Skip to main content

Full text of "De sluik-en kroesharige rassen tusschen Selebes en Papua"

See other formats


This  is  a  digital  copy  of  a  book  that  was  preserved  for  generations  on  library  shelves  bef  ore  it  was  carefully  scanned  by  Google  as  part  of  a  project 
to  make  the  world's  books  discoverable  online. 

It  has  survived  long  enough  for  the  copyright  to  expire  and  the  book  to  enter  the  public  domain.  A  public  domain  book  is  one  that  was  never  subject 
to  copyright  or  whose  legal  copyright  term  has  expired.  Whether  a  book  is  in  the  public  domain  may  vary  country  to  country.  Public  domain  books 
are  our  gateways  to  the  past,  representing  a  wealth  of  history,  culture  and  knowledge  that 's  often  difficult  to  discover. 

Marks,  notations  and  other  marginalia  present  in  the  original  volume  will  appear  in  this  file  -  a  reminder  of  this  book's  long  journey  from  the 
publisher  to  a  library  and  finally  to  you. 

Usage  guidelines 

Google  is  proud  to  partner  with  libraries  to  digitize  public  domain  materials  and  make  them  widely  accessible.  Public  domain  books  belong  to  the 
public  and  we  are  merely  their  custodians.  Nevertheless,  this  work  is  expensive,  so  in  order  to  keep  providing  this  resource,  we  have  taken  steps  to 
prevent  abuse  by  commercial  parties,  including  placing  technical  restrictions  on  automated  querying. 

We  also  ask  that  you: 

+  Make  non-commercial  use  of  the  files  We  designed  Google  Book  Search  for  use  by  individuals,  and  we  request  that  you  use  these  files  for 
personal,  non-commercial  purposes. 

+  Refrainfrom  automated  querying  Do  not  send  automated  queries  of  any  sort  to  Google's  system:  If  you  are  conducting  research  on  machine 
translation,  optical  character  recognition  or  other  areas  where  access  to  a  large  amount  of  text  is  helpful,  please  contact  us.  We  encourage  the 
use  of  public  domain  materials  for  these  purposes  and  may  be  able  to  help. 

+  Maintain  attribution  The  Google  "watermark"  you  see  on  each  file  is  essential  for  informing  people  about  this  project  and  helping  them  find 
additional  materials  through  Google  Book  Search.  Please  do  not  remove  it. 

+  Keep  it  legal  Whatever  your  use,  remember  that  you  are  responsible  for  ensuring  that  what  you  are  doing  is  legal.  Do  not  assume  that  just 
because  we  believe  a  book  is  in  the  public  domain  for  users  in  the  United  States,  that  the  work  is  also  in  the  public  domain  for  users  in  other 
countries.  Whether  a  book  is  still  in  copyright  varies  from  country  to  country,  and  we  can't  offer  guidance  on  whether  any  specific  use  of 
any  specific  book  is  allowed.  Please  do  not  assume  that  a  book's  appearance  in  Google  Book  Search  means  it  can  be  used  in  any  manner 
any  where  in  the  world.  Copyright  infringement  liability  can  be  quite  severe. 

About  Google  Book  Search 

Google's  mission  is  to  organize  the  world's  Information  and  to  make  it  universally  accessible  and  useful.  Google  Book  Search  helps  readers 
discover  the  world's  books  while  helping  authors  and  publishers  reach  new  audiences.  You  can  search  through  the  full  text  of  this  book  on  the  web 


at|http  :  //books  .  google  .  com/ 


Over  dit  boek 

Dit  is  een  digitale  kopie  van  een  boek  dat  al  generaties  lang  op  bibliotheekplanken  heeft  gestaan,  maar  nu  zorgvuldig  is  gescand  door  Google.  Dat 
doen  we  omdat  we  alle  boeken  ter  wereld  online  beschikbaar  willen  maken. 

Dit  boek  is  zo  oud  dat  het  auteursrecht  erop  is  verlopen,  zodat  het  boek  nu  deel  uitmaakt  van  het  publieke  domein.  Een  boek  dat  tot  het  publieke 
domein  behoort,  is  een  boek  dat  nooit  onder  het  auteursrecht  is  gevallen,  of  waarvan  de  wettelijke  auteur srechttermijn  is  verlopen.  Het  kan  per  land 
verschillen  of  een  boek  tot  het  publieke  domein  behoort.  Boeken  in  het  publieke  domein  zijn  een  stem  uit  het  verleden.  Ze  vormen  een  bron  van 
geschiedenis,  cultuur  en  kennis  die  anders  moeilijk  te  verkrijgen  zou  zijn. 

Aantekeningen,  opmerkingen  en  andere  kanttekeningen  die  in  het  origineel  stonden,  worden  weergegeven  in  dit  bestand,  als  herinnering  aan  de 
lange  reis  die  het  boek  heeft  gemaakt  van  uitgever  naar  bibliotheek,  en  uiteindelijk  naar  u. 

Richtlijnen  voor  gebruik 

Google  werkt  samen  met  bibliotheken  om  materiaal  uit  het  publieke  domein  te  digitaliseren,  zodat  het  voor  iedereen  beschikbaar  wordt.  Boeken 
uit  het  publieke  domein  behoren  toe  aan  het  publiek;  wij  bewaren  ze  alleen.  Dit  is  echter  een  kostbaar  proces.  Om  deze  dienst  te  kunnen  blijven 
leveren,  hebben  we  maatregelen  genomen  om  misbruik  door  commerciële  partijen  te  voorkomen,  zoals  het  plaatsen  van  technische  beperkingen  op 
automatisch  zoeken. 

Verder  vragen  we  u  het  volgende: 

+  Gebruik  de  bestanden  alleen  voor  niet-commerciële  doeleinden  We  hebben  Zoeken  naar  boeken  met  Google  ontworpen  voor  gebruik  door 
individuen.  We  vragen  u  deze  bestanden  alleen  te  gebruiken  voor  persoonlijke  en  niet-commerciële  doeleinden. 

+  Voer  geen  geautomatiseerde  zoekopdrachten  uit  Stuur  geen  geautomatiseerde  zoekopdrachten  naar  het  systeem  van  Google.  Als  u  onderzoek 
doet  naar  computervertalingen,  optische  tekenherkenning  of  andere  wetenschapsgebieden  waarbij  u  toegang  nodig  heeft  tot  grote  hoeveelhe- 
den tekst,  kunt  u  contact  met  ons  opnemen.  We  raden  u  aan  hiervoor  materiaal  uit  het  publieke  domein  te  gebruiken,  en  kunnen  u  misschien 
hiermee  van  dienst  zijn. 

+  Laat  de  eigendomsverklaring  staan  Het  "watermerk"  van  Google  dat  u  onder  aan  elk  bestand  ziet,  dient  om  mensen  informatie  over  het 
project  te  geven,  en  ze  te  helpen  extra  materiaal  te  vinden  met  Zoeken  naar  boeken  met  Google.  Verwijder  dit  watermerk  niet. 

+  Houd  u  aan  de  wet  Wat  u  ook  doet,  houd  er  rekening  mee  dat  u  er  zelf  verantwoordelijk  voor  bent  dat  alles  wat  u  doet  legaal  is.  U  kunt  er 
niet  van  uitgaan  dat  wanneer  een  werk  beschikbaar  lijkt  te  zijn  voor  het  publieke  domein  in  de  Verenigde  Staten,  het  ook  publiek  domein  is 
voor  gebruikers  in  andere  landen.  Of  er  nog  auteursrecht  op  een  boek  rust,  verschilt  per  land.  We  kunnen  u  niet  vertellen  wat  u  in  uw  geval 
met  een  bepaald  boek  mag  doen.  Neem  niet  zomaar  aan  dat  u  een  boek  overal  ter  wereld  op  allerlei  manieren  kunt  gebruiken,  wanneer  het 
eenmaal  in  Zoeken  naar  boeken  met  Google  staat.  De  wettelijke  aansprakelijkheid  voor  auteursrechten  is  behoorlijk  streng. 

Informatie  over  Zoeken  naar  boeken  met  Google 

Het  doel  van  Google  is  om  alle  informatie  wereldwijd  toegankelijk  en  bruikbaar  te  maken.  Zoeken  naar  boeken  met  Google  helpt  lezers  boeken  uit 
allerlei  landen  te  ontdekken,  en  helpt  auteurs  en  uitgevers  om  een  nieuw  leespubliek  te  bereiken.  U  kunt  de  volledige  tekst  van  dit  boek  doorzoeken 


op  het  web  via  http:  //books  .google  .  com 


HARVARD  UNIVERSITY 


LIBRARY 

OP  THS 

PEABODY  MUSEUM  OF  AMERICAN 
ARCHAEOLOGY  AND  ETHNOLOGY 

DEPOSITED  BY 

Musemn  of  Comparatlve 
zoology 
R*<=«v«»  June  21,  1915 


DE  SLUIK-  EN  KROESHARIGE  EASSEN 


TUS8CHEN 


SELEBES  EN  PAPUA. 


o 


DE  SLUIK-  EN  KROESHARIGE  RASSEN 


TUSSCHEN 


SELEBES  EN  PAPUA 


DOOR 


JOH.  GERARD.  FRIED.  RIEDEL. 


MET  PLATEN  EN  SGHETSKAARTEN. 


UITGEGEVEN  DOOlt  TUSSGHENKOMST  VAN  HET  NEDERLANDSC» 
AARDRIJKSKUNDIG  GENOOTSCHAP. 


^ '.     >o  /n 


'Ö-ÜRAVENHAGE, 
MARTINUS   NIJHOFF. 
^"^1  8  8  6. 


t 


^^  ^,  TMi-uy.<^- 


2>  a/J«!^,t-2(    U-i. 


Pu.^   Xl,l'=l^' 


Alle  rechten  door  den  Schrijver  gereserveerd. 


^ 


i'- 


GEDRUKT  TER  ZUID-HOLLANDSCUE  BOEK-  EN  HANDELSDRUKKERIJ. 


VOORREDE. 


Dertig  jaren  geleden,  toen  ik  als  jeugdig  ambtenaar  bij  het  Binnenlandsch 
Bestuur  op  Noord- Selebes  een  begin  maakte  met  ethnohgische  feiten  op  te  teekenen , 
werd  mij  van  vele  xyden  op  het  nuttelooxe,  het  belachelijke  van  xtilk  een  arbeid 
gewezen.  Oudere  ambtgenooten  en  vriendeti  raadden  mij  in  de  plaats  daarvan 
in  gemoede  en  met  aandrang  aan,  de  studie  van  de  Heilige  Boeken  der  Indische 
Regeering,  de  zoogenaamde  Staatsbladen,  als  het  eenig  noodige  om  in  'sLand$ 
Dienst  eene  schitterende  carrière  te  maken. 

Hoewél  aanvankelyk  schoorvoetende,  besloot  ik  toch  spoedig  de  my  gegevene 
tvenken  te  laten  voor  hetgeen  zy  waren  en  van  de  noodzakelijkheid  daarvan  door- 
drongen,  ging  ik  in  de  eenmaal  door  mij  gekozene  richting  op  myne  tvyze  voort 
om  de  volksstammen,  waaronder  ik  leefde  en  die  ik  moest  besturen  en  leiden,  niet 
alleen  oppervlakkig/  te  leeren  kennen,  maar  ook  om  hunne  wijze  van  denken  en 
gevoelen  beter  te  leeren  begrijpen.  Ik  traehtte  my  gemeenzaam  te  maken  met 
hunne  begrippen  omtrent  recht  en  onrecht,  misdryf  en  overtreding, moord  en  dood- 
slag ,  straf  en  wraaknemiyig ,  bezit  en  eigendom  en  nog  veel  meer  —  begnppen 
welke  in  den  loop  der  tyden  door  evolutie  het  proces  van  differentiatie  nog  niet 
hebben  ondergaan  —  vooral  omdat  het  reeds  vroeg  bij  mij  vaststond,  dat .  .  .  <^pour 
diriger  Ie  peupk  dans  la  voie  correcte,  il  faut  d'abord  cannattre  letirs  cotdumes 
et  leurs  mceurs*  . .  .  dat.  .  .  nt  is  absolutely  necessary  for  the  statesman  uho  tvould 
govem  suecessfuUy  not  to  look  upon  human  nature  in  the  abstract,  and  endeavour 
to  apply  universal  rules,  but  to  consider  the  special,  inoral,  inteUectual  and 
sodal  capabilities ,  wants  and  aspirations  of  each  particular  race  uith  which  he 
hos  to  deal.  A  form  of  govemment  under  which  one  race  would  live  happily 
and  prosperously  would  to  the  other  be  the  ccmse  of  unendurable  misery. ...» 

Met  een  dusdanig  onderzoek  eennuml  mij  onledig  houdende,  werd  ik  tioe  langer 
hoe  meer  door  de  ethnologische  wetenschap  geboeid,  te  meer  doordien  ik  gedurefide 
myne  onafgebrokene  nasporingen  heb  mogen  ondervinden,  hoeveel  imioed  ik  door 
de  kennis  der  zeden  en  gebruiken,  der  zoogenaamde  adat  —  het  residuwn  van 
de  publieke  opinie  der  vaderen ,  de  coërcieve  instellingen  van  het  voorgeslacht  —  op 
de  bevolking  verkreeg.  Door  deze  te  kennen  en  voor  een  deel  te  eerbiedigen,  wekte 


VI  VOORREDE. 

ik  vertrouwen.  Het  streven,  oin  met  hunne  tradiiiën  en  cereinwiiën ,  zeden  en 
gewoonten  bekend  te  worden,  werd  door  de  inboorlingen,  overal  waar  ik  kwam, 
als ,  een  soort  piëteit  mijuerxyds  tegenover  hunne  vaderen  aangemerkt  en  op  hoo- 
gen  prijs  gesteld.  En  daaraan  schrijf  ik  het  aUeeti  toe,  dat  ik  tal  van  ethnohgi- 
sche  feiten,  de  organisclie  prodiwten  van  den  menschelyken  geest,  die  anders 
voorbedachtelyk  verborgen  worden  gehouden,  heb  leeren  kennen. 

Het  werk,  dat  thans  onder  de  oogen  van  belangstellenden  gebracht  ivordt,  bevat 
alxoo  een  klein  gedeelte  van  de  door  my  successievelijk  opgeteekende  ethnologische 
by zonderheden ,  door  eigen  o'nderxoek  verkregen  en  aangevuld  door  mededeelingen 
van  een  tal  van  vertrouwbare  inboorlingen,  xoowel  mannen  als  vrouwen.  Ofschoon 
ik  getracht  heb  in  dexen  arbeid  alles  xoo  beknopt  en  volledig  mogelyk  terug  te 
geven,  gevoel  ik  toch  dat  het  laatste  my  7iiet  is  mogen  geluklcen,  eensdeels  door- 
dien het  werk  een  te  grooten  omvang  xou  verkrijgen ,  ten  andere  omdat  er  veel  — 
zeer  veel  7iog  —  te  onderxoeken  valt,  wil  men  de  physische  en  psychische  eigeti- 
schappen  der  inboorlingen  juist  en  naar  waarde  appreeieeren.  De  beknopte 
door  my  bekend  gestelde  historische  bijzonderheden  xyn  uit  de  geschriften  van 
F.  Valentijn,  E.  C.  Barchewitz,  R.  De  Clercq  en  anderen  geput.  De  kaarten  of 
figuratieve  schetsen  heb  ik  op  mijne  reizen  om  my  te  oriënteeren,  ook  volgens 
aandtiidingen  van  intelligente  inboorlingen  te  zamen  gesteld,  terwijl  een  gedeelte 
der  ethnographische  afbeeldingen  het  werk  is  van  een  jeugdigen  inlander,  die  de 
zoogenaamde  Burgerschool  op  Ambon  met  vrucht  bezocht  heeft. 

Ten  aanzien  van  de  spelUng  moet  ik  doen  opmerken  dat  door  my  de  m  in  de 
plaats  van  qq,  de  y  in  de  plaats  van  t  of  fh  is  gebezigd.  Waar  de  ie  in  inland- 
sche  woorden  voorkomt  moet  deze  als  ie,  de  oe  als  oë  ivorden gelezen.  Alle  namen 
van  eilafiden,  bergen,  negariën  en  dergelyke  heb  ik  volgens  de  ware  uitspraak 
der  respectieve  bevolking  in  verband  tot  de  oorspronkel^ke  taalkundige  beteekenis 
en  afleiding  in  schrift  wedergegeven. 

Het  is  m/ij  ten  slotte  eene  aangename  taak  mynen  oprechten  dank  openlyk  te 
betuigen  aa7i  allen,  die  voor  de  uitgave  van  dit  tvèrk  my  de  zoozeer  gewaardeerde 
hulp  en  ondersteuning  hebben  verleend. 

DE  SCHEIJVER. 
September  1885. 


1 3sr  h:  o  TJ  3D. 


EERSTE   HOOFDSTUK 

HET   EILAND   BURU. 

Ligging.  Formatie.  Bergen.  Rivieren.  Vlakten.  Baaien  en  ankerplaatsen.  Moerassen.  Moeson. 
Vogelnest-klippen.  Bevolking.  Heidenen.  Christenen.  Mohamedanen.  Traditie.  Geschiedenis.  Taal. 
Physische ,  intellectueele  en  moreele  eigenschappen.  Verminking  van  't  lichaam.  Cultus.  Vereering 
van  geesten.  Bijgeloof.  Droomen.  Eed.  Voorbehoedmiddelen.  Negariön.  Woningen.  Arbeid  mannen 
en  vrouwen.  Nijverheid.  Landbouw.  Boschproducten.  Handel.  Voeding  en  kleeding.  Standen. 
Bestuur  en  inkomsten  van  hoofden.  Afdoening  zaken.  Straffen.  Eechtspleging.  Grondeigendom. 
Bloedverwantschap.  Huweljk  en  echtscheiding.  Zwangerschap.  Geboorte.  Ziekte.  Dood  en  begrafenis. 
Erfenis.  Ttjdsverdeeling.  Kosmognosie bladz.  1 — 28 

TWEEDE   HOOFDSTUK. 

AMBON   EN   DE   ÜUASE. 

Ligging.  Formatie.  Bergen.  Rivieren.  Voetpaden.  Ankerplaatsen.  Moeson.  Aantal  negariën. 
Bevolking.  Taal.  Traditie.  Geschiedenis.  Physische,  intellectueele  en  moreele  eigenschappen. 
Grondeigendom.  Bestuur.  Standen.  Onderzoek  en  afdoening  van  zaken.  Straffen.  Eed.  Oorlog  en 
vrede.  Landbouw  en  veeteelt.  Cultus.  Godsdienst.  Onderwtjs.  Bijgeloof.  Tooverij.  Pamali.  Matakau. 
Pela.  Negariön.  Woningen.  Huisraad.  Wapenen  en  kleeding.  Nijverheid.  Handel.  Verloving. 
Huwelp.  Schaking.  Echtscheiding.  Zwangerschap.  Partus.  Behandeling  van  pasgeboren  kinderen. 
Mutilatie  van  't  lichaam.  Ziekten.  Overlijden.  Rouw.  Erfenis.  Voeding.  Narcotica.  Feesten.  Zang 
en  dans.  Raadselen.  Kosmognosie bladz.  29 — 85 

DERDE   HOOFDSTUK. 

HET    EILAND    SERANQ    OP    NUSAINA. 

Ligging,  Geographische  beschrgving.  Aantal  eilanden.  Formatie.  Bergen.  Bosschen.  Rivieren. 
Ankerplaatsen.  Moerassen.  Wegen.  Klimaai  Moeson.  Bevolking;  aantal  en  verspreiding.  Taal. 
Traditie.  Geschiedenis.  Physische,  intellectueele  en  moreele  eigenschappen.  Grondeigendom.  Bestuur. 
Standen.  Familie.  Straffen.  Oorlog  en  vrede.  Cultus.  Godsdienst.  Booze  geesten,  B^geloof.  Tooverg. 
Droomen.  Matue.  Eed.  Koppeiyacht.  Negariën.  Huisbouw.  Huisraad.  Voorwerpen  van  waarde. 
Voeding.  Kleeding.  Jacht,  visscherg  en  vogelvangst  Landbouw.  Nijverheid.  Handel.  Schulden. 
Maten  en  gewichten.  Telling.  Vriendschapsbetrekkingen.  Pela.  Onderling  eerbetoon.  Feesten. 
Zang.  Dans.  Spelen.  Kinderspelen.  Huweljk.  Echtecheiding.  Partus.  Verminking  van  't  lichaam. 
Puberteitsplechtigheden.  Kakihan.  Mohone  holine.  Tatuage.  Ziekte.  Overlijden.  Teekenen  van 
rouw.  Erfenis.  Kosmologische  voorstellingen bladz.  86 — 145 


Vm  INHOUD. 

VIERDE  HOOFDSTUK 

DB    SERANQLAO-    EN    GORONG-ARCHIPEL. 

Ligging.  Aantal.  Formatie.  Bergen.  Rivieren.  Ankerplaatsen.  Vaarwaters.  Moerassen.  Voet- 
paden. Klimaat  Moeson.  Negariën.  Bevolking.  Taal.  Traditie.  Geschiedenis.  Physi8che,intellectueele 
en  moreele  eigenschappen.  Grondeigendom.  Standen.  Bestnnr.  Hoofden.  Afdoening  van  zaken. 
Straffen.  Eed.  Ordalium.  Oorlog  en  vrede.  Negariön.  Woningen.  Hnisraad.  Voorwerpen  van  waarde. 
Wapenen.  Kleeding.  Sieraden.  Godsdienst  Goede  en  kwade  geesten.  Ziel.  Tooverij.  Droomen. 
Bijgeloof.  Sasi.  Matakau.  Verboden  handelingen.  Nijverheid.  Handel.  Landbouw.  Verloving.  Huwelijk. 
Schaking.  Echtscheiding.  Zwangerschap.  Partus.  Mutilatie  van  het  lichaam.  Ziekte.  Overlijden. 
Begrafenis.  Erfenis.  Voeding.  Narcotica.  Feesten.  Zang  en  dans.  Eaadsels.  Dobbel-  en  kinder- 
spelen. Kosmologie.  Vuur bladz.  146 — 187 

VIJFDE   HOOFDSTUK. 

DE  WaTUBELA-EILAKDEK. 

Ligging.  Aantal.  Formatie.  Bergen.  Rivieren.  Voetpaden.  Moerassen.  Ankerplaatsen.  Klimaat 
Bevolking.  Aantal.  Verspreiding.  TaaL  Traditie.  Geschiedenis.  Physische,  intellectneele  en  moreele 
eigenschappen.  Grondeigendom.  Standen.  Bestuur.  Hoofden.  Afdoening  van  zaken.  Straffen.  Cultus. 
Booze  geesten.  Bjgeloof.  Droomen.  Eed.  Negariën.  Huizen.  Huisraad.  Kleeding.  Oorlog  en  vrede. 
Landbouw.  Nijverheid.  Arbeid  mannen  en  vrouwen.  Handel.  Scheepvaart  Maten  en  gewichten. 
Telling.  Huweljk.  Echtscheiding.  Zwangerschap.  Partus.  Verminking  van  het  lichaam.  Ziekte. 
Genezing.  Dood.  Begrafenis.  Rouw.  Erfenis,  Voeding.  Narcotica.  Feesten.  Zang  en  dans.  Spelen. 
Kosmologie bladz.  188—213 

ZESDE  HOOFDSTUK. 

DE    KEEI-    OP    EWAABU-EILANDEN. 

Ligging.  Geographische  beschrij\ing.  Aantal  eilanden.  Formatie.  Bergen.  Rivieren.  Bosschen.  • 
Moerassen.  Meren.  Ankerplaatsen.  Wegen.  Bevolking.  Ursiwa.  Urlima.  Taal.  Traditiën.  Geschiedenis. 
Physische,  intcUectueele  en  moreele  eigenschappen.  Cultus.  Bjgeloof.  Droomen.  Eed.  Aanleg 
negariën.  Huisbouw.  Arbeid  mannen  en  vrouwen.  Nijverheid.  Handel.  Voeding.  Kleeding.  Ver- 
minking van  het  lichaam.  Standen.  Bestuur.  Plichtplegingen.  Grondeigendom.  Landbouw.  Rechts- 
pleging. Straffen.  Oorlog  en  vrede.  Verloving.  Huwelijk.  Zwangerschap.  Ziekte.  Dood.  Zang,  spel 
en  dans.  Kosmognosie.  Voorwerpen  uit  den  ouden  tiJd bladz.  214 — 243 

ZEVENDE  HOOFDSTUK. 

DE   AARU-ARCHIPEL. 

Ligging.  Geographische  verdeeling.  Eilanden.  Formatie.  Kanalen.  Moerassen.  Voetpaden. 
Ankerplaatsen.  Riffen.  Moeson.  Klimaat  Belangrijke  negariën.  Ursia — Urlima.  Bevolking.  Taal. 
2^ang.  Traditiën.  Geschiedenis.  Physische,  intellectueele  en  moreele  eigenschappen.  Verminking 
van  't  lichaam.  Standen.  Adel,  rijken,  slaven.  Cultus.  Bijgeloof.  Droomt.  Eed.  Aanleg  negariën. 
Huisbouw.  Huisraad.  Arbeid  mannen  en  vrouwen.  Handel.  Artikelen  van  rijkdom.  In-  en  uitvoer. 
Voeding.  Eleeding.  Bestuur.  Afdoening  zaken.  Straffen.  Likomsten  hoofden.  Plichtplegingen. 
Grondeigendom.  Landbouw.   Oorlog  en   vrede.   Verloving.  Huwelijk.   Zwangerschap.   Bevalling. 


INHOUD.  IX 

Opvoeding  kinderen.  Ziekte.  Dood.  Begrafenis.  Bouw.  Erfenis.  Ttjdsverdeeling.  Telling.  Maten. 
Kosmologische  b^ppen.  Gomgai  en  Tungu bladz.  244 — 271 

ACHTSTE  HOOFDSTUK 

DE    TANEMBAR-    EN    TIMOBLAO-EILANDEN. 

Ligging.  Aantal  eilanden.  Eigendom  daarvan.  Vaarwaters.  Formatie.  Bivieren.  Ankerplaatsen. 
Belgen.  Wegen  en  voetpaden.  Moeson.  Bevolking.  Talen.  Traditie.  Geschiedenis.  Physische, 
inteUectueele  en  moreele  eigenschappen.  Mutilatie  van  het  lichaam.  Cultus.  Booze  geesten. 
Heilige  plaatsen.  Eed.  Waarzeggerij.  Droomen.  Negariên.  Woningen.  Arbeid  mannen  en  vrouwen. 
VischvangsL  Handel.  Prauwenvaart.  Voeding.  Kleeding.  Standen.  Bestuur.  Afdoening  van  zaken. 
Eigendom  van  gronden.  Landbouw.  Oorlog  en  vrede.  Huwelgk  en  echtscheiding.  Zwangerschap. 
P&rtos.  Overlijden.  Begrafenis.  Bouw.  Erfenis.  Zang,  spel  en  dans.  Kosmologie,    bladz.  272 — 309 

NEGENDE   HOOFDSTUK. 

DB  LUANQ-8ERMATA-GR0EP. 

Ligging.  Geographische  beschrgving.  Formatie.  Bergen.  Ankerplaatsen.  Wegen.  Bevolking. 
Taal.  Traditie  en  geschiedenis.  Physische,  inteUectueele  en  moreele  eigenschappen.  Cultus. 
Bijgeloof.  Droomen.  Eed.  Lirichting  negariën.  Offerhuis.  Huizen.  Huisraad.  Arbeid  mannen  en 
vrouwen.  Nijverheid.  Handel.  Schulden.  Voeding.  Narcotica.  Kleeding.  Bestuur.  Hoofden.  Eer- 
bewtjzing  en  plichtpleging.  Grondeigendom.  Landbouw.  Straffen.  Oorlog  en  vrede.  Verloving.  Huwelgk 
eïk  Echtscheiding.  Zwangerschap.  Bevalling.  Ziekte.  Dood.  Begrafenis.  Erfenis.  Zang,  spel  en 
dans.  Kosmognosie bladz.  310 — 331 

TIENDE   HOOFDSTUK. 

DE  BABAR-AROmPEL. 

Ligging.  Geographische  beschrijving.  Formatie.  Bergen.  Bivieren.  Ankerplaatsen.  Klimaat. 
Moeson.  Bevolking.  Taal.  Traditie.  Geschiedenis.  Physische,  inteUectueele  en  moreele  eigen- 
schappen. Verminking  van  het  lichaam.  Cultus.  Bggeloof.  Droomen.  Eed.  Inrichting  negariön  en 
huizen.  Huisraad.  Arbeid  mannen  en  vrouwen.  Nijverheid.  Handel.  Schulden.  Lming  daarvan. 
Voeding.  Narcotica.  Kleeding.  Bestuur.  Afdoening  zaken.  Straffen.  Standen.  Slaven.  Grondbezit 
Landbouw.  Oorlog  en  vrede.  Verloving.  Huwelijk.  Zwangerschap.  Verlossing.  Echtscheiding. 
Ziekte.  Dood.  Begrafenis.  Bouw.  Erfenis.  Zang,  spel  en  dans.  Kosmognosie  .    bladz.  332 — 364 

ELFDE  HOOFDSTUK. 

DE    EILANDEN    LBTI,    MOA    EN    LAEOR. 

Ligging.  Geographische  beschrijving.  Formatie.  Bergen.  Bosschen.  Moerassen.  Bivieren.  Voet- 
paden. Ankerplaatsen.  Moeson.  Klimaat  Bevolking.  Taal.  Traditie.  Geschiedenis.  Physische, 
inteUectueele  en  moreele  eigenschappen.  Verminking  van  het  lichaam.  Cultus.  Bijgeloof.  Droomen. 
Eed.  Negariën,  huizen,  huisraad.  Arbeid  mannen  en  vrouwen.  Ng verheid.  Handel.  Schulden. 
Voeding  en  Meeding.  Wapenen.  Bestuur.  Afdoening  zaken.  Straffen.  Standen.  Grondbezit  Land- 
bouw. Veestapel.  Oorlog  en  vrede.  Huwelp.  Echtscheiding.  Bechten  schoonouders.  Zwangerschap. 
Verlossing.  Ziekte.  Dood.  Begrafenis.  Erfenis.  Vreemdelingen.  Feesten.  Spel,  zang  en  dans. 
Tgdsverdeeling.  Telling.  Maten  en  gewichten.  Kosmognosie bladz.  365 — 398 


X  INHOUD. 

TWAALFDE    HOOFDSTUK. 

HET  EILAND  KEISAR  OF  MAKISAR. 

Ligging.  Formatie.  Borgen.  Bivieren.  Voetpaden.  Ankerplaatsen.  Moeson.  Verdeeling  land- 
schappen. Negariën.  Bevolking.  Mestiezen.  Taal.  Traditie.  Geschiedenis.  Physische,  intellectneele 
en  moreele  eigenschappen.  Standen.  Bestuur.  Hoofden.  Afdoening  van  zaken.  Straffen.  Ëod. 
Grondeigendom.  Landbouw.  Veestapel.  Cultus.  Bjjgeloof.  Huwelgk.  Schaking,  ttuweljk  van  broe- 
ders- en  zusterskinderen.  Bijzitten.  Echtscheiding.  Steriliteit  der  vrouwen.  Zwangerschap.  Partus. 
Haarsngden.  Doorsteken  der  oorlellen.  Tandvjjlen.  Ziekte.  Genezing.  Overladen.  Begrafenis.  Rouw. 
Erfenis.  Huizen.  Huisraad.  B[leeding.  Sieraden.  Wapenen.  Oorlog  en  vrede.  Nijverheid.  Arbeid 
van  mannen  en  vrouwen.  Handel.  Geld.  Voeding.  Narcotica.  Feesten,  zang  en  dans.  Muziek- 
instrumenten. Spelen.  Kosmologie bladz.  399—429 

DERTIENDE   HOOFDSTUK. 

HET   EILAND   EETAR   OF    WETAR. 

Ligging.  Geographische  verdeeling.  Formatie.  Bergen.  Rivieren.  Meeren.  Moeson.  Ankerplaatsen. 
Klimaat.  Traditie.  Geschiedenis.  Physische,  intellectneele  en  moreele  eigenschappen  der  bevolking. 
Sfcinden.  Bestuur.  Afdoening  zaken.  Straffen.  Cultus.  Bjjgeloof.  Droomen.  Godsoordeelen.  Grond- 
eigendom. Woningen.  Oorlog.  Vrede.  Verbond  van  negariën.  Eed.  Huweljjk.  Bijzitten.  Echtscheiding. 
Zwangerschap.  Bevalling.  Verminking  van  het  lichaam.  Vaderrecht.  Bloedverwantschap.  Ziekte.  Dood. 
Begrafenis.  Verblgf  zielen.  Erfenis.  Feesten.  Arbeid.  Landbouw.  Nijverheid.  Handel.  Maten  en 
gewichten.  Voeding.  Tijdsverdeeling.  Telling.  Kosmische  verschijnselen  .    .    .    bladz.  430 — 458 

VEERTIENDE   HOOFDSTUK 

DK  EILANDEN  BOMANG,   DAMA,    TEUN,   NILA   OF   LINA   EN   SERUA. 

Ligging.  Aantal  eilanden.  Formatie.  Bergen.  Ankerplaatsen.  Voetpaden.  Vruchtbaarheid  van 
den  bodem.  Klimaat.  Bevolking.  Traditie.  Geschiedenis.  Bestuur.  Straffen.  Standen.  Slavernij. 
Physische,  intellectueele  en  moreele  eigenschappen.  Grondeigendom.  Landbouw.  Veeteelt  Cultus. 
Tooverij.  Onderwijs.  Huwelijk.  Zwangerschap.  Partus.  Ziekte.  Overlijden.  Begrafenis.  Erfenis. 
Handel bladz.  459—468 


REGISTER bladz.  469—473 

VERBETERINGEN  EN  BLI VOEGINGEN.    . »      474 

VERKLARING  DER  PLATEN »      475—486 


EERSTE  HOOFDSTUK. 


HET  EILAND  BURU. 


Ligging.  Fonnatie.  Bergen.  Rivieren.  Vlakten.  Baaien  en  anlLerplaatsen.  Moerassen. 
Moesons.  Vogelnest-k lippen.  Bevolking.  Heidenen.  Christenen.  Mobamedanen.  Traditie. 
Qesohiedenis.  Taal.  Physisehe ,  intelleotneele  en  moreele  eigenschappen.  Verminking  van 
*t  lichaam.  Cultus.  Vereering  van  geesten.  B0geloof.  Droomen.  Eed.  Voorbehoedmiddelen. 
Negariën.  Woningen.  Arbeid  mannen  en  vrouwen.  Kflverheid.  LandlM)nw.  Boschproducten. 
Handel.  Voeding  en  kleeding.  Standen.  Bestuur  en  inkomsten  van  hoofden.  Afdoening 
saken.  Straffen.  Rechtspleging.  Qrondeigendom.  Bloedverwantschap.  Huweiyk  en  echt- 
scheiding. ZwangerschiH[>.  Geboorte.  Ziekte.  Dood  en  begrafenis.  Erfenis.  Tgdsverdeeling. 
Kosmognosie. 


Het  eiland  Buru  of  Bulu,  door  de  oorspronkelijke  bevolking  Vuk  Bulu,  land 
Bulu,  genoemd,  beslaat  eene  uitgestrektheid  van  meer  dan  honderd-zestig  vierkante 
geographische  mijlen  en  is  tusschen  126®  en  127°  20'  oosterlengte  van  Greenwich  en 
tusschen  3®  en  3°  55'  zuiderbreedte  gelegen. 

Dit  eiland  wordt  door  tal  van  bergketenen  en  uitgestrekte  dalen  doorsneden. 
De  bergen  zijn  grootendeels  Ablagerungen  van  de  triasperiode,  waartusschen  lagen  van 
mioceen  tertiaire  formatie  met  sporen  van  metamorphische  en  vulkanische  gesteenten 
of  naar  gelang  der  localiteit  overblijfselen  van  diluviale  en  recente  vorming 
voorkomen.  Behalve  de  hooge  toppen  van  den  Tomahu,  Siel,  Bara,  Sanane, 
Kombangpoon,  Atnoul,  Wagapa  en  Waimoli,  vindt  men  in  de  binnenlanden  nog 
de  Vogi,  Vevu,  Latubau,  Vurekako,  Waiboo,  Sopot,  Bobo,  Vatuvaa,  Lokikokan, 
Karena,  Kuse,  Tevdule,  Noralpita,  Vamite,  Kakusan,  Mahalatanen  en  anderen. 
De  op  verren  afstand  zichtbare  top  aan  de  westzijde  van  het  eiland  gelegen 
is  die  van  den  Tomahu,  van  ongeveer  2500  meters  hoogte.  Het  eiland  is  rijk 
aan  rivieren ,  waarvan  de  grootste ,  de  Waeiapo  het  landschap  Kaiïli  —  de 
Waeolo,  Waeoki  en  Waekolo  het  landschap  Waesama  —  de  Waemala,  Waekabo 
en  Waekuma  het  landschap  Masarete  —  en  de  Waeili  het  landschap  Lisela  door- 
snijden. Vruchtbare  vlakten,  die  voor  cultures  geschikt  geacht  worden,  zijn  die 
van  Waeapa,  ook  wel  Baman  genoemd,  Amoto,  Simlou,  Wasuhan,  Rorenso,  Wa- 
Mmata,  Hetlima,   Batuboi,   Waelea,  Liba,  Namlae,  Titbare,  Waetina,  Waetemun, 

1 


a  B  TJ  B  u. 

Waemala,  Rakubulana  en  Lasilale.  Bezuiden  de  negari  Kaiïli  treft  men  onafzienbare 
weilanden,  met  name  Waeasel  en  Sawabesi,  aan.  Behalve  de  baai  van  Kaiïli,  waar  de 
grootste  rivier  van  het  eiland,  de  Waeiapo,  zich  in  zee  stort,  heeft  men  op  Buru  nog 
de  Tivubaai,  in  het  zuidwesten  van  het  eiland  gelegen,  alwaar  eene  goede  ankerplaats 
gevonden  wordt.  Naar  gelang  van  den  moeson  bestaat  er  nog  gelegenheid  om  voor 
een  korten  tijd  te  ankeren  in  het  landschap  Leliali  bij  Marasa,  Waebabae  en  Mara- 
lat;  in  het  landschap  Tagalisa  bij  Waepote  en  Waelano;  in  het  landschap  Lisela 
bij  Waeili;  in  het  landschap  Palumata  bij  Waediu;  in  het  landschap  Masarete  bij 
Waekuma,  Waemala,  Kawiri,  Meva,  Masbaitleksula  en  Waekibonamrole ;  in  het  land- 
schap Oki  bij  Oki;  in  het  landschap  Waesama  bij  Tïbo,  Wamsisi  en  Kabüti,  en  in 
het  landschap  Lumaete  bij  de  rivier  Dat.  Met  uitzondering  van  de  raana  Wakaholo 
in  het  landschap  Lisela,  die  op  ongeveer  1150  meters  hoogte  ligt  en  in  1668  voor 
de  eerste  maal  door  Europeanen  werd  bezocht,  treft  men  er  geene  meren  aan.  Moe- 
rassen, kabut,  met  sagubosschen  overdekt,  vindt  men  in  groote  uitgestrektheid  in 
de  landschappen  Kaiïli,  Lisela  en  Waesama.  Li  den  Westmoeson  heeft  men  op 
Noord-Buru  regen  en  op  Zuid-Buru  droogte.  In  den  Oostmoeson  heeft  het  omgekeerde 
plaats.  Het  klimaat  is  langs  de  noordkust  van  wege  de  vele  moerassen  niet 
gezond.  Bij  de  negariën  Namrole  en  Taslatu  in  het  gebergte  worden  de  vogelnest- 
klippen,  katimpu  en  Kabalela  genaamd,  aangetroffen. 


De  in  de  verschillende  landschappen  in  1882  aanwezige  bevolking  blijkt  uit  den 
volgenden    staat. 


YBBEHDELINGEV. 

NEGAEIBBVOLKDre. 

LANDSCHAPPEN. 

MOHAMBDANBN. 

HOHAMEDAITEK. 

"EETDVSEV 

MAlQrEN|VBOUWEK 

TOTAAL 

HAUJNBK 

VBOUWEK 

TOTAAL 

MAinrBK 

TBOUWEK 

TOTAAL 

Kaiïli 

33 

378 

4 

16 

1 

9 

14 

58 
6 

26 
279 

11 

8 
11 

43 
2 

59 

657 

4 

27 

1 
17 
25 

101 

8 

165 

76 
38 
72 
62 
17 
35 
81 

36 
50 

216 
51 
80 
60 
55 
27 
32 
86 

31 
32 

381 

127 

68 

132 

117 

44 

67 

167 

67 
82 

450 

43 

120 

1906 

4 

1426 

76 

63 

36 

252 

44 

112 

1208 

3 

1185 

56 

55 

23 

702 

Leliali  . 

87 

Tagalisa 
Lisela  . 

232 
3114 

Hakumina 
Palumata 
Voiri     . 

7 

Masarete 
Oki  .    .    . 

2611 
131 

Waesama 
Lumaete  . 

118 
59 

Tot 

aal    .    . 

619 

380 

899 

632 

630 

1262 

4123 

2938 

7061 

De  Christenen  bestaan  te  Kaiüi  uit  67  mannen  en  49  vrouwen,  of  116  burgers; 
te  Masarete  uit  18  mannen  tot  de  negaribevolking  behoorende,  zoodat  de  bevolking 
van  het  geheele  eiland  een  totaal  van  9346  zielen  bereikt,  of  acht-en-vijftig  personen 
ongeveer  op  elke  geographische  mijl. 


BURU.  3 

De  bevolking  van  Buru  bestaat  uit  vreemdelingen ,  zijnde  de  afstammelingen  der 
strandbewoners ,  Gebmasin,  ook  wel  Gebdagan  genoemd,  voornamelijk  Ternatanen, 
Todoreezen,  Makianners,  Seurangers  van  Huamual,  Galela  en  Tobeloreezen ,  Binong- 
koërs,  Sulaneezen  en  Javanen;  voorts  uit  de  bergbewoners,  Gebmëliaof  Gebvuka,meer 
bekend  onder  den  naam  van  Alivuru,  die  als  de  oorspronkelijke  bewoners  van  het  eiland 
moeten  worden  aangemerkt.  De  geschiedenis  der  vestiging  van  eerstgenoemden  is  tame- 
lijk verward.  Volgens  de  traditiên,  die  ook  uit  onsamenhangende  fragmenten  be- 
staan, zijn  de  voorouders  der  Gebmölia  voor  een  gedeelte  vóór  de  komst  der  hier- 
vorenbedoelde  vreemdelingen  uit  het  noordwesten  gekomen,  van  eene  landstreek 
genaamd  Manu;  anderen  zijn  op  het  eiland  uit  boomen  voortgesproten,  bijvoorbeeld 
die  van  Masarete  uit  den  kamiten,  Diospyros  ebenus:  eene  vrouw  uit  dezen  boom 
te  voorschijn  gekomen  maakte  eenigen  tijd  daarna  in  de  nabijheid  er  van  vuur, 
en  toen  de  boom  warm  werd  en  in  tweeën  spleet  trad  er  een  man  naar  buiten,  die 
haar  huwde;  terwijl  de  eerste  bewoners  van  Oki  afkomstig  zouden  zijn  uit  den  lisa, 
Catappa  terminalis,  nadat  de  vogel  nusi,  Haliaetusleucogaster,  een  geruimen  tijd  boven 
dien  boom  gezweefd  had.  De  eerste  man,  Wuae,  kwam  alstoen  te  voorschijn,  gevolgd 
door  de  vrouw  Marabai.  Zij  huwden  en  verwekten  vele  kinderen.  Klaarblijkelijk 
hebben  de  Gebmölia  eenen  gemeenschappelijken  oorsprong,  omdat  de  thans  bestaande 
dialecten,  kimnavo,  van  Kaiïli,  Lisela,  Masarete  en  Waesama  veel  overeenkomst 
onderling  hebben.  Vroeger  had  men  eene  oude  gemeenschappelijke  taal,  de  limamena, 
die  thans  echter  in  onbruik  is  geraakt.  In  de  strandnegariën  wordt  voornamelijk 
Maleisch  gesproken. 

Vóór  de  komst  der  eerste  Portugeesche  en  Nederlandsche  zeevaarders  in  de 
Molukken  stonden  de  strandvolken  van  het  eiland  Buru  onder  het  bewind  van  den 
Sulthan  van  Temate,  die  te  Tomahu  aan  de  rivier  thans  nog  Waetamate  genaamd 
eene  versterking  had.  Volgens  de  kronieken  van  dat  rijk  veroverde  Samarau  in  1511 
Tomahu  en  onderwierp  daarna,  door  de  goedaardige  Gebmölia  zonder  vorm  van  pro- 
ces uit  te  moorden,  alle  vestigingen  die  aan  de  kust  lagen.  Onder  het  bestuur  van 
den  Temataanschen  Sulthan  Mandarasahang  in  1650  vluchtte  een  zijner  broeders, 
Kalamata  genaamd,  door  de  kimalahas  of  mindere  hoofden  Hasi  en  Tiku  gevolgd, 
naar  Buru,  en  stookte  de  bevolking  aldaar  op  tegen  Temate.  De  Gouverneur  van 
Ambon,  Amold  de  Vlamingh  van  Oudshoorn,  versloeg  hem  met  medewerking  van 
Temate  in  1652,  na  groote  verwoesting  en  bloedvergieting.  Kalamata  ontvluchtte, 
Hasi  onderwierp  zich  later  aan  den  Gouvemeur  Jacob  Hustaard ,  terwijl  Tiku  gevangen 
genomen  en  verbannen  werd.  Ofschoon  de  souvereine  rechten  van  Temate  ten  aanzien 
van  de  binnenlanden  onbewezen  waren,  kwam  bij  overeenkomst  van  4  Mei  1656  met 
den  Sulthan  van  dat  rijk  Bura  als  wingewest  onder  het  gezag  van  Nederland.  Alle 
strandhoofden  werden  toen  naar  Kaiïli  verplaatst,  alwaar  in  1658  de  sterkte  Mandar 


4  B  u  E  tr. 

Sjah,  eene  verbastering  van  Mandarasahang,  werd  opgericht  en  de  strenge  last  werd 
uitgevaardigd  om  alle  op  het  eiland  aanwezige  nagel-  en  notemuskaatboomen , 
Caryophyllum  aromaticus  en  Myristica  fragrans,  uit  te  roeien.  In  1664  werd,  in  stede 
van  deze  sterkte,  het  fort  Cosburg,  dat  later  Oostburg  heette,  gebouwd.  Nadat  dit  in 
1668  door  de  te  Kaiili  aanwezige  slaven  overrompeld  was,  sprong  het  in  1688  in  de  lucht 
en  werd  door  eene  palissadeering,  pagar-defensie ,  vervangen.  In  1778  werden  om 
deze  pagar  of  omheining  steenen  muren  gelegd  en  kreeg  het  fort  den  naam  van 
Defensie,  welks  bezetting  evenwel  in  den  loop  dezer  eeuw  ingetrokken  werd.  Sedert 
dien  tijd  waren  er  vertegenwoordigers  van  het  Nederlandsch  gezag  te  Kaiïli  aanwezig, 
totdat  er  in  1882  een  tweede  aan  de  zuidkust  —  in  de  baai  van  Tivu  —  geplaatst 
werd.  Deze  ambtenaren  hebben  over  de  binnenlandsche  stammen,  die  zich  onafhankelijk 
wanen,  niets  te  bevelen. 

De  oorspronkelijke  bevolking  van  Buru,  de  Gebal  ömlialo  of  Gebumölia,  ook  wel 
Gebvuka  genoemd,  behoort  tot  het  lichtbruin  Indonesisch  ras  met  hypsimeso-  en 
orthodolicho-vormige  schedels.  De  mannen  bereiken  eene  lengte  van  1.64,  de 
vrouwen  die  van  1.50  meter.  Vele  dezer  laatsten  hebben  een  mongoloïde  aange- 
zichtstype. Onder  de  mannen  zijn  slechts  enkele  welgemaakt.  Het  haar,  dat  sluik  is, 
olov  rena,  is  glinsterend  zwart.  De  oogen  van  de  meeste  vrouwen  zijn  kwijnend  of 
smachtend,  terwijl  het  aangezicht  verder  zonder  uitdrukking  is.  Kroes-  of  wolharigen, 
olov  kokon,  worden  niet  aangetroffen.  Door  het  afvijlen  der  tanden  en  het  ruim 
gebruik  maken  van  de  sirih,  Chavica  betle,  met  kalk,  is  de  mond  vervormd  en  de 
lippen  gezwollen.  De  borsten  der  vrouwen  zijn  van  middelmatige  grootte,  van  boven 
plat  en  van  onderen  gewelfd.  Na  de  bevalling  hangen  de  borsten  met  afzichtelijke 
plooien.  De  ingang  der  vagina  is  nauw  en  de  nymphen  rudimentair.  Krachtig  ge- 
bouwde individuen  worden  weinig  aangetroffen.  Kleine  meisjes  hebben  iets  aantrek- 
kelijks ;  eveneens  de  jongens ;  eene  andere  leefwijze  volgende ,  zouden  zij  een  krachtig 
voorkomen  verkrijgen.  Onder  de  bewoners  der  binnenlanden  onderscheidt  men  twee 
gezichtsvormen;  de  eerste,  leptoprosopen,  met  plat  ineengedrongen ,  de  tweede,  chamae- 
prosopen,  met  eenigszins  vooruitstekenden  neus.  Het  haar  wordt  door  de  mannen  lang 
gedragen,  olov  remang,  omdat  de  vrouwen  dit  gaarne  zien.  Albinos  worden  zelden 
waargenomen ;  daarentegen  vele  gevallen  van  vitiligo  met  ichthyosis ,  beide  aanstekelijk. 
De  energie  der  Gebvuka  of  binnenlandsche  bevolking  van  Buru  is  door  eene  stelselmatige 
onderdrukking  der  Gebmasin  of  strandbewoners  sedert  eeuwen  geheel  verlamd.  Zij 
heeft  weinig  lust  meer  om  zich  te  verrijken,  doordien  de  mohamedaansche  strand- 
hoofden  langs  slinksche  wegen  naar  hare  eigenaardige  uitdrukking  haar  het  vleesch 
van  onder  de  huid  afstroopt.  Voor  spel  en  dans  bestaat  deswege  ook  weinig  opge- 
wektheid. De  kinderziekte,  variolae,  heeft,  wijl  de  koepokinenting  niet  bestaat,  inde 
laatste  vijftig  jaren  bovendien  de  bevolking  meer  dan  gedecimeerd.   In  eene  negari 


B  U  B  U.  O 

met  tweehonderd-en-vier  zielen  stierven,  eenige  jaren  geleden,  achtereenvolgens  in 
een  kort  tijdsbestek  honderd-zes-en-negentig  personen.  Vermeerdering  van  zielental 
is  niet  merkbaar,  omdat  oude  afgeleefde  mannen  jonge  vrouwen  en  meisjes  huwen; 
en  jonge  mannen  die  geen  kaleli  of  bruidschat  verdienen  kunnen  ongehuwd  blijven. 
De  vrouwen  werken  hard  en  hebben  groote  ontwikkelde  clunes  —  geen  steatitis  of 
hyperpimele  —  zoo  men  beweert  van  wege  het  op-  en  afstijgen  der  bergpaden  met 
zware  vrachten  op  het  hoofd.  Zij  zijn  ijverig  en  zacht,  maar  vreesachtig  van  aard. 
De  mannen  zijn,  ofschoon  bijzonder  goedaardig,  zeer  ijverzuchtig,  riba.  Volgens  de 
Gebvuka  zijn  hunne  vrouwen  des  nachts  gewoonlijk  te  vermoeid  om  coïtum  sicut 
oportet  et  commode  uit  te  oefenen.  De  vleeschelijke  gemeenschap,  duketo,  heeft  in  den 
regel  overdag,  in  silvis  sub  arboribus,  de  vrouw  op  haren  rug  liggende,  plaats.  Vrouwen 
hebben  meermalen  intiemen  omgang  met  vreemde  mannen,  doch  zijn  gedurende  de 
copulatie  zeer  passief  en  indifferent,  uit  vrees  van  bevrucht  te  worden.  Het  vrij 
verkeer  onder  jongelieden,  of  liever  met  meisjes  voor  wie  de  empahut  nog  niet  is 
gegeven,  wordt  geenszins  verboden,  maar  heeft  wegens  de  weinige  opgewektheid  der 
vrouwen  voor  sexueelen  omgang  weinig  plaats.  Prostibulae  zijn  niet  aanwezig.  Van 
wege  de  minder  goede  behandeling,  omdat  alles  op  de  vrouw  nederkomt,  heeft  men 
onder  de  kinderen  veel  sterfgevallen,  vooral  onder  de  meisjes.  Om  het  evenwicht  te 
herstellen,  worden  de  pasgeboren  jongens,  wanneer  zulks  ongemerkt  kan  geschieden, 
in  de  bosschen  weggeworpen.  De  bloedverwanten  zijn  zeer  aan  elkander  gehecht,  ook 
doordien  zij  gezamenlijk  hxmne  nitu  vereeren.  De  schoonzoon  of  -dochter  mag  met 
den  schoonvader  of  -moeder  samen  eten.  De  schoonvader,  nangkete  mahana,  wordt 
amang,  vader,  de  schoonmoeder,  nangkete  vina,  inang,  moeder,  genoemd.  De  schoon- 
vader van  Jadet  heet  Jadet  amang.  De  schoonzoon  wordt  nimmer  bij  den  naam,  maar 
saawang,  d.L  aanhanger,  genoemd.  Wanneer  een  man  ofvrouw  kinderen  heeft,  worden 
zij  naar  den  naam  van  het  oudste  kind,  bij  wijze  van  eeretitel,  aangesproken. 
Broeders  en  zusters  mogen  niet  met  elkander  huwen.  Zwagers  en  zwagerinnen  mogen 
niet  in  elkanders  nabijheid  komen.  Heeft  de  broeder  het  ongeluk  tegen  den  man 
zijner  zuster  te  stooteji,  dan  betaalt  hij  aan  zijne  zuster  eene  boete,  gewoonlijk  een 
stuk  wit  lijnwaad,  om  de  schande  te  bedekken.  Kinderen  worden  nimmer  aan  andere 
negarigenooten  afgestaan  om  door  dezen  te  worden  opgevoed  of  verzorgd.  Groot- 
vaders heeten  upu  manu  of  opo  mahana;  grootmoeders  upa  pata  of  opo  vina;  vaders- 
of  moeders  broeder  meme;  vaders-  of  moeders  zuster  waten;  broeder  nahat;  zuster 
veta;  oudste  zoon  ana  mingawa;  jongste  zoon  ana  hena.  Oude  mannen  en  vrouwen 
heeten  gebantua  of  vinantua.  De  bevolking  is  zeer  stipt  in  het  opvolgen  der  ada 
mamena  of  oude  gebruiken.  De  strandbewoners,  met  uitzondering  van  de  Binongkoërs , 
Galelareezen,  Tobeloërs  en  Sulaneezen,  die  zeer  ijverig  zijn  en  veel  met  de  vischvangst 
en  het  stoken  van  olie  uit  de  Melaleuca  Cajeput,  die  op  dit  eiland  veel  voorkomt, 
verdienen,  leiden  een  treurig  bestaan.  Te  Eaiïli  sterven  de  Christenen  en  Mohame- 


6  B  TT  B  TJ. 

danen  uit,  ten  gevolge  van  den  morbigenetischen  toestand  der  plaats.  Zij  leiden  een 
kwijnend  cachectisch  bestaan  en  hebben  geene  toekomst. 

Vóórdat  het  haar  op  den  pubes  van  den  jongen  zich  vertoont,  en  vóór  het 
uitbreken  der  menses  bij  meisjes,  worden  de  kinderen  besneden  en  hun  de  tanden  zoo 
mogelijk  tot  aan  het  tandvleesch  gelijk  gevijld,  pala — ngisin.  Het  vijlen  geschiedt  met 
een  steen,  na  de  tanden  met  de  bladeren  van  de  gehu  tonion,  Colocasia  antiquorum, 
ingewreven  te  hebben,  tegen  ontvangst  van  een  mes  of  zilveren  ring,  sapkoko  salaka, 
voor  de  moeite,  en  wordt  verricht  door  een  ieder  die  zich  daartoe  beschikbaar  stelt, 
zonder  eenige  plechtigheid.  De  besnijdenis,  devoi,  derjongens  en  meisjes  wordt  onder  de 
Gebvüka  tevens  door  geene  bepaalde  personen  voltrokken.  Vóór  de  plechtigheid  wordt 
het  Mnd  naar  de  rivier  gebracht  en,  na  gebaad  te  hebben,  op  een  steen  geplaatst  die 
voor  een  gedeelte  onder  water  staat.  Alsdan  wordt  van  de  jongens,  anam  hanaa,  de 
voorhuid,  otin  koli  of  wakan  okon,  door  den  besnijder,  gewoonlijk  een  man,  vouruitge- 
trokken  en  daarin  een  stuk  zacht  hout,  lili,  gestoken.  Gespannen  zijnde,  wordt  met  een 
scherp  mes,  ketanan,  dit  praeputium  tot  aan  den  rand  van  den  glans  —  penis  —  gekloofd. 
De  wond  wordt  met  ekbaa,  gebrande  en  fijngemaakte  gabagaba  of  sagubladribben , 
als  stypticia  belegd.  Na  vijf  dagen  is  de  wond  genezen  en  moet  de  patiënt  twee 
malen  daags  zich  baden.  Hij  houdt  gedurende  dien  tijd  zijn  verblijf  in  een  hutge 
buiten  de  negari  en  voedt  zich  alleen  met  spijzen  door  ongerepte  jonge  maagden 
toebereid.  Het  meisje,  ana  vina,  dat  ook  op  een  steen  behoorde  te  zitten,  wordt  door 
eene  oude  vrouw  besneden.  Dit  geschiedt  door  met  een  scherp  mes  een  stuk  van 
den  glans  —  clitoridis,  sipen  maan,  af  te  snijden,  waarop  alsdan  ekbaa  voor  de  genezing, 
die  gewoonlijk  binnen  twee  dagen  volgt,  wordt  aangewend.  Het  meisje  wordt  na  de 
abscissie  door  eene  oude  vrouw  naar  hare  woning  gedragen  en  in  een  afzonderlijk 
vertrek  van  spijzen  voorzien.  Het  is  verboden,  koin,  het  meisje  vóór  de  genezing, 
die  behoorlijk  wordt  geconstateerd,  buitenshuis  te  laten  gaan.  Volgens  eender  oudsten 
passen  de  Gebmölia  de  besnijdenis  bij  jongens  toe  om  masturbatie  te  voorkomen, 
en  bij  de  meisjes  om  de  geslachtsdrift  vóór  het  huwelijk  te  bedwingen  of  tegen  te 
gaan.  De  gewoonte  om  de  sexueele  deelen  der  vrouw  te  mutileeren  is  evenwel 
van  mohamedaanschen  oorsprong.  De  oorlellen  der  meisjes  worden,  wanneer  zij  alléén 
loopen  kunnen,  met  den  doom  van  de  Citrus  hystrix  doorstoken,  kua  lingaa,  zonder 
dat  er  feesten  gevierd  worden.  De  oorwonden  worden  door  het  veelvuldig  baden  van 
het  kind  genezen.  De  neus,  ngenan,  het  hoofd,  olonan,  of  de  borsten  der  meisjes, 
soson,  worden  niet  kunstmatig  gedrukt.  Onder  de  Mohamedanen  heeft  de  besnijdenis 
volgens   de  regelen  van  den  islaam  plaats. 

Op  Buru  bestaat  de  bevolking  uit  Christenen,  Mohamedanen  en  Heidenen.  De 
beide   eersten   zijn  nakomelingen  van  de  Gebmasin  of  vreemde  binnendringers,  ten 


/. 


ljiz.7. 


Steendr.  v.  P.  W.  MTrap . 


BURU.  i 

aanzien  van  de  Christenen  afstammelingen  van  inlandsche  Christenen  van  Ambon  en 
elders.  Het  Mohamedanisme  werd  in  den  loop  der  vijftiende  eeuw  door  Javaansche 
priesters  op  Buru's  noordoostkust  ingevoerd.  De  tegenwoordige  Mohamedanen,  die  te 
Kaiïli  bijeenwonen,  zijn  zeer  fanatiek,  en  men  treft  onder  hen  in  het  geheim  ook 
aanhangers  aan  der  leer  van  Sidi  Muhhamad  bin  Ali  as  Sanusi.  Tot  groote  ergernis 
der  mohamedaansche  strandregenten  hebben  in  den  laatsten  tqd  vele  heidenen  uit 
het  landschap  Masarete  hun  verlangen  te  kennen  gegeven  om  de  christelijke  leer  te 
omhelzen.  Veertig  jaren  geleden  en  later  hebben  de  Gebmölia  een  gelijk  verzoek 
aan  het  hoofd  van  Gewestelijk  bestuur  te  Ambon  gedaan,  ten  einde  alzoo  ontslagen 
te  worden  van  den  druk  der  mohamedaansche  strandpotentaten,  doch  zonder  succes; 
en  zelfs  werd  een  hunner  te  dezer  zake  met  verwijdering  uit  zijne  geboorteplaats 
gestraft  Om  de  verbreiding  van  het  Christendom  tegen  te  gaan,  maken  genoemde 
hoofden  de  Gebmölia  diets  dat  alle  Christenmannen  door  de  Nederlanders  zullen 
worden  geprest  om  als  soldaten  op  Java  te  dienen  en  dat  hunne  achterblijvende  vrou- 
wen en  dochters  aan  de  mohamedaansche  strandbevolking  als  bijzitten  zullen  worden 
geschonken.  De  Gebmölia  hebben  eene  soort  manencultus.  Abstracte  begrippen  omtrent 
eene  godheid  bezitten  zij  niet.  Men  heeft  een  onbestemd  denkbeeld  van  den  TJbun  of  Opo 
langi,  heer  of  oudvader  uitspansel,  de  plaats  waar  de  wind  zijnen  oorsprong  heeft, 
aan  wien  echter  geen  oflfer  wordt  gebracht.  Daarentegen  worden  de  aardgeest,  TJbtin 
sanane,  en  de  geesten  der  voorouders,  nitu,  als  beschermers  vereerd  en  aangebeden.  De 
vereering  der  nitu  heeft  iets  eenvoudig  kinderlijks.  Zij  is  een  Religion  der  Pietat. 
Aan  de  noordzijde  van  elk  huis,  op  eene  verhevenheid  van  bambu  in  het  dak,  vindt 
men  te  dien  einde  een  langwerpig  vierkanten  houten  bak  van  ongeveer  een  kwartmeter 
uitgestrektheid,  de  ligi,  met  acht  hoomvormige  uitsteeksels,  waarin  vier  of  vijf  ronde 
kleine  oude  Chineesche  kopjes  zonder  ooren,  pigala,  op  een  steenen  schotel,  pilin,  met 
water  staan.  In  elk  kopje  groeit  de  Kaempferia  galanga,  ter  eere  der  afgestorvenen, 
ook  om  de  ejabat  of  booze  geesten  uit  het  huis  verwijderd  te  houden,  doordien  zij 
voor  den  eigenaardigen  stank,  dien  de  fijngekneusde  wortelen  dezer  plant  verspreiden, 
vlieden.  Bedoelde  wortels  of  knollen  worden  ook,  zoo  noodig,  als  geneesmiddel  aan- 
gewend. De  vereering  der  voorouderlijke  geesten  binnenshuis  geschiedt  evenwel  zel- 
den. De  rechtzinnige  Gebmölia  bouwen  gewoonlijk  op  korten  afstand  hunner  woningen 
een  hutje,  de  rumah  pamali,  de  huma  koin  of  snoli,  ook  wel  als  söloni  uitgesproken,  van 
drie  meters  lengte  en  twee  meters  breedte,  op  vier  palen  van  bambu  met. een  dak 
van  sagubladeren  en  een  latten  vloer,  een  meter  ongeveer  boven  den  beganen  grond.  De 
omwanding  bestaat  uit  losse  kalapabladeren,  die  telkens  vernieuwd  worden.  In  het  dak  staat 
aan  de  zuidzijde  op  eene  verhevenheid  de  ligi  met  de  bewuste  plantjes,  terwijl  ten  noorden 
een  witte  schotel,  pilin,  met  een  zwaard  er  op  ligt.  Op  dezen  schotel  worden  de  offers  neder- 
gelegd,  bestaande  in  sirih-pinang,  geld,  bijzondere  steensoorten  of  lithophyten  die  men 
hier  en  daar  heeft  opgeraapt,  en  andere  curiositeiten  meer,  als  vreemde  glaskoralen. 


8  B  U  B  U. 

Het  zwaard  dient  om  de  ejabat  van  de  oflfers  of  van  de  hnma  snoli  verwijderd 
te  houden.  Tusschen  de  ligi  ten  zuiden  en  de  pilin  ten  noorden  wordt  een 
bambu  boven  in  het  dak  bevestigd,  alwaar  verschiDende  soorten  van  lijnwaden, 
zijde  en  gekleurd  laken  ter  beschikking  van  de  nitu  opgehangen  worden.  Wil 
een  huisvader  iets  verrichten,  gronden  ontginnen,  eene  reis  over  land  of  over 
zee  ondernemen ,  gezondheid  voor  zijne  huisgenooten  afsmeeken  of  op  de  jacht  gaan , 
dan  neemt  hij  een  witten  schotel,  plaatst  daarin  een  rijpe  pisang,  eenig  sirih-pinang 
met  tabak  en  legt  dezen  op  een  stuk  lijnwaad  in  de  ligi.  Wanneer  hq  namelijk  op 
de  jacht  wil  gaan,  spreekt  hij  de  nitu  op  de  volgende  wijze  fluisterend  toe :  «Opo  nitu 
lasam,  gamahe  lokosale  namu  vua,  namu  daln,  namu  tabaku,  namu  wagung  bagean , 
namu  vuwa  wangun  misian;  iako  laha  velekae,  lasam  tuke  vavu,  blaven  la  iako,» 
d.  w.  z.  Geesten,  voorouders  van  onlangs,  komt  en  neemt  uwe  pinang,  uwe  sirih, 
uwe  tabak,  uw  lijnwaad,  uwe  rijpe  pisang  een  stuk;  ik  smeek  u,  geesten,  geeft  varkens, 
buideldieren ,  geeft  (deze  aan)  mij.  Daarna  wordt  het  lijnwaad  van  onder  den  schotel 
weggenomen  en  op  den  bambu  gehangen.  Ook  offert  men  de  eerstelingen  van  djagong, 
gierst,  aardvruchten,  katjang  en  andere  veldgewassen  aan  de  voorouders,  opdat  zij 
de  achterblijvenden ,  sanat,  niet  ziek  maken.  Dit  offer,  apanitu,  heeft  in  de  huma 
snoli  plaats,  en  niet  op  de  graven,  kaun.  Beelden  waarin  de  geesten  der  voorouders 
een  tydelijk  verblijf  komen  houden  worden  niet  gevonden.  Men  beweert  slechts  dat 
zij  gedurende  de  offerplechtigheid  op  de  uiteinden  der  Kaempferia  galangabladeren 
zich  nederzetten,  waardoor  deze  alsdan  bewogen  worden.  De  laba  of  leguanen  worden 
niet  gedood  of  gemolesteerd,  omdat  de  nitu  der  vaderen  deze  dieren  veelvuldig  bezi- 
gen om  hxmne  geliefkoosde  plekken  op  aarde  te  bezoeken.  Heeft  men  gebrek  aan 
voedingsmiddelen,  of  worden  de  djagong-,  gierst-  en  katjangvelden  door  wilde  zwijnen , 
ratten  en  herten  vernield,  dan  richt  men  gebeden  aan  ubun  sanane.  Op  de  plaats 
waar  men  denkt  dat  de  ubim  sanane  in  tegenstelling  van  den  ubun  langi  zijn  verbUjf 
houdt,  worden  modellen  of  beelden  van  pieken,  parangs,  gongs,  zwijnen,  ratten,  en 
herten  nedergelegd  en  daarna  verbrand ,  onder  het  zeggen  van :  «Barakate  ubun  sanane, 
la  vavan  tobon,  kimi  geba  tat  manga  kamlaha  vil  kimi  haal,  kim  sehek  mim 
iëm  pakalo,  oputa  na  miëknato,»  d.  w.  z.  Gezegend  (zijt  gij)  grootvader  sanane ,  heer 
(van  den)  grond;  wij  die  u  te  eten  geven,  wij  verzoeken  u  laat  weggaan  uwe  dieren: 
zij  eten  onze  aanplantingen  op.  Wil  men  weten  wie  iemand  ziek  gemaakt  heeft,  of  een' 
blik  in  de  toekomst  werpen,  dan  roept  men  twee  deskundige  vrouwen,  gewoonlijk  eenigs- 
zins  bejaarde  weduwen,  in  huis  of  onder  een  grooten  boom  in  het  woud.  Na  op  eene 
zitplaats  van  gabagaba  of  op  een  steen  uitgerust  te  hebben,  staat  een  hunner  onder 
het  oorverdoovend  geraas  van  den  tuba  of  trom  op,  neemt  een  parang  of  zwaard, 
maakt  daarmede  allerlei  woeste  sprongen  met  opengesperde  oogen  en  loshangend 
haar,  als  eene  furie,  staart  in  eene  soort  van  extase  naar  boven  en  naar  beneden, 
ook  in  de  oogen  van  de  tweede  vrouw,  terwijl  het  zweet  van  haar  lichaam  in  stroomen 


=JBL 


9^ 


\= 


^ 


B  U  R  U.  9 

gutst,  snijdt  zich  met  de  parang,  neemt  vervolgens  een  steen  op  en  slaat  zich 
gUlende  daarmede  op  de  bloote  borst,  zoo  lang  totdat  hare  makker  die  zittende  is 
gebleven  convulsionair  en  cataleptisch  wordt,  het  gevoel  harer  persoonlijkheid  verliest 
en  in  eene  soort  verdooving  of  hjrpnotischen  toestand  valt.  In  dezen  slaap  wordt 
zij  door  de  andere  ondervraagd  en  omtrent  alles  wat  men  weten  wil  geraadpleegd. 
Andere  vrouwen  gaan  eenvoudig  onder  eene  mat  liggen  en  vallen  na  hevige  stuip- 
trekking in  slaap.  Deze  worden  door  elkeen  geconsulteerd.  Wakker  geworden  zijnde 
kunnen  zij  omtrent  het  gebeurde  zich  niets  meer  herinneren.  Deze  vrouwen  zijn ,  naar 
men  beweert,  individuen  die  bij  het  uitbreken  der  katameniën  eenen  lethargischen 
slaap  van  ettelijke  dagen  hebben.  Zij  zijn  bovendien  zeer  vergeetachtig  van  aard, 
doordien  zij  in  de  bosschen  door  den  mannelijken  ejabat  of  boozen  geest  overvallen  zijnde , 
met  dezen  coïtus  hebben  uitgeoefend.  Dezen  toestand  noemt  men  sanane ,  ook  wel  ta- 
nane,  omdat  verondersteld  wordt  dat  de  aardgeest  die  in  den  berg  Sanane  zijn 
verblijf  houdt  in  het  lichaam  van  de  persoon  is  gevaren  om  hare  bewustheid  of 
ziel  tijdelijk  te  verwijderen  of  wel  te  vervangen.  Deze  vrouwen  zijn  slechts  met 
eene  korte  sarong  van  de  heup  tot  aan  de  knieën  gekleed.  Onder  de  woeste  spron- 
gen van  de  eene  en  de  krampachtige  trekkingen  der  andere  vallen  meermalen  de 
sarongs  af,  welke  alsdan  door  een  der  omstanders  worden  vastgebonden. 

Behalve  aan  de  nitu  en  ubun  sanane,  offert  men  nog  de  vua dalu of  pinang-sirih  aan 
de  booze  geesten,  ejabat,  die  van  het  mannelijk  en  vrouwelijk  geslacht  in  de  donkere 
bosschen  en  op  de  toppen  der  hooge  boomen  en  bergen  zoomede  in  de  diepten  der  zee 
wonen,  bijvoorbeeld  bij  het  ontginnen  en  branden  van  velden,  omdat  die  geesten  eenen 
afkeer  hebben  van  licht  en  rook,  banavenen,  en  bij  het  vellen  van  groote  boomen. 
Deze  geesten  zijn  groot  in  aantal  en  doen  voortdurend  kwaad.  Het  is  bij  de  ouden  van 
dagen  niet  bekend  van  waar  zij  hunnen  oorsprong  hebben.  Wordt  iemand  ziek  door- 
dien hij  een  boozen  geest  beleedigd  heeft,  dan  plaatst  men  één  tot  vier  stukken  bran- 
dend hout  voor  zijne  woning  en  roept:  «E  ejabat  fcaupung,  ejabat  visa  kaku,  ejabat 
vil  wae  lalen,  ejabat  vil  kau  luken,  ejabat  vil  nama  lalen,  kapempei  geban,  gamahe 
luksale  nambutal  bana  turen  paa,  alvavak  nan  geban  dagosa  beka,»  d.  w.  z.  O  booze 
geest  die  in  de  boomen  woont,  booze  geest  die  op  de  toppen  der  bergen  zetelt, 
booze  geest  die  in  de  diepten  der  zee  verblyf  houdt,  booze  geest  die  op  de  kruinen 
der  boomen  u  wiegelt,  booze  geest  die  in  de  diepte  der  aanlegplaats  (reede  of 
haven)  aanwezig  zijt,  kom  hier  en  ontvang  uwe  wapenen,  vier  stukken  brandhout, 
(en)  laat  iemand  den  zieke  genezen.  Voorts  werden  in  vroegeren  tijd  door  de 
Grebmölia  nog  voorwerpen  van  ouden  oorsprong  vereerd,  die  thans  echter  verloren 
zijn,  als  de  savaha  vidan  pito,  een  koperen  slang  met  negenlagige  schubben,  die  te 
Apvenan,  eene  oude  niet  meer  bestaande  negari,  geofferd  wordt,  de  mau  vaha  en 
vavu  mite,  eene  steenen  kat  en  wild  zwijn,  zoomede  oude  pieken  en  zwaarden,  die 


10  B  U  B  U. 

de  thans  nog  in  leven  zijnde  personen  nimmer  hebben  gezien.  Krokodillen,  mahalat, 
en  eu,  haaien,  worden  niet  vereerd.  In  verscheidene  negariën  is  de  nitu-,  de  ubun 
sanane-  en  ejabat-cultus  verward  met  de  vereering  van  Opo  geba  sönülat  en  opo 
lahutaala,  die  volgens  beweren  der  Mohamedanen  zijn  afgezant  Nabiata  op  Buru 
zond,  om  de  voorschriften  van  den  islaam  aan  de  Gebmölia  bekend  te  maken. 

Even  als  op  andere  Indonesische  eilanden,  vindt  men  op  Buru  ook regenverdrijvers 
en  regenmakers.  Wil  men  den  regen  verjagen,  dan  neemt  de  bewuste  persoon  een 
stuk  fijnen  rotan  van  0,4  meter  lengte ,  omwikkelt  het  eene  uiteinde  met  een  stuk  zwart 
lijnwaad  en  steekt  dit  in  keukenasch.  Daarna  prevelt  hij  vele  onverstaanbare  klanken, 
steekt  met  den  rotan  drie  tot  vier  malen  naar  de  plek  waar  de  wolken  zich  verza- 
melen, en  zegt  hardop:  «Atobe  dekat  u  kaaraine  daheka  vinang  tohomenang,»  d.  w. z. 
verdrijf  den  regen,  gij  rotan  kaarai;  laat  dezen  van  den  weg  voorbijgaan.  Is  de  regen 
gevallen,  dan  verzamelt  men  eenige  droppels  in  een  aarden  pot  en  zet  dezen  op  het 
vuur  totdat  de  verdamping  volgt,  zeggende:  <KAsgila  dikat  lamen  hala,  kam  tewiko 
nas  warahe,  la  kami  voto  tabaku  lakami  wahak  mele  mevu,»  d.  w.  z.  Braadt  den 
regen,  opdat  wij  ongestoord  katjang  kunnen  rooien,  tabak  kunnen  snijden  en  een  en 
ander  drogen,  zonder  dat  het  bederft.  Wil  men  bij  langdurige  droogte  regen  hebben, 
dan  neemt  de  bewuste  persoon  een  ijzeren  en  een  aarden  pot,  waarin  gekookt  is  ge- 
worden en  legt  beide  met  de  noodige  incantaties  in  het  water.  Daarop  zegt  hij 
hardop:  «kami  tenu  keewali,  kami  tenu  kuring  dio  dekat  toho  lanam  hawa  ronewe, 
la  kami  kamel  kami  mata,»  d.  w.  z.  Wij  hebben  een  ijzeren  en  een  aarden  pot  in 
het  water  gedompeld,  opdat  er  regen  kome,  opdat  onze  velden  bloeien  mogen  en 
wij  geen  gebrek  lijden. 

Voorbehoedmiddelen  tegen  ziekte,  ispane,  door  ejabat,  booze  geesten,  kesan  en 
muli  of  suwanggi  veroorzaakt  zijn  bekend,  meer  in  het  bijzonder  de  eskikit  en  de  kakarai, 
welke  middelen,  bestaande  uit  droge  bladeren,  wortelen,  boomschors  als  anderszins,  om 
de  lendenen  vastgebonden  worden.  De  bualeda  is  het  voorbehoedmiddel  om  in  den 
oorlog  onkwetsbaar  te  zijn,  vooral  vroeger  vóór  de  Temataansche  occupatie,  toen  er 
nog  koppen  gesneld  werden,  vasa  wadun.  Men  gebruikte  destijds  ook  het  hart  der 
honden,  asu,  om  moedig  en  vlug  te  zijn.  Sympathetische  toovermiddelen ,  engkatan, 
om  mannen  en  vrouwen  van  liefde  waanzinnig  te  maken,  worden  eveneens  door  velen 
aangewend.  Men  neemt  daartoe  sirih-pinang  of  tabak,  waarover  eerst  eenige  vaste  for- 
mulieren uitgesproken  worden  en  die  men  daarna  in  de  sirihdoos  legt.  Wanneer  de 
man  of  vrouw,  waarop  men  het  oog  heeft,  daarvan  gebruik  maakt,  dan  is  hij  of  zij 
niet  meer  in  bedwang  te  houden  en  vervolgt  voortdurend  het  voorwerp  der  liefde. 
Voorts  spreekt  men  bepaalde  spreuken  uit  over  de  door  eene  vrouw  vóór  het  baden 
te   bezigen  geraspte  kalapanoot,  over  de  olie,  niwe  wael,  die  zij  voor  het  haar  ge- 


u. 


é^ 


\. 


Blz.10. 


BTIBU.  11 

bruikt,  of  over  een  stuk  haar  dat  men  van  de  vrouw  is  machtig  geworden.  Het 
krachtigste  middel  is  echter  de  siwi,  een  stuk  toebereide  gember,  Zingiber  officinale, 
dat  men  onder  het  prevelen  van  bepaalde  wenschen  in  den  grond  begraaft  op  plaat- 
sen waar  de  man  of  vrouw  gewoon  is  te  loopen.  Wordt  op  dit  plekje  door  den  be- 
trokkene getrapt,  dan  is  hij  of  zij  onherroepelijk  het  slachtoffer  van  den  persoon,  die 
het  middel  heeft  aangewend  om  liefde  te  verwekken. 

Aan  droomen,  mipi,  wordt  groote  waarde  en  beteekenis  gehecht  Droomt  een  man 
dat  hij  iemand  doodslaat,  dan  zal  hij  in  de  jacht  gelukkig  zijn.  Droomt  eene  vrouw 
dat  iemand  haar  een  vua  vaan,  Areca  alba,  aanbiedt,  dan  zal  zij  spoedig  bevrucht 
worden.  Droomt  een  jongeling  of  meisje  dat  hij  of  zij  een  vogel  vangt,  dan  is  het 
huwelijk  aanstaande.  Droomt  iemand  van  een  afgestorven  persoon,  dan  gelooft  men 
dat  de  nitu  van  den  doode  en  de  sumangin  van  den  levende  eene  ontmoeting  met 
elkander  hebben.  Vordaka  of  nachtmerrie  ontstaat  doordien  de  kesan  of  muli  den 
persoon  op  de  borst  drukt  om  in  het  lichaam  binnen  te  treden. 

Bij  het  afleggen  van  den  eed,  emane,  neemt  de  balivtua  of  hoofd  van  het  huisge- 
zin een  kalapadop  met  water,  doet  daarin  eenig  zout,  plaatst  vervolgens  in  dit 
vocht  een  mes,  ketanen,  een  zwaard,  katuen,  en  eene  lans,  nahero,  met  de  laatste 
het  water  omroerende.  Alsdan  laat  hij  de  eedgenooten  vóór  zich  komen,  en  na  hen 
de  reden  der  eedsaflegging  bekend  gemaakt  te  hebben ,  zegt  hij :  «ingala  kimrua  bara- 
heka  losaro,  sasi  dabele  kimrua  bèta  kimheka,  enhero  daseka,wadon  ketanen  davoto 
elkehan,  ketuen  dalatan  olon,  sasi  dalana,»  d.  w.  z.  Denkt  er  over,  gij  beiden, 
spreekt  de  waarheid,  anders  zult  gij  als  zout  versmelten,  door  de  piek  zult  gij 
gestoken,  door  het  mes  uw  keel  gekorven,  door  het  zwaard  uw  hoofd  gesneden  wor- 
den, en  gij  wegsmelten  als  zout  Daarop  wordt  het  toebereide  water  door  partijen 
gedronken.  Heeft  een  hunner  bij  dezen  eed  onwaarheid  gesproken,  dan  gelooft  het 
volk  dat  hij  tegen  de  aanstaande  nieuwe  maan  zal  overlijden. 

De  huizen  der  Grebmölia,  of  zoogenaamde  Alivuru,  zijn  op  palen  gebouwd,  ongeveer 
ter  hoogte  van  een  en  een  halven  meter  boven  den  beganen  grond,  met  omwanding 
van  atap  of  bambu  en  met  sagubladeren  gedekt  De  grootte  varieert  tusschen  zes  tot 
tien  meters  lengte  en  vier  tot  zes  meters  breedte.  Elk  huis,  huma,  wordt  door  een 
balivtua  of  hoofd  des  huizes  en  zijn  gezin  bewoond.  Eene  verzameling  van  hüma 
heet  humalolin  of  humlolin,  die  onder  een  gebahaa  of  wel  matalea  staat  Kleinere 
humlolin  zijn  de  humakena.  Verscheidene  bij  elkander  liggende  humlolin  heeten  vena- 
lolin  en  worden  door  den  ratu  of  henolon  en  vervolgens  door  den  opo  ratu  of  opo 
djou  bestuurd.  Kleinere  gehuchten  heeten  venakakon  of  humakaon.  Vena  beteekent 
letterlijk  negari,  bönuwa.  Wanneer  de  bevolking  van  verscheidene  humlolin  bij  den 
henolon   zich   verzamelt  ten  einde  over  vena-aangelegenheden  te  beraadslagen^  heet 


12  B  U  R  U. 

zulk  eene  vergadering  öpsiaan.  De  geringe  Alivuru  —  bevolking  van  Buru  woont  zeer  ver- 
spreid, op  dagen  reizens  van  elkander,  op  niet  vaste  plaatsen.  Wegen  bestaan  er  tusschen 
de  humlolin  of  gehuchten  niet;  alleen  kwalijk  begaanbare  voetpaden.  In  de  omgeving 
der  huma  vindt  men  aanplantingen  van  suikerriet,  Carica  papaya,  Spaansche  peper, 
voorts  andere  veldgewassen,  terwijl  er  naast  de  huma  snoli  of  offerplaats  staat.  Het 
terrein  onder  het  huis  wordt  eiken  dag  geveegd  en  zeer  zindelijk  gehouden,  opdat 
de  nitu  de  bewoners  niet  ziek  maken.  Het  bouwen  van  nieuwe  woningen ,  huma  vehut, 
geschiedt  zonder  veel  formaliteiten;  de  bloedverwanten  en  vrienden  helpen  elkander 
bij  de  oprichting  daarvan.  Men  zorgt  alleen  dat  men  door  te  tooveren,  nau,  een 
goed  plekje  vinde.  Daarna  wordt  aan  de  voorouders  geofferd.  De  jongelieden,  asmori, 
zoowel  als  de  maagden,  muhuka,  hebben  afzonderlijke  slaapplaatsen.  Sterft  iemand 
in  eene  huma,  dan  wordt  deze  verlaten  en  gaat  men  een  ander  terrein  zoeken.  Het 
verlaten  terrein  heet  humaeleng.  üit  dien  hoofde  kan  van  geregelde  negariën  geen 
sprake  wezen;  men  vindt  ze  na  eenige  jaren  zelden  op  de  plaats  terug.  In  de 
hoofdplaats  Kaiïli  treft  men  betere ,  door  de  mohamedaansche  en  christenbevolking 
gebouwde,  planken  en  steenen  woningen  aan. 

Het  werk  der  mannen  bestaat  in  het  ontginnen  der  velden,  nogihawa,  het  visschen, 
pahikan,  het  tappen  van  sagero,  lisa  eha,  het  jagen  van  wilde  zwijnen,  herten  en 
buideldieren,  Cuscus  maculata,  vrake  of  pahaga  asu,  het  verzamelen  van  materialen 
voor  den  huisbouw,  het  bijeenbrengen  van  boschproducten,  als  damar,  rotan  en  hout, 
zoomede  het  plaatsen  van  voetangels,  suran,  om  de  velden  tegen  wilde  dieren  te 
beveiligen.  De  vrouwen  houden  zich  onledig  met  het  toebereiden  der  spijzen,  het 
weven  van  sarongs,  seru  wagun,  het  vlechten  van  matten,  pali  katin,  van  manden, 
pali  tibi,  het  naaien  van  kleederen,  sawul  wani,  het  halen  ran  brandhout,  hoki  kau 
gema,  en  van  drinkwater,  het  bewerken  en  beplanten  der  velden,  punhawa,  het  plan- 
ten en  bereiden  van  tabak,  tea  tabaku,  de  verzorging  der  kinderen  en  al  het  ander 
werk  dat  haar  door  de  mannen  opgelegd  wordt.  Voor  de  visscherij  gebruikt  men  de  bidu , 
werpnet,  elbanang,  vischlijn,  kupe,  hengel,  en  op  ondiepe  plaatsende  tuva,  Ormocar- 
pum  glabrum,  om  de  visch  te  bedwelmen.  Vogels  worden  met  strikken  gevangen. 
De  wapenen  bestaan  hoofdzakelijk  uit  lansen,  nahero,  zwaarden,  ketüen,  en  stokken, 
mae,  van  eene  vadem  lengte.  Enkelen  slechts  zijn  in  het  bezit  van  geweren.  Blaas- 
pijpen,  alsmede  pijl  en  boog,  zijn  onbekend. 

De  nijverheid  staat  op  Buru  niet  alleen  onder  de  oorspronkelijke  bewoners,  maar 
ook  bij  de  afstammelingen  der  vreemde  binnendringers  op  eenen  lagen  trap.  Am- 
bachtslieden worden  er  niet  aangetroffen.  Op  de  noordkust  houdt  zich  een  tal  van 
Sulaneezen  onledig  met  van  de  bladeren  der  Melaleuca  cajeput  olie  te  stoken.  Op 
vele    plaatsen    langs   de    west-   en   zuidkust  bestaat   nog   overvloedig   gelegenheid 


B  U  R  U.  18 

dit  artikel  te  vervaardigen;  doch  niemand  maakt  er  werk  van.  Het  zout  wordt  zelfs 
op  het  eiland  Ambalau  bereid,  of  door  vreemde  handelaren  ingevoerd.  Ofschoon  de 
gelegenheid  daartoe  gunstig  is,  en  hout  in  voldoenden  voorraad  wordt  aangetroffen, 
worden  slechts  twee  soorten  prauwen:  waglasan,  vlerkprauwen  uit  één  stuk,  en 
wagpapa,  een  vlerkprauw  van  planken  met  zeilen,  door  de  Gebmölia  vervaardigd.  De 
aanmaak  van  grootere  vaartuigen  is  geheel  in  handen  der  Galelareezen ,  die  onder 
meer  prachtige  pakatoras ,  anders  genaamd  roreho  en  arumbae ,  bouwen.  De  landbouw 
door  de  Grebmölia  gedreven  is  eveneens  in  zijne  geboorte,^ en  wat  aan  den  arbeid 
der  vrouwen  te  kort  komt  wordt  door  de  vruchtbaarheid  van  den  bodem  veelvoudig 
vergoed.  Slechts  in  het  landschap  Masarete  wordt  aan  de  tabakscultuur  meerdere  zorg 
besteed.  De  djagong,  katjang  en  andere  velden  worden  zelden  gewied.  Ofschoon  de 
kalapaboom  ruime  voordeden  afwerpt,  heeft  men  in  vroegere  jaren  er  niet  aan  gedacht 
dezen  aan  te  kweeken,  maar  op  invoer  van  andere  eilanden,  met  name  Manipa,  gewacht. 
Padi,  die  in  de  maanden  Augustus,  September  en  October  aangeplant  wordt ,  treft  men 
in  drie  soorten  aan,  als  pala,  van  zes  maanden,  zoomede  gintang  en  kukuburun, 
van  drie  k  vier  maanden  groeitijd.  De  twee  laatsten  zijn  van  eene  fijnkortehge  soort. 
Gierst,  veteng,  in  twee  soorten,  de  vemite  en  vemiha,  zwarte  enroode,  wordtin  Sep- 
tember en  October  uitgezaaid.  Aardappelen,  in  de  oude  taal  mangabareke,  omdat  deze 
door  de  opvarenden  van  eene  brik  ingevoerd  werden,  en  thans  mangsavut,  wordt  in  Decem- 
ber aangeplant  en  in  Mei  geoogst  De  aanplant  geschiedt  alleen  in  de  negariën 
Meva,  Waikabo,  Gebvua  en  Gebahain.  De  oogst  is  zeer  onbeduidend.  Het  tabakzaad 
wordt  in  Mei  en  Juni  uitgestrooid,  en  in  December  of  Januari  worden  de  bladeren 
geoogst.  Na  de  bladeren  acht  dagen  in  de  woningen  bewaard  te  hebben,  worden  deze 
grof  gekorven.  De  djagong,  waarvan  men  twee  soorten  heeft,  als  de  witte,  biskutu  bote, 
en  roode,  biskutu  miha,  wordt  op  ongeregelde  tijden  aangeplant.  De  groeitijd  duurt 
vier  tot  vijf  maanden.  De  klossen  zijn  klein.  Ook  maken  de  vrouwen  veel  werk  van 
den  aanplant  van  ubi,  mandengen,  Dioscoreasoorten ,  en  mangat  Batatas  edulis.  De 
soorten  heeten  in  de  landstaal  mandengen  bote  en  mandengen  miha,  witte  enroode 
ubi,  tangkol  en  mangat  botea,  roode  en  gele  patatas,  die  na  vijf  tot  zeven  maan- 
den geoogst  worden.  Suikerriet,  tevu ,  ook  wel  als  tivu  uitgesproken,  treft  men  in  vier 
variëteiten  aan,  als  maras,  tevuhaat,  tevuhunhuka  en  tevralolo,  witgestreept  en  don- 
kerrood van  kleur.  Warahe,  of  de  Arachis  hypogaea,  wordt  overal  veel  aangekweekt, 
behalve  te  Oki  en  Waisama,  waar  zulks,  koin,  verboden  is.  Vóór  het  ontginnen  der 
velden  worden  verschillende  spijzen  op  de  oflFerplaats  gelegd,  welriekende  kruiden 
gebrand,  en  daarna  de  geesten  der  voorouders  aangeroepen,  zeggende:  «O  nosi,  bo- 
boko,  amako,  tamalmemel  kimi  wahenwahen,  mahit  kimsale  hawa  regen ,  rate  tukene 
rate  ampuna  vilkini  haat,  kamlajana  kavua  vina  kavuan  hana,  albatnatake  kimiha 
ningkumian  hadunia  sepo,»  d.  i.  O  gij  voorouders,  mijn  grootvader,  mijn  vader, klein 
of  groot,   gij   aUen,  komt  en  neemt  de  offers  aan,  genoeg  of  niet  genoeg,  vergeeft 


14  B  U  R  U. 

en  maakt  er  geene  zaak  van,  laat  (mij)  vele  jongens  en  meisjes  verwekken,  opdat 
zij  mogen  bewaken  uw  reukwerk  zoo  lang  de  aarde  bestaat  Het  eiland  Buni  is 
voor  alle  cultures  geschikt.  Langs  de  hellingen  van  den  Tomahu  kan  men  kinaboo- 
men  planten.  Op  de  overige  plateaux  koffie  en  op  de  lagere  gronden  kruidnagelen, 
notemuskaat,  tabak,  suikerriet  en  padi  op  sawahs.  In  de  uitgestrekte  bosschen  vindt 
men  tal  van  deugdzame  houtsoorten  voor  huizen,  vaartuigen  en  meubelen,  voorts 
sagu,  rotan,  damar,  verf  hout,  als  de  Morinda  citrifolia,  Nauclea  orientalis,  Caesal- 
pinia  sappan  etc.  Ook  vindt  men  er  nog  de  Myristica  fragrans,  de  overgeblevene 
spruiten  na  de  uitroeiing  der  notemuskaatboomen  door  Amold  de  Vlamingh  be- 
volen, zoomede  de  Cinnamonum  culitlawan. 

Met  uitzondering  van  Kaiïli,  alwaar  eenige  Chineesche  en  Arabische  handelaren  ge- 
vestigd zijn,  wordt  de  handel  op  geheel  Buru  in  ruil  gedreven.  Deze  ruil  geschiedt 
naar  de  volgende  verhouding  of  maatstaf,  als:  een  stuk  wit  lijnwaad  tegen 
twee-duizend  klossen  djagong,  vijftien  tibis  katjang,  tabak,  een  groot  en  een 
klein  varken,  twintig  tibis  damar,  of  vijftien  tibis  gierst;  —  een  stuk  driUing 
tegen  dertig  tibis  katjang,  tabak,  damar,  drie  groote  varkens,  of  vijf-en-twintig 
tibis  gierst;  —  een  stuk  ongebleekt  katoen  tegen  drie-duizend  klossen  djagong,  of 
twintig  tibis  katjang,  tabak,  gierst,  twee  groote  varkens  of  twintig  tibis  gierst;  — 
eene  sarong  grove  silajarsoort  tegen  achthonderd  klossen  djagong,  vijf  tibis  katjang, 
gierst,  zes  tibis  tabak  of  damar;  —  een  kabaja  van  zwart  lijnwaad  tegen  zeshonderd 
tot  achthonderd  klossen  djagong,  vier  tibis  katjang,  tabak  of  gierst;  —  een  zwarte 
broek  van  drilling  tegen  vijfhonderd  klossen  djagong,  drie  tibis  tabak,  katjang,  damar 
of  gierst;  —  eene  sarong  mangkasarsoort  tegen  een  groot  en  een  klein  varken, 
achttien  tibis  katjang  of  gierst;  — eene  sarong  djerman,  Europeesch  fabrikaat,  tegen 
zeshonderd  k  achthonderd  klossen  djagong,  vier  tibis  gierst,  tabak  of  katjang;  — 
een  hoofddoek  tegen  een-duizend-twaalfhonderd  klossen  djagong,  veertien  tibis 
tabak,  katjang,  damar  of  gierst;  —  een  chitse  kabaja  tegen  vijfhonderd  klossen 
djagong,  drie  tibis  katjang,  tabak,  damar  of  gierst;  —  een  kabaja  van  geruit 
stof  tegen  zevenhonderd  klossen  djagong  of  vier  en  een  halve  tibis  katjang,  tabak, 
damar  of  gierst;  —  een  gemaakte  lakensche  broek  tegen  twee  groote  varkens, 
twintig  tibis  katjang,  tabak,  damar  of  gierst;  —  een  badju  van  laken  gemaakt 
tegen  drie  groote  varkens,  vijf-en-twintig  tibis  katjang,  tabak,  damar  of  gierst;  — 
een  badju  van  wit  lijnwaad  tegen  driehonderd  klossen  djagong  twee  en  halve  tibis 
katjang,  tabak,  damar  of  gierst;  —  een  stuk  fijn  wit  lijnwaad  tegen  twee  groote 
varkens,  vijf-en-twintig  tibis  katjang,  tabak,  damar  of  gierst ;  —  een  kelder  arak  tegen 
drie  groote  en  twee  kleine  varkens ;  —  een  parang  of  kapmes  tegen  tweehonderd-vijftig 
klossen  djagong,  twee  en  halve  tibis  tabak,  katjang  of  gierst;  —  eene  bijl  tegen 
zes  tibis  katjang,  tabak  of  gierst;  —  een  gewoon  mes  tegen  twee  matten  of  twee  kippen;  — 


BUBU.  15 

een  snoer  glaskeralen,  onverschillig  van  welke  kleur,  tegen  drie  kippen  of  drie  mat- 
ten; —  een  dozijn  grove  borden  tegen  twaalf  tibis  tabak;  —  een  groote  kom  tegen 
twee  tibis  tabak;  —  vijf  klossen  naaigaren  tegen  eenekip;  —  een  pakje  naalden,  hon- 
derd stuks,  tegen  eene  kip;  —  een  koperen  ring  tegen  twee  kippen;  — een  zilveren 
ring  tegen  tien  kippen;  —  een  ijzeren  pan  tegen  vijf  tibis  katjang,  tabak  of  giprst;  — 
een  vuursteengeweer  tegen  vier  varkens,  vijf-en-dertig  tibis  katjang  of  tabak;  —  een 
gong  middensoort  tegen  een  groot  en  twee  kleine  varkens,  vijf-en-twintig  tibis 
katjang  of  tabak;  —  een  stel  kleine  koperen  gongs,  vijf  stuks,  loli  of  taabuang,  tegen 
vijftien  groote  varkens,  of  eenhonderd-zestig  tibis  katjang  of  tabak;  —  een  koperen 
sirihdoos  tegen  tien  tibi  katjang  of  tabak ;  —  een  grof  glas  tegen  drie  kippen ;  —  een 
tinnen  lepel  tegen  eene  kip ;  —  een  koperen  schenkblad  tegen  twintig  tibis  tabak  of 
katjang.  Een  tibis  vertegenwoordigt  het  gewicht  van  vier  tot  vijftien  katis  en  heeft  op 
de  hoofdplaats  Ambon  de  waarde  voor  tabak  f5,  katjang  f3,  en  gierst  f  1.  Invroe- 
geren  tijd  had  op  Buru  eene  soort  van  ruilhandel  plaats ,  zonder  dat  men  persoonlijk 
elkander  ontmoette.  Op  bepaalde  plaatsen  legden  de  vreemde  handelaren,  Tematanen, 
Todoreezen,  Tobelo  en  Galelareezen  de  te  ruilen  artikelen  neder,  na  op  eenen  gong  of 
koperen  bekken  geslagen  te  hebben.  De  schuwe  binnenlandbewoners  brachten  alsdan 
hunne  producten  en  plaatsten  deze  tegenover  de  uitgestalde  artikelen,  sloegen  vervol- 
gens op  den  gong  en  hielden  zich  schuil.  De  vreemdelingen  keerden  ter  plaatse  terug, 
en  wanneer  de  in  ruil  gegevene  producten  aannemelijk  waren,  lieten  zij  hunne  waren 
achter  en  namen  de  producten  mede.  De  Tematanen  of  liever  Tobeloreezen  noemen 
deze  transactiên  potage  tagali  vuru,  het  gaan  om  wilden  ruil  te  doen,  in  tegenstelling 
van  potage  tagali  damaroi,  het  ruilen  op  de  gewone  wijze  in  tegenwoordigheid  van 
beide  partijen.  De  in-  en  uitvoer  van  Kaiïli  en  andere  strandplaatsen  wordt  jaar- 
lijks geschat  op  f69.500  en  f26000. 

De  Gtebmëlia  voedt  zich  drie  malen  daags,  des  morgens,  des  middags  en  des 
avonds,  en  maakt  alsdan  gebruik  van  gekookte  gierst  veteng,  djagong  biskutu,  sagu 
bia,  Manihot  utilissima  mangkao,  voorts  ubi  met  visch  of  vleesch  van  herten  en 
buideldieren,  lamet.  Semiputride,  vleeschspijzen  worden  niet  gegeten.  Varkens  en 
pluimvee  worden  alleen  bij  feestelijke  gelegenheden  genuttigd.  Men  maakt  tevens  als 
narcotica  gebruik  van  sirih  dalu,  pinang  vua,  tabak  tabaku,  en  drinkt  bij  voorkeur, 
vooral  de  mannen ,  sagero  of  het  gegiste  sap  van  de  Arenga  saccharifera  in  stede  van 
water.  Tabak  wordt  gekauwd  en  gerookt  in  bladeren  van  den  djagongklos  gewikkeld. 
De  kleeding  der  mannen  bestond  in  vroegeren  tijd  uit  de  kamaru ,  den  uit  de  schors 
van  den  gondalboom  Mcus  nodosa,  vervaardigden  schaamgordel,  zoomede  galboti, 
armbanden  van  geslepen  schelpen,  en  sapkokosalaka,  zilveren  ringen.  Thans  gebruiken 
zij  ivutin  hoofddoeken,  labung  badjus,  kata  broeken  van  katoen,  zijde  of  laken.  De 
vrouwen  droegen  voorheen  alleen  de  arun,  eene  korte  sarong,  van  de  lendenen  tot 


16  B  TT  R  U. 

boven  de  knie  reikende  en  van  de  bladeren  der  wilde  pinang,  Areca  triandra,  of  Pan- 
danus repens,  vervaardigd  zoomede  zilveren  en  koperen  ringen  en  armbanden. 
Tegenwoordig  kleeden  zij  zich  in  navolging  der  vreemdelingen  met  sarongs  wagun, 
badjus  labung,  kabajas  labkabai  en  versieren  hun  hoofd,  armen,  hals  en  vingers  met 
ngante-ngante  oorhangers,  galana  vina  armbanden  van  koper  of  zilver ,  kalbahsu* 
akarbahar  armbanden,  kasrupi  haarspelden  van  zilver  of  koper,  en  sapkoko,  ringen 
van  hetzelfde  metaal. 

Onder  de  mohamedaansche  bevolking,  die  de  kusten  bewoont,  treft  men  als  hoofden 
aan  de  orang  kaja,  pati  en  radja.  De  hoofden  der  Gebmölia  of  Alivuru  zijn  de  ratu 
of  henolon,  de  eerste  hoofden  of  bewakers  der  deur,  waarvan  er  drie  zijn,  namelijk  die 
van  Kaüli,  of  liever  Wahiri,  die  van  Lisela  en  van  Waikabo  of  Masarete.  De  mindere 
hoofden  onder  den  henolon  van  Kaiïli  en  Lisela  heeten  matalea,  die  van  Masarete  of 
het  achterland  vukmorin,  gebahaa,  waarvan  ieder  een  vena  of  negari  onder  zijn  be- 
stuur heeft.  Voorts  perwis  of  vervangers  van  den  gebahaa  en  marino,  eene  soort 
oppasser  of  boodschaplooper,  die,  den  tabu  of  stok  van  het  hoofd  bij  zich  hebbende, 
de  bevelen  overbrengt.  Deze  hoofden  komen  aan  het  bestuur  door  erfopvolging  of 
keuze  der  bevolking  elk  in  zijne  erfelijke  functie.  De  vier  standen,  basa,  zijn  die  van 
den  henolon,  of  henolon  na  anate,  den  matalea,  ook  gebahaa  of  gebahaa  na  anate,  den 
humanate  mansi  vena  of  gewone  lieden,  waartoe  de  marino  behoort,  en  de  ata  of  slaven. 
De  standen  worden  ook  verdeeld  in  henolon  nabasa,  matalea  of  gebahaa  nabasa, 
mansia  vena  nabasa  en  ata  nabasa.  Door  verdienste  als  anderszins  kan  men  niet 
tot  eenen  hoogeren  stand  komen.  De  henolon,  matalea  of  gebahaa  mogen  vrouwen 
uit  de  mansia  vena  nabasa  nemen,  maar  niet  omgekeerd.  Doordien  de  bruidschat 
bij  huwelijken  ten  volle  betaald  wordt,  is  een  matrimonium  justum  het  gevolg  daar- 
van en  behooren  de  kinderen  tot  den  stand  van  den  vader.  De  mohamedaansche 
strandhoofden,  die  geen  ander  werk  kennen  dan  opiumschuiven  en  bidden,  wordendoor 
de  Alivuru  opo  ratu  of  opo  djou  genoemd.  De  ratu  of  henolon  oefent  het  bestuur 
uit  over  venalolin  of  een  aantal  negariën,  de  matalea  of  gebahaa  over  de  humalolin 
of  een  aantal  huizen  eene  negari  uitmakende.  Balivtua  zijn  de  oudsten  of  hoofden 
van  huisgezinnen,  aan  wie  de  ongehuwde  jonge  lieden  gehoorzaamheid  verschuldigd 
zijn.  Geestelijken  bestaan  er  onder  de  Alivuru  niet.  Elk  balivtua  volvoert  voor  zijn 
huisgezin  de  voorgeschrevene  plechtigheden  en  offert  aan  de  geesten  der  voorouders. 
Gewone  mohamedaansche  geestelijken,  zoomede  hadjis,  treft  men  aan  in  de  strand- 
negariên,  alwaar  misdjids  en  langgars  opgericht  zijn. 

De  inkomsten,  tanati,  der  opo  djou  of  opo  ratu,  die  wederrechtelijk  ook  het  bestuur 
over  de  Gebvuka  of  de  onder  de  henolon  staande  bevolking  in  de  binnenlanden  voe- 
ren, bestaan  van  elke  vena  jaarlijks  meer  of  minder  uit  zeven  manden  tibi  of  vier- 


BÜRÜ.  17 

honderd-twintig  katis  gierst,  driehonderd-vijftig  tumang  of  pakken  natte  saga,  dertig 
tibis  damar,  twaalf  kippen,  tweehonderd  kalapa-noten,  vier  flesschenkalaparolie,  twintig 
tibis  aardvrachten,  een  stak  wit  en  een  stuk  ongebleekt  lijnwaad,  een  stuk  drilling,  vier 
lasihoaten  —  Nauclea  fagifolia  —  balken  van  vier  meters  lengte,  twee  of  drie  varkens, 
zeventig  stuks  karong  of  zeilmatten  van  Pandanus  repens ,  vijf  stellen  zeilen  van  witte 
drilling,  en  een  vaartuig,  arumbae,  waarin  de  tanati  geladen  wordt.  Voorts  bij  benoe- 
ming van  mindere  hoofden  een  stuk  wit  lijnwaad,  bij  huwelijk  van  eiken  negari- 
genoot  een  stuk  wit  lijnwaad,  bij  sterfte  van  eenen  matalea  of  gebahaa  een  gong  en 
een  stuk  drilling,  bij  sterfte  van  een  venagenoot  een  stuk  wit  lijnwaad ,  bij  het  binnen- 
treden van  het  huis  van  eiken  balivtua  een  stuk  wit  lijnwaad  en  een  schotel.  Voor 
het  overige  heeft  zich  de  opo  djou  of  opo  ratu  het  recht  aangematigd  om  alles  te  be- 
houden wat  hij  aangeraakt  of  betast,  tapu,  heeft.  Bij  niet-opbrengst  betaalt  elke 
vena  of  persoon  nog  bovendien  eene  boete  van  een  geweer  en  twee  stuks  wit  lijn- 
waad, met  of  zonder  blokarrest  of  rotanslagen.  In  vroegere  tijden  werd  behalve 
de  werkbare  mannen,  drie  tot  achttien  des  daags,  om  de  een  tot  zes  maanden  te 
vervangen,  door  elke  vena  een  bepaald  getal  jongelieden,  de  anhumlolin,  voor  huis- 
werk verstrekt  Deze  gewoonte  is  van  lieverlede  in  onbruik  geraakt,  doordien  de  djous 
deze  lieden  noodzaakten  den  islaam  tegen  hunnen  wil  te  omhelzen.  De  woningen  der 
djou,  henolon,  motalea  of  gebahaa  worden  door  de  bevolking  opgericht  en 
onderhouden.  De  mindere  hoofden  krijgen  slechts  een  aandeel  van  den  oogst,  van  de 
jacht  en  visscherij  als  inkomen.  Alle  vaartuigen,  op  de  kust  ten  handel  komende,  be- 
talen de  ruba-ruba  of  ankerage-gelden,  bestaande  uit  eene  sarong  en  een  hoofddoek 
voor  kleinere,  een  stuk  wit  lijnwaad  of  drilling  voor  grootere  prauwen  aan  het  be- 
trokken hoofd.  Bovendien  ontvangen  de  opo  djou  van  de  handelaren  voor  eigen 
gebruik  opium,  lijnwaden  en  andere  artikelen;  zij  laten  de  bevolking  deze  met  varkens , 
houtwerken  en  dergelijke  betalen. 

Als  een  gevolg  van  de  vroegere  Temataansche  occupatie  worden  alle  zaken  van 
misdrijf  en  overtreding  in  de  strandnegariën  aan  de  hoofden  ter  beslissing  voorge- 
legd. De  balivtua  in  de  binnenlanden,  die  in  vele  opzichten  vrij  is,  doet  ook  zaken 
af.  De  matalea  of  gebahaa  moeten  altijd  tusschenbeiden  komen  in  geschillen  omtrent 
erfenis.  De  afdoening  van  zaken  geschiedt  niet  in  de  bale  vena,  of  negarihuis,  maar 
in  de  woning  van  het  hoofd,  omdat  deze,  door  de  bevolking  opgericht,  als  negari-eigen- 
dom  wordt  aangemerkt  Hier  worden  de  partijen  gehoord,  voorts  getooverd,nau,om 
te  weten  of  de  beschuldiging  waarheid  bevat  Het  grootste  misdrijf  in  het  oog  van 
de  oorspronkelijke  bevolking  van  Buru  is  de  walivina  of  overspel.  De  medeplichtige 
vrouw  wordt  daarvocf ,  volgens  het  gebruik  dat  sedert  de  invoering  van  den  islaam 
gevolgd  wordt,  met  zes  rotanslagen  gestraft.  De  man  krijgt  twaalf  rotanslagen  en  moet 
bovendien   eene  boete,  islaut,  betalen  van  vier  stuks  wit  lijnwaad  en  een  volwassen 

2 


18  B  U  R  U. 

varken ,  ten  voordeele  van  den  beleedigden  echtgenoot.  Het  varken  is  bestemd  om  de 
bloedverwanten  van  beide  partijen  en  de  hoofden  te  onthalen.  Voordat  men  echter 
aan  den  maaltijd  deelneemt,  moeten  de  schuldigen  den  eed,  emane,  drinken,  nadat 
een  der  hoofden  het  formulier  heeft  uitgesproken.  In  overoude  tijden  werden  beiden 
ter  dood  gespietst.  Stuprum  voluntarium  wordt  thans  ten  behoeve  der  bloedverwanten 
eveneens  beboet.  Diefstal,  danaka,  wordt  gestraft  met  één  tot  tien  rotanslagen  eneene 
boete  van  twee  stukken  lijnwaad  ten  voordeele  van  den  bestolene,  zoomede  teruggaaf 
der  ontvreemde  goederen.  Onder  de  Gebmölia  wordt  echtex  weinig  gestolen.  Doodslag, 
daman  geba,  heeft  alleen  bij  ongeluk  plaats.  De  schuldige  betaalt  echter  daarvoor  eene 
boete  van  een  gong  of  koperen  bekken  als  vergoeding  voor  het  hoofd ,  een  hoofddoek 
om  het  hoofd  vast  te  binden,  een  stuk  wit  lijnwaad  als  vergoeding  voor  het  lichaam, 
een  broek  voor  de  twee  beenen,  een  badju  voor  de  twee  armen,  en  een  of  meer  var- 
kens om  een  familiemaaltyd  te  vieren.  De  schuldige  neemt  bij  dien  maaltijd  met 
één  der  familieleden  van  den  verslagene  eene  afzonderlijke  plaats  in,  vóór  eendulang 
of  houten  bak  waarop  twee  schotels  n^et  spyzen  liggen.  Onder  het  eten  verwis- 
selen zij  van  schotels  en  sluiten  alzoo  den  vrede.  Het  maken  van  rumoer  in  de 
negari  of  dronkenschap  wordt  met  één  tot  drie  rotanslagen  gestraft.  Het  spreken 
van  onbehoorlijke  taal,  daboho,  in  tegenwoordigheid  van  vrouwen  of  jongemaagden, 
of  het  begluren  der  naakt  badende  vrouwen,  wordt  bij  apprehentie  met  eene  boete 
van  twee  Mangkasarsche  sarongs  ten  behoeve  van  de  beleedigde  partij  gestraft.  Schul- 
den worden  door  dezen  of  genen  weigestelden  venagenoot,  die  dit  in  tegenwoordigheid 
der  hoofden  en  balivtua  aanneemt,  betaald,  om  later  met  den  door  den  schuldenaar 
te  ontvangen  bruidschat  of  kaleli  te  verrekenen.  Oneenigheden  met  andere  vena 
wegens  het  overschrijden  der  grenslijn  worden  afgedaan,  doordien  van  de  beleedigde 
vena  gewapende  lieden  naar  de  negari  van  den  overtreder  gaan  en  daar  eenige 
zwijnen  en  een  mand  met  kleederen,  onverschillig  aan  wientoebehoorende,  weghalen.  De 
varkens  worden  geslacht  en  onder  de  leden  der  verongelijkte  vena  verdeeld,  terwijl 
de  kleedingstukken  als  pand  bewaard  worden.  Deze  artikelen  houdt  men  zoolang  aan, 
totdat  de  schuldige  negari  de  tusschenkomst  van  eene  onzijdige  inroept,  om  de  zaak 
inderminne  te  beslechten.  Deze  geregeld  zijnde,  brengt  de  schuldige  vena  de  be- 
noodigde  varkens  en  spijzen  bijeen  en  wordt  er  een  vredemaaltijd  met  de  daarbij 
gebruikelijke  verwisseling  van  schotels  gehouden.  De  straf  van  rotanslagen  is, 
volgens  bewering  der  oudsten,  eerst  na  de  komst  der  Tematanen  op  Buru  in 
zwang  gekomen. 

De  in  vroegeren  tijd  verkochte  of  ingeruilde  slaven,  ata,  zijn  uit  de  binnenlanden 
van  Lisela  afkomstig.  Hier  bestond  de  gewoonte  om  kinderen  te  rooven  of  voor 
schuld  der  ouders  in  pand  te  nemen  en  later  van  de  hand  te  zetten.  Volwassen 
personen  waren  niet  gewild,  omdat  het  niet  kan  worden  voorkomen,  dat  zij  de  vlucht 


BURU.  19 

nemen  en  hunne  meesters  verlaten.  Kinderen  van  vijf  tot  acht  jaren  worden  gewoonlijk 
tegen  vijf  stuks  wit  lijnwaad,  drie  kleine  koperen  bekkens,  een  broek,  een  badju, 
een  hoofddoek ,  eene  sarong  en  een  buikband ,  of  voor  zooveel  als  de  waarde  van  den 
bruidschat  eener  vrouw  bedraagt,  verruild.  Dusdanige  slaven  worden  later  evenwel  het 
eigendom  der  djou  of  strandregenten,  die  alles  in  het  werk  stellen  hen  aan  de  Gebvuka 
of  bergbewoners  te  ontfutselen,  zelfs  met  oplegging  van  straf.  Uit  dien  hoofde  heeft 
de  slavenhandel  onder  de  Gebmölia  niet  gebloeid.  De  slaven  en  slavinnen  worden  in 
de  binnenlanden  behoorlijk  behandeld,  en  niet  alleen  als  huisgenooten,  maar  ook  als 
leden  der  familie  beschouwd.  Zij  arbeiden  samen  met  de  vTOuwen  en  kinderen  van 
den  eigenaar  en  kunnen,  gehuwd  zijnde,  op  zich  zelf  wonen.  Vrijverklaring  van  slaven 
is  niet  bekend. 

De  gewone  lieden,  den  opo  ratu  naderende,  zijn  verplicht  gebukt  te  gaan,  daarna 
met  de  beenen  kruiselings  te  zitten,  aptea  vlilek,  en  hun  woord  te  doen.  De  ma- 
talea  en  gabahaa  mogen  op  gaba-gababanken  plaats  nemen,  wanneer  de  opo  ratu  hun 
dit  vergunt.  Bij  het  spreken  met  de  hoofden  mag  men  geen  gebruik  maken  van  het 
woord  kae,  gij,  maar  wel  zeggen  karatu  of  kagebahaa.  Het  is  geene  gewoonte  den 
hoofden  de  hand  te  kussen,  maik  vahan.  Jongelieden  mogen  bij  den  naam  genoemd 
worden.  Gewone  lieden  of  hoofden^  elkander  bezoekende,  ontvangen  sirih-pinang,  tabak 
en  sagero  eha,  ter  opwekking,  dadelijk  na  het  binnentreden  der  woning.  Vrouwen 
van  opo  ratu,  matalea  of  gebahaa  worden  als  vinhaa  aangesproken.  De  Gebmasin 
of  strandbewoners  steUen  hoogen  prijs  op  de  vriendschap  der  Gebvuka  of  berg- 
bewoners; zij  geven  elkander  bij  ontmoeting  geschenken,  om  de  vriendschap  te  onder- 
houden. Vrienden,  elkander  ontmoetende,  leggen  de  hand  op  den  schouder  of  den  arm , 
gaursar  vahan;  vriendinnen  wrijven  elkander  den  neus,  dupe  maonof mamai tungee, 
en  weenen,  rama  nuwael,  er  bij;  evenzoo  bij  het  afscheidnemen.  Een  drietal  artikelen 
als  een  geschenk  te  geven  is  eene  grove  beleediging.  Een  geschenk,  een  koperen  bek- 
ken bijvoorbeeld,  ontvangende,  zegt  de  Gebvuka  of  Alivuru:  «opo  langi  musikae, 
kae  tuke  buku  la  iako  rama,  opo  langi  balas  kae  namu  gosa,»  d.  w.  z.  De  heer  uit- 
spansel zal  u  goeddoen;  gij  hebt  mij  een  gong  geschonken,  de  heer  uitspansel  zal 
u  beloonen.  Welgestelde  lieden,  gebwasa,  zijn  zeer  gezien.  Vreemdelingen,  die  ten 
maaltijd  genoodigd  worden ,  spijzen  alleen  en  worden  door  den  huisvader  bediend ,  tenzij 
zij  er  op  aandringen  dat  deze  mede  aanzitte.  De  vrouwen  mogen  met  de  vreemdelingen 
spreken,  doch  eten  afzonderlijk.  Als  men  hoofden  of  aanzienlijken  op  den  weg  ontmoet, 
is  men  verplicht  op  zijde  te  gaan  en  het  hoofd  te  bukken.  Sommige  vrouwen  keeren 
haren  rug  toe.  Als  teeken  van  verachting  wordt  voor  het  aangezicht  gespogen.  In 
driftige  oogenblikken  scheldt  men  elkander  uit,  bijv.  wakan  isin,  uwe  penis;  inasipen, 
pudenda  tuae  matris;  dakena  ina  sipen,  utinam  coitus  fiat  cum  matre  tua,  etc.,  of 
laat  men  bij  personen  van  gelijken  leeftijd  de  genitaliën  zien. 


20  ,  B  ü  R  ü. 

De  woeste  gronden,  ehu,  zijn  op  Buru  het  gemeenschappelijk  eigendom  der  vena 
of  negari.  Deze,  rahavena  genaamd,  worden  door  grenzen,  waut  of  uwawut,  zijnde 
bergtoppen,  rivieren,  groote  steenen  en  boomen,  ook  wel  door  afgronden,  walulalen, 
behoorlijk  afgebakend.  Elk  huisgezin,  huma  nati,  tot  de  vena  behoorende  heeft  hier- 
over de  vrije  beschikking,  als  zijnde  het  eriileel  der  vaderen.  Door  ontginning  met 
of  zonder  kennisgeving  aan  de  venahoofden  verkrijgt  de  balivtuaof  huma  nati,  hoofd 
van  het  huisgezin,  als  venagenoot  het  recht  van  eigendom  en  worden  die  gronden  ge- 
naamd rahe  gebagebanake ,  dat  zooveel  beteekent  als  individueele  gronden.  Deze 
gronden  worden  verdeeld  in  waslale  gebagebanake,  individueele  akkers  of  velden 
met  kalapa-  en  veldgewassen  als  tabak,  gierst,  djagong,  katjang,  ubi,  etc.  beplant, 
waslale  bia  sagu  dusun,  aan  individuen  toebehoorende,  en  hawaeleng,  haweleng,  ook 
wel  wasi,  verlaten  velden.  Waslale  vena  zijn  negari  dusun  waarin  sagubosschen  en 
kalapaboomen  gevonden  worden  en  waarvan  ieder  die  tot  de  vena  behoort,  het  recht 
heeft  zich  de  producten  toe  te  eigenen.  Lieden  buiten  de  vena  kunnen  met  vergun- 
ning der  matalea  of  gebahaa  gronden  in  eene  andere  vena  ontginnen,  dochbehooren 
alsdan  na  den  oogst  eene  belasting,  rahisin  (van  raha  of  rahe,  grond,  en  isin,  op- 
brengst), bestaande  uit  twee  vodo  of  manden  met  djagong,  een  gerookt  buideldier, 
Cuscus  maculata,  een  varken  of  vier  hertenbouten,  aan  het  venahoofd  te  betalen. 
Lieden  tot  dezelfde  vena  behoorende  betalen  jaarlijks  aan  hun  hoofd  eene  belasting 
in  producten,  wanneer  zij  namelijk  voor  de  eerste  maal  bosschen,  moalalen,  ontgonnen 
hebben,  en  wel  drie  è.  vier  vodo  djagong,  vier  a  vijf  kippen,  tien  kalapanoten,  vijf 
gerookte  buideldieren ,  twee  varkens  en  twee  hertenbouten.  Elk  venahoofd  is  verplicht 
de  grenzen  zijner  vena  te  bewaken  en  niet  te  dulden,  dat  deze  onwettig  overschreden 
worden.  De  matalea  en  gebahaa  kunnen  met  toestemming  der  negarigenooten  vena- 
gronden  aan  vreemdelingen  verkoopen,  in  welk  geval  de  opbrengst  verdeeld  wordt 
De  rahe  gebagebanake  of  individueele  gronden  gaan  over  hetzij  door  erfenis,  nan 
bagean  neteng,  hetzij  door  verkoop,  vrij  willigen  afstand  of  ruil  op  andere  lieden, 
ook  niet  tot  de  vena  behoorende.  Deze  gronden  kunnen  alsdan  door  den  nieuwen 
eigenaar  benuttigd  of  weder  aan  anderen  afgestaan  worden.  In  de  ehu,  woeste  gron- 
den, en  moalalen,  bosschen,  mogen  de  negari-  of  venagenooten  producten  en  alles  ver- 
zamelen wat  zij  willen ;  in  de  rahe  gebagebanake  aUéén  met  vergunning  der  eigenaren. 
In  de  rivieren  en  langs  de  stranden  hebben  de  venagenooten  het  recht  van  vischvangst; 
niet  tot  de  vena  behoorende  lieden  moeten  daartoe  vergunning  van  den  matalea  of 
gebahaa  hebben,  en  wel  tegen  eenig  retributie.  In  het  landschap  Kaiïli  is  dit  ge- 
bruik echter  in  1657  door  den  Gouverneur  Amold  de  Vlamingh  afgeschaft  en  mogen 
de  vreemdelingen  zich  overal  vrijelijk  bewegen,  om  door  verzameling  van  producten, 
jacht  en  visscherij  in  hunne  behoeften  te  voorzien.  Deze  handeling  wordt  tot  op  dit 
oogenblik  als  eene  inbreuk  op  de  ada  mamena  of  gebruik  der  vaderen  aangemerkt 
terwijl   een  souvereiniteitsrecht  van  Nederland   over   de  gronden  op  Buru  door  de 


B  ü  R  ü.  21 

Gtebvuka  nergens  wordt  erkend.  Wil  iemand  beletten  dat  een  vreemde  op  zijne  gron- 
den, rivieren  of  stranden  komt  jagen,  visschen  of  de  producten  zich  toeëigenen,  dan 
plaatst  hij  met  de  benoodigde  incantatiên  de  kanuwaket,  bestaande  in  een  tak,  waarop 
overdwars  jonge  kalapabladeren  vastgebonden  worden,  op  zijn  eigendom,  of  men  bouwt  een 
hutje  en  legt  daarin  eene  betooverde  jonge  kalapanoot  met  een  tak  van  den  arengpalm. 
Hij  die  dit  teeken  schendt,,  zal  ziek  worden  en  wegkwijnen,  of  als  het  zout  in  water 
smelten.  Ook  plant  men  de  sihe  als  verbodsteeken ,  zijnde  de  tak  van  een  boom  — 
tabu  of  stok  —  waarin  ter  helfte  eene  snede  wordt  gemaakt  en  een  vrucht  ge- 
legd. Op  de  zijde  daarvan  plant  men  nog  een  stuk  gespleten  rotan.  De  sihe  wordt 
naast  den  te  beschermen  boom  geplaatst  De  matalea  of  gebahaa  en  balivtua  leg- 
gen de  kanuwaket  op  de  rahavena  op  de  gewone  wijze;  ook  langs  de  stranden  om 
het  visschen  aldaar  te  beletten.   De  overtreder  der  sihe  betaalt  eene  boete. 

Het  huwelijk,  daalak  vina,  wordt  gewoonlijk  gesloten,  wanneer  de  aanstaande  vrouw 
als  kind  nog  niet  is  geboren.  Is  eene  vrouw  bevrucht,  dan  komt  bij  haar  de  man, 
die  genegen  is  het  nog  door  haar  gedragen  kind  te  huwen  en  stelt  haar  en  haren 
man  voor,  een  gedeelte  van  den  bruidschat,  kaleli,  anavina  vilin  of  talbela,  als  empahut, 
voorschot,  te  betalen.  Brengt  de  vrouw  een  meisje  ter  wereld,  dan  wordt  het  na  de 
besnijdenis,  wanneer  het  geheel  bedrag  van  den  bruidschat,  kaleli,  afbetaald  is,  zijne 
wettige  vrouw.  Baart  zij  eenen  jongen,  dan  wacht  de  eischer  totdat  er  een  meisje 
geboren  wordt  of  ontvangt  desverkiezende  het  gegeven  voorschot  terug.  Het  is  het 
geboren  meisje  verboden  voor  haar  huwelijk  midun,  ubi,  veteng,  gierst,  en  lamet, 
buideldierenvleesch,  te  eten.  Het  is  haren  aanstaande  verboden  in  hare  nabijheid 
te  komen,  haar  te  bespieden,  hare  borsten,  soson,  aan  te  raken,  of  met  haar  te  spre- 
ken. Dit  doende  moet  hij  eene  boete  van  vier  stuks  wit  Ignwaad,  twee  groote  en 
vier  kleine  koperen  muziekbekkens  of  gong  betalen.  Bij  weigering  vervalt  het  door  hem 
gegeven  voorschot  of  vooruitbetaling  ten  voordeele  der  ouders.  Als  het  meisje  den 
leeftijd  van  twaalf  jaren  bereikt  heeft,  heeft  de  huwelijksplechtigheid  humat  kema, 
plaats.  Op  den  bepaalden  dag  baden  en  kleeden  zij  zich  in  hunne  kostbare  kleederen, 
na  zich  eerst  met  welriekende  bladeren  en  reukwerken  bestreken  te  hebben.  De  vrouw 
versiert  heur  haar  bovendien  met  manjuru  tutulbloemen,  Jasminium  sambac,  en 
kawae  omon-  of  Pandanus — odoratissimus-bladeren.  Daarna  verschijnt  de  man  in  het 
huis  zijner  aanstaande,  alwaar  de  bloedverwanten  zich  vereenigd  hebben.  Een  der 
oudste  familieleden  leidt  de  jonggehuwden  bij  elkander  en  zegt  tot  hen:  «imeluaimek- 
salu  gosgosa,  metuken  pemloton  takaruan,  ingatimi  sariate,  metu  gebal,  sio  osuba 
ingatu  vua  radu,  sariate  babnam  kakal  mamutu  ael  tusariat  gosgosa  metu  opamuli 
onavokna  nimeboho,»  d.  w.  z.  Qijlieden  (moet)  elkander  in  goede  stemming  nemen, 
twist  niet  met  elkander,  denkt  aan  de  bestaande  gebruiken,  twist  niet,  wanneer  er 
vrienden   komen   geeft  hun   sirih-pinang,  onthaalt  uwe  oudere  broeders  en  zusters 


22  B  U  R  u. 

goed,  opdat  niemand  later  kwaad  van  u  spreke.  Hierop  worden  zij  in  een  klein  ver- 
trek, elet,  binnengevoerd,  alwaar  zij  den  nacht  doorbrengen,  terwijl  de  bloedverwanten 
en  vrienden  daarbuiten  zingen  en  feestvieren.  Gedurende  deze  plechtigheid  wordt 
de  inavuka  gezongen  door  twee  bejaarde  vrouwen ,  onder  eenen  salendang  of  langen 
omslagdoek  zittende  en  hare  handen  onder  de  kin  houdende.  Vijf  of  zes  oude  man- 
nen zingen  gewoonlijk  mede  onder  het  slaan  der  tuba.  De  inavuka,  letterlijk  vertaald 
moeder  land  of  berg,  is  een  zang  die  zeer  weemoedig  klinkt  en  bij  beurten  met  een- 
tonige modulatie  door  de  mannen  en  vrouwen,  als  het  ware  elkander  beantwoordende, 
wordt  gezongen.  De  inhoud  dezer  zangen  kenmerkt  zich  door  groote  verscheidenheid, 
als  erotische  uitboezemingen,  schimp-  en  klaagliederen,  zoomede  strophen  ter  verheer- 
lijking van  hoofden  en  aanzienlijken.  Zij  worden  op  twee  verschillende  wijzen,  namelijk 
de  waisama  en  kasarua,  gezongen.  Andere  zangen  of  melodieën  bestaan  er  niet  Bij 
feestelijke  gelegenheden  wordt  ninuner  gedobbeld.  Zij ,  die  dit  van  de  Binongkoreezen 
geleerd  hebben,  komen  enkele  malen  bijeen,  om  hanen  te  kloppen,  dupture  teputi. 
Vreemdelingen  van  Galela,  Tobelo,  Sula  of  elders ,  met  de  vrouwen  des  lands  huwende , 
volgen  de  gebruiken  der  Gebmölia.  Het  huwelijk  is  exogamisch,  en  het  is  koin,  ver- 
boden, eene  vrouw  uit  dezelfde  vena  te  nemen.  In  een  andere  vena  huwende,  draagt 
de  man  den  naam  dier  vena;  bijv.  iemand  die  met  eene  vrouw  van  Meva  huwt  heet 
daarna  in  zijne  vena:  masaawa  Meva,  de  aanhanger  van  Meva.  De  islaamsche 
bevolking  huwt  op  de  mohamedaansche  wijze. 

Echtscheiding,  dopsana,  mag  nimmer  plaats  hebben.  Wanneer  de  vrouw  den  man 
moedwillig  verlaat,  dan  zijn  de  bloedverwanten,  wali,  verplicht  haar  in  het  huis  van 
den  echtgenoot  terug  te  voeren,  opdat  hij  de  familie  door  too vermiddel  geen  onge- 
luk aanbrenge.  Sterft  de  vrouw,  dan  zijn  de  bloedverwanten  evenzeer  verplicht  den 
man  eene  andere  vrouw  te  geven.  Geschiedt  dit  niet,  dan  moeten  de  bloedverwanten 
den  bruidschat  terugbetalen.  Hierdoor  ontstaan  veelvuldige  twisten ,  vooral  omdat  oude 
mannen  meisjes  van  twaalf  tot  veertien  jaren  ten  huwelijk  nemen.  Heeft  een  ander 
man  het  meisje,  dat  verloofd  is,  en  waarop  empahut  is  gegeven,  geschaakt,  of  is  de 
vrouw  van  haren  man  gevlucht,  dan  gaat  hij  met  zijne  bloedverwanten  naar  het  huis 
der  ouders  van  de  vrouw,  medenemende  eene  piek,  een  zwaard,  een  schild  en  een  stok, 
met  rotan  samengebonden,  hetwelk  eene  uitdaging  tot  den  strijd  beteekent  De 
overige  negarigenooten,  dit  ziende,  komen  gewoonlijk  tusschenbeiden,  om  den  strijd 
te  voorkomen  en  de  zaak  inderminne  te  beslissen.  Dit  geschiedt  door  de  terugbe- 
taling van  het  gegeven  empahut  of  door  de  uitlevering  van  een  ander  tot  dezelfde 
familie  behoorend  meisje,  wanneer  de  man  namelijk  daarmede  genoegen  neemt  en 
het  resteerende  der  kaleli,  anavina  vilin  of  talbela,  betaalt.  De  bloedverwanten 
der  vrouw  geven  alsdan  een  groot  feest,  waarbij  de  oudsten  en  alle  familieleden  der 
beide  partijen  tegenwoordig  moeten  zijn,  om  aan  den  maaltijd  deel  te  nemen.  Vóórdat 


in. 


BI2.  23. 


B  ü  R  ü.  23 

men  ten  maaltijd  aanzit,  neemt  de  vader  van  het  geschaakte  meisje  of  van  de  ge- 
vluchte vrouw  een  labung,  badju ,  een  ivutin,  hoofddoek,  en  een  kamaru  of  schaamgordel 
en  legt  deze  op  den  schouder  van  den  man.  Deze  van  zijnen  kant  legt  op  den 
schouder  van  den  vader  een  4  twee  stukken  wit  lijnwaad,  sabalan.  Na  drie  beten 
genomen  te  hebben  staat  de  vader,  die  naast  den  man  zit,  op  en  geeft  hem  zijn 
schotel  over,  terwijl  de  man  tegelijk  hetzelfde  doet  Deze  handeling  noemt  men 
penilik  pilin  rua,  of  het  ruilen  der  schotels,  als  teeken  van  verzoening,  opdat  later 
geen  bara  pemaroton  of  twist  meer  ontsta.  Na  den  maaltijd  begeven  zich  de  man  en 
de  door  hem  verkregene  vrouw  als  geba  humat  kema  of  gehuwde  lieden  naar  zijne  woning. 
Heeft  een  jonkman  eene  jonge  maagd  geschaakt,  heka  tuha  ana  vina,  het  eenige 
middel  voor  het  meisje,  om  een  man  van  haren  leeftijd  en  naar  hare  keuze  te  verkrijgen, 
dan  betaalt  deze  eene  dubbele  kaleli  of  bruidschat,  bestaande  uit  twaalf  loli  of  kleine 
koperen  bekkens,  acht  gongs,  buku,  vier  geweren,  sanapan,  acht  zwaarden,  ketuen, 
acht  pieken,  nahero,  honderd  stuks  wit  lijnwaad,  sabalan,  vier  dozijn  schotels,  pilin, 
en  twee  stellen  ijzeren  pannen,  wali.  Elk  man  kan  zooveel  vrouwen  nemen  als  hij  verkiest, 
wanneer  hij  slechts  in  staat  is  de  kaleli  te  voldoen.  De  vrouwen  volgen  den  man 
of  diens  familie.  Alle  vrouwen  wonen  met  den  man  samen  en  zijn  verplicht  ieder  een 
afzonderlijk  stuk  grond  jaarlijks  ten  voordeele  van  den  man  te  ontginnen  en  te 
bepljmten. 

Wanneer  eene  zwangere  vrouw,  daagali,  hare  bevalling,  elajano,  voelt  naderen,  of 
liever  de  vrucht  voelt  leven,  zoekt  zij  eene  der  oude  vrouwen  uit,  om  haar  behulp- 
zaam te  zijn.  Deze  vrouw  maakt  de  gebruikelijke  geneesmiddelen  gereed,  waaronder 
aftreksel  van  de  Kaempferia  galanga,  om  de  verlossing  voorspoedig  te  doen  plaats 
hebben.  Bij  de  bevalling,  die  k  croupetons  geschiedt  ten  einde  het  perinaeum  niet 
te  scheuren,  helpen  de  oude  vrouwen,  die,  na  haar  eerst  vastgebonden  te  hebben,  de 
navelstreng  met  een  scherp  stuk  bambu  nakun  afsnijden,  mavooi  pusen.  Vóórdat  de 
placenta  buiten  is,  mag  echter  het  navelsnoer  niet  worden  afgesneden.  Terwijl  het 
hoofd  van  het  kind  zich  aan  den  ingang  der  scheede  vertoont,  drukt  de  helpende 
vrouw  met  hare  groote  teenen  tegen  het  schaamdeel  of  liever  de  uitwendige  zijwan- 
den van  de  vagina  der  barende,  opdat  zij  meerder  kracht  kunne  aanwenden.  Door 
massage  wordt  vooraf  aan  het  kind  echter  eene  goede  ligging  gegeven.  De  placenta, 
nakai,  wordt  behoorlijk  in  lijnwaad  of  boomschors  gewikkeld  en  door  eene  der  helpende 
vrouwen  op  de  takken  van  een'  der  in  de  nabijheid  staande  hoogste  boomen  gelegd. 
Daarna  worden  er  wortels  van  de  Curcuma  longa,  koni,  en  haginoten,  Aleurites  triloba, 
ook  wel  oude  kalapa,  door  eene  der  helpende  vrouwen  fijngekauwd,  en  met  dit  meng- 
sel het  lichaam  van  het  kind  besmeerd,  terwijl  eene  andere  vrouw  warm  water, 
wapoto,  in  een  bambu  kookt.  Daarin  wordt  het  kind  gebaad.  Als  het  afgedroogd 
is,  neemt   eene   der   oude   ^Touwen  eenige  stukken  oud  lijnwaad  of  boomschors  en 


24  B  ü  R  u. 

drukt  daarmede,  na  deze  op  het  vuur  gewarmd  te  hebben,  het  lidiaam  van  bet  kind 
bij  wijze  van  massage  of  frictie.  De  moeder  gaat,  om  kraamkoortsen  te  voorkomen, 
terstond  zijdelings  met  het  achterdeel  voor  het  vuur  liggen,  mapanget  Het  kind 
wordt  onmiddellijk  gezoogd,  dasoso,  en  eenige  uren  na  den  partus  trachten  de  vrouwen, 
na  zich  gereinigd  te  hebben,  haar  gewoon  werk  te  verrichten.  Bij  geboorte  van  kinde- 
ren worden  geene  feesten,  mauha,  gevierd.  Tijdens  de  verlossing  mag  niemand  behalve 
oude  vrouwen  het  vertrek  binnentreden.  Vele  vrouwen  bevallen  in  het  bosch  alleen 
zijnde,  zonder  eenige  hulp,  omdat  alle  bevalling  gemakkelijk  en  spoedig  afloopt  Zwaur 
gere  vrouwen  mogen  overal  zich  bewegen,  en  de  pica  hebbende  alles  eten  wat  zij 
verkiezen.  Kinderen  met  den  zoogenaamden  helm  of  eivlies  geboren  komen  zeer  zelden 
voor.  De  man  der  vrouw  erkent  gewoonlijk  als  vader,  aman,  door  sublatie  het  kind 
dat  geboren  is.  Na  de  geboorte  komen  de  bloedverwanten  bijeen,  om  het  kind  te 
zien.  Zij  brengen  sarongs,  iwagun,  ten  geschenke  mede,  doch  zijn  niet  gewoon  de 
ouders  geluk  te  wenschen.  Het  gebruik  om  boomen  te  planten  als  eene  herinnering 
aan  het  gebeurde,  of  als  eene  openbare  erkenning  van  het  kind  door  den  vader  is 
niet  bekend.  Even  als  de  vrouw,  verricht  de  man  na  de  bevalling  zgn  dagelijkschen 
arbeid.  Nadat  een  of  twee  tanden  uitgekomen  zijn,  begint  de  moeder  het  kind  eten  te 
geven,  bestaande  uit  rijpe  gekookte  pisang,  vuwa  wabel,  van  eene  bepaalde  soort,  en 
hard  gekookte  eieren,  tepu  telon,  welke  j^ngekauwd  met  den  mond,  vivinan,  toege- 
diend worden.  Gedurende  dit  tijdstip  heeft  de  naamgeving,  valnaakanatanane,  plaats, 
zoowel  door  de  ouders  als  door  de  mannelijke  en  vrouwelijke  bloedverwanten,  die  er 
bij  tegenwoordig  zijn.  Gewoonlijk  worden  de  namen  van  boomen,  bloemen  en  vogels 
genomen.  De  kinderen  worden  met  een  eentonig  kreunend  gezang,  bestaande  slechts 
uit  eenige  achter  elkander  uitgestooten  gelijkluidende  klanken,  in  slaap,  nabage, 
gebracht.  Het  kind  wordt  een  gehiimen  tijd,  gewoonlijk  totdat  het  loopen  kan,  gezoogd, 
het  gewone  middel,  dat  aangewend  wordt  om  eene  spoedige  bevruchting  te  voorko- 
men. Emmenagogum  wordt  door  vele  vrouwen  aangewend  om  geene  kinderen  te  ver- 
krijgen. De  kunstmatige  abortus  wordt  getolereerd  en  veelvuldig  uitgeoefend,  niet  alleen 
bij  de  ongehuwde  maar  ook  bij  de  gehuwde  vrouwen,  wanneer  deze  geene  kinderen 
verlangen.  De  gebezigde  geheimmiddelen.  blijken  niet  nadeelig  te  zijn  voor  het 
lichaam  der  vrouw.  Misvormde  kinderen  worden  niet  altijd  gedood.  Tweelingen,  ana 
rua,  of  gevallen  van  doodgeborenen  komen  zelden  voor.  Middelen  om  de  vruchtbaar- 
heid te  bevorderen  worden  niet  aangewend.  Naar  de  volksmeening  heeft  de  vader 
het  volste  recht  om  over  de  kinderen  te  beschikken,  wijl  hij  de  moeder,  ina,  ge- 
kocht heeft.  De  aanneming  van  kinderen  heeft  zelden  plaats.  De  Gebmölia-vrouwen 
zijn  zeer  verzot  op  anatan  boti  of  blanke  kinderen. 

Ziekten,  empei  of  ispane,  ontstaan  door  toedoen  van  de  muli  en  kesan,  mannelijke 
en  vrouwelijke  suwanggi,  door  ejabat,  booze  geesten  die  op  de  toppen  der  bergen,  op 


B  U  R  V.  25 

de  kruinen  der  boomen ,  in  zware  bosschen  en  in  de  diepten  der  zee  wonen ,  alsmede 
door  de  nitu  of  manes  der  voorvaderen,  aan  wie  bij  het  overl^'den  en  de  begrafenis 
op  kannen  tocht  naar  Waeili  niets  of  niet  voldoende  wordt  medegegeven,  of  wier 
graven,  nakvena,  geschonden  worden.  Ook  kwade  geesten  van  naburige  eilanden,  die 
op  hunne  zwerftochten  het  eiland  Buru  aandoen,  zijn  oorzaken  van  ziekten,  als  vario- 
lae  en  andere  epidemieën.  De  gewone  ziekten  zgn,  behalve  die  der  huid  —  als  ichthyosis 
kasakado,  scabies  emngeteta,  framboesia  varangi  en  lepra  empekoet  —  koortsen, 
damote,  roode  loop,  wunerote,  en  longtering,  manema.  De  laatstgenoemde  worden 
door  de  ejabat  en  nitu  veroorzaakt,  door  eenvoudig  den  persoon,  of  liever  diens 
schaduw,  ninun,  te  molesteeren  of  een  oogenblik  vast  te  houden.  De  zieken  worden 
door  de  bloedverwanten  in  hun  eigen  huis  behoorlijk  verpleegd.  Verlangt  de  pohik 
of  geneesheer  echter  dat  zij  een  ander  huis  betrekken  langahuma,  om  de  ejabat  en 
nitu  te  misleiden,  dan  moeten  zij  verhuizen,  hetgeen  veelmalen  gebeurt  Koortslijders 
worden  gewoonlqk  bij  het  vuur  gelegd,  om  door  transspiratie  de  kwade  winden  te 
verdrijven.  De  beenen  van  bere-berelijders  behooren  voortdurend  met  een  warm  af- 
kooksel van  de  Ipomaea  pes  caprae  gewasschen  te  worden.  Bij  de  genezing  van 
andere  ziekten  moet  de  vrouw  die  in  contact  staat  tot  ubun  sanane,  de  geest  der 
aarde,  door  hypnosis  eerst  onderzoeken  wie  of  welke  geest  den  persoon  heeft  aange* 
raakt,  ten  einde  daarnaar  zijne  middelen  of  offers  te  regelen.  Bij  stekingen,  koliek  en 
andere  pijnen  door  muli  en  kesan  veroorzaakt,  zuigt  de  pohik  het  zieke  deel  en 
brengt  achtereenvolgens  beenderen  van  herten ,  varkens ,  buideldieren ,  graten  van  visch , 
fijngesneden  stukken  rotan  en  arengvezelen,  spinnen,  scolopenders  en  andere  zaken 
te  voorschijn.  Daarna  moet  de  genezing  volgen.  Wanneer  een  zieke  verhuisd  is,  wordt 
het  huis  ook  met  door  den  pohik  gewijd  water  van  binnen,  van  buiten  en  van  onderen 
besprenkeld,  om  de  overblijfselen  der  ziekte ,  ispane ,  te  doen  verdwijnen.  Bij  het  uit- 
breken van  epidemieën,  bijv.  die  der  pokken,  komen  de  hoofden  en.oudsten  bijeen  om 
maatregelen  te  nemen  ten  einde  de  ziekte  te  verdrijven.  Tot  dat  einde  vervaardigt 
men  eene  prauw  van  zes  meters  lengte  en  een  halven  meter  breedte ,  met  de  noodige 
riemen,  zeilen,  ankers  etc.,  en  plaatst  aan  den  voor-  en  achtersteven  een  vlag,  ge- 
woonlijk de  Nederlandsche ,  omdat  verondersteld  wordt  dat  de  booze  geest,  die  de 
epidemieën  veroorzaakt,  door  de  Nederlanders  uitgezonden  wordt  om  overal  ver- 
woestingen aan  te  richten.  De  rand  der  prauw  wordt  met  jonge  kalapabladeren 
versierd,  terwijl  in  de  prauw  eene  mat  en  daarop  een  stuk  wit  lijnwaad  gelegd  wordt. 
In  de  prauw  worden  bovendien  nog  geplaatst  een  gebraden  kip,  een  kop  van  een 
varken  en  van  een  hert,  zoomede  een  buideldier,  een  en  ander  geroosterd ;  voorts  ge- 
kookte en  op  het  vuur  gepofte  visch,  zeven  kippen  en  zeven  Megapodius  rubripes- 
eieren,  een  bord  met  gekookte  rijst,  een  bord  met  gekookte  gierst,  een  bord  met 
gekookte  patatas  en  kasbi,  Janipha  manihot,  twee  djagong-  en  suikerrietplantjes ,  een 
pisangboom,  een  katjang-tanahplant,  Arachis  hypogaea,  met  bladeren  en  wortels ,  een 


26  B  U  K  u. 

Citrullus  edulis-vrucht ,  een  jonge  kalapanoot,  verschillende  pisangsoorten,  van  elke 
soort  een  vrucht,  een  schotel  met  sagupap,  een  bambu  met  sagero,  eenbambumet 
water,  een  kopje  met  kalapa-olie;  wijders  een  witte  schotel  met  sirih-pinang  en  tabak 
naar  genoegen.  Dit  een  en  ander  aan  het  strand  gereed  zijnde,  wordt  een  nacht  en 
een  dag  op  vervaarlijke  wijze  in  de  nabijheid  op  de  tuba,  trom,  en  bukn,  gong,  ge- 
slagen, terwijl  de  bewoners  der  geteisterde  negari  allerlei  sprongen  doen,  meer  bekend 
onder  den  naam  van  epkiki  en  tjeval,  om  den  boozen  geest  vrees  aan  te  jagen  en 
naar  de  prauw  te  drijven.  Den  volgenden  morgen  worden  tien  krachtige  jonge 
mannen  uitgezocht,  die  met  rotan-,  kalapa-  en  arengtakken,  in  een  aarden  vat  met 
water  gedoopt,  op  de  aanwezigen  slaan.  Van  daar  gaan  zij  springende  naar  het  strand 
en  leggen  de  takken  mede  in  de,  den  vorigen  dag,  gereed  gemaakte  prauw,  binden 
daar  een  levenden  haan  vast,  brengen  in  allerijl  een  andere  prauw  te  water,  en  boeg- 
seeren  de  met  levensmiddelen  gevulde  prauw,  waga  ispane,  naar  zee.  Ver  in  zee 
gekomen,  wordt  het  vermelde  vaartuig  losgelaten  en  roept  een  der  tien  mannen  het 
volgende  uit:  «opon  opogoloka,  pau  oli  beka,  kuoli  gosa  gosa,  ku  toho  oto  netem 
mardika;  vina  kami  puna  namu  lavat,  disepo  kami  nambagean,»d.  w.  z.  Heer  groot- 
vader pokken,  ga  maar  weg,  ga  goedschiks  weg,  ga  een  ander  land  bezoeken;  wij 
hebben  uwe  spijzen  voor  de  reis  gereed  gelegd,  wij  hebben  thans  niets  meer  te  geven. 
De  levende  haan  moet  zorg  dragen,  dat  de  opon  opogoloka  de  jonge  mannen  onder  het 
roeien  niet  kwalijk  bejegene.  Aan  het  strand  teruggekeerd,  gaan  de  mannen,  vrouwen 
en  kinderen  gezamenlijk  in  zee  baden,  opdat  de  ziekte  hen  niet  weer  treflfe.  Helpt  dit 
middel  niet,  dan  begeven  allen  zich  verspreid  in  de  bosschen ,  alwaar  velen  omkomen. 
Volgens  eene  andere  wijze  van  genezing  komen  ongeveer  twintig  mannen  en  vrouwen 
bijeen.  In  de  nabijheid  van  het  huis  van  den  zieke  worden  door  hen  eenige  bladeren 
van  bepaalde  boomsoorten  verbrand,  welke  daarna  met  atap  gedekt  worden.  Op 
deze  atap  legt  men  vervolgens  eenig  gierst,  patatas,  een  gedroogd  buideldier,  een 
stuk  varkensvleesch ,  eenig  visch,  sagero,  arak,  sirih-pinang,  tabak  en  een  levenden 
haan.  Dit  gedaan  hebbende  schreeuwt  men:  «Opo  osi,  pio  pau  bestau  lanan  paha 
tan  kimba  sansara,  tuke  nisele  miselan,  kamla  hampuun  kimisehe  nimi  sangadjar, 
bèta  kimi  malikan  dagosa  beka  nakua  ahenda  dadooo  beka,»  d.  w.  z.  Voorouders,  hier 
hebt  gij  een  dulang  (of  houten  bak)  met  spijzen;  wij  hebben  u  wellicht  vergeten 
en  daarom  zijt  gij  vertoornd  en  hebt  gij  hem  ziek  gemaakt;  wij  vragen  ver- 
giflfenis,  hier  hebt  gij  eenige  spijzen;  wanneer  dit  genoeg  is,  laat  de  ziekte  van  hem 
voorbijgaan  en  maakt  zijn  lichaam  weder  als  naar  gewoonte.  Daarna  begeven  zij  zich 
naar  de  ofFerplaats  of  huma  snoli  van  den  zieke  en  steken  daar  door  hen  ver- 
vaardigde lansen  in  den  grond,  met  de  punt  naar  boven.  De  haan  wordt  losgelaten 
en  mag  niet  geslacht  worden.  De  booze  geest  of  oorzaak  der  ziekte  moet  door  hem 
worden  geïntimideerd.  Epilepsie  is  nietbekend. Krankzinnigen, gebalalula, tengevolge 
van  overerving  of  invloeden  van  booze  geesten ,  worden  niet  geëerd,  maar  vastgebonden 


B^ 


IV. 


