aarden potten; kawalië, ijzeren pannen; hahar, potlepel; lewiël,
rijstwan; liëlol, stookplaatsen ; kuol, bambu om water in te bewaren.
De mannen houden zich over het algemeen onledig, oimial karkiarliol, met de
bewerking der velden, ketlii; het beklimmen der kalapaboomen, kehelpeir; het be-
reiden van tuak, kowopeir; het maken van vischfcdken, kajap wuwu, het vangen van
buidelratten, ketlië motol; het vangen van visch met obors, kaetul el en het jagen
van wilde zwijnen, rele wawi en wilde karbouwen. De gemakkelijkste wijze van
visschen geschiedt door het aanleggen van koraalsteenen dijbjes op ondiepe bij ebbe
droogvallende plaatsen. Deze digkjes hebben meestal eene lengte van honderd meter,
waarbinnen tal van vakken voor het achterbUjven der visschen, aangetroffen worden.
Op de dijkjes plaatst men overlangs nog kalapabladen, om het zich verwijderen der
visschen te beletten. Het werk der vrouwen, oipiaha karkiarliol, bestaat uit het
weven van lijnwaden, rekel orohor; het planten van djagong, kamle weheraa; het
344 DE BABASrARCHIPEL.
twijnen van garen, rodle awol; het verzamelen vim schelpen op de riSm, ketlië
eriêt mihilië; het koken, reitirai liawok; het halen van water, rehe wei en het
sprokkelen van brandhout, remala ailkuhul. De vrouwen dragen de veldvruchten in
een mand op den rug met een band om het voorhoofd, evenals de vrouwen op
Aaru, Keei, Tanembar, Timorlao, Leti en Makisar. Voorts treft men enkele goud-
en ijzersmeden, zoomede prauwen, ajelwataleli, vervaardigers aan. De kleine prauwen
op deze eilanden hebben slechts een uitlegger.
De rijkdommen dezer eilanders bestaan in gouden schotels, pilol; gouden platen,
arol; gouden en zilveren oorhangers, mowol en mowuwur, zoomede rood katoen,
koholo en geweren, pohopoho. Zij zijn zeer geneigd hunne eilanden te verlaten om
naar Tanembar, Luang, Dama, Serua en Bandang ten handel, keeuper, te varen.
De artikelen van uitvoer zijn varkens, geiten, eenig djagong, katjang en Gnetum
gnemon pitten. De hkndel geschiedt gewoonlijk in ruü. Bij het sluiten van onderlinge
transactiën is de waarde als volgt: een schaamgordel, snikir, warol of ware, staat
gelijk aan een stuk grof rood lijnwaad, basta of koholo, een parang, twee messen,
een piek, een pijl en boog of een mangkasarsche sarong; twee snikir aan een flesch
buskruit, sitaarol; een sarong, snikir orohore, aan twee koholo, een zilveren lorlora
of vijf parangs, wehele; een groot varken aan een geweer, een snoer, mutisala-
koralen, of een stuk zwart lijnwaad, mamitol; een klein varken aan drie vadem
rood katoen; een stuk wit lijnwaad, kulomol, aan twee roode sarongs, haliawlihei,
een parang of een piek; een geit aan een tot vijf stukken koholo; een groot varken
aan een gouden plaat; een paar gouden, een paar zilveren lorlora en tien koholo
aan een gouden bord. Schulden, oholol, worden op eene eigenaardige wijze geïnd.
Bijaldien de termijn verstreken is en de schuldenaar de betaling weigert, worden
dezelfde maatregelen genomen als bij het krijg voeren. Het gebeurt ook niet zelden
dat een oorlog daaruit voortvloeit. In andere negariën gaan eenige afeevaardigden
van den schuldeischer naar den tuin van den schuldenaar en maken daar zooveel
teekenen aan de kalapa en andere boomen als dit naar hunne berekening met het
bedrag der schuld overeenkomt De gemerkte boomen worden alsdan als het eigen-
dom van den schuldeischer aangemerkt.
Hunne voedingsmiddelen bestaan uit reitirai weteraa, gekookte djagong; weteraa
kukuhai, fijngestampte djagong; reitirai laworuru, gekookte katjang; reitirai uut,
gekookte pisang; nomol, ubi; nommeM, patatas; uniwir, roode rgst; inawuu,
Golocasia antiquorum; kene-kene, Artocarpus incisa; noriël, kanari; peirol, kalapa;
voorts allerlei soorten van visch en schelpdieren eriël, varkens wawi, geiten pipi,
honden utiël, vleermuizen liiël, kippen hiwië, buidelratten laaiël, boschratten raha
tiarai en schildpadden eliëL Bedorven visch of vleesch, kohowut pupurol, is zeer
DE BABAB-ARCHIPEL. 345
gewild. Yele mannen eten hondenvleesch om krachtig te worden, kemle leapraL De
spijzen worden gekookt ook in bambu, maar liefst in aarden potten, nrlol, van Dai
afkomstig. Vuur wordt verkregen door wrijving van twee stukken drooge bambu,
pulumehiële. Ook gebruikt men vuursteenen, wahataitiai, uit de rivier Welawlol tus-
schen Wetoki en Koroil. De bevolking voedt zich twee keeren des daags , des mid-
dags en 's avonds. Als narcotica gebruikt men sirih arol , pinang oromol , kalk uriol ,
tabak tabaië of tapahaiêl, als surrogaat voor pinang bezigt men de schors van den
wiamihunboom.
De kleederen der mannen, elelawar oimial of meana, zijn wuhigel, een stuk koliblad om
het haar op te houden; kasol roode hoofddoek; ulorol een kam van bambu; mowol
gouden oorhanger; hamurol oorhanger van ivoor ^ of tanden van den Halicoreindicus;
mowuwur zilveren oorhanger; lileliëi ivoren armbanden, een tot tien aan eiken
arm; uprol akar bahar armbanden; warol schaamgordel ; liërol buikband; popolol
schaamgordel van boomschors ; horotat wuwurol zilveren ringen ; horotat mowol gou-
den ringen; die der vrouwen, elelawar oipiaha of wate, zijn : de labere sarong; leahota utlol
haarbaod ; ulerpai hoornen haarkam ; mowuwur zilveren oorhanger ; momermer gouden
oorhanger; wuel glaskoralen; merepuië mutisala koralen; lileliëi armbanden van
ivoor; horotat pir koperen ringen; horotat mowol gouden ringen en horotat wuwurol
zilveren ringen. Bij feestelijke gelegenheden gebruiken de vrouwen gouden borden
en platen pingMne op de borst, gouden kettingen ranit maha, gouden armbanden
leli meaha, wohorar of labere een sarong van de heup tot aan de voeten, haawol
buikband van kolibast, salaik buikband van koperdraad en pirol of pirke tilili,
koperen voetbanden.
Op het eiland Babar is elke negari min of meer eene olichargische republiek. De
betrokkene hoofden rilalawan en oudsten rihere, hebben weinig te verrichten. Wanneer
de bambu op de lutur der negari vernield is, dan moeten zij last geven deze te
vernieuwen. Zij moeten ook de kapas of bënang bijeenbrengen, om bij het vieren der
negarifeesten varkens in andere negariën in te ruilen en wanneer er twist is in de
negari de vlag te hijschen, om daaraan een einde te maken. De functie van hoofden
verkrijgt men door erfopvolging ook in de vrouwelijke lijn. Zij heffen geene schatting,
maar worden op verzoek door de bevolking geholpen. Het onderzoek van geschillen
voor het huis van den schuldige en het opleggen van straffen, meestal boeten, is
niet het werk der hoofden, maar der oilalawal, de hoofden der huisgezinnen, die
in de negari-aangelegenheden een autonomisch standpunt innemen , die ook den oorlog
verklaren en beschouwd worden als de kalapastengel, de stamvader, waaraan de
vruchten, de familieleden, hangen. Bij het onderzoek wordt tevens van ordalia
getoiik gemaakt als die van gloeiend jjzer waha nawanotne en van heet water tunieer
346 DE BABAR-ARCHIPEL.
nawanotne onder het aanroepen van Upulero. Alle hoofden, zoo ook de orlehol, die
het recht heeft om sasi, matoa of liokei, tabu, te leggen, behooren tot de aanzien-
lijken, rilalawone. Het eigenlijk volk heet rimorimiorië of limerorotnö. De eerste en
tweede standen mogen niet met elkander huwen. Slaven, ate, van de Luangers ge-
kocht of ingeruild, zijn er weinige.
Is men door divinatie of tooverij te weten gekomen dat deze of gene suwanggi
iemand door ziekte gedood heeft, dan wordt hij met zijne volwassene bloedverwanten
door de negarigenooten zonder vonn van proces doodgeknuppeld. De kinderen worden
in handen van de familieleden van den doode gesteld om daarover te beschikken.
Deze worden gewoonlijk als slaven, uhol, in andere negariën, liefst aan vreemde-
lingen, lieden van Tanembar of Luang tegen twee of drie stellen gouden oorhangers
verkocht, opdat zij later suwanggi geworden zijnde, den eigenaar niet ziek maken
kunnen. Naar andere eilanden over zee gevoerd, verliest de suwanggi zijne boven-
natuurlijke eigenschappen.
De eigenaars der gronden op Babar en de overige eilanden zijn de zoogenaamde
orlehol, of afstammelingen van de vroegere grondeigenaars, namelijk degenen, die de
gronden het eerst in eigendom hebben genomen, of de oorspronkelijke bewoners, die
uit den grond en uit wilde zwijnen zijn voortgesproten. Op Wetan, Dai, Masela,
Dawaloor en Kebir zijn de gronden door grenzen, rololo, behoorlijk afgebakend en
in het bezit van familién. De woeste gronden, umtol, in de binnenlanden van Babar
behooren aan de respectieve negariën gezamenlijk, doch men weet de onderlinge
grenzen niet juist op te geven. De grenzen zijn alleen beneden langs de stranden
vastgesteld. De woeste gronden kunnen door de bewoners der negariën zonder
kennisgave of vergunning der hoofden of grondeigenaars ontgonnen worden, in welk
geval zij in concreten zin, als nieuwe eigenaren daarvan worden aangemerkt Ver-
laten tuinen, haliawalol, blijven tevens het eigendom der ontginners en deze zijn
bevoegd ze te verkoopen, bijv. dertig vierkante meter tegen twee stuks koholo.
Deze verkoop, moweli tiol, geschiedt in tegenwoordigheid van de meeste negari-
genooten als getuigen. De familie-gronden mogen niet zonder voorkennis van den
oilalawal worden bewerkt Van verhuur van gronden wordt niets vernomen. Gronden
worden ook in betaling van schuld afgestaan. Gronden met verschillende aanplan-
tingen als vruchtboomen heeten elewei, de kalapa-aanplantingen , peirei eleweL Het
is den negari-bewoner geenszins verboden overal te jagen. Wil men een stuk grond
ontginnen, reatlii, dan doet men dit in den oostmoeson en begeeft zich de ontginner
met zijn huisgezin in het bosch, alwaar men een hutje, haleahajei, tot verblijf
bouwt. Nadat de boomen geveld zijn, kewehe ai, keeren zij naar de negari terug
en wachten den geschikten tijd af, om de gevelde boomen, die droog geworden zgn, te
DE BABAB-AROHIPEL. 347
branden. De geringste tuin heeft eene uitgestrektheid van ongeveer honderd-en-twintig
vierkante meter. Het zoogenaamd branden der tuinen, rakuhule tuol, geschiedt
gelijktijdig met het plaatsen der omhemingen, terlol. Twee dagen na het branden
maakt men een begin met het planten, doch elk gewas, als djagong weheraol of
weteraa, katjang pohiel, rijst iaan, ubi nomei, kapas awol of kapatië, op een
afizonderlijke {daats. Yan ^j^^i^? ^^^ ^^^ ^^ soorten aan, als de weheraol of
weteraa melulurol, de roode, weheraol laliel, de gele en de weheraol wuwurol, of
de witte soort Van de padi worden drie soorten aangeplant, als de iaan wowahare,
witte korrels kleine, iaan leiri, witte korrels groote en iaan mere-mere, of roode
soort. Pisang utamne, suikerriet kawiei, labn tawal malaie, Lagenaria hispida,
uta malai, Garica papaya, tabak, tabahiê, en moeskruiden worden door de vrouwen
op een afzonderlijk plekje aangeplant Na het een en ander geplant te hebben , is men
verplicht aan de Ralaorluol , of den heer bergen en aan Lomorlol te offeren. Men neemt tot
dat einde eenige pitten van de Gnetum gnemon , een vischje en sagero , plaatst deze op
een daartoe vervaardigd bakje in het midden van den tuin, plant daar opzijde een
boomtak en hangt een stuk koholo of rood katoen er op. Daarna bidt de eigenaar
Orloo aan, om al het geplante te doen groeien en keert met zijn huisgezin naar de
negari terug, zonder naar den tuin verder om te zien. Alle zaden worden geplant,
rakamal, alleen wordt tabak gezaaid, rewurië. De gronden worden slechts twee
achtereenvolgende jaren gebezigd, om ze daarna voor acht tot tien jaren te doen rusten.
Wordt de geoogste padi naar huis gebracht, lawatona, dan worden er varkens ge-
slacht en feesten gevierd. De padi wordt in het huis in manden bewaard, waaronder
men vooraf een ei heeft nedergelegd. Behalve varkens en geiten, die in groot aantal
aangetroffen worden, vindt men op al deze eilanden geen vee. Op Babar worden
vele wilde zwijnen en karbouwen gevonden. De laatsten zijn zeer gevaarlijk.
Aanleiding tot oorlog, werurle, tusschen twee negariën is meerendeels het niet-
betalen der opgelegde boeten door een dier negariën, wegens overspel of het benaderen
der ongehuwde vrouwen, diefstal, het niet-betalen der schuld, het dooden van vee,
manslag en moord. Heeft zulk een feit plaats gehad, dan stelt de betrokkene
oilalawal een onderzoek in en eischt door tusschenkomst van eenige neutrale lieden
van den schuldige, die tot eene andere negari behoort, de boete, romoli, te
voldoen. Als dit geweigerd wordt, overlegt hij, of hij voldoende middelen bezit om
den oorlog te bekostigen, repiair kolowur perewerurle. Is dit het geval, dan verklaart
hij, buit<*.n zijn negari om, den oorlog. Als hij niet bij machte is den oorlog te voeren,
geeft hij daarvan aan de hoofden en oudsten kennis. Worden deze bereid gevonden,
dan worden de toebereidselen genomen. Achten zij zich evenwel te zwak, dan wei-
geren zij den strijd te aanvaarden, in welk geval de betrokken persoon met zijne
bloedverwanten de negari verlaat, om in eene andere, waar hij zich metterwoon
348 DU BSiBAfi-ABOHEPBL.
vestigt, zijn geluk te beproeven. Is de betrokkene oilalawal een bemiddeld of aim-
zienlijk persoon, dan wordt de krijg in den regel op zijne kosten gevoerd, ook van
wege de zucht der jongelieden om te strijden en hunne krachten te beproeven. Als
voorschot deponeert hij bij den orlehol vijf gouden borden of schotels, de overige
uitgaven worden na den afloop verrekend en aangezuiverd. Vóórdat men ten strijde
trekt, zendt de betrokkene oilalawal aan de in de nabijheid li^ende negarién een
koholo. Dit ontvangen hebbende, treden de besturende hoofden buiten het huis en
verklaren ten aanhoore van de afgezanten, dat zij onzijdig zullen blijven en zenden
eveneens een koholo terug, als teeken dat zg hun woord zullen gestand doen. Op
den door beide partijen bepaalden dag brengt men een varken onder den laarol-
boom en verzamelen de strijdenden zich met hunne wapens aldaar. Na het gebruike-
lijk gebed snijdt de orlehol het linkeroor van het varken af en bestrgkt met het
bloed de wapens, zoomede den stam van den boom. De oudsten zijn tevens verplicht
namens den persoon voor wiens zaak geoorloogd zal worden, een paar gouden oor-
hangers te brengen, welke door den orlehol in den boom opgehangen worden, totdat
de krijg is afgeloopen, in welk geval de oorhangers zijn eigendom worden. Voorts
bidt de orlehol aan Laiawalulu dat zijne vrouw Rurliaimaa of hoe zij overigens in
andere negariën heeten mocht, haar labere, sarong, zal opnemen en daarmede de
oogen van den vijand bedekken, liamal irlol rakuhuur irli mohole, opdat deze
slecht mocht mikken. Degenen, die van Woluliawal afkomstig zijn, moeten aan
Oiwuluwulië, pitten van Gnetum gnemon, sirih-pinang en sagero, degenen die
uit krokodillen voortgesproten zijn, moeten in de rivier een half varken, sirih-
pinang en zeven katjangkorrels met eenig sagero offeren en een stel gouden oor-
hangers aan een boom ophangen, ter aanduiding der plaats waar geofferd is geworden.
Elke strijder neemt een laakor, talisman mede, zijnde kleine beeldjes van hout of
koliblad, die hij als erfdeel heefk verkregen, op den buik in zijn schaamgordel ge-
stoken, opdat hij onkwetsbaar blijve. Des middags na het eten verzamelen zich de
strijdenden in krijgsdos getooid, d. w. z. het hoofd met een rooden doek omwonden,
met een versierde kam in het hoog opgetrokken hoofdhaar, met een rooden gordel
om den buik boven den schaamgordel; voorts met pijl en boog, pieken en zwaarden,
enkelen met geweren en andere wapenen, niamna, aan het strand, op een der
plekken, die met laagwater is droog geloopen. In de negari wordt de Nederlandsche
vlag ten onderste boven aan een stok geheschen. Vinden zij den vijand niet, dan
worden er eenige geweerschoten gelost, om dezen te waarschuwen. Verschijnt de tegen-
partij, dan naderen de strijdenden elkander tot op een afstand van dertig meter en
beginnen elkander springende te beschieten, gewoonlijk zonder eenen aanvoerder.
Een ieder zorgt voor zichzelve en tracht de tegenpartij zooveel mogelijk nadeel te
berokkenen. De strijd duurt in den regel tot zonsondergang en wordt om de twee
& drie maanden op gelijke wijze herhaald, totdat een der partijen door verlies
DE BABAB-ABGHIPEL. 349
genoodzaakt wordt, de tusschenkomst van een der negariën waarmede hij de koholo
gewisseld heefk, in te roepen om vrede, kemial, te bewerkstelligen. De gesneuvel-
den, worden naar de negari gebracht en ergens op eene der rotsen nedergelegd,
terwgl de gewonden verpleegd worden. Is men in den strijd een vijand machtig
geworden, dan slaat men hem het hoofd af en neemt dit mede naar de negari. Daar
wordt het in tegenwoordigheid der vrouwen met een zwaard als een kalapanoot
midden doorgekliefd en de hersenen er uitgehaald, om met sagero vermengd door de
strijdenden opgeslurpt te worden. Voor het sluiten van den vrede wordt wekelijks aan
Rarawoliai en Laiawalulu of andere beschermgeesten op de beschrevene w^ze geofferd. Om
vrede te sluiten zendt een der onzijdige negariën aan de overwinnende partij een gouden
oorhanger en een koholo met het voorstel om vrede te maken. De boodschapper neemt een
kalapatak mede, om deze in de overwinnende negari voor het aangezicht van al de
negarigenooten overlangs te scheuren, daarbij hardop roepende, tiamtawiroo, of het
is nu uit, en de helft daarvan aldaar achter te laten. De andere helft wordt naar
de andere negari gebracht Yredesaanbiedingen moeten altijd worden aangenomen,
wil men niet met andere negariën in conflict komen, omdat eene weigering als een
der grootste beleedigingen der neutrale negariën wordt aangemerkt Van beide partijen
worden alsdan op de strijdplaats nedergelegd een pinangdoos, ararawelie met toebe-
hooren en een flesch arak, arke peles medle, die door de hiervoren bedoelde bood-
schappers naar de overwinnende negari, alwaar de strijdvoerenden verzameld zijn,
gebracht worden. Een ieder is alsdan verplicht iets daarvan te gebruiken. De negari,
die later de vrede verbreekt, wordt door de onzijdig geblevene negariën, die de
koholo ontvangen hebben, beboet De negariën, die vrede gesloten hebben, zijn ver-
plicht later de boodschappers feestelijk te onthalen. Nadat de vrede gesloten is, is
de persoon voor en om wien de oorlog gevoerd is verplicht, de waarde der gesneu-
velden aan de familie te betalen, als voor elk gesneuvelde, voor het hoofd een paar
gouden oorhangers, voor de dijen twee paar gouden oorhangers en een stuk rood
katoen, om het lijk bij de begraving in te wikkelen. Drie dagen ni de afdoening
daarvan geeft hij aan de negarigenooten veertig & vijftig varkens met de benoodigde
katjang, djagong en ryst, om een groot feest te vieren. De gebruikelijke wapenen,
neamna, zijn, welar pieken, raparili pijl en boog, kaawol klewangs, soripol krissen,
eilai houten schilden en erpatuu, schilden van karbouwenhuiden.
Vleeschelijke gemeenschap of cohabitatie, rahawa, rahao of kajehi, mag niet plaats
hebben, wanneer het meisje de menses, lodini arahoni, nog niet heeft gekregen en
het haar op de pubes der jongens nog niet aanwezig is. Heeft een jongeling genegen-
heid voor een meisje opgevat, dan begeeft hij zich naar haar woonhuis, om aldaar
op eene geheimzinnige wijze te trachten te vernemen, waar hare gewone
slaapplaats is. Dit wetende gaat hij des nachts onder het huis om by haar, onder
350 DB BABAR-ARCHIPEL.
hare legerstede, na haar door te tikken wakker te hebben gemaakt, fluisterend aan-
zoek te doen. Is zij hem genegen, dan steekt zij hare rechterhand door de reten
naar beneden en maakt deze verder open, opdat hunne aangezichten bij elkander
kunnen worden gebracht. Alsdan geven zij elkander ook geschenken als uiriai, een
kalkdoosje van karet, of armbanden van ivoor en schelpen. Is zij hem ongenegen,
dan fluistert zij, dat zij niet huwen wil. In het eerste geval deelt het meisje het
gebeurde aan hare moeder, die verder daarvan aan haren vader kennis geeft.
Hebben de ouders tegen eene verbintenis geene bedenkingen, dan wacht het meisje
op zekeren nacht den jongeling af, om hem in stilte naar boven in het huis te
brengen. Aldaar zijnde, maakt zij hare ouders wakker en deelt hun mede dat de
aanzoeker gekomen is. De moeder vraagt alsdan, «mearan ten meali kakai wiler,»
d. i. Heeft uw broeder al sirih-pinang gegeten, waarop het meisje antwoordt, «le-
haratel,» d. i. hij heefk gebruikt Deze vraag beteekent of hij reeds vleeschelijke
gemeenschap heeft uitgeoefend, welke bevestigend beantwoord wordt Na het aanzoek
aan de ouders gedaan te hebben, verlaat de vader het huis, om de overige familie-
leden daarmede in wetenschap te stellen. Te huis koerende lost hij vier geweer-
schoten achter elkander en schreeuwt hij, opdat de overige negarigenooten dit hooren
kunnen, «Paruti leheM pairol,» d. L Paruti, de naam van den aanzoeker, heeft
mijn kalapaboom beklommen. De aanzoeker keert daarop in het huis zijner ouders »
alwaar in denzelfden nacht de gewone bruidschat, liwik hailemle of wahana ara,
bestaande in dertig è, veertig stuks koholo of kohol, grof rood* lijnwaad , met een
gouden lorlora of oorhanger, wordt bijeengebracht en in een mand gelegd. Vóórdat
de bruidschat gebracht wordt, zendt de aanzoeker vier stuks koholo, namelijk een
voor het wakker maken, kemoho, een voor het open maken der deur, watlilihol,
een voor het verdrijven van den slaap, mohopohopohotmol en een voor het opheffen van
het aangezicht om te spreken, liaworo. Dit ontvangen hebbende, brengen twee of
drie der familieleden van den man den bruidschat binnen en spreken met de ouders
in denzelfden nacht nog af, wanneer het huwelijk kan plaats hebben, gewoonlijk
den volgenden avond.' Wanneer de dag aanbreekt, zendt de jongeling een groot varken
aan zijne aanstaande schoonouders om feest te vieren. Voordat het donker wordt,
kleedt de aanzoeker zich feestelijk aan en wordt door zijne ouders onderricht,
renoho reloo, hoe hij zich te gedragen heeft Het meisje kleedt zich ook aan, om
den aanzoeker te ontmoeten. Ten tien ure des nachts begeeft de aanzoeker vergezeld
van eenige bloedverwanten zich naar het huis zijner aanstaande echtgenoot. Zijne ouders
mogen niet medegaan. Als hij voor de trap gekomen is , worden eenige geweerschoten
gelost en is hij verplicht aan een der mannen aldaar aanwezig, die de meeste kinderen
bezit, de hand te geven, opdat hij ook vele kinderen moge krijgen. Deze man ge-
leidt hem terstond naar de slaapplaats zijner aanstaande vrouw, waar zij in gezel-
schap van eenige vrouwen op hem wacht Dit alles heeft in het donker plaats.
DE BABAR-ARCHIPEL. 351
Nadat de man de getallen van een tot zeven, als metle, worn, wokél, woa, wolim,
wolem en woihi, heeft uitgesproken, gaat de aanzoeker in de kamer en tracht zijne
aanstaande vrouw in het duister te vinden. Gewoonlijk duurt dit eenen geruimen tijd,
vooral wanneer het meisje beschaamd is, of haren aanstaande plagen wil. Heeft hij
haar gevonden, dan brengt hij haar bij den man die hem tot aan de kamerdeur
geleid heeft Hij laat hen in zijne nabijheid staan en stoot hunne hoofden tegen
elkander, rewekuhu, daarna eten zij te samen uit een bord of kalapadop. Het
huweUjk, rekaiwuhu, is alsdan gesloten. Daarop worden de lichten, olielampen en
damarfakkels, weder aangestoken en de pasgehuwden door de gasten aangestaard of
opgenomen, terwijl een ieder vrij zijne aanmerking kan maken. Van dezen nacht te
beginnen, moet de man in de nabijheid zijner vrouw slapen, doch tusschen enkele
mannelijke bloedverwanten, terwijl de vrouw ook tusschen enkele vrouwelijke bloed-
verwanten familieleden zich ter ruste begeeft Hebben zg, niettegenstaande deze
voorzorgsmaatregelen eenen uitweg of middel gevonden om in het donker elkander
in stilte te benaderen, dan keeren de bewakers na den vierden of vijfden dag soms
ook wel vroeger naar hunne woningen terug. De ouders van de vrouw zijn evenwel
verplicht aan ieder hunner een geschenk te geven. Op den avond van het huwelijk
worden feesten gevierd, de lichten worden alleen uitgedaan, wanneer de man komt
om zijne aanstaande te zoeken. Nadat deze weder aangestoken zijn, gaan de gasten
voort te zingen, laar, op de tibele te slaan, de vrouwen te dansen, rëloi, te eten
en te drinken, tot des middags van den volgenden dag. Geheime middelen, aikiew,
om mannen en vrouwen op elkander smoorlijk verliefd te maken worden in tal van
soorten gebezigd. De mannen volgen de vrouwen en wonen in hare huizen. De
kinderen blijven ook tot de familie der vrouw behooren. Wanneer men vermogend
is, kan men zeven vrouwen huwen, die allen in de woningen harer ouders blijven.
Een man, die veel vrouwen heeft, staat in aanzien. Bijzitten zijn niet bekend. Het
rooven eener vrouw uit eene andere negari is eene eer en de kinderen volgen den
vader hetzij met of zonder betaling der boete op de daad gesteld. Elemere of zwakkere
negariën eischen zelfs geene boete.
Echtscheiding, tepelehe, kan alleen als een gevolg van overspel plaats hebben,
wanneer de man namelijk den delinquent niet doodsteekt, waartoe hij volgens 'slands
gebruik het recht heeft. Intusschen tracht hij met zijne overige mannelijke bloed-
verwanten met wapenen in de hand varkens, geiten en ander vee van de overige
negaribewoners te dooden. De familieleden van den overspeler dit bemerkende trach-
ten hen tot bedaren te brengen, door goudwerken en andere artikelen, die zij ver-
langen, hun ter hand te stellen. Hebben zij varkens of geiten van andere lieden gedood,
dan moeten de bloedverwanten van den overspeler dit aan de eigenaren tegen hooge
taxatie vergoeden. De bloedverwanten van den overspeler trachten zooveel doenlijk
352 DE BABAB-ARCHIPEL.
de zaak op minnelijke wijze af te doen, omdat bij het uitbreken van een oorlog
tosschen beide familiên de Upnlero hen niet zal bijstaan, dewijl hunne zaak on-
zuiver en in strijd is met de gewoonte. Het plegen van overspel of het ontvoeren
yan een anders vrouw staat, zooals de Babareezen dit uitdrukken, gelijk aan het
wegnemen van den pot waarin de rijst moet gekookt, orlune wiarol, of waarin het
water moet verzameld, nonot weol, worden, en deswege moet de man vertoornd zijn
en liever in den strijd sneyen, omdat hij toch niets meer bezit, waarin hij z^nrgst
kan koken of zijn water kan bewaren. Behalve de geschenken om den man en zyn
bloedverwanten te bevredigen is de overspeler of zijne fomilie verplicht eene boete
ten voordeele van den beleedigden man te betalen, yan dertig stukken koholo, rood
katoen, een gouden plaat en een stel gouden oorhangers. Dit betaald zijnde is de vrouw
vrij en kan zij met den overspeler zonder wahana ara huwen. Om vrede tusschen beide
familiên te sluiten, begeeft men zich naar eene plaats waar gewoonlijk sagero gedronken
wordt en na daarvan gebruikt te hebben, vraagt de overspeler den man om een eed af te
leggen, dat hij niet meer tot de bevniste vrouw zal terugkeeren, of trachten met
haar in het geheim vleeschelijke gemeenschap uit te oefenen. De oilalawal spreekt
alsdan eenige verwenschingen uit, onder het aanroepen van den Upulero als getuige
en schiet om de aandacht van XJpulero op deze zaak te vestigen een geweer, vroeger een
pijl afin de lucht, in de richtmg van de zon. Voorts neemt hij van den man en van de
vrouw een wulut of armband van schelpen en een glaskoraal, stampt beide in
hunne tegenwoordigheid fijn, vermengt het verkregen poeder met elkander en strooit
het uit naar de vier hemelstreken zeggende, «haral, kiprol, rasyel, warakol, nomala
wulut niai,» d. i. Gij zuiden, oosten, noorden en westen neemt gij (allen tot ge-
tuige) dezen armband. De man begeeft zich alsdan naar de woning der vrouw om
zijne bezittingen te halen en van dien tijd af is de scheiding voor het oog dar
negarigenooten bevestigd.
De eerste teekenen van zwangerschap, leaple, waargenomen zijnde, is het ver-
boden, lulul, dat de vrouw lijnwaden weeft, mokelkela, dat zij matten vervaardigt,
mojapjap en vleesch van geslachte dieren, ook van den buidelrat, motol of
visch met een kleinen bek nuttigt Zij mag overal zelfs langs de graven, gaan,
doch niet als getuige, in welke zaak ook, optreden. Als zij de eerste maal
zwanger wordt, is de man verplicht een varken te slachten en door een der des-
kundigen, rehere, te doen waarzeggen, putorala. Het hart, lerai, van het varken,
wawi, wordt alsdan geraadpleegd, takar rehere wawi. Ziet men bij het opensnijden
daarvan een ader met eene verdikking, dan zal de vrouw een jongen krijgen, in het
omgekeerd geval een meisje. Wanneer bij het opensnijden van het hart andere kwade
voorteekenen opgemerkt worden, dan wordt een kip geslacht om de ader, uriMol,
vlak bij het hart te raadplegen, hiwi rehema. Bij ramlul peleker of epithymie, kan
DB BABABrARCflIPEL. 353
eene zwangere vrouw alles eten wat zij wil. Wanneer eene vrouw een kind verlangt,
dan roept zij de tosschenkomst in van een der mannen, die veel kinderen heeft, om
den Upulero te bidden. Haar echtgenoot brengt tot dat einde vijftig of zestig oude
en jonge kalapa bijeen, terwijl zij een pop maakt van rood katoen van de lengte
van een halven meter. Op den afgesproken dag komt de bedoelde man in het huis
d^ vrouw, laat haar naast haren echtgenoot zitten en legt v6ór hen neder een bord
met sirih-pinang en een jonge kalapavmcht. De vrouw houdt de pop in handen, als
wilde zij haar zoogen. De kalapa wordt opengemaakt en met het water zoowel man
als vrouw besprenkeld. Daarna neemt hij een kip en houdt de pooten daarvan tegen
het hoofd der vrouw zeggende, «Upulero ou, mole minüe tiwi murumlië, meUamlië
oimioromiori ngereri ngQwahaje oimioromiori, murumlië mekiamliê lalimu ramle
ngolime ngorië,» d. w, z. O Upulero maak gebruik van de kip, laat vallen, laat
nederdalen een mensch, ik verzoek u, ik smeek u, een mensch laat vallen, laat
nederdalen in mijne handen en op mijnen schoot. Voorts vraagt hij aan de
vrouw^ «unu mootian nai,» d. L Is het kind gekomen, de vrouw antwoordt, cjei
tian nai lememen tela tutliol,» d. w. z. Ja het zuigt reeds. Daarop doet hij de
pooten der kip op het hoofd der man rusten en prevelt eenige formulieren. Vervol-
gens wordt de kip met één s\s^ tegen een der hmspalen doodgemaakt, om den
ader bij het hart te raadplegen. Hetz^ de raadpleging gunstig of ongunstig uitvalt, de
kip wordt op het bord met de sirih-pinang en eenig katjang op de offerplaats boven in het
huis gebracht. Daarna laat men in de negari kennisgeven, dat de vrouw bevallen is en
komen de negarigenooten haar geluk wenschen, en krijgt elk ten teeken een der
verzamelde droge kalapa. Na hun vertrek gaat de man een schommelwieg, heliail
lolo, bij een der buren leenen. De vrouw legt de hierboven bedoelde pop er in en
behandelt haar als een pasgeboren kind zeven dagen achtereen. Natuurlijke abortus
komt zelden voor, eveneens gevallen van doodgeboren kinderen. Om abortus, lete,
te veroorzaken, drinkt de vrouw Spaansche peper in arak getrokken, terwijl de man,
die met haar vleeschelijke gemeenschap gehad heeft, dagelijks in huis of in het
bosch , langzaam op haren onderbuik trapt, om de vrucht te verwijderen. Kunstmatige
abortus wordt veroorzaakt, wanneer de vrouw geen overlast van kinderen wil hebben
en geregeld den coïtus wil uitoefenen. Gedurende de zwangerschap is dit laatste ver-
boden. Polydactylen, ojetatawolem , komen meermalen voor. Aan blanke kinderen,
tuwa wuwurol, geven de ouders de voorkeur. Na de eerste bevalling veranderen de
ouders hunne namen, als Bahajana umlee — vader en Rahajana rile — moeder
van Bahajana. Ouders verlangen vele kinderen.
Gedurende de zwangerschap spreekt de zwangere of haar man met twee oude
vrouwen af, om bij de verlossing, daunu, behulpzaam te zijn. Als het oogenblik gekomen
is, wordt de buik en de rug der vrouw met kalapamelk bestreken en gaat zij
23
354' DE BABAR-ARCHÏPEL.
met wijd uitgestrekte beenen knielen, terwijl zij een touw, dat aan een der huis-
hsüken is vastgemaakt, houdt, om meerder kracht bij den partus te kunnen aan-
wenden. Een der vrouwen bestrijkt de buik onafgebroken met kalapamelk, de andere
den rug, totdat het kind ter wereld komt. Door masseeren wordt zoo noodig vooraf
de verkeerde ligging der vrucht hersteld. Op Dawaloor is dit het werk van den man.
Andere vrouwen bevallen in den tuin of aan het strand, terwijl zij behoefte doen,
zonder eenige hulp, het kind wordt alsdan opgenomen, gereinigd en door de moeder,
na eerst gebaad te hebben, naar huis gedragen. De man is in zulk een geval ver-
plicht de vrouw bij te staan en op te passen. Na de geboorte wordt het kind door
süblatie door den vader erkend en slaat hij drie keeren hard op den vloer, om te
voorkomen dat het kind stuipen, tokalolte, krijgt, voorts wordt het kind met lauw
water gewasschen, reitiri, en de navel, ooro, met een scherpe bambu, puliei, afge-
sneden, de wond wordt met een pap van fijngestampte en warmgemaakte sirih-vruchten
gedekt De moeder is verplicht zes dagen met haar achterdeel vlak bij het vuur
te liggen, lajo koja larai, en den zevenden dag met hare schaamdeelen, zoodat het
haar der pubes van wege de hitte zelfs verschroeit, om zooals het heet, het zwarte
bloed, raol, te doen verdwijnen. De placenta, anleiol of walië, wordt in een mandje,
porampei, met keukenasch, uwiëi, vermengd, bewaard en door zeven vrouwen, elk
met een parang gewapend, in een Gitrus hystrixboom opgehangen. De vrouwen gaan
gewapend om de booze geesten te intimideeren, opdat zij niet bij de placenta komen
en dusdoende het kind ziek maken. Óp Dawaloor moeten deze vrouwen , wanneer het kind
een jongen is, een schaamgordel, wanneer het een meisje is, een sarong op den
schouder dragen. De niavelstreng, orië, afgevallen zijnde, wordt deze in een doosje
van kolibladen bumen het huis bewaard. Op Dawaloor hangt men dit doosje boven
de wieg. Op den dag, dat de navel afgesneden wordt, krijgt het kind een naam , ge-
woonlijk dien van een der voorouders. Een der zoogende vrouwen legt haren tepel in
de nabijheid van den mond van het kind, terwijl de andere vrouwen- het kind toe-
spreken bijvoorbeeld «mepia Paruti, (de naam) namtutu» d. w. z. wil Parut zuigen.
Zuigt het kind terstond, dan behoudt het den naam, zoo niet, dan wordt dé hande-
ling herhaald. Van drie tot vijf dagen wordt het kind door eene andere vrouw
gezoogd. Na den tienden dag, als de moeder hersteld is, komen de nejgarigenooten
geschenken medebrengende, in het kraamhuis feestvieren, rekamlia lohioL Een der
vrouwen neemt een stuk brandend hout en brengt dit naar beneden, terwijl een paar
mannen het kind opnemen, in een 'Meed, lirol, wikkelen en aan de verzamelde
negarigenooten vertoonen. De vrouwen worden vervolgens op sirih-pinang, de mannen
op sagero onthaald. Is het pasgeboren Mnd huUerig, owonoi lehalil, dan werpt men
's nachts eenige spijzen buiten het huis, omdat men veronderstelt dat een booze
geest oiatawel onder het huis spookt. Misvormde kinderen worden door de ouders bij
de geboorte gedood. Het kind moet eiken dag gebaad en daarna met kamirivet of
D£ BABAIfr-ARGHIP£L. 355'
olie van de Aleurites triloba, gemasseerd worden. Wanneer een kind een maand oud.
is, mag het eerst buitenshuis gebracht worden of den grond betreden. Een zoogende
vrouw mag geen visch, varkensvleesch of kamiri, muei, eten. Evènzoo het Mnd,
dat eerst begint te eten wanneer het kruipen, janemko, of zitten, legahiö, kan.'
Het voedsel bestaat uit zachtgekookte, uniwir molulur, roóde rijst. De eerste tanden,
die uitvallen, worden door het kind in de stookplaats gelegd, zeggende, «Upulero
momale lileherol molee liletawawalol moi,» d. w. z. TJpulero neem de slechte tanden
en geef mij betere terug. Tweelingen, unruru, worden niet gewenscht, meestal wordt
een hunner aan een ander negarigenoot afgestaan. De opvoeding der kinderen, loho
unoon, is zeer primitief, de jongens volgen den vader in het bosch, de meisjes
blijven bij de moeder weven, planten, koken, enz. Lieden, die geene kinderen hebben,
vragen van de betrokkene ouders een zuigeling om deze op te kweeken. Volwassen'
zijnde, mBg het kind naar de ouders terugkeeren.
Wanneer een kind ongesteld is, neemt men de wortels, aiwijaa, van den habiplol-
boom, kauwt deze en besmeert daarmede den buik van het kind« Is het kind koortsig,
dan laat men het baden in water waarin tien tot twintig kamiripitten, als middel'
van verkoeling naar men meent, vooraf gelegen hebben* Duurt de ongesteldhei4
eenige dagen langer, dan moet men tooveren, lolera, om de oorzaak der ziekte te
weten te komen en wel of de Upulero, de oimohomi, afgestorvenen, of een oiatawel
suwanggi het Mnd ziek gemaakt hebben. Is dit bekend, dan wordt er een varken,
dat tot zoenoffer bestemd is, gevangen. Vooraf vlecht men een mandje van kalapa-
bladen, luhurol, de eetplaats van den Upulero en hangt deze in het huis, neenit
vervolgens een tak van den leriëiboom van vier meter lengte en maakt vóór het'
huis een gat gereed, om de leriëitak er in te planten. De oilalawal of huisvader
laat alsdan het varken vastbinden en snijdt daarna het linkeroor van het varken af,*
neemt het bloed en bestrijkt daarmede de luhurol, waarin tevens gelgktijdig door
hem een sirih-vrucht, een pinangnoot en zeven katjangkorrels gelegd worden, onder
het; prevelen van ziekte afwerende incantatiên. Daarna wordt het varken doodgestoken
en het haar, met uitzondering van dat aan den staart, afgeschoren. Van den neus
van het varken wordt tot aan den staart een stuk vel met vet afgestroopt ongeveer
0.05 meter breed, bawalaiwul genaamd, en van elk der pooten een reep van 0.02
meter. Daarna wordt het varken opengesneden en raadpleegt de oilalawal of een der
deskundige oudsten het hart, leriol; vindt men hier knobbels, dan bestaat er gevaar,
is de leriol glad dan zal het kind niet sterven. Het varkensvleesch wordt alsdan
gekookt en neemt de oilalawal een stukje van het vleesch, het hart, de lever, de
tong en legt deze met de bawalaiwul en de vier stukken van de poöten afkomstig
op een rijstwan, snijdt het vleesch in stukken en steekt dit in stokjes of
pennen van bambu, bij wijze van sësate, welke wawatliamar heet; men maakt verder
356 Wfi BABAR-ARCmPEL.
van lalapabladen een eetplaats lewiëi genaamd, yoor den Lomorlol, den geest der aarde
en geeft hem van dit vleesch, zoomede eenig katjang, een en ander met taak be-
goten, te eten. Vier stokjes met yleesch en de bawalaiwul worden door den oilalawal
met eenige reepen rauw varkensvet, wawmina, met rijst en sagero op den lohorol,
voor den üpulero geplaatst. Het resteerend yleesch, zoomede de aan Lomorlol ge-
brachte offers worden yerzameld, tot een pak, japatutu, gemaakt en onder de
lohurol onder het prevelen van eenige gebeden tot den Lomorlol geofferd. Daarna
worden de lohurol en de japatutu naar buiten gebracht en op de takken der leriêi,
die in dien tusschentijd in den grond geplant is, opgehangen, de luhurol boven en
de japatutu beneden. Het overige gedeelte van het varken wordt toebereid en door
de negarigenooten opgegeten. De schedel, beenderen en onderkaak van het varken
worden ook op den leriëi gehangen. Wil men daarna van de Upulero iets anders
afsmeeken, dan neemt men de leriêi met hebeen daarbij behoort en plant deze
buiten de negari, gewoonlijk onder een Artocarpus incisa.
Hebben volgens de toovermiddelen de afgestorvenen, oimohomi of matemeli, het
Und ziek gemaakt, dan bereidt de huisvader, oilalawal, de voor hen benoodigde
spijzen, rola oimohiët. In de eerste plaats wordt katjang, laururu, in water gekookt,
daarna fijngestampt en zeven balletjes, teeprurum, gemaakt, welke in een kring aan
den rand der lewiëi, de van kalapabladen vervaardigde eetplaats van den oimohomi
gelegd wordt. Voorts neemt hij een kuiken, tiwiëi, plukt eenige kopvederen af en
legt deze in het midden der teeprurum op den lewiëi ; dit gedaan hebbende , prevelt
hij zijne gebeden, neemt het kuiken, slaat den kop tegen een stuk hout, zoodat de
dood er op volgt, roostert dit daarna op het vuur, maakt links en rechts van de
borst eene insnijdmg om de ader bij het hart te raadplegen, neemt vervolgens de
twee vlerken liriweliol, de twee pooten orlioto, de kop uhool, het hart leriol, de
lever uhuliol en een stukje van de borst urlool, en legt deze met eenig bloed al-
weder in het midden der teeprurum, plaatst de lewiëi op de tatumbuh of bergplaats
der Heederen van het kind en prevelt opnieuw. Dit afgeloopen zijnde wordt de lewiëi
hoog boven op den zolder bewaard en het resteerende van het kuiken op het dak
geworpen.
Wanneer een oiatawel het kind ziek gemaakt heeft, dan maakt de oilalawid
spijzen voor den boozen geest gereed. Tot dat einde slacht hij eerst een varken en
begeeft zich daarna met een paar helpers buiten de negari onder een groeten boom ,
wokiorai, Mcus altimeraloo Exb., met zich medenemende een jong varken, een bord
met rijst en sirih-pinang, een bambu met sagero en zeven stukken koholo, grof
rood katoen. Onder den boom planten zij een paar stijlen met een dwarshouterop,
om het rood katoen er op te hangen, nemen vervolgens een tweede stuk hout
DB BABAB-ABCHIPEL. 357
waarin zeven inkervingen gemaakt zijn, om daarop zeven op eene bijzondere wijze
gereedgemaakte of gevouwen wokiorai bladeren te leggen, snijdt zeven stukjes van
het linkeroor van het varken af en plaatst deze met eenig hjst en sirih-pinang op
elk der bladen en bevochtigt deze met sagero, voorts slacht hij het varken, slaat
den kop en pooten ineens af en raadpleegt de ingewanden. Het varken wordt alsdan
op het vuur gebraden. Vervolgens neemt de oilalawal een stuk van het vleesch, het
hart, de lever ^ de lippen, den neus, zoomede de hoeven der achterpooten snijdt deze
in zeer kleine stukjes en legt die op de hiervoren bedoelde bladeren; dit gedaan
hebbende bidt hij alweder in het belang van het kind. Daarna wordt het resteerend
varkensvleesch door hem en zijne helpers opgegeten. Naar huis koerende plukt hij
een blad van de wokioraiboom en brengt dit met de zeven koholo naar huis, na
eerst cou» geroepen te hebben om de oiatawel te waarschuwen het zoenoffer te komen
nuttigen. Het blad vertegenwoordigt de ziel van het kind of liever de ziel, temear,
van het kind zit in het blad, welke hij tegen spijzen van den boozen geest heeft
ingeruild. Vóór het huis komende roept hij «owonori lamoikiai itiël» of is het kind
— de ziel — gekomen of niet, een der vrouwen antwoordt, «o, lamoikiai itiël lake-
tela tutliol,» d. i. ja het is gekomen en zuigt reeds. Het huis binnentredende drukt
hij het medegebrachte blad op het voorhoofd en op de borst van den kleine en be-
waart het blad in zijn sinhkoker vijf of zes dagen lang.
De oorzaak van ziekte bij volwassenen is gelijk aan die der kinderen en worden
om beterschap te bewerkstelligen dezelfde offers aan den Upulero, lomorlol, oimo-
homi en oiatawel gebracht Bij gewone koortsen, larie, gaat men bg het vuur liggen;
hij bloedafgang, lakiai raol, gebruikt men de bladeren van eenige Jambosa soorten,
terwijl bij hoofdpijn, ohuntol, men het voorhoofd met fijngestampte gemberwortel,
loM, bedekt Bij algemeene koorts of catarrhale aandoeningen tijdens de kentering
van den moeson is men gewoon deze uit de negari te verdrijven, tutmi totolol, door
een prauw, aiël laree, uit te rusten en die in de open zee aan stroom en wind
prijs te geven. In deze prauw, die eene lengte van drie en eene breedte van een
meter heeft, die tevens van riemen en zeiltuig voorzien is, worden houten beelden,
mannen en vrouwen voorstellende, en allerlei ongekookte spijzen, als malindju,
pitten van den Gnetum gnemon, voorts djagong, rijst, sirih-pinang en sagero ge-
plaatst In de prauw worden ook gelegd een bak met keukenasch uit elk huis
afkomstig en een bak waarin de zieken gespogen hebben. Zware zieken, tulwewerekai,
worden door de familie , mialiwial of oholoi , geholpen en is men ook gewoon deze , na ge-
tooverd te hebben, naar eene andere woning over te brengen. De variolae turol zgn
op deze eilanden niet bekend. Lepralijders, lialolo, worden niet zelden aangetroffen
en men beschouwt deze ziekte als een straf van den Upulero. Syphilis is niet be-
kend. Epilepsie, die nog al voorkomt, wordt genezen door het aangezicht der patiënten
J358 DE BABAB-ABOHEPEL.
mèt böomtayes te slaan en deze, wanneer verondersteld wordt dat de booze geest in
een der bladeren is gevaren, daarna weg te werpen. Eene soort aderlating, rölomi taleraol ,
met behulp van een karbouwenhoom, heeft ook plaats, wanneer men overlast heeft van
verstijving der ledematen. Booze lieden, die daarin ervaren zijn, kunnen hunne negari-
genootön door betoovering ziek maken. Men vervaardigt daartoe een menschenbeeld van
een koliblad en snijdt onder verwenschingen voor den betrokken persoon , het hoofd daar-
van af, doet het hoofd in een ei en verbrandt dit met een weinig was. Anderen nemen ook
speciale wortelsoorten , aiwijaa, en begraven deze des nachts onder het uitspreken van
tooverformulieren onder de trap van het hnis, waarin de bedoelde persoon woont. Heeft
een meisje een jongeling bedrogen en hare liefde opgezegd, dan wreekt hij zich door een
stukje van haar haar, of een weinig van de door haar weggeworpene sirih-pruim in
een pinangboom te bewaren. Mocht zij later met een ander man kinderen krijgen,
dan zullen deze sterven, afvallen gelijk de pinangbladeren.
Bij het overlijden van een nog zuigend kind is het verboden de gewoonten bij
sterfgevallen van oude lieden te volgen, vooral wanneer het kind een eersteling is.
Zulk een kind wordt eenvoudig in een doos, lilarlei, van sagu- en kolibladen gelegd
met een jonge kalapa, een bambugeleding van 0.2 meter lengte met moedermelk
gevuld en onder het huis ter diepte van een meter in den grond begraven. Op het
graf wordt een steen en een tak van een boom geplaatst, waarop de moeder en
vader een maand achtereen dagelijks moedermelk, zoete sagero of tuak en jonge
(^jagong in een kalapadop voor het kind nederleggen. Vóór de begrafenis neemt
echter een der oudsten uit den aruluel, de rijstkoker, die een ieder bij zich draagt,
eenige korrels rijst om de geesten te raadplegen, wie het kind heeft doodgemaakt
De rijstkorrels voor zich naar boven en naar beneden en op de lilarlei werpende,
spreekt hij «o umouwe mooie uniwiërit pomoo j^jaaoimohittuwulialowo,pomoomioi-
liër pomoo mioiliëlalul rela repelepe lioowo relaliokioowo;» d. w. z. Eind eet, de
rijst die gepeld is, hebben de afgestorvenen u gedood, u geslagen, beweeg u dwi
want wij gaan u bewaren, wij gaan u begraven. Beweegt de lilarlei zich dan hebben
de voorouders den dood veroorzaakt. Dezelfde vraag wordt gedaan of een oiatawel
of suwanggi het gedood heeft en wanneer de lilarlei zich niet beweegt dan is het
de wil van den TJpulero dat het kind gestorven is. Beweegt de doos echter bij de laatste
vraag, dan wordt nader onderzocht welke suwanggi den dood heeft veroorzaakt. Als men
hiervan zeker is, wordt hij met zijne volwassene bloedverwanten doodgeknuppeld. Na de
begrafenis worden de bezoekers op djagong en droge visch onthaald. Sterft een volwassen
persoon dan worden er een onbepaald aantal geweerschoten gelost en door de vrouwen een
groot gehuil, watotnihini, aangeheven of misbaar gemaakt, om de temear tot bezinning te
brengen, zoomede de natneana of natkoa gezongen, opdat alle familieleden en negarige-
nooten komen zullen, ieder een levend varken, een geit of een stuk rood kato^ en een
jwmi.
DE BABAB-A3CHIPEL. 359
sohaamgordel medebrengende. Als deze bijeen zijn worden tien tot twintig lie(^v, aan
wie een levend varken gegeven wordt, naar het bosch gezonden, om ee^ étak hout
voor de lijkkist te halen. Het lijk wordt alsdan gebaad en het haar met kalapamelk
bestreken, verder gekleed, de mannen met een nieuwen sohaamgordel, de vrouwen
.met een korte sarong, daarna kauwt de man of de vrouw eenig sirih en doet deze
met tabak in den mond, om de ooren worden twee gouden lorlora, in den mond
twee, op de oogen twee en onder het hoofd een gouden bord gelegd, verder worden
zes ivoren armbanden om elk der armen gestoken. Dit afgeloopen zijnde wordt het
lyk in grof rood katoen gewikkeld en met vischlijnen vastgebonden. Voordat het lijk
gekist wordt, legt men er bovenop nog een kam van bambu, ulor genaamd. Als
de Mst, die den vorm eener prauw heeft, gereed is, wordt het lijk er in gedaan
en alweder met grof rood katoen omwikkeld. Daarna staat de oilalawal op,
neemt eenig rijst uit de aruluel en onderzoekt op de hiervoren beschreven wijze
wie den persoon heeft gedood. Vervolgens wordt de kist door vier personen gedragen
en nadat de oilalawal rijst op de kist gestrooid heeft, vraagt hij den doode af, waar
deze wensoht begraven te worden, nedergelegd op een rots, wahiö, aan het strand,
of begraven in zijn tuin, permoote, of op de gewone begraafplaats, rahaliawal, of
in de negari, pelear, of in het zand aan 't strand, iliawle. Maakt het 1^'k eenige
beweging op een dezer vragen, hetgeen door de dragers geconstateerd moet worden,
dan wordt zijn wil opgevolgd, zoo niet dan heeft de begrafenis overeenkomstig het
verlangen der bloedverwanten plaats. Moet het lijk m den grond begraven worden,
dan wordt een kuil gemaakt van een en halven meter diepte, waarin de kist neder-
gelegd wordt. Door de bloedverwanten en negarigenooten worden uit het sterfhuis
medegebracht een riem wetiöi, en een watersohepper rarawe, een piek, pijl en boog,
Éianden met malindju, Gnetum gnemon vruchten, djagong, kalapa, kanari, Cana-
rium commune, katjang, Phaseolussoorten, een sirihkoker met toebehooren en twee
ledige manden, welke artikelen te zamen met de kist in den grond begraven wor-
den. Bij het verlaten van het sterfhuis worden alweder geweerschoten gelost en zijn de
achterblijvende huisgenooten verplicht keukenasch naar buiten te werpen — dit geschiedt
trouwens ook in elk huis, waar langs het lijk voorbij gaat — zoomede zeven ledige
manden, een aarden pot, een rijstlepel van schelpen, een mand met Arachis hypo-
gaea, een oude sohaamgordel, voorts de mat en het kussen van den overledene,
een en ander gesneden, m stukken geslagen en vernield. Daarna wordt water ge-
haald, opdat al degenen, die van het graf terugkeeren, hunne handen wasschen
kunnen. Na de begrafenis mogen geene treurliederen gezongen , of in het sterfhuis
geweend worden. Op het graf, dat met steenen belegd wordt, worden vier staken
met dwarsleggers geplaatst, waarop een stuk rood grof katoen als een verhemelte
vastgebonden wordt Aan een der staken wordt alsdan een stuk rotan, lotlol, met
het. benedengedeelte vastgebonden, terwijl het bovengedeelte door de bij het graf
360
DB BABAB-ARCHIPEL.
aanwezige negarigenooten vastgehouden wordt. De rotan uitgestrekt zijnde, plaatst
de oilalawal zich er voor en onder het tellen yan een tot zeven snijdt hij met den
parang in één slag den rotan in tweeën, het bovengedeelte wordt door een der
bloedverwanten naar het sterfhuis gebracht, als een symbool, dat alle betrekking
met den afgestorvene verbroken is en hij tot de bloedverwanten in de lanit behoort
Wordt de kist niet begraven dan wordt deze op vier staken gezet, doch evenals bg
de begrafenis moet het lijk met het hoofd ten oosten liggen. De riem, de schepper,
piek, pijl en boog worden op de kist gelegd; de overige medegebrachte goederen
aan de staken vastgemaakt. Na de begrafenis mag niemand naar zijne woning
terugkeeren, voor en aleer hij zijne handen in het sterfhuis gewasschen en eenieder
eenig tuak en gedroogde visch genuttigd heeft. Gedurende dezen maaltijd wordt
onder de negarigenooten door de oudste vrouw van het sterfhuis uitdeeling gehouden
van katjang en malindju-vruchten , te dien einde moeten alle vrouwen uit de negari
een rijstwan voor het sterfhuis nederleggen.