Blz.26. 


B  U  B  u.  27 

wanneer   zij   kwaad  doen.   Kropgezwellen,  die  nu  en  dan  voorkomen,  worden  toege- 
schreven  aan  het  veelvuldig  beklimmen  der  bergen. 

Na  het  overlijden  wordt  het  lijk  gekleed  en  vervolgens  gewikkeld  in  vijf  k  zes 
lagen  lijnwaad ,  zijde  of  laken  van  verschillende  kleuren ,  al  naar  gelang  van  het  ver- 
mogen van  den  doode.  Als  het  graf  gedolven  is,  wordt  daarin  een  stuk  lijnwaad 
uitgespreid  en  vervolgens  twaalf  borden  en  vier  kopjes  nedergelegd.  Het  neergelaten 
lijk  wordt  met  een  stuk  lijnwaad  en  daarna  met  aarde  gedekt  Op  het  graf  worden 
schotels,  pilin,  en  kopjes,  pigala,  een  aan  flarden  gescheurd  stuk  wit  lijnwaad, 
gekookte  of  rauwe  eetwaren,  als  gierst,  djagong,ubi, suikerriet, komkommers,  water- 
meloenen, spaansche  peper,  jonge  kalapanoten,  zoomede  water  en  sagero  geplaatst. 
Acht  dagen  na  de  begrafenis  wordt  een  maaltijd  gegeven  voor  de  bloedverwanten  en 
al  degenen  die  daarbij  tegenwoordig  waren.  Vóórdat  men  echter  met  het  eten  een 
aanvang  maakt,  worden  door  eenige  lieden,  gezamenlijk  met  den  persoon  die  de  nitu 
zal  aanroepen ,  spijzen  naar  het  graf  gebracht  en  op  de  aldaar  aanwezige  borden 
gelegd.  De  nitu-roeper  schreeuwt  alsdan  met  luider  stemme :  « Nitu  taga,  egu  nami- 
naan  inaveteng,  egu  lamet,  egu  naan  vavu,  egu  namunaa,»  d.  w.  z.  Ziel  die  in  het 
graf  zijt,  neem  de  gierst  als  spijze,  neem  het  buideldier,  neem  het  varkensvleesch , 
neem  uw  aandeel.  Dit  wordt  vier  ofvijf  malen  herhaald.  Vervolgens  keert  men,  met  den 
rug  naar  het  graf,  zonder  om  te  zien  huiswaarts,  waarna  gegeten  en  gedronken  wordt. 
Volgens  het  volksgeloof  verzamelen  de  nitu  zich  aan  de  bronnen  of  aan  den  oorsprong 
der  rivier  Waeili,  alwaar  zij  een  genoeglijk  voortbestaan  smaken  en  dagelijks  met 
spel  en  zang  zich  onledig  houden.  De  geest  begeeft  zich  terstond  derwaarts  op  het 
oogenblik  dat  het  graf  gesloten  of  het  lijk  op  een  stellage  gelegd  wordt.  Vóór 
den  dood  heet  de  ziel  sumangin,  ook  wel  ösmangin.  Op  het  graf,  nitukaun,  van  aan- 
zienlijken worden  tevens  groote  en  kleine  koperen  muziekbekkens ,  buku  en  taabuang, 
nedergelegd.  Worden  deze  artikelen  niet  aan  den  doode  voor  het  gebruik  te  Waeili 
medegegeven,  dan  wordt  hij  op  de  bloedverwanten  verstoord  en  maakt  hen  ziek.  Tee- 
kenen van  rouw  over  het  afsterven  van  ouders  en  bloedverwanten  zijn  niet  in  gebruik. 
De  namen  der  afgestorvenen  mogen  vrij  worden  uitgesproken.  Pasgeboren  kinderen 
worden  eenvoudig  in  een  stuk  lijnwaad  gewikkeld  begraven.  Voor  kinderen,  die  loopen 
kunnen,  zijn  de  plechtigheden  gelijk  aan  die  der  volwassenen.  Ziet  men  een  vuurvlieg, 
wokoi ,  dicht  bij  het  graf,  dan  gelooft  men  dat  de  nitu  van  den  begravene  zijn  graf, 
nakvena,  komt  bezoeken.  In  sommige  vena  worden  de  lijken  niet  begraven,  maar  op 
stellages  in  het  bosch  gezet.  De  Mohamedanen  en  Christenen  begraven  de  dooden 
op  hunne  manier. 

De  erfenis  blijft  na  den  dood  in  de  familie.  Sterft  de  man,  dan  beschikt  de  oudste 
of  eerste  vrouw  er  over ;    sterft  deze,  dan  de  oudste  zoon ;  en  zoo  er  g^ene  kinderen  zijn. 


28  B  U  R  u. 

de  broeder  van  den  huisvader  of  diens  zwager.  De  groote  en  kleine  gongs ,  de  wape- 
nen en  kleedingstukken  worden  onder  de  zonen  verdeeld.  De  achtergelatene  versierselen 
en  kleedingstukken  der  moeder  blijven  in  het  bezit  der  dochters.  Het  huis ,  de  dusuns 
of  akkers  blijven  het  gemeenschappelijk  eigendom  der  kinderen.  Dochters,  die  in  eene. 
andere  vena  gehuwd,  z^n  hebben  hierop  geene  aanspraken  meer;  evenmin  de  zonen, 
die  het  ouderlijk  huis  zonder  medeweten  of  toestemming  der  ouders  verlaten  hebben. 
Bij  gebreke  van  naaste  bloedverwanten  worden  de  weezen  door  den  matalea  of  gebahaa 
verzoi^,  en  deze  maakt  alsdan  gebruik  van  hunne  aanplantingen.  Vreemdelingen,  6eb- 
dagan,  op  Buru  gehuwd,  zijn  mede  verplicht  deze  bepalingen  na  te  leven.  Bij  ge- 
schillen  treden   de  venahoofden  tusschenbeiden. 

De  Gebvuka  of  bergbewoners  verdeelen  het  jaar,  musin,  in  zes  maanden,  vulan , 
of  liever  tijdperken;  het  eerste,  dat  met  de  nieuwe  maan  in  Augustus  begint,  heet 
evnau,  het  tweede  evhaa,  het  derde  kaprupa,  het  vierde  samsama,  het  vijfde  sablevu, 
en  het  zesde  selarang.  Feesten  worden  bij  het  begin  dier  tijdperken  niet  gevierd. 
In  het  eerste  tijdperk  maakt  men  een  begin  met  den  padi-aanplant  In  het  derde, 
kaprupa,  worden  de  tabakplan^es  uitgeboet  Grelukkige  maanden  of  dagen  bestaan  er 
niet  Als  lengtemaat  wordt  de  vadem  en  de  span  gebezigd.  Voor  de  gewone  maat 
gebruikt  men  de  tibi,  een  mand  van  bambu,  inhoudende  ongeveer  vier  kati  tabak  en 
vijftien  kati  katjang,  gierst  of  damar.  Bij  het  rekenen  of  tellen  bezigt  men  de  vin- 
gers, vahan  nanu  wangan ,  ook  wel  djagongkorrels  en  steen^es.  Om  andere  artikelen, 
bijvoorbeeld  het  bedrag  van  schulden  of  nog  niet  betaalde  kaleli,  te  onthouden,  het 
aantal  kalapa-  en  andere  boomen,  ook  wel  het  aantal  mannen,  vrouwen  en  kinderen 
te  weten,  bezigt  men  kerfstokken  van  hout,  kauengan,  van  gabagaba,  baaengan, 
of  wel  touwen,  betu,   van  rame,  Gnetum  gnemon  waarin  knoopen  gelegd  worden. 

Verklaring  van  kosmologische  verschijnselen  worden  door  de  G^bmëlia  niet  gege- 
ven. Bij  zons-  of  maansverduistering,  lea  permite  en  vulan  bermibota,  denkt  men  dat 
ergens  op  de  wereld  een  ongeluk  zal  plaats  hebben.  De  sterren  heeten  tolok.  De 
oorzaken  van  donder,  gogo,  bliksem,  davilak,  regenboog,  vale,  zijn  niet  bekend.  Metala 
is  de  naam  van  Venus.  Zoogenaamde  dondersteenen,  tela  vage,  zijn  nimmer  gevonden, 
volgens  bewering  der  oudsten ;  hetgeen  niet  is  aan  te  nemen,  wijl  er  in  de  taal  des 
lands  een  naam  voor  bestaat  Aardbevingen,  isu,  komen  menigmaal  voor. 


"^^HS! 


TWEEDE  HOOFDSTUK. 


AMBON  £N  D£  ULIA8E. 


Ligging.  Fonnstie.  Bergen.  BiTieren.  Voetpaden.  Ankerplaatsen.  Moeson.  Aantal  nega- 
riën.  Bevolking.  Taal.  Traditie.  Geiehiedenis.  Pbytiache»  intellectneele  en  moreele  eigen 
schappen.  Grondeigendom.  Bestnor.  Standen.  Ondentoek  en  afdoening  yan  laken.  Straffen. 
Eed.  Oorlog  en  vrede.  Landbouw  en  veeteelt  Caltus.  Godsdienst.  OnderwQs.  Bygeloof. 
Toovery.  PamalL  llatakan.  Pela.  Negarién.  Woningen.  Haiaraad.  Wapenen  en  kleeding 
NUverbeid.  Handel.  Verloving.  HawelUk.  Scbaking.  Eebtsobeiding.  Zwangerschap.  Partas. 
Behandeling  van  pasgeboren  kinderen.  Matilatie  van  'tliobaam.  Ziekten.  OverlQden. 
Bouw.  Erfenis.   Voeding.  Narcotica.  Feeaten.  Zang  en  dans.  Raadselen.  Kosmognosie. 


De  Ambon-  en  TJliase-eilanden,  de  laatste  meer  bekend  onder  den  naam  van 
Haraku,  Saparaa  en  Nusalao,  in  1512  door  de  Portugeezen  ontdekt,  liggen  tusschen 
127^  55'  en  128**  54'  oosterlengte  van  Greenwich  en  tusschen  3^  24'  en  3""  42' 
zuiderbreedte.  Het  noordelijk  gedeelte  van  Ambon  heet  Hitu,  vanHarukuHatuhaha, 
van  Saparua  Hatawano,  en  van  Nusalao  Inalohu,  het  zuidelijk  Leitimor,  Oma, 
Honimoa  en  Inahaha.  In  de  taal  des  lands  noemt  men  Ambon  nusa  Japoono,  het 
neveleiland,  Haruku  nusa  Halawani,  het  goudeiland,  en  Saparua  Tou  nusa  of  het 
eiland  bezijden. 

Al  deze  eilanden  behooren  tot  de  tertiaire  mioceenformatie  met  bergruggen  van 
fijnkorrelig  graniet  doorsneden,  naast  welke  niet  alleen  serpentijn  met  magneet- 
en  chroomijzersteen,  maar  ook  blauw  porfier,  kristallinische  kalk,  donkerroode 
thoonschiefer,  jongere  eruptiefgesteenten  en  zandlagen  voorkomen.  Prachtige  stalac^ 
tiet-vormingen  kunnen  mede  op  Ambon  worden  waargenomen.  Op  Hitu,  Oma^ 
Honimoa  en  Inalohu,  meer  bepaald  te  Lariki ,  Oma ,  Tiou  en  Nalahia,  vindt  men  tusschen 
zandsteen  en  koraalbanken  warme  minerale  bronnen,  als  onomstootelijke  bewijzen  van 
nog  werkende  vulkanische  krachten.  De  bergen  op  Ambon:  de  Saitan,  Lapurumah, 
Wapahuhu,  Salhutu,  Maspaid,  Wawani,  Nona  en  Tola;  op  Haruku:  de  Amaharui, 
Hnruwano  en  Nonu;  op  Saparua:  de  Etnapele,  Hatuhahul,  Boi  en  Nolo;  op  Nusalao: 
de  Heleno,  Lawakono  en  Haulata,  bereiken  eene  hoogte  van  niet  meer  dan  dertien- 


30  AMBOX   EN   DE  UIJASE. 

honderd  meters.  De  Salhutu  op  Ambon,  hoogstwaarschijnlijk  een  uitgebrande 
krater,  is  de  hoogste  van  alle  en  volgens  meting  slechts  twaalf honderd-njf-en- 
twintig  meter.  Deze  eilanden  zijn  zeer  geaccidenteerd  en  van  rivieren  van  middel- 
matige grootte  doorsneden,  als  op  Ambon  de  Wainitu,  Waitomo,  Batugadja,  Gurita, 
Kakuri,  Kaitetu,  Waili,  Muli,  Wailijang,  Waiulat  en  andere;  op  Haruku  de  Wai- 
leharisa,  Wai  urputi,  Wai  Malala  en  anderen;  op  Saparua  de  Waisarihilao,  Wai- 
asal,  Wailaloni,  Waisalea,  Wailianno,  Waitorano  en  andere;  op  Nusalao  de  Wai- 
pandita,  Waitatu,  Waiata  en  andere.  Geen  dezer  rivieren  is  bevaarbaar.  Wegen 
of  liever  voetpaden  zijn  in  alle  richtingen  aangelegd  en  slechts  voor  voetgangers 
geschikt  Op  het  eiland  Saparua  worden  de  wegen  goed  onderhouden  en  laten  de 
bruggen  weinig  te  wenschen  over.  Ankerplaatsen  vindt  men  op  Ambon  in  den 
grooten  ruimen  inham  vóór  de  hoofdplaats,  op  Haruku  vóór  de  negariën  Samet  en 
Pelau ,  op  Saparua  in  de  baai  van  dien  naam :  voorts  te  Porto  en  Nolot  en  op  Nusalao 
in  de  bocht  van  Nalahia.  De  droge  moeson  heerscht  van  October  tot  Maart,  de 
natte  van  April  tot  September.  Zware  onweders  komen  menigmaal  voor.  Het  klimaat 
op   deze  eilanden  is  zeer  gezond. 

Op  het  eiland  Ambon  treft  men  zeven-en-veertig  negariën  aan ;  hiervan  op  Hitu  : 
Liang,  Waai,  Tulehu,  Tengatengah,  Tial  sarani  en  islaam,  Suli,  Paso,  Morela, 
Mamala,  Hitumeseng,  Hitulama,  Wakal,  Hila,  Kaitetu,  Seit,  Lima,  Uring,  Asilulu, 
Lariki,  Wakasihu',  Alang,  Lilibooi,  Hatu,  Laha,  Tawiri  en  Rumahtiga ;  op  Leitimor : 
Mardika,  Soja  dibawah  en  diatas,  Urimeseng,  Nusaniwe,  Seilale,  Latuhalat,  Ama- 
husu,  Batumera,  Halong,  Hutumuri,  Leahari,  Rutung,  Ema,  Hukurila,  Kilang, 
Nako,  Hatalai,  Hatiwi  besar  en  kitjil,  zoomede  verscheidene  kampongs,  als  Haturu, 
Nipa,  Poka,  Hunut,  Durianpatah,  Waiheru,  Nania,  Negarilama,  Nuntetu,  Laten, 
Lata,  Kalapa  duwa,  Kanariputih,  Galala  en  Lariki,  door  zoogenaamde  burgers  be- 
woond. Op  het  eiland  Haruku  zijn  elf  negariën,  met  name:  Haruku,  Oma,  Wasuu, 
Aboro,  Hulaliu,  Kariu,  Pelau,  Kailolo,  Kabau,  Rohomoni  en  Samet.  Op  Saparua 
zeventien,  met  name:  Itawaka,  Nolot,  Iha,  Ihamahu,  Mahu,  Tuhaha,  Kulur,  Porto, 
Haria,  Booi,  Paperu,  Tiou,  Saparua,  Sirisori  sarani  en  islaam,  Ulat  en  Ou.  Op 
Nusalao  zeven,  met  name:  Nalahia,  Sila,  Leinitu,  Titawaai,  Abubu , Akoon en Amet. 
De  mohamedaansche  negariën  op  Ambon  zijn:  Wakasihu,  Lariki,  Asilulu,  Uring, 
Lima,  Seit,  Kaitetu,  Hila,  Wakal,  Hitulama,  Hitumeseng,  Mamala,  Morela, Liang, 
Tulehu,  Tengatengah,  Tial  islaam  en  Batumera;  op  Haruku:  Rohomoni,  Kabau,  Kai- 
lolo en  Pelau;  en  op  Saparua:  Kulur,  Iha  en  Siri  sori  islaam.  De  zoogenaamde  bur- 
gers ,  die  schuttersdiensten  praesteeren  of  wel  schutterbelasting  betalen,  zijn  afstam- 
melingen van  inlanders,  die  in  vroegeren  tijd  wegens  aan  de  Compagnie  bewezene 
diensten  vrijgesteld  waren  van  de  heerendiensten  en  niet  ingedeeld  werden  als  ulu 
lo  datio  of  perkslaven ,  zoomede  van  vreemdelingen,  die  later  op  deze  eilanden  zich  ge- 


AMBOX   EN   DE  ULIASE. 


31 


vestigd  hebben.  Voor  militaire  diensten  zijn  zij  uitstekend  geschikt,  gelijk  gebleken 
is  gedurende  de  expeditiën  naar  Serang  en  elders.  Door  het  nemen  van  verkeerde 
bestuursmaatregelen  en  ongepaste  bejegening  of  miskenning  dezer  lieden  is  dit  ge- 
deelte   der  bevolking  in  den  laatsten  tijd  zeer  ontevreden. 


De  hoeveelheid  der  bevolking  bedraagt  onder  ultimo  1882; 

A.  Op  het  eiland  Ambon: 

Christenburgers : 

Mannen 4302. 

Vrouwen 4351.  Te  zamen  8653. 

Mohamedaansche  burgers: 

Mannen 1100. 

Vrouwen  .......     1153.  Te  zamen  2253. 

Negaribevolking : 
Christenen : 

Mannen .     5103. 

Vrouwen 5058.  Te  zamen    10161. 

Mohamedanen : 

Mannen 4680. 

Vrouwen 4633.  Te  zamen  9313.     30.380  zielen. 

B.  Op  het  eiland  Haruku:  Totaal. 

Christenburgers : 

Mannen 394. 

Vrouwen 295.  Te  zamen  689. 

Negaribevolking : 
Christenen : 

Mannen 2209. 

Vrouwen 2374.  Te  zamen  4583. 

Mohamedanen : 

Mannen 1939. 

Vrouwen 158«.  Te  zamen  3525.         8797  zielen. 

C.  Op  het  eiland  Saparua:  Totaal. 

Christenburgers : 

Mannen 2159. 

Vrouwen 2228.  Te  zamen  4387. 

Mohamedaansche  burgers: 

Mannen 6. 

Vrouwen 8.  Te  zamen  14. 


32  AMBOX   EX  DE  UUASE. 

Negaribevolking : 
Christenen : 

Mannen 4823. 

Vrouwen 4706.    Te  zamen  9529. 

Mohamedanen : 

Mannen 755. 

Vrouwen 833.  Te  zamen  1588.       15518  zielen. 

D.  Op  het  eiland  Nusalao:  Totaal 

Christenburgers : 

Mannen 53. 

Vrouwen 57.  Te  zamen    110. 

Negaribevolking: 
Christenen : 

Mannen 1934^ 

Vrouwen 2154.  Te  zwnen  4088.         4198  zielen 

D.  i.  voor  de  gezamenlijke  eilanden  58.893  zielen.  Totaal. 


Behalve  het  dusgenaamd  Ambonsch-Maleisch  worden  op  deze  eilanden  nog 
veertien  dialecten,  de  Sou  ume  of  bahasa  tanah,  gesproken,  waarvan  elf  op  Ambon 
alléén.  De  in  deze  aanteekeningen  voorkomende  woorden  en  uitdrukkingen  zijn,  gelijk 
overal  in  dit  werk,  niet  van  één  maar  van  verschillende  dialecten  afkomstig.  Van 
eene  oude  algemeene  taal  wordt  geen  gewag  gemaakt 

Slechts  in  sommige  negariën  beweert  de  bevolking  van  aborigenes  af  te 
stammen  —  als  op  Ambon  te  Hutumuri.en  Leahari,  op  Haruku  te  Wasuu,  Aboro, 
Samet  en  Haruku,  op  Saparua  te  Ulat  en  Ou,  op  Nusalao  te  Titawai  en  andere 
negariën  —  die  uit  de  bergen,  in  de  gedaante  van  larvae,  en  uit  boomen,  airatu,  de 
Cappellenia  moluccana,  nadat  deze  door  den  Pandion  Haliaetus  bevrucht  was, 
zijn  voortgesproten  —  afgescheiden  nog  van  degenen,  wier  progenitors  varkens,  gurita 
of  Octopus  rugosus,  krokodillen,  haaien  en  palingen  waren.  De  eerste  oprichters 
der  overige  negariën  zijn  van  vreemden  oorsprong,  namelijk  lieden  van  Serang  (van- 
daar de  naam  Nusa  ina  of  moedereiland),  van  Buru,  Todore,  Temate,  Gorong, 
Papua,  Bandang,  Bugis,  Mangkasar,  Bali,  Madura,  Java,  de  laatsten  424  jaren  ge- 
leden van  Tuban  derwaarts  geïmmigreerd,  voorts  van  Kelantan, Trenggano  enPatani 
afkomstig.  Hierdoor  wordt  de  typische  verscheidenheid  der  tegenwoordige  eilanden- 
bewoners eenigszins  opgehelderd.  De  inmiigranten  kwamen  van  lieverlede  met 
groote  tusschenruimten  van  tijd,  door  de  specerijen  daartoe  uitgelokt,  zich  eerst 
langs  de  stranden  vestigen,  vanwaar  zij,  door  de  Mangindanosche  zeeschuimers 
herhaaldelijk  aangevallen,  later  bergwaarts  trokken,  om  zich  gedeeltelijk  met  de  oor- 


AitedN    tSi  DÊ  ÜLIASÊ.  33 

ëpronkelöl^e.  beyolking  te  vermengen.  Vóót  de  koüist  der  Portugeezen  stonden  deze 
eilanden,  alwaar  veel  vertier  en  welvaart  heerschten,  gedeeltelijk  onder  de  Javanen, 
Todweezen  en  Tematanen,  wier  hoofden  schattingen  hieven.  Van  dien  tijd  dagtee- 
kent  de  bewnste  verdéeling  van  Patasiwa  en  Patalima.  Niettegenstaande  de  Mang- 
kasaren  herhaalde  malen  als  bondgenooten  ingehaald  werden,  hebben  zij  nooit 
eeüig  gezag  over  deze  eilanden  uitgeoefend.  Eerst  na  de  komst  der  Nederlanders 
hadden  er  op  last  van  de  Gouverneurs  Denmier  en  de  Ylamingh  van  Oudshoorn 
geregelde  nederzettingen  op  de  kusten  plaats. 

Nadat  Antonio  d'Abreu  in  1512  Ambon  ontdekt  bad,  werden  deze  eilanden  be- 
schouwd als  te  behooren  aan  de  kroon  van. Portugal  en  tot  1605  achtereenvolgens 
beheerd  door  de  Gouverneurs  Sanchio  vaz  Conselho,  Gonsalvo  Pereira,  Cajado, 
Teixeta  en  Gaspar  de  Melo,  die  de  Molukken  in  laatstgenoemd  jaar  aieui  de  Ne- 
derlanders overgaf.  In  1599  kwam  de  Nederlandsche  Admiraal  Wijbrand  van 
Waerwijck  te  Hitulama ,  welk  gewest  uit  Huamual,  eiland  Serang  en  uit  Java 
bevolkt  werd,  en  werd  hem  toegestaan  aldaar  vrij  handel  te  drijven.  De  onheusche 
bejegening  der  Portugeezen  moede,  verzochten  de  Hitusche  hoofden  in  1600  Ste- 
ven van  der  Hagen  om  ïnet  hun  bijstand  hen  van  Ambon  te  verdrijven,  hetgeen 
geschiedde  door  de  inneming  van  het  kasteel  op  Leitimor,  dat  van  toen  aan  den  naam 
van  Victoria  droeg.  Ofschoon  de  Hitusche  hoofden  er  op  aandrongen  het  kasteel  te 
slechten,  vond  van  der  Hagen  het  raadzamer  dit  te  behouden  en  in  de  plaats  der 
Portugeezen  te  treden,  tot  welk  einde  hij  Frederik  Houtman  als  Gouverneur  achter- 
liet Deze  sloot  met  de  Hitusche  hoofden,  die  hulp  hadden  ingeroepen,  een  genootschap- 
pelijk  verbond,  deed  de  overigen  den  eed  van  trouw  en  onderdanigheid  zweren,  nam 
Leitimor  en  de  Uliase  onder .  rechtstreeksch  bestuur  en  maakte  een  begm  met  de 
invoering  van  het  zoogenaamd  monopoliestelsel.  In  1607  bezocht  de  Admiraal  Corneüs 
Matelief  Ambon  en  gaf  op  verzoek  der  hoofden  aan  de  Nederlanders  vergunning  oin 
met.  de  vrouwen  des  lands  te  huwen,  evenals  de  Portugeezen  dit  vroeger  deden.  Deze 
vergumiing  werd  in  1702  evenwel  ingetrokken,  of  liever  bemoeilijkt.  Onder  den 
Gouverneur  Herman  van  Speult  werd  in  1618  de  bekende  Ambonsche  vesper  gevierd, 
doordien  hij  twaalf  Engelsche  verraders  in  bet  kasteel  Victoria  liet  onthoofden ,  dewijl 
het  den  Engekchen  in  1616  bereids  verboden  was  de  Molukken  te  bezoeken.  Van 
Speult  bevorderde  de  nagelcultuur  op  Ambon  en  voerde  deze  op  de  Uliase  in.  In  de 
verhouding  tot  de  Hitusche  hoofden  bracht  hij  tevens  verandering.  Niet  alleen  dat 
zij  weldra  verplicht  werden  al  hunne  nagelen  tegen  lagere  prijzen  aan  de  Compagnie 
te  verkoopen:  zij  kregen  ook  last  om  werkvolk,  toen  genaamd  quartsvolk  of  heerendienst- 
plichtigen, en  vaartuigen  te  leveren.  Eindelijk  behandelde  men  hen  niet  meer  als  bondge- 
nooten, maar  als  reditstreeksche  onderdanen ,  hetgeen  ontstemming  veroorzaakte. 


34  AKBOX  ^  Dfi  UtiASC 

Toen  de  zoo^naamde   smokkelhandel  in  nagelen  door  de  bereiking  van  Hoamiial 
openlijk  werd  gedreven,  besloot  Tan  Speolt,  tijdens  het  aanwezen  te  Ambon  in  1625  van 
de  vloot  onder  Jacques  rHennite,  de  nagelboomen  aldaar  nit  te  roeien,  wat  voordee- 
liger  uitkwam  dan  het  beletten  van  sloikhandel.  Alstoen  werden  er  duizenden  nagel- 
boomen omgekapt  en  vernield ,  tot  groote  verbittering  der  bevolking ,  die  niet  vocHrbereid 
hare  eigendommen  niet  kon  beschermen.  De  reeds  ontstemde  Eakiali,  hoofd  of  kapita 
van  Hitu,  trok  zich  de  party  der  verongelukte  Huamualers  aan  en  zond  naar  Mangkasar 
om  hulp  tegen  de  door  zijne  vaderen  ingehaalde  vreemdelingen.  Dit  en  andere  bewezen 
van  afkeuring  van  de  handelingen  der  Nederlanders  noopten  den  Gouverneur  Anthony  van 
den   Heuvel  in  1634  Eakiali  en  andere  ontevredene  hoofden  gevangen  te  nemen  en 
naar  Batavia  op  te  zenden.   Daarop  vluchtten  de  EQtuneezen  naar  het  gebergte  en 
versterkten  zich  te  Wawani.   De  Gouverneur  tastte  deze  sterkte  asm,  doch  zonder  ge- 
volg. Inmiddels  werden  de  Hituneezen  later  tusschen  Hitulama  en  Mamala  verslagen. 
De    verbitterde  Huamualers  versterkten  zich   te  Lisela.   De  Gouverneur  J.  R  van 
Deutekom   trachtte  in   1635  deze  sterkte  in    te  nemen,  doch  vruchteloos;  en  toen 
hij  het  beleg  opbrak,  werd  de  zedelgke  macht  der  Nederlanders  geknakt  Weldra  volgde 
dan   ook  een  algemeene  afval,  zelfs  van  de  Christenhoofden,  op  Leitimor.  De  bezet- 
ting op  Nusalao  werd  alstoen  doodgeslagen  en  het  fort  te  Oma  belegerd.   De  (xou- 
vemeur-Generaal    of    Opperlandvoogd    A.   van   Diemen   begaf  zich   in   1636  van 
Batavia  naar  Ambon  om  de  orde  te  herstellen  en  nam  Lisela  met  1500  man  stormen- 
derhand in.  In  de  algemeene  vergadering  te  Ambon  beklaagden  zich  de  hoofden  over 
zware  onbetaalde  korrakorra  of  roeiers-  en  andere  diensten,  wawajauruiof  wosolalai, 
d.  i.  gedwongen  arbeid  voor  degenen  die  boven  geplaatst  zijn,  waardoor  de  mannen 
buiten  machte  werden  gesteld  hunne  vrouwen  en  kinderen  te  onderhouden,  over  diefstal 
der  ambtenaren  bij  we^ng  van  kruidnagelen,  over  de  onbehoorlijke  behandeling  die 
zij    van   de  gouverneurs   te  verduren  hadden,  over  het  gedwongen  kerkgaan  en  de 
mishandeling  der   korrakorra-roeiers,   door  de  Nederlandsche  oflScieren.  Van  Diemen 
deed  Eakiali,  dien   hij  medegebracht  had,  ontslaan,  en  herstelde  voor  het  uiterlijke 
althans  den  vrede,  die  echter  niet  duurzaam  bleek  te  zijn.  Eakiali,  met  geestdrift  door 
zijne  onderdanen  ontvangen  en  nog  meer  verbitterd,  huwde  met  de  dochter  vanden 
heftigsten  tegenstander  der  Nederlanders,  het  besturend  hoofd  van  Eambelo op Hua- 
mual,    Laksamana    genaamd,  en  versterkte   zich  na  het  vertrek  van  van  Diemen  te 
Wawani.  Eenige  aanvallen  op  Compagnieposten  te  Uring  en  Hitulama  werden  afge- 
slagen.  In    1643  verkreeg  de  Gouverneur  Gerard  Denmier  versterking  van  Java  en 
begon  Hitu  stelselmatig  te  verwoesten.  Ealapa-,  nagel-  en  saguboomen  werden  omgehakt, 
en    wanneer   de  bevolking  zich  wilde  onderwerpen,  werd   dit  afgewezen.  Hij  tastte 
Wawani  met  geweld  aan,    doch   zonder  gevolg.  Verscheidene  Huamualsche  hoofden 
streden    aan   de  zijde  der  Nederlanders,  doch  de  voomaamsten  hunner  werden  later 
ter   belooning   onthoofd  en  hun  lijk  tentoongesteld,  opdat  zij  te  Huamual  niet  meer 


AMBON  EX  DE  ULIASE.  35 

zouden  stoken.  Ealdali  vertrok  tóen  naar  Eapaha,  doch  werd  op  aansporen  van 
Demmer  tegen  tweehonderd  rijksdaalders  door  een  Spanjaard,  dien  hij  als  vriend 
behandelde,  verraderlijk  vennoord.  Daarna  werd  Wawani  bestormd  en  zonder  tegen- 
weer  genomen.  Te  Ambon  teruggekeerd,  bepaalde  Demmer  dat  geen  kapita  met  vier 
mindere  hoofden  meer  op  Hitu  zouden  worden  aangesteld  en  dat  het  bestuur  aan 
negarihoofden,  even  als  op  Leitimor,  zou  worden  opgedragen.  Dit  ontstemde  opnieuw 
de  gemoederen.  De  opstandelingen  van  Eapaha  staken  de  hoofden  weder  bijeen ;  zelfs 
Tulukabesi  en  anderen ,  die  tot  dusverre  aan  de  Compagnie  als  hare  bondgenooten 
getrouw  bleven,  gingen  tot  den  vijand  over.  Om  hen  vrees  aan  te  jagen,  liet  Demmer 
in  tegenwoordigheid  van  verscheidene  hoofden  eenige  Huamualsche  groeten  onthoofden 
en  deed  een  aanval  op  Wawani,  dat  door  Patiwani  verdedigd  werd,  doch  trok  met 
verlies  af.  Na  alle  nagel-  en  vruchtboomen  vernield  te  hebben,  keerde  hij  naar  Ambon 
terug  &ik  lidi  aldaur  opnieuw  negen  negarihoofden  onthalzen.  De  door  de  Hituneezen 
van  Mangkasar,  Todore  en  Atjeh  gevraagde  hulp  daagde  niet  op.  In  dien  tusschentijd 
belegerde  zeker  ksq>itein  Jacob  Verheiden  Eapaha  en  nam  dit  in  1646  bij  ver- 
rassing in.  Alzoo  werd  de  macht  van  Hitu  gebroken.  Op  de  overige  in  de  bergen 
zwervende  ontevreden  hoofden  werd  jacht  gemaakt  Tulukabesi,  die  zichzelven  kwam 
aanbieden  om  noodeloos  bloedvergieten  te  voorkomen,  werd  onthoofd.  De  ontevre- 
denheid op  Leitimor  wist  Demmer  door  den  moord  van  den  onschuldigen  Jan  Pays, 
die,  in  Nederland  opgevoed,  later  hoofd  van  de  negari  Hatiwi  was,  te  beteugelen. 
Het  lijk,  met  eene  mat  bedekt,  werd  den  volgenden  dag  aan  de  aanwezige  hoofden 
in  eene  plechtige  vergadering  in  het  kasteel  te  aanschouwen  gegeven  en  daarna  voor 
hunne  oogen  gevierendeeld. 

Door  moord  en  vernieling  van  eigendommen  de  rechtmatige  grieven  onderdrukt 
hebbende,  gelastte  Demmer  dat  op  Ambon  en  de  üliase  alléén  kruidnagelen  moch- 
ten worden  aangeplant  De  bevolking,  die  in  het  gebergte  woonde,  werd  later 
ook  onder  Amold  de  Ylamingh  van  Oudshoorn  strandwaarts  gedreven  en  tot 
perkslaven,  orang  of  kapala  datio,  gemaakt,  in  tegenstelling  van  de  vrqe  lieden, 
bebas ,  ook  wel  borgos  of  burgers  genaamd.  Degene ,  die  zich  daartegen  verzette , 
had  z^n  vonnis  uitgesproken.  Van  dien  tijd  tot  aan  den  val  der  Compagnie,  tegen 
het  einde  der  achttiende  eeuw,  dus  ongeveer  honderd-en-vijftig  jaar,  werd  het  regelen 
der  hongitochten  tot  uitroeiing  der  specerijboomen,  en  de  benoeming  der  hoofden ,  als 
de  eerste  plicht  en  hoofdbezigheid  der  Gouverneurs  van  Ambon  aangemerkt  In  1676 
werd  op  de  klip  Saparua  de  vesting  Duurstede  gebouwd,  tot  bewaring  van  Honimoa. 
Behalve  te  Lariki  en  Baguala  in  1627,  werden  er  nog  sterkten  gebouwd  op  het  eiland 
Haruku  te  Haruku  en  Eariu  in  1655 :  Zeelandia  en  Hoorn  —  op  het  eiland  Saparua 
te  Nolot,  Porto  en  Sirisóri  in  1654:  Velsen,  Delft  en  HoUandia  —  op  het  eiland 
Nusalao  te  Titawaai  en  Sila;  Beverwijk  en  meer  andere.  Deze  sterkten  zijn  vierkante 


steenen  blokhuizen  van  twee  verdiepingen,  met  sohietgaten.  De  alleeöhandel  in 
kruidnagelen  benadeelde  den  inlander  op  schromelijke  wijze;  vandaïtr  het  verzet  en 
de  daarop  gevolgde  stelselmatige  vernietiging  zijner  bezittingen  door  Denmier  en  de 
Vlamingh.  De  bevolking  werd  van  lieverlede  ongelukkiger  en  armer;  al  hare  goede 
hoedanigheden  verdwenen  allengs,  terwijl  haar  aantal  verminderde.  Erger  nog  dan 
door  de  gehate  Portugeezen,  werden  de  inlanders  onderdrukt  en  uitgezogen.  (ïedurende 
het  treurig  bestuur  der  O.  I.  Compagnie  werd  in  den  loop  der  achttiende  eeuw  op 
Ambon  en  de  Uliase  óf  het  aanplanten  —  in  1725,  1727,  1750,  1753,  1755  en 
1765  —  óf  het  omhakken  —  in  1700,  1703,  1709,  1710,  1713,  1743,  1759, 
1768,  1773,  1780,  1782  en  1786- —  van  nagelboomen  gelast,  zoodat  de  bevolking 
ten  langen  leste  niet  meer  wist,  waaraan  zij  zich  te  houden  had.  In  1761  en  1769 
werd  bevolen  de  meerder  geproduceerde  nagelen  te  verbranden,  Welke  bepaling  in 
1791  weder  ingetrokken  werd.  Het  product  werd  bovendien  tegen  mindere  prijzen 
ingekocht,  terwijl  bij  inkoop  de  bevolking  door  de  opkoopers  bedrogen  werd.  Degene 
die  kruidnagelen,  van  zyne  eigene  boomen  afkomstig,  aan  een  ander  véritocht, 
werd  gegeeseld  en  in  ketenen  geklonken.  Wie  specerijplantjes  aan  vreemdelingen 
afstond,  boette  zijn  misdrijf,  volgens  eene  in  1771  gemaakte  bepaling,  met  den  dood. 
De  voorheen  zoo  bloeiende  handel  ging  geheel  te  niet  Aan  elk  gedwongen  arbeider 
werd  van  1708  aan  des  daags  een  stuiver  en  eén  pond  rijst  uitgekeerd.  In  1707  werd 
de  armoedige  toestand  der  Ambonsche  bevolking  bereids  geconstateerd,  doch  in  1743 
andermaal  bevolen  de  vaderlandsche  artikelen  met  75  7©  >  de  Indische  met  50  ^/^  winst 
aan  de  Inlanders  te  verkoopen.  De  meeste  der  Compagniesdienaren  eischten  ten  eigen 
bate  het  schier  onmogelijke  van  de  inlandsche  bevolking,  en  lieten  door  haar  van  ge- 
stelene materialen  huizen  bouwen,  die  te  gelde  gemaakt  werden.  De  betrekkingen  voor 
inlanders  waren  veil;  de  korporaals-  en  sergeantsposten  zelfs  werden  verkocht  Het 
schieten  van  een  hert  voor  voeding  door  den  inboorling  op  zijne  eigene  gronden  werd 
op  zware  boete  verboden  en  bij  de  derde  maal  met  geeseling,  brandmerk  en  tien 
jaren  ketting  gestraft.  Voor  iedere  echtbreuk  vorderde  de  fiscaal  tweehonderd-vijftig 
gulden  boete  van  eiken  inlander.  Ook  werden  er  boeten  op  vleeschelijke  gemeenschap 
en  het  wegblijven  uit  de  kerk  geheven.  Besnijdenis  werd,  om  den  islaam  tegen  te 
gaan,  met  boete  en  schavot  gestraft.  In  de  XTliase  beschouwde  men  den  kerkgang  als 
heerendienst  en  het  schoolbezoek  als  slavernij.  De  predikanten  leidden  alléén  goede 
schrijnwerkers  op  tot  onderwijzers,  die  dan  gratis  meubelen  moesten  maken.  Het 
inlandsch  bestuur  werd  door  aanraking  met  ambtenaren  gedepraveerd,  waardoor  wan- 
trouwen onder  de  bevolking  ontstond.  Door  de  tochten  ter  vernieling  van  specerij- 
boomen,  onder  den  naam  van  hongi,  lawaai,  naar  andere  eilanden  met  inlandsche 
vaartuigen  ondernomen,  werden  de  perkslaven  in  galeislaven  veranderd.  De  lieden 
die  de  hongi  medemaakten  leerden  op  groote  schaal  overal  plunderen ,  liegen  en 
bedriegen.  Om  deze  «vloekwaardige  tochten  op  duivelsche  wijze  te  besluiten»,  werden 


AMBON   EN  DE   ÜLIASE.  37 

bij  teragkomst  te  Ambon  feesten  bij  den  Grouverneur  gevierd,  waar  men  op  hooger 
last  de  inlandsche  hoofden  Eoropöesche  spiritualiën  leerde  drinken,  hen  dronken 
maakte  door  hun  wijn  met  brandewijn  vermengd  op  te  dringen,  opdat  zij  alsdan 
hunne  plannen  en  voorgenomen  aanslagen  zouden  verraden.  De  slimsten  onder  hen,  zulks 
begrijpende,  veinsden  zich  dronken  om  rich  van  het  feestmaal  te  doen  wegdragen.  De 
O.  L  Compagnie  heeft  door  hare  maatregelen  op  Ambon  en  de  TJliase  in  anderhalve 
eeuw  de  bevolking  tot  armoede  gebracht  en  met  ruim  twee  derden  verminderd,  zoodat  zij, 
ofschoon  bijna  twee  eeuwen  deze  eilanden  in  bezit  hebbende,  toen  de  Engelschen 
in  1796  zich  vertoonden,  de  geheele  iandvoogdij  zonder  slag  of  stoot  heeft  moeten 
overgeven ;  want  geen  énkele  inlander  had  er  belang  bij  haar  te  hulp  te  komen  of 
hare  partij  te  kiezen. 

Onder  het  bestuur  van  den  Engelschen  Gouverneur  R.  Th.  Farquahar  volgde 
verslapping  in  het  monopoliewezen.  Geheele  scheepsladingen  nagelen  werden  er 
uitgevoerd.  De  door  de  bevolking  versteékte  materialen  werden  beter  betaald,  de 
levering  van  werkvolk  verminderd  en  de  hongi-  achterwege  gelaten.  Na  de  tweede 
Britsche  inbezitneming,,  van  1810  tot  1817,  begon  de  handel  onder  het  bestuur 
van  den  Gouverneur  W.  B.  Martin  te  bloeien,  zoodat  jaarlijks  reeds  voor  onge- 
veer f550,000  werd  ingevoerd.  Toen  in  1817  de  Molukken  weder  aan  de  Nederlanders 
werden  toegewezen,  kwamen  met  hen  de  oude  inrichtingen  van  bestuur  en  admini- 
stratie met  al  hare  gestrengheid  terug.  De  misbruiken,  onder  het  Britsch  bestuur 
afgeschaft,  werden  hersteld.  De  bevolking,  die  eenigszins  tot  verademing  kwam,  werd 
opnieuw  onderdruki  Niet  lang  daarna  barstte  te  Saparua  een  opstand  uit,  doordien  de 
bevolking  voor  de  geleverde  kruidnagelen  niet  behoorlijk  werd  betaald  en  de  toenma- 
lige Resident  J.  van  den  Berg  op  zijne  tochten  door  het  eiland  de  krachtige  en 
gespierde  mannen  deed  opvatten  en  als  soldaat  wegvoeren.  Het  gerucht  ver- 
spreidde zich  tevens  dat  alle  mannen,  in  ketenen  geklonken,  als  soldaten  zouden  worden 
weggeleid  en  dat  de  Nederlandsche  regeering  Javanen  zou  invoeren  om  met  de 
vrouwen  des  lands  te  cohabiteeren.  Door  Philip  Latumahina,  een  gewezen  schrijver 
van  den  Resident,  die  dat  gerucht  verspreidde,  opgestookt,  stelde  Thomas  Matualesi, 
ook  genaamd  Patimura,  Ribok  en  Patiwael,  zich  alstoen  aan  het  hoofd  der  ontevre- 
denen, waarbij  verscheidene  Euronesiêrs  of  Europeesche  afstammelingen  zich  aansloten, 
namen  het  fort  Duurstede  in  en  vermoordden  den  Resident  met  diens  geheele  familie, 
uitgezonderd  zijn  zoon,  die,  slechts  gewond,  door  zekeren  Paulus  Pelupesi ,  vader  van 
den  tegenwoordigen  Radja  van  Ou,  gered  werd.  Gedurende  den  opstand  speelden  de 
vrouwen,  die  zeer  verbitterd  waren  over  de  wegvoering  harer  mannen,  eene  groote 
roL  De  vrouw,  die  Matualesi  overal  vergezelde ,  een  zekere  Elisabeth,  en  die  hem  voort- 
durend tot  handelen  aanspoorde ,  was  de  achtergelatene  vrouw  van  den  als  soldaat 
weggevoerden    inlander    Eli^a    Titalei.     Na    de    mislukte    eerste    expeditie   onder 


38  AMBON  EN   DE   UUASB. 

den  Majoor  der  Infanterie  P.  Beetjes,  wiens  uniform  nog  te  Haria,  van  waar  de 
moeder  van  Matualesi  afkomstig  was ,  bewaard  wordt,  werd  later  de  rust  hersteld,  en 
werden  de  aanvoerders,  die  op  hunne  wijze  recht  zochten,  met  den  dood  gestraft.  De 
Gouvemeur-Greneraal  P.  G.  A.  Baron  van  der  Capellen  vond  in  1824  de  bevolking  in 
de  Molukken  «onbegrijpelijk  ellendig  en  diep  ongelukkig»,  en  bewogen  door  dien  toestand, 
gelastte  hij,  te  Ambon  zijnde,  dat  de  inkoopsprijzen  der  specerijen  zouden  worden  ver- 
hoogd, dat  de  hongitochten  zouden  worden  afgeschaft,  dat  overal  kruidnagelen  en 
muskaatnoten  mochten  worden  aangeplant,  voorts  dat  het  leveren  tegen  betaling  van 
werkvolk  en  materialen  tot  het  onontbeerlijke  zou  worden  beperkt,  met  belofte  ook 
dit  af  te  schaffen.  Na  1824  werd  het  inlandsch  bestuur  en  rechtswezen,  het  laatste 
vooral  door  den  Gouverneur  Mr.  P.  Merkus ,  wiens  naam  met  dien  van  den  Grouvemeur 
Jhr.  F.  V.  A.  Ridder  de  Stuers  door  de  inlanders  steeds  met  achting  wordt  uitgesproken , 
georganiseerd.  Intusschen  werden  tot  in  1827  de  Ambonsche  soldaten  die  de  hoofden  tegen 
betaling  leverden ,  in  ketenen  geklonken  overgevoerd.  Een  opstand  onder  de  Saparuasche 
militairen  werd  in  1829  met  behulp  der  Amboneezen  onderdrukt,  waardoor  een  in- 
wendige wrok  tusschen  de  bewoners  dezer  eilanden  ontstond.  In  1863  werd,  naar  aan- 
leiding van  uit  Nederland  ontvangen  last,  van  hooger  hand  bevolen  dat  op  1  Januari 
1864  de  verplichte  teelt  en  levering  van  kruidnagelen  met  al  den  aanUeve  van  dien  zou 
worden  afgeschaft.  Met  weerzin  echter  slechts  werd  op  Ambon  een  einde  gemaakt  aan 
de  verplichte  teelt  en  de  levering  in  de  pakhuizen ,  terwijl  de  opkomst  der  perkslaven, 
ulu  lo  datio,  ten  einde  de  voor  de  nagelcultuur  bestemde  diensten  te  praesteeren, 
geUjk  die  tijdens  het  monopolie  geregeld  en  verdeeld  waren,  tot  in  September  1880 
bleef  voortbestaan.  Er  waren  zelfs  in  1864  bestuurs-ambtenaren  op  Ambon  die,  aan 
de  gemakkelijke  oude  sleur  gewoon,  beweerden  dat  de  afschaffing  dezer  gedwon- 
gen levering  van  specerijen  niet  ten  voordeele  was  der  bevolking.  Van  1864  tot 
1880  kwamen  door  slordige  controle  deze  cultuurdiensten,  onder  den  naam  vankar^ja 
trop  bekend,  geheel  ten  bate  van  de  meer  doortrapte  negarihoofden,  en  mochten  er 
sommigen  onder  de  bevolking  geweest  zijn,  die  weigerachtig  bleven  de  doorderegee- 
rmg  afgeschafte  werkzaamheden  te  verrichten,  dan  werden  zij,  even  als  in  de  dagen 
der  Compagnie,  door  de  betrokken  ambtenaren  gestraft  met  dwangarbeid  van  twee 
tot  negentig  dagen.  De  ongelukkige  bevolking  lijdt  nog  aan  de  gevolgen  van  deze 
sedert  eeuwen  toegebrachte  slagen,  terwijl  aan  het  perkslaven-  of  datiostelsel,  eene 
bron  van  de  grootste  willekeur,  nog  geen  einde  is  gemaakt  Het  schijnt  genoeg  te 
wezen,  wanneer  alles  door  traditioneele  onkunde  en  besluiteloosheid  verwaarloosd  wordt 
en  op  het  voorbeeld  der  Edele  Compagnie  slechts  fondsen  beschikbaar  worden  gesteld 
voor  het  onderhoud  der  Christengemeente  en  tot  voortzetting  van  een  onpractisch 
inlandsch  onderwijs,  dat  niet  aan  de  behoefte  voldoet  De  bevordering  van  landbouw, 
handel  en  nijverheid  ondervond  vele  belemmering.  De  afschaffing  van  de  bereids  in 
1863  bevolen  cultuur-  en  andere  diensten  in  1880  werd  eveneens  van  1881  tot  1883 


V 


\ 


Blz.89. 


AMBON   EN  DE   UUASE.  39 

door  vele  hooggeplaatste  ambtenaren,  die  blijkbaar  onverschillig  waren  voor  de  nooden 
en  behoeften  van  den  sedert  1640  verdrukten  Ambonees,  wiens  treurige  maatschap- 
pelijke en  zedelyke  toestand  het  hart  van  elk  weldenkende ,  die  bekend  is  met  den 
loop  der  geschiedenis,  moest  dan  bloeden,  met  leedwezen  gezien. 

De  tegenwoordige  bevolking  van  Ambon  en  de  Uliase  is  de  in  den  loop  der  eeuwen 
verkregene  uitkomst  eener  confuse  vereeniging  door  geslachtsvermenging  van  de  vóór 
de  komst  der  westersche  blanken  zich  alhier  gevestigd  hebbende  Oostaziatische ,  Indo- 
nesische en  Melanesiche  vreemdelingen,  tamata  maltaper,  waarbij  tevens ,  althans  wat 
het  eiland  Ambon  betreft,  tal  van  sporen  eener  plaats  gehad  hebbende  meer  intieme 
gemeenschap  met  Zuid-Europeanen  duidelijk  wordt  waargenomen.  De  gemiddelde  lengte 
der  mannen  bedraagt  1.64,  die  der  vrouwen  1.58  meter.  Voor  Saparua  kan  dit  cijfer 
hooger  worden  gesteld ,  omdat  de  bevolking  aldaar  in  vele  opzichten  physisch  krach- 
tiger ontwikkeld  is.  De  brachy-  en  dolichocephale  typen  vindt  men  in  allerlei  over- 
gangsstadiên  met  prognathe  en  orthognathe  alveolare  vormen.  Het  haar  is  tevens 
in  aUe  variëteiten  vertegenwoordigd,  als  kroezig,  kakarikana,  golvend,  oleolei,  en 
sluik  of  hard,  mamsai.  Het  voorkomen  der  mannen  is  niet  woest  Schoone  vrouwen , 
die  intusschen  een  meer  mongoloide  aanzien  hebben  en  blanker  dan  de  mannen  zijn , 
worden  zeer  schaars  aangetroffen.  De  pupillen  zijn  glinsterend  zwart,  terwijl  velen 
op  den  iris  gele  strepen  hebben.  De  meisjes  en  ongehuwde  vrouwen  hebben  schit- 
terend ivoorwitte ,  regelmatige  kleine  tanden.  Yele  mannen  hebben  groote  kracht  in 
armen  en  schouders,  doch  zijn  niet  zoo  sterk  of  gespierd  als  de  oorspronkeUjke  be- 
woners van  Selebes  of  Papua.  Het  lichaam  der  vrouwen  is  tenger,  met  weinig  neiging 
tot  vetvorming,  vooral  op  de  eilanden  Haruku  en  Nusalao.  Hare  borsten,  met  kleine 
aureolen,  zijn  slecht  ontwikkeld  of  rudimentair  wegens  de  mutilatie  in  de  kindsche 
jaren.  De  vrouwen  kunnen  op  het  hoofd  zeer  zware  lasten  torsen.  Alle  hebben 
kleine  handen  en  voeten  en  maken  veel  gebruik  van  de  teenen  om  iets  op  te  nemen. 
De  huid  is  glad,  bij  enkelen  met  vitiligo  en  ichthjosis  bedekt  Zij  baden,  hoi,  zich 
dagelijks  tot  tweemalen  en  meer  en  reinigen  haar  lichaam  met  puim-  en  zandsteen 
alsmede  bladeren  van  den  Pterocarpus  saxatilis ,  terwijl  de  tanden  met  fijn  rivierzand 
en  pinangschillen  geschuurd  worden.  Mannen  en  vrouwen  hebben  een  zuiver  lichaam, 
pataa  maisi,  doch  zijn  minder  rein  op  hunne  kleeding,  waarom  zij  dan  ook  aan  de 
zwarte  of  blauwe  kleur  de  voorkeur  geven.  De  neus  en  ooren  zijn  klein  en  welge- 
vormd. Velen  hebben  echter  dikke,  hoekige,  donkerblauwgekleurde  Uppen.  De  menses 
openbaren  zich  tusschen  het  negende  en  elfdejaar,endan  worden  er  in  de  vagina  pes- 
saria of  tampons  van  katoen  of  fijne  kalapavezelen  ingebracht  Het  menstruaal 
excreet,  dat  zeer  gering  is,  wordt  als  onrein  door  de  mannen  aangemcfrkt.  De  mannen 
dragen  thans  het  hoofdhaar  kort,  keuro  apole;  in  vroegeren  tijd  lang  en  met  vogel- 
vederen,   gekleurde   bladeren   van  den  Godiaeum  variegatum  en  bloemen  versierd. 


40  AMBON   EN  DE  ÜUASE. 

Meest  alle  yrouwen  hebben  slechts  weinig  l^g  hooMhaar,  kenro  wnata,  dat  met 
kalapamelk  en  het  sap  van  den  Citrus  hjstrix  schier  dagelijks  gewasschen  wordt  Het 
haar  op  het  lichaam  onder  de  oksels  en  op  den  pubes  is  zeer  dun,  uit  hoofde  van  het 
gebruik  van  den  zandsteen,  ook  doordien  sommigen  het  uittrekken.  Oudere  vrouwen 
zien  gaarne  haar  op  het  aangezicht  der  mannen,  esi  akee  talapesi;  de  jongere 
daarentegen  niet  Naevusvorming  komt  veelvuldig  voor..  In  hunne  bewegingen  zijn  de 
mannen  vlug;  zij  zijn  goede  hardloopers  en  kunnen  tój  voorbeeld  op  de  jacht  uren 
achtereen  in  snelle  beweging  blijven.  Als  dragers  en  roeiers  zijn  ze  in  staat  zonnehittte, 
lea  matae  sasatele,  en  regen  lang  te  verduren,  terwijl  zij  in  krachtsinspanning  en 
behendigheid  voor  geen  volk  in  Indonesië  behoeven  onder  te  doen.  Voor  het  be- 
werken van  den  grond  met  den  patjol  of  spade  zijn  ze  echter  geheel  ongeschikt, 
door  de  ongewoonte.  Hun  gezicht  en  gehoor  is  uitstekend.  Op  hun  aangezicht  kan 
men  spoedig  waarnemen  of  zij  vroolijk  gestemd,  bevreesd^  dan  wel  toornig  zijn.  De 
kinderen  in  de  scholen  toonen  een  vlug  begrip  en  een  goed  geheugen  te  bezitten. 
Zij  staan  in  het  voor  de  vuist  spreken  en  rekenen  niet  aditer  bij  de  Europeesche  kinderen 
van  denzelfden  leeftijd  en  ouder.  Over  het  algemeen  zijn  de  meisjes  vlugger  dian  de 
jongens ,  die  bovendien  bij  het  intreden  der  puberteit  eenigefl  tijd  suf  en  indolent 
worden,  een  verschijnsel  evenwel  van  voorbijgaanden  aard.  De  bevolking  is  mee- 
gaande, goedig,  dankbaar  voor  genoten  weldaden  en  zeer  gevoelig  —  velen  zelfs 
terstond  gereed  om  in  tranen  uit  te  barsten  —  doch  daarentegen  ook  wederspannig 
en  recalcitrant,  wanneer  hare  rechten  worden  verkracht  De  vrouwen ,  die  minder  door 
hare  schoone  vormen  dan  door  hare  lieftalligheid  eénen  overwegenden  invloed  op 
de  mannen  oefenen,  voeren  veelal  het  hoogste  woord,  en  treden  niet  zelden  in  kritieke 
oogenblikken,  wanneer  het  de  handhaving  der  rechten  van  de  negari  geldt,  op  den 
voorgrond.  De  mannen  zijn  vatbaar  voor  hoogere  geestelyke  ontwikkeling ;  zij  zgn 
trotsch  van  aard  en  moedig  in  den  strijd,  maar  ook  ijdel  en  naijverig.  Velen 
zijn  zeer  welsprekend,  hebben  een  sterk  geheugen,  groote  verbeeldingskracht  en 
een  goed  natuurlijk  verstand,  maar  zijn  niet  in  de  gelegenheid  of  hebben  gëene 
middelen  om  die  te  ontwikkelen,  tenzij  zij  het  eiland,  alwaar  het  stelsel  van 
verdrukking  heerscht,  verlaten,  gelijk  dit  meermalen  plaats  vindt  Enkele  kwaden 
uitgezonderd,  namel^k  degenen,  die  langs  slinksche  wegen  hun  doel  trachten  te 
bereiken  en  als  zoodanig  bij  de  overigen  niet  in  achting  staan,  is  de  bevolking  zeer 
gesteld  op  een  onpartijdig  gestreng  onderzoek  harer  grieven,  een  gevolg  van  de 
sedert  eeuwen  systematisch  plaats  gehad  hebbende  omkooperijen,  weshalve  zij  meer^- 
malen  proceslustig  wordt  genoemd.  Verscheidene  hoofden*  van  gewestelijk  bestuur 
liepen  tijdens  hun  verblijf  op  Ambon  geheel  aan  den  leiband  van  een  inlander, 
die  toen  ter  tijde  aan  het  bureau  werkzaam  was;  een  bewijs  hoe  ver  zij  in  de 
westersche  beschaving  vorderen  kunnen.  In  de  negariën  buiten  de  hoofdplaats  treft 
men  tal  van  rechtschapen,  brave,  oprechte  lieden  aan,  die,  hoewel  zfl  zeer  bijgeloof 


AMBON  EN   DE    ÜUASE.        *  41 

vig  zijn  en  behoefte  gevoelen  om  in  eene  innige  gemeenschap  tot  de  nitu  of  geesten  der 
vaderen  te  staan,  tevens  een  gezond  oordeel,  een  juist  en  streng  begrip  van  waar- 
heid,  recht    en   billijkheid  hebben. 

De  bevolking  is  gastvrij  en  deelt  gewoonlijk  het  weinige  mede  niet  alleen 
met  den  vriend  of  .negarigenoot,  maar  ook  met  den  vreemdelmg;  Aan  ieder, 
die  het  huis  binnentreedt,  biedt  men  terstond  sirih-pinang,  sigaretten  en  sagero 
of  palmwijn  aan.  Het  egoïsme  is  nog  niet  overal  zoozeer  in  de  moderne  rich- 
ting ontwikkeld.  Anderen,  ofschoon  armoede  lijdende,  bedelen  nimmer,  omdat 
bedeeld  te  worden  in  hun  oog  een  groote  schande  is.  Volwassenen  zoowel  als 
jongelieden,  kinderen  niet  uitgesloten,  zijn  grote  voorstanders  van,  of  liever  zeer 
verzot  op  uitspanning,  op  vermaak  en  vroolijke  bijeenkomsten ,  alwaar  .  gedanst 
en  ex  tempore  vervaar(ügde  liederen  gezongen  kunnen  worden;  Feesten,  zonder 
dat  deze  in  bacchanaliën  ontaarden,  werken  bezielend  op  de  bevolking  en  worden 
derhalve  meermalen  door  de  hoofden  te  hunnen  bate  geëxploiteerd.  In  de  hitte  des 
strijds  doodt  de  Ambonees,  die  alle  goede  eigenschappen  voor  den  militairen  stand 
bezit,  in  koelen  bloede  den  vijand,  terwijl  hij  in  kalmere  oogenblikken  geen  bloed 
kan  zien.  Kleine  diefstallen  pleegt  hij  op  de  wijze  der  kinderen,  zonder  overleg  of 
praemeditatie.  Dientengevolge  hoort  men  weinig  van  moord  of  inbraak  met  het  doel 
om  diefstal  te  plegen.  Voor  het  overige  heeft  hij  vele  deugden,  maar  door  daarvan 
af  te  wijken  herinnert  hij  aan  de  minder  edele  eigenaardigheden  der  Europeanen. 
Door  zijne  Europeesche  leiders  er  toe  gebracht,  heeft  hij  afstand  gedaan  van  rele 
goede  eigenschappen  der  primitieve  volken,  namelijk  rondborstigheid,  oprechtiieid  en 
eerlijkheid,  zoomede  van  de  eenvoudige  leefwijze  en  van  de  plichten  (waaronder  het 
betalen  der  schulden)  die  de  Indonesische  gebruikswetten  hem  hebben  opgelegd.  Vele 
kwade  gewoonten  heeft  hij  van  het  blanke  ras  overgenomen,  en  de  feiten  die  voor 
heen  en  thans  nog  plaats  hebben  getuigen  niet  ten  voordeele  van  het  laatste.  De  door 
zijne  civiliseerende  vrienden  en  vroegere  bondgenooten  ingevoerde  sterke  dranken 
hebben  velen  tot  dronkaards  gemaakt,  ofschoon  men  nimmer  een  dronken  inboorling 
in  het  openbaar  ziet,  terwijl  daarentegen  wel  Europeesche  ambtenaren,  geestelijken, 
officieren  en  mindere  militairen  langs  de  straten  slingerende  opgemerkt  worden. 
Bij  huwelijken  speelt  de  sexueele  hartstocht  niet  alléén  de  groote  rol.  Conjunctie 
venerea  semper  fit  mutuo  consensu,  en  voorbeelden  zijn  er  van  velen,  die  door  liefde- 
smart  jaren  achtereen  gefolterd  werden.  Tal  van  mannen  en  vrouwen  blijven 
buiten  het  wettig  huwelijk  elkander  trouw  tot  aan  den  dood  en  verzorgen  hunne 
kinderen  met  voorbeeldige  toewijding.  Jongelieden  drinken  elkanders,  bloed,  ninu 
sanopalo,  met  sagero  vermengd,  uit  een  kalapadop,  als  bewijs  van  innige  verknocht- 
heid, en  zulk  eene  vereeniging  is  in  hun  oog  een  sacrament,  dat  hooger  staat  dan 
het  duiten  eener  gewone  huwelijksconventie  in  de  kerk  of  bij  den  ambtenaar  van  den 


42  AMBON   EN  DE   UUASE. 

burgerlijken  stand.  Het  geslachtsverkeer,  héhi  malona,  hehi  mahina,  als  eene  zuivere 
voldoening  aan  de  aandrift  der  natuur,  wordt  vóór  het  huwelijk  niet  aan  knellende 
banden  gelegd.  Commercium  inter  sexüs  satis  libidinosum.  Door  eene  vrije  leefwijze 
wordt  de  betrokken  djodjaro  of  maagd  niet  minder  geacht  Het  genot  der  liefde 
wordt  als  doel  des  levens  beschouwd  en  behoort  naar  de  volksmeening  evenals  de 
honger  en  de  dorst  bevredigd  te  worden.  Veeleer  wordt  het  als  eene  schande  aan- 
gemerkt ,  wanneer  de  djodjaro  weinig  of  geene  aanbidders  telt  Herique  viri  incolumem 
virginitatem  parvi  faciunt,  quia  hymen  puellarum,  jam  antequam  mensteua  appare- 
ant,  plerumque  disruptum,  propter  incuriam  quo  tractatur  quando  genitalia  lavant, 
quae  lavatio  primarium  mulierum  officium  habetur.  Na  het  uitbreken  dermenses,  ook 
wel  vooraf,  copuleeren  de  meisjes  met  oudere  en  jongere  mannen  in  het  geheun, 
zonder  dat  dit  aanstoot  geeft.  Van  een  streng  wettig  geregeld  geslachtsverkeer  naar 
de  adat  der  Romeinen,  in  het  oog  van  den  Indonesiër  iets  tegennatuurlyks ,  kan 
de  bevolking  geen  juist  begrip  vormen.  Miserabiles  quae  machlosi  vel  hysteria  labo- 
rant aut  corpus  suum  mercede  dato  prostituunt  worden  op  deze  eilanden  niet  aange- 
troffen. Tribadie  en  masturbatie  zijn  tevens  onbekend. 

Over  het  algemeen  zijnde  vrouwen  werkzamer  en  ijveriger  dan  de  mannen,  doch  voor 
hunne  behoeften]  arbeiden  allen  genoegzaam.  Daarentegen  hebben  zij  een  grooten  afkeer 
van  ongewoon  werk  en  zijn  evenals  elders  uitermate  lui,  ofniet  tot  werken  te  bewegen, 
wanneer  dit  zonder  behoorlijk  loon  voor  anderen,  die  hen  geheel  onverschillig  zijn ,  ge- 
dwongen moet  geschieden.  Elk  inlander  heeft  voldoende  voor  zijn  bestaan,  en  de  zucht 
om  geld  te  verzamelen  is  niet  zoo  geprononceerd  als  op  plaatsen ,  waar  meerder  behoefte 
bij  grootere  armoede  bestaat  Het  werken  wordt  vooralsnog  als  eene  soort  uitspanning 
of  spel  beschouwd.  Degenen  die  geld  bezitten  bewaren  dit,  uit  hoofde  van  de  rechtsonze- 
kerheid, in  den  grond.  Het  aantal  ledigloopers  is  gering.  Het  liegen,  waarop  telkens 
wordt  gewezen  als  op  een  sociaal  pathologisch  verschijnsel  onder  de  bevolking,  is  niet 
van  dien  aard  om  deswege  op  haar  te  smalen,  vooral  in  een  land  als  Nederlandsch 
Indië,  alwaar  ook  vele  Europeanen  van  hoogere  en  lagere  standen  bevreesd  zijn  de 
waarheid  onder  de  oogen  te  zien  —  en  ten  opzichte  van  de  eeuwen  achtereen 
verdrukte  bevolking  van  Ambon  en  de  Uliase  kan  het  liegen  bovendien  beschouwd  worden 
als  eene  manifestatie  van  den  regel:  die  niet  sterk  is  moet  zijn  kracht  in  den 
leugen  zoeken,  d.  w.  z.  slim  zijn.  Schaamte  voor  ontblooting  van  het  lichaam  gevoelt 
men  alléén  tegenover  vreemdelingen.  In  hunne  woningen  blijven  allen  schier  ongekleed , 
zonder  eenig  blijk  van  verlegenheid  te  geven.  De  bevolking  is  zeer  nieuwsgierig  van 
aard,  nukuu  wahi  taneia  makahinai,  hoort  gaarne  muziek, nukuupanonoholateru,  en 
heeft  zeer  veel  aanleg  daarvoor.  Alle  Europeesche  blaas-  en  strijkinstrumenten  worden 
zonder  eenig  onderricht  bespeeld.  Een  nieuwe  melodie  door  de  rondslenterende  jon- 
gens  gehoord,  wordt  den  volgenden  dag  op  de  straten  geneuried  of  gezongen.   De 


V7. 


9. 


Blz.42. 


AMBON    EX   DE   ÜUASE.  43 

vrouwen  zijn  zeer  verzot  op  reukwateren  en  op  warisin  matele  of  welriekende  oliën. 
De  bevolking  houdt  veel  van  lachen,  matoo,  en  stoeien,  paletaleta,  beweegt  zich  vrij 
tegenover  Europeanen  en  bezit  niet  de  gedweeheid  van  den  Javaan,   iets  dat  vele 
Europeanen,  die  van  den  inlander  eene   slaafsche  onderdanigheid  eischen,  hindert 
Elke  Ambonees  heeft  een  zeker  gevoel  van  onafhankelijkheid  en  persoonlijke  eigen- 
waarde, en  is  zeer  gevoelig  voor  beleediging,  vooral  van  de  zijde  der  vreemdelingen. 
Onder  elkander  zijn  zij  intusschen  in  het  schelden,  palauwa,  volleerd.  De  gewone  ter- 
men van  opprobatie  zijn:  inamu,  uwe  moeder,  koe  inamu,cummatretuacoitu8exer- 
cetur,  amamu    utini,  penis  patris  tui»  inamu  iin  pudenda  tuae  matris,  uimu  aosui 
vagina  pudendorum  tuorum,  en  nog  meer.  Het  spuwen  voor  iemands  aangezicht,  kahura 
wesi,  is  evenals  het  vernielen  van  eens  anders  eigendom,  pamarestaha,  eene  groote 
beleediging.    De  grootste  hoon  is  echter  wanneer  iemand  aan  de  tegenpartij  zijne 
genitaliën  laat  zien.  Om  elkander  te  beschimpen,  soumiren,  zegt  men:  mata  tui  tihai, 
gij  eenoog,  nukurahi,  gij  hazenlip,  ai  ole,  gij  manke,  matapele,  gij  scheele,la8ahai, 
gij  geschubde,  (iemand  die  aan  ichthyosis  lijdt).  De  vrouwen  gebruiken  den  maaltijd 
te  zamen  en  niet  van  de  mannen  gescheiden.  Weduwen,  mahinaharu,  die  veel  kinde- 
ren hebben  zijn  zeer  geëerd.  Weduwen  van  ulu  lo  datio  worden  echter  menigmaal  door  de 
negarihoofden  gevexeerd,  alléén  om  de  opbrengst  der  datio  te  kunnen  genieten.   De 
schoonzoon,  anai  tauri,  mag  niet  met  de  schoonmoeder  samen  eten.   Haar  in  huis 
of  elders  ontmoetende,  moet  hij  uit  den  weg  gaan.  De  schoonzoon  noemt  de  schoonmoeder 
ina  of  moeder,  de  schoondochter  heet  haar  uwa  of  tante.  Ofschoon  de  familiebanden 
les  zijn  geworden  en  het  meermalen  gebeurt,  dat  een  zoon  zijne  moeder  kastijdt,  een 
gevolg  van  de  inmenging  van  het  Europeesch  bestuur ,  dat  tegenover  onmondigen  ter 
wille  van  de  werving  voor  het  Indisch  leger  het  ouderlijk  gezag  moedwillig  verkracht, 
hebben  zij  eerbied  voor  ouden  van  dagen,  die  als  opou  aangesproken  worden.  Elkan- 
der noemen  zij  niet  bij  den  naam,  maar  als  rahan,  makker,  leuwa,  broeder  of  zuster, 
kau,  zwager,  anau,  kind,  ama,  vader,  ina,  moeder,  upu,  grootvader  of  grootmoeder. 
Vrienden  geven  als  bewijzen  van  gehechtheid,  tena  kaai,  elkander  veelal  geschenken, 
bestaande   uit  visch,   moeskruiden,   vruchten   en  dergeUjke  maar  zorgen  tevens  dat 
zij  een  gelijk  getal  aanbieden.  Een  geschenk  van  drie  pisangs  of  zeven  visschen  wordt 
als  een  teeken  van  beleediging,  tena  malaua,  aangemerkt  Bij  het  ontvangen  van  een 
geschenk  zegt  men:  «rahan  lopee  au  harii  kura  salo,»  d.  i.  Vriend,  gij  hebt  mij  dat  gegeven, 
waarmede  zal  ik  u  vergelden?   Het  behoort  tot  den  goeden  toon,  wan  mein,  eiken 
negarigenoot  te  helpen ,  kahari  uria.  Het  wijzen  geschiedt  met  de  vuist ,  en  niet  met  den 
wijsvinger.  Het  wenken  met  de  hand,  om  iemand  te  roepen,  heeft  plaats  door  de  op- 
gehevene  hand  benedenwaarts  te  bewegen.    Oude  gebruiken,  nahutut  nimai,  worden 
gaarne  opgevolgd,  hasui,  zelfs  door  degenen,  die  voor  meer  ontwikkeld  doorgaan.  Het 
is   verboden   in   tegenwoordigheid   van   vrouwen    obscoene   uitdrukkingen  te  bezigen 
of  op   gesladitsverrichtingen  te  zinspelen,   tadjarisa   heleuu  maanini.   Alleen  z^nde 


44  AMBON   EN   DE   ÜUASE. 

mag  een  man  aan  de  vrouw  of  eene  vrouw  aan  den  man  alles  zeggen  wat  op  het 
hart  ligt  Bij  ontmoeting  kussen  de  vrouwen  elkander,  panusu  kura  irui,  door 
middel  van  neuswrijvingen.  De  meer  ontwikkelden  beschouwen  het  als  eene  groote 
eer,  om  met  de  Europeanen  gelijkgesteld  te  worden.  Gaat  men  de  geschiedenis 
na,  dan  is  het  niet  te  verwonderen,  dat  de  bewoners  van  Ambon  en  de  Uliase  de 
Nederlanders  in  hun  hart  haten  en  dat  elke  weldaad  van  regeeringswege  met  groot 
wantrouwen  en  achterdocht  wordt  ontvangen.  Voor  de  wettelijke  bepalingen  of 
verordeningen  hebben  zij  tevens  zeer  weinig  eerbied,  omdat  deze  toch  niet  gehand- 
haafd worden  en  zij  het  bij  ervaring  weten ,  dat  hare  opvolging  veelal  van  wille- 
keur  en   luim   afhangt.    Vandaar  de  zucht  om  in  geschillen  telkens  te  appelleeren. 

De  inlandsche  bevolking  van  Ambon  en  de  Uliase  beschouwt  de  gronden  óp  hare 
eilaniden  gelegen  als  te  behooren  gedeeltelijk  aan  den  Nederlandschen  Staat,  gedeeltelyk 
aan  de  verschillende  stammen  of  negariën,  amanno,  soa  of  uku,  en  gedeeltel^k  aan 
individuen. 

Als  eigendom  van  den  Staat  worden  aangemerkt  de  door  de  Oost-Indische  Com- 
pagnie bij  usurpatie  na  1605  verkregene  gronden  in  den  omtrek  der  hoofdplaats, 
welke  thans  door  recht  van  verjaring  evenwel  grootendeels  het  eigendom  zijn  ge- 
worden van  verschillende  personen,  zoomede  de  gronden  die  in  het  midden  der 
zeventiende  eeuw,  toen  de  bevolking  door  G.  Demmer  en  A.  de  Vlamingh  van  Ouds- 
hoorn gedwongen  werd,  zich  meer  in  de  nabijheid  der  Nederlandsche  etablissementen 
te  komen  vestigen,  op  aanwijzing  der  hoofden  in  perken,  datio  (ook  wel  uitgesproken 
tatio)  verdeeld  en  aan  werkbare  mannen  of  hoofden  van  huisgezmnen  afgestaan  werden, 
onder  voorwaarde  van  laeto  woi  otano  pelawanno,  of  kai  tian  kani  polawan,  name- 
lijk de  hongi  of  steooptochten  ter  uitroeiing  van  specerijboomen  overal  elders  mede 
te  maken  en  kruidnagelboomen  tot  een  bepaald  getal  aan  te  planten.  Deze  perkslar 
ven,  ulu  lo  datio,  dati  upui  of  kapala  datio,  moeten  voor  de  gunst,  dat  zij  op  hunne 
eigene  gronden  wonen  mogen,  bovendien  woso  laM  of  wawaja  umi,  onbetaalde  dien- 
sten verrichten  en  de  perken  niet  verlaten.  Deze  diensten  bestonden  tot  in  1880  uit 
de  verplichte  opkomst,  van  twee-en-zeventig  tot  honderd-en-tachtig  dagen  des  jaars, 
ten  behoeve  van  het  bestuur  of  der  hoofden ,  om  kosteloos  te  arbeiden.  De  perkgron- 
den,  na  door  het  Nederlandsch  gezag  in  beslag  genomen  te  zijn  en  behoorlijk  afgebakend, 
begrensd  en  geregistreerd,  mogen  nimmer  verkocht,  verhuurd  of  weggeschonken  worden, 
maar  moeten  van  vader  op  zoon,  ook  wel  van  broeder  op  broeder,  overgaan.  Bijaldien 
echter  geen  zoon  of  broeder  aanwezig  is ,  geschikt  om  als  dienstpUchtige  op  te  treden, 
dan  worden  de  perken  naar  willekeur  der  hoofden,  met  voorbijgang  van  de  rechtmatige 
erfgenamen,  aan  anderen,  meestal  gunstelingen,  afgestaan.  Eene  dochter  mag  een 
datio  of  perk  niet  erven,  omdat  zij,  vrouw  zijnde,  niet  als  taataneli  of  paatahari,  diens<>- 


AMBON  EN^  DE  ULIASE.  45 

plichtige,  kan  optreden,  en  als  zoodanig  aan  de  datio-voorwaarden  voldoen.  Weigert 
de  perkslaaf  de  bepalingen  op  te  volgen,  of  is  hij  ongenegen  de  woso  lalai,  onbetaalde 
diensten,  te  verrichten,  dan  kan  hij  door  de  hoofden  uit  de  datio  verwijderd  worden. 
De  perken  zonder  behoorlijken  plaatsvervanger  heeten  ari  molon,  haumata  molonnu, 
of  dati  linjap,  en  worden  door  de  hoofden  van  de  rechtmatige  erfgenamen,  niet  zelden 
eene  weduwe  of  enkele  jonge  kinderen,  afgenomen,  totdat  er  een  geschikt  opvolger 
gevonden  wordt,  gedurende  welken  tijd  de  opbrengst  dier  perken,  meestal  met  kalapa-, 
kruidnagel-  en  andere  vruchtboomen  beplant,  door  de  hoofden,  upuka  latu  ari 
molon,  worden  genoten.  Is  het  negarihoofd  slecht  gezind,  dan  behoudt  hij  de  datio  en 
trekt  daarvan  alle  inkomsten  jaren  achtereen,  zonder  iets  daarvan  aan  de  erfgenamen 
af  te  staan,  totdat  de  zoon  van  den  vorigen  ulu  lo  datio  meerderjarig  is  geworden 
en  in  de  rechten  en  verplichtingen  van  zijnen  vader  kan  optreden.  De  dochter  van 
den  perkslaaf  die  door  huwelijk  uit  de  datio  gaat,  nalanno  ta  mennu,d.  i.  van  naam 
veranderen,  heeft  geene  aanspraken  hoegenaamd  op  de  datio  van  haren  vader.  De 
zonen  en  jongere  bloedverwanten  van  den  ulu  lo  datio  heeten  tianotatio,  kinderen 
van  den  perkhoorige,  of  atahali  lo  ulu  lo  datio  of  tulung  dati,  letterlijk:  slaaf, 
ata  van  den  datihouder.  Door  recht  van  verjaring  zijn  de  datio-gronden  of  perken 
thans  echter  het  eigendom  der  betrokkene  ulu  lo  datio.  Het  van  dati  of  tati  afgeleid 
woord  tanati  beteekent  afgebakend,  geïsoleerd,  of  datgene  wat  als  belasting  wordt 
afgezonderd.  Het  woord  lati  beteekent  een  gedeelte  van  een  pinang-  of  sirih-pruim. 
Tamatatio  beteekent  datio-volk,  van  tamata,  mensch  en  tatio,  perkhoorigen,  lieden 
die  verplicht  zijn  belasting  in  arbeid  en  geld  op  te  brengen. 

De  oun,  gronden,  aan  de  amanno,  söa  of  uku  toebehoorende ,  zijn  conununale 
eigendonmien  en  bestaan  uit  iwanno,  kohu,  iwanlaloi  of  boschgronden ,  waarop  elk 
amanno-,  soa-  of  ukugenoot  het  recht  heeft  houtwerken  en  andere  boschproducten 
te  verzamelen,  itunu,  op  de  jacht  te  gaan,  saa  makellu,  buideldieren  te  vangen, 
of  ipili  nasu,  alau  belu,  bijen  te  verzamelen.  Deze  gronden,  waartoe  voorheen  ook  de 
datio  behoorden,  worden  beschouwd  als  het  erfdeel  der  vaderen,  dat  niet  aan  vreemden 
verkocht  of  op  welke  wijze  ook  afgestaan  wordt,  en  als  zoodanig  het  gemeenschappelijk 
eigendom  der  amannogenooten  blijft  In  strikten  zin  behooren  deze  gronden  te  staan 
niet  onder  toezicht  van  het  besturend  hoofd,  vroeger  latu  of  upuka  latu  genaamd, 
maar  onder  dat  van  den  upu  mauwen!,  eigenlijk  den  afstammeling  van  den  eersten 
in-bezit-nemer  volgens  den  regel :  res  nullius  cedit  primo  occupanti.  Zij  zijn  behoorlijk 
van  grenzen,  hen,  leleamanno,  of  sipat,  voorzien,  evenzeer  langs  de  kusten,  namal, 
tot  aan  de  metenno,  het  blauwe  water,  zoodat  alle  banken  en  riflFen,muti,  en  panaisa, 
vischplaatsen,  er  onder  begrepen  zijn.  Deze  grenzen  bestaan  hoofdzakeüjk  uit  bergen, 
tanitalo,  rivieren,  waelhatai,  en  voorgebergten,  tuturain.  Lieden  van  andere  amanno 
mogen  over  de  producten  dezer  gronden  of  riffen  niet  beschikken  dan  na  voorafgaande 


46  AMBÖN   EN   DE  ULIASE. 

yergonning,  voorheen  van  den  upu  mauweni  of  upukalatu,  later  van  den  radja,  pati 
of  orangkaja,  de  negarihoofden,  die  evenwel  verplicht  zijn  het  gevoelen  der  amanno, 
gemeente,  ter  zake  te  raadplegen.  Voorts  hebben  de  amannogenooten  het  recht  de 
iwanno  of  bosschen  te  ontginnen,  in  sommige  negariën  met  voorkennis,  ipalaa,  van 
den  upu  mauweni  of  latu,  in  andere  zonder  kennisgeving  hoegenaamd.  Om  den  in- 
vloed van  de  upu  mauweni  op  deze  eilanden  te  doen  verminderen,  werd  het  recht 
om  de  zoogenaamde  sasi  of  siri  te  leggen  hun  door  de  hoofden  afgenomen. 
De  latu  of  hoofden  verkrijgen  alzoo  het  recht  ook  op  de  iwanno ,  door  aldaar  sasi  of 
verbodsteekenen  te  plaatsen,  waarvan  de  overtreding  met  boete  gestraft  wordt  Boven- 
dien is  het  aanzien  der  upu  mauweni,  die  tevens  geestelijken  zijn,  in  den  loop  der 
tijden,  zoowel  door  de  invoering  van  het  Mohamedanisme  als  van  het  Christendom, 
zeer  gedaald.  In  de  iwanno  kunnen  de  amannogenooten  voor  gezamenlijke  rekening, 
door  masohi  of  maaluu,  samenwerking,  de  een  den  ander  helpende ,  aanplantingen  van 
sagu,  tjengke,  kalapa  en  dergelijke  tot  stand  brengen,  de  zoogenaamde  imiel  amanno 
of  aring  amaan,  waarvan  de  opbrengst  óf  onderling  verdeeld  óf  verkocht  wwé(^(bgv. 
een  klopbare  saguboom  van  een  tot  acht  gulden,  de  jaarlilkadie  opbrengst  van  een 
tjengkiboom  van  twee  tot  acht  gulden),  een  en  aafcr  ten  voordeele  van  de  amanno 
of  gemeente. 

Onder  de  individueele  gronden  worden  in  het  algemeen  gerangschikt  de  umel  tina- 
mao,  ari  tananen  of  dusim  tatanaman;  dit  zijn  particuliere  aanplantingen  verkregen 
door  ontgnming  der  iwanno,  ten  einde  voor  de  eventueele  erfgenamen  meerdere  zeker- 
heid van  eigendom  te  verkrijgen,  doordien  daarover  niet  als  over  de  datio  door  de 
hoofden  op  willekeurige  wijze  kan  worden  beschikt  In  den  loop  der  jaren  hebben 
deze  gronden  of  gedeelten  daarvan  jmdere  benamingen  gekregen,  als  imiel  kupusakao 
of  ari  pusaka,  geërfde  gronden,  umel  alahei  of  ari  lata,  gekochte  gronden,  umel 
popee,  geschonken  gronden,  umel  kale  of  aring  aile,  verpande  gronden,  en  umel  ise- 
waru  of  aring  iasewal,  gehuurde  gronden.  Verkoop,  schenking,  in-pand-geving  of 
verhuur  van  gronden  mag  niet  plaats  vinden  zonder  medeweten  van  de  volwassen 
bloedverwanten  van  den  eigenaar,  de  vrouwen  niet  uitgesloten,  omdat  zij  een  groot 
aandeel  hebben  in  de  ontginning  en  bewerking  der  velden.  Het  is  intusschen  poso, 
verboden,  gronden  in  leen,  pohiti,  af  te  staan.  De  particuliere  gronden  of  een  ge- 
deelte daarvan,  die  de  ouders  als  haar  aandeel  aan  eene  gehuwde  dochter  afstaan , 
noemt  men  umel  lolupeli,  paraphemale  gronden.  Op  de  datio-gronden  kan  men  even- 
eens een  dusun  tatanaman  aanleggen,  doch  men  gaat  er  zelden  toe  over,  omdat  de 
vrije  beschikking  over  de  aangeplante  kalapa-,  tjengke-  en  andere  vruchtboomen  zeer 
onzeker  is.  Het  ontginnen  van  bosschen  om  umel  tinamao  te  maken  heet  ilea  iwanno. 
In  zake  grondbezit  en  eigendom  heerscht  in  onze  dagen  op  deze  eilanden  de  grootste 
.onzekerheid,    welke    in   verband  met  den  aard  en  het  karakter  der  bevolking  voort- 


A3IB0N   EN  DE  I7I.IASE.  47 

durend  tot  twisten  en  geharrewar  leidt  Den  dmk  van  het  datiostelsel  gevoelende  en 
het  voetspoor  van  de  V.  O.-I.  Compagnie  volgende,  denkt  een  ieder  ongehinderd  de 
eigendommen  zijner  amannogenooten  langs  sUnksche  wegen  zich  te  kunnen  toeëigenen 
en  ontziet  zich  niet  te  dien  einde  zelfs  allerlei  lage  middelen  te  beproeven.  In  1744 
werd  beoosten  't  Gasteel  Victoria  een  stuk  land  voor  Compagnies  rekening  van  de 
bevolking  gekocht,  om  tot  negari  voor  de  Ambonsche  Christen-officieren  te  dienen. 
Deze  gronden  zijn  door  verjaring  óók  in  andere  handen  gevallen. 

De  hoofden  werden  voorheen  door  de  bevolking  nimmer  erkend  dan  na  raadpleging 
der  nau  of  toovermiddelen ,  om  zekerheid  te  hebben  wie  der  zoons,  der  broeders, 
der  zonen  van  zusters  of  broeders,  of  andere  bloedverwanten  van  het  te  vervangen 
hoofd,  rima  parikii  of  de  koude  hand  heeft,  d.  w.  z.  iemand  is  die  gelukkig  zal  be- 
sturen. In  lateren  tijd  ontstond  de  gewoonte,  dat  alle  mannelijke  mgezetenen ,  taata- 
neli,  die  de  wapens  voeren  kannen,  en  niet  alleen  de  oudste  mutuana,  van  hunne 
keuze  moesten  doen  blijken.  In  de  meeste  negariën  kwamen  de  gehuwde  vrouwen, 
mataena,  ook  in  de  asari,  baileo  of  gemeentehuis,  bijeen,  om  de  latu  of  latumahina 
te  verkiezen.  Onder  het  Compagnie-bestuur,  meer  bepaald  onder  dat  van  den  Grou- 
vemeur  Demmer,  werd  weinig  meer  op  de  keuze  der  bevolking  gelet,  doordien  de 
gunstelingen  der  Gouverneurs  en  al  degenen,  die  op  de  bekwaamste  wijze  de 
ambtenaren  wisten  te  beUeven  of  om  te  koopen,  met  het  gezag  over  de  negari  belast 
werden.  Yan  dien  tijd  aan  dagteekent  de  depravatie  en  het  geknoei  bij  verkiezingen  van 
hoofden,  die  in  onze  dagen  zich  maar  al  te  vaak  herhalen.  Deze  wijze  van  voorzie- 
ning bracht  in  het  negarihuishouden  storing  teweeg,  die  nadeelig  op  de  volksont- 
wikkeling terugwerkte,  evenals  het  later  door  de  vermeende  pretendenten  gevolgd 
systeem  om  de  bevolking  te  onthalen  en  onder  het  vieren  van  smulpartqen  of  bij 
drinkgelagen  de  dusgenoemde  kiesgerechtigden  over  te  halen  een  verzoekschrift  te 
hunnen  gunste  te  onderteckenen,  ten  einde  dit  aan  den  Europeeschen  ambtenaar  als 
de  openbaring  van  het  vox  populi  te  kunnen  voorleggen.  Is  de  ambtenaar,  die  het 
hoofd  moet  bevestigen,  niet  voldoende  ingelicht ,  dan  werkt  hij  onbewust  mede  tot  tal 
van  oneenigheden  niet  alleen,  maar  tot  een  lijdelijk  verzet  in  de  negari,  dat  jaren 
duren  kan.  In  vóór-Europeeschen  tijd  werden  de  hoofden  der  stammen  latu,  upuka 
latu,  of  elak,  de  mindere  malesi,  uku  upui,  hasele,  de  afgevaardigden  paaniha  ge- 
noemd. De  mauweni  hadden  het  toezicht  over  de  gronden  en  stonden  als  afstamme- 
lingen van  den  eersten  grondeigenaar  in  aanzien.  Vrouwen  werden  ook  gekozen  en 
voerden  den  naam  van  latu  mahina  of  vrouwelijke  latu.  Na  het  verblijf  der  Indonesische 
vreemdeUngen  op  deze  eilanden  veranderden  de  titels  en  heetten  de  eerste  hoofden 
kapita,  radja,  pati  en  orangkaja,  de  mindere  kapala  soa,  en  verder  de  marinjo ,  op  welke 
verandering  de  komst  der  Portugeezen  en  Nederlanders  mede  eenen  groeten  invloed 
oefende.  Het  hoofd,  dat  vroeger  maandelijks  belast  was  met  de  regeling  der  woso  lalai, 


48  AKBON   m  DE  miASÊ. 

heette  üku  npui  hurano  of  kapala  soa  bulan.  AI  deze  hoofden  staan  thans  onder  het 
onmiddellijk  toezicht  van  een  Europeeschen  ambtenaar,  die  den  titel  van  Controleur  voert 
en  onder  den  Resident  het  gezag  uitoefent  De  hoofden  van  Ambon  staan  onder  den  Con- 
troleur van  Ambon ,  die  van  Haruku ,  Saparua  en  Nusalao  onder  dien  van  Saparua. 

De  inkomsten  der  hoofden  bestonden  voorheen  uit  de  opbrengst  van  een  door  de  bevol- 
king ontgonnen  en  beplant  stuk  grond,  de  grootte  naar  verkiezing  van  delatu,inde 
vervaardiging  van  huhu  of  vischkorven  en  ondersteuning,  naar  gelang  van  behoefte ,  met 
eetwaren  als  anderszins.  Later  vervielen  deze  inkomsten  en  hebben  zij  aanspraak  op 
drie  tot  vijf  taataneli  des  daags,  vrij  transport  om  zich  te  bewegen,  hulp  tijdens 
den  kruidnagelenpluk  en  eenige  procenten  van  de  door  het  Nederlandsch  gezag  ge- 
hevene  hoofdelijke  belasting.  Ofschoon  als  misbruik,  genieten  zij  tevens  een  aandeel 
bij  de  maasiha  of  opheffing  der  sasi,  siri.  De  sasi  is  eene  verbodsbepaling,  of  liever 
het  teeken,  getuige,  saqsi,  ook  als  sasi  uitgesproken,  dat  het  verboden  is  eigener 
autoriteit  iets  te  doen  of  te  nemen.  De  sasi  verdeelt  men  in  siri  inai,  waarbij  teekenen 
geplaatst  worden  om  te  beletten  dat  uit  eene  dusun  of  aanplanting  vruchten  of  andere 
boschproducten  gehaald  worden^  en  in  siri  anai,  waarbij  dezelfde  verbodsteekehen  aan 
de  grenzen  langs  de  kust  of  ergens  elders  geplaatst  worden  met  een  gelijk  doel 
Door  het  plaatsen  van  siri  anai  mag  niemand  uit  zijn  eigen  veld  of  aanplanting  iets 
halen,  totdat  het  hoofd  met  zijne  helpers,  de  kewan  irai,  hoofd,  en  kewan  anai,  volge- 
lingen, de  boschbewakers ,  om  hun  aandeel  te  verzekeren,  daartoe  vergunning  hebben 
gegeven.  Dit  aandeel  bestaat  uit  een  of  meer  kalapavruchten  van  eiken  boom,  het 
zooveelste  aandeel  van  kanari-  en  andere  vruchten,  welke  daarna  in  twee  deelen  ver- 
deeld worden,  de  eene  helft  voor  het  negarihoofd,  de  andere  voor  de  kewan.  Depamese 
siri  of  het  leggen  van  sasi  is  het  plaatsen  op  bepaalde  wijze  van  gevlochten  kalapa- 
bladeren  met  bladeren  en  vruchten  van  alle  in  zulk  eene  aanplanting  aanwezige  vrucht- 
boomen  aan  de  grenzen  daarvan.  Is  de  sasi  geplaatst,  dan  zorgt  de  kewan  dat  het 
verbod  niet  worde  overtreden-  Bij  overtreding  betaalt  men  eene  boete  ten  behoeve 
der  kewan  van  vijftig  centen  tot  drie  gulden.  Ten  aanzien  der  negarigenooten;  wordt 
de  boete  door  de  kewan  irai,  ook  genaamd  kapala  kewan,  opgelegd.  Vreemdelingen 
worden  door  het  negarihoofd  hooger  beboet.  Na  de  maasiha  worden  de  vruchten  door 
de  eigenaren  geplukt,  waarna  in  verband  met  het  gevoelen  der  hoofden  het  verbod 
weder  wordt  uitgevaardigd.  De  siri  anai  heeft  ten  doel  om  het  kappen  van  hout,  het 
bijeenbrengen  van  gabagaba-,  van  sagu- of  kalapabladeren  in  de  bosschen  te  voorkomen, 
het  visschen  op  bepaalde  plaatsen  dan  wel  het  verzamelen  der  eieren  van  de  Mega- 
podius  rubripes,  of  het  werpen  van  vuU  langs  de  stranden  te  beletten.  Ook  zijn  de 
kewan  belast  met  het  toezicht  op  het  onderhoud  van  wegen,  erven  en  huizen. 
Voor  de  pamese  siri  wordt  elk  jaar  de  kewan  irai  en  kewan  anai,  een  hoofd  met  tien 
tot  vijftien  volgelingen,  al  naar  de  uitgestrektheid  der  dusuns  en  bosschen,  gekozen. 


AMBON  EK  DE  ULIASB.  4d 

Tot  dat  einde  verzamelt  de  bevolking  zich  in  de  baileu.  Het  negarihoofd  en  de 
mntaana  doen  de  kenze.  Het  bepaald  aantal  verkregen  hebbende,  laat  de  eerste uku 
npni  of  kapala  soa  een  vat  met  sagero  of  palmwijn  binnen  brengen,  in  het  midden 
van  het  gebouw  plaatsen,  en  spreekt:  «Amanno  hoka  ewe  asari  hiti  kewankura;ami 
patupa  saniri  amanno,  tuwaa  umei  tini  ijaa  puna  sanopalo,  upuka  lanito  pakeura 
kewan  atini;  isiknpu  moloolo  seija  taha  patah^aa,  kemaa  isasi  paloo  wutuuesiruma 
nain,»  d.  w.  z.  De  negari,  gemeente,  is  in  de  baileu  verzameld  om  kewan  aan  te  stel- 
len; wij  bepalen  de  regelen  in  de  negari,  een  weinig  sagero  moet  deze  als  door  den 
eed  bekrachtigen;  heer  uitspansel,  zie  op  deze  kewan;  bij  het  betrappen  van  den  dief 
moeten  zg  daarvan  kennis  geven,  stelen  zij  zelf,  dan  zullen  zij  vernietigd  worden  met 
hunne  woningen.  De  sagero  wordt  alsdan  door  de  benoemden  gedronken,  ten  bewijze 
dat  zij  de  betrekking  van  de  negari  hebben  aanvaard.  De  kewan  anai  gaan  den 
ganschen  dag  rond  en  brengen  eiken  avond  te  zeven  uren  van  hunne  bevmding  verslag 
uit  bij  den  kewan  iral  De  invloed  der  negarihoofden  op  de  bevolking  is  niet  gering, 
namelijk  wanneer  zij  niet  aan  den  drank  verslaafd  zijn,  en  dit  zgn  er  velen.  Heeft  de 
bevolking  het  hoofd  gekozen,  dan  is  zij  gewillig  en  volgzaam.  Intusschen  kan  zij  het 
sarren  en  het  toedienen  van  speldeprikken,  waartoe  vele  hoofden  maar  al  te  vaak  van 
heverlede  overgaan,  niet  verdragen.  Wanneer  een  hoofd  daarenboven  tact  heeft 
om  met  zijn  volk  om  te  gaan,  dan  is  zijn  invloed  groot  Er  is  trouwens  weinig  noo- 
dig,  om  onder  de  bevolking  van  Ambon  en  de  Uliase  invloed  te  verkrijgen.  Eene 
behoorlijke  rechtvaardige  behandeling  is  in  de  meeste  gevallen  voldoende.  Hoofden, 
die  geen  invloed  hebben,  trachten  dien  door  hulp  der  Europeesche  ambtenaren  te 
verkrijgen,  doch  meestal  zonder  succes.  De  partijen  bleven  in  de  negari  stoken  en 
woelen,  en  ofechoon  de  onruststokers  door  het  Europeesch  gezag  op  allerlei  wijzen, 
zelfs  met  verbannmg,  gestraft  worden,  wordt  de  rust  niet  hersteld,  de  belangen  der 
bevolking  gaan  achteruit,  en  de  negari  verloopt  Overigens  bewijzen  zij  aan  de  hoofden 
de  noodige  eer  en  nemen  altijd  achter  hen  plaats.  De  Mohamedanen  hurken  in 
tegenwoordigheid  der  hoofden,  terwijl  de  Christenen  in  gebogen  houding  staande 
blijven.  Het  is  onbehoorlijk  den  naam  van  het  hoofd  in  diens  tegenwoordigheid  te 
uiten;  men  spreekt  hem  als  latu,  djou,  upu  of  tuwan  aan.  Als  hij  onderweg  een 
hoofd  ontmoet,  blijft  de  mindere  staan,  tot  hij  voorbq  is.  De  woningen  der  hoofden 
worden  door  de  negarigenooten  kosteloos  gebouwd.  De  bevelen  worden  des  nachts 
door  den  marinjo  als  omroeper  namens  het  hoofd  gegeven.  Behalve  bij  de  benoeming 
van  bestuurvoerende  hoofden,  wordt  er  thans  niet  zoozeer  op  afstamming  of 
stand  gelet,  ook  een  gevolg  van  den  onafhankelijkheidszin  der  bevolking.  Slaven,  ata, 
die  te  voren  tijdens  de  hongitochten  op  Serang  en  Oorong  geroofd  werden,  bestaan 
er  niet  meer ;  dergelijke  geroofden  hebben  thans  dezelfde  rechten  en  verplichtingen  als 
de  tamata,  tiano  of  uriase,  volgeling,  ook  wel  als  uliase  uitgesproken,  in  tegenstelling 
van  de  aanzienlijken,  anamanna  of  nalano,  waaruit  de  hoofden  worden  gekozen. 

4 


50  AHBON  EN  DE  TTLIASE. 

AUe  zaken ,  geene  uitgezonderd ,  werden  voorheen  volgens  de  oude  gebruiken,  nahutut 
minai,  in  de  asari  of  baileu,  het  gemeentehuis,  onderzocht  en  afgedaan,  waarbij  alle 
negarigenooten  tegenwoordig   behoorden  te   zijn.   Bij  het  ontstaan  van  eenig  gesdiil 
brengt  de  beleedigde  partij  dit  voor  het  betrokken  hoofd.  Men  noemde  dit  heui  sou, 
«ene  zaak  aanbrengen ;  later  sprak  men  van  bawa  hhaL  Op  den  bepaalden  dag  verzame- 
len allen  zich  in  de  asari  om  de  zaak  te  onderzoeken,  te  overwegen,  heusou, ente 
beslissen,  kihi  sou.  Ten  geschenke  voor  de  betrokkene  hoofden  en  oudsten  brengen  de 
partijen  sirih-pinang  en  sagero  of  palmw^n  in  de  baileu  mede.  Het  onderzoek  heeft 
plaats  in  tegenwoordigheid  der  hoofden  en   oudsten,  die  op  gabagaba,  banken,  en 
door  de  negarigenooten,  die   op   den    vloer   zitten.    Daarna   doen   de   eersten   nog 
eenige  vragen,  waarop  de  oudsten  na  lange  bespreking  het  vomüs  uitspreken.   Dit 
vonnis    moet    evenwel    door    den    aanwezigen   latu   bekrachtigd   worden.    De  latu 
hebben  het  recht  het  vonnis  goed  te  keuren  of  te  wijzigen.    De  straffen,  die  vóór- 
heen opgelegd  werden,  waren:  voor  overspel,  kupa  kura  ureaesi  mahina,  of  vrouwen- 
roof,   kana   ures   mahina,   gehuwde  namelijk,  eene  boete  van  een  koperen  muziek- 
bekken,  een    stuk    wit   lijnwaad,   honderd  borden  en  een  sagudusun,  ten  bate  van 
den  beleedigden  echtgenoot.   Bij  niet-betaling  worden  door  de  hoofden  en  de  negari 
op  den  dusun  teekens  of  sasi  geplaatst,  waardoor  het  den  eigenaar  verboden  wordt 
over   de    opbrengst  er  van  te  beschikken.    Bij  moord  of  doodslag,  pamata  una,  of 
pamata  tamata,  is  de  negari,  waar  de  dader  woonachtig  is,  verplicht  eene  boete  te 
betalen  van  eru  drie,  diman  vijf,  of  usiwa  negen  katiauriri,  artikelen;  bgvoorbeeld: 
drie   koperen  bekkens,  drie  stuks  wit  lijnwaad  en  drie  borden;  of  vijf  koperen  bek- 
kens, vijf  stuks  lijnwaad,  vijf  borden,  vijf  oude  schotels  en  vijf  oorhangers;  of  negen 
koperen  bekkens,  negen  stuks  wit  lijnwaad,  negen  stuks  borden,  negen  oude  schotels , 
negen   oorhangers,    negen   gouden   oorknoppen,   negen    gouden    armbanden,  negen 
zwaarden  en  negen  gouden  kettingen,  al  naar  het  vonnis  luidt,  ten  behoeve  der  be- 
leedigde  partij.   Bij  niet-betaling  moet  de  dader,  of,  zoo  deze  onbekend  is,  een  der 
negarigenooten,  leu  ahilael,  uit  weerwraak  gedood  worden.  Bq  verwonding,  paheha 
nahurala,  het  slaan  tot  bloedens  toe,  of  oneerbiedigheid,  tapanono  esa  upua,  betaalt 
de  dader  eene  boete  van  een  stuk  wit  lijnwaad  en  tien  tot  honderd  borden,  ten  b^ 
hoeve  van  den  gewonde  of  van  het  beleedigd  hoofd.   Bij  diefstal,  malool,  moet  het 
gestelene  teruggegeven  en  ten  bate   van  den   bestolene   eene   boete   van   tien  tot 
vijftig  borden  betaald  worden.  Bij  geringe  diefstallen  wordt  de  persoon  ook  wel,  met 
kalapabladeren  behangen,  door  de  negarigenooten  uitgejouwd.   De  boeten  aan  slaven 
opgelegd   moeten  door  de  respectieve  meesters  worden  betaald,  met  het  recht  deze^ 
slaven  alsdan  met  stokslagen  te  kastijden,  heha  kura  ahoin.  Voor  de  voldoenmg  der 
boeten  waren  de  bloedverwanten  solidair  aansprakelijk.   Na  de  komst  der  Nederlan- 
ders   werden    de  misdrijven  en  overtredingen,  zoowel  wat  de  instructie  als  wat  de 


AMBON   EN   DE  ULIASE.  51 

straf  betreft,  overeenkomstig  de  Europeesche  wetten  berecht  Sedert  dien  tijd  zijn  de 
straffen  van  blokarrest  en  rotanslagen  ook  in  gebruik  gekomen.  Niettegenstaande  er 
nieuwe  bepalingen  omtrent  de  straffen  later  ingevoerd  en  de  straf  van  rotan- 
slagen en  blokarrest  afgeschaft  waren,  werden  tot  November  1880  behalve  de  boeten, 
ingevolge  eene  regeling  van  1827,  de  schuldigen  nog  met  deze  straffen  gestraft,  de 
vrouwen  bij  voorkeur  met  de  beenen  wijd  van  elkander  in  het  blok  geklemd,  dagen 
achtereen  op  den  blooten  grond  liggende  opgesloten.  Bovendien  werden  bij  onbedui- 
dende zaken  de  handen  der  vrouwen  met  de  palaka,  een  stuk  ijzerhout,  tot  bloedens  toe 
geslagen,  zoodat  zg  naar  hare  eigene  verklaring  dagen  en  weken  achtereen  het  haar 
niet  konden  opmaken  of  de  sarong  vastbinden.  Op  deze  schanddaden  werd  in  1863 
bereids  door  een  Christengeestelijke,  die  deswege  verontwaardigd  was,  gewezen;  doch 
in  stede  van  deze  misbruiken  te  onderzoeken  of  tegen  te  gaan,  stelde  de  toenmalige 
Gouverneur,  H.  M.  Andrée  Wiltens,  aan  de  regeering  voor  hem  uit  de  kolonie  te  ver- 
wijderen ,  om  de  hoofden ,  die  deze  straffen  met  goedkeuring  van  het  Europeesch  bestuur 
opgelegd  hadden  al  ware  het  ten  nadeele  van  de  bevolking,  genoegen  te  doen.  Jonge 
mannen  en  vrouwen,  die  bij  aankomst  van  een  Gouverneur  in  1864  weigerden  te  zijner 
eere  te  dansen,  mannen  die  in  1870  onwillig  waren  om  voor  een  Controleur  hout 
kosteloos  te  kappen,  werden  met  dwangarbeid  en  blokarrest  gestraft  Om  onbeduidende, 
nietige  redenen  werden  tal  van  lieden  in  ongeschikte  mephitische  holen  maanden 
achtereen  door  de  ambtenaren  praeventief  opgesloten,  waardoor  zij  de  bere-bere  kregen 
en  bezweken.  Dit  laatste  geschiedde  nog  in  1880  te  Saparua.  Eene  praeventieve 
opsluiting  stond  in  het  oog  van  den  inlander  gelijk  aan  een  doodvonnis.  Aan  dezen 
wreeden  toestand  is  sedert  verandering  gekomen  door  de  invoering  eener  nieuwe 
wettelijke  regeling  in  1882,  waarbij  althans,  wanneer  namelijk  de  ambtenaren  der 
Justitie  niet  in  hunne  bewegingen  belemmerd  worden,  eene  lichtvaardige  in-hechtenis- 
neming en  lange  praeventieve  opsluiting  niet  meer  mogelijk  zijn.  De  bewering,  dat  eiken 
Ambonees  er  naar  streeft,  gedurende  zijn  leven  minstens  ééne  zaak  voor  het  gerecht 
te  brengen,  is  minder  juist  Honderden  en  duizenden  oude  lieden  zijn  ninmier  in 
aanraking  met  justitie  of  politie  gekomen  en  hebben  zelfs  eenen  afkeer  daarvan. 
Evenals  elders  zijn  het  vaste  personen,  die  daarin  eene  afleiding  zoeken. 

De  eedsaflegging,  sanopalo,  of  beter  pasanopa,  bestaat  in  het  uiten  van  vervloekm- 
gen  jegens  zich  zelven  vóór  den  hatu  resi,  als:  «upuka  lanitoume,  luputi  ane  au,» 
d.  i.  Grootvader  hemel  aarde,  dit  mes  zal  mij  verslinden;  «upuka  lanito  ume,  au 
woi  lamuri  maripano  wotou,»  d.  i.  Grootvader  hemel  aarde,  als  ik  inhetboschloop, 
zal  een  vergiftige  slang  mij  bijten;  «upuka  lanito  ume,  au  woi  lamuri hahuwotou,» 
d.  L  Grootvader  hemel  aarde,  als  ik  in  het  bosch  loop,  zal  een  varken  mij  bijten; 
«upuka  lanito  ume,  au  woi  lamuri  nijau  ruruu,»  d.  i.  Grootvader  hemel  aarde,  als  ik 
in  het  bosch  loop,  zal  een  slang  mij  verslinden;  of  «upuka  lanito  ume,  au  ménahu 


52  AICBON  BN  DB  ÜLIASB. 

ai  huhui,»  d.  i.  Grootvader  hemel  aarde,  als  ik  een  boom  beklim,  zal  ik  nedervallen 
of  -storten.  Behalve  deze ,  wordt  door  de  hoofden  ter  beëindiging  van  geschillen,  vooral 
in  zake  omhakking  van  saguboomen,  het  kauwen  van  den  saguwortel  onder  aanroe- 
ping van  den  upuka  lanito  en  van  de  afgestorvenen  als  eed  aangewend,  opdat  degene, 
die  schuldig  is,  ziek  moge  worden  en  sterven.  Degene,  die  dezen  eed  valschelijk  aflegt, 
sanopala  laee,  sterft,  naar  het  volksgeloof,  onvermijdelijk  binnen  een  kort  tijdsver- 
loop, volgens  sommigen  vóór  de  eerstkomende  nieuwe  maan.  Wordt  hij  ziek  en  bekent 
hij  dat  hij  een  leugen  heeft  gesproken,  dan  kan  door  den  deskundige  paleu  gemaakt 
worden,  namelijk  den  vloek  van  richting  doen  veranderen  of  eene  goede  beteekenis 
geven,  hari  soui,  en  de  zieke  na  het  gebruik  van  gewijd  water  of  bestrijking  des  lichaams 
met  gewijde  sirih  weder  genezen.  Bij  zwaardere  misdrijven  wordt  evenwel  het  water- 
ordaal ,  riha  aihuai,  toegepast.  Onder  aanroeping  van  den  upuka  lanito  en  der  voorouders, 
door  een  der  oudsten ,  duiken  de  partijen  in  tegenwoordigheid  van  alle  negarigenooten 
in  zee.  Degene,  die  het  langst  onder  water  blijft,  heeft  zijn  pleit  gewonnen,  omdat 
Grootvader  hemel  en  de  voorouders  hem  genegen  zijn.  Deze  wijze  van  eedsafleg- 
ging staat  bij  de  bevolking  in  hoog  aanzien.  Onverschillige  vervloekingen,  meestal  in 
drift  uitgesproken,  zijn:  howaeja  wotom,  een  krokodil  verslinde  u;  nija  eurelemu,  een 
slang  omstrengele  of  omkronkele  u;  selet  waini  hutuhaa  nahuhatu  waa  tijam  laloi, 
de  ziekte  werpe  veertig  malen  haar  anker  in  uwe  ingewanden;  lanito  pamatam,  de 
hemel  doode  u;  sawano  kapoëm,  de  sawang  draaie  uw  nek  om;  mata  uru  peruwai, 
met  een  verdraaid  hoofd  zult  gij  sterven,  enz.  Eene  eedzwering  op  de  christelijke  of 
mohamedaansche  wijze  is  in  het  oog  der  bevolking  van  weinig  beteekenis,  zoodat 
sonmügen  zich  ook  niet  ontzien,  dezen  valschelijk  met  of  zonder  betaling  af  te  leggen. 
Het  zoogenaamd  zweren  bij  de  pëti  derma  in  de  kerk,  eene  navolging  van  de  in  vroe- 
geren  tijd  bij  de  hatu  resi  gebruikelijke  eedsaflegging,  heeft  evenmin  eenige  waarde. 

In  vroegeren  tijd  werden,  behalve  dien  tegen  de  Portugeezen  en  Nederlandersom 
hunne  vrijheid  te  herwinnen,  herhaalde  malen  oorlogen,  risa,  gevoerd,  ten  gevolge 
van  twist  of  beleediging,  wegens  moord  of  manslag,  vrouwenroof,  wederrechtelijke 
toeëigening  van  gronden  of  overschrijding  der  grenzen.  Gedurende  den  oorlog  werden 
er  koppen  gesneld,  kotowuru.  De  strijders  drinken  het  bloed  der  vijanden,  ahia  of  tian, 
om  in  den  vervolge  moedig,  ahalisi,  te  z^n.  Op  sommige  plaatsen  at  men  voorheen 
ook  menschenvleesch ,  vooral  de  aanvoerders,  die  bovendien  onkwetsbaar,  urite,  zijn. 
Op  het  eiland  Nusalao  geschiedde  dit  nog  in  den  loop  der  achttiende  eeuw.  Als  teeken 
van  onderwerping  heeft  de  overwinnaar  de  vrije  beschikking  over  alle  roerende  goederen , 
terwijl  de  bewoners  als  slaven  worden  weggevoerd.  Het  sluiten  van  vrede  geschiedt 
door  bemiddeling  van  onzijdige  invloedrijke  hoofden.  Alsdan  betaalt  de  verliezende 
partij  de  door  deze  hoofden  vastgestelde  boete  en  eindigt  men  met  een  gemeenschap- 
pelijken  maaltijd. 


Vü. 


B12.S3. 


A3fB0N   EN  DB  ULIASE.  53 

De  gronden  zijn,  uit  hoofde  van  de  physische  gesteldheid  en  het  klimaat,  op  deze  eilan- 
den niet  voor  alle  cultures  geschikt  Behalve  de  kruidnagelenteelt,  werden  in  den  loop 
der  achttiende  eeuw,  op  last  der  bewindhebberen  van  de  V.  O.-I  Compagnie ,  proeven 
genomen  met  vele  cultuurgewassen,  als  in  1717  met  sapanhout,  Caesalpinia  sappan, 
en  cacao,  Theobroma  cacao,  in  1719  met  koffie,  Coffeaarabica,  waarbij  bepaald  werd 
dat  de  Compagnie  het  verkregen  product  tegen  Rijksd.  5.6  den  pikol  zou  inkoopen, 
in  1734  met  indigo,  Indigofera  tinctoria,  doch  zonder  succes.  In  1778  werd  de  ver- 
plichte kapas-aanplant  en  -levering  afgeschaft;  de  wederinvoering  daarvan  was  onder 
meer  eene  der  oorzaken  van  den  Saparuaschen  opstand  in  1817.  Aan  den  aanplant  van 
kruidnagelen,  notenmuskaat,  en  op  Ambon,  schiereiland  Hitu,  speciaal  van  koffie,  kan 
intusschen  met  vooruitzicht  op  zeer  gunstige  resultaten  uitbreiding  worden  gegeven. 
Eijst  wordt  in  onbeduidende  hoeveelheid  alléén  op  droge  velden  aangeplant.  De 
pogingen  tusschen  de  jaren  1862  en  1864  in  het  werk  gesteld,  om  op  het  eiland 
Ambon  sawahs  aan  te  leggen,  pogingen  welke  blijk  gaven  van  volslagen  onkunde 
in  zake  landbouwaangelegenheden  van  den  toenmaligen  Gouverneur,  leden,  gehjk  te 
te  verwachten  was,  schipbreuk.  Na  de  ontginning  der  gronden  in  den  oostmoeson, 
gewoonlijk  op  den  twaalfden  dag  na  de  nieuwe  maan,  of  liever  nadat  het  oflFer  aan 
upu  ume  of  wase  wupui  gebracht  was ,  pleegt  de  bevolking  op  deze  eilanden  djagong 
Zea  maïs,  manisai,  in  drie  soorten  te  planten;  voorts  pisang  Musa  paradisiaca 
kura,  in  veertien  soorten,  als:  hatela,  kaïmu,  mutiawal,  makeltariin,  pau,  ahiro, 
mahu,  huran  puti,  metenunuu,  haruru,  rusu,  minja,  njonja  en  tandu  —  de  drie 
laatste,  volgens  mededeeling,  later  mgevoerde  soorten  — ;  ubi  Dioscorea  soorten ,  höri, 
in  drie  variëteiten,  als:  de  sanun,  kauwui  en  putii;  Colocasia  antiquorum,  ina,  in  drie 
variëteiten,  als:  de  metena,  mahau  en  putii;  patata8,Batata8eduIis,  in  vijf  variëteiten, 
als:  de  patukalo,  manterui,  kawii,  kongkii  en  nia;  suikerriet  Saccharum  officinarum, 
tohu,  in  drie  soorten,  als:  putü,  kau  en  ijane ,  zoomede  allerlei  moeskruiden ,  utano ,  en 
gewassen,  waaronder  kasato,  Capsicumannum;  tapripon,Momordicacharantia;popaen, 
Carica  papaya;  unino,  Curcuma  longa;  sehi,  Zingiber  officinale ;  bawang,  uien  en  enkele 
katjang-  Phaseolus  soorten  voor  het  dagelijksch  gebruik  van  den  inlander  eene  eerste 
plaats  innemen.  Voor  deze  aanplantingen  worden  de  gronden  jaarlijks  verwisseld. 
Men  zorgt  tevens  dat  in  de  eerste  maanden  na  de  beplanting  niemand  met  een  zoo- 
genaamd matakau,  rood  oog,  of  matai  putut,  warm  oog,  langs  de  tuinen  ga,  opdat 
niet  alles  mislukke.  Treft  men  integendeel  bij  de  ontginning  der  velden  in  de  boomen 
of  in  den  grond  muizennesten  aan ,  of  vliegt  er  een  tukangvogel  over  het  reeds  ont- 
gonnen gedeelte,  dan  kan  de  arbeid  gevoeglijk  gestaakt  worden.  Tabak  van  mindere 
kwaliteit  wordt  op  de  eilanden  Haruku  en  Saparua  in  eene  geringe  hoeveelheid  ge- 
cultiveerd. Op  alle  daarvoor  geschikte  plaatsen  wordt  de  saguboom,  lapia  wei,  in 
vier  soorten,  als:  de  lapia  ihur,  Metroxylon  sylvestre,  lapia makanaru,Metroxylon Ion- 


54  AMBON  EK   DE  ÜLIASE. 

gispinum,  lapia  molat,  Metroxylon  Sagos,  en  lapia  toni,  Metroxylon  Bumphii,  aange- 
plant In  1882  bedroeg  het  aantal  sagostoelen  op  deze  eilanden  1.210.000.  Ealapa 
Cocos  nucifera,  nimelo,  plant  men  in  zeven  soorten ,  als:  putiri,  kau,  meteno,  rapiro, 
latu,  lasato  en  tourun.  Het  aantal  dezer  boomen  was  545000.  Detjengke,  Caryophyl- 
lum  aromaticus,  poölawano,  in  1882  ongeveer  350000  boomen  tellende,  wordt  bij 
voorkeur  tusschen  andere  boomen  verspreid  geplant  De  boomen  in  1827  in  groote 
geregelde  tuinen  aangetroffen,  schoten  welig  op,  maar  gaven  weinig  of  geene  vruchten 
en  kwijnden  weg  na  verloop  van  eenige  jaren.  Gedurende  den  bloeitijd  der  poölawano 
is  het  pamali  in  de  tuinen  te  schieten,  te  schreeuwen  of  eenig  gedruisch  te  maken. 
Vóór  den  bloeitijd  is  men  gewoon  onder  de  boomen  coïtus  te  plegen ,  opdat  de  boomen 
eenen  rijken  oogst  afwerpen.  De  kruidnagelenpluk,  kii  poölawano,  heeft  plaats  met 
wederkéerig  hulpbetoon,  malouu  of  masohi,  tegen  voeding.  Bij  den  pluk  worden  feesten 
gevierd,  met  muziek,  zang  en  dans,  want  bij  elke  gelegenheid  laat  de  muziek  zich 
hooren.  De  muskaatnoten,  Mjristica  fragrans,  waarvan  men  in  1882  ongeveer 75800 
jonge  en  oude  boomen  telde,  groeien  uitstekend.  De  kwaliteit  der  vrucht  hangt  even- 
wel af  van  de  gesteldheid  van  den  bodem.  De  boomen,  die  op  de  gronden  vanSoja- 
diatas  voorkomen,  leveren  de  beste  vruchten  op.  De  voorheen  tusschen  1856  en  1860 
zoo  veelbelovende  cacaocultuur  is  ten  gevolge  van  de  zoogenaamde  ziekte  —  bederf 
van  sappen  door  de  dichte  bijplanting,  waardoor  de  ontwikkeling  van  zekere  insecten, 
behoorende  tot  het  geslacht  Capsidae  of  Reduviidae,  bevorderd  werd  —  geheel  te 
niet  gegaan.  Yan  den  kofSe-aanplant,  tot  welks  uitbreiding  op  Hitu  uitmimtende 
gronden  worden  aangetroffen,  wordt  weinig  werk  gemaakt,  omdat  het  ongeraden 
voorkomt  de  bevolking  daartoe  aan  te  sporen. 

Bij  de  bevolking  bestaat  weinig  geneigdheid  tot  veeteelt,  hetgeen  zijn  oorzaak  vindt 
èn  in  het  geringe  nut  en  voordeel  waarop  zij  uitzicht  geeft,  èn  in  de  natuurlijke  ge- 
steldheid van  den  bodem.  De  veestapel  is  derhalve  onbeduidend.  Onder  ultimo  1882 
telt  men  slechts  op 
Ambon     668  runderen,  25  paarden,  114  schapen,  556  geiten,   en  961  varkens. 
Haruku    116        »  —        i         111        »        304        »  171        » 

Saparua  616        »  4        »         147        i         124        i  108        »• 

Nusalao     14        »  —        »  40        »  18        »  206        > 

Tezamen  1414  runderen,  29  paarden,  412 schapen,  1002  geiten,       1446  varkens. 

Ofschoon  uit  een  zeker  gevoel  van  schaamte  zeer  in  't  geheim  en  verborgen ,  belijdt 
de  bevolking  van  Ambon  en  de  Uliase,  zoowel  Mohamedanen  als  Christenen,  onge- 
rept nog  het  geloof  der  vaderen  en  vereert  zij  den  upu  lanito,  heer  uitspansel,  en  de 
ina  ume ,  moeder  aarde ,  als  de  amaka  lanito,  vader  uitspansel,  en  inaka  ume,  moeder 
aarde,   de   eerste   het  mannelijk,  de  tweede  het  vrouwelijk  beginsel  vertegenwoordi- 


AMBON   EN   DE  ULUiSE.  55 

gende.  Het  uitspansel  wordt  ook  als  aamina  lanito,  vader  moeder  uitspansel,  aangeroepen. 
Aan  deze  hoogere  machten,  vooral  aan  de  tweede,  worden  op  bepaalde  tijden  oflFers 
gebracht  en  gebeden  gericht  Behalve  aan  deze,  wordt  nog  aan  andere  geesteen,  den 
nituaman,beschermgeest  der  negari,  den  nitu  ukuu,  den  schutgeest  van  den  stam, 
voorts  aan  de  geesten  der  afgestorvenen,  nitu,  zoomede  aan  de  tanei  tawawari,  voorwerpen 
uit  den  ouden  tijd,  goddelijke  eer  bewezen.  B\j  zware  ziekten,  wanneer  de  aangeroepene 
nitu  machteloos  blijken  te  zijn,  offert  men  op  de  ureu,  plaats  van  afzondering,  op 
de  hau  kamar  warsela,  of  hatu  resi,  die  in  sommige  negariën  bij  den  baileu  staat, 
den  heiligen  steen,  onder  het  branden  van  een  damar  of  roode  waskaars,  aan  aamina 
lanito  een  aarden  pot  met  water,  den  oceaan  voorstellende,  waarin  een  weinig  aarde, 
uit  het  middenpunt  der  woning  afkomstig,  en  twee  tot  vier  koperen,  liefst  Chineesche, 
muntstukken   gelegd   zijn,  zeggende:  «Aamina  lanito  deehaha,  deehehei  henna  pisil 
maang  haa  dee  pasaa  au  aamina  lanite,  dee  aniampun  ila  ila,  naowanamao  urung 
nimasarüng,  dee  paleka  ana  tatiha,  nii  diman  nimasarüng,iannimasarüng,deehanu 
korkehu   haerang   nuiari,»  d.  w.  z.  Vader  en  moeder  uitspansel  boven,  die  macht 
hebt   over   alles,   er   zijn  vier  stuks  geld  gebracht  om  te  vragen  (van)  u,  vader  en 
moeder  uitspansel,  vergeving  voor  al  het  bedrevene;  het  hoofd  van  mijn  kind  doet  pijn, 
het  is  liggende  op  de  plaats,  zijn  hand  is  krank,  zijn  buik  is  ziek,  laat  het  oprijzen, 
zitten,  opstaan  en  loopen.   Het  geld  wordt  als  expiatorisch  offer  in  de  kerk  op  de 
zoogenaamde  pëti  derma  nedergelegd  en  het  water  als  geneesmiddel  aangewend.  Velen 
bezigen  voor  aamina  lanito  ook  wel  alakahu  risela,  of  AUah  —  God  derMohameda- 
nen   en  Christenen  —  die  groot  is.  Voor  de  ontginning  van  velden  neemt  men  een 
of  ander  blad  in  het  bosch,   legt  er  op  sirih-pinang,  tabak,  een  stuk  lood  of  een 
koperen  cent,  en  bidt  met  het  aangezicht  naar  het  offer  gekeerd:  «upu  ume,  emu 
sanaman   tine,   hua  amua  tine,  waa  wase  wupui,  au  marinu  tine  eperisi  epahua 
epamae,»  d.  w.  z.  Grootmoeder  aarde,  dit  is  uw  aandeel,  deze  pinang  en  sirih  is  het 
aandeel  van  de  meesteresse  van  het  woud,  laat  mijne  aanplantingen  vele  en  goede 
vruchten  voortbrengen.  In  dit  gebed  wordt  de  grootmoeder  aarde  ook  genoemd  wase 
wupui ,  grootmoeder  (van  het)  woud.  Het  lood  of  muntstuk  wordt  onmiddellijk  begra- 
ven en  daarop  een  sörehstruik ,  Andropogon  Schoenanthus,  geplant,  met  zeven  pisang- 
of  andere  boomen,  die  aan  de  upu  ume  gewijd  zijn.  Deze  plechtigheid  heet  toi.  Op 
de  jacht  zijnde ,  neemt  men  voor  het  leggen  der  strikken  een  stuk  schors  van  den 
saguboom,  plaatst  daarop  sirih-pinang,  tabak  en  sigaretten,  ontsteekt  de  medegebrachte 
damartoorts,  en  bidt:  „upu  ume  of  ume  upui,  emu  hua  amua  tine,  empalaa  hemu 
waleta  eu  hanu,  eu  peki  mesemese,  nalarai  pamataa,  ehei  kahelo  eu  rahii,»  d.  w. z. 
Heer  aarde,  deze  pinang  en  sirih  zijn  van  u;  (ik)  verzoek  u  laat  de  strik  gelukkig  zijn, 
laat  de  strik  goed  vatten,  (opdat)  wanneer  (ik)  terugkom  (ik  het  wild)  kan  dooden, 
laat  het  wild  niet  losbreken.  Daarna  wenkt,  supa,  men  de  tounu  der  herten  en  wilde 
zwijnen   met  een  tak  van   een  der  Menssoorten,  om  op  de  plaats  te  komen.   De 


56  JÜfBON  EN   DE   ÜIIASE. 

sirih-pinang,  tabak  en  sigaretten  worden  alsdan  met  een  korrel  goud  ter  grootte  van 
een  erwt  op  de  plaats  in  den  grond  begraven.  De  jachtgereedschappen  worden  alsdan 
verborgen  gehouden,  opdat  de  tounu  daarvan  niet  mocht  schrikken.  Vóór  het  visschen 
heeft  eene  zoodanige  plechtigheid  ook  op  zee  plaats.  De  nitu  aman  en  nitu  ukuu  zijn 
eigenlijk  de  geesten  van  de  eerste  grondleggers  der  negari  of  van  de  stamvaders, 
die  niet  gestorven  maar  tijdens  hun  leven  verdwenen  zijn,  en  die,  gelijk  beweerd  wordt, 
op  bepaalde  tijden  zich  vertoonen.  Zij  hebben  het  voorkomen  of  verschijnen  in  de 
gedaante  van  naka  of  draken,  van  menschen,  van  een  uitgespreid  stuk  wit  lijnwaad, 
van  honden,  herten,  varkens,  maleovogels  en  nachtuilen.  Wanneer  zij  ten  tgde  van 
de  pluvia  calida  door  iemand  gezien  worden,  dan  wordt  deze  ongesteld  en  sterft,  zoo 
niet  terstond  aan  den  bewusten  nitu  geofferd  en  hij  met  gewgd  water  uit  de  ureu 
besprenkeld  worde.  De  meest  bekende  schutgeesten  zijn  Sikoma  en  Lantela  van  de 
negari  Halong;  Savida  manu  lesi,  de  witte  kip,  of  Taina  luu,  van  Soja;  —  deze 
geest,  de  gedaante  van  eene  schoone  vrouw  aannemende,  is,  zoo  men  beweert,  ook  ge- 
zien geworden  door  den  Gouverneur  B.  van  Pleuren  in  1776,  en  door  den  Engelschen 
bewindhebber  R  Th.  Farquahar  in  1806  —  Booirata  van  Nusaniwi;  Sooro  van 
Alang;  TaulaM  van  Hatu  en  Lilibooi;  Leitomu  van  Paso;  Naku  en  Latuhuru  van 
Haruku;  Amolis  van  Haria  en  Porto;  Sirilal  van  Sila  en  Leinitu,  en  meer  anderen. 
De  bevolking  van  de  negari  Latuhalat  vereert  als  haar  beschermer  een  kleinen  koperen 
krokodil,  die  van  Seilale  de  baileu  en  die  van  Titawaai  het  beelge  Hajaka  als  ver- 
bl^fplaats  der  nitu.  De  nitu  zijn  de  tounu  matalo,  of  zielen  van  de  afgestorvenen,  de 
divi  manes,  die  bij  het  graf  blijven,  zoolang  dit  behoorlijk  wordt  onderhouden,  die  op 
aarde  bij  voorkeur  in  de  negari,  van  waar  zij  afkomstig  zijn  of  in  de  ureu  van  deze 
negari  vertoeven,  om  de  achtergelatene  betrekkingen  te  bewaken  en  in  den  droom 
hen  van  al  wat  gebeuren  kan  mededeeling  te  doen,  opdat  zij  zich  in  acht  kunnen 
nemen.  Zij  moeten  op  den  zolder  der  huizen  worden  gevoed,  en  heeten  deswege 
in  het  Ambonsch-Maleisch  ook  panunggu,  bewakers,  of  panunggu  rumah,  bewakers 
van  het  huis.  De  zielen  der  levenden  heeten  tounu  mahahain.  Aan  de  nitu  aman,  nitu 
ukuu  en  gewone  nitu  wordt  geofferd  op  de  hau  bawa,  uiensteen,  hau  kamar  warsela, 
steen  waar  een  damartoorts  wordt  aangestoken,  of  hatu  resi,  zwarten  platten  ofier- 
steen  van  een  meter  lengte  en  een  halven  meter  breedte,  die  op  drie  kleinere  steenen 
rust  en  buiten  de  negari  is  gelegen,  en  op  de  ureu,  een  ruw  gemetseld  vierkant 
met  eenige  zwarte  steenen  er  op,  waarop  de  offeraar  moet  zitten,  voorheen  als  plaats 
van  afzondering  in  het  bosch  opgericht.  Wordt  het  offer  op  de  hatu  resi  gunstig 
opgenomen,  dan  moet  er  een  uiengeur  worden  opgemerkt;  vandaar  de  naam  van 
uiensteen.  Op  de  ureu  staat  een  afdakje ;  hier  wordt  de  gewijde  sirihdoos  en  de  oude 
tampajan  met  water  bewaard,  waaruit  de  mauweni  rai  het  gewijde  water,  veelal  ajer 
pënawar  genaamd,  aan  de  zieken  verstrekt  Voor  het  bidden  op  de  hatu  resi  of  ureu 
moet  men  sirih-pmang,  tabak  en  sigaretten  op  den  steen  leggen,  een  damartoorts  of 


AMBON  EN  DE  ULIASE.  57 

roode  kaars  branden  en  daarna  op  de  hun  of  tritonschelp  blazen,  om  de  nitu  te 
waarschuwen.  Op  de  ureu  moet  men  vooraf  tevens  eenige  witte  matten  leggen. 
Daarna  bidt  men.  Deze  handeling  heet  patanitu.  Wanneer  in  strijd  met  de  zeden  en 
ge1)niiken  der  vaderen  gehandeld  wordt,  zegt  men:  «upu  lanitokaalo,»  d.  i.  De  heer 
uitspansel  wordt  vertoornd.  Yele  Christenen  beschouwen  de  plaats  alwaar  de  offerkist, 
pöti  derma,  in  de  kerk  staat ,  als  de  hatu  resi,  alwaar  zij  wekelijks  offeren  om  m 
hunne  ondernemingen  te  slagen.  Elk  negaribewoner,  benevens  de  vreemdeling, 
die  als  negariman  of  -vrouw  wordt  aangemerkt,  mag  op  deze  plaatsen  offeren  en 
bidden,  hetgeen  veelvuldig  geschiedt,  vooral  bij  ondernemingen  overzee,  bij  ongeluk- 
ken, ziekten  en  rampen.  In  vroegeren  tijd  mocht  in  sonmiige  negariën  niemand 
anders  dan  het  negarihoofd  op  deze  steenen  offeren;  later  is  deze  bevoegdheid  over- 
gegaan op  den  mauweni  rai,  bijgestaan  door  den  mauweni  koini  en  hatano,  mindere 
geestelijken,  die  verplicht  zijn  voor  het  onderhoud  dezer  gewijde  plaatsen  zorg  te 
dragen.  De  mauweni  rai  offert  en  bidt  namens  den  belanghebbende,  tot  welk  einde 
deze  hem  zijn  voornemen  mededeelen  en  van  rauwe  spijzen ,  die  de  geestelijke  grooten- 
deels zelf  behoudt,  voorzien  moet  Wil  men  met  succes  vóór  de  hatu  resi  offeren 
en  bidden,  dan  moet  men  gekleed  zijn  in  een  witte  badju,  roode  wijde  broek  en  gelen 
buikband,  het  hoofd  versierd  met  twee  gele  en  een  zwarte  hanen  veder  en  omwonden 
met  de  apera  hurulawang  of  gouden  slang,  voorts  met  de  rechterhandeene  piek  en  met 
de  linkerhand  een  schild  vasthoudende.  Vrouwen  gaan  daar  zelden  bidden.  Enkele, 
anders  nogal  verlichte  hoofden  offeren  zelf  op  de  hatu  resi,  met  het  doel  om  de 
oogen  der  bestuurvoerende  ambtenaren  te  verblinden,  opdat  deze  het  een  of  ander,  dat 
zij  ten  nadeele  der  bevolking  gedaan  hebben,  niet  zullen  opmerken,  hetgeen  volgens 
sommigen  jaren  achtereen  tamelijk  wel  geholpen  heeft.  Daartoe  worden  ook  pakjes 
met  gewijde  kruiden  onder  de  zitplaats  dier  ambtenaren  nedergelegd. 

Booze  geesten,  nita,  worden  in  groot  aantal  aangetroffen.  De  meest  gevreesde 
zijn:  Latukuru  en  Latukaa,  beide  van  het  vrouwelijk  geslacht,  die- het  voorkomen 
hebben  van  Nederlandsche  vrouwen  en  zeer  behaard  zijn;  Mumuring,  die  er 
uitziet  als  eene  vrouw  van  deze  eilanden  met  borsten  tot  eene  lengte  van  een 
halven  meter,  welke  zij  aan  pasgeboren  kinderen  vertoont,  om  hen  ziek  te  maken; 
Matawaro,  die  de  gedaante  aanneemt  van  een  mensch  met  vier  oogen  vóór  en 
vier  achter  in  het  hoofd;  verschijnt  hij  te  paard,  door  een  matasi  aseseru,  iemand 
die  met  een  helm  geboren  is,  gezien,  dan  zal  het  negarihoofd  sterven.  Wijders 
nita  mahina  en  malona,  vrouwelijke  en  mannelijke  booze  geesten,  die  er  op  uit 
zijn  om,  wanneer  een  man  met  eene  vrouw  afspraak  heeft  gemaakt  voor  een  intieme 
bijeenkomst  in  het  bosch,  hen  te  misleiden  en  zich  er  voor  in  de  plaats  te  stellen. 
Degene,  hetzij  man  of  vrouw,  die  met  deze  nita  in  conjunctie  venerea  komt,  sterft 
binnen  weinige  dagen,  omdat  de  nita  de  ziel,  tounu^  gewoonlijk  medeneemt  Verder 


58  AMBON   EN  DE  ÜLIA5E. 

heeft  men  Popokang,  Niu,  Lamuu,   Lamuri,   Lohaka,   Panimpau,   allen   van  het 
mannelijk  geslacht,  die,  onder  hun  aanvoeder  Rasim  staande,  in  bosschen,  grotten, 
graslanden,  rivieren,  groote  hoornen,  ook  wel  in  zee  wonen  en  ten  doel  hebben  den 
mensch  stelselmatig  kwaad  te  doen.  Z^  vertoonen  zich  als  deelen  van  het  menschelijk 
lichaam  en  worden  niet  aangebeden,  omdat  zij   de  geesten  zijn  van  lieden  die  in 
vroegeren  tijd  eenen  onnatuurlijken  dood  zijn  gestorven,  ook  wel  van  vreemdelingen, 
die  in  de  wonmgen  der  opgezetenen  geen  verblijf  kunnen  vinden.  Hebben  zij  iemand 
ziek  gemaakt,  dan  moet  de  maalopeê  aiwaari,  een  toovenaar,  tevens  geneesheer,  aan 
hen  offeren.  Den  buntiana  of  pontianaq  rangschikt  men  onder  de  booze  geesten ,  waartoe 
ook  de  momurino  of  snwanggi  behooren.   De  bmitiana  neemt  de  gedaante  aan  van 
een  witten  vogel  met  een  vrouwenhoofd.  Het  haar  is  zeer  lang,  en  op  den  rug  treft 
men  eene  opening  aan,  om  de  geroofde  kinderen  of  genitaliën  der  mannen  in  te  bergen. 
De  momurino  zijn  oude  mannen  en  vrouwen,  die  door  oefening  en  leiding  het  zoo  ver 
gebracht  hebben,  dat  zij  op  bovenmenschelijke  wijze  het  hart  en  de  mgewanden  of 
liever  de  toimu  van  anderen  verslinden  kunnen.  De  suwan^  worden  in  vier  afdee- 
lingen  verdeeld,  als:  degenen  die  de  harten  versünden,  die  in  den  maneschijn  dan- 
sen, die  het  hoofd  achterlaten,  de  urulokan,  wanneer  zij  hunne  tochten  doen,  en  de 
momurino,  die  vliegen  kunnen,  zelfs  over  zee,  van  het  eene  land  naar  het  andere. 
Deze  lieden  staan  in  verband  met  booze  geesten  en  zijn  in  zekeren  zin  ook  onder- 
geschikt aan  Rasim.  Zij  zijn  zeer  geheimzinnig,  maar  licht  te  herkennen  aan  de  inge- 
vallen, schuwe,  glinsterende  oogen,  aan  eene  gele  huidskleur  en  aan  hunne  magerheid. 
Ook  durven  zij  iemand  niet  in  de  oogen  te  zien.  Wil  men  de  nita  in  hun  doen  en 
laten   gadeslaan ,  dan  moet  men  op  twee  kalapadoppen  met  gaten  staan ,  achter  de 
matai  kawaele,  lieden  die  met  helmen  geboren  zijn.  De  booze  geesten  heeten  ook 
anino  ahijai,  kwade  wind.   Aan  de  tanei  tawawari  of  tanei  tawaria,  voorwerpen  als 
erfdeel  door  de  vaderen  achtergelaten ,  worden  ook  offers  gebracht  Zij  mogen  nimmer 
verkocht   worden.   Indien  men  ze  verwaarloost  of  er  niet  behoorlijk  voor  zorgt,  dan 
ontstaan  er   in  de  famiüe  ziekten  met  doodelijken  afloop.   Deze  voorwerpen  zijn  de 
apera  ila,  een  geschubde  slang  van  goud,  van  0.25  meter  lengte,  die  op  een  ouden 
schotel  ligt  en  eiken  Vrijdag  gevoed  moet  worden  met  zeven  versche  eieren  en  zeven 
padikorrels.   In   dien  schotel  moeten  tevens  elf  manurubloemen,  Jasminum  sambac, 
liggen,  omdat  haar  geur  voor  de  apera  ila  aangenaam  is.  Naast  den  bewusten  schotel 
staat  een  pinen  weir  of  een  waterkruik,  die  altijd  vol  water  moet  zijn ,  voorts  de  dubil 
weir  of  salau,  een  tampajan ,  de  pinen  hau,  steenen  bord  of  schotel,  de  apera  hurulawang , 
gouden  slang,  de  bira  hurulawang,  gouden  oorbedekker,  de  tasiolo  hurulawang  en 
tasiolo  iha,  gouden  en  koperen  kikvorsch ,  de  owan  hurulawang  diman,  gouden  armband, 
de   lapim,  blauwe  badju,  de  tapil  woli  of  teito,  utiuti  sarong,  de  hui  meta,  koraal- 
snoeren,  de  sariha  huwai,  ouderwetsche  chitssoorten,  de  patola  huwai,  patola  sarong, 
en  de  amurang,  sungga-  of  puntvormige  metalen  oorhangers.   Deze  voorwerpen,  van 


AMBON   EN  DE   ÜUASE.  59 

Huamnal   afkomstig,  die  ook  als  panunggu  worden  aangemerkt,  zijn  alle  van  oud- 
Oostaziatischen  oorsprong  en  wijzen  op  het  feit,  dat  Ambon  en  de  XJliase  sedert  on- 
heuglijke jaren  in  aanraking  geweest  zijn   met  meer  beschaafde   westelijke  volken. 
Men  behoort  te  zorgen,  dat  de  tampajan  en  gindi  of  waterkruik  voortdurend  gevuld 
bleven,  anders  krijgt  de  eigenaar  des  huizes  de  longtering.  Deze  voorwerpen  worden 
gewoonlijk  in  een  mand  of  gabagabakist,  rohai,  op  den  zolder  op  de  bepaalde  plaats 
bewaard.  In  sommige  negariën  vindt  men  nog  voorwerpen  uit  den  ouden  tijd  en 
aan  de  soa  of  stam  behoorende ,  die  in  een  afzonderlijk  huisje  bewaard  worden.  Gaat 
iemand  der  soagenooten  op  reis  over  zee,  of  wil  hij  iets  ondernemen,  dan  offert  hij 
aldaar  een  stuk  wit  lijnwaad,  een  sarong,  een  bord  of  iets  dergelijks.  Intusschen  is  de 
bevolking  van  Ambon  en  de  Uliase  sedert  jaren  niet  meer  heidensch.  Het  Mohame- 
danisme  werd  reeds  vóór  de  komst  der  Europeanen  in  deze  gewesten  door  Tematanen 
en  Javanen  ingevoerd.  Het  Christendom  maakte  onder  het  Portugeesch  bewind  groote 
vorderingen,  en  Franciacus  Xaverius  predikte  in   1546  deze  leer  met  vrucht   De 
katholieke  Christenen  werden  in  1615  door  den  eersten  predikant,  dien  de  hoofden 
van  den  Admiraal  C.  Matelief  verzocht  hadden,  toen  de  katholieke  geestelijken  naar 
Goa   vertrokken  waren,  tot  gereformeerden  geconverteerd.  De  bevolking  van  onder- 
scheidene  mohamedaansche   negariën,  als  Hatalai,  Waai  en  andere,  ging  later  door 
dwang  en  straf  tot  het  Christendom  over.  De  overblijfselen  van  het  heidendom  open- 
baren zich  echter  overal,  tot  m  onze  dagen,  zooweLbij  den  Mohamedaan  als  bijden 
Christen.   Beiden   offeren   thans   nog   op   de   wijze   der   vaderen  aan  upu  lanito  en 
upu  ume,  aan  nitu  en  tanei  tawawari  of  oude  voorwerpen,  en  zijn  daarmede  tevreden. 
Dit  belet  evenwel  niet,  dat  er  vele  fanatieken  onder  de  Mohamedanen  worden  aan- 
getroffen, onder  meer  ook  navolgers  van  de  tariqat  as  sanusüja  of  van  Sidi  Muhhamad 
bm  Ah  as  Sanusi,  die  o.  a.  zelfs  bij  het  uitbreken  van  den  oorlog  op  Noord-Sumatra 
in  de  moskeeën  voor  de  zege  der  Atjehsche  wapenen  hebben  gebeden.  Behalve  door 
de  betrokkene  Europeesche  hulppredikers,  wordt  het  onderwijs  in  de  christelijke  leer 
thans  ook  door  zoogenaamde  inlandsche  godsdienstonderwijzers ,  die  van  regeerihgswege 
bezoldigd   worden,  gegeven.  In  de  scholen  op  deze  eilanden,  twee-en-vijfüg  in  getal, 
door   gemiddeld    2595    leerlingen  dagelijks  bezocht,  wordt  geen  christelijk  onderwijs 
meer  gegeven.   Voor  dit  onderwijs  wordt  jaarl^ks  meer  dan  f  25000  door  den  Staat 
betaald.  De  zoogenaamde  Burgerschool  ter  hoofdplaats,  alwaar  onder  meerdeNeder- 
landsche  taal  wordt  onderwezen,  is  eene  uitstekende  inrichting.  Bovendien  heeft  men 
op  Ambon  nog  eene  school. ter  opleiding  van  inlandsche  onderwijzers. 

Alhoewel  de  bevolking  van  Ambon  en  de  Uliase  in  vele  opzichten  in  beschaving 
hooger  staat  dan  de  overige  bewoners  der  eilanden,  die  tusschen  Selebes  en  Papua 
gelegen  zijn,  is  zij  zeer  bijgeloovig  en  vestigt  zij  hare  aandacht  bij  voorkeur  op  al 
wat  het  bijgeloof  bevordert  Het  geschrei  des  nachts  van  de  manukau  of  manuhusu, 


60  AMBON   EN  DE  ÜUASE. 

een  soort  uil,  voorspelt  bij  haar,  dat  iemand  uit  de  negari  zal  sterven.  Het  geschrei 
van  andere  soorten  van  nachtvogels  beteekent  óf  goed  óf  kwaad,  naarmate  van  de 
scherpte  van  het  geluid.  Wanneer  de  manulasalasato,  de  Dacelo  chloris,  overdag  in  de 
negari  schreeuwt,  dan  zal  er  twist  ontstaan;  vliegt  hg  door  een  huis,  dan  zal  de 
huisbezitter  gelukkig  worden.  Een  slang  vóór  het  huis  komende  beteekent  ongeluk, 
evenzeer  wanneer  een  spin  vóór  iemand  daalt,  aan  de  kleederen  door  een  rot  of  muis 
wordt  geknaagd,  een  nachtuil  over  het  huis  vliegt,  een  vledermuis  door  de  voordeur 
in-,  door  de  achterdeur  uitgaat,  of  men  een  slang  onderweg  ontmoet  Ziet  men,  op  de 
jacht  zijnde,  een  jong  buideldier  in  den  boom,  dan  zal  men.  weinig  succes  hebben; 
vliegt  een  kapel  de  woning  binnen,  dan  is  dit  een  goed  teeken.  Ontmoet  men,  uitgaande 
om  materiaal  voor  een  huis  te  kappen,  een  misvormd  persoon,  dan  moet  men  huis- 
waarts keeren.  Zwarte  sprinkhanen  in  het  huis  tjirpende,  brengen  onheil  aan.  Wan- 
neer alle  hanen  tegen  zeven  uren  des  avonds  kraaien,  dan  zien  zij  de  booze  geesten 
die  ziekte  medebrengen,  doch  op  dit  gekraai  teruggaan.  Wanneer  een  kip  op  de 
slaapplaats  eener  vrouw  een  ei  legt,  dan  zal  zij  des  nachts  een  intiem  bezoek  krijgen. 
Kraait  een  kip  overdag,  dan  vervloekt  zij  den  huisheer  of  eigenaar  van  het  erf  en 
moet  onmiddellijk  gedood  worden.  Wanneer  alle  honden  zonder  reden  blaffen  en  huilen , 
dan  zien  zij  booze  geesten  en  waarschuwen  dusdoende  er  voor.  Komt  een  vuurvlieg 
des  avonds  de  woning  binnenvliegen ,  dan  beteekent  het  dat  de  veldgewassen  door 
wilde  dieren  zullen  worden  vernield.  Bij  sterfgevallen  in  huis  of  bij  de  buren  mag 
niemand  een  tuin  bezoeken.  Door  den  omgang  met  de  inlanders  zijn  de  Europeesche 
afstammelingen  ook  zeer  bijgeloovig  en  versterken  deze  daardoor  in  hunne  dwalingen. 

Het  tooveren ,  nau  of  mawe ,  geschiedt  om  de  toekomst  te  raadplegen  of  om  plaats  gehad 
hebbende  diefstallen  te  ontdekken.  Te  dien  einde  wordt  geraspte  kalapa  geperst,  een 
ui  of  gember  doorgesneden ,  een  pinang  of  ontbolsterde  rijst  gekauwd ,  de  armen  ge- 
spannen, een  wan  gedraaid,  en  nog  meer.  Door  masuru  of  doti  kan  men  ook  in  twijfel- 
achtige gevallen  te  weten  komen  wiehetfeit  gepleegd  heeft,  namelijk  door  vervloeking, 
zoodat  de  persoon  later  aan  de  gevolgen  er  van  bezwijkt.  De  masuru  of  doti  hau 
is,  onder  aanroeping  der  nitu  en  het  uitspreken  van  een  formulier,  iemand,  d.  w.  z. 
een  onbekende ,  vervloeken  dat  hij  verbrande  of  als  een  boom  verdorre.  De  doti  amu 
heeft  ten  doel  iemand  den  ruggegraat  te  doen  breken ;  de  doti  paheha  dat  hij  onder  het 
vechten  zwak  worde ,  en  de  doti  kerii  mahai  dat  hij  voor  goed  gedurende  zijn  geheele 
leven  ongelukkig  worde.  De  vervloeker  moet  echter  zorg  dragen  dat  hij  boven  den  wind 
blijft.  Het  onvertaalbare  abracadabra  van  zulk  een  formulier,  dat  echter  niet  overluid 
wordt  uitgesproken,  luidt  als  volgt:  «naka  hija  naka,  nakahintannaka radja,  salatan 
adakapala  tumba  doti,  maguling  magaling,  kapala  doti  masuru,  kapala  doti  sala- 
wako,  sambilan  kapala  doti,  pamoras  bunuh,  ina  lei  kalakete  lei,  lei  masarili beikat 
babar,  Una  abigael,  Jritjap  kuritjap  kitjap  memberij  maut,  maut  memberij  mati.» 


VIII. 


Blz.60. 


AMBON  EN  urn  ULIASE.  61 

Wil  men,  zulks  wetende,  de  vervloeking  krachteloos  maken,  paleu,  dan  zegt  men: 
«guntur  kilat  didalam  langit,  kaju  besi  tembaga  pitjah  batu,  pitjah  orang  punja 
perbuwatan.»  Eene  vervloeking  door  velen  heet  sanopo  ohu  airaun.  Wanneer  iemand 
uit  een  anderen  stam  een  der  negarigenooten  smadelijk  bejegend  heeft,  dan  verzamelen 
zij  zich  in  het  bosch,  elk  een  weinig  spijze  medegebracht  hebbende ,  in  eenen  ronden 
kring.  Nadat  de  spijzen  op  een  blad  vóór  hen  nedergelegd  zijn,  deelt  de  mauweni 
mede  de  reden  der  bijeenkomst,  ten  slotte  uitroepende:  «upuka  lanito  ume,  wahu 
K  X.  ami  pasanopo  ei  utuu  ruma  nam  ehee  saihuta,  d.  w.  z.  Heer  uitspansel  aarde, 
zie  neder  op  N.  N. ;  wij  vervloeken  hem  dat  hij  verdwijne  met  zijn  huis ,  dat  op  de 
plaats  (waar  het  tevoren  stond)  niets  meer  te  zien  valt.  Daarop  keeren  zij  de  bladeren 
met  de  spijzen  om  en  begeven  zich  huiswaarts.  Ook  kan  men  door  middel  van 
tooverij  bewerken,  dat  eene  vrouw  aan  een  man,  of  omgekeerd,  langs  sympathetischen 
weg  door  hartstocht  verbonden  worde.  Daartoe  gebruikt  men  gewijde  bladeren,  in 
de  eerste  plaats  de  silawana,  XJrtica  ovalifolia,  eenige  slingerplanten  en  gewijd  water. 
Velen  dragen  tot  dat  einde  ook  gewijde  droge  boomwortelen  en  bloemen  bij  zich. 
De  geur,  of  zoo  men  wil  het  fluidum  daarvan  is,  gelijk  beweerd  wordt,  voldoende  om 
het  doel  te  bereiken.  Dien  geur  noemt  men  sumangan.  Deze  tooverij  heetmasmarut 
of  guna.  Om  een  vijand  te  benadeelen,  neemt  men  diens  weggeworpen  sirihpruim,  een 
weinig  van  het  haar,  een  stuk  der  kleeding  of  wel  de  maat  van  den  voetstap,  en  doet 
dit  in  drie  cilinders  van  bambu.  Zoo  men  één  daarvan  onder  eene  doodkist ,  de  tweede 
onder  de  huistrap  begraaft  en  de  derde  in  zee  doet  zinken,  dan  is  de  man  onher- 
roepelijk verloren.  Degene,  die  schrijven  kan,  schrijft  den  naam  van  den  vijand  op 
een  stuk  papier,  laadt  dit  in  een  geweer  en  schiet  dat  af.  Andere  onheilaanbren- 
gende  voorwerpen,  riha  tanei  hijai,  worden  tot  dat  einde  ook  vóór  het  huis  of  op 
zijde  daarvan  begraven.  In  sommige  negariën  treft  men  lieden  aan,  die  dagelijks  hunne 
oogen  met  bepaalde  middelen  bevochtigen,  om  daardoor  scherp  te  kunnen  zien  of  een 
warm  oog,  matai  putut,  te  krijgen.  Deze  lieden  worden  zeer  gevreesd;  zij  kunnen, 
door  hem  te  fixeeren,  iemand  ziek  maken  en  gezonde  spijzen  in  vergift  veranderen. 

De  tampat  pamali  of  verboden  plaatsen  zijn  de  plekken,  waar  de  vaderen  voorheen 
hunne  negariën  hadden.  Voorts  hebben  op  vele  plaatsen  steenen,  voorgebergten, 
stranden,  bergtoppen  en  rivieren  den  naam  van  pamali,  zonder  dat  men  de  oorzaken 
daarvan  kan  mededeelen.  Pamali  in  engeren  zin  is  verder,  dat  men  bij  het  visschen 
met  lijnen  op  de  prauw  staat,  dat  men  's  middags  buitenshuis  gaat,  omdat  men  de 
sumangan,  d.  i.  de  schaduw  van  de  tounu  of  ziel,  kan  verliezen,  dat  men  de  hout- 
soorten, ai  ratu,  Capellenia  moluccana  en  andere,  waaruit  men  gesproten  is,  als 
brandstof  bezigt,  dat  men  het  vleesch  van  dieren  waarvan  men  afkomstig  is,  als: 
krokodillen,  haaien,  varkens,  palingen,  etc.,  eet,  dat  men  als  landbouwer  warm 
water   op    den   grond  stort  of  des  middemachts  borden  wascht,  dat  men  een  bubu 


62  AMBOK  1%DE   ULIASV. 

of  yischfoik  in  zee  hebbende  liggen,  voor  de  deur  zijner  woning  zit,  dat  iemand  in 
een  vertrek  sterft  waar  gekorven  tabak,  zaadpadi,  of  katjang,  voor  den  aanplant  ge- 
reed gemaakt,  bewaard  wordt  Het  is  tevens  pamali,  te  droomen  dat  een  afgestorvene 
den  slaper  roept,  om  met  hem  mede  te  gaan.  Intusschen  staat  men  door  droomen, 
derepa  of  mani,  in  contact  met  de  nitu;  «tounuu  haleu  kuratamata»,  zegt  men  wel, 
d.  i.  zielen  van  slapenden  die  met  de  geesten  spreken.  De  makuwa  of  nachtmerrie 
ontstaat,  doordien  een  der  nita  op  de  borst  drukt,  om  de  sumangan  er  uit 
te  halen. 

Door  het  plaatsen  van  wawaa,  matakauoftabu-teekenen,  voorkomt  men  diefstal  van 
vruchten  en  dergelijke.  Het  woord  matakau  beteekent:  rood  oog.  Deze  teekens  zijn: 
de  matakau  potar  —  men  neemt  een  aarden  pot  of  een  stuk  daarvan  en  hangt  dien, 
na  een  wit  kruis  er  op  gemaakt  te  hebben,  in  den  boom;  degene,  die  de  vruchten 
neemt,  krijgt  onvermijdelijk  de  potar  of  lepra;  de  matakau  tikus  —  men  plaatst  het 
beeld  van  een  muis,  van  gabagaba  gemaakt,  op  een  staak  onder  den  boom;  degene, 
die  de  vruchten  steelt,  zal  wonden  krijgen  op  den  neus  en  aan  zgne  ooren,  alsof  daaraan 
door  een  muis  is  geknaagd;  de  matakau  porosaki  —  men  maakt  een  rol  van  go- 
mutu  van  0,3  meter  middellijn  en  steekt  daardoor  drie  scherpe  bambulatten;  degene, 
die  de  vruchten  neemt,  zal  buikziekte  krijgen  en  sterven;  de  matakau  malapoo  — 
men  neemt  droge  sagubladeren,  vlecht  daarvan  twee  ronde  schijven  op  eene  eigenaar- 
dige wijze  en  bindt  deze  vast  aan  den  boom;  degene,  die  de  vruchten  van  dezen 
boom  steelt,  diens  lichaam  zal  opzwellen  en  barsten.  Deze  kwaal  is  ongeneeslijk.  De 
overige  matakau  zijn  gelijk  aan  de  matue  op  Serang,  die  achtereenvolgens  hier  inge- 
voerd  werden.   Nog  worden  er  op  de  kalapa-  en  andere  vruchtboomen  ruwe  afbeel- 


o 


dingen   van  den  Yoni   \  j  ^   v     /    gesneden,  om  deze  vruchtdragend  te  maken, 

of  ook  om  een  ieder  af  te  schrikken  deze  boomen  te  naderen,  omdat  de  teekens  de 
genitaliën  zijner  moeder  voorstellen.  Het  pelastelsel  is  op  deze  eilanden  evenals  op 
Serang  in  gebruik.  De  pela-negariën  helpen  elkander  in  den  opbouw  van  kerken, 
mesdjids,  schoolgebouwen  en  baileu's,  of  gemeentehuizen. 

De  negariën  op  Ambon  en  de  Uliase,  van  dertig  tot  meer  dan  honderd  huizen, 
die  behoorlijk  worden  onderhouden,  zijn  alle  op  schilderachtige  punten  aangelegd  en 
van  behoorlijke  straten  en  tuinen  voorzien.  In  de  meeste  treft  men  een  vierkant 
plein  aan,  alwaar  de  kerk  en  schoolgebouwen,  gredja  en  teu  manaun,  de  baileu 
of  gemeentehuis  teu  aman  (baileu  of  waileu  beteekent:  waar  het  geredekavel  als 
stroomend  water  wordt  gehoord),  de  batu  damar  en  de  mesdjid,  zoomede  de 
woning  van    den   radja,    pati   of  orangkaja,  de  teun,  schoolmeesterswoning,  walan 


AKBON  EK  DS  ULIASE.  63 

panita,   ammbae-huizen  en  tetano,   bruggen,   gevonden  worden.   Met  uitzondering 
van   enkele  kunnen  al  deze  negariën  over  zee   bereikt   worden.   In  vroegeren  tyd 
werden   zy  in  de   binnenlanden  op  de  toppen  der  bergen  opgericht,  uit  vrees  voor 
invallen  der  Mangindanosche  zeeschuimers.  Achter  de  oude  negariën  kan  men  nog 
sporen  van  de  vroegere  hatu  walo  of  steenen  versterkingen  vinden.  De  huizen,  eene 
lengte  hebbende  van  zes  tot  tien  meters  en  eene  breedte  van  vier  tot  acht,  zijn  niet 
op   palen  gebouwd  en  hebben  een  steenen  vloer.   Van  vele  woningen  met  een  voor- 
en   achterdeur,   mintan   uru,  zoomede  voor-  en  achtergalerij,  zijn  de  omwandingen 
voor  de  helft  van  steen  opgetrokken;  de  overige  van  hout,  gabagabar  of  sagublade- 
ren.  Het  dak  bestaat  geheel  uit  atap.  De  baileu,  vroeger  tiran,  thans  asari  genaamd , 
de   kerk-   en  schoolgebouwen,  de  mesc^jid  en  woningen  van  hoofden  worden  door  de 
bevolking   in   corvéediensten   opgericht   en  onderhouden,  heldeen  in  kleine  negariën 
tamelijk  bezwarend   is  en  waarbij  de  vrouwen  de  daken  beklimmen  moeten  om  die 
te  helpen  herstellen.  Worden  er  bouwmaterialen  voor  de  baileu  verzameld,  dan  be- 
hooren  de  arbeiders  zoolang  in  de  bosschen  te  vertoeven,  totdat  deze  aangekapt  zijn. 
De   hoofdstijl  of  -paal,  rin  inai,  wordt  met  zorg  en  toewijding  bewerkt   De  opbouw 
of  reparatie    der  gemeentehuizen   geschiedt   met  muziek  en  zang  onder  begeleiding 
van  de  tiva-gong.  De  nokversieringen  moeten  onveranderd  blijven  volgens  de  nahutut 
minai   of  oude  gebruiken.  Onder  de  riri  inai  legt  men  tegenwoordig  een  stuk  zilver 
of  lood,   in  vroegeren  tijd  een  versch  gesnelden  kop  als  offer  aan  ina  of  upu  ume. 
De  overige  huizen,  gewoonlijk  slechts  door  één  huisgezin,  rumatawui,  bewoond,  wor- 
den ook  door  middel  van  masohi  opgericht  Voor  gewone  huizen  wordt  een  ring  en 
een  stuk  lood,  met  kapas  omwonden,  onder  de  riri  inai  of  hoofdpaal,  de  gew\jde  plaats 
in  het  huis,  begraven.  De  paal  wordt  tegen  den  avond  of  in  den  vroegen  morgen  in 
den  grond  gezet,  opdat  het  huis  parikü,  koud ,  dat  wU  zeggen  gezond  zal  zijn.   De 
houtwerken  benoodigd  voor  den  huisbouw  worden  drie  dagen  na  volle  maan  aange- 
kapt,  opdat  ze  niet  spoedig  vermolmen,  aihuhu.  Als  het  huis  gereed  is,  raadpleegt 
men  een  der  oudsten  over  den  gelukkigsten  dag,  nusutahuawawanahorui,  omditte 
betrekken,   waarbij  feesten  gegeven  worden.  In  vroegeren  tijd  bestond  het  huisraad, 
tanei  teun  lalui,  uit  eenvoudige  banken,  hiti  hiti,  van  bambu  of  gabagaba,  karanuru, 
hoofdkussen   van  bladeren,  runut,  en  sool  matanata  mainut,  doozen  of  manden  van 
gevlochten  palmbladeren;  thans  treft  men  schier  in  elk  huis  aaneenkatel,ledekant, 
alau,  tafel,  ade,' stoel,  rosbangku,  bank,  atupat  ume,  lage  houten  banken,  rohai,klee- 
derkist,  ruhuselan  tatumbus  of  doozen  van  pahnbladeren,  pairo,  matten,  karanuru,  hoofd- 
kussen van  kapok,  kamal  inai,  lamp,  ook  wel  voor  petroleum.  De  voorwerpen  van  waarde 
zijn  artikelen  van  goud,  halawano,  zilver,  salaka,  koper,  riti,  voorts  gongs,  ahuu,  gouden 
slangen,  halawanija,  patola  sarongs,  sariha  huwai,  oude  schotels,  pinahatu ,  wit  lijnwaad, 
sariha  putii,  uti-uti  sarong,  teito,  en  pisi,  geld.  De  meeste  oude  voorwerpen  werden 
gedurende    de   Huamualsche  oorlogen  door  de  hulptroepen  van  Amold  de  Vlamingh 


64  AMBON  EN  DE  ULIASE. 

aldaar  geroofd.  De  wapenen,  marori,  bestonden  voorheen  uit  amen,  schild,  tapaa,  piek, 
nasen  en  sanoka,  bambuspiesen,  husuro,  pijl  en  boog,  en  lopu  atai ,  klewangs.  Nadat 
de  Compagnie  in  1785  gelast  had  de  bevolking  zoo  veel  mogelijk  in  den  wapenhandel 
te  oefenen,  zijn  de  vuurwapenen,  minat,  in  gebruik  gekomen  en  telt  men  tegenwoordig 
onder  haar  vele  bekwame  schutters. 

De  bevolking  dezer  eilanden  is  zeer  eenvoudig  en  smakeloos  gekleed,  in  de  eerste 
plaats  doordien  men  aan  de  zwarte  kleur  voor  kleedingstukken  de  voorkeur  geeft,  ten 
andere  omdat  het  van  wege  de  hoofden  voornamelijk  onder  de  Christenbevolking 
verboden  of  tegengegaan  wordt,  dat  mannen  en  vrouwen  van  gekleurde  lijnwaden, 
fluweel  of  zijde  gebruik  maken  of  gouden  en  juweelen  lichaamsversieringen  bezigen. 
De  maenu  malona  of  kleeding  der  mannen  bestaat  uit  een  zwarte  of  blauwe,  b^ 
enkelen  ook  witte  badju  of  kabaja,  lapun,  een  zwarte  of  blauwe  broek,  kata,  een 
ronden  hoofdkam,  lariaa,  alléén  door  oude  lieden  gebezigd,  een  omslagdoek,  tapimakar 
riha.  Oude  punthoeden  worden  ook  met  voordeel  verkocht  •Jongelieden  geven 
de  voorkeur  aan  zwart-lakensche  petten  of  zijden  en  vilten  hoeden,  zoomede  ver- 
lakte schoenen.  Bij  plechtige  gelegenheden  gaan  zij  op  Europeesche  wijze  in  ge- 
huurde zwarte  rokken  en  schoenen  gekleed.  Die  der  vrouwen,  maenu  mahina,uitde 
tapi,  sarong,  zwart,  rood  of  blauw,  lapun,  badju  of  kabaja,  bij  enkele  Christenenen 
bij  de  Mohamedanen  ale,  armbanden  van  goud,  zilver  of  koper,  karau ,  oorknoppen , 
susurambu,  haarpennen,  en  sapou,  ringen.  Draagt  een  Christenvrouw  gekleurde  chitsen 
kabaja's  of  gebatikde  sarongs ,  dan  wordt  zij  door  de  overige  negarivrouwen  ook  wel 
beschimpt  en  beschaamd  gemaakt  als  iemand,  die  de  aandacht  op  zich  wil  vestigen 
of  vertoon  maken,  't  Is  een  geschikt  middel  om  de  armoede  te  bedekken.  De  heup-  of 
schaamgordels  werden  in  vroegeren  tijd,  toen  zoowel  mannen  als  vrouwen  daarvan 
gebruik  maakten,  van  de  schors  van  den  lawaneboom  vervaardigd.  Later  gebruikten 
de  vrouwen  korte  sarongs,  arun,  van  gevlochten  palmbladeren  of  van  de  Pandanus  repens. 
De  vrouwen  versieren  het  hoofdhaar  met  kupa  pakuro,  Micheüa  longifolia,  sapalene, 
Cananga  odorata,  en  puti,  Jasminium-sambac-bloemen. 

Behalve  de  bereiding  van  sagumeel,  is  het  tappen  van  den  pahnwijn,  lahitua,  van 
den  Arenga  sacharrifera  of  nawainboom.  aan  te  merken  als  de  hoofdbezigheid  der 
mannelijke  bevolking.  Wanneer  het  inwendige  der  zaden  van  den  Woemtros  verdikt 
is  of  kleverig,  dan  wordt  de  boom  gezuiverd,  de  gomutu  afgenomen,  de  schors  van 
den  bloemtros  geschild  en  deze  omhoog  gebonden.  Daarna  wordt  de  bloemstam  met 
een  stuk  hout  geslagen,  en  dan  gewrongen  en  geschud,  om  de  vezelen  te  doen 
scheuren.  Om  de  twee  dagen  wordt  deze  bewerking  tot  vijf  malen  of  meer  herhaald. 
Blijkt  het  na  een  kleine  incisie,  dat  het  vocht  helder  is,  dan  snijdt  men  den  bloemtros 
af  en  wikkelt  den  stomp  in  bladeren,  opdat  de  wespen  en  bijen  dezen  niet  bescha- 


AJffiON   IN  t)E  UUASÈ.  65» 

digen.  Eiken  dag  wordt  van  den  stomp  een  stok  of  schijQe  afgesneden,  totdat  de  taa 
doorzijpelt,  waama  men  een  bambugeleding  of  salopa,  een  bak  van  sagubast,  er  onder 
hangt,  om  het  vocht  op  te  vangen.  Is  de  productie  gering,  dan  offert  men  sirih- 
pinang  onder  den  boom,  als  aandeel  voor  den  geest ,  die  verondersteld  wordt  in  den  nawain 
gezeteld  te  zijn.  Met  of  zonder  bitterhont,  Garcinia  pricorrhiza,  vermengd,  wordt  de 
palmwijn  alsdan  verkocht  Van  de  tua  wordt  tevens  op  vele  plaatsen,  bijv.  op  Ou, 
kolowater,  ^n  soort  sterke,  zeer  spoedig  in  eenen  staat  van  bedwelming  brengende 
drank  gedistilleerd,  zoomede  azijn,  apiu,  en  suiker,  nasu,  voornamelijk  te  Waai,  be- 
reid. Om  potten  te  bakken,  poso  ureno,  neemt  men  klei,  umel  beliling,  droogt  deze 
zeven  dagen  achtereen  en  stampt  haar,  om  ze  daarna  twee  dagen  lang  onder  water  te 
zetten  in  eene  oude  prauw.  De  klei  w^rdt  vervolgens  met  fijn  gezeefd  zand,lasano, 
vermengd.  De  potten  worden  met  de  hand  gevormd  en  in  (fen  wind  gedroogd,  met 
schelpen  glad  gemaakt  en  daarna  geschrapt,  om  eene  gelijke  dikte  te  geven.  Na  met 
Meiwater  vochtig  gemaakt  te  zijn  en  drie  dagen  in  de  zon  gestaan  te  hebben,  wor- 
den deze  gebrand.  Op  vele  plaatsen  houden  de  vrouwen  zich  onledig  met*  £et  vervaar- 
digen van  potten  en  pannen  van  verschillende  soorten.  De  beste  daarvan  worden  te 
Ou  en  Oma  vervaardigd.  Zout  wordt  van  zeewater  bereid,  kotii  tasii.  Men  neemt  ge- 
woonlijk het  aschwater  van  de  gebrande  aangespoelde  stukken  hard  hout,  en  kookt  dit 
in  een  aarden  pot  met  herhaalde  toevoeging  van  zeewater,  totdat  men  een  klomp 
zout  verkrijgt.  Om  zout  te  bereiden,  neemt  men  eenigen  tijd  zijn  verblijf  aan  het  strand. 
Smeden,  tuka  manol,  timmerlieden,  tuka  ai,  en  metselaars,  tuka  hatu,  vindt  men  schier 
in  alle  negariên.  Een  ambachtsman  verdient  dagelijks  een  tot  vier  gulden ,  een  dag- 
looner  veertig  cents  tot  een  gulden.  Goudsmeden,  tuka  halawo,  worden  sJleen  op  de 
hoofdplaats  te  Kailolo  en  Kulur  aangetroffen;  de  laatsten  reizen  jaarlijks  rond ,  om  werk 
te  zoeken  in  andere  negariên.  Eveneens  komen  jaarlijks  tal  van  Todoreesche  ijzersmeden , 
om  op  deze  eilanden  pedas,  messen,  en  mantjadu,  bijlen,  te  vervaardigen.  Schoen-  en 
kleedermswers,  waaronder  zeer  geschikte,  zoomede  bUkslagers,  hebben  op  de  hoofd- 
plaats van  wege  den  grooten  invoer  van  gemaakte  artikelen  weinig  verdienste.  Deze 
lieden  laten  uit  dien  hoofde  hunne  zonen  de  burgerschool  bezoeken,  ten  einde  later 
schrijvers  te  kunnen  worden.  Van  het  kalkbranden  wordt  tevens  eenig  werk  gemaakt 
De  kunst  om  uti-uti  sarongs  te  weven,  hita  teito,  is  sedert  lang  verloren  gegaan. 
Ter  hoofdplaats  Ambon  houden  sommige  vrouwen  zich  nog  onledig  met  het  distiUee- 
ren  van  vluchtige  oliën  van  den  Caryophyllum  aromaticus,  van  Myristica  fragrans, 
Cünnamonum  cuhtlawan,  Santalum  album,  Eampferia  galanga,  Liguidambaraltingia, 
Pogostemon  menthoide,  Andropogon  muricatus  en  schoenanthus,  Alyxia  stellata^  en 
meer  andere  soorten,  zoomede  met  het  vervaardigen  van  kunstbloemen  van  vogel- 
vederen  en  van  het  merg  der  Scaevola  Koenigii.  Het  visschen,  kana  ijana,  geschiedt 
met    de   djareno   uweruru   en  djaredjok,  verschillende   soorten  van  netten,  ook  wel 

^jaring  giop,  lema  of  tumbu  tumbu  genaamd.   Werpnetten,  djala  of  uwe  maahiku, 

5 


66  AMBON  CIC  DÜ  UUASC 

onderscheidt  men  in  drie  soorten,  als:  de  djala  kawalinja,terienlompa.  Voorts  vischt 
men  nog  met  de  lijn ,  pito ,  met  harpoenen ,  naseno  kah^an ,  hehelo  sero  en  atnro ,  steenen 
dijkjes  op  de  riflFen  gelegd,  om  bij  ebbe  de  visschen  niet  door  te  laten.  Van  de  bori  of 
bedwelmingsmiddel  wordt  tevens  gebruik  gemaakt.  Men  bezigt  daartoe  de  ^ngestampte 
wortelen  van  de  Bamngtoniarsoorten.  De  dagelijksche  arbeid  der  bevolking  bestaat 
—  behalve  de  te  praesteeren  heerendiensten  —  voor  de  mannen,  tanei  malona,  in  het 
bewerken  der  velden,  poso  marinn,  het  vangen  van  buideldieren,  kaa  makele,  het 
8agukloppen,hita  lapia,  het  maken  vanvischftdken,  huhu  en  hehelo,  enz.;  —  voor  de 
vrouwen,  tanei  mahina,  in  het  koken  van  spijzen,  pasekaa,  het  waterscheppen,  nasu 
waele,  het  bijeenbrengen  van  brandhout,  tana  ai,  het  verzamelen  van  moeskruiden, 
kii  utano,  het  naaien  van  kleederen,  pasanahe,  het  zoeken  van  schelpen,  piri  patu, 
het  visschen  op  de  riflFen,  paneisa,  etc. 

Op  Ambon  en  de  Uliase  drijft  de  inlandsche  bevolking,  wanneer  men  den  verkoop  van 
producten  als  kruidnagelen,  notemuskaat,  sagu,  kalapa,  veldvruchten  en  visch  daarvan 
afzondert,  weinig  handel  Deze  tak  van  nijverheid  is  geheel  in  handen  van  Euro- 
peanen, Ghineezen  en  Arabieren.  De  hoofdplaatsen  Ambon  en  Saparua  zgn  sedert 
jaren  voor  den  algemeenen  handel  opengesteld,  zonder  hefiOng  van  in-  en  uitgaande 
rechten.  Dit  vrijhandelstelsel  komt  echter  niet  ten  bate  der  bevolking,  omdat,  bg 
gebreke  van  concurrentie,  de  aanwezige  handelaren  alles  toch  even  duur  blijven 
verkoopen.  Eene  bestelling  van  Java  of  Mangkasar  komt  goedkooper  uit  dan  de 
inkoop  der  artikelen  in  deze  vrijhavens.  Het  doel,  om  door  openstelling  der  havens 
de  bevolking  in  de  gelegenheid  te  brengen  zich  allerlei  artikelen  goedkoop  aan  te 
schaflfen,  is  derhalve  niet  bereikt.  De  gewone  artikelen  van  invoer  of  liever  transito, 
doordien  deze  van  Ambon  naar  de  overige  eilanden  vervoerd  worden,  zijn:  aarde- 
werk, arak,  azijn,  bier,  blikwerken,  boter,  brandewijn,  drogerijen,  eetwaren,  gam- 
ber,  garens,  gedistilleerd,  glaswerk,  goud-  en  zilverwerk,  ijzerwerk,  jenever,  kaarsen, 
kaas,  kleederen,  koperwerk,  kramerijen,  leder,  lijnolie,  likeuren,  lood,  manufacturen 
van  katoen,  wol  en  zijde,  meel,  meubelen,  mineraalwater,  opium,  papier,  peper, 
petroleum,  reukwerken,  rijst,  sigaren,  schrijfbehoeften,  speelkaarten,  suiker,  tabak, 
thee,  vee,  verfwaren,  vuurwerk,  wijn,  zeep,  zilver  gemunt,  zout  en  diversen. 
De  artikelen  van  uitvoer  bestaan  in:  aardewerk,  arak,  bier,  blikwerken,  boter, 
brandewijn,  cacao,  eetwaren,  foelie,  gamber,  gedistilleerd,  gereedschappen,  glaswerk, 
gomdamar,  goud-  en  zilverwerk,  hout,  bidden,  ijzer,  jenever,  kalapaolie,  kleederen, 
kruidnagelen,  koflfie,  koperwerk,  kramerijen,  leder,  notemuskaat,  olie,  sagu,  schel- 
pen, suiker,  tabak,  thee,  tripang,  wijn,  zeep,  zilveren  munt  en  diversen. 

De  invoer  ter  hoofdplaats  Ambon  bedroeg: 

van  1830  tot  1840  des  jaars  ongeveer  f   675,000 
»     1841    >    1850    »       »  »        »    465,000 


AlCBÓX  tS  DË  XJilkSË.  éi 

van  1851  tot  1860  des  jaars  ongeveer  f    396,000 
>    1861    >    1870    >       >  >        >    975,000 

1    1871    »    1880    1       »  1        » 1,000,000 

De  uitvoer  was: 

van  1830  tot  1840  des  jaars  gemiddeld  f  96,000 
1    1841    »    1850    1       »  »         » 125,000 

»    1851    »    1860    »       »  »         »    80,000 

»     1861    »    1870    »       »  »         » 392,000 

»     1871    »    1880    »       »  >         » 460,000 

De  handel  bestaat  op  deze  eilanden  thans  niet  meer  in  ruil,  paleuu  of  urihari, 
maar  door  verkoop,  kahe  of  lata,  tegen  geld,  kupane;  zijnde  alle  soorten  van  Neder- 
landsch-Indisch  geld,  behalve  papier,  dat  door  den  inlander  niet  gewüd  is,  gangbaar. 
Marktplaatsen,  asalo,  treft  men  te  Ambon  en  Saparua  aan.  De  marktplaats  te 
Harukn  ging,  na  de  verwijdering  der  militairen  van  deze  plaats,  te  niet  Vele  inlanders, 
die  zich  met  den  handel  onledig  houden,  zijnindelaatstejaren,  tengevolge  van  een  los 
credietstelsel,  in  schulden  nahitir  geraakt,  hetgeen  tevens  zeer  ten  nadeele  van  den  handel 
werkt  Niettegenstaande  het  onderwijs  in  de  rekenkunde  sedert  eeuwen  op  deze  eilanden 
gegeven  is,  telt  de  bevolking  nog  bij  voorkeur  met  de  vingers,  rimaka  hatui,  met 
djagongkorrels,  kastela  hatui,  met  steentjes,  hatu  anai,  en  door  op  den  grond  strepen,  aru, 
te  trekken.  Om  afstanden  te  bepalen,  gebruikt  men  ook  den  tijd  van  het  pmang- 
kauwen,  ane  hua  wam.  Behalve  de  gebruikelijke  maten  en  gewichten,  als  pikol,  kati, 
vadem  en  el,  bezigen  de  inlanders  nog  de  eni  en  sapriri,  mandjes  van  eenige 
kati's  inhoud.  Voor  den  kusthandel  bezigt  men  vaartuigen  als  de  parutu  of  arumbae 
en  de  djungku,  voor  de  vischvangst  sapou  en  paisal  of  vlerkprauwen. 

Na  langere  of  kortere  kennismaking,  gepaard  met  vrije  copulatie,  volgt  ge- 
woonlijk eene  stille,  of  openbare  verloving,  maruwa  makau  of  malamai.  De  stille 
verloving  eindigt  met  de  engkei  mahina,  of  lao  mahina,  schaking.  De  verloofden 
geven  elkander  alsdan  ten  teeken  van  gemeenschap  ringen,  zakdoeken,  gebruikte 
kleedingstukken,  gewoonlijk  sarongs,  en  haar,  ook  van  de  pudenda,  welk  laatste  met 
de  ninu  sanopalo  een  onverbreeklijken  band  van  trouw  vormt  Bij  openbare  ver- 
loving, ook  manowa  genaamd,  komt  de  jonkman,  nadat  zijne  bloedverwanten  het 
aanzoek  gedaan  hebben,  in  de  woning  van  het  meisje  zich  vestigen,  leeft  op  bedekte 
wijze  met  haar  als  echtgenoot  en  helpt  haar  ouders  in  hun  dagelijksch  werk.  Ook 
moet  hij  een  gedeelte  van  de  opbrengst  zijner  dusun  of  andere  inkomsten  aan  de 
ouders  zijner  aanstaande  afstaan.  Hij  mag  echter  niet  met  zijne  aanstaande  schoon- 
ouders of  vrouw  eten,  mag  de  vrouw  in  tegenwoordigheid  der  schoonouders  niet 
aanspreken,  en  moet  bij  het  tijdelijk  verlaten  der  woning  kennisgeven,  werwaarts  hij 
zich  begeven  wil.  Deze  positie  kan  jaren  duren,  en  de  verwekte  kinderen  volgen  de 


68  AMBON   EK  DE  UUASK. 

moeder  of  blijven  in  hare  familie.  Eene  andere  wijze  van  verloving  in  het  openbaar 
is,  dat  de  jonkman  een-  of  tweemalen  des  weeks  het  meisje  bezoekt,  totdat  de  tijd 
voor  't  huwelijk  wordt  vastgesteld.  Deze  verloving  staat  ook  in  verband  tot  het  betalen 
van  den  bruidschat,  auriria.  Is  deze  nog  niet  geheel  aangezuiverd,  dan  hebben  de  ouders 
der  vrouw  het  recht  haar  niet  wettig  te  doen  huwen,  omdat  na  het  huwelijk  de 
vrouw  den  man  volgt,  mahina  hasui  malona.  In  vroegeren  tijd  bestond  de  bruidschat 
uit.  eene  gong,  een  koperen  muziekbekken,  ahuu  of  toar,  een  patola-sarong,  sariha 
patola,  een  gouden  slang,  halawanija,  een  ouden  schotel,  pinahatu,  en  tien  stuks  wit 
lijnwaad.  Thans  is  de  bruidschat  niet  zoo  groot  meer,  doch  mogen  de  halawanija  en 
pinahatu  niet  ontbreken.  Als  tegengeschenk  geven  de  ouders  van  het  meisje  terug 
een  tatumbu  of  ruselaan,  zijnde  een  kist  van  saguribben,  inhoudende  zwarte  lijn- 
waden, zwarte  kleedingstukken,  gouden  en  zilveren  armbanden  en  ringen,  zoomede 
uti-uti-sarongs.  De  bloedverwanten  van  het  meisje  zijn  evenzeer  verplicht  eene  gelijke 
gift  te  doen.  Daarenboven  moeten  de  ouders  der  vrouw  het  benoodigde  huisraad, 
meubelen,  potten  en  pannen,  matten  etc.  geven.  Wanneer  de  vader  bemiddeld  is, 
geeft  hij  hen  nog  een  tjengke- ,  kalapa-  of  sagudusun ,  die  den  naam  van  umel  lolupeü 
krijgt  Sterft  de  man  vóórdat  de  bruidschat  aangezuiverd  is,  dan  is  de  vrouw  geene 
mahina  haru  of  weduwe. 

Heeft  de  jonkman  de  woning  der  ouders  van  zijne  aanstaande  vrouw  niet  betrok- 
ken, dan  heeft  het  huwelijk,  pasapouu,  spoediger  plaats.  Op  den  bepaalden  dag 
worden  door  de  bloedverwanten  en  vrienden  allerlei  geschenken,  als:  kleederen, 
huisraad,  dranken  en  spijzen  ten  behoeve  der  verloofden  gezonden,  die  aladan  van 
hun  voorgenomen  huwelijk  bij  den  Europeeschen  ambtenaar  aangifte  doen.  In  andere 
negariën  wordt  voor  de  bedoelde  aangifte  het  huwelijk  op  'slands  wijze  gesloten. 
Nadat  door  de  ouders  der  vrouw  toestemming  is  verleend,  komen  de  bloedverwanten 
van  den  jonkman,  om  haar  volgens  vroegere  afspraak  naar  het  huis  van  laatstgenoemde 
te  begeleiden.  Onder  het  drinken  en  feestvieren  maakt  het  meisje  zich  gereed,  met 
zich  voerende  een  volle  sirihdoos,  eenige  ringen,  een  blauwe  badju  en  een  uti-uti- 
sarong.  Vóór  het  verlaten  van  het  huis  vermaant  haar  de  vader  of  een  der  oudste 
bloedverwanten,  dat  zij  zich  behoorlijk  moet  gedragen,  haren  man  en  hare  schoon- 
ouders liefhebben,  het  huishouden  en  de  kinderen  verzorgen,  en  wat  dies  meer  zij. 
Hare  bloedverwanten  geleiden  haar  een  eindweegs  naar  de  woning  van  den  jonkman. 
Diens  bloedverwanten  ontvangen  en  voeren  haar  in  het  voor  het  doel  bestemd  ver- 
trek, dat  een  feestelijk  aanzien  heeft.  Alle  familieleden  van  den  jonkman  zijn  hier 
verzameld,  behalve  zijne  zwagers,  aan  wie  het  poso  is  de  aanstaande  vrouw 
te  zien.  Vóór  het  bruidsvertrek  worden  eenige  matten  uitgespreid  en  een  dulang  of 
houten  bak  met  eetwaren  nedergezet.  De  oudste  der  vrouwelijke  bloedverwanten 
laat  de  verloofde  vóór  de  deur  van  het  vertrek  zitten  en  neemt  van  alle  spijzen  een 


AMBON   EN   DE   ULIASE.  69 

weinig  bijeen,  dat  zij  verder  in  haren  mond  steekt,  zeggende:  tot  nogtoe  waart  gij 
een  vreemdelinge,  thans  behoort  gij  tot  ons  bloed;  wees  niet  verlegen,  doe  alles 
gelijk  gij  in  uw  eigen  huis  doen  zult.  Daarop  verdeelt  het  meisje  de  medegebrachte 
ringen  onder  de  naaste  verwanten  en  geeft  de  uti-uti  sarong  en  bad^u  aan  de  moeder 
van  den  jonkman  of  aan  de  oudste  bloedverwanten.  Bij  deze  plechtigheid,  pamui  ge- 
naamd, mogen  de  mannen  niet  tegenwoordig  zijn.  Zij  laat  hare  sirihdoos  rondgaan, 
terwijl  er  toebereidselen  voor  het  feest  gemaakt  worden,  waarbij  gegeten  en  gedron- 
ken, gedanst  en  gezongen  wordt  Tegen  middernacht  verwijderen  zich  de  jong- 
gehuwden, terwijl  het  feest  tot  den  morgen  duurt  Eenigen  tijd  daarna  gaat  de 
jonkman  in  het  huis  zijner  schoonouders  de  pamui  of  toediening  van  spijzen  bijwonen, 
als  teeken  dat  men  in  de  famiüe  is  ingeüjfd,  en  waarbij  alleen  de  mannen  tegen- 
woordig mogen  zijn.  Na  deze  plechtigheid  wordt  de  vermelde  aangifte  gedaan, 
waarop  eenige  weken  later  het  huwelijk  door  den  Christengeestelijke  wordt  ge- 
sloten. Op  dezen  dag  worden  eveneens  feesten  gevierd  en  zijn  de  peetouders  en 
verdere  bloedverwanten,  aan  wie  de  bruid  den  dag  te  voren  een  stuk  wit  lijnwaad 
had  gebracht,  verplicht  voor  eetwaren,  dranken  en  gebak  te  zorgen.  Het  huis  wordt 
versierd  en  met  groen  behangen.  Dit  feest  duurt  verscheidene  dagen.  Enkele 
personen,  die  zich  hooger  dan  de  anderen  wanen  en  niet  zoozeer  meer  op  de  oude 
gebruiken  letten,  beschouwen  de  plechtigheid  in  de  kerk  als  de  eenige  wijze  van 
huwelijkssluiting.  De  familieleden  en  vrienden  brengen  allerlei  geschenken  voor  de 
jonggehuwden  mede.  Tegen  middernacht  worden  zij  in  een  versierd  vertrek  binnen- 
geleid, en  den  volgenden  morgen  komen  de  bloedverwanten  van  beide  partijen  bijeen 
om  het  teeken  van  virginiteit  te  constateeren.  Consanguine  huwelijken  zijn  poso, 
verboden. 

Volgens  de  ouden  van  dagen  is  het  schaken,  engkei  of  lao  mahina,  de  primitieve 
vorm  van  huwelijk  op  deze  eilanden,  doordien  in  vroegeren  tijd  tal  van  kleine 
stammen,  soa  of  uku,  die  elkander  vijandig  tegenover  stonden,  deze  eilanden  be- 
woonden. Door  schaking  van  vrouwen,  daartoe  door  de  bloedverwanten  aangemoedigd, 
tracht  men  tevens  de  soa  te  vergrooten.  Thans  geschiedt  zulks  met  het  doel  óf  om 
minder  uitgaven  bij  het  huwelijk  te  doen,  óf  om  de  betrokken  ouders  tot  een 
huwelijk  te  dwingen.  Als  de  tijd  tot  vluchten  bepaald  is,  geeft  de  jonkman  aan  het 
meisje  een  stuk  wit  lijnwaad  en  een  flesch  arak,  om  deze  op  hare  slaappaats  te 
leggen,  terwijl  hij  een  stuk  wit  lijnwaad  aan  het  afhangend  dak  der  baileu  vast- 
maakt uls  eene  gave  aan  de  negari,  wanneer  hij  als  vreemde  eene  vrouw  van  daar 
wegvoert.  De  schaking  geschiedt  gewoonlijk  des  nachts  of  tegen  den  morgen.  Het 
witte  lijnwaad  moet  den  ouders  eene  vergoeding  zijn  voor  de  aan  hunne  dochter 
gegevene  kleeding  en  voeding,  de  arak  om  de  moedermelk  te  restitueeren.  Het 
mei^e  wordt  niet  alleen  door  den  jonkman,  maar  geholpen  door  diens  bloedverwanten 


70  AMBON   EN    DE   UUASE. 

gesohaaki  Zoodra  zij  in  het  huis  des  jonkmans  gekomen  is ,  worden  hare  voeten  door  een 
der  vrouwelijke  bloedverwanten  gewasschen,  om  het  ouderlijk  huis  te  doen  vergeten.  Deze 
bloedverwante  krijgt  als  geschenk  een  schelpen  of  zilveren  ring.  Het  meisje  mag  niet 
onder   het  dak  harer  aanstaande  schoonouders  eten,   vóórdat  de  zaak  in  quaestie 
geregeld  is,  terwijl  zij  nu  en  dan  ook  voor  den  vorm  door  eenige  vrouwelijke  bloed- 
verwanten bewaakt  wordt,  om  niet  in  aanraking  met  den  jonkman  te  komen.   Den 
volgenden  dag  begeven  zich   de  bloedverwanten  of  vrienden  van  den  jonkman  als 
woordvoerders   naar  de  ouders  van  het  meiq'e,  medebrengende  twee  stukken  wit 
lijnwaad  en  twee  flesschen  arak,  om  bij  hen  in  optima  forma  vergifienis  te  vragen. 
Nemen  deze  de  geschenken  aan,  dan  is  de  toestemming  tot  het  huwelijk  gegeven; 
zoo  niet,  dan  worden  zij   uitgescholden  en  uit  de  negari  verjaagd,  zoodat  meer- 
malen bloedstorting  daarbij  plaats  vindt.  Geven  de  ouders  van  het  meisje  geene  toe- 
stemming, dan  gaat  het  huwelijk  toch  door,  omdat  dit  afhangt  van  den  wil  der 
partijen  en  omdat  het  meisje  door  de  schaking  het  eigendom  van  den  jonkman  is 
geworden.  Tot  dat  einde  wordt  een  feest  gegeven,  voorafgegaan  door  een  maaltgd, 
waarbij   alleen  het  geschaakte  meisje  en  eenige  vrouwelijke  bloedverwanten  mogen 
aanzitten.  Deze  maaltijd  bestaat  uit  vijf  schotels   gedroogde  visch,  negen  schotels 
rijst ,  zeven  schotels  droge  sagukoeken  en  negen  schotels  gebak.  In  het  midden  der  spijzen 
plaatst  men  een  aarden  pot,  waarin  de  inhoud  van  achttien  jonge  kalapavruchten 
verzameld  wordt.  Vóór  het  tenmaaltijdgaan  gaat  de  jonkvrouw  sJle  vrouwelijke  familie- 
leden van  den  jonkman  tegen  den  neus  strijken  of  kussen  en  zet  zich  vervolgens 
op  de  aangewezen  plaats  aan  den  disch  neder.  De  jonkman  is  verplicht  achter  haar  te 
staan.  Een  der  oudste  bloedverwanten  geeft  alsdan  aan  de  verzamelde  feestgenooten 
te  kennen,  dat  het  huwelijk  tusschen  N.  en  N.  zal  gesloten  worden  en  vermaant  dezen 
als  getrouwe  echtgenooten  zich  te  gedragen,  de  oude  gewoonten  te  volgen  en  de 
familie  geen  oneer  aan  te  doen.  Daarop  neemt  de  vrouw,  die   rechts  van  de  jonk- 
vrouw zit,  van  elke  soort  spijs  eene  bete  en  doet  deze  in  haren  mond,  ten  bewijze 
dat  zij  tot  de  familie  van  den  jonkman  behoort  Daarna  wordt  op  de  trom,  tihalo, 
en  gong,  ahuu,  geslagen,  gedanst,  wahi,  en  oude  en  nieuwe  pantons  gezongen,  in  de 
taal  des  lands  zoowel  als  in  het  Maleisch.  Dit  gezang  is  gewoonlijk  geïmproviseerd. 
Op  den  bepaalden  tijd  zonderen  de  jongelieden  zich  in  hun  vertrek  af,  terwgl  de 
genoodigden  tot  den  volgenden  dag  feestvieren.  Eenigen  tijd  na  dit  huwelijk  begeven 
zij  zich  naar  de  ouders  van  het  meisje,  om  opnieuw  vergifiFenis  te  vragen.  Worden 
zij  niet  ontvangen,  dan  herhalen  ze  zulks  op  den  laatsten  avond  des  jaars,  daar  het 
gebruik  bij  de  Christenen  medebrengt,  om  op  dien  dag  alles  te  vergeven  en  te  ver- 
geten. Deze  toestemming  ontvangen  hebbende,  gaan  zij  op  een  nu  te  bepalen  tijd  bij 
den  ambtenaar,  die  daarmede  belast  is,  om  aangifte  van  het  voorgenomen  huwelijk 
te  doen  en  daarna  dit  in  de  kerk  door  den  Christengeestelijke  te   doen   sluiten. 
Zijn  de  ouders  der  vrouw  daarentegen  onverzettelijk  in  hun  voornemen  en  dienen 


3 


AHBON  EN  DE  UUASE.  71 

zg  van  de  schaking  dadelijk  aw  het  betrokken  negarihoofd  eene  klacht  in,  dan  moet 
de  jonkvrouw  teruggegeven  worden.  Hierdoor  ontstaan  meestal  de  grootste  twisten. 
Wordt  het  meisje  intusschen  voor  de  tweede  maal  geschaakt,  dan  berusten  de  ouders 
er  in  en  stellen  den  jonkman  weldra  in  staat  aan  de  pamui-plechtigheid  deel  te 
nemen.  In  vroegeren  tijd  droeg  het  meisje  gedurende  de  pamui-plechtigheid  een 
blauwe  badju,  lapun,  een  uti-uti  sarong  of  tapil  muri,  zwart  koralen  armbanden, 
hiu  meta,  oorhangers,  amurang,  hoornen  haarpennen,  epung  meta,  en  een  uti-uti 
sarong  als  salendang  of  omslagdoek.  De  jonkman  kleedde  zich  in  een  badju,  lapun, 
een  hoofddoek,  nahu-nahu,  een  broek,  kata,  van  gekleurd  lijnwaad.  De  kleeding  der 
vrouw  wordt  eerst  met  bloemen  tjampaka,  kananga  en  van  den  Citrus  hystrix  ge- 
tooid, opdat  zij  een  aangenamen  geur  verspreide.  In  't  huwelijk,  matnmonium  justum, 
verwekte  kinderen  heeten  ana  kawan,  buiten  huwelijk,  of  matrimonixmi  injustum, 
ana  deusu  akaruan. 

Echtscheiding,  pasama,  had  eerst  plaats,  toen  het  verboden  werd  dat  de  over- 
spelers  door  den  man  of  de  vrouw,  die  hen  in  flagranti  betrapte,  onmiddellijk  gedood 
werden,  en  geschiedde  later  nog  wegens  overspel,  voortdurende  oneenigheid,  mishandeling 
als  anderszins.  De  zaak  werd  alsdan  voor  het  betrokken  hoofd  gebracht,  die  de  echt- 
scheiding uitsprak,  de  goederen  verdeelde  en  den  man  bij  mishandeling  gelastte  de 
van  de  ouders  en  bloedverwanten  ontvangen  contra-geschenken  terug  te  geven  en  de 
huwel^ksonkosten  te  betalen.  Voor  de  voldoening  daarvan  werden  zijne  bloedverwanten 
tevens  aansprakelijk  gesteld.  Thans  heeft  echtscheiding  der  inlandsche  Christenen 
plaats  bij  vonnis  van  den  Landraad,  een  inlandsche  rechtbank  door  een  Europeesch 
rechtsgeleerde  voorgezeten. 

Het  huwelijk  onder  de  Mohamedanen,  zoomede  echtscheiding,  wordt  volgens  de 
islaamsche  gebruiken  gesloten  en  uitgesproken.  Wat  hierboven  omtrent  het  huwe- 
lijk onder  de  Christenen  en  ten  aanzien  van  de  lao  mahina  gezegd  is,  is  tevens  op 
hen  van  toepassing,  dewijl  in  het  hardnekkig  vasthouden  en  het  opvolgen  van  oude 
gebruiken  de  Mohamedanen  niet  voor  de  Christenen  onderdoen.  Het  vrij  en  onge- 
bonden geslachtsverkeer  bestaat  bij  hen  m  hoogere  mate. 

Het  is  een  eerste  vereischte  voor  de  zwangere  vrouw,  pahiapung  of  matiana,  om 
veel  te  baden  en  haar  lichaam  twee  malen  des  daags  met  fijngestampte  pinen-  en 
warearbladeren  te  bestrijken.  Heeft  zij  de  pica,  kriu  of  olol,  dan  mag  zij  alles,  bijv. 
zure  onrijpe  vruchten,  gebrande  klei,  of  stukken  van  gebroken  aarden  potten  en  pannen 
nuttigen.  Zij  mag  in  sommige  negariën  niet  als  getuige  optreden.  Het  is  haar  ver- 
boden, poso,  op  den  rug  te  slapen,  sterken  drank  te  drinken,  pinang-  of  pisangvruchten 
te  eten,  die  aan  elkander  gegroeid  zijn,  opdat  zg  geene  tweelingen  krijge.  Zij  mag 


72  AMBON  EN  DE  UUASE. 

des  avonds  niet  langs  graven  gaan,  opdat  de  sawang  of  ninin,  schaduw  van  de 
nitu,  niet  in  haar  vare,  geene  zware  vrachten  dragen,  geene  blinden  of  kreupelen  be- 
spotten, niet  met  haar  rug  tegen  een  aarden  pot  gekeerd  zitten,  opdat  het  kind 
niet  zwart  worde,  niet  in  den  regen  loopen,  niet  te  veel  eten,  opdat  het  kind  niet 
gulzig  worde,  een  lepralijder  of  lieden  met  booze  zweren  niet  achter  haren  rug  laten 
voorbijgaan,  niet  op  riffen  visschen,  opdat  het  kind  niet  scheel  worde,  doordien  de 
moeder  hare  oogen  links  en  rechts  moet  wenden;  zij  moet  op  bepaalde  plaatsen 
eten  en,  het  huis  verlatende,  altijd  een  mes  met  zich  voeren  om  de  nita  van 
zich  verwijderd  te  houden;  zijj  mag  geene  ontmoeting  met  apen  of  slangen  hebben, 
geen  rauw  vleesch  snijden,  niet  voor  de  deur  zitten  eten,  opdat  het  kind  geen 
hazenlip  krijge,  en  niets  heimelijk  verbergen,  opdat  het  kind  niet  diefachtig  worde. 
De  echtgenoot  der  vrouw  mag  niet  in  den  maneschijn  urineeren,  opdat  zij  geene  zware 
bevalling  krijge,  doordien  de  man,  zijn  schaamdeel  voor  de  maan  ontbloot  hebbende, 
de  aldaar  aanwezige  vrouwen  heeft  beleedigd.  Is  de  onderbuik  der  zwangere  groot 
of  kan  zij  onder  het  loopen  haar  rechterbeen  moeilijk  opheffen,  dan  krijgt  zij  eene 
dochter;  de  bovenbuik  groot  zijnde  of  haar  linkerbeen  kwalijk  kunnende  bewegen,  dan 
krijgt  zij  een  zoon.  Vóór  de  bevalling,  kaliu  of  laiana,  moet  zij  met  eene  oude  vrouw 
afspreken  haar  te  komen  bijstaan,  en  voordat  de  dolores  ad  partum  beginnen  het 
sap  drinken  van  de  uitgeperste  rauwe  bladeren  der  Hibiscus  elatus  en  Hibiscus 
rosa  sinensis,  zoomede  gewijd  water,  waarover  een  deskundige  het  gebed  aan  den 
nitu  heeft  uitgesproken,  luidende:  ckokiri  kodemaan,  koruhuan  kokuhu,  sigalamasar 
rien  dukura,  depa  manisa  manisa  heri  mowana  naubabang,  kuijan  meking  meking,» 
d.  L  Laat  de  kanari-vrucht  vallen,  laat  de  ziekte  uit  het  lichaam  verdwijnen,  alle 
ziekten  wegvloeien,  opdat  het  lichaam  mijner  dochter  gezond  blijve,  opdat  haar 
lichaam  verlicht  worde.  Andere  vrouwen  drinken  een  infiisodecoct  van  Carica  papayar  of 
Dendrolobium  cephalotes-bladeren.  Vervolgens  gaat  zij,  nadat  de  deuren,  kisten  en 
manden  opengemaakt  en  de  lieden,  die  voor  de  deur  zitten,  verwijderd  zijn,  met  de 
beenen  wijd  van  elkander  op  een  stuk  hout,  ai  sasalu,  zitten,  of  liever  hurken  met 
de  hielen  tegen  de  clunes,  ten  einde  het  perinaeum  niet  te  scheuren,  waarvoor 
trouwens  een  der  helpende  vrouwen  moet  waken.  De  vroedvrouw  plaatst  zich  vóór  haar, 
terwijl  eene  andere  oude  vrouw  haar,  haren  rug  wrijvende,  steunt.  Om  den  partus 
gemakkelijk  te  maken,  worden  op  de  hurkplaats  der  vrouw  oude  kleedingstukken  van 
haren  man  gelegd,  opdat  het  kind,  de  transspiratie  van  den  vader  bemerkende, 
spoediger  naar  buiten  trede.  Ook  worden  er,  in  oud  katoen  of  linnen  gewikkeld, 
warme  steenen  tegen  den  onderbuik  gehouden.  Voorts  nog  de  rug  en  de  lendenen 
gemasseerd.  Om  barensweeën  op  te  wekken,  drinkt  men  het  sap  van  de  jonge 
Capsicum-annuumbladeren.  Het  haar  der  vrouw  wordt  ook  wel  in  den  mond  gestoken, 
om  neiging  tot  braken  te  veroorzaken.  Dit  gebeurt  echter  zelden,  omdat  de  partus 
zeer   spoedig   en   gemakkelijk   afloopt    Het    kraamvertrek    mogen    geene    mannen 


AMBON  EN  DE  UUASE.  73 

binnengaan,  daar  dit  de  geboorte  belemmert;  de  broeder  van  de  echtgenoote  of 
zwager  der  vrouw  mag  zelfs  het  huis  niet  betreden.  Overigens  gaan  de  huiselijke 
zaken  als  naar  gewoonte.  Na  den  afloop  der  bevalling  wordt,  terwijl  zij  in  dezelfde 
positie  zitten  blijft,  onder  de  partes  genitales  der  moeder  een  aarden  pot  met  azijn, 
waarin  drie  heete  steenen  geworpen  worden,  geplaatst  als  haemostaticum,  zoomede  om 
de  aangedane  deelen  der  vulva  door  warme  dampen  te  verzachten.  Deze  behandeling 
duurt  vijftien  dagen  achtereen.  Om  prolapsus  uteri  te  voorkomen ,  wordt  terstond  na 
den  partus  door  massage  de  uterus,  zoo  het  heet,  op  zijne  plaats  gesteld  en  de 
onderbuik  met  een  band  stevig  gebonden.  Om  de  vagina  te  reinigen  of,  gelijk  men 
zegt,  te  doen  samentrekken,  gebruikt  men  later  het  water  van  gekookte  Ghavica 
beüe-,  Sygyzium  Jambolanum-  of  Psidium  guajavabladeren.  Het  kind  wordt  door  de 
vroedvrouw  op  een  mat,  aein  snipir,  in  ontvangst  genomen  en  ter  zijde  gelegd  om 
den  vader  te  waarschuwen,  die  binnentredende  als  erkenning  zegt:  «meide  kana  de 
nau  ana,>  d.  i.  Ziehier,  het  is  mijn  kind,  of:  waar  is  mijn  kind?  Aan  het  pasge- 
boren kind  wordt  terstond  toegediend  het  sap  van  de  bladeren  der  Momordica  cha- 
rantia,  ook  wel  van  den  Abrus  praecatorius.  De  navelstreng  wordt  alsdan  met 
ananasgaren  vastgebonden  en  daarna  met  een  scherpe  bambu,  tinan,  talinat  of  tinat, 
afgesneden.  Wanneer  de  metrorrhagie  niet  spoedig  ophoudt,  dan  is  dit  voor  den 
echtgenoot  een  bewijs,  dat  zijne  vrouw  overspel  gepleegd  heeft.  Overigens  duurt  de 
kraamzuivering  slechts  enkele  dagen.  Daarna  krijgt  het  kind  een  naam.  De  vrouwelijke 
bloedverwanten  nemen  het  kind  tot  dat  einde  op  en  plaatsen  het  met  zijnen  mond 
tegen  de  tepels  der  moederborst;  de  vader  roept  bijv.:  «Soupeta»,  zuig;  doet  het 
kind  zulks,  dan  behoudt  hij  den  naam  Soupeta,  zoo  niet,  dan  worden  andere  namen 
genoemd,  totdat  het  kind  door  het  zuigen  bevestigt,  dat  hij  den  naam  aanneemt  Het 
kind  wordt  gewoonlijk  in  lauw  water,  met  kalapawater  vermengd,  gebaad,  gelijktijdig 
met  de  placenta  lahaa  of  lahato,  vervolgens  met  fijngemaakte  kalapanoot,  Gurcuma 
longa-wortelen,  jonge  Gitrus  hystrix-  en  pisangbladeren  bestreken,  den  buik  om- 
wikkeld en  het  hoofd,  waarop  men  een  jonge  waru,  Hibiscus  elatusblad,  met  fijnge- 
stampt notemuskaat  als  cataplasma  legt,  goed  dichtgehouden  en  voor  het  vuur 
gelegd,  om  vrij  te  zijn  van  de  invloeden  der  booze  geesten.  In  den  bak  met  water 
moet  men  één  tot  vijf  gulden  voor  de  vroedvrouw  en  twee  tot  vier  centen  voor  de 
kerk  nederleggen.  Daarop  worden  er  drie  tot  vijf  kinderen  in  het  kraamvertrek 
genoodigd  en  op  droge  sagu,  visch  en  kanaripitten  onthaald.  Deze  kinderen  mogen 
geen  water  drinken,  maar  moeten  een  teug  arak  krijgen.  De  placenta  gereinigd  zijnde, 
wordt  deze  in  wit  lijnwaad  of  boomschors  gewikkeld  en,  in  een  aarden  pot  of 
kalapadop  met  drie  gaten  gelegd,  begraven.  Op  de  plek  plaatst  men  zeven  damar- 
toortsen,  welke  zeven  nachten  achtereen  aangestoken  worden,  terwijl  de  aansteekster 
bloemen  over  de  plek  strooit.  In  vele  negariën  wordt  de  placenta  echter  in  zee  ge- 
worpen. Degene  die  met  dit  werk  belast  is,  mag  rechts  noch  links  zien;  zijn  doel 


74  AHBON   EN  DE   ÜUASB. 

volgende,  moet  hij  rechtuit  loopen  en  roeien.  Ook  mag  hij  met  niemand  spreken.  Drijft 
de  placenta  op  het  water,  dan  moet  hij  dit  aan  den  echtgenoot  mededeelen,  omdat  dit 
ook  een  bewijs  is,  dat  diens  vrouw  haar  man  ontrouw  is  geweest.  Op  den  navel  wordt  by 
wijze  van  styptica  kalk  en  azijn,  ook  wel  een  cataplasma  van  Gurcuma  longa  en 
notemuskaat  gelegd.  Het  daarna  afgevallen  stuk  wordt  in  lijnwaad  gewikkeld  en 
in  een  kist  bewaard.  Van  den  tweeden  tot  den  vijfden  dag  moet  de  moeder  tevens 
een  aftreksel  van  de  fijngesneden  ai  kokohuaar-  en  hihinbladeren  drinken,  om  de  on- 
reine stoffen  niet  naar  het  hoofd  te  doen  stijgen  en  koorts  te  veroorzaken.  Andere 
vrouwen  gaan  boven  een  vuur  liggen,  om  koortsen  te  voorkomen  en  de  booze  geesten 
verwijderd  te  houden.  De  borsten  worden  met  de  hand  gekneed  tot  op  den  vqfden 
dag,  wanneer  de  moeder  het  kind  mag  zuigen.  Na  zich  gereinigd  te  hebben,  mag  de 
vrouw  de  gewone  bezigheden  weder  verrichten.  Vele  vrouwen  bevallen  echter  in  de 
bosschen  of  aan  den  oever  der  zee  zonder  eenige  hulp.  Heeft  het  kind  bij  de  ge- 
boorte bloedvlekken  op  het  aangezicht,  dan  wordt  het  een  goed  jager;  op  den  schou- 
der, een  goed  lastdrs^er;  op  de  knieën,  een  goed  looper,  en  in  de  hand,  een  goed 
vechter.  Het  lichaam  van  het  kind  wordt  gedurende  een  maand  door  eene  deskundige 
oude  vrouw  gekneed,  kouu  urui,  massage  of  frictie,  de  neus  geknepen  en  omhoog 
getrokken,  terwijl  aan  het  hoofd  een  goede,  ronde  vorm  wordt  gegeven.  Het  kind 
krijgt  eiken  dag  tweemalen  het  sap  der  Momordica  charantiabladeren  in  den  mond, 
om  dezen  rein  te  houden.  Zoo  mogelijk,  wordt  het  Uchaam  drie  maanden  achtereen 
met  olie  en  Gurcuma  longa  bestreken.  Na  de  bevalling  komen  de  vrouwelijke  bloed- 
verwanten het  kind  bezoeken,  lijnwaad,  geld  en  eetwaren  ten  geschenke  mede- 
brengende. Den  vijftienden  dag  geeft  de  vroedvrouw  het  kind  fijngekauwde,  gekookte 
eidooier  en  pisang  te  eten.  Vóórdat  het  lapia  of  sagupap  eet,  snijdt  de  vader  een 
vlok  haar,  zeggende:  «ik  snijd  een  vlok  haar  af;  gij  hebt  een  saguboom,  gij  behoeft 
niet  te  weigeren  sagu  te  eten,»  en  begraaft  vervolgens  het  haar  onder  een  saguboom. 
De  overgeblevene  sagupap,  die  door  het  kind  niet  wordt  gegeten,  mag  men  niet 
aan  honden  geven,  opdat  het  kind  geen  overlast  van  eructatie  krijge.  Het  is  de 
zogende  moeder  verboden  koude  spijzen  te  nuttigen ;  zoo  ook  vruchten ,  of  wel  moeskruiden 
in  kalapamelk  gekookt,  voorts  geen  ubis  of  patatas,  in  één  woord:  alle  aardvruchten, 
omdat  deze  inflammatorisch  werken.  Gedurende  twee  maanden  mag  zij  tevens  het 
huis  niet  verlaten.  Kinderen  met  helmen,  warhoangof  saruno,  geboren,  worden  geacht 
gelukkig  te  zijn.  Zij  zijn  scherp  van  gezicht,  matai  kowaele,  en  kunnen  de  nitu  en 
booze  geesten  zien.  Het  helmvlies  wordt  onder  den  hals  opengemaakt,  vervolgens  ge- 
droogd en  bewaard,  om,  wanneer  het  kind  ziek  mocht  worden,  dat  in  water  te 
weeken  en  dit  laatste  het  kind  dan  te  doen  drinken.  Om  te  voorkomen  dat  het  kind  de 
nitu  zie,  wordt  in  sommige  negariën  de  helm,  gedroogd  en  tot  poeder  gemalen,  het 
kind  met  lapia  vermengd  te  eten  gegeven.  Tweelingen  komen  ook  voor,  wanneer  de 
moeder,  geUjk  men  beweert,  tijdens  de  zwangerschap  op  haar  rug  heeft  gelegen. 


Blz.74. 


AHBON  EN   DE   ULIASS.  75 

Zg  worden  niet  begeerd.  Wanneer  de  ouders  van  tweelingen  een  sterfhuis  bezocht 
hebben,  moeten  zij,  in  hunne  woning  teragkeerende,  eerst  de  handen  wasschen  en  zich 
verschoonen,  voordat  zij  de  kinderen  dragen  mogen.  De  kinderen  worden  anderhalf 
jaar  gezoogd  en  mogen  gedurende  dien  tijd  niet  alleen  gelaten  worden,  opdat  de 
nita  of  sawang  daarvan  hen  niet  bevange.  Geene  kinderen  krijgende,  moeten  de 
ouders  medicamenten  innemen,  of  op  zekere  voorgeschrevene  wijze  zich  baden. 
Anderen  gaan  op  den  heiligen  steen  een  damar  met  sirih-pinang  offeren,  om 
daarna  in  de  kerk  te  bidden;  daarentegen  maken  vele  vrouwen  van  abortiva 
gebruik  om  de  vrucht  af  te  drijven,  ana  manahuro.  Blanke  kinderen  zijn  zeer 
gewild.  Albinos  zijn  lieden,  wier  moeder,  in  het  bosch  slapende,  door  een  vallende 
ster  werd  bezwangerd.  Wanneer  de  ouders  vele  kinderen  verliezen,  geven  zij  de  andere 
na  de  geboorte  aan  hun  bloedverwanten  ter  verzorging.  Groeit  een  kind  niet  flink  op, 
leert  het  niet  spoedig  loopen  of  heeft  het  overlast  van  de  tanden,  dan  geven  de 
ouders  een  maaltijd  aan  de  kinderen  uit  de  negari,  die  verplicht  zijn  bij  die  ge- 
legenheid ieder  twee  centen  aan  het  sukkelende  kind  ten  geschenke  te  geven.  Dit 
bedrag  wordt  door  den  vader  op  de  tampat  pamali  of  peti  derma,  offerkist,  in  de 
kerk  nedergelegd.  Wanneer  de  eerste  tanden  uitvallen,  moeten  de  kinderen  deze  op 
het  dak  werpen,  zeggende:  «ai  mete  usu  en  kuduman  laring  dee  hiha  kei  makir,» 
d.  L  Neem  den  tand,  op  het  dak  geworpen,  als  aandeel  van  de  muis,  en  geef  mij  er 
betere  voor  in  de  plaats.  Misvormde  kinderen  komen  weinig  voor.  Zij  worden  echter 
goed  verzorgd.  Kinderen  in  het  huwelijk  geboren  volgen  den  vader,  de  overige  de 
moeder. 

Vroeger  bestond  algemeen  de  gewoonte  om  het  lichaam  te  tatueeren,  kolomiit. 
Na  de  invoering  van  den  islaam  is  dit  gebruik  afgeschaft  Tusschen  het  vierde  en 
zesde  jaar  worden  de  oorlellen  der  meisjes  met  een  naald,  rusu,  en  draad,  aha, 
doorstoken,  aan  elk  oor  ééne  opening,  om  oorknoppen  te  kunnen  dragen.  De  wond 
wordt  met  uninu,  sap  van  de  Gurcuma  longa,  bestreken,  en  mag  nimmer  met  water 
worden  bevochtigd.  Zoolang  de  wonden  nog  niet  genezen  zijn,  mag  het  meisje  geen 
kanari  of  kalapa,  maar  droge  sagu  en  visch  nuttigen.  Het  vijlen  der  tanden, 
kosanikim  of  metehelu,  behoort  bij  de  meisjes  vóór  de  intreding  der  menses,  tapil 
deenteu  of  kupu  huran,  te  geschieden,  om  geen  lepra  te  krijgen.  Het  doel  is, 
alle  oneffenheden  der  tanden  weg  te  nemen.  Vóór  het  vijlen  moet  men  paaputi  ana- 
hosar  of  wortel  van  den  sagu  een  nacht  in  den  mond  houden  of  kort  vooraf  droge 
rijst  kauwen.  De  meisjes  worden  tijdens  de  bewerking  met  den  hau  ilar  of  hatu 
sasau,  slijpsteen,  op  een  bank  van  bambu,  de  jongens  op  een  mat  op  den  grond 
gelegd.  Na  den  afloop  worden  de  tanden  met  heet  gemaakte  kanarischillen  gewreven 
en  aan  de  verzamelde  bloedverwanten  en  vrienden  een  gewoon  feest  gegeven,  waarbij 
gezongen,  badendang,  en  gedanst^  menari,  wordt.  Gedurende  de  bewerking  mag  de 


76  AMBON   EN  DE  ÜUAJSE. 

minnaar  of  minnares  niet  in  de  nabijheid  van  het  huis  komen.  Wanneer  de  mammae 
bij  de  meisjes  in  ontwikkeling  komen,  worden  deze  met  warm  gemaakte  bambu- 
cjlinders  herhaaldelijk  gedrokt,  om  den  groei  te  belemmeren.  Aan  kleme  borsten 
geven  de  vrouwen  de  voorkeur.  Bij  de  intreding  der  menses  zijn  de  meisjes  in  sonmiige 
negariën  ook  verplicht  te  vasten,  namelijk  voor  de  eerste  maal  of  maand  twaalf 
dagen,  voor  de  tweede  acht,  voor  de  derde  zes,  voor  de  vierde  vier,  voor  de  vijfde 
twee  en  voor  de  zesde  maal  één  dag.  Deze  verrichting  heet  koma.  Vóór  het  vasten 
moet  het  meisje  baden  en  negen  hua  pui,  Areca  alba,  met  droge  kalk  en  eene  wilde 
sirihsoort  kauwen,  terwijl  het  speeksel  ingeslikt  behoort  te  worden.  Haar  vader 
spreekt  haar  alsdan  toe:  «mei  an  hua  pui  ku  amu  apar,  ku  haur  arete,  an 
hua  hunu  deedeha,»  d.  i.  Kom,  eet  de  witte  pinang  en  de  wUde  sirih,  met  droge 
kalk,  eet  de  pinang  en  ga  vervolgens  slapen;  waarna  zij  zich  ter  ruste  begeeft, 
na  vooraf  de  sirih-pinang  onder  haar  hoofdkussen  gelegd  te  hebben.  Den  avond  te 
voren  gaat  de  moeder  met  twee  stukken  kopergeld  buiten,  legt  deze  op  eene  opene, 
doch  eenzame  plaats  en  bidt:  «ala  kahu  risela  deehaka,  kulebe  hanua,  hau  neat 
niijo  turut  maahurung,  enemaan  paamina  lanit  de  koko  supu  manisa,  lanito  dee- 
kaan  ursiwa,  lanito  deekaan  urlima,  sebab  upu  jama  mata  diandi  nau  lupiana  ambole 
deemara  ilan,  diandi  sou  ambole  marilan,»  d.  w.  z.  Groote  God  daarboven,  die  boven 
alles  machtig  zijt,  van  voorheen  tot  heden  volgen  wij  den  last  (gewoonte),  vroeger  heb- 
ben de  voorouders  verklaard,  dat  de  zon  helder  (üchl^evend)  iö,  het  uitspansel  heeft 
geregeld  degenen  die  tot  de  siwa  behooren,  het  uitspansel  heeft  geregeld  degenen 
die  tot  de  lima  behooren;  omdat  de  grootvader,  de  vader  bevolen  heeft,  bevolen  aan 
de  kleinkinderen,  zoo  moet  (het  gebod)  nageleefd  worden,  de  mondelinge  last  mag 
niet  verloren  gaan.  De  twee  centen  worden  bij  de  pinangpruim  onder  het  hoofd- 
kussen gelegd.  Na  afloop  der  vasten  gaat  het  meisje  baden ;  de  sirihpruim  wordt  in 
het  water  geworpen  en  de  twee  centen  op  de  peti  derma  in  de  kerk  gelegd.  De 
twee  eerste  dagen  mag  zij  niets  anders  nuttigen  dan  vier  jonge  kalapa  des  daags  en 
in  den  vervolge  gekookte  katjang,  droge  kalapa  met  sagu,  en  droge  visch.  Eerst 
na  de  zesde  maand  mag  zij  rijst,  ganemobladeren,  buidelratten-,  vleermuizen-,  var- 
kens- of  hertenvleesch  eten.  Een  en  ander  toebereid  zynde,  wordt  het  haar  voor- 
gelegd, de  ganemobladeren  gekookt  in  negen  bundels.  De  moeder  neemt  van  dit 
laatste  eerst  vijf  en  daarna  vier  bundels,  manipuleert  daarmede  boven  haar  hoofd 
en  zegt:  «seing,  rua,  eru,  haa,  diman,  nena,  hiu,  waru,  usiwa,  dekoMri  kodemaan, 
kohuan  kokohu  sigala  masarüng  dari  hutu  hitu,  sirbara  wohia,  pusutema  wohia, 
bua  paa  ohia,  sawan  lamuu  ohia,  sawan  popokan  ohia,  sawan  tounu  ohia,  sawan 
lamuri  ohia,  sawari  lahaha  ohia,  sigala  masarüng  deekuru,  depa  manisanisa  hen 
naowana  marua  naubadan  kuiaan  mikimiking,»  d.  w.  z.  een,  twee,  drie,  vier,  vijf, 
zes,  zeven,  acht,  negen,  links,  rechts,  deze  gekookte  bladeren  zijn  de  middelen  om 
zeventig  ziekten  te  genezen,  daardoor  verdwijnt  de  sirbaraziekte,  het  negenoog,  de 


AMBON  EN   DE  UUASE.  77 

zwelling,  de  booze  sawang,  de  verborgen  sawang,  de  sawang  der  ziel,  de  sawang 
van  het  land,  de  sawang  der  zee,  alle  ziekte  verdwijnt  daarmede;  behandel  mijne 
jonge  dochter  goed,  opdat  mijn  lichaam,  mijn  buik  verlicht  worde.»  Daarop  bestrijkt 
zij  het  lichaam  van  het  meisje  van  boven  naar  beneden  en  werpt  de  bewuste  blade- 
ren weg.  Na  deze  handeling  mï^  het  meisje  alle  spijzen  nuttigen.  Tusschen  het  vijftiende 
en  zestiende  jaar  worden  de  jongens  in  sommige  negariën  besneden,  usee  hutu, 
letterlijk:  afgesneden.  Na  het  haar  van  den  pubes  afgeschoren  te  hebben,  wordt  de 
jongen  gebaad  en  daarna,  op  een  pisangstam  zittende,  het  uitgetrokken  praeputium 
ineens  afgesneden ;  de  wond  wordt  met  loun  naopai  of  koMngbladeren  belegd  en  de 
penis  tegen  den  buik  vastgebonden.  Zoolang  de  wond  nog  niet  is  genezen,  mag  de 
jongeling  niets  anders  dan  droge  sagu-koeken  en  gedroogde  visch  gebruiken.  Deze  mutilatie 
heeft  in  het  verborgen  plaats.  Evenals  bij  het  tanden-vijlen,  ontvangt  de  bewerker 
een  geschenk  van  een  gulden  ongeveer.  Onder  de  Mohamedanen  geschiedt  de  besnij- 
denis van  jongens  en  meiges  met  de  noodige  of  liever  voorgeschrevene  plechtigheden. 

Ziekten,  sele  of  selet,  welke  den  dood  ten  gevolge  hebben,  ontstaan  door  invloeden  van 
booze  geesten,  nita,  door  bewerking  van  de  zijde  der  momurino  of  suwanggi,  door 
verwaarloozing  der  nitu,  het  taha  hasuisa  mutuwana  haleuta  of  niet  nauwgezet 
opvolgen  der  voorvaderlijke  mstellingen,  door  vervloekingen,  kursahaam,  wegens 
het  vernielen ,  verkoopen  of  de  niet  behoorlijke  bewaking  der  tanei  tawawari ,  reliquieën 
of  voorvaderlijke  goederen,  door  sehing  of  vergiftiging,  door  invloeden  der  wawaa 
of  matakau  als  anderszins.  Vóór  elke  genezing  behoort  de  maeki  ai  waari  of  genees- 
heer, tevens  toovenaar,  zijne  palamai  of  gebed  te  doen  en,  door  nau,  mawe,  te 
raadplegen,  de  oorzaak  der  ziekte  op  te  sporen.  Dit  geschiedt  door  tusschenkomst 
van  de  nau  haa  bawa,  het  doorsnijden  eener  ui,  de  nau  haa  sehi,  het  doorsnijden 
van  den  gemberwortel,  de  nau  waha  wael,  het  wateronderzoek,  eene  soort  hydro- 
mantie,  en  de  nau  osoo  mura,  het  uitpersen  van  geraspte  kalapa.  De  oorzaak 
gevonden  zijnde,  begint  hij  te  handelen.  De  booze  geesten  maken  de  menschen  ziek 
door  patounu  of  katagoran,  d.  i.  door  het  opvangen,  vasthouden  en  verbergen  van 
den  sumangan  of  schaduw,  ook  wel  ninin  genaamd,  van  de  tounu  of  tounu  maha- 
hain,  ziel  van  den  levenden  mensch,  in  tegenstelling  van  de  tounu  matalo,  ziel 
van  den  doode,  voordat  deze  nitu  wordt,  in  bosschen  of  eenzame  plaatsen.  Men 
schrijft  ook  wel  dit  verschijnsel  toe  aan  anino  ahijai  of  kwaden  wind.  Dit  is  niet  te 
verwonderen,  omdat  velen  zelfs  het  verschil  tusschen  nitu,  goede  geesten,  en  nita, 
kwade  geesten,  niet  meer  kennen  en  alle  goede  en  kwade  geesten  onder  den  alge- 
meenennaam van  nitu  brengen.  Om  den  zieke  te  genezen,  gaat  de  maeki  of  maalopee 
aiwaari  des  nachts  naar  de  plaats  in  het  bosch  of  elders,  waar  de  persoon 
ziek  is  geworden,  met  een  stuk  vuur  om  den  booze  schrik  aan  te  jagen,  neemt  ter 
plaatse  een  tak,  onverschillig  van  welken  boom,  slaat  daarmede  links  en  rechts,  als 


78  AHBOK   EK  DB  TTUAdE. 

het  ware  om  iets  op  te  vangen,  onder  het  roepen  van  den  naam  der  zieke,  en 
keert  daarmede  naar  huis.  Bg  den  zieke  komende,  slaat  hij  dezen  met  den 
tak,  waarin  de  snmangan,  naar  verondersteld  wordt,  is  gevaren,  op  het  hoofd  en 
lichaam,  en  brengt  op  die  wijze  de  sumangan  weder  in  het  lichaam  terug.  De  sawano 
of  sawang  is  het  fluidum,  dat  als  het  ware  vormt  de  atmosfeer  der  nita  of 
booze  geesten  niet  alleen,  maar  ook  van  andere  levende  of  als  levend  gedachte 
voorwerpen,  die  de  sumangan,  ook  wel  tounu,  van  den  mensch,  door  daarmede  in 
aanraking  te  komen,  als  het  ware  inficieert  en  bijgevolg  een  ziektetoestand  veroor- 
zaakt De  sawang  verdeelt  men  in  sawano  ai  hitai  van  lijken  of  van  personen  die 
op  het  punt  staan  van  te  sterven;  in  sawano  buntiana,  den  dwaalgeest  der  gedurende 
den  partus  overledene  vrouwen;  in  sawano  rita  van  gurita.  Octopus  rugosus ;  in  sawano 
huwae  van  krokodillen;  in  sawano  wael  van  water,  en  meer  anderen.  Het  woord 
sawano  beteekent  aanhangsel,  toegift.  Bij  de  genezing  moet  getracht  worden  de 
sawano  weder  naar  hare  oorspronkelijke  plaats  terug  te  voeren.  De  sumangan  of 
schaduw  der  tounu  van  den  persoon  heeft  bij  ongeluk  of  onwetend  de  sawano 
tot  zich  getrokken;  derhalve  moet  deze  zich  verwijderen,  wil  de  persoon  weder  gezond 
worden.  Om  den  zieke  te  'genezen,  neemt  de  maeM  of  geneeskundige  gewoonlijk  een 
peperkorrel,  drukt  dien  op  verscheidene  deelen  van  het  lichaam  des  lijders,  Hefet 
totdat  deze  het  uitgilt  van  pijn,  onder  het  uitspreken  van  smeekgebeden  en  ver- 
vloekingen, tracht  op  die  wijze  de  sawano  in  den  peperkorrel  te  doen  varen,  om 
dezen  vervolgens  in  een  bambukoker  en  op  zekere  plaats,  natuurlijk  door  den  aard 
der  sawano  bepaald,  weg  te  werpen.  Heeft  men  in  zee  de  sawano  rita,  huwae  of 
wael  in  zich  gekregen,  dan  maakt  men  eene  kleine  prauw  of  vlot  van  gabagaba, 
plaatst  daarop  een  witten  schotel  met  kom  en  tien  stukken  zilver  er  in,  voorts  een  stuk 
wit  lijnwaad,  een  onbepaald  aantal  brandende  kaarsen  en  een  witten  haan,  en  laat  haar 
vervolgens  ver  in  zee  brengen  en  drijven.  Vóór  het  wegbrengen  moet  men  met  den  haan 
hetgeheele  lichaam  van  den  zieke  bestrijken,  opdat  de  sawano  uit  het  lichaam  vluchte. 
Door  deze  bewerking  wordt  de  sawano  geparalyseerd.  In  den  bambukoker  zijnde,  kan 
hij  zich  niet  vrij  bewegen.  Het  is  ook  gebruikelijk,  dat  de  zieke  met  fijngekauwde, 
prikkelende  specerijen,  als  notemuskaat,  kruidnagelen,  gember  etc.  bespogen  wordt, 
om  den  booze  door  prikkeling  en  beleediging  te  noodzaken  zich  te  verwijderen.  De 
ziekten,  door  nitu  veroorzaakt,  geneest  men  grootendeels  met  offers  op  den  haubawa, 
haukamar  warsela  of  hatu  resi  en  door  gebeden.  In  plaats  van  vóór  den  hatu  resi, 
wordt  het  gebed  ook  in  de  kerk  of  mésdjid  uitgesproken.  Door  vervloekingen,  kursa- 
haam,  kan  men  verdrinken,  door  wilde  dieren  gebeten  worden  of  wonden  krijgen. 
Daartegen  moet  de  gevloekte  persoon,  tamata  kupu  kursahai,  de  contra-imprecatie, 
tubal,  aanwenden,  gepaard  met  offeranden,  bestaande  uit  sirih-pmang,  tabak,  geld  en 
gebed,  of  den  vloek  van  kracht  doen  verminderen,  paleu,  een  en  ander  echter  door 
een   deskundige  te  verrichten.  Eene  andere  methode  om  zieken  te  genezen  wordt 


AMBON  m  DB  TTUAdE.  79 

tevens  door  den  maeM  ai  waari  gevolgd,  door  te  trachten  de  smnangan  van  een 
ander  gezond  persoon  in  den  zieke  te  voeren,  wanneer  hij  overtuigd  is,  dat  de  su- 
mangan  der  zieke,  door  den  booze  weggevoerd,  voor  immer  verloren  is.  Tot  dat 
einde  gaat  hij  des  nachts  uit,  en,  voor  de  woning  van  een  negarigenoot  komende, 
doet  hij  de  vraag:  wie  is  daar?  Is  men  onvoorzichtig  genoeg  om  daarop  te  antwoor- 
den, dan  neemt  hij  een  kluit  aarde  vóór  de  deur  dier  woning,  waarin  de  sumangan 
door  palamai  is  gevangen  genomen,  om  haar  onder  het  kussen  van  den  zieke  te  leggen 
en  door  verdere  handelingen  in  diens  lichaam  over  te  brengen.  Daarna  begeeft 
hij  zich  huiswaarts  en  schiet  daar  met  twee  geweren  achter  elkander  twee  schoten 
af,  om  de  sumangan  vrees  aan  te  drijven  dat  zij  in  haar  vorig  lichaam  terugkeere.  Deze 
handeling  heet  sasohi  en  berust  op  de  veronderstelling  dat  het  roepen  van  iemand 
in  den  toestand  van  palamai  voldoende  is,  om  de  sumangan  uit  het  lichaam  te 
trekken.  Yergiftiging,  sehing,  heeft  plaats  door  toediening  van  velerlei  middelen,  o.  a. 
van  den  wortel  der  slingerplant,  ahei,  Strychnos  sp.^  fijngemaakt  in  spijs  en  drank  of 
met  pinang  vermengd,  onder  het  uitspreken  van  het  formulier:  cpusu  lata,  lata  pusu 
lata,  bisa.»  Dit  middel  veroorzaakt  duizeligheid,  braking  en  hevige  buikpijnen.  Wordt 
de  patiënt  spoedig  in  behandeling  genomen,  dan  kan  hij  door  toediening  van  santan, 
kalapamelk  en  zwarte  suiker,  genezen;  zoo  niet,  dan  is  zijn  dood  onvermijdelijk. 
Ten  gevolge  van  overtreding  der  wawaa-  of  matakau-voorschriften  kan  men  de  lepra, 
potar  of  potolo,  en  andere  ziekten  krijgen,  zelfs  krankzinnig  worden.  Het  middel  tegen 
wawaarin vloeden  kan  men  alleen  van  den  maker  daarvan  verkrijgen,  zoo  men  tijdig 
er  om  vraagt.  De  potar  blijft  alsdan  in  de  familie  en  wordt  voortdurend  geërfd, 
een  geslacht  overslaande.  Om  iemand  krankzinnig  te  maken,  laat  men  ook  zijn  naam, 
op  een  papier  geschreven,  of  wel  een  figuur,  dat  hem  moet  voorstellen,  in  de  tak- 
ken der  hoogste  boomen  slingeren.  Om  iemand  te  doen  uitteren,  maakt  men  een 
gat  in  het  hout,  doet  daar  zijn  naam  op  een  stuk  papier  geschreven  in  en  slaat 
het  gat  met  een  houten  pen  hermetisch  dicht  De  genezing  der  beide  laatste  ge- 
vallen kan  men  alleen  van  den  geneeskundige  of  toovenaar,  of  wel  van  de  mau- 
weni  erlangen.  De  kinderziekte,  sele  ai  muat,  wordt  zeer  gevreesd.  Op  het  bericht 
daarvan  legt  de  mauweni  sasi  of  tapeka  figuren  tot  tegenweer  rondom*  de  negari  en 
begraaft  eveneens,  op  bepaalde  plaatsen  er  om  henen,  toebereiden  gemberwortel  in 
stukken,  als  afwerend  middel.  Eomen  de  pokken  in  de  negari,  dan  verlaat  men  haar, 
om  een  onbepaalden  tijd  in  de  bosschen  door  te  brengen,  ten  einde  de  sawano 
d^rvan  niet  te  krijgen.  Worden  in  eene  woning  vele  personen  ziek,  dan  is  deze  een 
tahua  wawana  putut  of  rumah  panas,  een  warm  huis,  dat  met  gewijd  water  moet 
worden  besprenkeld.  Om  booze  geesten,  nita,  uit  een  huis  te  verdrijven,  brandt  men 
een  soort  groene  mos,  de  anin  tain,  nangka,  Artocarpus  integrifoUarlansap,  Lansium 
domesticum-  en  tandjong,  Mimusops  elengi-bladeren  met  geraspte  buffel-  of  herten- 
horens,  en  laat  den  rook  overal  door  trekken.  Het  overgebleven  water  bij  den  doop  ge- 


80  AUBOK   EK  DE  ÜLIASE. 

bmikt,  wordt  tevens  als  geneeskrachtig  of  gewijd  water  bewaard.  Om  ziekten  uit 
huizen  verwijderd  te  houden,  maakt  men  ook  witte  kruisen  met  kalk  voor  de  deu- 
ren en  ramen  der  woningen,  een  overblijfsel  wellicht  uit  den  tijd,  toen  de  bevolking 
nog  Katholiek  was.  Het  lataisme,  zijnde  een  diathesische  toestand  der  zenuwen, 
waarbij  door  schrik  de  wilsuitingen  worden  verlamd  en  het  subject,  meestal 
oude  vrouwen,  zich  geheel  onderwerpt  aan  den  wil  van  een  ander  en  dien  in  alles 
nabootst,  komt  menigmaal  voor.  Deze  vrouwen  hebben,  naar  het  volksgeloof  t  gewoon- 
lijk met  booze  geesten,  nita  of  nita  malona,  vooraf  in  de  bosschen  vleeschelijke 
gemeenschap  uitgeoefend. 

Sterft  een  kind  terstond  na  de  geboorte,  dan  wordt  het  met  de  placenta  in  een 
kist  van  hout  of  gabagaba,  de  eerste  met  houtskool  uitwendig  zwart  gemaakt,  op 
de  algemeene  begraafplaats  zonder  veel  vertoon  begraven  en  op  het  graf  een  heg 
van  ai  galihu,  Codiaeum  moluccanum,  geplant.  Bij  het  overlijden,  saira  mata,  van 
volwassenen,  wordt  daarvan  terstond  aan  de  bloedverwanten  kennis  gegeven,  die  on- 
middellijk in  het  sterfhuis  komen,  medebrengende  geld  en  eetwaren,  olie,  dranken 
en  andere  benoodigdheden.  Des  avonds  wordt  het  huis  behoorlijk  verlicht  en  worden 
toebereidselen  gemaakt,  om  de  bloedverwanten  en  vrienden  te  ontvangen.  Bij  hun  binnen- 
treden moeten  de  huisgenooten  hoorbaar  weenen  en  op  huilenden  toon  mededeelen  wat 
in  de  laatste  dagen  met  den  afgestorvene  gebeurd  is.  Eenige  bloedverwanten  maken 
de  lijkkist  gereed,  die  van  binnen  met  wit,  van  buiten  met  zwart  Iqnwaad  bekleed 
wordt  Aan  het  vergaderde  publiek  wordt  sirih-pinang  en  tabak  uitgereikt,  daarna 
gebak  en  dranken,  waarna  men  den  tijd  met  kaartspelen  doorbrengt  tot  den  volgen- 
den dag.  De  kinderen  bewaken  het  lijk  des  nachts  in  het  sterfvertrek.  Den  volgenden 
dag  wordt  hier  gereed  gezet  een  groote  steenen  pot  met  water,  zoomede  een  schotel 
en  kom,  een  kam  en  een  mesje,  het  lijk  gebaad  —  een  man  zijnde  door  mannen, 
eene  vrouw  door  vrouwen  —  en  vervolgens  in  een  ander  vertrek  of  in  het  midden 
der  woning,  eerst  op  een  praalbed  en  later  in  de  kist  geplaatst  Na  het  baden  wordt 
het  lijk  met  olie  en  citroensap  bestreken,  verder  gekamd  en  gekleed  in  lange  zwarte 
kabaja's  met  êvenkleurige  broeken  of  sarongs.  Het  haar  en  de  nagels  worden,  zoo 
noodig,  ook  afgesneden.  In  sommige  negariën  bestaat  tevens  de  gewoonte,  naar  gelang 
van  het  vermogen  en  het  aantal  kinderen,  gouden  en  zilveren  voorwerpen,  ook  wel 
een  ouden  schotel,  in  de  kist  den  doode  mede  te  geven.  De  voorwerpen,  die  bij  het 
baden  gebezigd  zijn,  worden  aan  de  meestbiedenden  onder  de  bloedverwanten  ver- 
kocht, ook  wel  aan  degenen,  die  het  lijk  gebaad  hebben,  ten  geschenke  gegeven. 
Tegen  den  tijd  van  de  begrafenis  komen  alle  bloedverwanten  en  vrienden  weder  bijeen, 
met  zich  brengende  geld  tot  een  bedrag  van  één  tot  tien  gulden,  of  één  tot  drie 
flesschen  arak  of  jenever.  Van  dit  geschenk  wordt  notitie  genomen  of  aanteekening 
gehouden,  om  later  bij  overlijden  van  een  hunner  terug  te  kunnen  geven.  De  begra- 


AMfiON  EN  DE  ÜLIASE.  81 

fenisstoet  wordt  door  den  onderwijzer  der  negari,  of  den  tuaagama,  een  kerkdienaar, 
geopend.  Op  het  graf  worden  psalmen  gezongen  en  gebeden.  Ook  gebeurt  het  dat  het 
lijk  onder  psalmgezang,  door  dwarsfluiten  van  bambu  geaccompagneerd,  grafwaarts 
wordt  gebracht  Degenen,  die  eenig  geschenk  hebben  gegeven,  worden  uitgenoodigd 
den  avond  in  het  sterfhuis  te  komen  doorbrengen,  alwaar  gegeten  en  gedronken, 
gespeeld  en  gezongen  wordt  Den  volgenden  dag  wordt  het  graf  in  orde  gemaakt  en 
van  een  heg  van  ai  galihu  voorzien.  Op  den  derden  nacht  wordt  alweder  een  feest 
gegeven ;  het  is  de  tijd ,  waarop  de  nitu  of  de  afgescheiden  ziel  van  den  overledene 
het  sterfhuis  bezoekt  en  den  nacht  in  het  sterfvertrek,  dat  men  tot  dat  einde  in 
gereedheid  gebracht  heeft,  doorbrengt  In  het  vertrek  worden  sirih-pinang,  tabak, 
dranken  en  gebak  gereed  gezet  Den  volgenden  dag  onderzoekt  men  nauwkeurig,  of 
er  kindervoetstappen  waargenomen  worden,  in  welk  geval  de  nitu  het  verwacht  be- 
zoek  heeft   gebracht    Op    den   eerstvolgenden    Zondag  begeven  de  bloedverwanten, 
allen  in  het  zwart  gekleed,  zich  ter  kerke,  om  zoo  het  heet  den  rouw  te  vertoonen,  de 
naaste  bloedverwanten  in  wijde,  zwarte  kabaja's.  Dit  rouwbetoon  duurt  een  jaar.  Voor- 
heen bestond  het  rouwteeken  in  het  dragen  van  een  witten  schaamgordel  en  een  witten 
band  om  het  hoofd  en  duurde  de  rouw  slechts  veertig  dagen.  Op  kerstdag  bezoeken 
de  bloedverwanten  de  graven,  die  vooraf  gereinigd  zijn,  om  daar  bloemen  te  strooien. 
Onder  de  Mohamedanen  worden  de  graven  in  de  maand  Saban  gereinigd  en  worden 
er  tevens  sirih-pinang  en  spijzen  geofferd.  Anderen  branden  in  stilte  een  damar,  ter 
eere  van  de  afgeston^enen,  om  ziekten  en  onheilen  te  voorkomen.  Sterft  eene  vrouw 
gedurende  den  partus,  dan  wordt  haar  lijk  op  eene  andere  wijze  behandeld,  ten 
einde  te  voorkomen  dat  zij  later  als  buntiana  ronddwale,  om  mannen   en   zwangere 
vrouwen  kwalijk  te  bejegenen.  Na  het  lijk  gewasschen  te  hebben,  worden  doorns  van 
sagu,  ook  wel  spelden,  tusschen  de  ledematen  van  vingers  en  teenen  gestoken,  in 
de  knieën,  schouders  en  ellebogen,  en,  nadat  men  het  gekleed  heeft,  onder  de  kin  en  de 
oksels  kippen-  of  eendeneieren  gelegd.  In  stede  van  het  lijk  verder  met  netwerk  te  bedekken, 
wordt  thans  een  gedeelte  van  het  haar  buitenwaarts  gebracht  en  het  deksel  op  deze  plaats 
goed  vastgespijkerd.  Het  doel  van  een  en  ander  is  de  vrouw  in  het  graf  te  houden.  Door  de 
dorens  en  spelden  kan  zij,  naar  men  meent,  hare  ledematen  niet  zóó  goed  bewegen, 
om  uit  de  kist  als   een  vogel  weg  te  vliegen;  evenzoo  wordt  dit  door  het  vastge- 
spijkerd haar  verhinderd.  De  vogelnatuur  verkregen  hebbende,  zal  zij  ook  ninmier 
de  bij  haar  gelegde  eieren  verlaten.  De  begraafplaatsen  zijn  tegenwoordig  buiten  de 
negariën.  Vroeger  placht  men  overal  te  begraven.  Onder  de  Mohamedanen,  die  op 
de   hun   voorgeschrevene   wijze    de  dooden  behandelen,  worden  enkele  graven   als 
heilig  aangemerkt,  werwaarts  zij,  wanneer  de  angst  er  toe  dwingt,  gaan  om  te  offeren, 
te  bidden  en  een  damar  aan  te  steken.  Dit  graf,  dat  behoorlijk  onderhouden  wordt, 
vervangt  alsdan  de  batu  pamali  of  hatu  resi. 

6 


82  A^ÖN   ÜK  DË  ULtASË. 

Bij  overlijden  van  den  huisvader  krijgt  de  moeder  de  vrije  beschikking  over  de 
roerende  en  onroerende  goederen.  Met  hare  toestemming  kunnen  echter  de  wapens, 
jacht-  en  vischgereedschappen,  zoomede  vaartuigen,  al  terstond  onder  de  zonen  wor- 
den verdeeld.  Het  aandeel  der  dochters,  als  huisraad,  goud-  en  zilverwerken,  blijft 
onder  hare  bewaring.  De  gehuwde  zonen  en  dochters  hebben  geen  recht  meer  op  de 
nalatenschap,  doch  kunnen  van  de  moeder  vergunnmg  krijgen,  de  opbrengst  der  dusuns 
of  aanplantingen  te  genieten.  Ongehuwde  kinderen  blijven  bij  de  moeder.  Na  den  dood 
der  moeder  treedt  de  oudste  zoon  in  hare  plaats  op,  doch  alléén  wanneer  hij  ge- 
durende het  leven  van  den  vader  geene  oneenigheden  met  dezen  gehad  heeft,  in 
welk  geval  de  jongere  zoon  in  zijne  plaats,  ook  als  ulu  lo  datio,  komt.  Bij  gebreke 
van  zoons  wordt  de  overgeblevene  ongehuwde  dochter  erfgenaam.  Na  het  over- 
lijden der  ouders  kunnen  de  ongehuwde  kinderen  de  nalatenschap  verdeelen,  be- 
halve de  ouderlijke  woning,  welke  onverdeeld  moet  blijven.  De  verdeeling  heeft  voor 
alle  kinderen  gelijkelijk  plaats.  Geen  kinderen  meer  aanwezig  zijnde,  hebben  de  gehuwde 
zoons  of  dochters,  ofwel  andere  familieleden,  recht  op  de  nalatenschap,  mits  zij  de 
begrafeniskosten  hebben  pp  zich  genomen.  Sterven  de  ouders  met  achterlating  van 
jonge  kinderen,  dan  treedt  een  der  bloedverwanten  op,  degene  namelijk  die  de 
begrafenis  geregeld  heeft,  om  hen  te  verzorgen,  met  recht  op  het  genot  der  in- 
komsten van  de  aanwezige  dusuns.  Volwassen  zijnde,  treedt  de  oudste  zoon  als 
ulu  lo  datio  op,  om  zijn  vader  te  vervangen.  Als  weduwen  opnieuw  huwen,  komen  al 
de  bezittingen  aan  de  kinderen,  uitgezonderd  hare  kleeding  en  lichaamssieraden. 
Zijn  er  geene  kinderen,  dan  vervallen  zij  aan  den  broeder  van  haren  vorigen  echt- 
genoot De  erfenissen  worden  zonder  eenige  bemoeiing  der  hoofden  of  oudsten 
door  de  bloedverwanten  onderling  verdeeld.  Alleen  bij  gerezen  geschillen  wordt 
hunne  tusschenkomst  ingeroepen,  om  deze  inderminne  te  beslechten.  Is  de  overleden 
vader  een  ulu  lo  datio,  dan  worden  de  datio  of  perkgronden,  wanneer  er  geen  vervanger 
is,  onmiddellijk  door  de  hoofden  in  beslag  genomen  en  hebben  de  erfgenamen  daarover 
geene  vrije  beschikking  meer;  eene  handelwijze,  die  tot  tal  van  klachten  aanleiding  geeft. 

De  bevolking  dezer  eilanden  is  in  hare  leefwijze  zeer  matig.  De  voeding  bestaat 
hoofdzakelijk  uit  xlroge  sagukocken,  lempeng,  of  pau,  met  kalapanoot  of  kanari- 
vrucht,  ook  wel  uit  sagupap,  lapia  of  papeda.  Wijders  gebruikt  men  nog  als  voeding 
kura  pisang,  heri  ubi,  heripatukalo  patatas,  labu,  inan  of  kaladi,  halatatoii  rijst, 
aenisin  gekookte  gajamvrucht,  iiro  katjang,  kastela  djagong,  kasbi  de  Manihot  uti- 
lissima,  pete  wilde  ubi,  suim  Artocarpus  incisa,  hahu  varkens,  makelo  buideldieren 
Cuscus  maculata,  madjangan  herten,  manuaman  hoenders,  karunu  vleermuizen,  meer 
speciaal  de  Reropus  edulis,  muma  Megacephalon  rubripes  en  andere  vogel-,  manu; 
voorts  velerlei  visch-,  ijano  waaronder  de  tjakalang  Thijnnus  pelamijs  zoomede  Dactijlop- 
terus  orientalis  en  octopussoorten.  Ook  worden  er  vele  patu,  schelpdieren ,  krabben  en 


AMBON   EN  DË  ULIAidE.  6È 

kreeften  genuttigd.  Eenige  dagen  na  de  voUe  maan  van  Maart  en  April,  wordt  jaarlijks  de 
laor,  Leptonereis  cebuensis  Gr.,  Lumbriconereis  debilis  Gr.,  Nereis  camiquina Gr. en 
Heteronereis  fusco-rubida  Gr.,  in  groote  hoeveelheden  verzameld  en  ingezouten.  Deze  zee- 
wormen  worden  door  de  bevolking  als  eene  groote  lekkernij  beschouwd ,  evenals  de  larven 
van  den  grooten  sagu  kever.  Voorheen  werden  de  spijzen  in  bambugeledmgen ,  kotii 
amananu  ute  laloi,  gekookt;  tegenwoordig  bezigt  men  daarvoor  aarden,  uren,  of  ijzeren 
potten  en  pannen.  De  kookplaats  bestaat  uit  een  vierkanten  bak  met  aarde  gevuld ,  waarop 
drie  of  meer  steenen  geplaatst  zijn.  Het  gebruik  van  rijst  is  in  de  laatste  jaren  zeer 
toegenomen.  Gewoonlijk  wordt  er  viermalen  daags  gespijzigd,  als  awawai  des 
morgens,  alawata  des  middags,  popoei  des  avonds  en  alamasaa  des  nachts.  Vóór 
den  maaltijd  is  men  gewoon  de  handen  te  wasschen,  ane  pua  rimam;  geene 
schotels  bij  de  hand  hebbende,  bijv.  op  de  jacht,  biedt  men  de  spijzen  op  bladeren 
van  den  pisangboom  aan.  Als  drank  wordt  overvloedig  van  kalapawater  en  sageroof 
wijn  van  den  arengboom  gebruik  gemaakt.  Sirih  amu,  pinang  hua,  en  tabak  zijn 
de  eenige  narcosis.  Opium  wordt  alleen  door  vreemdelingen,  Chineezen,  Javanen, 
Mangkasaren  en  Bugis  geschoven.  Als  surrogaat  van  pinang  gebruikt  men  de  lapia 
ohuti  of  jonge  sagubladspruiten  en  de  schors  van  den  akanewaboom.  Bij  zwangere 
vrouwen  komt  de  geophagie  in  den  regel  voor.  De  bevolking  viert  gaarne  feesten, 
mahaen,  waarbij  gegeten  en  gedronken,  gezongen  en  gedanst  wordt,  terwijl  er  op 
de  ahuu,  groote  koperen  bekkens,  tihalo  en  tamboro,  tronmien,  tabuanai,  kleine 
koperen  bekkens,  en  rabana  geslagen  worden.  Voor  Europeesche  dansmuziek  bezigt 
men  violen,  klarinetten,  fluiten  en  triangels,  waarbij  echter  de  trom  niet  mag  wor- 
den vergeten.  Het  zoogenaamde  tfakalele,  keinuu  of  krijgsdans,  wordt  nog  somwijlen 
onder  begeleiding  der  tamboro  uitgevoerd.  Behalve  de  gewone  spijzen,  wordt  bij 
feesten  nog  gebak  rondgediend.  Onder  de  feestdranken  bekleeden  de  kolowater,  ge- 
distilleerde sagero,  likeuren,  brandewijn,  bier  en  andere  wijnsoorten  een  eerste 
plaats.  De  vrouwen  drinken  bij  voorkeur  likeuren  en  brandewijn.  Gedanst  wordt  op 
de  Europeesche  en  de  inlandsche  wijze.  Walsen,  polka's  en  quadrilles  vaUen  zeer  in  den 
smaak  der  jongelieden,  die  deze  onvermoeid  een  dag  en  nacht  achtereen  kunnen 
dansen.  Onder  het  dansen  met  Europeanen  is  het  gebruikelijk,  dat  de  mannen  door 
de  vrouwen  gekust  worden  en  dat  zij  op  hunne  knieën  komen  zitten,  een  gebruik, 
dat  door  de  Europeanen  gelijktijdig  met  den  jenever  werd  ingevoerd.  Onder  elkander 
op  de  Europeesche  wijze  dansende,  hebben  de  inlanders  niet  de  gewoonte  elkander  op  dus- 
danige wijze  in  het  publiek  tegemoet  te  komen.  Bij  de  badendang  of  mara  tihalo  wordt  de 
lani  maamara  in  de  op  deze  eilanden  gesproken  Maleische  taal  als  de  «Ajodendang 
badendang»,  de  «dendang  dendang,  dendang  dendang  tjerlele»,  de  «nona  dendang 
badendang,  badendang  ja  nona»,  de  «deri  mana  datang  saulee  en  meer  andere  in 
duizenden  coupletten  voor  de  vuist  gezongen.  De  wijzen  zijn  welluidend  en  schijnen 
eene  inlandsche  verwerking  te  zijn  van  Spaansche  en  Hoogduitsche  melodieën.  De  meeste 


34  AMBbN  tS   t)t  ÜLtASË. 

zijn  zeer  opgewekt  en  animeerend.  De  tihalo  maamara-dans*  is  niet  stijf  of  gedwon- 
gen. De  meest  gewone  zijn:  de  mara  tihalo,  de  dans  van  mannen  en  vrouwen, 
onder  begeleiding  der  tihalo;  de  mara  tabuanai,  de  dans  van  vrouwen,  onder  be- 
geleiding van  een  koperen  bekken;  de  mara  mahina  malona,  de  dans  van  mannen 
en  vrouwen,  onder  begeleiding  van  de  tihalo,  ahuu  en  tabuanai;  de  mara  parisa, 
de  dans  der  mannen,  onder  begeleiding  van  rabana  en  fluit  of  wutee  hola,  en  de 
mara  manuhuwai,  de  dans  der  mannen  met  haneveêren  versierd ,  onder  begeleiding  der 
tamboro.  De  lievelingslani  en  mara  der  jongelieden  zijn  de  toti  en  rutumele.  In  de  taal 
des  lands  wordt  de  zoogenaamde  legu-legu  of  kapata,  zangen  van  Manipaschen  en 
Huamualschen  oorsprong,  onder  de  mohamedaansche  bevolking  op  zeer  monotone  wijze 
gezongen.  Op  Nusalao  is  de  lani  anakona  e  zeer  en  vogue.  In  bgeenkomsten  wor- 
den ook  raadselen,  hote  hoto,  opgegeven,  doch  meestal  in  de  Maleische  taal,  byv. 
een  uit  de  vele:  »tiga  putri  bermoio  molo,  masoqh  dikota  mendjadi  satu,  dahulu 
ada  bergandong  polo,  habis  djadi  miskin  pijatu,  d.  w.  z.  Drie  prinsessen,  ieder  op 
zichzelf  fijn  gebouwd,  treden  een  vesting  binnen;  zij  omhelzen  elkander  en  worden 
daarna  arm  en  weggeworpen.  De  beteekenis  daarvan  is:  de  sirih,  pinang  en  kalk, 
die  in  den  mond,  de  vesting,  gebracht  worden,  komen  met  elkander,  door  het  kau- 
wen, in  nauwe  aanraking  en  worden,  na  uitgekauwd  te  zijn,  weggeworpen.  Bejaarde 
lieden  spelen  tevens  dam  en  kaart,  pahae  topu,  wat  zij  van  vreemden  geleerd  heb- 
ben. Het  zeer  geliefkoosde  spel  der  volwassenen  is  de  rihi  wua  of  het  trekken  aan 
den  rotan,  aan  wiens  eene  uiteinde  de  mannen  en  aan  het  andere  de  vrouwen  met 
krachtsinspanning  trachten  de  overwinning  te  behalen.  Dit  spel  heeft  ook  onder  be- 
geleiding der  tihalo  plaats.  De  kinderen  hebben  een  groot  aantal  spelen,  pahae, 
waarbij  de  oefening  des  Uchaams  op  den  voorgrond  staat,  als  de  töman  börtëman, 
de  kurung  ajam,  de  djalan  baminta  djalan,  de  njai  njai  dae,  de  ning  goro  ning, 
de  jang  sekaU  kantji,  de  brangko  tjitji,  de  saina  lagi  tata,  de  djilo  djilo,  voorts, 
als  overblijfsel  van  vroegere  beschaving,  de  pahae  porutu  koini,  het  prauwenspel,  de 
pahae  uwe  waleto,  het  nettenspel,  het  spelen  met  jalohuai,  apion,  sahato  en 
husuro  of  kanaripitten,  tollen,  kalapadoppen  en  pijl  en  boog.  Ook  oefenen  zij  zich 
in  het  worstelen,  panae  mourin,  namelijk  de  jongens  alleen. 

Aardbevingen,  isuro,  schrijft  men  toe  aan  de  beweging  van  den  apalo  irai,  of  het 
groote  dier  waarop  de  aarde  rust,  volgens  beschrijving  veel  overeenkomst  hebbende 
met  den  naka  of  draak;  anderen  beweren,  dat  het  een  gevolg  is  van  den  toom  van 
grootmoeder  aarde,  of  upu  ina  ume,  over  de  boosheid,  tamata  sipuna  sala,  der 
menschen. De  zon,  lematai,  is  de  tijdelijke  rustplaats  van  den  upu  lanito,  waar  hij 
zich  concentreert  ter  bevruchting  der  duniai  of  ume,  aarde.  De  maan,  hurano,  is 
de  verblij^laats  der  vrouwen,  Haitii  en  Haerau,  die,  op  een  steen  kanaripitten  bre- 
kende, door  upu  lanito  derwaarts  werden  overgebracht,  in  den  tijd  toen  de  maan 


AMBON   EN   DE   ÜUASE.  85 

nog  dicht  bij  de  aarde  was  of  een  deel  daarvan  uitmaakte.  De  kanariboom  werd 
tevens  overgeplaatst  De  regenboog,  lahakela,  is  de  bedwinger  van  den  regen,  die 
oit  de  diepte  der  urne,  aarde,  komt,  om  hem  in  den  lanito  tegen  te  houden. 
Bij  donder,  uur,  en  bliksem,  itaitalo,  voert  de  upu  lanito  oorlog  in  de  ruimte,  waar 
de  anin  ontstaat,  met  de  aldaar  aanwezige  booze  geesten.  De  uur,  die  den  strijd  volein- 
digt, wordt  als  een  bovennatuurlijk  onzichtbaar  monster  aangemerkt.  De  uuro  nikim, 
dondertanden ,  worden  gedurende  den  strijd  overal  rondgeslingerd.  De  sterren,  mari, 
zijn  verbodsteekenen,  sasi,  door  upu  in  den  lanito  geplaatst,  om  de  zon  en  de 
maan  voor  aanvallen  van  de  nita  te  beveiligen.  De  meeste  sterrenbeelden  hebben  hare 
namen,  als  maritu,  het  zevengestemte,  de  marimatawa,  de  morgenster,  en  andere. 
De  staartster  lieet  mari  arui.  De  leamatai  ohu,  of  zoneclips,  is  een  teeken  dat  upu 
lanito  zich  aangenaam  gevoelt  Op  dien  dag  moet  men,  om  voordeel  te  behalen, 
een  begin  maken  met  vischnetten  te  breien;  serohs  of  vischfuiken  te  maken;  eerste 
materialen  voor  den  huisbouw  verzamelen,  etc.  De  maaneclips,  hurane  ohu,  is  een 
teeken  dat  er  veel  visch  in  de  nabijheid  van  het  eiland  zal  komen.  Het  jaar  wordt 
in  twee  deelen  verdeeld,  als:  de  kunu  halat,  droge  tijd,  en  uran  akeni,  natte  tijd; 
de  tijd  die  er  tusschen  ligt  heet  kumpota,  kentering.  De  vier  windstreken  zijn: 
timoro,  oost;  halato,  west;  makmalo,  noord,  en  talaan,  zuid.  Voor  de  verdeeling  van 
het  jaar  in  maanden  en  weken  volgen  de  christen  en  mohamedaansche  inlanders 
de  gewone  christelijke  en  islaamsche  tijdsverdeeling. 


DERDE   HOOFDSTUK. 


HET   EILAND    SEHANG    OF    NUSAINA. 


Ligging*  Oeographische  beaohitlTing.  Aantal  eilanden.  Fonnatie.  Bergen.  BoflBchen.Biyieren. 
Ankerplaatsen.  Moerassen.  Wegen.  Klimaat  Moeson.  Bevolking  ;  aantal  en  yerspreiding. 
TaaL  Traditie.  Geschiedenis.  Physische,  intelleetaeele  en  moreele  eigenschappen.  Grond- 
eigendom. Bestuur.  Standen.  Familie.  Straffen.  Oorlog  en  Trede.  Cultos.  Godsdienst  Boose 
geesten.  BUgeloof.  Toovertl.  Droomen.  Matne.  Sed.  Koppei^acht  Negariën.  Hoisbonw. 
Huisraad.  Voorwerpen  yan  waarde.  Voeding.  Kleeding.  Jacht,  Tisscherg  en  yogelyangst 
Landbouw.  NUverheid.  Handel.  Schulden,  üaten  en  Gewichten.  Telling.  Vriendschaps- 
betrekkingen. Pehi.  Onderling  eerbetoon.  Feesten.  Zang.  Dans.  Spelen.  Kinderspelen. 
Huweigk.  Echtscheiding.  Partns.  Verminking  yan  't  lichaam.  Pnberteitsplechtigheden. 
Kakihan.  Mohone  holine.  Tatuage.  Ziekte.  Overigden.  Teekenen  van  rouw.  Erfenis. 
Kosmologische  yoorstellingen. 


Het  eiland  Serang  of  Nusaina,  moedereiland,  ook  wel  Selano  genaamd,  het  grootste 
der  zoogenaamde  Moluksche  eilanden,  eene  oppervlakte  beslaande  van  ongeveer 
driehonderd-en-vijftig  vierkante  geographische  mijlen,  ligt  tusschen  127®  50'  en 
131®  Oosterlengte  van  Greenwich  en  tusschen  2®  46'  en  3®  50'  Zuiderbreedte.  Tot 
het  gebied  van  dit  eiland  kunnen  gerangschikt  worden:  ten  oosten  de  eilanden  Keving, 
Madorong,  Akat  en  Parang;  ten  noorden  de  eilanden  Nusaolat,  Nusanii,  Nusawaai, 
Tjampeda,  Nusahatele^  Sau,  Lepi,  Moola,  Nusawaena  en  Saena;  ten  westen  de 
eilanden  Siri,  Marsegu,  Nusakau,  Hati,  Toati,  Latuganei,  Melauwa,  Nusanitu  en 
Okahaa,  en  ten  zuiden  de  eilanden  Babi,  Kasa,  Vekel  en  Gova. 

Dit  eiland  van  secundaire  formatie,  met  graniet,  sijeniet,  kwarts-  en  glimmer- 
porphier  zoomede  andere  eruptief  gesteenten;  waarin  tevens  metalen  als  koper, 
ijzer  en  potlood,  voorkomen,  heeft  op  verscheidene  plaatsen,  bij  voorbeeld  in  de 
bocht  van  Sawaai,  een  tertiair  aanzien.  Op  de  vlakte  van  Bobot,  langs  de  hellingen 
van  den  berg  Koboanam,  alwaar  de  vorming  palaeozoïsch  is,  vindt  men  bruinkool 
van  weinig  bitumengehalte,  terwijl  bij  Bula  en  Niiv,  twee  rivieren  aan  de  oostkust 
in  de  afdeeling  Waru,  naphta  of  aardoliebronnen  aangetroflfen  worde.  De  warme  bron- 
nen zijn  talrijk,  de  meest  bekende  zijn  die  van  Bula,  ten  oosten  van  Hoti  aan  de  oostkust, 
voorts  bij  Batutambaga,  te  Samahoa  en  Hatumetene  in  de  bocht  van  Elpaputi.  Van  het 
westen  naar  het  oosten  strekt  zich,  ongeveer  veertig  geographische  mijlen,  de  met  zware 


XI. 


Blz.87. 


HET   EILAND   SERANG   OF   NÜSALN'A.  87 

bosschen  en  prachtige  houtsoorten  bedekte  bergketen  Lumuute  met  hare  breede 
vertakkingen  naar  het  noorden  en  zuiden  lut  Met  uitzondering  van  de  groote  vlak- 
ten van  Buata  of  Makariki,  van  Bobot,  van  Isal  en  Waiserisa,  is  het  eiland  zeer 
geaccidenteerd  en  van  bergen  doorsneden,  waartusschen  echter  uitgestrekte  uitste- 
kend vruchtbare  dalgronden,  alleszins  voor  den  aanplant  van  alle  tropische  gewas- 
sen geschikt,  worden  aangetroffen.  Behalve  het  centraal  gebergte  Lumuute,  welks 
toppen  verschillende  namen  dragen,  verheffen  zich  de  Mawete  bij  Saleeman,  de 
Hoalo  of  Nusahuale,  Menanggale,  Mansela  en  andere  bij  Tululuti  of  Teluti,  tot 
eene  hoogte  van  tweeduizend  tot  tweeduizend-vijfhonderd  meters.  Verscheidene  bergen  heb- 
ben het  aanzien  van  uitgebrande  kraters.  Een  tal  van  rivieren  doorsnijden  het  land, 
waarvan  de  voornaamste  zijn  op  de  oostkust:  de  Ga,  Kilibarin,  Patinisa  en  Bubi; 
op  de  noordkust  de  Bonggooi,  Tarinate,  Kobi,  Siraputi,  Isal,  Mual,  Waipootonaa, 
Besi,  Sawaai,  Era,  Miaka,  Lisabata,  Mitihu,  Manihime,  Euhu,  Sapalewa  enMuri- 
naten;  ten  westen  de  Kawa  en  ten  zuiden  de  Eti,  Waiserisa,  Waimala,  Biwapa, 
Tala,  Mala,  Ruata,  Tamilou,  Awa,  Teluti,  Polim  en  Mesiwaan.  Verscheidene  dezer 
rivieren  zijn  slechts  voor  de  prauwvaart  geschikt.  Het  zoogenaamde  eiland  Keving, 
bij  de  kaap  Kuamor  of  het  zuid-oostelijk  uiteinde  van  Serang  gelegen,  is  een  laag, 
van  vele,  slechts  voor  kleine  vaartuigen  geschikte,  ondiepe  zoutwaterkanalen  door- 
sneden, uitgestrekt  moeras  met  rhizophora-soorten  begroeid,  hetwelk  bij  eiken  vloed 
onder  water  staat.  Ankerplaatsen  vindt  men  alleen  aan  de  oostkust  bij  Waru  of 
Kilibarin,  Ga  en  Pulau  Parang;  aan  de  noordkust  bij  Wahaai,  HatUing,  Opin, 
Sawaai  en  Noniali;  aan  de  westkust  bij  Kawa  en  aan  de  zuidkust  bij  Piru,  Eti, 
Kairatu,  Amahei,  Tehoro,  in  de  bocht  van  Teluti,  Atiahu  en  Tobo.  De  reede  van 
Wahaai,  waar  de  schepen  gemeerd  kunnen  liggen,  wordt  door  aangroeiing  der 
riffen  in  uitgestrektheid  kleiner.  De  ankerplaatsen  van  Amahei  en  Waru  verdienen 
boven  alle  de  voorkeur.  Van  Werinama  tot  Kilimoi  en  verder  van  Kilibawar  tot 
Hoti  aan  de  noordkust  loopen  de  bergen  steil  in  zee  uit,  zoomede  van  Karlutu 
voorbij  Tandjong  Sial  tot  Amahei  en  verder  tot  Atiahu.  Van  Hoti  tot  Pasahari  is 
de  kust  laag  en  moerassig.  Tusschen  Kilimoi  en  Kilibawar,  zoomede  tusschen  Weri- 
nama en  Atiahu,  verder  tusschen  Djalahatani  en  Rumasosal  worden  tevens  uitge- 
strekte marais  langs  de  kust  aangetroffen.  Wegen  bestaan  er  niet;  slechts  talrijke 
voetpaden,  die  de  communicatie  in  de  binnenlanden  tusschen  de  noord-  en  de  zuid- 
kust onderhouden.  Dwars  door  het  eiland  loopen  voetpaden  van  het  zuiden  naar 
het  noorden,  als  van  Eti  naar  Noniali,  van  Kairatu  naar  Kasie,  van  Hitalesia  naar 
Marahunu,  van  Makariki  en  Sepa  naar  Pasanea,  van  Wolu  naar  Wahaai,  van 
Atiahu  naar  Siraputi,  van  Tobo  naar  Kilibarin.  Eene  gebrekkige  communicatie  be- 
staat ook  overland  langs  de  meeste  kustnegariên.  Het  klimaat  is  gezond  en  gematigd 
door  de  geregelde  afwisseling  van  land-  en  zeewinden.  In  de  bergstreken  zijn  de 
nachten  zeer  koel  en    heerscht   groote   temperatuurswisseling.    De   atmospheer    is 


88  HET   KILJLND   SERANG   OP   NUSAIXA. 

overal  vochtig.  De  zuid-oostmoeson,  die  van  Mei  tot  September  duurt,  brengt  den  regen 
aan  in  het  zuidelijk  deel  van  Serang,  terwijl  op  de  noordkust  droogte  heerscht 
Daarentegen  valt  daar  de  regentijd  in  van  November  tot  Maart  In  den  zuid-oost- 
moeson valt  veel  meer  regen,  waardoor  de  zuidkust  vochtiger  en  waterrijker  is. 

Vóór  de  komst  der  Europeanen  op  Serang  stonden  de  strandnegariên  van  dit 
eiland  onder  den  staatkundigen  invloed  van  Djailolo,  volgens  anderen  Batjan,  van 
Todore  en  Temate.  De  volgelingen  van  Temate,  die  het  westelijk  deel  bewoonden, 
heetten  uri,  uli,  of  pata  siwa;  die  van  Todore  en  Djailolo,  die  zich  in  het  noordel^'k 
en  oostelijk  gedeelte  des  eilands  afzonderden,  uri,  uli  of  pata  lima.  Het  woord  uri 
of  uli  beteekent  volgeling,  eigenlijk  achter;  pata  of  hata  stam,  hoofdtak;  patane 
gevolg.  Ook  spreekt  men  van  hutusiwa  en  hutulima,  zoomede  van  iana  siwaeniana 
lima.  Het  woord  hutu  beteekent  land,  grondgebied,  ana  kind.  De  juiste  grenzen 
dezer  afscheiding  kunnen  thans  niet  meer  worden  opgegeven.  Ofschoon  de  ulisiwa 
West-Serang  bewonen,  of  het  eiland,  gelijk  beweerd  wordt,  bewesten  de  rivieren 
Makina  ten  noorden  en  de  Mala,  die  zich  in  de  bocht  van  Elpaputi  uitstort,  ten 
zuiden,  vindt  men  hen  ook  op  het  oostelijk  gedeelte  en  in  centraal  Serang  ver- 
spreid. De  patasiwa-stam  splitste  zich  in  drie  afdeelingen,  als:  patasiwa  maselo, 
patasiwa  mamali  en  patasiwa  makuala.  De  patasiwa  maselo  of  getatueerde  patasiwa 
wordt  m  verband  tot  haren  oorsprong  naar  den  loop  der  rivieren  Tala,  Eti  en 
Sapalewa,  die  uit  den  berg  Lumuute  ontspringen,  alweder  verdeeld  in  patasiwa 
Tala,  met  de  negariën  Sahulao,  Mani,  Pukulawoni,  Ahilatu,  Maaterisa,  Samasum, 
Paulohi,  Sanahu,  Wasia,  Rumaraat,  Seriholo,  Soumet,  Watui,  Huku,  Hualooi, 
Tamulehu,  Latu,  Rumakai,  Tihulale,  Eamarian,  Seruawan,  Eairatu,  Imahasoi, 
Lasabatai,  Solebatai,  XJruwau,  Usahua,  Nujabatai,  Hunetu,  Hatusua,  Waisamu  en 
Kaibobo;  in  patasiwa  Eti  met  de  negariën  Eti,  Tanunu,  Sole,  Nurukau,Murinaten, 
Piru  en  Kawa;  en  in  patasiwa  Sapalewa  met  de  negariën  Noniali,Lasahatai,Taniwel, 
Nakaela,  Ihalisabata,  Nimalehu,  Lokohai,  Asihia,  Paunu,  Sarimala,  Easinauwa, 
Souwahuei,  Patunulu,  Rumahele,  Rumapelu,  Uwen  of  Huen,  Hukusapalewa,  Lohi, 
Riring,  Tauke,  Buria,  Rumasoal,  Rumasoalsaleki ,  Nurue  en  Koria,  alle  negariën 
ten  westen  van  de  rivieren  Makina,  om  de  noord,  en  Mala,  om   de  zuid  gelegen. 

Het  aantal  zielen  bedroeg  volgens  de  opneming  na  de  reorganisatie  van  het  be- 
stuur in  1882: 

Christen  burgers: 
Afdeeling  Wahaai        12  m.  4  vr.        16  totaal 

id.       Amahei        25   »  18    »         43      » 

id.       Kairatu      208   »        206    »       414      »       =       473 


HBT   EELAXD   SEttANG   OF   NüSAINA 


89 


Afdeeling  Wahaai 

Afdeeling  Amahei 

id.       Eairatu 


Mohamedaansche  burgers. 

2  m.        —  vr.  2  totaal 

3  >  2    1  5       » 
187    1        154    »         341       *       =        348 

Negarilieden. 
Sarane,  Christenen: 
Afdeeling  Amahei    3484  m.    3310  vr.     6794  totaal 

id.       Kairatu     2211    »      2180    »     4391       »      =  11.185 
Negarilieden. 
Salame,  Mohamedanen : 
1034  m.      978  vr.     2012  totaal 
950    ^       920     »      1870       > 
1349   »      1185     »      2534       » 
5079   »      4460    »      9539      *       =  15.955 
Negarilieden. 
Wemale,  Heidenen: 
2813  m.     2289  vr.     5102  totaal 
1758    »      1555     »      3313      » 
1661    >      1485     »      3146       » 
277    »        198     »        475      »      =  12.036 
totaal'  generaal   39.997  zielen,  d.  w.  z.  ongeveer  honderd-en-vijftien  zielen  op  een 
vierkante  geographische  mijl. 


Afdeeling  Wahaai 
id.  Amahei 
id.  Eairatu 
id.       Waru 


Afdeeling  Wahaai 
id.  Amahei 
id.  Eairatu 
id.       Waru 


Men  vindt  op  Serang,  als  een  gevolg  van  de  herhaalde  immigratie  van  vreemde 
stammen,  vijf-en-dertig  dialecten,  als:  die  van  Makuala,Noniali,  Wemale, Niwetetu, 
Hatu,  Hulun,  Sawele,  Pasinalu,  Huen,  Warasiwa,  Loun,  Lisela,  Paa,  Besi,  Ha- 
tuwe  of  Hatulule,  Pasahari,  Eulur,  Huamual,  Eti,  Souhuku,  Djalahatani ,  Warakaa , 
Awaija,  Sahulao,  Paulohi,  Wasia,  Seriholo,  Hualooi,  Latu,  Sepa,  Onitetu,  Haja, 
Atiahu,  Sariputi,  en  Eilibawar.  De  meest  gebezigde  zijn  die  van  Makuala,  Pasi- 
nalu, Warasiwa  en  Eti.  In  de  meeste  negariën  van  Oost-Serang  spreekt  men  het 
Gorongsch  dialect.  De  Maleische  taal  wordt  in  de  binnenlanden  niet  verstaan.  Ea- 
rakters  of  cijferschrift  worden  niet  aangetrofFen. 

Naar  luid  der  traditiën,  zijn  de  eerste  bewoneren  van  Serang  de  pata  ne  Me- 
male,  of  stam  der  Memale  genaamd,  voortgesproten  uit  de  Nunusake  ni  ulate, 
een  grot  in  een  berg,  in  het  westelijk  gelegen  middengedeelte  des  eilands,  op  onge- 
veer een  dag  gaans  van  de  tegenwoordige  negari  Manusamanue.  Wuemale  met  zijne 
broeders  en  zusters,  de  bedoelde  voorouders,  kropen  bereids  volwassen,  ofschoon  in 
slappen  toestand,  muta,  als  akalukui,  wormen,  uit  den  grond,  volgens  anderen 
uit  den  nunuboom,  Keus  altimeraloo,  Rxb.,  en  werden  door  de  koesterende  warmte 


90  HET   EILAND   SERANG   OF  NUSAINA. 

der  zon  krachtiger.  Sommigen  beweren  dat  zij  van  het  uitspansel,  nanite,  lanite, 
afkomstig  waren,  of  liever  uit  de  maan,  toen  deze  nog  dicht  bij  de  aarde  was, 
alwaar  thans  nog  een  groote  nunuboom  staat,  en  den  berg,  waar  zij  een  tak 
van  den  nunuboom  plantten,  slechts  gebezigd  hadden  als  eerste  trede  om  op  Nusaina 
te  komen.  Een  derde  traditie  zegt,  dat  zij  met  een  vaartuig,  pulutu  of  polutu,  uit 
het  Westen,  balata,  kwamen  en  bij  Nunusake,  dat  als  een  geïsoleerd  eiland  stond, 
strandden.  Ook  maakt  men  gewag  van  de  immigratie  van  zekeren  Samalapu  en  zijne 
volgelingen,  die  uit  het  Westen  kwamen,  toen  het  eiland  een  grootere  uitbreiding 
had  gekregen.  Deze  voorouders,  namelijk  Wuemale  met  zijne  broeders  en  zusters, 
en  hunne  eerste  nakomelingen  verspreidden  zich  later  langs  de  rivieren  Tala,  Etien 
Sapalewa,  die  haren  oorsprong  in  de  nabijheid  van  Nunusake  hebben.  Zij  vermengden 
zich  weder  met  vreemdelingen,  Alune,  en  splitsten  zich  opnieuw,  namelijk  de 
weinige  afstammelingen  van  Wuemale  indezoogenaamdepatalima-,endie  van  Alune, 
welke  grooter  in  aantal  waren ,  in  de  patasiwa-stammen.  Als  een  teeken  dat  de  patasiwa 
van  buiten  kwamen ,  plaatsten  zij  den  hatu  asatana  of  offersteen  aan  de  zeezijde.  Vol- 
gens eene  andere  lezing  is  een  gedeelte  der  patalima  de  nakomelingschap  vanLelua 
en  Katuma,  die  eveneens  als  wormen,  nake,  uit  den  berg  Sumetaan  te  voorschijn 
kwamen.  De  patasiwa  of  afstammelingen  van  Alune  verdrongen  weldra  de  patalima 
of  afstammelingen  van  Wuemale  naar  het  oosten  en  verdeelden  zich  in  drie  afdee- 
lingen,  met  name  patasiwa  maselo,  de  getatueerden ,  de  patasiwa  mamali,  die  geene 
boschproducten  aan  den  oorsprong  der  drie  rivieren  mochten  verzamelen,  enpatasiwau 
makuala,  die  ten  zuid-oosten  strandwaarts  naar  de  bocht  van  Teluti  gingen.  De 
patasiwa  maselo  nam  later,  vóór  de  ontbinding  van  Sahulao,  die  voorheen  geheel 
midden-Serang  beheerde,  alwaar  vreemdelingen  het  bestuur  voerden  en  wier  bevol- 
king, door  deze  aangemoedigd  of  door  nood  gedrongen,  strandwaarts  naar  de  Elpa- 
puti-bocht  toog,  den  naam  aan  van  patasiwa  telu  waini  of  de  patasiwa  der  drie 
stroomen  en  werd  door  twaalf  latus  bestuurd,  als:  voor  Tala  te  Paulohi,  Watui, 
Hualooi.en  Kairatu;  voor  Eti  te  Kawa,  Piru,  Tanunu  en  Eti;  en  voor  Sapalewa  te 
Noniali,  Buria,  Nakaela  en  Rumasoal  gevestigd.  Inmiddels  kwamen  de  maJalilinaof 
nieuwe  vreemdelingen  uit  het  Westen,  met  name  Djailolo,  die  het  nog  onbewoonde 
strandgebied  van  Kamal  tot  Wahaing  langs  de  noordkust  annexeerden;  Todore,  die 
dat  gedeelte  van  Wahaing  tot  Waru  en  vervolgens  tot  Hatumeten  in  bezit  namen, 
en  Temate,  die  van  Japoono,  Ambon,  meer  bepaald  van  BQtu  uit,  hun  gezag  deden 
gelden  in  de  bocht  van  Piru  te  Kambelo  en  Huamual,  het  laatste  het  pinangland, 
om  zich  later  aldaar  neder  te  zetten.  Volgens  sommige  oudsten  hadden  de  Portu- 
geezen,  Haranggi,  Varanggi  of  Paranggi,  vóór  de  verschijning  der  Todoreërs  zich  voor 
een  korten  tijd  te  Waru  gevestigd.  Na  de  verwoesting  van  Banda  of  Bandang  in 
1621,  van  Huamual  in  1655  en  Gorong  in  1677  door  de  Nederlanders,  begaven 
(ie  vluchtelingen  van  daar  zich  naar  Oost-Serang  en  vestigden  zich  langs  de  stran- 


xn. 


-  *>  '*,-^ 


Bh.  90. 


HET   EILAND   SERANG   EX   NUSAINA.  91 

den  tusschen  Hatumeten  en  Eüibarin.  De  oorspronkelijke  bewoners  van  Oost-Serang 
zijn,  naar  beweerd  wordt,  voortgekomen  uit  den  berg  Lamela,  uit  sagu-uitspruitsels 
en  kanaripitten.  De  tegenwoordige  negariën  Denama,  Kilimui,  Warawaras  en  Ga 
heetten  voorheen  Narakit  en  stonden  onder  Kilibaat.  Lieden  van  Groot-Timor,  Keei 
en  Papua  kwamen  zich  tevens  op  Oost-Serang  vestigen.  De  bevolking  van  Makahala 
en  Xaniari,  twee  negariën  in  het  Sapalewasche,  bestaat  gedeeltelijk '  uit  Mestiezen 
van  Europeeschen  oorsprong,  die  thans  als  eerste  koppenjagers  aangemerkt  worden. 
Onder  de  Mohamedanen  wordt  gezegd,  dat  de  strandnegariën  van  Serang  bevolkt  werden 
door  de  opvarenden  eener  prauw,  die  tijdens  den  zondvloed  van  Noëh  uit  de  Roode 
Zee  afdreef  en  bij  Nunusake  strandde.  Van  daar  deden  zij  de  marapati,  duif,  uit- 
vliegen  en  ontdekten  de  Uliase-eilanden.  In  het  dagelijksch  leven  wordt  de  bevolking  van 
Serang  ook  verdeeld  in  Wemale,  heidenen,  Salame,  Mohamedanen,  en  Sarane,  Christenen. 

De  kustlanden  van  Serang  aan  de  westzijde  van  de  bocht  van  Piru  gelegen, 
werden  het  eerst  door  de  malalilina  bezocht.  Vóór  1400  na  Ch.  waren  reeds  vreemde 
hoofden,  volgens  sommigen  van  Djailoloschen  oorsprong,  te  Luhu  gevestigd,  die  de 
geheele  west-  en  oostkust  van  Huamual  bestuurden,  terwijl  in  1465  de  broeders 
van  den  Temataanschen  adelling  Djamilu ,  die  het  rijk  van  Hitu  op  Ambon  stichtte , 
zich  te  Murinaten,  alwaar,  even  als  op  Hoti,  kolonisten  van  de  Ubi-eilanden  woon- 
den, teNoniali  en  Lisabata,  de  eerste  inheemsche  nederzettingen  op  de  noord-west- 
kust, vestigden.  Op  Huamual  —  meer  speciaal  in  de  negariën  Luhu,  Kambelo  en 
Laesidi ,  alwaar  de  nagelplant  bereids  van  Makian  ingevoerd  was  —  bloeide  de  handel 
met  Chineezen,  Portugeezen,  Engelschen,  Mangkasaren  en  Javanen.  De  Portugeezen 
vestigden  zich  tevens  te  Luhu.  Li  1611  werden  de  Engelsche  kooplieden  door  de 
Tematanen  van  Luhu  naar  Kambelo  verdreven.  Van  uit  Noniali  en  Lisabata  stook- 
ten de  Tematanen  en  trachtten  hunnen  invloed  zoowel  over  de  strandbevolking  als 
in  het  binnenland  uit  te  breiden.  Deze  pogingen  mislukten  echter,  totdat  in  1650 
het  gebied  van  Luhu  door  den  djougugu  Loulata  onder  de  heerschappij  van  Temate 
werd  gebracht.  Den  zetel  des  bestuurs  verplaatste  men  naar  Gamasungi,  nabij  Luhu, 
alwaar  de  Temataansche  sengadjis  hun  verblijf  hielden,  totdat  in  1651  de  rechten 
van  Temate,  bestaande  uit  heffingen  op  den  ruil  der  goederen  van  de  in  de  bin- 
nenlanden wonende  bevolking,  wanneer  deze  strandwaarts  gebracht  werden,  op  de 
Oost-Indische  Compagnie  werden  overgedragen.  Bedoelde  rechten  werden  voor  een 
deel  door  de  strandbewoners ,  maar  door  de  Memales  in  de  binnenlanden  nimmer 
erkend.  Niettegenstaande  de  willekeurige  handelingen  der  Temataansche  hoofden,  ver- 
keerde het  schiereiland  Huamual  destijds  in  bloeienden  staat;  de  bevolking  genoot 
welvaart  en  de  nagelcultuur ,  het  voornaamste  voortbrengsel,  breidde  zich  snel  uit, 
niet  alleen  over  het  schiereiland,  maar  ook  over  geheel  Serang  en  op  de  Ambon-  en 
Uliase-eilanden.  Volgens  de  beschrijving  was  het  «een  aardsch  paradijs,  een  weergalooze 


92  HET   EILAND  SERANG  OF   NÜSAINA. 

f 

lusthof,  zoowel  door  de  schoone  ligging  als  door  de  gezondheid  en  vruchtbaarheid  van  den 
bodem».  Aan  dezen  bloei  kwam  van  lieverlede  een  einde,  toen  de  Nederlanders,  bij 
verdrag  met  den  Sulthan  van  Temate,  den  alleenhandel  in  specerijen  op  Huamual 
en  elders  verkregen  hadden  en  het  stelsel  van  extirpatie  werd  toegepast  Vóór  1630 
reeds  werden  met  groote  gestrengheid  al  de  nagelboomen  in  deze  streken  door  de 
dienaren  der  Oost-Indische  Compagnie  uitgeroeid.  Daarmede  verdween  de  welvaart;  de 
bevolking  werd  oproerig,  en  heimelijk  door  de  Tematanen  en  Mangkasaren  opgestookt , 
ontwikkelden  zij  dien  geest  van  verzet,  waaraan,  nadat  Lisela  in  1636  was  ver- 
nield, de  Grouvemeur  Amold  de  Ylamingh  van  Oudshoorn  in  1655  een  eind  maakte, 
door  den  overwonnen  en  gekneveld  op  den  grond  hggenden,  door  bloedverlies 
verzwakten  aanvoerder  dier  ontevredenen,  Katjili  Saidi,  met  zijn  speer  eigenhandig 
de  tanden  uit  te  stooten,  de  tong  en  keel  te  doorpriemen,  het  gehemelte  te  ver- 
morzelen en  de  bevolking,  die  hare  bezittingen  verdedigde,  te  vuur  en  te  zwaard 
te  verdelgen.  Deze  bezittingen,  thans  nog  bestaande  uit  sagubosschen,  werden  gean- 
nexeerd en  tegen  zekere  jaarlijksche  sonmien  verpacht.  De  Mangkasaren,  wier  ver- 
sterking te  Waisamu  eveneens  vernield  werd,  ontruimden  Huamual,  trekkende  over 
de  landengte  van  Kotanea,  waar  de  meesten  doodgeslagen  werden  en  vele  honderden , 
die  levend  in  handen  van  de  Vlamingh  vielen,  geprest  werden  tot  den  verderen  opbouw 
van  het  kasteel  Victoria  op  Ambon.  Te  Kambelo  werd  het  fortHardenberg,teLuhude 
vesting  Overburg  gesticht.  Van  dat  tijdperk  dagteekent  de  inmenging  der  Compagnie 
op  de  kusten  van  West-Serang,  terwijl  bereids  in  1647  de  zuidkust,  uitmakende  de 
landen  om  de  Elpaputi-baai  gelegen ,  door  den  Sulthan  van  Temate  werden  afgestaan , 
waardoor  de  christelijke  godsdienst  daar  veld  won  en  vele  inboorlingen  tot  het 
Christendom  overgingen.  Na  de  voltooide  extirpatie  der  nagel-  en  notemuskaat- 
boomen  in  1736  zocht  de  Compagnie  uit  Serang  geene  andere  voordeelen  meer,  dan 
die  uit  de  levering  van  bouwmaterialen  en  sagu  tegen  lage  prijzen  voortvloeien, 
terwijl  de  strandhoofden  in  hun  eigen  voordeel  de  heffing  van  belasting  van  de  be- 
woners der  binnenlanden,  die  hunne  producten  strandwaarts  brachten,  in  stand 
hielden  en  deze  tot  in  onze  dagen  diets  maakten,  dat  het  Nederlandsch  gezag  hen 
als  beheerschers  over  de  binnenlandsche  stammen  had  aangesteld.  Het  gebied  van 
Wahaing  tot  Keving,  dat  reeds  in  1575  onder  het  gezag  van  Todore  kwam,  had 
eene  strandbevolMng,  bestaande  uit  eigen  landaard  vermengd  met  Bandaneezen  en 
andere  vluchtelingen,  die  den  islaam  beleden.  In  de  binnenlanden,  alwaar  de  uit- 
gestrekte nagelbosschen  reeds  in  1648  vernield  waren,  vond  men  enkele  onbedui- 
dende zachtaardige  stammen,  die  zonder  rustverstoring  aan  de  vreemde  overheersching 
zich  onderwierpen.  De  Javanen  en  Mangkasaren  kwamen  in  den  loop  der  zestiende 
eeuw  en  later  kruidnagelen  te  Keving  opkoopen,  terwijl  Oost-Serangsche  vaartuigen 
naar  Bali  en  Java  gingen  om  handel  te  drijven.  Nadat  in  1649  Waru  en  Narakit, 
of  Barakit,  alwaar  vele  Papuasche  zeeschuimers  en  de  Bandasche  vluchtelingen  voor 


HST  mLAND  SBRAKO   OP  KtSAlKA.  93 

een  deel  zich  gevestigd  hadden,  door  de  Compagnie  getuchtigd  waren,  kwamen  in 
1653  de  kusten  van  geheel  Oost-Serang  onder  haar  gezag  en  werd  er  te  Guliguli 
in  1657  door  Herman  van  Oudshoorn  eene  sterkte,  Oostende  genaamd,  opgericht  In 
1700  werd  te  Hatuwe  een  posthouder  geplaatst  en  in  1757  de  negariên  op  Keving, 
zoomede  de  negari  Enaena  vernield,  terwijl  in  1770  de  Serangsche  handelaren,  met 
uitzondering  van  die  van  Tobo  en  Kilimuri,  die  geen  vaartuigen  mogen  houden, 
aangemoedigd  werden ,  om  slaven  naar  Banda  ten  verkoop  te  brengen.  In  1771  werden 
nog  bij  Keving  twee  pantjallans  op  brandwacht  gesteld  tegen  den  verboden  handel 
in  kruidnagelen.  Desniettemin  oefenen  de  Todoreezen  in  deze  streken  eenen  groeten 
invloed  uit  en  nam  Nuku,  nadat  zij  in  1767  van  daar  verdreven  waren,  in  het 
laatst  der  vorige  eeuw  geheel  Oost-Serang  weder  in  bezit  Eerst  in  1801  deed  hij, 
bij  overeenkomst  door  het  Britsch  bestuur  met  hem  als  Sulthan  van  Todore  geslo- 
ten, daarvan  afstand.  Nadat  de  ontevredenen  op  Huamual  uitgeroeid  waren  en  het 
schiereiland  ontvolkt  was,  werd  het  stelsel  van  extirpatie  der  kruidnagel-  en  note- 
muskaatboomen  door  de  Compagnie  streng  gehandhaafd,  waartoe  de  zoogenaamde 
hongitochten  georganiseerd  werden.  De  bezettingen  te  Piru,  Asahudi  en  Sawaai 
werden  in  stand  gehouden,  doch  voor  het  overige  alles  verwaarloosd.  Van  ontwikke- 
ling van  landbouw  was  geen  sprake.  De  inlandsche  handel  werd  vernietigd,  terwijl 
de  zeeroof  of  het  heulen  met  Tobelosche  en  andere  zeeschuimers  schrikbarend  toe- 
nam, zoodat  in  1796  een  enkel  Engelsch  vaartuig  voldoende  was,  om  geheel  Serang 
onder  het  Britsch  bestuur  te  brengen. 