Op den tweeden of derden dag na de begrafenis gaan de bloedverwanten naar
het graf of naar het staketsel, de para-para, waarop de kist ligt en planten daar den
tak van een boom, waarop een kalapadop wordt geplaatst met tuak en gekookte
katjang, opdat de doode daarvan iets zou nuttigen. Op den zesden dag verzamelen
de negarigenooten in het sterfhuis om de ziel, temear, te eten te geven, temeariol
nonaL Tot dat einde worden bij de kookplaats gelegd een gekookt ei, eenig rijst,
tuak en een sirih-doos met toebehooren. Dit gedaan hebbende verlaten zij het huis
en begeven zich naar een der tuinen van den overledene, opdat de ziel vrij kan
komen eten. Uit het sterfhuis gaande, worden de negarigenooten door vier prachtig
uitgedoste vrouwen vergezeld, die het hoofd met een snikir bedekt hebbende in
weeUagenden toon den overledene roepen. In den tuin komende plaatsen zij zich onder
een ontschorsten kalapaboom, huilende en den overledene roepende om in zijn huis
te gaan eten. In den tuin worden varkens geslacht en de negarigenooten op spijs
en drank onthaald. Na de verdeeling van katjangkorrels , malindju- en kamiripitten
aan elk der aanwezenden, keeren zij naar hunne woningen, de huisgenooten met de
vier hiervoren bedoelde vrouwen echter naar het sterfhuis terug. Merkt men na een
nauwkeurig onderzoek, dat er aan de achtergelaten spijzen iets ontbreekt, of merkt
men een voetstap op de kookplaats, dan is dit een teeken dat de overledene tevreden
is. Den zevenden dag begeven zich twee mannelijke bloedverwanten naar den tuin
van den overledene en kappen daar van alle soort boomen twee, als aandeel van
den doode, nemen vervolgens een tros pinang en een tros pisang naar het sterfhuis
mede en hangen deze op een staak, daarbij nog leggende een bord met gekookte katjang
tot balletjes gekneed, een gepoften visch, met sirih-pinang en eenig tuak. In het
midden der staak bindt men opnieuw een stuk rotan, dat alweder aan het andere
DE BABAB-ABCHIPEL. 361
einde door de negarigenooten vastgehouden wordt De vier hiervoren bedoelde vrou-
wen huilen en roepen den doode opnieuw. Een der oilalawal, die eenige kruiden
gekauwd heeft om scherp te kunnen zien, staat met een parang gereed om waar te
nemen, of de ziel van den overledene het eene einde der rotan vasthoudt. Is dit
het geval, dan snijdt hij na van een tot zeven geteld te hebben, de rotan opnieuw
in tweeën en wordt het door de negarigenooten vastgehouden gedeelte in het sterfhuis
bewaard. Den volgenden morgen wordt de staak voor het huis omvei^eworpen en
de daarop geplaatste spijzen door de varkens genuttigd. De pinangtros wordt buiten
de negari gebracht en onder het huis schoon geveegd. Lieden die op eene andere
wijze sterven, als drenkelingen of personen die doodgeschoten worden, van een boom
vallen of door dieren doodgebeten zijn, worden als oimoheex, lieden die op onge-
wone wijze den dood vinden, begraven, omdat hunne zielen ten spgze van den
geest des oorlogs, Rarawoliai, strekken moeten. Deze geest woont in de maan,
wolol, en is de oorzaak van den dood, doordien hij de zielen dezer lieden door een
zijner zeven afgezanten, opiahi woihi, doet opvatten en bij hem brengen, hetgeen
nu en dan gelukt De lijken blijven ongekleed en mogen niet in huizen worden
tentoongesteld, noch door kinderen gezien, de ten hunnen behoeve gems^üde stellages
moeten scheef staan en het lijk slechts met een rood stuk lijnwaad worden bedekt.
Voorts plaatst men om de stellages zeven goed vastgebonden varkens, utiei, een
hond en een Mp, die aan zeven korte staken bevestigd worden. De bloedverwanten
kiezen voor deze plechtigheid zeven vrouwen en een man, die den TJpulero moeten
aanroepen. De vrouwen, die op een rij voor de stellï^e achter elkander komen te
staan, ieder met een klokje, ilil, gaan om het staketsel, de handen op elkanders
schouders leggende, zeven malen rond en voor elk varken of het gezicht van den
doode komende, wordt de klok geluid. Dit afgeloopen zijnde, roept de man de hulp
van den TJpulero in voor de ziel van den overledene. Daarna worden de varkens,
de hond en de kip met stukken hout doodgeknuppeld. Vervolgens wordt de stellage
door vier mannen opgenomen en naar de plaats oimoherot gebracht, alwaar het lijk
op den grond wordt neergelegd. De doodgeknuppelde varkens worden slechts nu en
dan door de lieden, die de begrafenisplechtigheid bijgewoond hebben, gegeten. Het
grootste gedeelte laat men achter uit vrees van ongelukkig te zullen worden, omdat
de geesten dezer dieren aan den doode behooren en hem overal volgen.
Wanneer door den oilalawal verondersteld wordt, dat het vleesch der lijken zijner
familieleden verteerd is, viert hij gewoonlijk gedurende den oostmoeson het
feest rewute oimohi, of larapka ojuhu, dat is het verzamelen der schedels om deze
naar eene andere plaats over te brengen. Den vorigen dag laat de oilalawal buiten
de negari eene lange bale-bale, paarol, maken, waarop eerst matten en daarna als
necysia, allerlei eetwaren in manden, als katjang, kanaripitten, djï^ong en malindju-
362 DS BABAR-ABCHIPKLb
pitten, nedergelegd worden. Den volgenden dag gaan de familieleden ook door vrienden
vergezeld met schoppen en andere werktuigen om de graven pp te delven, de vrien-
den meer bepaald met het doel om van een iliië de epistropheus machtig te kunnen
worden, vooral van een dergenen die in aanzien overleden is, om zijne eigenschappen
en hoedanigheden te verkrijgen. De verzamelde schedels der bloedverwanten worden
alsdan naar het strand gebracht, met zeewater schoon gewasschen, vervolgens in
manden bewaard en naar het huis van den oilalawal gebracht, alwaar de vrouwe-
lijke huisgenooten schotels in gereedheid hebben gebracht, om deze er op te plaatsen.
Op een rij staande worden voor deze schedels borden met gekookte ka^ang, tee
prurum, droge visch, ele meahi, met eenig tuak en op een ander bord sirih-pinang
neergezet. De oilalawal noodigt hen verder uit iets daarvan te nuttigen. Dit gedaan
zijnde, komen de vrouweUjke bloedverwanten elk met een basta of koholo om den
hals, om het bord met den schedel op te nemen en weg te brengen naar lülol een
grot op een der bergen. De vrouwen , die met de koholo als saleïidang loopen , heeten
oipeaha lalar ojuhot. Zij worden slechts door enkele lieden gevolgd. Elke vrouw
draagt een schedeL Na de schedels neergelegd te hebben, keeren zij naar huis terug,
ieder een boomtak van de plaats als aandenken medenemende en in de negari
roepende, «ue meei, ku, ku, ku, ku, ku.> Op dat geroep stroomen de negarigenooten
bijeen, ieder om een blad van de medegebrachte takken deelachtig te worden, ten
einde door dé geesten der overledenen geholpen te worden. De paarol wordt alsdan
vernield en de verzamelde spijzen ginds en her ter eere der afgestorvenen verstrooid.
Op Dawaloor worden de lijken niet begraven, maar gekist en met Ignwaad omwikkeld
in grotten bewaard. Het Üjk van een arme wordt dadelijk weggebracht, dat der aan-
zienlijken wordt op een stellage aan het strand vier è. vijf moesons gelaten en daarna
de beenderen in een der kalkgrotten geborgen. Het lijk wordt in een liggende hou-
ding in de kist gelegd met de noodige gekookte en rauwe spijzen, gereedschappen
en wapenen, zoowel bij mannen als vrouwen. Sterft iemand in de negari, dan wordt
terstond een bambu van dertig è, veertig meter, waaraan een stuk wit Ujnwaad of
chits vastgemaakt wordt, voor het huis geplant en later naar het strand of de grot
overgebracht. De bewoners der huizen, waar langs een lijk gedragen wordt , zijn ver-
plicht als teeken van droefheid een weinig van hun haar af te snijden en dit
buitenshuis te werpen. De lieden, die naar het strand, of de grot medegegaan zijn of
de begrafenisplechtiglieid hebben bijgewoond, moeten van de begraa^laats steenen
of stukken hout medebrengen en die onder het sterfhuis leggen. Volgens eene
traditie stierven er in vroegeren tijd de menschen niet, maar verwisselden slechts
van huid gelijk de slangen. Eene oude vrouw, die haar huid afgelegd had, werd door
haar ouden man verjaagd. Zij legde haar nieuwe huid weder af en van dien tijd
dagteekende de tegenwoordige wijze van sterven.
XXXIV.
iJlz.362.
DE BABAB-ABCHIPEL. 363
Het is op Babar niet gebruikelijk, dat alle familieleden teekenen van rouw dragen.
Na den dood van den man of van de vrouw, ook wel van kinderen is de vrouw of man,
en zijn evenzeer de ouders verplicht te rouwen in de taal des lands aluli genaamd. De man
of vader is alsdan verplicht zijn hoofdhaar geheel af te scheren, terwijl de vrouw
of moeder tot aan de eerstkomende nieuwe maan genoodzaakt wordt het haar niet
te kammen of te wasschen en haar hoofd met een omslagdoek, rohor, te bedekken.
Ka de verschijning der nieuwe maan begeven zich de rouwdragenden naar zee, om zich
aldaar te baden, van welk oogenblik, zooals beschouwd wordt, de rouw heeft opge-
houden. Gedurende dien tijd mogen in de negari geene feesten worden gevierd , noch mag
er gezongen worden. De overtreder betaalt alsdan ten behoeve van den rouwdragende
een koholo. Wordt dit niet gedaan, dan heeft de rouwdragende het recht een of twee
zijner dieren te dooden. In het sterfhuis mag tevens, zoolang als de rouwtijd duurt
geen rumoer gemaakt of hard gesproken en gelachen worden. Op Dawaloor zijn de
bloedverwanten, zoowel mannen als vrouwen, verplicht het haar af te snijden.
Na den dood van den man, die tevens oilalawal, huisvader of hoofd des huis-
gezins is, vervangt de vrouwhem,ofingevalhij weduwnaar was, zijn oudste ongehuwde
zoon of dochter m deze functie. Uit dien hoofde worden de achtergelatene goederen
en eigendommen, nokerkema, niet verdeeld. De opvolgende oilalawal zorgt, dat alles
bij elkander blijft. De overige familieleden kunnen daarover met toestemming van
den oilalawal beschikken. De bezittingen door de zonen door arbeid verkregen moeten
strekken, om de bezittingen van den vader te vermeerderen. Eenmaal gehuwd zijnde
hebben zij daarop geen aanspraak meer en moeten zij zelfs de kleederen en sieraden,
die zij bij het huwelijk gebruikt hebben, teruggeven. Met vergunning van den
oilalawal kunnen zij echter nu en dan de in de tuinen huns vaders aanwezige
vruchten plukken. De overige familieleden mogen kleedingstukken en sieraden tijdelijk
leenen, maar zijn verplicht deze aan den oilalawal weder behoorlijk terug te geven.
De bevolking dezer eilanden is verzot op dans en zang. Elke negari heeft echter
eene eigene wijze van uitvoering, die door andere negariën niet mag worden na-
gevolgd. De dans der mannen heet reka. De rondedans van mannen en vrouwen
ook in twee rijen, vis k vis, met handen op de schouders, waarbij de beenen voor-
en achteruit geschoven worden, onder begeleiding van zang en tiva of tibele, de
lievelingsdans der bevolking, heet raheiki lelaana. Ook danst men de tapra, de
Tanembarsche tabar. De krijgsdans, tjakalele, heet raiakir. Te Letwurung heeft men
nog de reloi, een dans met uitgestrekte armen en zachte beweging der voeten en
de rehel, waarbij de armen glad neerhangen en de beenen slechts in beweging
gebracht worden. Bij huwelijken zingt men de rewa hainear; in de prauwen de hai-
near lora; bij lijken, koërhera, natneana en natkoa; bij het betrekken van nieuwe
364 DE BABAB-ABGHIPKL.
woningen, hekarloi en bij andere festiviteiten de learei. De gebroikelijke muziek-
instrumenten zijn de tibele of kiwelol, eene soort trom waarop men met de handen
slaat, verder de praiël, eene kleine trom die met twee stukken rotan bespeeld wordt
en de rakie of gong. Bij langdurige droogte wordt des avonds de rawuhui lotna
gespeeld, de zoogenaamde hela rotan, terwijl bij manesch^'n de jonge vrouwen en
mannen op het strand elkander naloopen en hen, die gevat worden, met een handvol zand
wrijven. De kinderen spelen met schelpen, rewetiawar momooke , met pijl en boog, kemol
harap monian, om zich in het schieten te oefenen, met puliëi, een soort windbus
van bambu, met weraraoke wea, een touw van twintig meter, waaraan van beide
zijden getrokken wordt Deze pret heet pesipes. Overigens zingen zy met de ouden
van dagen mede.
De oorzaken van unono, wind; kukuwol, donder; lelele, bliksem; of het ontstaan
van proro lilol, dondersteenen ; van sterren, kulol; van het zevengestemte , bulit;
van den morgen kulupremol en de staartster kulmelore kunnen niet worden verklaard.
De regen-moeson heet umlol halialia, de westmoeson warakol halialia, de droge
moeson patpat halialia, de oostmoeson Mprol halialia. Bij zons- leole lomohoi en
maans- wolol lomohoi, verduistering wordt niets gedaan. Het ontstaan der erunwaje,
regenboog, is niet bekend.
ELFDE HOOFDSTUK.
DE EILANDEN LETI, MOA EN LAKOR.
Ligging. Oeognphiaelie beichfO^g. Fonnatie. Bergen. Boiselien. Moeranen. Rivieren.
Voetpaden. Ankerplaatsen. Moeeon. Klimaat Bevolking. Taal. Traditie. Oeaohiedenis.
PhyBisclie, intellectneele en moreele eigenschappen. Verminking lichaam. Cultus. BQgeloof.
Droomen. Eed. Negariën, huiien, huisraad. Arbeid mannen en vrouwen. Ngverheid.
Handel. Schulden. Voeding en kleeding. Wapenen. Bestuur. Afdoening saken. Straffen.
Standen* Orondbezit Landbouw. Veestapel. Oorlog en vrede. Huweiyk. Echtscheiding.
Hechten schoonouders. Zwangerschap. Vertossing. Ziekte. Dood. Begrafenis. Erfenis. Vreem-
delingen. Feesten. Spel, sang en dans. Tgdsverdeeling. Telling. ICaten. en gewichten.
Kosmognosie.
De eilanden Leti of Lefc-ili, bergnegari of negari op een berg, Moa en Lakor,
wier hoofden in 1663 reeds onder de bescherming van de Nederlandsche Ver-
eenigde Oostrindische Compagnie zich gesteld hadden en tot welk gebied de eilandjes
Wekenau of WeUai en Metntun, Meituti of Amuertawung,behooren, liggen tusschen
127^ 30' en 128** 30' Oosterlengte yan Greenwich en tusschen 8^ 5' en 8^ 20'
Zuiderbreedte.
Yan deze eilanden kunnen Leti en Moa gerangschikt worden te behooren tot de
mióceene tertiair formatie, als bestaande hoofdzakelijk uit vaste zandsteen en mergel.
Deze eilanden bereiken eene hoogte yan zeshonderd en yijfüg meter en wel de
Wuaronang, Wuarlali of Karbouw aan de oostzijde van het eiland Moa, welk gedeelte
echter een vulkanisch voorkomen heeft Volgens beweren heeft de kale top
Wuaronang vroeger lava uitgeworpen; thans sch^nt deze berg, in welks nabijheid
zwavel wordt verzameld, niet meer te werken. Op het eiland Leti loopt van het
oosten naar het westen een bergketen, waarvan de hoogste top, de Wuarlawne,
eene hoogte van driehonderd en vijftig meter heeft De overige op Leti aangetroflfene
lagere bergtoppen zijn de Dadanmera, Jarili, Niawarat, Jaumdawre, Wuraplawas,
Josidi, Wawiapun en Tiomesa. De bergen op Moa heeten aan de westzijde de
Toinaman, Loksera, Eiëse Eamar, Miola en Batu, aan de oostzijde de Wuaronang,
Ilwuru, Laktieru en Ilmiaurosa, welke bergen verbonden worden door een strook
laagland van ongeveer dertig meter hoogte, tusschen Eamar, Miola en Wuaronang
366 DE EILAlïDEN LETI, MOA EN LAEOR.
gelegen. Het eUand Lakor is laag en van diluviaal korallinische Yorming. Op deze
horizontaal opgehevene kalkmassa treft men tal van diepe gaten van zes tot acht
meter middellijn en verscheidene plekken, waar nog geen gras aanwezig is, aan.
Overigens is dit eiland met laag geboomte bedekt. Het eiland Leti is van wege de
onafgebroken ontginning niet meer met bosschen bedekt Op Moa vindt men aan
de westzijde op en langs de hellingen van de Eiëse, Eamar, Miola en Wata nog
zware bosschen, overigens laag struikgewas. De Wuaronang en Hwuru hebben een
kaal, onvruchtbaar aanzien. Op Leti, met hare steile kusten, vindt men ten zuiden
van Jaumdawre een meer van zoetwater, waar vele wilde eenden voorkomen. Dit
water heet Touwlawne. Ten oosten van den berg Kamar, op Moa, worden uitgestrekte
moerassen, met sagu begroeid, aangetroffen. Op Leti vindt men aan de noordzijde
de rivieren Wunuloran, TJplatelau, Weatlawan tusschen Tandjong Tutpatien Serwaru,
Jorwira en Jojaa bij de negari Seraal; aan de zuidzijde de Loklawne en Werloka,
welke rivieren in den oostmoeson droog loopen. Aan de westzijde van Moa worden
slechts de rivieren Gerlawan, die van den berg Miola ontspringt en Gerpora heet,
voorts de Lano en Gergeli, waarin vele krokodillen voorkomen, aangetroffen. Op
het eiland Lakor worden putten gegraven, om in de behoefte aan water te voorzien.
Li den westmoeson wordt ook het regenwater, dat in de hiervoren bedoelde gaten
verzameld wordt, gebezigd. Voetpaden treft men op al deze eilanden niet alleen langs
het strand, maar ook die het eiland van het noorden naar het zuiden doorsnijden.
Ankerplaatsen vindt men op Leti bij de negari Serwaru, op Moa in de bocht van
Serigadan aan de noordwestkust en op Lakor bij de negari Purlira. Het klimaat is
gezond. Va^ Mei tot November heerscht de oost^, van December tot April de
westmoeson.
Het aantal der negariën en bevolking was in 1882 als volgt:
op het eiland Leti de negari
Serwaru ........ met 332 m. 349 vr. 681 te zamen.
Tutukei » 283 » 330 » 613 »
Batumeau, Seraai en Laitutun » 502 » 603 » 1105 »
Leweleli of Luhuleli .... » 754 » 658 » 1412 »
Tombra » 527 » 577 » 1104 »
en Nuwewan » 102 » 132 » 234 »
totaal 2500 m. 2649 vr. 5149 te zamen,
waarvan christenen 289 » 259 » 548 »
op het eiland Moa de negari
Pati . met 47 m. 66 vr. 113 te zamen.
Rokseli » 43 » 54 » 97 »
Werwelis en Bobo .... » 35 » 143 » 169 »
DË EILANDEN LETI, IfÓA EN LAEOB. 367
Werwaru met 118 m. 147 vr. 265 te zamen.
Kelis of Klistimor met Urung-
gain, Dewa en Puliu. . . » 152 » 154 » 306 »
Kelis of Klisbarat met Letlaune
en Kira » 166 > 137 » 303 »
Turuwewe of Toinaman ... » 43 > 36 :^ 79 » .
Kaiwatu en Dara » 597 » 572 » 1169 »
en Mowaing » 100 » 116 » 216 »
totaal 1301 m. 1416 vr. 2717 te zamen,
waarvan Christenen 67 m. 77 vr. 144 »
op het eiland Lakor de negari
Werwawan met 36 m. 36 vr. 72 te zamen.
Purlira » 36 » 35 » 71 »
Letwaru * 34 » 36 » 70 »
Letoda » 62 » 64 :* 126 »
Sera * 48 » 45 » 93 »
Dalatuara » 800 » 900 :* 1700 »
Analnli » 35 )^ 49 » 84 »
Djemluli » 150 » 200 :> 350 »
Kiete » 48 » 32 » 80 » -
en Letipei » 135 » 250 :^ 385 »
totaal 1384 nu 1647 vr. 3031 te zamen-
De taal die op deze eilanden gebruikt wordt is de lire Leti, die met weinig ver-
schil op de eilanden Moa, Lakor, Luang, Sermata, Masela, Wetan, Dai, Babar,
Dawaloor en Kebir ook wordt gebezigd.
In voor-historischen tijd vóórdat de eilanden Leti of Nusleti, Moa en Lakor de
tegenwoordige gedaante hadden, dreven er in deze zeeën volgens de traditie twee
eilanden Upunusa en Nusaane, als zand of koraalbanken. Toen TJpunusa eene
zekere hoogte bereikt had en verscheidene bergen ontstaan waren, kroop er op
zekeren tijd uit den voet van den berg Dinawatumamar een meisje van uitstekende
schoonheid, als eene chrysalide, met eene glinsterende huidbedekking. De Upuler-o
of de Grootvader zon dit bemerkende vaardigde tirke of laiare, den donder en
lene den bliksem naar beneden, om het meisje te halen en naar de lianti, het iiit-
spansel, te brengen, alwaar de navelsnoer afgesneden en het haar geschoren, tur-
miurtu, werd. Door de geesten, wier namen niet meer bekend zijn, grootgebracht
zijnde en- tot vrouw opgegroeid, liet XJpulero haar door zijnen zoon Rurutmioulewen
nasarada huwen. Zwanger geworden zijnde, keerde zij van de lianti weder naar Dina-
watumamjur terug en beviel daar tegelijk van zeven zonen en twee dochters. De
368 DB EILANDEN LEU, MCA EN LAKOB.
zonen heeten Rislewan talnlewan of de bewaker der negari, Iwnmln pepelewan en
Besniosaman, beide aanvoerders in den krijg, Loitewaman mesrikaman en Wunt-
wunuan lailiëraan, beide rechters, Rorsiwiaiman wan tadaman, de kunstenaar of
versierder van huizen en Eukumleti palpaleti, of de beschermheer van het eiland.
Zij huwden met vrouwen van Nuslalawan ook genaamd Nuslalawne het groote
eiland of Groot Timor en van Lagona. De dochters heeten Leieruur, die het twgnen
van garen en Rapaliruur, die het weven van sarongs, lawer of lawre, leerden. De
echtgenoot van Leieruur, die de gedaante had van een slang, heette Niêlalawan.
Rapaliruur bleef ongetreuwd. De oorspronkelijke bevolking, raarwunuruur, van Leti,
meer in het bijzonder de voorvaderen van Tombra, Luhuleli of Leweleli en vooreen
gedeelte van Nuwewan zijn uit deze vrouw, die ook Upunusa of Grootmoeder-eiland,
aarde, genoemd wordt, voortgesproten. De voorouders der overige negariën op Leti
en Moa, kwamen van MaMsar, Luang en Timorlao. Volgens anderen uit krokodillen.
Degenen die van Upunusa afstamden, bewaarden hun goud en kostbaarheden in de
bergholen. Die van de negari Laitutun van het eiland Nusaane, toen dit door de
zee werd verzwolgen. Het eiland Lakor werd bevolkt door successievelijk van Leti en
Moa gevluchte slaven. Achtereenvolgens sloten de hoofden van Leti in 1665 en
1674, van Moa in 1662, 1663 en 1682 en van Lakor in 1665, 1668 en 1672
overeenkomsten, waarbij zij zich geheel aan de Yereenigde Oost-Indische Compagnie
onderwierpen. In 1668 trachtte de Portugees Anthoni d'Omay Leti te overrom-
pelen en slaven te rooven, hetwelk echter verijdeld werd door het aanwezen aldaar
van een Compagnie's dienaar, die met behulp van lieden van Lu^ng en Sermata
de Portugeezen verjoeg. In 1672 kwam te Leti een Engelsch schip om eene lading
notemuskaat te koopen, doch een' korporaal, twee gemeene militairen en twee school-
meesters aldaar aantreffende, ging het schip onverrichter zake verder. Op het eiland
Moa in 1668 door de Compagnie's dienaren goede leverbare noten en foelie ontdekt
zijnde, werd eene extirpatie der notemuskaatboomen bevolen, cdan anno 1674 bevonden
zijnde dat de inlanders in dezen trouwloosügk gehandeld en de schoonste plantages
niet eens hadden aangeroerd, werden zq met nadruk door een zwaar detachement
tot hun plicht gebracht en sedert heeft men ten dezen eilanden van geen speoeryen
meer vernomen dan in het jaar 1713 eenige weinige wilde boomen, die al echter werden
omgekapt» In 1674 werd op Moa in de negari Pati een blokhuis opgericht en een
korporaal, twee gemeene en een schoolmeester geplaatst. De te Pati in 1674 resideerende
Posthouder heette Jean Alexander Revenu, een Franschman.In 1714 was E.C. Barchewitz,
Posthouder te Leti , die H. Himbach opvolgde. Beide waren Duitschers. In 1734 werd het
blokhuis te Pati , dat den naam van den Haan droeg , door den korporaal L. Duijf en den
soldaat L. R. Jonas gerestaureerd onder het bestuur van den Orangkaja LewemalL De
ruinen hiervan bestaan nog. Aan den in 1789 te Moa geplaatsten Posthouder G. F.
Eock werd bij instructie van 5 April van dat jaar bevolen, om alle was van de
DE EILANDEN LBTI, MOA EN LAKOB. 369
bevolking te «verzamelen en bij verkoop door de bevolking, aan vreemde handelaren
deze te confisceeren, — zoo in dier voege ook met de slaven, alzoo dat mede
Compagnies negotie is». Worden er door vreemdelingen slaven gekocht, dan moet de
Posthonder deze, de slaven namelijk, «zien te krijgen en zonder betaling in het
blok secureeren». Voorts moet hij alle vreemdelingen weren, om zich met de lands-
hoolden af te geven. Volgens Barchewitz werden de inlandsche oorlogen door de
Posthouders bevorderd , om slaven voor de Compagnie te verkrijgen. Tegen het einde
der achttiende eeuw werd de bezetting te Pati opgeheven. Van af 1826 tot 1841
waren er op Leti en Moa zendelingen geplaatst, die de heidenen op deze eilanden
tot het Christendom converteerden. Na 1841 bleven te Leti en Moa drie inlandsche
schoolmeesters in het belang van de Christelijke godsdienst en het onderwijs werk-
zaam. Thans wordt er op Leti, negari Seraai, dagelijks aan zes kinderen, te Serwaru
aan acht-en-twintig kinderen en op Moa, negari Pati, aan twaalf kinderen lager
onderwijs gegeven door inlandsche onderwijzers van Ambon, die elk een inkomen
van driehonderd-zestig gulden 'sjaars hebben. In 1879 werd een hulpprediker tijde-
lijk te Leti geplaatst Eerst in 1882 kwam te Leti een Posthouder of vertegenwoor^
diger der Nederlandsch-Indische regeering, die het toezicht voert over de eilanden
Leti« Moa, Lakor, MaMsar en Romang.
De bevolking van Leti, Moa en Lakor behoort tot het bruin grof hard , murtu, ook wel
mortu wapulu, of sluikharige, mortu peloi, Indonesisch ras. Exulharigen, mortu kediëli of
Papua's, mortu papue, worden niet aangetroffen. De mannen bereiken eene lengte
van 1.64, de vrouwen van 1.56 meter. Zij zijn stevig gebouwd en kunnen, vooral
de vrouwen, veel zwaar werk verrichten. De mannen zijn minder gewoon dagen
achtereen te arbeiden. De schedelvorm is meso- orthomeso- of ook wel orthodo-
lichocephalisch. Ook hier treft men een verschil van type aan, namelijk de breede
en smalkoppige. De laatsten wellicht van vreemden oorsprong van Luang afkomstig.
De neus is welgevormd en puntig, ofschoon klein, enkelen hebben een aquilinen
vorm. De jukbeenderen zijn weinig vooruitstekend. De pupillen glinsterend zwart
De mond is klein, de lippen vervormd van wege het gebruik der sirih-pinang.
Onder de ongehuwde vrouwen, die veel van reukwerk, suunu mikami, houden,
treft men enkele aan met bevallig voorkomen met Dajaksche of Cochin-Chineesche
typen. Na de bevalling en door geringe zorg voor het lichaam vervalt de schoonheid
spoedig. Onder de jongere mannen hebben velen eenen athletischen slanken vorm,
met uitdagenden oogopslag. Op het lichaam wordt zoowel bij mannen als vrouwen
weinig haar gevonden. De smalkoppige vrouwen hebben pyrivormige borsten en eene
langwerpige pli der pudenda. Bij de breedkoppige vrouwen is het vetkussen op den
mons der pubes goed ontwikkeld. De nymphen zijn rudimentair. De vrouwen geven de
voorkeur aan blanke mannen, tenmi warasni, maar hebben een afkeer van mannen
24
370 DE EILANDEN LETI, MOA EN LAEOR.
die haar, ria nisnisni wxdu, op hun aangezicht hebben. Zij zijn volslagen misopo-
gonen. Slechts enkele oude mannen cultiveeren eenig kinhaar. Het hoofdhaar wordt
door de niet^Christen mannen lang gedragen met een wrong op het achterhoofd,
waarin een bambukam gestoken wordt, leu moratnu lasiole. Vroeger bestond hier
tevens het gebruik dat de jongelieden het haar met kalk en loogwater kleurden.
Albino's zijn er niet. Krankzinnigen, riwauwau of anin lauwate, die nog al voor-
komen, worden niet geëerd. Van tatuage en litteekenen van brandwonden wordt
geen spoor aangetroffen. In enkele negariën bestaat de gewoonte nog bij mannen
en vrouwen, om vele gaten aan de oorranden te maken. De handen en voeten zijn
klein. Met uitzondering van die van Lakor is de bevolking niet zoo ruw als op de
overige eilanden, wellicht een gevolg van den omgang met vreemdelingen en van de
meerdere beschaving der hoofden. De bevolking baadt zich eenmaal en meer daags
in zee- of zoetwater, de tanden en het lichaam worden alsdan met fijn zand ge-
schuurd. Het baden heeft in het openbaar naakt plaats. Na het baden bestrijkt men
het lichaam met fijngeraspte kalapa, nur, of kamiripitten , kömirl De vrouwen en
kinderen eten te zamen, roaan, met den man, behalve wanneer er vreemdelingen
zijn. Het Christendom heeft wat het uiterlijk voorkomen en de manieren bij velen be-
treft, eenen gunstigen invloed gehad. Het volk is zeer luidruchtig van aard, maar
niet twistziek, ziet gaarne nieuwe artikelen en hoort gaarne muziek. De huwelijks-
trouw der vrouwen wordt geroemd. Het spreken met een gehuwde vrouw niet in
tegenwoordigheid van haren man is verboden en de man die zulks doet betaalt eene
boete van een gouden plaat ten behoeve van den echtgenoot, een karbouw ten behoeve der
familie en zes patola sarongs ten behoeve der hoofden. Vóór het huwelijk leiden de
vrouwen echter een vrij verkeer, raliai, doch zeer in het verborgen, opdat het niet
ontdekt worde, want de man deswege eenmaal beboet wordende, kan door vervloe-
kingen de vrouw of het meisje ziek en ongelukkig maken. Het stelen, nakdiori, of
liegen, nalasre, wordt als eene groote schande aangemerkt. Moord uit wederwraak
wordt aangemoedigd als een uitstekende daad. De ascendenten en oude lieden, zoo-
wel mannen als vrouwen worden geëerd, vooral wanneer zij op de hoogte zijn van
oude overleveringen, gebruiken en eeredienst. Zij worden gewoonlgk als upuentuare
aangesproken. Om als zoodanig aanzien te verwerven gaan vele Christenen zelf voor
in de voorvaderlijke TJpulero-dienst. Het volk is niet teruggetrokken van aard, en
houdt veel van onder elkander te stoeien, kakarome en te lachen, ramali, ook om
schimpnamen te geven, als tilu, gij doove, mataslire, gij scheele, irunpaase, gij
platneuzige enz. , alleen zijn de vrouwen , voor de eerste maal een Europeaan ziende ,
een weinig schuw. Na eenige dagen verblijf in de negari worden zij vrijmoediger.
De bevolking van Moa is bang van aard. De vrouwen zijn in hare droefheid zeer
hartstochtelijk, zonder evenwel tranen te storten. De uiting daarvan bestaat in het
losmaken en trekken van het hoofdhaar, het zich werpen en spartelend wentelen op
DB EILANDEN LETI, MOA EN LAKOR. 371
den grond, het al weeklagende en schreeuwende bedekken van het lichaam met
zand of sUjk. Haar zin krijgende zijn zij evenwel terstond bedaard. Cannibalismus
was voorheen na den oorlog bekend. Ofschoon zelden hunne eilanden verlatende,
zijn zij goede zeelieden en kunnen zoowel mannen als vrouwen uitstekend zwemmen.
Voor en na den eten is men gewoon de handen, rawanulimni en den mond, Mpupur,
te wasschen. In tegenwoordigheid van vrouwen en kinderen mogen de mannen geene
onkuische gesprekken voeren. Hierop staat eene boete van een gouden plaat, een
armband en twee varkens om de beleedigde vrouwen te onthalen. De bloedverwanten,
rarmaniate zijn zeer aan elkander gehecht. Yan kindermoord wordt nimmer gehoord.
Oude lieden en weduwen, rarap palu, worden goed behandeld. In den krijg zijnde
vechten de mannen met ware doodsverachting, hetgeen echter moet worden toege-
schreven aan het groot vertrouwen, dat zij in de voorbehoedsmiddelen, van den riesre
verkregen, steUen. Haar- en nagelaf^al wordt in het water geworpen om den groei te
bevorderen. De bewoners der eilanden zijn groote liefhebbers van raweta, raadsels,
die alleen des nachts mogen worden opgegeven, als «weta weta ai unniida taunu
wotelu, itoa, itoa, itoa,» d. L Raad eens, de boom heeft een stam met drie bladen,
elk afzonderlijk, afzonderlijk, afzonderlijk. Het antwoord is «sari ai ida, koke somi
wotelu, ida somi toa, ida somi toa, ida somi toa», d. i. De vlag heeft een stam,
het lijnwaad heeft drie kleuren, de een gelijkt niet op den ander, de een gelijkt
niet op den ander, de een gelijkt niet op den ander — de Nederlandsche vlag. Bij
het geven van geschenken, kesiau rarmaniate, mag een man nimmer drie artikelen
van dezelfde soort geven, dit is eene groote beleediging, het aantal van drie ver-
tegenwoordigt de genitaliën, de penis en de testiculi. Bij het ontvangen van een
geschenk zegt men gewoonlijk, «mura au mene, atawalse, pele upulera nëwalsetiou
mora soomo annu,» d. L Gij hebt mij iets gegeven, wat zal ik temggeven , de Upu-
lero zal het aan u, aan uw vrouw en kinderen vergelden. De roode mere, gele
marmare, zwarte memetme, witte warwarse en blauwe motmote kleuren somi, zijn
gewild. De bevolking is zeer conservatief en houdt de snioli wululu, oude gebruiken,
zeer in eere. Vrienden en vriendinnen elkander ontmoetende mogen niet schreien,
rakakri. Zij kussen elkander met den neus. Obscoene scheldwoorden, rowareme,
worden ook wel gebezigd, als asu rooti inmu, canis coït cum matre tua, wawi
rooti inarmu, poreus coït cum sorore tua, etc. Het spuwen, apre, voorafgegaan door
een eigenaardig geluid van den mond, is eene groote beleediging.
Het vijlen der tanden , kusi nisni, is niet verplichtend, maar wordt door velen gedaan,
om te doen blijken, dat men genegen is te huwen. De tanden worden gelijk of tot
bijna aan het tandvleesch met een steen, de watkuadi, gevijld en daama met sirih-
pinang zwart gemaakt. Glinsterend zwarte tanden worden als een teeken van schoon-
heid , vooral bij de vrouwen , aangemerkt. Vroeger werden de twee voortanden der mama
372 DE EILANDEN LETH, MOA EN LAEOR.
mama met goud ingelegd. Het doorsteken der oorlellen, ertakU tëninni, heeft zonder
veel omslag plaats. Men bezigt daartoe den doom van den Gitms hystrix^ sapnrake
ruri, terwijl de wond met sirihpap wordt bedekt In de meeste negariën van Leti
wordt in de oorlellen der vrouwen slechts één gat gemaakt Alleen in de negari
Luhuleli brengt het gebruik mede , om aan elk oor zeven gaten te maken. Dit heeft
ook op Moa en Lakor onder de Alivum of heidensche vrouwen plaats, alwaar even-
als op Luhuleli ook de mannen hunne ooren met een of meer gaten verminken.
Het lichaam van een kind wordt van de geboorte tot op de derde maand dage-
lijks door middel van massage gekneed, om daaraan eenen goeden vorm te geven.
De neus wordt ook gewoonlijk geknepen en getrokken om deze lang en fijn te maken.
Besnijdenis heeft niet plaats.
De kentiu, Alivum of heidensche bevolking dezer eilanden vereert de krachten
der natuur als geesten, die de zon en aarde bewonen. De eerste heet TJpulero, heer
of grootvader zon, het mannelijk beginsel, die in den lianti, het hemelgewelf, zijn
verblijf houdt, de tweede TJpunusa of grootmoeder aarde, die in den grond of
in het eiland, nusa, ook wel niet oneigenaardig lianti nain, beneden-uitspansel ge-
naamd, woont Aan TJpulero wordt eens des jaars in den oostmoeson, lerwerin, een
feest gegeven, de zoogenaamde por6ke gewoonlijk gezegd, raporëke rakiniau, of het
maken dat er overvloed van alles komt Poraka of polaka beteekent ook het komen
aanzitten der geesten om te eten, wanneer de nunuboom Ficus altimeraloo Exb
van blad verwisselt Het organiseeren van dit feest wordt als de gewichtigste staats-
zaak behandeld. Dit feest duurt gewoonlijk een maand lang, in welk tijdsverloop
eene groote hoeveelheid varkens door de negarigenooten naar vermogen bijeengebracht ,
ter eere'van TJpulero wordt geslacht en daama door de feestvierenden verslonden. De
negarigenooten dansen lioi, onder begeleiding van de tiwle en priai kleine en groote
trommen alsdan zoo mogelijk dag en nacht door. De daarbij gebruikelijke lioi zijn
de laurura, boonendans door vrouwen alleen, de suamre reigerdans en sikisepne,
gele zijden dans door mannen alleen, de udiatweli slechte pisangdans, zinnebeeld
van den lingam; medi zeewormendans; pipmiêtme zwarte bokkendans en titiwesriai
pagaaierdans of bewegingen met den pa^aaier in de hand, door mannen en
vrouwen te zamen uitgevoerd, welke lioi bij andere gelegenheden nimmer gedanst
mogen worden. Het feest wordt onder den nunuboom in de negari gevierd. In den
omtrek daarvan worden staken met witte vlaggen en jonge kalapabladen, ter versie-
ring, geplaatst Het doel van dit feest is om regen en overvloed van spijs en drank,
vee, kinderen en rijkdommen van den TJpulero af te smeeken. In den nunuboom,
die heilig is, komt de TJpulero naar beneden om TJpunusa te bevmchten en moeten
de negarigenooten, satumaliën vierende, zijne komst verbeiden en in zijn genot
doelen. In vroegere jaren hadden de mannen en vrouwen gedurende dien tijd ook
xxw.
* -^>,-N
ÓiZ.Óéó.
DB EILANDEN LBTI, MOA EN LAKOB. 373
onderling vrij verkeer en mochten onder elkander ook wel in het openbaar den coïtus
uitoefenen, riyootL
De por6kefeesten worden door een muani riësre een man en de puata riêsre eene
vrouw, de dienjuren van Dere en Luli, de beschermgeesten der negari geregeld.
Gedurende de feesten richt de eerste drie malen tot den TJpulero het woord, voor de
eerste maal ongeveer het volgende zeggende, <ea Upulera kerun mai nunu upasnu
kakepemi, lisar nida liaa nida loonL Eatuwawi tënoma. Amuetma polu wutu spuou
liamu spuou wooni. Leter woru rusnuru woru roduwutu ratema pempuenu teptepra.
Rapolaa TJpulera orpor6ke tetpioo naanu rerlai po nemnu kukuma po naana rapalpala
po nenmu. Nensalmeka resra sëwowoone wukru sewowoone. Siwi mejatap lelipree
wawleianu mukakarse. Nodi nusriala lolala rumerwaate aane rowaate. Pola Upulera
rowaklaa Upulera nawiru nowakawi lelis niani masa sniaani sutr6 sniaani
pipianrue pipiantelu mame liawanne wusru liawanne. Pelensemu pelenwalse pipi
makamate wawi makamate liol makapuprupu makiaata kaun makiaata. Nodimai
nëtenmelaa spuou liamu spuou wooni mutusieri muturiarme nëdurumlole sakarlole
tetliole toplole. JomnutM nimamu pele rasoi wenu, tiokus metme nimamu pele
retitki wenu leterworu nawerwema rusnorworu. Nötertera», d. L vrij overgezet, O Heer
of Grootvader zon daal naar beneden, de nunuboom heeft nieuwe loten gegeven, de
vroegere loten zijn tot bladeren veranderd en afgevallen. Het varkensvleesch is gereed
in stukken gesneden. Het zwarte hout heeft geroepen de prauwen die achter en
voor de negari of het eiland liggen. De prauwen der negari zijn alle overvol met
offers. Heer of grootvader zon, gij wordt geroepen voor het feest, snijd en eet,
klief de bambu en drink, de hoopen rijst, de pakken met gekookte rijst, och drink
toch. Er is gegeven het hart van een kip dat voortreffelgk is, de lever van het
varken die voortreffelijk is. De kip heeft heldere oogen, de lever van het varken is
rood van Ueur. Gegeven door de bewoners van de vier huizen, de vier familiën.
Och kom toch heer of grootvader zon, wij verwachten van u dat gij in onze handen
zult geven veel olifantstanden, veel goud, laat de geiten twee jongskens, drie jong-
skens werpen, het aantal der adelingen toenemen, het aantal der bevolking toe-
nemen of vermeerderen. Vervang de gestorven geiten en varkens met levende, de
rgst die op is, de pinang die op is, de sirih die op is. Geef overvloed aan de
prauwen die voor en achter zijn, aan de lieden die buiten en binnen zijn, geef of
verdeel stuksgewijs. Maak de ledige padimand vol , het ledige sagerovat dat zwart
is vol, opdat de negari en de prauwen geen gebrek lijden. Genoeg aldus. Voor de
tweede maal — cea Upulera kerunmai nunu upasnu kakepemi, lisar nida liaa nida
loonL Birliauna nodimai porse mai riarma nodimai leta raram rusnu wawan
rakneka raiapi rumluli lewluli iatra puna winiai rirliauna. Lerdia poluemu Upulera
namnear mai kakapemi kukum ponaana rQlapionaana. Nen salmeka siwi mejatap
274 DB EILANDEN LETI, MOA EN LAKOR.
lilipree wawleianu mukakarse. Nodi nusriala lolala rumerwate aane rowaate lete wüimi
lete wiêlwadan. Pelnawira lelis niaani masa sniaani atnuure teniewso la riesarwawan
maran wawan. Nawira dudon pempuenu, laparpatpiati ian ripu tiopeta jonuatki
namamu pele rasoi wenu tiokus metme nimamu pele retitki wenu let Najaka nawer-
wema rusim Nonsiala. Nötertera.» d. i. vrij overgezet, O Heer of Grootvader zon
daal naar beneden, de nonuboom beeft nieuwe loten gegeven, de vroegere loten zijn
tot bladeren veranderd en afgevallen. Laat de hoofdstijlen van het huis binnen brengen ,
de huisdeuren brengen in de negari met de prauw, regel den opbouw van een nieuw
offerhuis, nieuwe gewijde stellages, laat binnen brengen het latwerk, maak in den
grond vast de hoofdstelen. Op dezen dag wordt geroepen de heer of grootvader zon
om naar beneden te komen om te eten^ te snijden en te eten, te klieven en te eten.
Er is gegeven een kip met heldere oogen, een varken met roode lever. Gegeven
door de bewoners van de vier huizen, de vier familiën, door de negari ter rechter en
ter linker zijde. G^ef overvloed van olifantstanden, van goud om vreemde artikelen
te koopen aan de hoofden de adelingen. Laat vol worden de stellages, bewaar
plaatsen van djagong, de plaats waar aan stokjes geregen visch wordt gelegd, de
sagero in de bambu, de padimanden, het zwarte vat waarin sagero wordt bewaard,
opdat de negari Najaka de prauw Nonsiala geen gebrek lijden. Genoeg aldus. Voor
de derde maal — «ea TJpulera kerun mai nunu upasnu kakepemi. Lerdia jonuuttd
woitu reni woitu nusan wotgi rain wano nusleti wotgi loloi 6mpapali sitsita woletna.
TJpulera iMtnene nodi kiota nendea leunatrila roateh nusa unerai wami kerunmai
naune nawajure. Nusleti raileti tulkotworu Tunina kalora Komtutnu komeelo. Weru
nasria watu nawniale lokmera lokpau kukuta kekee nawuliodan salkarwatnu roateti
tetetlusru tortior miortu nodimai teüusru tormiortu. Rakenilaa knikni orlelis tain
ormasa. Nodi rawilu la lerili raoke rawesru leli mesa nisni nemetma dusni nëwelu
rakdioë raniasne rurutmiou leunasrada. Leraana napiti napora lelimesa masmesa en
kerunmai nusposra naori lilwiooru mas woru nasrinena wutur o woitu let Najaka
nawerwema rusun Nonsiala. Netertera.» d. i. , vrij overgezet, O Heer of Grootvader
zon daal naar beneden, de nunuboom heeft nieuwe loten gegeven. Eet op dezen dag
de q>ijzen die op zeven matten opgedischt zijn en nog eens zeven, laat het eiland
verrijzen, opkomen, het land ontwaken en door den regen verkmkt, als een heldere
stip in zee drijven. Heer of grootvader zon zeg aan den donder dat hij zich gereed
make om te komen (als voorganger van den regen) om de wortelen van het eiland
van de boomen los te maken. Het eiland Leti heeft twee namen, Tunina kalora,
plaats om visch te branden of rauwe visdi te eten en Eomtutnu komeelo of land
van kapen en bochten. Laat de boomen splijten, de steenen omgekeerd worden, jonge
kinderen ter wereld komen met de placenta, met steenen om den navelsnoer te snijden,
het haar te snijden, laat steenen komen om den navelsnoer het haar te snijden.
Maak vol de plaats waar de olifantstanden geborgen worden, waar het goud wordt
DE EILANDBN LSTI, MOA EK LAKOR. 375
bewaard. Geef terug van de zon de negari geeft spijs en drank er voor, de schoone
vrouw met glinsterende zwarte tanden, met veel haar op het hoofd, om te worden
de minnares, de vrouw van den man, den reine, den zuivere. De zoon van de zon
huwde eene vrouw, die op het eiland is voortgesproten en daarna twee dochters van
goud en zeven zonen baarde, opdat de negari Najaka de prauw Nonsiala geen gebrek
lijden. Genoeg aldus. Na het feest wordt door de riësre aan elk hoofd van het huis-
gezin de pujewne kauniëwne, of gewijde sirih-pinang als voorbehoedmiddel tegen
ziekte en ongelukken, aan stokjes geregen, verstrekt. Aan Upunusa wordt alleen na
de padioogst de dooier van een gekookt ei geofferd. Aan Makaare, den geest des
oorlogs, die ook in den lianti zijn verblijf houdt, wordt eene gelijke eer als aan
Upulero bewezen. Hij wordt gewoonlijk XJpulero makaare genoemd en door den riësre
makaare in tyden van oorlog aangeroepen.
Behalve de Upulero vereert men ook de Dere en Luli , of de beschermgeesten der
negari, de eerste van het mannelijk, de tweede van het vrouwelijk geslacht, die in
twee beelden in het midden der negari, in de nabijheid der nunuboom, waar de
Upulero zijn tijdelijk verblijf houdt, onder den blooten hemel of onder een afdak
wonen. Deze geesten zijn de nitu van de eerste oprichters der negari, wier rechtstreeksche
afstammelingen als tusschenpersonen muani riësre en puata riësre optreden , om voor
de overige negarigenooten, tegen remuneratie van eene kleinigheid, na voor het beeld
eenig rijst gelegd te hebben, hulp in ziekte en nood af te smeken. Daartoe worden
ook sirih-pinang en varkens, geiten of kippen geofferd, die na afloop ten voordeele
van den riësre komen. Lieden van andere negariën mogen hier niet offeren. De
betrekking van riësre is erfelijk in de vrouwelijke linie. Sterft de muani riësre, dan
moet de zoon zijner zuster hem opvolgen. Sterft de puata riësre, dan moet hare
zuster of dochter haar opvolgen. Beide personen man en vrouw, die echter nimmer
met elkander mogen huwen, hebben gelijke rechten en verplichtingen. Ook zijn zij
bevoegd sirih-pinang rijst en dooiers van gekookte eieren aan den nunuboom te offeren.
Zij onderhouden de beelden zoomede de risiara of offerhuisjes, slachten het ten offer
gebrachte vee samen en verdeelen dit ook onderling. Voor het overige zorgt een ieder
voor zijn eigen onderhoud. De geest van den eersten oprichter van elk huis wordt ook
door de van hem afstammende huisgenooten vereerd en aangebeden, resarakan, als
upumituama genius loei, familiegeesten, geesten van de latere afgestorvenen. Deze
geesten hebben hun tijdelijk verblijf in houten beelden, iëne genaamd, of in steenen
die in kleine doosjes van kolibladen kolpite bewaard en bij voorkeur op Groot Timor
verzameld worden. De beelden en steenen worden boven in het huis op eene bepaalde
plaats gelegd, werwaarts het hoofd des huisgezins de rilalauna, dagelijks zich begeeft
om de geesten te spijzigen of het een of ander te verzoeken. Het aanroepen der
iëne waarin de nitu, die een waakzaam oog op de belangen der achtergeblevenen
376 DB EILANDEN LETI , MOA EN LAKOB.
moet slaan, het verblijf houdt, geschiedt fluisterend, na eerst den naam van de nitu
uitgesproken en rijst sirih-pinang, kippenvleesch of een stuk hard gekookt eigeel voor
het beeld of den steen nedergelegd te hebben. Geschiedt zulk een verzoek te vergeefs,
dan laat men de hulp van Dere en Luli inroepen. Elke familie, anwali, heeft hare iëne.
Deze beelden worden door deskundigen van eene bepaalde houtsoort tegen betaling
vervaardigd. Graat men op reis, dan kan men de nitu, die in de iëne tgdelijk woont,
onder het plengen van offers in een steen doen overgaan, welken men alsdan op reis
medeneemt Heeft men als handelaar geen iëne medegenomen, dan kan men deze
door bidden en offerplenging maken. Tot dat einde neemt men een steen, plaatst
dezen voor zich en spreekt, cpoltio rivaktio pele mëtiëkalo lamlol seri rië rarampele
nodi weli-weli mai roasemu roasala dupre keriali namniru namnapan» d. w. z. Ik
roep uwe kracht of hulp in, om de harten der lieden te bewegen dat zij komen met
vele artikelen om die goedkoop of met winst zonder stoornis in te ruilen. Daarna
wordt de steen met eenig rijst in een stuk Ujnwaad gewikkeld en om den buik ge-
dragen. Als men op zee is , offert men dagelijks sirih-pinang en een weinig koliwater
aan TJpuporu matmase den geest, die de zee bewoont, door deze artikelen in zee te
werpen, onder het fluisteren van «XTpuporu matmase poltio rivaktio loa mela aan-
niploi lola loliru atiawnu melpeli tasi këlaune aanin tutut wawiai» d. L Groot-
vader, die gouden oogen hebt, ik roep uwe hulp in, laat gunstigen wind van
achter, van achter de prauw komen, laat verdwijnen de hooge zeeën, den wind en
stroom, die van voren komen. Booze geesten, nusuutnu, die in groote boomen
wonen en wier oorsprong onbekend is, worden zeer gevreesd, omdat zij de
lieden, die alleen in de bosschen loopen, kwaad doen door de zielen s6makar, te
kweUen en vast te houden. Keert zulk een persoon ziek en sprakeloos in de negari
terug, dan begeeft zich een der oudsten naar het bosch, medenemende eenig rijst,
een stuk kippenvleesch en een stuk eigeel met een weinig was, een en ander in
een pisangblad gewikkeld. Dit offer wordt onder een boom gelegd, onder het fluiste-
rend uitspreken van cea mela upmu pusni sëmakar nodi rawilu la inoni murei
limmu la upmu,» d. L Och geef terug de ziel van uw kleinkind, laat deze in zgn
lichaam terugkeeren, maak uw hand los van hem. Eenigen tijd daarna neemt hij
het stukje was naar huis mede, in de veronderstelling dat de ziel van den zieke
door den boozen geest er in is teruggelegd. De meest gevreesde booze geesten op
Leti wonen te Tutuela aan het strand en te Weatlawan eene vlakte. Krokodillen,
isakwae en haaien, iu, worden slechts door enkele familiën vereerd. Onder de oude
voorwerpen, die hoog in waarde staan en min of meer vereerd worden, behoort de
lewenawone, een koperen keteltrom van Oost-Aziatischen oorsprong, door de voor-
vaderen der mama herwaarts gebracht in de negari LewelelL
Het is aan de huisgenooten verboden bij het overlijden van iemand hunner, van
DU EILANDEN LETI, MOA EN LAKOB. 377
de gedurende dien tijd geslachte karbouwen, varkens en geiten te eten, omdat deze
bet eigendom is van den doode, alleen lieden die niet in bet sterf buis wonen mogen
daarvan nuttigen. Het is verboden tijdens de porQke-feesten twist te zoeken of
baldadigbeden te plegen. Het is verboden om wanneer de geplante padi nog niet is
uitgebot, bet buis te vegen. Het is aan de vrouwen en kinderen verboden om wan-
neer de mannen ten oorlog zijn in buis te blijven, zij moeten buiten bet buis
vertoeven en geen garen twijnen of weven. Degene die dit verbod overtreedt zal ziek
worden. Het is tevens verboden bet voorgebergte Djokdjoka, eiland Moa, voorbij-
gaande te spuwen, te lacben of buiten de prauw te kijken, opdat de booze geest,
die daar zijn verblijf boudt, niet toornig worde en de zee woelig make. Het is in
sonmiige familiën ook verboden baaienvleescb te eten, omdat een bunner voorvaderen
in zee drijvende door een baai gebolpen werd.
Door tooverij, resre, tracht men naar de toekomst te vernemen of achter de waar-
heid te komen. Bij diefetallen wordt de rotan geraadpleegd roosir lone. De toovenaar
neemt een schotel, legt er in eenig rijst sirih-pinang, een stuk eijerdooier en een
stukje rotan. Nadat hij eenige formulieren fluisterend gepreveld heeft, laat hij een
ieder de rotan vasthouden; als de schuldige dit doet, zal de rotan zich bewegen. Om
iets te weten te komen, neemt de toovenaar een sirihdoos, doet daarin eenig rijst,
sirih-pinang en stuk eigeel, hangt de doos vervolgens aan een touw, dat hij in zijne
handen houdt en vraagt wat hij verlangt; beweegt de doos zich, dan heeft hij bet
antwoord verkregen. Deze tooverij heet roosir resre. Bij de resre karasnura neemt
de toovenaar eenig sirah-pinang met verscheidene stukken van wortels in den mond
en kauwt deze. Daarna neemt hij een knlapa, schilt deze en maakt daaraan ergens
met zijn speeksel een teeken. Wanneer dit teeken op dezelfde plaats aan den buiten-
kant namelijk gelegd is, waar van binnen de grove vezel of draad loopt, dan is
bet waar wat hij vooraf gevraagd heeft. De kleine ader tusschen het hart en de
lever van een kip te raadplegen, heet siwi resre. Ook raadpleegt men de lever, wawi
laanu van het varken wawi resre, van de geit pipileti resre en van het schaap
pipuduma resre. Vindt men hier geene witte stippels, dan is het een gunstig teeken.