Onder  het  eerste  bewind  der  Britten,  dat  tot  1803  duurde,  werden  eenige  vrij- 
gevige beginselen  toegepast,  verscheidene  militaire  posten  ter  handhaving  van  den 
alleenhandel  en  uitroeiing  der  specerijboomen  als  overbodig  ingetrokken ,  de  verplichte 
jaarhjksche  tochten,  om  de  nagel-  en  noteboomeo  te  vernielen,  afgeschaft  en  voor 
de  verplichte  levering  van  materialen  meer  evenredige  betalingen  toegestaan.  Na  de 
eerste  overneming  door  de  commissarissen  Cranssen,  Wieling  en  Melissen,  werd  de 
oude  stand  van  zaken  op  Serang  weder  hersteld.  In  1809  andermaal  in  Britsche 
handen  overgegaan,  kwam  Serang  in  1816  weder  onder  het  gezag  van  Nederland. 
Inmiddels  was  in  den  toestand  der  bewoners  geene  verbetering  gekomen.  Aan  de 
eene  zijde  waren  zij  door  de  hongitochten  gekweld,  aan  de  andere  werden  zij  door 
de  meer  en  meer  toenemende  zeerooverijen  in  hunne  veiligheid  en  middelen  van 
bestaan  bedreigd.  De  noordkust  was  geheel  onheilig  en  ten  oosten  van  Sawaai  gansch 
ontvolkt  Op  de  zuidkust  heerschte  dezelfde  staat  van  onrust  door  het  rondzwerven 
der  onderdanen  van  Todore  en  Temate,  van  Maba,  Weda,  Patani,  Tobelo  en  andere 
negariên,  ten  gevolge  van  de  overweldiging  van  den  troon  van  Todore  door  Nuku  en 
den  daaruit  voortgevloeiden  oorlog  tegen  Temate  en  het  Nederlandsch  gezag,  die 
rooftochten  langs  de  kusten  ondernamen.  Een  gedeelte  hunner  vestigde  zich  later  op 


94  HET  EILAND   SERANÖ  OF  NUSAIKA. 

Noord-Serang  onder  den  zoogenaamden  Sulthan  Djailolo,  om  van  dddr  uit  hunne 
roof-  en  plundertochten  ongehinderd  te  volvoeren.  Eerst  in  1823  gelukte  het  den 
Gouverneur  Mr.  P.  Merkus,  aan  dien  onhoudbaren  toestand  een  einde  te  maken.  De 
zeeschuimers  werden  met  hunne  bentengs  en  vaartuigen  vernield ,  terwijl  op  Sawaai 
eenige  militairen  ter  bescherming  van  de  kust  geplaatst  werden.  De  Sulthan  van  Djailolo 
onderwierp  zich,  waardoor  hij  vergunning  kreeg  te  Hatiling  zich  te  vestigen  en  van 
daar  uit  het  bestuur  tot  Waru  uit  te  oefenen.  In  1826  werd ,  in  overeenstemming  met  de 
volkskeuze ,  zekere  Asgar  tot  Sulthan  van  Djailolo  verheven ,  met  bepaling  dat  hij  en  zijne 
broeders  te  Hatiling  zouden  blijven  en  dat  de  volken  van  Maba,Patani,  Weda,Tobelo, 
Galela  en  Papua,  die  hem  onder  hunne  eigene  hoofden  gevolgd  waren,  daar  en 
elders  langs  de  kust  negariên  mogen  aanleggen.  Onder  de  leiding  van  den  gecom- 
mitteerde voor  Serang,  Engelhardt,  werd  een  steenen  sterkte  voor  de  bezetting  te 
Sawaai  opgericht,  welke  kort  daarop,  in  1829,  naar  Wahaai  werd  overgeplaatst  Ten 
gevolge  van  willekeurige  handelingen  van  genoemden  Sulthan,  vertrok  weldra  het 
grootste  gedeelte  zijner  volgelingen  weder  naar  Maba,  Patani  en  elders,  zoodat  in 
1832  het  pas  opgerichte  Serangsch-Djailolosdie  rgk  ontbonden  en  de  Sulthan  naar 
Java  verbannen  werd.  Tegelijkertijd  keerden  de  kolonisten  van  Misool ,  die  te  Labuan 
papua  beoosten  Wahaai  gevestigd  waren,  naar  hun  land  terug.  In  1824  schafte, 
wat  de  Britten  reeds  een-en-twintig  jaren  te  voren  deden,  de  Gouverneur-Generaal 
van  der  Capellen,  die  Ambon  bezocht,  de  hongitochten  af,  toen  er  namelijk  geen 
specerijboomen  meer  te  extirpeeren  vielen.  De  vrije  aanplant  werd  toegestaan,  doch 
de  inlander,  uit  ervaring  wetende  wat  dit  beteekende,  vertrouwde  zulk  een  grootr 
moedige  belofte  niet,  zoodat  in  den  ellendigen  socialen  toestand  geene  verbetering  kwam. 
De  Wemale,  die  nimmer  met  het  Europeesch  bestuur  in  aanraking  kwamen,  blijven 
in  de  overtuiging  voortleven,  dat  de  strandbewoners,  door  de  Nederlanders  gesteund, 
hen  mogen  onderdrukken,  berooven  en  plunderen,  en  deze,  meer  doortrapt  en  ge- 
slepen dan  de  eersten,  bedienen  zich  van  allerlei  middelen,  om  het  Europeesch  be- 
stuur te  misleiden  en  de  binnenlandsche  stammen  in  een  slecht  daglicht  te  plaatsen. 
Twee  Gouverneurs-Generaal  bezochten  in  1855  en  1860  Zuid-Serang,  doch  brachten 
eveneens  geene  verbetering  in  den  treurigen  stand  van  zaken.  Onder  den  in  1883 
regeerenden  opper-land voogd  kwam  men  op  Oost-Serang  zelfs  tot  de  overtuiging, 
dat  de  Nederlandsche  regeering  menschenroof  en  slavenhandel,  die  de  Compagnie 
trouwens  in  1770  aanmoedigde,  bevordert  Door  misleiding  van  de  zijde  der  strand- 
radjas  werden  na  1850  tal  van  expeditiên,  als  die  van  Paulohiin  1858,  van  Waisamu- 
Kairatu  in  1860,  van  Marahunu  in  1864  en  van  Kaibobo  in  1867,  naar  de  binnen- 
landen gezonden  om  de  wegens  herhaalde  tracasserieën  in  verzet  gekomene  negariên  te 
tuchtigen,  zonder  evenwel  het  beoogde  doel  te  bereiken.  Wat  daarmede  gewonnen 
werd  is  het  feit,  dat  de  Wemale  tot  de  overtuiging  zijn  gekomen  van  de  ongeschikt- 
heid  der  geregelde  troepen,  om   hen  in  de  ontoegankelijke  bosschen  te  volgen.   In 


HET  EILAND   SERANG  OT  NÜSAlNA.  95 

1882  werden  er  drie  Posthouders  op  Serang,  meer  bepaald  te  Kairatu,  Amahei  en 
Waru  geplaatst,  om  zoo  mogelijk  als  voorloopers  te  dienen  van  een  meer  geregeld 
bestuur.  Tot  op  dit  oogenblik  hebben  zij  in  de  binnenlanden  echter  niets  te  bevelen. 
Te  Wahaai  en  Amahei  zijn  militaire  bezettingen.  De  militaire  commandant  te  Wahaai 
is  tevens  civiel  gezaghebber. 

De  binnenlandsche  bevolking  van  Serang  is  krachtig  gebouwd,  doch  over  het 
algemeen  mager  van  gestalte.  Zij  is  lichtbruin  van  kleur  met  sluik,  hua  eni  noini 
of  hue  melakaa,  gedeeltelijk  ook  met  golvend  haar,  hua  saripu  —  als  de  palmbloesem  — . 
Eroesharigen,  hua  kanokane  of  hua  hahua,  haar  als  zwam  van  de  Arenga  sachar- 
rifera,  treft  men  alleen  onder  de  vreemdelingen  en  hunne  afstammelingen  aan. 
De  meesten  komen  van  Eowiai  en  Onin,  Nieuw-Guinea,  door  handelaren  als  slaven 
op  Oost-Serang  ingevoerd.  Deze  handel  bloeit  thans  nog,  doordien  de  hoofden  er 
belang  bijhebben.  Vele  kinderen  hebben  donker,  vuil  geel  haar,  dat  later  zwart  wordt; 
sommige  jongens  zelfs  op  hun  aangezicht,  rug  of  schouders.  De  mannen  hebben 
eene  gemiddelde  lengte  van  1.69,  de  vrouwen  van  1.53  meter.  Mannen  en  vrouwen, 
zelfs  ouden  van  dagen,  zijn  vlug  in  hunne  bewegingen  en  onvermoeid.  De  brachyce- 
phale  type  is  overwegend,  ofschoon  er  ook  wel  hypsihyperbrachy-,  hypsimeso- 
en  orthodolicho-cephale  vormen  voorkomen.  Het  gelaat  is  niet  buitengewoon 
breed,  het  voorhoofd  goed  gewelfd.  De  neus  is  klein  en  spits,  de  mond  welgevormd 
met  in  het  oog  vallend  vooruitstekende,  hoewel  niet  dikke  bovenlippen.  Het  oog  is 
klein  en  ovaal,  met  glinsterend  zwarte  pupillen.  Enkele  oblique  vormen  worden  ook 
waargenomen.  De  handen  en  voeten  zijn  klem.  De  tanden ,  door  jongelieden  vooral 
zeer  schoon  gehouden,  zijn  glinsterend  wit  De  ooren  zijn  klein  en  staan  veelal  van 
het  hoofd  af.  Vrouwen  die  nog  niet  gebaard  hebben,  hebben  zeer  kleine  borsten. 
Dit  is  eveneens  het  geval  met  de  partes  genitales.  De  nymphen  zijn  tevens  klein  en 
niet  hypertrophisch.  Het  lichaam  is  weinig  behaard,  ofschoon  de  gewoonte  van  het  haar 
uit  te  trekken  niet  bestaat.  Doordien  de  behaarde  mannen  bij  de  vrouwen  in  hooger 
aanzien  staan,  wordt  van  het  cultiveeren  van  baard  en  knevel  veel  werk  gemaakt,  voor- 
namelijk bij  de  ouden  van  dagen.  Het  hoofdhaar  wordt  alleen  bij  de  Salame  en 
Sarane,  Mohamedanen  en  Christenen,  kort  gedra^n.  De  Wemale  of  heidenen  dragen  lang 
haar ,  hua  nanua,  met  een  wrong  op  het  hoofd,  opdat  bij  het  snellen  de  koppenjager  den 
kop  behoorlijk  kunne  vasthouden  en  omdat  het  dragen  van  kort  haar  door  de  vrouwen  als 
een  teeken  van  lafheid  wordt  aangemerkt.  Jongelieden  versieren  hun  haar  met  vogel- 
vederen  en  gekleurde  Codiaeum  moluccanum-bladeren.  Het  lichaam,  gedurig  met 
kalapa-olie  ingesmeerd,  wordt  niet  zindelijk  gehouden,  tanai  mainini,  en  velen 
lijden  aan  ichthyosis  en  andere  huidziekten.  Bij  transspiratie  ontwikkelt  zich  derhalve 
een  sterke,  onaangename  ammoniakalische  geur.  De  \Touwen  urineeren  staande.  Vóór 
het  eten  wasschen  zij  hunne  handen  niet.  Zij  zijn  groote  minnaars  van  reukü^erken , 


96  HÊT  KILaKD   SERANG  op  NUSAmA. 

vau  rihu,  waarbij  de  kajuputi-olie  en  muskuspraeparaten  eene  eerste  plaats  innemen. 
De  kinderen  hebben  veelal  een  aanvallig  voorkomen.  Als  verscheidene  jongens  bij 
elkander  zijn,  beginnen  zij  terstond  te  springen,  te  slaan  en  te  schoppen.  Vele  jonge- 
lingen kunnen,  wat  hun  aangezichtbetrefk,  voor  meisjes  doorgaan.  De  bevolking  is  zeer 
gevoelig  en  prikkelbaar,  daarentegen  ook  zeer  stoicijnsch  van  aard.  Zoowel  mannen  als 
vrouwen  laten  hun  pijn  of  onaangenaam  gevoel  nimmer  blijken.  Het  gezicht  en  gehoor 
zijn  uitstekend.  Kinderen  in  de  scholen  toonen  een  vlug  begrip  te  bezitten,  hebben 
een  goed  geheugen,  doch  tegen  dat  de  puberteit  intreedt,  althans  bij  de  jongens, 
worden  zij  stompzinnig.  De  meisjes  zijn  over  het  algemeen  vlugger  van  bevatting. 
De  bevolking  gevoelt  hare  waarde,  heeft  een  goed  begrip  van  rechtvaardigheid, 
eerlijkheid  en  welwillendheid ,  is  zeer  naijverig  op  hare  vrijheid  en  onafhankelijkheid , 
is  onder  elkander  zeer  behulpzaam  en  opgeruimd ,  heeft  bovendien  aanleg  voor  oma- 
mentuur.  In  haar  eigen  voordeel  werkende,  is  zij  ijverig  en  nauwgezet  Tegenover 
vreemdelingen  is  zij  achterdochtig  en  schuw.  De  blanken  zijn  gehaat  en  het  valt 
hun  niet  gemakkelijk  haar  vertrouwen  te  winnen.  Behalve  het  koppensnellen,  eene 
traditioneele  instelling,  ten  behoeve  van  de  nitu  cultus,  ook  met  het  doel  uitgevoerd 
om  bij  het  zwakkere  geslacht  eenen  goeden  naam  te  verwerven,  hoort  inen  weinig 
van  andere  maatschappelijke  ondeugden,  als  diefstal,  bedrog  enz.  gewagen.  Gehuwde 
vrouwen,  in  matrimonium  justum  namelijk,  zijn  kuisch  en  blijven  hare  echtgenoot«n 
getrouw.  Gevallen  van  overspel,  lomana,  malea  of  janona,  van  de  zijde  der  vrouw 
komen  bij  de  patasiwa  zelden  voor,  wellicht  ook  omdat  de  mannen  zeer  ijverzuchtig, 
hailulu,  zijn.  Ontucht,  of  liever  een  ongebonden  geslachtsverkeer,  makeku  of  kaalaha, 
is  bij  de  jongere  lieden  zeer  in  zwang,  om,  wars  van  alle  onnatuurlijke  ont- 
houding, de  wederzijdsche  behoefte  te  bevredigen.  Volgens  sonmiige  oude  lieden, 
ook  wel  vrouwen,  moet  de  uterus  als  een  soort  levend  wezen,  afgescheiden  van  het 
lichaam  der  vrouw,  worden  aangemerkt,  die  voortdurend  met  sperma  genitale  behoort 
gevoed  te  worden,  wil  de  vrouw  niet  ziek  worden  en  het  lichaam  behoorlijk  doen 
ontwikkelen.  Het  is  intusschen  verboden,  momoni,  over  sexueele  betrekkmgen 
in  tegenwoordigheid  van  een  derde  te  spreken.  Wanneer  de  vrouw  of  het  meisje  voor 
de  eerste  maal  cohabiteert,  is  de  man  verplicht  haar  niet  terstond  te  verlaten.  Even 
als  de  voldoening  van  alle  natuurlijke  behoeften,  moet  dat  ook  in  het  geheim,  ka^ 
kuni,  liefst  in  bosschen  geschieden;  bij  de  meeste  stammen  stantem  habitum  prae- 
ferunt.  De  vruchtbaarheid  der  vrouwen  laat  veel  te  wenschen  over.  Prostibulae  zijn 
niet  aanwezig.  Vóórdat  de  menses  zich  vertoonen,  oefenen  de  meisjes  op  de  meeste 
plaatsen  met  volwassene  en  oude  mannen  den  coïtus  uit,  om  den  groei  te  bevorderen. 
Onder  de  patalima  wordt  van  overspel  door  de  mannen  geen  notitie  genomen,  wan- 
neer de  schuldigen  niet  op  heeterdaad  worden  betrapt.  De  adellijken  zijn  trotsch  en 
aanmatigend,  zelfs  tegenover  Europeanen. 


BET  BLAM)  SERaKG   OF  NUSAINA.  97 

Even  als  de  meeste  primitieTe  volkeren,  is  de  Seranger  zeer  conservatief,  heeft 
een  afkeer  van  nieuwigheden,  is  zeer  bijgeloovig  en  aan  de  oude  gebruiken  gehecht. 
De  gewoonte  is  voor  hem  de  wet,  en  het  niet  naleven  er  van  is  in  zijn  oog  niet 
alleen  een  vergrijp  daartegen,  maar  ook  eene  beleediging  der  voorouders,  matua, 
upuma  wosima,  van  wie  de  atate  matamena,  oude  gewoonten,  afkomstig  zijn.  In 
eene  meer  beschaafde  omgeving  komende,  wordt  hij  ziek.  Vele  individuen,  zoowel 
mannen  als  vrouwen,  hebben  grooteu  aanleg  voor  verstandelijke  ontwikkeling,  en 
oefenen  zich  vroegtijdig  in  de  kunst  om  onvoorbereid  wèl  te  spreken,  een  talent 
dat  op  hoogen  prijs  wordt  gesteld.  Oudsten  en  hoofden,  die  het  woord  niet  behoor- 
lijk kunnen  voeren,  staan  niet  in  aanzien.  De  mannen  zijn  altijd  gewapend.  Van 
kwade  trouw  wordt  onder  de  Wemale  zelden  vernomen.  De  gehuwde  vrouwen  heb- 
ben in  negari-aangelegenheden  gelijke  rechten  als  de  mannen  en  laten  telkens 
haar  verlangen  hooren.  Desnoods  gaan  zij  de  mannen  voor,  terwijl  in  sommige 
negariën  het  bestuur  bij  voorkeur  aan  de  vrouwen  onder  den  titel  van  latu  mahina 
of  latu  mavina  wordt  opgedragen.  De  vrouwen  worden  goed  behandeld,  omdat  zij 
eene  slechte  bejegening  niet  dulden.  De  strandbewoners  zijn  minder  gespierd  en 
hebben  een  donkerder  huidskleur.  Over  het  algemeen  is  hunne  lichaamslengte  ook 
geringer.  De  zoogenaamde  mohamedaansche  en  christen  burgers  zijn  afstammelingen 
van  vreemdelingen,  of  vreemdelingen  die  het  eiland  bewonen,  doch  niet  onder  het 
bestuur  der  inheemsche  hoofden  staan.  Vele  hunner  voorvaderen  hebben  de  Oost- 
Indische  Compagnie  in  oorlog  als  hulptroepen  bijgestaan,  waardoor  zij  bij  wijze  van 
gunst  onder  het  rechtstreeksch  bewind  der  Compagnie  kwamen.  De  afstammelingen  der 
malalilina,  vooral  degenen  die  beoosten  de  bocht  van  Teluti  wonen,  zijn  door  ver- 
nietiging hunner  bestaansbronnen  op  Huamual  en  elders ,  door  gebruik  van  opiimi  en 
ten  gevolge  van  allerlei  maatschappelijke  ondeugden  niet  alleen  zeer  gedepraveerd, 
maar  ook  in  alle  kwade  praktijken  doorkneed.  Als  Mohamedanen ,  waaronder  vele  fana- 
tieken,  verbeelden  zij  zich  boven  de  oorspronkelijke  bevolking  te  staan.  Zij  zijn  sluw, 
niet  te  vertrouwen  en  tot  alles  in  staat.  Verscheidene  negariën  werden,  ter  hand- 
having van  het  monopolie-stelsel,  voorheen  door  de  Compagnie  getuchtigd  en  ver- 
nield. Even  als  de  Wemale  en  Sarane,  zijn  zij  geene  vrienden  van  het  Nederlandsch 
gezag  en  de  gekoesterde  haat  is  traditioneel  sedert  de  dagen  van  Valameng,  of  de 
Vlamingh  van  Oudshoorn.  Omtrent  de  latere  immigranten  van  Todore,  Binongkoen 
elders  afkomstig,  kan  hetzelfde  getuigenis  worden  afgelegd.  Met  de  mohamedaansche 
vrouwen  des  lands  gehuwd,  handelen  zij  op  instigatie  hunner  familieleden  en  zijn 
op  hen  alle  mohamedaansche  gebruiken  van  huwelijk  en  erfrecht  van  toepassing,  met 
dit  verschil  alleen,  dat  wanneer  zij  den  bruidschat,  anai,  volkomen  hebben  aange- 
zuiverd, zij  niet  meer  tot  de  familie  der  vrouw  behooren.  Het  in  het  oog  vallend 
verschil   tusschen    de   Wemale,   Salame    en    Sarane  is,   dat  beide  laatstgenoemden 

meer  vrijmoedigheid  bezitten,  meer  maatschappelijke  gebreken  hebben  en  niet  zoo 

7 


schuw  zijn.  Zij  zijn  beter  gekleed  en  goed  gehuisvest.  In  andere  opzichten  hebben 
zij  eene  autochthonistische  wereldbeschouwing.  Albino's  worden  zeer  zelden  aange- 
troffen. 

De  bosschen  en  boschgronden ,  esiolo,  haiwui,  lumute  of  tapehena,  behooren  op 
Serang  in  eigendom  aan  de  hena,  nuru,  amano,  ipa  of  buli,  in  de  verschillende 
dialecten  stam,  gemeente,  negari  en  onderdeelen  daarvan.  Zij  zijn  behoorlijk  door 
grenzen,  auolo,  tapentupei  of  ketatapene,  bestaande  uit  beiden  unate,  rivieren 
hanepene,  steenen  hatu,  voorgebergten  tetui,  en  boomen,  hatani  of  ajuwoni,  afge- 
bakend. Over  die  gronden  kunnen  de  stamgenooten  vrijelijk  beschikken;  bij  enkele 
patalima-stammen  echter  met  voorkennis  van  den  patitana,  afstammeling  van  den 
eersten  grondeigenaar.  Grondeigendom  wordt  individueel  verkregen  door  eerste  ont- 
ginning, paanoho  muuano,  door  erfenis,  ripiaupuo,  als  opbrengst  eener  boete,  soune 
of  wutan,  door  koop  makasahe,  of  ruil  selui,  de  drie  laatste  wijzen  in  tegenwoor- 
digheid der  overige  stamgenooten  geregeld,  ook  wel  door  afbakening  van  het  terrein. 
In  vroegere  tijden  was  het  verboden  op  gronden,  aan  anderen  toebehoorende ,  bosch- 
producten  te  verzamelen,  te  jagen  of  te  visschen,  zoowel  in  rivieren  als  langs  het 
strand,  nahaiti,  tot  op  zekeren  afstand  der  riffen.  Vooral  is  dit  in  strijd  met  de 
bestaande  gebruiken  ten  aanzien  van  de  selia  of  jakuru,  wanneer  ter  plaatse  ai  hua 
aangebracht  zijn.  Tot  de  esiolo  behooren  ook  de  lapia  hena,  basa  of  ripiouwoni, 
d.  w.  z.  communale  sagu-bosschen.  De  individueele  gronden  worden  nog  verdeeld  in 
tananela,  geërfde  gronden  met  vrucht-  en  andere  boomen,  valaan  toitoi,  beplante 
gronden,  mirimuu  halaio,  padi-gronden,  enmirimuu  siro,  pisang-velden.  Deripiaupua, 
tati,  of  geërfde  gronden  mogen  niet  verdeeld,  maar  door  de  gezamenlijke  erfgenamen, 
anao  auni,  geëxploiteerd  worden,  onder  toezicht  van  den  oudste  hunner.  Gebrande, 
voor  den  tuinbouw  ontgonnen  boschgronden  heeten  iutu  melimu,  verlaten  tuin- 
gronden,  waarover  echter  niemand  zonder  voorkennis  van  den  eersten  ontginnermag 
beschikken,  takain  huini  of  huhurairo,  ook  wel  aivagan  op  Oost-Serang.  Volgens 
de  rechtsbegrippen,  kuusa  matua  akumena  der  pata  ne  memale  of  oorspronkelijke 
Serangers,  hebben  de  oudsten  of  hoofden  geene  bevoegdheid  om  over  de  gronden 
der  gemeente,  althans  zonder  hare  toestemming,  te  beschikken.  Volgens  hen  loopen 
de  gronden  der  strandnegariën  ook  slechts  tot  aan  den  voet  der  bergen.  Enkele 
mohamedaansche  en  christen  radja's  trachten  hierin  wel  verandering  te  brengen, 
doch  tot  dusverre  zonder  gevolg.  Eveneens  erkennen  zij  niet  de  zoogenaamde  souve- 
reiniteitsrechten  van  het  Nederlandsch-Indisch  Gouvernement  Alleen  over  terreinen, 
waar  negariën  opgericht,  zijn  mogen  de  hoofden  vrijelijk  beschikken ,  bijvoorbeeld  om 
een  door  den  eersten  occupant  verlaten  erf  zonder  vruchtboomen  aan  een  ander  af 
te  staan,  of  wel  een  gedeelte  van  een  erf,  waar  geene  boomen  staan,  te  bezigen 
om  den  weg  te  verbreeden ,  een  en  ander  zonder  schadeloosstelling.  Oneenigheden  in 


HTT  BCLAKÜ  SEHANO  ÖF  NTSAmA.  99 

zake  ^ensbepalmgen  komen  menigvuldig  voor  en  veroorzaken  niet  alleen  processen 
bij  de  Mohamedanen  en  Christenen,  maar  ook  twisten  onder  de  Wemale,dietal  van 
jaren  duren  en  brandstichting  en  koppensnellerij  ten  gevolge  hebben.  Vreemdelingen 
die  den  bruidschat,  anai  of  atate,  in  zijn  geheel  betaald  hebben,  hebben  geene 
rechten  op  de  gronden  der  vrouw.  Eerst  wanneer  al  hare  familieleden  overleden  zijn, 
vervallen  deze  gronden  aan  haren  oudsten  zoon. 

/ 
In  vroegeren  tijd  werden  de  stammen,  nuru,  amano,  of  ipa,  door  den  latu  en  den 
makahitiaa  bestuurd.  De  eerste  had  het  oppergezag  over  de  nuru,  die  in  een  of 
meer  hena  verdeeld  werd.  De  makahitiaa  is  het  hoofd  der  hena,  ook  wel  ninia 
genaamd,  bestaande  uit  een  aantal  wunui  of  huisgezinnen.  Later  werden  er  meerdere 
hoofden  benoemd  en  onder  de  patasiwa  maselo  het  geestelijk  gezag  naast  het 
wereldlijke  erkend.  Tegenwoordig  worden  de  stammen,  die  hun  eigen  grondgebied 
bewonen,  bestuurd  door  den  latu  of  ratu  radja,  kolano,  eene  Temataansche  bena- 
ming voor  radja,  die  echter  boven  den  latu  geplaatst  wordt,  of  amanukui,  den 
vader  die  tot  aan  het  uiteinde  der  grenzen  gezag  uitoefent.  Aan  dezen  staan  in  rang 
gelijk  de  kamare,  kamalaa  of  woranggai,  in  beteekenis  gelijk  aan  orangkaja,negari- 
of  hena-hoofden,  voorts  worangtua,  anakota,  oisa,  lumoupi,  ook  wel  matleen  of 
manlaolu,  kinderen  van  de  hoofdnegari,  vervangers  van  den  latu,  bijgestaan  door 
de  ana  manane  en  marinu,  woordvoerders  en  boodschaploopers.  Al  deze  hoofden 
hebben  eigenlijk  weinig  te  zeggen,  vooral  wanneer  zij  als  persoon  niet  imponeeren. 
De  patasiwa  maselo,  of  patasiwa  telu  waini,  worden,  voorzoover  zij  tot  de  Tala,Eti 
of .  Sapalewa  behooren ,  elk  door  de  latu  inama,  radja ,  tevens  moeder  en  vader,  bijgestaan 
door  den  sainwei  of  sailuei,  hoofd  en  sainewahui  of  saUbubu ,  uiteinde  der  vlag  ook  wel 
genaamd  pohon  of  of  hudjong  bandera,  bestuurd.  De  mindere  hoofden  heeten  manumeten, 
de  zwarte  vogel,  die  boodschappen  doet,  en  makuresi  of  malesi,  voorvechter.  De  latus 
in  de  binnenlanden,  en  voor  een  groot  deel  die  de  kusten  bewonen,  staan  onder  den  invloed 
der  latu  inama.  Intusschen  heeft  elke  negari  een  zelfstandig,  onafhankelijk,  oligarchisch 
republikeinsch  bestuur.  Bij  afdoening  van  zaken  of  onderzoek  van  staatkundige  en 
godsdienst-geschillen  worden  groote  volksvergaderingen,  saniri,  waarbij  alle  mannen 
tegenwoordig  moeten  zijn,  gehouden;  voor  den  Tala-stam  te  Waitala,  grondgebied 
van  Wasia,  te  Waimooi,  grondgebied  van  Hualooi,  te  Waikawa  en  Waiselau  grond- 
gebied van  Eairatu,  zoomede  te  Waisarisa,  aan  de  grens  tusschen  Waisamu  en 
Eaibobo;  voor  den  Eti-stam  te  Amarale,  grondgebied  van  Piru,  en  voor  den  Sapalewa- 
stam  te  Waimeten,  grondgebied  van  Noniali.  Onder  de  latu  inama,  ook  wel  kapala 
saniri  genaamd,  staan  de  geestelijken  als  latu  mauwen  of  mauwen  temai  en  hunne 
ondergeschikten  de  mauwen  of  mahuen,  die  in  elke  negari  in  het  belang  van  de 
nitu-  of  kakihan-aangelegenheden  tegenwoordig  zijn.  Al  deze  hoofden  komen  door 
keuze  van  de  mindere  hoofden,  de  oudsten  en  aniala,  of  het  volk,  aan  het  bewind. 


lOÖ  fltrr  Ëtr.AKD  sërajcg  of  küöaï^a. 

waarbij  ook  op  de  afstamming  wordt  gelet.  Niet  alleen  mannen,  maar  ook  Trouwen 
hebben  bij  de  verkiezing  der  latu,  kamalaa  of  woranggai  eene  beslissende  stem.  De 
latu  inama  worden  door  de  gezamenlijke  latu  gekozen.  Door  het  Europeesch  gezag 
wordt  de  keuze  in  de  strandnegariën  erkend  en  bevestigd.  De  binnenlandsche  latu 
komen  niet  in  aanraking  met  dat  gezag.  De  latu  ontvangen  als  teeken  van  hunne 
erkenning  een  stok  met  gouden  of  zilveren  knop,  terwijl  aan  de  latu  inama  klee- 
dingstukken  worden  uitgereikt.  Elk  hoofd  was  in  vroegeren  tijd  verplicht  eene  in- 
structie te  beëedigen.  Die  der  latu  inama  komt  op  het  volgende  neder:  dat  zij  geen 
invloed  zullen  uitoefenen  op  de  strandnegariën,  dat  zij  het  toevoorzicht  hebben 
over  de  kakihan-negariën ,  dat  zij  niet  zullen  toelaten  dat  iemand  der  strandnegariën 
kakihanist  worde,  dat  zij  zonder  voorkennis  van  het  Europeesch  bestuur  geene  ver- 
gadering zullen  houden,  dat  zij  de  rust  in  de  binnenlanden  moeten  bewaren,  dat 
zij  alle  oneenigheden  inderminne  moeten  afdoen,  dat  zij  elke  verhuizing  naar  het 
strand  niet  zullen  tegengaan,  aan  elke  oproeping  voldoen  en  van  alle  gewone  en 
buitengewone  voorvallen  aan  het  Europeesch  bestuur  moeten  kennis  geven.  Hoe  deze 
instructie  als  eene  doode  letter  is  opgevolgd  geworden,  leert  de  geschiedenis.  De 
mindere  hoofden  worden  door  de  latu  inama,  latu  elak,  kolano,  amanukui,  latu, 
kamalaa  en  woranggai  gekozen  en  aangesteld.  De  latu  inama,  latu  mauwen  of 
mauwen  temai  verkiezen  de  mauwen  buiten  bemoeiing  van  een  ander.  Alle  hoofden 
en  mauwen  zijn  gewoonlijk  uit  den  stam ,  welken  zij  besturen.  De  inkomsten,  makawoi, 
dezer  hoofden  bestaan  in  het  tiende  gedeelte  van  de  opbrengst  der  padi  en 
andere  veldgewassen,  het  vierde  van  de  toebereide  rauwe  sagu,  het  vierde  van 
de  opbrengst  der  jacht  en  het  derde  gedeelte  van  die  der  visscherij,  zoomede  eene 
kleinigheid,  bijvoorbeeld  een  stuk  wit  lijnwaad,  bij  afdoening  van  zaken.  Ook  zijnde 
onderhoorigen  verplicht  hunne  woningen  te  bouwen,  ihono  numa,  in  vele  negariên 
echter  tegen  verstrekking  van  kaanimu,  voeding,  en  tegemoetkoming  in  alles  bij  eene 
mogelijke  reis.  Van  de  in  den  baileu  ontvangen  salaka  krijgen  zij  ook  een  zeker  aandeel, 
en  bij  huwelijken  hebben  de  latu  inama,  latu  elak,  kolano,  amanukui,  latu,  ka- 
malaa en  woranggai,  ook  wel  genaamd  kapala  sanira,  rac^a,  pati  of  orang  k^ja, 
aanspraak  op  een  stuk  wit  lijnwaad  van  al  degenen,  die  in  hunne  negariên  woon- 
achtig zijn.  In  sommige  mohamedaansche  en  christen  negariên  zijn,  als  een  gevolg 
der  inmenging  van  het  Europeesch  gezag  om  de  hoofden  ten  nadeele  van  de  be- 
volking te  believen,  de  volwassen  mannen  verpücht  tot  een  bepaald  aantal  daags 
bij  het  betrokken  hoofd  huis-  en  tuinwerk  in  heerendienst  te  komen  verrichten.  Als 
teeken  bij  het  overbrengen  van  bevelen  naar  andere  negariên  hebben  de  afgevaar- 
digden der  latu  inama,  latu  elak,  kolano  en  amanukui,  die  over  meer  dan  één 
hena  of  ninia  het  gezag  uitoefenen,  bij  zich  een  stok,  toane,  of  wel  de  makute 
buai,  een  stuk  touw  om  den  arm.  De  hoofden  mogen  zich  de  bezittingen  hunner 
onderhoorigen  niet  toeëigenen,  maar  hebben  het  recht  in  het  belang  van  de  negari 


xm. 


Blz.lOl. 


HET   EILAND  SERANG   OP  NUSAINA.  101 

sasi,  jakuru  of  selia  te  leggen  of  tabu  te  verklaren,  bij  welker  overtreding  de  schul- 
digen met  boete  ten  behoeve  der  hoofden  worden  gestraft.  In  de  negariën  Lasa- 
hata,  Lumaeli,  Kasie,  Hatunuru,  Uwen,  Warasiwa,  Niwetelu,  Karlutu,  voorts 
oostelijk  tot  Lumareat,  wordt  het  bestuur  door  vrouwen,  latumahinaoflatumavina 
uitgeoefend.  De  man,  dien  zij  tot  echtgenoot  kiest,  wordt  door  de  bevolking  aange- 
merkt als  de  stokdrager,  d.  i.  degene  die  door  het  Europeesch  bestuur  erkend  en 
bevestigd  wordt.  Het  is  moli  of  momoni  de  namen  der  besturende  hoofden  uit  te 
spreken.  Zij  worden  allen  bij  hun  titel  genoemd.  Vóór  of  langs  een  hoofd  heen  gaande 
moet  men  bukken,  jato  wahuu,  en  daarna  gehurkt  zitten,  irue  sararoa.  In  de  wo- 
ningen zitten  de  hoofden  op  matten,  in  de  baileu  op  de  tatopata  hutini,  een  stuk 
te  dien  einde  bewerkt  hout  Bij  ontmoeting  onderweg,  supunomai,  gaan  de  minderen 
op  zijde.  Blgft  men  in  tegenwoordigheid  van  een  meerdere  staan,  dan  is  zulks  een 
bewijs  van  weinig  eerbied.  Bij  ontmoeting  van  hoofden  laten  de  Mohamedanen  de 
sarong,  die  zij  op  den  schouder  dragen,  naar  beneden  vallen,  als  bewijs  dat  zij  hem 
op  hun  blooten  schouder  wel  willen  dragen.  De  hoofden  spreken  de  minderen  aan  met 
au  wam,  gij,  de  minderen  omgekeerd  met  kamala  of  upun.  Schuldig  bevonden  zijnde, 
betast  men  de  voeten  der  hoofden,  zeggende:  «Upu  au  san  aku  pee  wai  aimuwee,» 
d-  i.  Heer,  ik  ben  schuldig,  vergun  mij  uwe  voeten  te  kussen.  Overigens  verschillen  de 
hoofden  in  leefwijze  en  aanzien  weinig  van  de  welgestelden  in  de  negari. 

Op  geheel  Serang  treft  men  slechts  drie  standen  aan,  als:  de  kakihai  of  adellijken, 
waartoe  alle  hoofden  en  hunne  afstammelingen  behooren;  de  maansia,  tamata  kiiti, 
aniala  of  onggonggoon,  de  zoogenaamde  mindere  man,  en  de  ata,  hiiti,  ataina  of 
joka,  slaven*  Ingevolge  instellingen  des  lands  kunnen  de  tamata  kiiti  ninmierinden 
stand  der  kakihai  komen;  de  kinderen  volgen  slechts  den  vader,  wanneer  de  anai 
behoorlijk  is  aangezuiverd,  zeodat  de  kinderen  eener  tamata-moeder  kakihai  worden 
kunnen,  zonder  dat  de  vrouw  als  zoodanig  wordt  aangemerkt  Huwelijken  tusschen  kaki- 
hai en  tatama  kiiti  worden  in  den  regel  toegestaan,  omdat  de  huwelijken,  uitge- 
zonderd die,  waarbij  de  makawate  bepaald  is,  alleen  bij  keuze  der  betrokkenen 
gesloten  worden.  De  slaven  zijn  meestal  vreemdelingen,  afkomstig  van  Kowiai  en 
Onin,  landschappen  op  Nieuw-Guinea,  verder  van  Manipa,  Boanoo,  Banggaai,  Tobungku, 
Eambaena  en  Seasea,  die  door  de  mohamedaansche  strandbevoUdng  ingeruild  werden 
naar  gelang  van  den  ouderdom  en  het  physisch  voorkomen  tot  een  bedrag  van  f  50  tot 
f200.  Vooral  in  de  negariën  aan  de  oostkust  van  Serang  werd  sedert  eeuwen  on- 
gehinderd slavernij  en  menschenhandel  gedreven.  De  afschaffing  daarvan  wordt  tot 
dusverre  niet  met  kracht  bevorderd.  Onder  de  Wemale  worden  zelden  slaven  aan- 
getroffen. Zij  worden  gebezigd  voor  huiswerk,  landbouw,  jacht  en  visscherij,  doch 
als  de  overige  vrije  huisgenooten  of  bloedverwanten  behandeld.  Ofschoon  eigen- 
dom van  den  meester,  worden  zij  als  negarigenooten  aangemerkt  en  is  hun  toestand 


102  HET   KILAND   SKRANG   OF   NUSAINA. 

te  verkiezen  boven  degenen  die  landbouw  corveën  en  heerendiensten  moeten  ver- 
richten. Het  huwelijk  tusschen  een  slaaf  en  eene  slavin  heeft  plaats,  wanneer  de  slaaf 
aan  den  eigenaar  der  slavin  den  bruidschat,  anai,  voldoet  en  deze  de  ipuna  aan  den 
eigenaar  van  den  slaaf  terugbetaalt,  in  welk  geval  de  kinderen  den  vader  volgen  en  het 
eigendom  van  diens  meester  worden.  Zij  blijven  evenwel  bij  den  eigenaar  der  moeder 
wonen,  zoolang  deze  in  leven  blijft.  Bij  niet-betaling  van  den  anai  worden  de  verwekte 
kinderen  onder  de  beide  eigenaren  verdeeld.  Het  wordt  den  eigenaar  niet  euvel 
geduid  eene  slavin  te  huwen  of  liever  deze  als  gehuwde  vrouw  te  behandelen,  het- 
geen meermalen  plaats  heeft  met  de  slavinnen  welke  van  Tobungku  en  Kambaena 
afkomstig  zijn;  in  dat  geval  volgen  de  kinderen  den  vader.  Krijgsgevangene  kinderen, 
mariou,  worden  goed  behandeld  en  mogen  nimmer  verkocht  worden.  Pandelingschap 
bestaat  onder  de  strandbewoners  van  Oost-Serang  in  meerdere  of  mindere  mate. 
Manumissiën  komen  nimmer  voor. 

De  Seranger  is  zeer  gehecht  aan  zijne  bloedverwanten,  als  tot  één  bloed  behoo- 
rende.  Het  gebeurt  niet  zelden,  dat  dezen,  bestaande  uit  ama  of  amakae,  vader, ina 
of  inakae,  moeder,  meme  of  momon,  oom,  meme  embina  of  owai,  tante,  upumanona 
of  tatan  manawa,  grootvader,  upumahina  of  tatan  hihina,  grootmoeder,  koamanona, 
oudste  broeder,  koa  mahina,  oudste  zuster,  koali  manona,  jongere  broeder,  koali 
mahina,  jongere  zuster,  kuana  of  uhenaa,  kinderen,  tame  uhena,  manawaa,  schoon- 
zoon, tameamakae,  schoonvader,  en  tamehihinaa  of  wete,  schoonmoeder,  eensgezind 
onder  één  dak  samenwonen.  De  ouden  van  dagen  worden  geëerd  en  de  kinderen  behoorlijk 
behandeld  en  verzorgd.  Het  vaderschap  berust  op  de  verklaring  der  vrouw.  Sterven 
de  ouders  beide,  dan  gaan  de  kinderen  bij  de  naaste  bloedverwanten  van  vaders- of 
moederszijde.  De  vrouwen  en  kinderen  eten  te  zamen  met  den  vader,  uitgezonderd 
wanneer  er  vreemdelingen  in  huis  zijn.  Over  het  algemeen  worden  de  weduwen, 
mahina  masahai,  die  niet  met  den  broeder  huwen,  welwillend  behandeld  en  van  al  het 
noodige  voorzien,  als  zij  oud  geworden  zijn.  Behoeftige  ouders  moeten  door  hunne  kinderen 
onderhouden  worden.  Intusschen  is  het  momoni  wanneer  de  zwagers,  sao  mamone, 
elkander  vóór  of  achter  voorbijgaan.  Eveneens  mogen  de  schoonzoons  nimmer  in  de 
nabijheid  der  schoonmoeder  komen.  Dit  is  in  strijd  met  de  atate  matamena.  De  schoon- 
moeder mag  den  naam  van  haren  schoonzoon  niet  uitspreken,  maar  moet  hem  ana  of  ala 
noemen.  Eveneens  de  schoonzoon,  die  de  moeder  zijner  vrouw  als  ina,  moeder,  aanspreekt 

Gewone  dagelijksche  zaken,  als  kleine  beleedigingen,junasomineteasi,8chelderi]en9 
vavaku,  het  vernielen  van  kleinigheden,  jataja  taneia  om  een  ander  te  beleedigen, 
het  toedeelen  van  slagen,  papa,  zonder  verwonding,  het  uiten  van  obscoene  ge- 
zegden, ilehu  maininite,  in  tegenwoordigheid  van  vrouwen,  worden  door  de  betrokkene 
latu,   kamalaa  en  woranggai  in  hunne  woningen  onderzocht  en  instantelijk  afgedaan 


HET  EILAND   SKIUNG   OF   NUSAINA.  103 

door  oplegging  van  sonne  of  boeten  tot  een  gering  bedrag.  Voor  het  niet-opvolgen 
van  bevelen  wordt  de  schuldige  gestraft  met  het  drinken  van  eene  bepaalde  hoeveel- 
heid zeewater.  Geringe  diefstallen  worden  gestraft  met  de  rondvoering  der  schuldigen 
door  de  negari  met  gong-  en  trommelslag  en  behangen  met  kalapabladen.  Andere 
zaken  of  misdrijven,  als  diefstal,  manaa,  moord  en  doodslag,  ihunu  tamata,  brand- 
stichting, kapotoke  numa  en  overspel ,  janona,  worden  door  de  latus  in  de  baileu  in  tegen- 
woordigheid van  alle  hoofden  en  oudsten  en  van  de  geheele  bevolking,  zoowel 
mannen  als  vrouwen,  onderzocht,  jarania  sou,  en  afgedaan,  inata sou,  door  oplegging 
van  de  van  oudsher  vastgestelde  boeten.  Dit  is  de  gebruikelijke  afdoening  van  zaken 
bij  de  patasiwa  mamali  en  makuala,  zoomede  bij  de  patalima.  Bij  de  patasiwa 
maselo  kan  de  zaak  nog  in  hooger  beroep,  sinata  sou  manete  herine,  bij  de  latu 
inama  worden  gebracht  Na  een  voorloopig  onderzoek  gelasten  zij  de  manumeten  om 
al  de  hoofden  en  mauwen  op  den  bepaalden  tijd  zich  in  .de  baileu  te  verzamelen.  In 
de  vergadering  worden  de  partijen  gehoord  en  zoo  noodigbeëedigd,  ten  einde  de  zaak 
tot  helderheid  te  brengen.  Na  afloop  van  het  onderzoek  worden  de  partijen  verwij- 
derd en  eischen  de  sailuei  en  sailbubu  de  volgens  het  gebruik  vastgestelde  straf, 
gewoonlijk  in  boeten  bestaande.  Lijfstraffen  worden  nimmer  aangewend  als  middel  om 
het  beleedigd  rechtsgevoel  te  bevredigen;  alleen  onder  de  strandbevolking,  alwaar  de 
rotan,  eene  straf  die  alleen  op  slaven  toegepast  wordt,  en  het  voetblok,  truncus, 
tot  in  1880  gebruikt  waren.  Omtrent  de  graviteit  der  straf  wordt  alsdan  beraad- 
slaagd en  daarna  in  tegenwoordigheid  der  partijen  de  straf  door  de  latu  inama  uit- 
gesproken. Alles  geschiedt  in  het  openbaar,  in  tegenwoordigheid  der  geheele  bevolking. 
De  gebruikelijke  boeten  zijn  bij  diefstal :  in  een  huis ,  driehonderd  borden  en  een  gong  met 
teruggave  van  het  gestelene;  in  een  tuin,  dertig  oude  schotels  en  een  gong;  in  een 
tuin  waar  selia  of  sasi  is  gelegd,  negenhonderd-negen-en-negentig  gongs  of  koperen 
muziekbekkens ;  bij  moord  of  doodslag,  honderd-en-vijftig  borden,  behalve  de  vergoeding  der 
lichaamsdeelen,  als  voor  het  hoofd  een  groote  gong,  voor  de  oogen  twee  zilveren  of  gouden 
armbanden,  voor  de  ooren  twee  gouden  oorhangers,  voor  de  vingers  tien  zilveren  ringen, 
voor  den  buik  een  groote  tampajang,  voor  de  ingewanden  honderd  snoeren  fijne  blauwe 
koralen  en  voor  het  hart  en  de  penis  een  gouden  slang  en  een  oude  schotel;  bij 
brandstichting,  negenhonderd-negen-en-negentig  gongs;  bij  overspel,  een  gong,  vijftig 
tot  honderd  oude  schotels  en  een  uti-uti-sarong  voor  den  man,  en  voor  elk  kind  der 
vrouw  een  oude  schotel.  Het  wegvoeren  door  de  ouders  van  een  geschaakt  meisje 
uit  de  woning  van  den  schaker  wordt  met  eene  boete  van  drie  gongs  gestraft.  De- 
zelfde straf  ondergaat  de  schaker,  wanneer  hij  het  meisje  kort  na  de  schaking  aan 
hare  ouders  terugzendt  Een  aanslag  op  iemands  leven,  welke  door  een  derde  tijdig 
is  verhinderd,  wordt  gestraft  met  eene  boete  van  vijftig  oude  schotels.  De  zaken 
van  moord  en  doodslag  door  lieden  uit  andere  negariën  of  tot  een  anderen  stam 
behoorende,  worden  niet  onderzocht,  vóór  en  aleer  de  bloedverwanten  van  den  verslagene 


104  HET   BHiAND   SERANO    OF   NÜSAINA. 

wraak  hebben  geoefend  en  iemand,  tot  de  bewuste  negari  of  stam  behoorende, 
hebben  ter  dood  gebracht.  Wordt  een  negari  beboet,  dan  is  elk  huisgezin  verplicht 
daartoe  bij  te  dragen.  De  aan  slaven  opgelegde  straffen  moeten  door  de  eigenaren 
gedragen  worden ,  terwijl  deze  de  vrijheid  hebben  die  slaven  in  het  openbaar  met  den 
rotan  te  kastijden,  een  straf  welke  door  vrije  lieden  nimmer  kan  worden  ondergaan.  In 
de  mohamedaansche  en  christen  strandnegariën,  die  tot  op  een  zekere  hoogte  onder  de 
Europeesche  rechtsmacht  ressorteeren,  worden,  voorzoover  dit  geschieden  kan ,  de  door 
het  Nederlandsch  gezag  vastgestelde  straffen  opgelegd. 

Oorlogen,  nisa,  ontstaan  zoowel  bij  de  patasiwa  als  bij  de  patalima  gewoonlijk 
door  de  niet-betaling  der  ipuna,  jataniake  mahina  niipuna,  of  der  boeten  wegens 
moord  en  doodslag,  jataniake  soune  hei  mahunu  tamata,  opgelegd;  door  het  jacht- 
maken  op  gronden  aan  eene  andere  negari  toebehoorende ,  met  andere  woorden :  grens- 
geschillen ,  iraki  iripaki ;  schaking  van  gehuwde  vrouwen ,  jena  tamata  si  mahinajana ; 
moord  in  eene  andere  negari  gepleegd,  mahunu  tamata;  ten  gevolge  van  beleediging 
in  openbare  ex  tempore  zangen ,  makapata  neini ;  doordien  een  man  aan  een  tot  een 
anderen  stam  behoorende  vrouw  of  man  zijn  partes  genitales  laat  zien ;  ook  wel  meer- 
malen om  andere  futile  oorzaken.  Eenmaal  tot  den  oorlog  besloten,  verzamelen  de 
betrokkene  strijders  de  noodige  voeding  en  wordt  de  kalapanoot  geraadpleegd,  ese 
muna,  naar  den  vermoedelijken  uitslag.  Is  deze  gunstig,  dan  begeven  er  zich  honderd- 
en-vijftig tot  driehonderd  mannen  onder  aanvoering  van  eenen  kapita  of  ouden  malesi 
met  hunne  met  hanevederen,  keta  manui  hunui,  en  rood  en  wit  katoen,  hasautinu 
paputike  wauni,  versierde  geweren,  hola,  pijl  en  boog,  husuna,  piek,  puta,  zwaard, 
sodi  wunui  en  schild,  auwene,  naar  de  bewuste  negari,  ten  strijde.  Gebeurt  het 
echter  dat  den  avond  te  voren  het  koken  der  sagupap,  soha  lopia,  mislukte,  of  dat 
het  aangemaakte  vuur  uitging,  erine  nimate,  of  wel  dat  zij  onderweg  het  geschrei 
van  den  vogel,  soe,  hooren,  of  dat  een  slang,  nija,  dwars  over  hunnen  weg  gaat, 
dan  wordt  de  aanval  uitgesteld  en  keeren  de  strijders  terug.  Geene  slechte  voor- 
teékenen  waargenomen  zijnde,  naderen  zij  de  negari  tot  op  een  vierde  uur  afstands 
en  bouwen  daar  een  loods  voor  hunnen  aanvoerder.  Gedurende  den  nacht  wordt  de 
pinang,  haikahua,  Areca  catechu,  en  de  haikulipa,  Amomum  villosum,  alweder 
geraadpleegd,  nauwa,  en  zoo  de  voorteekenen  gunstig  zijn,  beginnen  zij  des  morgens, 
in  stilte  de  negari  genaderd  zijnde  en  achter  groote  boomen  zich  dekkende,  met 
geweren  en  bogen  op  de  bewoners,  die  zich  vertoonen,  te  schieten.  Wordt  er  een 
uitval  gedaan,  dan  verdedigt  men  zich  met  het  zwaard  en  de  piek,  van  beide  zijden 
zooveel  mogelijk  trachtende  de  koppen  der  gesneuvelden  te  snellen  en  mede  to  voeren. 
Dusdanige  oorlogen  of  schermutselingen  dmen  van  één  tot  tien  en  meer  jaren.  Gaat 
men  ten  strijde,  dan  bmdt  men  eenige  wortelen,  ai  waati,  om  den  buik  ofbestrqkt 
het  lichaam  met  gewijde  olie,  wake  aia  waati,  om  onkwetsbaar,  kapane ,  te  z^.  Ook 


HET   EILAND   SERANO   OP   NUSAINA. 


105 


worden  tot  hetzelfde  doel  bladeren  en  houtsoorten  gekauwd,  gelijk  het  heet  om  hitte , 
moed  te  verwekken.  Bij  overwinnig,  mahunusi,  of  wanneer  een  of  meer  koppen 
gesneld  zijij,  keeren  zij  terug  in  de  nabijheid  hunner  negari,  dansende,  jakalala,  den 
raronea  of  overwinningszang  zingende  en  blazende,  op  de  tahuri  of  tahunia,  triton- 
schelpen, of  op  bambuzen  vervaardigd  tot  het  geven  van  scherpe,  doffe  geluiden,  enz. 
terwijl  een  der  strijders  naar  de  negari  gaat,  om  van  den  terugkeer  kennis  te  geven. 
Alsdan  kleeden  zich  de  jonge  ongehuwde  vrouwen,  napuanaia,  in  hun  prachtgewaad 
en  gaan  den  strijders,  hunne  daden  in  zang  verheerlijkende,  tegemoet,  nemen  de  ge- 
snelde koppen  in  ontvangst,  terwijl  de  strijders  haar  op  den  voet  volgen ,  om  deze  aan 
de  gehuwde  vrouwen,  mahinaenaea,  die  in  de  negari  bij  de  suano  of  tanopane,  het 
huisje,  waar  de  koppen  voorloopig  bewaard  worden,  zich  vereenigd  hebben,  over  te 
geven.  De  bewuste  koppen,  unu  huwai,  worden  alsnu  op  den  gewijden  steen,  in  het 
midden  der  tanopane  geplaatst,  nedergelegd ,  terwijl  door  dezelfde  vrouwen  sirih,  kauna, 
pinang,  pulauwa,  en  sigaretten,  karikisa,  in  den  mond  gestoken  worden.  Nadat  men  in 
eenen  kring  om  den  steen  gedanst  heeft,  worden  de  koppen  in  de  tanopane  opge- 
hangen. Vervolgens  worden  de  oorlogschimpliederen ,  mam,  door  alle  aanwezenden 
dansende  in  koren  gezongen  en  wordt  er  gegeten  en  gedronken.  Vijf  dagen  daarna  worden 
de  koppen  in  boomen  bewaard,  om  later  op  bepaalde  plaatsen  te  begraven.  Om  den 
oorlog  te  doen  eindigen,  plaatst  de  overwonnene  partij  in  den  nacht  de  ai  hua  katane , 
een  levenden  boomtak,  waaraan  tainina,  palmbladeren,  aan  het  boveneinde  bevestigd 
zijn,  vóór  den  ingang  der  negari  van  de  overwinnaars,  als  teeken  dat  men  den  vrede 
verlangt  Wordt  dit  door  dezen  niet  begeerd,  dan  plaatsen  zij  een  gelijk  teeken  vóór 
de  negari  der  verslagenen  en  moeten  deze  den  oorlog  voortzetten.  Blijven  de  suc- 
combanten  onder  de  patasiwa  telu  waini  echter  bij  hun  voornemen,  dan  roepen  zij 
de  tusschenkomst  in  der  latu  in ama,  die  den  manumeten  afvaardigt,  om  van  beide  par- 
tijen de  betrokkene  hoofden  bij  zich  te  doen  verschijnen.  De  latu  inama  onderzoekt 
de  zaak  en  beboet  den  schuldige  met  driehonderd  borden,  drie  gongs  en  drie  pa- 
tola  sarongs.  Vroeger  bedroeg  de  boete  negenhonderd  borden,  negen  gongs  en  negen 
patola's.  De  schuldige  wordt  tevens  aangezocht  zijn  kalkkoker  en  sirih-pinangtasch  aan 
de  tegenpartij  aan  te  bieden,  welke  denzelfden  beleefdheidsvormreciproceert.  Alsdepi- 
nangpruim  gereed  gemaakt  is,  spreekt  de  latu  inama  op  indrukwekkende  wijze  hen 
toe  en  vervloekt  ten  slotte  dengene,  die  hare  bevelen  niet  opvolgt.  Voor  de  ont- 
vangene kalk  moet  de  schuldige  bovendien  aan  zijne  tegenpartij  een  ouden  schotel  en 
een  patola  sarong  betalen,  siena  kapune  puputine.  Behalve  eene  belooning  aan  de 
latu  inama  en  de  overige  hoofden,  bestaande  uit  een  groote  gong  of  ouden  schotel, 
moeten  de  partijen  de  noodige  spijzen  en  sagero  bijeenbrengen,  om  een  gemeen- 
schappelijk feest  te  vieren ,  kaa  kobekobe.  De  latu  inama  laat  hen  in  tegenwoordigheid 
hunner  onderhoorigen  elkander  de  hand  reiken  en  spreekt  hun  nogmaals  aan.  Na 
het  feestmaal  begeven  de  partijen  zich  in  stilte  naar  hunne  neganën  terug.  Gronden 


106  HET  EILAND   SERANQ  OF  NUSAINA. 

of  andere  negari-eigendommen  vallen  niet  in  handen  der  overwinnnars.  Om  vijand- 
schap of  het  voornemen  tot  oorlog  aan  te  duiden,  worden  op  verschillende  wijzen  in 
het  midden  der  voetpaden,  in  de  bosschen  of  by  rivieren  kenmerkende  teekenen 
geplaatst 

De  cultus  der  Wemale  bestaat  in  de  erkenning  van  tuale,  upu  nanite, 
lanite  of  langi,  het  mannelijk  beginsel,  dat  in  het  uitspansel  woont,  en  rapie,  of 
upu  tapene,  het  vrouwelijk  element,  dat  in  de  aarde  zijnen  zetel  heeft.  Aan  deze 
krachten  worden  gewoonlijk  geene  offers  gebracht,  dan  alleen  wanneer  eene  onvruchtbare 
vrouw,  ten  einde  raad,  kinderen  verlangt  Zij  worden  evenwel  bij  eedsafleggingen  als 
getuigen  onder  de  namen  upu  langi  of  nanite  en  inaolapuano ,  upu  tapene  en  tuale  rapie 
aangeroepen.  Bij  ziekten  en  om  hulp  te  verkrijgen  oflFert  men  aan  de  nita,  booze 
geesten,  voorts  aan  de  nitu,  geesten  der  voorouders,  die,  daartoe  opgeroepen,  bij 
voorkeur  zich  ophouden  in  de  aupuo ,  beeldjes  een  menschelijk  figuur  voorstellende ,  in  ge- 
wijde steenen,  hatu  momoni  of  hatu  asatana,  of  wel  in  de  nabijheid  der  taneimutuana 
molia,  voorwerpen  uit  den  ouden  tijd,  als  pika  inae,  rood  en  blauw  gebloemde  oude 
schotels,  ook  makasara  genoemd,  kete  liti,  koperen  ketels,  balauka  nijake,  gouden 
slangen,  en  kusa  momoio,  gepolijste  tampajangs,  een  en  ander  van  Oostaziatischen 
oorsprong,  ook  aan  het  hoofd  der  nitu,  den  geest  van  den  afgestorven  eersten 
stamvader,  de  nitu  elak^  en  zijne  helpster  de  nitu  makanehi  waena,  die  hun 
verblijf  houden  in  de  tutuu,  het  zoogenaamd  kakihanhuis.  De  nita  of  booze 
geesten  van  het  mannelijk  en  vrouwelijk  geslacht  bewonen  de  lanite,  het  uitspansel, 
verder  de  aiwei  elake,  hooge  boomen,  de  bosschen,  ook  wel  de  hatua  eini,  groote 
steenen  of  rotsen.  Deze  plaatsen  zijn  momoni,  heilig,  en  mogen  niet  betreden  wor- 
den. Zij  hebben  ten  doel  de  menschen  te  kwellen  en  op  allerlei  wijzen  nadeel  te 
berokkenen.  Zij  nemen  de  gedaante  aan  van  harige  menschen,  d.  w.  z.  menschen 
in  gomutuvezelen  gewikkeld,  nita  la  ai,  of  van  gedeelten  van  het  menschelijk 
lichaam,  bijvoorbeeld  van  een  arm,  een  been,  de  borsten  etc.,  nita  tue.  Worden  de 
boomen  beschadigd  of  omgekapt,  of  wel  de  steenen  met  excrementen  als  anderszins 
bezoedeld,  dan  wordt  de  nita  verontwaardigd,  naneinitaia,  en  maakt  den  betrok- 
ken persoon  krank.  De  toovenaar  moet  alsdan  de  nita  door  het  links  en  rechts 
zwaaien  met  bladeren  van  de  CodiaeimiMoluccanum  en  Dracaenaterminalis  oproepen, 
kono  nita,  en  hem  of  haar  acht  tot  tien  oude  kostbare  koralen,  een  stuk  rood  lijn- 
waad en  eenige  Ghineesche  muntstukken  in  het  bosch  offeren.  Zij  nemen  ook  de 
gedaante  van  menschen  aan  om  in  de  bosschen  met  mannen  en  vrouwen  vleesche- 
lijke  gemeenschap  uit  te  oefenen,  welke  voor  den  mensch  meestal  doodelijke 
gevolgen  heeft.  De  nitu  zijn  de  geesten  der  afgestorvene  voorouders,  die  met 
de  nakomelingen  in  den  droom  verkeeren  en  aan  wie  schier  bij  elke  ge- 
legenheid voor  den  aupuo,  den  hatu  momoni  of  hatu  asatana,  ook  wel  in  de  sainane^ 


HET  EILAND   SERANÖ   OF   NÜ8AINA.  107 

een  vierkanten  bak  van  vastgebonden  bamburepen,  waarvan  debovenrandmetsonge, 
jonge  bladeren  van  de  Arenga  sachamfera,  versierd  wordt,  ook  voor  de  tanei  mutu- 
ana  molia,  omdat  de  nitu  daar  menigmaal  als  bij  hunne  vorige  bezittingen  vertoeven , 
geofferd  wordt.  Deze  oude  voorwerpen  worden  gewoonlijk  in  een  mand  aan  de  nok 
van  het  huis  opgehangen.  In  andere  gewijde  manden  worden  ook  aangetroffen  borden , 
veelkleurige  steenen,  stukken  hout  of  schelpen,  kogels   van  steen  of  ijzer,  ringen 
en   armbanden  van  schelpen,  door  den  afgestorvene  bijeengebracht  Het  gebruikelijk 
gebed  om  geluk  luidt  o.  m.  bijv.  vóór  het  op  reis  gaan ,  in  het  Fasahari-dialect :  cAse 
hini  tata  isia,  upu  isia  mutue,  ataki  usu  hala  tepi  mulala  ioko  toja,  tepi  akalouwa 
hinia,  asa  aitu  hua  tepi  japuku,  humani  aila  Maa  umhuna  haliku  amane,  umsaka 
jaa  ohohoa  tutu  aleu  huni  amania,»  d.  w.  z.  Ik  smeek  u,  voorvaderen,  gij  voorouders, 
wanneer  ik  langs  den  weg  ga,   laat  geen  slang  mij  aanvallen,  laat  mij  niet  ziek 
worden,  laat  mij  niet  van  den  boom  vallen,  laat  mij  hen ,  die  met  kwade  voornemens 
op  mij   loeren,  kennen,  verzorg  mij  op  een  goede  wijze,  totdat  ik  in  mijne  negari 
terugkeer.  Voorts   bij  ziekten  in  de   negari:  «Aka  sei   mutue,  hala  momiani,  tepi 
hese  aku  uhenaee,  muluee,  tepi  hese  momoisia,  owa  isia,  tepi  hese  inaisia,»d.  w.  z. 
Ik  smeek  u,  betreffende  deze  ziekte,  laat  deze  mijn  zoon  niet  treffen,  of  mijne  dochter, 
laat  deze  hunne  neven  en  nichten  niet  treffen,  hunne  tantes,  laat  deze  hun  moeder 
niet  treffen.  Aan  de  afgestorvenen,  die  de  levenden  voortdurend  in  bescherming  moeten 
nemen,  worden  in  de  woningen  in  een  ouden  schotel  gekookte  onrijpe  pisang,  ge- 
kookte kaladi,  Colocasia  antiquorum,  ubi,  Dioscorea  sativa,  enpatatas,Batata8edulis, 
met  een  kalapadop  of  een  beker  olie  en  water  geofferd.  Op  den  hatu  momoni,  een 
grooten  platten  steen  in  het  bosch,  omringd  door  kleinere  steenen,  worden,  na  de  nitu 
eerst  door  het  blazen  op   den  tahuri  of  tahunia  opgeroepen  te  hebben,  gewoonlijk 
vijf  pakken  gekookte  rijst,  katupa,   met  sirih-pinang,   kalk   en  tabak  nedergelegd. 
Ook  wordt  onder  het  aansteken  van  een  esi,  toorts  van  damar,op  den  hatu  asatana, 
nabij  de  baileu,  geofferd  en  gebeden  om  genezing  bij  ziekten,  geluk  bij  ondernemingen 
als  anderszins.  De  geofferde  artikelen  worden  gewoonlijk  daarna  door  den  offeraar 
genuttigd,  om  te  doen  blijken,  dat  het  hem  een  eer  is  het  overgeblevene  te  gebrui- 
ken. Elke  stam,  nuru  of  ipa,  bezit  bovendien  voorwerpen  ter  vereering  of  nagedach- 
tenis  uit   de   oude   tijden,   zijnde   de   eigendommen  der  stamvaderen,  welke  in  de 
woning    van   den   betrokken   oudste    worden    bewaard.    G^en   vreemdeling  mag,  in 
eene  andere   negari   zijnde,  aan   de  beschermgeesten  daarvan  offeren.  De  bevolking 
van  Kobi  en  Sariputi,  twee  negariën  aan  de  noord-oostkust  van  Serang  gelegen, 
offeren   tevens   de   eerstelingen   der  padi,   kala   holua,  in   den   vorm  van  gekookte 
rijst  in  vijf  pakken   met  sirih-pinang,  kalk  en  tabak  op  een  bord  aan  hunne  voor- 
ouders, ule  upuun,  als  een  bewijs  van  erkentelijkheid.  Deze  handeling  heet  pumana 
ke   airaha  mutue,  of  de  afgestorvenen  spijzigen.  De  patasiwa  maselo  of  telu  waini 
offeren  aan  den  nitu  elak  en  zijne  helpster  nitu  makanehi  waena,  in  de  tutuu,  het 


108  BETT  EILAND  SEBANG   OP   NUSAINA. 

kakihanhuis,  en  wel  door  tusschenkomst  van  den  hoofdpriester,  mauwen  temai,  die 
het  gebed  doet.  De  offers  komen  ten  voordeele  der  mauwen ,  en  in  compensatie  daar- 
van ontvangen  de  offeraars  voorwerpen,  die,  zoo  het  heet,  door  de  nitu  vervaardigd 
of  van  hen  afkomstig  zijn,  als:  iawen  schild,  tulie  parang,  hautui  zaadpadi,  saripu 
alauni  met  bloemen  versierde  palmbladen,  en  dergelijke.  Deze  artikelen  door  de 
mauwen  in  het  geheim  vervaardigd,  brengen  geluk  aan,  volgens  de  volksopvatting. 
De  nitu  der  patasiwa  maselo  houden  hun  verblijf  in  de  tutuu,  doch  bezoeken  de 
achterblijvenden  ook  in  hunne  woningen.  Wanneer  hun  geween  buitenshuis  wordt 
vernomen,  zijn  de  mannen,  die  het  huis  bewonen,  verplicht  hen  te  onthalen,  anders 
vangen  zij  de  ziel  van  een  der  levenden  op,  nitua  sine  hitumai,  en  voeren  deze  bij 
den  nitu  elak,  van  wien  deze  eerst  tegen  grootere  offers  kan  worden  ingelost,  kanama. 
De  persoon,  wiens  nitu  is  opgevangen,  wordt  noodwendig  ziek  en  blijft  in  dezen  toe- 
stand, totdat  de  noodige  offers  bijeengebracht  zijn  om  hem  te  verlossen.  Na  het  over- 
lijden verandert  de  wanui  siwanu,  of  imnawa  eigenlijk  adem,  in  nitu.  Deze  zetten  inde 
tutuu  en  in  het  luchtruim  hun  bestaan  als  op  aarde  voort,  huwen  onder  elkander,  doch 
verwekken  geene  nakomelingen.  De  nitu  dergenen  die  eeuwen  geleden  gestorven  zijn 
en  waarvan  niet  meer  gedroomd  wordt,  verdwijnen  in  het  uitspaiisel,  nanite.  lOm 
met  de  nog  aanwezige  nitu  gemeenschap  te  oefenen,  als  het  ware  de  associatie  van 
de  levenden  met  de  geesten  te  vernieuwen,  worden  op  bepaalde  tijden  in  de  tutuu 
feesten  gevierd,  onder  den  naam  van  kakihan,  bij  welke  gelegenheid  de  novices, 
zijnde  jongelingen  die  het  tijdperk  der  puberteit  zijn  ingetreden ,  worden  aangenomen 
en  zoo  het  heet  in  de  geheimen  der  patasiwa  maselo  of  telu  waini  ingewijd.  Door- 
dien de  ritualiën  op  de  meest  geheimzinnige  wijze,  waartoe  ook  de  medewerking  der 
nitu  niet  mag  ontbreken,  verricht  worden,  zoo  is  dit  eigenaardig  gebruik  onder  de 
pata  ne  Memale  in  hoog  aanzien  gekomen  niet  alleen,  maar  ook  gevreesd.  Het 
streven  der  kakihanisten  is  de  instandhouding  der  voorvaderlijke  instellingen  ten  op- 
zichte van  de  vereering  der  nitu.  De  zoo  gevreesde  geheimzinnige  feesten  worden  in 
de  tutuu,  de  verblijfplaats  van  den  besturende  of  het  hoofd  der  nitu ,  nitu  elak,  de  groote 
nitu,  gevierd,  nadat  vooraf  het  terrein  van  gras  en  onkruid  gereinigd  en  de  tutuu 
opnieuw  gerepareerd  is.  Dusdanige  huizen  of  liever  smalle  langwerpige  loodsen  vindt 
men  bij  elke  patasiwa  maselo-negari,  op  een  afstand  van  twee  tot  drie  palen  daar- 
van in  het  bosch.  In  sommige  negariên  vindt  men  meer  dan  één  tutuu  en  worden 
deze  op  verlangen  van  den  mauwen  temai  opgericht.  Wanneer  een  nieuwe  tutuu  ge- 
bouwd moet  worden,  doet  de  latu  mauwen  alle  leden  bijeenkomen,  om  met  hem  het 
benoodigd  bouwmateriaal  te  verzamelen.  In  de  eerste  plaats  wordt  de  hoofdstijl 
gekapt  Na  van  bladeren  en  takken  ontbloot  te  zijn,  omringen  de  mauwen  dezen, 
een  ieder  met  zijn  bamburoeper  in  de  hand,  en  dansen  negen  malen  er  omheen. 
Daarop  wordt  de  paal  bewerkt  en  naar  de  plaats  gesleept,  waar  het  nieuwe  gebouw 
zal  worden  opgericht  Is  de  benoodigde  voeding  byeengebracht,  dan  maakt  men  een 


XIV. 


/ffft 


ft* 


^ 


•  ••••• 


7. 


O- 


ttl«»«. 


..." 


!♦♦• 


\^S\ 


•»»»HCJ^*  •••""*•" 


>c    :. 


O 


11. 


inr 


13. 


18. 


10.  .>• 


•••  •    • 


15.     ,• 


16 

•  •  •  • 


*^#*^  "*■■"••" 


20. 


Blz.108. 


HET   iaULM)   SERANG  OF  MJSAINA.  109 

begin  met  den  opbouw.  De  mauwen  maken ,  nadat  zij  het  hoofd  en  de  lendenen  met  oude 
lijnwaden  en  patolas  omwonden  hebben,  met  scherp  gepunte  stokken  een  gat  in  den 
grond.  Is  dit  diep  genoeg,  dan  werpt  de  mauwen  temai  een  bord  en  een  pas  gesnelden 
kop,  bij  gemis  daarvan  ook  wel  een  drogen  menschenschedel  in  het  gat,  en  wordt 
de  paal  onder  het  zingen  van  toepasselijke  liederen  opgericht.  De  loods  met 
overhangend  dak  rust  op  negen  palen  en  wordt  van  alle  zijden  met  atap  of  sagii- 
bladeren  zorgvuldig  gedekt.  Aan  de  twee  tegenoverstaande  smalle  zijden  worden 
geheimzinnige  openingen  gemaakt.  Langs  de  wanden  worden  in  de  lengte  zitplaatsen 
aangebracht.  De  hoofdstijl  wordt  bij  plechtige  gelegenheden  met  de  vezels,  gumutu, 
en  de  jonge  bladeren  van  den  arengboom  versierd.  In  dit  gebouw,  dat  onder  toe- 
zicht der  negari-mauwen  staat,  worden  de  tritonschelpen,  de  bamburoepers  en 
andere  tutuu-benoodigdheden  bewaard.  De  meeste  goocheltoeren  worden  bij  inwijding 
der  novices  en  het  bezoek  aan  de  negariën  door  de  eedgenooten  U»n  toon  gespreid.  De 
bewuste  jongelingen,  die  in  de  puberteitsperiode  zijn  en  in  den  nitudienst  moeten 
worden  ingewijd  om  later  als  mannen  op  te  treden,  eene  plechtigheid  van  initiatie 
dus,  verzamelen  zich  acht  k  tien  dagen  vooraf  in  het  huis  van  de  negari-mauwen. 
Onder  de  patasiwa  maselo  is  elk  mannelijk  persoon  lid  der  gemeente ,  doch  hij  wordt 
eerst  als  man  beschouwd,  wanneer  hij  in  de  kakihanclub  is  opgenomen.  Het  wordt 
bovendien  als  eene  schande  aangemerkt,  te  huwen  voordat  men  een  kakihanist  is 
geworden.  Jongelingen  uit  andere  negariën  mogen  ook  aan  die  plechtigheid  deel- 
nemen. Van  daar  begeven  zij  zich,  op  'slands  wijze  gekleed,  op  den  rug  van  een  ko- 
peren belletje  voorzien  en  het  aangezicht  met  een  patola  sarong  als  het  ware  geblinddoekt, 
ieder  in  den  arm  genomen  door  den  masaloo,  of  geleider ,  masaloo  metene  en  masaloo 
tunine,  geleiders  ter  linker-  en  ter  rechterzijde,  naar  de  tutuu  of  het  kakihan- 
huis.  Vóór  het  verlaten  der  negari  nemen  zij  op  hartverscheurenden  toon  afscheid 
van  hunne  bloedverwanten  en  minnaressen,  omdat  zij,  door  de  mauwen  en  andere 
kakihanisten  bewerkt,  in  de  overtuiging  zijn,  dat  de  nitu  elak  in  de  tutuu  hen 
hunne  nitu  uit  het  lichaam  zal  rukken,  om  die  later  eerst  en  alleen  op  voorbidding 
van  de  mauwen  los  te  laten  of  terug  te  geven.  De  masaloo  trachten  hen  evenwel 
tot  bedaren  te  brengen.  In  de  tutuu  gekomen,  wordt  de  blinddoek  afgenomen  en  de 
pela,  eigenlijk  litteeken,  gemaakt  of  getatueerd  door  met  dorens  in  de  huid  te 
krabben,  kaMh,  of  prikken,  en  daarna  de  wond  met  kleurstoffen  in  te  wrijven.  Aldus 
worden  zij  waardig  gemaakt  om  aan  de  nitu  voorgesteld  te  worden.  Het  woord  ka- 
kihai  beteekent  ook  adel:  door  tatuage  tot  den  adel  der  club  verheven.  Vervolgens 
gelast  de  manumeten  dat  de  novices,  nadat  zij  met  de  fijngestampte  wortelen  der 
Curcuma  longa  bestreken  zijn,  met  de  beenen  kruiselings  op  de  bank  langs  de 
loods  gaan  zitten  en  de  handen  openhouden,  alsof  zij  iets  ontvangen  moesten.  Daarop 
neemt  hij  zijn  bambutrompet  of  blaasroer,  plaatst  het  onderste  gedeelte  daarvan  in 
hunne  handen  en  spreekt,  allerlei  onmogelijke  geluiden  in  de  bambu  makende  en  de 


110  HET   EILAND   SKRANG   OF  NU8AINA. 

stem  der  nitu  nabootsende,  tot  ieder  hunner.  Hij  bezweert  en  bedreigt  hen  met 
doodstraf  om  alle  kakihanplichten  te  vervullen  en  al  het  in  de  tutuu  gebeurde  geheim 
te  houden.  Dit  alles  geschiedt  in  den  donker.  Na  den  achtsten  dag  begeven  zij  zich 
met  de  masaloo  naar  de  negari  bij  den  mauwen  lou  latu  of  mauwen  temai,  die  met 
hen  naar  de  tutuu  terugkeert  Gedurende  het  verblijf  in  de  tutuu  worden  zij  door 
den  tiwasou,  den  spreker  en  de  overige  mauwen  geïnstrueerd  om  hunne  bloedver- 
wanten goed  te  behandelen,  niet  met  hen  te  twisten  en  hunne  vrouwen  niet  te  ver- 
leiden; voorts  worden  hun  de  oude  traditiên,  zoomede  de  geheimen  van  den  stam  en 
van  de  kakihanclub,  medegedeeld.  Van  personen  niet  tot  hun  bloedverwanten  be- 
hoorende,  zelfs  kakihanisten,  mogen  zij  evenwel,  wanneer  dat  noodig  voorkomt,  den  kop 
snellen.  Ongehoorzaamheid  aan  de  bevelen  van  de  mauwen  of  latu  inama  of 
overtreding  van  de  gebruiken  van  den  stam,  anders  ook  genoemd  de  patasiwatelu 
waini,  worden  met  boeten  van  drie  borden  tot  drie  patola  sarongs  gestraft  Op  de 
mededeeling  aan  een  derde  van  de  zoogenaamde  kakihangeheimen  staat  de  dood, 
welke  straf  zelfs  door  een  zoon  tegen  den  vader,  wanneer  hem  zulks  is  opgedragen, 
moet  worden  voltrokken.  Op  den  eersten  dag  van  de  bijeenkomst  in  de  tutuu  begeven 
de  kakihanisten  of  getatueerde  clubgenooten,  de  novices  achterlatende,  zich  des  nachts 
naar  de  negari,  gewapend  en  gekleed  als  ten  strijd  uittrekkende.  Het  hoofd  der  mauwen 
en  anderen  die  tot  dat  einde  vergunning  verkregen  hebben,  veroorzaken  door  op  bijzondere 
wijze  te  blazen  allerlei  doflfe  geluiden  in  den  bamburoeper,  hetgeen  aangemerkt  wordt 
als  de  stem  der  nitu.  De  vrouwen  en  kinderen,  deswege  verschrikt  en  ontsteld,  maken  groot 
misbaar,  hüiilen  en  verbergen  zich.  Terwijl  de  overige  clubgenooten  op  verschrikkelqke 
wijze  uitgillen:  »hia,  hia,  hoë,  hoe,  inamu  sei,  amamu  sei,  ami  aka  hia  hia,  ami 
aka  hoë  hoë,»  d.  w.  z.  hia,  hia,  hoë,  hoë,  wie  is  uwe  moeder,  wie  is  uw  vader, 
wij  behooren  tot  de  hia  hia,  wij  behooren  tot  de  hoë  hoë,  spreken  de  mauwen  en 
overige  personen  in  de  bambu,  grafstemmen  nabootsende  alsof  de  voorvaderlijke 
nitu  in  die  bambu  aanwezig  zijn,  en  eischen  onder  het  slaan  op  de  daken  met  lange 
boomtakken  of  stokken  van  de  in  hare  woning  aanwezige  mahinaenaena  of  gehuwde 
vrouwen  allerlei  eetwaren  en  dranken  om  de  afgestorvenen  te  vergasten,  welke  na 
hun  terugkeer  onmiddellijk  op  eene  bepaalde  plaats  in  het  bosch  gebracht  worden. 
Tevens  wordt  het  een  ieder  die  niet  tot  de  club  behoort,  zoo  ook  de  vrouwen,  ver- 
boden de  tutuu  in  den  omtrek  te  naderen.  De  bijeenbrenging  van  allerlei  spijzen  en 
drank  geschiedt  vervolgens  eiken  dag  ruim  en  volop ,  om  de  vastgestelde  boete  te  ont- 
gaan, en  dient,  na  als  ofTer  aan  de  nitu  te  zijn  gebracht,  tot  feestviering  der  man- 
nen in  de  tutuu,  totdat  de  novices  naar  de  negari  wederkeeren.  Vóór  het  verlaten 
der  tutuu  krijgen  de  pasmgewijden  van  de  mauwen  een  stok,  aan  beide  uiteinden 
met  hane-  of  casuarivederen  versierd,  welke  stok,  naar  men  gelooft,  door  de  nitu 
gegeven  is  als  bewijs ,  dat  zij  in  het  geestenland  geweest  zijn.  Uit  de  tutuu  komende 
moeten  zij  waggelend  loopen,  niet  spreken  en  zich  suf  houden,  als  waren  zij  nog 


HET  EILAND  SKRANG  OF  NU8AINA.  111 

door  de  nitu  bevangen.  Hun  huis  moeten  zij  door  de  achterdeur  binnentreden, 
alles  omgekeerd  plaatsen  en  schuw  in  het  licht  zien.  Den  volgenden  dag  worden 
zij  door  den  masaloo  naar  de  rivier  gebracht  om  te  baden,  waama  zij  te  huis  nog 
drie  dagen  vasten  en  zich  zonderling  gedragen  moeten.  Tot  eene  volgende  bijeen- 
komst in  de  tutuu  is  het  hun  verboden  de  grijze  pisang,  uri  sinaan,  en  de  harige 
ubi,  siavu  hatele,  te  nuttigen.  De  gevolgde  ceremoniën  moeten  de  kakihanisten  ook 
sterker  en  gehard  maken  tegen  invloeden  van  toovenaars.  Behalve  aan  de  tatuage, 
herkent  men  elkander  bij  vertoon  van  den  bambuzen  kalkkoker,  het  symbool  van  den 
bamburoeper,  eha.  Door  de  toetreding  tot  dezen  Manendienst  is  men  verplicht  elkander 
te  helpen,  als  behoorende  tot  één  huisgezin.  Onder  de  Mohamedanen  en  Christenen 
telt  men  zeer  vele  geïncarneerde  kakihanisten.  Alle  kakihanisten  vereeren  den  nitu 
elak  als  het  hoofd  der  tot  hunne  bloedverwanten  behoorende  afgestorvenen.  Het 
Christendom  werd  bereids  onder  het  bewind  der  Oost-Indische  Compagnie  op  Serang 
ingevoerd,  en  er  bestaan  tegenwoordig  elf  christen  gemeenten  op  dat  eiland.  DeWe- 
male-bevolking,  de  afpersingen  moede  der  islaamsche  strandhoofden ,  die  op  on- 
wettige wijze  praescriptieve  rechten  op  haar  trachten  uit  te  oefenen,  begeert  op 
verscheidene  plaatsen  het  Christendom  te  omhelzen;  doch  doordien  de  opgang  ter 
bedevaart  naar  Mekka  bevorderd  en  het  systeem  van  boeleering  met  den  islaam, 
eene  leer  door  de  Tematanen  tijdens  hun  bewind  alhier  gebracht,  overal  gevolgd 
wordt,  kan  van  hun  verlangen  geen  notitie  worden  genomen.  Op  Oost-Serang  zijn 
vele  Mohamedanen  zeer  fanatiek,  daarin  door  het  toenemend  aantal  hadjis  ge- 
sterkt Ten  behoeve  der  op  West-Serang  aanwezige  Christenen  is  te  Amahei  een  Euro- 
peesch  hulpprediker  geplaatst  In  verscheidene  gouvernements-scholen  wordt  jaar- 
lijks aan  ongeveer  zeshonderd  kinderen  onderwijs  gegeven  in  het  lezen,  schrijven  en 
rekenen. 

Behalve  de  hiervoren  bedoelde  nita  of  lita  worden  op  Serang  nog  als  booze  geesten 
aangemerkt  de  suwaika  of  mamuline,  de  gewone  suwanggi  en  de  putiana.  Omtrent 
den  oorsprong  van  het  suwaikawezen  kan  geene  opheldering  worden  gegeven.  Er 
wordt  slechts  beweerd,  dat  de  adepten  door  oude  suwaika  onderricht  worden  door 
toediening  van  allerlei  geheime  middelen,  lehu  aihauwaa  hini  uma  nania,  drie 
malen  daags,  en  door  het  indruppelen  der  oogen,  husi  aihauwaa  hini  matan,  met 
voor  het  doel  gewijd  water.  Na  eene  maand  in  behandeling  of  in  de  leer  geweest 
te  zijn,  brengt  de  onderwijzer  zijnen  leerlmg  naar  het  bosch  om  zijn  proefstuk,  na- 
melgk  het  zien  door  een  boomstam,  te  leveren.  Gelukt  hem  dit,  dan  wordt  hij 
verder  onderwezen  in  de  methode  om  de  harten,  of  liever  de  walui  of  wanui,  der 
menschen  op  geheimzinnige  wijze  te  verslinden.  De  suwaika  neemt  de  gedaante  aan 
van  varkens,  honden,  katten,  vogels,  slangen  en  krokodillen;  ook  van  bladeren,  bij 
voorkeur  die  van  de  Artocarpus  indsa.  De  meest  gevreesde  suwaika,  meestal  oude 


112  HET  EILAND   SERAKO  OP  IHTSAINA. 

vrouwen,  zijn  degenen  die  des  nachts  bij  helderen  maneschijn  met  loshangend  haar, 
hua  pasawela,  dansen,  loe  umala,  om  daarna  het  lichaam  achter  te  laten,  hatania 
iarue,  en  door  het  dak  met  het  hoofd  alleen  door  het  luchtruim  te  snellen,  ten 
einde,  op  welken  afstand  ook,  menschenharten  te  verslinden,  eigenlijk  de  walui  op 
te  vatten  en  daardoor  individueel  nadeel  te  veroorzaken.  Wordt  het  lichaam,  dat  bij 
verdwijning  of  afwezigheid  van  het  hoofd  op  den  rug  ligt,  door  een  der  huisgenooten 
in  eene  andere  positie  gelegd,  dan  sterft  de  suwaika  bij  'haren  terugkeer.  Deputiana 
zijn  de  nitu  van  vrouwen,  die  bij  den  partus  bezwijken  omdat  zij  aan  hare 
mannen  ontrouw  waren  geweest  en  dientengevolge  tot  straf  na  den  dood  geen  rust 
mogen  vinden.  Zij  verschijnen  in  de  gedaante  van  eenen  groeten  witten  vogel  van 
bijzonder  breeden  vorm,  of  van  eene  schoone  vrouw  met  welriekende  kleederen 
om  de  mannen  te  verleiden  en  hen  uit  wraak  te  emasculeeren.  Hare  nagels  zyn 
lang,  om  de  testiculi  der  mannen  gemakkelijk  te  kunnen  uitrukken,  mirana  lasenia, 
of  afscheuren.  Ook  bezoeken  zij  bij  voorkeur  zwangere  vrouwen,  om  de  vrucht  uit 
nijd  te  vernielen.  Als  voorbehoedmiddel  dragen  de  zwangere  vrouwen  alsdan  bij  zich 
een  soort  vlechtwerk.  Onder  de  Mohamedanen  worden  om  het  huis ,  waarin  zwangere 
vrouwen  wonen,  op  bepaalde  tijden  vuren  aangemaakt  en  zout,  Spaansche  peper, 
zoomede  bladeren  van  den  roinaunboom  er  in  geworpen.  De  rook  daarvan  is  de  punti- 
ana  onverdraaglijk.  Ook  is  het  gebruikelijk  in  de  gabagaba  omwanding  der  huizen, 
roinaimbladeren  als  afweringsmiddel  te  steken.  De  nitu  sial  wordt  door  de  Mohame- 
danen ook  als  een  geest  aangemerkt ,  de  personificatie  van  sial  of  ongeluk. 

De  bevolking  van  Serang  let  met  de  meeste  zorg  en  nauwgezetheid  op  alle  uit^ 
wendige  verschijnselen.  Wanneer  het  gepiep  der  simite ,  Pteropus  edulis ,  bij  of  in  het 
huis,  of  wel  in  het  bosch  wordt  vernomen,  beteekent  zulks  dat  er  koppensnellers 
in  aantocht  zijn.  Het  geschrei  van  den  soe,  nachtuil,  tegen  den  morgen  is  een  slecht 
voorteeken.  Wordt  het  gezang  van  de  unune,  een  nachtvogel,  des  nachts  in  de 
nabijheid  van  een  huis  gehoord,  dan  is  de  suwaika  of  mamuline  bezig  het  hart  van 
een  der  huisgenooten  te  versUnden.  Een  sprinkhaan,  kaaka,  om  de  lamp  fladderende 
is  een  teeken  van  geluk.  Wanneer  een  haan  vóór  iemands  aangezicht  kraait,  dan 
beteekent  dit  dat  hij  vreemdelingen  zal  zien.  Laat  een  spin,  kainawa,  voor  iemand 
zich  nedervallen,  dan  is  dit  een  onheil  voorspellend  teeken.  Het  is  momoni,  verboden, 
om  de  nija  rarerene,  een  soort  kleine  slang,  te  dooden.  Ook  is  het  den  huisvader 
niet  geoorloofd  het  huis  te  verlaten,  wanneer  een  vreemdeling  daar  aanwezig  is.  Is  hij 
genoodzaakt  zich  te  verwijderen,  dan  behoort  hij  aan  dén  vreemdeling  de  scheede 
van  zijn  zwaard  in  bewaring  te  geven,  waardoor  deze  verplicht  wordt  zijn  terugkeer 
af  te  wachten.  Het  is  een  slecht  omen,  wanneer  bij  het  verlaten  e  ener  woning  een 
der  achterblijvenden  begint  te  niezen;  de  vertrekkende  is  alsdan  verplicht  eenigen 
tgd  nog  te  vertoeven,  om  geen  ongeluk  op  zijnen  weg  te  ontmoeten.  Momoni  is  het, 


/ 


BET  EILAND  SEBANG  OF  NÜSAINA.  113 

eveneens  iemand  die  getooverd  heeft  of  een  ofier  plengen  wil  aan  te  raken  of  in 
zijne  handelingen  te  storen,  ook  wel  iemands  haar-  of  nagelafval  te  verbranden. 
Gewijde  plaatsen  worden  overal  aangetroffen  waar  nitu  en  booze  geesten  zich  tijde- 
Iqk  ophonden,  als  in  de  bocht  van  Asole,  Eaap  Woka,  op  bepaalde  plekken  aan 
den  oever  der  rivieren  Sariputi,  Saliha,  Sanial  en  meer  andere  plaatsen.  Het  heiligste 
der  heiligen  is  de  top  van  den  berg  Menanggale  en  de  plaats,  waar  voorheen 
Nunusake  lag.  Op  of  bg  deze  plaatsen,  of  liever  wouden,  mag  niemand  hardop  spre- 
ken, lachen,  balddadigheden  plegen  of  zijne  excrementen  achterlaten.  Behalve  dieren 
en  planten,  die  eene  nitu  hebben,  kunnen  allerlei  voorwerpen,  zooals  steenen,  me- 
talen etc.,  door  incantatie  van  bepaalde  personen,  die  volgens  het  volksgeloof  het 
latente  leven  opwekken  kunnen,  de  nitu  in  zich  krijgen. 

Om  de  toekomst  te  raadplegen,  of  te  weten  te  komen  of  eene  onderneming 
zal  gelukken,  een  zieke  genezing  verwachten  kan,  ook  wel  om  verlorene  of  gestelene 
artikelen  te  ontdekken,  hai  of  nauwa,  bezigt  men,  onder  aanroeping  der  betrokkene 
nitu,  allerlei  middelen.  De  hai  kaa  hua  is  het  kauwen  van  een  jonge,  in  tweeën  ge- 
spleten pinang,  waarvan  de  rand  der  schil  alléén  met  kalk  wordt  bestreken;  blijkt 
het,  dat  het  inwendige  der  schil  rood  is,  dan  is  dit  een  slecht  omen,  of  degene, 
die  de  pinang  gekauwd  heeft,  de  dief.  Bij  de  hai  kalipa  of  nauwa  loha  katou  hata 
wordt  een  stuk  galoba-Amomum  villosum,  stok  waarvan  de  beide  uiteinden  met 
droge  kalk  bestreken  zijn,  herhaalde  malen  met  beide  armen  gemeten;  blijkt  het 
dat  de  stok  langer  wordt,  dan  is  dit  een  slecht  teeken.  Dezelfde  meting  met  de 
armen  geschiedt  ook  op  daartoe  bereide  sagublad-ribben ,  hai  hupalee  wekini.  Bij  de 
hai  wusuu  neemt  de  betrokken  persoon  twee  bladeren  van  de  XJrtica  ovalifolia  eenigen 
tijd  in  zijne  handen.  Na  die  bladeren  weggeworpen  te  hebben,  moet  hij  de  handen 
boven  het  hoofd  wringen.  Wordt  bij  deze  beweging  het  eigenaardig  geluid  van  kra- 
kende vingers  vernomen,  dan  mag  de  persoon  eene  onderneming  wagen  of  is  de 
gewaande  dief  onschuldig.  Hai  esemuna  of  nauwa  nua  masihua  heet  de  handeling 
waarbij  een  jonge  kalapanoot  in  tweeën  gekloofd  en,  na  de  stukken  met  de  handen  vast 
tegen  elkander  gedrukt  te  hebben,  op  den  grond  geworpen  wordt.  Vallen  de  beide 
zijden  open,  dan  is  dit  een  goed  teeken.  Valt  slechts  een  der  doppen  open,  dan 
zal  de  zieke  bijvoorbeeld  genezen,  doch  langzaam.  Het  gloeien  van  een  ijzeren 
bijl  heet  nauwa  hoko  tiamaa.  Een  bepaalde  hoeveelheid  brandhout  wordt  door  den 
toovenaar  bijeengebracht  Nadat  de  bijl  er  onder  gelegd  is,  steekt  hij  het  vuur  aan. 
Wordt  de  bijl  gloeiend  vóórdat  al  het  hout  verteerd  is,  dan  is  dit  een  goed  teeken. 
Bij  de  launlele  neemt  de  deskundige  persoon  een  druppel  gewijde  olie  en  doet  dien 
in  een  kom  met  zuiver  water.  Uit  de  verschillende  wijzigingen,  die,  naar  hij  zegt,  de 
druppel  ondergaat,  voorspelt  hij  de  toekomst.  Bij  onbeduidende  zaken  neemt  de 
Seranger  een  bak  met  sesele  mananate,  roode  ^agongkorrels ,  roept  de  nitu  in  stilte 

8 


114  HET  EILAND   SERAN0  OF  NüSAINA. 

en  gepeins  aan  en  doet  een  greep.  Grijpt  hij  tot  drie  malen  achtereen  drie,  vijf, 
zeven,  negen,  elf,  of  hoogere  onevene  getallen,  dan  is  het  lot  hem  gunstig.  Door 
de  nauwa  moho  imaan,  het  armspannen,  laun  lapaa  soi,  het  doorsnijden  van  den 
gemberwortel,  laun  leute  limaan,  het  in  beweging  brengen  van  het  roerhandvatsel 
en  nog  meer  andere  wijzen  tracht  men  de  toekomst  te  voorspellen.  Verscheidene 
oude  lieden  beweren  ook  dat  zij  regen  maken  kunnen,  junane  heti  wunane,  door 
de   bast  van  den  pararaboom,  na  aan  de  nitu  gewijd  te  zijn,  in  water  te  leggen. 

Droomen,  mansenu,  schrijven  de  pata  ne  Memale  toe  aan  de  werking  of  invloe- 
den der  nitu  om  de  achterblijvende  bloedverwanten  te  waarschuwen,  hen  tijdig  voor 
naderende  onheilen  te  behoeden  of  er  op  voor  te  bereiden.  Droomt  iemand  dat  hij  een 
geschenk  krijgt  of  een  stuk  zilver  ontvangt,  dan  is  dit  een  goed  teeken  en  zal  hij 
in  het  laatste  geval  in  eer  en  aanzien  stijgen.  Eene  nieuwe  woning  bouwende  in  den 
droom,  of  een  veld  ontginnende,  zal  men  een  zijner  bloedverwanten  verliezen. 
Droomt  iemand  dat  al  zijne  tanden  uitvallen,  dan  zal  er  in  zijne  woonplaats  hongers- 
nood komen;  verliest  hij  echter  slechts  een  voortand,  dan  zal  een  der familielieden 
sterven.  Droomt  iemand  dat  hij  met  een  der  afgestorvenen  eet,  dan  zal  hij  spoedig 
sterven  of  het  graf  van  den  persoon  van  onkruid  moeten  reinigen.  Ontmoet  men  in  den 
droom  een  Nederlander,  dan  zal  er  ziekte  in  de  negari  komen.  Droomt  eene  gehuwde 
vronw  dat  zij  een  berg  bestijgt,  dan  zal  zij  spoedig  bevrucht  worden,  en  zoo  meer. 
De  nita  hopu  of  nachtmerrie  ontstaat  doordien  een  booze  geest,  de  nitu  van  den 
slapende  ontmoetende,  deze  tracht  te  verwurgen. 

Om  zijne  eigendonmien,  meer  in  het  bijzonder  boomvruchten,  visch  en  andere 
zaken,  tegen  baldadigheden  van  derden  of  diefstal  te  beveiligen,  bezigt  men  de 
ule  of  mutue,  zijnde  tabufiguren,  het  een  of  ander  voorstellende,  welke  tegen  den 
boom  of  wel  tegen  de  in  den  grond  geplaatste  staken  vastgebonden  worden.  De 
meest  gebruikelijke  mutue,  die  onder  aanroeping  der  nitu  geplaatst  worden,  zijn: 
de  ule  hahu  of  mutue  hahua  —  men  legt  ergens  in  de  takken  van  den  boom  een 
varkenskaak;  degene  die  dezen  boom  nadert  en  de  vruchten  daarvan  neemt,  zal  door 
wilde  varkens  verscheurd  worden  — ;  deulehuhaan,howaang,ofmutuehovea  —  men 
maakt  van  gabagaba  een  beeld  van  den  krokodil,  bindt  om  den  nek  daarvan  een 
stuk  rood  katoen  en  plaatst  het  op  een  staak  bij  den  boom;  degene  die  de  vruch- 
ten van  dien  boom  plukt,  zal  door  den  krokodil  verslonden  worden  —  ;deulemula- 
lati  of  mutue  mulala  —  men  maakt  van  de  zoo  men  zegt  vergiftige  slang ,  mulalati 
of  mulala,  een  beeld  van  hout  of  gabagaba  en  bindt  dit  tegen  den  te  beschermen 
boom;  degene  die  de  vruchten  daarvan  plukt,  zal  door  zulk  een  slang  gebeten 
worden  — ;  de  ule  sika  of  mutue  sikaa  —  men  maakt  van  gomutuvezelen  het  beeld 
van  een  kat  die  om  haren  hals  een  rooden  band  draagt  en  plaatst  het  onder  den 


HST  ULAKD  8ERAK0  OF  NUSAINA.  115 

boom;  degenen  die  den  boom  naderen,  znllen  buikpijnen  krijgen  of  een  gevoel  in 
hun  maag  ondervinden  alsof  er  een  kat  aan  krabt  — ;  de  ule  otasiran  —  men 
maakt  een  pop  of  beeld  van  den  mensch  van  gomutu  en  plaatst  dit  onder  den 
boom;  degenen  die  de  vruchten  van  dezen  boom  plukken,  zullen  buikpijn  krijgen 
of  het  gevoel  alsof  iemand  hun  de  ingewanden  uittrekt  — ;  de  ule  raha  of  mutue 
riko-rikoa  —  men  neemt  twee  stukken  scherpe  bambu  en  bindt  deze  kruiselings 
onder  aan  den  te  beschermen  boom ;  degenen  die  in  de  nabijheid  van  dezen  boom  komen, 
zuUen  stekingen  in  de  ingewanden  krijgen  — ;  de  ule  inu  mutohu  of  mutue  nitan 
wairoro  —  men  neemt  een  ledigen  kalapadop  en  doet  daarin  het  blad  van  de  Colo- 
casia  antiquorum,  voorts  een  weinig  zout  en  Spaansche  peper,  wikkelt  een  en  ander 
in  gomutu  en  plaatst  het  op  een  staak  in  de  nabijheid  van  den  boom ;  degene  die  de 
vruchten  van  dien  boom  plukt,  zal  zijn  neus  verliezen  — ;  de  ule  tia  raha  of  mutue 
apulouwa  —  men  neemt  twee  kruiselings  op  elkander  vastgebonden  bambulatten, 
maakt  aan  het  boveneinde  een  stuk  hout  vast,  waaraan  eenige  Curouma  longaplantjes 
hangen,  en  plaatst  deze  tegen  den  boom;  degene  die  den  boom  nadert  zal  diarrhoea 
krijgen  en  sterven  — ;  de  ule  asa  wani  of  mutue  tuleia  —  men  maakt  van  gabagaba 
een  beeld  van  den  casuari,  ook  met  den  rooden  band  om  den  nek,  en  plaatst  dit 
op  een  staak  bij  den  boom;  degene  die  de  vruchten  van  dezen  boom  steelt,  zal  door 
den  casuarivogel  in  het  bosch  doodgetrapt  worden  — ;  de  ule  tahuan  of  mutue  lase- 
poota  —  men  neemt  een  kalapadop  en  doet  daar  een  ronden  steen  in,  wikkelt 
beide  in  gomutu  en  plaatst  ze  onder  den  boom;  degene  die  de  vruchten  neemt 
zal  zwelling  aan  de  testicuU  krijgen  — ;  de  ule  salee  of  mutue  sania  —  men  neemt, 
een  stuk  geroosterde  sagu  en  legt  het  onder  den  boom;  degene  die  de  vruchten 
steelt,  diens  buik  zal  zwellen  als  sagu  door  water  verzadigd  — ;  de  ule  momalu  of 


mutue  mumanua  —  men  maakt  op  een  stuk  hout  het  teeken 


,  plaatst  dit  op 


vier  staken  onder  den  boom  en  bedekt  het  vervolgens  met  twee  stukken  atap;  de- 
gene die  de  vruchten  van  den  bewusten  boom  eet,  zal  krankzinnig,  maluu  worden. 
Het  aantal  ule  of  mutue  is  zeer  groot  en  hangt  af  van  de  vindingrijkheid  van 
den  persoon,  die  ze  in  toepassing  brengt  Het  verschil  tusschen  de  mutue  en  de  selia 
is,  dat  de  straf  op  overtreding  der  eerste  door  bovennatuurlijke  invloeden  geschiedt, 
terwijl  die  der  tweede  door  den  persoon  of  het  hoofd,  die  de  selia  geplaatst  heeft, 
overeenkomstig  het  gebruik  wordt  bepaald.  Bij  zware  overtreding  kan  zelfs  de  dood- 
straf er  op  volgen. 

De  eedsaflegging,  saha  of  wape,  geschiedt  op  verschillende  wijzen.  Men  bezigt  de 
wape  tapena,  wape  hena,  of  grondeed,  de  wape  ari,  ook  genaamd  aisaha  tuhana,  of 
parang-eed,  de  siroo  kikunar  of  de  jonge-sagustam-eed,  de  saha  ninu  hatuwaa  of 


116  HET  EILANI)  SSBAKG  OF  NÜSAINA. 

de  steendrinken-eed  en  de  Muapa  hatan  tuen  of  omgekapte-sagaboom-eed  onder 
de  pataliina.  Bij  de  wape  tapena  nemen  de  eedafleggers  ieder  een  weinig  aarde  in 
de  hand  en  begeven  zich  naar  den  mauwen ,  die  in  tegenwoordigheid  van  de  geheele 
gemeente  voor  de  baUeo  uitroept:  <upu  nanite,  upu  tapena,  tuale  rapie,  masue- 
masueke  manahu  heteke  inejenanitaneiretaammereesanamatepotamimanahuheteke 
imata  puise , »  d.  w.  z.  Heer  uitspansel ,  heer  aarde ,  hemel  en  aarde ,  wanneer  in  waarheid 
hij  gezegd  heeft,  dat  hij  (op  de  tegenpartij  wijzende)  zijne  goederen  genomen  heeft,  dan  zal 
hij  (weder  op  de  tegenpartij  wijzende)  niet  gelukkig  zijn,  maar  alles  (zijne  geheele  familie) 
sterven.  Daarna  wordt  een  weinig  aarde  in  den  mond  genomen.  De  wape  ari  heeft  op  ge- 
lijke wijze  plaats ,  doch  in  plaats  van  aarde  nemen  de  partijen  ieder  een  parang  of  zwaard 
in  de  hand.  De  siroo  kikuna  bezigt  men  gewoonlijk  bij  grondgeschillen.  De  partijen  begeven 
zich  op  het  terrein  in  quaestie ,  nemen  een  stuk  gepunte  saguschors  en  steken  daarmede 
in  een  sagustam,  onder  het  uitspreken  van:  «upu  nanite,  upu  tapena,  tuale  rapie, 
manahu  heteke  musueke  lapia  weire  manahu  heteke  ine  nie  au  mata,  manahu  au 
kue  inei  mata,»  d.  w.  z.  Heer  uitspansel,  heer  aarde,  hemel  en  aarde ,  wanneer  uwe 
(van  de  tegenpartij)  woorden,  deze  sagu-gronden  betreffende,  waarheid  bevatten, dan 
zal  ik  sterven,  zoo  niet,  dan  zult  gij  (tegenpartij)  sterven.  De  saha  ninu  hatua 
wordt  aangewend  bij  ontkenning  van  misdrijven  als  diefstal,  overspel  en  wat  dies 
meer  zij.  Tot  dat  einde  neemt  men  een  schotel  met  water,  doet  daarin  een  slijp- 
steen,  slijpt  vervolgens  in  het  water  een  parang,  voegt  er  bij  een  weinig  steenpoeder, 
een  weinig  aarde,  een  weinig  regenwater,  een  weinig  roest  van  een  pijl,  en  een 
weinig  zout,  en  mengt  dit  dooreen.  Dit  gedaan  zijnde,  neemt  een  der  oudsten  den 
schotel  in  zijne  handen  en  vóór  het  huis  van  den  beschuldigde  staande  reept  hij 
bijv.  in  het  Pasaharisch  dialect:  «aisaha  ini  hatuwaa,  aisaha  ini  tuhanaa,  aisaha 
ini  kaitahuwaa,  aisaha  ini  rowaa,  aisaha  ini  lilomoa,  aisaha  ini  tasiaa ,  ukoe  halaeme 
tuhanaa,  ukoe  halaeme  kaitahuwaa,  ukoe  halaeme  rowaa,  ukoe  halaeme  lilomoa,  ukoe 
halaeme  tasiaa  pala  ne  mansia  te  meraha  salamusi  amonio  te  sahule  hese  mesi ,  ne  pala  ne 
sala  amuni  sehui  japuku  halaeme , »  d.  w.  z.  (Bij)  dezen  eed  (is  gebezigd  een)  steen,  meraha 
een  parang,  een  weinig  aarde,  een  weinig  regenwater,  een  weinig  pijlroest,  (en) een 
weinig  zout;  houdt  hem  in  het  oog,  gij  steen,  parang,  aarde,  regenwater,  pijlroest, 
zout;  wanneer  hij  niet  schuldig  is  dan  zal  hem  niets  deren,  schuldig  zijnde  moet 
gij  alle  hem  treffen.  Is  hij  schuldig,  dan  moet  hij  weldra  gevoelen  dat  zijn  lichaam 
zwaar  wordt  als  een  steen  of  als  aarde,  dat  zijn  hals  gekorven  wordt  door  een 
parang,  dat  hij  koud  wordt  als  de  regen,  dat  hij  gestoken  wordt  door  pijlen  en 
dat  zijn  vleesch  wegsmelt  als  zout  Zijn  de  partijen  echter  tegenwoordig,  danbehoo- 
ren  zij  een  weinig  van  dit  vocht  te  drinken.  Bij  de  laluape  hatan  tuen  schoppende 
partijen  onder  het  uiten  der  gewone  vervloekingen  den  stam  van  den  omgekapten 
saguboom.  Gewone  vervloekingen,  wate  otoo,  bij  de  patasiwa,  zijn:nitaasakaaka,  de 
booze  geest  zal  u  verslinden;  woomina  sireteka,  booze  menschen  zullen  u  dooden; 


JV. 


Blz.117 


HET  EILAND   8BRAN0  EN  NUSAINA,  117 

howaang  keeka,  de  krokodil  zal  u  verscheoren,  en  nog  meer;  bij  depataliina:knkna 
jeroloakan,  dé  donder  zal  zijn  hoofd  in  tweeën  splijten;  ha&ua  japita,  de  varkens 
zullen  hem  verscheuren;  momea  heseeme,  een  ziekte  zal  hem  treffen;  aia  jaroru 
eme,  een  boom  zal  hem  dood  drukken,  en  nog  honderden  meer.  De  Serangers  ge- 
looven  in  het  algemeen  aan  de  kracht  der  eeden  en  vervloekingen  en  halen  tal  van 
voorbeelden  aan,  om  hun  beweren  te  staven.  De  bewoners  der  binnenlanden  gaan 
derhalve  er  moeilijk  toe  over,  om  een  valschen  eed,  saha  mehali,  af  te  leggen.  De 
eeden  treffen  volgens  het  oude  volksgeloof  niet  alleen  den  persoon,  maar  ook  zijne 
kinderen  en  kindskinderen.  Middelen  om  de  kracht  der  eeden  te  ontwijken  of  den 
eed  te  bezweren  zijn  niet  bekend.  De  mohamedaansche  en  christen  bevolking  van  Serang 
hecht  aan  de  eedsaflegging  op  de  mohamedaansche  en  europeesche  wijze  hoege- 
naamd geene  waarde.  De  Wemale,  die  veel  omgang  met  de  Salame  en  Sarane  hebben, 
beschouwden  ten  langen  leste  ook  de  wijze  van  eedsaflegging  der  vaderen  als  van 
weinig  beteekenis  en  leggen  tegen  eene  kleine  belooning  met  de  grootste  kahnte  en 
vrijmoedigheid  een  valschen  eed  af. 

Het  koppensnellen,  jena  wunu,  wordt  behalve  ten  behoeve  van  den  nitudienst, 
ook  aangemerkt  als  een  maatschappelijk  gebruik  der  vaderen,  upuma  wosima, 
de  atate  matamena,  dat  nageleefd  behoort  te  worden.  Van  de  afschafiKng  daarvan 
is  tot  dusverre  geen  sprake,  ook  omdat  de  middelen  daartoe  ontbreken.  Behalve 
in  den  oorlog,  om  bewijs  van  moed  te  leveren,  worden  er  tevens  koppen  ge- 
sneld, wanneer  de  tegenpartg  nalatig  is  de  opgelegde  boete  te  betalen,  wan- 
neer men  voor  het  eerst  een  sagero-  of  palmwijnboom  tapt,  voorts  bij  het  op- 
richten en  wanneer  het  dak  wordt  gelegd  van  baileu's  en  tutuu's,  bij  het  op- 
richten van  de  nanehute  kahitetui  nawai  of  loods,  waar  de  kakihanisten  zich 
uitrusten,  bij  het  intreden  der  jongelingen  in  de  kakihanclub  ten  einde  als 
afgezant  te  dienen  bij  de  afgestorvenen,  vervolgens  door  jongelingen  om  met  eere 
de  ruano,  schaamgordel,  te  mogen  dragen,  bij  sterfgevallen  van  hoofden  en  aan- 
zienlijken, eindelijk  om  bij  de  vrouwen  en  maagden  ia  aanzien  te  komen  of  hooger 
te  stijgen.  De  koppen  mogen  overal  gesneld  worden ,  uitgezonderd  in  de  negari,  waar- 
mede men  het  verbond  van  vriendschap  en  wederkeerig  hulpbetoon,  pela,  gesloten 
heeft  Voor  dat  doel  vereenigen  zich  ettelijke  mannen,  het  getal  van  twintig  niet  te 
boven  gaande,  en  drinken  te  zamen  den  eed  van  geheimhouding.  Alles  voor  den  tocht 
bijeengebracht  zijnde,  raadpleegt,  nauwa,  de  oudste  hunner  de  voorteekenen,  en  be- 
geven allen  zich  goed  gewapend  op  weg.  De  jacht  geschiedt  alsdan  op  een 
slinksche  wijze.  Eerst  wordt  op  het  slachtoffer  met  een  geweer  of  pijl  en  boog 
gesdioten.  Is  hij  op  den  grond  gevallen  of  kan  hij  zich  niet  meer  verweren,  dan 
springt  men  uit  de  schuilhoeken  op  den  buit,  grijpt  hem  in  het  hoofdhaar  en  slaat 
met  de  klewang,  gewoonlijk  in  één  slag,  het  hoofd  af.  Blijft  het  feit  een  geheim, 


118  HET  EÏLAJSD  SERANQ  OF  NÜSAINA. 

dan  yertoeven  de  koppenjagers  nog  eenigen  tijd  ter  plaatse,  om  meer  koppen  te 
verkrijgen.  Bemerkt  men  echter  onraad  in  de  negari,  dan  vertrekken  zij  met  den 
meesten  spoed  naar  hunne  negariën,  gewoonlijk  achtervolgd  door  de  bloedverwanten 
van  den  verslagene,  die  de  voetstappen  nagaan.  Uit  dien  hoofde  worden  de  rivier- 
beddingen gekozen,  opdat  de  vervolgers  het  spoor  bijster  raken.  Ontmoeten 
de  koppeiyagers  eene  vrouw,  dan  maakt  zij  haar  schaamgordel  aan  de  achterzijde 
open,  om  hen  tot  copulatie  over  te  halen  en  zoodoende  ongedeerd  te  blijven.  Deze 
aanbieding  mag  niet  worden  afgeslagen.  Wordt  een  kop  ten  behoeve  der  negari  ge- 
sneld, als  bij  het  oprichten  van  baUeu's,  utaro,  vandekakihanhuizen,tutuu,detano- 
pane  of  suano,  het  gewijd  huisje  waar  men  de  jongelieden  ook  henen  voert  om  de 
ruano  voor  het  eerst  om  te  doen,  dan  houden  de  koppenjagers  buiten  de  negari 
zich  schuil  en  laten  door  twee  afgezanten,  maialo,  van  hunne  terugkomst  kennis 
geven.  Op  den  bepaalden  tijd,  wanneer  al  de  negarigenooten  in  feestdos  gehuld 
zijn,  wordt  de  kop  door  de  jubelende  en  tierende  menigte  binnen  de  negari  gebracht 
De  dansende  vrouwen  maken  het  bovengedeelte  hunner  sarong  open,  als  het  ware 
om  den  kop  in  ontvangst  te  nemen,  ipele  uro,  terw^l  deze  de  suano  of  tano- 
pane  wordt  binnengevoerd.  De  gelukkige  jager  wordt  door  de  mannen  tot  malesi 
of  held  uitgeroepen;  de  oude  vrouwen  bieden  hem  rgst  en  sagero  aan,  terwijl  de 
jonge  maagden  zijn  hoofdhaar,  nadat  de  mauwen  een  weinig  haar  boven  de  slapen 
heeft  a^eschoren,  zijn  lof  bezingende,  met  aeri  sino,  welriekende  olie,  zalven.  Ver- 
volgens wordt  de  kop  naar  de  baileu  gebracht  enopdengewijdensteen,  hatuasatana, 
nedergelegd  of  aan  de  kole-  of  sole-,  Codiaeum  moluccanum,  en  aihuru-,  Dracaena 
terminalis,  struiken  opgehangen.  Alle  mannen  verzamelen  zich  in  de  baileu  om  te 
eten  en  te  drinken;  de  vrouwen  dansen,  mamiri,  op  het  plein  waar  de  baileu  staat, 
nu  en  dan  bijgestaan  door  twee  mannen.  De  vrouwen  zingen  de  tjerlele  en  de  man- 
nen de  kapata  nusaina.  Na  den  maaltijd  wordt  de  algemeene  rondedans,  maku, 
uitgevoerd,  tot  den  volgenden  morgen.  Daarna  wordt  een  hond  van  den  malesi,  asu 
malesi,  doodgeslagen,  op  het  vuur  geroosterd  en  het  hart  er  uit  gehaald,  dat 
weder  gepofd  en  onder  de  gezamenlijke  jachtgenooten,  ieder  een  stu]ge,  om  zulks  te 
verslinden,  verdeeld  wordt  Het  overige  bewaart  men  indenhoogennunuboom,Ficu8 
Altimeraloo  Bxb.  De  kop  wordt,  behalve  wanneer  hij  dienen  moet  om  in  het  ge- 
graven gat  voor  den  hoofdpaal  te  worden  gebezigd,  ook  zoo  hoog  mogeUjk  in  den 
boom  opgehangen,  om,  wanneer  het  vleesch  verteerd  is,  den  schedel  in  de  suano  of 
tanopane  te  plaatsen.  Het  onderkaakbeen  bl^'ft  echter  het  eigendom  van  den  koppen- 
sneller, dat  hij  op  geheimzinnige  wijze  verbergt  en  alleen  biy  plechtige  gelegenheden 
beziet,  ook  om  aan  de  nitu  te  vertoonen.  Als  het  feest  afgeloopen  is,  maakt  de 
mauwen  achter  op  de  ruano,  apane  of  schaamgordel  van  den  nieuwen  malesi,  het 
heldenteeken,  toule  en  wanaL 


HST  EILAND  SIRANQ  OF  NUSAINA.  119 

De  negariën,  hena,  ook  wel  als  pena  uitgesproken,  worden  bij  voorkeur  op  hoogten, 
of  wel  in  de  nabijheid  van  rivieren  of  kleine  stroomen  gebouwd,  opdat  de  bewoners 
zich  bij  aanvallen  gemakkelijk  verdedigen  kunnen.  In  oorlogstijd  worden  er  bentengs 
of  palissadeeringen  van  bambu,  makanuuta  nawai  tinina,  opgericht  en  daaromheen 
voetangels,  sonana,  in  het  gras  gelegd.  De  woningen  worden  niet  geregeld  aange- 
legd. In  het  midden  der  negari  vindt  men  echter  een  open  plein,  alwaar  de 
hatu  asatana  staat  —  by  de  patasiwa  aan  de  zeezijde,  bij  de  patalima  aan 
de  landzijde  —  en  feesten  gevierd  en  vergaderingen  gehouden  worden.  Straten, 
nanane,  zijn  er  niet,  behalve  in  de  mohamedaansche  en  christen  nederzettingen. 
In  elke  negari  vindt  men  een  baüeu  utaro,  een  pamali-huis,  suano  of  tanopane, 
alwaar  de  gesnelde  koppen  en  de  wapenen  der  jonge  mannen  bewaard  worden, 
alwaar  zij  den  nacht  doorbrengen  en  de  apane  of  ruano  voor  de  eerste  maal 
om  de  lendenen  der  jongens  wordt  geslagen;  voorts  onder  de  patasiwa  telu  maini 
de  tutuu  en  de  nanehute  kahitetoi  nawai,  die  echter  buiten  de  negariën  staan  en 
waar  de  kakihanfeesten  gevierd  worden.  In  de  mohamedaansche  en  christen 
negariën  vindt  men  tevens  de  mesdjid,  de  kerk-  en  schoolgebouwen,  alle  door  de 
gezamenlijke  negari-genooten  in  corveedienst  opgericht  en  onderhouden. 

Heeft  iemand  het  voornemen  eene  woning,  numa,  te  bouwen,  dan  noodigt  hij  zijne 
bloedverwanten  en  vrienden  uit  om  op  den  bepaalden  dag  het  bosch  in  te  gaan, 
ten  einde  materialen,  numa  heini,  te  verzamelen.  Dit  werk  wordt  als  eene  feest- 
viering aangemerkt,  omdat  de  belanghebbende  voor  eene  groote  verscheidenheid  van 
spijs  en  drank  behoort  te  zorgen  en  onder  de  inheemsche  bewoners  de  gewoonte 
bestaat,  om  bij  eenig  zwaar  werk  elkander  wederkeerig  te  helpen,  akanuhu  of  aisopo. 
Zijn  de  benoodigde  houtwerken  bijeengebracht,  dan  worden  er  gaten  in  den  grond  gemaakt 
en  de  stijlen,  zonder  formaliteit  of  plichtplegingen  jegens  de  nitu,  alléén  dat  bast  en 
schors  niet  verwijderd  mogen  worden,  er  in  geplaatst  In  den  grond,  onder  de  plek 
waar  het  slaapvertrek  moet  komen,  pleegt  men  wel  geneeskrachtige  kruiden  en  wor- 
telen als  voorbehoedmiddelen  tegen  de  suwaika  of  mamuline  te  begraven.  Men  ar- 
beidt vervolgens  door,  totdat  de  woning  met  atap,  sagubladeren  door  de  vrouwen 
verzameld  en  aan  bambulatten  van  1.5  tot  2  Meters  vastgehecht,  gedekt  is.  Ge- 
durende het  dekken,  dat  in  één  dag  moet  geschieden,  zijn  de  bloedverwanten  van 
den  eigenaar  verplicht,  geschenken  als  gongs\  geweren,  oude  schotels  en  lijnwaden 
te  brengen.  Alsdan  moet  de  eigenaar  een  feestmaal  geven  voor  de  saanuma  ahenuke 
of  bestijging  der  nieuwe  woning,  waarna  ook  gedanst  en  gezongen  wordt  De  rust- 
plaatsen der  nitu,  wanneer  zij  aangeroepen  worden,  de  mutue  waarop  de  aupuo, 
houten  beeldjes,  staan,  moeten  evenwel  vóór  dien  tijd  gereed  zijn.  De  eigenaar  het 
huis  bewonende,  werkt  alsdan  eiken  dag  alleen  aan  de  voltooiing  der  omwanding, 
totdat  deze,  gewoonl^'k  binnen  zestig  dagen,  in  gereedheid  komt  Als  dit  afgeloopen  is. 


120  HET  EILAKD   8ERANG   OF  NUSIINA. 

worden  op  denzelfden  avond  de  sagupap  en  het  haardvnnr  geraadpleegd,  of  de  eigenaar 
in  zijne  woning  gelukkig  zal  zijn.  Hij  moet  tot  dat  einde  zelf  de  pap  koken.  Is 
deze  helder  van  kleur,  dan  is  zulks  een  gunstig  teeken;  troebel  zijnde,  heeft  het  eene 
tegenovergestelde  beteekenis.  Het  haardvuur  moet  hij  ook  persoonlijk  aanmaken  en 
afwachten,  of  dit  zonder  toevoeging  van  brandstofiFen  den  ganschen  nacht  doorbrandt 
Het  tegendeel  daarvan  is  een  teeken  van  ongeluk  en  veel  ster^evallen.  De  huizen 
der  binnenland-bewoners,  met  bambu-  of  gabagaba-,  ook  wel  atapomwanding,  worden 
alle  veiligheidshalve  en  wegens  de  vochtigheid  op  palen  van  een  tot  twee  meters 
boven  den  grond  gebouwd.  Onder  het  huis  behoort  het  terrein  goed  gereinigd 
te  worden,  opdat  de  nitu  der  vaderen  den  eigenaar  niet  ziek  make.  De  inwendige 
inrichting  der  woningen  is  zeer  eenvoudig.  Na  een  soort  open  voorportaal  te  zijn 
voorbijgegaan,  komt  men  in  een  groot  vertrek,  de  numa  nanee,  aan  welks  hoeken 
van  atapbladeren  of  bambu  slaapkamers  getimmerd  zijn.  Yóór  en  achter  heeft  men  de 
trap,  elane,  die  naar  buiten  leidt  Aan  andere  woningen  heeft  elk  huisgezin  een 
afzonderlijken  uitgang  naar  buiten,  met  elane  die  op  en  neer  gehaald  wordt  Met 
overal  heeft  men  boven  de  numa  nanee  eene  zoldering,  sainanee,  of  sainanee  par 
rane,  alwaar  de  erfstukken,  oude  voorwerpen  die  geëerd  worden,  kunnen  worden 
weggelegd,  en  kan  men  het  dak  onbelemmerd  zien.  De  kookplaats,  tuka,  vindt  men 
in  de  numa  nanee,  ook  wel  in  de  zijvertrekken,  en  bestaat  uit  een  houten  bak  met 
aarde  gevuld,  waarop  eenige  steenen  liggen.  Behalve  door  de  deuren  en  vensters, 
verkrijgt  men  het  Ucht  ook  door  de  dakopeningen.  De  waarde  der  huizen,  waarin 
hoogstens  drie  gezinnen,  wunui,  wonen,  variêeren  van  f50  tot  f350.  De  huizen  in 
de  strandnegariën  door  Mohamedanen  en  Christenen  bewoond,  en  die  gewoonlijk  in 
huur  worden  opgebouwd,  rusten  op  den  grond,  terwijl  enkele  een  steenen  vloer  en 
omwanding  van  planken  hebben.  De  woningen  der  hoofden  zijn  veelal  geheel  van 
steen  opgetrokken  met  atappen  dakbedekking. 

Als  huisraad  vindt  men  in  de  meeste  woningen:  de  lapua,  mat  om  op  te  slapen; 
popaha,  een  pot  voor  de  sagupap;  kauwahua,  sagulepel  van  hout;  atamua  bambu 
stokjes  om  de  sagupap  om  te  roeren;  katopua,  een  soort  zeef  om  de  sagu  te  zuiveren; 
avanihia,  fijne  saguzeef ;  kokoa,  fuik  om  garnalen  te  vangen ;  sapeia,  een  mand  om  vruch- 
ten en  dergelijke  uit  het  veld  te  brengen  ;salata,sirihdoos  van  palmbladeren,  kapilina, 
een  vierkanten  mand  of  kist  van  sagubladjibben  om  kleedingstukken  in  te  bewaren; 
wetia,  een  werktuig  om  sagu  te  kloppen,  kasihua;  lepel  van  kalapadop;  kahihuaka, 
een  houten  hoofdkussen;  voorts  kesia,  damar  of  harsstokken  ter  verlichting,  eindelijk 
de  waena  huini ,  bambuzen  watervaten ,  schotels  en  kommen.  In  de  door  Mohamedanen  en 
Christenen  bewoonde  huizen  treft  men  bovendien  aan  tafels,  houten  banken,  stoelen, 
kisten,  petroleum-  en  olielampen,  ijzeren  potten  en  pannen ,  platte  steenen  om  kruiden 
fijn  te  malen ,  kalaparraspen ,  lepels  van  ijzer  of  koper ,  rijstblokken  en  wat  dies  meer  zij. 


HET  EOiAlO)   SEBANG  OF  NITSAINA.  121 

De  onde  voorwerpen,  mntae  of  tanei  mutaana  molia,  die  als  erfdeel  der  vaderen 
geëerd  en  zorgvuldig  bewaard  worden,  zijn  de  pika  inaeniolia,pinaIiataa,ofhalaLnai, 
oude  steenen  schotels  in  verschillende  kleuren  met  Chineesche  figuren,  kete  liti, 
koperen  waterketels,  kusa  mamoio  tampajangs  of  verglaasde  steenen  potten, bulauka 
nijate  of  hunawanija,  gouden  slangen  met  draakvormige  koppen,  punawa  ahu,  gou- 
den zwijnen,  en  oude  lijnwaden.  Het  aardewerk  werd  volgens  de  mededeeüngen 
vroeger  door  de  Chineezen,  Tasina,  die  met  hunne  wangkangs  Oost- en  West-Serang 
bezochten,  ingevoerd.  De  koper-  en  goudwerken  z^n  van  Oost-Aziatischen  oorsprong, 
terwijl  de  lijnwaden  veel  overeenkomst  hebben  met  die,  welke  de  Oost-Indische  Com- 
pagnie voorheen  uit  Voor-  en  Achter-Indië  medebracht  Aan  deze  voorwerpen ,  die  in 
een  mand  of  kist  van  palmbladeren  bewaard  worden,  plegen  bij  naderend  gevaar  of 
andere  gelegenheden,  even  als  voor  de  aupuo,  offers  gebracht  te  worden,  niet  alleen 
door  de  heidensche,  maar  ook  door  de  mohamedaansche  en  christen  huisvaders.  Ook 
worden  de  wapenen,  manunia,  als  hola,  geweren,  husune,  bogen,  soke,  pijlen,  ka- 
niau,  schilden,  niputa  of  laisana,  pieken,  en  niari  of  imahalia,  zwaarden,  in  de 
huizen  boven  de  slaapplaatsen  geborgen.  De  rijkdommen  der  Memale,  als  gongs, 
of  koperen  muziekbekkens,  schotels  en  andere  aardewerken,  voorwerpen  van  goud, 
zilver  of  koper  worden  veiligheidshalve  sedert  onheuglijke  jaren  in  den  grond,  liefst 
in  moerassen  bewaard.  Vandaar  de  bewering,  dat  oude  schotels,  mamakur,  of  arm- 
banden etc.  uit  den  grond  moeten  worden  opgedolven,  alwaar  de  nitu  deze  verbor- 
gen hebben.  Buiten-  en  binnenshuis  worden  tevens  opgehangen,  of  tusschen  de  atap 
gestoken,  de  onderkaken  van  herten,  maianane  wanai,  van  zwijnen,  ahuwanai,  van 
buideldieren,  Guscus  maculata,  marene  anai,  voorts  slangen-skeletten,  nija  nunini, 
en  het  schild  der  landschildpadden,  paponu  usai.  Men  hoopt  daardoor  voortdurend 
op  de  jacht  succes  te  hebben. 

Even  als  arm-,  hals-  en  voetringen,  worden  de  Ueedingstukken  op  Serang  als 
sieraden,  jahene  ruwai,  gebezigd.  Onder  de  pata  ne  Memale,  of  liever  de  Wemale, 
in  tegenstelling  van  de  Salame  en  Sarane,  is  de  kleeding  tamelijk  eenvoudig  en 
bestaat  —  voor  de  mannen  uit  de  ruano,  apane  of  uhelia,  gordels  of  banden  der 
schors  van  den  malak-  of  posuroloboom  of  katoen  om  de  schamelheid  te  bedekken, 
welke  in  drie  soorten  verdeeld  worden,  als :  de  ruano  kapita,  welke  door  iemand,  die  acht 
en  meer  koppen  heeft  gesneld,  mag  gebruikt  worden;  de  ruano  malesi,  welke  door 
iemand,  die  een  tot  drie  koppen,  en  de  ruano  maasieuro,  welke  door  iemand,  die  nog 
geen  koppen  heeft  gesneld,  mag  gebruikt  worden;  vervolgens  de  asopea  of  saniha 
hutini,  hoofddoek,  taulosua,  een  sarong  of  stuk  lijnwaad  om  over  het  bovenl^f  te  slaan; 
voorts  sieraden,  als:  mamakur,  doorschijnende  armbanden  van  Chineeschen  oorsprong, 
sesekurolo,  hoofdversieringen ,  uwenu  solonia ,  halssnoeren  van  koralen ,  lokuhara  imania , 


122  HET   EILAin)   SERANG   OF  NÜSAINA. 

armbanden,  lokohara  litia,  koperen  vingerringen  en  lange  haarkammen,  seniwanata, 
van  bambu  —  voor  de  vrouwen  uit  den  uhelia,  den  gordel  om  het  schaamdeel  te 
bedekken ;  de  anune,  eene  sarong  van  geweefde  jonge  sagu-  of  Pandanus  repens-bladeren , 
van  den  buik  tot  aan  de  knieën,  die  met  de  nisawala,  buikband  van  roodgeverfde 
rotan,  vastgehouden  wordt;  de  umasiro,  een  stuk  boomschors  dat  voor  hetzelfde  doel 
wordt  gebezigd;  verder  sieraden  als  kasusuwaaka,  hoornen  haarpennen,  puapuanaa 
salaka,  zilveren  oorhangers,  wenu  solonia,  halssnoeren  van  koralen, lokukaraimania, 
armbanden,  papila  imania,  armbanden  van  schelpen,  en  sapakuku  litia,  koperen  vinger-  en 
toonringen.  De  uhelia  of  schaamgordel  wordt  door  de  gehuwde  vrouwen  langer  gedragen, 
om  zich  van  de  ongehuwde  te  onderscheiden.  Dit  kleedingstuk  bezigen  de  meeste  vrouwen 
nog  onder  de  anune  of  sarong.  Ook  bedekken  de  vrouwen  bij  plechtige  gelegenheden  hun 
hoofd  met  bladeren  van  de  Colocasia  antiquorum  en  met  bloemen ,  en  behangen  de  armen 
met  takjes  van  de  Codiaeum  moluccanuuL  Mannen  en  vrouwen  bestreken  hun  lichaam 
met  kamiri-  Aleurites  moluccana,  en  kalapa-olie ,  en  dragen,  wanneer  z^  zulks  machtig 
kunnen  worden,  de  marele  tapui  of  de  gedroogde  testiculi  van  de  Cuscus  maculata 
als  reukwerk  om  den  hals.  Vele  mannen  versieren  hun  baard  en  knevel  met  rood  of 
geel  katoen,  ook  wel  met  vogelvederen.  In  de  bosschen  loopen  mannen  en  vrouwen 
slechts  met  den  schaamgordel,  zonder  meer.  De  Mohamedanen,  die  ook  van  de  kato- 
himata  tudung  of  hoofddeksel  gebruik  maken,  hebben  de  half  Maleische,  half  Arabische 
dracht  aangenomen,  terwijl  de  mannelijke  christenbevolking  bij  plechtige  gelegenheden 
bij  voorkeur  zich  met  Europeesche  kleedingstukken  en  schoeisel  tooit  In  het  dage- 
1^'ksch  leven  dragen  de  christen  mannen  wijde  blauwgeruite  broeken,  met  lange 
zwarte  ba^jus  en  een  ronden  hoofdkam  van  hoorn;  de  vrouwen  blauwe  of  roode 
geruite  sarongs,  met  zwart  of  blauw  gekleurde  korte  badjus,  ook  wel  kabajas.  Bg 
plechtige  gelegenheden  zijn  allen  in  het  zwart  gekleed.  Zijden  of  batik  sarongs  mogen 
de  vrouwen  van  den  minderen  stand  niet  dragen,  evenmin  goud-  en  zilversieraden; 
bij  overtreding  worden  zij  door  de  hoofden  gestraft.  De  kinderen  loopen  grootendeels  tot 
hun  tiende  jaar  naakt  rond.  Als  zij  naar  school  gaan,  kleeden  sommigen  zich  sledits 
met  de  sarong,  die  zij  gewoonlijk  om  den  hals  slaan,  in  stede  van  daarmede  de 
schaamdeelen  te  bedekken. 

Onder  de  pata  ne  Memale  worden  alle  spijzen,  wakua,  zonder  zout  of  andere 
[  kruiden,  in  bambugeledingen  gekookt,  of  hokohoko,  op  het  vuur  gepoft  Zij  zijn  groote 
voorstanders  van  semiputride  vleesch,  visch  of  eieren.  Het  hoofdbestanddeel  der 
voeding  is  sagu,  in  den  vorm  van  pap  en  van  drooggebakken  koeken,  tevens  aard- 
vruchten. Bijst  wordt  zelden  genuttigd.  Na  eene  gelukkige  jacht  wordt  dagen  achtereen 
veel  vleesch  genoten.  In  de  voedingswijze  en  de  bereiding  der  spijzenis  bij  de  Mohamedanen 
en  Christenen  veel  verbetering  te  bespeuren.  Personen  die  van  krokodillen,  slangen, 
leguanen,   haaien   afstammen,  mogen  het  vleesch  dezer  dieren  niet  nuttigen.  Men 


HET  mLAND  SXRANO  OF  NT7SAINA.  123 

voedt  zich  driemalen  daags,  des  morgens,  des  middags  en  des  avonds,  met  ipia 
sagapap,  aiMa  ihna  gekookte  ubi,  ihu  hokohoko  gepofte  ubi,  kala  hokohoko  gepofte 
wortelen  van  de  Colocasia  antiquorum,  kasitela  hokohoko  gepofte  Batatas  edulis, 
puria  hokohoko  gepofte  pisang,  isisi  wahinia  gekookte  buideldieren,  hahna  hinia 
gekookt  varkensvleesch,  peti  hokohoko  gepofte  zoetwatervisch  etc  Als  voor  voeding 
geschikt  worden  nog  aangemerkt  de  tnleiaGasuarisgaleatns,leapata  vliegende  honden, 
pipenoa  landschildpadden ,  etia  larven ,  tataua  Mkvorschen ,  iloa  palingen  en  nog  andere. 
Als  drank  gebruikt  men  water,  veel  sagero  of  palmwijn  en  bij  plechtige  gelegenheden 
ook  wel  brandewijn,  jenever,  arak,  van  welke  laatste  zoowel  mannen  als  vrouwen 
groote  liefhebbers  zijn. 

Volwassen,  zoomede  oude  mannen  en  vrouwen  maken  den  ganschen  dag  gebruik 
van  sirih-pinang,  kaahua.  Tot  dat  einde  bezigen  zij  de  kauwa,  sirih,huaofpulauwa, 
pinang,  losa,  kalk,  kapiri,  gamber  en  tabako,  tabak.  Bg  gemis  van  deze  artikelen 
neemt  men  de  kaha  uku  mamata,  jonge  sagubladeren,  de  waate  huai,  vruchten  van 
de  Rhizophora  conjugata  en  de  hataule  huai,  Callophyllum inophyllum-vrucht  Andere 
narcotica  zijn  niet  bekend,  behalve  op  Oost-Serang,  waar  veel  misbruik  van  opium 
bestaat  Tabak  wordt  niet  alleen  gekauwd,  maar  ook  in  den  vorm  van  karikisa, 
sigaretten,  en  in  bambupijpen  gerookt.  Jongelieden  mogen  vóór  het  intreden  der 
puberteit  geen  sirih-pinang  gebruiken. 

Grelijk  te  verwachten  was ,  zijn  de  woeste  mannelijke  bewoneren  van  Serang  groote 
liefhebbers  van  de  ailaki  of  lakawuhu,  jacht  Dit  bedrijf  wordt  ondernomen  door 
een  tot  vijf  personen,  ook  wel  met  honden,  nadat  men  in  de  eerste  plaats  door 
nauwa  de  toekomst  heeft  geraadpleegd ,  of  men  geen  ongeluk  maar  succes  zal  krijgen. 
De  mede  te  voeren  wapenen  z^'n  geweren,  pijl  en  boog,  pieken  en  zwaarden.  De 
buideldieren,  Guscus  maculata,  moeten  door  beklimming  der  hoogste  boomen  wor- 
den gevangen.  De  verkregene  wilde  zwijnen  en  casuaris  worden  geroosterd,  het  hert 
gevild,  de  slangen  en  buideldieren  gerookt  huiswaarts  gebracht  Behalve  het  aandeel 
der  hoofden,  dat  afgetrokken  wordt,  krijgen  de  jagers  ieder  evenveel  vsüi  den  buit 
Het  visschen  geschiedt  behalve  met  netten,  fuiken,  lijnen  en  dergelijke  ook  door 
het  in  het  water  werpen  van  bedwelmende  wortelen,  bladeren  en  vruchten,  die,  fijn- 
gestampt zqnde ,  met  water  vermengd  worden.  De  meest  gebruikelijke  bedwelmings- 
middelen  zijn  de  wali  tuha  waate  of  tuhan  tumun,  wortelen  van  den  siruha, 
Barringtoniarsoorten,  zoomede  de  bladeren  en  vruchten  van  de  kaposine-plant,  Ormo- 
carpum  glabrunL  In  andere  negariën  vischt  men  met  pijl  en  boog  en  met  obors  of 
flambouwen  van  droge  kalapabladeren  vervaardigd.  Vogels  worden  gevangen  met  lijm, 
masinuti  of  apulua,  bereide  hars  van  den  Artocarpus  incisa,  met  samoheta,  strikken, 
ten  einde  levende  exemplaren  voor  den  verkoop  te  verkregen,  en  met  siana,  pijl  en  boog. 


124  EBT  EILAND  SEBANO  OF  NUSAINA. 

Bij  den  landbouw  wordt  op  de  gesteldheid  van  den  bodem  niet  gelet.  De  land- 
bouwer zoekt  een  plek  uit  die  hem  behaagt,  zoowel  op  de  vlakten  als  langs  de  berg- 
hellingen in  het  bosch,  en  begint  met  vrouw  en  kinderen  de  boomen  om  te  hakken. 
Vindt  hij  echter  onder  den  arbeid  een  tot  een  knoop  gegroeide  slingerplant,  waarop 
hij  in  het  bijzonder  letten  moet,  dan  verlaat  hij  de  plaats  om  eene  andere  te  zoeken , 
vermits  de  knoop  eene  waarschuwing  is,  dat  hij  ziek  zal  worden  of  dat  de  koppen- 
jagers hem  te  eeniger  tijd  zullen  komen  storen.  De  omgekapte  boomen  en  takken  droog 
geworden  zijnde ,  worden  in  brand  gestoken.  Daarna  plant  men  in  het  midden  van  den 
tuin  uri,  puria,  of  huria,  pisang,  en  aan  den  rand  tehuoftohua,  suikerriet,  manisa 
of  kalatupa,  Spaansche  peper  en  verscheidene  asiahu  of  ihu,  ubi-soorten.  Daarop 
wordt  eene  omheining  gemaakt  en  de  djagong  of  padi  geplant  Bij  het  planten  der 
laatste  gewassen  loopen  de  mannen  vooruit  om  met  scherp  gepunte  stokken,  op  0.4 
tot  0.6  meter  afstands  van  elkander,  gaten  in  den  grond  te  steken,  kasihuele, 
waarin  de  hen  volgende  vrouwen  en  meiqes  de  korrels  werpen,  welke  ze  met 
den  voet  toedrukken.  Het  is  momoni  als  de  vrouwen  de  gaten  maken  en  de 
mannen  de  korrels  er  in  werpen.  De  gronden,  welke  om  de  twee  jaren  verwisseld 
worden,  worden  in  den  drogen  tijd,  nale  timuia,  ontgonnen,  en  tegen  het  invallen 
van  de  eerste  regens  bij  het  aanbreken  van  den  west-moeson,  nale  halate,  wanneer 
de  djagong  geoogst  is ,  de  padi  in  den  grond  gezet  Yan  bemesting,  uitgezonderd  met 
plantenasch,  is  geen  sprake.  De  grootste  padituin  van  een  persoon  is  ongeveer  twee 
honderd  meters  vierkant  Het  veld  wordt  slechts  twee  malen  gewied,  inatu  ehua. 
In  het  midden  van  den  tuin  bouwt  men  een  hutge ,  alwaar  de  landbouwer  met  zijne  famihe 
tijdelijk  verblijf  houdt,  om  de  herten  en  wilde  zwijnen  te  verjagen.  Gedurende  het 
tijdperk  der  vruchtzetting  worden  de  padivelden,  waka  nahala,  met  gewijd  water 
uit  bambuzen  door  den  eigenaar  besprenkeld.  Wanneer  de  padi  rijp  is,  mag  geen 
vreemdeling  het  veld  betreden,  momoni  siriM  simasoi  ahenuke.  Begeeft  zich 
iemand  in  den  tuin,  dan  wordt  hij  vastgehouden  en  zijn  zijne  bloedverwanten  of 
negarigenooten  verplicht  hem  uit  de  handen  van  den  eigenaar  te  verlossen  tegen 
betaling  eener  boete  van  dertig  borden.  Het  oogsten  van  padi  geschiedt  door  snijden, 
riki  masoi,  of  afstroopen  der  korrels  boven  eene  mand,  sokatL  De  padi  wordt  in 
bossen,  masoi  wunui,  of  wel  los  in  een  a&onderlijk  hutje,  tane  manimu  of 
lubura,  bewaard,  omdat  het  almede  momoni  is  deze  in  huis  op  te  bergen.  De  korrels 
worden  bij  gebruik  op  den  vloer  der  woningen,  raati,  met  de  voeten,  kaite  masoi, 
van  de  halmen  gescheiden.  De  djagongsoorten,  die  het  meest  aangeplant  worden,  zijn 
de  sesele,  de  gewone,  en  de  sesele  mananate,  de  rpode  soort,  beide  van  drie  maanden 
groeitijd.  De  padisoorten  van  drie  tot  vijf  maanden  zijn  de  hala  tarora,  de  hala 
tambaga  of  ala  pulu  palole  katania,  de  ala  puluti  paloli  usen,  een  pulutsoort,  de 
ala  vauvauwa,  de  ala  manian,  de  ala  puluti  en  puluti  mete,  beide  pulutsoorten,en 


Ml. 


Blz.124. 


HET  EILAND  SERANG  OF  NÜ8AINA.  125 

de  ala  alusia  of  ala  dara  mangamo.  Van  de  pulutsoorten  wordt  meer  werk  gemaakt. 
Vóórdat  men  de  ka^ang,  kahuwee,  plant,  doet  men  de  te  planten  korrels  in  een  bak 
met  zeven  sirihvruchten,  zeven  jonge  pinangvruchten,  zeven  witte  steentjes  en 
zeven  pesahatupitten,  mengt  deze  ondereen  met  een  mannenkam  onder  het  aanroepen 
der  nita,  opdat  de  korrels  mogen  gedijen.  De  essence  der  sirih-pinang  en  pesahatu- 
pitten wordt  als  oflFer  aangemerkt  De  meestearbeidwordtbesteed  bij  den  aanplant  van 
tabak,  tabako  of  tahakoa.  Men  maakt  eerst  een  kweekbedding,  waar  de  grond  fijn 
geslagen  wordt;  daarna  zaait  men  het  zaad  en  bedekt  dit  met  droge  palm- 
bladeren. Zijn  de  zaailingen  0.04  meters  hoog,  dan  worden  zij  overgeplant  op  een 
afstand  van  1.50  meter  en  verder  van  elkander,  welke  plantjes  met  reepen  van  den 
pisangstam  tien  dagen  ongeveer  dicht  gehouden  worden.  Daarna  wordt  het  veld  ge- 
durig schoongemaakt  en  de  planljes  twee  malen  des  daags  bevochtigd.  De  hoogte 
van  1.40  meter  bereikt  hebbende,  wordt  de  plant  getopt  en  kort  daarna  de  bladeren 
geoogst  De  verzamelde  bladeren  worden  op  een  bambusteUage  evenwijdig  gelegd  en 
met  pisangbladen  gedekt  Drie  dagen  daarna  worden  de  bladeren  —  als  zij  geel  geworden 
zijn  —  fijn  gekorven,  vier  dagen  in  de  zon  te  drogen  gelegd  en  in  palmbladeren 
ingepakt  of  in  bambu  vastgestampt  bewaard.  De  tabak  van  Serang,  meer  speciaal 
die  van  Teluti,  is  beter  dan  die  van  andere  eilanden.  Yan  de  koffie,  waarvan 
thans  eenig  meerder  werk  wordt  gemaakt  door  de  bevolking,  kan  hetzelfde 
worden  verklaard.  Andere  gewassen  —  als  niwe  of  lue,  kalapa;  kauwa  of  kamuhua, 
sirih;  hua  of  kamualaka,  pinang;  kabuse  of  ahaja,  kapas;  toriane  of  turia,  durian; 
nasate  of  aimahua  kainia,  lansap;  kangkane  of  nakaa,  Ijampedak;  balamo  of  hau 
kainia  mangga,  kaloke  of  masapa  kainia,  roode  djambu;  lapia  of  ipia  sagu,  iale, 
kanari  en  kakao  —  worden  ook,  met  meerder  of  minder  ijver,  in  de  wakanaa,dusuns 
en  negariên  aangeplant  Notemuskaat-  en  kruidnagelboomen  worden  niet  meer  aange- 
kweekt Indigo  groeit  bij  voorkeur  in  het  wild. 