De siwitemu resre is bet tooveren met het ei dat ledig wordt gemaakt De toovenaar
ziet in den dop, of er gunstige teekenen aanwezig zijn. Om personen ziek te maken
begraaft men ook onder het uitspreken van verwenschingen , sirib uit zijn pinang-
koker of baar, in den grond. Het laatste gewoonlijk door jongelieden die, na eene
intieme gemeenschap, elkander verlaten hebben. De toekomst door droomen te voor-
spellen, randudu metwaase, heeft telkens plaats. Dit wordt gewoonlijk gedaan door
eene vrouw, die, na eenige formulieren gepreveld te hebben, tot dat emde gaat
slapen. Vele vrouwen geraken ook door het slaan op de tiva in eene cataleptischen
toestand, voorafgegaan door spasmus en trepidatie of laten zich stelselmatig paralyseeren.
378 DE EILAia)EN LEn, MOA. EN LAKOB.
In dien toestand voorspellen zij de toekomst, of maken de oorzaken van ziekten
bekend. Deze lieden — neuropathische individuen — staan in hoog aanzien. Voor-
beelden worden aangehaald dat zij de aankomst van schepen voorspelden. De bedoelde
vrouwen schrijven het feit toe aan divinatie of aan eene geheimzinnige vereeniging
met den uitverkoren nitu. De te Leti aanwezige suwanggi iswone, krijgen hunne
opleiding te Moa of Romang. Goede en kwade dagen zijn niet bekend. AUéen wordt
op het geschreeuw van de Dacelo, lakiasre van de waamu, eene boschduif en de
kleine tortelduif, laktieru watu, gelet. Schreeuwt de waamu in de nabijheid van een
huis, dan zal iemand sterven, de lakiasre des middags in het midden der negari,
dan zal eene ziekte uitbreken, de laktieru watu in het midden van een padi of
djagongveld, dan zal de eigenaar ziek worden. Een en ander kan men echter voor-
komen door tijdig aan Dere en Luli of iëne te offeren.
Aan droomen, mië, hecht men groote waarde. De nachtmerrie, perato, ontstaat
doordien de iswone in het lichaam van den persoon tracht binnen te dringen. Andere
droomen ontstaan, doordien de geesten der voorouders gedurende den slaap met de
ziel vanden slapende, die het ligchaam heeft verlaten om rond te zwerven, leli lasieri
lainoni, verkeeren. Droomt iemand van een bord of schotel, dan beteekent dit, dat
de voorvaderen niet behoorlijk gespijzigd worden. Men is derhalve verplicht een varken
te slachten en de lever te offeren, na eerst de nok van het dak opengemaakt te
hebben, opdat men niet ziek worde. Droomt men — dat men koliwater drinkt, dan
wordt men ziek — dat men medicijnen drinkt, dan sterft men spoedig — dat men
een schaap slacht, dan sterft een der vrouwelijke bloedverwanten; — droomt men
dat men den coïtus pleegt, dan zal men winsten behalen — dat men iemand vast-
gebonden ziet, dan zal men lang ziek blijven en sterven. Zonder doel mag men geen
slapende wakker maken, rawanu. Sterft iemand in de negari, dan komen de nitu
zgner voorouders om hem af te halen en naar Metiwanua of Wekenao te begeleiden.
Eeden in modernen zin, om eene verklaring te bevestigen, zijn niet bekend. De
Christen-bevolking heeft de gewoonte van eedafleggen onder de Europeanen, met
opheffing van twee vingers, overgenomen, doch hecht vooralsnog weinig waarde
daaraan. Gtodsoordeelen, voornamelijk het judicium ferri candentis, worden gewoonl^'k
toegepast en wel om de waarheid te constateeren. Bg ontkenning van diefstal, over-
spel of andere misdrijven gelijk het ziek maken van een negarigenoot, wordt de
persoon in het midden der negari gebracht, ook wel voor het offerhuis of onder den
nunuboom. Een der oudsten treedt alsdan voor met een breekijzer in de hand en
spreekt met zijn aangezicht naar de zon gericht, cupulera ode laami watni wawan,
pelen tolniesri wunutne lauwai, sei nakdiori pele wunutne nene linmi rue ukami
sanunu pelen pati,» d. L Heer zon of grootvader, gg die boven ons het hoofd zflt,
DB KILANDEN LETI, MOA KN LAKOR. 379
zie dit ijzer dat in het vuur zal gelegd worden, wie gestolen heeft laat zijne beide
handen door het ijzer beschadigd, zijne tien vingers vernield worden. Het ijzer
wordt vervolgens gloeiend gemaakt en in de handen van den persoon gelegd. Ver-
schroeien deze, dan is hij de schuldige. Opmerkelijk is het dat er inlanders zijn, die
beweren, dat de onschuldige het ijzer zonder letsel kan vasthouden. Wederzijdsche
vervloekingen, rölokre of niasope, die zeer gevreesd zijn, worden ook dikwerf aan-
gewend bij beleediging als anderszins. De beleedigde persoon gaat gewoonlijk onder
den nunuboom en schreeuwt aldaar zonder den naam van den beleediger te noemen,
ten aanhoore van alle negarigenooten , «upulera mesuasia riëran, ridi nawoosir riata
msyao, pele mesuasiai siane pele pene, laliora pele sirui natar pene, langkait pele
nëtuin pene, mesnanalae tal lanena tiëmu apan uratnimano nakpupuri,» d. w. z.
Heer zon of grootvader, gij die boven zijt, hij heeft kwaad van mij gesproken, mij
belasterd, bewerk daarboven dat waar hij gaat, hij gedood worde, dat hij op het
rif gaande door de sirui visch doodgestoken worde, dat hij kölisap verzamelende,
naar beneden valle en sterve, dat hij overal zoekende geene spijzen krijge, dat zijn
leeftijd kort worde. Lichtere vervloekingen zijn «upulera nuweno,» de Heer zon zal
u dooden; «iswone roone», de suwanggi zal u verslinden; nusa naam», het eiland,
de grond zal u inslikken, etc. Deze vervloekingen kunnen afgewend worden, of
hare kracht verliezen, wanneer de beleediger vergiffenis van den beleedigde vraagt
Is hij genegen vergeving te schenken, dan neemt hij eene lenevrucht, doet deze in
een kom met water en laat hem dit drinken. Na gedronken te hebben, brengt de
beleediger een groot varken, hetwelk geslacht wordt om te dienen tot een gemeen-
schappelijk feest voor de beide familiën en richt de vervloeker een gebed tot den
Upulero, om de vervloekingen van den persoon af te wenden.
De meeste negariên z^n opzichzelfstaande rots- of koraalblokken, ter hoogte
van twintig tot vijftig meter en hooger opgericht, omringd door een steenen muur,
lutru, van drie meter hoogte en een meter dikte, met twee tot vier openingen of
poorten, die m tijden van gevaar gesloten worden. Enkele negariên zijn op vlakten,
raimtiau, aan het strand, eni arat, gebouwd. De huizen op den grond of op palen
van een tot vier meter hoog, staan verspreid. In het midden der negari of aan een
der lutru zijden, vindt men een open plek, alwaar de nunuboom staat, waar de
rasiara is opgericht met groote platte steenen, gewoonlijk basalt of trachiet en al-
waar de beelden der beschermgeesten Dere en Luli aangetroflFen worden. Behalve de
huisjes voor genoemde beschermgeesten vindt men nog een afdakje voor den Upulero
makaare, rumare genaamd, voorts een leulakapone, rumlete, of gemeentehuis, waar
de negariaangelegenheden meer in het bijzonder omtrent de aan Upulero te geven
feesten, de poröke, behandeld worden, een gebouw voor de prauwen der negari, rum
nusa, vervolgens in de Christen negariên kerk- en schoolgebouwen van ateen opge*
380
DE EILAKDEN LETI, MOA ES LAKOB.
trokken. De kerken zijn nog uit de vorige eeuw afkomstig. Groote negariön heeten
letlauna, kleine letkokoL De huizen staan gewoonlijk op dezelfde plaats, waar eeuwen
geleden de voorouders deze opgericht hebben, met het front naar het oosten om de
Upulero niet te beleedigen. Het is luli of verboden om bij reparatie of verbouwing
van het huis van plaats te veranderen. Bij het bouwen van huizen helpen de negari-
genooten elkander tegen voeding. Vóórdat de middenpalen, rirliauna in den grond
bevestigd worden, wordt in de gemaakte gaten eenig sirih-pinang, een stuk gekookt
kippenvleesch, zoomede het hart en de lever nedergelegd onder het aanroepen van
ramusa of upunusa zeggende, «ramusa muriwa musau rirliauna nodi pëloli mou-mou
la riri,» d. L Geest der aarde neem de hoofdpalen in uwen schoot, zorg dat deze
goed blijven en het beheer voeren over de anderen. De overige palen, planken,
deuren en vensters worden met gewijd water, waarin de roduwutuvrucht heeft ge-
legen, besprenkeld. Als het huis gereed is, wordt in den zolder de verblijfylaats,
tëwarte, der iêne of nitu m gereedheid gebracht. Aan de zuidzijde van het dak
wordt een venstertje of kleine opening gemaakt, opdat de nitu ongestoord naar
binnen en buiten zich begeven kunnen. De nieuwe huizen worden zonder feesten of
andere plechtigheden, larsoli rume warwaru betrokken. De huizen zyn gewoonlqk
ingericht als:
2 a voordeur, b achterdeur, c slaapplaats
jonge vrouwen, d bewaarplaats voedings-
middelen, e kookplaats, f slaapplaats
gehuwde lieden, g slaapplaats jonge man-
mannen, tSrapi. De woningen der hoof-
den worden op gelijke wijze door de
negarigenooten tegen voeding opgericht.
' jj ' Alleen zijn deze verplicht nu en dan een
karbouw ten geschenke te brengen. Hun
huisraad, sëniewta niaari, is zeer primitief en bestaat uit lari metme, zwarte kalapa
doppen; lari tiani, aarden kommen; pikan tiani, aarden schotels; snuri limi, lepels
van schelpen; snuri tuuni, lepels van kalapadoppen ; sione wunutne, breekijzer;
welse, parang; taawe, mes; pisku, schelpen om zout te bereiden; ajone, banken;
lewu, banken van bambu; utki, matten; kenuni, kussens; lianwaai, kookplaats;
luwau, kisten van hout. Huisraad heet ook rume wonL Bindtouw maakt men van
slingerplanten, waratmetme, van gomutu urte, vezelen van de Arenga sacharrifera,
van in reepen gesneden karbouwenhuid en rotan.
B
f
Ml
(e;
f
g
De arbeid der mannen bestaat in het kweeken van varkens, rawoan wawi; het
tappen van sagero, rökaito; het ontginnen der velden, wukuro of ruwukur pepne;
het stoken van koüwater, resoi arke; het visschen met de lijn, rölamailo; met den
JOUC^.
V
4.
Blz.SSO.
D£ EILANDEN LETI, MOA EN LAKOR. 381
hengel, relamaporu; met de piek, rölar atar leuru; met de ftiit, rutm wuwu of
röwaur wuwu; het maken van steenen serohs, rösia atru en in het drijven van
handel, rSlarwaserun. Voorts heeft men onder de mannen tuknaai, timmerlieden;
tuknamase, goudsmeden; tuknamnutne, ijzersmeden. Sagero wordt getapt van
de gekneusde bloemtrossen van den areng-tiometma , kalapa-nura en koli-tioë-
boom. Voor de vischvangst gebruikt men lijnen, hengels, netten en pieken met
pxmten van ijzer of hard hout Ook bezigt men de tuwe, eene plant, niet onwaar-
schijnlijk de wortels van de Barringtonia speciosa, om de visch te bedwelmen.
Wanneer de nacht donker is, gaat men met fakkels op de vischvangst uit De visschen,
in het bijzonder de Dactylopterus orientalis, komen op het licht af en worden met
pieken of, voor dat doel gemaakte harpoenen, gevangen. Op deze wijze wordt overal
op de eilanden tusschen Selebes en Papua gevischt Vogels worden met strikken,
kokarte; pijl en boog, roope; blaasroer, wouwou, verkregen. Het zout wordt in den
drogen moeson bereid, 6f door uitdamping op schelpen, gewoonlijk de Tridacnagigas,
óf door koking, rösoik sioë, van het vooraf in poelen verzamelde zeewater. Suiker
van palmensap en azijn wordt ook bereid. Prauwen spuou, groote, en loi, kleine,
vlerkprauwen worden niet gemaakt, maar van lieden van Babar Sermata en Dama
gekocht De jacht, raulari asu, op varkens en buideldieren heeft gewoonlijk des nachts
plaats , nadat men aan de iëne rijst en sirih-pinang heeft geofferd. Gewoonlijk begeeft
men zich in gezelschap, medenemende een of meer honden. In het bosch komende,
wordt op de oogen en in het oor der honden geblazen, nadat men eenige wortelen
gekauwd heeft, om deze goed te doen zien en hooren. Krijgt men op de jacht een
ongeluk, dan is het zeker dat men met een boozen geest, nusuutnu,diede gedaante
van een varken of buideldier had aangenomen, heeft tedoen gehad. De vrouwen
houden zich onledig met het verzamelen van brandhout, rëlarele ai tnutnu; het
halen van water, relarusur were; het koken, pipara; het twijnen en kleuren van
haren, reisnuran; het weven, ratenun; het visschen op de riffen, rëlalioro; het
verzamelen van schelpdieren, röwasak ine krite wawatu; het scheppen van visch,
rëlasaur lepre; het maken van potten en pannen, rone en katopre en ander huiselijk
werk, köniarl Het kleuren van garen, rötona kause, geschiedt — voor de gele
kleur, door de bast van de amiare, met kalk gekookt — voor de blauwe kleur,
door de bladeren van de tiarmu, nila — voor de zwarte kleur, door de bladen van
de tiarmu en de aultibast, fijngestampt en gekookt — voor de roode kleur, door
den wortel van de nunuplant, fijngestampt en gekookt. Het bereide garen wordt
gewoonlijk met deze kleurstoffen samen gekookt. De Posthouder Barchewitz leerde in
1715 de bevolking von Leti kalk branden. Vuur maakt men door twee stukken
bambu, kekre, tegen elkander te wrijven of met twee stukken hout, osu, te draaien.
Ook gebruikt men vuursteenen met staal, van vreemde handelaren verkregen.
382 DE EUiANDEN LETI, MOA EN LAKOR.
De handel op deze eilanden is van weinig beteekenis. Hadden de Nederlanders
de uitgestrekte muskaatnootbosschen op Moa voorheen niet vernield, dan zou de in-
en uitvoer even groot kunnen zijn als op Banda. Onder elkander worden dagelijks
geruild garen, sirih-pinang, djagong, padi, kapas, gedroogde visch, karbouwen en
varkensdendeng, snikir, buikbanden, schaamgordels en koliwater. Met de vreemde
handelaren keme, karet; lili, was; waniawi, tripang; ori ordulu, karbouwenhoom ;
tegen chits, zwart, wit, rood, geel en blaauw lijnwaad, verder ijzer-, koper- en
aardewerk. De in- en uitvoer bedraagt jaarlijks gemiddeld f 25.400. Het ruilmiddel
rowasemu, dat te Leti tot grondslag of als standaard wordt aangenomen, is een
streng garen, kause tnusi ida, de waarde vertegenwoordigende van een tiende gulden.
Op Moa bezigt men de lili, of eene hoeveelheid was van ongeveer een katL Tien
kause tnusi staat op Leti geUjk aan honderd djagongklossen, honderd vijftig pinang-
noten, honderd sirihvruchten, tien pukpuke rijst, katjang of kapas, tien stuks den-
deng van varkens- of karbouwenvleesch , honderd stuks gedroogde visch. Op Moa en
Lakor ruilt men gewoonlijk een mooije fijne snikir tegen twintig lili, een buikband
re we tegen drie lili, een schaamgordel, ware, tegen twee lili, een sarong tegen tien
lili, een stuk zwart lijnwaad, manutu, tegen vijftien lili, een stuk wit lijnwaad,
swarwarse watni, tegen acht lili, een patola sarong, pëtole, tegen een lili, een bijl
tegen twee lili, twaalf parangs tegen twee lili, twaalf boslemmermessen tegen een
lili, twaalf borden of kopjes tegen vier lili, een kati koperdraad tegen vier lili, een
mangkasarsche sarong tegen twee tot tien lili, vier hoofddoeken of vier waterglazen
tegen een lili, een buflfelhoom tegen een tot twee parangs, een lili tegen twee katis
tripang, een kati karet tegen vijftien lili, vier tot acht sarongs laure tegen een
karbouw, twee fijne snikirs tegen een karbouw en een patola sarong tegen een siniore
padi. Kinderen en vrouwen maken veel werk van den ruilhandel Goudgeld, rupimase,
en rijksdaalders, rupi peere, zijn gewild. Koperen muntstukken, kupne, hebben geene
waarde. Olifantstanden , leli en gongs sraki, worden niet als schatten bewaard.
Weigert iemand zijne schuld , utne , te betalen , dan plaatst de schuldeischer verbods-
teekenen, suera, in en buiten zijne aanplantingen, zoodat een ieder weet dat het
den eigenaar verboden is, de vruchten daarvan te plukken. Het teeken buiten, suera
tutu, bestaat uit gescheurde kalapabladen om de boomen gewikkeld, het teeken binnen,
suera une, bestaat uit een kalapatak tegen elk der boomen vastgebonden. Wordt het
verbod overtreden, dan betaalt de schuldenaar bovendien nog eene boete, bestaande
uit een groot varken, om een negarifeest te vieren.
De bevolking is gewoon dagelijks des middags en des avonds zich te voeden,
moaan. Bij het opstaan gebruikt men versch getapte sagero of sap van de Borassus
flabelliformis. De spijzen worden gewoonlijk in aarden potten gekookt en bestaan uit
djagong wetraa, katjang laururu, rijst aurierse, visch ian, gepoft ian dardama.
DE EILANDEN LETI, MOA EN LAKOR. 383
gedroogd ian keme, gekookt ian niasu; voorts paarden- ladiame, varkens- wawi,
honden- asu, kippen- siwi, vogels- maanu, buidelratten- made, karbouwen- oriori,
schapen- pipidume, en geiten- pipileti vleesch. Van schelpdieren, watrore, wordt veel
gebruik gemaakt. Krabben zee, raine, en zoetwater, rauweete, zijn zeer gewild. De
spijzen worden met tenianmalai, Andropogon schoenanthus; woonene Ocimum basilicum ;
Spaansche peper, kamilake en lasoê, uien toebereid en in gewone en aarden borden,
ook in kalapadoppen of pisangbladen, opgedischt De onderkaken van varkens, wawi
oruri, van schapen en geiten, worden boven in het huis bewaard, opdat de eigenaar,
op de jacht zijnde, veel succes moge hebben. Behalve water drinkt men sagero, koli-
water en arak. Als narcotica gebruikt men kaanu sirih, pua pinang en tëpaku, tabak.
Als surrogaat van sirih bezigt men een blad, dewoone, van pinang, de schors van
de plant kisre genaamd.
De kleeding der mannen, niari muani, bestaat uit een rooden hoofddoek, lenus
mere-mere; een kam van bambu, siolori, of van karbouwenhoom, siolori dulu; een
lange kam met vogelvederen versierd, lai duduru maun mere; een badju, raani;
omslagdoek, sniokri; armbanden van goud, leli miase, of ivoor, leli muani; een
katoenen schaamgordel, ware; een schaamgordel van boomschors, ware lilti, van de
liltiboom; een heupband van katoen van den buik tot aan de knieën, rewe, verder
een patola buikband, rewe pötole. De vrouwen kleeden zich met de raani puate, een
zwarte badju; laure sarong; laurawiete een buikband; rewekoa metme, een buikband
van zwartgemaakte kolibast en bezigen als versierselen de dusa sriopku, haarpennen
van koper, zilver of goud; masatnene, gouden oorhangers; wui of bui tiêru, hals-
koralen; salsokri, gouden halsketting; leli, armband van ivoor; leli miase, armband
van goud; kedieli, ringen van koper, zilver of goud. Bij feestelijke gelegenheden
dragen de mama vrouwen voetbanden, die bij het op den grond stappen geluid
maken. Vrouwenkleederen heeten in het algemeen niari puate. Vroeger gebruikten
de vrouwen ook sarongs van geweven boombast, karuware. De gebruikelijke wapenen
raute, zijn kale, piek; roope, boog; roopisi, pijl; tere, bambu pieken ;ruan kaki aati,
piek met weerhaken; mosre, zwaard, kiliau, schild; poke, geweer; sidaare , buskruit
en pokisi, kogels.
Het bestuur, riore, wordt thans uitgeoefend door kaptene, kapitein , rangkai , orangkaja,
rilalauna, hoofden van huisgezinnen en marino boodschappers, welke betrekkingen
met uitzondering van die der marino, erfelijk zijn in de vrouwelijke linie. Sterft een
kaptene of rilalauna , dan moet zijn broeder of de zoon zijner zuster hem opvolgen.
Wanneer de familie uitgestorven is, dan mag de bevolking tot eene keuze overgaan.
Deze bestuursregeling is van de Nederlanders afkomstig. In vroegeren tijd werden
de betrekkingen der hoofden naar hunne huizen genoemd bijv. het huis van het hoofd
384 DE ELLAKDEN LETI, HOA EN LAKOB.
van Leti thans kaptene en van Tombra thans rangkai heet prinila, dat van Tutnkei,
sorseri dat van Nuwewan, Batomeau en Luhuleli respectievelijk sisleli, aitenure en
sarmiasa, etc. De namen van hoofden mogen niet worden uitgesproken, men zegt
daarvoor matruma, oog van het huis, ama, vader, of mama, edele. Hoofden van
huisgezinnen, die vroeger autonomisch alles afdeden, heeten serulu. Gewone geschiUen
en diefstallen worden door de rilalauna afgedaan. Overspel, moord of brandstichting
worden ook door de gezamenlijke rilalauna, maar in tegenwoordigheid der kaptene
en rangkai op de steenen onder den nunuboom zittende, en van de bevolking, die
daartoe opgeroepen wordt, onderzocht, ratuwono, overwogen, suaüira en beslist,
lira napetu. Behalve de straf op het misdrijf moet de schuldige geven ten behoeve
der hoofden een varken, ten behoeve der negarigenooten een varken en een vat koli-
water. De straffen zijn voor gewone geschillen als verwonding, rewanue, schelden,
rewareme, diefstal, kediori, tien tot honderd rotanslagen en boete tot drie gouden
platen door den rilalauna opgelegd — voor moord en doodslag, waarin geen onder-
scheid wordt gemaakt, als boete, molu-molu, een gouden plaat voor het hoofd, twee
voor de oogen, een voor de mond, twee voor de handen, een voor het hart, twee
voor de voeten, een gouden ketting voor de ingewanden, voorts een gouden ketting
voor de vrouw of weduwe en een voor het betrokkene hoofd — voor brandstichting,
knutnu mme, vergoeding van het verlies en vijf-en-twintig gouden platen — voor
overspel, nialiai, dertig gouden platen en lijnwaden. De man, die meteene jonge dochter
tegen haren wil den coïtus uitoefent, moet aan hare ouders zes gouden platen als
boete betalen. Het is niet gebruikelijk dat de schuldigen vergiffenis, wakariarma mata,
van de hoofden vragen. De hoofden hebben niet het recht de bezittingen der onder-
hoorigen zich toe te eigenen. Bij beraadslagingen zit de kaptene of rangkai met zijn
aangezicht naar het oosten gekeerd, de riêsre naporëke rechts, de riêsre makaare
links van hem.
De bevolking is in drie standen, rië, rapé, verdeeld, als mara of mama, waartoe
de eerste hoofden en riêsre , zoomede hunne bloedverwanten — welligt van vreemden
oorsprong — behooren, de gewone man, wusura, en de slaven, ate. Het is aan de
verschillende standen verboden door huwelijken zich met elkander te vermengen, een
verbod dat echter niet nageleefd wordt, doordien vele mara mannen, wusura vrouwen
huwen. Om dit te beperken werd intusschen bepaald, dat alle dochters den vader
en alle zoons de moeder volgen. Heeft een mara man bij een wusura vrouw kinderen
verwekt, dan komen de meisjes in den stand van den vader en mogen met een
mara huwen, terwijl de zoon een wusura als echtgenoot nemen moet Wusuru
mannen mogen niet met eene mara vrouw huwen. Een wusura of ate man met eene
mara vrouw ontucht plegende, wordt beboet, molu niaüa, respectievelijk met vijftien
of twee en twintig gouden platen, karse, een karbouw, oriori, en een varken, wawi,
i II
H
I !
DE KtI.ANDEN LFH, MOA EN LAKOR* 385
welke geslacht moeten worden ten behoeve van het aan de fEuhilie te geven feest
Zusters- en broederskinderen inogen met elkander huwen, kinderen van twee zusters
niet De op deze eilanden aanwezige slaven zijn grootendeels afkomstig van de
Portttgeesche bezittingen op Timor, alwaar zij tegen buskruit ingeruild worden. De
prijs van een slaaf van twaalf tot twintig jaar is vier tot vijf vaten buskruit en een
parang. Ouderen van jaren een vat, waarbij eenig lijnwaad gevoegd wordt Bij het
niét betalen van boete door den betrokken persoon bij brandstichting of overspel
opgelegd, vervalt de schuldenaar met zijne familie tot den slavenstand en zij worden
ate lutru of atre wakre, neganslaven, genoemd. Eenmaal slaaf zijnde, kan men niet
meer vrij worden en mag men niet met vrije lieden huwen. De eigenaar heefk de
bevoegdheid hen aan andere negarigenooten te verkoopen. Het verklaren van schulde-
naren tot den slavenstand, is volgens de ouden van dagen een gebruik dat door de
blanken alhier werd ingevoerd. De mama die de slavinnen benaderen, werden voor-
heen als slaven aan de Compagnie uitgeleverd tegelijk met de slavin. Overspelers en
brandstichters werden vroeger zonder vorm van proces gedood. Bij een der hoofden
of aanzienleken verschijnende, is men verplicht «kaliweda», d. i. wees gelukkig, te
zeggen en daarna in hurkende positie als teeken van eerbied, rësopke, te zitten.
Vóórdat men daartoe uitgenoodigd wordt, mag men niet op de mat gaan zitten,
dit is een bewijs van verregaande onwellevendheid. Onderweg een hoofd of aanzien-
lijke ontmoetende, gaat men op zijde. Komt men in een huis waar gegeten wordt,
dan moet men de hand onder het bord of den schotel van den eter leggen en met de
tong een bijzonder geluid maken.
Alle ontgonnen gronden op deze eilanden zijn eigendommen van personen en
familiën, trioni, sedert eeuwen door erfenis en koop verkregen. De weinige bosch-
gronden, pente, worden aangemerkt als eigendonimen der negariën, welke echter
door occupatie en beplanting individueel eigendom worden. De titel van eigendom
verkrijgt men, evenaLs overal waar de schrijfkunst niet bestaat, door de erkenning
en getuigenis der overige negarigenooten* De individueele en familie-gronden worden
behoorlek door grenzen, tiême, afhakend, evenzoo de negarigronden. De waarde
van tuingronden, wammesni, van ongeveer 3000 D meters, staat gelijk aan
twee groote karbouwen; onbeplante gronden, nusmamu^ van ongeveer 1800
□ meters, aan een groot varken en twee patola sarongs. Dusungronden, elwe, worden
verdeeld in aanplantingen, elwe puone, elwe raolu, gekochte en elwa, geërfde
gronden. Over ontgonnen boschgronden door den eersten ontginner met medeweten
der overige negarigenooten verlaten, kan een ander negarigenoot vrij beschikken en
ze door beplanting tot zijn eigendom maken. Bij verkoop van gronden behoort de kooper
een feest aan de negarigenooten te geven, in welker tegenwoordigheid de kooper en
verkooper zamen een beker sagero ledigen onder het zeggen van «niëtmuere napetu
25
386 DK EILANDIW I^TI, MOA EX LAKOR.
jenartotlira rewodwiawa daprensóm kwialin som,» d. L Het is geregeld, trek uwe
woorden niet meer in, de koop of ruil is gesloten. Bij dusdanige transactiên worden
geene geschenken aan de hoofden gegeven. Het jagen van wild of het verzamelen
van brandhout op eens anders grond is niet verboden, de vreemdelingen moeten
alleen vergunning van de hoofden en van een der familieleden vragen. De regelen
betreffende grondeigendom, nusakneami, worden stipt opgevolgd. Op Moa en Lakor,
waar dezelfde gebruiken bestaan, heeten de woeste gronden, die aan de negari be-
hooren, oro of oho; aanplantingen van kalapa, sagu of pinang, elwonang; padi-,
djagong-, katjang- en ubi-aanplantingen , hinië, verlaten tuinen aonmore. Gronden
mogen op deze eilanden niet verkocht, raoru of raolu, maar ter leen, wanaere, gegeven
worden. Door ontginning der oro verkrijgt de negaribewoner, geen vreemdeling
zijnde, recht van eigendom. Ten einde de aanplantingen voor diefstal te beschutten,
gebruikt men de matue of matakau, waarvan er slechts drie soorten zijn, als de
gewone matue van kalapabladeren , de matunië, een slangenbeeld van gabargaba en
de matueriwate, een menschenhoofd van gomutu vervaardigd. Worden deze matue
geschonden dan wordt men ziek. Boomvruchten op den grond gevallen, mag een ieder
oprapen, het plukken daarvan is verboden.
De bewerking der gronden, sipepne, voor den landbouw heeft op gebrekkige wgze
plaats. Bij het ontginnen van djagong-, ka^'ang- of padi-velden wordt de grond door
de mannen met breekijzers in de maand Augustus omwoeld, daarna het gras en
onkruid bij elkander gebracht en m November verbrand. Vervolgens worden er met
puntige stukken hout gaten in den grond gemaakt rakasi weni, en het zaad er in
gelegd. Bij het planten, rëtonme, wordt wederkeerige hulp, roduwutu verleend. In
elk gat doet men drie korrels djagong, of katjang en zeven korrels padi. Het wieden
geschiedt een tot twee malen, al naar gelang der behoefte door alle negarigenooten
mannen, vrouwen en kinderen, die elkander helpen tegen voeding en sagero. Elk
gewas wordt afzonderlijk geplant en de padi-auriërse weni, cyagong-wetraae weni
en ka^'ang-laururu weni, velden, liggen gewoonlijk op eenigen afstand van elkander.
In eiken tuin pepne wordt een hutje gebouwd, waar om heen moeskruiden, lipni,
geplant worden. Van padi worden er vier soorten aangeplant als auriërse lili, fijne
padi van vier en halve maand groeitijd, auriërse leem en auriërse mermere, roode
padi van vier maanden groeitijd ; en kokodeli een witte soort van drie en een halve maaad
groeityd — van (^jagong, vier soorten als wetraamarmare, gele soort wetraawarwarse
of wawarhe, witte soort, wetraa mermere, roode soort wetraa lasoë met witte en roode
korrels, alle van drie maanden groeitijd. Voorts plant men kalapa — zeven soorten,
als nur maduere, nur rië, nur mere, nur wule, nur mame, nur mote en nur as-
muiri; katjang — vijf soorten, als laururu marmare, wuri, dursi, makasre en
motmote; ubi — negen soorten, als namlaune, namnië, nammatmere, jaum lelis,
xxxvu.
Blz. 587.
DS SILAKDIiar LETI, MOA tS lAKÖU. 38?
jaum matmere jaom wolwula van zeven tot acht maanden groeitijd en nammalai —
warwarse, mermere en darniate of patatas, op deze eilanden later ingevoerd, van
vgf tot zes maanden groeitijd. Tevens worden er geplant zes soorten pisang udi,
drie soorten sirih kan, twee soorten tabak, tëpaku; twee soorten suikerriet, tewn;
vier soorten pinang poa; twee soorten kapas, kawas; udimelai Garica papaya;kami-
lake Spaansche peper, drie soorten; tio, koli Borassos flabeUiformis ; kiëre kanari
en tiometme de zwarte koli of Arenga sacharrifera. De gronden worden elke twee
jaren verwisseld. De padi wordt gewoonlijk korrelsgewijze of in halmen , welke daarna
getrapt, rasapra anriêrse, worden, om de korrels af te scheiden, geoogst en daarna
in huis in de periri groote manden van kolibladen bewaard. Op Moa en Lakor worden
twee soorten padi als awiërse mermere, roode en awiërse wawarhe, witte — en drie
soorten djagong als teli wawarhe, witte, teli meremere^ roode en teU alimang ge-
spikkeld, als de dalima Punica granatum-vrucht, aangeplant In 1714 werd op Leti
en Moa door de Posthouders de druiventeelt ingevoerd, welke zeer goede resultaten gaf.
Het aantal vee bedroeg m 1882 op:
Leti 764 karbouwen, 40 paarden, 1098 schapen, 1008 geiten, 1874 varkens.
Moa 486 » — » 130 » 583 » 885 »
Lakor 120 » — » 1670 * 2684 * 775 »
Of te zamen 10607 stuks vee.
Oorlog, ora of are, wordt gevoerd naar aanleidmg van beleediging door schaking
eener vrouw ^ of wel overspel met' een tot eene andere negaribehoorende persoon, zoo-
mede wraakoefening bij moord, als anderszins. Wanneer de hoofden en rilalauna tot
den oorlog besloten hebben, raadpleegt de riêsre makaare de lever van het varken,
of de kalapa, naar den geschikten tgd om ten strijde te gaan. Hij verzamelt tot dat
einde den volgenden dag al de mannen, die aan den oorlog zullen deelnemen, bij den
steen onder den nunuboom en verdeelt onder hen allerlei wortelen, die als voorbe-
hoedsmiddelen moeten dienen, zoomede de gewyde sirih-pmang, welke in eene daar-
voor gemaakte nieuwe sirihkoker, die met rood katoen omwonden is, bewaard wordt
Vooraf laat hij de gewijde klewang en tiwle uit het offerhuis onder den boom
plaatsen. Elke strijder offert tevens aan de iëne en tracht wanneer hij oneenigheden
in de negari heeft, met een ieder vrede te maken, opdat de vervloekingen hem niet
tr^en. Heeft een man in het verborgen intieme gemeenschap met eene vrouw gehad
en deze daarna verlaten, door aan eene andere vrouw de voorkeur te geven, dan
begeeft hij zich tot haar om vergiffenis te vragen en haar een geschenk, meestal
bestaande uit een sarong leti en eenige vademen wit lijnwaad, te geven. Is zij er
niet mede te vreden, dan gaat de man niet ten strijde, uit vrees van ten gevolge
harer verwenschingen te zullen sneuvelen. Voor het vertrek van de strijdplaats ge-
wooniyk ten zes uur des morgens kleeden zij zich in nieuwe kleederen als een schaam-
88S DE 0LAKDEN LKTI, MO4 W LaKGR,
en heupgordel, zoomede een rpoden hoofddoek, terwijl als teelden, van den strgdasm
den rechter bovenarm een reep van koliblad de kesiau are, wordt vastgemaakt De
aanvoerder asuaman, vader, hond genaamd, trekt bovendien een roode badju aan,
even als zijn medeaanvoerder, de asurekreke, of hondenhelper. In den nunuboom
wordt als teeken, dat er oorlog wordt gevoerd, een stuk rood lignwaadsairmermere,
als vlag bevestigd. Alles geregeld zijnde begeven zij zich naar de strydpl^ts, ge-
woonlijk met niet minder dan twee honderd strijders, elk met een piek van bamboe,
met een klewang, met pijl en boog gewapend. Enkelen slechts nemen vuurwapenen
mede. Op de plaats komende schreeuwen de aanvallers, laat ons sirih eten. Dit
vernemende vallen zij elkander aan. Er wordt gehakt en gestoken, gekorven en de
koppen en handen afgeslagen, welke als zegeteekenen dienen moeten. De lichamen
worden op het slagveld gelaten. De overwinnende partij begeeft zich alsdan hms-
wa^urts als teeken van overwmning drie roode vlaggen voerende. De handen en koppen
worden onder den nunuboom op den steen gelegd, vóór den riêsre makaare, voor
wien men in allerijl een verhevene zitplaats heeft gemaakt, zoodat hij met zijn
aangezicht naar het oosten gekeerd, komt te zitten, opdat de TJpulero hem in het
oog kan houden. D^ medegebrachte handen worden bij elkander gebonden en tot een
bezem gebruikt, ojai de bladeren en het vuil van onder de nui^uboom schoon te
vegen. Gezeten zqnde neemt de riêsre een der afgeslagene koppen, terwijl de terug-
gekeerde strijders gezamenlijk uitroepen «siapeke uluwaa muame sususuu», d. LLaat
hem zuigen; de riêsre legt de mond tegen zijn rechter tepel, daarna roepen z^
weder «siapeke uluwaa muame nuei riwa», d. L Laat het hoofd op den schoot rusten ;
wa^urop de riêsre dit doet, vervolgens roepen zij weder «siapeke uluwaa muame susu
ordain», d. L Laat hem goed zuigen ; hetgeen drie malen herhaald wordt Daarna roepen
zij opnieuw «koko piat nisni jaraa,» d. i. Maak zijne tanden stuk, hetgeen de riêsre
doet door den klewang in den mond te steken, ten slotte roepen zij, «rowai wul-^
miatni jaraa,» d, i. Steekt zijne oogen uit, waarna de plechtigheid is afgeloopen.
Deze handeling wordt bij eiken kop herhaald. Daarna worden de koppen aan het
strand schoongemaakt of van alle vleeschdeelen gezuiverd en elkineenemand,lukre^
onder den nunu-boom opgehangen. De onderkaken worden overal verspreid in djB
takken van den boom vastgebonden als herinneringsteeken en om in het gezicht
daarvan zich te verheugen. Na het sluiten des vredes worden deze beenderen in een
grot bewaard. Li vroegeren tijd waren alle strijders verplicht de wangen en tong van
den verslagene fijngehakt met varkensvet en op een gouden bord opgedischt, tQ
verslinden. Wanneer eene vrouw haren sarong in het krijgsgewoel werpt, ismen ver-
plicht den strijd te staken. De gebruikte laure of vrouwensarong beschermt tegen
gewapende vijandelijke aanvallen. Deze mag door geen man aangeraakt worden, tenzij
met vergunning der vrouw.
DE EILANDKN LETI, MOA EN LAKOK. 389
Wil men vrede, r^kaliweda, sluiten, dan roept men de tusschenkomst in van
andere onzijdige negariën, om deze aangelegenheid te regelen en de boete gewoon-
lijk van dertig tot veertig gonden platen, door den verliezer te betalen, vast te
stellen. Op den bepaalden dag verschijnt het hoofd der overwonnenen en begeeft
zich onder den nnnu-boom, alwaar de riësre makaare op de bewuste verhevene plaats
zit en van wien hij onder het omhelzen en kassen der voeten vergiffenis vraagt
Daarna wordt op den steen gelegd een sokla tiéwi of kalkdoosje van de Lagenaria
vulgaris vervaardigd en een stnk rotan, welk doosje door den vredeverzoeker in
stukken wordt getrapt, terwijl hq de rotan in tweeën snijdt Een stuk rotan biedt
hij aan den riësre , het andere bewaart hij als een zichtbaar teeken van den gesloten
vrede. Verder worden twee bambubekers of kalapadoppen met sagero of koliwater in
handen van den riësre en van het bewuste hoofd gegeven. Na het vocht ondereen
gemengd te hebben roepen beiden uit, «XJpulero lirlalaune arlalaune nösoru, liren
mate, talke napetu, k^nik liaaru nësoru, tenitlione nësoru, pelmuke nilaa serial
leltntu relan masmara lol kaliwiëne ninimu nanapan, sunsuni saia puata neneli
muani nenale pele ramoli pele raiala,» d. w. z. TJpulero de twist de oorlog is uit,
het spreken heeft opgehouden, de weg tot twisten is versperd, de kalkkoker stuk
getrapt, de rotan in tweeën gesneden, als op olifantstanden en geel goud zullen wij
in geluk en vrede wandelen, het einde er van is, dat de vrouwen als zusters, de
mannen als broeders met elkander zullen verkeeren en heen en weder gaan. Twist
onder negarigenooten worden door de oudsten beëindigd, door de twistenden elkander
te doen kussen en te zamen koliwater te laten drinken.
Huwelijken, rasaa, of meslimar mawaan, worden zonder veel omslag gesloten. De
man deelt zijn voornemen aan zijne moeder of aan eene oude vrouw mede, ten einde
zekerheid te krijgen dat het meisje of vrouw hem genegen is, in welk geval twee
oude vrouwen afgevaardigd worden, om de ouders of naaste bloedverwanten te raad-
plegen en den tijd van het huwelijk, gewoonlijk een of twee dagen na het aanzoek,
vast te stellen. Oeene bedenkingen bestaande en de tijd bepaald zijnde, brengen de ouders
en overige bloedverwanten, anwali of rarmaniate van den man hem in nieuwe kleederen
gekleed tegen den avond naar de woning der vrouw, alwaar hare familieleden bijeen
gekomen zijn, met zich voerende een gevulde sëlili of sirihdoos van kolibladeren en
vier tot zes flesscheu koliwater of arak. In het huis komende, alwaar het meisje of
de vrouw op in hun oog prachtige wijze is uitgedost, zeggen zij aan de huisgenoo-
teu «kaliweda» of wees gelukkig. Na gezeten te zyn en sirih-pinang gekauwd te hebben ,
treedt een der oudste der familieleden voor, neemt twee met koliwater gevulde bambu-
bekers of kalapadoppen, mengt den inhoud ondereen en deelt aan de aanwezigen
mede, dat de bewuste personen genegen zijn om te huwen. Alsdan reikt hij aan
beiden ieder een der bekers zeggende, tpitipore kuliwutu, sairwutu, jen rapteri jen
390 DB EILANDKN LETI, MOA KN LAKOK.
rapsakar, rapteri rapsakar, leren wenne, wulne wenne, nosen wenne,» d. w. z. 6^
man en ttouw zijt geworden één van hnid, één van bloed, verlaat elkander niet en
begeeft n niet naar eene andere plaats, scheidt niet yan elkander, want dan zal de
zon, de maan en het eiland u dooden. Daarop ledigen zy de bekers, remnu tiowa
en begeven zich boven in het huis in een vertrek, alwaar zij den nacht doorbrengen
of romdudu wutn, samen slapen; terwijl de bloedverwanten beneden feest, s^pora,
vieren. Op den tweeden of derden dag wordt van het huis van den man gebracht
een mat en een kussen, utki kenuni; een bord, pikne; een schelpen lepel, snuuri
limi; een kom, lari; een breekijzer, sione; een parang, welse; een mes, taawe en
andere door den man benoodigde gereedschappen , niari muani. Bruidschat wordt niet
betaald. De ouders van den man geven gewoonlijk een tuin aan de jonggehuwden
in gebruik. Na den dood van den man of na de echtscheiding wordt deze echter
teruggenomen. De man blijft in het huis zijner vrouw wonen, totdat hg voor hem
en z^n gezin een eigen huis bouwt. Het huweligk heeft zoowel binnen als buiten de negari
plaats. In vroegeren tijd huwden de inboorlingen op rijperen leeftijd en duurde de verlo-
ving , raniasne, jaren achtereen. Doordien er echter voortdurend geschillen daardoor ont-
stonden, wordt dit gebruik niet meer nageleefd. Echtscheiding, rapiaara, kan geëischt
worden, wanneer de man de vrouw op overspel betrapt, of wanneer de vrouw door den man
slecht behandeld wordt, in welk geval de man bovendien aan de bloedverwanten der vrouw
moet geven een karbouw, een snikir , een sarong, een patoladoek en een vat koliwater. De
familie beslist, of de scheiding mag geschieden en wie de aanleiding daartoe heeft gegeven.
Bij overspel der vrouw moet de man om zijne schande te dekken, ontvangen, een
maas, een karbouw, een snikir, een sarong en een patola. Heeft de man aanleiding
gegeven tot scheiding, dan komen al de door hem tijdens het huwelijk verkregene
bezittingen ten voordeele der vrouw. Hetzelfde geldt ook voor de vrouw wanneer z^
schuldig wordt bevonden. Ten einde geschillen te voorkomen is eene echtscheiding
licht te verkrijgen. De paniame, schoonvader en panina, schoonmoeder, worden door
de panaane, schoonzoon of schoondochter gerespecteerd. Behalve gedurende het
middagmaal mogen zij niet bij elkander zitten. De schoonzoon, die in het huis zijner
vrouw woont, mag van de zit- en ligplaatsen der schoonouders geen gebruikmaken,
dat is lulL Wederkeerig mogen zij ook de namen niet uitspreken.
Wanneer eene zwangere vrouw de dolores ad partum voelt naderen, laat ^ twee
oude vrouwelijke familieleden, waarmede zij afgesproken heeft, de makodiaane, bg
zich komen om haar te helpen. In eene hurkende positie zittende, watioro, om het
perinaeum niet te scheuren, plaatst zich de eene vrouw voor, de andere achter haar.
De barende vrouw legt hare handen op de schouders der vrouw, die voor haar zit
om bij den partus, mori, steun te hebben. Het baren heeft spoedig en gemakkelgk
plaats. Is het kind ter wereld gekomen, dan draait de vrouw, die het in ontvangst
DE EILANDEN LETI, HOA EN LAKOR. 391
heeft genomen, het drie malen links om de placenta henen, ten einde, gelijk be-
weerd wordt, de ademhaling, aranni, gemakkelijk te maken, vervolgens wordt het
kind gebaad. Daarna wordt de navel 0.03 meter van de bnik met een stuk bambu,
tawe tenetlosa, afgesneden, doch niet voordat de placenta buiten ligt, onder het
fluisteren van een door den grootvader of grootmoeder bekendgestelden naam. Bloedt
de navel dan wordt er een andere naam gekozen. De navelwond besmeert men met
nure wuru, kalapaolie. De placenta, talaanwali, wordt op denzelfden dag in een
mandje, kuluae, gelegd en door een der vrouwen buiten den lutru of de muren der
negari in den boom, kewieelu, en geen ander aan een der takken opgehangen. De
navelsnoer, lusur tutu, afgevallen zijnde, wordt deze van een jongen in een stuk
lijnwaad gewikkeld, om later als voorbehoedmiddel in oorlog of op verre reizen te
dienen. De navelsnoer van een meisje wordt eenvoudig weggeworpen. Tijdens de be-
valling mag niemand, behalve de twee oude vrouwen, bij de barende, die geheel
naakt is, tegenwoordig z^n. Is de navel afgesneden, dan mogen de vrouwelijke
buren en familieleden komen , om moeder en kind te zien en geschenken te brengen.
De vrouw blijft op hare plaats en gaat niet in de nabijheid van het vuur liggen.
De lochiae is van korten duur. Drie di^n na de verlossing komen alle vriendenen
vriendinnen bijeen, zoo ook de man om het kind te zien en worden zij op sirih-
pinang en koliwater onthaald.
(Gedurende de zwangerschap, susmetme, eigenlijk een zwarten tepel hebben of
apunpoil, behoeft de vrouw zich niets te ontzien. Zij mag de pica hebbende alles
naar verkiezing eten, behalve de laururu makasre of Arachis hypogaea, omdat dit
naar hunne meening, koorts veroorzaakt Ook is het haar lululi, verboden, om langs
de graven buiten de negari te loopen, Geene feesten worden bij de eerste verschijn-
selen van zwangerschap gegeven. Gaat de verlossing met moeielijkheden gepaard en
helpt het kneden van den onderbuik niet, dan wordt door een deskundigen ouden man
een kuiken geraadpleegd, suari porse, of de deur openen. Hij neemt tot dat einde
een sirih, een pinang en eenig rijst, legt deze op een blad en bidt «Upulera mu-
rarma niata po mësuari porse po netu lara, nëwedi watu,» d. w. a. TJpulera hebt
medeleden en maakt de deur open, opdat het zeil kan neergelaten, de steen kan
gelost worden. Daarna snijdt hij een stuk van den kam af, ook een stuk vleesch
van onder de vlerken en legt deze op het blad bij de sirih-pinang en rijst Het
kuiken opengesneden zijnde, raadpleegt hij het hart, loopt de ader inwendig zuiver
door , dan is dit een goed omen. Worden er witte punten in gezien , dan moet de
proef tot drie malen herhaald worden. Blijven de witte punten aanwezig, dan zal de
vrouw sterven. Dit heeft echter zelden plaats. Om prolapsus uteri te voorkomen
wordt de buik der vrouw gekneed. Vrouwen die veel kinderen gebaard hebben, be-
weren dat zij vooraf weten of zij een jongen dan wel een meisrje ter wereld
392 DE BILANDEN LETI, UOA EN LAKOR.
zullen brengen. In het eerste geval Toelen zij pijnen aan de achterzgde der dgen.
Kinderen, vooral jongens, die met een helm, tntoln, geboren zgn, worden als
gelukkige lieden aangemerkt De zoogenaamde helm wordt gereinigd en in den wind
gedroogd, opdat het kind later deze als een talisman kan bezigen. Het jonggeboren
kind wordt dagelijks een maand aohtereen met koud water gebaad, narusa, en
daarna masseerende met fijngekauwde kalapanoot besmeerd. Het kind wordt drie
dagen door eene andere vrouw, daarna door de moeder zelf gezoogd, op geene vaste
tijdstippen zoolang totdat het loopen kan. Een maand oud zijnde wordt het haar van
het kind geschoren, turmiurtu of raktiori mortu, en brengen de negarigenooten geschenken,
bestaande in kalapa, pisang, r^st, olie, brandhout, koliwater en andere veldvruchten.
Het haar afgeschoren zijnde, richt een der oudsten het woord tot TTpulero, zeggende,
cUpulera mesilpae kokoi, posar lera posar mela, nene etnu tolpo nëmori nedari riti
lewan,» d. w. z. Heer zon bescherm het kind, laat het groeien overdag en des
nachts en aanzienlijk worden en leven zonder iets te ontbreken. Tweelingen, ana
kedioë, twee jongens of twee meisjes, këdioê patutu, een meisje en een jongen
këdioë pasale, worden als een gift van den Upulera aangemerkt De jongens volgen
de moeder of worden tot de familie van de vrouw ingelijfd, de meisjes volgen den
vader. Onvruchtbare vrouwen gebruiken velerlei middelen om kinderen te verkrijgen,
de mannen offeren aan IJpulera of gebruiken allerlei drankjes als poculum sterüium.
Gebrekkig geborenen of monsterkinderen worden niet gedood. Abortiva, raram nam-
tekar, worden niet gebruikt Het aannemen van kinderen valt niet in den smaak
der bevolking. Ami blanke of licht gele kinderen wordt de voorkeur gegeven. Hoe
meer kinderen, hoe hooger de ouders in aanzien stijgen. De ouders krijgen na de
geboorte van het eerste kind eenen anderen naam , als Teti amni — vader , Teti inni —
moeder van Teti. Als de eerste tanden, nisni of ngisni, van het kind uitgevallen zqn
worden zij zonder eenigen vorm weggeworpen. De jongens en meisjes worden tot hun
tiende jaar gelijk behandeld. Na het doorkomen der menses, raminmai, dat zeer
vroeg tusschen het negende en elfde jaar plaats heeft, worden de meisjes sararare,
maagd of puata tuwaru-waru, jonge vrouw, door de moeder onderricht in het planten
van ubi, katjang en moeskruiden, zoomede in het twijnen en kleuren van garen,
het weven van sarongs en in andere vrouwelijke bezigheden. De jongens, muani
tërapi, krijgen onderricht in het ontginnen der velden, het tappen van koliwater,
het visschen en andere mannelijke werkzaamheden meer. De kinderen worden in de
armen of op de heupen der vrouwen gedragen. De mannen dragen ze gewoonlqk op
de schouders.
Yariolae, kapanse dursi en lepra, kapanse kropne, ontstaan door besmetting van
andere plaatsen en overerving. Andere ziekten bijv. diarrhoea of dysenterie, kapanse
rarmere, koliek of stekingen, kokoki, ontstaan doordien Upulero op den persoon
D£ BILANOEN LETI, MOA £E7 LAEOB. 393
vertoornd ig. Behalve de gewone offers bezigt men'bg den kokoki gebrande en
fijngestampte kamiri, vraditen van de Aleuritis triloba, met water vermengd. Eet
is den zieke verboden djagong, katjang, vleesch, kippen, visch, zout en Spaansche
peper te eten. Duurt de kokoki te lang, dan gelooft men dat de suwanggiof iswone
de genezing tegen houdt en offert men een schaap, wiens lever en hart gekookt,
met eenig gepelde rijst in een pisangUad wordt gewikkeld en buiten de muren der
negari gelegd. Is de zieke een man, dan slacht men een ram en voegt omdat ver-
onderstelt wordt, dat de ziel, het levensbeginsel, ook daarin woont, de rauwe
genitaliën er van bij het offer ; is de zieke eene vrouw dan worden de genitaliën eener ooi
gebezigd. Neergelegd z^nde, wordt er over dit offer eenig arak gegoten. Geneest de
zieke niet, dan moet men tooveren om te weten te komen wie deze veroorzaakt
heeft, de Upulero, de booze geesten, de nitu, dan wel kwaadwillige lieden, om
daarna de voorgeschevene offers te kunnen brengen. De zieken, riër kapanasoo,
worden behoorlijk door de bloedverwanten verpleegd. De nitu, afgestorvenen, maken
de huisgenooten ziek, wanneer de huisvader deze niet behoorlijk spijzigt of wanneer
het huis boven den t6warte lekt In enkele negariën bestaat de gewoonte om jaarlijks
gedurende de kentering, gewoonlijk in Maart, de smetstoffen en ziekten uit de
negari te verdrijven. Tot dat einde wordt eene prauw gemaakt van twee meters
lengte en een halve meter breedte met zeilen, roer, riemen en andere benoodigd-
heden. In deze prauw legt elk huisgezin eenig rijst, sirih-pinang, padi, kalapa,
sukun of vruchten van de Artocarpus incisa, voorts insecten die de velden verwoesten»
water, sagero, een kip, twee eieren en laat haar in zee drijven zeggende, «modi
sialedurmu sëniakre kaperi kapanse modi la nuse duma, rai duma, pelm durmu
suakar latipur matnii,» d. L Breng van hier weg allerlei ziekten, breng deze naar
andere eilanden, andere landen, verdeel die op plaatsen, die ten oosten, waar de
zon opgaat, liggen. Eene andere geneeswijze is het uit het lichaam halen van
vreemde voorwerpen, als vischgraten, steentjes, dorens, stukjes hout of schelpen,
die door een boozen geest in het lichaam gelegd werden. Tot dat einde neemt de
deskundige gewoonlijk eene oude vrouw, zeven sirih en zeven pinang, kauwt deze
^n tot een soort pap, besmeert het lichaam van den zieke eerst met kalapa^lie en
legt het kauwsel op het zieke deel, ratapal rarisi, bedekt dit met een stuk lijnwaad
dat betooverd is en maakt de plek een kwartier uurs daarna open. In de sirih-pap
wordt alsdan gezocht naar de vreemde artikelen, die bewaard worden. Deze hande-
ling wordt drie malen herhaald. Daarna krijgt de zieke geneesmiddelen te drinken.
Bg gezwellen of andere pijnen gebruikt men eene soort cucurbitula of kop van
karbouwenhoom, doduwoosu, met een gaatje om het luchtledig te maken, welk
gaatje daarna met was dichtgemaakt wordt. Als deze afgenomen is , worden op de plek
met bambu eenige scarificaties gemaakt en de doduwoosu geappliceerd om het bloed
te doen vloeien. Daarna wordt de plek met ^ngekauwde medicamenten, wortelen
394 DE EILANDEN LETI, HOA EN LAKOR.
en bladeren bèspogen. De zieken worden ook ter genezing naar andere htdzen over-
geToerd, omdat bij het bonwen yan het hnis de Toorgeschreyene voorzorgsmaat-
regelen niet genomen zijn. Epilepsie, lemuri siwi, of pipsiomwae, ontstaat door oyer-
erving, volgens anderen doordien de geest van een geit in den persoon is gevaren.
Na het overladen van een kind wordt het in hurkende houding met de handen
op de schouders eenvoudig in Iqnwaad gewikkeld en onder het huis zgdelings b^rar
ven. Jongens, die koliwater kunnen verzamelen krijgen, een mes mede. In het graf
worden drie jonge kalapa en drie stukken suikerriet gelegd. Op den derden dag
komen de bloedverwanten bijeen en worden op koliwater onthaald, omdat op dien
dag de ziel naar Saam Metiwanua gaat, een zandbank ten zuiden van Leti liggende,
alwaar de zielen vergaderen. De zielen der afgestorvenen van Moa en Lakor
gaan naar Wekenau, een eilandje beoosten Lakor. Vrouwen die gedurende de
partus sterven, worden als andere lieden begraven. Sterft een volwassen persoon,
dan worden, wanneer hij tot de mama en wusumbehoort, twee of drie geweerschoten
gelost, om van den dood aan de negarigenooten kennis te geven. De familieleden
en vrienden komen alsdan bijeen, medebrengende allerlei lijnwaden, sirih-pinang,
tabak en koliwater. Een bepaald aantal vrouwen weeklagen, ratniana, op heftigen,
scbreeuwenden toon. Het lijk, rimate of rimolu, wordt gebaad, de mannen gekleed
met twee schaamgordels en een chitsen bac^ju, de vrouwen met een arong, oorhangers
van goud, koralen hals- en ivoren armbanden. Het lijk wordt in een zittende hou-
ding met de armen kruiselings over de borst en de handen op den schouder ge-
plaatst, vervolgens ingewikkeld niet zeven lagen van verschillende soort gekleurde
lijnwaden, met wit en zwart, nadat vooraf bq aanzienlijken nog een paar gouden
oorhangers in den mond en een gouden plaat op de borst gelegd zijn. Het graf
wordt onder of aan de zijde van het huis gegraven , tot eene diepte van twee of drie
meter. Het lijk, door vier mannen aan de hand gedragen, wordt daarin schrijdelings
op zijde gelegd met het aangezicht naar het oosten. Aan het lijk wordt medegegeven
drie jonge kalapa, drie stuks suikerriet, een breekijzer, een mes, een parang, een
piek en een gevulde sirihkoker. Sommigen begraven bg het Iqk ook een levenden
hond, als tochtgenoot, niet om den weg naar het zielenland te wijzen, omdat dit
over zee ligt. Het graf, rati, buitenshuis wordt bolvormig opgehoogd en den rand
met steenen bedekt, onder het huis wordt een mat er opgelegd en met houten
pennen aan den grond vastgehecht Na de begrafenis worden karbouwen, varkens en
geiten geslacht en aan de aanwezigen ieder een stuk rauw vleesch gegeven, waarna
zij huiswaarts keeren. Bij aanzienlijke lieden bleven de vrouwen drie dagen achtereen
weeklagen , waama zij ieder met een stuk vleesch temggaan. Den dag na de begrafenis
worden een of twee sukunboomen, Artocarpus incisa, twee tot drie kalapa, pinang
en andere vruchtboomen, omgehakt als aandeel van den overledene. De zielvan den overle^
DE KBL^DEN LETI, MOA EN LAKOR. 395
dene, natami of tatami , zwerft om het huis rond. Op den vijfden dag worden de r oodige
toebereidselen gemaakt, om deze in de iëne, hethoaten beeld, tijdelgk te doen verblijf
houden. Deze beelden worden door bepaalde lieden van een bijzonder soort hout,
tegen betaling van een geit en eenig kapas, garen, vervaardigd. Om de ziel er in
te lokken, wordt de iêne op een gouden plaat gelegd, die daarna in een rooden
doek gewikkeld door eenige lieden boven op den zolder, op den tëwarte gebracht
worden. Daarna brengt men op drie borden eenig rijst, zoomede gekookt var-
kens- en kippenvleesch en legt deze op een blad voor het beeld neder. Nadat de
mond van het beeld met eenig sagero bestreken is, zegt de persoon die de spijzen
heeft medegebracht cmnna memnu tisa rëlaso jena mele kapere kapanse mai», d. w. z.
Eet, drink en bewaak ons, opdat er geene ziekte ontsta. Nadat de iëne gegeten
heeft, wordt aan de aanwezigen een maaltijd gegeven, die tot 's nachts duurt Bij
het lijk wordt niet gezongen, noch gebeden. Sterft een hoofd, dan is de bevolking
verplicht, elk huisgezin namelijk, om een karbouw en een varken te verstrekken.
Deze verplichting rust ook op de slaven. Nadat de tatami eenigen tijd in de iëne
heeft uitgerust, gaat zy naar Metiwanua, de plaats der afgestorvenen bezuiden het
eiland, op Moa en Lakor naar Wekenau. In droomen, mië, houden de zielen betrekking
met de levenden, of verschenen nu en dan in de nabgheid der iëne als de schaduw,
leli, van den mensch. Als teeken van rouw, aluli sioni, dragen de vrouwen een
korte sarong, van de heup tot aan de knieën en mi^ zg zich niet kammen tot dat
de nieuwe maan verschijnt Mannen dragen geene rouwteekenen.
Yerdeeling van erfenis, luwu, heeft niet plaats. Sterft de huisvader, dan komen
de bezittingen als huizen, tuinen, vee en andere artikelen van waarde, als karse,
gouden platen; pikne wulule, borden en schotels uit den ouden tgd; leli miase,
gouden armbanden; ranit mase, gouden kettingen; masatnine, gouden oorhangers;
masutki en maskowokoë, gouden hoofdversierselen, het laatste in den vorm van
horens; mas saruweni, gouden sirihdoozen; en andere goudwerken, voorts steenen
armbanden, seli; geel zijde sepan, marmare en sule, een soort gekleurd Ignwaad,
onder het toezicht der moeder. Een of twee maanden na het overlijden is zij ver-
plicht een der velden of tuinen aan den zoon van de zuster van den overledene af
te staan. Door het aangaan van een tweede huwelijk verliest z^ het recht over deze
bezittingen en treedt de oudste zoon of de echtgenoot van de oudste dochter in
hare plaats op, die de nog ongehuwde en jonge kinderen verplegen moet Oeen dezer
eigendommen mag worden verdeeld, vervreemd of verkocht. .De kinderen hebben het
vruchtgebruik met voorkennis van degene die het toezicht er over houdt Het door
de te huis blijvende kinderen verdiende strekt om de bezittingen van den vader te
vermeerderen, tot zoolang dat zij gehuwd zgn of een nieuw huishouden hebben op-
gericht Op Moa en Lakor volgen de kindéren dea vader.
396 DE EILANDEN LBH, MOA EN LAKOR.
De bevoUdng is zeer geneigd yerbintenissen metTTeemdelingeii,peiiiakaofdonaime,
te sluiten. Degenen die met de vrouwen des lands gehuwd z^n, wonen bij de schoon-
ouders in en hebben geene rechten hoegenaamd over hunne vrouwen, die zij ook
niet mogen medenemen. Zij bezetten de gronden der vrouw, aan wie, na het
overlgden, al hunne bezittingen ten deel vallen. Bij aankomst in de negari geven
zij gewoonlijk aan de betrokkene hoofden een geschenk, bestaande uit een stukehits,
een stuk wit of zwart l^nwaad en eenig arak. Tegen etenstijd iemand bezoekende
wordt men tot den maaltijd uitgenoodigd en door de vrouwen en slavinnen bediend. In buis
komende terwijl de huisheer afwezig is, mag de vrouw geen lang gesprek met hen
voeren. Bg het binnentreden van een huis is men verplicht sirih-pinang, munaur,
BOXL te bieden. Blijft een vriend, van eene andere negari afkomstig, eten, dan slacht
men een geit of varken om te onthalen , vooraf echter drinkt men eenig koliwater,
mimnu arke. Het duiten van vriendschap met lieden uit andere negariën, bgv. van
Grroot-Timor geschiedt door de ronisi remurara of het eten van vleesdii en het
drinken van bloed. Toen een der rilalauna van Leti een verbond sloot met den radja
van Watrou en Groot-Timor, kwamen zij bi| elkander. De radja liet een karbouw en
een varken voorbrengen, daarna twee kalapadoppen met koliwater gevuld, welke op
den grond worden geplaatst. De rilalaune stak daarnaast een piek, een klewang én
een pgl en boog in den grond, de ra<ya legde een geweer en een klewang. Ver-
volgens maakte de radja op het bovengedeelte van z^n hand een wond en liet het
bloed in het koliwater vloeien. Hetzelfde werd door den rilalauna gedaan. Na het
bloed vermengd te hebben, dronken zij te zamen het koliwater op, de rilalauna
onder het zeggen van «matruma, ronisi remurara pakulti pasaair irsida raramida
ate, mano palobutu toniili manure bei iwutu niaomse ida niakat ida, jenatoüira
jenan mewudiwiawa, totlira mewudiwiawa lere en wene wulen wene nusen wene rain
wene tutun wene elun wene isin miaklowi en wene rar makturu en wene , » d. i. vrg vertaald
Oog van het hms, alomtegenwoordige, zijt onze getuige, wij hebben vleesch gegeten en bloed
gedronken, wij zijn één geworden, wij kunnen niet scheiden, onze borsten, onze harten,
onze ingewanden, onze woorden zijn één geworden, wanneer wij den eed verbreken,
de woorden wegwerpen, dan zal de zon, de maan, het eiland, de grond, het voor-
gebergte , de inham , het gesneden vléesch en het gestorte bloed ons dooden. De
radja zwoer een gelijken eed onder aanroeping van IJsneno, Heer zon de üpuliBro
der Timoreezen. Daarna werd de karbouw en het varken geslacht en een gemeen-
schappelijk maal gevierd.
Yan feesten, sepuru, zang, spel en reiendans zijn deze eilanden-bewoners groote
liefhebbers. Zij doen niets, zonder er bij te zingen. Bij elke gelegenheid mag men
de sniara kiese, sniara lutru wawna en sniara tali, sdngen. In de praüw zingt men
0E EILANDEN LBTI, MOA EN LAKOR, 397
de sniara wesi', sniara sniople, éniara waani/ ffliiara lare en sniara kc^oteli. Aan het
strand dansende gebruikt . inen de sniara sniëke. lo de tuinen, bij het ontginnen
daarvsui en bq het planten van padi of ^j^^i^g» zingt men de sniara teene. De
zang, die eentonig is en gezongen wordt, terwijl de riësre makaare met de afge-
slagen koppen der vijanden manipuleert, heet sniara joriore. Onder het zingen van
de sniari kiese, wesi, smople, waaai, lare, jotiore en sniëke wórdt op. den trom,
tiwle, geslagen. De lioi laururu^ suamre, sildsepne, udiatweli, medi, pipmi^tme en
titiwèsriai wórden alleen tijdens de porëkefeesten, wanneer de Upulero in den nunu-
boom zit, gedanst De tjakalele, roasewar, wórdt alleen gedurende den oorlog ver-^
toond. De lioi weikei danst men bij alle gelegenheden. Het dansen bestaat uit d^
bewegmg van armen en beendn voor- en achterwaarts, alleen bij de udiatweli worden
meer obscoene bewegingen waargenomen. De. :gebruikelijke muziekinstrumenten , be-
staande uit trommen, priai en. tiwle, zijn zeer primitief. Het dobbelen of hanekloppen
is niet bekend. Om bij bewaking van lijken des nachts wakker te blyven, spelen de
mannen een soort schaakspel, dame genoemd, dat echter van vreemden oorsprong
is. De kinderen vermaken zich met keken, een harde kern waarmede geknikkerd
wordt en met raseke surispoo, kleine prauwea van kolibladen vervaardigd. Zij zingen
gewoonlijk met de oudere mede.
De tijd wordt verdeeld in warme en natte moeson. De warme moeson., lermarin of lerwC'-,
rin, duurt volgens deze verdeeling van Juli tot October, de natte moeson , utnean of
janmuti wartulu, van half December tot Maart. De kentering aniwakdioori , duurt
van Maart tot Juli en van October tot half December. De dag wordt verdeeld in
jarmetam, morgen, lera nakdeda, middag, en lera Mao, avond. Een etmaal ver-
deelt men in leran maisiëri, de zon komt op, lera nalo, de zon staat hoog, lera
nakdeda, de zon staat in het midden, leran woki, de zon staat schuins, lerantuin,
de zon gaat onder, tutun wadku, de tijd om het licht te ontsteken, mela letuare,
de middernacht, sawulun noni, het eerste hanengekraai, siwiletuarenoni, het tweede
hanengekraai, siwi makodi pSlepre, de haan vliegt van den boom af en leleparo
morgenschemering. Het tellen, soro, volgens het quinair stelsel, geschiedt met de
vingers, linmi ukami, steentjes, watu, djagongskorrels, wetraa ule, reepen vankoli-
blad altawi lisre en rore aru la pniëpne kalkstrepen aan de omwanding van het huis , beide
laatste om het aantal vee te kennen. De altawi lisre, die men in de slaapplaats ophangt,
dient om het aantal goudstukken te onthouden. Bij het afleggen van afstanden zegt men
«kaprui apre tangkeran maata muasal meku», d. i. het speeksel zal nog niet droog zijn of
gij zijt daar ; <mianaaru raram muasal meku», d. i. de pinang zal nog niet rood gekaauwd
zijn , of gij zijt daar ; «wetraa namtas salmeka», d. i. de djagong zal nog niet gaar zijn of gij
zijt daar. Yoor inhoudsmaat taktuaku, gebruikt men de periri, een ronde mand van
kolibladen, van twee meters middellijn en anderhalve meter hoog, om padi er in te
398 DK StTAKDEN LETT, HOA EX LAEOR.
bewaren, of de inhöad van vier wolwole, een kleinere mand. Kleinere maten of
mandjes van kolibladen, zijn de kwarwara, pnkpuke en lukre van ongeveer 0.4 meter
middellijn en 0.8 meter hoog, de sniore van 0.2 meter middellijn en 0.8 meter
hoog. Het gewicht dezer maten is zeer ongelijk.
Bij een zonneclips, leran mate, denkt men dat er een groot man ergens zal ster-
ven, bij een maaneclips, wnle enmate, zegt men, dat de Halicore indicos op de
zandplaten bijeenkomt om te spelen en de schildpadden, Chelonia imbricata, eieren
zullen leggen. De regenboog, jonsu, is een bewijs van den üpulero dat hg de offers
heeft aangenomen en den regen zal doen ophouden. De oorsprong van donder , tirke
of Mare, bliksem, lene, wind, ani, petune, sterren, kan niet worden medegedeeld.
Men gelooft intusschen dat in de maan de vrouw Barleliwadan woont, wier bezig-
heid is garen te twijnen. Het is niet bekend van waar zij afkomstig is. De morgen-
ster heet taliare, het zevengestemte petune maanu of vogelster. Kometen heeten
petun orlae, ster met een staart, Iwure nisni dondersteenen. Aardbevingen die nu
en dan voorkomen, worden toegeschreven aan XJpunusa of grootmoeder aarde, die
beweging maakt om te vernemen of hare afstammelingen nog op het eiland aan-
wezig z\jn. Uit dien hoofde moet men groot rumoer maken. In November 1714 en
December 1716 werden zeer zware aardbevingen te Leti gevoeld. De windstreken
heeten tipor, oost, warat, west, taranan, zuid en rai noord.
xxxyni.
Bk. 398.
TWAALFDE HOOFDSTUK.
HET EILAND KEISAR OF MAQSAR.
Ligging. Fonmitie. Bergen. Biyieren. VoetiMiden. Ankerplnatien. Moeten. VeideeUng
landschappen. Kegarite. BeYolking. Meaileien. Taal. Traditie. Oeaehiedenis. Pliyiiaehe,
intelleetneele en moreele eigemchappen. Standen. Bettnar. Hoofden. Afdoening van
zakeo. Straffen. Eed. Grondeigendom. Landbouw. Veestapel. Cnltns. Bügeloor. Hnweigk.
Sehaldng. HnwelQk van broeders- en snstenkinderen. BOiltten. Echtscbeiding. Steriliteit
der Tronwen. Zwangerschap. Partns. Haarsnlden. Doorsteken der oorlellen. TandT^len.
Ziekte. Oenesing. Overigden. begrafenis. Bonw. Erfenis. Hniaen. Hnisraad. Kleeding.
Sieraden. Wapenen. Oorlog en Trede. Kgverheid. Arbeid Tan mannen en Tronwen.
HandeL Geld. Voeding. Nareottea. Feesten, sang en dans. Mnsiékinstmmenten. Spelen.
Kosmolegle.
Het eQand Eeser, ook wel MaMsar, Eeisar, Baipala, of Jotowawa genaamd, welks
bewoners in 1665 bij oyereenkomst zich onder de bescherming der Nederlanders
stelden, ligt tusschen 127^ en 127^ 10' Oosterlengte van Greenwich en tusschen
7® 55' en 8** 15' Zuiderbreedte. De naam Keser, Ksser, en Makisar is afkomstig
van den naam Eeisar, ook wel als Eiasar uitgesproken, eene zandvlakte ten zuid-
oosten van het eiland in het landschap Oirata. De naam Jotowawa beteekent hoogland.
Dit bergachtig eiland, een omtrek beslaande van slechts etteligke mylen, dat door
uitroeiing der bosschen, thans arm aan timmerhout,, als een kale rotsblok zich ver-
toont, behoort tot de quader en trias formatie, waarb^ sporen van metamorphische-
gneis en glimmerschiefiér-gesteenten, zoomede uil^estrekte banken van jongere kalk-
vorming aangetroffen worden. De toppen der bergen, waarvan de hoogste ongeveer
tweehonderd meter telt, met name Rupikai nahakai, Taitulu, Woorpenu, Oirowaku,
Eaisama, Intutun, Pipideli en andere, alwaar de negariën Lebelau, Sunpali, No-
woru, niwawan, Jawuru, Mesiapi, Lukurworu, Abusur, Manumere, Purpura, Nomaha
en Oiraha gebouwd zijn, zijn geheel ontwoud en met kort gras bedekt Op de lager
liggende vlakten treft men nog slechts eenig houtgewas aan, waar tusschen groepen
van de Borassus flabelliformis, kalapapalmen en Stadtmannia sideroxylon voorkomen.
Behalve door eenige onbeduidende beelqjes, wordt het eiland door de rivier^'es Malara,
Jalumu, Nama bij Woorili en Hiere bevochtigd, die echter in den oostmoeson geheel
400 HET EHAKD KEISAR OF VAKISAR.
droog Tallen, waardoor zelfs gebrek aan drinkwater ontstaat. De wegen, die over de
bergruggen van de eene naar de andere negari loopen, zijn nog onbeduidender dan
voetpaden, doch kunnen te paard worden gebezigd. Ankerplaatsen voor groote sche-
pen zijn er langs deze steil in zee afloopende kusten niet, in den goeden moeson
kan men echter geankerd en vast^emeerd bij de tandjong Intutun aan het
strand van Nama liggen. Kleine vaartuigen kunnen ten noorden bg MuidaaenHiere,
ten oosten bij Purpura, Juwalan en Liti, ten zuiden b^ Mulikaur, Manuperi, Eaisar,
Joltara, Posi en Elou en ten westen bij Tutu, Jalumu, Saraa en Malara, z^nde
kleine inhammen met zandstranden, naar gelang van den moeson veilig liggen. Yan
Juni tot December heerscht de droge, van Januari tot Mei de natte moeson. Het
klimaat is zeer gezond.
Het eiland Makisar wordt in zes afdeelingen of landschappen met vijfentwintig
negarién, Eotalama medegerekend, verdeeld als Lebelau, met de negariên Lebelau
en Sokolai; Jawuru met de negariön Jawuru, Sunpali, Noworu, en Hiwawan; Woo-
rili met de aegm^n Woorili, Mesiapi, Dalusama of Kotalama, Lukurworu, Sajou,
Woorlapa en Manumese; Abusur of Opuhur, met de negariên Abusur, Lewerou,
Ënitutun of Intutun; Nohowali met de negariên Purpura, Wekuwai, Loiporu enNo-
maha; Oirata met de negariên Soru, Oirata barat of Oirahka warka, Lekilapa,
Oirata timur of Oirahka Eimur en Dikesi. De negariên Lebelau, Jawuru, Woorili,
Abusur en Lewerau worden als lehke lapa of heilige plaatsen aang^nerkt Het aan-
tal der bevolking was in 1882 als volgt;
Lebelau 465 m. 742 vr. 1207 te zamen.
Jawuru 768 id. 894 id. 1662 id.
Woorili . . ; . . 1974 id. 1653 id. 3627 id.
Abusur 397 id. 603 id. 900 id.
Nohowale 163 id. 258 id. 421 id.
Oirata 677 id. 812 id. 1389 id.
Totaal . . 4344 m. 4862 vr. 9806 te zamen; waarvan
mama of adelUngen 352 zielen
' wuru, gewone man 7464 id.
ata of slaven 1168 id.
walada of mestiezen 222 id.
te zamen 9206 zielen. In 1882 waren hier*
onder 1814 Christenen. De Walada kan nog gesplitst worden in 116 mannen en 106
vrouwen. Deze lieden zijn de afstammelingen der Europeesche militairen — Neder*
landers, Duitschers en Franschen — die in 1668 en later te Makisar geplaatst by
de vrouwen des lands kinderen verwekten. Zij laten zich op hun Europeesche af-
komst veel voorstaan en vermengen zich thans zelden meer met de oorspronkelijke
Makisars, van wie zg echter, behalve hun blanke huid, blond haar en blauwe
,121 O.L.'v. Ggeenvr.
JDe eilajtoen
1 i
i II
I il
(CD
Romaii<i*
Kfiisar
Stm^tuif. w. B.W.X. 2W^ ZmixUn, .
HET SOiAND KEISAB OF MAEISAB. 401
oogen, weinig verschillen. Zij zijn flink gebouwd, zoowel mannen als vrouwen en
bezigen bij voorkeur de taal van het land. Vele vrouwen spreken zelfs geen Maleisch.
De ouderen onder hen z^n weinig ontwikkeld en zeer achterdochtig, bovendien
groote voorstanders van koliwater, die hunne slaven dagelijks van de boomen, die
naast hunne woningen staan, aftappen en waardoor zij in een voortdurenden staat
van dronkenschap verkeeren. De mannen houden zich onledig met den handel, het
smeden van gouden sieraden en het vervaardigen van vischlijnen , ajil , terwijl de vrouwen
de op Groot Timor zoozeer gewildesnikirsof omslagdoeken weven. In kleeding, voeding,
zeden en gebruiken zijn zij, aan hun lot overgelaten zijnde, MaMsaranen geworden.
Alleen big plechtige gelegenheden kleeden de mannen zich op de Europeesche wijze,
de vrouwen in sarong-kabaja. Het huwelijk wordt onder elkander gesloten, maar de
kinderen volgen de familie der moeder. Vele mannen hebben meer dan drie vrou-
wen, die vruchtbaar zijn; hieraan schrqven zij den vooruitgang in zielental dezer
mestiezen kolonie toe. Eenige vrouwen hebben eene tijdelijke gemeenschap met moha-
medaansche handelaren, doch zonder kinderen. De landbouw — aanplant van
djagong katjang en kapas — wordt door hunne op Groot Timor ingeruilde slaven
gedreven, evenzoo de verzorging van het vee. Hunne woningen zijn goed en behoor-
lijk ingericht. De kinderen bezoeken de lagere inlandsche school te Woorili. De han-
del heeft grootendeels met Portugeesche onderdanen op Groot Timor in ruil plaats.
Vanwege den veelvuldigen omgang met Australische zeevarenden, zijn de mestiezen
zeer Engelschgezind , vooral degenen die Fort Darwin bezocht hebben en de Engelsche
taal vloeiend spreken. In de landschappen Lebelau, Jawuru, Woorili, Abusur en
Nohowali spreekt men ééne taal. De bewoners van Oirata bezigen een afzonderlijk
dialect, dat veel overeenkomst heeft met het Loikerasch op Groot Timor inhetPor-
tageesch gebied.
Naar luid der overleveringen sproot, toen het eiland Jotowawa nog onbewoond
was, zekere Delipai uit den berg Wahkuleren en huwde Riïseeme, eene vrouw, die
kort daarna met haren broeder van het eiland Sermata te MaMsar strandde. Hunne
kinderen zeven zonen en twee dochters, die met vrouwen van Sermata en Groot-
Timor cohabiteerden, worden als de voorouders van Woorili en Nohowali aange-
merkt De eerste bewoners van Lebelau kwamen van Moa, die van Jawuru van
Loikera, Groot-Timor en verkregen van Delipai vergunning om zich te Jotowawa te
vestigen. Toen ongeveer een eeuw later Woorili en Nohowali in oorlog waren , kwamen
zekere Eikilailai met zijne echtgenoot Lindadirai, hun zoon Marou en vele volge-
lingen van Maubesi, Groot-Timor te Woorili aan om zijne moeder, die gedurende
een tocht langs de kust verloren was geraakt, te zoeken. Utanmeru, het hoofd van
Woorili, verzocht hem om hulp tegen Nohowali en na een verbond van vriendschap
gesloten en elkanders bloed gedronken te hebben, werd Eikilailai in rang en aanzien aan
26
402 HET EILAIQ} EEISAR OF MAKTSAH,
Utanmeru gelijk gesteld. Na Nohowali ten onder gebracht te hebben, stichtte Eiki-
lailai de negari Kpideli. Toen de mannen op zekeren dag afwezig waren, deed
Nohowali eenen aanval, doch werd door de vrouwen van Pipideli, die zich als man-
nen verkleed hadden, verslagen met achterlating van een tal door de vrouwen
gesnelde koppen. Nohowali sloot alstoen een verbond met de Fortugeezen van Deli,
die aangevoerd door zekeren Kurus (of Cruz) door Kikilailai verslagen werden.
Doordien hij beducht was voor de wraak der Fortugeezen, verliet hij Fipideli
en bouwde de sterke negari Abusur. Toen alles tot tegenweer gereed was, kwamen
de Fortugeezen met Timorsche hulptroepen en vernielden al de negariën op Makisar
met uitzondering van Abusur en voerden een groot gedeelte der bevolking als slaven
mede. Het hoofd van Woorili Loimuluwere begaf zich naar Alor of Ombaai,omhnlp
te zoeken en ontmoette bij FulauEambing, een Nederlandsch vaartuig als gezagvoerder
aan boord hebbende zekeren Jan Beleon, dien hij met zijne dochter Sonopan deed
huwen. In 1665, na een verbond met de Nederlanders gesloten te hebben, ver-
eenigde hij zijne bevolking op den berg Eaisama en liet de versterking of barricade
Dalusama, Delfshaven, bouwen. Aan het werkvolk, dat dit fort van llJuli 1665 tot
7 Augustus 1666 bouwde, verstrekte hij maandelijks acht buffels, acht schapen,
twee-en-negentig hoenders, acht pikols rijst en achthonderd stuks ubL
Volgens eenige oude schrifturen, die historische waarde bezitten, dreven de oude
inwoners van Makisar voorheen eenen uitgebreiden handel in specerijen en slaven met
hunne naburen van Dama, Nila, Serua en Moa en verwierven langs dien weggroote
voordeden op Malaka en later te Livao, eene negari op Fortugeesch llmor. De
Sulthan van Temate dit vernemende besloot in 1643 «Makisar met het daaromtrent
gelegen eiland Bomang aan te tasten, om zoo mogelijk zich van de aldaar te vinden
schatten te verzekeren. De tot dat einde afgezondene korrakorra-vloot slaagde hierin,
zonder veel tegenstand te ontmoeten en keerde binnen weinige dagen terug met vijf-
honderd gevangenen en zwaren buit van goud, zilver en andere kleinoodiên.»
Dientengevolge besloten «de hoofden om met de Ed.-Compagnie, die hen voor lange
jaren diverse genereuse presentatien had laten doen, een contract aan te gaan,
gedagteekend 1665, bij welks hernieuwing, anno 1668, zij onder meer verklaarden
te wezen onderdanen van de Ed.-Compagnie. Dit verbitterde de Fortugeezen verbon-
den met de Mangkasaren zoodanig, dat zij met eene aanzienlijke macht datzelfde
jaar aldaar eene landing ondernamen, zeer velen vermoordden en bovendien vier-
honderd-en-dertig koppen vervoerden. Toen de Bandasche ministers van dit zoo
gevaarlijke verbond gehoord en de gevolgen daarvan rijpelijk overwogen hadden,
stelden zij Hare HoogEdelheden tot wering van allen verderen indrang voor, de houten
loods op te ruimen en aldaar een steenen forteresse met twee flanken op te werpen,
hetgeen op goedkeuring nog in het jaar 1668 plaats had.» Dit fortje, VoUenhoven
HET EILAND KEISAB OF MAinaAP- 403
genaamd, werd aanvankelijk door den Posthouder onder den titel van resident van
Makisar zoomede een sergeant, twee korporaals en zestien minderen betrokken,
later in 1714 o. a. slechts door een korporaal en zes Europeesche soldaten bewaakt
In dat jaar en daarna op onbepaalde tijden, doch minstens eenmaal des jaars werd
Makisar door een der predikanten van Banda bezocht, terwijl er ter ondersteuning
van den godsdienst een schoolmeester op dat eiland werkzaam bleef. In 1721 kwa-
men vijfhonderd Oiratas van Loikera, de wreede vervolgingen der Portugeezen
moede, te Makisar zich vestigen. Na de verlossing van driehonderd-zeven-en-twintig
Makisaranen uit de handen van zeerovers van Mores of Pulau Bunga, door de
Nederlanders, werd in 1752 door de onderkooplieden Jan Willem de Koning en
Goelenus van Oordt het contract van 1668 en van Mei 1742 vernieuwd. De hoofden
van Makisar verklaarden alstoen, dat zij geen koning, prins of staat subject zullen
zijn als eenlijk den staat der generale V. O. L Compagnie, dat zij geen potentaten,
hetzij Engelschen, Franschen, Portugeezen of Mangkasaren zullen gehoorzamen, dat
zij geene verbonden, contracten of alliantiën met eenige Europeesche natie buiten de
y. O. L Compagnie zullen aangaan, dat zij de komst van Mangkasaren, Butoneezen,
Javanen en Maleiers aan hunne stranden zullen weren, dat zij de weggeloopen
slaven der Nederlanders zullen teruggeven en djati, sappan en sassafras zullen aan-
planten, dat zij bij het bouwen van nieuwe forten de noodige werklieden zullen
verstrekken, nemende de radja van Woorili tevens aan met zijne negari bij het fort
te blijven wonen en eveneens de benoodigde arbeiders tot reparatie daarvan te
leveren. In 1756 bestonden de producten des lands cuit wat mondspijze, voorts eene
menigte schapen, geiten, groene katjang, kalapa en kalapaolie.» Het laatste contract
met Makisar is, dat van 2 Juli 1803, waarbij de radja en de gezamenlijke Orang-
kajas aan de Commissianten J. W. Joostensz en A. Linde onder eede beloofden, om
tot onderhoud van de residentswoning en het fort zooveel arbeiders en inlandsche
materialen als benoodigd, te leveren, om bij nadering van vreemde natiën, vijanden
van de Compagnie het fort en de kust zoo tot hun eigen welvaart als dat van de
Compagnie te bewaken, om de enorme gunsten, die de Ed.-Compagnie niet alleen
aan hunne voorouders maar ook aan hen bewezen, nooit uit het oog te verliezen
en om zestig manschappen om te Banda te dienen, tegen eene maandelijksche be-
taling als voor een sergeant aan gage f20, aan kostgeld f3.16, zoomede 50 pond
rijst, 3 pond zout en 3 kannen arak — voor een korporaal aan gage f 14, aan
kostgeld f2.46, zoomede 50 pond rijst, 3 pond zout en 3 kannen arak — voor
een gemeene aan gage gage f9, aan kostgeld f2.46, zoomede 50 pond rijst,
3 pond zout en 3 kannen arak, te verstrekken. Na het overnemen der bezit-
tingen van de Engelschen werd de bezetting op Makisar in 1819 tegelijk met de
overigen, namelijk die van Romang, Leti, Moa, Dama en Nila, opgeheven. Velen
der militairen verzochten echter aldaar te blijven. Van af 1826 tot 1841 was er een
404 HBT EILAND KEI8AB OF MA¥TSAB.
zendeling te Makisar gevestigd. Behalve een inlandschen onderwijzer is tegenwoordig
aldaar een Europeesche holpprediker werkzaam in het belang der inlandsche Christen-
gemeente. Te Woorili wordt in de gouvemements inlandsche school aan 85 kinderen
gemiddeld des daags onderwijs gegeven in de lagere vakken. De onderwqzer heeft
een jaariijksch inkomen van f420. Sedert 1882 staat Makisar onder het administratief
toezicht van den Fosthoader van Leti.
De bevolking van Makisar, die tot het bmin sluikharig, moruku of mnrkn pëloië
en lahtalahtane , Indonesisch ras behoort, is sterk van lichaam en vlug in hare be-
wegingen. De mannen hebben eene lengte van 1.65, de vronwen van 1.59 met«r.
Klaarblijkelijk wordt dit eiland, evenals op de Luang en Sermatagroep, door twee
verschillende rassen bewoond. De schedels zijn van brachycephalische en dolichoce-
phaltischen vorm. De lippen zijn dun, de neus is klein, maar bij vele welgevormd
gebogen. De oogappelen zijn glinsterend zwart. Handen en voeten zijn klein. Yer-
scheidene jonge vrouwen hebben zonder schoon te zijn, sierl^'ke slanke lichaams*
vormen. Bij degenen, die ze nog niet hebben doen vijlen, zijn de tanden schitte-
rend wit De borsten der vrouwen zijn klein en pyrivormig met zwarte aureolen.
Over het algemeen wordt zoowel bij mannen als vrouwen op het lichaam weinig
haar aangetroffen. De hoofden en oudsten maken intusschen veel werk van de nuran
wullu, moustaches en wein of ille wullu, baard. Sonmiigen trekken het haar ook wel
uit Mannen en vrouwen, uitgezonderd de christenmannen, dragen het haar lang om
reden het lululi is dit af te snijden. Evenals thans op de Tanembar en Timorlao-
eilanden werd vroeger het haar met loogfwater en kalk gekleurd. Zoowel mannen als
vrouwen hebben doorboorde oorlellen, waarin niet alleen hangers en ringen, maar
ook bloemen en vogelvederen gestoken worden. Het baden heeft dagelijks plaats. Om
het lichaam rein te houden, wrijft men zich de huid met puimsteen en lagnndi,
Yitex trifolia bladen. De bevolking is niet schuw. De mannen zijn voor den han-
del geschikt, vaardig ter zee, en even als de vrouwen zeer ijverig in het bewerken of
bebouwen van gronden. Allen houden van lachen, maU, en stoeien, johoko, in welk
opzicht zij zich als kinderen gedragen kunnen Zij komen gaarne in aanraking met
vreemdelingen. Onder de blanken hebben de Engelschen uit Australië de voorkeur.
De bloedverwanten, wali, zijn zeer aan elkander gehecht Ouden van dagen worden
behoorlijk geëerbiedigd en met den titel van upe, grootvader of grootmoeder, aan-
gesproken. Zij zijn zeer gehecht aan de upuaannouwe, of oude instellingen, die zij nog
tot de dagen van Delipai en zijn zoon Haraanlewne terugbrengen, en niettegenstaande
de Europeanen meer dan twee eeuwen met hen in aanraking zijn geweest , is in de naleving
der voorvaderlijke gebruiken weinig verandering gekomen. Van de Europeanen heb-
ben zij, volgens den tegenwoordigen rac^a, onder meer geleerd, dat het kunnen ver-
dragen van eene groote hoeveelheid sterken drank tot den goeden toon behoort
■^
; J ï
XXXIX.
Jilz.406.
HET ËILaMD KEt^AH Öt MA&ISAË. 4Ó5
Intusschen heeft het volk grooten aanleg voor intellectueele ontwikkeling, mits de
grondslagen daarvan met wijsheid en tact worden gelegd. Behalve het gebruik van
sterken drank, waaraan zoowel mannen als vrouwen zich overgeven, is de bevolking
sober en kent zij weinig behoeften. Van bedorven vleesch of visch wordt geen ge-
bruik gemaakt. Zij besteedt zeer weinig aan hare kleeding, omdat het zich Ueeden
als een last wordt aangemerkt De Christenen en afstammelingen der Europeanen
kleeden zich ook slechts wanneer zij voor den vreemdeling verschgnen of tegenwoor-
dig moeten zijn bij plechtige gelegenheden. De lievelingskleuren zgn rood, memeere,
en geel, mamarre. De bevolking is zeer gevoelig voor eene rechtvaardige en billijke
bejegening, toont zich ook dankbaar voor ontvangene weldaden, die zij gewoonlijk
reciproceert bijvoorbeeld door het slachten van een schaap, om den vreemdeling te
onthalen. Lieden die hen gekrenkt hebben, worden met groote onverschilligheid be-
jegend. De bevolking is zeer nieuwsgierig van aard, ziet gaarne vreemde zaken en
stelt veel belang in muziek en zang. In tegenwoordigheid van vrouwen mag men
niet dubbelzinnig spreken. Het gezegde van een predikant aan eene jonge vrouw
over het eten sprekende citusedap di purut tapi apa dibawah purut lebeh sedap» deed
de vrouwen van verontwaardiging spuwen. De trouw der gehuwde vrouwen wordt
zeer geroemd, wellicht ook omdat zij van natuur minder hartstochtelijk zijn. Yan^-
wege het vrij verkeer onder de jongelieden en de onbelemmerde huwelijken onderling
stellen de vrouwen weinig prijs op eene meer intieme connectie met de ripeinaa,
vreemdelingen. In de uitoefening van den coïtus met Europeanen zijn de vrouwen des
lands passief en indifferent uit vrees van bevrucht te worden. De introïtus vaginae is
klein. Bij menstruatie , zwangerschap en lactatie is het verboden den coïtus uit te
oefenen. Schimpnamen als: liteheku, gij manke, makaheruwali, gij eenoog, nuransei,
gij gesplete lip, makalehi, gij schele en andere, worden zelden gebezigd uit vrees
dat daardoor twist zal ontstaan. Mannen en vrouwen weenen terstond, wanneer zij
elkander ontmoeten. Het kussen, masiê, geschiedt door neuswrijving. Diefstal en be-
drog worden over het algemeen als schandelijk aangemerkt. De vrouwen zijn gewoon
gezamenlijk met den man het maal te gebruiken. Treedt een vreemdeling het huis
binnen , dan wordt terstond sirih-pinang aangeboden- als bewijs van wellevendheid en
achtmg, onder het spijzigen wordt hem onmiddellijk eene plaats aangewezen om mede
te eten. De omgang tusschen schoonouders, ama en ina panni, schoonvader en moeder,
anapnnai, schoonzoon, is ongedwongen, maar eerbiedig van de zijde des laatsten.
De bevolking is zeer beleefd. Voor een aanzienlijke komende , buigt men het hoofd en
zegt «iki niki wawaan mamoo,» d. i. veel geluk, zijt ge welvarend mama. Voor de
hoofden blijven zij staan met op de borst gekruiste armen. Alleen de ouden van
dagen, rileleher, mogen aan de hoofden de hand reiken. Men is welopgevoed , wanneer
men op de hurken zittende, de knieën met de amien omvat. Bij ontmoeting van
lieden van gelijken rang zegt men «om lalaa emee», d. i. waar gaat gij henen,
4Ö6 fiET ÊtLAND ^EtSAR Ot^ IfA^ISAfi.
waarop geantwoord wordt, eau melaa ai», d. i. ik ga daar. Bij het nemen van af-
scheid zegt men «kalaa wawaan«, d. i. ga gelukkig uwen weg, de vertrekkende
repliceert, cwawaanoo», d. i. het is goed zoo. Het spuwen voor het aangezicht van
iemand wordt als eene groote beleediging aangemerkt. Alle lichamelijke natuurbe-
hoeften, worden zeer in het geheim verricht. Het is zeer onwelvoegelijk de aandacht
op de ontbloote schaamdeelen, zoowel van mannen als vrouwen te vestigen. Men
wendt het aangezicht af. Krankzinnigen, naiseri, worden niet ontzien.
Op het eiland Makisar zijn de standen behoorlijk afgescheiden. De adel wordt
verdeeld in hoogere, mama lalaape en gewone mama. Daarop volgt de wume of
wuhure lalaape, de stand der oudsten en aanzienlijken met de wuhure het
volk. De slavenstand heet ahka of ata. De stand van den raie of radja van
Makisar is de hoogste en mag zich niet met dien van Lebelau, Abusur, Nohowaliof
Oirata in connubium, vermengen, wel met dien van Jawura en Woorili. De hoogere
en lagere standen van Oirata mogen evenmin met de overigen op Makisar huwen
of in nauwere betrekking treden. Het is tevens in strijd met de gewoonte, ilisaan,
dat de wuhure of ata met de mama huwen. De stand van eenigen der hoofden
wordt tevens naar hunne stam genoemd bijv. van den raie, de familie van Hlhileli
en Halono, van den orangkai van Lebelau, de familie van Arwawi en ArMu en die
van Abusur, de familie van Bumdawa, eigenlijk de plaats waar verzameld wordten
Hurimaha. Een der oudsten van Abusur behoort tot de familie Hurawui, van Woorili
tot die van Sopoodo en van Lukurwom tot die van Tomrulu. De ata zijn lieden
van de overige eilanden en van Oroot-Timor afkomstig, zoomede hunne aüstamme-
lingen. Vrijlating van slaven komt niet voor. Vanwege de omvermogendheid om
boeten te betalen worden enkele lieden persoonlijk ook als ata aangemerkt Bij moord
werden zij voorheen slaven der hoofden en mochten niet meer in de negari, maar
met vrouwen van andere eilanden afkomstig, huwen. De slaven worden goed behan-
deld en velen hebben het ruimer dan hunne meesters. De geestelijken, die tot den
eersten stand behooren, worden leher mama lalaape en leher mama genoemd.
Het bestuur over dit eiland wordt gevoerd door den raie of radja, bijgestaan door
den orangkai van Lebelau, Jawuru, Abusur, Nohowali en Oirata, zoomede hoofden
der negariën, leleher, naileher, oudsten, en mindere hoofden of afgevaardigden om
bevelen over te brengen. Al deze hoofden worden niet verkozen, maar erven
den titel en de functiën. Sterft een hunner zonder eenen stamhouder achter te
laten, dan volgt de broeder, de zusterszoon en daarna de zoon van den
broeder. Omtrent vorstinnen wordt in de overleveringen geen melding gemaakt. De
inkomsten der hoofden zijn aandeelen in de boeten, voorts worden er ten hunnen
behoeve door de bevolking jaarlijks bewerkt en beplant een padi-, een djagong- en
BSft ËILAKD kEtSAR ÖF MAEISAË. 407
een katjangveld. Hunne huizen worden tevens door de bevolking kosteloos gebouwd
en onderhouden, terwijl elk hoofd nog aanspraak heeft op vijf tot twaalf personen
des daags als heerendienstplichtigen. Dit laatste is echter in strijd met den ilisaan
of gewoonte des lands en dagteekent van het verblijf van den Posthouder*van 1668,
die tevens van den onbetaalden arbeid voordeelen trok. Het aanzien of ontzag der
hoofden staat in verband tot hunne handelingen. De raie en orangkai worden met
het woord tapee aangesproken, de negarihoofden worden als paaleher getituleerd.
Het is onwelvoegelijk voor den mindere hen bij den naam te noemen. Een hoofd
onderweg ontmoetende gaat men behoorlijk ter zijde. Bij den raie of orangkai komende
zijn de slaven verplicht de voeten , de mama de hand en de mama lalaape de hand
en de borst te kussen. Behalve de afdoening der dagelijksche zaken zijn de orangkai
ook verplicht hun volk eens in de week te verzamelen en hen onder het oog te
houden, om zich niet dronken te drinken, zich geen overspel te plegen, geen vreemdelingen
op te lichten en niet te stelen. Aan deze verplichtingen wordt echter zelden voldaan ,
want onder de hoofden treft men zelfs onverbeterlijke dronkaards aan, die in dezen
toestand allerlei uitlatingen zich veroorloven, om de bevolking jegens hen te ver-
bitteren.
Geringe zaken van diefstal, beschimpingen en dergelijke worden door den rae of
orangkai in hunne woningen afgedaan , hetzij door het opleggen eener kleine boete, hetzij
door berispingen. Grootere misdrijven en overtredingen worden in de leulaape of
negariwoning, zijnde het vergaderhuis, onderzocht en berecht. De bijeenkomsten, hono-
pun in de leulaape hebben bovendien ten doel de toebereidselen voor de poröke fees-
ten te maken, zoomede bij sterfte van hoofden en aanzienlijken de doodenfeesten te
regelen. De zaken van moordaanslag, rehedne rimo rimoori, overspel, kohke of koke,
rië hoono, roof en diefstal, rahoore en manae, worden m het openbaar, in tegen-
woordigheid van alle negarigenooten, zoowel mannen als vrouwen, in behandeling
genomen. De hoofden zitten op eenige verhevenheid, de oudsten op uitgespreide
matten, terwijl het volk achter en om hen heen staande of zittende een plaats in-
neemt. Gedurende het onderzoek, dat door eenige oudsten wordt ingesteld, blijven
de raie en orangkai stil voor zich uitzien en na afloop der discussie spreken zij het
vonnis zacht uit, dat daama terstond met luider stem door een der oudsten leleher
wordt herhaald. Na de uitspraak wordt koliwater gedronken en het vee dat door den
schuldige als boete moet worden opgebracht, geslacht en onder de aanwezigen ver-
deeld. De aanwezige hoofden ontvangen de achterheupen der buffels, terwijl degene
die het proces heeft gewonnen , des avonds tusschen licht en donker bij het hoofd die
de vergadering voorgezeten heeft, moet verschijnen om hem twee gouden platen aan
te bieden. De straffen zijn — bij moord en doodslag in de negari van een mama
eene boete van tien gouden platen en tien buffels, zoo de dader van eene andere
negari is twintig gouden platen en twintig buffels, bovendien voor het gezagvoerend
hoofd nog twee gouden platen en voor de negarigenooten, om geslacht en verdeeld
te worden, tien buffels; van een wuhure vijf gouden platen en v^'f buffels een en
ander evenals te voren ten behoeve van de familie, terwijl aan de negarigenooten
moet worden geleverd drie buffels; degene, die de boete niet betalen kan wordt als
slaaf van den raie of orangkai aangemerkt — bij overspel vijf tot tien gouden pla-
ten en vijf tot tien buffels met nog een plaat ten behoeve van het rechtsprekend
hoofd. Wanneer een ata of wuhure man een ongehuwde mama vrouw heeft be-
naderd, betaalt hij tien gouden platen en tien buffels ten behoeve van den vader
met een plaat voor het hoofd en een varken voor de negarigenooten, de slaaf be-
taalt slechts vijf gouden platen en vijf buffels, waarvoor zijn heer wordt verant-
woordelijk gesteld — bij diefstal van vee, teruggave van het gestolene en eene
boete van twee gouden platen ten behoeve van den eigenaar. Bij bloedschande
worden de partijen eenvoudig ter dood gebracht. Oneerbiedigheid jegens de hoofden,
uitschelden en vechten worden met vijf tot vijf-en-twintig rotanslagen gestraft. Deze
straf is door Europeanen ingevoerd, vroeger werden de schuldigen, met kalapabladen
behangen, onder het slaan van de trom de negari rondgeleid. Voorheen mochten ook
alleen de slaven gekastijd worden. Schendt men de heweere of sasi-teekenen, dan is
men verplicht een schaap als boete te betalen. Daarvan worden de pooten en de kop
aan een boom vastgebonden, om een ieder te doen zien wie de schuldige is geweest
Is de schuldige niet bekend, dan neemt de eigenaar een schaap, onverschillig van
wien en slacht dit. De eigenaar van het dier moet dan maar trachten te
weten te komen, wie de dader was teneinde eene dubbele vergoeding te erlangen.
Gedurende de honopun werd vroeger eene groote witte vlag voor de leulaape ge-
heschen. De eed, hoope, geschiedt door opheffing van beide handen en aanroeping
van de mahkarom om den eedaflegger, wanneer hij onwaarheid mocht spreken, onder
den nunuboom ïïcus altimeraloo, te doen sterven. Kleine vervloekingen, als torehld
haa niên om mahki», d. i. morgen of overmorgen moet gij sterven, enz., zijn ook
gebruikelijk. Het heet-ijzer ordaal wordt eveneens als op Leti toegepast
Het eiland Makisar wordt door de bevolking en hoofden beschouwd als te zqn
het eigendom van Delipai, dat gedurende zijn leven en later verdeeld werd in zes
landschappen, met name Lebelau, Jawuru, Woorili, Abusur, Nohowali en Oirata.
De in bedoelde landschappen aanwezige gronden kwamen van lieverlede in handen
van de hoofden der huisgezinnen, meheroome, zoodat thans op dat eiland alle
gronden met uitzondering van de weiden, die tot de landschappen behooren, indi-
vidueele eigendommen zijn. De grenzen, köroone, der landschappen onderling, bestaan
uit bergruggen, den loop der rivieren, afgronden en voorgebergten, die der individuen
uit steenen, boomen en andere kenmerken. Vanwege de irrationeele ontwouding in
HET BOJkND KfilSAB OF MAKISAB. 409
vroegere eeuwen worden er geene bosschen, alahee, meer aangetroffen. Instede daar-
van ziet men duhadne of aanplantingen, als piëlewe van sagu, noorelewe van
kalapa, voorts velden, kimi of kihime en verlaten gronden, hihime oronne, die
braak liggen, sedert tal van jaren van de vaderen geërfd. Deze gronden, het eigen-
dom der familiën zijnde, mogen niet worden verkocht Lieden, die geene gronden
hebben, kannen deze ter bewerking jaarlijks krijgen tegen retributie van het eenvijfde
gedeelte van den oogst. Sterft een huisvader zonder kinderen na te laten dan zijn
de kinderen zijner zusters de erfgenamen der gronden. Ofschoon eene vrije jacht
overal wordt toegelaten, is het verzamelen van hout en kolibladen zonder voorkennis
en toestemming van den eigenaar verboden. Om de aanplantingen te beschermen en
het betreden van eens anders grond te beletten, worden de heweere teekenen langs de
grenzen aan de boomen opgehangen. Deze teekenen bestaan uit jonge kalapabladen ,
die op eene bijzondere wijze gevlochten zijn. Elke overtreding wordt vanwege de
hoofden met de betaling van eene boete van een schaap gestraft.
De landbouw, howo kihime, is nog zeer primitief en tengevolge van de uitput-
ting der gronden van weinig beteekenis. Oude bosschen vallen niet meer te ont-
ginnen. Het harde terrein wordt met ijzeren en houten koevoeten omgewerkt, en
daarna de aardbrokken met stukken hout fijngeslagen. Hier en daar maakt men ge-
bruik van schapenmest en andere mestsoorten. Voor den aanplant van padi, waarvan
er vier soorten, als aliwerhe momoson, pupuhki, memoere en kodo kohodo, van
drie tot zes maanden groeitijd, aanwezig zijn, wordt aan den nohomahkarom, heer,
of vorstin aarde, geofferd. In het midden van het ontgonnen veld wordt een gat
in den grond gemaakt en een ei er in gelegd met een geroosterd kuiken en eenig
sirih-pinang, een en ander door den betrokken geestelijke, de leher mama, die het
gebed uitspreekt. Onder de veldgewassen staat de padi bovenaan, omdat deze door
de voorouderen van uit het westen werd medegebracht. Bij het aanleggen van
djagong, kaleuke memure, momoson en mamarhe, katjang, laum, en andere velden
wordt niet geofferd. De padi wordt in de maand Januari, de overige gewassen op
onbepaalde tijden geplant Elk gewas wordt afzonderlijk gecultiveerd. Vóór de padi-
oogst wordt alweder aan den noho mahkarom geofferd. De landbouwers offeren tevens
aan de geesten der afgestorvenen in hunne woningen , de zoogenaamde hölili hamame.
Veel moeite en arbeid besteedt men voor de cultuur van kapas, aohe, waarvan er
twee soorten zijn. De djagong is echter het hoofdproduct van den landbouw. Voor
het overige plant men de kalapa, noor, in vijf soorten als mame, pahatiê, mohke,
mere en uiëe; katjang laum, in zes soorten als, romke, laine, makasare, woro-
warië, dulihee en lobatue; pisang muu, in vijf soorten als meken, manumeere,
laape, aine en lekidauke, verder ^^ ^^^^ maluhe, pinang poromke, aardvmchten
uwi, suikerriet keu, tabalc j , tkue, zoomede sukun urhu, kanari iëere, kamiri
WL
410 HET SEIiAND KEISAR OF MAEISAR.
mirië, oraq'eappelen sapue, granaatappelen, dilimene, tamarinde amnolië, areng
koomekene, en saga piëone boomen. Moeskroiden worden aan den buitenkant der
velden door de vrouwen geplant. Het wieden geschiedt slechts eenmaal, om den
bodem niet aan de zonnehitte bloot te stellen. De padihalmen worden met een mes
afgesneden. De padivelden worden telken jare verwisseld, die voor djagong en
katjang om de twee k drie jaren.
De veestapel op MaMsar is nog al belangrijk. In 1882 telde men in het land-
schap :
buffels paarden schapen geiten varkens
Lebelsu
762
4
860
12798
250
Jawuru
241
-
254
249
299
Woorili
109
6
1150
139
983
Abosur
127
4
776
160
150
Nohowali
108
12
70.183
114
200
Oirata
230
-
1.286
69
352
of te zamen 91,875 stuks vee, d. L bijna tien stuks per persoon. Bij betere ver-
zorging en onderhoud der dieren kan de stapel een nog hooger cijfer bereiken. Van
wege gebrek aan water sterven gedurende den oostmoeson duizende jongen die-
ren. De paarden, buffels en schapen zijn van een klein ras.
De bevolking van MaMsar vereert in de eerste plaats het mannelyk en vrouwe-
lijk beginsel in den kosmos, het eerste vertegenwoordigd door den mahkarom of
makarom manouwe, die in den aame het hemelgewelf, of in de leere zon, woont,
het tweede door den mahkarom mawahku, die in de noho aarde of eiland zijn ver-
blijf houdt. Het woord nouwe beteekent bevel, wahku zaad of steen, mahkarom oog
van het huis, in den zin van bewaker of beschermer. Deze naam wordt ook als
attribuut gegeven aan de geesten, die het eiland, de bergen en boomen bewonen,
als de noho mahkarom, de beschermer van het eiland die dezelfde is als de mah-
karom mawahku, de woor mahkarom, bewaker der bergen, de nunu mahkarom,
bewaker van den nunuboom Mcus altimeraloo Kxb. Behalve deze worden nog ver-
eerd de mahkaromongke of het zevengestemte in de negari Nomaha , voorts de lehke
nadiaka, beschermgeesten der negari, als de mannelijke Aukerhe en de vrouwelijke
Birione , volgens sommiger bewering de in het midden der negari staande beelden
waar de geesten der eerste oprichters van de negari wonen, de opurmaha of de
Physeter macrocephalus in de negari Oirata, de lauwoë of de krokodil in de negari
Lebelau, de kihime nadiaka of de bewaker der tuinen, die in steenen wonen, ver-
volgens de hëlili hamame of hamaranne, de sirihkoker, alwaar de mahame geest,
aran adem of naam van den doode in een steentje , wahkue , zich tijdelijk ophoudt ,
ji
HET EILA2SD KEISAR OF MAKISAR. 411
wanneer hij van het zielenland te MaMsar komt. In de negariën Woorili, Abusur,
Nohowali, Purpura en Lebelau worden de hölili hamame der voorouders of eerste
bewoners dier negariën in de romlululi, heilige hutten, die de namen van Hihileli , Romda-
wa en Tutuara , Sapoodo , FaMnana , Katnika en Arwawi dragen, bewaard. Op deze plaatsen
worden jaarlijks in den oostmoesoen , nadat de tijd door den leher mama is bepaald ,
de zoogenaamde poröke feesten gelijk die ook op het eiland Leti in gebruik zijn,
ingevolge de ilisaan of nouwe gewoonte en bevelen der upuaan, voorvaderen, ge-
vierd. Het is gebruikelijk de gebeden door offers te doen voorafgaan. Offert men aan
den mahkarom manouwe, dan maakt de offeraar eerst de lohkor, een plat mandje
van kalapabladen, doet daarin sirih-pinang, ongekookte rijst en twee stukjes van de
ooren van het varken, dat geslacht zal worden, het laatste als teeken van gehoor-
zaamheid en onderwerping. Daarna wordt het varken door een ander persoon geslacht
en een stuk van de door hem gekookte tong, lever, hart, vleesch en vel met een
stuk van 0.02 meter van het ruggevel beginnende van den neus tot aan den staart
dat raauw blijft op een bord aan den offeraar gebracht Dit ontvangen hebbende
roept hij den mahkarom manouwe aan en deelt hem zijn verlangen mede. Vervol-
gens wordt de lohkor met de gekookte deelen van het varken en het ruggevel
buiten aan de oostzijde der woning opgehangen. Aan de mahkarom mawahku of noho
mahkarom offert men sirih-pinang, rijst en een gekookt ei op een koliblad aan den
voet van een der bergen. Aan woor mahkarom, die zich als eene dikke veelkleurige
slang van een meter lengte en een halven meter dikte in middellijn met een gouden
kop zich nu en dan vertoont, offert men op een gouden schotel met versche pisang-
bladen bedekt, behalve sirih-pinang en rijst nog twee stukken van het oor van een
varken van zes dagen oud. Het varken wordt daarna door een ander persoon ge-
slacht, die tevens een stuk van het hart, lever, vleesch, neus en staart in een
bambu kookt en op een bord gelijktijdig met den kop den offeraar aanbiedt. Deze
voert een en ander op den gouden schotel naar de plaats mede en werpt het be-
halve den schotel, dien hij terugbrengt, aan den voet van een der bergen, waarbij het
oog op gevestigd had. Het lichaam van het varken wordt in een boom bewaard.