De  nijverheid  staat  op  een  zeer  lagen  trap.  Suiker  of  stroop  wordt  in  de  strand- 
negariën  van  suikerriet,  nasu  tehu,  in  kleine  hoeveelheden  bereid,  door  het  uitge- 
perste sap  in  aarden  potten  te  koken.  Sagero  of  zoogenaamde  zwarte  suiker, 
tohun  huan,  wordt  niet  gemaakt,  maar  van  Tobelo-  of  Galelareezen  ingeruild.  De 
bevolking  van  de  negari  Loun,  van  Manipa  afkomstig,  bewerkt  de  klei  tot  potten 
en  pannen.  Het  meerder  benoodigde  wordt  van  Saparua  ingevoerd.  Touwen  of  strik- 
ken worden  van  gomutu  nawa  of  mapuhua,  arengvezelen,  ook  wel  van  boombast  ge- 
slagen. Zout,  tasi,  wordt  alleen  op  Lisabata  en  in  eenige  andere  strandnegariën 
bereid,  otoke  tasii.  Het  bereiden  van  zout  is  momoni  voor  den  bewoner  der  binnen- 
landen, een  politie-maatregel  der  strandbevolking  die  van  vreemden  oorsprong  is,  om 
hem  onder  haar  invloed  te  houden.  Kleine  vlerkprauwen  vervaardigt  men  zelf; 
ook  begint  men  in  de  laatste  jaren  grootere  prauwen  te  Lisabata  te  bouwen.  De 


126  HET  KILAND  SERANe  OF  NÜSAINA. 

pnluta  of  polutu  milt  Inen  in  van  de  rondtrekkende  Eeeineezen.  In  de  strandnegariên 
vindt  men  enkele  toka  sari  of  eta,  ijzersmeden,  tnka  hnlawane,  goudsmeden ,  die  de 
kunst  van  de  Todoreezen  geleerd  hebben,  voorts  tuka  ai,  timmerlieden.  Deze  ambachts- 
lieden werken  echter  niet  geregeld.  Voor  het  smeden  worden  slechts  primitieve  werk- 
tuigen gebezigd,  als  de  tuin,  staande  blaasbalg,  de  tamaa,  een  ijzeren  tang  of  knijper, 
de  laruru  nalan  of  hamer  en  de  laruruikaam,  het  aanbeeld.  De  timmergereedschappen 
zijn  de  apolote ,  bijl ,  tulu ,  mes  van  middelmatige  grootte ,  tateta ,  dissel ,  utoto ,  beitel ,  en 
djangka,  passer.  Verscheidene  lieden  kunnen  eenig  snijwerk  verrichten.  Voor  het  overige 
bestaan  de  dagelijksche  verrichtingen  voor  de  mannen,  manona  nitanei,  uit :  het  tappen 
van  den  sagero  of  palmwijn,  isui ;  het  sagu-kloppen,  weti  lapia  of  weti  ipia;  het  ontginnen 
der  velden  en  de  bewerking  daarvan,  jakai  manimu  of  hunawakanaa;  het  bouwen  van 
huizen,  mokaa  numa  of  haku  luma;  het  jagen  in  de  bosschen,  iri  pakenete,haisaa, 
ailaki  of  lakawuhu;  het  beklimmen  der  hoogste  boomen  om  buideldieren  te  vangen, 
iraU  saa  mare;  het  maken  van  vischftiiken ,  imokaa  uhu;  het  drijven  van  ruilhandel, 
takiselu  en  het  visschen  op  vier  verschillende  wijzen  met  netten  en  lijnen,  lasai 
lapiru,  lamorielu,  laheko  of  lamori  en  uelanihiti;  het  maken  van  seroh's,  hela,  en  van 
serohbatu,  kota  — voor  de  vrouwen,  mahina  nitanei,  uit  het  koken  van  spijzen, jaa- 
muna  wakua  of  pakalai  umanania;  het  verzamelen  van  eetbare  kruiden  in  de  bos- 
schen, iriM  wuta;  het  halen  van  water,  jata  wae  of  tana  waja;  het  bijeenbren^fen 
van  brandhout,  iriki  ihia  ai  of  tana  ai  motoa;  het  visschen  in  rivieren  en  op  riffen, 
kahumesa;  het  weven  van  sarongs  van  katoen,  uti-uti  of  teite,  en  van  jonge  sagu- 
bladeren  of  van  den  Pandanus  repens,  anune,  ook  van  zeildoek;  het  mede-ontginnen 
van  velden  en  beplanten  daarvan;  het  naaien  van  matten,  toa  lapua  of  lalala  kihu; 
het  verzamelen  van  eetbare  schelpen,  laroma  ululu;  het  vervaardigen  van  schaam- 
gordels  van  de  schors  van  den  malak-  of  posuroloboom;  het  naaien  van  Ueederen; 
het  drijven  van  ruilhandel;  het  vlechten  van  matten,  taenene,  van  manden,  supunu 
huini,  en  korven.  De  mannen  verzamelen  ook  boschproducten,  als  muskaatnoten, 
damar,  hout  etc.  Bustdagen  worden  niet  genomen;  men  kan  eiken  dag  werken. 
Vuur,  wauwa,  wordt  verkregen  door  wrijving  van  twee  stukken  droge  bambu,  tomo 
motota.  Ook  bezigt  men  vuursteen,  tinuwia,  staal,  salata  maata,  en  zwam,  hahua, 
om  vuur  te  maken.  Het  zwam  verkrijgt  men  van  de  Arenga  Sacharrifera  en  wordt 
óf  met  gebrande  en  fijngestampte  durian-,  Durio  zibethinus-schillen,  of  wel  met  het 
water  van  een  soort  pisangstam  vermengd,  in  de  zon  gedroogd. 

De  handel  wordt  hoofdzakelijk  door  vreemdelingen,  met  name  Bugineezen,Mang- 
kasaren,  Mandareezen,  Tematanen,  Todoreezen,  Tobelo-  en  Galelareezen,  zoomede  door 
de  strandbewoners  gedreven,  die  met  vaartuigen,  paduwakan,  djungku,  voorts paka- 
tora,  groote  vlerkprauwen  van  Tobeloosch  of  Galelaasch  maaksel,  tot  twaalf  meters 
lengte,  met  pulutu  of  kalulusi  van  Eeei  afkomstig,  toteene  lengte  van  twintig  meters, 


HET  ULAM)   S£RlKa  OF  NT7SAINA.  127 

en  met  de   belan  en  arumbae,  lichte  vaartuigen  tot  tien  meters  lengte,  de  kusten 
bezoeken.  De  binnenlandsche  handel  geschiedt  in  ruil,  heni  of  selu,  door  mannen 
en  Trouwen  die  tot  een  aantal  van  twintig  personen  uit  de  binnenlanden  strand- 
waarts  komen,  voomamelijk  tegen  borden,  hanaa  of  ayalaa,konmien,  opa, gongs,  ahu 
of  yayiata,  geweren,  hola,  oude  schotels,  hanainai  of  aYalaamutuania,patolasarongs, 
salipa   patola,   uti-uti   sarongs,   teite;   voorts   bosch-   en   veldproducten,   als  sagu, 
muskaatnoten,  damar,  rotan,  houtwerken,  tabak,  kaljang,  rijst,  djagong,  ubisoorten 
en   dergelijke.  Marktplaatsen   zijn  er  op  Serang  niet.  Slechts  in  enkele  binnenland- 
sche negariën  begint  de  bevolking  de  waarde  van  het  geld,  zilver,  kepe  putine,  en 
koper,   kepe   mitene,   te   kennen.   De   nominale   waarde   der  artikelen,  die  geruild 
worden,    zijn   als   volgt:   een   geweer,   hola,  ruilt  men  in  tegen  honderd-en-vijftig 
kakoto  lapia  of  pakken  natte  sagu  van  f  0.24  per  pak,  of  tegen  vijfhonderd  kolate 
of  masoiole,  een  bambumaat  van  ongeveer  een  halve  kilo,  ontbolsterde  rijst;  een 
ouden  schotel,  hala  inai,  tegen  honderd-en-vijftig  tot  driehonderd  masoiole  rijst  of  zestig 
tot  tachtig  pakken  sagu ;  een  roode  sarong,  saniha  djarmang,  tegen  vijf-en-twintig  masoiole 
rijst  of  twaalf  pakken  sagu;  een  stuk  chits  van  vier  meters,  lapu  tjiti,  tegen  vijf- 
tien masoiole  rijst  of  zes  pakken  sagu;  een  rooden  hoofddoek,  saniha  hutini,  tegen 
tien  masoiole  rijst  of  vijf  pakken  sagu;  een  pak  zout,  tasi  palase,  tegen  dertig 
masoiole  rijst  of  vijftien  pakken  sagu;  twee  snoeren  koralen,  aenua  tanate,  tegen 
een  masoiole  rijst;  een  gewoon  mes,  arioto  kone  miteni,  tegen  twaalf  masoiole  rijst 
of  vijf  pakken  sagu;  een  groot  mes,  parang,  ariwunui  elake,  tegen  twintig  masoiole 
rijst   of  twaalf  pakken  sagu;  een  groote  gong,  ahuu  tuhe  nua,  tegen  tweehonderd- 
en-vijftig masoiole  rgst  of  honderd-en-twintig  pakken  sagu;  twaalf  borden,  hanaa, 
tegen  twintig  masoiole  rijst  of  vijftien  pakken  sagu;  twaalf  kommen,  sahaa,  tegen 
t¥rintig  masoiole  rijst  of  vijftien  pakken  sagu;  een  pak  sagu  tegen  tweehonderd  stuks 
muskaatnoten  of  twintig  kleine  pakken  damar,  etc.  In  geld  betaalt  men  in  de  strand- 
negariën  voor  een  gong  f  10  tot  f40,  een  stel  koperen  bekkens  f150;  een  vuur- 
steengeweer  f20,   een  ouden  schotel  f  10  tot  f20;  een  uti-uti  sarong  f8  tot  f  15, 
een    patola  sarong   f2.50,   etc.  Olifantstanden  zijn  niet  gewild.  De  handelsbeweging 
bedraagt   jaarlijks   ongeveer    aan  invoer  f61,700,  aan   uitvoer  f83,450.  Onder  de 
uitgevoerde   artikelen   bekleeden   sagu  en  houtwerken  een  eerste  plaats.  De  Wemale 
zijn  in  hunne  handelstransactiën  zeer  eerlijk  en   te   goeder   trouw.  Schulden  wor- 
den zelden  gemaakt,  en  eenmaal  bestaande,  zijn  de  kinderen  en  kindskinderen  daar- 
voor aansprakelijk.  Dit  kan  men  echter  van  de  strandbewoners  niet  getuigen.  Heeft 
een  Wemale  schuld,  tania,  en  is  hij  nalatig  in  de  betaling,  seni,  dan  worden  zijne 
sagu-aanplantingen  of  die  zijner  bloedverwanten  in  beslag  genomen.  Heeft  hij  noch 
saga-aanplantingen,  noch  bloedverwanten,  dan  legt  de  schuldeischer  beslag  op  de 
aanplantingen  van  een  zijner  negarigenooten,  waardoor  overdracht  van  schuld  ont- 
staat en  de  schuldenaar  bovendien  twee  boeten,  elk  van  dertig  borden,  moet  betalen. 


128  HET  EHAND   SERANG  OF  NUSAINA. 

Schuldzaken  worden  door  de  betrokken  hoofden  afgedaan,  en  de  bloedverwanten  zgn 
verplicht  den  schuldenaar  met  geld  en  goed  bij  te  staan.  Dusdanige  schulden  ont- 
staan gewoonlijk  als  men  een  huwelijk  sluiten  wil  of  niet  bij  machte  is  eene 
boete  te  betalen.  De  maten  zijn  de  kolate  of  katan,  een  maat  van  ongeveer  een 
halve  kilo,  de  kakote  of  halun,  een  mand  van  0.5  meter  hoogte  en  0,25  meter  in 
middellijn,  de  kolate  saha,  een  maat  inhoudende  ongeveer  een  vierde  kilo,  by  koop 
en  verkoop  van  katjang  en  koflfieboonen  in  gebruik.  Voor.de  rijst  gebruikt  men  ook 
de  balasi,  een  mand  van  nipabladeren  hoog  1  meter,  met  een  middellijn  van  0.7 
meter.  Het  tellen  geschiedt  met  de  vingers,  met  steenijes,  met  djagong,  katjang  en 
andere  zaden.  Om  het  aantal  kolate  te  onthouden,  pleegt  men  een  stuk  van  het 
buitengedeelte  der  saguribben,  hupale  weMni,  hetwelk  bij  elk  getal  ten  teeken  gebro- 
ken wordt,  te  bezigen.  Gaat  men  op  reis,  dan  neemt  men  een  touw,  walete,  waar- 
aan zooveel  knoopen  gehecht  worden  als  het  getal  dagen,  dat  men  denkt  weg  te  blijven. 
Eiken  dag  wordt  alsdan  een  knoop  afgesneden.  Afstanden  worden  naar  den  stand  der  zon 
bepaald,  ook  wel  naar  den  tijd  benoodigd  om  pinang  rood  te  kauwen,  kaasoinainiaa,  of 
om  rijst  te  koken,  jasapua  masoi  huwai  nsd  niaa.  In  vroegeren  tijd  werd  op  Serang 
eveneens  de  wilde  ruilhandel  door  de  Tobeloërs ,  potage  tagali  vuru  genaamd ,  gedreven. 

De  pata  ne  Memale  zijn  niet  ongeneigd  met  andere  lieden,  ook  wel  vreemdelingen, 
vriendschapsbetrekkingen  te  sluiten,  bij  welke  gelegenheid  van  beide  partijen,  als 
vrienden,  numatoini  of  iha,  geschenken  worden  gegeven.  Later  zendt  men  elkander 
vruchten  en  veldgewassen  als  kaikatuu  naneku  tunai,  teeken  van  vriendschap.  Bij 
ontmoeting  kussen  de  vrouwen  elkander  door  neuswrijving ;  de  mannen  reiken 
elkander  niet  de  hand,  maar  streelen  elkander  door  op  den  schouder  te  kloppen  of 
in  de  armen  te  knijpen.  Dezelfde  vriendschapsbetrekkingen  worden  door  de  mannen, 
bij  tusschenkomst  der  mauwen,  met  de  nitu  of  geesten  der  voorvaderen  onder- 
houden, en  er  wordt  bij  ontvangst  der  contra-geschenken  van  de  nitu,  isupu  kai 
katua,  luid  geweend.  Een  geschenk  ontvangende,  is  men  niet  gewoon  te  bedanken; 
men  zegt  slechts:  cane  mua  tat«  mai  sete»,  d.  i.  gij  zijt  in  waarheid  goed  jegens 
mij.  Een  geschenk  gevende,  zorgt  men  geene  onevene  getallen  te  bezigen.  Wanneer 
twee  negariën  vriendschapsbetrekkingen  willen  sluiten,  vooral  na  eenen  oorlog,  dan 
komen  de  ingezetenen,  geschenken  medebrengende,  in  een  der  negariën  bijeen, 
tapela,  alwaar  zij  in  de  baUeu  op  spijs  en  drank  onthaald  worden.  Gedurende 
het  eten  wordt  een  groote  bak  met  s^ero  gereed  gezet;  de  oudsten  voegen  er 
eenige  druppels  varkens-  en  kippenbloed  bij;  de  hoofden  der  partijen  verwonden 
zich  tevens  en  doen  eenig  bloed  in  den  sagero  vloeien.  Behalve  een  vyf- of  negental 
verdorde  bladeren  van  den  Ficus  Altimeraloo  Rxb.,  al  naar  men  tot  de  patalima  of 
patasiwa  behoort,  die  in  den  sagero  gelegd  worden,  dompelen  de  oudsten  in  den  bak 
slechts  voor  een  oogenblik  een  zwaard,  een  piek  en  pijlen,  in  lateren  tijd  ook  den 


HKT    EILAXD   SKRAN^G    OF   KüSALVA.  129 

tromp  van  een  geweer,  als  het  ware  om  daarmede  de  sagero  om  te  roeren.  Daarna 
treedt  een  der  oudsten  voor  en  spreekt  in  de  grootste  opgewondenheid  de  vervloe- 
kingen, wake,  uit  over  dengene  die  de  vriendschapsbanden  eenmaal  mocht  ver- 
breken. De  feestgenooten  geven  door  teekens,  door  te  springen  en  te  schreeuwen 
te  kennen,  dat  zij  er  mede  instemmen,  waarop  de  hoofden  der  beide  partijen  een 
begin  maken  met  een  weinig  der  toebereide  sagero  te  drinken.  Daarop  volgen  de 
overige  feestvierenden,  die  den  maaltijd  voortzetten  en  vervolgens  naar  hunne  negari 
terü^eeren.  Op  den  bepaalden  tijd,  ook  wel  jaren  daarna,  wordt  in  de  andere  negari 
een  contra-maaltijd  gegeven,  waarmede  het  verbond  onherroepelijk  gesloten  is.  Deze 
plechti^eid  heet  pela.  Het  woord  pela  beteekent  ook  litteeken,  doelende  op  de 
wond  der  hoofden  waaruit  het  bloed,  voor  de  sagero  bestemd,  gevloeid  is.  Vele 
negariên  hebben  met  elkander  dit  verbond  gesloten.  De  pela-genooten  mogen  niet 
met  elkander  huwen.  Zij  zijn  verplicht  elkander  in  oorlog  tegen  andere  negariên 
bij  te  staan,  terwijl  van  weerszijden  de  vrije  beschikking  wordt  verkregen  over  alle 
veld-  en  boschproducten,  mits  er  geen  steen  of  ijzer  bg  wordt  gebezigd,  d.  i.  mits 
men  geene  boomen  omkapt  Bij  het  uitgaan  om  koppen  te  snellen  wordt  door 
partgen  ook  een  gelgke  eed  gedronken. 

Als  een  vreemdeling  een  huis  binnentreedt,  tamata  suni  nai  numa,  is  de  eigenaar 
verplicht  als  eerbewijs  hem  sirih-pinang  en  sagero  voor  te  zetten.  Is  men  aan  den 
maaltijd,  dan  moet  de  vreemde  mede  aanzitten,  terwijl  de  vrouw  des  huizes  zich 
verwijdert,  omdat  het  onwellevend  is  dat  zij  medespijst  Groeten  worden  nimmer 
gewisseld;  men  vraagt  slechts  van  waar  de  persoon  komt  Jonge  lieden  spreken  de 
oudere  aan  ais  amai,  amakai,  vader,  of  inai,  inakai,  moeder;  zeer  oude  lieden 
als  upun  of  tatai.  Van  gelijken  leeftgd  zijnde,  noemt  men  elkander  kalupan,  makker; 
bi)  kakihandubgenooten  makasenu  en  de  voorgangers  in  den  tutuudienst  masaloo. 
Een  huis  verlatende,  moet  men  van  zijn  voornemen  kennisgeven.  Een  zittend 
persoon  voorbggaande,  moet  men  bukken.  Het  vragen  van  gekorven  tabak  aan 
vrouwen  heeft  eene  dubbelzinnige  beteekenis  en  doelt  op  het  haar  van  denpubes. 
Spuwt,  autou,  men  voor  iemands  aangezicht,  dan  wordt  zulks  als  eene  groote  be- 
leediging  aangemerkt  Ook  beleedigt  men  elkander  met  scheldwoorden,  makahu  of 
vakavu,  als:  nii  namu,  cum  matre  tua  coïtus  exercetur;  nii  upumu,  cum  avia  tua 
coïtus  exercetur;  asuan  nüka,  canis  tecum  coit;  nii  walataja,  Batavus  tecum  coit; 
kaataia,  eet  faeces;  utimu  kopua,  dirumpatur  penis  tuus,  en  honderden  andere 
obscoene  termen  meer.  In  OostrSerang  scheldt  men  de  bewoners  van  Nieuw-Guinea, 
Kowiai  en  Onin  uit  voor  tamata  ukiri  hahua,  lieden  die  de  varkens  benaderen. 
Krankzinnigen,  tamata  mamanuu  of  mumanua,  worden  niet  geëerd.  Men  pleegt  ook 
wel  elkander  schimpnamen  te  geven,  als  aikoto,  gij  kronune,  tetuloo,  gij  gebochelde, 
inu  koa,  gg  platneuzige,  huru  waipoha,  gij  grootmondige,  en  nog  meer. 

9 


l3ö  UlST  Un^AJO)   SETRAVa  OF  KÜSAlJfA. 

De  bewoners  van  Serang  zijn  liefhebbers  van  tanaile,  feestvieringen.  Bij  over- 
winningen in  den  krijg,  het  intreden  der  meisjes  en  jongens  in  het  tijdperk  van  de 
puberteit,  het  dekken  der  baileu  en  tutuu,  het  afwerken  der  siku  nanihute,  vunr- 
plaats  in  de  baileu,  het  betrekken  van  nieuwe  woningen,  bij  huwelyken,  bi)  het 
buitenshuis  brengen  van  pasgeboren  kinderen,  iropo  u  melo,  en  bij  de  kasa  nisia, 
het  tandenvijlen,  worden  gewoonlijk  feesten  gegeven,  waarbij  gegeten  en  gedronken, 
gezongen  en  gedanst  wordt.  Behalve  bij  overwinningsfeesten,  waarbij  een  ieder  tegen- 
woordig mag  zijn,  moeten  bij  zulke  gelegenheden  de  negarigenooten  uitgenoodigd 
worden.  Gedurende  de  puberteitsfeesten  der  jongelieden  in  de  tutuu  mogen  alleen 
mannen  tegenwoordig  zijn  en  blijven  de  vrouwen  immer  uitgesloten.  De  feest- 
genooten  kleeden  zich,  standswijze,  in  hun  prachtgewaad  of  behangen  zich,  geen 
Christen  zijnde,  zooveel  doenlijk  met  katoenen  en  zijden  stoffen  met  goud-  en  zilver- 
werken. Na  door  den  feestvierenden  huisvader  uitgenoodigd  te  zijn  om  te  gaui  zitten, 
wordt  door  de  jonge  meisjes  onder  het  toezicht  der  huismoeder  onmiddellijk  sirih- 
pinang  uitgereikt.  Vervolgens  zet  men  de  spijzea  voor,  bestaande  uit  gekookte  sagu, 
rijst,  ubi,  pisang,  visch,  garnalen,  paling,  slangea-,  varkens-,  buideldieren-, herten-, 
leguanen-  en  vledermuizenvleesch ,  met  sagero-  of  palmwijn  ad  libitum.  De  niet 
verbruikte  spijzen  mogen  door  de  gasten  huiswaarts  worden  medegenomen.  Na  den 
maaltijd  wordt  alweder  sirih-pinang  rondgediend  en  maakt  men  een  begin  met  zang 
en  dans,  welk  laatste  ten  slotte  in  de  grootste  opgewondenheid  wordt  uitgevoerd. 
De  zangen,  bestaande  in  bij  uitstek  monotone  melodieën,  met  woeste  gillende  ge- 
luiden gepaard,  zijn  bij  overwinningen  de  maru  en  rorone,  bij  puberteitefeesten  de 
nano  en  ook  de  bekende  tutuhatu,  bij  het  afwerken  der  baileu  en  tutuu  de  mam 
en  tutuhatu;  bij  het  bestijgen  van  nieuwe  woningen,  bij  huwelijken  en  andere 
huiselijke  feesten  de  marareun,  sewa  of  sewaki  en  kawoote;  bij  het  werken  in  de 
bosschen  ten  behoeve  der  baileu  en  tutuu  de  atiti.  In  de  prauwen  zingt  men  onder 
het  roeien  bij  voorkeur  de  kapata  nusaina.  De  verschillende  gemeenschappelijke 
dansen,  die  mamiri,  loloite,  loisamudu  en  raUsanasela  heeten,  hebben  veel  over- 
eenkomst met  de  menari,  doch  ruwer  en  eentoniger  van  uitvoering.  Onder  de 
christen  bevolking  wordt  van  de  meer  levendige,  bevallige  menari  en  badendang  veel 
werk  gemaakt.  De  jongelieden  komen  twee  en  meer  malen  wekelijks  bij  elkander 
en  vermaken  zich,  zonder  iete  te  nuttigen,  den  geheelen  nacht  hartetochtelijk  op  de 
wijze  der  Ambonsche  Christenen.  De  Europeesche  walsen  en  polkaas  worden  met 
meer  vlugheid  en  volharding  gedanst  dan  in  Europa.  De  mannen  onder  de 
Wemale  voeren  ook  den  tjakalele  of  zoogenaamden  krijgsdans  uit,  jaotiaenjakalala, 
het  laatste  de  oorsprong  van  het  woord  tjakalele,  dat  eigenlijk  «den  weg  openen» 
beteekent  De  muziekinstrumenten  zijn  eenvoudig  en  bestaan  uit  tiheleof tiha, trom; 
tipale,  ahu  of  hahuku,  gong;  kongkong,  kleine  koperen  bekkens ;  hole,  bambuzen 
fluit,   en  tahunia  of  tahuri,  blaaswerktuig  van  bambu  of  van  een  tritonschelp  vep- 


HET  KILANO  SERANO  OJ»  NUSaINA.  I3l 

vaardigd.  Onder  de  Mohamedanen  en  Christenen  treft  men  tevens  violen  en  accor- 
deons aan.  De  Mohamedanen  vermaken  zich  ook  met  hanenkloppen  en  dobbelspelen , 
van  Bogineezen,  Mangkasaren  en  Javaansche  militairen  afgezien. 

Het  spel  der  jongens  bestaat  uit  de  siahinake  lisa,  oorlog  voeren;  iroo  utehisa, 
elkander  met  pieken  trachten  te  treffen;  mokaa  pulutua  wotoa,  het  spelen  met  kleine 
prauwen  in  het  water,  waarbij  gezwommen  wordt;  jahina  iana  patina,  visch  met 
pijl  en  boog  schieten;  juna  noma  woto,  het  bouwen  van  huizen;  larao  kahururu, 
het  dnuden  van  tollen.  De  meisjes  spelen  met  de  pakakoo  of  lakalai  paka,  kalapa- 
doppen,  jahina  kesina  of  lakute  kapai,  knikkers;  iroo  jahua  of  larao  odibatana, 
kanaripitten;  rahinake  miluu  üa  huwele,  kamiripitten;  siahinake  popote,  schelpen, 
bestaande  in  het  werpen  op  bepaalde  afstanden  of  het  mikken  met  kanari-  en 
kamiripitten  of  met  schelpen.  Een  soort  katten  en  muizenspel,  sia  hinake  popote, 
is  bij  de  kinderen  zeer  in  zwang,  een  spel  dat  aan  hun  zucht  tot  springen  zeer 
voldoet 

De  jongelieden  van  beiderlei  kunne  hebben  zoowel  bij  de  patasiwa-  als  bij  de 
patalimarstammen  op  Serang  een  zeer  vrij  en  ongebonden  geslachtelijk  verkeer. 
Hebben  echter  twee  hunner  na  herhaalde  of  langere  intieme  kennismaking  het  voor- 
nemen opgevat  om  niet  meer  van  elkander  te  scheiden,  dan  wordt  door  een  oude 
vrouw,  of  door  haar  zelf,  aan  de  ouders  van  het  meisje  kennisgeving  gedaan  van  het 
voorgenomen  huwelijk,  iasawa,  mahasuane,  mepusawa  of  riha,  en  worden  als  zichtbaar 
bewijs  daarvan  aan  de  ouders  de  geschenken  van  den  jongeling ,  bestaande  uit  ringen  en 
armbanden  van  schelpen,  koper  of  goud,  vertoond.  Voor  zich  zelf  behoudt  het 
meiaje  een  rooden  buikband,  waarvoor  zij  aan  den  jongeling  een  weinig  haar,  ook 
wel  van  den  pubes,  afstaat  Als  de  ouders  geene  bedenkingen  daartegen  hebben,  krijgt 
de  jongeling  vergunning,  om  in  hun  huis  te  komen  wonen  en  zonder  eenige  formali- 
teit zich  als  een  gehuwd  man  te  gedragen,  ook  wel  zonder  den  bruidschat,  anai, 
jaine,  alaia,  mihar  of  hini  na  helia,  gegeven  te  hebben.  Hij  wordt  slechts  als  lid 
van  de  familie  der  vrouw  aangemerkt  Van  den  kant  der  ouders  wordt  nimmer 
omtrent  den  bruidschat,  die  gewoonlijk  in  de  eerste  maand  van  zwangerschap ,  in  elk 
geval  na  eene  bevredigende  kirihuman  of  copulatie  moet  worden  aangezuiverd ,  gewag 
gemaakt  Heeft  een  jongeling  tegen  den  wil  van  het  meisje  haar  van  de  ouders  ten 
huwelijk  gevraagd  en  den  anai  betaald,  dan  moet  de  bruidschat  verdubbeld  terug- 
gegeven worden,  wanneer  het  meisje  weigert  te  huwen.  Nadat  de  jongeling  eenigen 
tyd  in  het  huis  van  het  meiqe  is  gebleven,  brengen  zijne  ouders  aan  de  hare 
ten  geschenke  een  gong  en  een  schotel  uit  den  ouden  tijd,  waarvoor  zij  als  tegen- 
geschenk  een  zilveren  armband,  een  ouden  schotel  en  een  gouden  ring  van  het  meisje 
ontvangen.  Alsdan  wordt  de   dag  van  het  huwelijk  vastgesteld,  gewoonlijk  van  een 


132  HET  EILANI)   SERANG   OP   NTTSAIXA. 

maand  tot  een  jaar  daarna,  om  tijd  te  hebben  alles  voor  den  anai  en  voor  het  te 
yieren  feest  bijeen  te  brengen.  Op  het  bepaalde  tijdstip  kleeden  de  jonggehuwden  zich 
in  prachtgewaad ,  nadat  zij  hun  haar  met  kalapa-olie  en  wortelen  van  den  Andro- 
pogon  schoenanthus ,  hun  lichaam  met  fijngestampte  pulasari-,  Alyxia  stellata-bast. 
Pandanus  odoratissimus-  en  Citrusbladeren  gezalfd  en  zich  verder  behangen  hebben  met 
gouden  en  zilveren  sieraden.  Zoowel  de  man  als  de  vrouw  moet  een  nieuwen  schaam- 
gordel,  apane  of  uhelia,  omdoen,  terwijl  de  vrouw,  die  slechts  met  een  korte  sarong 
gekleed  is,  haar  borsten,  die  bloot  blijven,  met  Curcuma  longa  geel  moet  verven. 
Tegelijkertijd  wordt  de  anai,  bestaande  uit  vijf  gtoote  gongs  en  een  ulai  maas  tot 
eene  waarde  van  f  50  tot  f  200 ,  varieerende  naar  stand  en  vermogen ,  bij  de  ouders 
van  het  meisje  gebracht,  terwijl  elk  mannelijk  familielid  verplicht  is  een  gong  van 
0,4  meter  middellijn  en  een  ouden  schotel  bij  te  dragen  als  een  gedeelte  van  den 
anai.  De  ouders  van  het  meisje  geven  een  contra-geschenk,  ipuna,  bestaande  uit  een 
houten  dulang  met  twaalf  oude  schotels,  eene  oude  kom  met  schotel,  een  paar 
gouden  oorhangers,  tien  zilveren  ringen,  tien  zilveren  armbanden,  tien  zilveren  teen- 
ringen  en  een  uti-uti-sarong.  Elk  mannelijk  lid  der  familie  van  den  jongeling  ont- 
vangt een  uti-uti  sarong,  een  zilveren  armband  en  een  zilveren  ring  terug.  De  anai 
der  tamata  küti  bestaat  uit  een  gong  van  0,4  meter  en  eenige  borden.  De  ipuna 
wordt  ook  in  schotels  terugbetaald.  Na  de  volledige  betaling  van  den  bruidschat  komt  de 
vrouw  in  de  familie  van  den  man.  Dit  neemt  echter  niet  weg  dat  de  man,  om  zijne 
rechten  te  behouden,  voortdurend  geschenken  aan  de  ouders  moet  geven.  Op  de 
afdoening  van  den  anai  volgen  dehuwelijksfeesten,  waarbij  door  eender  oudste  familie- 
leden van  den  jongeling  aan  de  feestgenooten  bekend  wordt  gemaakt  dat  het  huwelijk 
gesloten  is;  zij  duren  tot  acht  en  meer  dagen.  De  bloedverwanten  van  den  jongeling 
worden  door  de  ouders  op  spijs  en  drank  behoorlijk  onthaald,  waarna  de  jonge- 
dochter  naar  het  huis  van  den  jongeling  gebracht  wordt.  In  het  huis  komende,  moet 
zij  trappen  op  de  sunani  raramene,  voorbalk,  als  teeken  dat  zij  daar  ook  te  bevelen 
heeft.  Voor  de  moeite  van  overbrenging  ontvangen  de  ouders  van  het  meisje  een 
gong.  De  kinderen  die  vóór  de  betaling  van  den  anai  verwekt  zijn,  blijven  in  sommige 
negariên  bij  de  ouders  der  vrouw.  Wordt  de  bepaalde  bruidschat  niet  betaald ,  dan  blijft 
de  man  in  het  huis  der  vrouw  als  lid  harer  familie  wonen  en  worden  de  gronden 
zijner  bloedverwanten  door  het  plaatsen  van  ai  huwai  of  selia,  verbodsteekenen,  in 
beslag  genomen.  Wordt  de  ai  huwai  door  een  der  bloedverwanten  van  den  man 
overtreden,  dan  betaalt  hij  eene  boete  van  dertig  oude  schotels  ten  behoeve  der 
ouders  en  verdere  bloedverwanten  der  vrouw,  zonder  dat  de  selia  opgeheven  wordt. 
Door  behoeftige  jongelingen  wordt  de  bruidschat  in  arbeid  betaald.  Ook  gebeurt  het 
dat  men  eenige  der  verwekte  kinderen,  naar  gelang  van  de  afspraak,  aan  de  ouders 
in  voldoening  van  den  bruidschat  afstaat.  In  andere  negariên  gaan  na  de  ontvangst 
van  den  bruidschat  de  mannelijke  bloedverwanten  op  de  jacht  om  saga  te  bereiden. 


JCVII. 


hhhk 


Bh.  133. 


HOT   EILAND   SKBAXO   OF   XÜSALVA.  133 

een  en  ander  om  in  de  behoeften  voor  het  huweiyksfeest  te  voorzien.  Zij  blijven  zoo- 
lang in  het  bosch ,  tot  zij  twee  bnideldieren ,  Cuscns  macnlata ,  een  mannetje  en  een  wijQe 
gevangen  en  geroosterd  hebben.  De  verzamelde  saga  wordt  in  versierde  timbals  of  pakken 
in  het  huis  van  het  meisje  gebracht.  Gedurende  de  feestviering  wordt  aan  de  aanstaande 
echtgenooten  een  bak  spijzen  voorgezet  en  voor  den  man  het  wijQe  en  voor  de  vrouw 
het  mannetje  van  de  bnideldieren  als  getuigen,  volgens  anderen  als  symbool  van 
vruchtbaarheid,  geplaatst.  Vóór  het  eten  maakt  een  der  oudsten  aan  de  feestgenooten 
bekend  dat  zij  gehuwd  zijn  en  spoort  de  gehuwden  aan  eensgezind  te  leven,  door  te 
zeggen:  wat  de  man  wil  moet  de  vrouw  ook  willen  en  wat  de  vrouw  wil  moet  de 
man  ook  willen ,  en  dat  zij  hunne  ouders  niet  mogen  vergeten.  Daarna  eten  de  gehuwden 
bg  beurten  een  weinig  van  al  de  voorgezette  spijzen  en  zonderen  zich  onder  het  huis  op 
een  voor  het  doel  gemaakte  bambu  stellage  af,  alwaarzij,  ook,  wanneer  dit  niet  anders 
kan,  ten  aanschouwen  van  sommige  feestgenooten,  den  coïtus  uitoefenen  Dehuwelijks- 
kleeding  is,  naar  gelang  van  den  stand ,  zoowel  voor  den  man  als  voor  de  vrouw  bepaald 
en  hierin  bestaat  een  groot  verschil  tusschen  de  patasiwa-,  patalima-  en  makualastammen. 

Eene  andere  wijze  van  huwen  is  de  irawae  ni  pipinalo^  ook  wel  petepohi  hihinania 
genaamd,  of  het  schaken,  waardoor  de  man  tegen  betaling  van  een  geringen  bruid- 
schat zonder  veel  omslag  of  feestviering  de  vrouw  in  vollen  eigendom  verkrijgt  en 
de  te  verwekken  kinderen  onvoorwaardelijk  tot  de  familie  van  den  man  behooren. 
Te  dien  einde  maken  de  jongelieden  afspraak  om  op  bepaalden  tijd  te  vluchten 
naar  de  woning  des  jongelings  of  naar  die  van  een  ander  persoon ,  ook  wel  naar  de 
bosschen.  Vóór  de  vlucht  moet  de  jongeling  van  den  patasiwastam  thans  op  de  slaap- 
stede van  het  meisje  leggen  een  geweer  of  een  gong  van  0.5  meter  middellijn;  bij 
de  patalima  gebruikt  men  daarvoor  lijnwaad.  Hebben  de  ouders  bemerkt  dat  hun 
dochter  gevlucht  is,  dan  wordt  zij  met  groot  geweld  en  rumoer  gezocht  en ,  gevonden 
zynde,  na  ontvangst  opnieuw  van  een  geweer  of  gong  als  verzoeningsgift,  aan  den 
jongeling  overgegeven,  na  het  bedrag  van  den  anai,  dat  veel  geringer  is  dan  gewoonlijk, 
vastgesteld  te  hebben.  Bijaldien  zij  echter  tegen  het  huwelijk  bezwaren  hebben, 
ontvangen  zij  de  artikelen  tot  verzoening  niet,  zoodat  er  oneenigheden  en  twisten 
tusschen  beider  bloedverwanten  ontstaan,  die  niet  zelden  met  moord  en  doodslag 
eindigen.  De  geschaakte  vrouw  blijft  een  week  tot  een  maand  na  het  vertrek  harer 
ouders  afgezonderd  en  mag  zich  nergens  vertoonen,  dan  nadat  zij  zich  behoorlijk 
gebaad  heeft  Het  schaken  uit  andere  negariën  of  stammen  heeft  gewoonlijk  plaats, 
wanneer  de  ouders  of  bloedverwanten  van  de  vrouw  tegen  het  huwelijk  zijn.  Bij 
huwelijken  na  schaking  worden  geene  feesten  gevierd.  Wordt  onder  de  Mohamedanen 
of  Christenen  eene  vrouw  geschaakt,  dan  geven  hare  ouders  daarvan  kennis  aan  het 
negarihoofd,  die  de  schuldigen  pro  forma  ten  bate  der  ouders  beboet  De  te  be- 
talen  bruidschat   bestaat   alsdan   uit   negentig   stuks   zilver   —   rijksdaalders,  gul- 


134  HBT  EILAND   SERANG   OF  NÜ8AINA. 

deos  of  halve  guldens  —  tien  gongs,  zes  geweren  en  tien  stakken  wit  lijnwaad. 

Ook  is  het,  ofschoon  •  zeer  zelden,  gebruikelijk  om  jonge  meisjes  op  haar  ygfde 
tot  twaalfde  jaar  aan  de  ouders  ten  huwelijk  te  vragen,  in  welk  geval,  behalve  de 
later  te  betalen  bruidschat,  de  makawate  of  voorschot,  bestaande  uit  een  gong  van 
0.6  meter  middellijn,  aan  de  ouders  wordt  gegeven  ten  teeken  dat  het  meisje  tegen- 
over of  voor  andere  mannen  momoni  is  en  dat  de  moeder  het  vrij  geslachtsverkeer 
zal  beletten.  Het  meisje  is  alsdan  hakulomana  of  verloofd  en  wordt  ook  wel  bij  de 
moeder  van  den  man  gebracht,  die  haar  tegen  vleeschelijke  uitspattingen  moet  be- 
hoeden. Zij  mag  echter  met  haar  aanstaande  nimmer  spreken,  evenmin  in  zijne 
nabijheid  komen.  In  dien  tusschentijd  helpt  hij  hare  ouders.  Is  het  meisje  op  zekeren 
leeftijd  gekomen ,  somtijds  zelfs  vóór  het  intreden  der  menses ,  dan  wordt  het  bedrag  van 
den  bruidschat  betaald  en  het  huwelijk  gesloten.  Het  huwelijk  onder  de  stammen  is  niet 
verboden  evenmin  tusschen  de  aanzienlijken  en  geringen ;  alléén  mogen  de  pela-genooten 
geene  vleeschelijke  gemeenschap  met  elkander  uitoefenen.  Huwelijk  tusschen  neven 
en  nichten  wordt  als  bloedschande  aangemerkt  Het  staat  den  mannen  vrij  zooveel 
vrouwen  te  huwen  als  zij  goedvinden.  Monogamie  is  bg  hen  een  bewijs  van 
armoede.  Het  houden  van  vaste  bijzitten  is  niet  bekend  of  zelfs  onnoodig  in  een  land, 
waar  het  geslachtsverkeer  vrij  en  onbelemmerd  is.  Om  verliefden  waanzin  op  te 
wekken  wordt  door  beide  geslachten  tal  van  sympathetische  middelen ,  meuna  of 
aihau  hihina,  aangewend. 

Echtscheiding,  inata  of  meke  peliaa,  heeft  alleen  plaats,  wwmeer  de  man  de 
vrouw  of  de  vrouw  den  man  in  vleeschelijke  gemeenschap,  janoma,kaalaha  of  lomana, 
met  een  ander  in  flagranti  betrapt.  De  echtgenooten  verwijderen  zich  alsdan  van 
elkander,  terwijl  de  schuldige  man  of  vrouw  aan  de  beleedigde  partij  eene  boete  betaalt 
van  een  gong,  vijftig  tot  honderd  schotels  of  borden  en  een  uti-uti  sarong.  Ook  bg 
impotentia  conjugalis,  of  wanneer  de  man  in  onmin  leeft  met  de  ouders  der  vrouw, 
heeft  zij  het  recht  echtscheiding  te  eischen,  in  welk  geval  de  zaak  door  de  oudsten 
beslist  wordt. 

Zwangere ,  tiai ,  vrouwen ,  die  door  allerlei  middelen  zich  tegen  den  invloed  der  putiana 
moeten  in  acht  nemen,  zijn  overigens  vrij  in  al  hare  handelingen  en  mogen,  de 
laleku  of  pica  hebbende,  alles,  bijv.  wrange  en  zure  vruchten  waarop  zij  belust  zijn, 
naar  verkiezing  nuttigen.  Oedurende  de  bevalling,  ineiana,  raiana  of  mahukana,  in 
eene  zittende  of  staande  houding,  de  eerste  wijze  meer  gebruikelijk  om  het  perinaeum 
niet  te  scheuren,  worden  zij  door  de  ahinatukaan,  vroedvrouw,  in  een  afzonderlijk 
vertrek,  alwaar  niemand  tegenwoordig  mag  zijn,  geholpen.  Bij  deu  partus  in  staande 
positie  houden  zij  een  touw  vast,  dat  van  boven  het  huis  afhangt.  Andere  vrouwen 


ULT  EILAND  SEBANG   OF  NU8AIXA.  135 

brengen  het  kind  in  het  bosch,  in  de  nabijheid  eener  rivier,  zonder  hulp  alléén  ter  wereld 
en  keeren,  na  het  kind  behandeld  en  gebaad  te  hebben,  naar  hare  woning  terug,  alsof 
er  niets  is  voorgevallen.  Nog  anderen  blijven  gedurende  de  verlossing  in  de  takoo 
sune,  een  a&onderlijk  door  den  man  vervaardigd  hutje,  waar  zij  echter  door  de 
ahinatukaan  bijgestaan  worden,  welk  hutje  zij  na  den  derden  dag  verlaten.  Bij  de 
patasiwa  maselo  is  het  momoni  of  moli,  verboden,  in  het  woonhuis  te  bevallen ,  maar 
moet  dit  geschieden  in  de  takoo  sune  of  puerperarum  domus,  het  huisje  waar  de 
menstmeerende  vrouwen  ook  tijdelijk  verblijven,  in  welk  geval  de  man  zijne  vrouw 
in  drie  dagen  niet  mag  zien.  De  vrouw  verlaat  eerst  het  huis,  wanneer  zij  zich  ge- 
baad heeft  De  placenta,  lahaolo  of  waani,  die  zoo  noodig  door  manipulatie  buiten- 
waarts  wordt  gebracht,  wordt  gewoonlijk  in  de  blöemschede  van  de  pinang,  hualo- 
pairo,  met  keukenasch  gewikkeld  en  door  eene  oude  vrouw  in  een  der  hoogste  hoornen 
bewaard  of  onder  een  boom  begraven.  Het  navelsnoer,  usei,  wordt  öf  door  de  moeder 
óf  door  de  ahinatukaan  met  een  bambu,  ahuitolo,  afgesneden.  Het  gedeelte  dat 
later  afvalt,  wordt  in  een  stuk  fijn  boombast  of  lijnwaad  met  kalk  en  kapas  ingepakt 
en  in  een  mand  of  doos  van  sagubladeren  als  eventueel  geneesmiddel  van  het  kind 
bewaard,  ook  wel  als  voorbehoedmiddel  tegen  ziekte  om  den  hals  van  het  kind 
gebonden.  Aan  het  kind,  dat  terstond  na  de  geboorte  door  de  moeder  wordt  gezoogd, 
wordt  na  den  derden  dag,  bij  sommigen  een  maand  daarna,  de  naam  gegeven, 
irepe  nalani,  een  zoon  door  den  vader,  eene  dochter  door  de  moeder.  In  de 
meeste  negariën  gaat  de  vrouw  na  de  bevalling  met  haar  rug  en  pudenda  voor  het 
vuur  liggen,  mibasai,  om  kraamkoortsen  te  voorkomen,  en  gebruikt  dagelijks  het  uit- 
geperste sap  der  rauwe  Carica-papayabladeren.  De  lochiae  duurt  slechts  enkele  dagen. 
Boven  de  slaapplaats  van  het  kind  wordt,  als  het  eenjongenis,eenpijlenboog,  soke 
husune,  als  het  een  meisje  is,  een  spinrok,  itelo,  opgehangen.  Wanneer  de  navelwond, 
waarop  een  pap  van.  de  kamiri-,  Aleurites  triloba-vrucht  als  styptica  gelegd  wordt, 
genezen  is,  wordt  het  kind  buiten  het  huis  gebracht  en  laat  men  het  met  den 
rechtervoet  op  den  grond  staan,  iropou  melo.  Alsdan  worden  de  familieleden  op 
spijs  en  drank  onthaald.  Op  den  vijfden  dag  krijgt  het  kind  een  hard  gekookt  ei 
met  pisang,  fijngekauwd  uit  den  mond  eener  oude  vrouw,  te  eten;  later  krijgt  het 
sagupap  en  honing.  De  soke  husune  en  itelo  blijven  zoolang  hangen  tot  het  kind 
den  leeftijd  bereikt  heeft,  om  daarmede  te  mogen  spelen.  Bij  moeilijke  bevalling,  welke 
zeer  zelden  plaats  heeft »  worden  alle  kisten  of  manden  die  gesloten  of  vastgebonden  zijn 
losgemaakt  en  hebben  de  patalima-mannen  de  gewoonte  een  droog  stuk  pisangblad, 
waarin  tabak  is  opgerold,  in  het  dak  der  woning  te  steken,  als  een  offer  ^an  de 
afgestorvenen,  metepi  tawakowaa  sa  ama  nisia,  er  bij  zeggende:  «ama  isia,  upu 
isia,  ina  isia,  sehu  omi  omikoi  hala  omi  raha  mulu  animemahukana,omihalLrehala 
eme  wooho  wamai»,  d,  w.  z.  Gij  vaders,  gij  grootouders,  gij  moeders,  ziet  allen 
neder  op  uwe  dochter,  die  bevallen  moet;  hebt  medelijden  met  haar  en  helpt  haar 


136  HET  EILAND   SEBAXG   OF  NUSAINA. 

spoedig.  Ook  wordt  er  op  yervaarlijke  w^ze  op  de  tiha  geslagen ,  om  de  booze  geesten 
te  yerjagen.  Blanke  kinderen,  hatan  vibilania,  zijn  door  de  vrouwen  zeer  gewild;  ter 
verkrijging  daarvan  worden  zelfs  middelen  aangewend ;  intusschen  zijn  de  vrouwen  bg  de 
oefening  van  den  coïtus  met  Europeanen  zeer  passief  en  indifferent,  om  niet  bevrucht  te 
worden.  Bij  het  begin  der  zwangerschap  bindt  de  man  om  de  heup  en  om  de  armen 
der  vrouw  eene  verscheidenheid  van  stukjes  boomwortel,  aitamua,  zoomede  een 
mes,  om  de  booze  geesten  te  beletten  de  vrucht  kwaad  te  doen.  Volgwis  het  volks- 
geloof krijgt  eene  zwangere  vrouw,  die  vlug  en  levendig  blijft  en  niet  lusteloos  wordt 
een  zoon,  in  het  tegenovergesteld  geval  een  dochter.  De  bloedverwanten  hebben 
niet  de  gewoonte  geschenken  te  brengen  of  de  moeder  en  het  kind  vóór  de  iropou 
melo  te  komen  bezoeken.  Gaan  de  vrouwen  de  takoo  sune  voorbij,  dan  vragen  zij 
slechts:  «hihinania  tii  manawania»,  d.  L  dochter  of  zoon?  Wordt  hierop  iets  geant- 
woord, dan  zeggen  zij:  ohoa  mae,  d.  i.  het  is  wel  Kinderen  met  helmen,  sosouwa, 
geboren,  worden  als  gelukkig  aangemerkt.  De  helm  wordt  met  de  placenta  in  een 
boom  of  wel  in  een  mand  bewaard.  Bij  den  makualastam  wordt  hij  echter  w^- 
geworpen  in  het  bosch,  als  een  offer  aan  de  nitu.  Gedurende  het  zoogen  is  het  aan 
de  moeder  verboden,  momoni,  zure  of  wrange  vruchten  te  nuttigen  en  moet  zij 
matig  zijn.  Vóórdat  het  kind  den  voet  op  den  grond  gezet  heeft,  mag  het  niet 
buitenshuis  of  naar  het  veld  gebracht  worden.  Pasgeboren  kinderen  worden  zelden 
alleen  gelaten,  opdat  de  nita  of  lita  hunne  ziel,  wanusi,  niet  medeneme.  Vóór 
de  naamgeving  is  men  ook  gewoon  een  pinang-  of  gabc^abartak  te  raadplegen,  om 
zeker  te  zijn  dat  de  te  geven  naam  het  kind  geluk  zal  aanbrengen.  Tot  op 
den  veertigsten  dag  wordt  het  kind  vóór  het  baden  met  kalapamelk  bestreken  en 
alle  spieren  door  massage  of  manipulatiën,  kulu,  door  de  oude  vrouwen  die  er 
in  ervaren  zijn,  terecht  gezet;  de  neus  wordt  bij  die  gelegenheid  geknepen  en  om- 
hoog getrokken.  De  geboorte  van  twee-  of  drielingen,  kuete  tepale,  wordt  als  een 
gunst  van  tuale  rapie  aangemerkt  Een  of  twee  daarvan  worden  echter  aan  de  bloed-: 
verwanten  ter  verzorging  afgegeven.  Abortiva,  bestaande  uit  bladeren  en  boomwor- 
telen  die  men  op  geheimzinnige  wijze  verzamelt,  worden  veelvuldig  gebruikt  Daaren- 
tegen offeren  vele  onvruchtbare  vrouwen,  al  is  het  geene  schande  kinderloos  te 
zijn,  aan  tuale  rapie,  om  kinderen  te  erlangen.  Deze  offers,  bestaande  uit  eengroot 
zwijn,  vijftig  tot  honderd  pakjes  rijst  en  eenige  potten  sagero,  worden  naardebaileu 
gebracht,  alwaar  de  mauwen  temai  ze  ontvangt  en  namens  de  vrouw  het  volgende 
tot  tuale  rapie  zegt:  «upu  nanite,  upu  tapene,  tuale,  rapie,  si  kusuu  au  kuanaa 
sai,  d.  w.  z.  Heer  uitspansel,  heer  aarde,  hemel,  aarde,  zijt  goedgunstig  en  geef  mq 
een  kind.  Oude  mannen  bezigen  allerlei  soorten  van  aphrodisiaca,  om  kinderen  te 
verwekken  en  daardoor  in  aanzien  te  stijgen.  Het  geofferde,  door  de  onvruchtbare 
vrouw  in  de  baileu  gebracht,  wordt  door  den  mauwen  temai  en  de  overige  negari- 
genooten  genuttigd.  (ïebrekkige  of  misvormde  kinderen  worden  veelal  gedood.  Ouders 


QKT   KILAND   8ISRAXQ   OF   NUSALN'A.  137 

die  vele  kinderen  verliezen,  laten  de  pasgeborenen  door  andere  lieden  verzorgen.  Hebben 
die  kinderen  zekeren  leeftijd  bereikt,  dan  keeren  zij  totde  ouders  terug,  welke  alsdan 
verplicht  zijn  voor  de  betoonde  hulp  een  geschenk  in  gongs  of  schotels  te  geven.  Na 
de  geboorte  van  het  eerste  kind  worden  de  ouders  naar  het  kind  genoemd, 

Eenigen  tgd  na  de  geboorte  wordt  het  hoofdhaar  der  kinderen  glad  afge- 
schoren. Dit  geschiedt  zonder  eenige  plechtigheid  door  den  vader  of  een  ander 
persoon,  met  het  doel  om  later  veel  en  dikker  hoofdhaar  te  verkrijgen.  Zoodra 
het  kind  alleen  loopen  kan,  is  het  moli  of  momoni  het  haar  af  te  snijden.  Hetzelfde 
geldt  ook  voor  de  volwassenen:  gehuwde  mannen  zouden  alsdan  hunne  echfr- 
genooten  verliezen  en  jongelieden  tot  eenen  toestand  van  verslapping  gebracht 
worden. 

Zonder  emüge  plechtigheid,  althans  in  de  meeste  negariën,  worden  ook  de  oor- 
lellen door  de  moeder  doorstoken,  masuhu  taina.  De  jongens  krygen  aan  elk  oor 
één,  de  meisjes  van  één  tot  vijf  gaten.  Deze  handeling  heeft  plaats  met  een  looden 
speld,  tumulae,  of  met  de  nawa  huae,  een  stuk  scherp  gemaakte  pit  van  den  areng- 
boom,  vóór  het  intreden  der  puberteit  De  wond  geneest  gewoonlijk  binnen  twintig 
dagen  bij  aanwending  van  unia,  Gurcuma  longa  en  loosa,  ongebluschte  kalk,  als 
styptica. 

Het  tandenvijlen,  kasa  nisia,  ahou  nisia  of  toka  nihauni,  wordt  onder  het  vieren 
van  feesten  in  de  negariën  Makahala,  Noniali,Hatu,Paa,Hatuwe,Eulur,Huamual, 
Eti,  Souhuku  en  andere  bewerkstelligd  kort,  vóór  de  menses  zich  openbaren.  Een 
dag  tevoren  wordt  op  de  trom  geslagen,  toho  ihalu,  en  de  tutuhata  door  de 
vrouwen  tot  den  volgenden  dag  gezongen.  Het  meisje,  wier  tanden  geslepen  moeten 
worden,  behoort  den  nacht  te  vasten,  amali,  en  mag  zich  bij  jeuking  niet  met  hare 
vingers,  maar  wel  met  een  stuk  bambu,  papauol,  krabben  en  op  den  vloer  meteene 
sarong  van  jonge  sagubladeren  of  van  Pandanus  repens,  zonder  schaamgordel 
en  bedekking,  in  een  afzonderlijk  vertrek  slapen.  De  makoka  nihauro  of  tanden- 
vijler  neemt  het  hoofd  tusschen  zijne  beenen  en  vijlt  achtereenvolgens  met  een  stuk 
zandsteen  de  tanden  gelijk,  of  naar  verkiezing  bij  anderen  tot  aan  de  gingi va,  welke  ver- 
richting een  half  uur  tot  een  uur  duurt.  Is  de  bewerking  afgeloopen,  dan  gaat  het  meisje 
baden  en  zich  in  feestgewaad  kleeden,  versierd  met  gouden  en  zilveren  armbanden 
of  halssnoeren,  zoomede  gouden  haarpennen  en  kammen.  Daarna  wordt  gekookt  en 
van  alle  spijzen  een  weinig  op  een  utaolo,  bambuzen  bak  of  zeef  gelegd,  welke  bij 
de  patasiwa  mamali  door  eene  oude  vrouw  driemalen  om  het  hoofd  van  het  meisje 
bewogen  wordt  Van  al  deze  spijzen  moet  het  kind  iets  nuttigen.  Voorts  brengen 
de  vrouwen  een  aarden  pot,  die  met  bronwater  gevuld  is  en  gedekt  met  eenversch 


138  HET  EILAND   SERANO  OF  KUSAINA. 

pisangblad.  Een  der  oude  vrouwen  vat  den  wijsvinger  van  de  rechterhand  van,  het 
meisje  en  steekt  daarmede  het  blad  door,  ten  bewijze,  dat  zij  nog  een  maagd, 
nunamuma  is,  als  symbool  van  het  doorbreken  der  hymen  of  om  te  doen  zien, 
dat  het  bezit  der  virginiteit  voor  haar  niets  beteekent  Vervolgens  brengt  zij  het  blad 
naar  de  nok  van  het  huis,  om  het  daar  tusschen  de  atap  te  steken.  Dit  verricht 
zijnde  gaan  de  aanwezige  vrouwen  eten  en  drinken.  Na  afk)op  daarvan  wordt  opnieuw 
de  tutuhata  gezongen  onder  begeleiding  der  trommen,  terwijl  er  niet  mag  gedanst 
worden.  Eerst  nadat  de  vrouwen  een  begin  gemaakt  hebben  met  den  zang,  mogen 
de  mannen  het  huis  binnentreden.  Na  deze  handeling  heeft  het  meisje  vrij  verkeer 
met  mannen,  zelfs  vóórdat  de  menses  zich  vertoond  hebben.  In  sommige  negariên 
hebben  de  oude  mannen  dien  avond  reeds  vrijen  toegang  in  het  vertrek  van  het 
meisje,  terwijl  de  gasten  daarbuiten  met  zang  zich  vermaken. 

Wanneer  een  meisje  van  de  patasiwa  mamali  de  menses  krijgt,  moet  zij  hare 
sarong,  zoo  zij  die  in  gebruik  heeft,  uittrekken  en  de  anuneofaruwalano,eene  sarong 
van  de  vezelen  van  den  Pandanus  repens  geweven,  aandoen  en  zoolang  daarmede 
rondloopen,  voor  eiken  man  veil,  natuurlijk  wanneer  de  menses  zijn  voorbijgegaan  en 
zij  zich  gebaad  heeft,  totdat  de  ouders  en  familieleden,  malamait,  het  noodige 
voor  een  feest  hebben  bijeengebracht  Gedurende  de  menses  worden  geene  pessaria 
gebezigd.  In  vroegeren  tijd  werden  dusdanige  meisjes  tot  na  den  afloop  der  zuivering 
echter  in  een  afgezonderd  donker  gehouden  hutje  opgesloten.  Is  het  benoodigde  ver- 
zameld, dan  wordt  het  meisje  met  twee  harer  speelgenooten,  masieleio,  die  voort- 
durend aan  hare  rechter-  en  linkerzijde  zich  plaatsen  moeten,  in  een  .daartoe  gereed 
gemaakt  vertrek  den  avond  vóór  het  feest  zonder  eenige  voeding  opgesloten.  Den 
volgenden  morgen  worden  zij  door  eenige  oude  vrouwen  naar  de  rivier  gebracht  en 
gebaad,  susuu.  Als  zij  teruggekeerd  zijn ,  worden  de  meisjes  prachtig  gekleed,  waaraan 
echter  de  schaamgordel  niet  mag  ontbreken,  en  wordt  er  feestgevierd,  gegeten  en  ge- 
dronken, een  en  ander  als  tegenstelling  van  de  kakihan ,  op  de  wijze  als  bij  het  tanden- 
vijlen.  Gewoonlijk  wordt  het  feest  gelijktijdig  met  de  kasa  nisia  gevierd.  Bij  de  pata- 
lima  wordt  vóór  het  intreden  der  menses  de  mohone  holine,  inwijdingsfeest,  gevierd. 
De  betrokken  ouders  begeven  zich  bij  het  negarihoofd  en  maken  hem  hun  voor- 
nemen bekend,  om  tegen  een  bepaalden  tijd  het  bedoelde  feest  te  vieren.  Alsdan  geeft 
deze  in  de  negari  kennis,  dat  alle  ongehuwde  meisjes  van  tien  tot  vijftien  jaren 
daaraan  mogen  deelnemen.  De  benoodigde  rijst,  sagu,  varkens-,  herten-,  buidel- 
dieren-  en  slangenvleesch,  zoomede  sagero  en  andere  sterke  dranken,  worden  daarop 
door  de  bloedverwanten  bijeengebracht,  terwijl  de  daarmede  belaste  vrouwen  de  ge- 
wijde olie  bereiden.  Als  een  en  ander  gereed  is,  worden  er  feesten  in  de  baileu  gevierd , 
en  wordt  er  op  trommen  en  gongs  geslagen  en  gezongen.  Onder  het  aanroepen  der  nitu 
worden  de  hoofden  der  meisjes  door  een  harer  oudste  vrouwelijke  bloedverwanten 


HET  KILAND  SKRANO   OF  NUSAINA.  139 

met  olie  bestreken  en  daarna  met  woo  kulua,  blad  van  de  Golocasia  antiquorum, 
als  een  muts  opgemaakt,  bedekt  Het  feest  in  de  baileu  duurt  tot  den  volgenden 
dag,  waarna  de  genoodigde  negarigenooten  huiswaarts  keeren.  De  betrokken  meisjes 
nemen  alsdan  de  woo  kulua  af  en  bewaren  deze  in  huis  boven  de  kookplaats,  waar- 
door het  drie  maanden  achtereen  verboden,  momoni,  of  strafbaar  is  om  over 
het  hoofd  dezer  meisjes  iets  te  werpen  of  aan  te  reiken.  In  de  woningen  waar  de 
woo  kulua  bewaard  worden,  wordt  tot  een  maand  en  langer  feestgevierd.  Gedurende 
deze  feesten  worden  ook  den  jongens  in  de  suano  of  tanopane  de  schaamgordels 
omgedaan.  In  de  negari  Paa  duurt  de  mulua  puai  tana  ila  of  mohone  holine  slechts 
eenige  dagen  en  worden  de  kuluabladeren  niet  gebezigd.  In  de  meeste  negariên 
moeten  de  vrouwen  bij  het  aanwezen  der  katameniën,  lasi  pomakahala,  zich  afzon- 
deren in  de  takoo  sune  of  luma  pamakahala,  het  roodgemaakte  huis,  een  in  de 
nabijheid  der  woning  opgerichte  kleine  loods.  Gedurende  dat  tijdperk  mogen  zij  niet 
in  de  nabijheid  der  mannen  komen,  opdat  deze  in  den  eventueel  te  voeren  strijd  niet 
gewond  worden.  De  afgezonderde  vrouwen  worden  als  onreine,  mahina  irepu,  door 
de  vrouwelijke  bloedverwanten  verzorgd. 

Als  teeken  van  puberteit  ontvangen  de  jongelingen  van  de  patasiwa  maselo  het 
kakihan-teeken  in  de  tutuu  bij  wijze  van  tatuage.  Vrouwen  van  dezen  stam,  als- 
mede die  van  de  patasiwa  mamali,  laten  zich  ook  op  het  voorhoofd,  schouderblad, 
borst  en  kuiten  tatueeren. 

De  besnijdenis,  juiae,  niet  volgens  den  mohamedaanschen  ritus,  maar  op  de  Indonesische 
wijze,  namelijk  het  doorklieven  van  het  praeputium,  is  op  Serang  niet  algemeen  in 
gebruik.  Deze  gewoonte  wordt  slechts  in  sommige  negariên  in  de  Piru-  enElpaputi- 
baai  nageleefd  en  geschiedt  zonder  bemoeiing  der  ouders  en  zonder  feestviering, 
alleen  op  aandringen  van  het  door  den  jongeling  uitverkoren  meisje,  gelijk  beweerd 
wordt  ut  augeant  voluptatem  in  coïtu.  De  handeling  geschiedt,  niet  vóórdat  het 
haar  op  den  pubes  zich  vertoont,  door  een  oud  man,denzoogenaamdentukaano,die 
het  praeputium  naar  voren  trekt,  een  stuk  hout,  tutupaola,  er  in  steekt,  een  scherp  mes 
er  op  plaatst  en  dit  met  een  tweede  stuk  hout,  papapaolo,  slaat,  zoodat  het  praepu- 
tium aan  beide  zijden  openhangt  Na  de  operatie  verwijdert  de  jongeling  zich  met 
den  meesten  spoed  van  de  plaats,  die  buiten  de  negari  is  gelegen,  en  bij  het 
meisje  komende  penis  vulneratus  ut  sanetur  in  ejus  vulvam  immittitur  en  blijft  hy 
in  dier  positie  twee  dagen  liggen.  Quando  penis,  quia  praeputium  nimis  praecisum, 
non  facile  in  puellae  vaginam  immitti  potest,  amicam  quae  jam  peperit,  illa  rogat 
ut  locum  suum  suppleat,  donec  desinierit  sanguinis  efBuvium.  Het  is  de  vrouw 
momoni,  verboden,  dit  verzoek  af  te  slaan,  omdat  de  juiae  alleen  geschiedt 
ter   wille   van   de   vrouwen.    Onder   de   stammen   die  Oost-Serang  bewonen  wordt 


140  HET   EILAND   SERANG   OF   NÜSA.INA. 

het  praepntium  om  gelijke  redenen  gekloofd,  bala  vine  mna,  terwijl  als  teeken 
van  puberteit  de  pudenda  en  vnlvae  der  jonge  vrouwen  met  kamiri  of  olie 
van  de  Aleurites  moluccana  wordt  gezalfd.  De  mohamedaansche  bevolking  verricht 
de  besnijdenis  door  afsnijding,  gelijk  zulks  is  voorgeschreven,  zoowel  bij  jongens  als 
bij  meisjes. 

Ziekten,  monohane,  ontstaan  volgens  het  volksgeloof  door  verwaarloozing  of  be- 
leediging  der  afgestorvenen;  door  het  niet-opvolgen  der  voorvaderl^ke  instellingen, 
het  niet  behoorlijk  verzorgen,  masupu  makataam,  eigenlijk  het  niet-spijzigen  der 
nitu,  omdat  het  aanbieden  van  spijs  en  drank  en  pinang  een  teeken  is  van  gehecht- 
heid en  vereering;  door  inwerking  van  booze  geesten,  mamuline  siunai  isasene;  door 
tooverij,  makakesii;  door  overtreding  van  tabu-  ule  mutue  of  nutu-  voorschriften; 
door  indirecte  vergiftiging,  tupanaa  of  tamate  simoka  teasi,  en  door  vervloekingen, 
nawui,  wanneer  men  de  voorwerpen  uit  den  ouden  tijd  niet  behoorlijk  bewaart  of 
in  waarde  houdt  De  koude  koorts,  kamu  tikei,  schrijft  men  toe  aan  de  nitu.  Op- 
zetting van  handen  en  voeten,  nimai  pakaken,  heete  koorts,  imausu,  en  doofheid  is 
het  werk  der  booze  geesten,  nita  of  lita.  Door  tooverij  verkrijgt  men  zware  hoofd- 
pijnen, als  men  een  weinig  haar  en  de  weggeworpen  pinangpruim  van  den  betrok- 
ken persoon  voor  het  huis  heeft  begraven;  bloeddiarrhoea  als  men  de  excre- 
menten heeft  verbrand;  beenwonden  als  men  het  haar  met  een  stuk  damar  of 
boomhars  van  eene  bepaalde  soort  heeft  begraven;  huidziekten,  meer  bepaald  ich- 
thyosis,  als  men  een  stuk  op  bepaalde  wijze  bewerkte  gabagaba  boven  de  bad- 
plaats in  de  rivier  laat  drijven,  terwijl  de  betrokkene  badende  is.  Door  toovery 
kan  men  ook  het  haar  verliezen,  wat  als  eene  groote  schande  wordt  aangemerkt, 
doordien  men  eenig  haar  met  fijngesneden  gember  vermengd  in  een  hoogen  boom 
heeft  bewaard,  en  krankzinnig  worden,  wanneer  men  een  beeld  van  gabagaba  maakt 
en  dit  met  een  stuk  oud  lijnwaad,  dat  door  den  betrokken  persoon  is  wegge- 
worpen, begraaft.  Door  het  begraven  van  een  tabakspruim  met  eenige  schadelijke 
wortelen  kan  de  betrokkene  ook  den  neus  verliezen.  De  tooverg  heeft  inuner  plaats 
onder  het  prevelen  van  gebeden  aan  de  afgestorvenen,  janamai  nituhaja.  Overtreding 
van  tabuvoorschriften,  mutue,  veroorzaakt  de  daarbij  door  den  tabumaker  gewenschte 
of  vastgestelde  ziekten.  Indirecte  vergiftiging,  namelijk  wanneer  de  persoon  op 
sommige  in  den  grond  begravene  onheilaanbrengende  artikelen  trapt,  heeft  ten 
gevolge  inuwaalala,  bloedspuwing,  tiai  sasene,  buikkrampen,  uüni  mata,  verlamming 
van  de  penis,  nisi  kohine,  afvalling  van  tanden  en  voor  vrouwen  eene  nvoeilijke 
bevalling.  De  behandeling  der  zieken  geschiedt  door  den  tamata  makaneu,  den  des- 
kundige, die  tot  dat  einde  wordt  geëngageerd.  Door  oplegging  van  kamiri-cataplasmen 
en  bezweringen,  ook  door  offers,  haalt  hij  uit  het  zieke  lichaam  gewoonlijk  doorns, 
vischgraten  en  kleine  stukken  damar  te  voorschijn.  Bij  langdurige  ziekte  verhuist  de 


xvm. 


Blz.  IW 


HFT   EILAJÏD   SBRANO   OP  KÜSAINA.  141 

patiënt  om  de  booze  geesten  te  misleideïi,  tamata  sasene  irepnhei  ninuma,  of  take 
holi  luma.  Komen  er  vele  zieken  achtereenvolgens  in  een  hnis  voor,  dan  heet  het 
een  warm  hnis,  luma  hasana,  en  wordt  door  het  besprenkelen  der  buitenomwanding 
met  gewijd  water  getracht,  verbetering  in  den  toestand  te  brengen,  Ook  worden  de 
omwandingen  door  den  mauwen  met  jonge  kalapabladeren  geslagen,  opdat  de  booze 
geesten,  in  het  blad  varende,  met  deze  buiten  de  negari  kunnen  worden  gebracht 
Gtelukt  dit  niet,  dan  wordt  het  huis  eenvoudig  door  den  eigenaar  afgebroken  of  ver- 
laten. Bij  epidemieën  staan  de  meeste  huizen  uit  dien  hoofde  ledig.  Bij  het  heerschen 
van  pokken,  laulu,  akalou  of  apasu,  verlaat  de  bevolking  de  negari  en  zwerft 
maanden  achtereen  in  de  ontoegankelijke  bosschen  rond,  om  niet  met  de nita laulu, 
pokgeest,  in  aanraking  te  komen.  Deze  ziekte  heeft  de  bevolking  meer  dan  gedeci- 
meerd, omdat  er  van  vaccinatie  in  de  binnenlanden  geen  sprake  is.  Om  koorts  en 
buikziekte-epidemieën,  die  aan  de  in  het  uitspansel  dwalende  nita  worden  toege- 
schreven, te  doen  ophouden,  bidt  de  mauwen  aan  de  nitu  elak  en  slaat  daarna  alle 
huizen  in  de  negari  met  jonge  gewijde  kalapatakken ,  die  daarna  in  de  rivier  ge- 
worpen worden,  om  naar  zee  te  drijven.  In  de  strandnegariên  maakt  men  kleine 
vaartuigen  van  1.5  meter  lengte,  belaadt  deze  met  allerlei  spijzen  en  dagelijksche 
benoodigdheden,  brengt  ze,  na  de  ziekte  door  bezwering  er  in  gelokt  te  hebben,  ver 
in  zee,  en  geeft  ze  aan  weer  en  wmd  prijs.  Epilepsie,  matasala,  schrijft  men  toe  aan 
de  ule  of  mutue.  Lepralijders  treft  men  weinig  aan.  Volgens  het  beweren  der  oudsten 
is  deze  ziekte  overerfelijk,  als  van  grootvader  op  kleindochter,  van  grootmoeder  op 
kleinzoon.  Op  sommige  strandplaatsen  is  de  lues  venerea,  door  vreemdelingen  aan- 
gebracht, heerschende. 

Als  iemand  gestorven  is,  komen  de  volwassene  bloedverwanten  samen  om  bij  het 
lijk  te  weenen  en  groot  misbaar  te  maken.  Zij  brengen  als  geschenken  voor  den 
doode  mede  gongs,  rood,  wit  en  zwart  lynwaad,  uti-uti  en  patola  sarongs,  oude 
schotels,  borden,  zilveren  ringen  en  armbanden.  Den  volgenden  dag  verzamelen  zij 
zich  opnieuw  in  het  sterfhuis.  De  familieleden,  die  in  andere  negariën  wonen  en 
te  laat  komen,  blijven  beneden  onder  het  huis  weeklagen,  totdat  de  achtergeblevene 
huisgenooten  hun  eenige  borden  van  den  doode  geven  als  een  bewijs,  dat  deze 
hun  telaatkomen  niet  als  onverschilligheid  aanmerkt.  Het  Ujk  wordt  in  vele  stukken 
Ujnwaad  gewikkeld  en  op  een  bali-bali  grafwaarts  gedragen.  Vóórdat  het  lijk  in  de 
groeve,  meselolu,  wordt  nedergelaten ,  bidt  de  mauwen  aan  de  vroeger  afgestorvenen 
om  de  nitu  van  den  doode  geen  leed  te  doen,  maar  hartelijk  te  ontvangen  en  zegt 
ten  slotte:  <upu  nanite,  upu  tapene,  painakite  repu  maniahatu,  nirepu  mahanihatu, 
hei  aminuma,  mamirina  mahenata  koopenu  niraU  tuna  nitu  matanemeree»,  d.  w.  z. 
Heer  uitspansel,  heer  aarde,  laat  de  ziekte  van  de  zijde  der  negari,  van  het  uiteinde 
der   negari,   uit  onze  huizen   zich   verwy deren,  onbeduidende  en  zware  ziekten  alle 


142  Hi?r  EILAND   SERANO  OP  NU8AINA. 

medegaan  met  de  nitn  van  den  doode.  Als  het  lijk,  in  zittende  houding,  met  de 
knieën  tegen  de  borst  gebonden,  in  het  graf  neergelegd  is,  worden  alle  den  doode 
toebehoorende  zaken  en  goederen ,  als  gongs ,  wapenen ,  vischwerktuigen ,  oude  schotels, 
borden,  lijnwaden,  zilver-  en  gondwerken,  mede  er  in  geplaatst,  opdat  hij  niet 
op  de  achterblijvenden  verstoord  worde.  Op  denzelfden  avond  brengt  de  mauwen 
vuur  naar  het  graf,  eri  nitu,  en  waarschuwt  den  doode,  wiens  nitu  op  het  licht 
afkomt,  nogmaals,  zijne  achtergelatene  bloedverwanten  niet  te  komen  kwellen* 
Den  derden  dag  verzamelen  zich  de  bloedverwanten,  mannen  en  vrouwen,  bij  het 
graf,  met  zich  voerende  gongs,  oude  schotels,  borden  en  allerlei  lijnwaad,  welke 
op  het  graf  in  stukken  geslagen  of  verscheurd  worden,  als  teeken  van  gehechtheid 
aan  den  doode,  opdat  hij  zien  kunne  dat  zij  hem  boven  de  vernielde  artikelen  achten. 
Op  dien  dag  wordt  door  de  negarigenooten  het  doodenfeest  gevierd,  en  gegeten, ge- 
dronken en  gezongen.  Den  volgenden  dag  begeven  zich  eenige  mannelijke  bloedver- 
wanten naar  de  wakanaa  of  aanplantingen  van  den  overledene ,  om  daar  nog  een  groot 
aantal  sagu-  en  andere  vruchïboomen  te  vernielen  en  hem  dusdoende  met  zijn  bloedver- 
wanten te  verzoenen,  dewijl  zij  geene  aanspraak  daarop  willen  doen  gelden.  Daarna 
wordt  de  rouw  afgelegd.  Op  het  graf  der  volwassenen  wordt  de  grond  opgehoogd  in 
den  vorm  van  den  rug  eener  schildpad  en  daar  omheen  een  hekwerk  van  sole,Codi- 
aeum  moluccanum  en  Gurcas  purgans  geplant 

In  eenige  negariën  in  het  noordwesten  van  het  eiland,  namelijk  Latuhelu, 
Lumaele,  Lasahata,  Hulun,  Kasie,  Sawele,  Nukuhai,  Sanimana,  Pasinalu,  Sohue, 
Uwen,  Warasiwa,  Eurlutu,  Lumawei,  Lumapelu,  Lumamoni,  Pulawan,  Marihunu, 
Paa,  Lisela,  Paunia,  Herelao,  Horale  lumareat,  Nakan,  Horale,Masisihulan,  Open, 
Huaulu,  Sekinimae,  Huauluhatu  en  andere,  worden  dè  lijken  der  volwassene  mannen 
niet  begraven,  maar  ook  wel  in  hurkende  positie  naakt  in  gomutu  of  vezelen  van 
de  Arenga  sacharrifera  gewikkeld  op  stellages  in  de  bosdphen  nedergelegd.  De  hun 
toebehoorende  goederen  worden  tegen  de  stellages  opgehaögen,  terwijl  de  mauwen 
de  nitu  toeroept,  zeggende:  hier  hebt  gij  uwe  goederen,  laat  de  negari  met  rust 
Vijf  of  zes  maanden  daarna  begeeft  de  mauwen  zich  naar  het^  bosch,  medenemende 
op  een  bord  sirih-pinang  en  tabak,  welke  hij  den  doode  aanbiedt,  om  daarna  den 
schedel  weg  te  nemen  en  te  brengen  naar  den  hatu  momoni  niaafidale  of  gewijde 
grot  in  het  bosch.  Terugkeerende  deelt  hij  de  sirih-pinang  onder  de  bï)5fdverwanten 
uit,  die  alsdan  den  rouw,  bestaande  overal  in  het  dragen  van  loshangeM  haar  en 
oude  kleedingstukken,  zoomede  het  omwinden  der  arm-  en  voetbanden  met*tHd  wit 
katoen  of  boomschors,  afleggen.  Ook  is  het  verboden  gedurende  den  rouwt^de 
wijQes  van  herten,  buideldieren,  wilde  zwijnen  etc  te  eten. 

De   lijken  der   bestuurvoerende  hoofden  en  mauwen  worden  eveneens  op  de  hier- 


i 


ier- 


HET   EILAND   SEBANG   OP  NUSAINA.  143 

voren  beschrevene  wijzen  behandeld,  met  dit  verschil  alléén,  dat  op  den  derden 
dag  voor  het  hnis  van  den  doode  de  senite,  twee  over  elkander  gekruiste  stokken 
met  kalapabladeren  versierd,  geplaatst  wordt,  ten  teeken,  dat  ter  eere  van  den 
doode  in  andere  negariën  koppen  worden  gesneld,  om  door  hem  als  introductie  in 
het  land  der  nitu  te  worden  medegenomen,  opdat  hij  daar  tevens  mocht  worden 
aangemerkt  als  tamata  nimanawa,  held.  Tegelijkertijd  begint  de  rouw.  Dit  gebruik 
is  nog  onveranderd  in  zwang  in  de  negariën  Makahala,  Noniali  en  andere.  Als  de 
negarigenooten  in  rouw  zijn ,  moeten  zij  met  loshangend  hoofdhaar  en  oude  verscheurde 
schaamgordels  en  anune  loopen,  de  voet-  en  armbanden  afleggen ,  en  mogen  niet  onder 
elkander  kijven  of  schreeuwen,  maar  zich  stil  houden.  Wie  dit  voorschrift  overtreedt 
wordt  met  een  gong,  een  ouden  schotel,  dertig  gewone  borden  of  drie  patola sarongs 
ten  behoeve  van  den  doode  beboet  Als  een  of  meer  koppen  verkregen  zijn,  wor- 
den deze  bij  het  graf  of  de  stellage  gebracht  en  kan  de  rouw  worden  afgelegd.  In  de 
negari  Latuhelu  en  elders  echter  eerst  na  de  bijlegging  van  den  schedel  des  doeden 
in  de  hatu  momoni  niaanelale. 

Bij  de  patalima  worden  de  lijken  eveneens  ongebaad  in  patola  sarongs  gewikkeld. 
Geene  voorwerpen  worden  in  het  graf  medegegeven  of  boven  het  graf  vernield.  Men 
legt  op  het  graf  slechts  vier  ledige  borden.  Na  de  begrafenis,  tegen  den  donker, 
terwijl  in  het  sterfhuis  geen  licht  mag  worden  ontstoken,  plaatst  een  der  oude  mannen 
zich  voor  de  deur  en  doet  aan  den  walui  of  sematamata  de  volgende  vragen :  « usupa 
kini  gati»,  zijt  gij  daar?  Met  eene  veranderde  stem  antwoordt  hij  voor  den  doode: 
casupa  kinika»,  ik  ben  gekomen.  Hij  zegt  vervolgens:  «akesei  au  aja hala itinia hala- 
sae  heumata»,  ik  heb  U  geroepen  om  te  weten  de  oorzaak  van  uwen  dood;  «umata 
ai  tupanau»,  zijt  gij  door  vergif  gestorven?  Antwoordt  de  walui  «he»  of  ja,  dan 
zegt  hij:  «au  leuwa  maa»,  keer  nu  maar  terug.  De  antwoorden  worden  door  den 
ouden  man  in  een  toestand  van  opgewondenheid  op  doffen  graftoon  door  middel  van 
ventriloquentie  gegeven,  om  de  hoorders  te  misleiden.  Daarna  treedt  hij  het  huis 
binnen,  laat  het  licht  aansteken  en  deelt  zijn  wedervaren  aan  de  bloedverwanten 
mede,  die  den  volgenden  dag,  de  volwassenen  namelijk,  den  rouw,  bestaande  in 
roodgeverfde  armbanden,  alua  pamakala,  aannemen.  Yan  den  tweeden  tot  den  vierden 
nacht  wordt  op  het  graf  door  de  bloedverwanten  vuur  gemaakt  Den  vijfden  dag 
wordt  voor  een  der  sagudusuns  van  den  overledene  selia  of  sasi  gelegd,  die  niet 
opgeheven  mag  worden,  vóórdat  een  der  negarigenooten  dit  verbod  afkoopt, 
tegen  betaling  van  een  groote  gong,  een  patola  sarong  en  tien  borden.  Be- 
doelde persoon  mag  alsdan  al  de  klopbare  of  rijpe  saguboomen  zich  toeëigenen ,  om 
daarna  de  dusun  voor  verder  gebruik  aan  de  bloedverwanten  terug  te  geven.  Na 
den  eersten  oost-  of  west-moeson  in  verband  tot  den  sterfdag,  wordt  de  schedel  van 
den   doode  door  de  familieleden  uit  het  graf  gehaald,  geremigd  en  m  een  daarvoor 


1 


144  HET   EILAND   SERilNG   OF  NUSAINA. 

geboawd  hutje  bij  de  woning,  te  gelijk  met  een  bord  inhoudende  sirih-pinang  en 
tabak,  geplaatst.  Op  dien  dag  wordt  een  groot  feestmaal  gegeven  —  waarbij  echter 
niet  gezongen  of  op  gongs  en  trommen  geslagen  mag  worden  —  en  de  rouw  afge- 
legd. De  kinderen  worden  zonder  veel  omslag  in  lijnwaad  of  boomschors  gewikkeld 
en  onder  het  huis  begraven.  De  Mohamedanen  en  Christenen  volgen  de  door  den 
islaam  voorgeschrevene  regelen  bij  begrafenissen  of  de  gewoonten  der  Europeanen. 

De  takunui,  sematamata,  wanui,  wanusi  of  walui,  zielen,  zwerven  zoolang  in  de 
nabijheid  der  woning  of  van  het  graf  rond,  tot  de  rouw  wordt  afgelegd.  Daarna 
begeven  zich  die  der  patasiwa  telu  waini  naar  de  tutuu,  om  daar  als  nitu  eenigen 
tijd  zich  op  te  houden  en  later  in  de  lanite  of  lalia,  uitspansel,  te  verdwynen.  De 
overige  walui  begeven  zich  als  nitu  naar  den  berg  Patukawanea  achter  Salemang 
en  andere  in  Centraal-Serang  en  blijven  aldaar.  Zij  houden  gemeenschap  met  de 
levenden  in  hunne  droomen,  mansenu  of  kiliku,  en  bezoeken  de  achtergeblevenen,  ook 
wel  den  vorm  van  schaduw,  maune,  aannemende.  De  zielen  der  kinderen  fladderen 
een  onbepaalden  tijd  in  de  nabijheid  der  woningen  hunner  ouders  rond,  om  daarna 
in  het  luchtruim  te  verdwijnen.  De  Mohamedanen  en  Christenen  gelooven  dat  de 
zielen  eerst  na  den  achtsten  dag  naar  den  hemel  of  ter  helle  varen. 

Bij  de  patasiwa  worden  de  nagelaten  onroerende  goederen,  als  huizen  en  aanplan- 
tingen, niet  verdeeld.  De  vrouwen  en  kinderen  gebruiken  gezamenlijk  de  nalaten- 
schap des  vaders.  Bij  de  patalima  wordt  de  erfenis,  hohamutuwani,  ook  niet  verdeeld. 
De  gehuwde  dochters  zijn  van  het  gebruik  uitgesloten,  wanneer  de  anai  behoorlgkis 
aangezuiverd.  Is  het  huwelijk  kinderloos,  dan  hebben  de  broeders  van  den  man  het 
recht  de  nagelatene  goederen  gezamenlijk  met  de  weduwe  te  genieten.  Zij  huwen  tot 
dat  einde  ook  de  achterblijvende  weduwen,  om  de  bezittingen  niet  in  andere  handen 
te  doen  overgaan.  Vrouwen,  waarvoor  de  anai  volledig  betaald  is,  erven  evenmin  ab 
de  kinderen  iets  van  hare  ouders,  omdat  zij  tot  de  familie  of  nuru  van  den  man 
behooren.  Als  de  anai  niet  aangezuiverd  is ,  bezit  de  overleden  man  niets  en  mag 
zijne  familie  op  zijne  eigendommen  geene  rechten  doen  gelden.  Onder  de  Mohame- 
daansche  bevolking  worden  de  nagelaten  wapenen,  lijnwaden,  gongs,  goud- en  zilverwer- 
ken zooveel  mogelijk  verkocht  en  de  opbrengst  verdeeld ;  de  zoons  ontvangen  de  helft,  de 
moeder  een  vierde  en  de  ongehuwde  dochters  het  overige  als  aandeel.  De  kleedingstuk- 
ken  en  prauwen  komen  den  zonen  toe.  De  weduwe  behoudt  het  huisraad.  Alle  onroerende 
goederen  worden  door  de  moeder  en  de  kinderen  gezamenlijk  geoccupeerd.  Wanneer 
de  woning  tijdens  het  huwelijk  verkregen  is ,  wordt  deze  niet  verkocht.  Als  ze  evenwel  vóór 
het  huwelijk  in  eigendom  van  den  man  was,  wordt  ze  verkocht  en  de  opbrengst  als 
die  der  overige  goederen  verdeeld.  De  verdeeling  en  regeling  der  boedels  geschiedt  door 
de  betrokken  hoofiden.  De  Christenen  volgen  in  de  meeste  gevallen  de  gebruiken  des  lands. 


ÉKr  EÜANÓ   SERANG   Ol'  NUSAmA.  Ï46 


De  voorstelling  van  de  Wemale  omtrent  den  kosmos  is  zeer  ombestemd.  De 
nanite,  lanite,  lalia  of  uitspansel  is  het  oord  der  nevelen,  japonaa,  of  de  plaats  waar 
de  wind  ontstaat  De  aarde  is  eene  uitgestrekte  zee,  alwaar  Nusaina  en  andere 
eilanden  drijven,  en  bij  aardbevingen,  wisu  of  isua,  die  overvloed  van  veldproducten 
voorspellen,  nog  drijvende  blijken  te  zijn.  Omtrent  de  hemellichamen  kan  men 
weinig  mededeelen.  In  de  zon  woont  de  upu  lanite,  terwijl  in  de  maan  een  groote 
nunuboom  staat  Donder,  kukuma,  en  bliksem,  tinitika,  zijn  natuurverschijnselen 
die  wel  gevreesd,  maar  niet  verklaard  kunnen  worden.  Verscheidene  sterrenbeelden 
hebben  namen,  waaronder  de  toumataitu,hetzevengestemte.  De  eclipsen  — van  zon 
leamatai  kohone  of  lea  makahoa,  van  maan  hulankohone  of  umala  makahoa  —  wor- 
den gevreesd  als  het  einde  der  dingen  of  ziekten  aankondigende.  Het  jaar  wordt  in 
twee  groote  en  twaalf  kleine  deelen  verdeeld,  als  van  vijf  maanden,  de  nale  balata 
den  West-moeson,  en  weder  van  vijf  maanden,  denaletimuledenOo8t-moeson,meteen 
maand  kentering  voor  elke  nale.  De  kleine  deelen  zijn  de  maandelijksche  omloop 
der  hulan.  De  halantuen,  regenboog,  is  een  ladder,  elane,  waarlangs  de  nitu  naar  het 
oord  der  nevelen  gaan,  om  daar  van  lieverlede  te  verdwijnen.  Kokua  nesinia  of 
mudon  ningisik  zijn  zoogenaamde  dondersteenen. 


10 


VIERDE   HOOFDSTUK. 


DE   SERANGLAO-   EN    G  ORO  N  G- A  RC  H  I  PEL. 


Ligging.  Aantal.  Fonnatie.  Bergen.  Rivieren.  Ankerplaatsen.  Yaarwaten.  Moeraflaen. 
Voetpaden.  Klimaat  Moeson.  Negariën.  Beyolking.  Taal.  Traditie.  GteschiedeniB.  PhyslMhe, 
intellectaeele  en  moreele  eigenschappen.  Grondeigendom.  Standen.  Bestanr.  Hoofden.  Af- 
doening van  zaken.  Straffen.  Eed.  Ordaliam.  Oorlog  en  vrede.  Negariën.  Woningen.  Huisraad. 
Voorwerpen  van  waarde.  Wapenen.  Kleeding.  Sieraden.  Godsdienst  Gk>ede  en  kwade 
geesten.  Ziel.  Toovertj.  Droomen.  Bijgeloof.  Sasi.  Matakan.  Verboden  handelingen.  Ngverheid. 
Handel.  Landbouw.  Verloving.  Haweigk.  Schaking.  Echtscheiding.  Zwangerschap.  Partos. 
Mntilatie  van  het  lichaam.  Ziekte.  Overiyden.  Begrafenis.  Erfenis.  Voeding.  Narcotica. 
Feesten.  Zang  en  dans.  Raadsels.  Dobbel-  en  kinderspelen.  Kosmologie.  Voor. 


De  Seranglao-  en  Gorong-archipel ,  in  het  begin  der  zeventiende  eeuw  door  de 
Nederlanders  ontdekt  en  bestaande  uit  de  ten  Zuid-Oosten  van  Serang  gelegene 
eilanden,  ligt  tusschen  130°  54'  en  131°  40'  Oosterlengte  van  Greenwich  en  tusschen 
3**  50'  en  4**  15'  Zuiderbreedte.  Tot  de  Serangloa-groep  behooren  de  eilanden  Se- 
rangrei,  ook  wel  genaamd  Klein-Keving,  Geser,  Kiliwaru,  Seranglao  ofMaar,Masar 
ngarat,  Kivar,  Kanoli,  Makokak,  Sasivi,  Matauli,  Kidang,  Nedin  en  Nukus,  welke 
grootendeels  door  uitgestrekte  riflfen  aan  elkander  verbonden  zijn.  De  eilanden  Go- 
rogos,  Koon,  Suruaki  of  Gorongrei,  Gorong  of  Goronglao  en  Manuwoko  behooren 
tot  de  Gorong-groep.  Van  al  deze  eilanden  zijn  slechts  Serangrei,  Geser,  Kiliwaru, 
Seranglao,  Kivar,  Gorogos,  Suruaki,  Gorong  en  Manuwoko  bewoond. 

Met  uitzondering  van  Seranglao,  Suruaki,  Gorong  en  Manuwoko,  die  tot  de 
tertiaire  mioceenformatie ,  met  kristallinisch  schiefergesteente ,  homblende  en  quartzit 
behooren,  zijn  de  overige  eilanden  van  recente  koraalvorming.  De  meesten  zgn 
met  jonge  bosschen  bedekt.  Bergen,  die  echter  slechts  eene  hoogte  van  niet  meer 
dan  driehonderd  meters  bereiken,  vindt  men  op  Seranglao,  Suruaki,  Gorong  en 
Manuwoko;  met  name  op  Seranglao  de  Ailena,  Kilibia,  Niurawon  en  Karangwatu; 
op  Suruaki  de  Arbae  en  Totoruin;  op  Gorong  de  Gisawowon,  Gorian,  Liangkeli, 
Mado,  Liangkelangan,  Gota,  Wiara,  Giakili;  op  Manuwoko  de  Watuloli,  Wotur  en 
andere.  Rivieren  worden  slechts  aangetroffen  op  Suruaki  de  Bae ,  eigenlijk  een  beelge ; 


m  SERANQftAO-  ÉN   OOKOXG-ARCBIPEL.  147 

op  Gorong  de  Samboro,  Akat,  Eilirei,  Eiliadat  en  Kelili  aan  de  Westzijde  — deSa- 
wani,  Mutu,  Otak,  Didir,  Silomin,  Lisoa,  Rumanama,  Baan,  Mangeranjera,Loman, 
Atado  en  Namaliu  aan  de  Oostzijde  van  het  eiland  gelegen ;  op  Miinuwoko  de  Dera  en 
Inlomin,  die  echter  in  den  Oost-moeson  droog  vallen.  Ankerplaatsen  voor  groote  schepen 
vindt  men  op  Geser,  op  Ondor,  Namaleen  en  Kilisodi,  eiland  Gorong,  zoomede  op  Kilio- 
bas,  eiland  Manuwoko  —  voor  prauwen  enkleinere  vaartuigen  op  Kili waru,  Maarlao, 
Eedang  en  andere  eilanden.  Van  Masangarat  strekt  zich  oostelijk  tot  Nedin  een  groot 
rif  uit  Tusschen  Serangrei  en  Geser ,  Geser  en  Kiliwaru ,  Maarlao ,  Masangarat  en  Kiwar , 
Nedin  en  Nukus  is  het  vaarwater,  dat  van  het  noorden  naar  het  zuiden  open  ligt,  diep  en 
geschikt  voor  groote  schepen.  Uitgestrekte  moerassen  vindt  men  op  Suruaki  bij  de  nega- 
riên  Magat  en  Argaan.  Voetpaden  zijn  er  tusschen  de  negariën  onderling.  Het  klimaat 
is  zeer  gezond,  vanwege  de  geregelde  afwisseling  van  land-  en  zeewinden.  De  Oost- 
moeson  heerscht  van  April  tot  September,  de  West-moeson  van  November  tot  Maart. 

Het  eiland  Serangrei  met  zeven  negariën,  als  Keving,  Kuwaai,Keluu,Kotabandang, 
Pagar,  Kotawou  en  Kilibro,  staat  onder  den  major  van  Keving  en  den  radja  van 
Keluu;  het  eiland  Geser  met  twee  negariën,  als  Rumatamere  en  Kiliwaru,  staat 
onder  den  major  van  Geser,  die  zich  voorheen  onaf hankelijk  van  Kiliwaru  heeft  weten 
te  maken;  het  eiland  Kiliwaru  met  twee  negariën,  als  Kiliwaru  en  Kilitai ,  staat  onder 
den  radja  van  Kiliwaru  en  den  kapitan  van  Kilitai;  het  eiland  Seranglao  met  vijf 
negariën,  als  Kilivura,  Maar,  Enamalaas,  Karang  en  Namalomin,  staat  onder  den 
radja  van  Keluu,  die  te  Kilivura  woont,  en  den  radja  van  Kiliwaru,  die  boven- 
dien ook  de  eilanden  Maarlao,  Masangarat,  Kivar  en  Kidang,  zoomede  de  rotsen 
Kanoli,  Matauli,  Makokak,  Sasivi,  Nedin  en  Nukus  onder  zich  heeft.  Het  eiland 
Gorong  telt  negen-en-veertig  negariën ,  als :  onder  den  radja  van  Kataloka  —  Kinali , 
Namaleen,  Dadaa,  Rumeun,  Saboru,  Rumodat,  Kasar  en  Kataloka;  onder  den  radja 
van  Odor  of  Ondor  —  Odor,  Kilisodi,  Belili,  Kilisuagi,  Kotamaba,  Akat,  Dulak, 
KeMer,  Dai,  Kalibingan  en  Kilili;  onder  den  radja  van  Amar,  wiens  voorvaderen 
sedert  1680  alhier  het  bestuur  voerden  —  Punastolu,  Dur,  Sagei,  Amar,  Kiliwou, 
Waisalau,  Wawatu,  Basarin,  Kilituha,  Kilimuda,  Kotadaan,  Kiliangin,  Kotjiri, 
Kotahalawukan,  Kailakat,  Kotaleen,  Baas,  Aran,  Miran,  Kiliraus,  Gota,  Tenarin, 
Rarat,  Rumadaan,  Kilisodi,  Rumanama,  Buan,  Wusun  en  Kulugowa;  voorts  de 
negari  Mida,  die  op  zichzelf  staat.  Het  eiland  Manuwoko  met  tien  negariën,  als 
Pantjalang,  Kiliobas,  Kiliurat,  Derak,  Loku,  Enlomin,  Lalanmatleen ,  Sera,  Wawasa 
en  Arwou,  staat  onder  den  radja  van  Amar;  en  op  het  eiland  Suruaki  met  vier 
negariën,  als  Magat,  Argaan,  Kilikeli  en  Wisalin,  voert  een  orangkaja,  ondergeschikt 
aan  den  ra^a  van  Amar,  het  bewind. 

Naar  schatting  bedroeg  in  1882  de  bevolking  op  het  eiland: 


148  t)£  SfiKAKOtAÖ-   tS  OORONÖ-AftCmPEL. 


Serangrei 

527  zielen 

Geser 

306      » 

Kiliwaru 

568      » 

Seranglao 

448      » 

Kivar  en  Grorogos 

126      » 

Soraaki 

298      » 

Gorong 

6310      » 

Manuwoko 

2144      * 

of  te  zamen  10,727  zielen,  staande  in  eene  verhou- 
ding als  drie  vijfden  Seranglao-  en  Gorongers,  een  vijfde  Papaa*s  en  een  vijfde  Indo- 
nesische vreemdelingen,  behalve  de  Arabieren  en  Chineezen  met  hnnne  afstamme- 
lingen. 

Op  de  eilanden  Serangrei,  Geser,  Kiliwaru  en  Seranglao  wordt  dezelfde  taal  als  op 
Oost-Serang  gesproken ;  op  Gorogos  wordt  het  Teuursch  en  op  de  overige  eilanden  het 
Gorongsch  dialect,  mina-mina  Gorong,  gebezigd.  Voorts  worden  op  deze  eilanden 
nog  gebruikt  de  Mangkasaarsche ,  Butoneesche,  Papuasche,  Maleische,  Arabische  en 
Chineesche  taal.  Inheemsche  schriftteekenen  worden  niet  aangetroffen. 

Doordien,  met  uitzondering  van  die  van  Suruaki,  Gorong  en  Manuwoko,  de  voor- 
vaderen der  tegenwoordige  bewoners  van  den  Seranglao-  en  Gorong-archipel  hoofd- 
zakelijk uit  Arabië,  Java,  Bomeo,  Timor,  Kuur,  Teuur,  Keei,  Papua,  Bandang, 
Ambon  en  de  Uliase,  Boanoo  en  Serang,  ook  zelfs  van  de  manawa  of  tamata  Va- 
ranggi  —  zijnde  de  bevolking  van  Kilitai,  voor  een  groot  deel  de  afstammelingen 
van  vóór  1512,  of  volgens  andere  overleveringen  tijdens  het  verblijf  der  Portugeezen 
te  Waru,  Oost-Serang,  aldaar  achtergeblevene  Haranggi,  Varanggi,  Paranggi  of 
Europeesche  schipbreukelingen,  die  thans  evenwel  physiek  geheel  verinlandscht  zijn  — 
afkomstig  waren,  zijn  de  overleveringen  ten  aanzien  van  de  oorspronkelijke  bewoners 
zeer  onbeduidend.  De  eerste  bewoners  van  Gorong  en  Manuwoko  zijn,  gelijk  be- 
weerd wordt,  uit  den  grond  als  wormen,  of  liever  larvae,  die  openspringende  het 
aanzijn  gaven  aan  himne  voorouders,  en  die  van  Suruaki  uit  den  gainboom,Rhizophora 
conjugata,  voortgesproten.  Zekere  Wina,  eene  vrouw  van  uitstekende  schoonheid,  die 
later  als  Wina  gainlomin  bekend  werd,  is  volgens  de  Suruakische  traditiën  te  zamen 
met  een  wit  zwijn  uit  een  gainboom  voortgekomen  en  beklom  alstoen  een  der 
hoogsten  daarvan,  alwaar  zij  haar  verblijf  hield,  aanvankelijk,  als  van  bovennatuur- 
lijken  oorsprong  zijnde,  zonder  spijs  en  drank  te  nuttigen,  terwijl  het  varken  onder 
den  boom  haar  bewaakte.  Daarna  spoelde  er  te  Liansodi  een  vlot  van  sagupalm- 
ribben,  guasa  labaha,  aan,  met  eene  vrouw  van  Kowiai,  Papua,  Kiliboban genaamd , 
die  van  haar  land  afdreef,  toen  zij  een  vischfuik  in  zee  plaatste.  Wina  gainloman 


DB  SERANOLAO-   EN   OORONQ-ARCHIPEL.  149 

nam  haar  als  hare  makker,  of  liever  die  van  het  zwijn,  aan  en  verbood  haar  den  boom 
te  beklimmen.  Op  zekeren  dag  kwam  een  man  van  Manuwoko,  Robo  genaamd,  te 
Liansodi  met^  pijl  en  boog  visschen.  Toen  hij  een  groote  ian  sosako  geraakt  had ,  maakte 
hg  zijn  schaamgordel,  nasali  hila,  los  en  ging  naakt  te  water  om  den  visch  te  grij- 
pen. Zulks  ziende  lachten  de  beide  vrouwen  hardop.  Dit  herhaalde  zich  ettelijke 
malen  tot  groote  verwondering  van  Robo ,  die  in  het  geboomte  aan  het  zoeken  ging 
en  daarop  Eiliboban  greep,  welke  hij  tot  echtgenoot  wilde  maken.  Zij  verzette  zich 
echter,  zeggende  dat  zij  vleeschelijke  gemeenschap  met  het  zwijn  uitoefende  en  hij 
slechts  den  boom  behoefde  te  beklimmen  om  eene  schoone  maagd,  Wina  gainlomin 
namelijk,  te  vinden.  Hij  volgde  de  aanwijzing  en  huwde  deze  daarna.  Hunne  kinderen  en 
kindskinderen,  zoomede  die  van  Eiliboban,  die  later  in  gemeenschap  met  een  man 
van  Onin  leefde,  bevolkten  daarop  het  eiland.  Volgens  eene  andere  lezing  werd 
Sumaki  door  weggeloopene  Papua-slaven  van  Gorong  bevolkt.  De  eerste  bewoners 
van  Serangrei  en  Kiliwaru  kwamen  van  Serang,  Bandang,  Worunai  of  Bomeo  en 
Java.  Te  Eiliwaru  dreef  een  Serangsche  vrouw  op  een  waru-,  Hibiscus  elatus-stam 
aan.  Zij  huwde  met  een  aldaar  reeds  vroeger  aangespoelden  Papua  en  kreeg  vele  kinderen. 
Voorheen  was  Kiliwaru  door  eene  landstreek  met  Seranglao  verbonden.  Ten  gevolge  van 
oneenigheden  met  Eeluu  of  Ealivura  werd  deze  echterdoorgegravenen  vernield,  zoodat 
men  thans  alleen  bij  ebbe  van  het  eene  eiland  naar  het  andere  kan  gaan.  Het  eiland 
Geser  werd  van  uit  Eiliwaru  bevolkt,  toen  er  een  hevige  twist  ontbrandde  onder  de 
bewoners  van  dit  laatste.  Zij  kregen  den  naam  van  Oranggeser  of  uitgewekenen. 

De  hoofden  en  bevolking  van  Seranglao,  G^ser,  Gorong  en  Manuwoko  stelden 
zich,  nadat  Seranglao  in  1633  door  A.  Gijsels  veroverd  werd,  successievelijk  in  1637 
en  1646  onder  de  bescherming  der  Edele  Compagnie.  In  de  akte  ter  zake,  den  28 
December  1637  opgemaakt,  beloofden  de  oudsten  van  Eataloka,  Amar,Dai,  Ondor, 
Eaüakat  en  andere,  voor  hen  en  hunne  erfgenamen,  «dat  zij  niet  de  minste  correspon- 
dentie met  de  vijanden  van  den  Staat,  hoedanig,  van  wat  conditie,  natie  of  nature  dezel- 
ven  ook  zouden  mogen  wezen,  niemand  uitgezonderd,  zullen  houden,  en  veel  min  hen 
hunne  havens  of  reeden  tot  schuilplaatsen  zullen  verleenen  of  de  minste  faveure 
bewijzen,  maar  dat  zij  dezelven  met  alle  middelen  van  daar  weren  en  zulks  den 
Heer  Gtouvemeur  van  Banda  na  de  beste  gelegenheid  te  kennen  geven  zullen.  Item, 
dat  bij  verloop  van  slaven  en  anderen  dezelven  onder  ordinair  bergloon  onverteerde 
kosten  in  redelijkheid  bestaande  zonder  eenige  frivole  extensiën  in  handen  van  ge- 
melden  Gouverneur  zullen  leveren  en  haar  best  zooveel  hun  mogelijk  is  zullen  zoeken 
te  bevorderen,  gelijk  zij  ook  ten  hoogste  zich  verbonden  houden  op  bevel  van  meer- 
gemelden  Grouvemeur  (doch  niet  dan  bij  den  uitersten  nood)  hunne  korrakorras  in  het 
water  af  te  laten  en  hem  benevens  Z.Ed.  macht  in  alle  getrouwheid  zonder  tegen- 
zeggen  te  dienen  en  dit  alles  op  poene  van  als  Eedbrekers  en  Rebellen  gestraft  te 


150  DE  SERANGLAO-  EN   GOBONG-ARCHIPEL. 

worden,  voor  hetwelk  meergemelde  hoofden  en  hunne  onderhoorigen  den  vrijen  geper- 
mitteerden  handel  op  Banda,  alsmede  op  alle  geassocieerde  Nederlandsche  plaatsen, 
onder  een  behoorlijk  passé  zullen  genieten.»  Seranglao  en  Greser  werden  in  die  dagen 
genoemd  «de  schuilplaats  of  brandwacht  van  de  morshandelaars,  die  alles  opkochten 
wat  maar  geld  waardig  was,  steunende  zeer  op  de  protectie  der  Kevingers,  met 
wie  zij  veeltijds  heulden.»  Gorong  was  in  die  dagen  beroemd  om  de  aldaar  aan- 
wezige notemuskaat-plantages  en  werd  onafgebroken  door  Javanen,  Mangkasaren  en 
andere  handelaren  bezocht.  In  1671  werd  te  Gorong  een  schoolmeester,  benevens 
een  korporaal  en  vier  mindere  militairen  geplaatst.  Serangrei  of  Klein  Keving  had 
toen  veel  verkeer  met  de  Papuasche  landschappen  Onin  en  Kowiai,  alwaar  masooi. 
Sassafras  goesianum,  en  slaven  verzameld  worden.  In  1699  stonden  deze  eilanden 
onder  het  gezag  van  Todore,  dat  tot  1815  duurde,  toen  het  Engelsche  tusschen- 
bestuur  daaraan  een  einde  maakte.  In  1648,  1670  en  1748  werden  aldaar  echter 
op  last  der  Compagnie  4486  noteboomen  uitgeroeid ,  hetwelk  de  bevolking  verbitterde. 
Deze  uitroeiing  is  het  werk  der  zoogenaamde  hongi,  waarbij  predikanten  medegingen 
om  de  inlanders,  terwijl  hunne  eigendommen  vernield  en  geroofd  werden,  tot  het 
Christendom  te  brengen.  «Het  eerste  meesterstuk»,  volgens  een  der  toenmalige  Com- 
pagnies-dienaren,  «dat  deze  trouwelooze  bondbrekers»,  na  de  eerste  extirpatie  in  1648 
namelijk,  «ter  executie  stelde,  bestond  in  een  cruellen  moord  aan  den  naar  Nova 
Guinea  gecommitteerden  commissiant  den  koopman  en  fiscaal  Boms  met  al  zijne 
ophebbende  manschappen,  spoUeerende  wijders  alles  van  boord  wat  haar  aanstond, 
waarna  zij  het  kieltje  aan  het  vuur  opofferden  met  en  benevens  de  aldaar  ter  reede 
komende  chialoup  de  Gameel.»  De  Gouverneur  Wijns  «van  dezen  detestabelen 
moord  en  roof  geïnformeerd  zijnde»,  ging  op  drie  schepen  en  drie  galjooten  den  10 
April  1658  met  meer  dan  vijfhonderd  man  Gorong  tuchtigen,  doch  werd  «bijKata- 
loka  verslagen  en  genoodzaakt  onder  een  hagelbui  van  pijlen  af  te  trekken».  In  het 
daaropvolgend  jaar  werd  echter  met  behulp  van  andere  eilandenbewoners  de  «van 
ouds  gerenommeerde  vesting  Kataloka»  door  hem  stormenderhand  ingenomen  en  ver- 
woest Suruaki  en  Manuwoko,  die  medegedaan  hadden,  werden  tevens  getuchtigd. 
Op  Suruaki  en  Manuwoko  waren  voorheen  geene  notemuskaatboomen  aanwezig,  doch 
dit  vertrouwden  de  bewindhebberen  der  Compagnie  niet.  In  1728  werd  de  chialoup 
Nova  Guinea,  «aldaar  aangegierd  zijnde  om  eene  oculaire  inspectie  van  debosschen 
te  houden»,  door  het  reeds  tevoren  verbitterde  volk  van  Manuwoko  verbrand,  «de 
bemanning  vermoord  en  de  lading  verdeeld  zonder  eenige  of  de  geringste  navraag 
van  Compagnie's  zijde  en  waarmede  dan  ook  de  ordinaire  jaarlijksche  correspondentie 
al  tevens  is  gecesseerd».  In  1770  werd  de  vaart  der  Mangkasaren  door  de  Com- 
pagnie verboden  en  eveneens  in  1787  die  van  Gorong  op  Java  tegengegaan. 
Wegens  den  «overmoed»  der  alstoen  opnieuw  verbitterde  bevolking  trachtte  A. 
Heijenberg   in   1790   Gorong   te   tuchtigen,  nadat   van   af  1777  «alle  uitdenkelijke 


DE  SEBANGIAO-   EN   GORONG-ARCHIPEL.  151 

middelen»  aangewend  waren  om  den  invoer  van  vuurwapenen  op  deze  eilanden  te 
beletten;  doch  zonder  gevolg.  De  kapitein-ter-zee  Wemer  Gobius  begaf  zich  tot  dat 
einde  in  1791  ook  derwaarts,  doch  sneuvelde  den  28  Mei  van  dat  jaar  vóór  Kata- 
loka.  Sedert  werden  deze  eilanden  door  de  Compagnie  aan  haar  lot  overgelaten. 
Eerst  na  de  terugerlanging  onzer  bezittingen  van  de  Engelschen,  die  in  den  aanvang 
dezer  eeuw  eveneens  eene  expeditie  naar  Gorong  maakten,  stelde  de  Nederlandsche 
regeering  zich  meer  in  verbinding  met  deze  volken,  zonder  evenwel  —  wegens  den 
ingewortelden  haat,  ontstaan  door  de  extirpatie  hunner  notemuskaatboomen  en  ver- 
nietiging van  hun  handel  —  in  weerwil  dat  de  residenten  van  Banda,  waaronder 
deze  eilanden  ressorteeren,  op  hunne  wijze  krachtdadig  optraden  —  meerderen  in- 
vloed te  verkrijgen.  Inmiddels  bleven  deze  eilanden  het  brandpunt  van  roof, moord, 
slavenhandel  en  andere  ongerechtigheden,  waarin  door  de  .plaatsing  in  1882  van 
een  regeeringsvertegenwoordiger  te  Geser,  die  onder  den  titel  van  Posthouder  over 
al  deze  eilanden  het  toezicht  houdt,  althans  wanneer  men  van  de  traditioneele  on- 
verschilligheid afstand  doet,  eenige  verbetering  kan  komen. 

De  bevolking  van  Seranglao  en  Gorong  behoort  voor  drie  vijfde  gedeelten  tot 
de  lichtbruin  gekleurde  sluikharige ,  wua  soran ,  rassen.  De  overigen  zijn  onvermengde 
Papaa's  met  wugata  gata,  of  wua  garugan,  kroes  haar,  die  als  slaven  hier  inge- 
voerd werden,  of  nakomelingen  daarvan.  Zij  worden  door  de  Gorongers  beschouwd 
als  te  behooren  tot  eene  andere  klasse  van  volksstammen ,  die  op  een  zeer  lagen  trap 
van  ontwikkeling  staan.  Uit  dien  hoofde  oefenen  zij  met  de  vrouwen  daarvan  zelden 
vleeschelijke  gemeenschap  uit  Een  ander  deel  der  bevolking  bestaat  uit  afstamme- 
lingen van  Indonesische  vreemdelingen.  De  gemiddelde  lengte  bij  den  lichtbruinen  stam 
is  voor  de  mannen  1.66,  voor  de  vrouwen  1.56  meter.  Zij  zijn  welgemaakt  en  gespierd , 
uitgezonderd  degenen  die  van  opium  misbruik  maken.  De  type  is  brachycephalisch 
met  niet  hooge  jukbeenderen,  terwijl  ook  hypsimeso-  en  orthodoUchocephale  vormen 
aangetroffen  worden.  De  oogappels  zijn  glinsterend  zwart,  de  neus,  mond  en  ooren 
klein  gevormd.  Op  het  lichaam  is  men  weinig  behaard,  ook  een  gevolg  van  depil- 
latie  daarvan,  omdat  het  als  schande  aangemerkt  wordt  veel  haar  op  het  lichaam  te 
hebben.  Het  hoofdhaar  wordt  bij  de  mannen  kort,  bij  de  vrouwen  lang  met  een 
wrong  op  het  achterhoofd  gedragen.  Oude  hoofden  en  geestelijken  zijn  intusschen 
trotsch  op  eenig  kinhaar.  De  tanden  worden  met  zand  gereinigd  en  zijn  bij  de  jonge- 
lieden vóór  de  vijling  ivoorwit.  Het  lichaam  wordt  rein  gehouden,  voornamelijk  de 
partes  genitales,  door  herhaalde  baden  en  wasschingen,  welke  laatste  handeling 
volgens  het  beweren  van  oude  vrouwen  de  hymen  echter  vóór  de  cohabitatie  scheurt. 
Door  haar  gedurig  met  zandsteen  te  wrijven ,  is  de  huid  glad.  Bij  enkelen  slechts  vindt 
men  litteekenen  van  brandwonden  of  pokken.  De  mannen  zijn  goede  zeelieden  en 
kunnen,  evenals  de  vrouwen,  vele  vermoeienissen  doorstaan.  De  vrouwen  zijn  slank; 


152  DE  SERANOLAO-   EN   GORONG-JLBCHIPEL. 

enkele  hebben   een   aantrekkelijk  voorkomen,   doch    werkelijk    schoone   worden  niet 
aangetroffen.  Hare  borsten  zijn  klein  en  pyrivormig,  de  breedte  van  bekken  is  gering, 
de   ingang   der    vagina   nauw    en   de    labia  minora  rudimentair.  Zij  bestrijken  hun 
lichaam  met  welriekende  oliën,  dragen  bloemen,  bij  voorkeur  de  Plumiera  acutifolia 
en  Jasminum  sambac,  in  het  haar,  en  leggen  deze  tusschen  hunne  kleederenin.  Zij 
zijn   liefhebsters    van    reukwerken,   waun   matelas.   Dikke   vrouwen,  watan  naboba, 
worden    ongaarne  gezien.  Gedurende  de  menses,  die  gewoonlijk  op  het  negende  jaar 
intreden,  worden,  onder  het  prevelen  van  incantatiën,  pessaria  of  tampons  van  lyn- 
geklopten  boom-  of  kalapabast  in  de  vagina  gebracht.  De  mannen  zijn  energisch  en 
ondernemend  en  hebben  veel  gevoel  van   eigenwaarde.  Zij  zijn  gedecideerd  en  niet 
ruw,  maar  zeer  gevoelig  voor  beleediging.  Op  eene  rechtvaardige  behandeling  stellen 
zij  hoogen  prijs.  Als  zij  zich  in  hun  recht  verkort  gevoelen,  twisten  zij  hardnekkig. 
Onder  de  hoofden  en  hadjis  treft  men  vele  ontwikkelde  lieden  aan.  De  meeste  vrouwen 
kunnen  den   Qoraan   lezen,  mengadji,  en  zijn  in  hunne  antwoorden  gevat  Bedrog, 
diefstal  en  oplichterij  kan  men  intusschen  als  de  meest  gewone  maatschappelijke 
ondeugden   aanmerken.   In    sommige  negariën  beschouwt  men  evenwel  het  bedriegen 
en  stelen   als    schandelijk;   wegens  de  bestaande  gebruiken  omtrent  huwelijk,  echt- 
scheiding  en   vrij  verkeer  van  jongelieden  valt  de  ontucht  niet  in  't  oog.  In  tegen- 
woordigheid van  vrouwen  mag  men  evenwel  niet  dubbelzinnig  spreken  of  obscoene 
gezegden  uiten.  Het  schelden,  dahioar,  als:  au  numina  haira,  pudenda  tuae  matris; 
boi  noit  au  numina,  poreus  coit  cum  matre  tua;  u  woit  au,  mox  tecum  coibo;  au 
numina  hai  wiliura,  uwe  moeder  heeft  veel  haar  op  haar  pubes,  etc  maakt  daarop 
slechts  eene    uitzondering.  Moord  of  verwonding  komen  zelden  voor.  Bij  vreugde  en 
droefheid  zijn  de  vrouwen  hartstochtelijk.   De  mannen  kunnen  zichzelven  goed  be- 
heerschen.  Vrouwen  en  jongelieden  houden  veel  van  lachen,   malihi,   en   stoeien, 
maar  zijn  in  tegenwoordigheid  van  Europeanen  of  lieden,  die  zij  niet  kennen,  stenmiig 
en  stil.  De  mannen  hebben  gaarne  omgang  met  vreemdelingen,  tamatanajamariolat, 
om   bijzonderheden   te    vernemen   of  om  hunne  nieuwsgierigheid  te  bevredigen.  De 
bevolking  is  gastvrij.  Als  men  in  een  huis  komt,  wordt  terstond  de  sirih-pinang  aangebo- 
den als  een  bewijs  van  goede  gezindheid.  Wanneer  de  huisgenooten  aan  den  maaltgd 
zijn,  is  men  verplicht  daaraan  deel  te  nemen.  De  vrouw  des  huizes  eet  intusschen 
niet   mede   in   tegenwoordigheid   van   vreemdelingen.  De  bloedverwanten  en  negari- 
genooten  zijn  zeer  aan  elkander  gehecht.  Aan  de  roode  mermer,  witte  mahuti  en 
gele  unin  kleur  wordt  de  voorkeur  gegeven.  Oude  lieden,  zoowel  mannen  als  vrouwen, 
worden  geëerd.  De  jongeren  noemen  hen  tata  en  tataina.  Elkander  ontmoetende  zegt 
men:   «dagi   nagii»,   waar  gaat  gij  henen?  het  antwoord  is:  «tagi  na^are»,  d.  L  ik 
ga  derwaarts ,  in  stede  van  elkander  te  groeten.  Tegenover  elkander  is  men  beleefd.  Als 
men  zit,  moet  men  de  voeten  achterwaarts  rechts  buigen,  namatoranruum.  Ongepast 
is  het,  de  beenen  op  eene  andere  wijze  te  plaatsen.  Als  eerbewijs  worden  tevens  aan 


DK  SERANÖLAO-  EN  GORONG-ARCHIPEL.  153 

de  ouders  de  namen  hunner  oudste  kinderen  gegeven.  De  vader  van  het  kind  Mojota 
heet  derhalve  Mojota  nibaba,  de  moeder  Mojota  ninina.  Het  is  ongepast  elkander 
schimpnamen  te  geven  als  isoo  bagas,  gij  kromneuzige;  mataa  galiga,  gij  scheele; 
busu,  gij  gebochelde  etc.  De  jongelieden  noemen  elkander  niet  bij  den  naam,  maar 
wini,  makker,  lidan  of  bela,  broeder  of  zuster.  De  vrouwen  kussen,  nuisi, 
elkander  en  hare  kinderen  door  neuswrijving.  Weduwen,  wawina  walu,  worden  door 
de  kinderen  of  bloedverwanten  verzorgd.  De  schoonzoons,  ana  etan,  moeten  de 
schoonouders  als  mema  of  baba  en  wowa  of  nina  aanspreken  en  mogen  in  dier 
tegenwoordigheid  zitten,  doch  op  eenen  afstand.  Bij  ontvani?fst  van  geschenken  zegt 
men:  cu  soba  au  leen  Allahu  taala  naguan  au  ni  gahün»,  d.  i.  Ik  da^ik  u,  moge 
God  de  Almachtige  u  het  goede  geven.  Een  verbond  van  vriendschap,  dahilidan, 
bekrachtigt  men  door  elkanders  bloed  te  drinken.  Van  de  vreemdelingen  worden 
de  Europeanen  met  den  meesten  achterdocht  behandeld.  Men  kan  zich  niet  voorstellen 
dat  een  Europeaan  iets  belangeloos  zou  doen.  De  Nederlanders  zijn  gehaat  en  de 
traditiën  aangaande  de  vernieling  hunner  notenaanplantingen  in  vroegere  eeuwen  worden 
als  een  pusaa,  erfenis,  van  vader  op  zoon  overgedragen.  Deze  haat  wordt  tevens 
door  de  Arabieren  en  Bugis,  die  ouder  gewoonte  met  verachting  over  de  Neder- 
landers spreken,  voortdurend  aangewakkerd.  Op  deze  eilanden  heet  de  Nederlander 
de  pagora  mahuti  of  blanke  zeeroover,  dien  men  niet  mag  vertrouwen. 

In  overoude  tijden  behoorden  de  gronden  aan  de  zoogenaamde  grondbezitters  en 
hunne  afstammelingen.  Later  beschouwde  men  ze  als  leen  sidi  manaa,  het  van 
den  vader  geërfde  eigendom,  waartoe  de  esi  of  baal,  woeste  gronden,  behooren. 
De  gronden  worden  derhalve  thans  verdeeld  in  wanu  baal  of  wanu  esi, communale, 
aan  den  stam  behoorende  gronden,  bosschen,  graslanden,  rivieren,  moerassen;  in 
etar  baal,  waarover  de  negari-genooten  of  een  deel  van  den  stam  mag  beschikken,  en  in 
usali  toran  baal ,  familie-  of  individueele  gronden.  Souvereine  rechten  van  Nederland 
over  deze  gronden  worden  niet  erkend.  Tusschen  eigendom  en  bezit  van  gronden 
wordt  geen  verschil  gemaakt  Beide  begrippen  worden  door  het  woord  sidi  aangeduid. 
Elk  bezit  of  eigendom  wordt  door  de  negari  of  wanu  erkend  en  gehandhaafd.  Vreem- 
delingen mogen  van  de  wanu  baal  gebruik  maken,  wanneer  zij  deel  uitmaken 
van  de  wanu  en  de  leun  hala  bonboon,  oude  gebruiken,  volgen.  Voor  aankap  van 
hout  voor  prauwen  of  huisbouw,  moeten  zij  echter  een  tot  twee  koperen  lillahs  be- 
talen, die  als  roerend  wanu-  eigendom,  worden  beschouwd.  Verkoop  en  verhuur 
van  gronden  is  niet  gebruikelijk.  De  gronden  aan  den  stam  wanu,  negari  etar, 
of  familie  usali  toran  toebehoorende,  worden  behoorlijk  van  grenzen,  maguan, 
voorzien,  welke  gewoonlijk  uit  eli  bergen  of  bergruggen,  suar  voorgebergten,  soso- 
lat  rivieren,  gogar  beken  en  andere  teekenen  bestaan.  In  de  wanu  baal  of  esi 
mag  elk  stamgenoot  vrg  jagen  of  boschproducten  verzamelen.  Het  voor  tuin-  of  veld- 


154  DE   SERAi^GLAO-   EN   GORONG-ARCHIPEL. 

bouw  door  heggen,  arar,  afgebakend  gedeelte  noemt  men  leen  of  aar;  met  sagu 
beplant  heet  het  elaar,  met  kalapa  beplant  niuaar.  De  overige  aanplantingen  worden 
met  den  algemeenen  naam  waum  aangeduid.  Usali  toran  baal  wordt  verkregen  door 
ontginning  met  medeweten  der  stam-  en  negarigenooten  van  de  wanu  baal  of  etar 
baal.  De  vrije  beschikking  over  deze  gronden  gaat  alleen  verloren,  wanneer  men  de 
negari  verlaat  om  nimmer  terug  te  keeren  en  er  geen  afstammeling  of  plaatsvervanger 
achter  blijft.  Vreemdelingen  die  buiten  de  grens  komen,  mogen  daar  niets  beschadigen, 
geen  rumoer  maken  of  hunne  behoeften  doen,  opdat  de  geesten,  die  de  bosschen  be- 
wonen, niet  toornig  worden  en  hen  ziek  maken.  De  islamietische  regelen  omtrent 
grondbezit  wprden  niet  nageleefd. 

Onder  de  bevolking  van  Seranglao  en  Grorong  treft  men  drie  standen  aan,  nl. 
dien  der  adellijken,  gahiin  of  mansia  gahiin,  dien  der  gewone  lieden,  mahun  of  mansia 
mahun,  en  de  slaven,  moi  of  moira.  Tot  den  eersten  adel  des  lands  behooren  de 
familiën  van  Rumatilin,  Rumarei,  Kiliobas  en  Rumagia.  Het  is  holi-holi  of  ver- 
boden een  mahun  tot  den  stand  der  gahiin  te  verheffen.  Dit  kan  alleen  geschie- 
den door  geboorte,  na  de  volledige,  tot  het  sluiten  van  een  matrimonium  justum 
verplichte,  betaling  der  mawina  walira;  alsdan  volgt  het  kind  den  vader.  Alle 
hoofden,  met  name  radja,  orangkaja,  major  en  kapita  behooren  tot  den  stand  der 
gahiin.  In  de  laatste  jaren  trachten  ook  de  hadjis  zich  op  den  voorgrond  te  stellen 
en  aanspraak  te  maken  op  de  rechten  der  gahiin,  hetgeen  in  sommige  negariën 
gelukt  is.  De  slaven,  moi,  moita,  de  zwarten,  of  moira,  grootendeels  vanEowiaien 
Onin,  eiland  Papua,  afkomstig,  worden  in  het  algemeen  als  huisgenooten  aange- 
merkt. Himne  waarde  wisselt  af  van  zestig  tot  tweehonderd  gulden.  De  invoer  en 
verkoop  van  Papua-slaven  is  een  winstgevende  tak  van  handel  geworden,  waarmede 
velen  zich  thans  nog  onledig  houden.  Vrijstelling,  mardiaa,  van  slaven  is  niet  in 
zwang.  Na  den  dood  van  den  eigenaar  worden  zij  verkocht,  verpand  of  als  erfdeel 
der  kinderen  aangemerkt 

In  den  prae-islamietischen  tijd  voerden  de  hoofden  der  stammen  of  negariën,  etar, 
den  titel  van  latu,  terwijl  de  zoogenaamde  grondbezitters,  degenen  namelijk  wier 
vaderen  het  eerst  deze  eilanden  bewoonden,  of  de  oudsten  hunner,  latubaal  genaamd 
werden.  Met  het  mohamedanisme,  en  gedeeltelijk  ook  door  den  invloed  van  Euro- 
peanen, gebruikt  men  thans  op  deze  eilanden  Maleische  en  Europeesche  titels  voor 
de  betrokkene  bestuurders,  als  radja,  orangkaja,  major  en  kapita.  De  twee  laatste 
benamingen  zijn  van  Portugeeschen  oorsprong.  De  erfelijke  radja-titels  zgn  thans 
die  van  Amar,  Keluu,  Kiliwaru,  Kataloka  en  Ondor  —  orangkaja  die  van  Suru- 
aki,  Aineka,  Eelakat,  Dai,  Mida,  Wawato,  Buan,  Namaleen,  Euwai,  Loku,  Loko- 
lomi  en  Miran  —  major  die  van  Eeving,  Geser,  Eilisolat,  Eiliwou  en  Manaban  — 


DE  SEBANGIJiO-   EN   GORONG-ARCHIPEL.  155 

kapita  die  van  Eilitai,  Eelun,  Eotaadan,  Eilibro,  Eilikulat,  Arwou,  Eiliobas,  Derak, 
Enlomin,  Einali,  Waisalan,  Eilitoha,  Baas,  Eototak  en  Eiliraus.  De  mindere  hoof- 
den heeten  orang  tuha.  Al  deze  hoofden  worden  door  de  gezamenlijke  bevolking, 
zoowel  mannen  als  vrouwen,  gekozen  en  daaraa  door  het  Nederlandsch  gouvernement 
zooveel  mogelijk  bevestigd.  Bij  de  keuze,  dalür,  wordt  speciaal  gelet  op  de  afstam- 
ming, het  gedrag  en  karakter  van  den  persoon,  zoomede  dat  hij  lichamelijk  niet 
gebrekkig  of  misvormd  zij.  In  vroegeren  tijd  werden  ook  vrouwen  voor  het  bestuur 
gekozen,  onder  den  titel  van  latumawina,  gelijk  de  vorstin  Muna  te  Eataloka  en 
anderen.  De  hoofden  worden,  al  naar  gelang  van  den  persoon,  behoorlijk  gere- 
specteerd. Op  fijne  matten  gehurkt  zittende ,  krijgen  de  radja's  en  orangkaja's  achter 
zich  drie;  de  overige  hoofden  zoomede  de  imam,  het  hoofd  der  geestelijken, 
twee  kussens.  Tegen  voeding  is  de  bevolking  verplicht  de  hoofden  volgens  de  dahi- 
wait-  instelling,  bij  te  staan  in  de  ontginning  en  bewerking  hunner  velden,  het 
oprichten  hunner  woningen  en  het  vervaardigen  van  prauwen,  fiiiken  en  andere 
werktuigen  voor  de  vischvangst  als  anderszins.  Het  gebruik  van  vaste  dienstplichtigen 
is  in  strijd  met  de  oude  instellingen  of  teun  hala  bonboon.  Voor  huiswerk  worden 
de  slaven  gebezigd.  Als  de  hoofden  op  reis  zijn  moet  de  bevolking  hen  met  roeiers 
en  al  het  noodige  bijstaan.  Het  is  echter  holi-holi  dat  de  hoofden  de  bezit- 
tingen der  onderhoorigen  tegen  dier  wil  zich  toeëigenen.  Bij  onderzoek  en  afdoening 
van  zaken  zijn  de  partijen  verplicht  aan  de  hoofden  de  sauweli,  gift  voor  de 
moeite,  bestaande  uit  een  tot  twee  stukkenwitlijnwaad,  te  geven,  waarvan,  bij  onder- 
linge verdeeling,  de  radja  of  orangkaja  twee  deelen  verkrijgt  Worden  door  de 
hoofden  bevelen  gegeven,  dan  moeten  de  negari-bewoners  zich  voor  de  usaliwanura 
of  gemeentehuis  verzamelen.  Het  recht  tot  het  plaatsen  van  sasi,  ngaam,  is  tevens 
een  prerogatief  der  hoofden,  dat  zq  van  de  latu  baal  hebben  verkregen. 

Eleine  geschillen  worden  door  den  radja  en  den  orangkaja  in  hunne  woningen  onder- 
zocht en  door  het  opleggen  van  kleine  boeten,  bestaande  uit  lijnwaden,  gouden, 
zilveren  en  koperen  sieraden,  ook  wel  geld ,  ten  behoeve  van  de  winnende  partij ,  volgens 
de  teun  hala  bonboon  afgedaan.  Vele  quaesties  worden  ook  door  behoorlijke  terecht- 
wijzingen voorkomen.  Bij  zware  misdrijven  behooren  de  hoofden,  de  geestelijken, 
de  oudsten  en  de  overige  bevolking  in  de  usali  wanura  bijeen  te  komen ;  de  hoofden  om  de 
zaak  te  onderzoeken,  dasabi  mina,  te  overwegen,  taliir  mina  en  te  beslissen, daguti 
mina.  De  radja  of  orangkaja  neemt  alsdan  in  het  midden  van  het  gebouw  plaats, 
de  overige  hoofden  ter  rechter-,  de  geestelijken  ter  linkerzijde,  terwijl  de  bevolking 
vóór  of  achter  den  radja  zich  verzamelt.  De  getuigen,  sasi,  worden  gehoord ,  eeden, 
dasuban  of  membatja  jasin,  afgenomen,  en  zoo  noodig  ook  de  dabatui  of  hetwater- 
ordaal  toegepast  Ieder  der  aanwezigen  heeft  het  recht  zijn  gevoelen  te  doenhooren. 
De  straffen  bestaan  in  boeten,  sala,  in  thails  uitgedrukt,  vertegenwoordigende  elke 


156  D£  SERANOLAO-  EN   QORONQ-ARCHIPEL. 

thail  een  sovereign  of  twaalf  galden  Nederlandsch.  Voor  de  behoorlijke  aanzuivering 
der  boeten  zijn  de  bloedverwanten  van  den  schuldige  solidair  verantwoordelijt  Na 
de  invoering  der  hongi  door  de  Nederlanders  is  het  gebruik  om  rotanslagen, 
van  zes  tot  zes-en-dertig,  toe  te  dienen  aan  degenen  die  niet  genegen  zyn  de 
boete  te  voldoen,  in  zwang  gekomen.  De  hoofden  hebben  geen  recht,  iemand,  buiten 
de  negari-genooten  om ,  de  straf  kwijt  te  schelden  of  hem  van  de  betaling  der  boete 
te  ontheflFen.  Is  dit  door  de  negari  goedgekeurd,  dan  zegt  de  persoon:  «djouuworan 
ampung  nai  kau»,  d.  i.  Heer,  ik  vraag  vergiffenis  van  u,  waarop  de  radja  of 
orangkaja  antwoordt:  «Allahu  taala  maav  loo,»  d.  L  God  de  Almachtige  vergeeft 
u.  De  afdoening  van  zaken  geschiedt  buiten  bemoeiing  van  het  Nederlandsch  gezag 
en  de  door  de  regeering  vastgestelde  straffen  werden  nog  niet  toegepast  De  meest  ge- 
wone straffen  zijn  bij  moord  of  doodslag,  datara  tamata,  eene  boete  van  twintig 
thail  of  het  bedrag  daarvan  ten  gunste  der  bloedverwanten;  bij  overspel,  dawei 
roman,  eene  boete  van  twintig  thail  ten  behoeve  van  den  beleedigden  echtgenoot, 
door  den  overspeler  te  betalen,  die  alsdan  ook  het  recht  verkrijgt  de  overspeelster 
tot  zich  te  nemen;  bij  diefstallen  in  't  groot,  haleus,  eene  boete  van  vijftien thails , 
ten  behoeve  van  den  bestolene,  met  teruggaaf  der  ontvreemde  goederenof  de  waarde 
daarvan;  bij  verwonding,  dahoot  tamata  tutu  rara  en  bij  beleediging  eene  boete  van 
vijf  tot  tien  thails  of  het  bedrag  daarvan;  bij  brandstichting,  dataun  usali,  eene 
boete  van  twintig  thails  en  terugbetaling  van  het  verlorene.  Bij  moord  en  doodslag 
wordt  echter  gewoonlijk  bloedwraak,  tatara  sibenat,  toegepast  Wanneer  de  boete 
noch  door  den  persoon,  noch  door  zijne  bloedverwanten  kan  worden  aangezuiverd, 
wordt  de  schuldige  met  zes-en-dertig  rotanslagen  afgestraft  en  daarna  als  pandeling 
aan  den  eischer  overgegeven.  Zulk  een  pandeling  wordt  als  lijfeigene  behandeld, 
doch  kan  later,  door  de  boete  te  voldoen,  zijne  vrijheid  weder  terug  erlangen. 

Eeden,  dasuban  of  suban,  worden  thans  gewoonlijk  op  de  mohamedaansche  wqze 
afgelegd  door  den  Qoraan  op  het  hoofd  te  nemen  en  den  jasin  uit  te  spreken.  Deze 
eeden  hebben  echter  weinig  waarde,  doordien  men  zich  tevens  in  staat  acht  de  uit- 
werking daarvan  te  neutraliseeren  of  krachteloos  te  maken.  Ofschoon  volgens  het 
volksgeloof  een  valsche  eed,  dasuban  eda-eda,  het  afbranden  van  de  woning,  waarin 
de  eedaflegger  zijn  verblijf  houdt,  ten  gevolge  heeft,  geeft  men  bij  ernstige  geschillen 
de  voorkeur  aan  de  dasuban  des  voor-mohamedaanschen  tgds,  dat  is  door  ophefiBi^ 
der  beide  handen,  terwijl  men  de  zon  in  het  aangezicht  laat  schijnen.  Het  vroeger  ge- 
bezigd formulier  is  verloren  gegaan.  Thans  heeft  men  er  een  van  half  heidenschen,  half 
islamietischen  oorsprong.  Men  zegt  bijv.  bij  diefstal:  «Allahu taala wanabiMuhhamad 
tou  toun  tamata  iree  nahaaleus  tuu  tei  i  salamat,  teige  nahaaleus  tuu  loo  namata 
iiy>  d.  w.  z.  God  de  Allerhoogste  en  profeet  Mohamed,  ziet  op  dezen  mensch; 
heeft  hij  in  waarheid  niet  gestolen,  dan  zal  hg  gelukkig  worden ;  heeft  hg  werkelgk 


DK  saONGLAO-  ÈN  GÖRON6-AÏIC3HIPEL.  157 

gestolen,  laat  hem  dan  sterven.  Degene  die  een  yalschen  eed  op  deze  wijze  aflegt, 
moet,  naar  het  volksgeloof,  onvennijdelijk  ziek  worden  en  sterven  voordat  de  nieuwe 
maan  intreedt 

Wanneer  uit  hoofde  van  hardnekkige  ontkenning  tusschen  twee  partijen  geen  recht 
kan  worden  gesproken,  laten  de  hoofden  de  beslissing  der  zaak  aan  de  dabatui,  het 
oordeel  Grods  over.  Tot  dat  einde  verzamelt  de  gemeente  zich  aan  het  strand.  Men 
neemt  vervolgens  twee  stokken,  belas,  en  plant  deze  in  het  water,  dat  tot  aan  de  borst 
reikt  De  betrokkenen  worden  er  vóór  geplaatst  en  ieder  houdt  een  stok  vast  Onder 
ophefflng  der  beide  handen,  bijv.  bij  diefstal  van  kalapanoten,  roepen  zij,  een  der 
oudsten  nasprekende:  «barakaat  Allahu  taala  wa  nabi  Muhhamad  umoroti  tou  toun 
inahaaleus  niu  tuu  loo  nawotu  ihalabo  nahaaleus  niu  tei  naihitii  wawa  isaire  nawotu 
ihala  boo,»  d.  w.  z.  de  zegen  van  God  den  Allerhoogste  en  van  den  profeet  Mohamed 
rust  er  op,  dat  wij  beiden  mogen  zien  wie  werkelijk  de  kalapa  heeft  gestolen;  die 
gestolen  heeft  moet  het  eerst  zich  oprichten;  die  de  kalapa  niet  gestolen  heeft,  blijft 
beneden  liggen,  de  ander  moet  vóór  hem  opstaan.  Daarop  zegt  de  imam  drie  malen 

achter  elkander :  ^jt^)  ^j;;^»^^'  ^'  öy^j  ^  ^^  J '  ^^  ^  ó^.^^  \JS}^  ^ic  J^^  J^  ^] 

d.  w.  z.  O  God ,  zegen  onzen  Heer  Muhhamad  en  allen  die  tot  de  familie  van  onzen 

Heer   den  Gezant  Gods  behooren,  terwijl  de  omstanders  driemalen  <xï)  'U  J\  d.   i. 

zoo    God  wil,   roepen.    Nadat   de    imam    alweder    isdJi  f^^  d.  i.  in  den  naam  van 

God ,  heeft  uitgesproken ,  duiken  beide  partijen  in  het  water.  Degene  die  het  eerst 
bovenkomt,  wordt  als  de  schuldige  aangemerkt 

Om  een  afgelegden  eed  krachteloos  te  maken,  neemt  de  imam  zout  en  zeewater, 
mengt  dit  in  een  bak  dooreen,  legt  vervolgens  in  het  water  eenige  droge  bladeren 
van  den  Keus  altimeraloo  Rxb.  en  vult  er  daarna  een  koperen  ketel  mede.  Dezen  ketel 

ui  wJ 

hangt  hij  aan  eene  weegschaal,  met  den  Qoraan  als  tegenwicht,  en  zegt:  ^Ju^  lX^  h^) 

ctV*'  ijt^^  **'  ^r*j  ^'^  ^^  ^3  '^^'^^  ^  *^  ^J^  d.  w.  z,  O  God,  zegen Muhha^ 
mad  en  de  familie  van  onzen  Heer  den  Gezant  Na  het  aangezicht  van  den  betrok- 
ken persoon  met  zijne  handen  benedenwaarts  bestreken  te  hebben,  zegt  hij  opnieuw : 

CL^yJ)    J.J3    Joy^    fjjji]    ^   ÏjUpj   S*^]   ^    AJki'^^    ^*^'  ^^   ^^^^     lJ^I^..)    Ü)   ^^) 

bidden  IJ  om  heil  in  deze  wereld  en  om  gezondheid  wat  het  lichaam  betreft  en  om 
vermeerdering  van  levensonderhoud  en  om  berouw  vóór  den  dood  en  om  vergeving  na 


158  DE  SEEANGLAO-  EN   GORONG-ARCHIPEL. 

den  dood  en  om  barmhartigheid  bij  den  dood.  Maak  het  de  ziel  gemakkelijk,  wan- 
neer de  dood  aanklopt.  Geprezen  zij  de  Heer,  de  Heer  verheven  boven  de  eigen- 
schappen, die  men  Hem  geeft.  Heil  zij  den  Gezanten.  Lof  zij  Gode,  den  Heer  van 
al  het  geschapene.  Daarna  bestrijkt  de  imam  het  aangezicht  van  den  persoon  voor 
de  tweede  maal  en  laat  hem  zijn  aangezicht,  handen  en  voeten  met  het  gewijde 
water  wasschen.  Als  dit  geschiedt  is,  reikt  hij  hem  de  hand  en  ontvangt  als  loon 
voor  zijne  moeite  dertig  centen. 

Onder  de  vervloekingen  telt  men  gezegden  als :  olara  naa  au ,  de  zon  zal  u  verslinden ; 
boi  naarat  au,  het  varken  zal  u  bijten;  au  gei  atamari  niura  ilumuraa  wali  wawa, 
val  van  den  kalapaboom,  met  uw  hoofd  naar  beneden;  au  maledu  lausaa,  verdrink 
in  zee,  en  meer  andere. 

Oorlogen,  dahitau,  aan  of  daan,  ontstaan  hoofdzakelijk  door  dawuat  wawina, 
vrouwenroof;  dawuat  wini,  maagdenroof;  door  iemand  uit  eene  andere  negari  voor 
slaaf  uit  te  schelden,  dawatan  tamata  moi;  door  iemand  voor  suwanggi  uit  te  maken, 
dawatan  tamata  suwagi,  en  door  grensgeschillen,  dahitega  leen.  De  gewoonte  brengt 
mede ,  dat  de  hoofden  tegen  het  voeren  van  oorlog  zich  verzetten ;  dringen  de  belang- 
hebbenden er  evenwel  sterk  op  aan,  dan  bestrijkt  het  eerste  hoofd  de  voeten  van  een 
dezer  met  gul  niu ,  kalapa^lie ,  als  het  ware  om  hem  te  wijden.  De  persoon  springt 
alsdan  op  en  heft  den  oorlogskreet  aan,  dahisoat,  zendt  vervolgens  aan  de  vijandige 
negari  een  kalapa,  niu  deera  woisa,  als  een  teeken  dat  de  strijd  zal  duren 
totdat  de  kalapa,  geplant  zijnde,  vruchten  geeft;  een  slijpsteen,  watu  asala,alseen 
teeken  dat  de  strijd  zal  duren  totdat  de  steen  door  het  voortdurend  slijpen 
der  sodi,  zwaard,  geheel  versleten  is;  een  schot  kruit,  sidaa  argaasa  en  een  kogel, 
pangluu  timura,  als  teeken  dat  de  krijg  een  begin  heeft  genomen ,  en  verdeelt  onder 
zijne  negari-genooten  twee  tot  drie  lillahs ,  eenige  gouden  versierselen ,  eenige  bronzen 
kanonnen  en  andere  artikelen,  naar  gelang  van  den  eisch,  opdat  zij  hem  zullen  bij- 
staan. Als  de  vijand  de  teekenen  ontvangen  heeft,  maakt  hij  zich  eveneens  tot  den  strijd 
gereed.  Op  den  avond  vóór  de  strijd  zal  beginnen  wordt  de  watu  aman  of  gewijde 
steen  in  het  midden  der  negari  op  drie  kleinere  steenen  geplaatst,  met  sirih-pinang, 
kalk  en  tabak  er  op  als  een  offer  aan  de  nitu.  Een  der  oudsten  gaat  voor  den  steen 
zitten  met  de  sodi  in  den  hand,  hakt  onafgebroken  in  de  richting  der  vijandige 
negari  en  zegt:  «u  lait  umu,  u  tetol  umu»,  d.  i.  Ik  snijd  u,  ik  hak  u.  Naast  den 
steen  wordt  geplaatst  een  aarden  pot  met  water,  waarop  eenige  Ficusbladeren  drijven.  Met 
een  stuk  hout  roert  eene  oude  vrouw  dit  water  om  en  zegt:  «u  aru  laminoa  mumu 
bolu  dubolu»,  d.  i.  Ik  roer  uw  hart  om  u  kleinmoedig  temaken.  Eene  andere  vrouw, 
die  ook  bij  den  steen  komt  zitten,  slaat  met  een  stuk  staal  op  een  vuursteen,  zeggende : 
«u  sarut  umu  me  watu  wahireet,  d.  i.  Ik  sla  op  den  steen  om  u  bevreesd  te  maken. 


DK  SïJBAKöLAO-   KN  GORONG-ARCHIPEL.  159 

Deze  personen  mogen  de  plaats  niet  verlaten,  aleer  de  sMjders  teruggekeerd  zijn. 
De  overige  vrouwen  in  de  negari  maken  de  spijzen  voor  hunne  mannen  en  zonen 
gereed.  Den  volgenden  morgen  verzamelen  de  strijders  zich  op  het  plein  in  de  negari, 
allen  in  hunne  beste  kleeding  gedost,  met  wapenen  en  voorbehoedmiddelen.  In  het 
haar  bewaart  men  de  adimat,  een  geschreven  papier  met  Arabische  spreuken,  om 
onkwetsbaar  te  zijn,  en  onder  de  oksels  wordt  een  tweede  vastgehecht  Onder 
het  verzamelen  kauwt  men  den  wortel  van  de  ailiena,  om  prikkelbaar  en  woedend  te 
worden.  Vóór  het  vertrek  gaan  zij  bij  elkander  staan ,  met  den  aanvoerder ,  anhuun , 
aan  het  hoofd,  en  leest  de  priester,  om  hen  heen  loopende,  driemalen  de  negende 
sura  van  den  Qoraan  v.  129  en  130.  Degenen  die  gedurende  deze  handeling  zijn 
voeten  of  een  ander  lichaamsdeel  krabt,  mag  niet  mede  uittrekken,  of  hij  moet  een 
witten  haan  slachten  en  aan  den  imam  ten  geschenke  geven.  Na  de  monstering  treedt 


de 


imam  weder  voor  en  roept  hardop  <)d)]  ^  d.  i.  zoo  God  wil,  waarop  de  gewa^ 

penden  den  oorlogskreet  aanheffen  en  strandwaarts  gaan.  Als  de  vijand  hen  ziet,  trekt  hij 
hun  tegemoet  en  het  gevecht  begint  als  een  strijd  van  man  tegen  man.  Worden  er 
eenigen  gedood,  dan  staakt  men  den  strijd  gedurende  negen  dagen.  Als  teeken  van  over- 
winning hangt  men  twee  tot  drie  stukken  wit  lijnwaad  aan  de  hoogste  kalapaboomen. 
De  strijd  duurt  gewoonlijk  van  acht  uur  *s  morgens  tot  drie  uur  's  middags.  In 
vroegeren  tijd  werden  de  koppen  gesneld,  doch  dit  is  thans  door  de  mohamedaansche 
geestelijken  verboden.  De  overwinnaar  heeft  alleen  het  recht  den  doode  fijn  te  hakken. 
Dusdanige  oorlogen  duren  jaren  achtereen ,  gedurende  welken  tijd  de  partijen  elkander  be- 
spieden, om  kwaad  te  doen  en  de  wederzijdsche  negari-bewoners  te  dooden.  Om  een  einde 
aan  den  oorlog  te  maken ,  komen  eenige  onzijdige  hoofden  bijeen,  ook  wel  op  verzoek  van 
de  partij  die  het  moede  is  geworden  of  veel  verlies  aan  menschenlevens  heeft  geleden, 
en  beslissen  dat  er  geen  oorlog  meer  mag  gevoerd  worden.  De  oorzaak  van  den  oorlog  wordt 
opnieuw  onderzocht  en  de  schuldige  beboet  Als  teeken  van  vrede  reiken  de  partijen 
in  tegenwoordigheid  dier  hoofden  elkander  de  hand.  Wanneer  het  gras  of  onkruid 
buiten  eene  negari  opgeruimd  is,  dan  beteekent  dit,  dat  de  ingezetenen  met  andere 
negariên  in  oorlog  zijn.  Onzijdigen  mogen  intusschen  de  negari  in-  en  uitgaan. 