Degenen, die de offer-varkens slachten, moeten hunne handen behoorlijk reinigen,
willen zij niet ziek worden. Aan mahkarom manouwe en woor mahkarom moet
door den leher mame namens den betrokkene geofferd worden. Aan de nunu
mahkarom offert men op den grond bij het begin van den oostmoeson onder den
nunuboom op zeven nunubladen sirih-pinang, rijst en het gekookte vleesch van een
kieken, of wel een gekookt ei in zeven deelen voor elk blad verdeeld. De nunu-
bladen moeten op een versch pisangblad worden gelegd. Behoort zulk een offer door
de negari te worden gebracht, dan viert men gelijktijdig de poröke die op de ver-
eeniging van aame en noho doelt. Op Nomaha offeren sommigen bij het begin van
den oostmoeson des nachts, wanneer de sterrenhemel helder is, aan mahkaromongke
412 HET EILAND KEISAR OF KAJOHUL
een stak lever, yleesch, zoomede neus en tong yan een yarken vooraf in een kiemen
aarden pot gekookt met sirih-pinang in een kistje, ook hëlili genaamd, dat met het
ruggevel van het varken aan de oostzijde van het huis in den zolder wordt opge-
hangen. Het lichaam van het varken wordt aan de overzijde als tegenhanger geplaatst
Wanneer na vijf dagen het ruggevel van het varken vol is van maden, dan is de
offeraar zeker een goed en gelukkig jaar te zullen verkrijgen. Den volgenden dag
slacht de offeraar een groot varken en noodigt zijne bloedverwanten ten maaltijd nit
Vooraf echter wordt door den leher mama aan mahkarom manouwe een stuk ge-
kookt varkensvleesch, zoomede lever, hart, neus, oor, vel en sirih-pinang in een
mand, welke in een boom dicht bij het huis wordt opgehangen, geofferd. Na den
maaltijd neemt de offeraar des avonds het water van een jonge gele kalapavrucht,
mengt dit met het bloed van het aan mahkarom manouwe gewijd varken en bestrijkt
daarmede het lichaam zijner bloedverwanten , opdat zij in den loop van het jaar
niet ziek worden. Aan den mahkaromongke wordt geofferd, omdat men bij het be-
werken der velden op den stand der Pleiaden let Aan de lehke nadiaka wordt een
gelijk offer als de wahku in de hëlili hamame gebracht Anderen hebben in de hSlili
hamame in de plaats van de wahku een Chineesch beelf^e dat zij iosi of tuan iosi,
verbastering van het Portugeesch dios, noemen. In het landschap Oirata wordt aan
de opurmaha grootvader visch, volgens sommigen de geest die in de Physeter macro-
cèphalus woont, op onbepaalde tijden een klein geslacht varken, voorts rijst, sirih-
pinang en kanari geofferd, door dit een en ander in zee te werpen. De voor de
lauwoë of krokodil bestemde offers bestaan te Lebelau uit sirih-pinang, het vleesch,
hart en bek van een gekookte kip met een op het vuur gepoft kippenei Een en
ander wordt aan het strand onder aanroeping van lauwoë in zee geworpen. De
overgeblevene kip mag de offeraar en zijne bloedverwanten alleen nuttigen, omdat zg
tot de familie van den lauwoë behooren. In de negari Nomaha offeren sommigen in
het begm van den drogen moeson ook aan de kihime nadiaka of bewaker der
tuinen, zijnde een witten steen, wahku pupuki. De offers zijn sirih-pinang, rijst, een
witte haan en een kippenei. De geest die in den steen woont wordt verondersteld te
zijn degene die het terrein het eerst heeft ontgonnen. Aan de hëlili hamame worden
in de romlululi. te Woorili, Abusur, Nohowali, Purpura en Lebelau^ op welke
plaatsen de poröke feesten ook gevierd worden en privatim, in de woningen der
betrokkenen, geofferd. Deze offers bestaan uit kiekens, ongekookte r^st en sirih-pinang.
In de romlululi vindt men gewoonlijk vier hölili met wahkue of steentjes, waaronder
lithomorphen, waarin de zielen hamame of hamaranne der volwassene mannen en
vrouwen, jongens en meisjes afzonderlijk verblijven. Vóór en nd den padioogst wordt
ook aan de hëlili hamame geofferd. Wanneer in zee de lucht zich betrekt, dan
neemt de prauwenvoerder een gedeelte van een koliblad, waaraan eenige witte of
gele hanenvederen gebonden zijn, plaatst deze voor de prauw op den juulu, voor-
XL.
1.
Blz. 412.
HET EILAND KEÏSAR OF HAEISAR. 413
plecht en bidt aan den mahkarom om de donkere wolken mahu, of de wind anne,
te doen voorbijgaan. Daama wordt d& haan geslacht, gepoft en op het koliblad
gelegd, die deze vervolgens, nadat daarmede de neus en borst van den prauwen-
voerder aangeraakt zijn en deze bovendien zijn rechterhand met kalk bestreken
heeft, in zee wordt geworpen. Vooraf moet hij intusschen driemalen met den
vinger van de rechterhand op de donkere wolken wijzen. Al deze offeranden gaan
met gebeden om welvaart, gelnk, gezondheid en dergelijke gepaard. Aan de noho
mahkarom, woor mahkarom, nonu mahkarom en de kihime nadiaka worden gebeden
speciaal om overvloed van veldgewassen, gericht. De koo of koli, Borassus flabelli-
formis en nunu Ficos Altimeraloo Bvb. bladen worden als gewijd aangemerkt, omdat
deze boomen, die volgens sommigen ook een hamame hebben, uit den hemel als
een geschenk van mahkarom manouwe gevallen waren. De hiervoren genoemde
geesten behooren tot de goede en worden alléén ontstemd of toornig, wanneer
er van hen geen notitie wordt genomen. De nonu mahkarom wreekt zich inzonder-
heid, wanneer men den boom beschadigt en omhakt, of wanneer de kinderen op
baldadige wijze met steenen in den boom werpen, in welk geval hij de ziel hama-
ranne van den schuldige zoolang vasthoudt totdat men teekenen van onderwerping
of toenadering geeft en een ei met sirih-pinang offert De geesten of zielen hama-
ranne der voorvaderen ook upuaan nihku of niku genaamd, bezoeken den doode,
wanneer zijn hamaranne of hamame nog napaio versuft van de agonie nederligt en
nog niet terstond begraven is, om hem wakker te schudden en met de gehehnen
der geestenwereld bekend te maken. Zij houden gemeenschap met de levenden in
den droom om hen te waarschuwen en verschijnen tevens op Makisar in de gedaante
van dieren en vogels. Onder de booze geesten rangschikt men de Limsirwali, waar-
van er vele zgn die de bergen Woorlape, Taitulu en Nohorai bewonen. Zij vertoonen
zich als kakan, schaduwen van halve menschen met één hand en voet en trachten
de kleine kinderen te rooven, ten einde hun geest te verslinden, zoomede den slaap
onrustig te maken. In een groeten steen aan het strand, genaamd Ubalaiseeme, ten
zuiden van de kaap Purpura woont een booze geest, die de gedaante en het voor-
komen heeft van een Nederlander. Hij mag evenmin gestoord worden als de groote
veelkleurige slang van ongeveer vijf-en-twintig meter, die de kaap Masintutun bewaakt.
De lediomon of suwanggi zijn booze lieden, zoowel mannen als vrouwen, die na
onderricht daarvan te hebben verkregen, de ingewanden der menschen of liever de
hamame, verslinden. Zij zijn zeer geheimzinnig in het verspreiden dier kennis,
omdat zij bij ontdekking terstond doodgeknuppeld worden. De lediomon nemen menig-
maal de gedaante aan van vogels, honden, varkens, schapen, geiten en buffels om
zich onkenbaar te maken. Om de toekomst te leeren kennen, lehere, raadpleegt
men de kalapa, lehere daruooro, een kippenei, lehere ramba maiiukeru, een sirih-
i
416 HET EILAND KEISAB OP KAKTSAIl.
vlachten beide tot dat einde in het bosch of in een der tuinwoningen en houden
zich aldaar schuil zonder kennisgeving of eenig teeken achter te laten. De bloedver-
wanten der jonkvrouw dit vernemende, zgn verplicht haar te zoeken en gaan totdat
doel gewapend uit De jonge dochter gevonden hebbende, gaan zg naar de woning
der ouders van den jonkman om hun beklag te doen en satisfactie te vragen* Deze
antwoorden dat zij hun zoon niet aangespoord hebben eene vrouw te schaken, maar
vragen ten slotte op roerende toon vergiffenis voor zgne handelwgze, belovende,
saala, of boete van vijf tot tien gouden platen en vijf tot tien buffels te zullen betalen.
Nemen zij genoegen daarmede , dan blijft de vrouw bij den schaker ; zoo niet dan moet
zg bij hare ouders terugkeeren en hij eene boete van twee tot vijf gouden platen en
twee tot vijf buflfels betalen. De kinderen in dit huwelijk verwekt volgen den vader.
Met vergunnmg der eerste vrouw kan een man tot vijf vrouwen huwen. De
gegoeden laten deze vrouwen bij hare ouders of in afeonderl^ke woningen verblgf
houden. Bij armeren wonen allen onder een dak, terwijl de eerste vrouw over
de jongere het bevel voert Broeders- en zusters-kinderen worden ook wel als
kinderen van vijf tot zeven jaar aan elkander verloofd. Deze soort huwelgk
heet arkeine naonilu, doordien broeder en zuster zamen uit een glas, namelijk elk
voor de helft, eene hoeveelheid arak drinken om de overeenkomst te bezegelen. Ver-
breekt een hunner later het verbond, dan moet de schuldige betalen twee gouden
platen, twee buffels, een makisar en een patola sarong. De kinderen, in deze huwe-
lijken verwekt, volgen den vader en moeder zamen. Broeders-kinderen mogen niet
met elkander huwen. De adellijke mama mannen onderhouden slechts voor een korten
tijd een bijzit van wurue of wuhurestand, die zij bij herhaling afwisselen, na de eerste
met geschenken van lijnwaden, vee, als anderszins tot hunne ouders of bloedver-
wanten, in optima forma, teruggezonden te hebben. De kinderen, bij deze vrouwen
verwekt, volgen de moeder. Echtscheiding bestaat er niet Bg overspel, dat zeer
zelden plaats heeft, betaalt de schuldige man eene boete ten behoeve van den echt-
genoot, die zijne vrouw behoudt
Onvruchtbare vrouwen nemen het eerste ei van een kip, begeven zich daarmede
naar den deskundige, gewoonlijk een oud man, en vragen dezen om hulp. Hij
neemt het ei en legt dit op een nunublad Mcus altimeraloo Bxb. en drukt daarmede
de borsten der vrouw onder het prevelen van gelukwenschen, kookt het ei vervolgens
in een gevouwen koliblad Borassus flabeUifomüs , neemt daarvan een stukje, legt
dit weder op het nunublad en laat de vrouw dit nuttigen. Daarna drukt hij
met het blad den neus en de borsten der vrouw opnieuw en bestrijkt eveneens
den rechter- en linker schouder van boven naar beneden, wikkelt verder een stukje
van het ei in het nunublad en laat deze in de takken van een der hoogste boomen
in de nabijheid der woning bewaren. Vrouwen die zwanger, apun, zijn mogen niet
HET EILAND KEISAR OF MABISAR. 417
als getuigen optreden, zij moeten het huis verlatende steeds een mes bij zich dragen
om de booze geesten schrik aan te jagen, opdat zij de vrucht niet verontrusten of
kwellen. Belust, woolana, zijnde of de pica hebbende, mogen zij alles nuttigen, be-
halve de ehödne of ananas. Voor den partus, muriana, roepen zij de hulp van twee
oude vrouwen in, om haar bij te staan. De bevalling geschiedt bij enkelen op den
nig liggende, bij de meesten gehurkt zittende om het perineum niet te scheuren,
terwijl een touw, dat van boven afhangt, vastgehouden wordt, om meerder kracht te
kunnen aanwenden. De vrouw, die voor haar zit, ontvangt het kind of haalt het
langzaam naar buiten en legt het op een plank. Na het kind met lauw water en
het lichaam met fijngekauwde wortelen van de Acorus terrestris bestreken te hebben,
wordt de navelsnoer afgesneden, kehöki ohome, met de mulue of schil der bambu.
De placenta, wali6, wordt gewasschen en met een weinig keukenasch apu, in een
ipunane of mandje geborgen, die daarna in een hoogen boom aan de westzijde der
woning wordt opgehangen. De navelwond wordt met mirië en pama als styptica
belegd. De later afgevallen navelstreng wordt bij de placenta bewaard. De vrouw
baadt zich na den partus met water waarin de Titex pubescens bladen fijngekneed
zijn en drinkt daarna eenig arak met de prikkelende uruh, de vrucht eener Piperaceae
vermengd, om de onreine stoflFen krachtiger te doen vloeien. Niemand mag tijdens
de bevalling tegenwoordig zijn dan de vermelde twee vrouwen. Na de geboorte van
het kind wordt de vader in het vertrek binnengelaten, die het kind ziende zegt,
«mahkarom u maledi wawaan, kemen heriën waheti leme», d. L Oog der wereld of
van het huis, geeft (hem of haar, het kind namelijk,) al het goede, bakent zijn of
haar weg behoorlijk af. Vóórdat de navelstreng afvalt, geschiedt de naamgeving.
Eenige vrouwen komen bijeen, een harer houdt het kind tegen een der tepels der
moeder, terwijl de andere achtereenvolgens eenige namen van jongens en meisjes
opnoemt. Maakt het kind den mond tot zuigen open op het oogenblik dat een der
namen uitgesproken wordt, dan heeft het dezen naam gekozen. Intusschen inag de
moeder eerst den vijfden dag zoogen en is het haar verboden luli te nuttigen, lei,
Lagenaria hispida, sebu, Citrullus edulis, komkommer pepule, djagong kaleuke,
katjang lauru, schapen of kippenvleesch en zure vruchten. In de eerste maanden
mag de vrouw niets anders nuttigen dan zachtgekookte rijst en droge visch. Twee
dagen na den partus brengen de bloedverwanten geschenken aan het kind, bestaande
uit rijst, djagong, katjang, ubi en andere veldproducten zeggende, «ana ida mee»,
d. L (hoe) één kind slechts. Een maand na de bevalling gaat de oude vrouw, die
het Mnd verpleegd heeft, huiswaarts en ontvangt als geschenk een makisarsche
sarong. De kinderen moeten , totdat zij loopen kunnen , drie malen daags gebaad en
hun lichaam moet met ^ngestampte aumaluhe bladen besmeerd worden. Acht dagen oud
zijnde worden zij met fijne rqstpap gevoed. Het zoogen geschiedt op onbepaalde
tyden en duurt tot het tweede jaar, ook zoo men beweert om eene spoedige con-
27
418 um mAKD keisar op haiosab.
ceptie te voorkomen. Tweelingen en misvormde kinderen worden goed verzorgd. De
vaders verlangen vele en blanke kinderen, de moeders slechts twee of drie. Afdrg-
vingsmiddelen worden ook wel gebezigd. De zoogenaamde helmen , waarmede sommige
kinderen ter wereld komen, worden, gedroogd en in papier of lijnwaad gewikkeld,
bewaard als middel om in den handel groote winsten te behalen. Dusdanige kinderen
kunnen de nihku of nitu en de booze geesten zien. Een maand na de geboorte van
het kind wordt een groot feest gegeven, dat bij een eerstgeborene tevens als een
huwelijksfeest wordt aangemerkt De kinderen worden met zang in slaap gesust.
Bij het gaan naar de velden worden de kinderen door den vader op den schouder, of door
de moeder op de heup gedragen met wijd uitgestrekte beenen. Kinderen worden
ook wel aan anderen ter verzorging afgestaan, doch op een zekeren leeflagd gekomen
zijnde, door de ouders teruggenomen. Na de geboorte van een kind veranderen de
ouders van naam als Maulai aman, vader van Maulai, Maulai ina, moeder van
Maulai, den zoon. Vele vrouwen bevallen even voorspoedig in de bosschen zonder
eenige hulp.
Een maand ongeveer na de geboorte van het kind wordt het haar met een scherp
mes afgeschoren, erimurku. De bloedverwanten worden op dien dag ten maaltijd
uitgenoodigd. Behooren de ouders tot de weigestelden, dan slacht men op dien
dag vijfüg tot honderd schapen, geiten of varkens. Armere lieden, wuhur of ata,
geven slechts wat visch en vier tot tien hoenders. Het doel van deze handeling
is om het kind veel of dik hoofdhaar te bezorgen. Vóór dat het kind den leeftijd
van twee jaar bereikt heeft, of liever gespeend wordt, worden de oorlellen door-
stoken, kuiUd linga. Men bezigt daartoe de polai romke, een naald van koperdraad.
In de opening wordt een draad van katoen gestoken en de wond met Curcuma
longa sap bestreken. Zoowel mannen als vrouwen laten hunne ooren doorsteken.
Slechts enkelen hebben meer dan eene opening. Het vijlen der tanden, adi nihan,
geschiedt in het tijdperk van puberteit, bij meisjes wanneer de menses, nin wolle
rahkan, zich voor de eerste maal vertoond hebben, of wanneer men het voornemen
heeft om te huwen en wel met den steen wahku anadië, die de nacht te voren in
azijn werd gelegd. Gedurende de vijling is het verboden, luli, dat de minnaar
of minnares in elkanders nabijheid komen. Na de kunstbewerking ontvangt de
tandenvijler een geschenk bestaande uit sirih-pinang en moet de patiënt terstond
sinh-pinang kauwen, om de tanden zoo spoedig mogelijk zwart te maken. De tanden
worden gelijk gemaakt en aan de buitenzijde afgeslepen, doch niet tot aan het
tandvleesch. Vijf dagen n& de vijling mag de persoon geen tua, palmwijn of
sterke dranken drinken, noch vleesch nuttigen. De beide laatste mutilatiên van het
lichaam gaan niet met feesten of maaltijden gepaard. Op dit eiland wordt thans
niet meer getatueerd. Dit geschiedde vroeger meer speciaal bij degenen, die door
HET EtLAND KEISAB OF KAXlSAfi. 4ld
de pokken geschonden waren. Eene mutilatie der teeldeelën is niet gebroikelijL
Bij ziekte van kinderen, tatame nahkaniar, wordt het ei geraadpleegd, ramha
manukem, om de oorzaak daaryan te weten, of eene suwanggi, lediomon, dan wel
de booze geest Limsirwali daaraan schuldig is. In het eerste geval wordt een af-
treksel yan de aumaluhee wortel het kind ingegeven, in het tweede het lichaam van
het kind met fijngestampte auwaarporporhe wortel besmeerd. Yóór het gebruik bidt
men aan mahkarom manouwe, om het middel gunstig te doen werken. Ook schrijft
men wel de oorzaak der ziekte toe aan mahkarom, die yertoomd is doordien men
de ilisaan, de nouwe naileher upuaan, of oude gebruiken niet behoorlijk opvolgt en
aan de nitu, nihku of mahame, geesten der afgestorvenen, die niet behoorlijk ver-
zorgd worden. Gewoonlijk worden er bij zieke personen de leher mame geroepen om
hen op zijne wijze, die als een groot geheim wordt beschouwd, te genezen. Bij koorts
rahka neira, neemt de mame de wortel en bladen van den tairokorohkoboom, welke
fijngestampt en rauw te drinken worden gegeven. Het lichaam wordt tevens met de
fijngestampte schors en bast besmeerd. Bij hoofdpijn, uluwohkun apini, neemt de
mame de bladen van de auarree, stampt deze fyn, wascht het hoofd er mede en
laat den zieke ook het vocht met den neus opsnuiven. Geneest men dan is men ver-
plicht een schaap te slachten. Een stuk van het oor, de lippen en de lever worden
gekookt en met wat rijst en sirih-pinang op een bord en vervolgens met een hoire
of omslagdoek er onder op een rijstwan gelegd. De mame brengt dit een en ander
en werpt zulks onder den boom, van waar hij de medicamenten gehaald heeft Het bord
en de wan brengt hij terag, terwijl hij de hoire behoudt. De helft van het geslachte
schaap ontvangt hif tevens als aandeel, de andere helft wordt gebezigd om een
maaltijd voor de bloedverwanten, die de zieke verzorgd hebben, te bereiden. Sommige
leher mame of deskundigen in zake genezing halen uit het zieke lichaam steenen,
raa riuse. Bij zwellingen hebben anderen de methode om het bloed uit het lichaam
te zuigen, paiha rara, na de pijnlijke plekken met wer au kawi of bladen van den
kawiboom belegd te hebben. Het uitgezogen bloed bedraagt somwijlen den inhoud
van twee volle kalapadoppen. Om goed te transpireeren , wordt onder de slaapplaats
van den zieke ook vuur aangelegd vaneenige bepaalde houtsoorten, volgens sommigen
om den boozen geest die den zieke kwelt te doen vluchten. Bij het uitbreken der
pok- of kinderziekte, puriahke luti, is men verplicht in water zachtgekookte rijst met
honig te nuttigen, terwijl het verboden, luli, is om dieren te slachten of vleeschen
visch te eten. De lijders worden met cataplasmen van fijngemaakte tamarinde vmch-
ten behandeld. De noëjahke of lepra is volgens het volksgeloof overerfelijk, maar
niet aanstekelijk. Deze ziekte is ongeneeslijk en het is den patiënt verboden, luli,
om de Arachis hypogaea te eten, of te huwen. Om ziekten uit het huis te ver-
drijven slacht de leher mame opzijne wijze zonder dat iemand er bij tegenwoordig mag
42Ö HET EILAND KUSAR OF MAKISAB.
zijn, een schaap, achter de woning aan de west- of znidzijde daarran. Zieke per-
sonen worden in den regel door de bloedverwanten behoorlijk verzorgd. Eene andere
wijze om iemand ziek te maken, die evenwel slechts bij weinige lieden bekend is,
is deze. Men neemt tweeduizend tweehonderd en vijf nunubladen, rangeert deze in
lijnen van zeven bladen en plaatst in het midden daarvan eene lohkor met een lamp,
legt op elk blad een weinig rijst, sirih-pinang en een stukje rauw vleesch van een
geslachten rooden haan, op de lamp plaats men twee sirih- en twee pinangvmchten
en bidt op zijne wijze dat deze of gene ziek moge worden en sterven. Wordt
men echter in zijne handeling gestoord, dan heeft het geene beteekenis. Deze wijze
om iemand langzaam te doen sterven is volgens het volksgeloof de vinding van
zekeren Lomohke. Wordt de dader ontdekt dan is men verplicht hem op staanden
voet dood te slaan.
Terstond na het overlijden van een der huisgenooten wordt daarvan aan de hoof-
den en bloedverwanten kennis gegeven. De laatste komen alsdan in hoog opgewonden
toestand, om luid te weeklagen en een hartverscheurend geschrei aan te heffen. Zij
brengen geschenken, lijnwaden en voedingsmiddelen, hoofdzakelijk vee in groote
hoeveelheid, mede. De doode, rië mahki, wordt daarna gebaad en gekleed, de
mannen krijgen een lorlora, gouden oorhanger, of een stuk goud in den mond, aan
de vrouwen worden gouden oorhangers medegegeven. Met de handen langs het
lichaam uitgestrekt, wordt het lijk in twee maMsarsche sarongs gewikkeld. Twee
vadem wit lijnwaad, een sniMr of omslagdoek een patola sarong worden mede inge-
pakt. Daarna wordt het lijk in een gabagaba kist nedergelegd of in een mat, pikiê,
gebonden. De Christenen worden in houten kisten gelegd. De mama worden drie
dagen na hun overlijden, de wnru op denzelfden dag onder het lossen van twee tot
vier geweer- of lilah-schoten begraven. Bij het overlijden van hoofden is de bevol-
king verplicht, elk huisvader namelijk naar zijn vermogen, om varkens, buffels,
arake of koliwater^ zoomede makisar sarongs te verstrekken. De hoeveelheid daarvan
wordt door de gezamenlijke meheroome, hoofden van huisgezinnen, bepaald. Het
graf wolië, wordt gewoonlijk onder of ter zijde van het huis gedolven, tot eene diepte
van een meter. Het in een mat gewikkeld lijk wordt, door acht mannen met de hand
gedragen, grafwaarts gebracht. In het graf legt men een aarden pot met gekookte
rgst, vijf pisang, een flesch met water en een met arak, zoomede een gevulde
sirihkoker. Terwijl het lijk in het graf gezet wordt, worden er bg mama twintig
tot negentig buffels, bij wum vijf tot tien buffels en een gelijk getal varkens,
geiten en schapen geslacht, om onder de aanwezigen te verdeelen. Het vee wordt
door de feestvierenden zelve verstreki De bloedverwanten van den doode mogen
daarvan niets nuttigen. Als de kuil dichtgemaakt is wordt het graf met bambu-
latten en daama met steenen belegd tot eene hoogte van een halven meter. Is het
HET EILAND EEI8AB OF MAEISAB 421
graf bmtenshois dan wordt er een afdakje op gemaakt van koli-bladen. De
graven der hoofden en aanzienlijken worden later ook wel opgemetseld. Kinderen wor-
den onder de slaapplaatsen der ouders, op zijde liggende, begraven. Ten behoeve
van de afgestorven mannen worden twee of drie dagen na de begrafenis een kalapa,
een pinangboom, zoomede een sirih-rank, die den doode toebehooren, omgekapt.
Zeven nachten na de begrafenis worden op het graf twee damarfakkels , een aan het hoofd-
einde en een aan het voeteneinde aangestoken. Op den achtsten dag des morgens gaat
eene der oude vrouwen naar het graf en aldaar weeklagende raapt zij een steentje
op, dat eenigszins in het oog valt en brengt dit huiswaarts, alwaar het na gereinigd
te zün in den sirih-koker van den doode wordt bewaard. In dit steentje, wahkue of
deran, komt de nitu of hamame nu en dan zoo noodig een kortstondig verblijf
houden. Wanneer het onverhoeds mocht verloren g^n, dan büjft de nitu voor inuner
weg. Drie dagen daarna slacht men voor den man een kuiken van het mannelijk
en voor de vrouw een van het vrouwelijk geslacht, neemt na het op het vuur gebraden
te hebben daarvan een stuk vleesch en de lever, voegt er bij een weinig ongekookte
rijst en sirih-pinang en legt een en ander in den sirih-koker, hëlili hamame,
onder het bidden om hulp en bescherming, als offer aan den nihku of nitu. Daarna
wordt de sirihkoker boven in den zolder opgehangen om bij ziekte als anderszins
daarbij te offeren en te bidden. Aan de oostzijde van het dak wordt eene opening
gemaakt, waardoor de nitu vrij in en uit het huis mag gaan. De bloedverwanten
blijven gewoonlijk tot twintig dagen in het sterfhuis feestvieren en besluiten
de plechtigheid met hondenvleesch te nuttigen. Het begraven van de mahki
naprouk of drogen doode, zijnde het haar en de nagels, geschiedt ook onder feest-
vieringen met necyiën gepaard. Bij begrafenissen worden geene gebeden gedaan of
gezongen. Na den achtsten dag, wanneer er geen damar meer op het graf wordt
ontstoken, gaat de ziel naar het eiland Nohiaka of Nuhiata ten noord-westen van
Bomang. De hamame van lieden, die in den krijg of van boomen gevallen, bij den
partus bezweken of verdronken zijn gaan naar Nolawan of Nolawna, een eiland ten
zuiden van Luang gelegen. Zoolang het steentje nog in de hëlili hamame bewaard
wordt, vertoont de hamame zich nu en dan als eene schaduw, kakan, aan zyne
bloedverwanten tusschen licht en donker. Het rouwen duurt slechts vijf dagen en
bestaat daarin, dat men alle sieraden aflegt, het haar niet kamt en oude ver-
scheurde schaamgordels , sarong en badju, alles van een zwarte kleur aantrekt
Bij overlijden van den huisvader wordt de erfenis, lue, niet verdeeld. De weduwe
houdt het toezicht over de achtergelatene huizen, landerüen, huisraad, gouden en
zilveren voorwerpen , vee en andere eigendonmien ; is er geen weduwe , maehke möwalue ,
aanwezig, dan doet zulks de oudste zoon. Zijn de kinderen nog te jong of hulpbehoevend ,
dan treedt de meest yertron^de of oudste der slaven ook wel als voogd op. Laat
422 HET EELAim EHSAB OF MAinSAR.
de hoisvader eene dochter na, dan kan zij aan een volwassen zoon van haarvaders
zusters het toezicht over de achtergelatene goederen opdragen, in welk geval h^'
haar later moet huwen. Bij gemis aan een zusterszoon kan z^' ook haar neef van
vaderszijde daarmede belasten. Zij behoort evenwel vooraf aan haren oom te schenken
een gouden plaat van 0.2 meter middell^n. De neef of broederszoon treedt alsdan in
alle rechten als erfgenaam op en verliest de dochter ten slotte ^^zen ook, doordien
het verboden is dat zg met haren neef van vaderszijde huwt. De weduwe die voor
de tweede maal huwt, verliest al hare aanspraken en neemt alleen hare kleeding-
stukken mede. Als zij geene kinderen bezit vervallen de eigendommen van haren
man aan zijne zusterskinderen. TJitdienhoofde blijven de meeste weduwen on-
gehuwd.
De meeste negariën, leke, lehke of lete, liggen op de toppen der bergen, sdwaar
de huizen zonder eenigen regel of orde om een plein, waar mendegrootenunuboom
vindt, opgericht zijn. Deze huizen zijn gewoonlijk ledig, omdat de bevolking gedurende
den veldarbeid op de vlakte aldaar gevestigd blijft, om het plantsoen te bewaken.
Onder deze nunuboomen vindt men de graven der voorouders, als die van Klkilailai
en zgne bewakers Tilukai en Maukw, van Lurmulwere, in welker nabijheid ook de
tegenwoordige dooden van zekeren rang begraven worden; verder de romlululi of
gewijde plaatsen als te Woorili de Hihileli, te Abusur de Eomdawa en Tutuara, te
Nohowali de Sopoodo, te Purpura de Pakinana, te Lebelau de Eatnika en Arwawa,
de plaatsen alwaar de zoogenaamde porëke-feesten gevierd worden. In de meeste
negariën zijn tevens de leu laape aanwezig, als te Woorili, Lebelau, Abusur, Noho-
wali en Oirata. Bovendien treft men te Woorili nog aan een kerk en schoolgebouw,
de woning voor den hulpprediker en een gebouw, waar de korkoore of negari's vaar-
tuig bewaard wordt, welk laatste ook te Lebelau en Abusur gevonden wordt De
oude negariën z^n, voor zoover deze nog niet vernield zgn, met steenen muren,
luhkur, van vijf meter hoogte en twee dikte omringd. Deze negariën met dertig of
meer huizen heeten heruke lalaape, groote negariën in tegenstelling van de heruke
tataane of tgdelijke vestigingen op de vlakten.
De huizen, rome of roome, waarvan de grootste een lengte van achttien en eene
breedte van veertien meter hebben, worden van hout, kalapa en kolistammen ge-
bouwd en staan gedeeltelijk op palen. Andere huizen worden op den grond gebouwd
en tot op de hoogte van een halven meter de muren met kleiaarde opgetrokken. Het
dak wordt met koli- of kalapabladen gedekt In het dak vindt men gewoonl^'k
kleine openingen, howole, waardoor de nitu of hamame der dooden, ongehinderd
de helili kan bezoeken. Yóór de opening buitenwaarts hangen de lokor of lohkor en
teitei, alwaar sinh-pinang, eieren etc. geofferd worden. Het huis bestaat uit een
.j_J
HET EILAND KEISAE OF MAESAR. 423
groot vertrek in het midden, met afschuttingen aan de zijwanden voor slaapvertrek,
kook- en bergplaatsen. Bij de hoofden en oudsten wordt het inwendige der huizen
rein gehouden. Onder de vensters vindt men lange breede rustbanken, die ook als
bergplaatsen gebezigd worden. De woningen op Makisar worden in gemeenschappe-
lijken arbeid tegen voeding van den eigenaar opgericht. Tot dat einde verzamelt men
eerst het bouwmateriaal dat op de plaats, waar het huis moet komen, nedergelegd
wordt. Is men daarmede gereed , dan komen de bloedverwanten op den bepaalden dag
bijeen, om de gaten in den grond ter plaatsing der palen te maken. Een der oudste
familieleden neemt alsdan de vastgestelde offers aan den mahkarom manaku of
vorstin aarde en doet in elk der vier hoekgaten een sirih, een pinang en een pa^e
goud ter grootte van een maïskorrel, waarna de palen in den grond vastgezet
worden. Later voegt men meerdere palen toe, gewoonlijk zeven voor- en achterpalen
en elf zijde-palen. Vervolgens wordt het huis afgewerkt. Na de dekking neemt de
huisvader het water, waarin lene vruchten een geruimen tijd gelegen hebben en be-
sprenkelt daarmede de palen met de bedoeling, om het huis koel en gezond te
maken. Den volgenden dag worden de helpers bij den opbouw uilgenoodigd tot een
feest, waarbij gezongen, gegeten, gedronken en de waurudans uitgevoerd wordt.
De mama slachten bij zulk eene gelegenheid vijftien buffels, vijftien varkens en
twintig schapen. Aan de twee personen, die de leiding van het werk op zich genomen
hebben, geeft men tevens elk twee volwassen zwijnen. Het geslacht vee wordt onder
de aanwezigen in natura of ongekookt verstrekt. Zijn de feestvierenden huiswaarts
gekeerd, dan brengt de huisvader de hëlili hamame of mahki boven in den zolder
en offert
Als huisraad vindt men in de meeste woningen de leuwe, rustbank, voor het
venster, pihikilunië, mat en hoofdkussen, wadknunone lamp voor damarstokjes ,
oplahe kleêrkisten, kopiauwe en rouwe kleêrdoozen van palmbladen, taade hetzelfde
van de vrouwen, larioin mand van kolibladen, laië en were manden voor bewaring
van borden, rau daale aarden schotels, mumronne aarden kommen, eenoir water-
vaten van aardewerk, raana laape groeten aarden potten, larie kalapadop om er uit
te drinken, lahkipoore kalapadoppen als schotels gebezigd, hurue lirhee schelpen
lepels, rauwe houten schotels, korpune auwe houten kommen, our wonohkon
ijzeren, our auwe palmhouten koevoeten, kaawe groote messen, koriö kleine messen,
harome sirihkoker, ahawiure kapaskoker bij het spinnen gebruikelijk, pihkië matten
van kolibladen, paupau ulike aarden vormen om sagu te bakken, wahtdor ulihke
groote schelp, de Tridacna Gigas, om garen te kleuren en nog andere. De mannen en
vrouwen op Makisar besteden zeer weinig aan hunne kleeding. Deze bestaat uit,
nainair mooni, mannenUeeding — waare schaamgordel makisarsch fabrikaat, rapa-
nulu een koliblad of band als haarversienng, lense wuhuku uluwahkun hoofddoek.
424 Hirr eiland keisab of haeisab.
paame halskoralen, leli arapau duhudle armbanden yan boffelhoom, sepelaa arm-
band van kolibladen voor jongelieden, komelhebmkband,hoire omslagdoek, nahamoure
bambu haarkam; nainair mawehke, vrouwenkleeding — homonon jotowawa korte
sarong yan de lendenen tot over de knieön hangende, homonon kapaije sarong die
men over den schouder hangt, kurkupni haamaalden, naham arapau duhudle kam
van bufifelhoom, mahe klinni oorhangers van goud, loi kelenne halskoralen, lèli
armbanden van buffelhoom of ivoor, bij enkelen nog de raine memehkem zwarte
badju. Bij plechtige gelegenheden bezigen de mannen nog de deli mahe gouden
ringen, de vrouwen de nahamahe gouden kam, aukaukau mahe gouden haamaalden,
mahe rante gouden kettingen om den hals, leli en delië mahe gouden armbanden en
ringen. De waare wordt van de schors der ara mere Ficus sp. vervaardigd. De
wapenen, die boven de slaapplaats van den huisvader bewaard worden, heeten keere
lans, keere ai aike lans met ijzeren weerhaken, raame boog, raame ihië pijl, raae
klewang of zwaard, rawaladi sabel of Hollandsch zwaard, ilke vuursteengeweer,pou-
tudeule pistool, kermulu bambuzen lansen en een mand met steenen wahku na
kupure om er mede te werpen, hetwelk zeer behendig en juist geschiedt.
Door buitenlandsche vijanden als Portugeezen en Tematanen werd het eiland Ma-
kisar voorheen herhaalde malen bestookt Oorlogen are of raare , tusschen de negariên
onderling, ontstaan van wege het niet-betalen der boete bij overspel, kohkeriëhoono,
of oneenigheden , in dronken toestand begonnen, hebben thans nog menigmaal plaats.
Hebben de meheroome na langdurigen woordentwist eindelijk tot den oorlog besloten,
dan begeven de strijders op den bepaalden dag met arm- en voetbanden van koli-
bladen als teeken van oorlog, gewapend en een schild audeule, medenemende zich
tot den oudsten mame, bij zich voerende een steen, een ei en een koliblad of liever
een reep daarvan. De mame legt deze artikelen op den grond, de steenen in het
midden opgehoopt, met de eieren er boven op en de kolibladen romdom deze. Daarna
slacht hig een rooden haan, plaatst op de verschUlende kolirepen een stuk rauw
vleesoh met sinh-pinang en rijst en roept de bescherming en hulp in voor de
strijders van de mahkarom manouwe en mawahku. De strijders zoeken daarop uit den
hoop hunne steenen temg en worden door drie asuaman ten strijde gevoerd. De
asuaman, eigenlijk vaderhond, is gekleed met een rooden of witten hoofddoek met
hanenvederen, manu wullu loore, met een rooden halsdoek en twee rooden arm-
banden van katoen onder de oksels vastgebonden. Een wuhur of ata kan ook als
asuaman dienst doen. Een hunner loopt vooruit, een blijft in het midden en de derde
achter de strijders, als honden die eene kudde schapen bewaken of geleiden. De aan-
val begint gewoonlijk door elkander met steenen te werpen, daama wordt men handgemeen
en wordt er van pijl en boog, lansen en zwaarden gebruik gemaakt. De oorlog
wordt gewoonlijk tusschen twee en vijf ure des namiddags gevoerd. Vroeger werden
HET EILAin) KEISAB OF MAKISAB. 425
de koppen der verslagenen medegenomen als buit, thans laat men de gewonden en
gedooden liggen of nemen de partijen hunne gewonden en gesneuvelden mede naar
hunne negari. Bij overwinning worden vóór de negari op een langen staak jonge
kalapabladen vastgebonden en na den derden dag wordt een algemeen feest , waarbij
gegeten en gedronken, gezongen en de waurudans uitgevoerd wordt, gevierd. Na de
schermutseling geven de partijen van het gebeurde aan den raië kennis, die hen
tegen zes of acht dagen daarna weder bij zich doet verschijnen. De. overige hoofden
worden tevens uitgenoodigd bij den raië te komen. In de woning van den raie of in
de leulaape verzameld zijnde, brengen de partijen een varken en een schaap binnen.
De raië neemt een kalapadop met koliwater of arke, snijdt het rechteroor van het
varken en van het schaap, laat daarvan eenig bloed in de kalapa vloeien en richt
het woord tot mahkarom , hem smeekende om degenen die den vrede opnieuw ver-
breken te vloeken, spuwt daarna in den dop en laat de hoofden der partijen dit
vocht drinken, Na gedronken te hebben kussen zij den rechtervoet, de rechterhand,
de rechterborst of tepel en den neus van den raie, zoomede elkanders rechterhand
en neus. De volgelingen en negarigenooten doen dit tevens met dat gevolg, dat ten
slotte een groot geween ontstaat en de partijen hunne schuld openlijk aan den raie
belijden en hem om vergeving vragen. Onder deze bedrijven worden door de vrou-
wen de spijzen opgedischt. De raië met de orangkai, de marne en de oudsten zitten
aan een behoorlijk gedekte tafel, terwijl de wuhure later, op matten zittende, hunne
spijzen nuttigen. Na afloop van den maaltijd laat de raië nogmaals koliwater of
arke toedienen, waarna allen huiswaarts koeren. Bij het sluiten van vrede wordt
geen muziek gemaakt of gezongen.
Ofschoon in zekeren zin hooger staande dan de naburige eilanden zijn omtrent
de nijverheid op Makisar weinig bijzonderheden te vermelden. In de meeste negariën
treft men timmerlieden tukang aue en smeden kuku wonohkon, aan, die met zeer
gebrekkige werktuigen huizen bouwen en veldgereedschappen vervaardigen. Ook goud-
smeden raiapi maha, die bewijzen geven van vaardigheid en kunstzin, vindt men
onder deze lieden, vooral onder de zoogenaamde walada of mestiezen, die te Kota-
lama wonen. Pottebakkers wunua raana, die in de behoefte aan raane potten, railaape
groote kommen, uhië tampajangs etc. voorzien, houden te Woorili, alwaar goede
kleisoorten worden gevonden, hun verblijf. Het stoken van koliwater huni arka,
van het sap der afgekapte bloemtrossen der noora kalapa, kookoli Borassus
flabelliformis en koomehkeme arengboomen, is overal bekend, eveneens het bereiden
van kooatale, azijn. Om zout asir, te verkrijgen kookt men zeewater in aarden
potten met voortdurende bijvoeging van versch zeewater. Te Oirata laat men het
water op de doode Tridacna gigas schelpen slechts verdampen. Voor het overige
bestaat de arbeid der mannen — uit het ontginnen der velden howoko kihime, het
426 HET EILAND KEESAB OF MAKISAB.
omkappen der boomen wahtan au hii kiliime, het fijnstampen der aardklonters wali
enimoo hii Mhime, het wieden raa lama kihime, het maken van omheiningen hii
tahkin, het bouwen van woningen raiape roome, het tappen van palmwijn larlika,
het maken van vischfuiken hii wuwu, het steken van schildpadden roon kaUkali,
het steken yan yisch met harpoenen, des nachts van fakkels gebruik makende,
keriêne, het breien van vischnetten hii daari, het drijven yan handel la raolueenz.;
der yrouwen — uit het twijnen yan garen pohkor awahe, het rood, zwart, geel en
blauw yeryen yan garen koun awaha, hümere, mehken, mamarhe, mokmohke, het
weyen yan sarongs en omslagdoeken kemu homonono, het vlechten van zeeften en
matten nanam kokoope en pihki, het breien van kleine vischnetten hai daari, het
koken huniai, het halen van water en brandhout rahur oir en rauk au, het vlech-
ten van hoeden en doezen hii karpusa en rakuraku, het wieden raa lama etc
Touwen kalië, worden vervaardigd van de vezelen van den koomehkeme onne
Arenga sacharrifera boom, koo onne Borassus flabelliformis boom, wam onne wam
Hibiscus elatus boom. De gomutu of vezelen van den areng heeten murku.
De binnenlandsche handel bestaat in ruil herre, van artikelen van dagelijksche
behoefte, als: een vadem wit, rood of zwart katoen tegen een schaap, een geit,
een jong zwijn, vier hoenders, een halve pikol padi, honderd stuks ubi, zes trossen
pisang, twaalfhonderd sirih- of pinangvmchten of de opbrengst van een oranjeappel,
Citms macracantha, boom in vmchten; een bord, een parang, een bijl, een kom,
een glas of twintig strengen rood of geel garen tegen zeshonderd sirih- of pinang-
vmchten, honderd oranjeappelen, een tros pisang, veertig stuks ubi of een hoen;
een boslemmermes tegen driehonderd stuks sirih of pinang, een hoen, een tros pisang of
zestig stuks patatas; een zwaard, sabel, tegen een groot varken, een groote bising
met padi of gekorrelde djagong; voorts een klopbare saguboom tegen een buffel of
een sovereign, Engelsch ' goudgeld. De handel, raolu, met Mangkasaren, Bugis en
andere vreemdelingen, die van October tot Januari jaarlijks Makisar bezoeken, wordt
gedeeltelijk in geld, gedeeltelijk in ruil gedreven, naar den volgenden maatstaf, als:
een makisar sarong homonon awahe, tegen twee mangkasaarsche , tien tot achttien
matawas Me mahka, (mata, een gewicht van ongeveer een kati) tegen een stuk wit,
rood of zwart lijnwaad, of wel chits, een schaamgordel van MaMsarsch fabrikaat
waare, tegen een patola sarong, een buikband komelhe, tegen een hoofddoek,
een varken, de dracht van vier mannen tegen een stuk zwart lijnwaad of een
sovereign, een geit tegen twee mangkasaarsche sarongs, een schaap tegen een mang-
kasarsche sarong, een hoen tegen een hoofddoek, honderd vijftig vadem vischlijn
aile, tegen een stuk zwart lijnwaad, vijf stuks bambu of dertig oraqeappelen tegen
een parang, schild van een schildpad compleet tegen een stuk zwart lijnwaad, een
schaap tegen f6 en een geit tegen f3. Met hunne prauwen loie, de loi laape van
HIT EILAND KMSAR OF MAKTRAR. 427
twintig meter lengte en vier breedte, de loi tataane van twaalf meter lengte en
anderhalve breedte, de tohtSnaane van gelijke grootte, alle van Luang en Sermata
afkomstig, de korkoore van twintig meter lengte en drie breedte bezoeken de Maki-
sarsche handelaren niet alleen de om de noord gelegene eilanden, maar ook de
Portugeesche bezettingen op Groot-Timor, alwaar zij evenwel in den handel vele
belemmeringen ondervinden, voorts de eilanden Wetar en Alor of OmbaaL Vele
Engelsche vaartuigen, schoeners, komen tevens te Leheloa havenplaats Woorili en
voeren hier sterke dranken, geweren en munitie in. De in- en uitvoer bedraagt
jaarlijks ongeveer f13,000 Engelsch goudgeld, zoomede Nederlandsche rijksdaalders-
en guldensstukken zijn gewild. Marktplaatsen worden niet aangetroffen en schulden
zeer zelden gemaakt
Behalve in tijden van gebrek na langdurige droogte is de voeding raaka, der be-
volking op Makisar uitmuntend en bestaat zij uit djagong kaleuke, gekookt kakahkan,
gepoft kunkunu, gebraden noonoore en fijngestampt in water gekookt kunuhkuwee,
uit rijst hae en verscheidene soorten van aardvruchten, uit visoh, uit buffel arapau,
paarden kuude, honden ahu, meer in 't bijzonder om vlug en lenig te worden,
zwijnen wawi, schapen pipiduume, geiten pipi jotowawa, buidelratten lauwee en
mahedle en vleermuizen eilauwe vleesch, voorts uit hoenders manue en manumerwui
vogels. Over het algemeen wordt veel vleesch genuttigd. De bereiding geschiedt op
velerlei wijze. In den regel voedt men zich tweemalen des daags , des middags en
des avonds. Van sterke dranken wordt zoowel door mannen als vrouwen een onmatig
gebruik gemaakt Om visoh te verkrijgen, bezigt men den wortel van den noowe om
de visschen op de riffen te bedwelmen, voorts de aile lijn, de wuuwu en rapraape
ftiiken, de daari leuru en ana groote en kleine netten. Vogels, die niet meer in
groote hoeveelheid aanwezig zijn, vangt men met geweer, pijl en boog, blaaspijpen
ouou en strikken ororke. Het gebruik van sirih-pinang mamala poo, is zeer algemeen,
eveneens het kauwen en rooken van tabahkue tabak. Voor pinang neemt men bij
gebrek de schors van den boom laike en voor sirih de bladen van den daanboom.
Op feesten naarorome, zang rahinara, en menaridans wauru, is de bevolking zeer
gesteld. Feesten worden er gevierd bij gelegenheid van de porëke, bij het bestijgen
van nieuwe woningen, bij het onthalmen der padi, bij huwelijk, geboorte, genezing
en sterfgevallen. Op al deze feesten wordt evenwel niet gezongen. De feestvrienden,
de woning binnentredende, zijn verplicht den feestgever te kussen, daarna wordt
sirih-pinang en koliwater aangeboden en volgt de maaltijd. De hoofden en mama
zitten op eene verhevene plaats, de wuhur op matten op den vloer. Voor elk persoon
wordt nedergelegd een a&onderlijke schotel met rijst, gekookte djagong of boonen,
een schotel met zout, een schotel met op velerlei wijze toebereide visoh of vleesch,
428 HET EILAND KEISAB OF JffAiTTRAn.
een eetlepel van schelpen of kalapadop en een glas, kom of kalapadop om water
palmwijn of arke er nit te drinken. Na den maaltijd wordt alweder sirih-^inang
voorgebracht en vervolgens bij het bestijgen van nieuwe woningen gezongen en de
waurudans uitgevoerd. Gedurende de poröke-feesten worden er gezongen, de rahinara
onomolmole, tululoloina, onohopohor, wauraiapnu, suemohopor, ainanioë, ainaniahtn,
lailwua, lawahkuohor, konoweruwem, tamakau, laelerilli, joowumwana, lerama,
muhkiloloina, noire, keisere, serenwali, hekitiaa, udiëudië, lodowalië, laiwialie,
honohoone, rorohajarni, rewerewe, lelinmolu, tanawali, kiasarlouru, wewesuli, dopo
doporulu, maapote, waasorue en waasorue lodon. Bij het bestijgen van nieuwe wo-
ningen, de rahinara worowarië, samaroromke en henalei dipië. Bij het onthalmen
van padi, de rahinara keliërederede , kelikaisorue , ane, wasire, anawahkapere,
wahire, rarawahku, raramalai, pohkodelië, maliupere, resiresië, rodiopohunumai ,
hunuwale, pohkodelië, liupenupenu, nasirei, rotutu, manulaina, elemauwé, maulehM,
eledure, duresalu, soraié, kitakita, kamsorai, puikai en koroléli. Bij overwinning in
den oorlog, de rahinara jelelele, ralomiha, jalalala, ralorlaie, lanselimeti, lan-
wullowno, seliseli duhku, werwermisan, omihida, karpaudalue, wawiomiha, manu-
tuntehki, manawawanau, wawanauida, napateti mehke en suwawae oëini. Bij gewoon
werk als het sleepen van houtwerken, het roeien in de prauwen als anderszins, de
rahinara helesoni, kolohouleli, rumalai, manuwoonisane, wawiselete, lausaserelau,
namaneneselai, soronararurië , lampaukedi, liolioro, waliitarai, ralelewne, tepenaleu
en manunaitooro. Al deze rahinara worden op verschillende wijzen in koren gezongen.
De meest gebruikelijke menaridans of wauru zijn de leurloor, laururu, harpike,
pataraare, kiëhe, medi, lipalipakai, paumate, aumolipupul, pipideli, kerilowar,
manuwulu, muleli, limnanloi, asmekwaure, wooronne, noremere, tipatipa, makaten-
teene, woilawoie, manunasere en mehkeme, enkele voor vrouwen, andere voor
mannen alleen, onder begeleiding der trom. Afgescheiden daarvan slechts bij het
vieren der porëke, die bij andere gelegenheden niet mag worden gebezigd, de wauru
hinara leleten, door mannen en vrouwen te zamen. Dë waurudans is eene symboU-
sche nabootsing van bewegingen van dieren, vlinders, boomtakken, bergtoppen, wan-
neer er schaduwen opvallen als anderszins. De muziekinstrumenten zijn zeer primi-
tief en bestaan uit gong of koperen bekken dadile , de trom Mhkaroë en de ououkëlah
of mondfluit. Behalve het hanekloppen kaur manu of ratara, wordt door de mama
en hoofden bij feesten kaartgespeeld raarom karta. Deze vermaken zijn van vreemden
oorsprong. Het dammen raarom dama, is zeer algemeen. De kmderen spelen met
pime namolo tollen, raarom iuwe knikkers en loiaana kleine prauwen.
Volgens het volksgeloof wordt MaMsar, noho, eiland Eeisar, door den noho mah-
karom, die in de aarde woont, gedragen. By aardbevingen, rururuwai, is men
derhalve verplicht groot geweld te maken, opdat hij hooren kan dat boven hen nog
HET BIIAND EEISAR OP MAEISAfi. 429
menschen wonen. De zon leere, is de tijdelijke woning yan mahkarom manouwe.
Bij zoneclips leere mahki, daalt deze ter aarde om een groot man of iemand van
aanzien te dooden. De maaneclips woUe mahki, is een teeken dat er ergens op
aarde oorlog gevoerd wordt. Volgens anderen ontstaan de eclipsen doordien de zon
met de maan in conjunctie treedt en bij een zoneclips het mannelijke , bij een maan-
eclips het vrouwelijke element op den voorgrond komt en zij op die wijze mannelijke
of vrouwelijke afstammelingen verwekken. De regenboog haimere, is eene beschutting
tegen den regen. De sterrebeelden hebben verschillende namen, als de mahkamo-
romke het zevengestemte , de kalioor laape de morgenster etc. Kaliooronwau is de
naam der kometen. Bij donder ilkuaslen en bliksem litlitar, beweert men dat mah-
karom de booze geesten bevecht. Een dag lerida, wordt in nohe rope morgen,
lerulu middag en lerehelemee avond, verdeeld. De maand loopt van de nieuwe maan
tot het laatste kwartier. Het jaar wordt in twaalf maanden verdeeld als Koohonone,
Lerworuwaane , Lerworulaape, Mediaane, Medilaape, Eimrulu, Lerahare, Einihiki,
Hailaia, Eoiahke, Eoanulu en Eahipukilaape. De windstreken heeten kimure oost,
warke west, rai noord en karanna zuid. Hat kuadlene nihan zijn de zoogenaamde
dondersteenen. Vuur wordt verkregen door wrijving van droog hout nosu ai, van
bambu erke ai en door het gebruik van daidaine kwarts , waje staal en parue zwam
van den areng- of koliboom.
DERTIENDE HOOFDSTUK.
HET EILAND EETAB OF WETAB.
Ligging. Geognpbiiohe verdeeling. Fonnstie. Bergen. BiTieren. Meeren. Koeion. Anker-
plaatsen. Klimaat. Traditie. Oeachiedenia. Phytiaehe intelleetneele en moreele eigen-
Bohappen der bevolking. Standen. Bestonr. Afdoening nken. Straffen. Cultos. BQgeloof.
Droomen. Oodsoordeelen. Grondbedt Woningen. Oorlog. Vrede. Yerbondnegariën. Eed.
HnwelVk. BQritten. EchtBcheiding. Zwangersehap. Bevalling. Verminking lichaam. Yader-
recht BloedyerwantBchap. Ziekte. Dood. Begrafenis. Yerbltff lielen. ErfSsnis. Feesten.
Arbeid. Landbouw. Nyrerheid. Handel Maten en gewichten. Voeding. Tydsverdeèling.
TéOiac.
Het eiland Eetar of Weter, dat eene uitgestrektheid van ongeveer tachtig geogra-
phische mijlen beslaat en waartoe de eilandjes Liran, Masing, Hatohahi, Metinaro
en Hatuloi behooren, ligt tusschen 125° 45' en 126® 50' Oosterlengte van Green-
wich en tusschen 7** 25' en 8® 10' Zuiderbreedte.
Dit eiland wordt in vijf afdeelingen verdeeld, als: I. Rateten HiwaM met de
negariën Tekuun of Deikuun, Huru, Huriai, Sau, Weluli, Daer, Mear, Sesel,
niwaM, Bihoredo, Ilibatu, Mobaesak en Sapanleu. — II. Rareten Tutunohan of
Nusagari met de negariën Mabuntubuti, Manor, Mahuan, Legau, Ekusi, Matoo,
Hatumetan, Ilipokil of Tutunohan, Tuwilaiabat, Aruwala, Armauralan, Sutiralan,
Hahora, Nausan, Pahuku, Tudau, Hatulai, Eseu, Maka,Uhak, Vogei en Parupu. —
UI. Rareten Hahutau of Nusaium met de negariën Kilisana, Warmoun, Keuralan,
Hatutau, Woralan, Eara, Harapupu, Gun, Kilair, Himetan, Lemar en Amau of
Amou. — IV. Rareten Limera of Nusatuan met de negariën Lihutahu, Hatumanu,
Panua, Luran, Durawai, Naumatan, Erai, Napar, Sulit en Limera. — V. Rareten
Welemur of het binnenland , met de negariön Welemur en Rusu. Het woord ratetan
beteekent stam ook wel taal. Het aantal zielen dezer negariën werd in 1882 op
7540 geschat.
Het eiland Wetar is van sedementaire formatie, die door achtereenvolgende vul-
kanische werking ten onderste boven werd geworpen. De kalksoorten behooren tot
HET EILAin) EETAB OP WETAR. 431
de triasvorming, terwijl veelal sporen van diorit, porphier en kwarts worden aan-
getroffen. Op verscheidene plaatsen aan de kust vindt men schichten van jongere
koraalkalky hoogerop grijzen zandsteen met glimmer, ook serpentijn coi^lomeraat.
Het terrein is zeer geaccidenteerd en bergachtig. De bergen Lemar,Keratu,Babauk,
Magore, Metahom, Mabon en Balaluli in het binnenland bereiken slechts eene
hoogte van ongeveer vierhonderd meter. Het eiland is rijk aan rivieren , hier en daar
vindt men tevens wee nalan, meertjes en dau, moerassen, bijv. tusschen de negariën
Mobaesak en Tiha, waar vele tona, pahngen, voorkomen, welke moerassen evenwel
in den oostmoeson droog vallen. Zware bosschen treft men slechts op enkele plaat-
sen aan. Eenige Melaleuca soorten, de Santalam album, zoomede de Borassus
flabeUiformis komen overvloedig voor. Aan de zuidzijde van het eiland zijn de berg-
reeksen met graslanden bedekt, begroeid met Eucalyptus alba. Van Mei tot November
heerscht de zuidmoeson en waait een droge verschroeiende wind. Vlakten vindt
men zelden. Baaien of bochten zijn er niet, de ankerplaatsen laten wat veiligheid
betreft alles te wenschen over. Het klimaat is zeer gezond.
Volgens de traditiën is de bevolking van Wetar afkomstig of liever gesproten uit
de sapalolori vrucht, d. w. z. uit deze vrucht is eene vrouw gekomen, die demoeder
was van het volk van Tubuti, de oudste bewoners van Wetar. Eene andere traditie
spreekt van Welemu en Sese, de twee eerste menschen, die met hmme afstamme-
lingen het eiland Wetar bewoonden vóór de komst der blanke vreemdelingen. Toen
het volk in aantal was toegenomen, voerde het oorlogen met Wonloi Laimahalewen ,
een der hoofden van Moa, geholpen door Hpilai, een vorst van Luang, met dat
gevolg dat vele lieden van Moa zich op Wetar kwamen vestigen. In latere jaren
voerde zekere Batara, een vriend van den radja van Gowa Mangkasar, het bewind
over de strand-negari Amau, terwijl Sirlaku als opperhoofd in de binnenlanden zich het
gezag aanmatigde. Ten gevolge van oneenigheden tusschen Bokomauk en Silisaban,
twee broeders, die met elkander oorlog voerden over het gezag in de negari Wee-
masing, Groot-Timor, begaf Silisaban zich met zijne volgelingen naar Aruwala, eiland
Weter, en vestigde zich aldaar. Doordien de bewoners van Wetar hem op allerlei
wijzen molesteerden, begaf Silisaban zich naar Batavia en na vriendschapsbetrek-
kingen met de Nederlanders gesloten te hebben, keerde hij van eene Nederlandsche
vlag voorzien, naar Wetar terug en vestigde zich te Hiwaki. Vóór en gedurende
het bestuur van Silisaban werd de noordkust van Wetar voortdurend verontrust door
roevers van Seranglao, Gorong, Papua en Makisar, die hier kwamen om koppen te
te snellen. Silisaban benoemde een Makisaraan als hoofd van Huru, waardoor een
eeuwigdurende vrede met Makisar gesloten werd. Vóór het bewind van Silisaban
kwam zekere Keela van Tombra, eiland Leti, door stormen op de kust geworpen,
op het eiland Wetar aan. Genoemde Eeela maakte een einde aan het onzinnig
432 HET MLAOT) EKTAR OP WETAB.
gebruik der bewoners, om de zwangere vrouwen tegen den tijd der bevalling met een
scherpen steen den buik te openen en het kind er uit te halen. Hg leerde hen
tevens het gebruik van de pama vrucht , welke fijngestampt op den buik der zwangere
vrouwen gelegd, den partus gemakkelijk maakt. In de meeste negariën treft men
ook lieden aan, die van slangen, krokodillen, schildpadden, wilde zwijnen, honden
en palingen afstammen. Het is hun verboden deze dieren te nuttigen.
Omtrent dit eiland schreef Reinier de Clercq in 1756, <Daar beneden ligt het
eiland Etter of eigenlijk Wetter genaamd, anno 1645 ontdekt en anno 1664 in het
bondgenootschap geaccepteerd, welk contract anno 1674 nader gerenoveerd en ge-
ampliëerd is, een eiland zeer rijk aan volk, dat zich principaal emeert met den
inzaam van wax, dat door de achterlandsche Alfoereezen aan de meestbiedende
lorrendraaiers verkocht werd, alsmede met de aankweeking van varkens, schapenen
cabrijten, die jaarlijks nevens wat catjangboonen, oebis, patattes en honig t<6r markt
brengen. In het jaar 1675 hebben de Portugeezen een invasie ten dezen eilande
gedaan en werden zoo proper gerecipieerd, dat na verlies van vele dooden en ge-
kwetsten naar hmme vaartuigen retireerden, zonder ooit daarna wederom te komen.
Anno 1704 zijn er ten dezen eilanden indigomakers gelegd tot groot ongenoegen
van den inlander, die jaarlijks 25 pond hebben geleverd en dat onder de directie
van een man, die maandelijks f30 aan soldij verdiende. Enfin, die verfstof kwam
de Edele Compagnie zoo duur te staan, dat haar HoogEdelheid er van af zag.
Wijders vindt men nu en dan hier nog wel een enkele notenboom zonder meer en
ten dezen eilande heeft de gevluchte radja Salomon onder de beschrijving van Timor
vermeld, zijne bescherming gevonden en zich weten te insinueeren in de üefde van
het volk, dat hen na een kort verblijf op approbatie van de Bandasche ministers
verkoren voor haren opper-orangkaja, in welke kwaliteit denzelven van de Compagnie
genoten heeft een jaarlijks emolument van rijst etc. tot zgn overlijden en met hem
is ook deze verstrekking gecesseerd, onaangezien deszelfs oudste zoon in de regee-
ring succedeerde, zooals dat nageslacht aldaar nog te vinden is.» In 1714 onder
het bestuur van den Christen-radja Johannes, die jaarlijks 20 pikols was aan de
Compagnie moest leveren, vond men te Hiwaki een korporaal als Posthouder en
twee mUitairen, zoomede een inlandschen onderwijzer. De eerste Posthouder te Di-
waM heette Petersohn, een Duitscher. Aan dezen, zoomede aan de overige Posthouders
op de zoogenaamde Zuid-Ooster en Zuid-Wester eilanden werden van wege de bevol-
king maandelijks kosteloos verstrekt twee heerendienstplichtigen, vijftien schapen of
varkens en vijftien zakken rijst en djagong. Om Posthouder te worden is men gewoon
aan den Gouverneur van Bandang slaven ten geschenke te geven. Bedoeld^ bezet-
ting werd tegen het einde der achttiende eeuw ingetrokken, waarna de Letineezen
derwaarts togen en school en kerk afbrandden. Het eiland bleef alstoen buiten
fiEt JSSLAJSfb ÈÈTAR op "^KTEftAÈ, 43o
EüTopeesch toezicht, totdat er in 1882 weder een Posthonder ter plaatse werd aan-
gesteld.
De bevolking yan Wetar behoort tot de lichtbruin geklenrde rassen. De gemiddelde
lengte der mannen bedraagt 1.65, die der yronwen 1.58 meter. De mannen zijn
gespierd, hebben sluik haar, zwarte oogen en min of meer hooge jukbeenderen. De
schedels hebben eenen brachycephalen, hypsibrachjcephalen en mesocephalen vorm.
Hun voorkomen is minder woest dan bij de Timoreezen. Slechts enkelen zijn op
het gelaat behaard. De ouden van dagen laten het haar op de lippen en aan den km
groeien. Vele vrouwen hebben een aangenaam voorkomen met sohoone zwarte oogen
en glinsterend zwart hoofdhaar. De meisjes hebben prachtige ivoorwitte tanden, kleine
handen en voeten. Door zwaren arbeid worden de handen der getrouwde vrouwen
ruw en hard. Onder den oksel treft men weinig haar aan, de wenkbrauwen zijn ook
niet zwaar. Op de armen, borst, rug en beenen vindt men slechts sporen vanhaar.
De huid is glad met weinig litteekenen van wonden of zweren. Tatuage is niet be-
kend. De neus en ooren zijn klein, de lippen een weinig opgewipt, maar niet dik of
driehoekig als bij vele Ambonsche vrouwen. Het haar wordt achter op het hoofd ge-
bonden, doch is niet overvloedig. Enkele vrouwen hebben mongoolsche physiogno-
mieën en kunnen eene Ghineesche kleeding dragende voor Ghineezinnen doorgaan.
Volmaakte typen van Cochin Chineezen en Dajaks worden ook aangetroflfen. Onge-
huwde vrouwen hebben een vrij sexueel verkeer, mits in het geheim. Tribadie is
echter onbekend. Ofschoon in vuile kleeding gehuld, schijnen zij op hun lichaam
zindelijk te zijn. Des morgens en des middags, wanneer de vrouwen water halen,
baden zij zich gewoonlijk. De mannen laten het hoofdhaar lang groeien om de vrou-
wen te behagen. Vele kinderen hebben een aanminnig voorkomen. De Wetarees is
een minnaar van spel en zang. De kinderen worden vroeg in het schermen, toung
en springen, nesu, geoefend. Daartoe gebruiken zij middelen van den bewaker van
Mahhi ontvangen, om een vlug lichaam, isin maan en een helder oog, matanlorok,
te krijgen. Ook spelen zij met kalapadoppen, raplihu kanurak en tollen, raplihu
edur. De vier soorten van dans, sapar, die veel overeenkomst heeft met de moluk-
sche menari, heeten sapar saramsiku, sapar rama, sapar laipala en sapar esesigi
De zangen van mannen en vrouwen zijn, manu egur en muu leti waan. De Wetarees
ziet gaarne mooie zaken, hoort gaarne muziek en dweept met reukwerken. De
bloedverwanten, hilin, zijn zeer aan elkander gehecht. Oude lieden moeten, al zijn
zij nog zoo misdadig en slecht geëerd, raunu, worden. Te zamen loopende is men
evenals op alle eilanden tusschen Selebes en Papua, gewoon de vrouwen vooruit te ,
doen gaan. De mannen volgen haar. De bevolking sluit gaarne vriendschap met vreemde-
lingen, maar als men door hen eenmaal bedrogen of gemolesteerd is, worden zij gedood.
De voedingsmiddelen, raan, bestaan des morgens, emetan, uit ubi in water gekookt,
28
koade rijstf saga met kalapa gekookt, papilak, en djagong gekookt of gepoft Des
namiddags en des avonds eet men vleesch en visch er bij. Het volk houdt van
stoeien rarmali, waarbij schimpnamen, bijv. matan baas, gij blinde; matan nahenm,
gij één-oog; een paate, gij kromme, worden gegeven. Het hanenkloppen hxitamana,
met ijzeren konstsporen sasi, hebben zij van Aioreezen en lieden van Pra9a Deli,
op Portugeesch Timor, geleerd. Dronken lieden zijn zeer zeldzaam. In vele negariën
is het verboden, Inli, sterke dranken te gebruiken.
Het volk wordt in vier standen, araan, verdeeld. Uit de eerste araan rai, worden
de eerste hoofden en de asuwaan of voorvechters gekozen. De mindere hoofden be-
hooren tot de araan lalait Het eigenlijke volk heet aawut en de slaven ata. Door ver-
dienste kan men niet in een hoogeren stand komen. De araan rai mag niet met de
araan aawut of araan ata huwen. De besturende hoofden z^n rai radja, rangkai,
orangkaja , marino , oppassers en lalait mindere hoofden , welke betrekkingen erfel^k
zijn. De uma sasanan of hoofden van huisgezinnen kiezen de hoofden niet De zoon
of broeder van den titularis volgt hem gewoonlijk op. Alle negariën op het eiland
Wetar kunnen onderling huwen, uitgezonderd Mobaesak, Mahuan, Huru,Haulooren
Hauraha, Iliwaki en Tekuun, die geen jus connubii hebben. Lieden op Wetar ge-
boren kunnen niet tot den slavenstand vervallen, wel eenigen tijd dienen als pande-
ling wegens schuld, waarna de bloedverwanten zulk een persoon weder aflost De
slaven worden van Timor, Alor, Makisar en Luang gekocht tegen ongeveer honderd
mata was, een zwaard, een geweer, tien schotels, vier patola sarongs en een varken.
Zij worden goed behandeld, alléén bij diefstallen of wanneer zij adellijke vrouwen
benaderen, nateha, worden zij met rotanslagen niet alleen zwaar gestraft, maar ook
ter dood gebracht Een Wetarees, die een slavin tot vrouw neemt, wordt der ver-
achting prijs gegeven en mag niet in de negari wonen. Het werk der slaven en
slavinnen is gelijk aan dat van vrye lieden. Slaven worden nimmer vrijgelaten.
Met alle misdrijven en overtredingen worden bij den rai, radja, rangkai, orang-
kaja en lalait of mindere hoofden tot onderzoek en afdoening voorgebracht Bij
manslag door lieden uit andere negariën, overspel en groote diefstallen alleen is
men gewoon het feit door de hoofden overeenkomstig de door de vaderen gemaakte
en overgeleverde gebruiken te doen beslechten. Daartoe vergadert de gemeente of
liever alle hoofden van huisgezinnen, uma sasanan en de jonge mannen, lalosan,
om hunne stem ter zake uit te brengen. Is een manslag door lieden van eene andere
negari gepleegd, dan is de negari verplicht deze daad te wreken, regen selu, om
het verlies te dekken of gelijk te maken, en gaat men er toe over, waardoor
vijandschap tusschen de negariën onderling (mderhouden wordt Krijgt men den
jschuldige niet, dan wordt een ander persoon uit dezelfde negari gedood om twist
ÖfcT EtLAKD ÈEftAÈ Ot WETAk 435
tnsschen de bloedverwanten in de vijandige negari te doen ontstaan en deze alzoo
te verzwakken. Overspel en groote diefstallen worden met zware boete, runa uta,
gestraft, bijv. voor de eerste, twee gouden platen, lawon napelar; vijf zwaarden,
opi; tien pieken, tear; twee stellen gouden oorhangers, lawon natau; twee gongs,
talo; vijftig patola sarongs, utare ropa; twee geweren, ilat; vier roode sarongs,
sapulu saloge; twee makisarsche schaamgordels, ahas; twee makisarsche sarongs,
sapulu dalahitu; twee hoofddoeken, lesuk; alles ten behoeve van den beleedigden
echtgenoot, terwijl het varken dat tevens als boete wordt opgelegd, gebezigd wordt
om een maaltgd aan alle negarileden in de lakpoon te geven. De hoogste boete bij
diefstallen, ranmao, zgn vier makisarsche of vier roode sarongs, twee pieken, vier
patola sarongs, twee stellen gouden oorhangers, een groot varken en een geit, alles
met teruggave van het gestelene ten behoeve van den klager, die verplicht is het
varken en de geit te slachten en de negarigenooten te onthalen. De hoofden en
oudsten hebben geen aandeel in de boeten. Wordt de vastgestelde boete niet betaald,
dan hebben de negarigenooten het recht den schuldige te vermoorden. Kleine dief-
stallen, het uiten van scheldwoorden, gui of wui, bijv. hehu goo amanlasanmusan,
patris tui testiculos comedas, goo meet ina, cum matre tua coïtum exerceas, goo
lasan ain, penis tuus; uin ipung, labia pudendorum tuorum; enz., het beleedigen
van personen door hun eigendom te vernielen, in welk geval dit ook terug betaald
moet worden, het spuwen voor het aangezicht van dengene dien men beleedigen wil,
het uiten van dubbelzinnige, onkiesche woorden in het bijzijn van ongehuwde vrou-
wen en meisjes, worden door de negarigenooten onderzocht en buiten bemoeiing der
hoofden met boeten tot een bedrag van twee patola en twee roode sarongs, alles
ten voordeele van de beleedigde partij afgedaan. De gestelene voorwerpen moeten
teruggegeven worden, anders worden de boeten verhoogd. Voor het uiten van onge-
paste woorden in tegenwoordigheid van eene gehuwde vrouw betaalt men een gouden
plaat, twee pieken, een zwaard en een varken,ten voordeele van den beleedigden man.
Wanneer de zaak in de lakpoon afgedaan wordt, dan is de schuldige verplicht van den
rai of het hoofd vergiffenis te vragen. Daartoe moet hij de handen en voeten kussen of
beruiken en zeggen , c ok mori mamour mia goo , mok megen gau mour mia goo, suri gau
mour mia goo,» d. w. z. Ik zal u trouw blijven al doodt gij mij, ik zal oprecht zijn,
laat gg mij vrij (doodt gg mij niet) ik zal u trouw bleven. Heeft een slaaf of slavin,
ata, een misdrijf gepleegd, dan is de meester verplicht hem of haar met een onbe-
paald aantal stokslagen te kastyden. Getuigenverhoor is, alleen met uitzondering van
geschillen bij grondverhuur, bij het onderzoek van zaken niet bekend; men onder-
werpt zich bij voorkeur onder aanroeping der voorvaderen aan godsoordeelen. Civiele
of schuldzaken, sarin, worden nimmer voor de hoofden of oudsten gebracht Heeft
iemand bijv. een zwaard, opi^ gekocht met belofte dit na een of twee oogstjaren te
betalen met vijftig mata \^»^ ^f een karbouw en zijn woord niet gehouden, dan
43Ö ÖËT EÏLaKI) £È¥aË op WfiTAfi.
neemt ranese, de eischer een karbonw van een ander negarigenoot, onyerschillig yan
wien, om de schuld over te brengen op een ander. Deze wijze van overdracht heeft
tot in het bespottelqke plaats, zonder dat de schuldige wordt aangesproken en ver-
oorzaakt voortdurende twisten.
Behalve den Paibei wawaM of wawahaki , den groeten geest of liever , den groote Heer of
Oude daar boven , die in de lelo, zon, of ook in het hemelgewelf woont — het mannel^k be-
ginsel in tegenstelling van rae of raa aarde — en waarvan men geen juist denkbeeld heeft,
maar aan wien bij ziekte na een kwaden droom of andere oorzaken , wordt geofferd en ge-
beden , bewijst de bevolking van Wetar goddelijke eer aan steenen en stukken hout van
een bepaalde soort, waarin, gelijk veronderstelt wordt, de geesten hunner eerste voor-
ouders hun verblijf houden. Verscheidene negariën vereeren ook gezamenlijk een en den-
zelfden steen, bijv. de negariën Mobaesak, Huriai, Sau, Huru, WeluU, Daer, Mear, Sesel,
nihoredo, Ilibatu, Sapanleu en Uwaki, de Sirui, die in de romoodo een daar-
voor gebouwd huis bewaard en door den runteitei, een soort geestelijke, bewaakt
wordt Deze Sirui, een steen, gelijk men beweert een ilat lanit isin of dondertand,
van ongeveer 0.1 meter lengte en 0.05 meter breedte, plat en zwart van kleur met
witte strepen, wordt in de romoodo of uma laluli, als het palladium in een bambu
met eenig sirih-pinang bewaard. De bewaker runteitei zorgt dat eiken dag de siiih-
pinang verwisseld en de noodige rijst op de etensbak gelegd wordt. De romoodo
wordt door de mannemke bevolking der negari gebouwd en onderhouden. Heeft
iemand het voornemen bij ziekte, van den Sirui beterschap af te smeeken, of heer-
schen er ziekten in de negari, of is sedert maanden geen regen gevallen, dan gaan
de belanghebbenden naar den romoodo en verzoeken den runteitei, onder aanbieding
van een jong zwart varken in water gekookt, wat rijst en sirih-pinang, voor hen
het woord te doen. De runteitei plaatst zich alsdan voor de bambu en zegt, bijv. bij
epidemiën, onder het uitstrooien van rijstkorrels, (mgeveer het volgende, «oh Sird,
mala pua, mala huru roon, ga odi pua ilei mai, mai seluk pua odi huru roon mai
seluk huru roon, ok odi la atau la papeU ilei, tau laa paplala ilei, nok Man hali,
nok mour hali, nok sole haii laa ulu leen, nok sole hali laa ni noo leen, anin
nanur nene, lelo laa nene, nok lalan haii nok naan hali nok nenu hali,» d. w. z.
O Sirui, neem de pinang, neem de sirih-bladen, ik heb deze pinang gebracht om
te wisselen, ik heb deze sirih-bladen gebracht om te wisselen, ik breng de ziekte
bij u, laat deze voorbijgaan, laat alles beter worden, laat alles recht of gelijk wor-
den, opdat (zij, de negarigenooten , ) mogen gaan naar den sukunboom, Artocarpus
incisa, daar beneden, opdat (zij, de negarigenooten,) mogen gaan naar den kalapa-
boom, daar beneden, laat wind (uit het westen) komen, laat de zon schijnen, opdat
(wij, negarigenooten,) beter worden en eten en drinken kunnen. Daarna neemt hq
de sirih-pinang van den vorigen dag uit de bambu en verdeelt deze onder de menigte
XLI.
Blz. 437.
HST EILAND KETAB OF WETAR. 437
als Toorbehoedmiddel tegen ziekten. Bij groote of langdurige droogte yerzamelt de
bevolking zich weder voor dé romoodo, terwijl de runteitei het volgende bidt, «oh
Simi mala poa ilei, mala hora roon ilei, ga maiseti la goo, goo Sirui, ana-ana
ilei raplaa, raproo, sari osan mai, nok tan ilei, nok leura ilei, oo ilei mate, ai
ilei mate,» d. w. z. O Simi, neem deze pinang, neem deze sirih-bladen, ik kom u
kennis geven, u Simi, de kinderen hebben honger (en) dorst, laat de regen komen,
hier komen, hier blijven, (zie) de bambu sterft, de boomen sterven. De sirih-pinang
van den vorigen dag wordt weder verdeeld. Voor zijne moeite ontvangt de runteitei
een geschenk van een patola sarong tot twee stellen gonden oorhangers, d. i. van
f8 tot f50 aan waarde. De steen Simi, waarin volgens het volksgeloof eenvrouwe-
l\jke geest haar verblijf houdt, is afkomstig van Timor Weemasing. In vroegeren
tgd droomde zekeren Maniak om dezen steen op eene bepaalde plaats langs het
strand op te zoeken en te verplegen, ten einde gelukkig te zijn in oorlogen en rijk
te worden. Toen hij ten gevolge van twisten op Timor met zqne bloedverwanten
naar Wetar overstak , bracht hij dezen steen mede. De negariën, die dezen steen ver-
eeren, schijnen dus van Timor afkomstig te zijn. Personen uit andere negariën mogen
door tusschenkomst van den runteitei, den rechtstreekschen afstammeling van Maniak,
ook aan Sirui offeren. Voorts worden door de hoofden van huisgezinnen, uma sasar
nan, elk naar keuze een steen, dien zij op gelijke wgze door den droom vinden,
een stuk hau ai Hibiscus elatus van ongeveer een halven meter lengte , of een beeldje
van ivoor, voorwerpen, waarin volgens het volksgeloof de geesten der voorvaderen
hun verblijf houden, verpleegd. De steenen en het hout worden buiten, het ivoren
beeldje, manlade, in het huis, in een daarvoor opzettelijk gemaakt kislje, bewaard.
Deze steenen en stukken hau hout hebben elk den naam^'van den geest die daarin
verblijf houdt Wenscht men iets te ondememen, dan worden aan deze voorwerpen
onder het uitstrooien van rijst, tear papareas, geofferd gekookte rijst en sirih-pinang.
Ten oosten van de romoodo van Simi heeft men op ongeveer honderd vadem af-
stands eene woning, ook genaamd uma laluli, waar boven op het dak bewaard
worden in een bambu vijf stuks koper, acht stuks ijzer, zeven zoogenaamde donder-
beitels, zeven dorens, vyf stuks sirih, vijf heele pinang, twee pa^es ai amuut,
boomwortels, een van vijf en een van zes stuks, twee tibia-beenderen, een gedroogd
menschenhart, een gedroogde menschenlever, een gedroogde menschentong, een scalpe,
drooge voorhoofdshuid met haar en een penis siceatus. Deze voorwerpen zijn gelijk-
tgdig met Sirui gebracht en worden aan Malihi, haren echtgenoot, den geest des
oorlogs gewijd. De menschelijke overblijfselen zijn afkomstig van het hoofd van
Perai de oudste bewoners van Wotar, die volgens eene andere traditie door de lieden
van Timor, onder Maniak ver^^en werden. De bewaker van deze woning moet een
afstammeling zijn van LUupQ^ die met Maniak herwaarts kwam en de donderbeitels
438 HET EILAND EETAB OF WETAB.
medebracht De bewaker behoort eiken dag de woning schoon te yegen. Bg het in-
treden van den westmoeson, of voor het voeren van oorlogen kan hier alleen geofferd
worden; ook door tusschenkomst yan den bewaker, die den naam van lihipere voert
Yóór den westmoeson op den eersten dag der nieuwe maan verzamelen zich de
mannen voor de woning van MalihL Elke negari moet een klein varken van het
mannelijk geslacht en een haan, beide bruin van Uenr, geven. Het varken wordt
geslacht en het bloed in de bambu bij de ilat lanit isin of donderbeitels gedaan.
Van het dier wordt een stukje van den neus, het vel, hart, de lever en het vleesch ,
alles aan een bambustokje geregen gekookt, het overige van het varken wordt ge-
roosterd. Het eten gereed, of de rijst gekookt zijnde, haalt de bewaker de bambu
van Malihi, legt deze met de noodige plichtplegingen op een verhevene plaats,
neemt de overblijfselen van vroegere spijzen weg en doet in de bambu weder wat
rijst, het stokje met vleesch en vijf stuks versche sirih-pinang. De overgeblevene rijst
wordt aan den haan gegeven en het geroosterd vleesch door de lihipere en zijne vqf
helpers gegeten. De haan later in de negari losgelaten mag niet gedood worden,
omdat hij door het kraaien een ieder aan Malihi doet denken en de booze geesten
schrik aanjaagt
Om de toekomst te voorspellen, d. w. z. om te weten of een zieke genezen kan,
iets, dat verloren is, teruggevonden kan worden en om te zien of men gelukkig zal
zijn in zijne ondernemingen, gebruiken de Wetareezen allerlei middelen. Het onderzoek
geschiedt echter door een deskundige. De consultatiën, uur, hebben plaats met den
kalapa uur noo, bij ziekten namelgk om te weten wie den betrokken persoon heeft ziek
gemaakt, de Paibei wawaki, de booze geesten, de boschmenschen, of eendernegari-
genooten en om te weten of men het verlorene zal terugvinden; de kalapabladen ,
uur noo roon, bij ziekte van kinderen; de pinangpruim, uur musan, om te weten
of men gelukkig zal zijn in zijne ondernemingen; het kippenei, uur manutelun, bij
ziekten; de varkens ingewanden, uur hahi karame, bij ziekten; de karbouwen-, noga
uur karabau aten, en geiten-lever, noga uur pipi aten, bij ziekten; de lever en het
hart van kippen, noga uur manu aten no huan, de laatste een soort van hepatos-
copie, bij ziekten en met den klewang, uur akat opi, om te weten of men in den
oorlog gelukkig zal zijn.
Volgens het volksgeloof worden de bosschen en groote boomen, vooral de Fious-
soorten, nunu uun en de Ganarium commune, wiar uun, door booze geesten masaet,
bewoond. De meestgevreesden zijn Wemamara, Nurunmesak, Tetlau en zgne vrouw
Herua, Piknitu, Nam-upu, Eluantelus en de Itobu hahui, de laatsten eigenlgk
boschmenschen, die onzichtbaar, alleen door lieden die met een helm geboren zgn,
waargenomen kunnen worden. Wemamara is een booze geest van het mannelgk
HET ULAND ICETAR OF WETAK. 439
geslacht van de grootte en gedaante van een gewoon naakt mensch met een slangen-
kop. Wanneer iemand niet op 'slands wijze gekleed het bosch ingaat en hem ont-
moet maakt hij hem ziek. Hij woont in een grot, hatugaaan, aan den voet van den
berg Eerato. Nnnmmesak heeft de gedaante van een groeten bok met een menschen-
hoofd, waaraan ter rechterzijde slechts een hoorn als die van een hert gezien wordt.
Komt men bij toeval op zijn gebied, dan wordt men ziek. Hg woont in een grot aan
den voet van den berg Magore. Wat hij overigens doet is niet bekend. Tetlau en
zijne vronw Hema wonen in een grot op den berg Metahuru en hebben de gedaante
van oude lieden. Zij zorgen dat de oude instellingen, lagun uaulu, behoorlijk wor-
den nageleefd, anders maken zij den overtreder ziek. Piknitu is een booze geest
die echter over de winden te bevelen heeft. Hg is onzichtbaar. De jagers merken
alléén zijne nabijheid op, wanneer zij het neergevelde wUde zwgn verliezen. Blijft
men nog langer op de bewuste plaats, dan wordt men zwaar ziek en sterft. Wan-
neer de toppen der hoogste boomen in beweging geraken, dan beweert men dat
Piknitu daar zijn tijdelijk verblijf houdt. Nam-upu is een geest die bij afwisseling
de groote Ganarium conunune en Ficus altimeraloo Rxb. boomen bewoont. Hij heeft
de gedaante van een oud man en is tevens de handhaver van de lagun uaulu of
gebruiken der vaderen. Eomt iemand gekleed onder een boom, waar hij tijdelijk zijn
verblijf houdt, of spreekt men daar eene vreemde taal, dan wordt hij vertoornd en
straft zulk een persoon met den dood. Bezoekt men op de Wetarsche wijze gekleed en
de Wetarsche taal sprekende zulk een plaats, dan doet hij geen kwaad. Eluantelus
is een booze geest, die in de gedaante van een welgevormd man, in de bosschen
rondzwerft, de vrouwen of huwbare meisjes wegvoert en hen op den top van den
berg, Elabun, zijn verblijfylaats , brengt, om met haar vleeschelijke gemeenschap,
nateha, uit te oefenen. De vrouwen, die de bosschen doorkruisen, om brandhout en
andere dagelijksche benoodigdheden te verzamelen, moeten derhalve door een voldoend
aantal mannen vergezeld worden. De Itobu hahui zijn boschbewoners , die de plaats
Perai op den berg Eletahuru bewonen. Zij hebben de gedaante van den mensch ,
maar zijn ongeveer een meter hoog en dragen kort zwart haar. Ongeveer tien
negariën worden door deze soort van pygmaeën, die zonder te huwen met en onder
elkander leven, bewoond. Hun aantal bedraagt meer dan drie duizend. Zij zijn
de vijanden der tegenwoordige bewoners van Wetar en trachten onzichtbaar, als
zij zijn, de bevolking allerlei leed aan te doen. Lieden, die met een helm geboren
zijn, of die koppen gesneld hebben, kunnen de Itobu hahui zien. Zij komen nu en
dan bg honderdtallen de velden vernielen of de padi tijdens de rijpheid rooven.
Wanneer de Itobu hahui te lastig worden, pleegt men een witten jongen haan te
slachten en dezen met ty^^^ pinangnoten, twee sirih en een weinig droge rijst op
een pisangblad uitgespreic} ^r^d^r de boomen te zetten, om hen te bevredigen.
440 HET EILAND EETAB OF WETAB.
Suwanggi, naplnlu, zgn thuis, volgens de opgaven der hoofden op Wetar in
groeten getale aanwezig. De eerste snwanggi op dat eiland is volgens traditie
zekere Mausai, die zonder zulks te willen naplnlu werd. Op zekeren dag naar z^'n
veld aan de westelijke helling van den Metahuru gaande, ontmoette hij den boezen
geest Tetlau, die hem aansprak. Mausai werd duizelig en de geest voerde hem
op den berg op eene steenachtige plaats , waar hij zijn verbluf hield. Toen hij tegen
den avond tot bezinning kwam, stelde Tetlau hem voor om het heelal te doorkruisen,
soleleu namo, de zon en maan, de sterren, zoomede vreemde landen te zien. De
geest wreef zijn lichaam met eenige fijngemaakte bladen , waardoor hij zich lichter
dan gewoonl^k gevoelde. Na dezen tocht keerde Mausai naar zgne negari terug,
doch ging alstoen om de vijf dagen den ganschen nacht door met Tetlau rond-
zwerven. Te huis blijvende, leerde Mausai de overige negarigenooten de suwanggi
kunst, zoodat weldra na zijnen dood de gansche negari geheel uit naplulu bestaat
Wil iemand suwan^ worden, dan begeeft hij zich bij een dezer en na omtrent de
belooning overeengekomen te z\jn, bliyft hij ongeveer een maand bij den suwanggi
wonen en voedt zich met de spijzen, die door dezen toebereid worden. De suwan^
neemt hem eiken nacht op zijne zwerftochten mede en onderricht hem verder in de
geheimen zijner kunst. Na afloop daarvan betaalt de novice hem bovendien met een
menschenhart De suwanggi op Wetar zijn even als elders zeer verzot op het hart
van den mensch. Wanneer hij des nachts rondgaat, doodt hij de schaduw, kelesi,
van zijn prooi, door met een piek te steken of met een zwaard te hakken. T^
gevolge daarvan wordt de persoon ziek. Gestorven zqnde, verandert het hart in e^
hert, een varken of buideldier, die de suwanggi van de overige dieren weet te onder-
scheiden en door hem gedood wordt De naplulu waartoe ook vele oude vrouwen
behooren, zijn zeer gevreesd en worden bij ontdekking zonder vorm van proces,
zelfis buiten voorkennis der hoofden en oudsten, door de bevolking met stokslagen
gedood.
Aan droomen wordt groote waarde toegeschreven. Droomt men van eene over-
ledene en zijn huis, dan is dit het teeken dat de geest van den overledene een
bezoek bij den levende gebracht heeft. Droomt men een overledene ergens te ont-
moeten dan is dit het teeken, dat de ziel van den levende met dien van dendoode
eene ontmoeting heeft gehad. Slapende lieden worden derhalve langzaam wakker
geschud, opdat zij niet ziek worden, doordien de geest geen tijd had om in het
lichaam terug te keeren. Als men van een bloedverwant droomt, is dit het teeken dat
spoedig iemand van de familie zal sterven. Wanneer men in z^n droom een karbouw
slacht dan sterft er iemand in de negari. Als men van een zieke droomt, zal hij her-
stellen. Als men in den droom een net uitwerpt, beteekent dit dat een vriend in eene
andere negari sterven zaL Droomt iemand, dat hij door zgn eigen zwaard gewond
HET IZLAND EETAB OF WETAB. 441
wordt, dan zal hij sterven. Als men een vogel met gebroken vleugels in zijn droom ziet,
is dit een teeken dat iemand in de negari zal sterven. Droomt men van een hevigen
watervloed, wee olon, baqir, dan zal een ziekte in de negari uitbreken. Droomt
men, dat een zieke bij een gezonde de selimut vraagt, dan zal hij genezen. Droomt
men ergens een tuin te ontgionen, dan zal men een slechten oogst hebben. Droomt
iemand in een open terrein eenige boomen te vellen, dan zal deze een groeten oogst
hebben. Door offers aan Paibei wawaU te brengen, kan men de gevolgen der kwade
droomen voorkomen.
De middelen, om de waarheid te ontdekken of om de aangeklaagden te noodzaken
getuigenis van de waarheid af te leggen, heeten rarata, maar zijn eigenlijk gezegd
godsoordeelen, die ook op dieven en overspelers toegepast worden. Bfl de rarata
manu telun of rarata wee nali, het ei of heetwater ordalium neemt een der oudsten
een kippenei en houdt dit onder het aanroepen van de bepaalde geesten eenigen
tgd draaiende op eenen wan, vervolgens doet hij dit ei in kokend water vallen en
gebiedt den beschuldigde onder allerlei verwenschingen en bedreigingen het ei er uit
te halen ; geschiedt dit zonder dat hij zijn hand brandt, dan wordt hij als onschuldig
aangemerkt, als zijnde door de geesten der vaderen geholpen. De rarata nata
papareas of het rijstkauwen geschiedt op de volgende wgze. Een der oudsten neemt
een wan met rijst en spreekt de formulieren uit Daarna gebiedt hij de betrokkenen
ieder een mondvol rijst te kauwen. Degenen b^ wie na een zekeren tijd de rijst
droog blijft, namelijk niet met speeksel vermengd is, is de schuldige. De rarata
aihia of hia hout ordalium wordt ook door een der oudsten afgenomen. Terwijl hij
de aihia, een soort hout, dat groote jeukte veroorzaakt^ uit zijn sinhkoker haalt,
prevelt hij allerlei verwenschingen. Daarop schrapt hij dit in het bijzijn der beschul-
digden en geeft ieder een weinig er van om in den mond te houden. Degene, die
door de ontstane jeukte dit schraapsel uitspuwt, is de schuldige. Moet de rarata uus
of het Spaansche peper ordaal toegepast worden, dan gaat een der oudsten in het
bosch en verzamelt daar in een kalapadop de Capsicum fastigiatum. Terugkeerende
prevelt hij voor het betrokken publiek de bepaalde vervloekingen en eischt van een
ieder, dat hij een daarvan in zijn mond neemt en Qjnkauwt. Degene, die dit niet
doen kan van wege de scherpte, knii, der uus is de schuldige. Bij het toepassen
van het vuur ordalium of rarata ai lalaon brengt ieder der betrokkenen een stuk
hard hout mede. Een der oudsten brandt dit onder incantatieên tot kolen en een
ieder wordt gelast een stuk daarvan in zijn rechterhand te nemen. Degene, die z\jn
hand brandt, is de schuldige. Bij groote diefstallen maakt men ook gebruik vaneen
stuk ijzer, dat gloeiend gemaakt wordt, de rarata mumu, en evenals het hout in de
hand moet worden gehouden.
442 HET EILAND EETAR OP WETAR.
Alle gronden behooren op Wetar aan de respectieve negariën en zijn behoorlek
door teekens, kaketa, steenen, boomen en rivieren begrensd. Men onderscheidt ze
in alas, woeste gronden en ontgonnen gronden, apat of tina. De woeste gronden
behooren tevens aan familiën, die het recht hebben aldaar was en honig, wani
Uatan, voorts ua Calamus omatas en pollens, kamenir Santalom album, esehi
Muraya exotica etc. te verzamelen. De apat z\jn terreinen, waar aanplantingen van
kalapa, saga en andere vruchtboomen aangetroffen worden. Gronden, waar padi,
djagong, pisang, abi en andere dagelijksche benoodigdheden aangeplant worden
heeten tina. De apat of tina worden nimmer verkocht, verhuurd of verpand, alleen
kannen de alas verhuurd worden, eene bepaalde uitgestrektheid, bijvoorbeeld tegen
betaling van twee varkens en eenig lijnwaad. Deze handeling moet evenwel door het
betrokken hoofd, rai, en twee getuigen, kakasi, worden geconstateerd. Lieden van
eene negari mogen op de gronden van anderen ubi- en djagongvelden aanleggen ter
verkrijging van een oogst, mits met voorkennis van den rai en lalait, hoofden en
oudsten. De inhuur der alas eindigt met den dood van den eigenaar. Alsdan vervalt
deze aan zijne nakomelingen, die daarover vrij beschikken kunnen. Het jagen, sidi,
op wilde varkens en kusu, Cuscus maculata, is vrij. Behalve de kaketa of grens-
teekenen worden de woeste en ontgonnen gronden nog door andere middelen ver-
sperd, meer speciaal door de kero en naur. Wil men de overige negarigenooten
verbieden vruchten van zekere gronden te plukken of was te verzamelen, dan wordt
met medeweten der hoofden en oudsten de kero geplaatst Deze bestaat uit kalapa-
bladeren op eigenaardige wijze gebonden en hier en daar vastgemaakt. De naur
plaatst de eigenaar zelf in de nabijheid van boomen, wier vruchten als anderszins hij
voor zich reserveeren wil. De twee meest gebruikelijke naur of matakau, zijn naur
lau, die van een buideldier en naur opur, die van den krokodil. De naur lau bestaat
uit drie staken met jonge kalapabladen aan elkander verbonden. In de middenstaak
plaatst men het beeld van een buideldier van gomutu of vezelen van den arengpalm
vervaardigd en bovenop den dop van een ei. Onder het beeld bindt men een tak met
rijpe Capsicum fastigiatum vruchten. Om den hals van het buideldier, dat als bezield
wordt aangemerkt, hecht men een koliblad en na dit met sirih-speeksel besmeerd
te hebben, zegt men gewoonlijk het volgende, cnaur lau, helo baa goo ilaa, itobu
rokrohi ilei rokrala ulu, rokrala noo ilei, rokrala huru ilei, rokrala pua ilei, tomo
la kneen nokmotus, oin isi natena nok peli, tema oin, nok teen nahati, nok sumee
nahati, itobu sesee nok mai tan mamina nok te lalan, nok mate oin,> d.w. z. Naur
(van het) buideldier, ik heb u hier geplaatst, lieden die hier komen om vruchten
van den Artocarpus incisa te nemen, om vruchten van den kalapa te nemen, om
sirih te nemen, om vrachten van den pinang te nemen, zij zullen het in hunne
ingewanden krijgen, hunne lichamen zullen ziek worden, geheel, zij zullen hunne
ligplaatsen bevuilen met excrementen, met urine, geen geneesmiddel van wien ook,
HBT MLAND EETXB OF WETAR. 443
zal baten, zij moeten sterven. De nanr opnr wordt op dezelfde wijze aangebracht,
met dit yerschU alleen dat in den bek van den krokodil, waaraan men ook een ziel
toeschrijft, het beeld van een dier wordt gelegd, met het doel om al het vee van
den overtreder door krokodillen te doen verslinden. Volgens anderen worden de over-
treders door de nita of matebian, geesten der voorouders van den naur-legger,
gestraft. Verlaten velden heeten pohan agen.
Wanneer men een huis wil bouwen, hau uma, dan moet de eigenaar, vóórdat hij
het werk begint, drie dagen vasten, of liever gezegd, een kalapa-diëet houden,
namelijk hij voedt zich met de kalapanoot en gebruikt kalapawater, om zijn dorstte
lesschen. Is deze plechtigheid voorbij, dan roept hij de hulp in, rahawuk, van zijne
mannelijke bloedverwanten, om met hen de bosschen in te gaan en materialen
als hout, bambu en kalapabladen te verzamelen. De grootste huizen hebben eene
lengte van tien en eene breedte van acht meter, en staan op palen van ongeveer
twee meter boven den grond. Heeft men een groot huis gebouwd, dan moet men vijf
dagen, nadat het gereed is, een varken en een geit slachten en met het bloed dezer
dieren de palen, de deurstijlen, balken en dakribben bestrijken, opdat het huis koel
worde en de bewoners niet ziek worden. Het vleesch wordt op verschillende wijzen
toebereid en den vrienden en bekenden die uitgenoodigd zijn om feest te vieren,
voorgezet Na den maaltijd vermaakt men zich met zang en dans, sapar en lore,
terwijl op de talo, gong en titir, trom, geslagen wordt. De hoofden moeten hunne
huizen zelf bouwen. Jonge mannen wonen in afeonderlijke hutten, lakpoon aut,
buiten het huis der ouders. De jonge meisjes slapen, rena, in hetzelfde vertrek met
de ouders op hooge stellages van bambu, kradak genaamd. Voor de verlichting der
woningen bezigt men behalve de kalapaolie en boomhars, ook de fijngestampte pitten
van de Stadmannia sideroiylon.
Voor het ten strijde gaan verzamelen de mannen zich voor de woning van Malihi
met eeB varken en een haan. Het varken wordt de kop echter ineens afgeslagen en
het wordt niet op de gewone wijze geslacht. De plechtigheid is overigens gelijk aan die voor
de intrede van den westmoeson, met dit verschil echter dat de overblijvende spijzen
door allen , die ten strijde gaan, moeten gegeten worden. Voor het eten heft een der
oudsten het volgende aan, «oh Malihi, ga odi pua sare haheu, mai tau la goo, gaodi
raraan haheu mai tau la goo, mok miaan mok mama goo Malihi ilei. Qoo Lihipere nok
ele ga aini, na nodi mai Weemasing mai, mai aha la Wetar, nodi nalao ua, nodi sara
opi. Goo Lihipere nodi mea opi, nodi mea tear nok mamai, mai kua goo, mai lalu goo.
Ana Leti ana nok mamai, ^a Dama ana nok tateri mai, miaan ni hua, miaan ni aten.»
Verder, «oh Malihi, mala ^gjcen, mala raraan, ga mai kua goo, ga mai lalu goo, ok odi
la& sae hohon tun dol^ ^^^ga huan saga aten mok miaan mok nünu, soru oin
444 HBT EILAND BBTAB OF WETAB.
opi soru oin opi, pim oin tear ni tear ilaa nok te nalan gau, ni ilat ilaa nok te
nalan gan, nok nadiin oin, tear ilaa nok pate oin,> <L w. z. O, MaUhi ik breng n
een tros jonge pinang, ik breng ze bij u, ik breng u yersche spijzen, ik breng ze
bij u om te eten, om pinang te eten gg MalihL Gij Lihipere zijt een rader geüyk,
gebracht van Weemasing en geplaatst op Wetar, gebracht om den rotan open te
maken ^ het zwaard uit de scheede te trekken. Qij Lihipere z^t gebracht om den
houw Tan het zwaard af te weren, de piek af te weren, zij zullen komen om u te
roepen, om u te vangen. De zonen van Leti zullen komen, de zonen van Dama
zullen komen, de zee oversteken, verslind hunne harten, verslind hunne lever.
Voorts, O, Malihi, neem het vleesch, neem de spijzen, ik kom u roepen, ik kom
u halen, ik voer u naar de bergen en naar de droge rivieren (om te) zoeken het
hart, (om te) zoeken de lever, om te eten en te drinken, steek op het zwaard,
steek op het zwaard, weer de piek af opdat deze mij niet rake, het geweer opdat
dit mij niet rake, maak het koud, laat de piek breken. Daarna verdeelt men de
donderbeitels , dorens en den verderen inhoud van de bambu van Malihi, onder
elkander als talismans of voorbehoedmiddelen met uitzondering van de overblij&elen
van het hoofd van Perai en gaat in een der rivieren een bad nemen. Na drie dagen
lang gerust en gevast te hebben, begeeft men zich rechtstreeks ten strijde, zonder de
woningen aan te doen of van de vrouwen afscheid te nemen. Onder het vasten mag
men alleen kalapa eten en kalapawater drinken, doet men dit niet, dan worden de
huisgenooten ziek. Andere amuletten om in den krijg niet te sneuvelen, ai bali isir
of kopa, worden ook gebezigd, bijv. dorens van het hout, manutneen en lalone te
zamen gepakt met een sirih en een pinang en zeven korrels rijst. Vóórdat deze
artikelen ingepakt worden, slacht men een rooden haan en werpt dezen als offer aan
Malihi weg.
De aanleiding tot oorlog, ratear of runahunu, tusschen de negariën onderling is
gewoonlijk het schaken eener vrouw, het beschimpen van dezen of genen negari-
genoot, het stelen van vee of opzettelijke vernieling van aanplantingen. Is eene
vrouw geschaakt of iemand smadelijk bejegend, dan trekt men den volgenden dag,
na de plechtigheden in het huis van Malihi te hebben verricht en zonder te
vasten, terstond ten oorlog. Het aantal mannen die ten strijde uittrekken, bedraagt
gewoonlijk tusschen vijftig en honderd, allen sierlijk gekleed met opi, zwaard; tear,
piek; rama, pijlen; ilat, geweren en eraUli, schild, onder aanvoering van vier
oudsten, allen behoorlijk van toovermiddelen voorzien; zij bliyven een nacht in 't bosch
om een rooden haan te slachten als offer aan Malihi en Malakuwai. Den volgenden
dag gaat men verder en laat van het doel der komst aan de negaribewoners kennis
geven. Gewoonlijk nadert men elkander tot op twintig tot dert^ vademen op de
vlakte en de redenen van den krgg worden schreeuwende medegedeeld. Daarna valt
XLII.
lilz.Wi.
HET KHiAND SBTAB OF WETAR 445
men elkander aan, totdat enkelen van de partijen sneven , eenige dagen blijft men
bijeen en worden er alle pogingen aangewend, om de negari tevens in brand te
steken. Is dit gelnkt en heeft men eenige koppen bemachtigd, dan keert men in
diepe stilte huiswaarts, de aanvoerders het hoofd, de armen en kuiten versierd met
jonge bladen van de koli of Borassus flabelliformis , zich echter eerst naar een afge-
zonderd plekje in het bosch begevende, om de gebrachte koppen te scalpeeren en
op staken te zetten. Dit geschied zijnde, begint men op de titir en de gong te
slaan en den krijgsdans, lore, uit te voeren, vijf dagen lang, omdat het luli of ver-
boden is voor dien tijd bij de vrouwen te komen. Gedurende de vijf dï^en wordt de
manu egur of krijgszang in allerlei variatiên gezongen. Eenige coupletten daarvan
luiden. cOoo manu egur, goo ejan; goo tatate, goo ejan; goo sasei, goo ejan; goo
rarei, goo ejan; goo laleuu, goo ejan; goo tatear, goo ejan; goo tataa^ goo ejan;
goo sasuri, goo ejan; goo paparu, goo ejan, goo sasisi, goo ejan; goo sisigare, goo
ejan; goo mamala, goo ejan; goo laladi, goo ejan; goo reitaan, goo ejan; goo tate
utak, goo ejan; goo mamiaan» goo ejan; goo miaan huan, goo ejan; goo miaan
aten, goo ejan; goo tatuuk, goo ejan; goo tuuk huli, goo ejan; goo terigare, goo
ejan,» hetgeen beteekent: gij zwarte langstaartige vogel, gij zijt mak; gij wordt ge-
schud, gij zijt mak; gij wordt gescheurd, gij zijt mak; gij wordt getrokken, gij zijt
mak; gg wordt gedraaid, gij zijt mak; gij wordt gestoken, gij zijt mak; gij wordt
gesneden, gij zijt mak; gij wordt vrijgelaten, gij zijt mak; gij wordt berookt, gij
zijt mak; gij wordt gevild, gij zijt mak; gij (uw) hoofd wordt gevUd, gij zijt mak;
gij wordt genomen, gij zijt mak; gij wordt gehakt, gij zijt mak; gij wordt getrokken,
gij zijt mak; gij (uwe) hersens worden uitgeschud, gij zijt mak; gij wordt gegeten,
gij zijt mak; gij (uw) hart wordt gegeten, gij zijt mak; gij (uw) lever wordt gegeten,
gij zijt mak; gij wordt in stukken gehakt, gij zijt mak; gij (uw) hals wordt gesneden,
gij zijt mak; gij (uw) hoofd wordt afgeslagen, gij zijt mak.
Ontmoet men een vreemdeling of iemand uit eene andere negari in het bosch,
vooral wanneer hij op roof van was en honig op eens anders gebied uitgaat , dan is
men verplicht zijn kop te snellen, teri gare, eerstens bij wijze van politie maatregel,
ten andere om bij zijne negarigenooten, voomameliyk de vrouwen, in aanzien te
stijgen, voorts om naar het volksgeloof de bijen naar zijn bosch te lokken. Het afge-
slagen hoofd wordt of naast het lijk gelaten, wanneer het feit door anderen is
geconstateerd, öf na gescalpeerd te zijn op een staak gezet in het bosch van den
koppenjager. Van de gesnelde koppen wordt het vleesch genuttigd of het bloed ge-
dronken. Dit geschiedt alleen gedurende den oorlog, als wanneer men een stuk van
de tong, verder van het hart en de lever verslindt, raan hua no ate, omdat in
deze lichaamsdeelen volgens het volksgeloof de ziel gezeteld is, ook in het bloed
dat met kalapawater vermengd, renu noo ween luadas raa, opgeslurpt wordt
446 HET EILAND EETAB OP WETAfi.
Een ieder» die het bosph ingaat^ voorziet zich van yoorbehoedmiddelen, ai amnt.
Het sluiten van vrede, raunu, tusschen twee twistende negariën geschiedt met of
zonder betaling van boete door de verliezende partij. Heeft eene negari in den strijd
het onderspit gedolven en verlangt zij vrede te sluiten, dan worden er vier van de
meest welbespraakte leden dier negari met zekere formaliteiten naar de overwinnaars
afgevaardigd, om de quaestie in der minne af te doen. Zijn de partijen even sterk,
dan wordt de vrede zonder betaling van oorlogskosten gesloten. Gevoelt de andere
partij zich krachtiger dan de negari, die om vrede verzoekt, dan eischt men vooraf
de betaling eener boete bestaande uit een stel gouden oorhangers, een gong, een
zwaard, vier pieken, twee patola sarongs, een varken en een geit, tot twee groote
gouden platen, twee zwaarden, een snoerkoralen muti, ter waarde van ongeveer
driehonderd gulden, twee karbouwen, twee groote varkens en twintig patola sarongs.
Is men dit overeengekomen, dan wordt de boete door acht personen gedragen die
door de overige negarigenooten vergezeld worden en naar den overwinnaar gebracht. In
de negari komende, kust men elkander, en de overwinnende partij onthaalt de gasten
op spijs en drank in de lakpoon of negarihuis, alwaar mannen en vrouwen zich ver-
zamelen. Zijn de partijen gelijk, dan worden de dooden geteld en ontvangt degene
die verlies heeft geleden een soort zoengeld, bestaande uit dezelfde artikelen, waar-
mede men de boete voldoet. De hoofden vieren het feest in de woning van het hoofd.
De spijzen bestaan uit rijst , suru; in water gekookte ubi, uhi kalelena; patatas,
same; rijpe pisang, muii dahak; zoomede gekookt varkens-, geiten- en karbouwen
yleesch, terwijl men water, met honig vermengd, drinkt Na het eten wordt op de
talo, gong en titir geslagen en dansen de beide partijen met elkander. Na elkander
op de gewone wijze gekust te hebben, keeren de vreemde bezoekers huiswaarts.
Negarilieden, die met elkander twisten, papupung, sluiten den vrede ook bijna op
gelijke wijze. Degene, die den vrede sluiten wil, bezoekt zijnen vijand en brengt hem
een patola sarong ten geschenke. Neemt hij dit aan, dan treedt hij het huis binnen en
wordt hem pinang uit een kapir, doos, aangeboden. Na pinang genuttigd te hebben,
worden andere spijzen voorgezet, de twistenden eten te zamen en gebruiken daarna
de pinang uit ieders kapir, pinangdoos. Na afloop keert de vredezoeker met een
patola sarong begiftigd, huiswaarts. In deze aangelegenheden volgen de Wetareezen
stipt het oud gebruik, lagun naulu.
Wanneer een verbond tusschen twee personen of negariën gesloten wordt, dan
wordt de eed, asurai^ genaamd, afgelegd. Deze plechtigheid is zeer eenvoudig; de
betrokkene personen komen in tegenwoordigheid der hoofden bijeen en nadat zg een
weinig bloed uit hun rechterhand hebben doen vloeien en dit met kalapawater vermengd
is, drinken zij het vocht gezamenlijk als teeken van vereeniging op. De lieden der
HET EILAND SJTTAR OP WETAR. 447
ne^ari, die zulk een eed afgelegd hebben, mogen niet met elkander huwen. Andere
eeden, rata, worden in tegenwoordigheid der hoofden afgelegd en worden door een
der hoofden of oudsten onder aanroeping van Paibei wawahki de volgende formu-
lieren met de noodige variatie uitgesproken, «üatlanit nok nala goo,» de donder zal
u treffen; <Obur nok naan goo,> de krokodil zal u verslinden; cWamat nok naan
goo,» de haai zal u verslinden; «Hahu nok sui goo,» het wüd zwijn zal u bijten;
cEarabou nok nagabu egeng goo,» de karbouw zal u doodstooten; «Rea nok naan
goo,» de aarde zal u verslinden; cMonu ai nok mate goo,» van een boom zult gij
doodvallen; «Opi nok naan goo,» de klewang zal u verslinden; «Tear naan goo nok
mate,» de piek zal u verslinden; «Sihit los goo nok mate,» het mes zal u dood-
maken; «Mate bian nok rei goo,» de zielen der afgestorvenen zullen u doodtrekken;
«Oo tear goo mate,» een piek van bambu zal u doodmaken; «Ai nok petik goo
mate,» een stuk hout zal u dood drukken; «Wee ulun nok nudi goo mate,» de
vloed der rivier zal u verzwelgen; «Masaët nok naan goo,» de booze geest zal u
verslinden; «Itobu hahui nok naan goo,» de boschmenschen zullen u verslinden;
«Anin waa nok naan goo,» de wind en de dauw zullen u verslinden en voor de
vrouwen speciaal nog het gezegde, «Goo ana nok marar goo raralan mate,» het Mnd
dat gij (ooit) in uw buik draagt zal sterven en verteren.