De  negariên,  wanu,  en  kampongs,  etar,  werden  in  vroegeren  tijd  in  de  binnenlan- 
den op  de  toppen  der  bergen  gebouwd.  Thans  vindt  men  nog  sommige  negariên  op 
de  heuvels,  doch  de  meeste  liggen  op  de  vlakte  langs  de  kust,  in  de  nabijheid 
van  eene  rivier,  beek  of  waterbron.  De  standplaatsen  der  radja's  en  orangkaja's  zijn 
grootendeels  door  koraalsteenen  muren,  pentang,  tot  eene  hoogte  van  ongeveer  drie 
meters,  omringd.  In  tijden  van  gevaar  worden  buiten  deze  muren  nog  susaan  of 
voetangels  geplaatst  In  elke  negari  treft  men  een  open  plein  aan,  waaromheen 
de   op  palen  gebouwde  huizen  zonder  eenige  orde  staan.  In  de  nieuwere  negariên 


j 


160  DIT   SERAKGLAÖ-  BS*    OÖRONQ-ARCHIPÏL. 

heerscht  meerdere  symmetrie  ten  aanzien  van  de  plaatsing  der  woningen.  Behalye 
het  zoogenaamd  negari-hois,  usali  wanura,  treft  men  in  elke  negari  nog  aan  een 
mesiit,  mesdjid  en  een  sabua,  alwaar  de  animbaai,  aang  of  negari-vaartoig  be- 
waard wordt.  Door  krachtige  medewerking  van  den  betrokken  Posthonder  is  thans 
te  Geser  ook  een  overdekte  marktplaats  voor  rekening  der  handelaars  aldaar  opge- 
richt. Hierdoor  wordt  de  kleinhandel  min  of  meer  geconcentreerd.  Als  een  overblijfsel 
van  den  ouden  tijd  vindt  men  in  elke  negari  een  of  meer  Ficus  altimeraloo  Bxb., 
boomen  waaraan,  hoezeer  in  het  verborgen,  als  de  tijdelijke  verblij^laats  der  nitu  eer 
wordt  bewezen;  althans  het  wordt  ongeoorloofd  geacht  takken  van  dezen  boom  te 
vernielen. 

Over  het  algemeen  zijn  de  woningen  van  hout,  bambu  of  gabagaba  samengesteld. 
Zij  staan  op  palen  van  1.5  meter  boven  den  grond.  De  enkele  steenen  gebouwen, 
aan  hoofden  toebehoorende ,  zijn  naar  de  Moluksche  wijze  opgericht.  Het  onderhoud  der 
woningen  laat  overal  veel  te  wenschen  over.  Bij  den  huisbouw,  dawei  usali,  wordt 
men  door  bloedverwanten  en  vrienden,  t^gen  voeding ,  bijgestaan,  dahiwait  Wordt  het 
huis  door  meer  dan  één  usali  toran,  huisgezin,  bewoond,  dan  werken  deze,  ook 
door  hunne  bloedverwanten  geholpen,  mede.  Men  begeeft  zich  tot  dat  einde  op  een 
gelukkigen  dag,  op  Zondag,  Maandag,  Woensdag,  Donderdag  of  Vrijdag,  die  op  een 
even  getal  der  maand  valt,  naar  het  bosch,  in  de  eerste  plaats  om  de  palen  of  stijlen, 
acht  in  getal ,  aan  te  kappen.  Zijn  deze  in  de  negari  op  de  plaats  van  aanbouw  gebracht , 
dan  wacht  men  tot  den  tweeden  dag  der  nieuwe  maan,  om  ze  in  den  grond 
te  slaan.  Den  avond  tevoren  heeft  de  dawei  baal  ni  holi-holi  of  de  wijding  van  de 
plek  door  den  eigenaar  plaats.  Te  dien  einde  ontvangt  hij  van  zijne  vrouw  een  door 
haar  met  haren  vadem  gemeten  stuk  touw,  een  flesch  met  water  gevuld  en  een  ei 
Het  touw  wordt  opgerold  en  gedeeltelijk  in  den  grond  gelegd,  met  de  flesch  er 
boven  op  en  het  ei  er  naast  Is  zulks  gereed,  dan  zegt  de  eigenaar:  «sjalam  alai- 
kom  nabi  Loqman  nol  hhatdm;  u  hatoron  botal  tura  aar  wawa  baaliree;  gahünaar 
alomin,  garata  aar  angosu;  gahün  tali  naliu,  garata  tali  namasuu;  gahiin  manu 
tolu  naberetan  tei,  garata  manu  tolu  naberetan»,  d.  w.  z.  Wees  gegroet,  profeet 
Loqman  de  wijze ;  ik  plaats  een  flesch  met  water  op  dezen  grond ;  als  de  flesch  vol 
blijft  dan  is  het  goed,  als  het  water  minder  wordt  dan  is  het  slecht;  als  het  touw 
gelijk  van  lengte  blijft  dan  is  het  goed,  wordt  het  korter  dan  is  het  slecht ;  bederft 
het  kippenei  niet  dan  is  het  goed,  bederft  het  dan  is  het  slecht  Daarna  blijft  hij 
den  geheelen  nacht  in  de  nabijheid  der  plaats  om  te  observeeren.  Komt  er  een  hond 
in  de  nabijheid,  dan  zal  hij  in  het  huis  veel  twist  en  onaangenaamheden  hebben; 
loopt  eene  kat  de  plek  voorbij,  dan  zal  hij  in  het  huis  veel  ziekten  krijgen.  Z^n 
de  voorteekenen  gunstig,  dan  komen  de  negarigenooten  den  volgenden  dag  op  de 
plaats  bijeen;  de   plekken,    waar    de    stijlen    of  palen  moeten  komen,  worden  aan- 


DIB  gfiftlNOLAO-  m  GOBONO-ABOHIPfiL.  161 

geduid  en  nadat  een  der  oudsten  gezegd  heeft:  cqalam  alaikom  nabi  Loqman 
nol  hhakim  haa  nri  nugu  usal  wawa  baal ,  au  mingat  nai  uroo  masingat  bolu,»  d.  w.  z. 
Wees  gegroet,  profeet  Loqman  de  wijze;  hier  zullen  geplaatst  worden  de  stijlen  in  den 
grond ,  draag  zorg  dat  er  geene  zieken  (in  het  huis)  komen  —  worden  de  gaten  gegraven. 
Als  dit  gereed  is,  wordt  de  baal  ni  maguan  yerricht,  of  het  deel  aan  den  grond 
gegeven.  Daartoe  neemt  men  eenig  goud-,  zilver-  en  loodpoeder,  mengt  dit  met 
gewqde  olie  ondereen  en  bestrijkt  daarmede  het  gedeelte  der  palen  dat  in  den  grond 
komt,  zeggende:  catubu  au  maas,  atubu  au  salaa,  atubu  au  timura;  mingat  ami 
gahün  bei  ami  aroo  misingat  bolu,>  d.  L  Ik  heb  u  gegeven  goud,  ik  heb  u  gegeven 
zilver,  ik  heb  u  gegeven  lood;  zorg  goed  voor  ons,  dat  wij  niet  ziek  worden.  In  het 
gat,  dat  rechts  voor  het  huis  gegraven  is,  legt  men  bovendien  een  stuk  sagu  in 
vischsous  geweekt,  drie  stuks  sirih-pinang,  drie  balletjes  tabak,  drie  gekookte  viscly es 
en  drie  palges  rijst,  al  hetwelk  men  met  een  platten  steen  bedekt  Vervol- 
gens worden  de  palen  in  den  grond  geheid  en  het  huis  verder  afgewerkt  Wanneer 
het  dak  gedekt  moet  worden,  deet  barem  usali,  komen  de  negarigenooten  helpen 
en  worden  zij  op  spijs  en  drank  onthaald.  Eene  vrouw  is  verplicht  de  eerste  atap 
vast  te  binden,  als  een  bewijs  dat  de  vrouwen  in  de  woningen  ook  iets  te  bevelen 
hebben.  Na  afloop  leest  de  imam  het  gebed  voor,  batja  doa,  waarvoor  hij  een  ge- 
schenk van  tien  tot  dertig  centen  krggt,  en  terwijl  de  negarigenooten  geschenken,  in 
spijs  en  drank  bestaande,  aandragen,  brengt  de  eigenaar  zijne  bezittingen  in  het 
huis,  dat  gewoonlijk  nog  geene  omwanding  heeft  Met  het  maken  der  omwanding 
gaat  men  hier  evenals  elders  zeer  langzaam  te  werk,  om  de  woning  volgens  het 
volksgeloof  eerst  goed  koud  of  koel  te  doen  worden.  De  waarde  van  een  huis  varieert 
tusschen  honderd  en  driehonderd-vijftig  gulden.  De  voor  huisbouw  meest  in  gebruik 
zynde  houtsoorten  zijn  de  aiharai,  loriaa,  goha,  gelu,  sili,  woong,  harumetan, 
tuha  en  andere. 

Het  in  de  huizen  aanwezige  huisraad,  alsook  voorwerpen  van  waarde,  wapenen, 
vischwerktuigen  en  Ueeding,  wordt  op  bepaalde  plaatsen  bewaard.  Het  eerste  vertrek  of  de 
lumalomin  blijft  gewoonlijk  ledig;  een  en  ander  bergt  men  bij  voorkeur  in  de  ain, 
het  tweede  vertrek  aan  de  achterzijde  der  woning,  met  slaap-,  kook-  en  eetplaats. 
Onder  huisraad,  paaas,  rangschikt  men  de  kiar,  matten;  kasur,  matras;  bobobar, 
katoenen  spreien;  kalanguru,  hoofdkussen;  doom  en  doomarar,  doozen  of  kisten  van 
pahnbladeren  of  rotan  ter  bewaring  der  kleederen;padamaran,  lampen  tot  verlichting 
met  olie,  was  of  damarhars;  kuran,  pannen;  vana,  potten;  bingan,  borden;  bingan 
velemungu,  kommen  van  aardewerk;  sisiru,  lepels  van  zilver,  koper,  kalapadop 
of  nautilusschelp;  turi,  messen;  peda,  parangs  of  hakmessen;  soru,  bijlen;  kaling, 
^zeren  pannen;  sawaar,  kalapadop  om  er  uit  te  drinken;  tjera  ritur,  koperen  water- 
ketel;  halees,   olie-   of  waterflesschen ;  mamolar  tampajan,  dulan  ai  raa,  groeten 

11 


162  DB  SEEANaiAO-  EK  OOBONQ-ABCHIPSL. 

houten  schotel;  dülan  brabaan,  grooten  koperen  schotel;  sambara  koperen  en 
tebai,  houten  sirihdoozen  en  zoo  voort.  De  voorwerpen  van  waarde  bestaan  uit  de 
daldala,  gong;  gonggor,  kleine  koperen  bekkens;  hodas,  olifantstanden ;  usperaritu, 
koperen  lillahs;  goud-  en  zilverwerk,  zoomede  pitis  dalun,  -salaa,  -maas,  of  koper-, 
zilver-  en  goudgeld.  De  myites  en  ophites  hebben  ook  hooge  waarde  als  voorbehoed- 
middelen en  worden  met  zorg  bewaard.  De  wapenen,  manamatarin,  die  gewoonlijk 
boven  de  slaapplaats  bewaard  worden,  zijn  de  sanampan,  geweren;  woir  of  oki, 
bambulansen;  galagala,  lansen  met  ijzeren  punt;  wuwunut,  pijl;  usur,  boog;  sodi, 
Uewang  of  zwaard;  maduru,  Tombuku-klewang;  iris,  kris;  badi-badi,  een  kort  steek- 
mes  en  kata,  schild.  De  vischwerktuigen ,  bestaande  uit  sosola  en  tear,  soorten  van 
harpoen;  soga-soga,  lans  van  sagubladstelen;  subaan,  hengel;  lawar, vischlijn;kaul, 
haken;  suwelat,  werp-,  en  vukat,  treknet,  worden  menigmaal  gemakshalve  in  de 
lumalomin  gelaten.  Als  kleeding  en  sieraad  worden  gebezigd  door  de  mannen,  paira 
urani,  mannenUeeding :  de  subu  tangan,  hoofddoek;  ladan  iris,  korte  badju;  ladan 
leen,  lange  badju;  ada,  broek;  ngongongal,  buikband;  tangatangan,  ringen  en  halu- 
lun,  sarong;  —  door  de  vrouwen,  paira  wawina,  vrouwenkleeding:  urun,  lange  badju; 
ladan  malai,  lange  kabaja;  wuri,  uti-uti  sarong;  hululun,  sarong;  tapi  mohuti, 
sarong  van  wit  lijnwaad;  rewar  salaa,  zilveren  haarspeld;  sisir  eran  of  arabauululu, 
schildpadden  en  hoornen  kammen;  haoli  maas,  gouden  oorhangers;  kurabu,  oor- 
knoppen; ala,  armbanden  van  goud,  zilver  en  koper;  biabia,  armbanden  van  geslepen 
schelpen;  tanga-tanga,  ringen  van  goud,  zilver  en  koper ;  sitddavi,  gouden  oordeksels. 
Een  en  ander  bewaart  men  in  kisten  van  hout  of  in  de  doom.  Aan  minderen 
is  het  verboden  de  tapirururuk,  kulakulat  en  ure  kait,  mannen-  en  vrouwen-sarong, 
zoomede  belegsels,  te  gebruiken. 

Vóór  de  komst  der  Europeanen  had  bereids  het  Mohamedanisme  op  deze  eilanden 
wortel  gevat  De  pogingen  der  Bewindhebberen  van  de  O.-I  Compagnie,  om  de  ver- 
breiding van  den  islaam  te  keer  te  gaan,  hebben  weinig  resultaten  opgeleverd; 
daarentegen  werden  op  de  Keei-eilanden  door  de  Grorongsche  geestelijken  vele  prose- 
lieten gemaakt,  die  thans  ook  weten  te  zeggen,  dat  de  verbreiding  van  het  islamisme 
door  de  Nederlandsoh-Indische  regeering  wenschelijk  wordt  geacht.  De  leer  van  den 
islaam  wordt  op  deze  eilanden  behoorlijk  nageleefd  en  de  verorderingen  omtrent  het 
vasten  en  andere  godsdienstige  voorschriften  stipt  opgevolgd.  Er  zijn  er  ook  zelfs, 
die  de  leer  van  Sidi  Muhhamad  bin  ali  as  Sanusi  voorstaan.  Het  grootste  gedeelte 
der  mannen  en  vrouwen  kan  den  Qoraan  lezen,  mengadji  Qoraan  tiga  puluh 
djus.  Dit  neemt  echter  niet  weg  dat  in  tijden  van  nood  en  angst  heimeBjk  aan 
de  geesten  der  vaderen  geofiferd  wordt  Deze  offers  bestaan  slechts  uit  sirih-pinang, 
die  men  op  het  graf  nederlegt,  zeggende,  bijvoorbeeld  wanneer  men  eene  zeereis  wil 
ondernemen:  «baba  numu  moguan  ain  bua,  uhu   uwsd  au  nai  usobalo  mingat  au 


DK  SERANGIAO-  EN  OOBONO-ABCHIPSZ..  163 

gahiin  u  mosingat  bolu,  u  hasmana  bait  au,  beirurat  tangin  gahiin  natnrau  bolu 
uroa  sasasasaa  bolu,»  d.  w.  z.  Vader,  hier  hebt  gij  uw  aandeel  aan  8irih-pinang,ik 
deel  u  mede  dat  ik  zal  gaan  varen,  verzorg  mij,  laat  mjjj  niet  ziek  worden,  wanneer 
ik  goederen  koop  help  mij,  laat  den  goeden  wind  en  stroom  mij  volgen  opdat  ik 
geene  moeilijkheden  ondervinde.  De  meer  geloovige  mohamedaan  laat  voor  een  gelijk 
doel  de  imam  bij  zich  komen,  doet  hem  onder  het  plengen  van  wierook  en  sirih- 
pinang  het  gebed  opzeggen,  batja  doa,  en  onthaalt  hem  op  een  groeten  houten  schotel 
met  uitgezochte  spijzen.  Als  overblijfselen  uit  den  heidenschen  voortijd  kunnen  tevens 
worden  vermeld  het  offeren  aan  de  aarde  bij  tuinbouw,  het  aanroepen  van  de  visch 
en  tripang  bij  het  plaatsen  der  matu  of  verbodsteekenen,  het  oSeren  aan  de  nitu 
op  de  watuaman  vóór  den  oorlog,  het  geloof  slaan  aan  het  geschreeuw  der  vogels 
als  gezanten  der  nitu,  de  eerbied  voor  groote  boomen,  steenen  en  grotten  als  ver- 
bl^fylaatsen  zoowel  der  goede  als  der  kwade  geesten.  De  op  deze  eilanden  aanwezige  gees- 
hjken,  als  imam,  modin,  chatib  en  kasisi,  hebben  zeer  veel  invloed  en  maken  tal  van 
proselieten ,  waaronder  ook  Chineezen.  Zij  voorzien  zich  in  hun  onderhoud  door  het  drijven 
van  handel  en  zijn  meestal  welgesteld.  De  betrekking  van  chatib  en  kasisi  kan 
door  een  ieder  bekleed  worden.  Alleen  worden  hiervan  uitgesloten  de  slaven  of  af- 
stammelingen daarvan.  Op  elk  eiland  vindt  men  een  of  meer  ubur  aramat  of  heilige 
graven,  zijnde  die  van  invloedrijke  geestelijken. 

De  zielen,  die  ook  als  schaduw,  aun,  van  den  mensch  worden  beschreven,  heeten  na 
het  afeterven  nitu,  welke  alweder  in  nitu  wouwou  of  de  pasgestorvenen  en  de  nitu 
mabnal,  de  geesten  der  vroeger  gestorvenen,  de  voorvaderen,  verdeeld  worden.  De 
nitu  der  eerste  categorie  vertoonen  zich  in  den  vorm  van  witten  mist,  die  van  de 
m  den  krijg  gevallenen  met  glinsterende  oogen,  terwijl  de  overige  als  schaduw  van 
gewone  menschen  verschijnen.  De  zielen  blijven  na  de  begrafenis  om  het  graf  dwalen, 
vertoeven  tijdelijk  in  groote  boomen,  bij  voorkeur  in  den  Reus  altimeraloo  Rib.,  en  begeven 
zich  na  een  onnoemelijk  aantal  jaren  naar  de  ahairat,  omdat  zij  de  achterblijvenden 
beschermen  en  waarschuwen  moeten.  Eiken  Donderdag-avond  komen  de  nitu-wouwou 
in  het  huis  der  bloedverwanten  een  bezoek  afleggen,  alswanneer  een  maaltgd 
wordt  aangericht  en  het  gebed  moet  worden  voorgelezen,  batja  doa.  De  nitu  vertoeft 
in  het  huis  van  zonsondergang  tot  aan  het  derde  hanengekraaL  Worden  er  geene 
spijzen  toebereid,  dan  verlaat  zij  vertoornd  het  huis,  neemt  een  weinig  aarde  van  onder 
het  huis,  beruikt  deze  en  vervloekt  den  eigenaar,  waardoor  deze  voor  immer  ongelukkig 
wordt,  zoo  hij  zijn  huis  niet  verplaatst 

Om  aangaande  de  toekomst  eenige  zekerheid  te  verkregen,  pleegt  men  te  tooveren,  lalan. 
De  meest  gewone  wijzen  z^'n  de  volgende :  De  lalan  datola  niu  of  het  doorklieven  der  kalapa. 
Men  neemt  tot  dat  einde  eene  rijpe  kalapanoot ,  bestrijkt  de  drie  oogen  met  een  sirih- 


164  DS  SSRAKOLAO-  SN  OOBONG-AfiCHIPEL. 

blad  en  zegt,  bij  ziekte  bijv.:  cbarakaat  Allaha  taala  wa  nabi  Mnhhamad,  ana  iree 
ui  pinait  gahinii  niu  urat  uwanan  iiaiitabu,garatüiiratabalitnantabii,>d.L  De  zegen 
yan  Grod  den  Almachtige  en  van  den  profeet  Muhhamad  rost  er  op ;  de  ziekte  van  het 
kind  zal  beter  worden  wanneer  de  draad  in  de  kalapa  rechts  is,  is  deze  aan  de  linker- 
zijde zichtbaar,  dan  is  zulks  een  slecht  teeken.  Daarna  wordt  de  kalapa  in  tweeën 
gekloofd  en  de  draad  nagegaan.  —  De  lalan  datoti  hasinan  is  eene  bezwering  door  middel 
van  djagong-korrels.  Men  neemt  veertig  stuks  daarvan  in  de  hand  en  zegt  zcbarakaat 
Allahu  taala  wa  nabi  Muhhamad  utoti  hasinan  iree  wawa  nrein  mosan  haat  gahün 
tege  mosan  toluraa  nabagi  mosan  rotigaratailoo,>d.  L  De  zegen  van  den  Almachtigen 
God  en  van  den  profeet  Mohamed  rust  er  op;  deze  djagong  zal  ik  werpen,  tel  ik  vier 
dan  is  het  goed,  tel  ik  drie  dan  is  het  tusschen  beide  in,  tel  ik  twee  dan  is  het  slecht 
Daarop  werpt  men  een  gedeelte  der  korrels  weg  en  maakt  hoopen  van  vier  korrels ; 
blijven  er  drie  of  twee  korrels  over,  dan  is  het  omen  ongunstig.  —  Wanneer  men  uit 
den  Qoraan  iets  voorspellen  wil,  neemt  de  imam  dezen  in  zijn  hand  en  zegt: 
«barakaat  Allahu  taala  wa  nabi  Muhhamad,  uwaas  hatam  wawa  tola  alev  ana  ni 
pinait  gahün,  tola  ta  ni  pinait  gahün  garata,,  tola  ba  ni  pinait  garata,»  d.  i  de 
zegen  van  den  Almachtigen  Grod  en  van  den  profeet  Mohamed  rust  er  op;  ik  sla 
(den  Qoraan)  op,  is  er  beneden  een  atif  dan  wordt  het  kind  gezond,  is  er  een  ta 
dan  is  dit  half  goed  half  slecht,  is  er  een  ba  dan  is  dit  slecht  Men  doet  vervolgens 
de  Qoraan  open ;  begint  het  woord  op  den  ondersten  regel  aan  de  rechter  bladzijde  met 
een  aüf,  dan  is  dit  een  goed  voorteeken;  begmt  het  met  een  ba,  dan  is  dit  sledit 
Het  maken  van  strepen  op  een  kalapablad  is  ook  eene  wijze  van  bezwering,  Man 
dasarut  ere  eer  mohuti  genaamd.  Men  neemt  tot  dat  emde  een  kalapablad  ter  lengte 
van  0.5  meter,  legt  dit  op  de  üppen  en  zegt,  «barakaat  Allahu  taala  wa  nabi 
Muhhamad  nai  ana  ni  pinait  garata  u,  uwei  lalan  ere  eera,  usarut  waa  mosan  Adam 
gahim,  usarut  waa  mosan  Hawa  ni  pinait  gahün  garata,  usarut  waa  mosan  Iblis 
garata,»  d.  L  De  zegen  van  den  Almachtigen  God  en  van  den  profeet  Mohamed 
rust  er  op;  het  kind  is  zeer  ziek,  ik  bezweer  of  toover  derhalve  met  het  kalapablad; 
komt  onder  de  streep  de  naam  Adam  dan  is  dit  goed,  de  naam  Hawa  dan  is  dit 
tusschen  beide  in,  de  naam  Iblis  dan  is  dit  slecht  Vervolgens  trekt  men  eenige 
strepen  achter  elkander  op  deze  wijze:  X  I  I  I  I  I  I  I  I  X  öJm^ïï^*  ^^*^r®®^» 
herhalende,  Adam,  Hawa,  Iblis.  Valt  op  de  eerste  en  laatste  streep  het  woord  Adam, 
dan  is  het  een  goed  teeken.  Hawa  of  Iblis  hebben  eene  slechte  beteekenis.  Ook  laten 
zich  vele  oude  vrouwen  door  het  slaan  op  de  tiva  paralyseeren.  Zij  vervallen  in  eenen 
cataleptischen  of  hypnotischen  toestand,  voorafgegaan  door  trepidatie,  en  voorspellen 
alsdan  de  toekomst  De  vogels  kunnen  door  hun  geschreeuw  ook  de  toekomst  voor- 
spellen. Wanneer  de  vogel  alua  of  manualua  bij  de  negari  schreeuwt,  dan  zal  er 
eene  vrouw,  die  in  overspel  of  op  eene  andere  wgze  bevrucht  is  geworden,  eenkmd 
ter  wereld  brengen.  Schreeuwt  de  vogel  manua  eel  birbiru  als  hg  een  djagongveld  voorbq- 


DB  SERANeLAO-  SN  QOBONG-ABOHIPBL.  165 

vliegt,  dan  zal  de  oogst  mislakken.  Schreeuwt  de  vogel   manna  Insi  overdag  in 
de  negari,  dan  zal  er  storm  komen. 

De  nacbtmerrie  is  het  werk  van  snwagis,  die  op  deze  wijze  gedurende  den  slaap 
trachten  door  den  mond  in  het  inwendige  van  den  mensch  te'  komen,  ten  einde  de 
intestina  te  verteren'  of  wel  de  aun  te  vangen.  De  nitu  wouwou  beletten  dit 
evenwel  en  doen  den  slapende  wakker  worden.  Droomen  ontstaan  door  invloeden 
van  nitu  om  de  achtergeblevene  bloedverwanten  op  bedekte  wijze  te  beschermen  en 
te  waarschuwen.  Droomt  men  dat  een  der  afgestorvenen  eten  vraagt,  dan  moet  men 
op  den  eerstvolgenden  Vrijdag  een  grooten  maaltijd  aanrichten,  —  dat  men  een 
saguboom  omhakt,  dan  zal  iemand  uit  de  negari  sterven,  —  dat  men  mager  is, 
dan  zal  men  ziek  worden,  —  dat  een  Nederlandsch  schip  ten  anker  komt,  dan  zal 
eene  ziekte  in  de  negari  komen,  —  dat  iemand  dood  en  begraven  is,  dan  zal  hij 
lang  leven,  —  dat  iemand  een  brief  ontvangt,  dan  zal  hij  ziek  worden  en  sterven , — 
dat  iemand  naast  zijne  vrouw  at,  dan  heeft  deze  overspel  gepleegd,  —  dat  door 
de  negari-^nooten  steenen  bijeengebracht  worden,  dan  zal  er  oorlog  ontstaan,  — 
dat  iemand  met  eene  vrouw  overspel  pleegt,  dan  zal  hij  veel  geluk  in  den  handel 
hebben,  —  dat  men  met  eene  jonge  maagd  vleeschelijke  gemeenschap  uitoefent,  dan 
zal  men  in  zijne  ondernemingen  verlies  lijden,  —  dat  men  naast  een  Arabier  zit, 
dan  zal  men  verstandig  worden,  —  dat  men  een  put  graaft,  dan  zal  een  derhuis- 
genooten  sterven,  —  dat  de  volle  maan  in  het  huis  schijnt,  dan  zal  men  veel 
geluk  krggen,  —  dat  een  bord  in  het  huis  breekt,  dan  zal  een  der  huisgenooten 
ziek  worden  en  sterven,  —  dat  men  een  tand  verliest,  dan  zal  een  der  bloedver- 
wanten sterven,  —  dat  eene  slang  zich  om  den  voet  kronkelt,  dan  zal  men  groote 
onaangenaamheden  en  twist  krijgen,  —  dat  men  het  haar  kamt,  dan  zal  men  ziek 
worden,  —  dat  men  een  groot  gebouw  in  de  negari  opricht,  dan  zal  een  der  hoof- 
den sterven,  —  dat  men  een  huis  met  atap  dekt,  dan  zal  men  veel  voordeel  en 
geluk  erlangen.  Door  de  droomen  gewaarschuwd,  kan  men  door  tooverij  zich  voor 
een  en  ander  in  acht  nemen. 

Om  regen  te  verdrijven,  bura  uran,  neemt  men  een  zwaard  van  gabagaba  of  sagu- 
bladsteel  vervaardigd,  peda  alabaa,  en  bestrijkt  dat  aan  den  scherpen  kant  met  ugara, 
de  ^ngestampte  wortelen  der  Kaempferia  galanga.  Met  dit  zwaard  bedreigt  men  de 

donkere  wolken,  zeggende:   jL  J  43^)^)  So^)  w  yt  Ji  fi^^J^  e/*^'    ^  r^ 

ój>^   )^  ld    .iÜ  J.  jJ  J  X  d.  w.  z.  In  den  naam  van  den  lankmoedigen  en  barm- 

hartigen  God,  zegt:  Grod  is  een  eenig  Grod,  de  eeuwige  God;  Hij  baarde  niet  en 
werd  niet  gebaard  en  er  is  niemand  aan  Hem  gelijk  —  en  blaast  vervolgens  in  dezelfde 


166  DB  SERANGLAO-  EN  OOBONO-ABCHIPEL. 

richting.  Adimat  of  yoorbehoedmiddelen  zijn  figuren  of  Qoraanspreuken  op  papier 
geteekend  of  geschreven  en  bewierookt,  en  in  een  za^'e  met  gemberwortel,  haar 
van  gesnelde  koppen  en  stukken  menschenbeenderen  vastgenaaid.  Eroiselings  over 
de  borst  gebonden,  verlamt  deze  adimat  de  kracht  der  wapenen;  op  den  bnik  ge- 
legd, is  ze  een  middel  om  ziekten  te  voorkomen,  en  op  het  hoofd  bewaard,  verdrijft 
ze  de  booze  geesten.  Het  is  uit  dien  hoofde  ook  verboden,  holi-holi,  iemands 
hoofddeksel  af  te  rakken.  Om  mannen  en  vrouwen  erotomanisch  te  maken,  bezigt 
men  op  de  Seranglao-  en  Grorong-eilanden  geene  uitwendige  middelen,  maar  slechts 
bezweringen.  Wil  een  man  of  vrouw  den  uitverkorene  smoorlijk  verliefd  maken,  dan 
gaat  hij  of  zij  naakt  in  het  water  zitten  met  opgeheven  handen  en  zegt:cBismillah 
arrahhmani  rahhimi  tjahaja  humbang  mantara  lihat  aku,  bulang  pumama  lihat  aku , 
matahari  lihat  aku,  barkat  la  illaha  illa  allah  barakaat  Muhhamad  rasuluUah,  sianu 
toun  au  wulan  nawotu,  toun  au  wulan  nanrian,  toun  au  wituin,  toun  aumeolaraa, 
toun  au  nabi  Muhhamad  rasulullah,»  d.  i.  In  den  naam  van  den  barmhartigen, 
ontfermenden  God,  schijnsel  van  de  vuurvlieg  mantara  zie  op  mij,  volle  maan 
zie  op  mij,  zon  zie  op  mij,  de  zegen  van  er  is  geen  GK)d  dan  Gh)d,  de  zegen  van 
Muhhamad  Gods  afgezant,  N.  N.  zie  op  mij  die  als  de  maan  schgnt,  zie  op  mg  de 
volle  maan,  zie  op  mij  de  ster,  zie  op  mij  de  zon,  zie  op  mij  den  profeet  Muhhamad, 
den  afgezant  Gods.  Vervolgens  blaast  hg  of  zij  over  de  beide  handen  en  maakt  het 
hoofd  drie  malen  nat  met  water.  Een  gelijk  formulier  prevelt  men  ook  in  de 
nabijheid  van  den  uitverkorene  en  blaast  op  geheimzinnige  wijze  in  diens  richting, 
zonder  dat  iemand  dit  bemerkt 

Om  eigendonmien  tegen  vernieling  of  diefstal  te  beveiligen ,  is  men  gewoon  sasi  of 
ngaam,  verbodsteekenen,  van  op  eigenaardige  wijs  bewerkte  kalapa- en  andere  bladeren 
te  plaatsen.  Heeft  iemand  het  voornemen  sasi  op  zijn  kalapa-,  pinang-  en  sagutuin 
te  leggen,  dan  geeft  hij  daarvan  kennis  aan  het  betrokken  hoofd,  met  verzoek  om 
het  werk  te  regelen.  Tot  dat  einde  worden  de  negarigenooten  voor  het  besturend 
hoofd  verzameld  om  daarvan  kennisgeving  te  verkrijgen.  Als  de  teekens  onder 
het  lossen  van  eenige  geweerschoten  buiten  het  verboden  terrein  goed  zichtbaar 
zijn  geplaatst,  dahaa  riri  ngaam,  worden  eenige  personen  aangewezen  om 
toe  te  zien,  dat  het  verbod  niet  worde  overtreden.  Ingaande  op  den  bepaalden  dag, 
is  het  zelfs  den  eigenaar  verboden  iets  uit  zijne  plantage  te  halen,  afgevallen 
vruchten  niet  uitgezonderd.  Bij  overtreding  betaalt  men  eene  boete ,.  sala  of  dawei 
teun,  van  een  koperen  lilah,  vier  stuks  madapoUam,  een  geweer  of  een  gong.  Bij 
niet-voldoening  der  boete  wordt  men  met  twaalf  rotanslagen  gestraft  of  wordt  men 
genoodzaakt  twee  kamboti,  manden,  met  faecale  stofifen  of  wel  excrementen  gevuld, 
door  de  negari  rond  te  dragen,  daleba  tai,  waarbij  een  ieder  het  recht  verkrijgt 
den  persoon  op  allerlei   wijzen  met  woorden  te  beschimpen.  Vrouwen  en  kinderen 


DE  8KRAN0LA0-  EN   GOBONG-ABCHIPEL.  167 

worden  evenzeer  op  deze  w^ze  gestraft  De  opheffing  der  sasi  geschiedt  eveneens 
met  eene  zekere  plechtigheid.  De  eigenaar  heeft  alsdan  zijne  vroegere  rechten  terug- 
gekregen om  de  vrachten  te  oogsten,  na  van  eiken  kalapaboom  ééne  vracht  en  v&n 
andere  vrachtboomen  twintig  kalapavrachten  ineens  aan  het  betrokken  hoofd,  die  een 
Uein  gedeelte  daarvan  aan  de  toezicht  gevoerd  hebbende  lieden  ter  hand  stelt, 
te  hebben  afgestaan.  Om  de  opbrengst  van  tripang  en  agar-agar  te  vermeerderen, 
wordt  de  ngaam  nsd  moti,  zee-sasi,  aangewend.  Rondom  de  tripang- en  agar-agar- 
banken  worden  kalapatakken  geplaatst  en  bij  bekkenslag  dit  den  volke  bekend  ge- 
maakt De  boete  big  overtreding  bedraagt  drie  koperen  lilahs.  Wil  iemand,  ook  van 
eene  andere  negari,  eenigen  tijd  daarna  het  terrein  in  pacht  nemen,  dan  wordt  hem 
dit  toegestaan  en  betaalt  hij  voor  elke  prauwelading  ruwe  ongedroogde  tripang 
of  agar-agar  een  koperen  lilah  van  vijftig  kUo  zwaarte. 

De  matu  of  matakau  is  eveneens  een  middel  om  eigendommen  te  beschermen.  Het 
verschil  daarvan  met  de  sasi  bestaat  hierin,  dat   er   geene  boete  of  gewone  straf 
bij    overtreding  volgt,  maar  dat  al  degenen   die   op    deze   verordeningen   inbreuk 
maken,  langs  bovennatunrlijken  weg,   gewoonlijk  door  ziekten,  bezocht  worden.  De 
matu  bestaat  ook  uit  teekenen  of  figuren ,  die  men  gewoonlijk  Vrijdags  in  den  na- 
middag  aan   de  vruchtboomen  vasthecht    Op    de    Seranglao-  en  Gorong-eilanden 
bezigt  men  acht  soorten  van  matu,  als:  1*"  de  matu  ara  maat  of  de  visch  matu, 
waartoe  het  beeld  van  een  visch  van  gabagaba  vervaardigd  en,  met  sirihsap  en 
kalk   beschilderd,  tegen  den  boom  gelegd  of  gebonden  wordt  De  matulegger  zegt, 
terwijl  hig  het  voorwerp  vastbindt:  «tata  ara  maat  au  bei  tamata  nahaaleus  niu  bei 
si  dalua,  datamain,»  d.  i.  Grootvader  ara  maat  (naam  van  den  visch),  laat  den  per- 
soon die  kalapa  steelt  ziek  worden,  braken,  afgaan.  Heeft  de  overtreder  buikpijn 
gekregen,  dan  kan  hij  bij  niemand  anders  dan  bij  den  matulegger  genezing  vinden.  Deze 
bespuwt  daartoe  des  lijders  buik  met  sirihsap  en  blaast  hem  in  het  oor,  zeggende: 
ctat»  ^u^  ^^  AU  ^^  ^u  lau  watu  rubu  leen,  saga  leen,»  d.  i.  Grootvader  ara 
maat,  keer  naar  de  zee  terug;  gij  hebt  daar  ruimte  van  plaats,  grootekoraalsteenen 
waartusschen  gij  u  bewegen  kunt  2*"  De  matu  kebi  of  de  tripang  matu.  Men  maakt 
een  tripang-beeld  van  gabagaba  en  legt  dit  onder  den  bedoelden  boom,  zeggende: 
ctata  ebi  au  tamata  nahaaleus  bei  si  dalua  bei  datamain,»  d.  i.  Grootvader  ebi  of 
tripang,  laat  den  persoon  die  steelt  braken,  laat  hem  afgaan.  9*  De  matu  boon,  een 
op  eene  zonderlinge  wijze  besneden  gabagaba,  die,  onder  den  boom  gelegd,  den  dief 
zwelling  van  het  lichaam  veroorzaakt.  4"*  De  matu  baun  of  doodkisten  matu.  Een  in 
den  vorm  van  de  in  vóór-islamitischen  tijd  gebruikte  doodkisten  besneden  stuk  gaba- 
gaba wordt  onder  den  boom  gelegd;  de  dief  wordt  na  het  eten  der  ontvreemde 
vruchten  kortademig  en  lijdt  aan  verstopping  en  benauwdheid  gelijk  iemand  die  in  zulk 
eene  kist  wordt  opgesloten.  5"*  De  matu  manutolun  of  ei  matu.  Een  betooverd  ei 


168  DB  SERAN6LA0-  lEN  QOBONG-ABCHIPEL. 

wordt  onder  den  boom  gelegd;  degene  die  de  vrachten  steelt,  diens  beenderen  znl- 
len  bros  worden  en  gemakkelijk  breken.  6*"  De  matn  suat  of  saga  mata.  Een  stak  in 
water  geweekte  saga  wordt  onder  den  boom  gelegd;  degene  die  van  dezen  boom 
steelt,  diens  buik  zal  opzwellen  als  de  natte  sago.  T*  De  mata  wasor  totora  of  de 
pijlmata.  Een  pijl  van  gabagaba  wordt  tegen  den  boom  gebonden;  degene  die  van 
de  vracht  gebraik  maakt  zal  aan  arina  paralenta  lijden.  En  &*  de  mata  matoo  alat 
of  de  olatblad  mata.  Eenige  alatbladeren  worden  onder  den  boom  gelegd  om  den  dief 
hoofdpijn  en  daizeligheid  te  bezorgen.  —  Het  plaatsen  der  mata  geschiedt  onder  aan- 
roeping van  het  betooverde  voorwerp,  dat  men  nederlegt  of  vastbindt  en  aanmerkt 
als  bezield  en  met  bovennataarlijke  krachten  begaafd. 

Het  is  pamali,  daholi  of  holi-holi  om  kalapadoppen  te  verbranden  wanneer  men  abi, 
Dioscorea  volgaris ,  of  bira,  Alocasia  macrorhiza ,  geplant  heeft ;  om  van  de  overgeblevene , 
voor  de  baba  of  vischfaik  gebezigde  bamba  eene  pijp  te  maken  en  het  vaur  daar- 
mede aan  te  blazen;  om  het  toaw,  waaraan  men  visch  geregen  heeft,  stak  te  snijden; 
om  bij  verdeeling  van  visch  ait  een  baba  ontevreden  te  zijn;  om  de  in  de  baba 
gevangen  visch  in  eene  mand  te  werpen;  om  visschen  die  door  de  taa,  wortels 
en  zaden  van  Barringtonia  spedosa  bedwelmd  zijn,  in  eene  versterkte  negari 
te  brengen;  om  eene  vroaw  te  benaderen  die  de  menses  heeft;  om  vóór  het  ten 
strijde  trekken  de  genitaliën  niet  te  reinigen,  wanneer  men  met  eene  vroaw  vleesche- 
lijke  gemeenschap  heeft  uitgeoefend;  om  kalapa-olie  of  saga  des  avonds  na  zons- 
ondergang te  verkoopen;  om  na  zonsondei^ang  schulden  te  betalen;  om  geleende 
voorwerpen  ter  viering  van  een  feest  bij  de  betrekkmg  van  een  nieuw  huis  vóór  den 
derden  dag  terug  te  bezorgen;  om  eenig  werk  te  verrichten  wanneer  een  doode  in 
de  negari  nog  onbegraven  is ;  om  slapende  lieden  met  schrik  wakker  te  maken ;  om 
iemands  hoofdbedekking  af  te  nemen;  voor  de  gehuwde  vrouw,  wier  man  ten  handel 
is  uitgevaren,  om  in  de  negari  te  twisten  of  een  lijk  te  zien;  voor  vrouwen  die  de 
menses  hebben,  om  op  een  omgekapten  saguboom  te  staan ,  te  zitten  of  er  overheen 
te  stappen,  en  door  een  beplant  veld  te  loopen;  voor  jongens  die  pas  besneden  zijn, 
om  de  gurita.  Octopus  rugosus,  te  zien. 

Op  de  Seranglao-  en  Gtorong-eilanden  vervaardigt  men  suiker  van  rietsap,  daraan 
nasu.  Het  riet  wordt  in  stukken  van  0.1  meter  lengte  gesneden  en  ter  verkrijging  van 
het  vocht,  tou  iraa,  onder  een  werktuig,  tastasan,  van  ijzerhout,  het  eene  stuk  naast  het 
andere  gelegd,  uitgeperst  Het  verkregene  vocht  wordtalsdan,meteen  weinig  sap  van 
de  warubladeren,  Hibiscus  elatus,  vermengd,  in  ijzeren  pannen  gekookt  De  kleur  is 
donkerbruin.  Zout,  sira  of  sirara,  wordt  in  onvoldoende  hoeveelheid  door  uitdamping 
van  zeewater  op  Grorong  bereid.  Vele  mannen  houden  zich  onledig  met  den  aanmaak 
van  prauwen,   aang,   als   de   aangteen,  vlerkprauwen  van  negen  meter  lengte  en 


DB  BWLÈNQLkO-  BN  OOBONQ-ABCHIPEL.  169 

anderhalyen  meter  breedte.  De  overige  prauwen,  met  name  aang  belang,  aangalulis, 
aang  padnwakan  en  andere,  worden  ?an  de  lieden  van  Eeei  gekocht  of  ingeruild. 
Smeden,  amasan  mnmnmu,  en  timmerlieden,  toaan  ai,  vindt  men  schier  in  elke 
negarL  De  beste  smeden  zijn  te  Eailakat,  timmerlieden  te  Eiliobas  woonachtig. 
Goud-  en  zilversmeden  zijn  gewoonlijk  vreemdelingen,  die  tydelijk  op  deze  eilanden 
komen.  Op  Seranglao  worden  potten  en  pannen  door  Butoneezen  vervaardigd.  Van 
de  door  de  vrouwen  geweefde  uti-uti  sarongs  bestaan  er  elf  soorten,  als  ure  kait 
ter  waarde  van  f30,  ure  nina  f20,  ure  kamasan  en  kamasan  lela  ma^junu  f9, 
ure  kamasan  hala  f8,  ure  potawai  f  7,  ure  kamasan  bolin  f6,  ure  bitnar  en  suta 
keving  f  5,  ure  suta  kilibia  en  suta  f4.  Voorts  vervaardigen  de  vrouwen  gabagaba- 
doozen  met  gekleurde  palmbladeren  belegd  en  doom  genaamd.  Er  komen  gewoonlijk 
vier  soorten  daarvan  voor,  als  de  doom  susung  met  zeven  kleinere  er  in,  de  doom 
edat  met  figuren  en  schelpen  versierd,  de  doom  kerikaat  zonder  figuren  met  rotan 
bewerkt  en  de  doom  kiris  of  de  gewone  eenvoudige  soort  Voor  het  kleuren  van 
garen  en  palmbladeren  gebruikt  men  de  nila,  Indigofera  tinctoria,  die  in  het  wild 
groeit,  zoomede  de  unin,  Gurcuma  longa,  en  de  bingkuru,  Morinda  citrifolia.  Voor 
het  overige  bestaan  de  werkzaamheden  uit  —  voor  de  mannen,  urana  ni  urat:  het 
ontgiimen  en  bewerken  der  velden,  dahaga  rai  nuu  nuut;  het  aankappen  van  hout, 
dalait  bala  ai;  het  bereiden  van  kalk,  datunu  ahu;  het  visschen  op  de  rifTen,  dabai 
ian  la  moti;  het  maken  van  vischkorven,  dawei  wuwu;  het  breien  van  netten ,  dawei 
huat;  het  maken  van  steenen,  serohs  dawei  lutur  ian  la  moti;  het  plukken  van 
kalapa,  dasaa  niu;  van  pinang,  bua;  het  kloppen  van  sagu,  dadamu  eel;  het  bou- 
wen van  huizen,  dawei  usali;  het  ten  handel  varen,  dasobal  badagam,  enz.  — voor 
de  vrouwen,  wawina  ni  urat:  het  verven  van  garen,  datoma  awas;  het  weven,  dadadi 
ure;  het  vervaardigen  van  doozen,  dawei  doom;  het  visschen  op  de  riffen,  dabai 
ian  lamoti;  het  onkruid  uitroeien,  dawowit  egin  nai  uum;  het  koken  van  spijzen, 
daraan  hangaa;  het  koken  van  olie,  daraan  gul;  het  raspen  en  kneden  van  kalapa, 
datara  tura  dahora  niu;  het  halen  van  water,  dateu  waar;  het  vervaardigen  van 
damarstobjes,  dawei  damar;  het  naaien  van  Ueederen,  darait;  het  vlechten  van 
matten,  dawei  iar,  enz.  Het  visschen  geschiedt  ook  met  lijnen,  lawar,  toteene  lengte 
van  tweehonderd  meters  met  de  arara,  een  lang  koord  van  ongeveer  twaalfhonderd 
meters,  van  de  slingerplant  kobesaut  of  bulai  vervaardigd,  en  door  bedwelming  der 
visschen. 

De  handel  wordt  door  Bugis,  Mangkasaren,  Chineezen  en  Arabieren  gedreven,  ter- 
wijl lieden  van  Seranglao  en  Gtorong  met  hunne  vaartuigen  jaarlijks  de  eilanden 
Bali,  Buton,  Sula,  Silajar,  Walan  elak  of  Groot-Bandang,  Ambon,  Serang,  Tanem- 
bar,  Aaru,  Papua  en  andere  bezoeken.  De  invoer  bestaat  uit  garens,  rijst,  aarde- 
weA,  lijnwaden,  wierook,  ijzer-  en  koperwerken,  sagu,  kalapa-olie,  opium,  slaven  en 


170  DB  SEBANGIAO-  ES  QOBONG-ABOHIFEU 

andere  artikelen,  ter  waarde  van  ongeveer  f  289,400 's jaars.  Onder  de  uitvoer-artikelen 
rangschikt  men  saga,  houtwerken,  bouwmaterialen,  tripang  in  negen  soorten  —  als 
ebi  yarai  van  f50  het  pikol,  ebi  duduran  van  f40,  ebi  metan  van  f30,  ebisisiar, 
masin,  utuk,  duduran  metan  en  sarasa  van  f25  en  ebi  basa  van  f20  het  pikol  — 
agar-agar  of  salsala,  keran  of  schildpadhoom  en  andere  artikelen,jaarlijkseene  waarde 
vertegenwoordigende,  van  f177,040.  Door  de  vreemde  handelaren  wordt  op  onbe- 
perkte wijze  aan  de  inheemsche  bevolking  crediet  verleend.  Is  de  schuldenaar  echter 
niet  in  staat  zijn  schuld,  daluluar,  die  ook  door  leening  van  geld  bij  sterfgevallen, 
huwelijk,  huisbouw  als  anderszins  ontstaat,  aan  te  zuiveren,  dan  wordt  hij  by  het 
betrokken  hoofd  aangeklaagd,  die  zijne  eigendonmien  verkoopt  of,  zoo  noodig,  hem 
als  pandeling  ter  aanzuivering  der  schuld  bij  maandelijksche  betalingen  aan  den 
schuldeischer  of  dengene,  die  borg  wU  zijn,  overlevert  Behalve  de  overal  gebruikel^ke 
pikol  en  katigewicht,  door  den  datjin  bepaald,  bezigt  men  op  deze  eilanden  de  boo, 
een  bambumaat  van  ongeveer  twee  kati  zwaarte,  om  rijst,  katjang,  djagong  en 
dergelijke  te  meten.  Als  lengtemaat  bezigt  men  den  vadem,reha;  den  halven  vadem , 
wakasisi;  den  kwart  vadem,  asata,  en  de  span,  haga.  Bij  het  bepalen  der  waarde  van 
een  gong  of  koperen  bekken  neemt  men  een  touw  en  laat  een  flinken  slag  op  de 
gong  geven;  tegelijkertijd  meet  men  het  touw  tot  het  geluid  ophoudt;  naar  die 
maat  stelt  men  de  waarde  der  gong  vast  Bij  telling,  doos,  bezigt  men  de  vingers, 
ima  rangrang,  djagongkorrels ,  hasinan  usar  of  kleine  steenen,  watu  mahu  mahun. 
Velen  echter  rekenen  uit  het  hoofd ,  henga-hengan  lemoos.  Ter  bepaling  van 
afstanden  zegt  men  een-  of  tweemalen  den  tijd  om  pinang  te  kauwen,  helingahu 
haatjaa. 

Vóór  het  ontginnen,  dawei  uum,  van  gronden  voor  den  landbouw,  verzoekt  men 
den  geestelijke,  die  daarmede  belast  is,  de  surat  kotika  te  raadplegen.  Daarna  zoekt 
men,  gewoonlijk  bij  het  doorkomen  der  nieuwe  maan,  in  Juli  of  Augustus,  een  terrein 
op,  dat  ter  beplanting  geschikt  is.  Dit  gevonden  hebbende,  zuivert  men  een  plekje 
van  ongeveer  zeven  meters  in  het  vierkant,  legt  daarop  eenig  tabak  en  sirih-pinang 
en  zegt:  «sjalam  alaikom  nabi  Loqman  nol  hhakim,  nitu  siraa,  uhu  uwai  umu  nai 
uwei  baal  ira,  uhu  utau  uhudi  uwira  etura  wirara,  nai  ningat  gahün  peda  bolu 
naau  bolu  soru  naau  bolu,»  d.  w.  z.  Weest  gegroet,  profeet  Loqman  de  wijze,  gij 
geesten  der  afgestorvenen;  ik  deel  u  mede  dat  ik  dit  terrein  gezuiverd  heb  van  on- 
kruid, ik  wil  planten  pisang,  ubi,  kaladi  en  bira,  neem  mij  in  bescherming,  dat 
ik  door  den  parang,  door  de  bijl  niet  gewond  worde.  Drie  dagen  daarna  wordt  door 
de  elkander  wederkeerig  helpende  dahiwait,  negarigenooten ,  over  de  gansche  uitge- 
strektheid het  korte  gewas  weggeruimd  en  de  kleinere  boomen  omgehakt,  terwijl  de 
planter  hen  op  spijs  en  drank  onthaalt  Na  de  ubi,  uituku,  waarvan  er  zes  soorten 
zijn,  in  den  grond  gezet  te  hebben,  legt  men  naast  den  eersten  den  besten  groeten 


DE  SEELANGLAO-  KN  QOBONO-ABOHIPEL.  171 

boom,  die  omgekapt  moet  worden,  den  boom  die  als  het  verblqf  der  booze  geesten 
moet  worden  aangemerkt,  zeven  vingergrepen  gekookte  rijst,  hasa  mntu;  zeven 
stukjes  gedroogde  visch,  iaan  tebi;  zeven  stuks  pisang,  hndi  tebi;  zeven  stuks  sirih , 
maruar;  zeven  stuks  pinang,  bua  tebi;  zeven  grepen  kalk,  ahur  imit;  zeven  stuks 
sigaretten,  roo  gamuraa;  een  stuk  droge  sagu,  suat,  en  eene  levende Mp^  manuu 
liuliu,  zeggende:  «nabi  Loqman  nol  hhakim,  nitu  siraa,  numu  maguan  hasa,  iaan, 
hudi,  ain  nabua,  roo,  suat,  manuu,»  d.  w.  z.  Profeet  Loqman  de  wijze,  gij  geesten 
der  afgestorvenen,  ziet  hier  uw  aandeel,  rgst,  visch, pisang, sirih-pinang, sigaretten, 
sagu  en  kip,  onder  het  graven  van  een  kuil  onder  den  boom,  waarin  het  ofifer  gelegd 
en  met  aarde  bedekt  wordt  Den  volgenden  dag  worden  door  de  gezamenlijke  negari- 
genooten  de  groote  boomen  omgehakt,  waarna  men  het  terrein,  om  niet  door  de 
geesten  gedeerd  te  worden,  verlaat  Vijf  weken  daarna  worden  de  droge  takken  en 
stammen  in  brand  gestoken  en  maakt  men  een  begin  met  het  planten  van  vasinaan  of 
hasinan  djagong,  drie  soorten,  touu  suikerriet,  zeven  soorten,  kakiuru  of  mama  sirih, 
drie  soorten,  voorts  niu  of  niur  kalapa,  negen  soorten,  hudi  pisang,  acht  soor- 
ten, tabau  tabak,  awas  kapas,  bua  pinang  en  utan  moeskruiden.  Vervolgens 
maakt  men  eene  omheining  om  de  wilde  zwijnen  buiten  te  houden  en  richt 
een  hutje  op,  alwaar  de  eigenaar  met  zijne  vrouw  en  kinderen  tijdelijk  zijn 
verblijf  houdt 

Heeft  een  jonkman  op  de  gebruikelijke  wijze  zijn  aanzoek,  dau  wawina,  gedaan, 
en  hebben  de  ouders  tegen  het  huwelijk,  dahasaa,  geene  bedenkingen,  dan  moet  hij 
eene  sarong,  een  gouden  of  zilveren  armband,  ook  wel  een  ring  aan  de  ouders  zijner 
aanstaande  zenden,  als  teeken  van  verloving,  dahawini  Daarna  kan  hig  de  jonkvrouw 
dagelijks  bezoeken  en  mag  hij  in  de  woning  zijner  aanstaande  schoonouders  spijs  en  drank 
nuttigen,  in  welk  geval  de  jonkvrouw  hem  bedienen  moet  Ook  mag  hij  in  deze 
woning  den  nacht  doorbrengen  en  desverkiezende  met  zijne  aanstaande  vrouw  het 
bed  deelen,  iets  wat  in  den  regel  geschiedt  om  elkander  te  leeren  kennen.  Een  vreem- 
deling echter  is  dit  laatste  zonder  aanzuivering  van  den  bruidschat  verboden. 
De  jonkman  die  als  verloofde  in  huis  woont,  is  als  zoodanig  verplicht  een  gedeelte 
zijner  verdiensten  aan  de  jonkvrouw  af  te  staan  en  hare  ouders  te  helpen.  Eveneens 
behoort  hij  aan  de  jonkvrouw  geschenken,  bestaande  uitsarongs,  gouden,  zilveren  of 
koperen  sieraden  te  geven.  Vóór  de  sluiting  van  het  huwelijk,  dahasaa,  komen  de 
bloedverwanten  van  de  jonkvrouw  in  het  huis  harer  ouders  ten  maaltijd  bijeen,  om 
over  de  mawina  walira  of  bruidschat  te  spreken  en  dezen  vast  te  stellen.  Als  hij  bepaald 
is,  wordt  daarvan  aan  de  familieleden  van  den  jonkman  kennis  gegeven,  waarna 
de  dag  van  bijeenkomst  der  familie  of  van  het  huwelijk  wordt  bepaald.  Het  bedrag 
der  wawina  walira  varieert  tusschen  een  en  drie  thail  goud,  terwijl  aan  de  overige 
familieleden  ter  verdeeUng  de  adata  maguan  wordt  gegeven,  bestaande  in  geweren. 


172  DE  SBRAN0LA(>-  mf  eOBOKG-ABCHIPEL. 

Ulahs,  gongs,  borden  en  schotels,  lijnwaden,  patola's  en  dergelijke.  Op  den  bepaalden 
dag  Ueeden  de  jongelieden  zich  in  prachtgewaad,  b^  de  meer  gegoeden  als,  Yoor 
den  jonkman:  in  bontar  sutraa,  zgden  talband;  ladan  laen  metan,  zWart  lakensch 
badju  of  ladan  laen  onina,  geel  lakensch  badju;  ladan  mahati,  lang  wit  ba^ju; 
ada  mahati  of  metan,  witte  of  zwarte  broek;  saba  tangan  mahati,  wit  linnen  zak- 
doek; tangatangan  maas,  goaden  ringen;  —  voor  de  jonkvronw  in  ladan malai Igiit, 
Maleische  badja  van  chits;  ambang  satraa,  zyden  gordel;  halalan  satraa,  zijden 
sarong;  ala  en  tangatangan  maas,  goaden  armband  en  ring;  saai  maas  of  eran, 
goaden  of  schildpadden  kam;  rewa  salaa,  zilveren  haarpen;  haoli  maas,  gouden  oor- 
hangers en  meer  andere  sieraden.  Onder  het  knallen  van  geweerschoten  wordt  de  jonkman 
door  de  bloedverwanten  naar  het  hais  zijner  aanstaande  geleid.  De  jonkvronw  Tertoont 
zich  niet,  maar  blijft  in  het  vertrek,  dat  voor  de  gelegenheid  versierd  is.  Nadat  de 
jonknian  op  een  voor  hem  bestemde  mat  heeft  plaats  genomen,  omringd  door  al  zyn 
bloedverwanten,  treedt  de  geestelijke  voor  om  het  huwelijk  op  de  mohamedaansche 
wigze  te  sluiten  of  het  bepaalde  hoofdstuk  uit  den  Qoraan  te  lezen,  balga  niqah, 
waarna  hij  binnen  het  vertrek  bij  zijne  vrouw  geleid  wordt  om  naast  haar  plaats 
te  nemen,  beiden  zonder  een 'woord  tegen  elkander  te  spreken.  De  geestelijke  of 
imam  ontdekt  alsdan  wierook  en  doet  het  gebruikelijk  gebed,  balga  doa,  waarna 
alle  aanwezigen  ten  maaltijd  uitgenoodigd  worden.  De  jonkman  treedt  weder  buiten, 
om  in  gemeenschap  met  de  wederzijdsche  bloedverwanten  te  spijzigen.  Aan  den  jonk- 
man geeft  de  imam  een  schriftelijk  bewijs  van  zijn  huwelijk,  waarop  deze  het  vertrek 
binnengaat  Yóór  de  cohabitatie  bestrijkt  de  man  de  pudenda  der  vrouw  met  eene 
zalf,  bestaande  uit  opium,  muskus  etc.  Gedurende  de  menses,  bij  zwangerschap  en 
lactatie  is  het  ongeoorloofd  den  coïtus  uit  te  oefenen.  De  feestgenooten  vermaken 
zich  vervolgens  met  zang  en  met  het  bespelen  der  rabana  of  het  slaan  op  de  trom. 
Tegen  den  morgen  begeven  zij  zich  huiswaarts.  Oedurende  de  drie  eerste  dagen 
na  het  huwelijk  mogen  geen  der  beide  gehuwden  zich  buitenshuis  begeven. 
Den  vierden  dag  des  morgens  wordt  de  jonkman  door  de  bloedverwanten 
zijner  vrouw  naar  de  woning  zyner  ouders  gebracht  om  verslag  te  geven  omtrent 
den  maagdelijken  staat  zijner  vrouw.  Is  dit  gunstig,  dan  worden  de  geleiders  onthaald 
op  sirih-pinang  en  sagero.  Tegen  den  avond  begeeft  zich  de  jonge  man  weder  naar 
zijne  vrouw,  alwaar  hij  zoolang  kan  blijven  als  hem  goeddunkt.  In  vroegeren  tijd 
mochten  de  adellijken  niet  met  de  minderen  huwen;  thans  hangt  het  huwelijk  af 
van  de  te  geven  wawina  walira.  De  man  mag  meer  dan  ééne  vrouw  huwen.  Het 
houden  van  bijzitten  is  verboden  of  behoort  niet  tot  den  goeden  toon.  Als  h^*  geene 
vergunning  van  zijne  ouders  krijgt,  mag  dejonkman  de  jonge  dochter  schaken,  dawuat 
wawina  of  dahalal  tuwawina,  en  in  eene  andere  woning,  niet  in  die  zijner  ouders 
brengen.  Blijven  de  ouders  weigeren,  dan  ontstaan  er  niet  zelden,  ten  gevolge  daar- 
van,   twisten    die  met  moord  en  doodslag  eindigen.  De  meeste  ouders   stemmen 


Dl  SKRAKGLAO-  KN  GOBONQ-ABCHIPKL.  173 

echter  in  zulk  geval  gewoonl^k  toe  en  alsdan  moet  de  jonkman  onmiddellijk  de 
wawina  walira  betalen.  Als  dit  geschiedt  is,  mag  de  jonkvroaw  hij  hem  blijyen,  zelfs 
zonder  de  formaliteiten  voor  den  imam.  Ean  de  jonkman  de  mawina  walira  niet  in 
eens  betalen,  dan  volgen  de  kinderen  de  familie  der  moeder.  Zijn  er  eenige 
kinderen  vóór  de  aanznivering  geboren,  dan  volgen  deze  later  den  vader  evenmin. 
Heeft  een  ander  den  bruidschat  betaald,  dan  heeft  deze  het  recht  de  kinderen  tot 
zich  te  nemen,  om  voor  hem  diensten  te  verrichten,  totdat  het  bedrag  geheel  is 
aangezuiverd. 

Echtscheiding,  dahitoti,  kan  plaats  hebben  op  verzoek  zoowel  van  den  beleedigden 
man  als  van  de  vrouw,  indien  een  hunner  de  ouders  van  den  andere  heeft  be- 
leedigd,  indien  de  man  de  vrouw  niet  behoorlijk  verzorgt,  buiten  hare  toestemming 
eene  tweede  of  derde  vrouw  huwt,  haar  mishandelt  of  indien  zijn  gedrag  voor  de 
vrouw  onuitstaanbaar  is  geworden;  ten  andere  doordien  de  vrouw  hare  plichten  niet 
vervult,  gedurende  de  cohabitatie  passief  blijft,  of  de  voorkeur  aan  een  ander  man 
geeft,  of  wel  overspel  heeft  gepleegd.  De  beslissing  in  zake  echtscheiding  wordt 
aan  de  hoofden  en  geestelijken  overgelaten,  die  na  onderzoek  deze  aangelegenheid 
afdoen.  Wordt  de  scheiding  toegestaan,  dan  geven  de  hoofden  den  bewusten  scheidsbrief 
of  thalaq  af  en  verdeelen  de  eigendonunen  der  partijen.  AUe  bezittingen,  tgdens 
het  huwelijk  verkregen,  worden  in  drie  deelen  verdeeld,  waarvan  de  man  twee  derde 
en  de  vrouw  een  derde  gedeelte  ontvangt  Woningen  en  landerijen,  vóór  het  huwelijk 
aan  den  man  of  aan  de  vrouw  toebehoorende,  blijven  zij  behouden.  Eischt  de  vrouw 
eene  echtscheiding,  om  welke  reden  ook,  dan  is  zij  verplicht  de  wawma  walira  of 
bruidschat  m  zijn  geheel  terug  te  betalen.  De  verwekte  kinderen  worden  tevens  ver- 
deeld. Zijn  de  wederzijdsche  grieven  van  weinig  beteekenis,  dan  wordt  de  scheiding 
niet  toegestaan.  Na  de  scheiding  mag  de  vrouw  eerst  na  de  eda,  d.  i.  na  den 
honderd-vijf-en-dertigsten  dag  huwen,  den  tijd  waarin  zij  nog  door  den  man  behoort 
onderhouden  te  worden.  In  vóór-mohamedaanschen  tijd  had  de  man  het  recht  zijne 
vrouw  te  dooden,  als  hij  haar  op  ontrouw  in  woorden  of  daden  betrapte.  Na  de  invoering 
van  den  islaam  is  hierin  verandering  gekomen. 

De  man  zoowel  als  de  vrouw  is  verplicht  om  vóór  de  uitoefening  van  den  coïtus, 

noiit,  het  bekende  f^i^Ji  ^j'^^J^  ^^  /^  bij  zichzelven  te  prevelen.  Bespeurt  eene 

vrouw  dat  zij  zwanger  is,  tian,  tiana,  dan  moet  zij  een  stuk  gember,  laü,  bij  den 
geestelijke  doen  brengen,  om  door  hem  gewijd  te  worden.  Hij  doet  zulks  door  drie 
malen  er  op  te  blazen  en  de  honderd-en-twaalfde  sura  van  den  Qoraan  uit  te  spreken. 
De  gember  bewaart  de  vrouw  voortdurend  bij  zich,  om  booze  invloeden  te  keer  te 
gaan;   ook  kauwt  z^  kleine  stulges  daarvan,  om  deze  om  zich  henen  te  spuwen. 


174  J)K   SERANGLAO-  EN  GOEONQ-AKCHIPEL. 

Andere  vrouwen  koopen  van  den  geestelijke  een  Uein  stok  papier  met  een  spreuk 
er  op,  dat,  in  een  stuk  wit  lijnwaad  gewikkeld,  om  haar  middel  wordt  gedragenen 
waarmede  zij  overal  veilig  mag  gaan.  De  zwangere  vrouwen  moeten  tevens  veel 
baden,  geen  stekelige  visschen,  noch  eenige  ubisoorten,  weinig  Spaansche  peper  en 
zout,  geen  kalapa,  kanari  of  twee  ineen  gegroeide  pisangs  nuttigen.  Zg  mag  geen 
lijk  zien  of  des  nachts  uitgaan,  niet  op  haar  rug  liggen,  niet  uit  een  wan  of  zeef 
eten,  niet  voor  de  deur  zitten,  geen  hout  Uooven,  geen  dier  dooden,  geen  misvormde 
bespotten  of  zich  driftig  maken.  Dit  alles  is  daholi  of  verboden,  opdat  zij  gezonde 
en  welgemaakte  kinderen  krijge.  Als  zij  belust  is,  of  de  pica  dalangu  heeft,  mag 
zij  alles  eten  wat  niet  verboden  is;  voorts  moet  zij  veel  in  hare  woning  heen  en 
weder  loopen.  Bij  moeilijken  partus,  wanneer  het  kneden  van  den  buik  door  een  der 
vrouwen  niet  dadelijk  helpt,  neemt  de  man  een  koperen  schotel,  een  donderbus, 
Ulah  of  eenig  ander  voorwerp  van  waarde,  draait  dit  eenige  malen  boven  het  hoofd 
der  vrouw  en  brengt  het  vervolgens  bij  een  zijner  bekenden  of  in  de  mescyid,  bij 
wijze  van  in-bewaring-geving  of  pand,  met  de  gelofte,  dat  wanneer  de  verlossing 
goed  afloopt,  hij  zijne  negarigenooten  op  spijs  en  drank  zal  onthalen,  opdat  zij  hem 
by  voorbaat  in  hunne  gebeden  zullen  gedenken.  Bij  het  nederleggen  van  het  voor- 
werp prevelt  hig:  cAllahu  taala,  bei  nugu  aana  gehinii  u  ngosu  bibisalahi,»d.w.z. 
Almachtige  God,  laat  mijn  kind  voorspoedig  ter  wereld  komen,  dan  zal  ik  een  geit 
als  oflFer  geven  om  dit  (het  nedergelegde  voorwerp)  in  te  lossen. 

Wanneer  de  partus,  dahimait,  voor  de  eerste  maal  zal  plaats  hebben,  moet  de 
vrouw  zich  dagelijks  door  eene  deskundige  vrouw  laten  masseeren,  dahadu  itodi, 
tot  aan  den  dag  der  bevalling.  Deze  geschiedt  in  hurkende  of  zittende  houding  op  twee 
kussens,  terwijl  eene  oude  vrouw  de  zwangere  van  achteren  vasthoudt  en  een  tweede 
zich  vóór  haar  plaatst  om  het  geboren  kind  in  ontvangst  te  nemen.  Bij  het  door- 
komen der  barensweeën  drukt  de  vóór  haar  zittende  vrouw  met  hare  voeten  tegen 
de  beide  zijden  der  partes  genitales  om  de  verlossing  te  bevorderen  en  maken  de 
drie  vrouwen  te  zamen  hetzelfde  kreunend  geluid.  Gedurende  den  partus  mag  nie- 
mand het  huis  binnentreden  of  het  vertrek  ingaan.  Het  ter  wereld  gebrachte  kind 
wordt  op  den  vloer  nedergelegd  en  de  navelstreng,  guti  husalo,  door  de  helpende 
yrouw  met  een  stuk  jonge  gabagaba  of  saguribschors ,  saara  genaamd,  afgesneden. 
Gelijktijdig  met  het  kind  wordt  de  placenta,  nilidel,  met  lauw  water  gewasschen. 
Daarna  worden  eenige  kihderen  der  negarigenooten  bijeengeroepen  en  op  eene  oude 
kalapanoot  met  droge  sagu  onthaald,  welke  handeling  tarlotu  heet  Na  den  maal- 
tijd haalt  de  vader  een  weinig  aarde  uit  of  onder  de  mesdjid  van  de  plaats,  waar 
de  chotbat  gewoonlijk  wordt  verricht.  De  helpende  vrouw  doet  dit  in  een  aarden  • 
pot  te  zamen  met  de  placenta,  legt  er  de  ledige  doppen  der  kalapa  boven  op,  wier 
inhoud  de  kinderen  genuttigd  hebben,  en  laat  den  pot  ter  z^de  van  de  kookplaats 


DB  SERANGLAO-  KN  GOBONO-ABCHIPSL.  175 

tot  na  veertig  dagen  staan,  waarop  hij  ergens   wordt  bewaard.   Het  eerstgeboren 
kind  wordt  in  de  eerste  drie  dagen  door  eene  andere  vrouw  gezoogd.  Op  de  navel- 
wond  worden  geene  medicijnen  gelegd.  Is  de  overgeblevene  streng,  husal  tewioro, 
eenige  dagen  daarna  afgevallen,  dan  wordt  deze,  in  wit  lijnwaad  gewikkeld,  als  een  armband 
door  het  jonggeboren  kind  gedragen,  doch  gedurende  het  baden  afgenomen,  opdat  het  kind 
niet  huilerig  worde.  Na  de  bevalling  gaat  de  vrouw  met  hare  pudenda  veertig  dagen  ach- 
tereen tegen  het  vuur  liggen  om  de  genitaliën  te  versterken  en  metrorrhagie  te  voor- 
komen. De  partus  heeft  gemakkelijk  en  spoedig  plaats.  Om  prolapsus  uteri  te  voor- 
komen, wordt  terstond  na  den  partus  door  massage  de  uterus,  zoo  het  heet,  op  hare 
plaats  gezet  Vervolgens  komen  de  vrouwelijke  bloedverwanten  en  vriendinnen  haar 
vragen:    himait    au    gahin    loo,    d.   i.   is    de    bevaUing    goed    afgeloopen?    Zij 
brengen  geene  geschenken  mede.  Het  kind  moet  eiken  dag  baden  en  door  de  helpende 
vrouw,  die  tot  dat  einde  haar  hand  op  het  vuur  warmt,  gekneed  worden,  om  het 
behoorlijk  te  doen  groeien.  De  methode  van  frictie  of  massage  wordt  hier  tot  dat 
doel  door  deskundigen  toegepast  Andere  lieden  brengen  het  kind  na  den  veertigsten 
dag  eiken  Vrijdag  bij  den  geestelijke,  die,  onder  het  uitspreken  van  de  negende  sura 
van  den  Qoraan,  v.  129  en  130,  op  het  kind  blaast,  om  het  krachtig  en  welgevormd 
te  maken.  Na  den  veertigsten  dag  krijgt  het  kind  van  den  vader,  onder  het  spreken  van  de 
woorden :  au  nugu  ana,  het  is  mijn  kind ,  een  naam  als  bewijs  van  erkenning.  Hij  plant 
tevens  een  niura  kalapa-,  duranaa  durian-,  bua  pinang-  of  bai  saguboom,  om  zijne 
erkenning  openüjk  te  doen  blijken.  Na  den  veertigsten  dag  mag  de  vrouw,  die  on- 
rein geacht  wordt,  zich  niet  baden.  Gedurende  dien  tijd  is  het  haar  daholi,  verboden, 
uit  het  huis  te  gaan,  met  uitzondering  van  het  bezoeken  van  het  strand  tot  het 
doen  der  behoeften,  waarbij  zij  echter  een  gevulden  sirihkoker  en  een  mes  bij  zich 
moet  hebben,  om  de  goede  geesten  tevreden  te  stellen  en  de  booze  bevreesd  te  maken. 
Veertig   dagen   na   de   bevaUing  moet  de  jonge  moeder  dagelijks  een  aftreksel  der 
bladeren  van  de  gogita  ruoor  en  de  aidanvanar,  twee  geneeskrachtige  planten ,  drin- 
ken ,  om  het  zog  te  vermeerderen  en  sterk  te  worden.  De  lochiae  duurt  slechts  enkele 
dagen.   Gedurende  di^  tijd  mag  zij  tevens   niets  anders  nuttigen  dan  droge  sagu 
en  visch  met  gekookt  water.   Vóór   den  veertigsten  dag  mag  het  kind  niet  buiten 
's  huis  worden  gebracht  of  op  de  aarde  treden,  daboro  enaraa,  om  openlijk  te  doen 
zien  dat  er  een  persoon  meer  in  de  negari  is  gekomen  of  dat  de  stamgenooten  met 
een  zijn  vermeerderd.   Vóórdat  het  kind  buiten  wordt  gebracht,  haalt  de  vader  een 
weinig  aarde  uit  of  onder  de  mesdjid  en  doet  dit  op  een  koperen  schotel ,  welken  hij 
aan  de  verzamelde  hoofden,  oudsten  en  geestelijken,  onder  het  branden  van  wierook, 
dataun  amaniana,  voorzet,  tegelijk  met  een  gevulden  pinangkoker.  De  eerste  der  hoofden 
neemt  alsdan  een  weinig  aarde  en  bestrijkt  daarmede  het  voorhoofd  en  de  voetzolen 

van  het  kind  onder  het  zeggen  van  (^/^  u/*^'  ^^  1*"^  eene  handeling  welke  door 


176  DE  8ERANGLA0-  EN  GOBOKO-ABGHIPEL. 

de  overigen  op  gelijke  wgze  wordt  verriclit  en  waanroor  zij  een  gift,  bestaande  nit 
vijftien  tot  dertig  centen,  ontvangen.  Daarna  wordt  gegeten  en  gedronken.  De  be- 
strijking van  voorhoofd  en  voetzolen  kan  ook  in  de  mes^jid  geschieden,  in  welk 
geval  de  geestelijken  aldaar  op  spijs  en  drank  behooren  onthaald  te  worden.  Het 
daboro  enaraa  is  nog  een  der  overblij&elen  uit  den  prae-islamitischen  tijd,  dat,  eenigs- 
zins  gewijzigd,  nog  wordt  nageleefd.  Na  den  veertigsten  dag  kr^gt  het  kind  fijn- 
gekauwde  pisang  en  op  den  zeventigsten  dag  sagupap  ten  sp^ze.  Ean  het  behoorlijk 
zitten,  dan  mag  het  alles  nuttigen.  Eomt  het  kind  met  een  helm,  lawat,  ter  wereld, 
dan  wordt  deze  zorgvuldig  op  de  hoogte  van  het  voorhoofd  opengemaakt  en  ver- 
volgens gedroogd,  om  als  voorbehoedmiddel  in  den  kryg  te  worden  aangewend. 
Tweelingen,  ana  deudeu,  zijn  zeldzaam  en  ontstaan,  wanneer  de  zwangere  vrouw  op 
haar  rug  met  wijd  geopende  beenen  ligt  Dit  is  echter  eene  bedekte  spreekwijze,  doelende 
op  de  uitoefening  van  den  coïtus  na  de  conceptie,  waarvan,  naar  de  volksmeening,  eene 
tweede  bevruchting  het  gevolg  moet  zijn.  Misvormde  kinderen  worden  zelden  gezien. 
De  bewoners  van  Seranglao  en  Gorong,  die  veel  kinderen  verlangen,  geven  aan  de 
tjendana-kleurigen,  de  voorkeur.  Albinos  staan  in  zeker  aanzien,  doordien  de  moe- 
der tegen  den  morgenstond  door  de  wituin  taliaar,  de  morgenster,, is  bezwangerd 
geworden.  Abortiva,  door  oude  vrouwen  toegediend,  worden  zelden  aangewend.  Als  zij  geen 
kinderen  krggen,  oflferen  de  vrouwen,  met  belofte  om  de  geestelijken  en  overige 
negarigenooten  te  onthalen,  sirih-pinang  op  de  heilig  verklaarde  graven,  uburaramat, 
of  vegen  deze  graven  schoon.  Ook  leeren  de  geestelijken  tegen  betaling  zoowel  aan 
den  man  als  aan  de  vrouw  bepaalde  gebeden  voor  het  doel,  en  laten  de  onvruchtbare 
mannen  en  vrouwen  baden  op  eene  eigenaardige  wgs  of  veranderen  den  naam  der 
laatsten.  Brengt  de  onvruchtbare  vrouw  door  deze  bemiddeling  een  kind  ter  wereld, 
d£m  moet  aan  den  geestelijke  een  koperen  Ulah  of  donderbus  worden  ten  geschenke 
gegeven.  Wanneer  een  kind  den  eersten  tand  verliest,  behoort  het  dezen  boven  op 
het  dak  te  werpen,  zeggende:  «aruha,  u  ngisi  onguraa  nai  au,  au  ngisi  ongnraa 
nai  uu,>  d.  i.  muis,  ik  geef  u  mijn  tand,  geef  mij  den  uwe  in  ruil.  De  kinderen 
worden  aangeraden  zulks  te  doen  om  fraaie  tanden  te  krijgen. 

Het  afsnijden  van  het  hoofdhaar,  dahuti  wuaa,  is  een  voorschrift  dat  door  een 
ieder  vóór  zijn  afsterven  moet  worden  nageleefd,  hetzij  als  kind,  hetzij  op  rijperen 
leeftijd.  Daartoe  vergaderen  de  hoofden,  oudsten  en  aanzienlijken,  geestelqken 
en  andere  negarigenooten  in  de  woning  van  den  betrokken  persoon.  De  geestelijke, 
die  de  plechtigheid  leidt,  ontsteekt  op  een  koperen  bekken  eenig  wierook,  waarnaast 
een  gevulde  sirih-koker  gelegd  wordt  om  tot  offer  te  dienen,  en  leest  het  voor  het 
doel  gewoonlijk  gebruikelijk  gebed,  batja  doa,voor.  De  hoofden,  oudsten,  geestelgken, 
zoomede  de  verzamelde  mannen,  snijden  alsdan  een  weinig  van  het  hoofdhaar  van 
den  persoon  af  en  nemen  daarna  deel  aan  den  toebereiden  maaltyd.  De  vader  of 


DE  SERANGLAO-  EN   GORÖNG-AECHIPEL.  177 

een  andere  bloedverwant  van  den  betrokken  persoon  reikt  hun  daarop  een  gift  van 
tien  tot  vijftien  centen,  waarna  zij  huiswaarts  keeren.  Oedurende  den  maaltijd  mag 
niet  op  de  rabana  of  tiwal,  trom,  geslagen  worden.  Het  doorsteken  der  oorlellen, 
alléén  bij  meisjes,  datuia  telingara,  geschiedt  na  het  prevelen  van  een  gebed  in 
de  Arabische  taal,  batja  doa,  door  een  der  vrouwen,meteenegewonenaald.  De  wond 
wordt  met  fijngekauwde  kruiden  door  haar  tevens  bespuwd  en  geneest  gewoonlijk 
binnen  zes  dagen.  In  elke  oorlel  wordt  slechts  één  gat  gemaakt  Eveneens  wor- 
den de  tanden  der  jongelieden  zonder  eenige  plechtigheid  geslepen.  Het  vijlen ,  dasa  ngisi 
ora,  van  die  der  jongens  geschiedt  door  mannen,  die  der  meisjes  door  vrouwen  welke 
daarin  bedreven  zijn.  Vóór  de  handeling  worden  de  tanden  met  zout  ingewreven, 
naar  men  zegt  om  deze  zacht  te  maken,  vervolgens,  na  een  gebed  over  eene 
hoeveelheid  sirih  uitgesproken  te  hebben,  batja  doa,  met  een  steen,  de  watu 
wasasa  ngisi,  tot  aan  het  tandvleesch  gelijk  gevijld,  waarna  het  kind  de  g€fwijde 
sirihvruchten  moet  kauwen.  Aan  den  tandenvijler  of  vijlster  geeft  men  een  zilveren 
ring  tot  aandenken.  De  neus,  isomuraa,  der  pasgeboren  kinderen  wordt  door  de 
helpende  vrouw  gekneed  en  gedurende  veertig  dagen  omhoog  getrokken.  De  besnij- 
denis, dahisali,  heeft  plaats  bij  jongens  op  hun  zevende,  de  clitoridectomie  bij  meisjes 
van  hun  zevende  tot  hun  tiende  jaar.  Vóór  dien  tijd  mogen  zij  geene  vleeschelijke 
gemeenschap  uitoefenen.  Hebben  zij  dit  evenwel  toch  gedaan,  dan  zijn  de  ouders 
voor  het  verzuim  in  de  ahairat  of  toekomende  wereld  verantwoordelijk.  Voor  de 
jongens  is  een  der  geestelijken,  voor  de  meisjes  diens  vrouw  met  deze  bewerking 
belast  Het  gebeurt  intusschen  niet  zelden,  dat  de  kinderen  aan  de  gevolgen  der 
besnijdenis,  door  verbloeding,  succombeeren ;  doch  dan  komen  zij,  naar  de  volks- 
meening,  ongehinderd  in  den  zevenden  hemel  van  Muhhamad  en  worden  deswege 
als  gelukkigen  of  bevoorrechten  geprezen.  Op  den  voor  de  besnijdenis  vastgestelden 
dag  worden  bij  tusschenpoozen  geweerschoten  gelost,  onder  de  woning  de  tiwal, 
trom,  en  de  daldala,  gong,  geslagen  en  komen  de  bloedverwanten,  hoofden,  geeste- 
lijken en  vrienden  bijeen,  allen  geschenken  in  geweren,  lijnwaden  en  geld, 
zoomede  in  gekookte  en  ongekookte  spijzen  medebrengende,  om  de  plechtigheid, 
die  met  maaltijden,  zang,  nagan-  en  menarispel,  dasula,  gevierd  wordt,  bij  te  wonen. 
In  het  middenvertrek  ontsteekt  de  geestelijke  op  een  koperen  bekken  eenig  wierook 
en  plaatst  daarnaast  eene  gevulde  sirihdoos,  waarna  hij  een  gebed  in  de  Arabische 
taal  uitspreekt  Als  dit  verricht  is,  verdeelt  de  feestgever  eenig  geld  onder  de  ver- 
zamelde menigte,  waarop  men  zich  ten  maaltijd  begeeft.  Vervolgens  beginnen  de 
feestvierenden  onder  het  huis  te  zmgen  en  te  menariën ,  terwijl  anderen  boven  in  het 
huis  den  ganschen  nacht  zich  met  bëdzikir  onledig  houden.  Den  volgenden  dag 
worden  de  omwandingen  van  het  huis  met  wit  lijnwaad  behangen  en  maakt  men  eene 
afschutting  van  wit  katoen  gereed,  waarbmnen  de  plechtigheid  moet  plaats  vinden.  In 
deze  afgeschutte  ruimte  wordt  op  den  vloer  een  stuk  wit  lijnwaad  uitgespreid ,  waarop 

12 


178  DE  SERANQLAO-   EN   GORONG- ARCHIPEL. 

men  een  pisangstam,  hudi  watano,  nederlegt  De  te  besnijden  jongen  gaat  naakt, 
met  de  beenen  van  elkander,  op  den  pisangstam  zitten.  Een  helper  trekt  het  praepu- 
tium,   iti   liitoo,   vooruit   en  knijpt  dit  met  twee  stukken  bambu,  atonaa,  vast.  De 

geestelijke  bidt  alsdan  driemalen  achtereen  iX*^*  Ü juu.   jT  ^^\c^  S4js^    Jb  J^  ^) 

d.  w.  z.  O  God,  zegen  Muhhamad  en  de  familie  van  onzen  Heer  Muhhamad ,  en  onder 

het  uitspreken  van  f^J^  d*^jr  ^  i****^  snijdt  hij  met  een  klein  mes,  turiisali, 

het  uiteinde  van  het  praeputium,  dat  buiten  de  bambu  ligt,  ineens  af.  Dit  gedaan  hebbende, 
spuwt  hij  er  op  onder  het  prevelen  van  gelukwenschen.  De  jongen  moet  gedurende 
de  bewerking  het  hoofd  omhoog  houden  en  voor  afleiding  water  uit  den  tuit  van  een 
koperen   ketel  drinken.  Na  afloop  wordt  de  patiënt  door  den  geestelijke  gebaad  met 

water  waarover  hij  driemalen  heeft  uitgesproken  de  gewone  spreuk  fAsü\  ii) jSlaLs) 

a\j    Jy:»^  f^)  ^>  yt  mU\i  jjf)iJ)  d.  w.  z.    Ik  bid  God  om  vergeving,  den 

Alwetende  en  Almachtige.  Er  is  geen  God  dan  Allah.  Hij  is  de  levende,  de  onver- 
anderlijke. Ik  neem  mijn  toevlucht  tot  God.  De  penis  wordt  alsdan  in  lauw  zee- 
water in  een  bambukoker  gelegd;  de  wond  geneest  gewoonlijk  bmnen  tien  dagen. 
Het  afgesneden  uiteinde  van  het  praeputium  wordt  in  een  levenden  jongen  pisangstam 
gestoken,  opdat  de  penis  krachtig  zich  moge  ontwikkelen  en  vele  dienaren  Gods 
verwekken.  Het  witte  lijnwaad,  waarop  de  jongen  gezeten  heeft,  is  het  aandeel 
van  den  geestelijke;  de  helpers  krijgen  ieder  vijftig  cents  tot  een  gulden.  De  besng- 
denis  der  meisjes  heeft  met  dezelfde  plechtigheid  plaats,  doch  wordt  m  een  a%e- 
zonderd  vertrek  bewerkstelligd.  Bij  de  besnijdenis  wordt  het  uiteinde  vandehaitubu, 
clitoris,  door  de  vrouw  van  den  geestelijke  eveneens  met  de  turi  isali  afgesneden. 
Het  meisje  wordt  vervolgens  gebaad  in  het  door  den  geestelijke  op  de  wijze  als 
voren  gewijde  water  en  moet  zich,  ofschoon  eiken  dag  badende,  tien  dagen  lang  rustig 
houden.  Voor  deze  bewerking  ontvangt  de  vrouw  van  den  geestelijke  vijftig  centen 
tot  een  gulden;  de  helpsters  tien  centen  elk.  Na  deze  plechtigheden  zijn  de  ouders 
verplicht  de  kinderen  den  Qoraan  te  leeren  lezen,  davibur  of  mengadji.  Bij  het  door- 
komen der  catameniën,  wulan  nai  of  heel,  wordt  niets  verricht.  Alleen  is  het  hoU- 
holi,  verboden,  dat  eene  vrouw  gedurende  dit  tijdperk  een  veld  of  tuin  bezoekt, 
garen  verft,  of  tegenwoordig  is  bij  het  visschen  met  bori  of  tua.  Het  is  haar  tevens 
verboden  spijzen  voor  de  mannen  te  bereiden.  Dusdanige  vrouwen  worden  door  de 
mannen  gemeden. 

De  ziekten,  pinait  of  masingat,  hebben  volgens  de  volksbegrippen  haren  oorsprong 
in  invloeden  van  booze  geesten,  nita,  ook  wel  bij  vergissing  nitu  genoemd,  van 
booze   menschen,   suws^,  en   in  vergiftiging,   rantjung  of  doti,  door  booze  lieden. 


DE  SKRANGLAO-   EN   GORONG-ARCHIPEL.  179 

Ziekten  worden  ook  bij  meer  rechtzinnige  Mohamedanen  beschouwd  als  een  straf  van 
AUah.  Om  eene  ziekte  te  genezen,  moet  men  eerst  de  oorzaak  daarvan  kennen,  eene 
kennis  welke  men  door  middel  van  bezwering,  lalan,  gewoonlijk  de  Mandatolaniu, 
het  in  tweeën  klieven  van  de  kalapa  en  de  lalan  datoli  hasina  of  vasina,  het  wer- 
pen van  een  even  of  oneven  getal  met  djagongkorrels ,  verkrijgt.  De  ziekte  door  de  nita 
veroorzaakt,  is  eene  ongesteldheid  tijdens  het  verblijf  in  bosschen,  onder  grooteboo- 
men,  of  bij  bronnen  ontstaan,  doordien  de  aun  van  de  nita  in  het  lichaam  is  gevaren. 
Men  geneest  deze  met  fijngekauwde  gember  en  sirih-pinang,  waarmede  men  den 
patiënt  bespuwt,  om  den  booze  te  beleedigen  en  te  verdrijven.  Deze  geesten  kunnen, 
volgens  het  volksgeloof,  den  eigenaardigen  geur  der  gember  niet  uitstaan.  De  suwagi 
maakt  de  menschen  ziek,  door  zijn  aun  of  schaduw  in  het  lichaam  te  doen  verblij- 
ven, hetgeen  met  de  vertering  der  intestina  gepaard  gaat.  Vóór  de  toediening  der 
geneesmiddelen  moet  men  door  bezwering  trachten  te  weten  te  komen,  welke  suwagi 
den  persoon  bezeten  heeft,  vervolgens  een  oude  mat  of  een  gedeelte  van  zijn  kleed 
met  een  stuk  karbouwenhuid  verbranden  en  den  zieke  daarmede  berooken.  De  aun 
der  suwagi  verlaat  alsdan  het  lichaam,  omdat  de  lucht  van  gebrande  karbouwen- 
huiden hem  hinderlijk  is.  Daarna  dient  men  den  zieke  toe  een  decoct  van  jonge 
Artocarpus  incisa-bladeren,  met  de  bladeren  van  eene  soort  Piperaceae  vermengd.  Ver- 
giftiging door  booze  lieden  bestaat  in  het  toedienen  van  gedroogde  en  daarna  fijnge- 
stampte lever  der  mangarat-slang,  met  kalk  vermengd,  bij  de  sirih-pinang,  ten  ge- 
volge waarvan  men  een  kwaden  hoest  krijgt  en  langzaam  wegkwijnt;  voorts  in  het 
toedienen  van  geheime  middelen,  waardoor  de  tanden  afvallen,  en  roode  loop  of 
bloedbraking  veroorzaakt  worden.  Tooverij  geschiedt  door  het  verbranden  der  aarde,  waarop 
de  bedoelde  persoon  zijn  voetstap  heeft  achtergelaten,  met  damar  vermengd,  onder  het  pre- 
velen van :  «ahi  nahaiera  namatutu  naaregus ,»  d.  i.  Vuur,  verbrand  zijne  beenen  totdat  die 
geheel  verteerd  zijn,  waardoor  de  persoon  ongeneeslijke  zweren  krijgt,  en  het  plaatsen 
van  een  matawuliblad,  waarop  eene  vervloeking  in  het  Arabisch  geschreven  is,  onder 
een  lijk,  met  verzoek  aan  den  doode  de  ziel  van  den  persoon  te  halen.  Eene  lang- 
zame uitputting  en  eindelijk  de  dood  volgen  er  op.  Tegen  vergiftiging  gebruikt  men 
de  gul  tawar  rantjung  of  gewijde  olie,  die  het  vergif  neutraliseert.  Deze  olie  ver- 
vaardigt men  van  jonge  roode  kalapa,  die  des  morgens  door  de  zon  beschenen  en 
des  Vrijdags  door  een  jongen,  welke  nog  geen  geslachtelijke  gemeenschap  heeft  gehad, 
geplukt  wordt  Vervolgens  moet  de  olie  door  eene  maagd,  die  vooraf  gebaad  en  rein 
is,  worden  toebereid,  terwijl  de  geestelijke  er  eenige  toepasselijke  spreuken  over  uit- 
spreekt Deze  olie,  die  in-  en  uitwendig  gebruikt  wordt,  vindt  men  in  elk  huis.  Wan- 
neer door  bezwering  gebleken  is  dat  de  ziekte  eene  strafoefening  van  Allah  is,  dan 
huurt  men  twintig  k  dertig  vrome  mannen  tegen  twintig  centen  of  meer  om  een 
dag  te  vasten  en  Allah  om  vergeving  en  genezing  te  bidden.  De  geestelijke  bidt  tevens , 
batja  doa,  vóór  een  gevulden  sirihkoker  en  doet  eene  gelofte  namens  den  zieke ,  om  bij 


180  DK  seraxglao-  en  gorong-archipei^ 

herstel  een  of  twee  geiten  te  offeren.  Bij  offers  heeft  in  mohamedaansche  landen  de 
geit  de  plaats  van  het  varken  bij  de  heidenen  ingenomen.  Na  deze  handeling  worden 
de  medicamenten  aan  den  zieke  toegediend.  Pokken,  masingat  bataat,  en  andere 
epidemieën  worden  tevens  als  straf  van  Allah  vanwege  de  boosheid  der  menschen 
aangemerkt,  of  liever,  Allah  stelt  de  booze  land-  en  zeegeesten  in  de  gelegenheid 
kwaad  en  onheil  te  stichten.  Tegen  de  tamain  rara,  rooden  loop,  gebruikt  men  een 
aftreksel  van  jonge  nipa-,  Nipa  fruticans,  bladeren.  Y66t  den  pluk  begraaft  men  een 
zilveren  ring  onder  den  stam  van  den  boom,  zeggende :  «sjalamalaikumnabiLoqman 
nol  hhakim,  utaru  tanga-tangan  nira  nai  uwaa  numu  mohon,»d.w.z. Weesgegroet, 
profeet  Loqman  de  wijze ;  ik  leg  hier  den  ring  en  neem  uw  geneesmiddel.  Na  den  pluk 
wordt  de  ring  weder  opgegraven.  Tegen  de  itoo  masingat,  buikpijn ,  wordt  gekookt 
gemberwater  gebruikt.  Tegen  ilu  masingat,  hoofdpijn,  bezigt  men  cataplasma van  fijnge- 
raspte  roode   gember  op  het  hoofd.  Om  heete  koortsen,  tetetas  hanas  masingat,  te 
verdrijven,  druppelt  men  het  vocht  van  fijngestampte  seranaa-  of  TJrtica  ovalifolia- 
bladeren  in  de  oogen.  Tegen  koude  koortsen,  daroa  rihi  masingat,  drinkt  men  een 
aftreksel  van  laii-,  Zingiber  ofBcinale,  wortel,  sogi-,Eaempferiagalanga  en  mangalaan 
ru,  bladeren  van  den  Caryophillum  aromaticus,  zoomede  airora,  bast  van  den  Cinna- 
monum  culitlawan.   Bij   rheumatische    aandoeningen,    ehero   masingat,  bezigt  men 
cataplasmen  van  de  schors  van  ai  udan  met  butruo-,  Pterocarpussaxatilis, bladeren, 
fijngestampt  en  met  olie  vermengd,  in  popa,Piperaceae,  bladeren  gepakt,  welke  op  de 
zieke  deelen  gelegd  worden.  Tegen  spruw ,  masingat  aman ,  gebruikt  men  het  sap  der 
schors  van  de  umin,  Aleurites  triloba,  met  santaniu  of  kalapamelk  in  rauwen staat 
Kinderen  gebruiken  dihudi  siar  of  het  sap  van  den  stam  eenerpisangsoort,  waarmede 
de  mondholte  voortdurend  wordt  bestreken.  Om  oogontsteking,  mataa  masingat,  te 
genezen,  druppelt  men  het  sap  van  de  ai  gumuran-bladeren,  met  melk  gekookt,  door 
een  fijnen  doek  gezeefd ,  in  de  oogen.  Bij  wonden  gebruikt  men  cataplasmen  van  fijn- 
gestampte ai  gumuran-bladeren   met  zout  vermengd.  Tegen  Mes-  of  tandpijn,  ngisi 
masingat,  bezigt  men  eene  mondspoeling  van  in  zeewater  gekookte  makanilu-.  Gitrus 
hystrix,  bladeren  met  diranggah,  den  stam  van  den  Andropogon  schoenanthus.  Bij 
pokziekte    gebruikt    men  als  laxatief   kalapawater,  Gurcuma  longa-wortelen   en   ai 
tawuan-bladeren.  De  lijder  moet  veel  baden  en  de  pokken  met  kalapamelk  bevochti- 
gen.  De   framboesia,   masingat  boti,  vereischt  eene    gelijke   behandeling,  mits  de 
wonden  tot  bloedens  toe  reingewasschen  worden.  De  lepra,  masingat  subaran,  waaraan 
velen  lijden ,  ontstaat  volgens  het  volksgeloof  door  overspannen  arbeid  en  door  ver- 
keerde spijzen,  bijv.  het  te  veel  gebruik  maken  van  Spaansche  peper,  van  een  soort 
visch  met  rooden  kop  en  van  den  Octopus  rugosus;  ook  wel  door  overerving.  Deze 
ziekte  is  te  genezen  met  de  zoogenaamde  monun  Manuwou  of  geheime  Manuwokosche 
kruiden,  met   een  stuk  ijzer  en  kwarts  gekookt,  terwijl  men  een  streng  dieet  van 
droge   sagukoeken   en    visch   houdt.  De  bewuste  kruiden   zijn  slechts  bij  sommige 


E^eBBSBSaSS 


XIX. 


Blz  181. 


DK  SERANGLAO-  EN  GOROKG-ARCHIPEL.  181 

personen ,  die  zulks  geheim  houden ,  bekend.  Bij  uitwendige  pijnen  of  zwellingen  pleegt 
men  ook  het  bloed  door  een  deskundige  te  doen  uitzuigen.  Om  de  zieken  spoedig 
te  doen  genezen,  worden  zij  menigmaal  van  de  eene  naar  de  andere  woning  over- 
gebracht, namelijk  om  den  geest,  die  de  ziekte  veroorzaakt  heeft,  te  misleiden.  Bij 
ziekte  van  kinderen,  als  verkoudheid,  siunganaa,  belegt  men  het  voorhoofd  met  fijn- 
geraspte  Curcuma  longa-wortelen.  Bij  koorts,  watan  nomahanas,  baadt  men  het  kind 
met  het  sap  van  Hibiscus  elatus-bladeren.  Bij  constipatiên  laat  men  het  kind  het  sap 

van  fijngeraspte  Curcuma  longa-wortels  drinken,  zeggende:  ^xd-JT  .ja^JT  ^T>*^> 

naam  van  den  goedertieren  God.  Ik  geloof  aan  God,  zijne  engelen,  zijne  gezanten, 
zijne  boeken  en  aan  de  voorbeschikking  en  dat  het  goede  zoowel  als  het  kwade  van 
God  komt  Op  deze  eilanden  is  het  ook  gebruikelijk  bij  epidemieën  de  ziekte  te  ver- 
jagen, dabura  pinait.  Tot  dat  emde  komen  de  hoofden  en  geestelijken  met  veertig 
oudsten  in  de  mesdjid  bijeen,  ieder  medebrengende  eene  geleding  van  de  wulu  raa, 
Bambusa  longinodis,  die  in  den  vorm  van  een  bezem  in  vier  deelen  wordt  gekloofd.  Na 
het  avondgebed  lezen  zij  den  tahalil  vijfhonderd  malen  achtereen.  De  imam  ontsteekt 
den  wierook  en  bewalmt  daarmede  de  uiteinden  der  wulu  raa.  Vervolgens  gaan  zij, 
elkander  vasthoudende  en  den  tahalil  hardop  dreunende,  eiken  Maandag-,  Donderdag- 
en Vrijdag-avond  de  negari  rond,  rechts  en  links  en  om  de  woningen  met  de  wulu 
raa  slaande.  Wanneer  de  ziekte  min  of  meer  geweken  is,  maken  zij  een  vlot  van 
gabagaba  aang  guas  pinait  namoli  gereed,  met  zeiltuig,  vlaggen  en  twee  roeren. 
Onder  het  uitroepen  van :  ^)  ó^)^aW^)'i  ^)  s^^L)  a)HXU)ï  ^)  ó^)jx^  ^)^  d) 

^\i\my^\  ii\jiS\  dSS  ^\  ^\c  ^  ^Xü)  —  d.  w.z.  God  is  groot,  God  is  groot, 

ik  betuig  dat  er  geen  God  is  dan  Allah,  ik  betuig  dat  Muhhamad  de  gezant  Gods 
is;  komt  tot  het  gebed,  komt  tot  het  heil.  God  is  groot.  God  is  groot,  er  is  geen 
God  dan  Allah  —  door  vier  daartoe  aangewezen  personen,  worden  er  op  het  vlot 
allerlei  spijzen  nedergelegd ,  terwijl  de  vrouwen  al  het  vuil  uit  de  negari  strandwaarts 
vegen.  Als  dit  geschied  is,  wasschen  de  hoofden  en  geestelijken  zich  in  zee,  waarna 
alle  mannelijke  negarigenooten  in  eene  daartoe  opgerichte  loods  ten  maaltijd  gaan. 
Na  den  maaltijd  wordt  het  vlot  door  eene  prauw,  met  twee  personen  bemand, naar 
zee  gesleept  en  daar,  zonder  een  woord  te  uiten,  aan  wmd  en  weer  prijs  gegeven. 
Epilepsie,  guran  nansedu  of  antur,  ontstaat  doordien  een  der  booze  zeegeesten  in  den 
persoon  is  gevaren.  Om  dien  persoon  te  genezen,  kamt  men  het  haar,  of  drukt  men 
tot  bloedens  toe  met  een  cent,  liefst  een  Chineesch  muntstuk,  onder  de  ooren,  kin 
en  oksels,  om  den  booze  te  verdrijven.  Krankzinnigen  worden  niet  geëerd.  Voorbeel- 


182  DE  SERANGLAO-  EN   GOBONG-ARCHIPEL. 

den  van  lataismus  worden  niet  zelden  aangetroflFen.  Onder  de  door  de  bevolking 
zeer  gewilde  Europeesche  medicamenten  kan  men  de  snlphas  Chinine  en  Santonine 
rangschikken. 

De  lijken  van  kinderen  konden  die  nog  niet  alleen  zitten  worden  eenvoudig  in 
wit  lijnwaad  gewikkeld  en,  nadat  de  imam  een  gebed  heeft  uitgesproken,  in  de  nabij- 
heid der  mesdjid  in  een  kist,  bau,  welke  echter  niet  dichtgemaakt  mag  worden, 
begraven.  Na  de  begrafenis  leest  de  geestelijke  de  talqin  voor,  waarvoor  hij  een 
gouden  ring  ten  geschenke  krijgt.  Op  het  grafwordtdeubangaaofPlumieraacutifolia 
geplant.  Met  het  begin  van  den  volgenden  dag  wordt  veertig  dagen  achtereen  de  jasin 
op  het  graf  gepreveld.  Op  den  derden,  zevenden,  negenden  en  veertigsten  dag  wordt  in  de 
woning  der  ouders  een  kleine  maaltijd  gegeven  en  bovendien  de  tahalil  gelezen. 
Bij  overlijden  van  volwassenen,  tamata  mata,  worden,  wanneer  zij  gegoed  zijn,  lilah- 
schoten  gelost  om  de  negarigenooten  daarvan  te  verwittigen.  Mindere  lieden  zenden 
slechts  boodschappen  aan  de  familieleden  ter  kennisgeving.  Alle  bloedverwanten  en 
vrienden  zijn  verplicht  het  sterfhuis  te  bezoeken  en  een  geschenk,  gewoonlijk  bestaande 
in  lijnwaden,  sarongs,  geld,  gongs  en  geweren  al  naarmate  van  het  vermogen  van 
den  gever  mede  te  brengen.  Het  lijk  wordt  onmiddellijk  op  de  draagbaar  gelegd,  welke, 
met  witte  gordijnen  behangen,  in  het  midden  der  woning  staat,  en  met  lijnwaden 
bedekt.  De  geestelijken  verzamelen  zich  in  den  eersten  nacht  om  den  tahalil  en  den 
Qoraan  te  lezen,  elk  tegen  betaling  van  vijftien  centen.  Den  volgenden  dag  gaande 
slaven  of  vrienden  van  den  overledene  in  het  bosch ,  om  planken  voor  de  bedekking 
van  het  lijk,  zoomede  de  misan  gereed  te  maken.  Ook  wordt  de  graf  kuil  tegelijker- 
tijd gegraven.  Vervolgens  wordt  het  lijk  gereinigd,  in  negen  meters  wit  lijnwaad  ge- 
wikkeld en  vijfmalen  vastgebonden,  ééns  boven  het  hoofd  en  beneden  de  voeten, 
ééns  op  de  hoogte  van  den  navel  en  tweemalen  tusschen  dezen  en  de  beide  uit- 
einden van  het  lichaam.  Daarna  wordt  het  lijk  weder  op  de  draagbaar  gelegd,  ter- 
wijl op  elk  der  hoeken  een  jongen  in  hurkende  houding  plaats  neemt.  Deze  kinderen 
worden  mede  tot  aan  het  graf  gedragen.  Acht  tot  zestig  mannen  verzamelen  zich 
alsnu  om  gebeden  te  prevelen.  Daarna  treedt  de  imam  voor,  plaatst  zich  aan  het 

hoofdeinde  en  zegt:  ^  a)  JUJ  jd\  UUj)  ^}sS]  Jiji  yj^Li]  )jjt  jLc  Jlc 
d.  w.  z.  Ik  bid  voor  dezen  doode  als  een  plicht,  die  op  de  moslimsche  gemeente 
rust,  in  het  geloof  aan  God  den  Allerhoogste.  God  is  groot.  Degenen,  die  achter  hem 
staan,  spreken  hem  na.  Vervolgens  prevelt  hij  viermalen  achtereen  de  eerste  sura  van 
den  Qoraan  en  keert  zich  om  tot  de  achter  hem  staanden,  zeggende:  sjalam  alai- 

kum,  d.  LWeest  gegroet  Voorts  zegt  hij:  ^^^^)jj^  ,j^)  )\^  ^u  ^Jic)   f^) 

ui  ui 

ftéé^  ^f^  Uc  ï\a1)  ^j  l-^  4jl»w  d^'ju^^^  ^j9^y^^3  e-^UL^)^  ^jxA^JÜS  fi^^  ^' 


DB   SERA.NÖLA.0-    EN   GORONG-ARCHIPEL.  183 

^^Iftl)  u-^  jdl  Sa^)^  iji^r^^  ^J^  d.  w.  z.  O  God,  ik  bid  voor  dezen  doode  bij 
het  graf.  God  schenke  vergiflFenis  aan  alle  mohamedaansche  mannen  en  vrouwen  en 
aan  alle  geloovige  mannen  en  vrouwen.  Lof  zij  uwen  Heer,  den  Heer  die  verheven 
is  boven  de  eigenschappen,  welke  men  Hem  geeft.  Heil  aan  de  gezanten  en  prijs  zij 
Grod,  den  Heer  der  werelden  —  en  zich  omkeerende  reikt  hij  aan  een  ieder  der 
bloedverwanten,  die  in  zijne  nabijheid  staan,  de  hand.  Daarna  legt  men  op  het  lijk 
gouden  armbanden  en  platen  en  bedekt  deze  met  zijden  en  kostbare  sarongs. 
Twintig  of  meer  personen  dragen  alsdan  de  lijkbaar  grafwaarts.  De  imam  opent  den 
stoet,  terwijl  de  menigte  tot  aan  het  graf  de  la  illaha  illa  allah  hardop  prevelt. 
Bij  het  graf  gekomen,  wordt  het  lijk  door  den  modin  en  twee  helpers  in  ontvangst 
genomen  en  in  den  kuil  gelegd.  De  kuil,  met  het  lijk  en  de  personen  er  in,  wordt 
nu  met  een  stuk  wit  linnen  bedekt,  waarop  de  modin  het  in  lijnwaad  gewikkeld 
hoofd  van  den  doode  ontbloot  en  het  een  weinig  aarde  in  de  neusgaten  stopt.  Hij 
legt  vervolgens  het  lijk  op  de  zijde,  met  het  hoofd  naar  het  noorden  en  de  rechterhand 
onder  het  hoofd.  Dit  gedaan  hebbende,  roept  hij :  <dl))l)jd)ï  J\  s^)  yS\  jdlï  yS)  a) 

ilMUMjjS)  öi)jjS)  jdH^M^U^^Xftl)  ^Ic^aUt^^lc^aU)  d-  w.  z.  God  is 

groot.  God  is  groot.  Ik  betuig  dat  er  geen  God  is  dan  Allah,  ik  betuig  dat  Muhha- 
mad  de  gezant  Gods  is;  komt  tot  het  gebed,  komt  tot  het  heil.  God  is  groot.  God 
is  groot,  er  is  geen  God  dan  Allah  —  en  treedt  uit  den  kuil.  De  misan  wordt  alsdan 
geplaatst,  voor  de  mannen  een  aan  het  hoofd-  en  een  aan  het  voeteneinde,  voorde 
vrouwen  slechts  een  aan  het  hoofdeinde ,  en  de  kuil  met  aarde  gevuld.  Als  het  graf  gesloten 

is,  giet  de  modin  er  eenig   water  over  en  zegt:  JT  ^^U^  ó>a.^i^  v^lc  J^  ^) 

Saj^^  UiXxw^  d.  w.  z.  O  God,  zegen  Muhhamad  en  de  familie  van  onzen  Heer  Muhha- 
mad.  Daarop  gaat  de  imam  voor  het  graf  zitten  en  leest  de  talqin  voor.  Een  der 
bloedverwanten  van  den  doode  reikt  hem  na  afloop  de  hand  en  geeft  hem  een  gou- 
den armband  of  ring  ten  geschenke.  Vervolgens  wordt  door  den  imam  wierook  ont- 
stoken en  de  eerste  sura  van  den  Qoraan  voorgezegd,  voorts  de  honderd-en-twaalfde 
sura,  waarop  de  omstanders  allen  de  honderd-veertiende  sura,  daarna  de  eerste  sura 
en  ten  slotte  de  tweede  sura  v.  1  tot  4  en  de  la  illaha  illa  allah  honderd-en-een- 
maal  herhalen.  Vervolgens  ontsteekt  de  imam  alweder  den  wierook  en  zegt:  ^j^j  j^^ 

Qju^    ü)  jA£^  •••••••    USiX».^   JU^  Ib^'  A**é^   UiUj)  Ju»^  Uaj J  JU^  UJUm  U 

ui  u) 


184  D£   SESANOLAO-   £N  GOKOKG-ABCUIPEL. 

juJlftH  w.  jül  s^^  ^aL.^)    Ac  ^JL.  uy^-^  hetgeen  ongeveer  beteekent:  O  Grod  onze 

onderhouder in   navolging   van  den  profeet,  God  zegene  hem  en  schenke 

hem  vrede,  aan  het  begin  en  aan  het  einde  in  woorden,  in  dienst  en  goede  werken. 
O  God,  zoolang  wij  gezond  zijn  en  onzen  godsdienst  behouden  en  ons  geloof  en  onze 

harten  en  ons  eengodendom God  schenke  vergiffenis  aan  alle  Arabieren  en 

niet-Arabieren  en  mohamedaansche  mannen  en  vrouwen  en  geloovige  mannen  en 
vrouwen.  God  zegene  den  beste  zijner  schepselen  (d.  i.  Muhhamad).  Lof  zij  uwen 
Heer,  den  Heer  verheven  boven  de  eigenschappen  die  men  hem  geeft.  Heil  den  ge- 
zanten en  prijs  zij  God  den  Heer  der  werelden.  De  omstanders  bestrijken  alsnu  hun 
aangezicht  met  de  handen,  reiken  elkander  de  hand  en  keeren  huiswaarts.  Den  vol- 
genden dag  verzamelen  de  geestelijken  zich  in  het  sterfhuis  om  een  maaltijd ,  sëdö- 
kah  genaamd,  te  gebruiken  en  uit  den  Qoraan  voor  te  lezen.  Op  den  derden, 
zevenden,  negenden,  veertigsten  en  honderdsten  dag  wordt  hetzelfde  herhaald,  ter- 
wijl aan  elk  der  aanwezigen  eene  gift  van  vijftig  centen  wordt  uitgereikt.  De  imam 
ontvangt  echter  een  gulden.  Op  den  veertigsten  dag  worden  meer  bloedverwanten  en 
vreemden  uitgenoodigd  en  de  tahalil  opgezegd.  Na  den  maaltijd  ontvangen  zij  tevens 
eene  zekere  hoeveelheid  droge  sagukoeken,  de  lempeng  en  tutupola.  In  vele  negariên 
worden  de  op  het  lijk  gelegde  goudwerken  mede  begraven.  Op  het  graf  plant  men 
de  ubangaa  en  de  rand  wordt  met  groote  rolsteenen  belegd.  In  den  eersten  tijd 
plant  men  ook  vier  staken  op  het  graf,  waaraan  wit  lijnwaad  opgehangen  wordt.  Op 
het  lijk  der  vrouwen,  tijdens  den  partus  bezweken,  namata  tura  nitiana,  wordt 
y66v  de  inwikkeling  in  wit  lijnwaad  een  kris,  irisa,  tusschen  de  borsten  neder- 
gelegd,  terwijl  in  den  buik  veertig  naalden,  lalaana,  gestoken  worden.  Op  het  graf 
worden  twee  doornstruiken,  aidera,  kruiselings  geplaatst  en  met  gomutu-  of  areng- 
vezelen  vastgebonden,  opdat  de  vrouw  geen  budi-budiana  of  pontianaq  worde.  Overi- 
gens heeft  de  begrafenis  op  de  hierboven  beschrevene*  wijze  plaats.  De  graven  worden 
in  de  maand  Saban  gereinigd. 

Het  is  gebruikelijk  dat  v<5<5r  het  afsterven  van  den  huisvader,  deze  zijne  vrouw  of 
een  der  zonen  machtigt,  hem  later  te  vertegenwoordigen.  Wanneer  er  geene 
zonen  aanwezig  zijn  en  de  moeder  reeds  is  gestorven,  dan  treedt  de  echt^noot 
van  de  oudste  dochter  als  gemachtigde  op.  De  onroerende  goederen  worden  niet  ver- 
deeld; slechts  de  roerende,  wanneer  zulks  verlangd  wordt,  en  wel  in  de  verhouding 
van  twee  en  een:  de  zonen  krijgen  twee,  de  ongehuwde  dochters  en  de  moeder 
-één  deel  van  de  nalatenschap,  pusaa  of  tamata  leen  sidi  manaa.  Zonen  die  niet 
oppassend  zijn  en  hun  ouders  veel  verdriet  hebben  berokkend,  krijgen  even  veel  als 
de  ongehuwde  dochters.  Gehuwde  dochters  hebben  geen  recht  meer  op  de  nalaten- 
schap, omdat  zij  den  stam  van  den  vader  verlaten  hebben;  vooral  wanneer  de  mawina 


DB  SERANGLAO-  EN   GOBONG-ARCHIPEL.  185 

walira  behoorlijk  is  aangezuiverd.  Stiefkinderen  krijgen  de  helft  van  het  hiervoren 
gezegd  aandeel.  Stukken  van  groote  waarde,  als  prauwen,  goud-  en  zilverwerken  en 
dergelijke,  worden  v<5<5r  de  verdeeling  te  gelde  gemaakt.  De  verdeeling  geschiedt 
door  de  familieleden  zelf.  Ontstaan  er  evenwel  geschillen  onder  de  erfgenamen,  dan 
wordt  de  zaak  aan  de  beslissing  der  hoofden  onderworpen,  die  gewoonlijk  de  regelen 
van  het  mohamedaansch  erfrecht  in  toepassing  brengen,  hetgeen  veelal  niet  in  den 
smaak  valt  der  bevolking.  Worden  de  nagelatene  goederen  niet  verdeeld,  dan  heeft  elk 
der  kinderen  een  gelijk  recht  van  bruikleen.  Verlangt  de  weduwe  een  tweede  huwe- 
lijk aan  te  gaan,  dan  moet  de  pusaa  vooraf  verdeeld  worden.  Verlangt  zij  echter 
binnen  de  eda,  een  tijdperk  van  honderd-en-veertig  dagen,  te  huwen,  dan  verliest 
zij  al  hare  rechten  op  de  nalatenschap.  Laten  de  overledenen  geene  kinderen  achter, 
dan  erven  de  naaste  bloedverwanten,  ouders  of  broeders.  Ak  men  geene  familiebetrek- 
kingen heeft,  vervalt  alles  aan  de  kas  der  mesdjid ;  doch  de  geestelijken  zijn  verplicht 
eerst  de  begrafeniskosten  te  dekken. 

Sagu  suat  en  iaan  visch  zijn  de  hoofdbestanddeelen  van  het  volksvoedsel  op  deze 
eilanden,  waaraan  nimmer  gebrek  bestaat  Het  vleesch  b.  v.  van  geiten,  buidel- 
dieren,  kippen  en  andere  vogels,  welke  niet  op  de  mohamedaansche  wijze  zijn  geslacht 
geworden,  dangosu,  wordt  niet  genuttigd,  maar  als  onrein  aangemerkt;  eveneens  be- 
dorven visch  en  schaaldieren.  De  spijzen  worden  in  aarden  en  ijzeren  potten  en  pan- 
nen toebereid  en  op  borden  of  in  dulangs,  groote  houten  of  koperen  schotels,  met 
bladeren  bedekt,  voorgezet.  Over  het  algemeen  voedt  de  bevolking  zich  driemalen 
des  daags.  Behalve  de  sagu  wordt  nog  als  spijze  gebezigd  de  etu,  Colocasia  antiquo- 
rum, bira,  Alocasia  macrorhiza,  uwi,Dioscorea-soorten,banggala,Manihotutilissima, 
gekookt  en  gepoft,  voorts  djagong  en  rijst,  gekookt  en  gebraden,  met  allerlei  moes- 
kruiden,  waaronder  in  groote  hoeveelheid  de  karakara,  Lablab  vulgaris,  en  andere 
katjang-,  Phaseolus,  soorten  inet  zeegras,  eu,  en  mos,  lumut  Rauwe  visch,  kohu, 
wordt  veel  gebruikt  Tal  van  krabben,  araa,  en  schelpdieren,  halangguru,  strekt  der 
bevolking  tevens  tot  voeding.  Als  narcotica  bezigt  men  de  sirih  marua,  pinang  bua, 
met  ahur  kalk,  gaamer  gamber  en  tabau  tabak  gekauwd.  Tabak  wordt  ook  gerookt, 
bus  tabau,  en  tot  dat  einde  in  jonge  gamu,  iir,  niurofnipa,kikirenkalapabladeren 
opgerold.  Als  surrogaat  van  sirih-pinang  nuttigt  men  den  bast  van  jonge  kalapa- 
vruchten  met  den  wortel  van  den  baanarboom.  Het  verbruik  van  opium  en  sterke 
dranken  neemt  op  deze  eilanden  jaarlijks  toe. 

De  feesten  gaan  gewoonlijk  met  zang  nagan  en  manara,  dans,  bij  gelegenheid 
van  besnijdenis,  huwelijk  en  tegen  het  einde  der  vasten,  taseeloo,  gepaard.  Bij  over- 
winning in  den  krijg  wordt  de  nagan  aan  of  het  oorlogslied  aangeheven.  In  de  prauwen 
zingt  men  de  nagan  sinobal  en  nagan  waan  of  wosawosa.  Bij  den  dans,  manara. 


186  DE  SKBANGLAO-  EN   GORONG-ARCHIPEL. 

bezigt  men  de  nagan  tiwal  esi,  of  tromgezang.  De  muzieMnstrumenten  zijn  de  ara- 
bana,  platte  trommen  van  linggua-hout  met  een  geitevel  overtrokken;  de  tiwal, 
gewone  trommen;  de  daldala,  groote  koperen  bekkens;  de  gonggai,  kleine  koperen 
bekkens ;  haguhagus ,  eene  flnit  van  bambu ;  zoomede  de  gomal ,  eene  soort  mondharp. 
De  inheemsche  bevolking,  die  veel  van  zingen  houdt,  maakt  veel  werk  daarvan  en 
hoort  gaarne  Europeesche  liederen.  Bij  langdurige  feesten  is  men  ook  gewoon  elkander 
raadselen,  ai  waiwai,  ter  oplossing  te  geven,  bijv.  «Wawina  roti  damia  usali  saa, 
roti  diain  ata  usali,  diain  roti  ranrani,  isaa  nama  ta  nai  diaini  isaa nam  tei  —  nilo- 
min:  langari  saa,  baun  roti,  baun  saa  garata,  baun  saa  naru  tei,»  d.  w.  z.  Twee 
vrouwen  wonen  in  een  huis;  twee  vertrekken  zijn  er  in  dat  huis,  de  vertrekken 
grenzen  aan  elkander,  (een  der  vrouwen)  sterft  in  het  eene  vertrek,  de  andere  merkt 
zulks  niet  op  —  uitlegging:  een  kanarivrucht  met  twee  vakken;  wanneer  de  noot 
in  het  eene  vak  bedorven  is,  kan  de  andere  goed  zijn.  Het  dobbelen,  dalenga 
moon,  met  speelkaarten,  damsteenen  of  het  werpen  met  geld ,  door  de  vreemdelingen 
hier  ingevoerd,  is  bij  feesten  of  andere  bijeenkomsten  zeer  in  zwang.  Het  hanen- 
kloppen  geschiedt  alleen  onder  de  Bugis  en  Mangkasaren.  De  kinderen,  welke  zeer  levendig 
zijn,  hebben  verscheidene  spelen,  als  met  pijl  en  boog,  wusur  mahun,  schieten; het 
vechten  of  schermen  met  houten,  aira,  en  met  gabagaba,  alabar,  zwaarden,  om  zich 
in  vlugheid  te  oefenen;  het  spelen  met  kleine  prauwen,  dalenga  dawei  aang  nasobal ; 
het  touwtje-trekken,  dalenga  desa  taliraa;  het  roeien  met  prauwen  tegen  elkander, 
aanga  mahun ;  het  bouwen  van  kleine  huizen ,  het  springen  in  het  water  en  het  zwemmen , 
het  werpen  met  bitau  woijo-  of  Calophyllum  inophyllum-zaden;  het  stukslaan  van 
kalapanoten,  dahitutu  niuraa;  het  elkander  werpen  met  gloeienden  kalapabast,  en 
andere.  Aan  het  springen,  trekken  en  zwenunen  nemen  de  meisjes  tot  hun  tiende 
jaar  deel. 

De  Seranglao-  en  Gorong-eilanden  rusten  naar  het  volksgeloof  op  een  uitgestrekte 
zandbank,  waaronder  de  zee  en  verder  beneden  een  monsterachtig  dier,  volgens  den 
eene  een  draak,  volgens  den  andere  een  schildpad,  zijn  verblijf  houdt.  Bij  aard-  en 
zeebevingen,  isur,  die  menigmaal  plaats  hebben,  beweegt  zich  het  dier,  daar  het  jeu- 
king gevoelt.  Boven  de  zee  rust  het  uitspansel,  langit,  waar  de  oorsprong  is  van 
wind,  riu,  donder,  dudung,  en  bliksem,  tiniti.  De  zon,  olaofolaar,  is  de  echtgenoot 
der  maan,  wulan,  die  vroeger  één  was  met  de  aarde,  baal,  om  welke  reden  thans 
nog  op  de  maan  nunuboomen,  Ficus  altimeraloo  Rxb.,  en  menschen  voorkomen.  De 
meeste  sterrenbeelden  hebben  namen,  bv.  het  zevengestemte  wituin  buuhuung,  en 
andere.  De  morgenster  heet  wituin  taliaar,  de  avondster  wituin  olasmuu.  Vallende 
sterren,  ulubau,  brengen  stilte  mede.  De  regenboog,  nohunohu,  is  een  teeken  van 
ongeluk  of  ziekte  die  in  aantocht  is.  De  zoneclips,  olaar  namadein,  voorspelt 
een   wereldongeluk.   De   bloedverwanten   moeten   derhalve  bijeenkomen   en  zeggen: 


DB  SERANGLAO-  EN  GORONG-ARCHIPEL.  187 

<)JW)43d)X  jil  jdH  d.  w.  z.  God  is  groot,  God  is  groot,  ik  betuig  dat  er  geen  God  is 
dan  Allah,  ik  betuig  dat  Muhhamad  de  gezant  Gods  is;  komt  tot  het  gebed,  komt 
tot  het  heil  God  is  groot,  God  is  groot,  er  is  geen  God  dan  Allah  —  en  dit  zonder 
op  te  houden  herhalen,  zoolang  de  verduistering  duurt.  Bij  maaneclips,  wulannama- 
dein,  wordt  door  de  vrouwen  en  kinderen  op  trommen  geslagen  en  gezongen.  «Wu- 
lane,  wulane,  numutata  namata  bo  mauniuli»  —  d.  i.  o  maan,  o  maan,  onze  groot- 
vader, verdwijn  niet,  keer  spoedig  terug,  —  terwijl  de  mannen,  even  als  bij  eene 
zonsverduistering,  in  de  mesdjid  de  aUahu  akbar  enz.  uitroepen.  Wanneer  de  duisternis 
haar  hoogste  punt  bereikt  heeft,  plukken  de  mataena  of  huismoeders  sommige  genees- 
krachtige kruiden,  om  daarvan  een  aftreksel  te  maken  en  aan  hunne  huisgenooten 
na  den  afloop  toe  te  dienen.  De  wind-  of  waterhoozen,  dormidan,  worden  door  booze 
zeegeesten  te  voorschijn  geroepen,  om  de  menschen  te  benadeelen.  Nadert  men  een 
dezer,  dan  moet  men  penem  denudatum  manibus  tenere  en  er  naar  wijzen,  opdat 
de  geest  beschaamd  aftrekke.  Het  jaar  wordt  in  twee  deelen  verdeeld :  de  moson 
timolis,  den  oost-,  en  de  moson  warat,  den  west-moeson.  Gedurende  den  eerste  valt  meer 
regen.  De  windstreken  zijn  timolis  oost,  warat  west,  madamar  noord,  en  tarangan 
zuid.  Den  dag  verdeelt  men  in  saletan  morgen,  olantotu  middag,  en  rani  dodan 
avond.  Vuur  verkrijgt  men  door  wrijving  van  twee  stukken  droge  bambu,  wulu 
deero,  of  door  een  stuk  kwarts,  watu  ahi,  met  barua,  tondel,  tegen  eene  droge 
bambugeleding  te  slaan. 


VIJFDE   HOOFDSTUK. 


DE   WATÜBELA-EILAM)EN. 


Ligging.  Aantal.  Formatie.  Borgen.  Ririeren.  yoe4)aden.  MoerasBon.  Ankerplaatsen. 
Klimaat.  BoTolking.  Aantal.  Verspreiding.  Taal.  Traditie.  Geschiedenis.  Physlsche,  intel- 
lectueele  en  moreele  eigenschappen.  Qrondeigendom.  Standen.  Bestnor.  Hoofden.  Afdoening 
van  zaken.  Straffen.  Caltus.  Booze  geesten.  Bggeloof.  Droomen.  Eed.  NegariSn.  Hoisen. 
Huisraad.  Kleeding.  Oorlog  en  yrede.  Landbcaw.  NQTerheid.  Arbeid  mannen  en  Troowon. 
Handel.  Scheepraart  Haten  en  gewichten.  Telling.  Hnwelijk.  Echtscheiding.  Zwanger- 
schap. Partas.  Verminking  van  het  lichaam.  Ziekte.  Genezing.  Dood.  Begrafenis.  Bouw. 
Erfenis.  Voeding.  Narcotica.  Feesten.  Zang  en  dans.  Spelen.  Kosmologie. 


De  Watubela-groep,  bestaande  uit  de  eilanden  Igar,  Watubela,  Kesiuwi,  Kuurkap, 
Baam  en  Teuur,  in  1633  door  de  Nederlanders  ontdekt  en  wier  bewoners  in  1645 
als  bondgenooten  werden  aangemerkt,  ligt  tusschen  131°  40'  en  132°  Oosterlengte 
van  Greenwich  en  tusschen  4°  15'  en  4°  55'  Zuiderbreedte. 

Deze  kleine  eilanden  —  met  uitzondering  van  Teuur,  dat  van  vulkanischen  oor- 
sprong is  — ,  bestaande  uit  oude  kristallinische  schiefergesteenten  en  zandsteen, 
met  sporen  van  quarzit  en  homblende,  bereiken,  behalve  Igar,  Kuurkap  en  Baam, 
die  van  jonge  koraalvorming  zijn,  niet  meer  dan  vierhonderd  meters.  De  hoogste 
toppen  zijn:  op  Watubela  de  Libawatbela,  Kiliwoku  en  Keluli;  op  Kesiuwi  deWat- 
kaman,  Kilwaka,  Kilsabiba,  Kildoois,  Silaai,  Boboor,  Urbai,  Kilmagau,  Madar  en 
Watubakar;  en  op  Teuur  de  Rumalusi,  welke  in  1659  nog  als  vulkaan  werkte. 
Rivieren  van  eenige  beteekenis  worden  er  niet  aangetroflfen,  uitgezonderd  eenige 
beekjes  op  het  eiland  Kesiuwi,  waarvan  de  voornaamste  zijn  de  Kilular,  Moma, 
Tameru,  Bubu,  Meten,  Bala  en  Watudeku.  De  drie  eerste  liggen  aan  de  west-, 
de  vier  laatste  aan  de  oostzijde  van  het  eiland.  Watubela,  Kesiuwi,  Kuurkap  en 
Baam  zijn  met  zware,  Teuur  met  lichte  bosschen  bedekt,  terwijl  op  Igar,  dat  zeer 
laag  is,  de  vegetatie  onbeduidend  kan  geacht  worden  en  slechts  uit  struikgewas 
bestaat,  waartusschen  hier  en  daar  de  Casuarina  equisetifolia  zich  vertoont  Voet- 
paden vindt  men  op  Watubela  één  van  Kilwaar,  eene  negari  aan  de  westzijde  ge- 
legen, dwars  door  het  eiland  langs  de  negari  Tobolowoku  naar  Eva  aan  de  oostkust, 
en  een  tweede  langs  de  negariën   Kanikan  en  Dedeku  naar  Lehemo  aan  de  zuid- 


XX. 


5. 


T^^'I'"T 


U 


S. 


o — 


P-TT 


V 


^^C^'V^^^^r 


4. 


-o 


Blz.188. 


DE  WATÜBELA-EILANDEN. 


189 


kust;  op  Kesiuwi  van  Bebar.  naar  Kildoois,  dat  in  het  binnenland  ligt;  voorts  voet- 
paden langs  de  kust,  van  Sumelar  langs  Gagedam  naar  Eilitokonikan,  van  Amar 
naar  Riba  en  van  Eotawaru  langs  Arsiga  en  Eilmuda  naar  Eilbuta.  De  moerassen 
op  Watubela  en  Kesiuwi,  alwaar  sagubosschen  voorkomen,  zijn  onbeduidend.  Anker- 
plaatsen worden  er  niet  aangetroffen,  tenzij  men  die  van  Eilitokonikan  op  het  eiland 
Kesiuwi  en  van  Rumalusi  op  het  eiland  Teuur  als  zoodanig  wil  aanmerken.  Het 
klimaat  wordt  als  gezond  geroemd. 

Van  de   zes  tot  de  Watubela-groep  behoorende  eilanden  zijn  er  slechts  drie  be- 
woond, namelijk: 

1.   Watubela,  met  de  negariën 


Eva,           in 

1882  teUende 

198  zielen 

Watmana, 

id. 

79 

» 

Lehemo , 

id. 

65 

» 

Kilwaar, 

id. 

81 

» 

Dedeku, 

id. 

47 

» 

Kanikan, 

id. 

36 

» 

en  Tobolowoku, 

id. 
Te  zamen 

68 

» 

574  zielen. 

2.   Kesiuwi  met  de  negariën 

Bebar,       in 

1882  tellende 

53  zielen 

Kildoois, 

id. 

82 

» 

Sumelar, 

id. 

71 

» 

Gagedam, 

id. 

63 

» 

Kilitokonikan , 

id. 

171 

» 

Kelangan, 

id. 

25 

» 

Kübuta, 

id. 

64 

» 

Kilmuda, 

id. 

29 

» 

Arsiga, 

id. 

70 

» 

Kotawaru, 

id. 

27 

» 

Uta, 

id. 

66 

» 

Eiba, 

id. 

212 

» 

en  Amar, 

id. 
Te  zamen 

88 

» 

1021 

zielen. 

3.   Teuur  met  de  negariën 

Rumalusi,  in 

1882  tellende 

98  zielen 

Rumooi, 

id. 

86 

» 

en  Luturleen, 

id. 
Te  zamen 

74 

» 

258  zielen. 

De  geheele  eilanden-groep  bevat  dus  1853  zielen. 

190  DB  WATÜBELA-EILANDEN. 

Voorheen  was  Teuur  dicht  bevolkt,  doch  ten  gevolge  van  onderlinge  twisten  onder 
de  negari-genooten  en  van  oorlogen  met  de  Oost-Indische  Compagnie  verhuisde  een 
groot  deel  der  bevolking  naar  Seranglao  en  andere  in  de  nabijheid  daarvan  gelegene 
eilanden  en  vermengde  zich  met  dier  bewoners.  Op  de  eilanden  Kivar  en  Gorogos 
treft  men  de  sedert  kort  verhuisde  Teuureezen  nog  aan.  Op  Watubela  en  Kesiuwi 
werd  eenige  jaren  geleden  de  bevolking  door  kinderziekte,  van  Grorong  overgebracht, 
meer  dan  gedecimeerd,  en  wijl  in  de  Zuid-Oost  Molukken  de  vaccine  niet  is  inge- 
voerd, kunnen  zoodanige  verwoestingen  zich  telkens  herhalen.  Het  eiland  Kesiuwi 
wordt  in  drie  districten  verdeeld,  als:  Amar  aan  de  noordzijde,  met  de  negariën 
TJta,  Amar  en  Eiba,  welke  onder  den  radja  van  Amar  staan,  die  te  EQiobas  op 
het  eiland  Manuwoko  woont;  —  Temeruwara  aan  de  westzijde,  met  de  negariën 
Bebar,  Kildoois,  Samelar,  Gagedam,  EQitokonikan  en  Kelangan,  —  en  Temerutimur 
aan  de  oostzijde,  met  de  negariën  Kotawaru,  Arsiga,  Kilmuda  en  Kilbuta.  Twee 
derde  gedeelten  der  bevolking  van  Watubela  zijn  heidensch  en  één  deel  mohame- 
daansch,  evenals  in  het  district  Temeruwara  op  Kesiuwi.  De  bewoners  van  de  dis- 
tricten Temerutimur  en  Amar  op  Kesiuwi  zijn  Heidenen.  Op  Rumalusi,  eiland  Teuur, 
wordt  door  twee  derden  van  de  bevolking  de  islaam  beleden.  Het  eiland  Igar  be- 
hoort aan  de  bevolking  van  Watubela,  Baam  aan  die  van  het  district  Temeruwara, 
en  Kuurkap  aan  die  van^  het  district  Temerutimur.  Op  drie  eilanden  wordt  eene  taal 
gesproken,  de  snabi  watubela  of  snabwatbela,  die,  met  geringe  afwijkingen,  veel 
overeenkomst  heeft  met  die  van  Gorong  en  waarin  vele  Bugisch-Maleische  en  Javaan- 
sche  woorden  voorkomen.  Van  eene  oude  taal  of  oud  schrift  wordt  niets  vernomen. 

De  oudste  bewoners  van  Watubela  en  Kesiuwi  zijn  volgens  de  traditiën  deels  uit 
den  grond,  anderdeels  uit  den  baatkahaa-boom,  Mangifera  foetida,  voortgesproten. 
Later  kwamen  vele  vreemdelingen,  Javanen,  Balineezen,  Maleiers  en  Grorongers,  — 
de  drie  eersten  op  Watubela,  uithoofde  der  aldaar  aanwezige  notemuskaatboomen, 
de  laatsten  op  Kesiuwi,  die  bovendien  het  heidendom  omhelsden  —  zich  met  de 
ingezetenen  des  lands  vermengen.  Sedert  1699  stonden  de  eilanden  Watubela  en 
Kesiuwi  onder  het  zoogenaamd  gezag  van  Todore;  het  Engelsche  tusschenbestuur 
maakte  daaraan  echter  in  1815  een  einde.  De  eerste  bewoners  van  Teuur  waren 
van  Tanembar  en  Groot-Timor,  volgens  sommigen  van  Maubesi  afkomstig.  Zij 
vestigden  zich  hier  ten  zelfden  tijde,  dat  anderen  het  eiland  Kuur  bevolkten.  Even- 
als die  der  overige  eilanden,  verzette  zich  de  bevolking  van  Watubela  en  Teuur, 
nadat  zij  in  1645  bondgenoote  der  V.  Oost-Indische  Compagnie  gemaakt]  was, 
tegen  de  extirpatie  van  de  op  hunne  eilanden  aanwezige  notemuskaatboomen.  In 
1667  en  1670  geschiedde  het  ten  slotte  tegen  een  geschenk.  Op  Teuur,  welk  eiland 
beroemd  was  van  wege  de  toenmalige  notenplantages,  had  de  extirpatie  voor  een 


DE  WATUBELA-EILANDEN.  191 

gedeelte  in  1656  en  1659  plaats,  doch  toen  de  Nederlanders  deze  in  1665  wilden 
voltooien,  «stelde  de  bevolking  zich  daar  zoo  geweldig  tegen,  dat  er  verscheidene 
Europeanen  door  gesneuveld  zijn.  Anno  1670  werd  zulks  de  novo  vruchteloos  onder- 
nomen, doch  het  jaar  daaraan  met  zooveel  force  gereëntameerd,  dat  zij  kiezen 
moest  of  deelen,  te  weten  de  extirpatie  voor  een  gering  geschenk  gedogen,  of  de 
finale  verwoesting  van  hun  land,  dat  er  in  't  kort  geen  notenboom  meer  te  vinden 
was.»  De  bevolking  van  Teuur  nam  alstoen  aan,  kalapa  te  planten,  «van  welkers 
olie  zij  gehouden  was  4000  kannen  conform  den  teneur  van  eene  obligatoire  acte 
's  jaars  aan  de  aldaar  posthoudende  corporaal  en  twee  soldaten  te  leveren.  Aan  deze 
geriefelijke  leverantie  werd  tot  1746  tamelijk  voldaan,  alswanneer  deze  volkeren  zich 
in  den  hoogsten  graad  kwamen  te  vergrijpen  aan  's  Compagnie's  aldaar  gestrande 
chialoup  de  Sybilla,  welker  lading  zij  in  weerwil  der  onzen  niet  alleen  onder  de 
vier  hoofdnegariën  verdeelden,  maar  ook  de  chialoup  verbrandden  en  de  bezetting 
zoowel  als  het  chialoupsvolk  persuadeerden  hun  levensbehoud  te  zoeken  door  de 
vlucht  op  een  aldaar  aangegierd  inlandsch  vaartuig,  stellende  zich  wijders  zoo  rebellig 
aan  tegen  allen  die  onder  's  Compagnie's  vlag  sorteerden,  dat  er  niemand  de 
hardiesse  heeft  om  dat  land  meer  aan  te  doen.»  Tot  in  den  aanvang  onzer  eeuw 
werd  dat  eiland  derhalve  niet  weer  door  Europeanen  bezocht  Na  de  overneming  der 
Molukken  in  1817  bleef  de  communicatie  met  deze  eilanden  uiterst  gebrekkig  en 
werden  zij  zeer  zelden  bezocht.  In  1882  kwamen  Igar,  Watubela,Kesiuwi,Kuurkap, 
Baam  en  Teuur  onder  het  administratief  toezicht  van  den  Posthouder  te  Geser  en 
werden  genoemde  eilanden  tot  de  afdeeling  Seranglao  en  Gorong  gebracht  De  in- 
vloed van  den  bewusten  ambtenaar  is  evenwel  nog  zeer  gering. 

De  bevolking  van  de  Watubela-eilanden  behoort  tot  het  lichtgekleurde  Indonesische 
ras,  met  golvend,  wuka  buakahalan,  en  sluik  haar.  Kroesharige,  wuka  lekelekal, 
individuen  treft  men  buiten  de  echte  Papua's  niet  aan.  De  brachycephale  vorm  van 
den  schedel  is  karakteristiek  overheerschend.  De  mannen  hebben  eene  gemiddelde 
lengte  van  1.65,  de  vrouwen  van  1.58  meter.  Zij  zijn  slank  gebouwd  en  de  lichaams- 
deelen  goed  geproportioneerd;  slechts  weinig  gebrekkigen  komen  er  voor.  De  neus 
is  klein  en  spits,  de  oogappels  glinsterend  zwart  Mond  enoorenzijn  welgemaakt. 
De  tanden,  vooral  van  jongelieden,  zijn  schitterend  ivoorwit  Zoowel  de  mannen  als 
de  vrouwen  baden  dikwijls  en  houden  hun  genitaliën  rein.  De  menses  openbaren  zich 
tusschen  het  negende  en  twaalfde  jaar.  Gedurende  dezen  tijd,  zooomede  tijdens  de 
zwangerschap  en  lactatie,  mogen  de  vrouwen  den  coïtus  niet  uitoefenen.  De  borsten 
zijn  klein  en  pyrivormig.  Het  lichaam  is  weinig  behaard,  door  het  stelselmatig  uit- 
trekken der  haren.  Multorum  crines  pube  crescentes  tondentur.  Jongelieden  mogen 
geen  haar  op  het  aangezicht  doen  groeien ,  daar  de  vrouwen  dit  afschuwelijk  viuden. 
De    vrouwen   dragen   lang   hoofdhaar,  dat  zij  dagelijks  met  kalapamelk  en  water 


192  DE    WATUBKLA-EILANDEK. 

wasschen.  Men  kan  dagelijks,  loopende,  yijftig  katis  vervoeren,  zich  geruimen  tijd 
van  spijs  en  drank  onthouden  en  slechts  weinig  sterken  drank  verdragen.  Vele 
mannen  hebben  een  vlug  begrip  en  een  goed  waarnemingsvermogen.  Zij  zijn  voor 
beschaving  en  geestelijke  ontwikkeling  vatbaar;  de  meesten  hebben  een  sterk  geheu- 
gen. Behalve  op  Teuur,  waar  de  bevolking  zeer  opgeruimd  is  en  ook  veel  gebruik 
maakt  van  de  tua  of  palmwijn,  zijn  de  bewoners  van  deze  eilanden  zwaarmoedig 
en  vreesachtig  van  aard.  Door  de  vreemdelingen,  die  goed  ontvangen  worden,  worden 
zij  uit  dien  hoofde  veelal  misleid.  Ofschoon  den  jongelieden  een  vrij  geslachtsver- 
keer is  toegestaan,  mits  zulks  in  de  bosschen  geschiede,  is  de  bevolking  zeer  ing^ 
togen.  Slechts  enkele  meerderjarige,  ongehuwde  vrouwen  houden  eene losse,  tijdelijke 
gemeenschap  met  mannen.  Gehuwde  vrouwen  zijn  zeer  zedig  en  trouw,  zoodat  van 
adulterium  slechts  zelden  wordt  vernomen.  De  vrouwen  hebben  in  de  negari-aan- 
gelegenheden  ook  eene  stem;  zij  eten  gewoonlijk,  wanneer  er  geene  vreemdelingen 
tegenwoordig  zijn,  met  haar  man  en  kinderen  samen.  De  slaven  worden  goed 
behandeld.  De  ingevoerde  Papua-kinderen  worden  door  de  vrouwen  als  hare  eigene 
kinderen  verzorgd  en  gekoesterd.  Zij  zijn  jegens  elkander  zeer  behulpzaam  en  geven 
vaak  wederkeerig  kleine  geschenken,  als  vruchten,  visch  en  dergelijke.  Het  wordt 
als  eene  schande  aangemerkt  wanneer  men  een  negari-genoot  bedriegt,  kedakeda, 
of  oplicht.  Tegenover  vreemdelingen  mag  men  een  ander  richtsnoer  volgen.  Het 
groeten  met  aanbieding  van  de  rechterhand  is  niet  gebruikelijk.  Men  vraagt  slechts: 
«minawo,:»  waar  gaat  gij  heen?  waarop  als  antwoord  volgt:  «vana  kual  waa,»  ik 
ga  derwaarts.  De  bevolking  is  zeer  gevoelig  voor  beleediging,  maar  maakt  deswege 
geen  twist ;  gewoonlijk  zondert  de  beleedigde  persoon  zich  af.  Op  Teuur  is  dit  even- 
wel anders :  de  beleediger  wordt  aangevallen  of  vermoord.  Men  is  niet  gewoon  te 
bedanken  als  men  een  geschenk  verkrijgt;  de  ontvanger  zegt  slechts:  «kamahaku 
aku  kuhakan  ava,»  d.  i.  Gij  schenkt  mij  dit;  wat  kan  ik  u  daarvoor  in  de  plaats 
geven?  Treedt  men  een  huis  binnen,  dan  wordt  er  sirih-pmang  uit  een  houten, 
dobokai,  of  koperen,  baunlitu,  koker,  kalapawater  of  tua  als  bewijs  van  achting  en 
gastvrijheid  aangeboden;  is  het  etenstijd,  dan  wordt  men  verzocht  mede  aan  te  zitten. 
Arme  weduwen  worden  door  de  bloedverwanten  verzorgd.  De  ouden  van  dagen  be- 
handelt men  met  achting;  zij  worden  met  den  titel  van  tata  aangesproken.  De 
gelijken  in  leeftijd  noemen  elkander  lidan  en  niet  bij  den  naam.  Oude  lieden  noemen 
de  jongere  anak.  Op  vergaderingen  zitten  de  jongeren  in  eerbiedige  houding,  dat 
wil  zeggen  nedergehurkt,  met  de  beenen  rechts  gebogen,  s6bou  sugut  komu,  en  de 
handen  gevouwen  onder  den  buik.  Het  is  zeer  onwelvoeglijk  in  gezelschap  of  in 
tegenwoordigheid  van  vrouwen  dubbelzinnige  of  obscoene  gezegden  te  uiten.  Als 
scheldwoorden  bezigt  men  intusschen  in  het  algemeen:  boontu,  gg  varkenskind; 
kuvunantu,  gij  hondekind;  num  ina,  uwe  moeder;  num  ina  vie,  uw  moeders 
schaamdeel;  —  voor  mannen:  koit  bo,  utinam  cum  porco  coïtum  exerceat;  —  voor 


l4 
'li 


/ 

M/anuwoko 


'Il 


M^atnbeln 


i!   i 


tM-il/vJkOttlJri 


Kt'jïiuvd 


•i^fiipR^t 


/  é^       ^3  aam 


z^.-.;^ 


/  J^  I^<iuritap 


I   1 


I       'i 


imTuMluri 


1 


DE  WATÜBKLA-EILANDEN.  193 

TTOuwen:  bo  dokolt  ka,  poreus  tecum  coeat,  enz.  Schimpnamen,  als:  hili  matewi, 
gij  met  uw  hazelip,  kue  toki,  gij  manke,  en  meer  andere,  worden  zelden  gebezigd. 
Zij  blijven  onder  blijdschap  en  droefenis  kahn.  De  vrouwen  kussen  elkander  en  de 
kinderen  met  den  neus,  musi,  door  wrijving.  Aan  gele  en  roode  kleuren  geeft  men 
de  voorkeur.  Zij  hooren  gaarne  muziek,  bijv.  van  den  accordeon,  maalpaap.  Als 
reukwerk  verkiest  men  den  geur  van  Oleum  cajeput  Hun  rijkdom  bestaat  in 
goudwerken  of  gouden  sieraden,  gongs,  koperen  bekkens,  lantaka  of  koperen  kanonnen 
en  prauwen.  Er  wonen  in  een  huis  één  of  meer  familiên  bijeen,  als  vader  jai, 
moeder  nina,  oom  memaa,  tante  vovo,  grootvader  tata  mangkana,  grootmoeder  tata 
hilala,  kleinkind  tata,  achterkleinkind  tatnusi,  broeder  en  zuster  kaka  wuta,  eerst- 
geborene anakvaibo,  jongsi^eborene  anakvaimuli^  zoomede  schoonzonen  anaketan. 
De  laatsten  mogen  in  de  nabijheid  der  schoonouders  komen,  maar  niet  gemeenzaam 
worden.  Het  is  in  strijd  met  het  decorum,  dat  eene  gehuwde  vrouw  met  een  vreem- 
den man  te  zamen  eet,  baadt,  slaapt  of  de  natuurlijke  behoeften  doet;  dit  een  en 
ander  duidt  op  gemeenzaamheid.  Vreemdelingen,  mansia  dagam,  van  indonesischen 
oorsprong,  ook  wel  Chineezen,  worden  gaarne  gezien.  Zij  mogen  op  de  mohamedaan- 
sche  wijze  met  de  dochteren  des  lands  huwen,  doch  onder  voorwaarde  dat  bij  over- 
lijden al  hunne  bezittingen  aan  de  vrouw  vervallen.  Doordien  deze  eilanden  sedert 
tal  van  jaren  stelselmatig  verwaarloosd  zijn,  staan  de  Nederlanders  niet  in  aanzien. 
Bij  aankomst  nu  en  dan  van  ambtenaren,  meent  de  bevolking  dat  hare  aanplantingen 
zooals  voorheen  vernield  zullen  worden.  De  vrouwen  vluchten  dan  naar  de  bos- 
schen,  om  niet  gelijk  vroeger  gedwongen  te  worden,  den  wellust  der  blanken  ta 
bevredigen.  De  bevolking  blijft  gaarne  heidensch,  maar  zwicht  menigmaal  voor 
den  aandrang  der  mohamedaansche  ijveraars  van  Eeei,  alswanneer  zij  den  islaam 
omhelzen. 