Wanneer een jongeling het oog op een meisje heeft doen vallen, vraagt hij een
zijner kennissen, gewoonlijk eene oude vrouw, het meisje te raadplegen. Als van haren
kant geene bedenkingen bestaan doet hij zelf aanzoek bij de ouders. Deze laten de
bloedverwanten, hiün, bijeenkomen en zoo er geene bezwaren zijn krijgt hij een gunstig
antwoord. Daarna brengen de bloedverwanten van den jongeling den bruidschat, osa,
bestaande voor den adel in tien gouden platen lawon napelar, vijf pieken tear, vijf
zwaarden opi, dertig patola sarongs utare ropa, twee gongs talo, een karbouw,
karabau, twee varkens hahi, en twee geiten; voor den minderen man uit een gou-
den plaat, een piek, een zwaard, vijf patola sarongs, een gong en een varken bijeen.
Alsdan zijn de jongelieden verloofd, luanan, en verwisselen zij hunne halsbanden,
hatmea; ringen, nolis; kanmien, noi; gebruikte sarong, sapulu, om den lichaamsgeur
van den geliefde steeds bij zich te hebben ; ook geeft het meisje aan den jongeling
een weinig haar van de pubes, als teeken van liefde. Is eene vrouw een zekeren man
genegen, dan zendt zij hem ook wel een doosje van gevlochten kolibladen, kolu,
met tabak gevuld, welk geschenk ejus pudenda symbolice repraesentat. Wü de man
niets meer van de vrouw weten, dan zendt hij haar haren sarong, sapulu, terug.
De ?rouw doet dit eveneens. De osa bijeengebracht zijnde, wordt de dag van het
huwelijk bepaald. De jougQiij^g begeeft zich alsdan in het huis van het meisje, waar
hare familieleden ^^^^^jj zijn en beruikt een ieder, masiin, de gewone neus-
wrijving. De ouders kt^ zitten en pinang eten. Daarna komen zijne bloedver-
448 HET EILAin) SKTAR OF WETAft.
wanten met den bruidschat, die in het geheel moet worden voldaan en onder de ouders
en de familieleden yan het meisje moet worden verdeeld. De jongelieden worden b^'
elkander gebracht en door een of meer familieleden aangesproken, waarna m^i
overgaat om feesten te vieren en de aanwezigen op spijs en drank te onthalen ,
onder het oorverdoovend muziek van de talo en titir. Den ganschen nacht wordt in
het huis der bruid gezongen, de lolin loliona, waarvan de woorden een vrij dubbel-
zinnige beteekenis hebben. Eenige coupletten daarvan luiden: l. Taha tinawawahU,
usan ween lalan, 2. Usan ween Man, hean kaatala, 3. Hean leuu Ilimanu, kolu
nok nasoran, 4. Eolu nok nasoran, ilat nok nateha. d. w. z. 1. Ontgint den grooten
tuin, het weder is gunstig, 2. Het weder is gunstig, roeit aanhoudend door, 3.
Roeit om Dimanu, eene negari, de tabaksdoos zal zich verzetten, 4. De tabaksdoos
zal zich verzetten, wanneer zij het geweer tegenkomt Of 1. Muületi waan, ehelaa,
muiidai waan, ehelaa, 2. Tatalik klepar ehelaa, Uepar nasaru ehelaa, d. w. z. 1.
Muii leti, een pisangsoort, is verfhsschend als de dauw, welk een genot, 2. Maak
vast de steunsels der bedstede, welk een genot, de steunsels der bedstede bewegen
zich als de riemen, welk een genot, etc. Na afloop van het feest begeven zich de
bloedverwanten en bekenden huiswaarts, terwijl de jongeling in het huis van het
meisje blijft, totdat hij zijn eigen woning betrekt Alleen tijdens het huwel^k mogai
de meisjes het haar met laikbloemen versieren. In silvis coitum exercere praeferunt
Wordt een meisje geroofd of geschaakt, waarbij het meisje gewoonlijk een sapulu
dalahitu , omslagdoek of sluier over het hoofd wordt geslagen , waardoor zij onkenbaar
wordt, dan ontstaat er groote twist; als het meisje uit eene andere negari is, kan
zulks een oorlog ten gevolge hebben. Verscheidene mannen hebben meer dan eene
vrouw, die hetzelfde huis bewonen. Bijzitten zgn niet bekend. De mannen en vrou*
wen zijn zeer ijverzuchtig, pupun, het lachen met vreemde mannen en vrouwen
wordt zelfs zeer ten kwade geduid. Echtscheiding heeftplaats, wanneer de man of vrouw
de voorkeur geeft aan eenandere vrouw ofman, zonder teruggave der osa of bruidschat
Aan lange mannen, itobu rarasa, met zware knevels, itobu laludan nunur hulun
geven de vrouwen de voorkeur. Wanneer een man na het huweUjk bemerkt, dat
zijne vrouw bereids gedepucelleerd en geene pataraa, maagd, meer is, dan houdt hg
dit verborgen uit schaamte en spreekt met zijne vrouw er zelf niet over. De kin-
deren worden door de ouders niet verloofd. De schoonzoon of schoondochter noemt
de schoonmoeder, ina, moeder en den schoonvader, aman, vader. De schoonouders
noemen hen anan. Onder de panin, schoonouders en de menhoun schoonkinderen
bestaat een ongedwongen verkeer. Door het betalen der osa volgen de kinderen den
vader. Hij is evenwel niet gebonden daarvoor te zorgen, dit is de plicht der moeder.
De kinderen van uit andere negariên geroofde vrouwen volgen den vader en be-
hooren tot zijne negari. De negariên die de meeste vrouwen uit andere geroofd
hebben, staan in aanzien van wege den moed der mannen die vrouwen uit
i
5^
il
HET BILAND JEETAB OP WBTAB. 449
de vijandige negariën wisten te vervoeren. Hetzelfde als bij het koppensnellen.
Op het oogenblik, dat eene vrouw de barensweeën voelt naderen, wordt op de ge-
bruikelijke wijze een kip manu, een geit, pipi, een schaap of varken hahi, geslacht,
om te zien of het kind, dat ter wereld komt, gelukkig of voorspoedig zal zijn, of
een lang leven zal hebben. Na deze plechtigheid wordt onder de vrienden en bloed-
verwanten een klein feest gevierd. De zwangere vrouw, apun wahaM, baart in eene
met de beenen wijd uit elkander staande of hurkende houding door eene vrouw,
tutu, bijgestaan. Na de bevalling natreiana, gaat de moeder ina dicht bij de vuur-
plaats, sou liggen raran, en verwarmt haar buik en schaamdeelen met voor het
vuur warm gemaakte stukken oud lijnwaad. Dit duurt een tot vijf dagen, hen lima,
waarna zij weder opstaat en na gebaad te hebben, haar werk hervat. Tijdens de
bevalling mogen geene mannen, zelfs de vader aman, of echtgenoot, het huis be-
treden of liever beklimmen. Vele vrouwen bevallen in het bosch en keeren na zich
zelve en het kind in de rivier gereinigd te hebben, huiswaarts om haren arbeid
te hervatten. De lochiae is gewoonlijk van zeer korten duur. Het kind wordt door
de tutu of vroedvrouw met lauw water uit kalapadoppen of bambu, gebaad, terwijl
zij met behulp eener andere vrouw met een scherpen bambu de navelsnoer afsnijdt
De wond wordt met nat sagumeel en vermolmd hout als stjptica dicht gemaakt
De placenta anakakaan, doet men zonder deze te reinigen in een mandje, dat op
den top van een der hoogste boomen opgehangen wordt De navelstreng, afgevallen
zijnde, wordt in een sirihdoos bewaard en daarna aan het kind door een der familieleden
een naam gegeven. Bg de geboorte plant de vader een sagu kamriu uun, kalapa
noo uun, pinang, pua uun, of Artocapus incisa boom ulu uun als teeken van her-
innering, om vele kinderen, wai ana, te krijgen, zoomede als openbare erkenning
dat het kind door hem verwekt is. Bij moeielijke bevalling wordt het haar der vrouw
in den mond gestoken, om braking te veroorzaken, ook wel op de tiva geslagen om
de booze geesten ^ die het kind tegenhouden, te verjagen. Na de bev^iUing worden de
genitaliën der vrouw met het sap van gekookte Chavica beüe bladen gewasschen.
Het pas geboren Mnd wordt drie k vier dagen door eene andere vrouw gezoogd,
nenu susu, daarna door de moeder. Dit laatste duurte totdat de vrouw weder
bevrucht is. De ouders mogen aan het kind geen naam geven, anders wordt het zie-
kelijk, dit is ten strengste verboden , luli. Wanneer een of twee tanden uitgebot zijn,
mag het kind eerst pap van rijst, papareas morar, of van djagong takrae morar
nuttigen. Vijf of zes dagen na de geboorte wordt het haar van het Mnd afgeschoren
touri gareng en feesten, waarbij veel vee geslacht behoort te worden, gevierd. Het
doorsteken van den oorlel, suku Mnar met een naald ruma, geschiedt bij jongens en
meisjes op onbepaalde tijden. De wond wordt met lia gember en fijngestampte ka-
lapa genezen. Eenige maanden achtereen wordt dagelijks door de tutu of de moeder
29
450 HET EILANB EETAB OF WETAR.
met haar op het vuur gewarmde hand het gezicht van het Mnd gemasseerd, met
het doel om het een goeden vorm te geven. Hooge neuzen zijn niet gewild. De
handen en voeten ondergaan ook eene gelijke manipulatie. De borsten der meisjes
worden niet gedrukt. Na de geboorte van een kind krijgen de ouders anderenamen,
omdat zij in de negari in eenen hoogeren rang zijn gekomen dan de ongehuwden en
onvruchtbaren als Aimale aman, vader, Aimale inan, moeder van het kind Aimale.
De kinderen volgen den vader, omdat de moeder door het betalen der osa zijn
eigendom is geworden. In de taal des lands heet oom, uknair; tante, inawaik;
grootvader, amalait; grootmoeder, inaheat; oudere broeder, pon; oudere zuster,
kaka; kleinkind, peit en orok achterkleinkind.
Zwangere vrouwen mogen onbelemmerd overal, zelfs langs de graven, metraten,
gaan. Zij mag echter niet als getuige in eene zaak optreden. Vijf maanden zwanger
zijnde, mag zij niet meer werken. Heeft zij de pica, of lust naar vreemde spijzen,
ralanene, dan wordt het gebruik er van haar niet verboden. Gedurende de zwanger-
schap mag de vrouw alles nuttigen. Vóór den partus drinkt zij een infusodecoct van
Carica papaya bladen. Voor eene zoogende vrouw is het luli, kalapa en varkensvleesch te
nuttigen , omdat het kind daardoor ziek wordt Albino's zijn niet bekend. Polydactylen
en leporinen komen nu en dan voor, zoo ook kinderen die met een helm,nalikuru,
geboren worden. Heeft het laatste plaats , dan is de vader verplicht aan Sirui offers in het
belang van het kind te brengen. Enkele personen beweren het vermogen te bezitten,
om uit teekenen en lijnen op handen en voeten de toekomst van het kind te voorspellen.
De partus verloopt zeer gemakkelijk. De nageboorte wordt zoo noodig door massage buiten-
waarts gedreven. Natuurlijke abortus komt zelden voor. Het is geen gewoonte bij de ge-
boorte van kinderen geschenken te geven of de ouders geluk te wenschen. Tweelingen , ana
kaduduak, komen zelden voor. Dit is een geschenk van den grooten geest Paibeiwawaki,
die in het uitspansel woont. Om veel kinderen te krijgen worden geene offers gebracht of
geneesmiddelen gebezigd. Alleen gebruiken vele mannen geheinmiiddelen,zooalsmen zegt,
om den penis, lasan, en testiculum, lasanmusan, krachtig te maken voor den beslaap.
Deze middelen gebruikende is de man zelfs op hoogen leeftijd geschikt een vrouw te be-
vruchten. Het tijdperk van zuigen is niet bepaald. Gebrekkige kinderen worden niet gedood.
De bevolking geeft de voorkeur aan blanke kinderen, ana paputL Abortiva zijn bekend , en
worden door de vrouwen zeer in het geheim aangewend. Bij het uitbreken der menses, sia
saplusung, is het meisje, bij wijze van diaetetische maatregel, verplicht in een afzonderlijk
hutje buitenshuis te wonen, alwaar zij door de moeder of andere vrouwen verpleegd wordt
De excretie wordt niet tegengehouden. Deze verblijfplaatsen zijn voor de mannen en
jongelieden luh en worden stelselmatig vermeden, omdat wanneer men bq ongeluk
op het menstruaal excreet trapt, men als man in den oorlog of in andere onder-
nemingen ongelukkig zal zijn en alle voorbehoedmiddelen krachteloos worden. Gredu-
HIST EILAND EBTAR OP WETAR. 45l
rende de menses en zwangerschap mag de vrouw geene yleeschelijke gemeen-
schap uitoefenen. Puberteitsfeesten bestaan er niet.
Ziekten, papeli, worden door Paibei wawaM, door de hiervoren genoemde booze
geesten masaet en nitu, door suwanggi en door toovermiddelen door de negari-
genooten aangewend, teweeggebracht. Ziekten door Paibei wawaki veroorzaakt hebben
een langzaam verloop , de door booze geesten en nitu verwekte herkent men aan verval van
krachten, terwijl de door toedoen der suwanggi en negarigenooten veroorzaakte meerendeels
acuut zijn. Wordt iemand ziek, dan zijn de bloedverwanten verplicht hem te bewaken en
door raadpleging van de kalapa, uur noo, te trachten op te sporen op welke
wijze de betrokkene ziek is geworden. Daarna worden offers geplengd of genees-
middelen toegediend. De nitu of geesten der voorouders, maken de lieden ziek, wan-
neer hunne achtergelatene eigendommen,lalaa, verkwanseld worden. De negarigenooten
maken elkander ziek, wanneer een man zijne vrouw tot overspel verleidt, wanneer
een meisje den jongeling misleidt door de voorkeur aan een ander te geven. Om
iemand ziek te kunnen maken, moet men zorgen zijn speeksel, haar, pinangpruim,
een stuk van zijne kleeding, of iets dat hem toebehoort, te bemachtigen. Onder het
prevelen van tooverformulieren worden deze artikelen in een stuk rood lijnwaad ge-
wikkeld en naar de Muli of verboden plaats, meer bepaald de rivieren, dolak, Pa-
pouk, Sunaman, Weemamara, en Weésuik, of in de grotten, hatu guan, genaamd
Huru, Huriai of Deikuun gebracht Heeft men het bedoeld pakje doen zinken, mout,
of in de grot nedergelegd, dan roept men de booze geesten aan, om den persoon
ziek te maken en te dooden. Een eerste handeling bij zieken is bij het vuur in de
nabijheid van de stookplaats, sou armori, te gaan liggen. Voorts trachten degenen,
die ter genezing geroepen worden, uit het lichaam van den patiënt vreemde voor-
werpen te halen, als wusa spijkers; ian ruin, vischgraat; morinanan ruin, stukjes
beenderen; hatu, steentjes; sawo, kleine slangen, vooral bij buikziekten; hai hidir,
stukjes aardewerk, etc. zonder een litteeken achter te laten. Yoor het uithalen
daarvan wordt de plek flink geknepen en daarna met fijn gekauwde geneesmiddelen
bespogen, rakpurit. Zware zieken worden ook van plaats veranderd, seluk uma, om
den boezen geest te misleiden. Wanneer de pok- of kinderziekte, papeli kolat, in het
land komt, worden er offers aan Sirui geplengd. Men verbeeldt zich, dat de ver-
blij^laats dezer ziekte het eiland Alor is en deze door den wind , anin overgevoerd
wordt, om de lieden te dooden, regeng itobu, die in dor tijd eenige Aioreezen ver-
moord hadden. Het is ongeveer honderd jaren gsïèden, a?t deze ziekte het eerst
zich op Wetar openbaarde. Het gewoon middel, dat volgens de oudsten met succes
wordt aangewend, zijn de ^^en van de Cajanus indicus, die met gebrande klei en
veel kalapaolie, noo lobu^ pfjl^eugd, op het lichaam van den patiënt gesmeerd worden.
De meeste spijzen zijn n. lalnü voor den zieke, alléén mag hij zachte rijst en
452 HET EILAND EETAB OF WETAB.
gedroogde visch eten. Intosschen heeft de pokziekte de beyolking van Wetar evenals
op de overige eilanden, in strikten zin, gedecimeerd. Tot op dit oogenblik is de
vaccine bier nog niet ingevoerd.
Heeft eene epidemie in de negari lang gewoed, dan offert men aan Siroi en maakt
daarna eene prauw, malai, van ongeveer vijf meter lengte en een halven meter
breedte, van uitleggers en zeilen voorzien, gereed, om de ziekte te veijagen, sopan
papeli. In deze prauw legt men zeven stuks brandhout, ailutan, zeven bambu leden
met water, oo larus ihitu, zeven kippen-eieren, zeven pakjes rijst, tuwat, een ge-
roosterde kip, een weinig aarde van de geteisterde negari, zeven sirih en zeven pinang-
vruchten, zeven pakjes tabak, zeven bladen van de aikuki en een kleine witte vlag,
terwijl een kalapadop, waarin alle zieken gespuwd hebben, in het midden der prauw
wordt geplaatst. Alles in gereedheid zijnde, wordt deze prauw door zeven jongelieden
met een ander vaartuig ver in zee gebracht en onder het uitspreken van de bepaalde
formulieren, aldaar aan weer en wind prijs gegeven. Om een huis van de smet-
stoffen, die de ziekte veroorzaken, te zuiveren, begint men met overal in en onder
het huis schoon te vegen, saar eweng uma leen. Op het in een mand verzamelde vuil
wordt een kippenei, een weinig rijst, sirih-pinang en tabak gelegd, vervolgens wordt
deze buiten de negari gedragen en aan den voet van een berg onder het
prevelen van gebeden aan Itobu hahui, geplaatst
Lepralijders, krankzinnigen itobu mamputi, en epileptici, itobu manaputi,
komen somwijlen voor. Het ontstaan van de lepra en krankzinnigheid schrijft de be-
volking toe aan het eten van verboden , luli , spijzen. De zoogenaamde vallende ziekte
ontstaat, doordien een der booze geesten den vogel perliku in het hoofd van den pa-
tiënt doet verblijf houden, om hem te kwellen. Wanneer de krankzinnigen kwaad
doen, worden zij door hunne bloedverwanten vastgebonden. De nachtmerrie, ripit, is
een gevolg van het nabij zijn eener suwanggi, die den slapende vrees inboezemt
Sterft iemand, dan wordt dit overal bij een ieder in de negari bekend gemaakt.
De negarigenooten verzamelen zich alsdan in het sterfhuis, medebrengende allerlei
geschenken, als sirih-pinang, tabak, patola-sarongs , lijnwaden en eetwaren, terwijl
enkelen zich afzonderen, om eene kist van gaba-gaba, kamrenan, of zacht hout,
papaan, te vervaardigen. Als deze gereed is, wordt het lijk gewikkeld in zwart en
wit lijnwaad en patola-sarongs en in eene liggende houding in de kist gelegd, onder
het weeklagen en geween der vrouwen en bloedverwanten. In de Mst worden Ijgn-
waden en goudwerken als voorraad aan den doode medegegeven. Zoo het Igk, itobu
mamate, in huis is, worden onder de woning twee schotels met gekookte rgst
en djagong uitgestrooid. Het graf, een kuil van ongeveer een meter diepte, wordt
HET MLAND EETAB OF WETAB. 453
in de nabgheid van het huis of ergens elders gegraven. Vóórdat de Mst nederge-
laten wordt, breekt men tien schotels van verschillende soort en werpt de stukken
in den kuil, daarna wordt de kist nedergelaten en de kuil met aarde gevuld. Op
het graf worden door de personen, die de plechtigheid bijwonen, steenen in rijen
gelegd, waarna ieder naar huis terugkeert Op de graven van ouden en aanzienlijken
worden later groote steenen van ongeveer een meter hoogte aan het hoofd- en
voeteneind geplaatst Den volgenden dag verzamelen zich de negarigenooten opnieuw in
het sterfhuis, medebrei^ende karbouwen, varkens, rijst, djagong en andere eetwaren,
waarna twee dagen achtereen feesten worden gevierd , en op de gong en titir of tiva gesla-
gen en gezongen wordt Een dier zangen, lolin soban mate bian laa, luidt als volgt,
«Modohunan monu, ata uma uun. Suruk lerek nami rua, TJik mate ba goo hahi.
Ada lai mahunu, hunu tamalerok, rooteri hepamai, suta penu paranai, titirlin
paranai, roek lamun tatonamo. Boo irua reli, Solot hese nakina. Ani nodi amakau,
see nok totis inakau, meti naparea lor sulit napalero raak,» d. w. z. vrij vertaald:
Het kelor, Moringa pterygosperma, blad is gevallen, de omwanding van het hooge
huis vernield. Wij zullen niet meer te zamen gaan XJik, want gij zijt dood. Wanneer
zeven kometen verschijnen dan staat de vijand bedremmeld te kijken, de prauwmet
zijde geladen, die herwaarts komt, houdt stil, de trommen zwijgen, de wormen
kruipen in den grond. Twee prauwen zijn ten anker gekomen, maar Solot gedraagt
zich als een doove. De wind doet den ouden vader waggelen, wie zal de oude
moeder opheffen, het strand is drooggeloopen en de sulit vogel naar de bosschen
teruggekeerd. Bij hoofden en aanzienlijken of weigestelden hebben de feesten met
meer omhaal en vertoon plaats en wordt het Iqk met kostbare lijnwaden omwikkeld,
terwijl om het huis, zoolang het lijk nog niet is weggevoerd, door de mannen der
negari groote vuren aangelegd worden, om de booze geesten vrees aan te jagen.
De zielen, matebian, der hoofden en aanzienlijken, die tot de araan rai en lalait
behooren, zoomede degenen, die in den strijd vallen of sneuvelen, begeven zich drie
dagen na de begrafenis naar den berg Ferai; die der minderen, awuut en ata,
naar eenen heuvel bij de negari Sesel ten zuiden van het eiland. De zielen der
drenkelingen blijven in zee zwerven. De zielen dergenen, die tijdens het verzamelen
van was van de boomen vallen, vereenigen zich in de moerassen bij de rivier
Metluku, die der vrouwen, die tijdens den partus sterven, bij de tandjong of voor-
gebergte Edenkukun. Al deze zielen leiden een aangenaam voortbestaan uitgezonderd
die van Meüuku, die veel kwaads uitrichten en in de gedaante van vogels, buidel-
dieren, varkens en karbouwen de negariên bezoeken en de menschen ziek maken.
De namen der afgestorvenen kunnen zonder gevaar worden uitgesproken. Aan de
lijken wordt niet geofferd. De ziel of matebian wordt als de geur van de bloem
die het lichaam verlaat, voorgesteld. Als teeken van rouw dragen de mannen een
454 HET EILAND EETAB OF WETAB.
zwarten ahas of schaamgordel, de yrouwen .moeten hare armbanden met zwart l^n-
waad bedekken. De rouwdragenden zijn alleen de mannen, vrouwen, kinderen,
broeders en zusters.
De achtergelatene goederen, itnnm of Maa, der afgestorvenen worden niet ver-
deeld. Sterft de man, dan hebben de vrouw en hare kinderen de vrije beschikking
er over. De huizen, aanplantingen, bosschen en huisraad worden niet vervreemd.
Alleen moet de weduwe de helft van de door haar in hare bosschen verzamelde
was en honig aan de negarihoofden afstaan, opdat zij de weduwe beschermen.
Trouwt de weduwe, dan treedt de oudste zoon in hare rechten en kan zij geene
aanspraken meer doen gelden op de bezittingen van haren eersten echtgenoot. Sterft
de man zonder nakomelingen en trouwt de weduwe, dan vervallen de goederen aan
den broeder des mans en zijne kinderen.
Wanneer men een feest bezoekt, natuurlijk behalve dat der dooden, dan is men
verplicht zich zoo fraai mogelijk uit te dosschen, de mannen met lesuk palada, een
rooden hoofddoek; lau pera, zilveren oorhangers; een nieuwen schaamgordel, ahas;
haru mamea, een rooden ba<]yu; sapulu saloge, een rooden sarong over den schou-
der; ahas Msar, een schaamgordel als buikband van makisarsch fabrikaat; nui, een
kam van bambu; hatumea nuar, halskoralen; odas, een ivoren armband; lolis pera,
ringen van zilver en lolis pirak, ringen van koper; — de vrouwen met nui karbau
nuru, een kam van karbouwenhoom; lau pera, zilveren oorhangers; sapulu saloge,
een rooden sarong over den schouder; haru mametan, een zwarte badju; Sapulu
dalahitu, een makisarsche sarong; gais, een buikband; sagale, zilveren armbanden;
loüs pera en lolis pirak, zilveren en koperen ringen. De meest kostbare halskoralen
verkrijgen zij van Timorlao en Groot Timor. Het feesthuis binnentredende is een
ieder verplicht den feestgever een kus te geven, daarna begeven de mannen zich
beneden het huis om zich te vermaken, de vrouwen en kinderen big ven in het huis.
Het afiiemen der lesuk of het ontblooten van het hoofd is, evenals op de overige
eilanden, een teeken van minachting tegenover de aanwezige personen. Tegen dat er
gegeten en gedronken moet worden, gaan de maimen naar het negarihuis, lakpoon,
alwaar het eten opgedischt is, en een ieder voor zich een bord met rgst, een scho-
teltje met zout, een kom met vleeschnat en gekookt vleesch krijgt Naast de rijst
ligt een lepel van de Nautilus schelp, nuru lilu. Als men gezeten is, roept een der
hoofden uit: «milalait toktaan paa,» d. w. z. «gij ouden van dagen wg zuUen met
het eten een begin maken.» Na het eten wordt sirih-pinang rondgebracht en water
met honig vermengd gedronken. Alleen in de negariën Kara, Kilair, Harapupu,
Hatutau, Lemar, Eilisana, Limera, Sulit en Napar, ten westen van het eiland
liggende, wordt van sagero gebruik gemaakt. De bereiding daarvan heeft de bevol-
XLin.
Bk. 465.
HET EILAND EETAB OP WETAR. 455
Mng van Timoreezeii van Pulau Kambing geleerd. In de oostelijk gelegene negariën
met name Mahuan, Manor, Mabuntubuti, Tutunohan of Hipokil, Tuwilaiabat,
Amwala, Hatumetan en Matoo, is het den mannen verboden, spijs of drank in
potten en pannen gekookt te nuttigen, uit dien hoofde drmken deze ook geen koli-
water of arak van de bloemsap van de Borassus flabelliformis bereid. Hunne
spijzen moeten in bambu gekookt worden, anders kunnen de voorbehoedmiddelen in
den krijg niets baten.
Op Wetar houden de mannen zich onledig met het ontginnen en beplanten van
gronden, taha tina; het oprichten van woningen^ uma; het verzamelen van was en
honig, saga wani; het maken van omheiningen voor de padi en ubivelden, reotina;
het planten van tabak, kuda tapaku; het vangen van visch, laa surinail; het verza-
melen van merg van den saguboom, teri kamriu; het verzamelen van gomutu, teri
nao; het maken van prauwen, ta roo; het jagen van wild, sidi murin anan en het
drijven van ruilhandel, laa seluk Maa no raraan. Het werk der vrouwen bestaat
uit het spinnen van garen, rei aisale; het verzamelen van brandhout, rili ai; het
halen van water, rasu wee; het hengelen van visschen, laa suru iaan; het fijnstam-
pen der sagu, hai kamriu; het schoonmaken der gomutu, hai naon; het wieden der
velden, rarui awen; het bereiden van zout, suni masin; het branden van kalk,tunu
aur; het verzamelen van dagelijksche benoodigdheden, bijv. groenten, boomwortelen,
etc., saga raraan; het breien van netten, hai gai; het vlechten van manden, nanan
gapu ; het maken van matten, nanan itruwan ; het verplegen der varkens, raro hahi ;
het maken van vuur, runa aimuri; voorts het verzorgen der kinderen en het toebe-
reiden der spijzen. De sagu wordt op dit eiland niet geklopt. De mannen kappen de
merg van den saguboom in kleine stukken en brengen deze naar de negari, alwaar
de vrouwen deze naar gelang der behoefte fijnstampen en het meel uitwasschen.
Voor de ontginning der velden zoekt de ontginner een geschikt terrein met vrucht-
bare gronden, vervolgens velt hij met zijne zonen, of andere bloedverwanten de groote
boomen om, die na eenigen tijd gelegen te hebben, verbrand worden. De verkregen
asch wordt overal op den grond uitgespreid en daarna de omheining reo gemaakt.
Na de eerste regens worden padi, umlaa; djagong, hetakrae; ubi, uhi; patatas,
sanne; tabak, tapaku; gierst, hetan; katjang, utan; gember, lia; labu, lei; suiker-
riet, tehu; Curcuma longa mamara; uien, laisona; Spaansche peper, uusen andere
gewassen, elk afzonderlijk aangeplant, de laatste zes soorten speciaal door de vrou-
wen, die ook aan de moeskruidenkultuur al hare zorg wijden moeten. In het midden
van den tuin bouwt men een hutje. Laat tijdens het omvellen der boomen de vogel kokoo
zich hooren, dan moet men de plaats verlaten en eene andere zoeken. Staat de
djagong en padi in bloei, dan wordt aan de raantina of den geest, die den tuin be-
456 HET EILAin) EETAB OF WETAB.
waakt, volgens anderen aan de rea of raa moederaarde, wier dienaren ontelbaar zijn,
geofferd, raantina ween, en slacht men een jong varken of een jong schaap. Na dit
met rijst en andere spqzen toebereid te hebben, wordt een weinig daarvan met
wat sirih-pinang op pisangbladen in het midden van den tuin gelegd. Men is niet ge-
woon iets er bij te zeggen. De overblijvende spijzen worden door den ontginner en
zijne mede-arbeiders genuttigd. Het is niet meer bekend wie op Wetar het planten
van padi en djagong heeft ingevoerd. De ouden beweren dat beide graansoorten door
hunne voorvaderen uit het westen gebracht werden. De velden worden slechts twee
malen door de vrouwen gewied, rasui ewon. De padihalmen worden afgesneden los
umlaa en in manden kapu verzameld, daarna getrapt om de korrels af te zonderen
en in groote manden dakar, van koli-Borassus flabelliformis-bladen vervaardigd, be-
waard. Men is gewoon elk jaar, of na eiken oogst, de gronden te verwisselen en vóór
den oogst in de tuinen etende, de handen niet te wasschen, hase liman noo wee,
opdat de oogst ruim zij. Ealapa, noo, waarvan acht soorten bestaan, voorts pinang,
pua vijf soorten, kapas, aisale in drie en pisang, muu, in acht soorten, worden op
andere gronden geplant. De tabaksaanplantingen, tapaku tina, worden alleen met
pipi teen, geitendrek, bemest De Wetareezen werken het liefst in de schaduw.
Voor de visscherij der mannen bezigt men niet alleen de gai, kleine netten;
hahai, pieken; rese hata, steenen seroh en nair, vischlijnen van dertig tot honderd
en twintig vademen, maar ook de tahu Barringtonia speciosa, om de visschen te
bedwelmen , iaan nagagu. De bladen en takken van deze plant worden ^ngestampt en
in ondiep water heen en weer geschud. Voor de groote jacht gebruiken de mannen
pijl en boog, zoomede pieken en zwaarden. De jagers sidi, nemen gewoonl^k honden
mede. De onderkaak, ruin asan, der varkens, wordt steeds bewaard om in latere
tochten niet ongelukkig te zijn. Na het vangen van een wild zwijn wordt het haar
'op het vuur geschroeid, daarna het vleesch in stukken gesneden en met de inge-
wanden in bambu gedaan en zoo huiswaarts gebracht Aan de honden wordt een
stuk van het hart en de anus toegeworpen om hen in den vervolge met meerder
ijver te doen jagen. Vogels vangt men met het blaasroer, huput, en met strikken,
huhu, eveneens met pijl en boog. Om zout, masün, te verkrijgen, plaatsen de
vrouwen vier staken in den grond dicht aan zee ; men spant daarover heen een mat of
karong, doet daarop een laag zand en begiet dit voortdurend met zeewater, tasi.
Onder de mat wordt een stuk van een gebroken pot, uran napaas, gelegd, om het
water op te vangen. Dit water wordt gekookt Het vuur verkrijgt men door draaiing
van een stuk hau, hout, op een ander stuk met eene opening, waaronder men zwam
van de arengboom, ruru, plaatst, of door twee stukken droge bambu met kracht
tegen elkander te wrijven, waardoor de ruru eveneens aangestoken wordt De smeden
bezigen de bekende indonesische blaasbalg ^ tatohar ina; hamer, kanutuk; nigptang,
HET EILAND EETAR OP WETAB, 457
kakabi; zoomede een platten steen of een stok ijzer om er op te smeden, dehang
lapopit
De handel in ruil onder de betrokkene bevolking en vreemdelingen heeft plaats
volgens den maatstaf van mata, of een mata was, gelijk staande in gewicht aan
een katL Te Hiwaki geschiedt deze ruiling als volgt Voor een zwaard, opi, betaalt
men t¥mitig mata was — een tinnen lepel, nura pera, twee mata — een makisar-
scho sarong, sapnlu dalahitn, negen tot twintig mata — een schaamgordel, ahas,
twee mata — een rooden sarong, sapnlu saloge, twee tot vier mata — een patola
sarong, utare ropa, twee mata — vijf k zes kati rijst, twee mata — een span
ivoor, odas, twee mata — een gong, talo, twintig tot vijftig mata — een kleine
Mst, papaan, tien mata — een kelder arak, arak kas nehe, twintig mata — een
blik Huntley en Pahners Reading Biscuits, bisikutu, een mata — een streng rood
garen, aisale mamea, een halve mata — een bord, hai, een mata — een stuk
lood, kamuna, lang een span en twee vingers dik, een mata — een vadem ijzer,
mumu, van een vinger dik, vier mata — een stel zilveren oorhangers, lao Mnar,
twee mata — een ijzeren piek, tear, vier mata — een vuursteen geweer, ilat,
vijftien mata — een stuk madapoUam, utare paputi, tien mata — een stuk zwart
linnen, utare mametan, vijftien mata — een stuk adrianopel roodkatoen, utare
mamea, tien mata — een stuk chits, utare kit, tien mata — een paar armbanden,
odas, vier mata — een doosje Jonköpings Tandstickör, hatuseu, twee kalapa —
een vadem fijn koperdraad, reo nehe, twee kalapa — een hoofddoek, lesuk, een
mata — een snoer glaskoralen rood, hatmea, vier kalapa — een gewoon mes, vier
kalapa — een parang, ituur, dertig kalapa. — De ruiling der strandbevolking,
itobu weleen, met de bergbewoners, itobu hohoon, geschiedt in de volgende ver-
houding, als, voor een groot varken vijftien mata — een karbouw vijftig tot honderd
mata — een schaap vijftig mata — een geit vijftig mata — een piek vier mata —
een parang vier mata — een bijl drie mata. Een mata vertegenwoordigt de waarde
van ongeveer een gulden. De strandbewoners geven de voorkeur aan gouden platen,
lawon napelar, goud- en zilvergeld, sovereigns en rijksdaalder, doch kennen, de
waarde daarvan niet. Vrouwen en kinderen houden zich gaarne onledig met ruil-
handel. Als maten om rijst en gierst te meten gebruikt men de patolan , een mand
van ongeveer 0.4 M^ Voor natte sagu de duil, een mand van kolibladen hoog 0.6
en breed 0.3 M. Voor meten gebruikt men het woord suat of gelijk maken. De
uitvoerartikelen zijn rotansoorten, kamenir en esehihout, zoomede bijenwas en honig.
De bevolking van Wetar drijft geen handel over zee, als zijnde slechte zeelieden.
Voor de kustvaart gebruiken zij slechts twee soorten van vaartuigen, de roo galang,
vlerkprauwen en de enroös, kleine djungku, van Makisar of Luang gekocht
458 HET EILAND EETAB OF WETAR.
De spijzen worden door de vrouwen bereid en in den grond gekookt, ramlaun
raraan, ook in bambugeledingen, slechts bij uitzondering worden er potten en pannen
gebruikt. Van bedorven vleesch of visch heeft men afkeer. Vleesch wordt ge-
roosterd of in water gekookt met bijvoeging van zout en citroensap, de visch even-
eens of met bladen omwikkeld , in den grond. De djagong het hoofdbestanddeel der
voeding, wordt geroosterd, gepoft of tot meel gestampt met of zonder rgst ver-
mengd, gekookt. De ubi en andere aardvruchten worden gepoft of in water gekookt
en met kalapa gegeten. Het poffen of in den grond koken heet tnnu; in bambu
koken tein ; in water koken kalena. Vrouwen mogen niet met de mannen samen eten.
De Wetareezen verdeelen het jaar in zeven maanden, vier voor de oost- met name
Hetan , Vaan , Narun en Rumlooi en drie voor de westmoeson , net name Hunu, Tuleet en
Launa. De tijd wordt verdeeld als volgt — overdag — lelo saë , de zon komt op ; lelo latru-
hu , de zon staat schuins des morgens ; lelo kis , de zon staat in het midden , middag ; lelo
heseri, de zon staat schuins in den namiddag; lelo mahar, de zon gaat onder; — des
nachts — namo heni, de tijd om het licht te ontsteken; namo kuba, middernacht;
noni salan uluk, het eerste hanengekraai ; heni naru, het tweede hanengekraai ;
namo lelon, ochtendschemering; namo emetan, de tijd kort voordat de zon opgaat
Het tellen geschiedt op verscheidene wijzen. Voor vee bezigt men djagongpitten,
rotus no hetakrae musan, voor het aantal zielen of saguboomen, knoopen aan
een koord, rotus no taü huun, voor andere zaken de vingers, rotus no liman
klanan; de gomutu draad, rotus no nai tuhin; of galapitten, rotus no diri musan.
Bij afspraken, om op een bepaalden dag te komen of iets te doen, maakt men
kalk of houtskoolstrepen, tui no aur of tui no anar op de dwarsbalken, uma hatan,
van het huis. Om den tijd te bepalen, gebruikt men verschillende termen, als:
mama nahulak, een keer pinang eten; ramlaun hetakrae nahulak, een keer de
djagong koken; ramlaun uhi nahulak, een keer de ubi koken en nog meer.
Kosmische verschijnselen weten zij niet te verklaren. De aardbeving ontstaat,
doordien de moeder aarde, rea ina, zich beweegt. Vóór het sterven van bOToemde
personen, wordt volgens hun geloof een zon-, lelo mate, of maan-, hulan
mate, eclips gezien. De oorzaken van donder, gugur; bliksem, namseu; regenboog,
hahi huluun kunnen niet worden opgegeven. De dondersteen heet üat lanit isin. De
meeste sterren dragen Wetarsche namen, als de adaw^, de morgenster en de
adahunu het zevengestemte. Staartsterren heeten adatear, eigenlijk steekster. De
windstreken zijn timur, oost; harat, west; hohon, noord en ahak, zuid.
XLIV.
Blz. ^8.
VEERTIENDE HOOFDSTUK.
DE EILANDKN ROMANÖ, DAMA, TEUN, NIIA OP UNA EN SERUA.
Ligging. Aantal eilanden. Fonnatie. Bergen. Ankerplaatsen. Voetpaden. Ymchtbaarheid
▼an den bodem. Klimaat. Bevolking. Traditie. Oeechiedenia. Bestanr. Straffen. Standen.
SlaTemQ. Physiflche, intellectneele en moreele eigenschappen. Grondeigendom. Landbonw.
Veeteelt Cnltas. Toorery. Onderwys. Hawelt|k. Zwangerschap. Partos. Ziekte. Oyeriyden.
Begrafenis. Erfenis. HandeL
De Bomangarchipel, bestaande ait de eilanden Romang, door de Europeanen ook wel
Roma genoemd, voorts Nuhiata, Nuslao of Nuhulao, Nuhukita, Wawitelan, Djohaa, Ma-
hupora en Nusmetan, ligt tusschen 127® 10' enl27°40'oo8t^rlengte vanöreenwichen
tusschen 7° 25' en 7® 50' zuiderbreedte. Het eiland Romang is van vnlkanische vor-
ming. De thans nog werkende krater, eene hoogte hebbende van ongeveer vierhon-
derd en vijftig meter, Ugt ten noordoosten van het eiland en heet Riadn. Dicht bij
de negari Djerusu wordt tevens de warme bron Djerwuwung genaamd, gevonden.
De overige bergtoppen zijn de Eawen, Pataur, Satimor, Hihiai, Niulawan, Lelimao,
Oirleli en Diurili. Een enkele rivier, de Rumkuda, op den berg Satimor ontsprin-
gende, watert ten zuiden van het eiland in zee uit Tusschen het eiland Nusmetan
en Romang vindt men een geschikte ankerplaats voor groote schepen. Voetpaden
worden er aangetroffen van Djerusu, de hoofdplaats, langs het strand naar de negari
Nuwaru en aan de overzijde der rivier Rumkadu , waar vele krokodillen in voorkomen ,
dwars door het land tusschen de bergen Lelimao en Sutimor naar de negari
Hila, die ten noordwesten van het eiland ligt. De gronden zijn hier zeer vruchtbaar
en het klimaat schijnt niet ongezond te zijn. Alleen het eiland Romang is bewoond.
De nederzettingen of negariën zijn in 1882, Djerusu met 233 mannen en 224
vrouwen, XJrwakeka met 90 en 85, Nuwaru met 211 en 178, Lawururuwoin met
56 en 53 en Hila met 8 en 7 of te zamen 598 mannen en 547 vrouwen, waaronder
293 Christenen. Deze eilanden staan thans onder het administratief toezicht van
den Posthouder van Leti.
Volgens de traditie' kwam de bevolking van Romang in overouden tijd uit Ma-
460 DE EILANDEN BOMANe, DAKA, TEUN, NILA OF UNA EN SEBÜA.
kisar. In 1643 werd Romang door de Tematanen verwoest, die met zich als buit
medevoerden vierhonderd slaven, veel goud, zilver en koperwerken. Later in 1662
werden de hoofden van dit eiland als bondgenooten der Oost-Indische Compagnie
aangemerkt, doch drie jaren daarna als rechtstreeksche onderdanen behandeld. Te
Djerosu bouwde men alstoen een blokhuis en werden er een korporaal als Post-
houder met twee man en een Christen onderwijzer aldaar geplaatst. In 1714 was
zekere Peter Schume Posthouder te Romang. De bevolking is minder krachtig en
energiek dan die van MaUsar, ofschoon zij tot denzelfden stam behoort en zoowel
physisch als intellectueel en moreel daarmede gelijk staat De zeden en gebruiken
komen met die der Makisaranen in vele opzichten overeen. De gronden zijn commu-
nale eigendommen der families of stammen. Het bestuur wordt door een tua of
orangkai gevoerd, bijgestaan door de lalauka of negarihoofden. De standen enstrafien
zijn gelijk aan die van Makisar. Bij bloedschande aman naliai ana, worden de
schuldigen aan elkander gebonden ook in zee geworpen. Het aantal van Grroot-Timor
afkomstige en door Letische en Luangsche handelaren alhier ingevoerde slaven be-
droeg 162 zielen. De bevolking is zeer ijverig en kweekt in voldoende hoeveelheid,
ook voor den uitvoer, padi, djagong, katjang, ubi, tabak, suikerriet en vele vrucht-
boomen aan. Notemuskaat, kruidnagelen, cacao en andere cultuurboomen is de be-
volking niet geneigd te planten, uit vrees dat later de boomen weder zullen moeten
worden geëxtirpeerd. De veestapel bestond in 1882 uit 222 geiten en 327 varkens.
De Posthouder Iseke voerde in het begin der achttiende eeuw hier schapen in, welke
echter uitgestorven zijn. De bevolking woont over het algemeen in zeer goede, voor
een groot deel op palen van 1.5 meter hoog staande huizen. Evenals op de overige
eilanden vereert men hier de XJpulero Vader, Heer Zon die in het uitspansel woont,
zoomede de atera de genii of beschermgeesten der plaats, voorts de nitu of geesten
der afgestorvenen, aan wie geofferd wordt Na het overlijden wordt de nitu van den
doode in een steen, welke door de familie in de helili bewaard wordt, opgevangen.
Aan deze worden voortdurend versche eieren met sirih-pinang geofferd. Onder de
booze geesten rangschikt men ook de suwanggi ahuana, dat eigenlek varkenskind
beteekent Om de toekomst te voorspellen laheran, raadpleegt men bij voorkeur de
lever van hoenders en zwijnen. Het huwelijk wordt door het te zamen drinken van
koliwater of palmwgn uit een kalapadop gesloten. De vrouwen weven sierlijke
homonon awahe, seniMr, sarongs en omslagdoeken, die tegen goede prgzen aan
vreemde handelaren verkocht worden. Te Djerusu werd de inlandsche school in 1882
door gemiddeld vijfenzestig leerlingen des daags bezocht De onderwijzer heeft een
jaarlijksch inkomen van f 350. Voor het godsdienstig onderwijs zorgt de hulppre-
diker, die te Makisar gevestigd is. In de zeventiende en achttiende eeuw werd Eo-
mang herhaalde malen door predikanten van Banda bezocht.
DE EILANDEN DAMA, TEUN, NILA OP UNA EN SERUA. 461
De eilanden Dama, Teun, Nüa of Lina en Sema, liggen in eene noordoostelijke
van Bomang richting tusschen 128*^ 10' en 129*^ 40' oosterlengte van Greenwich
entusschen 6^ 30' en 7® 20' zuiderbreedte.
Het eiland Dama werd voorheen door de Portugeezen bezocht, die derwaarts
gingen, om muskaatnoten in te milen. In 1645 door de Nederlanders ontdekt, werd
het in het daarop volgend jaar door den koopman F. de Liefde en vijfenzeventig
man in bezit genomen. In datzelfde jaar werden er in de bocht van Eaim een for-
teresse, Wilhelmus genaamd, zoomede een kerk en schoolgebouw opgericht. Toen in
1648 meer dan drie duizend muskaatnoteboomen uitgeroeid waren, ontstond er eene
groote ontevredenheid onder de bevolking, die verbitterd zijnde en door de Portu-
geezen opgestookt de bezetting aanviel, doch met groot verlies retireerde. «In 1662
werd de extirpatie nogmaals met alle kracht doorgezet ten koste van duizenden
notenboomen, hetwelk naar genoegen geëffectueerd zijnde, deed besluiten het garnizoen
op Babar te transporteeren en inmiddels het eiland scherp te doen bekruizen, waarvan
de Engelschen een extra goed gebruik, door het spendeeren van eenige geschenken
wisten te maken, nemende even na het vertrek (der Nederlanders) het fort Wilhelmus ,
van wege de kroon van Engeland in possessie onder de belofte van alle lands-
hoofden te zullen beschermen tegen die het gelusten mochten iets tot hun nadeel
te ondernemen.» De Nederlanders «dezen misslag begrepen hebbende redresseerden de
zaak met wat wichtiger geschenken en brachten het bij de geïntentioneerden oran-
kajas zoo ver, dat deze nieuwelingen (de Engelschen namelijk) zich retireerende
onder de protectie (der Nederlanders) moesten begeven tot behoud van hun leven.»
In 1666 werd een blokhuis in de Kolowati baai door Jacob Cops opgericht en vele
lieden van Bandang door de Compagnie naar Dama overgevoerd. Deze bezetting
werd echter herhaalde malen aangevallen. «De Gouverneur (van Banda) het gedrag
dezer stijfhoofdige eilandsvolkeren nader overwegende en terecht begrijpende dat er
van deze weerhaanshoofden niets bestendigs kan worden gehoopt, depecheerde de
Muit Loenen en het Jacht de Grab met tachtig Europeesche militairen (naar Dama)
met order om de trouweloozen te straffen en de getrouw geblevenen van een geschenk
te voorzien, de loge te demoüêeren en de Engelschen bij ontmoeting af te wijzen,
door den inlander of door geweld. De uitvoering van deze commissie werd echter bij
aankomst van het detachement zoo gemakkelijk niet bevonden als de Gouverneur
zich had voorgesteld, alzoo (de Nederlanders) bij aanlanding zich zonder eenig delay
moesten approprieeren tot een desperate defentie zoodanig de onze eindelijk moesten
besluiten te retireeren, tot de oude post ter afwachting van recruten die uit dertig
man bestaande ten eersten tot secours (naar Dama) werden getransporteerd, dan
het hoofd van de expeditie bij die gelegenheid mede onder een partij prullige voor-
wendsels overgekomen zijnde, werd ten eersten gedeporteerd en inhabiel verklaard
462 DE EILANDEN DAHA^ TEUN, NILA OF UNA EN SERUA.
om de Compagnie in eenige posten van eer meer te kunnen dienen. Vervolgens werd
de slag door den nieuwen Commandant hervat met zooveel dapperheid en fortuin
dat de Damanezen na een considerabele nederlaag en verwoesting van hun land, de
vrede smeekten en daarna een eeuwigdurend verbond sloten, waarbij zij zich ver-
klaarden voor onderdanen van de Compagnie, die de verovering van dit gansche
eiland eenlijk kwam te staan op twintig zwaar gekwetsten en het verlies van twee
chaloupen de Tijger en de Nagtegaal. Sedert is het daarbij gebleven tot het jaar
1710 wanneer de inwoners van de vijf kwade geïntentioneerde negariën een nader
attacque op de bezettelingen ten koste van zeven gemeene hebben gedaan, welk
verraderlijk gedrag de minister deed besluiten den kapitein Cromhuijzen met honderd
en vijftig europeanen (naar Dama) te expedieeren, die aldaar met de zes welgeinten-
tioneerde negariën geconjugeerd de vijf evengemelde totaliter heeft verslagen en ver-
nield, de post Wilhelmus hersteld en de bevordering van godsdienst aanbevolen,
medebrengende bij retour op Banda als slaven 134 gevangenen.» In 1714 was
Petersohn Posthouder te Dama. In November 1756 bestond het garnizoen aldaar
uit een korporaal en drie gemeene, zoomede twee inlandsche schoolmeesters. Later
werd deze post ingetrokken en het eiland zeer zelden door ambtenaren op hunne
jaarlijksche reizen aangedaan. Omdat het grootste gedeelte der bevolking onder het
bewind der Compagnie tot het Christendom is overgegaan werd Dama van 1825 tot
1841 herhaaldelijk door europeesche geestelijken bezocht Na 1841 zijn deze Christenen
echter geheel aan hun lot overgelaten, zoodat er in 1881 slechts nog eene vrouw
aanwezig is die deze leer belijdt. De overige bevolking geeft thans aan de Upulero en
nitu cultus de voorkeur en verlangt geene Christen leeraars meer. In 1882 werd
op dit eiland al weder een Posthouder geplaatst die, ofschoon hij over de bevolking
nog weinig te bevelen heeft, tevens het administratief toezicht voert over de eilan-
den Teun, Nila en Serua.
Evenals Romang, Teun, Nila en Serua, heeft het eiland Dama zijn ontstaan te
danken aan vulkanische werkingen die nog op grootsche wijze zich openbaren in den
rookenden, ongeveer zeshonderd en dertig meter hoogen eruptiekegel de Wuarlili,
ook wel Loolsuni genaamd, terwijl het aanwezen van solfataren als de Eruhali,
Erutëninaan en Erumuhaal thans ten overvloede bevestigt, dat de subterrestrische
krachten zich niet slechts bepalen tot de aardbevingen nuhe suro, die schier weke-
lijks in de Kolowatibaai niet zeebevingen gepaard, voorkomen. Ten zuidwesten van
Dama vindt men de eilandjes Nusleuru, en ten zuiden de eilanden Nusraa en Nus-
lora. De kust loopt steil in zee af, uitgezonderd in de baai van Solat of Kolowati
en Kaim, alwaar in den goeden moeson door groote schepen kan geankerd wor-
den. Het eiland is zeer geaccidenteerd, maar buitengewoon vruchtbaar en wordt door
een tal van kleine rivieren eru doorsneden, waarvan de Serihai, Laihatu, Wihale,
DB EILANDEN DAMA, TEUN, NILA OP UNA EN SERUA. 463
TTmuha, Paran, Hodare en Huluhia de voornaamste zijn. De negariën vuil en ver-
waarloosd met name Watumera, Melu of Melung, Kuwai of Kuwaja, Kumur, Be-
bar ook wel Pepre genaamd, ui, Keli en Wulur liggen aan de noordzijde van het
eiland, de twee laatste wier voorvaderen meemine, als goudgele wormen uit den
grond en uit den bambu gesproten waren, in de baai van Solat. In elke negari
vindt men, behalve het beeld waarin Upulero een tijdelijk verblijf houdt om de
aarde te bevruchten, de watu mali, watu liari of heiligen offersteen, ook wel aan de
zeezijde eene heilige prauw hatin, alwaar een damar of harstoorts gebrand wordt , om
bij zware stormen de zee te bezweren. Voetpaden treft men langs de kust aan van
de eene negari naar de andere, terwijl tevens een pad dwars door het eiland van
Watumera naar Wulur gevonden wordt De eerste bewoners van Watumera, Melu
en Kuwai kwamen van Romang, die van Bebar en Ili van Leti en die van Kumur
van Lakor. De grootste negariën zijn Bebar, Wulur, Watumera, de kleinste IlL Op
dit eiland treft men slechts twee talen aan, die van de negari Wulur, Keli, Ui,
Bebar en Kumur en die van de negari Kuwai, Melu en Watumera. Het maleisch
is niet bekend. Het zielental bedroeg in 1882 aan mannen 809, aan vrouwen 888
of te zamen 1697 zielen.
De op Dama aanwezige negariën lete, zijn op de toppen van heuvels gebouwd met
steenen ringmuren lutur en worden door de orlete of orangkaja en kapita bestuurd.
Deze hoofden hebben echter weinig invloed , doordien de huisvaders of familiehoofden
eene inmenging met hunne zaken in privatim zelfs bij twisten, die oorlogen kunnen
tengevolge hebben, niet toelaten. Zijn deze hoofden niet aan de gebruiken des lands
getrouw, dan worden zij door de familiehoofden eenvoudig genegeerd. Behalve deze
zoogenaamde besturende hoofden heeft men nog de rehare, zijnde personen, die
evenals op Leti en Bomang, aan de Upulero offeren. De orlete van Melu, Kuwai,
Di en Bebar vervullen tevens deze betrekking. In voorkomen en lichaamsbouw ver-
schillen de Damaneezen weinig van de bewoners van Leti, zij zijn evenwel woester van
aard. Het haar op het aangezicht en lichaam der mannen wordt in den regel door
de vrouwen gedepilleerd. De kleeding bestaat voor de mannen uit een schaamgordel,
waru, en een band, om het hoofdhaar op te houden, mutu; voor de vrouwen
uit een grove korte sarong van geweven palmbladen, van de heup tot aan de knie
reikende. De schaamgordel en sarong worden door de kinderen eerst bij het intreden
der puberteit gebezigd of wanneer de menses zich — tusschen het negende en elfde
jaar — vertoond hebben. Evenals hunne vaderen, die Christenen waren, geven zij aan
de zwarte kleur de voorkeur. De bevolking bestaat uit orlete hoofden, noulikai,
oudsten of gewone lieden en slaven, die van de naburige eilanden afkomstig zijn.
Zij wordt in twee standen, die van vrije en onvrije, verdeeld. De ouden van dagen
worden weinig gerespecteerd, alleen de rijken. De neef mag echter den naam van
464 DB BrLAJn)BN DAMA, TEUN, NHA OP LINA EN SBBÜA.
den oom niet noemen. De mannen en vrouwen slapen op breede bale bale, banken
van gespleten bambu vervaardigd, naast en door elkander, zonder eenige kleeding
dan de omwikkeling van matten. Mannen en vrouwen baden dagelijks naakt in elkanders
tegenwoordigheid zonder eenig gevoel van schaamte te toonen, terwijl zg de geni-
talieên slechts met de linkerhand bedekken. In tegenwoordigheid van vreemdelingen
baden zij evenwel niet De echtgenooten eten afzonderlijk, doch tegelijkertijd. Bg
ontmoeting van vrienden worden er varkens geslacht en een maaltijd gegeven,
waarbij de riëweri gezongen en op de tuwuna trom en op den gong geslagen wordt
Het huis binnentredende, zegt de persoon wiwio, d. i. wees gegroet, waarop geant-
woord wordt wiwinokai of wees wederkeerig gegroet De huizen, die met onderlinge
hulp der familieleden opgebouwd worden, staan op palen van ongeveer een meter
hoogte. Voordat de huizen betrokken worden, is men gewoon aan den Upulero en
aan de meemine, voorvaderen, te offeren. Het is gebruikelijk voor elk huis de usar
te plaatsen^ zijnde een staak, waaraan boven het offerbakje voor de nitu hangt
en beneden de palongan harono of trog der zwijnen, opdat deze met medewerking
der nitu mak zullen worden, aangetroffen wordt De gronden worden in individueele
en communale eigendommen verdeeld. Vele twisten ontstaan er, doordien de vreem-
delingen van Leti, Bomang en Lakor het gebied van Wulur voortdurend annec-
teeren willen. Van den landbouw wordt veel werk gemaakt en plant men djagong
katjang, ubi en veel pisang, welke laatste met sagu het hoofdbestanddeel is der
volksvoeding. In de negariön trof men in 1882 een totaal getal van 228 varkens
en 85 geiten aan. Behalve aan den Upulero offert men nog aan de nitu of geesten
der meemine, afgestorvenen, zoomede aan de haita of booze geesten, eigenlijk de
zwarten. De dagelijksche wijze van tooveren geschiedt door raadpleging der inge-
wanden en lever van de kip of van den inhoud van een ei. Aan het laatste wordt eene
kleine opening gemaakt en wanneer daaruit veel eiwit vóór den dojer vloeit, dan is
zulks een gunstig teeken. Het voornemen hebbende om te huwen ermelin, bezoekt
de jonkman herhaalde malen het huis der jonkvrouw, aan wie hg ten slotte een
sarong en eenige glaskoralen aanbiedt. Worden deze artikelen aangenomen, dan
blijft hij in het huis, coitum cum illa exercet si fieri possit publice. De ouders of
bloedverwanten dit bemerkende, maken een groot misbaar, stuiven in woede op,
schelden hem uit en zeggen hem vervolgens, dat hij den bruidschat raliai, gewoonlijk
bestaande in twee gouden platen, twee gouden oorhangers en vier stuks lijnwaad
elk van twee vadem lengte, terstond moet betalen, grijpen alsdan naar de wapenen
en gaan naar de woning zijner ouders of bloedverwanten alsof zij dezen bevechten
willen. De bloedverwanten van den jonkman begeven zich met hunne wapenen bui-
tenshuis en vragen wat er gaande is, verder den aanval afwachtende. Eindelyk
vraagt een der aanvallers of de raliai betaald is, waarop een hunner toestemmend
antwoordt, waarna zij als vrienden van elkander scheiden en omtrent de plaats
I :
! 1
1 1.
^
/'•"N
V J
s
I !■■
I
4
I
DE EILA2a)£N ROMANO, DAMA, TEUN, NILA OF UNA EN SERUA. 465
gehad hebbende vertooning zich yermaakten. De man blijft alsdan in de woning der
vrouw en verliest al zijne rechten in het ouderlijk huis, omdat hij in de familie
der vrouw ingelijfd is. Het eerstgeboren kind wordt aan de ouders der vrouw afge-
staan, waarvoor de bruidschat teruggegeven wordt. De volgende kinderen blijven bij
de moeder. De trouw der gehuwde vrouwen wordt geprezen. Ongehuwde echter
hebben een vrg verkeer met mannen, mits zij geene vreemdelingen zijn. Na de be-
taling eener boete door de bloedverwanten van de zijde van den man, wanneer deze
de vrouw niet behoorlijk heeft behandeld, kan de echtscheiding plaats hebben.
Wordt eene vrouw zwanger, dan is zij verplicht een kip te slachten en den kop
of een stuk van de tong zoomede lever aan Upulero op de gewone plaats te offeren.
Deze handeling moet bij elke nieuwe maan herhaald worden. Zij mogen voorts geene
graven voorbijgaan en moeten dagelijks kleine rauwe vischjes met het sap van den
Critus hystrix nuttigen. De partus geschiedt in zittende houding, ook wel zonder
eenige hulp. De navelsnoer van het geboren kind wordt met een bambuschil tema
watu, gesneden, terwijl de placenta kakaan, begraven wordt. De naamgeving ge-
schiedt eerst, wanneer het kind gespeend is, omdat het alsdan den naam, die als een
titel wordt beschouwd, kan dragen. Vóór dien tijd heeten alle kinderen popooi kleine.
Yoor het overige zijn de gebruiken bij zwangersch£q>en verlossing gelijk aan die, welke
men op het Leti vindt. Ziekten, gewoonlijk koorts en buikaandoeningen, schrijft men
aan de werking der nitu toe. Om die te genezen, maakt de rehare een beel<ye van
een palmblad Borassus of Arenga van 0.20 meters lengte, plaatst dit boven het
hoofd van den zieke en legt daarvóór als offer oflokmiddelsirih-pinang, wat rijst met
een halve ledige eierdop, waarvan een stukje van den gepoften inhoud op het voor-
hoofd van den zieke wordt nedergelegd. De nitu, door het stukje op het voorhoofd
bekoord, verlaat het lichaam van den zieke, nuttigt datgene wat op het voorhoofd
ligt en begeeft zich daarna in het beeld, om de aangebodene sirih-pinang en rijst
ongestoord te genieten. Onder deze bedrijven prevelt en fluit de rehare als het ware
de nitu roepende, waarna hij op een gegeven oogenblik als een verwoede het beeld
aangrijpt en het hoofd afslaat, opdat deze, die in het beeld zit, niet meer in staat
zij terug te keeren. Is men door raadpleging van een ei tot de overtuiging gekomen,
dat een booze geest haita, iemand ziek gemaakt heeft, dan slacht de rehare een
varken of hond, neemt daarvan een stuk lever, tong en een stukje vel van tnssdien
de nagels of hoeven en laat deze op eene bepaalde plaats in het bosch brengen. De
brenger is verphcht in het bosch zoolang te vertoeven, totdat een en ander verteerd
is. Yele vrouwen zijn met Ichthyosis Mkir bedekt, doch niemand denkt er aan deze
huidziekte te genezen, omdat men de kleur, die de huid daardoor kr^gt, gaarne ziet.
Bij sterfgevallen is men gewoon een verschrikkel^k rumoer te maken en luid te
weenen, om de nitu tot bezinning te brengen of zign toestand bewust te doen worden.
30
466 DE EHANDEN BOMANO, DAMA, TEÜN, NILA OF LINA EN SEBÜA.
Het lijk wordt in een zwart of wit lijnwaad gewikkeld en in een knil, waar Tooraf
een varken, namelijk de kop, rug en staart daarvan, zoomede twee trossen kalapa,
pisang en pinang zijn nedergelegd, te begraven. Daarna worden eenige varkens ge-
slacht, om de bloedverwanten en vrienden te onthalen. De ziel nita blgft in huis op
den zolder vertoeven, om de levenden te bewaken. De nalatenschap van den man
wordt door de vrouw beheerd. Sterft zij , dan wordt deze onder de kinderen verdeeld.
Indien er geene kinderen zijn , vervalt alles aan de bloedverwanten der vrouw, elk voor een
gelijk aandeel. De handel is, nu de muskaatnoteboomen uitgeroeid zijn en de bevol-
king ongenegen is deze weder aan te planten, van weinig beteekenis meer en bestaat
in ruiling van zwart en wit lijnwaad, aarde-, koper- en ijzerwerken tegen een weinig
karet of schildpadhoom, katjang, djagong en sagu.
Verder noordoostelijk van Dama ligt het eiland Teun, een vulkaan van ongeveer
drie honderd en zestig meter hoogte de Vunuweri, die in 1660 voor het laatst
werkte en waarvan de sporen aan de noordwestzijde van het eiland nog zichtbaar
zqn. Dit eiland is vruchtbaar en grootendeels met kalapaboomen bedekt De bevolking
in 1882, volgens opgave der oudsten, 1350 zielen tellende, heeft in zeden en gebrui-
ken veel overeenkomst met die van Dama en Babar. Zij bewoont de negariên Lajeni,
Isi, Watleta, Djahili en Mesa, die onder het bestuur van orangkai staan. Zij is
zeer ondernemend en ijverig en begeeft zich jaarlijks naar Bandang, om vee, katjang
en kalapa te koop te brengen. Mannen en vrouwen zijn beter gekleed dan te Dama,
Nila en Serua, terwijl de woningen doelmatiger ingericht en beter onderhouden zijn.
Even als daar zijn de negariên op de bergen aangelegd. De bevolking is niet schuw,
terwijl velen, zoowel mannen als vrouwen, de maleische taal machtig zijn. Volgens
hunne overleveringen waren voorheen hier ook vele muskaatnoteboomen aanwezig. De
bevolking weigert thans deze aan te planten uit vrees dat tegen het begin van den oogst
de boomen weder uitgeroeid zullen worden, of dat zij het product tegen eene onbedui-
dende betaling zou moeten afstaan. Oorlogen worden nimmer door de bevolking onder
elkander gevoerd. Dit eiland wordt zeer zelden bezocht Ankerplaatsen voor groote
schepen zijn er niet aanwezig.
Nila, ook wel Lina genoemd, ligt ten noordoosten van Teun en is tevens van
vulkanische formatie, als kegelophefiSng. De nog werkende krater Lina, is ongeveer
vier honderd en tachtig meter hoog. Aan de zuidoostzijde ligt het onbewoond eilandje
NuspipL In 1663 sloot de bevolking een Contract met de V. O. I. Compagnie en
stond het eiland bekend als rijk aan muskaatnoteboomen. cin het jaar 1648 is hier
de eerste extirpatie van noteboomen gedaan, in anno 1652 nader hervat en tot een
aanzienlijk getal van zevenduizend boomen uitgeroeid. Vervolgens anno 1656, 1667
en 1673, de laatste maal tot een getal van zes honderd drie en zeventig boomen.
DE EILANDEN ROMANG, DAMA, TEUN, NILA OF LINA EN SERUA. 467
Sedert zijn er ten dezen eilande geen noteboomen meer ontdekt. In het jaar 1645 is
de eerste lading zwavelaarde van hier gehaald en genoegzaam jaarlijks gecontinueerd
tot een quantiteijt van 100, 120 è, 175 lasten; maar omdat er geen expediënt op
te vinden was om die brandstoffen op Banda te raffineeren en de aarde veeltijds
het overvoeren naar deze hoofdplaats niet waardig scheen, zoo is die inzaam afge-
schreven, behelpende de bewoners van dit dorre en schrale eiland zich met de weinig
vruchten die hun land geeft, contmueerend hier al echter tot heden (November 1756)
om een oog in 't zeil te houden een Corporaal en twee gemeene.» De bevolking die
na de uitroeiing harer notemuskaataanplantingen thans een treurig bestaan voert is
zacht en goedaardig. Hare voorvaderen kwamen volgens de traditiën uit het zuiden
hetgeen wel aan te nemen is, dewijl hunne zeden en gebruiken veel overeenkomen
met die van de bevolking van Luang en Sermata. De negariën Rumadai, Vutai en
Hibilori zijn op de bergen aangelegd. De huizen, die op palen gebouwd zijn, hebben
een armoedig en verwaarloosd aanzien. De bevolking is 1240 zielen groot Even als
de lieden van Teun brengen de Nilarezen jaarlijks varkens en andere veldproducten
als katjang en ubi ten verkoop te Bandang in prauwen, die zij van de Keeineezen
inruilen.
Het eiland Serua of beter Sërua, met het ten zuidwesten daarvan gelegen ei-
landje Keku, is een eruptiekegel en bestaat uit een nog werkenden krater, die her-
haalde malen is afgebrokkeld. Dit eiland werd in 1646 het eerst door de Neder-
landers bezocht. «In het jaar 1661 stelde de bevolking,» wier voorouders volgens de
overleveringen uit het zuiden kwamen, «zich met alle geweld tegen de extirpatie der
noteboomen, die op dit eiland overvloedig voorkwamen, onder bedreiging van alles te
zullen vermoorden, doch kort daarna werd zulks door een geschenk gevonden, zoo-
dat alle specerijboomen alstoen uitgeroeid werden.» Na dien tijd werd dit eiland
weinig meer bezocht om reden er geen aanlegplaats aanwezig is en de bevolking
geheel aan haar lot overgelaten. De kust loopt steil in zee af, terwijl de top van
den krater ongeveer driehonderd en vijftig meter hoog is. Het eiland is thans voor
een groot deel met kalapa en manggaboomen bedekt. Yan de pitten der laatste
wordt in tijden van schaarschte als voeding veel gebruik gemaakt Waterbronnen
worden er niet aangetroffen. De landbouw is onbeduidend. Er wordt slechts eene
kleine hoeveelheid djagong, katjang en verschillende ubisoorten aangeplant Men
voedt zich gewoonlijk met kalapa. De varkensteelt heeft eene betrekkelijk hooge
vlucht genomen. De bevolking is onbeschaafd, kleedt zich ter nauwemood en
leidt een treurig leven als primitieve wilden, ofschoon zij jaarlijks naar Bandang
gaat, om hare varkens van de hand te zetten. Zij is energisch en niet schuw. De
woningen staan op palen in de negariën , die op de bergen aangelegd en met steenen
muren omgeven zijn. Deze zijn Djarili, Isluru, Tran en Waru met eene bevolking
468 DE EILAin)EN BOMANO, DAMA, TEUN, NILA 07 LINA EN SERÜA.
van ongeveer 1350 zielen. De zeden en gebruiken hebben voor het overige veel
overeenkomst met die der bewoners van Babar. Bij moeielijken partas rawanae strooit
de man een handvol groene katjang bora, uit en smeekt Upulero om hulp, belo-
vende een offer na den afloop te brengen. Dit offer bestaat gewoonlgk uit pisang,
de kop, pooten en vlerken van een kip, zoomede sirih-pinang en tabak. Aan de
suwanggi wordt ook bij voorbaat geofferd, om het kind niet ziek te maken. Wordt
het ongesteld, dan raadpleegt men de ropsalan of tooverij met het zwaard en de
suwanggi, die deze als oorzaak der ziekte aanduidt, wordt door den vader dood-
geknuppeld. De bevalling geschiedt zonder hulp van wie ook, in hurkende houding,
gewoonlijk aan den oever der zee, opdat de moeder en het kind terstond gereinigd
kunnen worden. De placenta nonora, wordt door den man in een boom opgehangen.
De navelstreng lusra, wordt in de vuurplaats begraven. Na de bevalling wordt de
vrouw op eene verhevene plaats gelegd, waaronder de man vuur stookt, totdat de
lochiae ophoudt Wanneer de vrouw in staat is om haar werk te verriditen, wordt
een feest gegeven, waarbij door de genoodigden gezongen tasniar bakoi en gedanst
somar, wordt Het kind wordt met jonge kalapa gevoed, later na de naamgeving
krijgt het moedermelk te drinken. Het is eene groote schande voor de vrouw om
tweelingen te baren, een daarvan, gewoonlijk de zwakste, wordt afmaakt of dood-
gedrukt De gehuwde vrouwen zijn kuisch, de ongehuwden hebben een vrij en on-
gebonden verkeer. Elke negari staat onder het bestuur van een orangkai, die
evenwel niets te zeggen heeft. De gronden worden als individueele eigendommen
aangemerkt
REGISTER.
(De niixnmers dtddeii de bladzijden aan).
Aardbeving, 28. 84. 145. 186. 213. 242. 245.
274. 330. 398. 428. 458. 462.
Aardolie, 86.
Aaru, 244—271.
Abortiva, 24. 75. 136. 176. 208. 264. 302.
326. 353. 392. 418. 450.
Adoar, zie Aaru.
Albinos, 4. 75. 98. 176. 208. 219. 250. 278.
335. 370. 450.
Aliynru, 11. 16. 19. 219. 220. 255. 372.
Ambachten, 13. 65. 126. 169. 203. 226. 255.
287. 319. 344. 380. 425. 456. 457.
Ambon, 29—85.
Ankerplaatsen, 2. 30. 87. 147. 189. 215. 216.
245. 274. 310. 333. 336. 400. 431. 459.
462. 466.
Arabieren, 14. 66. 148. 219.
Arbeid, 12. 64. 65. 126. 169. 203. 226. 255.
256. 287. 319. 343. 380. 381. 425. 455.
460. 466.
Atnebar, zie Eeei of Ewaabn.
Baaien, 2. 30. 431.
Babar, 332—364.
Barakai, zie Aaru.
Begrafenis, 27. 80. 81. 141. 182. 211. 239.
267. 306. 328. 358. 394.
Bencynrong, zie Aaru.
Bepaling afstanden, 67. 205. 242. 397.
Bergen, 1. 29. 87. 146. 188. 215. 245. 273.
310. 332. 365. 399. 431. 459.
Besnijdenis, zie mntilatie der teeldeelen.
Beetnnr^ zie Hoofden.
Bevalling, zie Fartos.
Bevolking, 4—6. 39—44. 95—98. 151—153.
191—193. 218—220. 249—251. 271—279.
313—314. 334—336. 369—371.404—406.
460. 463. 466. 467.
Bggeloof, 10. 59. 112. 168. 197. 254. 284.
316. 341.
Bloeddrinken, 202. 342. 396. 445. 446.
Bloedschande, 195. 232. 279. 408. 460.
Bloedverwanten, 5. 43. 102. 152. 219. 250.
286. 305. 335. 336. 394. 404. 433.
Boete, 17. 50. 103. 155. 195. 232. 259. 295.
322. 323. 345. 384. 407. 435.
Booze geesten, 9. 57. 111. 163. 197. 220.
222. 252. 256. 282. 307. 327. 340. 376.
413. 418. 438. 451. 465.
Brachycephalen, 39. 151. 191. 278. 313.
334. 433.
Brandwonden, 251. 280. 336.
Bruidschat, 21. 68. 131. 171. 205. 235. 259.
263. 300. 301. 324. 335. 390. 447.
Bruinkool, 86.
Buar, zie Aam.
Burgers, 2. 30. 88. 97. 277.
Buun, zie Eeei of Ewaabu.
Cannibalismus, 52. 267. 279. 371. 349. 445.
Chineezen, 14. 66. 91. 148. 163. 193. 288. 314.
Christendom, Christenen, 2. 5. 6. 7. 27. 59.
92. 111. 218. 249. 255. 277. 282. 313.
320. 328. 334. 369. 370. 403. 404. 405.
420. 422. 459. 460. 462.
Cultus, 7. 9. 13. 54. 55. 56. 57. 106. 195.
220. 252. 256. 280. 314. 315. 337. 341.
372. 409. 410. 436. 456. 460. 463. 464.
470
RSOISTER.
Dai, zie Babar.
Dama, 459. 461—466.
Dangar, zie Aara.
Dans, 4. 83. 130. 185. 213. 241. 247. 308.
330. 335. 363. 396. 427. 433. 443. 445. 468.
Dawaloor, zie Babar.
Djambuae, zie Aara.
Djedan, zie Aam.
Dolichocephaleii, 39. 334.
Dondersteenen, 28. 85. 145. 213. 270. 298.
364. 398. 429. 436. 444. 458.
Doorsteking oorleUen, 6. 75. 137. 177. 208.
228. 251. 280. 327. 336. 372. 418. 449.
Droomen, 11. 56. 114. 165. 198. 224. 254.
285. 316. 342. 377. 378. 413. 440.
Echtscheiding, 22. 71. 134. 173. 206. 236.
263. 302. 303. 351. 390. 416. 448. 465.
Eed, 11. 51. 115. 156. 157. 198. 233. 254.
283. 317. 342. 378. 408.
Eerbewijs, 19. 129. 194. 230. 259. 294. 321.
385. 407. 464.
Eetar of Wetar, 430—458.
Epilepsie, 26. 141. 181. 239. 266. 305. 327.
357. 394. 452.
Erfenis, 27. 28. 82. 144. 184. 212. 240. 269.
308. 330. 363. 395. 454. 466.
Ewaabn eilanden, 214—243.
Familiebetrekkingen, zie Bloedverwanten.
Feesten, 28. 75. 83. 130. 185. 212. 234.
247. 301. 330. 350. 363. 396. 418. 427.
448. 453. 454.
Formatie, geologische, 1. 29. 86. 146. 188.
215. 245. 273. 310. 332. 365. 399. 430.
459. 462.
Galelaieezen, 3. 5. 22. 94. 125.
Geneesmiddelen, genezing, 25. 77. 140. 179.
210. 239. 265. 304. 327. 356. 393. 465.
Geschiedenis, 3. 33—39. 91. 149. 190. 217.
246. 276. 312. 334. 368. 402. 432. 460.
461. 466.
Qeser, zie Seranglao.
Gorong, 146—187.
Gronden, grondeigendom, 20. 44—47. 98. 153.
193. 230. 260. 296. 321. 346. 385. 408.
442. 460. 464. 468.
Haarafsnflden, 74. 137. 176. 265. 292. 326.
336. 392. 418. 449.
Handel, 14. 15. 66. 67. 126. 169. 204. 226.
256. 288. 289. 319. 344. 382. 426. 457.
466. 467.
Hanekloppen, 22. 186. 330. 397. 428.
Haruku, 29. 30. 31. 48.
Heerendienst, 17. 66. 100. 432.
Heilige plaatsen, 7. 61. 107. 113. 162. 196.
222. 253. 282. 314. 340. 341. 375. 377.
400. 413. 451.
Helm of eivlies, 24. 58. 136. 176. 208. 238.
326. 392. 418. 438. 450.
Hoofden, bestunr, inkomsten^ eerbew^s, 16.
47. 99. 154. 194. 229. 251. 258. 293. 320.
345. 383. 406. 434. 460. 463. 468.
Huisraad, 63. 120. 161. 201. 255. 287. 343.
380. 423.
Huwelflk, 21. 68. 69. 71. 102. 131. 134.
171. 205. 235. 262. 300. 324. 349. 415.
389. 434. 447. 460. 464.
Hypnotisme, 8. 9. 314. 377.
Hypsibrachycephalen, 249.
Hypsidolichocephalen, 249.
Hjpsimesocephalen, 4. 151. 278. 313.
Igar, zie Watabela.
Jacht, 55. 83. 123. 226. 380. 409. 456.
Eaimeer, zie Eeei of Ewaabn.
Katholicisme, 59. 80.
Eebir, zie Babar.
Keei, zie Ewaabn eilanden.
Keisar of Makisar, 339—429.
Kesenwi, zie Watubela.
Eiliwaru, zie Seranglao.
REGISTER.
471
Kleeding, 15. 16. 64. 121. 162. 201. 228.
258. 291. 330. 345. 383. 423. 463.
KUmaat, 2. 30. 87. 147. 189. 216. 245. 311.
333. 366. 400. 431. 459.
Kobroor, zie Aaru.
Kola, zie Aaru.
Koppeiyacht, 117. 195. 445.
Kosmognosie, 28. 84. 85. 145. 186. 213. 242.
270. 309. 330. 364. 398. 428. 458.
Krankzinnigheid, 26. 79. 181. 210. 239. 305.
313. 370. 406. 414. 452.
Kroesharigen, 4. 39. 95. 151. 191. 219. 240.
249. 335. 369.
Kuur, zie Keei of Ewaabu.
Laibobar, zie Tanembar en Timorlao.
Lakor, 365—398.
Larat; zie Tanembar en Timorlao.
Landbouw, 13. 53. 124. 170. 202. 231. 261.
297. 321. 346. 386. 409. 455. 460. 464.
467.
Lataisme, 80. 182.
Leti, 365—398.
Lola, zie Aam.
Luang, 310—331.
Maarlao, zie Seranglao.
Maikoor, zie Aaru.
Makisar of Keisar, 339—429.
Mangguur, zie Keei of Ewaabu.
Manuwoko, zie Seranglao.
Marege, 249. 250.
Mariri, zie Aaru.
Masela, zie Babar.
Massage, 23. 71. 72. 74. 135. 175. 207. 208.
237. 264. 302. 303. 304. 326. 354. 372.
392. 450.
Matakau, 21. 62. 114. 167. 197. 223. 261.
297. 317. 386. 414. 442.
Maten en gewichten, 28. 67. 128. 170. 204.
269. 289. 397. 457.
Meren, 2. 215. 366. 431.
Menses, 6. 9. 76. 138. 152. 172. 178. 196.
208. 209. 249. 265. 278. 313. 335. 392.
450. 463.
Mestiezen, 91. 400. 401. 425.
Minerale bronnen, 29. 87. 459.
Misdrijven, 17. 50. 102. 155. 195. 231. 258.
294. 321. 345. 384. 405. 407. 434.
Moa, 365—398.
Moeson, 2. 30. 88. 147. 245. 274. 311. 333.
366. 400. 431.
Moerassen, 2. 189. 215. 431.
Mohamedanisme, mohamedanen, 5. 6. 7. 27.
59. 111. 162. 193. 220. 225. 282. 401.
Molu, zie Tanembar en Timorlao.
Mutilatie der teeldeelen, 6. 77. 139. 177.
208. 228. 251. 419.
Muziekinstrumenten, 21. 42. 84. 130. 186. 212.
241. 246. 308. 330. 364. 397. 428. 443.
Naamgeving, 24. 73. 135. 175. 208. 237.
264. 304. 327. 354. 417. 449. 465. 468.
Nachtmerrie, 11. 114. 165. 198. 224. 285.
342. 378. 452.
Naphta, 86.
Narcotica, 15. 83. 123. 185. 212. 228. 257.
270. 291. 320. 345. 383. 427.
Negariën, 11. 30. 62. 119. 149. 159. 199.
225. 245. 254. 255. 285. 317. 342. 379.
459. 463. 466. 467.
Nila, 459. 461. 466-467.
Nuhi\]uut, zie Keei of Ewaabu.
Nuhuroa, zie Keei of Ewaabu.
Nuhutawun, zie Keei of Ewaabu.
Nuhututut, zie Keei of Ewaabu.
Nusalao, 29. 30. 32. 48.
Nijverheid, 12. 64. 65. 125. 168. 203. 226.
255. 287. 319. 343. 380.
Onderwijs, 59. 111. 249. 313. 369. 401. 404.
422. 432. 460. 462.
Onin, zie Keei of Ewaabu.
Oorlog, 3. 52. 104. 158. 210. 233. 261. 279.
298. 323. 347. 387. 424. 443. 466.
472
bGetSTEft.
Orfhodolichocephalen, 151. 218. 278.
Opimn, 16. 17. 83. 151. 185. 212.
Ordalia, 11. 60. 113. 157. 199. 231. 254.
259. 282. 295. 324. 342. 378. 408. 435.
441.
Oude gebruiken, 5. 43. 97. 155. 232. 297.
324. 371. 404. 406. 411. 419. 434. 439.
446.
Oude Voorwerpen, zie Voorwerpen ouden oor-
sprong.
Overlijden, 5. 27. 80. 141. 182. 210. 239.
267. 305. 328. 358. 394. 420. 452. 460.
465. 466.
Pandelingschap, 102. 434.
Partus, 23. 72. 73. 134. 174. 207. 236. 263.
265. 270. 303 325. 326. 352. 353. 390.
417. 449. 465. 468.
Perkslaven, 30.
Pontianaq of Puntianaq, 58. 81. 112. 184. 239.
267. 306. 394. 421. 453.
Puberteitsplechtigheden, 76. 108. 138. 139.
Eaadselen, 84. 242. 371.
Rivieren, 1. 30. 87. 146. 188. 215. 245.273.
310. 332. 366. 399. 431. 459. 463.
Romang, 459—460.
Roianslagen, 17. 18. 51. 103. 156. 232. 259.
295. 384. 408.
Rouw, 27. 81. 142. 211. 240. 268. 301. 307.
328. 363. 395. 421. 453. 454.
Saparua, 29. 30. 31. 37. 48.
Sasi, 21. 48. 115. 166. 231. 233. 261. 297.
346. 382. 408. 409. 442.
Seelu, zie Tanembar en Timorlao.
Seera, zie Tanembar en Timorlao.
Selaru, zie Tanembar en Timorlao.
Serang of Nusaina, 86—145.
Seranglao, 146—187.
Serangrei, zie Seranglao.
Sermata, 310—331.
Serua, 459. 461. 467. 468.
Schaking, 22. 69. 133. 172. 236. 263. 351.
415. 444. 448.
Scheepvaart, 13. 67. 169. 226. 289. 319. 344.
427. 457.
Schulden, 41. 127. 195. 227. 296. 319. 320.
344. 382 435.
Sieraden, 16. 64. 121. 162. 201. 228. 258.
291. 345. 383. 424. 454.
Slavernij, 18. 19. 49. 101. 154. 194. 226.
229. 251. 252. 293. 320. 346. 384. 434.
460. 462. 463.
Sluikharigen, 4. 39. 95. 151. 191. 218. 249.
278. 313. 334. 369. 404. 433.
Spelen, 4. 84. 131. 186. 213. 242. 308. 330.
364. 396. 428. 433. 434.
Stalactieten, 29.
Stammen, 99.
Standaards, 260.
Standen, 16. 49. 101. 154. 194. 228. 251.
293. 320. 346. 384. 406. 434. 460. 463.
Straffen, 17. 18. 50. 103. 155. 195.231.259.
294. 295. 322. 345. 384. 407. 408. 434.
460.
Sulaneezen, 5. 22.
Suruaki, zie Seranglao.
Suwanggi, 10. 58. 111. 165. 197. 209. 252.
282. 340. 378. 392. 413. 440. 452. 468.
Sympathische middelen, 10. 61. 134.166.206.
223. 302. 351. 414.
Taal, 3. 32. 89. 148. 190. 217. 246. 275.
311. 333. 367. 401. 463.
Taam, zie Keei of Ewaabu.
Tajando, zie Keei of Ewaabu.
Tandenvtjlen, 4. 6. 75. 137. 177. 208. 228.
251. 280. 336. 371. 418.
Tanembar, 272--309.
Tarangan, zie Aaru.
Tatuage, 75. 139. 219. 228. 251. 271. 280.
313. 335. 337. 370. 418. 433.
Telling, 28. 67. 128. 170. 205. 227. 269.
289. 397. 458.
Tematanen, 3. 32. 88. 91. 93. 402. 460.
Teun, 459. 461. 466.
BSaiSTEB.
473
Teuur, zie Watubela.
Timorlao, 272—309.
Tobeloreezen, 3. 5. 22. 93. 94. 125. 275. 282.
Todoreezen, 3. 32. 65. 88. 90. 92. 93.
Tolken, 294.
Tooverö, 17. 60. 113. 163. 165. 197. 223.
254. 565. 284. 316. 341. 346. 377. 413.
438. 460. 464.
Traditie, 3. 32. 33. 88. 89. 148. 190. 217.
246. 275. 311. 334. 367. 401. 431. 459.
463.
Tatul^juning, zie Aara.
Tweelingen, 24, 74. 75. 136. 176. 208. 238.
264. 327. 355. 392. 418. 450. 468.
Tijdsverdeeling, 28. 67. 145. 187. 213. 242.
269. 397. 458.
Ucüir, zie Aaru.
Uliase, 29—85.
Vaccine, 4. 141. 190. 452.
Vaderschap, 24. 73. 265. 326. 354. 417.449.
Vadoa, zie Keei of Ewaabn.
Variolae, 25. 79. 141. 180. 209. 239. 328.
857. 392. 419. 451.
Veestapel, 54. 321. 387. 410. 460.
Verbodsteekenen, zie Matakan en Sasi.
Verdrgving ziekten, 25. 26. 79. 80. 141. 181.
210. 239. 266. 304. 305. 316. 357. 393.
419. 452.
Vergiftiging, 79. 179. 304.
Verloving, 21. 67. 131. 171. 235. 262. 299.
324. 349. 390. 416. 447.
Visscherö , 12. 65. 123. 169. 203. 226. 255.
287. 319. 343. 380. 456.
Vlaggen, 291.
Voeding, 15. 82. 122. 185. 212. 227. 257.
291. 320. 344. 382. 427. 433. 458. 464.
Voorbehoedmiddelen, 10. 104. 135. 213. 222.
298. 348. 414. 444. 446.
Voorwerpen ouden oorsprong, 9. 59. 63. 121.
162. 212. 243. 289. 316. 344. 376.
Vordata, zie Tanembar en Timorlao.
Vrede, 52. 105. 159. 202. 234. 262. 299.
324. 349. 388. 425. 446.
Vreemdelingen, 3. 41. 128. 251. 278. 288.
806. 314. 336. 396. 404. 405. 433. 464.
Vriendschapsbetrekkingen, 62. 128. 129. 321.
396.
Vuur, 126. 187. 226. 319. 429. 456.
Wasir, zie Aara.
Walir, zie Aara.
Wamar, zie Aara.
Wapenen, 12. 64. 162. 202. 235. 258. 270.
298. 324. 348. 383. 388. 424.
Watubela, 188—213.
Watulei, zie Aara.
Weduwen, 43. 82. 102. 144. 153. 185. 301.
307. 308. 330. 336. 371. 421. 422. 454.
Wetan, zie Babar.
Wetar, 430—458.
Wokam, zie Aara.
Woningen, 11. 12. 63. 119. 160. 199. 225.
254. 285. 317. 342. 879. 422. 443. 460. 464.
Wuliara, zie Tanembar en Timorlao.
Zang, 22. 83. 130. 185. 186. 213. 234. 241.
246. 308. 330. 335. 363. 396. 427. 433.
443. 464. 468.
Ziekte, 24. 25. 77. 140. 178. 209. 238. 265.
804. 327. 355. 392. 451. 465.
Ziel, 27. 56. 57. 77. 81. 142. 143.144.163.
211. 212. 221. 239. 240. 267. 306. 315.
329. 361. 376 378. 410. 411. 413. 421.
422. 451. 453. 466.
Zielental, 2. 31. 88. 89. 148. 189. 216. 246.
275. 311. 333. 866. 400. 421. 430. 459.
463. 466. 467. 468.
Zout, 13. 65. 122. 125. 168. 226. 257. 819.
880. 881. 425. 456.
Zwangerschap, 28. 71. 184. 173. 206. 236.
268. 295. 302. 825. 352. 353. 890. 416.
432. 450. 465.
VERBETERINGEN EN BIJVOEGINGEN.
Bladz. 2 reg. 49 v. b. katimpu, lees: ELatimpu.
» 9 9 3 Y. o. negenlagige, lees: zevenlagige.
» 45 ]> 42 V. b. tibis, lees: tibi.
» 45 » 40 7. o. semiputride, vleescbspijzen, lees: semiputride Yleeschspijzen.
» 32 » 44 V. o Titawai, lees: Titawaai.
'n 43 D 9 V. b. inamu iin pudenda, lees: inamu iin, pudenda.
D 45 9 42 Y. o. bijen te, lees: bijenwas te.
D 70 » 44 V. b. uitgescholden en uit, lees: uitgescholden en vreemdelingen zijnde uit.
D 74 .9 9 V. b. De kleeding der vrouw wordt eerst met bloemen tjampaka, kananga
en van den citrus hystrix getooid, lees: Tusschen de kleeaing der vrouw
wordt tjampaka, kananga en citrus hystrix bloemen gelegd.
» 424 » 46 V. o. ahu, lees: hahu.
» 424 » 3 V. o. hoofddoek, lees: hoofddoek; taulosua.
» 434 9 40 V. b. siahanike popote, lees: upatu.
» 446 > 46 V. o. Serangloa, lees: Seranglao.
» 447 > 8 V. b. Kiwar, lees: Kivar.
» 447 » 40 V. o. Punastolu, lees: Tunastolu.
» 459 » 43 V. b. zoo God wil, lees: in den naam van God.
» 469 9 48 V. o. steenen, serohs dawei, lees: steenen serohs, dawei.
» 482 » 4 V. b. van kinderen konden die nog niet alleen zitten, lees: van kinderen, die
noff niet alleen zitten konden.
Y 487 » 44 V. o. vader, lees moeder.
» 490 9 49 V. b. Op drie eilanden, lees: Op deze drie eilanden.
» 204 9 44 V. b. vuurstangen, lees: vuurtangen.
9 244 > 7 V. o. Uhiwaa Amuut, lees: Uhiwaa, Amuut.
V 222 » 44 V. b. Rereaan, Walduar. Ngevut, lees: Rereaan, Ngevut.
j> 222 » 48 V. b. Watuahaan, Hoat, Watlaar, lees Watuahaan , Watlaar.
i> 222 j> 45 V. o. Daniil, lees Vaniil.
» 227 » 47 V. o. f4.75, lees: f475.
» 229 B 48 V. b. adat, lalaen, lees: adat lalaen.
9 242 » 48 V. a. Wuar Booh un, lees. Wuar Boo hun.
D 247 » 42 V. o. kloi, lees: klei.
j> 250 » 5 V. a. broeders en zuster kinderen, lees: broeders en zusterskinderen zoo mede
kinderen van twee zusters.
» 267 9 3 V. b. anteet post, lees: ante et post
» 284 » 6 V. b. Ulutu, lees: Welutu.
T> 283 » 48 V. O. Ulutu, lees: Welutu.
9 304 » 45 V. o. oi tamata, lees: of tamata.
1» 325 » 42 V. b. kapas, garen twijnen, lees: kapasgaren twijnen.
» 328 » 44 V. o. te dienen, lees: te dienen. Van hetgeen geofferd wordt is de ziel voorden
overledene.
» 362 ]> 3 V. b. doel om van een iliiê de. lees: doel om de iliê of.
» 375 » 7 V. o. de latere afgestorvenen, lees de afgestorvenen.
» 383 » 6 V. o. hoofden van huisgezinnen en , lees : hoofden van huisgezinnen , fiunilieên of
oudsten der mama en.
» 385 » 3 V. b. niet, lees: niet, wel die van twee broeders.
x> 395 > 4 V. o. den vader, lees. den vader, op Leti de moeder.
]> 395 » 4 V. b. eenig kapas, lees eeniff kapasgaren.
9 404 » 42 V. b. phaltischen, lees: phalischen.
» 446 9 24 V. b. Broeders kinderen, lees: Broeders en zusterskinderen.
T> 422 9 47 V. b. Lurmulwere, lees: Loimuluwere.
» 430 » 6, 7, 9, 43 V. o. Rareten, lees: Rateten.
» 430 » 49 V. o. Weter, lees: Wetar.
T) 434 T> 43 V. b. zuidmoeson, lees: zuidoostmoeson.
)) 464 D 4 V. b. noordoostelijke van Romang richting, lees: noordoostelijke richting van
Romang.
VERKLARING DER PLATEN.
Plaat I.
1. Huis, huma in de binnenlanden van Bom met de daarbij behoorende
hnma koin of snoli.
2. Prauw met uitleggers, waglasan, van 5 tot 8 meter lengte.
3. Pagaaier.
4. Anker.
Plaat U.
1 en 2 Werpspiesen met weerhaken, glipe, voor de vischvangst
3. 5 en 6. Verschillende lansen, enhero, van 2 meter lengte.
4. Lans, dapan, ook voor de vischvangst
7. 8. 9. 10 en 11. Verschillende op Buru gebezigde schilden, emluli.
Plaat m.
1. 2 en 3. Verschillende trommen, tuba.
4. Zeef van sagubladschil vervaardigd , nasat
5. Gong, buku.
6. Stok om den gong te slaan.
7. Wan van sagubladschil vervaardigd, sasat.
8 en 9. Stamper en rijstblok, resun.
Plaat IV.
1. 2. 3. 4. 5 en 6. Zwaarden en kapmessen, kehe en ketuen.
7. 8 en 9. Scheeden daarvan, penan.
Plaat V.
1. Werpnet op Ambon gebezigd, djala.
2. Staketsel voor de vischvangst, seroh, eene lengte hebbende tot 25 meter.
476 VERKLAKINO DER PLATEN.
3. Schepnet, siru-siru.
4. Werpspies voor de vischvangst gebezigd, kalawaL
5. Hengel met stok, huhate.
Plaat VI.
1. Bambunaald om netten te breien.
2. Bambuplankje daarbij benoodigd.
3. Net, djaring, tot 100 meter lengte.
4. Vischfuik, bubu, gemiddeld 2 meter lang.
5. Gamalenfaik, lang 0,50 meter.
6. Buitenwand der bubu, mai bubu.
7. Binnenwand idem, anaq bubu.
8. 9 en 10. Vischlijnen, njimu, tot 30 meter lengte.
Plaat Vu.
1. Distilleertoestel om aetherische oliön te bereiden.
2. Omgekapte sagustam voor het kloppen gereed gemaakt.
3. Saguklopper, nani.
4. Bak om sagu te wasschen, goti.
5. Distilleertoestel voor kolowater.
6. Model Ambonsche woning.
Plaat Vm.
1. Doos of koker van kuidnagelen, vervaardigd ^/s der ware grootte.
2. Gouden ketting, apera hurulawanno, ular maas.
3. 4. 5. 6 en 7. Matakau, verbodsteekenen, op Ambon gebezigd.
Plaat IX.
1. Arumbae of prauw van kruidnagelen vervaardigd Vs der ware grootte.
Plaat X.
1. 2. 3 en 4. Typen van mannen en vrouwen op Ambon en de Uliase.
Plaat XI.
1. 2. 3. 4 en 5. Typen van mannen en vrouwen op Serang of Nusaina.
vbrkt.artnü der platen. 477
Plaat XIL
I. Groep van Serangsche jongens en meiajes.
Plaat XIH.
Yerbodsteekenen matakau^ ule, mntue of wate op Serang.
1. Anamata, om de kaak te doen verstijyen.
2. Nanite, om spoedig een ongeluk te krijgen.
3. Tahulupu of lasepoota, om zwelling der testiculi te veroorzaken.
4. Potole, om booze zweeren te krijgen.
5. Tiasasan, om bloeddiarrhoea te veroorzaken.
6. Sasakene, om schabziekte of ichthyosis te verkrijgen.
7. Walama, om bloed te urineeren.
8. Sakorea, om pijnen in de ledematen te krijgen.
9. Limakoto, om de vingers te doen breken.
10. Harari, om het lichaam te doen verkwijnen.
II. Erine, om door vuur vernield te worden.
12. Sasipate, om in het hart gewond te worden.
13. Munu, om ruggegraatspijnen te veroorzaken.
14. Unita, om buikpijn te krijgen.
15. Kasawani of tulseia, om door den Casuarivogel doodgetrapt te wordei^.
16. Watiari, om spoedig vijanden te krijgen.
17. Womane, om oogziekte te krijgen.
18. Matakoko, om blind te worden.
Plaat XIV.
Tatuage op Serang.
1. van vrouwen aan het uiteinde der wenkbrauwen. Patasiwa.
2. idem op de armen. Patasiwa.
3. idem op de handen. Patasiwa.
4 en 5 van mannen op de borst. Patasiwa.
6. van vrouwen tusschen de wenkbrauwen. Patalima.
7. van mannen op de handen. Patasiwa.
8. van vrouwen op het voorhoofd. Patalima.
9. van vrouwen op de handen. Patalima.
10. van mannen op de borst. Patasiwa.
11 en 12. van vrouwen op de kuiten. Patalima.
13. 14 en 15. van vrouwen op het voorhoofd, tusschen de wenkbrauwen.
Patasiwa.
478 VEBKLABING DER PLATEN.
16. van vrouwen op de mammae. Patalima.
17. van vrouwen op de schouderbladen. Patalima.
18. van vrouwen op de kuiten. Patalima.
19. van vrouwen op de borst, tusschen de mammae. Patalima.
20. van vrouwen op de armen. Patalima.
Plaat XV.
1. Kogel of patroontasch der Serangers in het binnenland.
2. Schaamgordel, ruano malesi der koppenjagers.
3. Hoofdversiering dor kakihanisten.
4. Gouden ketting door de vrouwen om den hals gedragen op Oost Serang.
5. Oorhangers, pua puana salaka, voor vrouwen.
Plaat XVI.
1. (Geraamte van een Serangsch huis.
2. Gitji-gitji of wimpel van de negari Ga, Oost Serang.
3 en 11. Idem Ealibaat.
4 on 5. idem Warawaras
6. Idem Batulomin.
7 en 8. Idem Kawaos.
9. Idem Waru.
10. Idem Kian.
Plaat XVII.
1. Gitji-giyi van de negari Baliwaru, Seranglao.
2. Idem Ealitai, idem.
3. Idem Keving, ideuL
4. Idem Kuwaai, idem.
5. Idem Maar, idem.
6. Idem Geser, idem.
7. Idem Keluu, idem.
8. Idem Amartua, Qorong.
9 en 10. Idem Kailakat, idem.
11 en 12. Idem Mida, idem.
13. Idem Buan, idem.
14. Idem Dai, idem.
15. Idem Kataloka, idem.
16. Idepft JïaiAïJeen, idem.
VERKLARING DER PLATEN. 479
Plaat XVm.
1. Gi^i-gitji van Manuwoko.
2. Idem van de negari Eataloka en Kiliwaru.
3 en 4. Idem van de negari Kataloka, Gt)rong.
5 en 6. Idem Odor, Gorong.
7. Idem Eailakat, idem.
8. 9 en 10. Idem Amar, Manuwoko.
11. Idem Kiliwaru en Eilitai.
12. Idem privaat van den major van Geser.
13. Idem van de negari Keving, Serangrei.
14. Idem Keluu, idem.
15. Idem Kelun en Ga.
Plaat XIX.
1 en 2. Huizen op het eiland Geser.
3. Arumbae, vaartuig waarmede de hoofden op reis gaan.
Plaat XX.
1. Woonhuis op Gt)rong.
2. Beeld van een matu of verbodsteeken op Gorong op de helft der grootte.
3. Talisman om door hoofden en magthebbenden bemind te worden.
4. Idem om kwade intentien der vijanden te voorkomen.
5. Idem om voortdurend hulp en bijstand van den Profeet te erlangen.
6. Idem om door iedereen geacht en bemind te worden.
Plaat XXI.
1. Graf op het eiland Watubela.
2. 3 en 4. Bladen uit een Surat Kotika op Gorong.
Plaat XXII.
1. Beeld van Sedeu van Nirun, Keei.
2. 3 en 4. Steenen beelden, nittungeel voor den ingang der haven van
Atnebar.
5. Belang sajar van den ela aai van Langgiar.
6. Belang ngaliau of haboosaru van idem, Ohitum.
7. Belang ilwood van idem, OhiteeL
8. Belang jabteel van den major van Ohitait.
480 YERELABma DER PLATEN.
Plaat XXTTT.
1 en 2. Gitji-gitji van de negari Dula, Keei Nnhatawrm.
3. Belang tali van den raat van Dula.
4. Belang serwood van den major van Lebtaab.
5. Belang karis van den ela aai van Tajaad.
6. Belang owae van idem, Ohirenaan.
7. Belang lakaes van idem, Numar.
8. Belang maruwe van den raat van Ohitait.
Plaat XXIV.
1. Ingang van de haven van Atnebar.
2 en 3. Lansen nganga en hohok van Langgiar.
4. Steen, sasi huweer of vat volvolik waarop sinh-pinang geofferd wordt.
5. Grafteeken, wangwaen, in een kalapabosch.
6. Grafteeken van aanzienlijken.
7. Woning op Keei, rahan.
8. Werktuig om te visschen, ngutut
Plaat XXV.
Standaards, vlaggen of stamteekenen op Aaru.
1. DermaeL
2. 3 4. 5 en 6. Namar.
7 en 17. Larmap.
8. 18. 19. 20. 21 en 22. Semeitibur.
9. 10. 13. 15 en 16. Loimur.
11. 12 en 14. Tap.
23. Gitji-gitji van Wasir.
24. Idem Udjir.
Plaat XXVI.
1. 2. 3. 4. (tawon, ster) 5. 6 (tor, vogel) 7. (rewong, ladder) 8. (vulan
kouwe, maan). Tatuageteekenen op Aaru.
9. Waba of sir verbodsteeken, matakau,
10. Rouwdracht eener Aarusche weduwe.
11. Dalaran, beeld waarin de matmate, zielen van afgestorvenen^ tijdelijk
verblijven.
12. Armband, siksik ^ op den bovenarm gedragen.
VXRKLAfiINa BEB PLATEN. 481
13. Lilisin of tantamuri, bedekking van het achterdeel der weduwen.
14. Lilimona, schaambedekking der weduwen.
15. Mes met ivoren heft.
Plaat XXVn.
1. Drinkhuis, lingat, op Tanembar.
2. Sneb, raulun, van een prauw.
3. Houten uitsteeksels, kora, aan de daken.
4 en 5. Saleba en Sori, stokken bij plechtige gelegenheden te bezigen.
6. Balewan eebi, werktuig om tripang te visschen.
7 en 8. Houten beelden, waluta, waarin de matmate tijdelijk wonen.
9. Bero, een vlerkvaartuig.
10. Wegenga, roeiriem.
Plaat XXVm.
1. Mandje van kolibladen, waarin op de Tanembar-eilanden bij het twijnen
van garen kapas wordt bewaard.
2. Mand van idem, bisin.
3. Grootere idem, eer, met den band over het voorhoofd door de vrouwen
op den rug gedragen.
4. Idem eer aloan, door vrouwen gebezigd om veldproducten te halen.
5. Vaduk won, een toestel waarin stokjes van Stadmannia sideroxijlen-zaden
vervaardigd, gebrand worden.
6. Takan, kalapadop, om er uit te drinken.
7. Uran, aarden pot.
8. Wenga, schildpadden been waarmede de meisjes spelen, natuurlijke grootte.
9. Yenkaan mararan, etensbak van hout of kalebasdoppen.
10. Tenjaan, wan van kolibladen.
11 en 13. Bana, houten etensbakken.
12. Titisisloo, houten hoofdkussen.
Plaat XXIX.
1. 2. 3. 4. 5 en 6. Dubil, Tanembar, Tunis, Timorlao, pijlen.
7. Wunut, lans.
8. Teer tamata, krijgslans om den vijand te dooden.
9. Solsola^ piek om schildpadden te steken.
10. Sngaat, idem.
11. Wur of wuhur, Tanembar, busir, Timorlao, boog.
482 VERKLARINO DER PLATEN.
12. Suruk, zwaard met scheede.
13. Rawi, oorlogskleed voor den waduwan.
14. Oba, haraas van karbouwenhnid, idem.
15. Indar maloli, hoofdsieraad, idem.
Plaat XXX.
1 en 2. Sinenar, ba^d van kalapabladen, om het haar der mannen op te
houden.
3. Eman, schaamgordel van katoen.
4. Ngesa, buikband voor vrouwen.
5. Sadawan, munitiekoker.
6. Tatuageteeken voor vrouwen op het voorhoofd.
7 en 8. Idem op de handen.
9. Idem op de borst tusschen de mammae.
10 en 12. Idem op den linkerarm.
11. Idem op de borst boven de mammae.
13 en 14. Idem op de mammae.
Plaat XXXL
1 en 2. Gouden sieraden, kamena.
3. Gouden oorhanger, Tanembar lorlora, Timorlao lelbutir.
4. 8 en 9. Gouden sieraden, wutwutir.
5 en 6. Idem. modar of mobnodar.
7. Idem, tava.
10. Haarkam, suar, voor jonge mannen.
11. Halssieraad der waduwan, wangap.
12. Haarkam, suar taran wulu voor den waduwan.
13. Band van geitenhaar, boven de kuiten gebonden, idem.
Plaat XXXIi.
1. 2 en 3. Hoofdsieraden der waduwan op Tanembar en Timorlao, indar.
4. Mand van kolivezelen, lamataMr, op Dawaloor.
5 Offerplaats, lohkor, idem.
7. 7 en 8. Tatuageteekenen tusschen de wenkbraauwen bij de vrouwen op Dai.
9. Armband van mannen op Dai van ebbenhout met paarlemoer ingelegd.
10. Tarlunsol, offerplaats op Dawaloor.
11. Gezicht op Watweci, Kebir.
VERKLARING DER PLATEN. 483
Plaat XXXm.
1. Mand, lilidiape van kolibladen, op Babar.
2. Vischschepper , rasi, idem.
3. Mand, lebetule, idem.
4. Sirihdoos, liliawete.
5. Hoofddeksel van pandanusbladen , tetawule.
6. Deksel van de lokore.
7. Mand van kolibladen, lokore.
8. Wieg voor jonggeboren kinderen, soi-soi.
9 en 10. Trommen, tiwele en pöraai.
11. Verbodsteeken, hapopoke.
12. Beeld waar aan Upulero op Babar geofferd wordt.
13. Mannenkam van bambn, iola of nlorol.
Plaat XXXIV.
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7 en 8. Beelden waar de geesten der afgestorvenen mate-
muli op Babar tijdelijk zich verwglen.
Plaat XXXV.
1. Koperen schotel, waraku, waarop bij het klimmen van nieuwe woningen
op Leti spijzen worden gelegd.
2. Steenen zitplaats der hoofden, watuliari.
3. Metalen keteltrom van Oost-Aziatischen oorsprong, lewenawone.
4. Houten rijstblok, liesnu.
5. Idem, stamper, lialu.
6. Steen waarop voorheen op Leti de gesnelde koppen gelegd werden,
watuwunu.
7. 8 en 9. Tatuageteekenen op het voorhoofd tusschen de wenkbrauwen van
vrouwen op het eiland Sermata.
10 en 11. Beelden waar aan Upulero op Leti geofferd wordi
12. Idem Moa.
Plaat XXXVI.
1. Inlandsche woning op Moa.
2. Idem Lakor, rume.
3. Mes, tawa, om op Leti sagero te tappen.
4. Scheede daarvan, ala.
i
484 VEKKLARIXO DIR PLATEN.
5. Lans, kaale, Leti.
6 en 7. Zwaard mohor en scheede mohor baron, Moa.
8. Gezicht op Tutukei, Leti.
9. Eorkor, vaartuig waarmede de hoofden van Leti en Moa op reis gaan,
van 20 tot 25 meter lengte.
10. Gezicht op de Oostkust van Leti.
Plaat XXXVIL
1. 2. 3. 4. 5. 6 en 7. Beelden, iêne, waar de tatami zielen der afgestor-
venen op Leti hun tijdelijk verblijf houden.
Plaat XXXVm.
1. Verbodsteeken op Keisar, heweere.
2. Beeld waar aan Upulero op Keisar geofferd wordt.
3. Geslepen Nautilusschelp, waarmede de daken op Abusur versierd worden.
4 en 5. Beelden op het graf van Kikilailai, alwaar ook geofferd wordt.
6. Zuiger, kowokowowako, van den Lidonesischen blaasbalg.
7. Lidonesische blaasbalg, kowokowo*
8. Beeld, isi, waarin de hamame, zielen der afgestorvenen op Keisar, hun
verblijf houden.
9. Zitplaats bij het graf van Kikilailai.
10. Ofiferplaats of bakje, teitei.
11. Graf van Maukai en andere bewakers of volgelingen van Kikilailai.
12. Huis, rome op Abusur.
13. Graf van Loimuluwere.
Plaat XXXIX.
1. Lans om op Keisar wilde varkens te spietsen, kere wawi
2. Lans om visch te steken, kere iaan.
3 en 4. Zwaard, raa en scheede daarvan, Msaa.
5 en 6. Patronen van de door de vrouwelijke mestiezen op Keisar geweven
snikir of omslagdoeken.
Plaat XL.
1. 2. 3 en 4. Gouden schotels op Keisar, piane.
5 en 6. Idem sirihbakken, harone uruiei.
7 en 8. Idem platen die men voor de borst hangt, arahe.
VERKLARING DER PLATEN. 485
9. Idem. Armband, delië mahe.
10. Idem borstversiering, arahe laelae.
Plaat XLI.
1 en 2. Lans of werpspiets , lado , met scheede , lado kapan van Wetar.
3 en 4. Zwaard, opi en schede opi kapan, idem.
5. Spies, bua, om schildpad te steken.
6 en 7. Spietsen, tatahun tear.
8. Huis op Wetar, aan 't strand van Hiwaki.
9. Karbouwenhok of kraal.
10. Titiran, stukken hout, waarmede men op den trom slaat.
11. Trom, titir.
12. Bero, vaartuig met vlerken.
Plaat XLH.
1. Mannenkam van bambu, nui, van Wetar.
2. Halssieraad voor mannen.
3. Gebreide sirihzak voor mannen.
4. Schild van karbouwenhuid, eralili.
Plaat XLm.
1. Heilige steen, watu mali in de negari Wulur, Dama.
2 en 3. Snebben van prauwen.
4. Oorhanger, lorlora, van goud of zilver.
5. Idem hokare , van ebbenhout of tanden van den Halicore dugong.
6. Watu pinali, ankersteen voor de bero.
7. Beeld van koliblad, dat door den rehare bij ziekte wordt gebezigd. Yg
van de gewone grootte.
8. Vaartuig met uitleggers, bero.
9. Trom, tubun.
10. Zeilvaartuig , arpae.
Plaat XLIV.
1. Karut, pijl op het eiland Dama gebezigd.
2. Werpspies om te visschen.
3. Lans, etan.
4. Hengel met stok, horu.
I
486 VERKr.ARING DER PLATEN.
5. Boog, rama.
6 en 7. Zwaard, kalewan, op Dama ingevoerd, met scheede siwit.
8. OfiPerplaats, usar, waaronder de voederbak voor varkens.
9. Woning, rum, op Wulur, Dama.
10. Beeld waar voor aan den Upulero geofiferd wordt
11. Snoer van schelpen bulo, van een meter middellijn, die bij het lossen
van prauwen om den sneb of boeg gehangen wordt als versiering en
eerbewijs.
12. Gezicht op het eiland Serua van het Noordwesten.
13. De West-zuidwestkust van Dama.
25
OCJNO. II 441 • F
De A^-cn kroolMnfe nnen
3 2044 043 374 388
This book thouM be retumed
lo the Library on <»r bef ore the
last date ttamped below.
Please return promptly.