De  gronden,  balaa,  behoorden  weleer  aan  de  oorspronkelijke  bewoners  dezer  eilanden. 
Na  de  achtereenvolgende  immigratie  en  vestiging  van  vreemdelingen  hebben  dezen 
door  huwelijk  en  ontginning  eveneens  rechten  op  de  gronden  verworven.  De  bosschen 
of  woeste  onontgonnen  gronden,  libaa,  worden  beschouwd  als  het  eigendom  van  de 
negari,  den  stam  of  de  gemeente.  Bepaalde  grenzen  echter  bestaan  er  niet.  Elk 
inwoner  van  Kesiuwi  of  Watubela  bijv.  mag  in  de  bosschen  op  deze  eilanden  pro- 
ducten verzamelen ,  jagen  en  visschen ,  een  ieder  op  het  eiland  zijner  inwoning.  Door 
ontginning  der  bosschen  erlangt  hij  op  den  grond,  dien  hij  beplant  heeft,  rechten, 
welke  nimmer  verloren  gaan.  Het  verkoopen  of  verhuren  van  gronden  is  niet  in 
zwang.  Het  is  zelfs  niet  gebruikelijk  de  gronden  ter  aanzuivering  van  schuld  aan  te 
nemen,  omdat  de  gronden  aangemerkt  worden  als  ijai  ni,  of  ijai  nitu,  d.  i.  het 
eigendom  der  afgestorvenen,  die  ze  bewaken.  Bij  onbehoorlijke  behandeling  of  wille- 
keurige beschikking  er  over,  kan  men  ziek  worden,  kënitu  of  kënita  dawei,  de  geest, 

13 


194  DE  WATUBELA-EILANDEN. 

de  booze  geest  maakt  dat  men  ziek  wordt.  Gronden  met  vrucht-  en  andere  boomen 
beplant,  ehe  kai  lomi,  behooren  aan  individuen  en  blijven  als  erfenis  achter,  zonder 
verdeeld  te  worden.  De  jaarlijks  beplante  gronden,  kumaa,  worden  ook  als  bijzonder 
eigendom  of  als  kumaa  gein,  verlaten  tuinen,  aangemerkt.  De  eri  of  graslanden  zijn 
het  eigendom  van  de  negari  of  den  stam.  Van  een  souverein  bezit  van  Nederland 
kan  men  zich  geen  begrip  vormen. 

Op  de  Watubela-eilanden  onderscheidt  men  drie  standen:  de  tuntata,  adelingen, 
de  tamansia,  het  volk,  en  de  ataa,  slaven.  Als  een  vierde  kan  ook  die  dersobosobo 
of  kunana,  toovenaars  of  bidders,  genoemd  worden.  De  tuntata  en  tamansia  mogen 
onderling  huwen  en  het  hangt  alleen  van  de  davakahaa-  of  dakenav,  huwelqk,  af, 
of  de  kinderen  al  dan  niet  den  vader  volgen.  Adellijke  vrouwen  geven  aan  het  laatste 
de  voorkeur,  omdat  de  kinderen  aldus  in  de  familie  of  den  stam  der  moeder  blijven. 
De  slaven  zijn  alhier  ingevoerde  lieden  van  Onin,  Papua,  welke  ingeruild  werden. 
Zij  worden  als  kinderen  des  huizes  behandeld.  Op  Teuur  koopen  de  hoofden  de  Papua- 
kinderen  op,  om  de  bevolking  te  vermeerderen,  pet  dooden  van  een  slaaf  door  den  eige- 
naar wordt  echter  getolereerd.  Bij  huwelijk  mogen  de  slaven  geene  hilarara  weli  voldoen, 
omdat  de  kinderen  der  slavin  als  het  eigendom  haars  meesters  beschouwd  worden. 
Manumissie,  tantosoo,  is  niet  in  zwang.  Het  aantal  slaven  is  thans  zeer  gering. 

Voorheen  was  het  bestuur  dezer  eilanden  opgedragen  aan  de  matakena  of  matahena, 
stamhoofden,  die  daarin  bijgestaan  werden  door  de  lumak  vukuun  of  hoofden  van 
huisgezinnen,  oudsten.  Na  de  immigratie  van  vreemdelingen  heeft  men  de  betrekking 
van  orangkai  en  majol  in  het  leven  geroepen;  deze  hebben  evenwel  tot  nogtoe 
weinig  invloed  op  den  gang  van  zaken.  Ten  teeken  hunner  erkenning  ontvangen  de 
orangkai  een  stok  met  zilveren  knop  van  het  Nederlandsch  gouvernement.  De  negari- 
aangelegenheden  worden  slechts  door  den  matakena  en  den  lumak  vukuun  geregeld. 
Bij  het  plegen  van  eenig  misdrijf  vervoegen  de  betrokkenen  zich  bij  den  orangkai, 
welke,  door  den  majol  bijgestaan,  eene  vergadering  der  matakena  en  oudsten  belegt 
om  de  zaak  te  onderzoeken  en  gezamenlijk  de  straf  te  bepalen  en  op  te  leggen.  De 
betrekking  der  orangkai  en  majol  is  erfelijk;  zij  worden  niet  bij  keuze  der  bevolking 
benoemd.  De  hoofden  hebben  niet  het  recht  om  de  eigendommen  der  bevolking  tot 
zich  te  trekken.  Hunne  inkomsten  zijn  gering;  deze  bestaan  slechts  uit  het  genot 
van  eenige  persoonlijke  diensten,  namelijk  het  bouwen  der  woning,  het  vervaardigen 
van  vischfuiken  en  het  ontginnen  der  velden,  waaraan  slechts  enkele  dagen  'sjaars 
besteed  worden.  Andere  hoofden  laten  hunne  huizen  door  lieden  van  Keei,  die  hen 
overhalen  den  islaam  te  omhelzen,  kosteloos  oprichten.  Als  de  majol  bevelen  moet 
overbrengen,  draagt  hij  de  baing  of  pajung  van  den  orangkai  bij  zich.  De  hoofden 
ontvangen  geene  bijzondere  eerbewijzen;   zij   worden  echter  aangesproken  met  den 


DE  WATUBELA-EHiANDEK.  195 

titel  dien  zij  voeren,  en  zoo  men  er  een  tegen  komt,  gaat  men  op  zijde.  In  de 
vergaderingen  in  de  sabua ,  waarbij  de  misdrijven  onderzocht  en  berecht  worden ,  zitten 
de  orangkai  en  de  matakena  op  eene  verhevenheid,  bakatan.  Nadat  de  pariiijen,  die 
met  hunne  bloedverwanten  ter  vergadering  tegenwoordig  moeten  zijn,  voor  de  hoof- 
den, ter  verdeeling  onderling,  lijnwaden  of  koperwerken  en  sirih-pinang  als  vergoe- 
ding voor  de  moeite  of  de  soweli  nedergelegd  hebben,  brengt  de  majol  de  zaak 
voor,  welke  alsdan  onderzocht  wordt,  maliwal  sirabi;  de  getuigen,  sasi,  worden 
gehoord,  en  een  ieder  heeft  het  recht  zijn  gevoelen  in  zake  partijen  kenbaar  te 
maken.  Als  dit  afgeloopen  is,  doen  de  hoofden  uitspraak,  snabi  nuwusik,  en 
spreekt  de  orangkai  het  vonnis  uit.  Dit  eischt  voor  moord  of  manslag,  dawunuk 
mansia  of  taheruni,  eene  boete,  teun  of  datuwu,  van  twee  slaven,  of  een 
gouden  armband,  drie  lorlora  en  twee  ringen;  voor  overspel , loman of naalau musuar 
nan ,  —  wanneer  de  beleedigde  echtgenoot  den  overspeler  of  de  overspeelster  niet  ter 
dood  wil  brengen  —  vijf  koperen  lilahs  of  vijfhonderd  thail  goud;  voor  diefstal, 
kamanaka  of  domanaa,  welke  slechts  zelden  wordt  bedreven,  een  tot  drie  gongs 
van  vijftien  gulden,  ten  behoeve  van  den  benadeelden  persoon;  voor  brandstichting 
de  vergoeding  van  al  het  verlorene,  waarvoor  tevens  de  bloedverwanten  verantwoorde- 
lijk zijn.  Dit  erkennende,  zegt  een  der  oudste  bloedverwanten  gewoonlijk:  «djou  sobo 
komui  aku  nihalak,  kual  nidede,»  d.  i.  Heer,  vergeef  hem;  ik  neem  op  mij  zijne 
schuld,  ik  zal  de  boete  betalen.  Bloedschande ,  als  noitututusschen  vader  en  dochter, 
noitinina  tusschen  moeder  en  zoon,  en  rioda  tusschen  broeder  en  zuster,  wordt  met 
den  dood  gestraft.  De  schuldigen  worden  samen  in  eene  met  steenen  bezwaarde 
vischfuik  gestoken  en  zonder  vorm  van  proces  in  zee  geworpen.  Het  koppen-snellen 
geschiedt  op  deze  eilanden  thans  niet  meer.  Schulden  worden  alleen  gemaakt  om 
boeten  of  de  hilarara  weli  te  voldoen.  De  bloedverwanten  zijn  voor  de  aanzuivering 
daarvan  solidair  verantwoordelijk. 

De  bevolking  van  de  Watubela-eilanden  vereert  de  tata  lat  kola  of  tata  latu  kolaraa , 
grootvader  vorst  zon,  als  het  mannelijk  beginsel  in  denatuur,integenstelling  van  de 
latu  hila  la  balaa  of  latu  bumu,meesteresse  aarde.  Aan  tata  lat  kola  kan  men  door  tus- 
schenkomst  van  den  sobosobo ,  bidder ,  die  tevens  voor  divinator ,  kunana,  fungeert,  offeren , 
hem  om  eenige  gunst  bidden,  als  bij  ziekte  om  beterschap,  bij  reizen  over  zee  om  geluk, 
bij  moeilijke  verlossing,  oorlogen  als  anderszins ,  of  om  hem  te  danken  wanneer  men  na 
een  langdurig  afwezen  weder  is  teruggekeerd.  De  offerande  bestaat  uit  een  bord  gekookte 
rijst,  hetwelk  niet  mag  ontbreken,  als  zijnde  door  de  vaderen  uit  het  westen  medege- 
bracht; voorts  een  bord  gekookte  djagong,  een  bord  gekookte  pisang,  een  bord  gekookte 
katjang,  een  bord  sagu,  een  bord  sirih-pinang,  een  bord  met  een  geroosterd  hoen 
en  eene  bambugeleding  met  tua,  al -hetwelk,  na  geofferd  te  zijn,  door  den  sobosobo 
wordt   genuttigd.    De  betrekking  van  sobosobo  is  erfelijk  en  gaat  zooveel  mogelijk 


196  DE  WATüBELA-EILAin)EK. 

van  vader  op  zoon  over.  Zij  hebben  geene  andere  inkomsten  dan  het  aandeel  in  de 
offeranden.  Ook  worden  de  könitu  of  geesten  der  afgestorvenen,  de  lares  familiares, 
vereerd,  als  de  könitu  dawatan  of  nusi,  de  voorouders,  de  könitu  tokun,  de  vóór- 
voorouders, en  de  könitu  bölaban,  de  achtervoorouders,  die  echter  niet  meer  op  aarde 
komen.  Elke  familie  heeft  hare  könitu  en  mag  die  van  andere  famiUën  niet  aanroepen. 
Aan  deze  geesten  kan  ieder,  behalve  de  vrouwen  zoolang  zij  demenses,dabo  wulan, 
hebben,  zonder  eenig  tusschenpersoon  op  de  graven  of  in  de  woning  op  de  lala, 
zolder,  offeren  en  bidden.  Men  offert  gewoonlijk  een  stuk  drogen  sagukoek,  een  gepoft 
vischje,  een  weinig  rijst,  sirih-pinang  en  tabak,  een  en  ander,  met  eenig  tua  be- 
sprenkeld, op  een  bijzonder  bord,  bigan  könitu,  dat  op  eene  bepaalde  plaats  in  de 
woning,  dolit  datvela,  bewaard  wordt  Dit  offer  noemt  men  de  könitu  könaa,  letter- 
lijk nituspijs,  en  men  neemt  ook  aan  dat  de  könitu  in  de  bigan  zijn  verblijf  houdt 
Tot  de  könitu  bidt  bv.  een  vrouw  die  naar  een  kind  verlangt:  «oo  könitu  ku  ahar 
kau  numikan  suat  buaknakin  tabaku,  ninu  tua,  bei  delookanak  dasu  bulamak 
gatela  dawatan  ilangahan,»  d.  i.  O  geesten  der  voorvaderen,  ik  bied  u  aan  visch, 
sagu,  sirih-pinang,  tabak;  drinkt  tua,  palmwijn  (en)  geef  dat  ik  krijge  een 
kind  om  te  blijven  in  huis  in  de  plaats  (der)  afgestorvenen  als  afstammeling;  —  of 
een  man  die  eene  gelukkige  vischvangst  beoogt:  <oo  könitu  ku  ahakau  numikan  suat 
buaknakin  tabaku,  ninu  tua,  bei  kelau  makoti  tawal  ikan,»  d.  i.  O  geesten  der 
voorvaderen,  ik  bied  u  aan  visch,  sagu,  sirih-pinang,  tabak;  drinkt  tua  (en)  geef 
dat  ik,  naar  het  rif  gaande,  veel  visch  (met  de  lijn)  vange.  Behalve  de  booze 
geesten,  könita  lian  en  de  könita  lolon,  die  in  een  steen  en  in  een  der  grootste 
nunukaha,  Mcus  altimeraloo  Rxb.,  hun  verblijf  houden,  vindt  men  nog  tal  van 
andere,  die  eveneens  in  steenen,  grotten  en  groote  boomen  vertoeven  en,  wanneer 
zij  daar  in  hun  rust  gestoord  zijn,  toornig  worden  en  de  gamala  of  ziel  van  den 
onverlaat  aanhouden.  Deze  geesten  worden  niet  vereerd.  De  plaats,  waar  aan  hen 
geofferd  wordt,  heet  bela.  Men  offert  hun  slechts  eenige  artikelen,  als  het  ware  in 
ruil  tegen  de  gamala,  en  bidt  hen  om  den  zieke  te  genezen.  De  verblij^laatsen 
der  könita  moeten,  met  uitzondering  van  Watukolo,  die  aan  de  kust,  Ilili  genaamd, 
te  vinden  is,  door  den  sobosobo  worden  aangewezen.  Behalve  de  steenen,  vindt 
men  op  den  heuvel  Legeva  op  Watubela  een  stuk  koper  dat  uit  zee  gekomen  en 
het  eigendom  der  familie  Tenewan  en  Lako  is,  waaraan  eveneens  wordt  geofferd, 
doch  slechts  door  tusschenkomst  der  eigenaren.  Men  beweert  ook  in  de  bocht  van 
Momol  aan  een  boozen  geest,  die  de  gedaante  eener  slang  heeft,  te  kunnen  offeren. 
Weer  andere  booze  geesten  nemen  den  vorm  aan  van  een  bukaa,  leguaan,  om 
aldus  de  negariên  en  aanplantingen  te  bezoeken,  en  het  is  derhalve  niet  raadzaam 
deze  dieren  te  dooden.  Om  bij  ontginning  van  velden  de  boozegeesten  te  verdrijven, 
dawula  könita  of  si  itaan,  verbrandt  men  eene  hoeveelheid  gras,  waarin  men  een 
stuk  ijzer  en  eenige  gember  gelegd  heefL  Wegens  den  rook,  die  daardoor  ontwikkeld 


DB  WATUBELA-EILANDEN.  197 

wordt,  verwijderen  zich  de  booze  geesten.  Hnwagi  of  suwanggi  komen  op  deze  eilanden 
niet  voor.  Worden  zij  er  aangetroffen,  dan  vat  men  ze  op  en  werpt  hen  levend  in 
zee.  De  hnwagi  die  hier  kwaad  stichten,  zijn  gewoonlijk  van  Serang,  Gorong,  Kunr 
of  andere  eilanden  afkomstig,  die  vliegende  de  Watnbela-eilanden  aandoen  om  het 
hart  van  den  bewnsten  persoon  in  een  visch  te  veranderen,  dit  op  het  vunr  te 
poffen  en  daarna  te  nnttigen.  Door  bovennatuurlijke  krachten  kunnen  zij  echter,  des 
geëischt,  het  verslonden  hart  weder  teruggeven.  De  huwagi  nemen  menigmaal  de 
gedaante  aan  van  de  manuk  lusi,  Haliaetus  leucogaster.  Als  afgevaardigden  vantata 
latu  kolaraa  worden  beschouwd  de  vogels  manuk  soo,  komun,  kule,  walul  en  bao, 
die  echter  niet  vereerd  worden.  Het  geschrei  des  avonds  van  de  soo  en  kule  kondigt 
de  komst  van  vreemdelingen  aan;  dat  van  de  komun  dat  iemand  uit  een  boom  zal 
vallen;  dat  van  de  walul  dat  er  een  huwagi  in  aantocht  is,  enz.  Het  mohameda- 
nisme  maakt  intusschen  op  deze  eilanden  goede  vorderingen.  In  1878  gingen  er  te 
Watubela  dertig  personen  tot  den  islaam  over,  daartoe  gebracht  door  eengeestelijke 
van  Tajando,  Eeei-archipeL 

Om  de  toekomst  te  raadplegen,  lalan,  wordt  de  lalanvogavogat, hetarmspannen, 
maar  meer  algemeen  de  lalan  dakoko  daa,  het  doorklieven  van  een  kalapanoot,  m 
toepassing  gebracht  Bij  de  aanwending  van  het  laatste  middel  wordt  eene  oude 
kalapanoot  genomen  en,  nadat  de  sobosobo  boven  de  drie  oogen  eenige  gebeden  heeft 
gepreveld,  met  één  slag  doorkliefd.  Alsdan  wordt  de  loop  der  inwendige  aderen 
geraadpleegd  en  de  voorspelling  gedaan.  Verboden,  voü-voli,  is  op  deze  eilanden 
het  gebruik  van  varkens-,  geiten-,  honden-  en  schildpad vleesch ,  evenzeer  om  eenig 
werk  te  verrichten  wanneer  er  een  doode  in  de  negari  is.  Behalve  de  hiervoren  be- 
doelde steenen  en  groote  boomen  is  het  ook  verboden  een  tal  van  voorgebergten, 
bergtoppen  en  bronnen  te  bezoeken,  opdat  de  aldaar  aanwezige  geesten  niet  in  hunne 
rust  worden  gestoord.  Om  diefstal  te  voorkomen,  gebruikt  men  op  deze  eilanden 
ook  de  matakau  of  matuka.  De  inheemsche  matuka  is  de  matuka  lusi,  naar  den 
Haliaetus  leucogaster  genoemd.  Men  neemt  een  stuk  sikkel  of  diskvormigegabagaba, 
plaatst  dit  op  een  staak,  die  met  kalapabladeren  omwonden  is,  en  legt  boven  op  de 
sikkel  een  kanarischil;  degene  die  de  vruchten  van  den  nabijstaanden  boom  neemt, 
krijgt  onvermijdelijk  de  scabies.  Zoo  men  genezing  wenscht,  legt  men  op  de  sikkel 
een  stuk  sagu  en  een  gepoft  vischje  en  bidt:  c matuka  lusi  ga  num  nikan  suat 
mahalan  num  koli  koli  watanne  via,»  d.  i.  Matuka  lusi,  eet  uw  visch  en  sagu, 
neem  terug  uwe  scabies,  laat  het  lichaam  zuiver  worden.  Andere  matuka  hebbende 
Watubela-bewoners  van  de  Serangers  overgenomen,  als  de  matuka  kebi  en  koluva, 
tripang-  en  muis-matakau.  Om  regen  te  verkrijgen,  dawei  kedama,  is  het  voldoende 
op  de  zoogenaamde  watu  ködukul,  eigenaardige,  volgens  de  gegeven  aanduidingen 
meteoorsteenen,  die  op  verscheidene  plaatsen  worden  gevonden  en  door  geene  vreemde- 


198  DE   WATÜBKLA-EILANDEN. 

lingen  mogen  worden  gezien,  met  andere  steenen  of  stukken  hout  te  slaan.  Wenscht 
men  den  regen  te  doen  ophouden,  dawei  kolo  hohuan,  dan  behooren  dusdanige  watu 
ködukul  door  een  deskundige  met  kalapa-olie  bestreken  te  worden. 

In  den  droom,  dami\ri,  komen  de  geesten,  kënitu,  der  levenden  en  der  dooden 
met  elkander  in  nauwe  aanraking.  Door  middel  van  droomen  ontvangen  de  levenden, 
wier  gamala  gedurende  den  slaap  het  lichaam  verlaat,  van  de  afgestorven  bloedver- 
wanten eene  waarschuwing  aangaande  gebeurlijkheden ;  men  moet  evenwel  den  sleutel 
ter  uitlegging  hebben,  omdat  de  könitu  gewoonlijk  hunne  mededeelingen  zoodanig 
inrichten,  dat  men  eigenlijk  het  tegengestelde  moet  aannemen.  Droomt  men ,  iemand 
van  de  negari  gedood  te  hebben,  dan  zal  de  huwagi  zijn  hart  verslinden;  dat  een 
vriend,  die  een  verre  reis  heeft  ondernomen,  gestorven  is,  dan  zal  hij  spoedig  weder- 
keeren;  dat  men  met  eene  gehuwde  vrouw  vleeschelijke  gemeenschap  uitoefent,  dan 
zal  men  veel  geluk  hebben;  dat  men  eene  jonge  maagd  benadert,  dan  zal  men  on- 
gelukkig worden;  dat  men  een  sikaa  of  Cuscus  maculata  ziet,  dan  is  er  een  booze 
geest  in  de  nabijheid;  dat  men  met  goed  gevolg  den  top  van  een  berg  bereikt,  dan 
zal  men  in  zijne  onderneming  gelukkig  zijn ;  dat  een  Nederlandsch  schip  voor  anker 
komt,  dan  zal  er  eene  zware  ziekte  in  de  negari  uitbreken;  dat  men  eensaguboom 
omhakt,  dan  zal  een  der  familieleden  sterven,  enz.  De  nachtmerrie,  sumakan,  ont- 
staat doordien  de  huwagi,  die  gewoonlijk  des  nachts  uitgaat  om  de  harten  te  ver- 
slinden, de  gamala  of  ziel  van  den  slapende  uit  den  weg  duwt,  huwagi  takan,  om 
in  zijn  lichaam  te  kunnen  komen. 

Eeden,  snuban,  worden  alleen  aangewend  om  overeenkomst  en  vriendschapsver- 
bonden te  bevestigen  of  twisten  te  beslechten,  welk  laatste  ook  geschiedt  doorgods- 
oordeelen,  die  eveneens  onder  de  eeden  gerangschikt  worden.  De  eerste  soort  van 
eedsaflegging  noemt  men  ook  de  ninun  snuban  of  eed-drinken.  Totdat  einde  nemen 
de  vrienden  een  hawak  of  kalapadop  met  tua  of  palmwijn,  doen  daarin  een  weinig 
zout,  sila,  en  Spaansche  peper,  malesan,  vermengen  dit  tevens  met  eenige  droppels 
bloed  van  beide  partijen,  waarna  een  hunner  den  kalapadop  omhoog  heft  en  tata 
latu  kolaraa  aanspreekt,  zeggende:  «sisi  kamlua  kasuban  ilanmo  kulanaku  namata 
mehe  lantu  kawaha  nimansia  nijehe  kailomi  niatal,  aku  këlawan  snuban  snuban  gaa 
aku,  melawan  snuban  snuban  gai,  kam  lua  laamnula  kahai  nawal  dunia  nuwusik,» 
d.  i.  Zie  op  ons  beide  neder,  wij  hebben  den  eed  gezworen;  wanneer  zijn  hart 
boosaardig  is  tegen  mij,  dat  hij  dan  sterve,  zijne  kinderen,  zijne  vrouw,  zijne  aan- 
plantingen, zijne  bloedverwanten  eveneens;  verbreek  ik  den  eed,  dan  zal  de  eed  mij 
verslinden;  wie  den  eed  verbreekt,  de  eed  verslinde  hem;  ons  beider  harten  zijn  één 
geworden  totdat  de  wereld  eindigt.  Hebben  twee  personen  een  geschil  omtrent  hun 
eigendom  of  bezitting,  bijv.  over  een  gajangboom,  Inocarpus  eduüs,  dan  brengen  zij 


DE   WATUBELA-EILANDEN.  199 

de  zaak  voor  den  orangkai,  die,  na  de  partijen  gehoord  te  hebben,  den  eed  doet 
afleggen.  Onder  opheffing  der  handen  en  het  hoofd  omhoog  geheven,  zeggen  zij 
alsdan:  «tata  latu  kolaraa  kau  sisi  A  nigama  nakaa  salamati  B  ni  gama  A  nakaa 
binasi  kelia  magalua  namate,»  d.  i.  Grootvader  vorst  zon,  zie  gij  op  ons  neder; 
wanneer  A  zijn  gajang  eet,  het  zal  hem  wèl  gaan;  wanneer  B  de  gajang van A eet , 
dan  zal  er  verderf  over  hem  komen  en  hij  morgen  of  overmorgen  dood  zijn.  Bijaldien  de 
betrokken  hoofden  zich  niet  in  staat  gevoelen  eene  zaak  naar  genoegen  der  partijen 
te  beslechten,  dan  wordt  als  het  laatste  middel  delelelav,  taleres,  of  het  waterordaal 
toegepast  Alle  negarigenooten  begeven  zich  alsdan  strandwaarts ,  alwaar  de  hoofden 
twee  mannen  uitkiezen  om  de  partijen  te  vertegenwoordigen.  De  aanwezige  mannen 
geven  ieder  een  stok  en  de  vrouwen  zalven  beiden  met  gewijde  kalapa-olie.  Daarop 
begeven  zij  zich  in  zee,  tot  het  water  aan  de  borst  reikt,  en  houden  elkander  bij 
de  hand  vast.  Een  der  oudsten  treedt  naar  voren  en  roept  met  luider  stem:  «tata 
latu  kolaraa,  sisi  A  ni  kuela  adat  kono  inimia  wamakoti,  temogo  bono  kuela  B 
inimia  wamakoti  A  inabaal,»  d.  i.  Grootvader  vorst  zon,  zie  neder;  wanneer  de 
saguboom  werkelijk  aan  A  toebehoort,  dan  zal  hij  lang  onder  water  blijven;  wan- 
neer B  de  eigenaar  is,  zal  hij  lang  onder  water  blijven  en  A  spoedig  bovendrijven. 
Daarna  duiken  zij.  Degene  die  het  eerst  boven  komt,  heeft  zijn  pleit  verloren  en 
moet  zich  in  de  omstandigheden  schikken.  Valsche  eeden,  snuban  lakan,  hebben  een 
langzamen  doch  onvermijdelijken  dood  ten  gevolge,  tenzij  men  tijdig  door  tusschen- 
komst  van  den  sobosobo  aan  tata  latu  kolaraa  eene  kip  offere,  met  het  doel  dawali 
snuban  of  den  eed  ten  goede  te  doen  keeren.  De  gewone,  in  drift  uitgesproken  ver- 
vloekingen zijn:  huwagi  todo  kau,  de  suwanggi  zal  u  halen;  miata  dagua  kai,  gij 
moogt  van  den  kalapaboom  vallen;  vana  lamakoti  mata,  gij  moogt,  naar  het  rif 
gaande,  sterven;  vana  vana  mata  kau,  loopende  moogt  gij  sterven,  en  andere.  Het 
verbodsteeken  om  vruchten  van  een  boom,  welken  ook,  te  plukken,  sasi  of  esa,  be- 
staat uit  een  kalapatak,  op  eigenaardige  manier  om  den  boom  gewonden.  Dit  gebruik 
is  niet  nationaal,  maar  van  Serang  ingevoerd.  De  overtreder  is  verplicht  drie  lantaka 
of  koperen  kanonnen  als  boete  te  betalen. 

De  negariën,  wunua,  zijn  zeer  onregelmatig  aangelegd.  In  vroegeren  tijd,  toen  de 
bevolking  veel  overlast  had  van  Papuasche  zeeroovers,  had  zij  hare  woningen  op  de 
bergtoppen,  maar  later,  toen  de  notemuskaathandel  hier  bloeide,  bouwde  zij  ze  aan 
de  kust.  De  huizen,  die  op  palen  staan  van  1,5  meter  hoogte,  liggen  door  elkander 
verspreid  rondom  een  plein,  of  liever  grasveld,  waar  men  een  Kcusboom  vangroote 
uitgestrektheid  en  de  watu  kamal  of  heiligen  steen  aantreft.  Het  grootste  huis  heeft 
eene  lengte  van  zestien  meters,  bij  eene  breedte  vannegen  meters.  Niet  in  alle  negariën 
vindt  men  een  zoogenaamd  negari-huis  ofsabua,  alwaar  vergaderingen  worden  belegd. 
Rondom  de  meeste  echter  treft  men  nog  overblijfselen  aan  van  oude  steenen  muren, 


200  DE  WATÜBEIA*EILAKDEN. 

of  liever  opgehoopte  koraalsteenen,  koto  genaamd,  van  één  meter  dikte  en  twee  meters 
hoogte,  die  in  oorlogstijd  hersteld  worden,  en  omringd  van  voetangels.  Buiten  de 
negariên  heeft  men  een  ondoordringbaar  bosch. 

Enkele  uitgezonderd,  die  eerst  kortelings  zijn  opgetrokken,  verkeeren  de  woningen 
der  bevolking  in  een  zeer  vervallen  staat,  en  nergens  treft  men  eenig  spoor  van, 
onderhoud  aan.  Is  een  huis  onbewoonbaar  geworden,  dan  breekt  men  het  af  en 
bouwt  een  nieuw.  Worden  achtereenvolgens  vele  personen  in  ééne  woning  ziek,  dan 
verlaat  men  deze  eenvoudig  en  richt  op  een  andere  plek  eene  nieuwe  op,  welke  plek 
door  den  sobosobo,  na  raadpleging  van  de  lalan  dakoko  daa,  wordt  aangewezen. 
Het  gebruik  brengt  mede  dat  de  negarigenooten ,  althans  de  meeste,  elkander  hel- 
pen bij  het  oprichten  van  nieuwe  woningen.  Na  de  benoodigde  spijzen  bijeengebracht 
te  hebben,  gaat  de  eigenaar,  door  velen  gevolgd,  naar  het  bosch  om  de  materialen, 
hout,  bambu,  sagustam  en  bladeren  te  verzamelen  en  naar  de  bestemde  plaats  te 
dragen.  Als  alles  gereed  is,  worden  op  zekeren  morgen  te  zeven  uren  acht  gaten 
in  den  grond  gedolven.  De  eigenaar  heeft  tevoren  vier  pakjes  met  st(rfgoud  of  goud- 
vijlsel  gereed  gemaakt,  ter  grootte  van  een  maïskorrel;  hij  legt  deze  nu  met  eenig 
sirih-pinang  en  tabak  op  eene  zeef,  treedt  voor  het  front  der  woning  en  zegt:  «latu 
bumu  kaanu  masa  numvaha,  ku  nuklumak  nimie  nee,  djagaku  mia  koloko  mahigat 
nunaa,  kumadagan  koloko  utung,  mahigat  mosou  nuklumak  nunaa,»  d.  i.  Vorstin 
aarde,  maak  gebruik  van  uw  goud,  uwe  padi;  mijne  woning  wordt  hier  geplaatst, 
bewaak  mij,  dat  ik  niet  ziek  worde;  laat  mij,  handeldrijvende ,  veel  winnen;  laat 
geene  ziekte  in  het  huis  komen.  Daarop  wordt  in  elk  lumak  suit,  hoekgat  van  het 
huis,  een  palije  neergelegd  en  de  opening  met  aarde  goed  dicht  gemaakt  Dien  dag 
wordt  aan  de  woning  niet  gearbeid;  eerst  moet  het  goud  een  nacht  in  den  grond 
begraven  liggen.  Den  volgenden  morgen  echter  begint  men  den  arbeid  en  werkt  dag 
aan  dag  door  tot  het  geraamte  is  voltooid.  Daarvan  geeft  de  eigenaar  zijn  negarige- 
nooten kennis,  die  op  een  nader  te  bepalen  dag  het  huis  komen  dekken.  De  vrienden 
en  bloedverwanten  zorgen  alsdan  voor  de  noodige  spijs  en  drank,  daar  het  huis  in 
één  dag  gedekt  moet  worden  en  dit  werk  als  eene  feestviering  wordt  beschouwd. 
Vóórdat  de  laatste  atap  is  vastgebonden,  maakt  de  eigenaar  de  kënitu  k6naa  of 
nitu  manen-spijs  gereed  en  zegt:  «kënitu  tata,  musi,  mëkaa  mila  vaha  mila  tua, 
kamia  lumak  nedagan  via,  koloko  mahigat  nimaa,  koloko  ana  via,  kuvalteu  via, 
kusobo  u  lumak  lokomoli  sënaang,»  d.  i.  Afgestorven  grootvader,  grootouders,  maakt 
gebruik  van  uwe  rijst,  uwen  palmwijn;  in  dit  huis  wonende,  laat  den  handel  goed 
gaan,  laat  geene  ziekte  ontstaan,  laat  den  partus  goed  afloopen,  laat  mij  het  huis 
gelukkig  bewonen.  Na  den  gebruikelijken  maaltijd  keeren  de  negari-genooten  huiswaarts. 
Ofschoon  het  huis  nog  niet  omwand  is,  blijft  de  eigenaar  er  zijn  verblijf  houden, 
om   het   van   lieverlede  in   orde  te  brengen.  Aan  de  zijwanden  worden  vertrekken 


DB  WATUBELA-HLANDEN.  201 

afgeschoten,  de  vloer  van  bambulatten  behoorlijk  vastgehecht  en  de  trap  van  voor- 
en  achterdeur  in  gereedheid  gemaakt  Op  den  zolder,  lala,  wordt  eene  plaats  afge- 
zonderd, om  de  kënitu  aan  te  roepen. 

Als  huisraad,  Inmak  ni  pakaakas,  treft  men  in  elke  woning  aan  de  kila  matten, 
kilakua  rotanmatten,  kalmigulu  hoofdkussen,  kaibalun  rustbanken  van  bambu  of 
hout,  kudis  houten  kisten,  kabilin  gabagaba  doozen,  bisi  manden  en  vischwerktui- 
gen;  voorts,  ten  behoeve  der  kawu,  kookplaats,  de  tunas,  een  houten  bak  met 
aarde  gevuld,  alwaar  het  vuur  wordt  aangemaakt,  kulan  aarden  potten  en  pannen 
van  het  eiland  Kuur  in  den  Keei-archipel,  kulan  litu  koperen  potten,  kalin  groote 
ijzeren  pannen,  wesa  houten  lepels,  wudal  zeef,  watbassr  basan  steenen  vijzels , luhin 
en  alu  rijstblok  met  stamper,  watulabia  aarden  vormen  om  de  sagu  te  bakken, 
hawakaal  kalapadoppen  om  er  uit  te  drinken,  hilu-hilu  schelpen  eetlepels,  toodo 
een  rek  van  bambulatten,  slowok  waterpot,  bigan  borden,  tukul  bambu  om  het  vuur 
aan  te  blazen,  katan  bambu  vuurstangen,  enz.  In  de  kudis  en  kabilin  worden  de 
kleedingstukken  en  sieraden  bewaard;  als:  de  baaki  mangkana  voor  de  mannen,  in 
vroegeren  tijd  de  velarvela  wuka  haarkam  van  bambu,  dëleta  wuka  haarband  van 
katoen  of  boomschors,  bibia  armbanden  van  schelpen,  isil  buikband  van  ganemo- 
draden,  beban  schaamgordel  van  boomschors  of  patolarsarong;  tegenwoordig  de 
sosogol  hoofddoek,  ladan  badju  van  katoen  in  allerlei  kleuren,  kada  broeken  idem, 
bibia  armbanden  van  schelpen,  tanga-tangan  ringen  van  koper,  zilver  of  goud  en 
saledan  of  ngongongol  omslagdoeken;  —  de  baaki  hilala  of  hilarara  voor  de  vrouwen, 
in  vroegeren  tijd  de  velarvela  wuka  haarkam  van  bambu,  lekleku  masa  gouden 
oorhangers,  kala  litu  koperen  armbanden,  bibia  armbanden  van  schelpen,  tanga- 
tangan  litu  koperen  ringen,  helat  kobula  buikband  van  koralen,  sabolo  grove  sarong 
van  de  lendenen  tot  aan  de  knieën,  wuli  uti-uti  sarong  van  gelijke  lengte;  tegen- 
woordig de  sisil  taduk  kam  van  buffelhoom,  lekleku  masa  gouden  oorhangers,  war 
ratlain  gouden  oorknoppen,  ladan  korte  badju  van  katoen  of  zijde  in  verschillende 
kleuren,  kala  masa,  sëlaka  en  litu  gouden,  zilveren  en  koperen  armbanden,  helat 
kobula  buikband  van  koralen,  wuli  uti-uti  sarong,  sodik  makasal  en  wutun  Mang- 
kasaarsche  en  Butonsche  sarongs. 

Wanneer  iemand  in  een  andere  negari  of  ander  eiland  dan  het  zijne  moord  of 
doodslag  pleegt,  of  er  zonder  vergunning  boschproducten,  als  hout,  rotan,  bambu 
of  sagubladeren,  verzamelt,  dan  ontstaan  daardoor  oorlogen,  Uha  of  daval  tunu, 
welk  laatste  woord  eigenlijk  „schieten''  beteekent.  Aanleiding  tot  oorlog  tusschen 
twee  op  hetzelfde  eiland  gelegen  negariën  is  ook  het  niet-betalen  van  de  ten  voor- 
deele  des  tegenstanders  opgelegde  boete,  het  zonder  toestenmiing  weghalen  van 
vruchten,  als  kalapa,  kanari  enz.  en  het  zich  toeëigenen  van  klopbare  saguboomen. 


202  DE  WATÜBELA-EILANDKN. 

Wordt  door  de  lumak  vukuun  tot  den  oorlog  besloten,  dan  verzamelen  zich  de 
mannen  op  het  negariplein  voor  de  woning  van  het  bestierend  hoofd.  Van  daar  be- 
geven zij  zich  met  den  sobosobo  naar  den  heiligen  steen,  watu  kamal,  alwaar  de 
sobosobo  eenen  bok  in  één  slag  den  kop  afslaat.  Een  klein  stukje  vleesch  en  lever 
van  dien  bok  wordt  toebereid  en  in  een  kalapadop  gelegd,  om  daarna,  met  in  ver- 
schillende kalapadoppen  gereed  gemaakte  rijst,  djagong,  sagu,  pisang  en  sirih-pinang, 
op  een  houten  schotel  geplaatst,  naar  de  watu  kamal  gebracht  te  worden.  Is  dit 
geschied,  dan  bidt  de  sobosobo:  «tata  latu  kolaraa,  kanum  bibi  vaha  kastela  vudi 
suat  tua  buaknakin,  tavala  tunu,  datun  kami  halak  kam  katunu  moson,  ilat  ung- 
kami  halak,  kam  katunu  Ie  vut  hamoson  utlua  moson,»  d.  i.  Grootvader  vorst  zon, 
maak  gebruik  van  bokkenvleesch ,  rijst,  djagong,  pisang,  sagu,  palmwijn,  sirih- 
pinang;  wij  trekken  ten  strijde;  niet  schuldig  zijnde  zullen  wij  raak  schieten,  de 
vijand  ons  niet  treffen,  wij  niet  missen  op  tien,  op  twintig  vadem  afstands,  en  legt 
de  spijzen  op  de  watu  kamal,  deze  nogmaals  met  tua  besproeiende.  Middelerwijl 
brengen  de  vrouwen  allerlei  gekookte  spijzen,  op  borden  gerangschikt,  en  plaatsen 
deze  rondom  de  watu  kamal.  De  sobosobo  begint  met  er  eene  bete  van  te  nemen, 
hierin  door  de  aanwezigen  gevolgd.  Na  dien  maaltijd  wordt  door  den  sobosobo, 
door  middel  van  het  klieven  der  kalapa,  lalan  dakoko  daa,  de  dag  van  aanval  bepaald.  De 
mannen  begeven  zich  alsdan  huiswaarts  om  hunne  wapenen,  bestaande  uit  de  sodi 
klewang,  kidis  dolk,  galagala  piek,  sosoluhuk  Tombukusch  zwaard,  wuhul  pijl  en 
boog  en  kasbigan  geweer,  gereed  te  maken,  alsmede  om  de  benoodigde  prauwen, 
soho,  uit  te  rusten.  De  prauwen  worden  met  sosulun  of  lantaka  bewapend,  en  vóór 
en  achter  met  eene  driehoekige  vlag,  kititil,  voorzien.  Elk  strijder  gaat  naar  eigen 
inzicht  te  werk,  niemand  staat  onder  een  aanvoerder.  Overwint  men,  kono  liha, 
dan  keert  men  onder  de  vlaggen  terug;  delft  men  het  onderspit,  kalak  liha,  dan 
worden  zij  niet  vertoond.  Deze  oorlogen  duren  zoolang  tot  de  hoofden  van  andere 
onzijdige  negariën  of  eilanden  tusschen  beiden  komen  en  de  partijen  verzoenen, 
dewevia,  of  weder  goedmaken.  De  strijdende  partijen,  of  liever  de  oudsten  daarvan, 
worden  samengebracht  en  na  eene  toespraak  door  een  der  onpartijdige  oudsten 
reiken  en  kussen  zij  elkander  de  rechterhand,  gebruiken  te  zamen  sirih-pinang  en 
drinken  daarna  wat  palmwijn  of  tua,  soms  met  zout,  Spaansche  peper  en  bloed 
vermengd.  Tevens  moeten  de  schuldigen  de  vastgestelde  boete  opbrengen.  Bij  dè 
dewevia  worden  geen  maaltijden  gegeven  of  feesten  gevierd. 

De  landbouw  op  deze  eilanden  is  nog  zeer  primitief.  Na  de  herhaalde  vernietiging 
der  specerijboomen  is  de  bevolking  thans  niet  meer  te  bewegen  deze  opnieuw  te 
cultiveeren,  hoewel  de  grond  er  uitstekend  voor  geschikt  is.  In  den  oost-moeson, 
kolaha  wana,  wordt,  na  raadpleging  der  matakena,  jaarlijks  of  om  de  twee  jaren 
door  de  negarigenooten  gezamenlijk  een  terrein  ontgonnen,  dawei  kuma,  waartoe  de 


D£  WATÜBIiaA-£ILAin)£N.  203 

boomen  omgehakt,  dölowok  kai,  en  vervolgens  verbrand  worden,  datawun  knma, 
welk  terrein  daarna  onder  de  verschillende  hoofden  van  huisgezinnen ,  lumak  vukuun , 
naar  gelang  van  ieders  behoefte  en  krachten ,  verdeeld  wordt  De  verschillende  stuk- 
ken worden  door  steenen  afgebakend  en  met  op  den  grond  gelegde  boomtakken  be- 
grensd. Het  is  een  gunstig  voorteeken ,  als  men  bij  de  ontginning  eene  slang  aantreft. 
Tot  een  knoop  in  elkander  gegroeide  lianen  echter  zijn  een  ongunstig  teeken.  Na  de 
intrede  van  den  regenmoeson,  alana  dama,  worden  de  velden  beplant  met  djagong, 
kastela,  waarvan  twee  soorten  bestaan;  met  zes  soorten  kovoli,  katjang;  drie  soor- 
ten towu,  suikerriet;  vijf  soorten  wadan  of  ku\^i,  ubi;  veertien  soorten  vudi, pisang; 
twee  soorten  sirih;  zeven  soorten  kalapa  en  andere  boomen,  zooals  sagu,  durian, 
ganemo  Gnetum  gnemon,  sukun  Artocarpus  incisa,  nangka  Artocarpus  integrifolia , 
papaja  Carica  papaya,  enz.  Moeskriiiden  worden  niet  gebruikt  en  uit  dien  hoofde 
ook  niet  aangeplant.  Eijst,  vaha,  paha  of  hasa,  wordt  in  twee  soorten ,  de  hasa  mela 
en  hasa  mahuti,  roode  en  witte,  doch  zeer  weinig,  gecultiveerd,  en  tabak  niet  ver- 
bouwd. Alleen  van  de  kalapar  kuituur,  wordt  veel  werk  gemaakt  Het  wieden, 
dahala  kenenak,  heeft  zeer  gebrekkig  plaats.  Alle  gewassen  worden  gelijktijdig  en 
door  elkander  geplant,  uitgezonderd  de  katjang-,  Phaseolus-soorten.  Vroeger  werden 
de  velden  na  de  beplanting  aan  hun  lot  overgelaten  en  bezocht  men  ze  slechts  weer 
om  te  oogsten.  Nu  er  sedert  vier  jaren  varkens,  boi,  op  deze  eilanden  zich  vertoond 
hebben,  is  men  verplicht  eene  hut  te  bouwen  en  in  de  tuinen  te  blijven,  om  het  gewas 
te  bewaken. 

Nijverheidsproducten  treft  men  op  deze  eilanden  weinig  aan.  Behalve  de  aanmaak 
van  matten,  kila,  van  palmbladeren,  vodon,  waarvan  eene  groote  verscheidenheid 
in  kleur  en  grootte  voorkomt,  zoomede  het  vlechten  van  velelak,  zeeften,  en  hooi, 
manden,  zijn  de  vrouwen  gewoon  olie  te  bereiden,  dalakan  gula,  en  stroop  van 
suikerriet  te  koken,  dalakan  nasuu.  Voorts  bestaat  haar  arbeid  dagelijks  in  het 
toebereiden  der  spijzen,  dalakan;  het  maken  van  sagukoeken,datunusuat;  het  naaien 
van  kleederen,  dölait;  het  vervaardigen  van  bambudoozen,  sëlivi,  om  daarin  droge 
sagukoeken  te  bewaren ;  het  mede-bewerken  en  beplanten  der  velden  en  de  verzorgmg 
der  kinderen.  Smeden  en  timmerlieden  worden  niet  aangetroffen.  Behalve  met  den 
veldbouw,  houden  de  mannen  zich  onledig  met  het  vervaardigen  van  vischfuiken, 
datewat  wuwu;  het  aftappen  van  palmwijn  uit  den  bloemtros  der  kalapa,  daweitua; 
het  visschen  op  de  riffen,  nëlao  mokoti  nëtowok  ikan;  het  repareeren  van  prauwen, 
tabal  vava  soho;  het  bereiden  van  sagu,  damu  kuela;  het  plukken  van  kalapar  en 
pinangvruchten,  dahaka  daa  en  buak;  het  verzamelen  van  brandhout,  dala  kai,  en 
het  halen  van  water,  dikitu  aaL  Enkelen  slechts  kunnen  als  handelaars,  dasobol, 
worden  aangemerkt  Rustdagen  worden  niet  gevierd.  De  vischvangst  geschiedt  door 
middel  van  bedwelmende  wortels  en  vruchten  van  den  dakadaka-  en  sCmuIatboom, 


204  DO  WATUBELA-EHiANDEN. 

Voorts  bezigt  men  eene  lyn,  lawal,  van  vijftig  tot  honderd-vijftig  vadem  lengte, 
met  den  haak,  kawoL  Dicht  aan  de  kust  maakt  men  steenen  dijken,  watu  tata, 
waar  de  visschen  bij  eb  achterblijven. 

De  handel  op  deze  eilanden  is  geheel  een  ruilhandel.  Geld  bestaat  er  niet  Wan- 
neer de  Watubelasche  handelaren  op  Bandang,  Serang,  Gorong  of  Aaru  geld  in 
betaling  ontvangen,  ruilen  zij  dit  in  tegen  lijnwaden,  koper  en  aardewerken.  Alleen 
sovereigns  zijn  bekend  en  gewild,  en  worden  als  ilagu  of  erfenis  bewaard.  De  Chi- 
neesche,  Mandarsche,  Bugineesche,  Mangkasaarsche,  Gorongsche  en  Seranglaosche 
handelaren,  die  hier  lijnwaden,  aarde-,  ijzer-  en  koperwerken,  geweren,  kruit  en 
lood  invoeren,  ruilen  deze  slechts  naar  den  volgenden  maatstaf:  een  stuk  ongebleekt 
katoen  tegen  dertig  flesschen  kalapa-olie,  driehonderd  kalapa  of  twaalfhonderd  stuks 
droge  sagukoeken;  een  stuk  madapollam  tegen  twintig  flesschen  kalapa-olie,  twee- 
honderd kalapa  of  duizend  stuks  droge  s^^koeken ;  een  uti-uti  sarong  tegen  twintig 
flesschen  kalaparolie  of  tweehonderd  kalapa;  een  Mangkasaarsche  sarong  tegen  dertig 
flesschen  kalapa-olie  of  driehonderd  kalapa;  duizend  stuks  sagukoeken  tegen  vijf-en- 
twintig  flesschen  olie  of  tweehonderd-vijftig  kalapa;  een  vuursteengeweer  tegen  een 
stuk  madapollam  en  tweehonderd  kalapa;  een  vat  kruit  tegen  drie  stuk  madapollam 
en  tweehonderd  kalapa ;  dertig  kati  lood  tegen  een  stuk  madapollam ;  een  lantaka  tegen 
vijftig  stuks  madapollam ;  een  paar  gouden  lekleku  of  dekdeku  tegen  een  Mangkasaarsche 
sarong;  een  gouden  ketting  van  twee  span  lengte  tegen  twee  lantaka  en  een  gong; 
een  gong  tegen  een  lantaka  en  een  bisi  rijst;  een  beitel  tegen  vijf  kalapadoppen 
katjang;  een  harpoen  tegen  honderd  sirih-vruchten ;  een  Boslemmer  mes  tegen  een 
kip;  een  parang  tegen  dertig  kalapa  of  driehonderd  sirih-vruchten;  een  bgl  tegen 
veertig  kalapa,  driehonderd  sirih-vruchten  en  drie  kalapadoppen  katjang;  een  stuk 
wit  katoen,  voldoende  voor  een  broek,  tegen  veertig  kalapa;  een  stuk  zwart  of  blauw 
lijnwaad,  voldoende  voor  een  kabaja,  tegen  zeven  flesschen  kalapa-olie;  een  chitsen 
kabaja  tegen  vijf  flesschen  kalaparolie;  een  grove  Binongko-sarong  tegen  vgftig  kar- 
lapa;  een  ^'ne  salendang  tegen  vijf-en-twintig  flesschen  kalaparolie;  een  kati  tabak 
tegen  tachtig  kalapa;  honderd  naalden  tegen  dertig  kalapa,  enz.  De  vaartuigen  waar- 
mede de  Watubela-bewoners  ten  handel  varen ,  worden  van  de  Keei-eilanders  ingeruild 
tegen  lantakas,  gongs  en  lijnwaden,  naar  gelang  van  de  grootte.  Andere  vaartuigen 
heeten  belan  en  kaesala,  vlerkprauwen  voor  de  kustvaart  Marktplaatsen  zijn  er  niet 

Als  lengtemaat  bezigt  men  bij  voorkeur  de  span,  vj^t,  en  de  vingermaat,  kee. 
Droge  waren,  als  djagong,  katjang  en  rijst,  verkoopt  men  bij  de  mand,  de  bisi  sasikit 
van  ongeveer  vijf  kati  gewicht,  de  bisi  salee  van  ongeveer  tien  kati,  zoomede  de 
hawak,  een  halven  kalapadop  van  ongeveer  een  kwart  kati.  YloeistofTen,  als  tua  of 
palmwijn  en  olie,  worden  bij  de  golok,  met  een  inhoud  ongeveer  van  eene  flesch, 


DB  WATUBELA-BILAin)EN.  205 

van  de  hand  gezet.  De  telling  geschiedt  volgens  het  op  de  vingers  gebaseerd  qoinair 
systeem  uit  het  hoofd  of  door  met  kalk  strepen  op  eene  plank  te  trekken.  Om  af- 
standen te  bepalen  neemt  men  tot  grondslag  den  tijd,  die  noodig  is  om  een  sirih- 
pruim  rood  te  kanwen,  daka  dobo  lom  haa. 

Het  huwelijk  wordt  op  tweeërlei  wijze  gesloten.  De  eerste,  davakahaa,  heeft  ge- 
woonlijk plaats  door  eene  overeenkomst  van  de  zijde  der  ouders,  zonder  raadpleging 
met  de  betrokken  kinderen.  Als  de  partijen  het  na  lange  beraadslaging  eens  zijn 
geworden,  verzamelen  de  bloedverwanten  van  den  jonkman  de  kuban,  tulala,  hilala 
of  hilarara  weli,  bruidschat,  bestaande  uit  tien  tot  twintig  lekleku  of  gouden  oor- 
hangers, een  Chineeschen  kom  gevuld  met  waratlain  gouden  oorknoppen,  vier  sosolun 
koperen  lilahs,  zes  groote  daldala  koperen  bekkens  en  tien  kasbiganvuursteengeweren, 
een  en  ander  eene  waarde  vertegenwoordigende  van  twee-  tot  vijfhonderd  gulden, 
waarvan  twee  derde  gedeelten,  in  verband  tot  de  afspraak,  onmiddellijk  worden  aan- 
gezuiverd, en  het  overige  na  de  geboorte  van  het  eerste  kind  wordt  betaald.  Als  er 
aan  de  voorwaarde  aldus  is  voldaan,  wordt  de  huwelijksdag  bepaald  en  het  meisje 
door  hare  ouders  en  bloedverwanten  onder  het  lossen  van  geweerschoten  des  morgens 
naar  de  woning  van  's  jonkmans  ouders  gebracht.  Zij  brengen  mede  de  dahalaa  of 
tegen-kuban,  bestaande  uit  een  sodik  Mangkasaarsche  sarong,  een  wuliuti-uti  sarong, 
een  ladan  katoenen  badju,  een  sosogol  hoofddoek  en  een  kada  broek,  de  drie  laatste 
artikelen  voor  den  jonkman  bestemd,  alsmede  vijf  borden.  Alle  aanwezigen  zijn  in 
feestgewaad  getooid.  De  mannen  nemen  bij  den  jonkman,  de  vrouwen  bij  het  meisje 
plaats.  Na  sirih-pinang  en  tua  genuttigd  te  hebben,  treedt  een  der  oudsten  voor  om 
in  het  midden  der  woning  de  kënitu  kënaa,  spijze  der  nitu,  bestaande  uit  rijst,  sagu, 
sirih-pinang,  tabak  en  kalk,  met  tua  besproeid,  gereed  te  maken.  Vervolgens  roept 
hij  de  nitu  der  vaderen  aan,  smeekt  hen  om  aan  de  gehuwde  kinderen  gezondheid, 
overvloed  en  een  lang  leven  te  schenken  en  werpt  de  spijzen  daarna  buitenshuis  op 
den  grond.  Daarna  worden  de  matten  uitgespreid  en  de  jonkman  met  de  aanwezige 
mannen  gespijzigd.  De  vrouwen  gebruiken  met  de  jeugdige  echtgenoote  later  a&on- 
derlijk  haar  middagmaal.  Na  den  maaltijd,  waarbij  alleen  visch,  rijst,  sagu,  djagong 
en  katjang  mogen  worden  opgedischt,  keeren  de  bloedverwanten  der  vrouw  huiswaarts, 
nadat  haar  vader  of  moeder  deze  vermaand  heeft  om  zich  behoorlijk  te  gedragen, 
gehoorzaam  te  zijn  en  de  ouders  van  haren  man  niet  te  beleedigen.  De  jonggehuwden 
gaan  alsdan  in  het  voor  hen  bestemde  slaapveitrek.  Eenige  dagen  na  het  huwelijk 
brengen  zij  een  bezoek  aan  de  ouders  der  vrouw,  om  hen  hun  wedervaren  mede  te 
deelen.  Te  rekenen  van  den  dag  van  het  aanzoek  der  ouders,  mag  de  jonkman  in 
het  huis  zijner  aanstaande  komen,  hare  ouders  in  hun  dagelijkschen  arbeid  helpen 
en  bij  hen  het  middagmaal  gebruiken.  Gedurende  dien  tijd  mag  de  jonkvrouw  zich 
niet  aan  hem  vertoonen,  daar  zulks  in  strijd  is  met  de  regelen  der  welvoegl^kheid. 


206  DE  WATUBELA.-EILAKDEN. 

De  tweede  wijze  van  huwelijk,  dakenav,  geschiedt  buiten  de  bemoeiing  der  ouders 
en  zonder  eenige  plechtigheid.  De  jonkman  spreekt  met  het  meisje  af,  om  heimelijk 
bq  haar  te  komen  slapen  en  blijft  in  haar  vertrek,  totdat  hare  ouders  hem  daar 
vinden.  Onder  betuiging  dat  hij  hunne  dochter  bemint,  geeft  hij  zich  geheel  aan 
hen  over  om  naar  goedvinden  over  hem  te  beschikken,  in  figuurlijken  zm  hem  als 
ataa  slaaf  aan  te  merken.  Stemmen  de  ouders  hierin  toe,  dan  blijft  hij  in  het  huis 
der  vrouw  en  treedt  alzoo  in  hare  familie.  Hij  arbeidt  voor  zijne  vrouw  en  hare 
ouders,  en  zijne  kinderen  volgen  de  moeder.  Is  hij  later  m  staat  de  kuban  te  be- 
talen, dan  volgen  de  kinderen  hem  en  verkrijgt  hij  dezelfde  rechten  als  bij  de  dava- 
kahaa.  Zijn  de  ouders  evenwel  tegen  de  verbintenis,  dan  is  de  jonkman  verplicht 
het  huis  te  verlaten  en  eene  boete  te  betalen  van  een  thail  goud,  gelijkstaande  aan 
een  sovereign.  Vóór  het  sluiten  der  dakenav-huwelijken  zijn  de  jongelieden  gewoon 
elkander  een  tangatangan,  ring,  te  geven,  als  bewijs  van  davaga,  liefde  of  toege- 
negenheid. Vele  ouders  komen  ook  wel  overeen,  als  hunne  kinderen  nog  zuigelingen 
zijn,  dezen  met  elkander  te  doen  huwen.  Wie  zijn  woord  verbreekt,  moet  een  lantaka 
als  boete  betalen.  Het  is  den  mindere  niet  verboden,  iemand  van  hoogeren  stand  te 
huwen.  Eveneens  mag  men  zoowel  in  zijne  eigene  als  in  eene  andere  negari  eene 
vrouw  zoeken.  Neven  en  nichten  mogen  onderling  geen  huwelijk  sluiten.  Het  houden 
in  het  openbaar  van  bijzitten  is  niet  in  zwang.  De  mannen  huwen  slechts  ééne 
vrouw.  Geheimmiddelen ,  kaskasi,  om  verliefden  waanzin  op  te  wekken,  worden 
door  enkele  mannen  en  vrouwen  gebezigd.  In  silvis  sub  arboribus  coïtum  exercere 
praeferunt. 

Echtscheiding,  davadokit,  werd  vroeger  niet  toegestaan;  de  man  had  het  recht  zijne 
vrouw  te  dooden,  als  zij  overspel  pleegde.  Sedert  de  laatste  tien  jaren  is  hierin  evenwel 
verandering  gekomen;  bij  overspel  of  onverschilligheid  van  een  der  echtgenooten 
kunnen  zij  scheiden  in  tegenwoordigheid  van  een  der  hoofden,  voor  wien  de  zaak  ge- 
bracht wordt.  Bij  overspel,  teun  of  dede,  in  davakahaa-huwelijk,  verlaat  de  vrouw  het 
huis  en  moet  de  schuldige  aan  de  tegenpartij  eene  boete  betalen  van  vijf  thail  goud. 
In  dakenav-huwelijk  verlaat  de  man  het  huis  en  betaalt  de  schuldige  vooraf  eene 
boete  van  twee  thail  goud,  zonder  dat  hij  of  zij  op  de  gemeenschappelijke  bezittingen 
eenige  aanspraak  mag  doen  gelden.  De  kinderen  blijven  bij  den  man  of  volgen  de 
vrouw.  Wegens  onverschilligheid  of  onbehoorlijke  behandeling  van  de  zijde  van  een 
der  echtgenooten  kan  ook  de  scheiding  volgen;  doch  alsdan  worden  de  bezittingen 
verdeeld,  waarvan  de  schuldige,  ingevolge  uitspraak  der  hoofden,  slechts  het  derde 
gedeelte  ontvangt. 

Het  is  de  zwangere  vrouwen,*  hilarara  desebat,  verboden,  volvoli,  kalapa  te  ras- 
pen, Jcanari  te  eten  of  misvormden  te  bespotten.  Zij  moeten  tot  eene  maand  naden 


DE  WATIIBELA-EILANDEN.  207 

partas,  namatoloo  of  yalteu,  zich  voeden  met  kakaluk  kastela,  zacht  gekookte  m^s, 
en  dalakan  kövolin,  katjangpap.  Als  ze  echter  de  pica  hebben  of  op  buitengewone 
spijzen  belust  zijn,  nakabolos,  wordt  haar  toegestaan  deze  te  nuttigen.  Zij  mogen 
in  den  donker  niet  langs  de  graven  gaan  en  evenmin  als  getuigen  optreden.  Zoo  zij 
des  daags  uitgaan,  moeten  zij  een  stuk  ijzer  medenemen,  opdat  de  nita  of  booze 
geesten  de  foetus  niet  molesteeren.  Aborteeren,  nablulut,  vindt  menigmaal  plaats. 
Vóór  den  partus  bindt  de  man  boven  het  slaapvertrek  aan  de  nok  van  het  huis  een 
touw,  waaraan  de  vrouw  zich  tijdens  de  bevalling  moet  vasthouden,  om  kracht  te 
kunnen  uitoefenen.  Vervolgens  gaat  zij,  de  beenen  wijd  van  elkander,  met  de  knieën 
op  een  kussen  of  op  een  stuk  hout  liggen.  Een  oude  vrouw,  die  vóór  haar  zit  en  door 
massage  den  buik  kneedt,  neemt  het  kind  in  ontvangst,  terwijl  een  andere  vrouw 
haar  van  achteren  onder  de  oksels  vasthoudt.  De  jonggeborene  wordt  op  eene  mat 
gelegd  en  het  navelsnoer,  vohonila,  met  een  stuk  palmhout,  wölingan,  0.04  meter 
van  den  buik  afgesneden ,  wanneer  namelijk  de  placenta  uitgevallen  is.  Zonder  op  de 
wond  eenig  heelmiddel  te  leggen,  wordt  het  lichaam  van  het  kind  met  fijngeraspte 
kalapa  of  kalapamelk  bestreken  en  daarna  gebaad  in  lauw  water,  waarin  mengogit- 
bladeren  heeft  gelegd.  De  moeder  is  verplicht  van  dit  water  te  drinken,  moet  zelf 
ook  baden  en  daarna  twintig  dagen  achtereen  met  haar  pudenda  tegen  het  vuur 
liggen.  De  lochiae  duurt  slechts  weinige  dagen.  De  dagelijksche  bestrijking  van  het 
kind  met  kalapamelk  duurt  tot  het  loopen  kan.  Na  de  bevalling  komen  de  vrien- 
dinnen en  vrouwelijke  bloedverwanten  het  kind  zien,  en  brengen  als  geschenk  water , 
aal,  en  brandhout,  kain  taun,  mede.  Bij  moeilijke  verlossing,  wanneer  de  manipu- 
latiën  der  helpende  vrouw  niets  vermogen,  brengt  de  man  een  groote  gong,  een 
lantaka  of  eenig  kostbaar  gouden  sieraad  naar  den  sobosobo  en  verzoekt  hem  om 
hulp  te  bidden  van  tata  latu  kolaraa,  grootvader  zon,  onder  voorwaarde  om  na  den 
gunstigen  afloop  dien  te  offeren  een  dulang  met  spijzen,  bestaande  uit  een  bord  ge- 
kookte rijst,  een  bord  gekookte  djagong,  een  bord  gekookte  pisang,  een  bord  gekookte 
katjang,  een  bord  sagu,  een  bord  sirih-pinang ,  een  bord  met  een  geroosterd  hoen 
en  een  bambugeleding  met  tua,  sap  van  de  kalapabloem.  Is  zijne  vrouw  voorspoedig 
verlost,  dan  haalt  hij  het  bewuste  voorwerp  terug  en  plaatst  de  offerande  onderden 
blooten  hemel  vóór  het  huis,  van  elk  gerecht  iets  afnemende  en  op  den  grond  wer- 
pende. Het  overige  wordt  door  hem  en  den  sobosobo  genuttigd,  ten  einde  de  ge- 
meenschap met  tata  latu  kolaraa  te  bekrachtigen.  Ook  worden  bij  zwaren  partus 
kleedingstukken  van  den  man  onder  de  knieën  der  vrouw  gelegd  en  alle  kleederdoozen 
en  kisten  geopend,  duat  kabilin  malagin.  Wanneer  de  vrouw  den  tijd  der  bevalling 
voelt  naderen,  laat  zij  den  inhoud  van  tien  kalapanoten  drogen.  Op  den  dag  dat 
de  chorda  umbilici  afvalt,  worden  er  acht  tot  tien  kinderen  uitgenoodigd  om  met 
de  kraamvrouw  in  zee  te  gaan  baden.  Is  zij  daartoe  nog  te  zwak,  dan  moet  eene 
andere   vrouw  haar  vervangen.  Zoowel  op   den  weg  naar  zee  als  op  den  terugweg 


208  DE   WATUBELA-EQiANDEN. 

moeten  de  kinderen  aanhoudend  roepen:  uwoi,  nwoi,  om  de  aandacht  der  booze 
geesten  van  het  pasgeboren  kind  af  te  leiden.  Als  zij  weder  teruggekomen  zijn,  wordt 
de  kalapa  onder  hen  verdeeld,  waarna  zij  huiswaarts  worden  gezonden.  Wanneer  de 
zuigeling  voor  de  eerste  maal  lacht,  geeft  de  moeder  hem  of  haar  een  naam,  naar 
den  inval  van  het  oogenblik.  De  placenta,  kanenak,  met  keukenasch  vermengd ^ 
wordt  met  den  dop  der  kalapa,  welker  noot  is  gebezigd  om  het  kind  voor  het 
eerst  te  bestrijken,  in  een  aarden  pot  gedaan,  welke  met  boomschors  of  katoen 
dichtgemaakt  en  onder  een  kalapa-,  mangga-  of  grooten  Rcusboom  geplaatst  wordt. 
Het  na  den  derden  dag  afgevallen  navelsnoer  wordt  gedroogd  en  als  medicament 
voor  'het  kind  bewaard.  Sterft  dit  vóór  het  zitten,  dan  wordt  het  navelsnoer  mede 
begraven.  Het  pasgeboren  kind  mag  de  eerste  drie  dagen  niet  door  de  moeder  ge- 
zoogd worden.  Wanneer  het  een  meisje  is,  dan  behoort  men  eene  zoogster  te  zoeken 
die  zelf  een  meisje  heeft;  is  het  een  jongen,  dan  is  zulks  volvoli.  Dit  geschiedt  wijl 
de  kinderen  anders,  volwassen  geworden,  onvruchtbaar  zouden  zijn.  Als  het  kind 
met  een  zoogenaamden  helm,  savsavit,  wordt  geboren,  moet  deze  met  de  placenta 
worden  weggebracht  Tweelingen,  anak  dekdeku,  zgn  zeer  zeldzaam;  eveneens  lepo- 
rinen,  ilowari,  en  albmos,  guwar  nahuti,  Aan  blanke  kinderen  wordt  de  voor- 
keur gegeven.  Over  het  algemeen  worden  de  kinderen  goed  behandeld,  zelfs  de 
misvormde.  Abortiva,  nadudu  nagalia,  worden  gebruikt,  omdat  vele  vrouwen  slechts 
een  of  twee  kinderen  verlangen.  Om  het  kind  gemakkelijk  ter  wereld  te  brengen, 
gebruiken  de  moeders  het  uitgeperste  rauwe  sap  van  de  kokowobladeren.  Onvrucht- 
bare vrouwen,  die  kinderen  verlangen,  offeren  sirih-pinang,  spijzen  en  tua  aan  de 
voorvaderen  en  bidden  tot  dat  einde  op  de  graven  of  op  de  zoldering  harer  woning, 
de  zoogenaamde  tampat  pamali  of  Ma. 

Terstond  na  de  geboorte  wordt  het  lichaam  van  het  kind  door  eene  oude  vrouw 
gekneed,  om  de  spieren  eene  behoorlijke  ligging  te  geven.  De  neus  wordt  omhoog 
getrokken  en  het  hoofd  gedrukt,  om  den  ronden  vorm  te  verkrijgen.  De  oorlellen 
der  meisjes  worden  tevens  n^et  een  doom  of  naald  doorstoken,  tjomal  telingala,  bij 
aanzienlijken  zelfs  vijfinaal,  zoodat  alsdan  eene  vrouw  in  elke  lel  één  gat,  en  in 
iedere  schelp  vier  gaten  krijgt.  Mmdere  vrouwen  hebben  slechts  een  lelgat,  waarin, 
nadat  de  wond  genezen  is ,  een  pennetje  van  den  bladsteel  der  kalapa  wordt  gestoken. 
Deze  handeling  gaat  niet  met  feesten  gepaard.  Evenmin  het  vijlen  der  tanden,  dahak 
mëvola,  dat  in  stille  afzondering  door  den  deskundige  plaats  heeft  De  tanden  wor- 
den vóór  het  intreden  der  puberteit  met  een  steen  geUjk  geslepen;  dit  strekt  ter 
bevordering  van  de  schoonheid.  Na  de  operatie  moet  de  patiënt  den  mond  een  ge- 
ruimen  tijd  met  lauw  water  spoelen.  Het  doorklieven  van  het  praeputium,  ook  in 
het  geheim  verricht,  geschiedt  slechts  in  sommige  negariën.  De  vrouwen  worden 
bij  het  aanwezen  der  catamenia  door  de  mannen  gemeden.  Het  menstruaal  excreet, 


DE  WATüBELA-EILANDEN.  209 

dat  zeer  gering  is ,  wordt  als  iets  bijzonder  onreins  beschouwd ;  als  mannen  daarmede 
in  aanraking  komen,  zullen  zij  een  ongeluk  krijgen.  Evenmin  mogen  menstrueerende 
vrouwen  de  padi-  en  djagongvelden  bezoeken  wanneer  het  gewas  in  bloei  staat,  of 
zich  lang  ophouden  onder  bloeiende  vruchtboomen. 

Pokken-,  betaat,  buikziekte-,  tagtasik,  of  koorts-,  kokolol,  epidemieën  zijn  gevolgen 
van  den  toom  van  tata  latu  kolaraa,  wanneer  de  negarigenooten  elkander  bedriegen 
en  veel  kwaad  bedreven  hebben.  Om  ze  te  doen  eindigen,  moeten  negari-ofifers  wor-* 
den  geplengd  en  grootvader  zon  om  vergeving  worden  aangeroepen.  Andere  ziekten 
ontstaan  door  inwerkingen  van  huwagi  suwanggi,  könita  booze  geesten  en  nitu,  of 
liever  doordien  deze  de  gamala  of  ziel  van  den  betrokkene  in  een  toestand  van  ge- 
vangenschap houden.  Om  de  oorzaak  van  de  ziekte,  mahigat,  te  leeren  kennen, 
moet  er  worden  getooverd,  sobo.  Is  het  uitgemaakt  dat  de  huwagi  de  oorzaak  is, 
alleen  om  den  mensch  kwaad  te  doen,  dan  moet  de  sobosobo  of  toovenaar  de  saut 
of  spijze  voor  de  huwagi  gereed  maken.  Hij  neemt  te  dien  einde  een  stuk  sagukoek, 
een  gebraden  vischje,  drie  pitten  van  den  Gnetum  gnemon,  een  vrucht  van  den 
Inocarpus  ednlis,  een  pinang,  een  sirih,  een  vingergreep  tabak,  een  handvol  djagong, 
een  handvol  katjang,  een  stuk  Artocarpus  incisa-vrucht  met  eenig  tua  of  palmwijn, 
pakt  dit  alles  in  een  pisangblad  of  in  andere  bladen  bijeen  en  roept,  staande  in  het 
midden  van  het  huis  des  zieken,  al  de  huwagi  van  Serang,  Gorong,  Kuur  en  andere 
eilanden  op,  vraagt  hen  wie  hunner  de  gamala  of  ziel  van  den  zieke  heeft  aange- 
houden en  stelt  den  bewerker  voor,  haar  in  ruil  tegen  de  spijzen  terug  te  geven. 
Na  zulks  gezegd  te  hebben,  werpt  hij  het  pakje  spijzen  buitenshuis  en  laat  aan  de 
vier  hoeken  der  woning  groote  vuren  aanleggen,  die  veel  rook  ontwikkelen.  Met 
ongelijke  tusschenpoozen  moeten  de  vuuraanleggers  tevens  hardop  roepen :  coo  huwagi 
mëvaan  lalauk  lauk  luma  vukuwe,  mödataan  namianakunukomiu,»  d.  i.  O  suwanggi, 
ga  ver  van  hier,  ver  van  den  huisrand;  komt  gij  hier,  dan  zal  ik  u  dooden.  De 
sobosobo  moet  ook  bekend  maken  welke  booze  geest,  de  kënita  lolon,  die  in  de 
nunuboomen,  of  de  könita  lian,  die  in  groote  steenen  woont,  den  persoon  heeft  ziek 
gemaakt  Is  dit  uitgewezen,  dan  begeven  de  bloedverwanten  zich  derwaarts,  mede- 
nemende  een  kalapadop  met  eenig  rijst  en  een  ei  er  in,  en  spreken:  «könita  lolon 
ganu  mevaha  mangka  töluu  bei  N.N.  vi,  nëdudul  nata  nëwaka  vi,»  d.  i.  Booze 
geest  die  den  nunu  bewoont,  eet  de  rijst,  het  ei,  maak  N.N.  beter,  opdat  hij  goed 
kunne  eten  en  drinken,  loopen  bergop  en  bergaf.  Hetzelfde  wordt  vóór  den  steen 
wattt  gedaan,  wanneer  de  kënita  lian  den  geest  of  de  ziel  van  den  zieke  heeft  vast- 
gehouden, omdat  hij  de  rust  der  booze  geesten  heeft  verstoord.  De  könitu  of  geesten 
der  vaderen  maken  de  levenden  ziek  wanneer  zij  spijzen  verlangen,  könitu  dehe 
kolokolot,  of  wanneer  zij  sedert  lang  hun  deel,  kënitu  ilahaa,  niet  verkregen  hebben, 

wegens  onverschilligheid  van  den  betrokken   persoon.  Alsdan  wordt  aan  de  kënitu, 

14 


21Ö  M  W^atübpXa-ïïilanOek. 

op  gelijke  wijze  als  bq  het  huwelgk,  door  den  huisvader,  geoflTerd  in  het  midden 
der  woning  van  den  zieke.  Behalve  deze  offers,  worden  den  zieke  ook  naar  hunne 
meening  geneeskrachtige  kruiden,  movun,  toegediend.  Ziekten  ontstaan  ook  wel  door 
overtreding  der  matuka-voorschriften.  Het  begraven  van  toovermiddelen  om  iemand 
ziek  te  maken  is  niet  bekend.  Bij  ziekte  van  een  zuigend  kind  is  de  moeder  verplicht, 
daarvoor  de  geneesmiddelen  in  te  nemen.  Bij  zwelling  van  ledematen  is  men  gewoon 
te  aderlaten,  dasalat  lalat.  Het  zieke  deel  wordt  namelijk  met  een  bambu  tang, 
katan  kounana,  geknepen  en  daarna  met  een  mes,  tulik,  gesneden.  Men  laat  het 
bloed  zoolang  vloeien,  tot  de  wond  zich  vanzelve  sluit  Ook  wordt  bg  ziekten  de 
methode  van  verhuizing,  nawalu  lumakolot,  toegepast,  omdat  het  huis  te  warm  is 
of  om  de  booze  geesten  te  misleiden.  De  zieken  worden  in  den  regel  door  hunne 
bloedverwanten  behoorlijk  verpleegd.  De  wowowodol,  framboesiae,  en  de  kolikoli, 
scabies,  worden  met  cataplasma  van  kruiden  en  wortelen  belegd.  Dé  lepra-,  mahigat 
sabalan,  lijders,  welke  slechts  zelden  door  overerving  voorkomen,  worden  ter  genezing 
naar  Gorong  gezonden,  met  de  bladeren,  schors  en  wortelen  van  den  sökiki-boom. 
Het  is  den  patiënt  verboden  gedurende  dien  tijd  de  kölita,  Octopus  rugosus,  te  nut- 
tigen. Bij  het  heerschen  der  pokken  begeeft  men  zich  naar  de  bosschen,  om  daar 
ellende  te  verduren  en  aldus  tata  latu  kolaraa  te  verteederen.  De  meest  mogelijke 
stilte  moet  tevens  in  acht  worden  genomen,  om  den  matakena  mahigat,  heer 
ziekte,  in  den  waan  te  brengen,  dat  alle  menschen  bezweken  zijn.  In  sommige 
negariën  heerscht  de  ichthyosis,  die  ook  ingeënt  wordt,  in  hooge  mate  zoowel  onder 
oude  als  onder  jonge  vrouwen.  Om  ziekte  uit  een  huis  te  verdrijven,  daula mahigat, 
besprenkelt  men  de  omwanding  van  binnen  en  buiten,  en  ook  den  vloer,  met  van 
Gorongers  en  Binongkoërs  gekocht  gewijd  water.  Om  epidemieën  in  haren  loop  te 
stuiten,  maken  de  negaribewoners  eene  prauw  van  gabagaba,  wagu-wagun  mahigat, 
van  twee  en  een  halven  meter  lengte,  plaatst  daarin  eenige  spijzen,  als  zes  pisang- 
vruchten,  een  handvol  djagong,  een  handvol  katjang,  een  handvol  ganemopitten, 
Gnetum  gnemon,  zeven  gajang-vruchten,  Inocarpus  edulis,  een  drogen  sagukoek, 
eene  vrucht  van  de  Artocarpus  incisa,  een  kaladi,  Colocasia  antiquorum,  een  ubi, 
Dioscorea  alata,  een  batata,  Batatas  edulis,  een  visch,  een  sirih  en  een  pinang,  en 
laat  haar  door  een  persoon  met  eene  prauw  ver  in  zee  sleepen.  Voordat  deze  echter 
de  wagu-wagun  mahigat  aan  zee  en  wind  prijs  geeft ,  moet  hij  zeggen : «  mahigat  matakena 
kaulehi  luma  kena,  malasobol  wanue  snaang,»  d.  i.  Heer  ziekte,  aan  wal  hebt  gg 
thans  geen  woning  meer  (de  woning  is  tot  stof  veranderd) ;  vertrek  van  hier  naar  een  rusti- 
ger of  beter  oord.  Voorbehoedmiddelen,  adiinaat,  tegen  ziekten  worden  zelden  gebez^. 
Slechts  degenen  die  deze  van  Todoreezen,  Serangers  of  (ïorongers  gekregen  hebben , 
maken  er  gebruik  van.  Krankzinnigen,  mansia  omos,  worden  met  wantrouwen  behandeld. 

Als  iemand  in  den  nacht  sterft,  dan  wacht  men  tot  den  volgenden  morgen  met 


DE   WATUBELA-EILAKDEN.  211 

de  kennisgeving  aan  de  bloedverwanten,  omdat  de  gamala,  ziel,  eerst  tot  bezinning 
moet  komen;  want  naar  het  volksgeloof  verkeert  de  ziel  onmiddellijk  na  den  dood 
in  den  toestand  van  iemand,  die  uit  een  boom  valt,  en  in  de  eerste oogenblikken is 
zij  verward  en  onthutst.  Den  volgenden  dag  echter  worden  geweerschoten  gelost, 
ten  blijke  van  het  overlijden,  en  komen  de  bloedverwanten  op  gepaste  wijze  hun 
leed  betuigen  door  weenen,  niet  door  gillen.  Als  laatste  eerbetoon  brengen  de 
bloedverwanten  elk  een  stuk  lijnwaad  mede,  om  er  den  doode  in  te  wikkelen.  Eenige 
mannen  gaan  naar  het  bosch  om  sagubladribben  te  verzamelen  en  daarvan  de  kist 
te  vervaardigen.  Anderen  verwijderen  zich  om  het  graf,  baon,  te  delven,  hetzij  in 
de  nabijheid  der  woning  of  buiten  de  negari,  en  vóórdat  het  lijk  in  zoet  water  ge- 
baad en  in  de  lijnwaden  gewikkeld  wordt,  werpt  men  boven  uit  het  huis  een  kalapa- 
dop  met  djagongkorrels  en  een  met  katjang,  Phaseolus-soorten ,  vijf  hukunvruchten, 
Artocarpus  incisa,  een  mand  met  kanaripitten,  een  tros  pisang,  een  lakar  inhoudende 
twintig  stuks  droge  sagukoeken,  vier  kalapanoten,  een  aarden  pot,  een  bord,  tien 
ketu wortelen,  Colocasia  antiquorum,  een  mand  met  gamavruchten,  Inocarpusedulis, 
honderd  sirih-vruchten,  tweehonderd  pinangvruchten ,  versch  en  gedroogd,  en  een 
ledige  kabilin,  kleederdoos  van  palmbladeren,  als  aandeel  voor  den  doode.  Daarna 
wordt  het  lijk,  mansiaa  mataa,  gekleed  in  een  sarong  en  verder  met  tien  stuks, 
door  de  bloedverwanten  geschonken,  lijnwaden  omwikkeld.  Onder  het  hoofd  legt  men 
twee  doeken,  onder  den  rug  twee  badjus,  in  den  mond  een  gouden  lekleku  of  oor- 
hanger en  aan  een  der  vingers  steekt  men  een  gouden  ring.  Ook  wordt  den  doode 
gewoonlijk  een  snoer  van  twintig  blauwe  of  roode  koralen  medegegeven,  voor  de 
eerste  uitgaven  in  het  zielenland.  De  handen  van  het  lijk  worden  op  de  borst  ge- 
kruist, en  dit,  na  ingewikkeld  te  zijn,  in  de  gabagaba  kist,  welke  met  Bambusa 
apus-  of  Gigantochloa  maxima-vezelen  wordt  dichtgehouden,  door  twee  mannen  graf- 
waarts  gedragen ,  onder  het  lossen  van  tal  van  geweerschoten.  Aan  de  gasten  worden 
tegen-geschenken  gegeven.  De  lijken  van  edelen  en  aanzienlijken  worden  gewoonlijk 
niet  begraven,  maar  op  bepaalde  plaatsen,  meestal  verhevenheden  van  den  grond, 
onder  een  afdak  nedergelegd.  Den  volgenden  dag  begeven  zich  twee  mannelijke 
bloedverwanten  naar  de  aanplantingen  van  den  doode,  mataa,  om  hem  zijn  aan- 
deel te  geven  door  het  omkappen  van  vijf  pinangboomen,  vier  kanariboomen ,  zes 
gama-  of  gajangboomen ,  twee  hukunboomen,  vijf  huka-  of  ganemoboomen ,  een 
pisangboom,  drie  sirihranken,  twee  tewelak  of  nangka-,  Artocarpus  integrifoüa,  en 
zes  kalapaboomen.  Daarna  bouwt  men  over  het  graf  een  afdakje,  de  kënituano,  en 
wordt  er  aan  het  hoofd-  en  aan  het  voeteneinde  een  steen  geplaatst.  Slechts  bij 
sterfgevallen  onder  de  aanzienlijken  worden  er  lijkfeesten,  delega  mata-mata,  ge- 
vierd, doch  evenmin  gebeden  tot  de  kënitu  gericht  of  rouw  gedragen.  De  lijken  der 
kinderen  worden  op  dezelfde  wijze  als  die  der  volwassenen  behandeld.  Na  de  be- 
grafenis gaat  de  gamala  of  ziel  naar  den  Teri,  een  berg  van  kalkvorming,  op  Oostr 


212  DE  WATüBELA-ÈILANDËf^. 

Serang,  doch  keert  gewoonlijk  terug  om  hare  lieyelingsplekken  op  het  eiland,  graven, 
woningen  en  tuinen,  als  schaduwen,  aun  of  awun,  te  bezoeken.  De  nitu  dergenen  die 
in  den  krijg  vallen,  worden  door  tata  latu  kolaraa  opgevangen  en  onmiddellijk  in 
de  wulan,  maan,  gebracht  Deze  komen  zelden  op  aarde  terug.  De  kënitu  der 
voorvaderen  worden  dawatan  of  nusi  genoemd;  de  oudere  tokun  en  de  oudste,  die 
niet  meer  op  aarde  komen,  bëlaban.  De  nusi  verschijnen  in  den  droom  om  de 
achtergeblevenen  te  waarschuwen  en  vertoonen  zich  ook  tijdens  de  schemering  als 
grijze  schaduwen.  Wie  hen  ziet,  zal  spoedig  sterven. 

De  door  den  doode  achtergelaten  goederen  en  verdere  eigendonmien  worden  niet 
onder  de  achtergeblevenen  verdeeld.  Alle  bezittingen  blijven  bijeen.  Sterft  de  huis- 
vader, dan  treedt  de  vrouw  in  zijne  rechten;  daarna  de  oudste  zoon  of  dochter,  en, 
zoo  er  geene  erfgenamen  in  rechte  lijn  bestaan,  de  broeder  of  zuster  van  den  echt- 
genoot Dochters  die  volgens  de  davakahaa  gehuwd  zijn,  hebben  geen  recht  op  de 
bezittingen  des  vaders.  Voor  erfenis  gebruikt  men  het  gezegde:  ijai  ni  of  ijai  nitu, 
van  den  vader  of  van  de  afgestorvenen.  De  oude  voorwerpen,  als  koperen  kanon- 
nen, gouden  ketens  en  andere  sieraden,  die  ninmier  van  de  hand  mogen  worden 
gezet,  noemt  men  ilagu  of  lailagu. 

De  bevolking  dezer  eilanden  voedt  zich  op  onbepaalde  tijden  tusschen  elf  en 
één  uur  des  middags  en  tusschen  vijf  en  acht  uur  des  avonds.  Sagu  suat  en  visch 
ikan  zijn  de  hoofdbestanddeelen  van  het  voedsel;  voorts  nuttigt  men  kastela  wodol, 
in  water  gekookte  djagongklossen ,  kakaluk  kastela  ,  gekookte  fijngestampte  ^ji^ong- 
korrels,  kovoli  katjang,  vudi  pisang,  panggala  en  kuwi  aardvruchten  en  eenige 
soorten  van  bladeren  met  kalapamelk  of  andere  kruiden  gekookt.  Tot  de  dagelijksche 
spijzen  behooren  ook,  behalve  visch,  kalaka  krabben,  watwatu  schelpdieren  en  gulan 
kreeften.  By  plechtige  gelegenheden  worden  geiten  en  hoenders  geslacht  Bedorven 
vleesch  en  visch  wordt  niet  genuttigd.  Van  zout,  sila,  van  (rorong  ingevoerd,  wordt 
weinig  gebruik  gemaakt  Kolowater  of  gedistilleerde  palmwijn  wordt  niet  vervaardigd.  Als 
stimulantia  gebruiken  de  mannen  en  vrouwen  sirih-pinang,  dakadoboo.  Beide  sek- 
sen rooken  tabak,  dabuus  tabaku,  die  echter  ook  wordt  ingevoerd.  Tot  het  omwik- 
kelen van  tabak  voor  sigaretten  bezigt  men  de  bereide  jonge  areng-,  nipa- en  pisang- 
bladeren.  Bij  gemis  van  pinang  kauwt  men  den  wortel  van  den  mumulboom.  Sirih-vruchten 
worden  door  bladeren  vervangen.  Opium  wordt  niet  verbruikt. 

Feesten  worden  zeer  zelden  gevierd,  omdat  door  het  slaan  op  de  tiwal,  trom,  en 
daldala,  gong,  volgens  het  volksgeloof  de  booze  geesten,  die  allerlei  ziekten  met  zich 
medevoeren  en  van  het  eene  eiland  naar  het  andere  zweven,  allicht  deze  eilanden 
zouden  aandoen.  Door  zich  stil  en  rustig  te  houden,  trekt  men  hunne  aandacht  niet 


xr/. 


2. 


</1^a3  j-üiii^aJiii/\avAj 


<5^"^^^^3oj^M^j^^^j-»i-»>>>;^-.>v> 


'S 

s 


3. 


IfïtriiLinr — ^ 


liiimimiiiiiiiiininiiiiiiiiMi: 


itfirvuLifP-^P 


-  liiiniiÉiiiiiiiiminiiiÉriiÉiiii» 
:  ' '  .■«.«t.Éi«i».i.....ii.iic 


Blz.213. 


DE  WATUBELA-EILANDEN.  213 

Alléén  bij  het  dekken  van  nieuwe  woningen  of  bij  huwelijken  onder  de  aanzienlijken 
is  het  geoorloofd  zich  met  zang  en  menaridans  te  vermaken.  De  zang,  nagan,  is 
geheel  van  Keeischen  oorsprong,  evenzeer  als  de  menaridans,  kilukdeli  én  loloi,  waar- 
bij op  de  tiwal,  trom,  en  daldala,  gong,  geslagen  wordt.  Ook  bezigt  men  de  vagu- 
vagus,  eene  fluit  van  bambu.  De  krijgsdans,  op  andere  eilanden  gebruikelijk,  wordt 
hier  niet  uitgevoerd.  Dobbelen  of  andere  spelen  van  dien  aard  zijn  evenmin  bekend. 
De  jongens  spelen  met  pijl  en  boog,  dakae  tawan,  en  kleine  prauwen,  dawei  soho 
lenga,  aan  het  strand;  de  meisjes  met  kanarivruchten,  dakae  bula,  ook  wel  samen 
met  de  jongens. 

Het  jaar  wordt  in  twee  moesons  verdeeld:  den  Oost-moeson,  kolaha  wana, enden 
West-moeson,  alana  dama.  Den  dag  verdeelt  men  in  naai  morgen,  kolantutu  mid- 
dag en  kolawaka  avond.  De  maand,  wulan,  duurt  van  de  nieuwe  maan  tot  het 
laatste  kwartier.  De  maanphasen  ontstaan  doordien  de  gamala  of  zielen  der  in  den 
krijg  gevallenen  op  bepaalde  tijden  aldaar  de  bosschen  in  brand  steken.  Bij  zon-, 
kola  natuman,  en  maan-,  wulan  natuman,  eclips,  denkt  men  dat  er  wijze  lieden 
overleden  zijn.  Het  ontstaan  van  wind  egin,  donder  dudun,  bliksem  likit  en  regen- 
boog wohu  wordt  niet  verklaard.  Bij  de  ontginning  der  velden  wordt  op  den  stand 
der  sterren,  wituing,  gelet.  Een  staartster  heet  tokun  nabëluak.  De  windrichtingen  zijn 
madamal  noord,  tëlangan  zuid,  timul  oost  en  walat  west.  Aardbevingen,  isu,  die 
menigmaal  voorkomen,  ontstaan  doordien  de  naka  of  draak,  waarop  deze  eilanden 
rusten,  zich  in  beweging  stelt,  om  latu  bumu  te  doen  weten  dat  hij  waakt.  Stee- 
nen  gereedschappen,  dudun  vo,  uit  den  voortijd,  worden  als  voorbehoedmiddelen 
bewaard.  Men  onderstelt  evenwel  dat  het  tanden  zijn  van  den  donder,  gelijk  de 
benaming  dan  ook  aanduidt. 


ZESDE   HOOFDSTUK. 


DE   KEEl-  OF   EWAABU-EILANDEN. 


Ligging.  QeogrmphiBche  betobrgying.  Aantal  eilanden.  Fonnatle.  Bergen.  BiTieren.  Bos- 
schen.  Moerassen.  Meren.  Ankerplaatsen. -Wegen.  Berolking.  Ursiwa.  Urlima.  Taal.Tradi- 
tien.  Geschiedenis.  Physisclie,  intellectaeele  en  moreele  eigenschapen.  Coltiis.  BQgeloof. 
Droomen.  Eed.  Aanleg  negariSn.  Hoisbonw.  Arbeid  mannen  en  vronwen.  Nyrerfaeid. 
Handel.  Voeding.  Kleeding.  Verminking  van  het  lichaam.  Standen.  Bestnnr.  Plichtplegfai- 
gen.  Grondeigendom.  Landbouw.  Rechtspleging.  Straffen.  Oorlog  en  Trede.  Verloving. 
Hnweigk.  Zwangerschap.  Ziekte.  Dood.  Zang,  spel  en  dans.  Kosmognosie.  Voorwerpen 
nit  den  ouden  tQd. 


De  Keei-Ewaabu  of  Ewaw-archipel,  die  eene  oppervlakte  van  ongeveer  zestig  vier- 
kante geographische  mijlen  beslaat  en  met  welks  bevolking  de  Nederlanders,  na  de  ont- 
dekking door  Willem  Jansz.  in  1606,  reeds  in  1623  betrekkingen  van  vriendschap 
en  handel  hadden  aangeknoopt,  ligt  tusschen  131°  50'  en  133®  20'  Oosterlengte 
van  Greenwich  en  tusschen  5°  5'  en  6°  Zuiderbreedte. 

Tot  dezen  archipel  behooren  de  eilanden  Nuhujuut  of  Groot-Keei,  Nuhutawun  of 
Keei  Dula,  Nuhuroa  of  Dulalao,  Nuhututut  of  Rumareat,  Tajando  of  Tajaad,  Walir, 
Hiniaar  of  Kalapa,  Kuur  of  Uur,  Kalmeer  of  Kameaar,  Kaidos  of  Skaat,  Buun  of 
Buui,  Nuhujaan,  Ivaat,  Körud  of  Ekrood,  Muruh,  Watumuruh,  Likantiil,  Watvan- 
gaam,  Araan,  Weu  of  Nuhumeu,  Watrereaan,  Nus-ulaar,  Waratneu,  Draanan, 
Bandang  of  Rumuwadan,  Suwaa,  Ohimaas,  Baeer,  Watliroa,  Ngovaan  of  Ngodaan, 
lir  of  Eer,  Ngaav,  Uut,  Moanhujanat,  Ubur,  Taam,  Nuniae,Nusreen,  Onin,  Vadol 
of  Vadoa,  Mangguur  of  Manguur,  Warwahan,  Reëe,  Reëejanat,  Lorbi,Karaan,  Ko- 
rukut,  Lesmanuk ,  Vaeer ,  Sekul,  Waengan ,  Haëu ,  Nukuhai ,  Numgua,  Verkikur ,  Howaa 
of  Uhiwaa  Amuut,  Nohora,  Letau-nidiu,  Doannejanat,  Budnuhulur,  Nurein,  Kaso- 
waan,  Nuhuwatlus,  Nuhutowau,  Daar,Duvün,Nu8ular,  Wathoboo,  Wateel,Laboaeer. 
Watkad,  Matotejanak,  Watbud  en  Tungkoor;  voorts  de  zoogenaamde  Keei  Tanembar, 
met  name  Nembar  of  Atnebar,  Vaar,  Nuhutaa  of  Nustaa,  Wetir,  Waingaa,  Uur,  Manir, 
Worbaal ,  Ngirit ,  Selaar,  Wahaa ,  Warahu ,  Lik ,  Utiir,  Uhiwaa,  Jereaan ,  Watukmaas,  Nai, 
Nuhutül,  Dubliliin  enTongowain.  Bewoond  zijn  de  eilanden  Nuhujuut,  Nuhutawun,  Nu- 
huroa, Nuhututut,  Tjgando,  Hiniaar,  Kuur,  Kaimeer,  Taam  en  Nembar  of  Ataiebar. 


DE  KEEI-   OF   EWAABU-EILANDEN.  215 

De  overige  onbewoonde  eilanden  behooren  aan  de  verschillende  negariën ,  op  de  hier- 
voren  genoemde  eilanden  aanwezig,  als:  Watumuruh  aan  de  negari  Aad;  Nuhujaan 
aan  de  negari  Elat;  Ivaat,  Eërnd  en  Mumh  aan  de  negari  Enralan  of  Elraan; 
Likantül  en  Watvangaam  aan  Ohiraat ;  Araan  aan  de  negari  Larat;  Weu  en  Watrereaan 
aan  de  negari  Veer ;  Nusulaar  aan  de  negari  Ngavaan;  Leheu  aan  de  negari  Tatreaan  — 
alle  negariën  op  het  eiland  Nuhiyuut  gelegen  — ;  Moanhiganat  aan  de  negari  op  het 
eiland  Nuhuroa  gelegen  — ;  Draanan  en  Bandang  aan  de  negari  Tamadaan;Ngovaan, 
lir,  XJnt  en  TJbur  aan  de  negari  Tual;  Worbaal,  Wahaa,  Tarwaa,  Lik  en  Dubliliin 
aan  de  negari  Dula  —  alle  negariën  op  het  eiland  Nuhutaiian  gelegen  — ;  Ngaav 
en  Ngodaan  aan  de  negari  Ohidiir-warat ;  Suwaa,  Ohimaas,Baeeren  Watliroaaande 
negari  Letmaan ;  Manir  aan  de  negariën  Ohiraa  en  Sumlaan ,  alsmede  voor  een  gedeelte 
aan  de  negari  op  het  eiland  Atnebar  — ;  Taam ,  TJtiir ,  XJhiwaa ,  Watukmaas ,  Nai,  Nuhutiil 
en  Tongowain  aan  de  negari  Dabuut  —  alle  negariën  op  het  eiland  Nuhututut  gelegen  — ; 
Warahu  en  Jereaan  aan  de  negariën  op  het  eiland  Tajando  — ;  Onin,Mangguuren 
Vadol  aan  de  negariën  op  het  eiland  Walir  — ;  Nuniae  en  Nusreen  aan  de  negari 
op  het  eiland  Taam  — ;  Eaidos  en  Buun  aan  de  negari  op  het  eiland  Kalmeer  — , 
en  Vaar,  Nustaa,  Wetir,  Waingaa,Uuraan  de  negari  op  het  eiland  Nembar  gelegen. 

Het  eiland  Nuhujuut  is  van  tertiaire  mioceen-vorming  en  bereikt  aan  de  noordzijde 
eene  hoogte  van  ongeveer  400  tot  500  meters.  De  eilanden  Nuhutawun,  Nuhuroa, 
Nuhututut,  Kuur,  Vadol,  Onin  en  Man^uur,  die  blijkbaar  nog  rijzen,  hebben  op 
sonmiige  plaatsen  eene  hoogte  van  niet  meer  dan  dan  240  meters  en  zijn  van  jongere 
koraalformatie.  Eveneens  de  eilanden  Tajando,  Buun  en  Kaimeer,  wier  hoogste  punt 
op  80  meters  kan  gesteld  worden.  Bergen  van  eenigen  vorm  en  beteekenis  treft  men 
alleen  aan  op  Nuhujuut;  hunne  toppen,  genaamd  Woho,  Wutun,  Wohonohonit, 
Oheledkorad,  Wajeu  of  Wahieu,  Boo,  Kaar,  Tukraa,  Daab,Elwood,Balroë,Kalerat, 
Watnagehaa  en  andere,  kunnen  duidelijk  uit  zee  worden  herkend.  Kleine  beekjes, 
howar,  vindt  men  alleen  op  Nuhujuut,  als:  de  Wajarmoor  bij  de  negari  Ohitoom, 
de  Wajardaab  bij  Matohoat,  de  Wajamgus  bij  Lerohiliin,  de  Wajarvao  bij  Elat, 
de  Wajarjarbuut  bij  Elraan  enz.;  op  de  overige  eilanden  verkrijgt  men  het  zoet 
water  uit  bronnen.  Op  Nuhutawun  bevinden  zich ,  behalve  vele  moerassen ,  vooral  in  den 
regentijd,  verscheidene  meren,  waarvan  dat  van  Wareen  bij  de  negari  Dula  het 
belangrijkst  is.  Al  deze  eilanden  zijn  met  zware  bosschen  bedekt.  Op  het  gebied  van 
de  negariën  Aad  en  Muun  wordt  veel  rotan,  uu,  en  overal  op  de  meeste  eilanden 
de  bambu,  ewan,  onder  de  namen  ewan  wuur,  ewan  ngunit,  ewan  temar  en  ewan 
wuur  mantilur  aangetroffen.  Uit  hoofde  van  de  jaarlijksche  ontgmningen  zijn  de  bos- 
schen op  Nuhujuut  veel  verminderd.  De  kusten  van  dit  eiland  loopen  steil  in  zee  af; 
slechts  bij  enkele  negariën,  als  Elat,  Maar,  Nirun,  Larat,  Veer,  Langgiar,  Eli, 
Haar  en  Ohiraat  vindt  men  ankerplaatsen.  Tusschen  Nuhutawun  en  Nuhuroa  vindt 


216  DE   KEKI-   OF   EWAABÜ-EILA14DEN. 

men  een  goed  vaarwater  om  naar  de  ankerplaatsen  Dola  en  Taal  te  gaan.  Bij  de 
eilanden  evenwel  die  den  zoogenaamden  Keei-Tanembar-archipel  uitmaken,  kan  op 
verscheidene  plaatsen  geankerd  worden.  Wegen,  harbaa,  of  eigenlijk  voetpaden,  ver- 
binden de  negariën  onderling  en  zijn  ook  wel  dwars  over  het  eiland  aangelegd.  Het 
klimaat  is  uitstekend. 

Het  aantal  zielen  werd  in  1882  geschat  te  bedragen  op 


Nuhujuut 

5880  zielen 

Nuhutawun 

2352      * 

Nuhuroa 

391       » 

Nuhututut 

5324      » 

Tajando 

665      » 

Hiniaar 

476      » 

Kuur 

1151      » 

Eaimeer 

195      > 

Taam 

790      * 

en    Nembar  of  Atnebar 

322      » 

d.  i.  te  zamen  17,546  zielen. 

De  bevolkmg  dezer  eilanden  is,  als  een  gevolg  van  Temataanschen  en  Todoreeschen 
invloed,  reeds  y66t  1606  in  twee  deelen,  de  Ursiwa  en  TJrlima,  verdeeld.  De  invloed 
dier  vreemde  indringers  duurde  tot  1815,  wanneer  het  Engelsch  tusschenbestuur 
daaraan  een  einde  maakte.  Op  het  eiland  Nuhujuut  rangschikt  men  tot  de  Ursiwa 
de  negariën  Waer,  Hoor,  Laar,  Aad,  Muun,  Elat,  Baharin,  Werkaa,  Ohieli,  Waor- 
tahid,  Jamtiil,  Wakoo,  Bieru,  Kilwaer,  Watuahaan,  Hoat,  Watlaar,  Ohivruaan, 
Eli,  Renvaan,  Hangiar,  Haar,  Ohiraat;  en  tot  de  TJrlima  de  negariën  XJwat,  Maar, 
Weer,  Elraan  of  Enralan,  Lerohilün,  Watuar,  Matohoat,  Niran,  Larat,  Tamengiil, 
HoatjSunge,  Ngavaan,  Langgiar,  Kilwaat,  Satheer,  Tutreaan,  Waeduar,  Ohirenaan 
en  Ohiwaet;  —  op  het  eiland  Nuhutawun  tot  de  Ursiwa  de  negariën  Depur,  Tama- 
daan,  Lebtaab,  Lahangerit,  Dula,  Ngadi,  Vanit,  Vatraan,  Ohiwatiar,  Ohiteel,  Ohi- 
tait,  en  tot  de  Urlima  de  negariën  Dumaar,  Tu^  en  Taar;  —  op  het  eiland  Nuhu- 
tutut tot  de  Ursiwa  de  negariën  Ohiraa,  Sumlaen,  Matuaer,  Ohidür-warat,  Uuv, 
Danar,  Lumugorong,  Lakiil,  Abeaan,  Ohisoo,  Waen,  Lotmaan,  en  tot  de  Urlima 
de  negariën  Ngurvuan,  Ohirenaan,  Numar,  Saosiulaer,  Dabuut,  Diaan,  Tetoat, 
Ngurit,  Ohibadar,  .Waab,  Raat,  Rumuat,  Biwawa,  n)raan,  Sathean,  Vaar, 
Wuar,  Langguur,  Ohidjaang,  Kuiseer,  Kalanit,  Dudunuhaan  en  Ohidiir-timur.  Op 
het  eiland  Nuhuroa  behooren  al  de  negariën  tot  de  Ursiwa.  Als  hoofd  der  Ursiwa,  of 
liever  de  primus  inter  pares,  wordt  aangemerkt  de  raat  van  Dula;  van  de  Urlima 
de   raat  van   Veer    als  oudste,  en  de  raat  van  Nirung  als  jongere  broeder.  Het 


DE   KEEI-   OF   EWAABU-EILANDEN.  217 

is   den  TJrsiwa  verboden,   bij    de   hoofden   der   Urlima  klachten  in  te  dienen,  of 
omgekeerd. 

Met  uitzondering  van  de  negariën  Wadan  Eli  met  de  onder-kampongs  Wuntel  en 
Wuutwaw,  Wadan  Nganrlamasan  of  Elat  en  Wadan  Ohiwaet,  bewoond  door  de  af- 
stammelingen der  oorspronkelijke  bevolking  van  Bandang,  Wadan,  die  in  1621  her- 
waarts vluchtte,  zoomede  die  op  de  eilanden  Kuur,  Eaimeer,  Taam  en  Atnebar 
of  Keei  Tanembar,  wordt  op  de  Keei-  en  Tajando-eilanden  slechts  ééne  taal,  de  weu 
Ewaab,  gesproken. 

Naar  luid  der  traditiën  zijn  de  voorvaderen  der  oorspronkelijke  bewoners  van  de 
Eeei-eilanden  van  den  lanit,  het  uitspansel  of  de  zichtbare  uitgestrektheid  boven  de 
wolken,  afkomstig.  Drie  broeders,  met  name  Hian,  Tongiil  en  Parpara,  en  twee 
zusters ,  genaamd  Bikeel  en  Meslaang,  woonden  voorheen  boven  de  aarde.  Op  zekeren 
dag  ging  Parpara  met  den  haak  van  den  oudsten  broeder  op  de  wolken,  mutaan, 
visschen  en  verloor  den  haak.  Hian,  deswege  vertoornd,  gelastte  hem  den  haak 
terug  te  halen.  Parpara  begaf  zich  in  de  prauw  en  dook  in  de  wolken.  Na  veel 
vmchtelooze  inspanning  ontmoette  hij  den  'visch  Elliboban ,  welke  hem  vroeg  wat  hg 
daar  deed.  Parpara  deelde  alles  mede  en  de  visch  beloofde  hem  naar  den  haak  te 
zullen  zoeken.  Na  eenigen  tijd  ontmoette  Kiliboban  den  visch  Kerkeri,  welke  herhaalde- 
Igk  kuchte.  Kiliboban  vroeg  wat  hem  deerde  en  kreeg  verlof  Kerkeri's  keel  te  onder- 
zoeken, alwaar  hij  den  haak  vond,  dien  hij  Parpara  terugbracht  Hian  verwonderde 
zich  hierover,  doch  Parpara  zon  nu  op  allerlei  middelen  om  zich  op  hem  te  wreken. 
Op  zekeren  dag ,  terwijl  Hian  in  zijne  hut  lag  te  slapen ,  hing  Parpara  een  bambu 
met  sagero  of  palmwijn,  een  zeldzaam  en  kostbaar  artikel  in  den  lanit,  boven  zijne 
legerstede,  en  wel  zoodanig,  dat  wanneer  hij  opstond,  de  bambu  moest  omvallen, 
en  de  drank  wegvloeien.  Dit  geschiedde,  en  Parpara  eischte  dat  Hian  de  bambu 
weder  met  de  verloren  sagero  zou  vullen.  Hian  toog  beschaamd  aan  den  arbeid 
en  groef  een  gat  in  den  bodem  van  den  lanit,  zonder  evenwel  de  sagero  te  vinden. 
Na  geruimen  tijd  voor  de  opening  gestaan  te  hebben,  zeide  een  der  broeders:  chet 
is  toch  goed  dat  wij  weten  wat  hieronder  ligt;  wij  zullen  een  onzer  honden  aan  een 
touw  vastbinden  en  naar  beneden  laten.»  Aldus  werd  gedaan.  Toen  de  hond  weder 
naar  boven  werd  gehaald,  zagen  zij  dat  er  wit  zand  aan  de  pooten  kleefde  en  be- 
sloten zij  naar  beneden  te  dalen.  De  overige  lanitrbewoners  konden  zij  echter  niet 
tot  hun  voornemen  overhalen.  Toen  de  vrouw  Meslaang,  de  laatste  die  langs  het 
touw  naar  beneden  ging,  dicht  tot  de  aarde  genaderd  was,  hieven  hare  broeders  de 
oogen  op  en  zagen  hare  pudenda.  Hierover  vertoornd  en  beschaamd,  schudde  zij  aan 
het  touw  en  werd  door  de  overige  lanitrbewoners  weder  omhoog  geheschen.  De  plaats 
waar  Hian,  Tongiil,  Parpara  en  Bikeel  met  hunne  vier  honden,  Kopul,  Wakar, 


218  DE   KEEI-   OF   EWAABU-EILANDEN. 

Senganr  en  Pataras  genaamd,  op  de  aarde  neerkwamen,  heette  Wnat,  eene  plek 
op  Nuhiyuut,  die  thans  nog  in  eere  wordt  gehouden.  Andere  negariën  werden  be- 
volkt door  personen,  die  uit  opengespleten  manggaboomen ,  Mangifera  foetida,  te 
voorschijn  traden,  gelijk  Taslaan  en  zijne  vrouw  Dituhuu;  nog  andere  door  lieden, 
die  uit  het  water  of  den  grond  voortkwamen,  zooals  Veme  en  Kian,  die  met  den 
bast  van  den  hukboom  zich  kleedden.  De  eerste  bewoners  van  Nuhuroa  zijn  uit  den 
bloesem  der  pinang  gekomen.  Volgens  oude  overleveringen  stond  het  eiland  Nuhu- 
tawun  nog  onder  water,  sosoar,  toen  Nuhujuut  reeds  bewoond  was.  Het  overige 
gedeelte  der  bevolking  is  van  Serang,  Gorong  en  Bandang  afkomstig.  Papuasche 
zwervers  van  Karas,  Batur,  Vaar,  Patumonin  en  Kapaur  vestigden  zich  hier  ook  en 
huwden  met  de  vrouwen  des  lands.  Enkele  hoofden  van  Nuhutawun,  als  van  Dula 
en  Tual,  zijn  van  geheel  vreemden  oorsprong.  Hunne  voorvaderen  hebben  zich  aldaar 
gevestigd  tijdens  de  Temataansche  en  Todoreesche  heerschappij  over  een  groot  deel 
der  Molukken.  De  eerste  bewoners  van  Kalmeer  en  Kuur  kwamen  vtm  Maubesi , 
eene  landstreek  in  het- Portugeesch  gedeelte  van  Timor. 

In  1622  sloot  J.  Carstensz.  uit  Leer  een  verbond  van  vriendschap  met  de  hoofden 
en  oudsten  van  Haar,  Laar  en  Aad.  Bij  tractaten  van  28  Nov.  1661,  12  Maart 
1664  en,  voorzooveel  het  eiland  Kuur  aangaat,  25  Maart  1645  kwamen  deze 
eilanden  successievelijk  onder  de  heerschappij  derVereenigde  Oost-Indische  Compagnie, 
die  nog  v6<5r  1636  een  onderkoopman  en  den  predikant  Jan  Jansen  te  Elat  op  Nuhujuut 
plaatste,  van  waar  zij  evenwel  kort  daarop  naar  Haar  verhuisden,  ten  gevolge  van 
de  opruiing  der  bevolking  door  de  Mangkasaarsche  handelaren  en  de  oorspronkelijke 
bewoners  der  Bandang-eilanden,  die  na  de  tuchtiging  door  J.  P.  Koen  in  1621  zich 
gedeeltelijk  op  Groot-Keei  gevestigd  hadden.  Deze  bezetting  schijnt  in  1697  ingetrokken 
te  zijn.  In  1648  werden  op  dit  eiland  de  noteboomen  tegen  een  gering  geschenk 
uitgeroeid.  Dit  werd  in  1658,  1665,  1673,  1694,1713  en  1729  tot  groote  ergernis 
der  bevolking  herhaald.  In  1750  dreven  de  burgers  van  Bandang  nog  handel  met 
de  Keei-eilanders,  welke  evenwel  later  voorgoed  in  handen  van  Mangkasaren  kwam. 
Na  de  overneming  der  Molukken  van  de  Engelschen  in  1816  werden  deze  eilanden 
op  onbepaalde  tijden  door  gouvemementsafge vaardigden  bezocht,  om  de  door  de  be- 
volking gekozen  hoofden  in  hun  rang  te  bevestigen  en  aanhangige  zaken  af  te  doen, 
totdat  in  1882  te  Dula,  eiland  Nuhutawun,  een  posthouder  of  vertegenwoordiger  der 
Regeering  werd  geplaatst,  die  echter  tot  dusverre  nog  weinig  te  bevelen  heeft.  Voor 
de  beschaving  der  bewoners  wordt  niets  gedaan. 

De  van  de  oorspronkelijke  bewoners  afstammende  bevolking,  met  orthodolicho-  en 
mesocephaalvormige  schedels,  is  gespierd  en  welgemaakt.  Zij  is  lichtbruin  van  Ueur 
en  sluikharig,  murun  anlalai.  Slechts  weinigen  hebben  golvend  haar,  muruloloo.  De 


DE   KEB3-   OF  EWAABU-EILANDEK.  219 

lengte  der  mannen  is  gemiddeld  1.71 ,  die  der  vrouwen  1.60  meter.  Velen  onder  hen 
z^n  dik,  doch  slechts  weinigen  behaard,  omdat  de  gewoonte  medebrengt,  het 
haar  onder  de  oksels  en  op  den  pubes  te  depilleeren,  entuur.  De  heidensche  of 
zoogenaamde  Alivuru  mannen  laten  hun  hoofdhaar  lang  groeien,  murun  abloat,  om 
den  met  gekleurde  vogelvederen  versierden  bambu  kam,  hua  manuwuun,  te  kunnen 
dragen.  Mannen  en  vrouwen  hebben  kleine  handen  en  voeten.  De  eersten  hebben 
breede,  goed  ontwikkelde  borsten;  die  der  jonge  vrouwen  zijn  groot  en  vol,  met  den 
tepel  pjrivormig  vooruitstekende.  De  oogen  zijn  elliptisch,  met  zwarte  appels.  De 
neus  is  klein,  maar  goed  gevormd;  de  tanden  daarentegen  zijn  grooi  De  oorenzijn 
van  het  meerendeel  klein,  staan  van  het  hoofd  af,  en  worden  verminkt  door  tal  van 
gaten,  ook  aan  het  bovengedeelte.  De  stem  is  rauw  en  hard;  die  der  vrouwen  zelfs 
gillend.  Onder  de  bevolking  treft  men  ongeveer  twee  procent  aan,  die  van  Papua- 
schen  oorsprong  zijn,  met  kroeshaar,  murun  kuuk.  Onder  de  mannen  ontmoet  men 
vele,  die  aan  ichthyosis  en  vitiligo  lijden.  De  vrouwen,  die  blijkbaar  zindelijker  zijn, 
wrijven  hare  huid  onder  het  baden ,  aliruk ,  met  een  soort  puimsteen  en  wasschen  heur  haar 
met  het  sap  van  den  Citrus  hystrix  en  Cocculus  glaucus.  Zij  geven  aan  effen  roode  wulwul , 
gele  tumtum,  zwarte  angmetan,  witte  ngiar  en  blauwe  birbir  kleur  de  voorkeur. 
Albino's,  kadut,  worden  zelden  gezien.  Hermaphroditen,  vivahe  dik,  komen  menig- 
maal voor.  Het  tatueeren,  belbel,  is  niet  ongewoon,  doch  de  aangewende  figuren 
zijn  klein,  meestal  kleine  monsterachtige  afbeeldingen  van  vogels  en  visschep.  De 
vrouwen  laten  zich  alleen  op  de  armen,  de  mannen  ook  op  de  borst  prikken.  Onder 
de  jonge  vrouwen  ontmoet  men  goed  gevormde,  aangename  gezichten  met  dunne 
lippen,  wanneer  zij  nog  niet  aan  het  gebruik  van  -sirih-pinang  verslaafd  zijn.  Over 
het  algemeen  zijn  de  vrouwen  schuw  in  tegenwoordigheid  van  vreemdelingen.  De 
kinderen  echter  geven  geen  blijken  van  vrees.  Niet  alleen  de  Mohamedanen,  maar 
ook  de  zoogenaamde  Alivuru  of  heidenen  zijn  min  of  meer  beschaafd  en  hebben 
eenige  vormen.  De  bewoners  zijn  jegens  elkander  zeer  hulpvaardig;  bij  het  bouwen 
van  huizen  en  prauwen  en  het  ontginnen  der  velden  helpt  de  een  den  ander.  Neven 
en  nichten  mogen  niet  met  elkander  huwen.  Het  is  niet  geoorloofd  tegen  vrouwen 
of  in  het  bijzijn  van  kinderen  ongepaste  woorden  te  bezigen.  Ontucht,  ngarihitaeran, 
wordt  veelvuldig  onderling  gepleegd  en  het  geslachtsverkeer  is  bij  ongehuwden  vrij, 
doch  het  wordt  als  eene  groote  schande,  meak,  aangemerkt,  wanneer  vrouwen  zich 
met  vreemdelingen  afgeven.  Mohamedaansche  vreemdelingen,  Arabieren,  araav,  en 
Mangkasaren,  angmaswaar,  mogen  op  de  mohamedaansche  wijze,  of  volgens  de 
regelen  der  aengaam,  godsdienst,  met  mohamedaansche  vrouwen  huwen.  De  mannen 
komen  gaarne  met  vreemdelingen  in  aanraking.  Beide  geslachten  zijn  zeer  ijver- 
zuchtig, nasutun.  In  't  oog  vallend  is  op  de  Eeei-eilanden  de  gehechtheid  der  bloed- 
verwanten onderling,  en  de  eerbied,  welken  de  jongere  familieleden  den  ouderen 
toedragen.  De  mam  vader,  nein  moeder,  miming  oom,   awan  tante,  aang  oudste 


220  DE  KEEI-  OP  EWAABU-EHANDEN. 

broeder  of  zuster,  ejanan  jaan  oudste  kind,  ejanan  warin  wur  iw  jongste  kind,  wari- 
anar  neef  en  nicht,  ubun  taran  grootvader,  ubun  te  grootmoeder,  ubung  kleinkind, 
nisin  achterkleinkind  wonen  steeds  bij  elkander.  Eüjtt  een  echtgenoot  lang  yan huis, 
dan  zendt  de  vrouw  hem  eene  droge  vrucht  van  den  Capsicum  fastigiatum,  in  een 
stuk  oud  lijnwaad  gewikkeld,  als  benaat  lavar  maluhuu  of  teeken  van  gebrek  en 
droefheid.  Bij  ontmoeting  van  vrienden  of  bekenden  kust  men  met  den  neus,  anhu- 
mak,  en  bestrijkt  elkander  met  de  handen.  Vriendschapsbetrekkingen,  nunggaa,  sluit 
men  door  wederzgds  geschenken  te  geven.. 

Onder  de  mohamedaansche  bevolking  der  Eeei-eilanden  is  de  leer  van  den  islaam 
zeer  gebrekkig  bekend.  Dit  zal  echter  verbeteren  door  de  jaarlijks  toenemende  zucht 
om  ter  bedevaart  te  gaan.  De  heidenen  of  Alivuru  vereeren  den  duadleera  wuan  of 
duang  lerwuan ,  die  zijn  verblijf  houdt  in  den  lanit  of  het  uitspansel  Deze  vertegen- 
woordigt als  zon  het  mannelijk  beginsel,  dat  de  maan  eenmaal  'smaands,  \66t  het 
eerste  kwartier,  en  de  aarde  bij  het  doorkomen  van  den  Westmoeson  vruchtbaar  maakt 
of  bevrucht  Bij  negarifeesten  worden  aan  duadleera  wuan  offers  gebracht  Dit  noemt 
men  sob  duadleera  wuan.  Bij  het  bouwen  van  woningen  wordt  tevens  aan  den 
nittanat,  aardgeest,  of  wel  aan  naang,  den  draak  die  de  aarde  draagt,  geofferd.  De 
beschermgeesten,  de  genii  loei,  die  y66t  den  ingang  of  in  de  negari  zijn  geplaatst 
en  den  algemeenen  naam  van  sëdeu  of  duad  dSu  dragen,  zijn  de  nitu  der  voor- 
ouders, die  het  eerst  de  negari  hebben  bevolkt  In  elke  Alivuru-negari  treft  men 
een  rahan  metuu  aan,  de  plaats  waar  aan  sëdeu  door  de  metuduaan,  zgnde  de 
rechtstreeksche  afstammelingen  •van  de  grondleggers  der  negari,  gewoonlgk  eenig 
rijst,  een  stuk  lever,  jatan,  en  het  hart,  huaan,  vtm  een  varken,  zoo  noodig  op 
een  houten  bak,  bahan,  geofferd  wordt  Geen  der  negarigenooten  mag  zonder  bemid- 
deling van  den  metuduaan  aan  sëdeu  offers  brengen.  Sommige  sQdeu,  die  in  staande 
houding  afgebeeld  zijn,  hebben  op  de  hoogte  van  den  umbilicus  eene  opening,  waarin 
de  offers  worden  neergelegd.  De  beschermgeest  van  de  Keei  Tanembar  of  Atnebar- 
eilanden  heet  tungeel,  nittungeel,  die  in  drie  steenen  beelden  vóór  den  ingang  der 
haven  komt,  om  de  offers  te  nuttigen.  De  booze  geesten  wonen  in  holen  en  in  groote 
wawuboomen,  Mcus  altimeraloo  Rxb.  Heeft  men  iets  noodig,  wil  men  ten  oorlog 
of  over  zee  gaan,  moet  men  tuinen  ontginnen  of  is  iemand  der  bloedverwanten  ziek, 
dan  bidt  en  offert  men,  veloor  nit,  op  de  graven,  hawut  tataen,  der  voorouders.  Bij 
ziekte,  het  over  zee  gaan,  rohoba,  of  bij  huwelijk  offert  men  op  de  navolgende  wijze. 
Men  neemt  een  stuk  sagu,  een  gepoften  visch,  vier  kanarinoten,  een  sagukoek,  een 
weinig  tabak,  een  sirihblad  en  een  pinangnoot,  en  legt  deze  op  een  bord,  hetwelk 
men  op  de  noang  nawai  of  offerplaats  in  het  dak  zet;  de  spijzen  z^n  voor  de  nit 
of  nitu,  geesten  der  afgestorvenen,  bestemd.  Men  bidt  voorts  bij  ziekte :  «maammoang 
mür  intubhee  wuut,  mangaa,  maneran,  ekbaak,  isu,  emtalik  iwun  etwaan  sosohut,» 


xxn. 


Blz.220. 


DE  KEEÏ-  OP  EWAABU-ETLANDEN.  221 

d.  w.  z.  Uw  aandeel  heb  ik  hier  nedergelegd:  visch,  saga,  sirih,  tabak,  pinang; 
laat  voorbijgaan  de  ziekte;  —  bij  het  over  zëe   gaan:  «nit  moang  miir  intubhee 
wuut,  mangaa,  maneran ,  ekbaak,  isn,  jaau  hobaa  o  embatangi,  vorelaang  rül  su 
tanat  Ewaw   voduk   na   saksak  memam,»  d.  w.  z.   (ïeest,  uw  aandeel  heb  ik  hier 
nedergelegd:  visch,  sagu,  sirih,  tabak,  pinang;  ik  ga  over  zee,  zorg  er  voor  dat  ik 
in  welstand  in  het  land  van  Keei  terugkeere,  dan  zal  ik  uwen  naam  prijzen.  Na  den 
terugkeer  worden  ex  voto  giften  geoflFerd.  Bij.  huwelijken  zegt  men :  «nit  moang  miir 
intubhee  wuut,  mangaa,  waneran,  ekbaak,  isu,  Djakuma  Sikiriu  ravao  reskein  mele- 
hein  vortu  uu  janat  war  vong  leed,»  d.  w.  z.  Geest,  uw  aandeel  heb  ik  hier  neder- 
gelegd: visch,  sagu,  sirih,  tabak,  pinang;  Djakuma  is  met  Sikiriu  gehuwd,  laat  ze 
gelukkig  worden  en  veel  kinderen  krijgen.  Geschiedt  dit  zonder  resultaat,  dan  is  men 
bij  ziekte  gewoon,  ook  aan  sëdeu  te  oflFeren.  Tot  dat  einde  wordt  aan  den  matuduaan 
een  vet  varken  verstrekt,  hetwelk,  nadat  hij  de  lever  en  het  hart  gekookt  heeft, 
door   dezen   met  eenige  rijst  voor  södeu  wordt  gebracht,  terwijl  hij  bidt:  «metuu 
muoot   uien   suhut   emtaliki,»   d.  w.  z.    Geest,  of  matakau,  doe  de  ziekte  in  het 
lichaam  ophouden.  Het  varken  wordt  daarna,  op  verschillende  wijzen  toebereid,  aan 
de  negarigenooten  te  eten  gegeven.  Twee  dagen  daarna  wordt  de  bak  met  het  offer 
aan   sëdeu  weggeworpen.  In  den  slaap  verlaten  de   zielen   het  lichaam,  angmaan 
anlawuk  in  badaan,  en  ontmoeten  elkander  in  den  droom.  De  lares  en  penates  van 
het  mannelijk  en  vrouwelijk  geslacht,  die  op  eene  bepaalde  plaats  boven  het  huis 
vóór  de  trap  gelegd  worden,  en  aan  wie  door  den  huisvader,  die  tevens  priester  is, 
dagelgks  offers  worden  gebracht,  heeten  wadartaan  ofwadartaav,  beschermers,  zijnde 
afgevaardigden  van   sëdeu.  De  zielen  der  afgestorvenen,  angmaan  of  nini,  die  later 
nitu  worden,  begeven  zich  onmiddellijk  naar  Baer  en  Ohimaas,  twee  eilanden  be- 
noorden Nuhuroa.  Vernemen  de  voorbij  varenden  het  geruisch  der  feesten,  de  gong- 
en  tivaslagen  op   deze   eilandjes,  dan  zal  een  der  aanzienlijken  onder  de  bevolking 
spoedig  sterven.  De  nitu  vertoonen  zich  op  aarde  als  schinunen,  schaduwen ,  mawan 
of  mawad,  van  den  mensch  —  die  der  Papua's  nemen  ook  de  gedaante  aan  van 
maan  vogels  of  jahau  honden  —  en  hebben  de  macht  de  levenden  te  bevoordeelen 
of  te  kwellen.  Het  is  niet  volvolik  of  verboden,  de  namen  der  afgestorvenen  uit  te 
spreken,  mits  dit  met  eenig  doel  geschiede.  Lieden  uit  andere  negariën  mogen  niet 
op  de  watvolvolik,  den  gewijden  steen,  of  op  de  graven  offeren.  Dit  kan  alleen  op 
hun  verzoek  door  den  metuduaan  tegen  betaling  geschieden.  Wanneer  de  geesten  of 
nitu  der  voorouders  niet  gespijzigd  worden ,  maken  zij  de  achtergeblevenen  ziek  door 
hunne  ziel  aan  te  houden,  weshalve  er  op  het  graf  gebeden  en  sagu,  visch,  sirih- 
pinang  en  tabak  op  een  bord  geofferd  wordt.  Het  gebed  luidt:  «oh  nit  ejamad  ubun 
taran  harmat  haru  vainur,  biruwang  ekbaak  isu,   wuut,  mangaa,  ëmdikin  niniiau 
emtaka  lihe  deedlean,  ëmdikin  ilamaa  emtoak  den  rumunkumur  emdon,»  d.  w.  z. 
O  afgestorvene  ouders,  vaderen  die  vroeger  en  onlangs  overleden  zijt,  hier  hebt  gij 


222  DE   KEKI-   OF   EWAABU-EILANDEN. 

aw  aandeel  aan  tabak,  pinang,  sirih,  visch  en  saga;  laat  de  ziel  (van  den  zieke) 
terogkeeren;  wellicht  dwaalt  zij  ergens  onderweg,  jaagt  haar  met  spoed  terog  naar 
haar  lichaam,  dat  hier  ligt  In  de  meeste  negariën,  of  daarbuiten,  vindt  men  één 
of  meer  gewijde  steenen,  by.  te  Tamadaan  de  watang  lawar,  te  Ohitait  de  revut 
lakaes  en  mawur  bes.  Vele  vooruitstekende  punten  of  kapen  zijn  tevens  heilig,  als 
die  van  Serbat  en  Duur,  alwaar  de  draak  of  naang  zijn  verblijf  houdt.  Niemand 
mag  daar  brandhout  sprokkelen  of,  er  langs  varende,  op  die  hoogte  luidruchtig 
spreken,  spuwen,  of  ongepaste  woorden  uiten.  Dusdanige  overtredingen  moet  men 
met  zware  ziekten  boeten. 

De  mohamedaansche  negariën  opNuhujuut  zijn  Elat,  Matohoat,  Tamengül,  Hoat, 
Sunge,  Ngavan,  Langgiar  en  Eli;  voor  de  helft  de  negariën  Elraan,  Nirun,  Larat 
en  Veer;  terwijl  de  bewoners  de  negariën  Waer,  Haar,  Laar,  Ohitum,  Ohiwoban- 
raan^  Ohisurukohoi ,  Ohimur,  Haaromtesi,  Wasiar,  Ohiserkeu,  Ohitaduun,  Ohiren- 
guur,  Ohingaav,  Ngurwau,  Ohitoom,  Hokoo,  Varwas,  Eereaan,  Walduar,  Ngevut, 
Waorrangan,  Dabaheeng,  Hirin,  Sabi,  Ohinbingan,  Watlaarohoi ,  Wadaeel ,  Naejaan , 
Ohilub,  Aad,  Muun,  Uwat,  Maar,  Weer,  Baharin^  Lerohilün,  Werkaa,  Watuar, 
Kilwaat,  Satheer,  Tutreaan,  Waeduar,  Ohirenaan,  Ohiwaet,  Ohieli,  Waortahid, 
Jamtiil,  Wakoo,  Biru,  Kilwaer,  Watuahaan,  Hoat,  Watlaar,  Ühivruaan,  Renvaan, 
Hangiar,  Hoor  en  Ohiraat  uit  heidenen  of  sëdeu-aanbidders  bestaan.  Op  het  eiland 
Nuhuroa  vindt  men  slechts  ééne  mohamedaansche  negari,  Tawaniohuit,  tegen  drie 
heidensche,  met  name  Duroa  of  Dulalao,  Moaa  en  Uweaar.  De  mohamedaansche 
negariën  op  Nuhutawun  zijn  Dula,  Ngadi  en  Tual;  de  overige  negariën,  met  name 
Depur,  Tamadaan,  Lebtaab,  Lahangerit,  Dumaar,  Namseer,  Vidwetaan,  Amar, 
Daniil,  Taar,  Vanit,  Vatraan,  Ohiwatiar,  Ohiteel  en  Ohitait,  worden  voor  de  helft 
door  heidenen  bewoond.  Op  Nuhututut  vindt  men  in  de  negariën  Tetoat,  Ngurit, 
Ohiraa,  Danar,  Lumugorong  en  Lakül  enkele  Mohamedanen;  in  de  overige  negariën , 
met  name  Ngurvuan,  Ohirenaan,  Numar,  Saosiulaer,  Dabuut,  Diaan,  Ohibadar, 
Waab,  Sumlaen,  Matuaer,  Ohidiirwarat,  Uuv,  Abeaan,  Baat,  Rumuat,  Biwawa, 
Ohisoo,  n)raan,  Sathean,  Vaar,  Ohidjaang,  Eulseer,  Ealanit,  Letmaan,Ngilngood, 
Elimanut,Kelien,  Tadboo,  Letwaan,  Ëwan,  Ngagbub,  Warwuu,  Medewat,  Jatwau, 
Ohiseb,  Ohitamat,  Lumaevar,  Ngursuin,  Ngurwul,  Wuar,  Marvuun,  Ohinuul,  en 
Ohidür-timur,  slechts  heidenen.  Op  Tajando  en  Walir,  Kuur,  Eaimeer  en  Taam 
wonen  Mohamedanen  en  heidenen  door  elkander.  De  bevolking  van  Atnebar  is 
heidensch. 

Ten  einde  onkwetsbaar  te  zqn,  ziekten  te  voorkomen  en  booze  geesten  of  suwanggi 
bevreesd  te  maken ,  gebruikt  men  allerlei  voorbehoedmiddelen  in  den  vorm  van  arm- 
en halsbanden,  of  in  de  sarong  vastgenaaid.  De  middelen,  uit  verscheidene  wor- 
tels bestaande,  noemt  men  asimaat  awaar;  papieren  talismans  heeten  asimaat  babaan. 


DE  KEEI-  OP  EWAABÜ-Kn.ANDEK.  223 

Ook  bezigt  men  tot  dat  einde  een  zwarten  steen ,  watsibit  —  sommigen  ook  wel  de 
sasaot  dadaan  of  zoogenaamde  dondersteenen  —  die  in  elk  huis  door  den  huisvader 
aan  het  hoofdeinde  zijner  slaapplaats  bewaard  wordt.  Gaat  men  ten  oorlog ,  over  zee , 
of  ten  handel,  dan  bestrijkt  men  dezen  steen  met  kalapa-olie,  ngun-uur,  om  succes 
te  hebben.  In  buitengewone  gevallen  wordt  aan  dezen  steen  de  dibaan-vrucht  geofferd. 
Het  is  verboden,  volvolik,  wanneer  de  man  op  zee  tangiri,  atnir,  vischt,  dat  de 
vrouw  of  een  der  overige  huisgenooten  iets  afgeeft;  zelfs  mag  men  eene  schuld  niet 
kwijten  vóórdat  de  man  is  teruggekeerd.  Voorts  mag  men  niet  werken,  wanneer  er 
een  lijk  in  de  negari  is.  Als  de  mannen  ten  oorlog  moetentrekken,  mogen  zij  eenige 
dagen  tevoren  geen  conjunctio  venerea  uitoefenen.  Als  zij  tot  den  krijg  zijn  uitge- 
trokken, dan  is  dit  tevens  volvolik  voor  de  achterblijvenden.  Is  iemand  naar  het 
bosch  gegaan  om  hout  voor  zijn  huis  aan  te  kappen,  dan  mag  niemand  zijne  woning 
binnentreden.  Zijn  er  gaöten  in  de  negari  geweest,  dan  kan  men  den  volgenden  dag 
niet  naar  de  velden  gaan.  Ook  is  het  niet  raadzaam,  wanneer  iemand  is  uitgegaan 
om  eene  jonge  vrouw,  watwat  amnelat,  uit  eene  andere  negari  te  halen,  diens  huis 
binnen  te  treden  of  te  verontreinigen,  Ongehuwde  jonge  mannen,  baran  tawerwer, 
mogen  op  reis  geen  ubi,  een,  eten.  Vele  lieden  zijn  bevreesd  de  graven  voorbij  te 
gaan,  omdat  de  aldaar  aanwezige  nitu  hen  ziek  zou  maken  of  hun  ziel,  angmaan, 
vasthouden*  Om  de  toekomst  te  voorspellen,  daan,  worden  door  den  toovenaar  ook 
kalapa  nuur,  pinangbloesem  isu  aar,  eieren  mantiluur,  pinang  isu,  alsmede  de  in- 
gewanden der  varkens,  ngiwuur  waw,  geraadpleegd.  Kruiden,  met  sirih-pinang  op 
bijzondere  wijze  gemengd,  ook  met  vrouwenhaar,  met  andere  ingrediënten  in  eene 
kanarivrucht  gedaan  en  daarna  ergens  in  een  hoogen  boom  opgehangen,  worden  als 
aphrodisiaca,  kaskas,  door  mannen  aangewend.  Tot  hetzelfde  doel  bezigen  zij  even- 
eens de  jonge  bladeren,  roan  nuwu,  van  den  bölubboom,  waarmede  men,  na  ze  fijn- 
gestampt te  hebben,  het  lichaam  besmeert,  zeggende:  «uaa  roan  o,  jovook  waed, 
jowasil  waed,  jotahava  vongamoen  naheer  Masneo  (naam  der  vrouw)  voan  turuun,» 
d.  i.  Ik  neem  de  bladeren,  ik  jok  niet,  ik  lieg  niet,  ik  ben  oprecht,  ik  verlang  zeer 
dat  Masneo  mij  lief  krijge.  De  vrouwen  bezigen  door  haar  zelven  toebereide  sirih- 
pinang  als  middel  om  de  mannen  tot  zich  te  trekken,  onder  het  uitspreken  van 
tooverformulieren.  Het  geschreeuw  van  vogels,  meest  Dacelo-soorten,  met  deze  of 
gene  bijomstandigheid  gepaard,  kan  ten  goede  of  ten  kwade  worden  uitgelegd.  Om 
regen  te  verdrijven,  neemt  men  onder  meer  een  stuk  hout,  bevestigt  daaraan  een 
weinig  gomutu  of  vezelen  van  de  Arenga  sacharrifera,  en  zwaait  of  schermt  daar- 
mede in  de  lucht  Om  de  velden  productief  te  maken ,  neemt  de  landman  eene  oude 
en  eene  jonge  kalapavrucht,  betoovert  deze  op  de  gebruikelijke  wijze  en  legt  ze  daarna 
op  bepaalde  plaatsen  in  het  veld  neder.  Om  de  vruchten  te  doen  rijpen  en  tegen 
diefstal  te  beveiligen,  plaatsen  de  eigenaars  de  metuu  of  matakau  onder  de  boomen. 
Degene,  die  de  vruchten  plukt,  zal  ziek  worden. 


224  DE   KEKI-  OF  EWAABÜ-EILANDEN. 


In  den  droom,  miiv,  staat  men  in  betrekking  tot  de  geestenwereld.  De  nachtmerrie , 
naatrauv,  ontstaat  doordien  een  booze  geest  in  menschengedaante,door  op  de  borst 
te  drukken,  den  slapende  plagen  wil.  Droomt  men  van  afgestorvenen  dat  zij  iets 
komen  mededeelen  of  aanwijzen,  dan  moet  men  dit  opvolgen;  wanneer  zulk  een 
afgestorvene  niets  zegt,  met  den  slapende  eet  en  drinkt,  slaapt  of  loopt,  dan  is  dit 
een  slecht  omen  en  doet  men  goed,  zoo  spoedig  mogelijk  in  een  bord  op  het  graf 
katupa,  sagu,  visch,  vier  kanarinoten,  een  weinig  tabak,  en  pinang-  en  een  sirih- 
blad  te  offeren.  Droomt  iemand  dat  hij  een  boom  of  een  berg  beklimt,  anseeb  ai  en 
anseeb  wuar,  dan  zal  hij  gelukkig  worden;  dat  hem  een  tand  uitvalt,  dan  zal  een 
zijner  familieleden  sterven ;  dat  een  zijner  oude  borden ,  bingan  haaru ,  breekt ,  dan 
zal  een  van  zijne  slaven  sterven;  dat  een  python  zich  om  den  hoofdpaal  van  zijn 
huis  wikkelt,  dan  heeft  iemand  het  voornemen  hem  te  dooden;  dat  zijn  lichaam 
vastgebonden  wordt,  dan  zal  hij  veel  verdriet  hebben;  dat  hij  een  nieuw  huis  betrekt, 
dan  zal  hij  spoedig  huwen,  of  een  kop  snellen;  dat  een  groot  heer  hem  Ueederen 
schenkt,  dan  zal  hij  een  betrekking  krijgen;  dat  hij  een  boor  en  eene  zaag  ten  ge- 
schenke ontvangt,  dan  hebben  zijne  vijanden  onder  het  huis  ziekteaanbrengende 
middelen  begraven;  dat  hij  een  parang  zonder  heft  krijgt,  dan  zal  hij  veel  levens- 
middelen krijgen.  Droomt  eene  vrouw  dat  haar  man,  die  op  reis  is,  terugkomt, 
medebrengende  rijpe  pisang,  muu  wawai,  en  jonge  djagong,  aslaar  wuka,  dan  zal 
zij  veel  geschenken  krijgen;  droomt  iemand  die  een  rechtsgeding  voert,  dat  hij  naakt 
voor  de  vergadering  staat,  dan  zal  hij  zijne  zaak  winnen;  droomt  men  dat  een  schip 
met  blanken  ten  anker  komt,  dan  zal  er  ziekte  in  de  negari  uitbreken;  dat  in  een 
huis  arak  gedronken  wordt,  dan  zal  dat  huis  door  ziekte  worden  bezocht;  dat  men 
een  langen  baard  draagt,  dan  zal  men  rijkdommen  verwerven;  dat  men  haar  op  de 
borst  krijgt,  dan  zal  men  veel  verdienen  wanneer  vreemde  prauwen  de  plaats  be- 
zoeken. De  meeste  droomen  worden  door  den  totoar  miiv  uitgelegd. 

Zware  eeden,  subsuban,  worden  gewoonlijk  onder  groote,  of  liever  als  heilig  aan- 
gemerkte boomen,  ai  volvolik,  meer  bepaald  de  nguvaar  ngaaing,  Callophyllum 
inophyllum,  en  de  ngabaal  of  lerwuul,  Ficus  altimeraloo  Rxb.,  afgelegd.  Tot  dat 
einde  verzamelen  de  negarigenooten  zich  aldaar  op  den  eersten  dag  na  nieuwe  maan. 
De  eedaflegger  neemt  vóór  den  boom  plaats  en  roept,  met  zijne  handen  ten  hemel 
gericht,  uit:  «duadleera  wuan  suin  raatan  lerwuul,  of  ngabaal,  endukenloak  ja  nung- 
saa,  rehe  emteok  wuan  enwot  enwaar  ronluduk  naaa  nuhutil  song  butau  tawun 
nasuu  vonung  hoang,  janang,  uhaa  wus  wudwudan,  ja  nungsaa  waëd  avaa  ja  herher 
laok  voja  hobhoang  janang  besa,»  d.  w.  z.  Heer  zon  maan,  gij  die  boven  en  beneden 
den  lerwuul-  of  ngabaalboom  zit,  als  ik  schuldig  ben  laat  tegen  den  tijd  der  nieuwe 
maan  den  grond  verzinken  met  mijne  vrouw  en  kinderen  en  al  mijne  bezittingen; 


1132" 


C    >JBu.ni  of  Buun. 
\^^  ?  Kdiiii.e  ep 


<^ 


Q 


an^^u 


I'9'un.ii 


132^ 


.  J^HTJvr.  3^  X*<«iM.. 


DE  KEEI-  OF  EWAABU-EtLANDEN.  225 

ben  ik  niet  schuldig,  wat  zal  ik  zeggen,  laat  het  niet  geschieden.  Of  ook:  cduadleera 
wuan,  jetut  howajar  uorsiw  uurlim  en  howadar  metuu  nit  eenlaai  dokum  loak  rea 
au,  teo  jeut  rei  je  matehe,»  d.  w.  z.  Heer  zon  maan,  het  heilige  van  ursiwa  en 
urlima,  het  verbodene  van  al  degenen  die  gestorven  zijn,  overweeg  mijne  zaak; zoo 
ik  schuldig  ben ,  laat  mij  dan  sterven.  Lichtere  eeden  zweert  men  gewoonlijk  vóór 
het  beeld  van  sëdeu.  Als*  het  volk  vergaderd  is ,  neemt  de  metuduaan  de  hand  van 
den  eedsaflegger  en  legt  haar  in  die  van  sëdeu,  waarna  hij  zegt:  «metuu  emdoku 
emlük  inaa  rehee  avaa  ia,  maahe  va  wuri,  inaa  rowaëd  emlaoke,  d.  w.  z.  Geest, 
eigenlijk  matakau,  die  zit  en  ziet,  heeft  hij  het  voorwerp  genomen,  gestolen,  straf 
hem;  zoo  niet^  maak  hem  gelukkig.  De  negarigenooten  begeven  zich  alsdan  naar 
hunne  woningen.  Wordt  de  persoon  vóór  de  nieuwe  maan  ziek,  dan  wordt  hij  als 
de  schuldige  aangemerkt. 

Uitgezonderd  enkele  op  de  eilanden  Nuhujuut  en  Nuhututut  gelegen  negariën, 
nuhu,  zijn  deze  in  den  Eeei-archipel  meestal  langs  de  stranden,  op  plaatsen  waar 
water  gevonden  wordt,  aangelegd.  Vroeger,  zegt  men,  toen  de  bevolking  nog  den 
schaamgordel,  lavau,  van  de  schors  van  irin  lavau-boom  droeg,  werden  de  negariën, 
uit  vrees  voor  vijandelijke  aanvallen,  op  bergtoppen  en  hooge  rotsblokken  gebouwd. 
Slechts  enkele  negariën,  waaronder  Nembar,  de  hoofdvestiging  op  de  Keei-Tanembar- 
groep,  zijn  op  hooge,  tot  ongeveer  veertig  meters  opgehevene  koraalblokken  gebouwd. 
De  huizen,  rahan,  op  palen,  liir,  van  een  meter  of  meer  boven  den  beganen  grond 
opgericht,  zijn  van  hout  vervaardigd  —  ook  wat  de  omwanding,  wanean,  betreft  — 
en  met  sagu-  of  kalapabladeren ,  ravat,  gedekt  De  negariën,  waarvan  de  grootste 
zestig  huizen  telt,  zijn  door  een  dikken  koraalsteenen  muur,  lutur,  wat  lutur,  om- 
geven. Vóór  den  ingang  plaatst  men  het  beeld  van  södeu,  den  algemeenen  naam 
van  de  beschermgeesten  der  negariën.  Voorts  vindt  men  hier  en  daar  een  zoogenaamd 
negarihuis,  eksali,  waar  gewichtige  aangelegenheden  worden  besproken  en  afgedaan, 
zoomede  een  vat  volvolik  of  gewijden  steen.  Verplaatsing  van  de  negariën  is  in 
strijd  met  de  begrippen  des  volks ,  omdat  het  terrein  voorheen  door  de  voorouders  tot 
woonoord  werd  gekozen.  Graven,  hawut,  worden  buiten  de  negari  verspreid  aangetroffen. 
In  de  mohamedaansche  negariën  zijn  mesdjids  en  langgars  opgericht.  Wordt  een 
nieuw  huis  gebouwd,  dan  maakt  men  eerst  een  gat  in  den  grond  van  circa  ander- 
halven meter  voor  den  hoofd-  of  middenpaal;  in  dit  gat  worden  eenige  spijzen, 
boomwortels,  sirih-pinang  enz.  als  oflFer  aan  den  nittanat,  aardgeest,  volgens  anderen 
aan  den  naang  of  draak,  geworpen,  emvaan  lir  jaan,  waarna. de  paal  in  den  grond 
word  geheid.  Met  behulp,  tegen  voeding,  van  vrienden  en  bloedverwanten,  wordt  het 
huis  voltooid.  Een  dag  vóór  de  nieuwe  woning  betrokken  wordt,  ansei  brahan  wait, 
begeeft  de  eigenaar  zich  er  in,  ten  einde  aldaar  den  nacht  alleen  door  te  brengen 

en  als  een  gevolg  van  zijn  droom  te  weten  te  komen,  of  het  huis  al  dan  niet  ge- 

15 


226  DE  KEKI-   OF   EWAABU-EILANDEN. 

lukkig  zal  zijn.  De  huizen  zijn  ruim  gebouwd  en  in  verschillende  vertrekken  verdeeld, 
ieder  door  een  huisgezin  bewoond.  Als  huisraad  heeft  men  de  atbaan  ledekant,daar 
badaam  matras,  daar  mat,  tamgu  kussen,  langlangis  gordijnen,  kuud  kisten  van 
hout,  bilin  kisten  van  sagubladstelen ,  kader  stoel,  meeg  tape,  taan  koperen  schotels , 
baunrit  koperen  sirihdoos,  lamaar  kasten,  tunat  kookplaats  van  drie  steenen,  uran 
aarden  potten,  akwual  groote  ijzeren  pannen,  tiktik  pollepel,  sivaat  rijstwan,  luhun 
rijstblok,  huan  neanan  rijststamper,  veng  aarden  bakken,  veng  ai  houten  bakken, 
akleer  zeef  en  andere. 

De  werkzaamheden  der  mannen  bestaan  in  het  bouwen  van  allerlei  soorten  van 
prauwen,  huizen  en  meubelen,  het  bewerken  der  velden,  aar  ut  pae,  het  visschen, 
tae  mit,  van  tripang  en  schildpadden,  het  verzamelen  van  houtwerken,  het  drijven 
van  handel,  rahawel,  het  kloppen  van  sagu,  ravao  eer,  en  het  persen  van  olie, 
harwaik  ngu,  uit  de  kalapa.  De  vrouwen  houden  zich  onledig,  behalve  met  huiselijk 
werk,  met  het  borduren  van  hoofdkussens,  mureng  tamgu  uun,  het  vlechten  van 
matten,  maanan  daar,  het  naaien  van  kleederen,  hoar  bakejan,  het  planten  van  tabak, 
emvooi  kabaak  of  ekbaak,  en  moeskruiden,  en  het  vervaardigen  van  doozen  en  rgstwannen. 
Voorts  treft  men  onder  de  mannen  ijzer-,  kamasaan,  en  goudsmeden,  suiker-,  nas, 
zout-,  masin,  en  azijn-,  makbit,  bereiders  aan.  Kolowater  of  arak  van  den  kalapa- 
of  arengboom  kunnen  zij  niet  stoken.  De  hoofden  handelen,  ontginnen  gronden  en 
gaan  op  de  jacht,  evenals  de  minderen,  ook  om  in  hun  dagelijksch  onderhoud  te  voor- 
zien. Tusschen  den  arbeid  der  vrijen  en  der  slaven  bestaat  geen  verschil.  Het  visschen 
geschiedt  met  lijnen,  ail,  en  haken,  rowarut,  met  serohs,  wean,  met  fuiken,  wuw, 
met  kleine  werpnetten,  asoweelat,  en  met  pieken,  rahewuut,  terwijl  men  met  fakkels, 
arvahu,  rondroeit.  Ook  is  men  gewoon  de  visschen  met  deilan-ofituuplant,Milletia 
sericea,  welke  fijngestampt  in  het  water  wordt  geworpen,  te  bedwelmen.  Vogels 
worden  gevangen  door  middel  van  pijl  en  boog,  met  strikken  en  vogellijm  van  de 
kanari,  Canarium  commune,  en  de  sukun,  Artocarpus  incisa.  Ook  maken  de  man- 
nen jacht  op  de  waw,  wilde  zwijnen;  medaar,  buideldieren,  in  vier  soorten,  als: 
de  weed,  irin,  leman  en  medranaat,  zoomede  op  de  ahaa,  eene  soort  Dendrolagus. 
Vuur  maakt  men  door  wrijving  van  twee  stukken  bambu.  Den  dag  na  het  verdwijnen 
der  maan  en  den  dag  na  een  zon-  of  maanecUps  mag  niet  gearbeid  worden. 

Ofschoon  het  gebruik  van  geld  bekend  is,  geeft  de  bevolking  de  voorkeur  aan  ruil- 
handel. Hun  rijkdom  bestaat  uit  koperen  kanonnen,  kasber;  lilah,  sadsad;  lantaka, 
sur  surung ;  gong ,  dadaa ;  olifantstanden ,  vadkajin ;  geweren ,  asbingar ;  zoomede  goud 
en  goudwerken,  amaas.  De  waarde  dezer  artikelen  kan  gesteld  worden  als  volgt: 
een  kasber  f300  tot  f600;  een  sadsad  van  koper  f250  tot  f300;  een  sursurung 
f20  tot  f25;  eene   gong   sepelpel  f3   tot  f5;   idem   sikmona  f  10  tot  f  12;  idem 


DE   KEEI-  OF   EWAABU-EILANDEN.  227 

sikbaxnau  f20  tot  f40;  idem  djaw  f30  tot  50;  idem  uran  f40  tot  f  60;  idem 
sarmin  f75;  een  vadkajin  f  100  tot  f150;  een  asbingar  f  10  tot  12;  amaas  een 
thail,  gelijk  aan  een  sovereign;  voorts  een  sovereign  f  14  en  een  gouden  tiengulden 
stuk  f  10.  In  ruil  geeft  men  voor  eene  Binongko-sarong  tweehonderd  djagongklossen ; 
voor  eene  Europeesche  sarong  één  groote  en  twee  kleine  manden  tuman  sagu,  drie- 
honderd klossen  djagong  of  tweehonderd  ubi,  kalapa  of  kaladi;  voor  een  hoofddoek 
vijfbig  kalapa;  voor  een  stuk  madapollam  tweehonderd  kalapa;  voor  een  stuk  onge- 
bleekt katoen  driehonderd  kalapa;  voor  een  stuk  rood  adrianopel  of  zwart  lijnwaad 
zestig  flesschen  olie ;  voor  een  witte  of  gekleurde  badju  zestig  ubi  of  zes  flesschen 
olie;  voor  twee  vadems  driUing  eene  mand  sagu;  voor  een  parang,  zwaard  of  tuin- 
mes,  eene  mand  sagu;  voor  een  bord  honderd  sirih-bladeren  of  honderd  pinangnoten; 
voor  een  kom  vijftig  sirih-bladeren  of  vijftig  pinangnoten;  voor  een  naald  een  jonge 
kalapa;  voor  een  klosje  garen  twee  ubi  of  een  visch;  voor  een  mesje  tien  ubi  of 
eene  kip;  voor  een  zakdoek  twee  kippen;  voor  een  vrouwenkam  één  Mp;  voor  een 
spiegeltje  dertig  ubi;  voor  eene  roode  muts  tweehonderd  ubi  of  djagong  of  honderd 
kalapa;  voor  een  doosje  lucifers  tien  dJE^ong;  voor  vlaggen,  de  complete  versiering 
eener  prauw,  een  thail  goud.  De  uitvoer-artikelen  worden  geacht  eene  waarde  te  ver- 
tegenwoordigen als  volgt:  twintig  kati  tripang  f4;  een  kati  karet,  keran,  minste 
soort,  f  10;  een  kati  karet,  eerste  soort,  f30:  en  kati  vogelnesten,  manrengan, 
f  10;  honderd  kalapanoten,  nuur,  f  1;  tien  flesschen  kalapa-olie,  ngu  uuur,  fl;  een 
balk,  balak,  van  vier  vadem  f3;  eene  plank,  vavan,  van  drie  vadem  f 0.50;  eene 
prauw,  djungku,  f  1.75  tot  f230;  een  paduwakan,  bawuk,  f500  tot  f800;  kleine 
schoener  pinas,  peenes,  f600  tot  f  1000:  een  sloep  f50  tot  f80;  eene  prauw  be- 
lang, haboo,  f  100  tot  f150;  eene  prauw  haboosaru,  van  drie  vadem  lengte,  f50 
tot  f80.  De  hier  verzamelde  tripang,  eeb,  zijn  eeb  sus,  eeb  nusnus,  eeb  naamat, 
eeb  wudaar,  eeb  keerat  en  eeb  wu.  Wanneer  iemand,  in  weerwil  van  zijne  belofte, 
zijne  schulden  niet  betaalt,  heeft  de  schuldeischer  het  recht,  hem  zooveel  van  zijne 
goederen  af  te  nemen  als  de  verschuldigde  som  groot  is,  tot  dekking  daarvan.  Het 
tellen  geschiedt  met  de  vingers  limad  tanan,  djagongkorrels  aslaar  of  met  strepen 
ketrood  van  houtskool.  De  uit-  en  invoer  bedragen  jaarlijks  respectievelijk  gemiddeld 
f98,000  en  f  110,000. 

Onder  de  dagelijksche  spijzen  rangschikt  men  de  een  ubi;  ronaan,  kaladi;  laam, 
labu;  eenmaaw,  patatas;  tua,  kombili;  muu,  pisang;  mangaa,  sagu;  enmabal, 
Manihot  utilissima;  kokat,  rijst;  tangun,  katjang;  aslaar,  djagong;  huka^  ganemo; 
hukun,  gomo;  voorts  vele  soorten  van  moesgewassen,  van  varkensvleesch  waw  ihin; 
schelpdieren  kutbeeb,  krabben  sevaat,  garnalen  nguraan,  schildpadden  veen.  Octopus- 
soorten  krit  en  andere  hangar  duan  of  rifvisschen,  wuut  larat,  of  gewone  visch,  en 
wuut  larwaaw  of  visch  die  op  diepliggende  riffen  gevangen  wordt.  Behalve  varkens. 


228  DE  KEKI-   OF  KWAABü-En.ANDEN. 

eenige  geiten  en  schapen,  vindt  men  op  de  Keei-eilanden  geen  vee.  Te  Dula  heeft 
men  een  begin  gemaakt  met  runderen  aan  te  kweeken.  Paarden,  karbouwen  en  her- 
ten zijn  er  niet.  De  spijzen  worden  door  de  vrouwen,  in  potten  en  pannen  van  Eli 
en  Elat  toebereid,  en  op  borden  en  schotels  voorgediend.  Als  eerbewijs  legt  men  op 
de  borden  een  kastel  roan-,  Carica  papaya,  of  pisang-,  muu  roan,  blad.  Bedorven 
vleesch  of  visch  wordt  niet  genuttigd.  Slechts  één  soort  visch,dewuuttetetat,  wordt 
rauw  gegeten,  met  zout,  citroensap  en  Spaansche  peper  vermengd.  Bij  een  feestmaal- 
tijd worden  de  spijzen  op  fijne  matten  gelegd,  terwijl  de  gasten  op  kussens  plaats 
nemen.  Vóór  het  eten,  dat  gewoonlijk  des  morgens,  des  middags  en  des  avonds  of 
drie  keeren  daags  geschiedt,  is  men  gewoon  de  handen  te  wasschen,  emburik  liman. 
De  gewone  dranken  zijn  water,  sagero  en  arak.  De  sagero  wordt  verkregen,  ravni- 
hun,  van  den  areng-,  sikit  ngaam,  of  van  denkalapaboom,nuurngaam.  DeBorassus 
flabelliformis  groeit  hier  niet.  Als  narcotica  worden  gebezigd  sirih  neran,  pinangisu, 
met  kalk  javur,  gamber  ngamir  en  tabak  ekbaak.  Bij  gebrek  daaraan  kauwt  men  de 
bladeren  van  den  wanit-  en  de  schors  van  den  lumlamur-  en  kamaiboom.  Opium 
wordt  slechts  door  vreemdelingen  gebruikt.  De  Mohamedaansche  zoowel  als  de  Alivuru- 
bevolking  is  overal  behoorlijk  gekleed:  de  mannen  in  badju's  raawit,  korte  en  lange 
broeken  saroau  keit  en  bloat  met  sarongs  liblib  over  de  schouder,  en  hoofddoeken 
rikrikaat ,  de  vrouwen  in  bakian  watwat  of  sarongs  en  badju's  of  kabaja's.  Overigens 
bezigen  zij  als  versiersel  de  bubu  en  med-med  maas,  gouden  oorhangers,  en tantan, 
gouden  en  zilveren  ringen.  De  kleedingwijze  schijnt  men  van  de  Mangkasaren  te 
hebben  overgenomen. 

Het  tandenvijlen,  ansoos  nivan,  geschiedt  bij  mannen  eerst  wanneer  zij  den  coïtus 
hebben  uitgeoefend.  Voor  vrouwen  is  het  onbepaald,  doch  in  elk  geval  vóór  het 
huwelijk.  Vóór  de  plechtigheid  moet  men  op  het  graf,  hawut,  der  voorouders  sirih- 
pinang  en  tabak  offeren  en  om  een  goeden  afloop  bidden.  Het  vijlen  geschiedt  des 
nachts,  door  mannen  en  vrouwen  beiden,  eerst  met  een  vijl,  eknikir,  en  daarna  met 
een  steen,  watsoos.  Het  doorsteken  der  oorlellen  heeft  plaats  tusschen  het  vijfde  en 
het  tiende  jaar,  met  dorens  van  den  Citrus  hystrix.  De  mannen  hebben  in  elk  oor 
slechts  ééne  opening,  lilihuun,  de  vrouwen  acht  en  zelfs  meer.  Het  haar  der  kinderen 
wordt  met  een  mes,  ngiiw,  afgesneden.  De  mannen  tatueeren  zich  om  de  vrouwen 
te  behagen.  De  besnijdenis,  circumcisie  en  clitoridectomie,  wordt  onder  de  Mohame- 
daansche bevolking  bij  mannen  en  vrouwen  op  de  gebruikelijke  wijze  verricht 

De  bevolking  is  in  drie  standen  verdeeld:  de  aanzienlijken,  melmel,  de  gewone 
lieden,  jamaa  of  ratwarat,  geërfde,  rin,  en  iriri,  gewone  slaven.  Overgang  in  stand , 
mutuun,  is  niet  mogelijk.  Tot  den  eersten  adel  van  Keei  behooren  de  ranuwat, 
bloedverwanten  van  den  radja  Dula;  de  ranguur  bloedverwanten  van  het  hoofd  van 


xxin 


B12.Z29. 


DK  KEEI-   OF  BWAABU-EILANDEN.  229 

Lebtaab;  de  rarusan  bloedverwanten  van  het  besturend  hoofd  van  Vaniil;  de  ranui- 
wuur  bloedverwanten  van  den  radja  van  Ohitait;  voorts  de  ran  giar,  ran  ohiwutun, 
ran  ohiwirin,  ran  heenan,  ran  dedeed,  ran  abuu,ranramuvariin,ranranvaan,enran 
ohibuur.  Deze  geslachten  mogen  onderling  huwen ,  doch  zich  niet  met  de  overige  lieden 
vermengen.  Huwelijken  van  melmel  met  jamaa,  rin  of  iriri  zijn  verboden.  Clandestiene 
gemeenschap  wordt  getolereerd,  wanneer  er  geen  zwangerschap  opvolgt  Wanneer  de 
familie  van  den  eigenaar  is  uitgestorven,  worden  diens  slaven  als  gewone  vrije 
lieden  aangemerkt 

Het  bestuur  wordt  op  de  Keei-eilanden  uitgeoefend  door  den  raat  of  ratu  radja, 
pitaan  kapitan,  ela  aai  orangkaja,  ohiduaan  kamponghoofd  en  andere  mindere  hoof- 
den, als  taen  jaan  familiehoofden,  marino  en  major,  terwijl  bij  regeling  van  belang- 
rijke aangelegenheden  in  de  Mohamedaansche  negariën  de  geestelijkheid  en  de  metu- 
duaan  of  vertegenwoordiger  van  den  vroegsten  grondbezitter  of  oprichter  der  negari 
gehoord  worden.  Ondergeschikt  aan  den  metuduaan  is  de  ngabsül,  die  de  offers 
naar  de  gewijde  plaats  draagt  De  metuduaan  mag  de  visschen  sru,  sukenjeenniet 
eten.  Een  gezeten  huisvader  mag  dit  evenmin.  Het  bekleeden  van  functiën  geschiedt 
volgens  het  recht  van  erfopvolging.  De  besturende  hoofden  mogen  de  bevolking  niets 
in  strijd  met  de  adat,  lalaen,  tegen  haren  wil  ontnemen.  Het  bekend  maken  van 
bevelen,  nawan,  geschiedt  door  een  der  omroepers,  welke  de  negari  schreeuwende 
rondtrekt.  Wordt  iemand  opgeroepen  om  binnen  zeker  aantal  dagen  vóór  de  hoofden 
te  verschijnen,  dan  ontvangt  hij  een  stuk  touw  met  een  gelijk  aantal  knoopen^  waarvan 
hij  eiken  dag  één  moet  losmaken.  Vraagt  de  mindere  man  vergiffenis  van  een  hoofd , 
dan  moet  hij  diens  beenen  omhelzen  en  door  neuswrijving  zijne  voeten  kussen ,  zeg- 
gende: «duang  u  sobo  u  taha  ejam,»  d.  w.  z.  Heer,  vergeef  mij;  ik  omhels  uwe  beenen. 
De  inkomsten  der  hoofden  bedragen  jaarlijks  vijf  tot  vijftig  ijzerhouten  planken  van 
bepaalde  afinetingen  en  dikte.  Ook  hebben  zij  vrge  beschikking,  mits  tegen  voeding, 
over  zooveel  vrije  lieden  als  noodig  zijn  om  een  huis  te  bouwen ,  dagelijks  voor  hen  te 
visschen ,  water  en  brandhout  te  halen ,  ook  wel  om  tripang  te  zoeken.  Voorts  hebben 
de  hoofden  ten  behoeve  der  negari,  of  liever  van  de  afdeelingen  Ursiwa  of  tJrlima, 
aanspraak  op  allelilahs,  gongs,  kanonnen,  olifantstanden,  koperen  bekkens  en  alle 
artikelen  van  waarde  die  bij  verkoop  van  prauwen ,  bij  huwelijk  of  bij  het  drijven  van 
handel  op  andere  eilanden  verkregen  worden.  De  artikelen ,  in  het  algemeen  wuur  ohi- 
ratut  of  eigendom  der  negari  genaamd,  worden  door  den  raat  of  metuduaan  in  bewaring 
genomen,  en  deze  zijn  verplicht  daarvan  de  boeten,  die  aan  de  negarigenooten  door 
andere  negariën  van  de  Ursiwa  of  TJrlima  opgelegd  worden  wegens  misdrijven  daar  ge- 
pleegd, als  verwonding,  moord,  diefstal,  overspel  enz.,  te  betalen.  De  hoofden  worden  met 
onderscheiding  behandeld.  Als  een  gewoon  man  een  raat  tot  op  ongeveer  vier  meters 
is  genaderd,  moet  hij  buigende  of  in  gebukte  houding  loopen;  een  slaaf  behoort 


230  DE  KEEI-   OF  EWAABU-EILANDEN. 

alsdan  te  kruipen.  Vóór  de  hoofden  zitten  de  minderen  op  hunne  knieën,  debeenen 
achterwaarts  gebogen,  andut  natlovak.  De  aanzienlijken  zitten  met  de beenen kruise- 
lings, andut  sablak.  In  tegenwoordigheid  der  hoofden  mogen  hunne  namen  niet 
worden  uitgesproken  en  als  de  minderen  hen  op  weg  ontmoeten,  gaan  zij  op  zijde, 
met  de  handen  op  hunne  borst  gekruist,  sableek  limaan.  Oude  lieden,  taraan,  wor- 
den geöerd.  Bij  het  aanspreken  van  oude  mannen  moeten  de  jongeren  zeggen:  usobo, 
wat  zooveel  beteekent  als :  met  uw  verlof.  Oude  mannen  worden  betiteld  met  aed  of 
mambuun;  oude  vrouwen  met  tatee  of  nendee.  Jonge  vrouwen  ontvangen  geene 
eerbewijzen,  abeleet.  Ontvangt  men  een  geschenk,  dan  moet  men  dit  beruiken ,  nahu- 
mak,  ten  teeken  van  dankbaarheid,  en  later  een  tegengeschenk  geven.  De  manne- 
lijke bewoners  mogen  de  vreemdelingen,  die  zij  in  de  negari ontmoeten, aanspreken; 
de  vrouwen  is  dit  verboden.  Als  geringe  lieden  elkander  ontmoeten,  reiken  zij  elkan- 
der hun  sirihkoker  toe ,  als  eerbewijs  en  teeken  van  vriendschap.  De  grootste  beleedi- 
ging  meak  voor  een  Keei-eilander  is ,  dat  men  hem  in  het  aangezicht  spuwt,  of  dat 
men  zijn  eigendom  vernielt. 

De  gronden  zijn  conununale  eigendommen  van  de  betrokken  negariön  en  worden 
door  den  metuduaan,  den  oudsten  afstammeling  van  den  oorspronkelijken  bewoner, 
bewaakt.  Het  souverein  recht  van  Nederland  over  deze  gronden  wordt  nergens  door 
de  bevolking  erkend.  De  grenzen,  nuhuka  nutuun,  of  watvanejan,  steenen  teekens 
door  de  ouden  geplaatst,  bestaan  reeds  sedert  eeuwen  en  mogen  niet  worden  ver- 
anderd. Woeste  gronden  heeten  nangan  raan  en  kunnen  door  eiken  negarigenoot, 
met  of  zonder  voorkennis  van  den  metuduaan,  ontgonnen  worden.  De  familiegronden, 
tuwun,  heeten  tuwun  eer  sagugronden,  tuwun  nuur  kalapagronden,  tuwun  isu 
pinanggronden  en  tuwun  uwaar  kanaribosschen.  De  pisang-  en  ubigronden  noemt 
men  waejaab.  Wil  men  buiten  de  negari  of  als  vreemdeling  gronden  ontginnen, 
navngee,  dan  is  de  vergunning  van  den  metuduaan  noodig.  De  gronden,  of  liever  de 
met  vrucht-  en  andere  boomen  beplante  gronden  worden  geörfd  en  mogen  nimmer 
verkocht,  verpand  of  verhuurd  worden.  Op  jacht  mag  men  overal  de  grenzen  over- 
schrijden. Het  aankappen  van  hout  is  vrij  en  geschiedt  met  medeweten  van  den 
metuduaan,  wanneer  men  namelijk  ingezetene  van  het  bewuste  eiland  is.  Gaat  men 
op  een  ander  eiland  hout  verzamelen,  dan  moet  men  aan  den  metuduaan  aldaar  een 
lilah  of  iets  anders  betalen ,  welke  artikelen  deze  als  het  eigendom  der  negari  bewaart. 
Het  ontginnen  van  gronden  van  padi-  en  djagongvelden ,  ook  door  vreemdelingen, 
geschiedt  tevens  zonder  betaling  van  grondhuur.  Als  de  oogst  is  afgeloopen,  moet  de 
ontginner  de  gronden  verlaten,  na  alvorens  aan  het  hoofd  der  negari  één  veertigste 
of  zestigste  daarvan  te  hebben  afgestaan.  Y66v  het  ontginnen  der  velden  haalt  men 
van  de  plaats,  die  daartoe  bestemd  is,  een  kluit  aarde,  om  door  tooverij,  nitdaan, 
te  zien  of  de  plaats  geschikt  is.  Daarop  beplakt  men  een  geschilderde  kalapa  met 


DB  KEEI-  OP  EWAABU-EILANDEN.  231 

de  medegebrachte  aarde,  antai  taromaan,  en  na  den  duadleera  wuan  om  succes 
gebeden  te  hebben ,  klieft  men  de  kalapa  m  tweeën.  Loopen  de  inwendige  kalapadraden 
rechts,  dan  is  dit  een  goed  voorteeken;  zoo  niet,  dan  moet  men  een  ander  terrein 
opzoeken.  De  landbouw  is  nog  zeer  primitief.  Behalve  kalapa  en  ubi  in  groote  hoeveelheid, 
plant  de  bevolking  ook  padi  kokat  en  djagong  aslaar.  De  gebezigde  padisoorten ,  kokat 
wulwul  roode,  kokat  ngingiar  witte  en  kokat  lenuun  zwarte,  hebben  eenen  groeitijd 
van  vier  tot  zes  maanden.  De  droge  padivelden,  wae  kokat,  worden  goed  gewied, 
ravringin  nivar.  Als  zij  rijp  zijn,  worden  de  korrels  van  de  halmen  afgestroopt, 
ravuungar,  na  de  hand  met  boombast  of  oud  lijnwaad  omwikkeld  te  hebben.  Van 
de  djagong  bestaat  er  slechts  ééne  soort,  van  drie  tot  vier  maanden  groeitijd.  Na 
afloop  van  den  ubi-oogst  plant  men  op  hetzelfde  terrein  padi  of  djagong,  doch  elk 
gewas  afzonderlijk.  Ook  plant  men  twee  soorten  van  katjang  tanguun  tangtemaar 
Phaseolus  radiatus,  en  tanguuntertervuu  Phaseolus  lunatus,  ubis  en  patatas,  waar- 
van vele  soorten  zijn.  De  aankweeking  van  moeskruiden  aroan  en  tabak  is  het  werk 
der  vrouwen.  Behalve  de  metuu  bezigen  de  Keei-eilanders  ook  de  howajar  of  ver- 
bodsteekenen om  de  producten  hunner  velden  of  beter  gezegd  de  kalapanoten  tegen 
diefstal  te  beveiligen.  De  howajar  bestaat  uit  kalapabladen  of  grassoorten  welke  men 
op  eene  bijzondere  wijze  aan  de  boomen  vasthecht.  Men  legt  deze  bij  voorkeur  ten 
tijde  dat  de  vreemde  handelaren  de  eilanden  verlaten  hebben,  om  eenige  maanden 
daarna  bij  hun  wederkomst  deze  weg  te  nemen,  opdat  alsdan  een  ruime  voorraad 
rijpe  kalapanoten  kan  worden  van  de  hand  gezet  Drie  dagen  voor  het  leggen 
der  bewuste  teekenen  valoo  howajar  wordt  aan  de  gemeente  van  het  voornemen  der 
hoofden  en  oudsten  kennis  gegeven  en  mag  niemand  zich  daartegen  verzetten,  waarna 
eenige  marinos  aangesteld  worden,  om  toe  te  zien  dat  de  howajar-bepalingen  door 
niemand  worden  overtreden.  Heeft  iemand  zich  daaraan  schuldig  gemaakt,  dan  wordt 
hij  beboet  of  bij  gebreke  daarvan  vastgebonden  om  door  roode  mieren  te  worden 
gebeten,  muot  kameaar  mangkiik.  Vreemdelingen  betalen  hoogere  boeten.  Wanneer 
de  marino  een  howajar-overtreder  op  heeterdaad  betrapt  dan  behoeft,  hij  slechts  zijn 
mes  of  doek  af  te  nemen  en  dit  bij  den  raat  brengen  die  den  schuldige  na  onder- 
zoek straft  Bij  ontkenning  moet  de  schuldige  zich  aan  het  waterordaal  roor  utkensaa 
onderwerpen.  Na  het  wegnemen  der  verbodsteekenen  haeer  howajar,  wanneer  aan  een 
ieder  vergund  is  zijne  kalapa  te  verzamelen  ontvangt  de  raat  van  elk  hoofd  des 
huisgezins,  van  elke  aanplanting  die  hij  bezit  een  geschenk  van  vijftien,  de  marino 
van  vijf  kalapavruchten.  Gelijktijdig  met  de  howajar  nuur  worden  op  de  riflfen  de 
howajar  met  eeb  of  verbodsteekenen  tegen  het  verzamelen  van  van  Holothuriasoorten 
ook  gelegd. 

De  betrokkene  eigenaars  zijn  voor  de  misdrijven  hunner  slaven  aansprakelijk  en 
behooren  de  boeten,  die  in  den  regel  ongelimiteerd  zijn,  te  betalen.  In  vroegeren 


232  DE  KEEI-   OF   EWAABXJ-EILANDEN. 

tijd  onder  de  adat  lalaen,  werden  de  dieven  gestraft  met  faecale  stoffen  te  eten,  en 
bij  grootere  diefstallen  met  inbraak,  hirahan  buor,  met  gelijkmaking  der  vingers, 
door  afkapping  van  den  middelsten  vinger  behalve  een  door  de  hoofden  te  bepalen 
aantal  rotanslagen.  Onder  de  tegenwoordige  adat  of  adat  vamuur  zyn  de  straffen 
als  volgt,  bij  diefstal  die  zelden  voorkomt  omdat  de  bevolking  zulks  als  eene 
groote  schande  aanmerkt,  sambur,  het  betalen  eener  boete,  hutaan  of  hermat- 
maan,  van  drie  thails  goud  ten  voordeele  van  den  bestolene;  bij  verwonding  nam- 
ngaa  worden  de  aanplantingen  en  het  huis  van  den  dader  vernield,  of  hij  betaalt 
eene  boete  van  een  lilah  sadsad,  een  armband,  aa,  een  olifantstand,  vadkajin,  een 
gong,  dadaa  en  een  stuk  goud  amaas.  Deze  boete  die  ten  voordeele  van  den  ver* 
wonde  komt,  kan  verdrievoudigd  worden  naar  gelang  van  de  zwaarte  van  het  mis- 
drijf; bij  moord  of  doodslag  saanmaat,  of  saa  larwuur  behalve  het  vernielen  der 
aanplantingen  en  huizen,  betaalt  de  dader  eene  boete  als  voor  het  hart  een  thail 
goud,  voor  het  hoofd  drie  thail  goud,  voor  de  beenen  twee  groote  lilah's,  voor  de 
handen  twee  thail  goud,  voor  de  oogen  twee  thail  goud,  voor  de  neus  een  halve 
thail  goud,  voor  de  ingewanden  een  gouden  ketting  van  een  vadem  lengte,  voor  de 
ribben  een  gouden  ketting  of  oorhanger  voor  elk  stuk,  voor  de  genitaliën  een  halve 
thail  goud,  voor  de  ruggegraat  een  gouden  ketting  van  een  halve  vadem  lengte, 
welke  boeten  door  de  hoofden  onderling  verdeeld  worden;  bij  het  uitoefenen  van 
vleeschelijke  gemeenschap,  rasweeit,  of  ngarihi  taeran,  met  eene  ongehuwde  vrouw 
tegen  haren  wil,  een  thail  goud  ten  voordeele  van  den  vader  der  vrouw  of  van  haren 
bloedverwanten;  bij  overspel,  naveahor  manghoaar,  een  groote  lilah  om  te  voorkomen 
dat  het  huis  en  de  aanplantingen  vernield  worden,  daarna  als  boete  wanneer  de 
echtgenoot  niet  den  dood  van  den  overspeler  eischt  in  welk  geval  hij  moet  worden 
ter  dood  gebracht,  twee  thails  goud  en  veertig  stuks  artikelen  als,  lilahs,  geweren, 
gongs,  olifantstanden,  armbanden,  ringen  enz.,  voorts  de  teruggave  der  artikelen, 
die  als  bruidschat  gediend  hebben.  Een  brandstichter,  naawun  rahan ,  moet  met  zijne 
familie  alle  schade  vergoeden.  Bij  bloedschande ,  taen  enweeit  ejanan ,  werden  voorheen 
de  schuldigen  in  zee  geworpen,  muot  rom  luduk.  Later  worden  zij  in  eene  prauw 
vastgebonden,  ver  in  zee  gebracht  en  aan  weer  en  wind  ten  prijs  gegeven.  Vgf 
jaren  geleden  werd  de  laatste  straf  nog  aan  zekeren  Balnü  en  zijne  dochter  Vil 
toegepast.  Heeft  een  suwanggi  iemand  ziek  gemaakt,  dan  moet  hij  drie  thails  goud 
betalen.  Oneerbiedigheid  jegens  de  hoofden  worden  met  rotanslagen  gestraft.  Op  het 
schelden,  marvenan  tanat,  als  reenan  vahen,  pudenda  tuae  matris,  reenan  Msin 
vel  seng  owat,  tuae  matris  clitoris  similis  est  jambosae  rubrae  en  andere  obscoene 
uitdrukkingen  van  dien  aard,  staat  eene  boete  van  een  thail  goud.  De  verbreking 
der  sasi  of  tabu  verordeningen  howajar  wordt  met  de  betaling  van  een  thail  maas 
geboet.  De  geschillen  in  de  negariën  werden  voorheen  door  de  huisvaders  gezamen- 
lijk afgedaan,  thans  worden  deze  voor  de  hoofden  gebracht.  Kleme  zaken  worden  in 


DE  KEEE-  OF  EWAABX7-EILANDEN.  233 

het  huis  van  den  raat  of  metoduaan  m  het  bijzijn  der  mindere  hoofden  als  ohiduaan 
marino  en  major  ex  aequo  et  bono  afgedaan.  Grootere  zaken  of  misdrijven  als  ver- 
wonding door  wapenen,  overspel,  overtreding  der  sasi  of  howajar,  overschrijding  van 
grenzen,  twist  omtrent  het  bezit  van  gronden  worden  in  het  negari's  huis,  eksali, 
onderzocht  en  berecht.  De  aanklager  menlulin,  brengt  zijne  zaak  met  de  noodige 
getuigen  vaneaan  bij  den  pitaan  voor  die  met  hen  zich  naar  den  raat  begeeft.  De 
raat  laat  den  beklaagde  memsiaan  voor  zich  komen  en  na  een  voorloopig  onderzoek 
beslist  hij,  wanneer  de  zaak  in  de  eksali  moet  worden  voorgebracht.  Op  den  bepaal- 
den dag  verzamelen  zich  de  weerbare  mannen  gewapend  in  het  negari's  huis,  de 
raat  neemt  op  een  zetel  tood  ewaan  plaats  tusschen  den  pitaan  en  major,  de  eerste 
links,  de  andere  rechts  van  hem  zittende.  De  overige  hoofden  met  den  metuduaan 
nemen  op  andere  zetels  plaats.  De  twistende  partijen  zorgen  voor  de  benoodigde 
sagero  en  sirih-pinang.  Als  de  partijen  aanwezig  zijn  wordt  met  het  onderzoek 
mohorak  ngarihi  een  begin  gemaakt.  De  getuigen  worden  een  voor  een  beëedigd, 
door  onder  blooten  hemel  te  staan  en  te  zeggen,  «eh  duadleera  wuan,  johul  vang- 
waw  hir  wawa  enhaa  duad  entiwe,  johul  vangwaw  waëd  duad  enatar  haraan,»  d.  i. 
O  heer  zon  maan,  ik  zal  spreken,  wanneer  ik  iemand  help  kunt  gij  mij  slachten, 
help  ik  niemand  dan  moet  gij  mij  gelukkig  maken.  Na  onderzoek  begeven  de  hoofden 
zich  naar  een  ander  huis  om  te  beraadslagen,  emloak  ngarihi,  en  keeren  terug  om 
het  vonnis  in  het  negarihuis  in  tegenwoordigheid  der  bevolking  uit  te  spreken.  Voor 
de  moeite  moeten  de  partijen  onder  de  niet-Mohamedanen  elk  een  varken  verstrekken, 
dat  geslacht  en  onder  de  hoofden  verdeeld  wordt.  De  Mohamedanen  geven  een  of 
twee  geiten.  De  opgelegde  boete  moet  terstond  worden  betaald,  zoo  niet  dan  kan 
de  gevonnisde  bij  een  der  hoofden  in  dienst  treden,  terwijl  deze  op  zich  neemt 
de  boete  te  betalen.  Bij  afwezigheid  van  getuigen  moeten  de  partijen  zich  aan  het 
waterordaal,  utkensaa  eumo,  onderwerpen. 

Aanleiding  tot  oorlogen  zijn  het  toeëigenen  van  gronden,  beleediging,  overspel  in 
een  andere  negari,  ook  wel  wanneer  eene  vrouw  in  een  vreemde  negari  gehuwd 
aldaar  beleedigd  wordt  en  zij  de  benaat  meak  teeken  van  schande  als  een  weinig 
kabus  zaadpluis  van  den  Eriodendron  anfractuosum  en  manuwuun  kippenveêren  in 
een  stuk  oud  linnen  gepakt  aan  hare  bloedverwanten  zendt.  Wanneer  eene  negari 
besloten  heeft  oorlog,  ravuun,  te  voeren,  dan  zendt  het  hoofd  aan  de  tegenpartij 
een  stuk  gabagaba,  de  benaat  karvevan  in  den  vorm  van  een  zwaard.  Neemt  de 
partij  de  uitdaging  niet  aan,  dan  wordt  deze  teruggezonden.  Wil  de  tegenpartij  echter 
den  oorlog  dan  wordt  in  de  plaats  van  de  gabagaba  een  ijzeren  parang  teruggezon- 
den. Daarop  wordt  de  benteng,  lutur  kotaak,  om  de  negari  in  orde  gebracht,  tot 
vijf  a  zes  meters  verhoogd  en  er  boven  op  scherpe  bambustokken ,  wuur,  geplant. 
De  vier  poorten  rechts  en  links  en  voor  en  achter,  balik  mei  u  muur,  worden  be- 


234  DE   KEEI-  OP   EWAABU-EILANDEN. 

vestigd  en  sterk  gemaakt  en  links  en  rechts  twee  lilahs  geplaatst.  Trekt  men  tegen 
elkander  op,  dan  worden  er  sclmnpliederen,  raswadu  of  rasngaan,  aangeheven  tot 
dat  men  elkander  op  last  van  den  aanvoerder,  tomaat  ngarehen,  aanvalt  De  partij, 
die  de  meeste  dooden  heeft,  is  de  schuldige  door  den  duadleera  wuan  bevestigd.  In 
den  oorlog  worden  de  personen  niet  alleen  gedood,  maar  hunne  koppen  ook  afge- 
slagen, het  vleesch  wordt  echter  niet  verslonden  en  ook  de  lijken  niet  verminkt.  De 
overwinnaar,  vuun  keen,  keert  in  prauwen  met  vlaggen,  badeer,  versierd  naar  de 
negari  terug,  alwaar  getjakaleleed,  barbeen,  en  de  siksikar  gezongen  wordt  Voorts 
wordt  op  de  tiwal,  trom,  en  dadaa,  gong,  geslagen,  geweerschoten  gelost  en  voeren 
de  vrouwen  dansen,  suul,  uit  Vrouwen  en  kinderen  gaan  niet  mede  ten  strijde. 
Wanneer  vele  personen  gedood  zijn,  dan  komen  de  naburige  onzijdige  hoofden  tus- 
schen  beiden  om  den  strijd  te  doen  staken.  Zij  planten  tot  dat  emde  kalapatakken  als 
een  teeken,  welke  door  niemand  mogen  worden  overschreden.  Blijft  een  der  partijen 
hardnekkig  weigeren  om  vrede  tè  sluiten,  dan  wordt  deze  door  de  overige  negariën 
ook  door  kracht  van  wapenen,  tot  rede  gebracht  De  onzijdige  hoofden  zenden  als- 
dan boden  uit  naar  den  overwinnaar  met  het  voorstel  vrede,  lulin,  te  sluiten.  Dit 
wordt  gewoonlijk  aangenomen,  mits  de  verliezende  partij,  vuun  saa,  eene  kleine 
boete  zonder  medeweten  echter  van  het  hoofd  betaalt  Op  den  bepaalden  tijd  van 
pacificatie  komen  de  hoofden  der  partijen  op  eene  bepaalde  plaats  bijeen.  Een 
kalapablad  wordt  door  een  der  onzijdige  hoofden  hun  ter  hand  gesteld.  Dit  in 
de  handen  houdende  roepen  zij  uit:  «duadleera  wuan  ursiwa  urlima  ukum  larwuul 
ngabal  vitsuun  ratan  munturat  nung  howajar  i,  hir  kidin  niariak  nung  howajar  i 
muut  vauran  subuum  earan  rat  lanit,  vama  nganenee  dunjai  aheratnam  tanang  i,» 
d.  w.  z.  De  heer  van  het  heelal  de  Ursiwa  en  Urlima  zullen  mij  straffen  wanneer  ik 
mijn  verbond  verbreek;  wanneer  de  tegenpartij  dit  verbond  niet  aanneemt  dan  moet 
zijn  hoofd  op  den  grond ,  zijne  voeten  boven  gelegd  en  de  negari  gestraft  worden  m 
deze  en  in  de  toekomende  wereld.  Hierop  wordt  het  kalapablad  voor  elk  der  partijen 
in  tweeën  gescheurd,  saweak  howajar  ohoi  anruu,  en  neemt  ieder  zijn  gedeelte 
huiswaarts.  Bij  het  sluiten  van  vrede  worden  ook  wel  feesten,  mirin,  gevierd,  doch 
voor  elke  partij  afzonderlijk,  de  vlaggen  worden  alsdan  nedergehaald ,  de  toover- 
middelen  krachteloos  gemaakt  en  een  feestmaal  aangericht  Onder  het  eten  waar- 
schuwen de  oudsten  de  jongeren  om  onderling  niet  te  twisten  ofte  strijden.  Negariën 
die  in  vroegeren  tijd  met  elkander  een  verbond  van  wederzijdsch  hulpbetoon  hebben 
gesloten,  bel,  en  dit  door  het  drinken  van  bloed  bevestigd,  mogen  geene  oorlogen 
voeren.  Het  zoogenaamde  koppensnellen  is  sedert  eeuwen  niet  meer  in  gebruik.  In 
vroegeren  tijd  was  een  ieder  verplicht  op  de  vreemdelingen  jacht  te  maken  en  hunne 
koppen  te  snellen.  Thans  geven  de  vreemdelingen  tomaat  warwuhun  van  hunne  aan- 
komst aan  de  hoofden  kennis,  huren  eene  woning  naar  wederzijdsch  goedvinden  en 
kunnen  zoolang  op  het  eiland  ongestoord  blijven  als  zij  dit  verkiezen.  Zij  worden 


DE  KEEI-  OF   EWAABU-EILANDKN.  235 

ook  ten  eten  gevraagd,  doch  niet  in  tegenwoordigheid  der  vrouwen.  De  door  de  be- 
volking gebezigde  wapenen  zijn  klewangs,  asbad;  pijl  en  boog,  taemar;  pieken, 
ngangaa;  krissen,  saribat,  kromme  klewang,  suruk.  Slechts  enkelen  zijn  in  het  bezit 
van  vuurwapenen. 

Bij  verloving,  nungwate,  is  het  de  gewoonte  dat  de  man  een  thail  maas  aan  de 
ouders  van  het  meisje  schenkt  waarvoor  hij  een  zijden  sarong  of  omslagdoek  terug- 
krijgt Tijdens  de  verloving  heeft  de  man  gemeenzamen  omgang  met  zijne  aanstaande 
echtgenoot  Hij  is  tevens  verplicht  alles  wat  hij  verdient  aan  het  meisje  te  schenken. 
De  wate,  verloofden,  geven  elkander  geene  ringen  of  buikbanden.  Alleen  lieden  die 
met  elkander  den  coïtus  uitoefenen  zonder  het  voornemen  om  met  elkander  te  huwen 
geven  elkander  een  weinig  haar,  ook  wel  van  de  pubes  als  teeken  van  trouw.  Als 
bewijs  van  liefde,  benaat  vangnanan,  zendt  een  meisje  nu  en  dan  wel  eensirihblad 
waarin  een  stukje  pinang  ingewikkeld  is  in  het  verborgen  aan  haren  minnaar.  Wil 
zij  echter  hare  intieme  betrekking  verbreken,  dan  zendt  zij  ook  zulk  een  pakje  als 
teeken  van  verachting,  benaat  ramahitü,  maar  met  het  sirihblad  omgekeerd.  Voor 
het  huwelijk,  ravao,  is  het  gebruikelijk  de  watwilin,  huwelijksonkosten  te  betalen. 
Arme  lieden  van  denzelfden  stand  mogen  een  matrimonium  injustum  sluiten  of  zonder 
bruidschat  huwen,  doch  dan  volgen  de  kinderen  de  moeder.  De  mannen  geven  de 
voorkeur  aan  goed  gebouwde  krachtige  vrouwen.  De  bruidgift  bestaat  voor  den  aan- 
zienlijke uit  een  thail  goud,  sidsidak,  voor  het  aanbieden  der  hand;  een  thail  goud , 
autetear,  als  geschenk  voor  de  moeder;  drie  thail  goud,  maas  un,  voor  de  slavin 
die  de  vrouw  zal  volgen;  een  thail  goud,  sumutuk,  voor  de  vrouwen  die  langs  den 
weg  staan;  een  thail  goud,  mas  tahalim,  voor  de  vrouwen  die  de  hand  van  de  vrouw 
bij  het  huwelijk  vasthouden;  een  lüah  en  een  maas  wajarai,  voor  de  slaven  en 
slavinnen  die  de  vrouw  hebben  opgepast  in  hare  jeugd;  een  maas  en  andere  goud- 
en zilverwerken,  nutuk  hadang,  voor  de  vrouwen  die  vóór  de  trap  staan  om  het 
binnentreden  van  het  huis  te  beletten;  drie  thail  goud,  vetar  kaniu,  voor  den  vader 
die  zijn  dochter  opgevoed  heeft,  tegen  een  contra-geschenk,  aje,  van  een  zijden  om- 
slagdoek, heman  aje.  De  eigenlijke  bruidschat,  ngaban  taewan,  bedraagt  drie  groote 
koperen  lilahs,  een  kanon,  dertig  kleine  lüahs,  twintig  gongs  in  soorten,  twintig 
vuursteengeweren ,  twee  of  drie  olifantstanden,  dertig  of  veertig  stuks  gouden  of 
zilveren  armbanden,  tot  een  totaal  aantal  van  driehonderd  stuks.  Na  het  huwelijk 
geven  de  ouders  aan  de  vrouw  mede  drie-  tot  vijfhonderd  stuks  lijnwaden  van  ver- 
schillende soorten  en  lengte.  De  mindere  lieden  betalen  slechts  drie  of  vier  lilahs, 
drie  of  vier  gongs,  twee  of  drie  geweren,  vijf  of  zes  gouden  en  zilveren  armbanden, 
een  olifantstand  en  zooveel  rijksdaalders  tot  een  totaal  aantal  van  veertig  stukken. 
Tot  de  bijeenbrenging  dezer  artikelen  helpt  de  familie.  Als  de  bruidschat  voldaan  is 
wordt  het  huwelijk,  ravao,  gesloten  en  feesten  gevierd.  Gedurende  het  feest  zitten 


236  DE  EEEI-   OF   EWAABU-EILANDEN. 

de  gehuwden  naast  elkander  en  eten  zamen  uit  een  houten  bak  van  een  en  dezelfde 
plek,  eerst  de  man  en  dan  de  vrouw,  daarna  verwisselen  zij  fijngekauwde  pinang. 
Drie  dagen  slapen,  entub  ngeel  dei  teel,  de  jonggehuwden  met  eene  oude  vrouw, 
ubuntu,  bloedverwante  der  vrouw,  tusschen  hen  in;  ook  wordt  door  de  jonggehuwde 
vrouw  wel  een  kind  dat  nog  niet  kan  loopen,  ejanan  kakahai,  in  het  slaapvertrek 
binnengebracht,  om  tusschen  haar  en  haren  man  te  liggen,  terwijl  de  gasten  daar 
buiten  de  siksikar  zingen.  Het  plaatsen  van  een  kind  wordt  zoolang  herhaald ,  donec 
concubuerint,  sedent^s  coïre  solent.  Is  de  bruidschat  in  haar  geheel  betaald  dan  is 
een  matrimonium  justum  gesloten;  de  jonggehuwden  gaan  naar  de  woning  van  den 
man  en  de  kinderen  volgen  daarna  den  man  of  diens  familie.  De  schoonouders,  ubung 
taraan,  mannelijke  en  ubung  tee,  vrouwelijke  worden  geëerd,  de  schoonzoon,  nun- 
getan ,  mag  hen  echter  niet  bij  den  naam  noemen.  De  schoonouders  mogen  ook  den 
naam  van  den  schoonzoon  niet  uitspreken.  Het  is  een  man  niet  verboden  drie  tot 
vier  vrouwen  te  huwen.  Bijzitten  zijn  onbekend.  In  vroegeren  tijd  leefden  de  vrou- 
wen met  meerdere  mannen  en  volgden  de  kinderen  de  moeder.  Door  het  buit  maken 
in  den  krijg  van  vrouwen  worden  deze  als  het  eigendom  der  mannen  geacht  en 
volgden  de  kinderen  den  vader.  Oorlogen  werden  er  gevoerd  om  vrouwen  te  rooven 
en  daardoor  den  stam  te  vergrooten.  Echtscheiding  heeft  meermalen  plaats.  Heeft  de 
vrouw  overspel  bedreven  dan  heeft  de  man  het  recht  de  vrouw  te  verstoeten,  mits 
de  bruidschat  terugbetaald  wordt.  Is  deze  verdeeld  dan  is  de  familie  solidair  ver- 
plicht dezen  weder  bijeen  te  brengen. 

Wanneer  de  eerste  verschijnselen  van  zwangerschap,  naveu  of  ewun,zichvertoonen, 
worden  de  bloedverwanten  daarvan  verwittigd,  doch  geene  feesten  gevierd.  Dit  ge- 
schiedt eerst  na  den  veertigsten  dag  der  bevalling,  nadat  de  moeder  heeft  gebaad, 
navliru,  en  het  kraamhuis  is  in  gereedheid  gebracht  om  gasten  te  ontvangen.  De 
bevalling,  entevul,  heeft,  ten  emdehetperinaeumniette  doen  scheuren,  zittende  plaats. 
De  placenta,  nibib,  wordt  in  een  aarden  pot  met  keukenasch  in  een  wawu  boom  Ficus 
altimeraloo  Rxb.  tusschen  twee  takken  bewaard.  De  navel,  vuhar,  wordt  nadat  de 
placenta  buiten  is  gekomen  met  een  stuk  bambu  wuur,  afgesneden,  een  tot  twee 
palmen  van  de  buik.  Na  de  geboorte  wordt  het  kind  met  warme  kalapamelk,  roman 
ngane,  en  daarna  met  lauw  water  gebaad,  verder  het  lichaam  door  eene  oude 
vrouw  gekneed  om  het  kind  sterk  te  maken.  Het  kind  wordt  op  een  soort  hard 
uitgehold  kussen  gelegd,  om  aan  het  achterhoofd  een  ronden  vorm  te  geven,  en  is 
de  moeder  nadat  zij  een  decoct  van  Carica  papaya  heeft  gedronken,  verplicht  met 
haren  rug  en  hare  pudenda  tegen  het  vuur  te  gaan  liggen.  Bij  moeielijke  partus 
wordt  om  de  dolores  te  bevorderen  het  haar  der  vrouw  in  haren  mond  gestoken  of 
worden  haar  walgelijke  dranken  toegediend  om  neiging  tot  braken  op  te  wekken. 
De  meeste  vrouwen  bevallen  echter  in  het  bosch  zonder  eenige  hulp.  Na  het  kind 


XXIV. 


B1Z.2S6. 


DE   KEET-  OP  EWAABU-EnJLNDEN.  237 

gebaad  te  hebben,  keeren  zij  in  hare  woningen  terug,  om  tegen  het  vuur  te  gaan 
liggen.  Tijdens  de  bevalling  mag  een  ieder  het  huis  binnentreden.  Na  den  afloop 
daarvan  komen  de  vriendinnen  en  vrouwelijke  bloedverwanten  om  geluk  te  wen- 
schen.  Zij  zeggen  alsdan  var  vone  taen  ejanan  laeelan,  terwijl  de  kraamvrouw  met 
osob  beweon  e,  zeer  verplicht,  antwoordt  Voor  den  partus  mag  de  zwangere,  de  pica 
hebbende,  alles  eten  wat  zij  verlangt,  na  de  bevalling  tot  den  dertigsten  dag  is  het 
der  vrouw  verboden,  zout,  masin,  scherpe  of  gekruide  spijzen  en  visch  te  nuttigen. 
Haar  voedsel  bestaat  uit  in  het  vuur  gepofte,  ubi  en  pisang.  Door  toovermiddelen, 
daan,  beweert  men  te  kunnen  zien  of  een  vrouw  een  jongen  of  meisje  zal  ter  we- 
reld brengen.  Wanneer  een  pasgeboren  kind  onrustig  slaapt,  of  moeielijk  ademhaalt, 
huur  kanaad,  dan  is  het  een  teeken  bij  den  jongen  dat  de  vader,  bij  het  meisje 
dat  de  moeder  kwaad  bedreven .  heeft,  of  de  opening  die  een  zekere  soort  van 
krabben,  kalahebar,  gewoonlijk  maken  hebben  verstopt,  of  dat  de  vader  den  vogel, 
toruut,  met  een  pijl  heeft  gedood.  Om  een  pasgeboren  kind  voor  ziekte  te  behoeden, 
wordt  na  den  tweeden  dag  pijl  en  boog,  zoomede  een  houten  zwaard  met  kalapa- 
bladen  omwonden  onder  het  huis,  in  het  midden  daarvan,  opgehangen.  Ook  wordt 
het  werktuig  om  vuur  te  maken,  dasuwail  leav  na  driemalen  daarmede  de  midden- 
palen  van  het  huis  geslagen  te  hebben,  onder  het  huis  geplaatst.  Het  kind  wordt 
eerst  door  eene  andere  vrouw  zeven  dagen  gezoogd,  onto  suswahan,  daarna  door  de 
moeder,  die  verplicht  is  aan  de  vrouw  die  geholpen  heeft,  een  geschenk  te  geven. 
Nadat  de  tanden,  nivan,  uitgebot  zijn,  begint  het  kind  sagu  en  ubipap  te  eten.  Drie 
maanden  achtereen  wordt  het  kind  dagelijks  na  het  baden  met  olie  gemasseerd  of 
gekneed.  Na  den  dertigsten  dag  wanneer  de  moeder  na  het  baden  van  de  rivier  of 
waterbron  huiswaarts  keert,  wordt  het  kind  door  eene  oude  vrouw,  die  het  kind 
totdat  het  eten  kan  verzorgt,  uit  het  huis  gebracht  om  daarmede  vóór  de  trap  te 
gaan  zitten.  In  het  huis  hebben  de  bloedverwanten  en  bekenden  zich  verzameld  om 
feest  te  vieren.  In  tegenwoordigheid  der  moeder  laat  de  oude  vrouw  de  voeten  van 
het  kind  op  den  grond  rusten.  Dit  gedaan  hebbende  brengt  zij  het  kind  weder  in 
huis  en  wordt  tot  de  naamgeving,  navrinün  overgegaan.  Om  een  gelukkigen  naam 
te  vinden,  wordt  eene  jonge  kalapa  in  tweeën  gekloofd  en  de  beide  helften  in  een 
wan  gedaan.  Daarna  bidt  een  der  oudste  bloedverwanten  het  volgende;  «duadleera, 
wuan,  nit  enlaai  nit  iamang  ubung,  unturat  nuuri  kuti,»  d.  w.  z.  Heer  zon  maan, 
geesten  der  voorvaderen,  vestigt  uwe  aandacht  op  deze  kalapa.  Voorts  maakt  hij 
met  de  wan  eene  beweging,  om  de  kalapahelften  te  zien  vallen.  Vallen  deze  beiden 
open  dan  brengt  de  bestemde  naam  ongeluk  aan,  valt  de  rechter  helft  open,  vati- 
garak,  en  de  linkerhelft  dicht,  ngovang,  dan  is  zulks  een  goed  voorteeken.  Deze 
handeling  heet  aheluit  Na  de  naamgeving  worden  eenige  korrels  gekookte  rijst  op 
het  voorhoofd,  de  schouders  en  armen,  van  het  kind  gekleefd  en  neemt  de  moeders 
broeder  het  kind  op,  brengt  dit  naar  beneden  en  laat  het  met  den  rechtervoet  op 


238  DE   KEEI-  OF   EWAABU-EILANDEN. 

den  grond  rusten.  De  bewoners  der  omliggende  huizen  roepen  alsdan  driemalen 
achtereen  «memaan  kuv,»  d.  w.  z.  hoe  heet  hij  of  zij  en  de  persoon  antwoordt: 
«memaan  Jeomartili,»  d.  w.  z.  hij  heet  (bijv.)  Jeomartili,  of  een  ander.  Daarop 
worden  alle  negari-kinderen  op  rijst,  zonder  iets  meer,  onthaald.  Wanneer  het  kind 
kruipen  kan,  gaat  de  moeder  een  bezoek  bij  de  bloedverwanten  afleggen ,  om  geschenken 
te  ontvangen.  Tweelingen,  ejanan  deden,  zijn  niet  zeldzaam  en  worden  als  een  geschenk 
van  duadleera  wuan  aangemerkt.  Het  gebeurt  ook  menigmaal  dat  er  kinderen  met 
helmen,  nikawun,  geboren  worden.  Deze  wordt  gewoonlijk  boven  het  hoofd  met  een 
stuk  bambu  opengesneden  en  met  de  placenta  bewaard.  Zwangere  vrouwen  mogen 
overal  zonder  vrees,  ambobar,  rondloopen,  maar  mogen  in  zaken  geene  getuigenis 
afleggen.  Gedurende  de  zwangerschap  of  lactatie  is  het  volvolik,  verboden,  de  vrouw 
tot  vleeschelijke  gemeenschap  over  te  halen.  Om  kinderen  rustig  te  doen  slapen,  be- 
strijkt men  het  lichaam  met  fijngestampte  bladen  van  den  matikasluunboom,  met 
water  vermengd.  Gebrekkige  kinderen  worden  even  als  de  gezonde  behoorlijk  ver- 
pleegd. Om  zwanger  te  worden,  gaan  de  vrouwen  op  de  graven  harer  voorouders 
offeren.  Na  de  geboorte  van  het  eerste  kind  krijgen  de  ouders  van  de  overige  negari- 
genooten  eenen  anderen  naam,  als  Bad  ejamam  vader  van  Bad,  Bad  renan,  moeder 
van  Bad  etc.  Elke  man,  die  met  eene  vrouw  coïtus  heeft  uitgeoefend,  erkent  het  kind 
als  het  zijne.  Bij  geschillen  daaromtrent  worden  deze  door  toovermiddelen  uitgemaakt 
De  eerste  tanden,  die  afvallen,  worden  door  de  kinderen  op  het  dak  der  woning  ge- 
worpen. Grooter  wordende  krijgen  de  jongens  onderricht  in  het  vervaardigen  van 
prauwen  en  het  bouwen  van  huizen,  de  meisjes  in  alle  vrouwelijke  werkzaamheden 
behalve  de  dochters  der  meer  gegoeden,  die  het  huis  niet  mogen  verlaten. 

Epidemische  ziekten,  benakit,  ontstaan,  doordien  er  personen  in  de  negari  aan- 
getroffen worden  die  bloedschande  hebben  gepleegd,  den  coïtus  met  de  vrouw  van  den 
broeder  of  met  hare  zusters  hebben  uitgeoefend;  voorts  door  ongerechtigheden,  door 
de  besturende  hoofden  gepleegd.  Gewone  ziekten  worden  veroorzaakt  door  de  huwaang 
of  'suwanggi,  door  booze  geesten  of  door  lieden  die  het  een  en  ander  in  den 
grond  aan  den  hoofdingang  van  het  huis,  en  waarop  de  lijder  getrapt  heeft,  of  wel 
onder  het  uitspreken  van  verwenschingen  een  jonge  kalapa,  rinin,  waarin  rudrud. 
ziekte  aanbrengende  kruiden,  ai  waar,  boomwortelen,  wat  iav,  stukken  kwarts,  kokat, 
bibun,  padikorrels  etc,  verborgen  zijn,  bij  de  hoofdpaal,  lür  rahan,  begraven  hebben, 
Ook  kan  men  iemand  aan  hydropsie  doen  lijden  door  een  stuk  sagu  te  betooveren 
en  dit  in  zee  te  werpen.  De  zieken,  mang  ulirsuhut,  worden  door  de  bloedverwanten 
naar  behooren  verpleegd.  Het  woord  suhut  beteekent  ook  booze  geest,  dus  door  den 
booze  bezeten.  Vele  zieken  verhuizen,  sidak  rahan,  ook  naar  andere  woningen  om 
de  booze  geesten  te  misleiden.  Men  beweert  dat  hierop  gewoonlijk  genezing,  nahaar, 
volgt.  Om  eene  ziekte  uit  een  huis  te  verdrijven  worden  vier  soort  wortelen,  alleen 


DE  KEEI-   OP   BWAABU-EILANDEN.  239 

bij  den  ouden  van  dagen  bekend,  aan  den  middenpaal  onder  het  huis  vastgehecht. 
Het  schenden  van  wawu  Ficus  altimeraloo  Rxb.  boomen  of  het  doen  van  natuurlijke 
behoeften  onder  zulk  een  boom  kunnen  ziekte  veroorzaken,  omdat  de  geesten  die  daar 
hun  verblijf  houden  vertoornd,  rasian,  worden.  Bij  gezwellen  etc.  wordt  het  bedorven 
bloed,  laran  mat,  of  anwaet,  ook  door  oude  vrouwen  uitgezogen,  aroan  aran  mat. 
Lepra  benakit  ngarsuhun  ontstaat  door  overerving,  ulsuu  heet  naeb,  of  pokziekte 
door  besmetting.  Gewone  ziekten,  vooral  koortsen,  rarur,  tracht  men  te  genezen 
door  bij  het  vuur  te  gaan  liggen,  mavraran,  ook  in  rook  van  gebrand  gras.  Bij  oog- 
ziekten gebruikt  men  de  sap  van  de  Lycopersicum  esculentum  bladen.  Wanneer  naar 
hunne  meening  door  tooverij  is  gebleken  dat  een  vreemd  voorwerp,  bijv.  scherpe 
steenen,  stukken  koraalsteen,  schelpen,  beenderen,  graten,  enz.  door  toedoen  van 
een  suwanggi  in  het  lichaam  aanwezig  is,  nemen  de  oude  vrouwen  de  bladeren  van 
den  bubuk  heman  tavit  boom,  stampen  deze  fijn  en  maken  vervolgens  met  het  blad 
van  den  rewajar  roan  op  eene  eigenaardige  wijze,  de  zieke  plek  koel.  Daarna  sme- 
ren zij  de  fijngestampte  bubuk  heman  tavit  er  op  en  manipuleeren  op  dusdanige 
wijze,  dat  bedoelde  voorwerpen  op  de  legerstede  of  mat  van  den  zieke  vallen.  Deze 
voorwerpen  worden  na  twee  dagen  in  het  water  gelegen  te  hebben,  weggeworpen. 
Om  eene  ziekte  uit  de  negari  te  verdrijven  richt  men  eene  stellage ,  rereak ,  aan  het 
strand  op  en  plaatst  daar  allerlei  spijzen  en  dranken.  Nadat  de  metuduaan  in 
tegenwoordigheid  der  bevolking  zijne  verwenschingen  heeft  uitgesproken  begeeft  zij 
zich  hardloopende  gelijk  vluchtenden  naar  de  negari  in  hare  woningen  terug.  Krank- 
zinnigen, hiran  voar,  worden  niet  gerespecteerd.  Deze  ziekte  ontstaat  door  invloeden 
van  booze  geesten  of  door  overerving  even  aJs  de  epilepsie,  nas  irit  Om  de  booze 
geesten  te  verdrijven  brandt  men  fijngeschrapte  buflfelhorens  en  afgesneden  hoofdhaar 
der  Papua  slaven,  omdat  de  stank  daarvan  voor  geesten  ondragelijk  wordt  geacht 
In  den  tijd  van  kentering,  wanneer  vele  koortsen  heerschen,  verzamelt  de  metuduaan 
de  offers  der  negarigenooten  en  brengt  deze  op  plaatsen  waar  hij  het  goedvindt. 

Een  doodgeboren  vrucht  wordt  in  fijn  wit  lijnwaad,  gezamenlijk  met  de  placenta, 
gewikkeld  en  in  het  bosch  tusschen  de  takken  van  den  wawuboom  geplaatst.  Ge- 
storven zuigelingen  worden  ook  met  wit  lijnwaad  gewikkeld  en  in  een  doos,  akbilin, 
in  de  nabijheid  van  een  kruisweg,  deed  hanga,  begraven.  De  nitu  of  zielen  dezer 
kinderen  blijven  op  de  plaats  waar  zij  begraven,  tiwak,  worden  rondzwerven,  doch 
doen  geen  kwaad.  Sterft  eene  vrouw  tijdens  de  bevalling,  terwijl  het  levend  kind 
niet  ter  wereld  kan  gebracht  worden,  dan  wordt  het  kind  in  de  baarmoeder  dood- 
gestoken, opdat  de  vrouw  geen  bumbun  anak,  of  pontianaq  wordt  en  haren  man 
vervolgt  om  hem  te  emasculeeren.  Vóór  de  begrafenis  komen  de  bloedverwanten  en 
vrienden  bijeen  om  treurliederen  aan  te  heffen.  Sterft  een  aanzienlijke,  hetzij  man  of 
vrouw  dan  wordt  het  lijk  na  gereinigd  te  zijn  behoorlijk  in  dubbele  lakensche  en 


240  DE  EEEE-   OP   EWAABU-EELiLNDEN. 

zijden  kleederen  door  de  oudste  familieleden  daartoe  verstrekt,  gekleed,  met  gouden 
oorhangers  en  ringen  in  een  ijzerhouten  kist  met  snijwerk  versierd  van  twee  meters 
lengte,  een  meter  hoogte  en  een  meter  breedte  gelegd,  met  het  hoofd  en  de  voeten 
op  kussens,  terwijl  rechts  en  links  eveneens  kussens  geplaatst  worden.  De  kist  wordt 
met  zeven  verschillende  soorten  lijnwaad  belegd.  Aan  het  hoofdeneind  worden  vijf  bingan 
ham,  borden  uit  den  vroegeren  tijd,  aan  het  voeteneind  twee  en  rechts  en  links  van 
het  lijk  een  daarvan  gelegd.  Behalve  deze  wordt  nog  een  bord  met  eetwaren,  banao, 
rijst,  sagu,  gebak,  gesuikerde  kanari,  rijpe  pisang,  een  gebraden  visch,  en  een  glas 
akalas  met  water  in  de  kist  geplaatst,  voorts  voor  de  mannen  een  parang  ngeer, 
een  mes  ngiw,  een  bijl  saw,  een  boor  vaat,  een  beitel  avtetat,  een  passer  song,  een 
houten  hamer  wau  en  een  sirih-doos  luw  manaeran,  met  toebehooren,  terwijl  de 
vrouwen  hare  dagelijksche  gereedschappen  en  benoodigdheden  als  garen,  naalden, 
etc.  medekrijgen.  Daarna  wordt  de  kist  met  yzeren  spijkers  dichtgemaakt.  De  kist 
hermetisch  gesloten  zijnde  wordt  van  vijf  maanden  tot  een  jaar  in  het  huis  bewaard. 
Vervolgens  viert  men  drie  nachten  achtereen  de  vatnanit,  feest  der  geesten.  Het 
hoofd  van  den  overledene  moet  ten  zuiden  liggen.  Op  het  graf  wordt  na  de  begra- 
fenis aan  het  hoofdeneind  geplant  een  tak  met  bladeren  waaraan  een  tros  pisang, 
een  suikerrietplant  en  een  bord  worden  opgehangen ,  voorts  twee  kalapa  aan  het  hoofden- 
eind en  twee  aan  het  voeteneind  en  een  zonnescherm  in  het  midden  des  grafs  ge- 
plaatst Velen  versieren  het  graf  ook  uitwendig  door  langs  houten  staken  wit  lijnwaad 
als  gordijnen  te  hangen.  Op  het  graf  wordt  later  een  sierlijk  kistje  in  den  vorm  van 
een  huis  de  wangwaen,  op  een  paal  geplaatst,  waarin  eens  in  de  maand  of  om  de  twee 
maanden  wanneer  iemand  van  de  familie  ziek  wordt,  of  men  eene  reis  moet  onder- 
nemen, aan  de  ziel,  engmaan  of  angmaan,  die  alsdan  den  naam  van  nituofninitui 
draagt,  eten  wordt  voorgelegd.  De  zielen  der  afgestorvenen  begeven  zich  naar  de 
eilanden  Baeer  en  Ohimaas.  De  mindere  lieden  worden  op  gelijke  wijze,  maar  met 
minder  omslag  en  uitgaven,  begraven,  vooral  wanneer  hunne  familieleden  niet  in  staat 
zijn  de  onkosten  te  dragen.  De  afstammelingen  der  alhier  geïmmigreerde  Papua's  be- 
waren de  beenderen  hunner  dooden  in  grotten  of  daarvoor  ingerichte  woningen, 
alwaar  de  nitu  hun  verblijf  houden.  Als  teeken  van  rouw  loopen  de  vrouwen  een 
geruimen  tijd  met  loshangend  haar  en  de  mannen  zonder  hoofdbedekking.  Sterft  een 
der  hoofden,  dan  mag  er  in  een  maand  niet  gezongen,  en  mogen  geen  feesten 
gevierd  worden. 

Na  den  dood  van  den  vader  heeft  de  moeder  het  recht  over  al  de  nagelatene  bezittingen 
en  eigendommen.  Bij  een  tweede  huwelijk  verliest  zij  dit  recht  en  treedt  de  oudste 
zoon  op.  De  erfenis  nivreaan  of  luwtaw  wordt  niet  altijd  verdeeld.  De  moeder  of  oudste 
broeder  kunnen  echter  des  verkiezende  iets  aan  de  jongere  kinderen  afstaan.  Velen  hebben 
de  gewoonte  om  voor  hun  dood  iemand  onder  de  mannelijke  bloedverwanten  te  benoemen 


DE  KEET-  OF  EW^AABtT-EtLANDEN.  241 

om  ZOO  iiet  noodig  mocht  zijn,  de  erfenis  onder  hen  te  verdeelen,  rahaan  avateteen.  De 
oudste  zoon  krijgt  alsdan  het  drie  vijfde,  de  moeder  en  de  overige  kinderen  het  twee  vijfde 
gedeelte.  Een  vaste  maatstaf  bestaat  er  evenwel  niet  De  familieraad  nu  en  dan  bijgestaan 
door  de  hoofden  heeft  in  zake  verdeeling  van  erfenis  de  beslissende  stem. 

De  bevolking  van  Eeei  is  over  het  algemeen  zeer  gesteld  op  zang  en  dans.  De 
gewone  liederen,  die  onder  begeleiding  van  derabana,  arbaan,  of  kleine  ti va  gebruikt 
worden,  heeten  siksikar  ngel-ngel,  door  mannen  en  vrouwen,  siksikar  marwehe  be- 
laan, door  mannen  en  siksikar  sosoi,  sokaat  en  baoot  door  vrouwen  alleen  gezon- 
gen. Gewoonlijk  zijn  deze  liederen  extempore's  van  allerlei  inhoud,  die  men  bij  het 
vieren  van  feesten  als  huwelijk,  het  dekken  van  een  huis,  het  betrekken  van  een 
nieuw  hnis  en  het  te  water  laten  van  een  prauw  hoort.  Het  dansen,  hebeen,  ge- 
schiedt op  velerlei  wijzen.  Men  telt  meer  dan  veertig  soorten  in  de  eene  negari 
meer,  in  de  andere  minder,  terwijl  de  hebeen  van  de  eene  niet  in  de  andere  negari 
mag  worden  uitgevoerd.  Onder  de  meest  gebruikelijke  zijn,  de  hebeen  asbmgar  of 
de  gewerendans,  door  mannen  in  twee  tegenover  elkander  staande  rijen  onder  het 
opheffen  al  rigore  di  tempo  van  de  geweren  en  het  voor-  en  achteruit  met  de 
voeten  trappen,  met  begeleiding  van  den  gong  en  tiva  en  het  zingen  van  de  siksikar 
asbingar;  de  hebeen  saribat,  of  de  krissendans,  door  mannen  en  vrouwen  in  een 
onbepaald  aantal  uitgevoerd,  waarbij  men  de  krissen  uittrekt  en  daarmede  steekt, 
onder  begeleiding  der  tiva  en  het  zingen  van  de  siksikarjamanni  saribat;  de  hebeen 
basaar,  door  mannen  en  vrouwen  in  een  kring,  in  de  handen  houdende  en  zwaaiende 
een  zakdoek  en  een  kalapa  takje ,  ten  einde  de  negarigenooten ,  die  op  zee  zich  be- 
vinden, gnnstigen  wind  te  bezorgen,  onder  begeleiding  der  tiva  en  het  zingen  van  de 
siksikar  basaar;  de  hebeen  sosoi,  de  dans,  waarbij  de  armen  en  beenen  voor-  en 
achterwaarts  bewogen  worden,  alleen  door  vrouwen  bij  vertrek  der  prauwen  onder 
begeleiding  der  tiva  en  het  zingen  der  siksikar  sosoi;  de  hebeen  luus,  de  vogeldans 
den  Haliaetus  leucogaster  nabootsende ,  door  mannen  en  vrouwen  met  uitgestrekte  armen 
en  met  het  hoofd  voor  en  achter  bewegende  op  de  wijze  van  den  vogel,  die  in  zee  een 
viseh  oppikt,  onder  begeleiding  der  tiva  en  het  zingen  van  de  siksikar  luus;  de 
hebeen  sangongoo,  of  de  kapellendans  door  mannen  en  vrouwen  in  elke  hand  een 
waaier  vasthoudende  en  de  bewegingen  van  een  kapel  nabootsende  onder  begeleiding 
der  tiva  en  het  zingen  van  de  siksikar  sulsul;  de  hebeen  lek,  of  de  apendans,  door 
mannen  die  de  allures  der  apen  nabootsen ,  onder  begeleiding  der  tiva  en  het  zuigen 
van  de  siksikar  jako  Uala;  de  hebeen  ail  of  de  vischlijndans  door  mannen  de  hande- 
lingen van  iemand,  die  met  een  lijn  vischt,  volgende  onder  begeleiding  der  tiva  en 
het  zingen  der  siksikar  taltalawatu;  de  hebeen  sabiaan,  of  de  dans  waarbij  de  be- 
we^gen  onder  het  bidden  der  mannen,  die  de  mohamedaansche  godsdienst  belijden, 
nagebootst  worden,  onder  begeleiding  der  tiva  en  het  zingen  der  siksikar  sabiaan; 

16 


242  Ofi  KEEf-  OP  EWAABÜ-KfLAKOEK'. 

de  bebeen  sum,  of  de  reigerdans  door  mannen,  die  in  het  wit  gekleed  zijn  en  de 
bewegingen  van  den  reiger  nadoen,  onder  begeleiding  der  tiva  en  het  zingen  van 
de  siksikar  andan  en  meer  andere  gelijk  de  bebeen  walwalbasoin,  of  de  sago- 
bereidingdans;  de  bebeen  angbebib,  of  de  bokkendans;  de  bebeen  nejabaar,  of  de 
vleêrmuizendans ;  de  bebeen  hewhew  taat  of  de  dans  van  den  sagerodief,  alle  de 
betrekkelijke  bewegingen  nabootsende.  De  dansen  zijn  zeer  eentonig,  evenzoo  de 
muziek.  Mannen  en  vrouwen  zijn  tevens  liefhebbers  van  het  opgeven  van  raadsels, 
sobtu,  van  stoeien  en  jokkemijen,  navlood  en  lachen,  malmaalid,  veel  onder  elkan- 
der. Ook  zijn  zij  gewoon  elkander  schimpnamen  te  geven  als  antaiduus,  gij  kreupele, 
naskebau,  gij  manke;  mat  tdsu,  gij  blinde.  Het  dobbelen,  arbeen  kaliliuk ,  door  geld 
op  den  grond  te  werpen  of  jujuir,  door  het  in  de  handen  te  schudden  is  in  den 
laatsten  tijd  toegenomen ,  ook  het  schaakspelen ,  arbadaan  genaamd.  De  zoogenaamde 
tjakalele,  naskukil,  is  weinig  in  gebruik,  alleen  na  terugkeer  van  den  oorlog.  Ook 
speelt  men  de  intuuv  nahaak,  of  het  schermen  met  pijl  en  boog.  De  kinderen  spelen 
met  de  neot,  kalapabladeren ,  die  door  den  wind  in  een  ronddraaiende  beweging  ge- 
bracht worden,  jojoër  steenen  knikkers  en  met  de  haboo,  kleine  prauwen  langs  de 
stranden. 

De  kosmologische  verschijnselen  kunnen  niet  worden  verklaard.  Bg  zonsverduiste- 
ring leeran  mat,  denkt  men  dat  er  een  groot  ongeluk  zal  komen.  Op  Nuhujuut  zegt 
men  echter  dat  de  zon  alsdan  met  pijl  en  boog  beschoten  wordt  door  de  booze 
geesten  Tahaweng  en  Wureng,  die  op  den  berg  Wuar  Booh  un  verbluf  houden.  De 
oorsprong  van  den  regen  doos,  wind  niot  of  niut,  bliksem  envitik,  donder  navdod, 
regenboog  sasatian,  kan  niet  worden  opgegeven.  Aardbevingen  ontstaan  door  de  be- 
weging van  naang,  een  draak  die  in  de  aarde  woont,  volgens  anderen,  doordien  deze 
tegen  het  touw,  waaraan  de  Eeei-eUanden  als  het  ware  voor  anker  liggen,  stoot 
Dondersteenen  sasaot  dadaan,  worden  beschouwd  als  partes  genitalium  tonitru,  quae 
propter  vim  vel  violentes  conatus  in  coïtu  factos  disjectae  et  dispersae  sunt  De 
sterren  daar,  ook  wel  de  teleowar  de  morgenster,  worden  aangemerkt  als  de  kinderen 
der  maan,  die  na  de  maandelijksche  bevruchting  door  de  zon  zich  vermenigvuldigen. 
De  maan  is  naar  de  volksmeening  bewoond.  Men  beweert  dat  de  man  Karmas  en 
de  vrouw  Dit,  daar  onder  een  sirih-boom,  naan  ngaen,  hun  verblijf  houden  en  dat 
de  slavin  Iriwunm  met  een  stok  altijd  door  sirih-bladen  plukt.  De  dag  wordt  ver- 
deeld in  hamar  dag  en  daedaan  nacht.  Voorts  in  asmeread,  's  morgens  vroeg,  leer 
navruaan  middag,  leer  wahan  avondschemering,  an  utanhowaan  hamar  middernacht, 
manutarkukiu,  het  hanengekraai ,  kokot  nubaan  de  tyd  dat  de  kinderen  en  lalaait 
nubaan  dat  de  ouderen  zich  ter  ruste  begeven  acht  en  tien  uur  's  avonds.  De  tyd- 
verdeeling  of  tijdbepaling  geschiedt  niet  door  uren  maar  wordt  vastgesteld  als:  de 
tijd  die  noodig  is  om  de  pinang  rood  te  kauwen,  beor  nabtahan,  of  om  ubi  gaar 


DK  ircEt-  OP  EWAABü-mjiNDEfr.  243 

te    koken,    een  man  nabtahan.  De  windstreken  heeten  timnr  oost,   warat,  west, 
madmaar  noord,  en  taraanan  znid. 

Behalve  eenige  goudwerken  uit  den  ouden  tijd  worden  nog  als  nivreaan  of  artikelen 
die  niet  mogen  worden  Yerkocht,  aangemerkt,  de  bingan  saam,  bingan  ngiim,  bin- 
gan  knum,  bingan  arbetroaan  en  bingan  manlaan,  zijnde  borden  of  schotels  van 
Oostaziatischen  oorsprong. 


ZEVENDE  HOOFDSTUK. 


DE   AARÜ-ARCHIPEL. 


Ligging.  Geogrsphisclie  Terdeeling.  EilMiden.  Foimatie.  Kaaalen.  Moermon.  Voetpaden. 
Ankerplaatsen.  Riffen.  Moeion.  Klimaat  Belangryke  negarien.  Unia— Urlima.  Bevolking. 
Taal.  Zang.  Traditifin.  OeBckiedenia.  Phjsiscke,  intellectneele  en  moreele  eigeniohiqipen. 
Venninking  liohaam.  Standen.  Adel,  ryken,  slaTon.  Caltns.  Bygeloof.  Droomen.  Eed. 
Aanleg  negarifin.  Hnisbonw.  Huisraad.  Arbeid  mannen  en  Trouwen.  HandeL  Artikelen 
Tan  rOkdom.  In-  en  uitToer.  Voeding.  Kleeding.  Bestuur.  Afdoening  laken.  Straffen.  In- 
komsten koofden.  Plichtplegingen.  Grondeigendom.  Landbouw.  Oorlog  en  Trede.  VerloTing. 
Huweiyk.  Zwangerschap.  BcTaUing.  OpToeding  kinderen.  Ziekte.  Dood.  Begrafenis.  Rouw. 
Erfenis.  TgdsTerdeeling.  Telling.  Maten.  Koamologische  begrippen.  Oomgai  en  Tungu. 


De  Aaru,  volgens  de  oorspronkelijke  bevolking  Djaraja  of  Djueeri,  archipel,  die 
tusschen  134*^  en  135*^  10'  Oosterlengte  van  Greenwich  en  tusschen  5°  en  7*^  5' 
Zuiderbreedte  ligt,  bestaat  uit  twee-en-twintig  groote  en  drie-en-zeventig  kleine  ei- 
landen. 

De  groote  eilanden  zijn  Gurialao  of  Wurialao,  Kola,  Kulur,  Wokam,  Udjir, 
Wasir,  Warnar,  Duar  of  Aduar,  Kobroor,  Maikoor,  Tarangan,  Kumul,  Watulei, 
Mariri,  Lola,  Djambuae,  Dangar,  Barakai,  Bendjurung,  Tutuldjurung,  Eongampani 
en  Eereei.  De  kleinere  heeten  Djedan,  Wanan,  Malamdidin,  Kulamamul,  Baena, 
Rewong,  Manutai,  Menlau,  Eleel,  Ngawap,  Palpalnguol,  Marwaria,  Tagur,  Mangan, 
Pagaraja,  Waiia,  Sewer,  Djorsian,  Kumera,  Amaria,  Mara,  Ngarbal,  Karowairaja- 
Watulei,  Karowairaja-Mariri,  Batukapal,  Laga-lagar,  Em,  Epar,  Ngomo-ngomor, 
Kulamaimain ,  Boun,  Werlau,  Balbal,  Baragan,  Djuwau,  Gölordin,Bambu,  Gorgor, 
Maarkol,  Kotebei,  Maardjindjing ,  Maar,  Djee,  Babi,  Arkamesi,  Terboul,  Koreil, 
Warmalmesi,  Goler,  Karawai,  Uka, Djoradidin,Panaesa,Lama,Kuldjavana,Kaipaa, 
Karangkula,  Ngomgor,  Djaodi,  Ena,  Karang,  Ngabardamlu ,  Batugojang,  Irem, 
Babi,  Lomar,  Meirang,  Daokai,  Wangal,  Siwaria,  Buar,  Ngoba  en  Toba.  De  be- 
woonde eilanden  zijn,  Wurialao,  Kola,  Kulur,  Wokam,  Kongampani, Sewer, Wasir, 
XJdjir,  Warnar,  Aduar,  Kumul,  Watulei,  Djorsian,  Mariri,  Kobroor,  Maikoor,  Ta- 
rangan, Kereei,  Lola,  Djambuae,  Ngomo-ngomor,  Gorgor  en  Barakai. 


DB  AARU-AECHIPEL.  245 

Al  deze  eilanden  zijn  door  riffen  sa-aaru  omgeven.  De  eilanden  Wurialao,  Kola, 
Wokam,  Eobroor,  Maikoor  en  Tarangan,  die  in  de  richting  van  het  noorden  naar 
het  zuiden  liggende,  overdwars  door  vijf  zoutwater  kanalen  van  ongeveer  vijf-en- 
twintig  tot  achthonderd  meters  breedte  en  van  drie  tot  vijf  meters  diepte  van  elkander 
gescheiden  zijn,  kunnen  als  het,  door  locale  opheffing,  hoogste  gedeelte  worden  aan- 
gemerkt Deze  hoogte  bedraagt  echter  geen  dertig  meter,  uitgezonderd  enkele  plekt 
ken,  of  geïsoleerd  opgestuwde  massa's  aan  de  oostkust  en  aan  de  zuidkust  van 
Tarangan,  alwaar  de  bodem  tot  meer  dan  vijftig  meters  zich  verheft  en  tal  van 
sporen  van  plioceen  tertiaire  formatie  worden  aangetroffen.  Het  \3ge  gedeelte  is 
golvend,  wellicht  het  gevolg  van  eene  succusorische  schudding  tijdens  de  opheffing, 
waaraan  door  verbrokkeling  van  het  geheel  ook  het  ontstaan  der  kanalen  moet  worden 
toegeschreven.  Op  dit  gedeelte  vindt  men  overblij&elen  van  Meandrinen,  Astraeen, 
Madreporen  en  Poriten.  Het  bestaat  overigens  grootendeels  uit  brakwater  moerassen , 
alwaar  Solenaceaeen  of  scheede  schelpen,  die  tot  voeding  der  bevolking  dienen,  in 
groote  hoeveelheden  voorkomen.  De  Aaruer  zegt,  het  land  bestaat  uit  galakan  vavsi- 
patu,  modder  en  koralen.  Uitgestrekte  moerassen  vindt  men  op  Wurialao^  Eulur 
Kola,  voorts  op  de  oostzijde  van  Wokam  bij  Arenlao,  Kabramsel,  Karawong  en 
Sewer,  verder  op  Kobroor.  Het  grootste  eUand  is  Tarangan,  daarop  volgen  de 
kleinere  Kobroor,  Wokam,  Maikoor,  Kola  en  Wurialao.  De  doortocht  van  Kola  tus- 
schen  Wurialao  en  Kola  is  de  breedste,  daarna  die  van  Kobei  of  Badjendjina,  tus- 
schen  Kobroor  en  Maikoor.  De  doortocht  van  Sisirgatu  of  Sisirwat  tusschen  Kola 
en  Wokam,  van  Manambae  of  Navar,  tusschen  Wokam  en  Kobroor  en  van  Mai- 
koor tusschen  Maikoor  en  Tarangan  gelijkt  in  breedte  op  elkander.  Hooge  bergtoppen 
worden  niet  aangetroffen.  Deze  eilanden  zijn  rijk  aan  water  dat  echter  brak  en 
bruin  van  kleur  is.  Groote  rivieren  zijn  er  niet.  De  grootste  rivier  vindt  men  op 
Kobroor  en  heet  Maarermar.  Voetpaden ,  over  koraalsteenen  en  door  moerassen  aan- 
gelegd, vindt  men  op  Wamar,  Wurialao,  Kola,  Wokam,  Kobroor,  Maikoor  en  Tar 
rangan  van  de  eene  negari  naar  de  andere.  Deze  paden  zijn  echter  meestal  onbruik- 
baar. Van  wege  de  ondiepte  vindt  men  bij  deze  eilanden  overal  ankerplaatsen  zoo- 
wel voor  schepen  als  voor  prauwen.  De  oostmoeson  met  standvastige,  zuiden-  en 
zuidoostenwinden,  heerscht  van  Mei  tot  October,  de  westmoeson  gewoonlijk  met  zware 
onweders  uit  het  Noorden  en  Noordwesten,  van  November  tot  April  Aardbevingen 
komen  zelden  voor.  Het  klimaat  is  gezond. 

Behalve  de  grootere  meer  belangrijke  negariën  vindt  men  op  deze  eilanden  een 
tal  van  gehuchten  door  enkele  huisgezinnen  tijdelijk  bewoond.  De  grootere  negariën 
zijn  op  het  eiland  Wurialao  —  Waisei ,  aan  het  strand  en  Siemlin  in  het  binnenland ;  op 
het  eiland  Kola  —  Palae ,  Sanggaruni ,  Mardjina ,  Marlasi ,  Masidan  Mura  en  op  het  eiland 


246  DE   AAEÜ-AKCHIPEL. 

KuluT  —  Ngasida ;  op  het  eiland  Wokam  —  Samang,  Pengambel ,  Wokam,  Earuanggol, 
Djabulenga,  Silmara,  Navar ,  Selbata-bata,  Wakua,  Earawong,  Eabramsel^  Arenlao,  Kom- 
pani  of  Kongampani  en  Djamarei;  op  het  eiland  Sewer  —  Sewer;  op  het  eiland  Wasir  — 
Wasir ;  op  het  eiland  Udjir  —  Kaposal  en  Djeriri  of  Kou ;  op  het  eiland  Warnar — Vaturei , 
Durdjala,  Wangil  en  Dobo;  op  het  eiland  Aduar  —  Bencynring  en  Eabalsian;  op 
het  eiland  Mariri  —  Selree,  Tubur  en  Arilao;  op  het  eiland  Kobroor  —  Manumbai, 
Eongan,  Bac^endjina,  Dosi,  Earawai,  Djerpani,  Baltan,  Warloi,  Wardjugur,  Kamror 
of  Eobroor,  Eawanmaar,  Wailai,  Pono  en  Murais;  op  het  eiland  Maikoor  —  Mad- 
jnrin,  Rata,  Maikoor,  Wangal  en  Eobei;  op  het  eiland  Tarangan  —  Latar,Ba4Ju^f 
Rebi,  Eiam,  Veruni,  Ngaigul,  Vaturaal,  Gorung,  Tapormaar,  Gkiduur,  Misiel,  Ma- 
rora,  Memekarowaiwai ,  Gomar,  Watudabata  en  Leivnr;  op  het  eiland  Lola  —  Lola; 
op  het  eiland  Djambuae  —  Djambaae;  op  het  eiland  Eeerei  —  Eeerei;  op  het 
eiland  Barakai  —  Gomo-gomo  of  Mansian,  Longar,  Porei  en  Avara.  Als  een  gevolg 
van  vroegere  Temataansche  en  Tidoreesche  occupatie  behooren  deze  negariën  of  tot 
de  TJrsia  of  tot  de  TJrlima.  Tot  de  XJrlima-hoofden  behooren  die  van  Durc^ala, 
Wangil,  Maikoor,  Eeerei,  Ngomo-ngomor,  Avara,  Longar,  Watulei  en  EumuL  Tot 
de  TJrsia,  Udjir,  Wurialao,  Mariri,  Lola,  Djambuae,  Wokam  en  Samang. 

Het  zielental  bedroeg  in  1882  naar  schatting  op  het  eiland 

Wurialao 298 

Eola  met  Eulur 1576 

Wokam  met  Eongampani  en  Sewer  .    .    .  2856 

Wasir 89 

Udjir 1126 

Wamar     .     , 2114 

Aduar 230 

EumuL 840 

Watulei  met  Djorsian 2760 

Mariri 1695 

Eobroor 6450 

Maikoor 3202 

Tarangan  met  Eeerei 5160 

Lola 964 

Djambuae.     ,    .     . 1024 

Ngomo-ngomor,  en 1130 

Barakai  met  Gorgor 1446 

of  te  zamen  32,950 

waaronder  126  Ghmeezen,  2495  Mangkasaren,  Bugis  en  andere  vreemdelingen. 


DE  AABU-ABCBIPEL.  247 

De  Djaeeri  taal  wordt  in  dertien  yerschillende  dialecten  op  deze  eilanden  gesproken, 
als  dat  van  Wurialao  op  het  eiland  van  dien  naam  —  dat  van  Eola  op  het  eiland 
Kola  en  Kulur  —  dat  van  XJdjir  op  het  eiland  Udjir,  Wasir  en  een  gedeelte  van 
Wokam  —  dat  van  Warnar  op  het  eiland  van  dien  naam  en  een  groot  gedeelte  van 
Wokam  —  dat  van  Eongampani  op  een  gedeelte  van  het  eiland  Wokam  —  dat  van 
Eobroor  op  het  eiland  van  dien  naam  —  dat  van  Eobei  op  het  eiland  Maikoor  — 
dat  van  Tarangan  op  een  gedeelte  van  dit  eiland  —  dat  van  Eereei  op  een  gedeelte 
van  Tarangan  —  dat  van  Barakai  op  het  eiland  van  dien  naam  —  dat  van  Lola 
op  het  eUand  van  dien  naam  —  dat  van  Mariri  op  het  eiland  van  dien  naam  en 
dat  van  Watulei  op  de  eilanden  Watulei,  Adaar,  Eumul,  Djorsian  en  een  gedeelte 
van  Wokam.  Op  de  Aaru-eilanden  treft  men  verschillende  soorten  van  zangen  aan 
namelijk  voor  elke  negari  a&onderlijk,  als  de  didi  Watulei,  dide  Eongampani, 
welke  alleen  in  deze  negariën  gebezigd  mogen  worden.  De  algemeene  zangen  heeten 
didedera  kaikai,  of  dakut  saba,  voorts  bij  sterfgevallen  djerdjari,  bij  het  varen  de 
marerei,  bela  en  dj^^  lavlavi,  bij  den  oorlog  de  lirlir.  De  muziekinstrumenten  zijn 
de  titir  trom,  gong  daldala,  fluit  ngulngula,  mondharp  berimbak  en  de  tapur  of 
tritonschelp.  Bij  feesten  danst  men  de  dalair  eene  soort  menari. 

Omtrent  het  ontstaan  of  de  herkomst  der  bevolking  van  Aaru  maken  de  traditiên 
weinig  gewag.  De  voorvaderen  der  bewoners  van  de  westkust  meer  speciaal  die  van 
TJdjii,  Wasir,  een  gedeelte  van  Wokam  en  Wamar  zijn  eeuwen  geleden  van  Serang- 
lao,  Bandang  en  Eeei  alhier  aangespoeld.  De  zoogenaamde  Alivuru,  of  de  oor- 
spronkelijke bevolking,  zijn  op  Wokam  uit  de  urairboom,  eene  Sapindaceae,  voort- 
gesproten, nadat  het  maanden  achtereen  had  geregend.  Die  van  Eobroor  kwamen 
als  larven  uit  den  grond  dalbana  vava,  anderen  zeggen  uit  eene  vermenging  van 
roode  Uoi  vava  koikoi,  en  zand  guduur  djuring.  Een  gedeelte  van  Tarangan  wordt 
gezegd  te  zijn  gekomen,  van  het  zuiden.  Deze  verschillende  stammen  door  connu- 
bium  onder  elkander  zich  vermengd  hebbende,  hebben  van  lieverlede  deze  eilanden 
bevolkt  De  oudste  bevolking  van  Eobroor  de  Gtomgai  en  Tungu  houdt  zich  echter 
tot  nu  toe  afgezonderd  en  is  jegens  de  overigen  vijandig  gezind,  wellicht  een  gevolg 
van  vroegere  onderdrukking.  De  Papua,  boitai,  zwarten,  worden  door  de  Aaruers 
zeer  gehaat  vanwege  hunne  rooverijen,  die  tot  in  den  aanvang  dezer  eeuw  laatstelijk 
bij  Djedan,  voortduurden. 

De  Aaru-eilanden  in  1606  door  WiDem  Jansz.  ontdekt,  werden  in  Mei  1623  door 
Jan  Carstensz.  op  zijne  reis  naar  Nova  Guinea  bezocht  in  welke  maand  hij  tevens 
met  de  hoofden  van  Udjir,  Wokam,  Wamar,  Maikoor  en  Tarangan  een  verbond 
sloot,  waarbij  deze  ede  Heeren  Bewindhebberen  der  Generale  Oost-Indische  Compagnie 


248  DE   AARU-ARCflIPEL. 

voor  hare  souveraine   en  de  gebiedende  Heeren  erkennen.»  Later  sloot  de  Fiskaal 
Dorstman  een  contract  waarbij  aan  de  Compagnie  uitsluitend  het  redit  werd  toe- 
gestaan aldaar  handel  te  drijven,  welke  handel  door  de  vrye  burgers  van  Bandang 
gedreven   werd,   in   lijnwaden,  koper-   en   ijzerwerken,   paarlemoerschelpen,   karet, 
paarlen,  tripang  en  sagu,  zoomede  slaven  om  in  de  notemuskaatperken  op  het  eiland 
Banda  te  arbeiden.  In  1659  werd  te  Wokam  een  fort  gebouwd  en  in  1660  maakte 
de   Predikant  Vertregt  een  begin   om   de  bevolking  tot  het  Christendom  te  bekee- 
ren.  De  Predikant  J.  de  Graaf  volgde   in  1667    hem   op  en  bouwde  een  kerk  te 
Wokam.   In    1683   werden  twee  Bandasche  prauwen  door  de  Aaruers  overrompeld. 
Kapitein  Heijdelberg  ging  aan  het  hoofd  eener  expeditie  om  hen  te  tuchtigen,  doch 
zonder  succes.  In  1699  stonden  deze  eilanden  reeds  onder  het  gezag  van  Todore, 
dat  tot  1815  duurde,  toen  het  Engelsche  tosschenbestuur  daaraan  een  einde  maakte. 
De  Gul  Ursia  stonden  onder  Temate.  Aan  Bandasche  burgers  en  andere  vreemdelingen 
werd   in    1692  verboden  op  Aaru  en  de  overige  zuid-ooster  en  zuid-wester  eilanden 
handel  te  drijven,  welk  verbod  in  1705  ingetrokken  werd.  In  1727  beproefde  men 
op   deze   eilanden   kof&e    aan   te  planten  en  plantages  van  Sasafras  officinalis  en 
Gaesalpina  sappan  door  de  bevolking  te  doen  aanleggen,  doch  zonder  resultaten.  De 
aangeplante  koffie,   11,160  boomen,  kwijnde  weg,  hetgeen  niet  te  verwonderen  is 
wanneer  men  de  gesteldheid  van  den  bodem  in  aanmerking  neemt  De  handel  tus- 
schen  Bandang  en  Aaru  begon  in  1778  te  verloopen  en  kwam  geheel  in  handen 
van  Mangkasaren  en  Bugineezen.  De  Compagnie  trachtte  dit  te  beletten,  doch  aan- 
gezien «deze  zoo  beestachtige  natie   geen  omgang  met  de  onzen  begeert,  als  heb- 
bende die  barbaren  door  de  ondervinding  geleerd ,  dat  vele  kooplieden  van  allerhande 
natieën  hun  meerder  voordeel  aanbrengen,»  werd  in  1787  het  fort  door  de  Mohame- 
danen  en  AHvuru  aangevallen  en  de  bezetting  vermoord.  De  Christenen  bleven  trouw. 
'sGravesande  trachtte  in  1789  XJcyir,  die  de  hoofdaanlegger  van  dien  aanval  was, 
te  tuchtigen,  doch  zonder  gevolg,  dit  gelukte  eerst  later  onder  Heijenberg,  terwgl 
in  1791  de  Kapitein  ter  zee  J.  Wemer  Gobius  met  de  betrokkene  hoofden  een  con- 
tract van   vriendschap    sloot.   In    1792   trachtte  Constansz  een  fort  op  Warnar  te 
bouwen,  doch  vond  aldaar  geene  geschikte  plaats.  In  Maart  1793  sloot  de  negari 
TJdjir  een  tractaat  van  vrede  met  de  Oost-Indische  Compagnie,  waarbij  bepaald 
werd  dat  de  bevolking  met  geene  vreemde  kooplieden  handel  mocht  drijven;  dat  zg 
elke  maand  vier  kannen  kalapaolie  aan  den  Posthouder  te  Wokam  moet  leveren, 
dat  zij  afstand  moet  doen  van  alle  rechten  op  het  eiland  Kola,  dat  zij  zonder  voor- 
kennis  van   den   Posthouder  geene  wapenen  mogen  bezitten,  dat  zij  geen  omgang 
mag  hebben  met  lieden  van  Gorong  en  Seranglao ,  omdat  deze  de  Compagnie  vijandig 
zijn,  dat  de  door  de  Compagnie  gemaakte  slaven  slaven  blijven,  doch  het  haar  vrij- 
staat enkelen  daarvan  uit  te  lossen  en  dat  zij  den  Orangkai  van  Wokam  moeten 
gehoorzamen.  In   1794,  nadat  de  Posthouder  Scheerder  te  Watulei  vermoord  was 


DE   AARÜ-ABCHIPEL. 


249 


werd  Aam  verlaten,  als  zijnde  een  lastpost,  kostende  jaarlqks  ongeveer  f4000.  De 
Engelschen  kwamen  in  1796  op  Aaru,  doch  hebben  het  fort  te  Wokam  nimmer  bezet 
Na  den  vrede  van  Amiens  in  1803  werd  Wokam  weder  bezet,  doch  in  1806 
verlaten.  Na  de  teruggave  der  bezittingen  in  1815  werd  Aaru  op  bepaalde  tijden 
slechts  door  gecommitterden  van  Ambon  en  Banda  bezocht  om  de  hangende  zaken 
te  beslechten,  totdat  in  1882  weder  twee  Posthouders  op  deze  eilanden  te  Dobo  en 
Barakai  geplaatst  werden,  met  het  doel  om  zoodanige  maatregelen  te  nemen  als 
tot  welzijn  van  die  landen  tot  bevestiging  en  uitbreiding  van  het  gezag,  tot  ver- 
zekering van  de  openbare  rust  en  tegengang  van  den  slavenhandel  noodig  mochten 
zgn.  Hun  invloed  is  echter  nog  van  weinig  beteekenis  omdat  de  Aaruers  de  Neder- 
landers niet  gezind  zi|jn.  Op  de  Aaru-eUanden  zijn  thans  vier  scholen  met  onderwijzers 
die  elk  een  inkomen  van  f360  'sjaars  genieten,  als  te  Durdjala  met  14  —  te 
Wangel  met  10  —  te  Wokam  met  10  —  en  te  Maikoor  met  19  leerlingen.  Het 
gegeven  onderwijs  is  slecht  en  duur,  vermits  elk  leerling  jaarlgks  meer  dan  vijf- 
en-twintig  gulden  kost  De  nog  aanwezige  Christenen  worden  op  onbepaalde  tijden 
door  een  geestelijke  van  Ambon  bezocht 

De  oorspronkelijke  bevolking  van  Aaru  behoort  noch  tot  de  Papua,  noch  tot  de 
Indonesische  rassen.  Zij  heeft  veel  overeenkomst  met  de  bewoners  van  Australië,  de 
zoogenaamde  Marege,  die  het  noordelijk  gedeelte  van  Queensland  bewonen.  De  man- 
nen bereiken  eene  lengte  van  1.60,  de  vrouwen  1.48  meters.  Het  haar  is  niet  kroezig 
puk  boitaitai,  maar  sluik  en  vlossig  puk  kai  kai,  de  jukbeenderen  proenünent,  en 
het  voorhoofd  eenigszins  achterover  hellende.  Dolicho  hypsidolicho-  en  hypsibrachycephale 
schedelvormen  met  prognathe  kaakbeenderen,  komen  gelijktijdig  voor.  Het  haar  wordt 
lang  gedragen,  puk  namarun,  om  de  versierde  kam,  selila  of  selkodar,  te  kunnen 
gebruiken.  De  kleur  der  huid  is  bij  jongeren  donkerbruin,  bij  ouderen  vuil  zwart,  de 
huid  bedekt  met  ichthyosis.  Pasgeboren  kinderen  hebben  een  blanke  tint  Het  lichaam 
is  weinig  behaard,  op  de  pubes  en  onder  de  oksels  vindt  men  weinig  haar,  dat 
echter  bij  volwassenen  lang  is.  De  pupillen  zij^i  zwart,  de  oogen  hebben  niet  den 
wilden  opslag,  dien  men  bij  andere  Zuid-Moluksche  volken  aantreft  De  neus  heeft 
veelal  eene  eenigszins  aquilinen  vorm,  terwijl  de  mond  vooruitsteekt.  Het  lichaam 
is  niet  robust  gebouwd,  armen  en  beenen  zijn  weinig  gespierd.  Onder  de  vele  vrou- 
wen treft  men  niet  een ,  die  een  aanminnig  voorkomen  heeft.  De  menses  treden  ge- 
woonlijk voor  het  tiende  jaar  in.  Menstrueerende  vrouwen  mogen  niet  planten,  koken 
of  iets  toebereiden.  Gedurende  de  menses  is  het  baden  en  wasschen  verboden.  De 
kinderen  zijn  mager  en  meest  allen  met  Framboesia  bedekt  Eroesharige  lieden  zijn 
van  Papua  afkomstig  of  afstammelingen  daarvan.  De  bevolking  dezer  eilanden  is 
goedig  van  aard  en  zacht  van  karakter,  alleen  worden  zij  twistziek  en  gedragen  zich 
alsdan  in  hun  drift  als  wilde  dieren,  wanneer  zij  sterke  dranken,  die  hier  in  groote 


250  D£   AARÜ-ARCUIPËL. 

hoeveelheden  ingevoerd  worden,  gebruikt  hebben.  Bij  vreugde  en  droefheid  zijn  ze 

evenwel  uitgelaten.  De  vrouwen  en  kinderen  zijn  schuw  tegenover  vreemdelingen. 

De   bloedverwanten   zijn   zeer   aan   elkander  gehecht  Gevallen  van   albinismus  of 

leucaethiopie  worden  zeer  zelden  waargenomen.  Men  heeft  eigenlijk  geen  naam  er 

voor,  en  bezigt  daartoe  de  uitdrukking  namser  palade,  d.  i.  gelijk  de  blanken  of 

beter   gelijk   de   palade,   Nederlander.   Onder   de   Gomgais  is  het  geslachtsverkeer 

onder  de  jongelieden  vrij.  Bij  de  overige  stammen  wordt  de  openbare  ontucht  door 

hooge  boeten  tegengegaan.  Jonge  mannen,  wawa  ila  tubai  bai,  slapen  in  het  huis 

der  ouders  in  een  a&onderlijk  vertrek,  even  als  de  jonge  maagden,  wawa  kodar 

tubaibai.    Zij    zijn  groote  liefhebbers  van  reukwerken  en  houden  er  van  om  muziek 

te  hooren,  zijn  niet  bang  voor  de  zonnestralen,  bunor  rare,  maar  wel  voor  regen, 

gujon.  Onkuische  taal  dardjipar  damguru-nguru,  mag  men  niet  in  tegenwoordigheid 

van   vrouwen   uiten,   de   schuldige   wordt  alsdan  met  een  of  twee  gongs,  koperen 

muziekbekken,  beboet.  Degenen  die  nog  weinig  omgang  met  vreemdelingen  hebben 

schamen,  matao,   zich  om   diefstal,   dananga,  te  plegen   of  te  liegen,  wasar.  De 

ouden  van  dagen  worden  geëerd,  men  noemt  ze  taperkai,  oude  of  abung,  iabung 

grootvader.  Mannen  en  vrouwen  zijn  zeer  ijverzuchtig.  Elkander  ontmoetende  in  huis 

of  op  zee  biedt  degene  die  in  bezit  daarvan  is ,  den  andere  spijzen  aan.  De  damininu 

coïtus,  fit  in  silvis  valde  secreto  modo,  bij  sonmiige  stammen  in  zittende  houding 

gelijk  de  Marege  of  de  Simia  Satijrus.  De  seksueele  vereeniging  geschiedt  editer 

nimmer  coram  populo.  De  mannelijke  teeldeelen  zijn  klein,  eveneens  de  vagina  der 

vrouwen.  De  bevolking,  zoowel  mannen  als  vrouwen,  baadt  zich  naakt  in  elkanders 

tegenwoordigheid  aan  't  strand.  Aan  roode  gudoi,  witte  delet  en  zwarte  pare  kleuren, 

geeft  men  de  voorkeur.  Bij  ontmoeting  van  vrienden  kaanang,  kust  dacyuron,  men 

elkander  door  neuswrijving  zeggende,  onrame  miratan,  d.  i.  zijt  gij  pasgekomen.  Als 

scheldwoorden  bezigt  men  dapage  gulom  ^jimin  daik  sariba,  d.  i.  ik  zal  een  mes 

nemen  en  u  den  mond  stuk   snijden;  matapui  amatubur,  een  tripang  gaat  in  uw 

buik,   mundjinaam,    cum   matre  tua  coïre  volo  —  en  meer  andere.  Schimpnamen 

worden  ook  gebezigd  als  tamata  abei  sului,  gij  kromme;  tamata  dugunaa,  gij  zotte. 

Geeft  zulks   echter   aanleiding  tot  twist,  dan  moet  de  persoon  eene  boete  betalen. 

Om  iemand  te  beleedigen  tracht  men  met  een  zijner  vrouwelijke  familieleden  ontucht 

te  plegen  of  voert  men  zijne  echtgenoote  weg,  voorts  worden  de  huizen  omverge- 

kapt   en   de   prauwen  vernield.^  In   noode   zijn  de  familieleden   verplicht  elkander 

te    helpen,    pan.    De    bevolking    is  zeer  gehecht   aan   oude   gebruiken.   Broeders 

kinderen  mogen  niet  met  elkander  huwen,  wel  broeders  en  zusters  kinderen.  De 

kinderen  volgen  den  vader,  van  wege  het  matrimonium  justum  door  het  betalen  der 

kodar  pel  of  bruidschat  De  namen  der  bloedverwanten  walian,  zijn  amang  vader, 

ijai  moeder,  anang  ila  zoon,  anang  kodar  dochter,  anang  monemonena  oudste  kind, 

anang  murimurina  jongste  kind,  amang  murimunna  broeder  van  den  vader  oom, 


DE  AABÜ'ABCHIPEL.  251 

amang  monemonena  broeder  van  den  grootvader  oud-oom,  iabung  ila  grootvader, 
iabung  kodar  grootmoeder,  nouwe  kleinidnd,  sege  achterkleinkind.  Krankzinnigen, 
tamata  nawaiwai,  worden  niet  geëerd  maar  mishandeld.  Vreemdelingen  mogen  met 
medeweten  van  alle  negarigenooten  in  de  negari  zich  vestigen,  maar  mogen  niet 
met  de  vrouwen  spreken ,  om  haar  niet  te  verleiden.  De  bevolking  is  van  wege  hare 
veelvuldige  aanraking  met  Australiërs  zeer  Australisch  gezind. 

Behidve  het  tandenvijlen,  detuku  ninit,  of  liever  zagen  met  een  mes,  dat  men 
vooraf  den  vorm  van  een  zaag  heeft  gegeven  en  dat  alleen  geschiedt  als  een  teeken 
dat  men  hetzij  man  of  vrouw  huwen  wil,  hebben  de  mannen  de  gewoonte  zich  te 
laten  besnijden  dagabel  decyUdi,  ook  wel  gezegd  dawangil  of  nauwkeuriger  uitgedrukt 
het  bovengedeelte  van  het  praeputium  lajor,  tusschen  twee  stukken  scherpe  bambu 
te  klemmen,  zoodat  dit  opzwelt  en  daarna  tot  putrefactie  overgegaan  zijnde,  afvalt. 
Dit  geschiedt  tusschen  het  negende  en  twaalfde  levensjaar,  zonder  voorkennis  der 
ouders  of  bloedverwanten.  De  patiënt  begeeft  zich  tot  dat  einde  met  een  oud  man 
die  de  kunstbewerking  verstaat,  naar  het  bosch.  Den  vierden  of  vijfden  dag  na  de 
knelling,  wanneer  de  huid  opgezwoDen  is,  gaat  men  bij  voorkeur  in  stroomend  water 
zitten,  om  het  overtollig  deel  te  doen  afvallen.  Daarna  wordt  de  wond  met  genees- 
krachtige bladen  belegd  en  ingewikkeld  met  boombast  of  katoen,  waarna  de  gene- 
zing gewoonlijk  na  tien  dagen  volgt.  Het  doel  der  dawangil  is  ad  augendam  volup- 
tatem  mulieris  in  coitu.  Als  belooning  krggt  de  besnijder  eenig  arak.  Het  doorsteken 
der  oorlellen,  datulag  tager  of  takar,  met  twee  tot  vijf  gaten,  geschiedt  met  een 
ring  vervaardigd  van  den  arengvrucht,  die  eenmaal  gezet  zgnde  dagelijks  gedrukt 
wordt,  zoolang  tot  de  opening  na  drie  maanden,  zonder  te  bloeden,  behoorlijk  ont- 
staat Anderen  bezigen  een  stuk  ijzer  en  baden  dagelijks  in  zee  om  de  wond  te  doen 
genezen.  Ook  wordt  de  huid  met  arengzwam  dadjau  ngobai,  gebrand  dau,  als  teeken 
van  puberteit  en  als  voorbehoedsmiddel  tegen  Framboesiae.  Het  tatueeren  daesbela- 
bela  of  teekenen  prikken,  ook  wel  datonger  kaskasa  genaamd  geschiedt  bloot  ter 
versiering  van  voorhoofd,  borst  en  armen  met  een  scherp  ijzer,  dat  tegen  de  rook 
van  kalapadoppen  wordt  gehouden.  Men  bezigt  gewoonlijk  vier  soorten  van  teekenen, 
als  de  tor,  vogel;  tawon,  ster;  rewong,  trap,  en  vulan  kouwe,  maan.  Het  tatueeren 
heeft  in  den  regen-moeson  plaats.  Onder  de  Mohamedanen  geschiedt  de  besnijdenis 
van  jongens  en  meiqes  op  de  voorgeschreven  wijze. 

De  standen  worden  verdeeld  in  tamata  guli  ^jin^jine  de  hoogste  adel,  verder  in 
tamata  guli,  degenen  die  eenig  ambt  beUeeden;  de  tamata  djindjinei,  de  rijken; 
de  tamata  vangar  duoie,  de  grondbezitters;  de  tamata  reagaga,  tamata vanua abali , 
of  gagacya,  gewone  lieden  en  kabean,  slaven.  In  vroegeren  tijd  oefenden  de  hoofden 
van  huisgezinnen  of  oudsten,  tura  anasi  djaeai,  te  zamen  met  den  gul  of  de  primus 


252  DE   AABü-ARCmPEL. 

inter  pares  het  gezag  uit,  eerst  na  de  komst  der  vreemdelingen  van Temate, Todore, 
Serang  en  Gorong,  werden  hoofden  met  den  titel  Gul  Ursia  en  Gnl  Urlima,  van 
rai^a,  orangkaja,  kapitan  en  major  aangesteld  door  keuze  van  personen  tot  den 
eersten  adel  behoorende,  zijnde  de  zoon  of  zusterszoon.  Door  huwelyken  vermengen 
zich  echter  de  leden  van  verscheidene  standen.  Papuaslaven  worden  gewoonlijk  tegen 
gongs  en  olifantstanden  van  Serangers  ingeruild  ,  maar  mogen  niet  met  Aamsche 
vrouwen  huwen.  Moordenaars,  brandstichters  en  overspelers  vervallen  ook  tot  den 
slavenstand  wanneer  zij  de  door  de  oudsten  vastgestelde  boete  niet  betalen  kunnen. 
Door  de  betaling  van  het  dubbel  bedrag  dier  boete  kan  men  later  zijne  vrgheid 
verkrijgen. 

Zonder  een  zuiver  begrip  daarvan  te  hebben,  vereeren  de  Aaruers  de  zon,  maan 
en  aarde  onder  de  namen  4jabulara,  djabuvulan  en  djabufava,  als  krachten  die 
echter  groeten  invloed  op  het  lot  der  menschen  uitoefenen  en  aan  wie  geofferd 
wordt  Men  noemt  deze  ook,  vulan  lara  nensien  nenpupun,  geesten  die  boven  en 
beneden  zijn,  ook  abuda,  iabung,  oudste.  De  geesten,  die  speciaal  aangebeden  wor- 
den, zijn  Taidue,  de  beheerscheresse  der  zee  en  Boitai,  de  beschermer  der  aarde 
die  in  den  grond  onder  deze  eilanden  woont,  voorts  de  matmata,  ninitui,  eridi  of 
pangarien,  geesten  van  afgestorvenen,  aan  wie  op  de  graven  borpupun,  of  in  de 
huizen  lep,  sirih-pinang,  rijst,  sagero,  tabak,  geld  en  dergelijke  geofferd  worden. 
De  matmata  houden  gewoonl^'k  hun  verbluf  in  beeldjes,  dalaran.  Elk  huisvader  is 
verplicht  dusdanige  beelden  te  spijzigen,  wil  hij  niet  ziek  worden.  Tot  dat  einde  zegt 
hij  gewoonlijk,  «mamol  kanamanam  goan,»  d.  i.  Kom  toch  en  neem  uwe  spijzen  of 
«e  matmata  ensie  bia  nerang  goi  magogol  susu  monoia  nac^iUa,»  d.L  O  voorouders 
ziet  op  de  sirih-pinang  neder  en  laat  geen  ongeluk  onderweg  ons  treffen.  De  geest 
Boitai,  een  der  voorouders,  die  als  een  der  eerste  bewoners  dezer  eilanden  wordt 
aangemerkt,  is  zwart  van  kleur,  als  de  Fapua.  De  afistammelingen  van  deze,  geheel 
afgescheiden  van  de  Gomgai  en  Tungu,  die  verplicht  zijn  aan  hem  te  offeren  heeten 
panudue  gubul  of  tamata  panudue.  De  Boitai  is  zeer  gevreesd  vooral  door  vrouwen 
die  de  bosschen  doorkruisen,  omdat  hij  de  gedaante  harer  mannen  aannemende  met 
haar  den  coïtus  uitoefent,  hetgeen  later  blijkt  door  de  bloeding  der  v^ina.  De  be- 
schermgeesten  of  zielen  der  eerste  oprichters  der  negari  heeten  te  Watulei  Surat, 
man  en  Nadjera,  vrouw,  aan  wie  tevens  geofferd  wordt  Voorts  heeft  men  de 
maimulmul  een  soort  booze  geesten  klein  van  gestalte,  die  bg  de  geboorte  van 
kinderen  tegenwoordig  zijn  en  deze  op  allerlei  wgzen  kwellen  en  ziek  maken.  Aan 
deze  worden  sagu  en  visch  geofferd.  Suwanggi,  aan  de  westzijde  van  den  Aaru- 
archipel  gelegen,  makaliwa  liwar,  en  aan  de  oostzgdepaliwan  genoemd,  zijn  personen 
die  door  geheime  kunsten  van  vroegere  suwanggi  geleerd,  het  zoover  gebracht  heb- 
ben, dat  zij  ongemerkt  het  hart  of  de  eridi  tamata,  de  ziel  van  den  mensch  die 


DE  AAÏlÜ-AftCttlPEL.  253 

in  bet  hart  zit  verslinden  kunnen,  dal  ata,  de  ziel  nemen  om  deze  te  dooden.  De 
meesten  maken  zich  onzichtbaar,  of  nemen  den  vorm  aan  van  de  scbadnw  van  den 
mensch,  tama-tamata,  anderen  nemen  des  nachts,  wanneer  zij  op  den  tocht  uitgaan , 
de  gedaante  van  vleermuizen,  varkens,  honden,  krokodillen,  vogels  of  andere  dieren 
aan.  Om  suwanggi  te  worden  moet  men  zich  groote  uitgaven  ten  behoeve  van  den 
leeraar  getroosten.  De  meeste  suwanggi  vindt  men  op  Eobroor  en  Maikoor.  Aan  de 
paliwan  wordt  bij  ziekten  eveneens  geofferd  op  de  wijze  als  aan  de  afgestorvenen, 
met  uitzondering  alleen  dat  de  offers  op  andere  plaatsen  worden  nedergelegd.  Stee- 
nen  schotels,  tulgair,  van  Oost-Aziatischen  oorsprong,  olifantstanden  en  oude  gongs 
zgn  tevens  voorwerpen  van  vereering.  Heilige  of  gewijde,  mumusim,  plekken  alwaar 
booze  geesten,  guakar,  afgevaardigden  van  Boitai,  hun  tijdelijk  verbluf  houden  en 
alwaar  men  niet  zonder  eenig  doel  mag  komen,  noch  brandhout  verzamelen,  lachen, 
spreken,  of  z^ne  behoefte  doen,  zijn  de  waridjurin  mumusim  of  heilige  kapen,  met 
name  Watuleidjurin  op  Wurialao,  Wadeldjurin  op  Wasir,  Mangariridjurin  op  Wokam 
en  Yatucyurin  op  Maikoor.  Voorts  de  rivieren,  maar  mumusim,  g^aamd  Arenlaowat 
op  Wokam,  Learlia  op  Lola,  Wawatabel  op  Djorsian,  Ngasida  op  Eulur,  Serewat 
en  Tapurmaar  op  Tarangan.  Vervolgens  de  bronnen,  wajor  mumusim,  met  name 
Delapaipai  op  Aduar  en  Wigormangar  op  Djorsian  —  de  grot  Marirlia  op  Mariri 
en  de  riffen  Nawar  bg  Djedan,  Eubar  en  Panga^jei  tusschen  Djedan  en  Wurialao, 
zoomede  de  steen  Budjaro  bij  Eereei  en  meer  andere.  Het  is  verboden  mumusim, 
de  namen  dezer  plaatsen  te  noemen.  De  booze  geesten,  guakar,  die  ook  in  groote 
oude  boomen  wonen,  worden  met  rook  van  bepaalde  kruiden  verdreven.  Wordt  men 
na  het  bezoeken  dezer  plaatsen  ziek,  dan  is  men  verplicht  aldaar  een  offer  te  bren- 
gen bestaande  uit  een  gong,  voorts  sirih-pinang,  tabak,  rijst,  visch,  ringen,  koper- 
en zilvergeld,  alles  op  een  bord  nedergelegd.  Dit  een  en  ander  op  den  grond  ge- 
plaatst zijnde  zegt  men,  «kam  kubang  wangui,  kam  soba  oin,  moom  kanangtamata 
djobena,  musual  mol  djare-djare  mupama,»  d.  i.  ft  heb  geld  medegebracht,  ik  zal 
u  betalen,  maak  den  zieke  gezond,  laat  de  ziekte  naar  buiten  gaan.  Sonmiige 
famihën,  kanae  tamata  pangara  wali,  vereeren  de  krokodillen,  puaja  en  haaien, 
djüj  als  hunne  voorouders  en  bewaren  de  beelden  dezer  dieren,  die  zij  niet  mogen 
eten,  in  hunne  woningen.  Op  vogelgeschrei  bijv.  dat  van  den  nachtuil,  manuvitviti 
wordt  groote  acht  geslagen.  Voorbehoedsmiddelen,  wagar  pepes,  worden  op  ver- 
schillende wijzen  aangewend.  De  vogel  nawai  Ceijx  en  Halcyon  soorten  wordt  zeer 
gevreesd,  degene  die  het  vleesch  daarvan  eet  wordt  krankzinnig.  Gaat  men  op  de 
paradgsvogel  manu  wook  of  panan  op  jacht,  dan  moet  men  eenige  dagen  te  voren  geen 
sirih-pmang  eten  of  het  hoofd  met  olie  zalven.  Gedurende  de  tripang-Holothuria,  vangst 
of  tijdens  het  verzamelen  van  paarlemoerschelpen  let  men  op  de  bewegingen  van  de  maraes, 
een  soort  visch,  die  al  naar  de  opvattingvan  den  persoon  geluk  .of  ongeluk  aan- 
brengt. Heeft  een  visscher  bij  eene  groote  vangst  geen  sirihrpinang  genuttigd,  dan 


254  DE  AARU-AKCBIPEt. 

zal  hij  eene  volgende  keer  dit  ook  nalaten.  Is  de  vangst  tegengevallen,  terwijl  hij 
rijst  of  kalapa  in  de  prauw  heeft  dan  ziU  hij  later  deze  niet  medenemen.  Toover- 
knnsten,  (^ala,  worden  voortdurend  gebezigd  om  te  weten  te  komen,  of  iemand  ge- 
stolen, een  moord  of  overspel  gepleegd  heeft,  ook  om  te  zien  wat  de  oorzaak  eener 
ziekte  is.  De  gewone  methoden  zijn  de  handspan,  ngatlima,  van  mann^  ngat  ila, 
van  vrouwen  ngat  kodar,  het  meten  van  den  sagutak,  aga  paaten  koga  ngama; 
het  ontsteken  van  licht  madamar  om  uit  de  vlam  de  toekomst  te  voorspellen  eene 
soort  lychnomantie ;  het  knijpen  eener  ei  tortulir,  om  de  waarheid  van  een  en  ander 
te  bevestigen.  Gelukkige  en  ongelukkige  dagen  zijn  niet  bekend.  Heeft  men  op  de 
jacht  een  wild  zwijn  verslagen,  dan  bewaart  men  de  staart  in  het  huis  bovoi  de 
voordeur,  terwijl  de  onderkaak  in  een  der  boomen  opgehangen  wordt  met  het  doel 
om  in  den  vervolge  op  de  jacht  gelukkig  te  zijn.  Droomt  men  van  een  doodeawoi, 
dan  gelooft  men  dat  de  ziel  van  den  droomer  eene  ontmoeting  met  den  doode  heeft 
gehad.  Aan  droomen  dapir  of  dabuka,  wordt  alleen  geloof  geslagen  wanneer  deze 
uitkomen.  Droomt  iemand  bijv.  dat  een  der  voorouders  eenige  kruiden  of  een  steen 
aanwiyst  om  daardoor  tijdens  het  verzamelen  van  tripang  en  paarlemoerschelpen  veel 
winst  te  behalen  zeggende,  «kaiga  mol  oin  wagar,  mole  mupoi  muela  mui  lao,  mu- 
gata  muwai  lopei  ejampage  se  matampui,»  d.  L  Neem  dit  middel,  gaat  in  zee  uw 
geluk  beproeven,  daar  en  daar  zult  gij  veel  paarlemoerschelpen  en  tripang  vinden, 
dan  beproeft  hij  zulks,  doch  werpt  het  bij  niet  welsl^ing  terstond  weder  weg.  Bg 
het  onderzoek  van  geschillen  in  zake  diefstal,  moord,  of  andere  misdrijven,  wordt 
de  eed,  dasawut,  eene  soort  deprecatie,  toegelaten.  De  partyen  komen  byeen  en 
sirih-pinang  in  hunne  handen  omhoog  heffende  zeggen  zij,  «e  vulan  djalara  musem- 
bana  langi  musembana  vava  tongger,  paU  eleel,»  d.  i.  O  maan  heer  zon  gg  die 
alles  wat  in  den  hemel  en  wat  op  de  aarde  is  ziet,  ziet  wie  van  ons  beiden  gelqk 
heeft,  of  de  waarheid  spreekt.  De  bevolking  hecht  echter  meer  aan  godsoordeelen 
gaba  genaamd,  als  het  duiken  met  sirih-pinang  in  de  hand  in  een  maarmusmusim 
of  heilige  rivier;  het  drinken  van  arak,  zeewater  en  bloed;  het  vasthouden  van  een 
witten  schotel  waarop  sirih-pinang  en  tabak  neergelegd  zijn ;  het  halen  van  een  steen 
uit  het  water;  het  gieten  van  gesmolten  lood  in  de  handen  en  het  duiken  in  de 
zee,  zich  vasthoudende  aan  een  staak.  Deze  ordaliên  worden  gebezigd  bij  ontkenning  in 
geschillen  omtrent  het  bezigen  van  vlaggen,  prauwen  en  huissieraden ,  het  zingen 
van  doodsliederen  aan  andere  stammen  of  familieên  toebehoorende,  ook  wel  het  in- 
richten van  huizen  op  eene  andere  wijze  dan  die  door  de  gewoonte  is  voorgeschreven. 
Heeft  men  door  schaamte  als  anderszins  een  valschen  eed  afgelegd,  dan  kan  men 
door  aan  de  beschermgeesten  der  negari  te  offeren  aan  de  gevolgen  daarvan  ont- 
komen. 

De  negariën  op  Aaru  worden  aan  de  oostzijde  bij  voorkeur  op  de  toppen  van 


DE  AAnü-AUCmPKT..  255 

geïsoleerd  ópgehevene  koraalblokken  van  vijf-en4wintig  tot  dertig  meter  gebouwd  hier 
en  daar  met  eene  steenen  afsluiting.  Om  in  deze  negariën  te  komen  is  men  ver- 
plicht uitgekapte  boomstammen  als  ladders  te  bezigen.  Aan  de  westzijde  of  zooge* 
naamde  voorwid,  waar  de  bevolking  op  een  hoogeren  trap  van  beschaving  staat 
worden  de  negariën  op  vlakten  aan  zee,  op  plaatsen,  waar  zoetwaterbronnen  aange- 
troffen worden,  aangelegd.  Hier  zijn  de  negariën  ook  beter  geregeld  en  met  straten 
en  heiningen  doorsneden.  De  huizen  in  de  negariën  op  den  achterwal  liggen  door 
en  naast  elkander  en  om  van  het  eene  naar  het  andere  te  komen,  is  men  gedwongen 
onder  de  huizen  te  loopen.  In  elk  AUvuru  huis  wonen  vier  huisgezinnen,  lehu  of 
lepet,  elk  in  een  der  hoeken,  die  met  matten  afgeschoten  wordt.  In  de  Ghristen- 
negariën  worden  school-  en  kerkgebouwen,  in  de  Mohamedaansche  mesc^ids  en 
langgarSf  aangetroffen.  Woningen  ter  eere  van  geesten  opgericht  zoekt  men  in  de 
Heidensche-  of  Alivuru  negariën  te  vergeefs.  In  deze  negariën  zijn  de  huizen  ver- 
schillend gebouwd  naarmate  de  bewoner  een  Christen,  Mohamedaan  of  Heiden  is. 
De  Alifuru  huizen  staan  op  palen  van  twee  tot  vier  meters  hoogte  boven  den  grond. 
De  omwanding  en  dakbedekking  zijn  van  sagubladen.  Enkele  Mohamedaansche-  en 
Christen-huizen  hebben  halve  steenen  muren  met  planken  omwanding  op  de  wgze 
der  huizen  op  Ambon  en  de  Uliase  ingericht  In  de  kuil,  waar  de  eerste  paal  wordt 
geplant,  legt  men  een  wadid,  aarden  pot,  tulgair,  schotel  en  eenig  bianerang,  sirih- 
pinang.  Het  bouwen  van  huizen  walai  of  lep,  zelfs  van  de  betrokkene  hoofden  ge- 
schiedt tegen  betaling  van  drie  tot  twintig  kapala  zijnde  stukken  ivoor,  gongs, 
geweren,  gouden  oorhangers  en  andere  artikelen  van  waarde.  In  deze  huizen  treft 
men  als  huisraad  de  sear  kodar,  een  mat  om  gedurende  den  slaap  zich  daarmede 
te  dekken,  voorts  matten  sear,  kisten  baun,  tetumbus  kopdjau,  banken  van  Eeeisch 
maaksel  sasal,  hoofddeksel  seal,  dissels  malat,  beitels  netag,  parangs  beda,  borden 
mangkota,  waterbakken  van  schelpen  djer,  houten  borden  taber,  lepels  van  kokos- 
notenschalen  djurdjur,  stookplaats  aigul,  aardenpotten  wadal,  rijstblok  Ion,  rijstwan 
kupal,  brandhout  aikai,  behalve  de  wapenen    en  vischwerktuigen. 

De  arbeid  der  mannen  bestaat  in  het  bewerken  van  zilver,  het  smeden  van  ijzer, 
dat  zij  van  Mangkasaren  en  Serangers  hebben  geleerd,  voorts  in  het  bouwen  van 
huizen,  het  vervaardigen  van  prauwen  ids  de  inawan  en  letei  lang  van  negen  tot 
achttien  en  breed  van  twee  tot  vier  meters,  daba  van  vier  tot  vijftien  en  breed  van 
een  tot  anderhalve  meter,  verder  het  visschen  van  tripang,  Holothuriasoorten,  het 
verzamelen  van  paarlemoerschelpen,  Margarita  magnifica,  eetbare  vogelnestges ,  karet 
en  paarlen,  het  bereiden  van  vogelhuiden,  het  kloppen  van  sagu,  het  ontginnen  der 
velden,  het  maken  van  schaamgordels  ngom,  van  de  schors  van  den  ngomkulor- 
boom,  het  tappen  van  sagero  en  het  verzamelen  van  brandhout  De  tripang  wordt 
bij  ebbe  op  de  riffen  verzameld  of  op  eene  diepte  van  hoogstens  twee  meters  met 


256  DE  AARU-ARCmPÉL. 

harpoenen  gestoken.  Vogelnes^es  mannima,  worden  jaarlijks  tot  eene  hoeveelheid 
Tan  meer  dan  tien  pikols  te  Eoba,  Barakai,  Radjina,  Fatalabata,  Tungunbatn  en 
Tarangan  yerzameld.  Yisch  djiga,  vangt  men  met  lijnen  kaling  djisin,  en  met  be- 
dwelming adjnla  veroorzakende  vruchten  of  schors  van  boomen  als  de  imuro-vrucht , 
voorts  de  schors  van  de  daga  of  djina  boom  Barringtonia  speciosa,  fijngestampt  De 
vrouwen  houden  zich  onledig  met  het  toebereiden  van  spijzen,  het  verzorgen  der 
kinderen,  het  maken  van  potten  wadal,  pannen  om  sagu  te  bakken  engee  ngalau, 
surang  watervaten,  wur  groote  potten,  meestal  te  Maikoor,  Watulei  en  Barakai 
vervaardigd,  het  vlechten  van  matten  koja-koja,  kupiU  en  kalapita,  het  weven  van 
nipa-  en  Pandanus  bladeren  voor  sarongs  kira,  voorts  het  vergezellen  harer  mannen 
op  zee  bij  vangst  van  tripang  of  het  verzamelen  van  paarlemoerschelpen.  Touw  wordt 
door  mannen  en  vrouwen  vervaardigd  van  de  schors  van  de  pigoma  en  malaboom, 
ook  wel  van  de  vezels  der  Arenga  saccharifera  en  Hibiscus  elatus.  De  slaven 
arbeiden  met  hunne  meesters  gezamenlijk.  Voor  dat  zij  op  de  tripang-  en  schelpen- 
vangst uitgaan,  v6ór  het  intreden  van  den  westmoeson  apara  adjow,  plengen  zij 
offers  aan  Taidue  de  beheerscheresse  der  zee  en  aan  Boitai  den  beschermer  der 
negari,  opdat  zij  bij  het  duiken  danum,  naar  paarlemoerschelpen,  ejampagee,  niet 
verdrinken,  kalapokpok.  Tot  dat  einde  maakt  elk  negaribewoner  een  schotel  ge- 
reed met  rijst,  sirih-pinang,  sagu,  koper  en  zilvergeld,  legt  deze  artikelen  in  eene 
prauw,  welke  onder  het  slaan  van  den  titir  naar  zee  wordt  geroeid  en  aldaar  onder 
het  prevelen  van  heilwenschen  in  de  diepte  geworpen.  De  in  den  handel  gebrachte 
vogelhuiden  worden  nadat  het  vleeschachtig  gedeelte  er  uitg^omen  is  eenvoudig 
met  keukenasch  bestreken  en  daarna  in  de  zon  gedroogd.  De  vogels  worden  door 
den  jager,  gezeten  in  een  door  hem  in  den  boom  daartoe  vervaardigde  hut,  met 
stoinpe  pijlen,  dauli  powor,  geschoten. 

O&choon  het  geld,  kubang,  niet  onbekend  is  bestaat  de  handel  op  Aam  in  ruil, 
hetgeen  door  de  vreemde  handelaren  Chmeezen,  Mangkasaren  en  Bugineezen,  ook 
uit  eigenbelang  wordt  bevorderd.  De  ruilhandel  wordt  door  mannen,  vrouwen  en 
kinderen,  die  eenen  zekeren  leeftijd  bereikt  hebben,  gedreven.  De  invoer  artikelen 
zgn  hoofdzakelijk  arak  en  sterke  dranken,  olifantstanden ,  lijnwaden,  geweren, 
lilah's,  aarde-,  koper-  en  ijzerwerken.  Voor  den  uitvoer  worden  bijeengebracht  tri- 
pang, paarlemoerschelpen,  paarlen,  karet,  sagu,  roode  rijst,  vogelnestjes,  vogel- 
huiden, de  zoogenaamde  paradijsvogels  en  andere  producten  van  landbouw,  als  ubi 
en  djagong.  Goud-  suku  mas,  zilver-  real  en  koper-  barabar  geld  wordt  tot  ver- 
sierselen verwerkt  Slechts  een  zeer  geringe  hoeveelheid  daarvan  wordt  bewaard  om 
als  offer  te  worden  geplengd.  De  artikelen  van  rijkdom  zqn  de  gongs  of  koperen 
bekken;  daldala  en  siwagan,  olifantstanden.  De  eerste  wordt  door  de  bevolking  in 
verband  tot  de  grootte  in  negen  soorten  verdeeld  als,  daldala  sermin,  daldida  djawa, 


[  134*  O  L.  -V  Cy«en>y 


*jlSS' 


De 


•• 


Cf"  • 


k 


/       J 


c»«* 


nö^^ 


SUm^L-.  V  PHrJkf.n^Mf.  Z^id^m^ 


DK   AARÜ-ARCmPEL.  257 

daldala  talakoka,  daldala  sigila,  daldala  sigkodar,  daldala  djawa  tapuran,  daldala. 
sepelpel,  daldala  bmnbung  en  daldala  wangur  gurat.  Zij  vertegenwoordigen  eene 
waarde  van  twee  tot  zestig  stuks  groote  parlemoerschelpen.  De  siwagan  bestaande 
uit  negentien  soorten,  die  naar  gelang  van  de  lengte  en  dikte  de  waarde  van  vijf 
tot  duizend  katis  paarlemoerschelpen  —  gelijkstaande  aan  f  5  tot  f  1000  —  ver- 
tegenwoordigen, heeten  siwagan  reia,  siwagan  reia  ngapara,  siwagan  reia  ngatia, 
siwagan  amalima  dabei,  siwagan  ama  waper,  siwagan  amalima  tubur,  siwagan 
dadjopor  lima  dadjauna^  siwagan  amakodar  bui  siksik,  siwagan  ama  ilabui  siksik, 
siwagan  amalima  sien,  siwagan  asur  pola,  siwagan  ama  djuriabel,  siwagan  taptapun 
asur  pola,  siwagan  taptapun  ama  lima  sien,  siwagan  ama  tapurapuran  ila  bui  sik- 
sik, siwagan  tapurapuran  amakodar  bui  siksik,  siwagan  tapurapuran  dadjDpor  lima 
dadjauna,  siwagan  tapuran  en  siwagan  wangurgurat  De  invoer  bedraagt  jaarlijks 
gemiddeld  f400,000,  de  uitvoer  f300,000.  De  Chineesche  en  Mangkasaarsche  hande- 
laren komen  jaarlijks  in  Maart  op  Aaru  en  keeren  dan  in  Augustus  terug.  De  handel 
zal  hier  zeer  zeker  toenemen,  wanneer  de  bevolking  meer  reëele  behoeften  leert  ken- 
nen. Tot  dusverre  kent  zq  alleen  arak  als  zoodanig. 

De  spijzen  worden  zeer  eenvoudig  toebereid  en  in  aarden  potten ,  inbambu,of  ook 
wel  in  den  grond  gekookt.  Deze  bestaan  uit  sagu  rabia  en  sagupap  manaam,  de 
vruditen  van  den  Rhizophora  conjugata,  rijst,  ubi,  djagong  oitela,  Colocasia  anti- 
quorum gival,  pisang  muk,  kalapa  nor  en  suikerriet  gungar;  voorts  varkens ,  buidel- 
dieren,  schildpadden,  vogels,  waaronder  de  Casuari  bicarunculatus  en  Beccarii, 
tevens  tripang,  krabben,  slangen  en  visch  zonder  eenig  onderscheid.  De  spijzen 
worden  alleen  met  zout,  citroensap  en  Spaansche  peper  gekruid  en  met  lepels  van 
kalapadop,  djurdjur,  of  van  bambu,  kabel,  genuttigd.  Bedorven  vleesch  of  visch 
wordt  niet  versmaad,  ofschoon  niet  bij  voorkeur  gebruikt.  Verscheidene  vischsoorten 
als  de  rog  mera  en  haaien  dju,  worden  rauw  verslonden.  Putride  menschen vleesch , 
tamata  tama  wordt  alleen  bij  sterfgevallen  genuttigd.  Vele  Aaruers  levens  slechts  van 
één  kalapa  per  dag.  De  vrouwen  kodar  en  kinderen,  zoomede  slaven  en  slavinnen 
eten  daga  met  den  man  te  zamen,  drie  malen  des  daags,  des  morgens,  des  mid- 
dags en  des  avonds.  Het  zout  vervaardigt  men  door  koking  van  zeewater  in  groote 
ijzeren  pannen,  welke  kunst  zij  van  lieden  van  Seranglao  geleerd  hebben.  Als  narco- 
tica gebruikt  men  van  af  het  tiende  jaar  pinang  buja  of  puja,  sirih  paritan,  kalk 
kawor,  en  tabak  tabaga.  Kmderen  van  8  è,  10  jaren  oud  beginnen  reeds  te  rooken, 
dauto  tabaga.  De  meeste  Mrouwen  rooken  niet.  Als  surrogaat  voor  sirih  gebruikt  men 
een  slingerplant  wata  genaamd,  voor  pinang  jonge  kalapavruchten.  De  tabak  wordt 
in  searawungbladen  gewikkeld.  De  Aaruers  vieren  meermalen  feest,  waarbij  maaltijden 
worden  gegeven.  Arak  en  andere  sterke  dranken  worden  alsdan  overvloedig  gebruikt 

zoowel  door  mannen  als  vrouwen.  Treedt  een  der  negarigenooten  of  een  vreemdeling 

17 


Ö58  t)É  AAÈÜ-ARCHiPirL. 

gedurende  het  eten  het  huis  binnen,  dan  wordt  hij  uitgenoodigd  aan  te  zitten. 
Alleen  op  Kulur  verstaat  de  bevolking  de  kunst  om  sagero  van  den  aröttg-  en  kalapa- 
boom  te  tappen. 

De  kleeding  der  mannen  bestaat  uit  den  schaamgordel  vajar  of  pajar  van  katoen, 
of  ngom  van  boomschors,  oorhangers  tagataga  van  ivoor  of  zilver,  ringen  tanga- 
tangan,  armbanden  siksik,  op  de  hoogte  der  oksels  te  bezigen,  siksik  gabel  gele 
bladen,  meestal  van  de  Codiaeum  moluccanum  en  Pandanus  soorten,  die  ter  ver- 
siering in  de  okselbanden  gestoken  worden,  ook  om  eene  aangename  geur  te  ver- 
spreiden, rukruk  halsband  van  koralen  met  tien  stukken  koper  aan  de  rugzijde  en 
selila  kromme  haarkam.  Die  der  vrouwen  zijn,  kira,  sarong  van  de  bladeren  van  de 
Nipa  fruticans  of  Pandanus  repens,  van  de  heup  tot  boven  de  knieën,  tantamona, 
een  stuk  lijnwaad  ter  lengte  van  0.25  en  ter  breedte  van  0.2  meter  dat  aan  een 
koord  of  buikband  gehecht  wordt  om  het  vrouwelijk  schaamdeel  zoo  het  heet  te  be- 
dekken, tantamuri  een  stuk  mat  van  gelijke  afmeting  om  het  achterdeel  te  bescher- 
men, voorts  de  kaitantan  buikband  van  koralen,  maruru  tabar  koralen  halssnoeren, 
maruk  halsband  van  grove  koralen,  selkodar  haarkam,  kabalgul  zilveren  oorhangers, 
tangatangan  ringen,  kala  silsil  barabar,  koperen  armbanden.  Enkele  hoofden  dragen 
Europeesche  en  Maleische  kleedingstukken,  doch  hebben  een  afkeer  van  schoeisel. 
Kinderen  van  vijf  jaren  oud  dragen  de  vajar.  De  wapenen  zijn  powor  boog,  ajool 
pijl,  butal  piek,  sur  zwaard,  pul  bambuspietsen ,  minak  popowor  geweren  en  minak 
lela,  lilahs. 

Gelijk  hiervoren  is  aangestipt  wordt  tegenwoordig  het  bestuur  uitgeoefend  door  den 
radja  of  guli  djindjinan,  orangkaja  guli,  kapitan  en  major,  welke  hoofden,  na  door 
de  bevolking  gekozen  te  zijn,  zoo  mogelgk  door  het  Nederlandsch  gezag  erkend  en 
bevestigd  worden.  Vele  hoofden  bekreunen  zich  niet  over  deze  erkenning.  Bij  de  af- 
doening van  zaken  zijn  zij  evenwel  verplicht  het  gevoelen  der  panudue  of  afstamme- 
lingen der  eerste  oprichters  der  negariën  of  bezitters  der  gronden  tama  vangar 
duoie,  de  rijken  tamata  djindjinei  en  hoofden  der  huisgezinnen,  oudsten,  tura  anasi 
djaeai  te  raadplegen.  Volgens  de  vroegere  regeling  heeft  men  op  de  Aaru-eilanden 
twee  radja's  als  die  van  Warnar  en  Keerei ,  de  eerste  thans  een  Christen ,  de  tweede 
een  Heiden,  ecn-en-twintig  Orangkaja's,  als  die  van  Wokam,  Durdjala,  Wangil  en 
Maikoor  Christenen,  die  van  TJdjir,  Samang  en  Pèngambel  Mohamedanen  en  die 
van  Watulei,  Kumul,  Tarangan,  Veruni,  Ngaigul,  Lola,  Mariri,  Djambuae,  Kola, 
Werialao,  Barakai,  Ngomongomor,  Longar  en  Avara  allen  heidenen.  Verder  heeft 
men  nog  oudsten  op  Wasir  een  mohamedaan  en  op  Arenlao,  Sewer,  Djorsian  en 
Gorgor  allen  heidenen.  Alle  zaken  moeten  voor  of  onder  de  woningen  van  het  be- 
trokken hoofd  onderzocht  en  berecht  worden  in  tegenwoordigheid  der  overige  negari- 


DE  AARÜ-ARCHIPEL.  259 

genóoten.  Vóór  het  onderzoek  van  zaken  van  overspel,  verkrachting  of  verwonding, 
het  laatste  alleen  in  staat  van  dronkenschap,  is  de  beklaagde  gewoon  aan  de  hoof- 
den te  zeggen,  «kusobeg  tua  ku  paratei»,  d.  i.  Ik  vraag  u  vergiffenis  heer,  ik  ben 
schuldig,  terwijl  hij  met  zijne  handen  de  voeten  aanraakt  en  zijn  gezicht  er  tegen 
aanhoudt  Van  wege  de  partijdige,  onbillijke  beslissingen,  hetgeen  afhankelijk  is 
van  de  giften  die  aan  de  betrokkene  hoofden  gebracht  worden,  geeft  de  bevolking 
steeds  de  voorkeur  aan  eene  afdoening  van  zaken  op  de  oude  wijze  namelijk  door 
de  partijen  zelf.  Buiten  de  hoofden  om,  begeven  deze  zich  vergezeld  van  de  overige 
negarigenooten  naar  de  negari  of  woning  van  den  beklaagde  en  legt  hem  de  boete 
op.  Is  hij  genegen  deze  te  betalen  dan  is  de  kwestie  afgedaan,  zoo  niet  dan  moet 
hij  zich  aan  een  der  godsoordeelen  onderwerpen.  Weigert  hij  dit  dan  wordt  ter 
plaatse  afgesproken,  wanneer  en  waar  de  partijen  zich  moeten  vereenigen  om  krijg 
te  voeren.  Bij  moord  of  doodslag  mupununaa  is  de  schuldige  verplicht  boete  te 
betalen  alcga  mupajar,  als  een  olifantstand  siwagan  van  twee  meters  voor  den  rug, 
een  olifantstand  vau  een  meter  voor  den  penis,  een  daldalasarmin  voor  het  lichaam, 
een  snoer  koralen  maruk  voor  de  ingewanden,  twee  rijksdaalders  realof  twee  zilveren 
ringen  tangatangan  real  voor  de  oogen  en  een  schotel  mangkoti  of  tulgair  voor  het 
hoofd.  Wenscht  de  familie  van  den  overledene  deze  boete  niet  te  ontvangen,  dan 
heeft  zij  het  recht  een  der  bloedverwanten  van  den  doodslager  in  de  plaats  van  den 
verslagene  te  dooden.  Brandstichting,  overspel  en  benadering  van  ongehuwde  vrou- 
wen worden  met  boete  gestraft,  die  bij  niet-betaling  in  levenslange  slavernij  kunnen 
worden  geconmiuteerd.  Het  spuwen  seber  of  daner  voor  het  aangezicht  van  iemand 
wordt  als  eene  groote  beleediging  aangemerkt  en  de  dader  wordt  met  twee  daldala 
beboet.  De  slaven  en  slavinnen  wier  meesters  voor  de  betaling  der  boete  aansprake- 
lijk blijven,  worden  door  dezen  gekastijd  of  met  een  onbepaald  aantal  rotanslagen 
gestraft  Ter  aanzuivering  van  schuld  wordt  de  schuldenaar  door  de  hoofden  ver- 
oordeeld, om  zijn  huis,  zijne  aanplantingen,  ook  wel  vrouw  en  kinderen  te  verkoopen. 
Dit  geschiedt  ook  bij  het  niet  geheel  betalen  der  kodar  pel,  bruidschat  In  tegen- 
woordigheid der  hoofden  is  het  verboden  hen  bij  hunnen  naam  te  noemen.  Wordt 
iemand  door  een  hoofd  geroepen,  dan  brengt  de  gezant  een  stuk  lijnwaad  mede,  dat 
bij  wijze  van  een  band  om  zijn  rechterhand  wordt  vastgebonden ,  solsol  lima.  Anderen 
brengen  een  ring  tangatangan,  of  den  stok  met  een  zilveren  knop,  als  teeken  der 
zending  mede.  Vaste  inkomsten  hebben  de  hoofden  niet  Bij  het  opleggen  van  boeten 
hebben  zij  het  leeuwenaandeel.  Ook  trachtten  zij  zich  te  verrijken  door  hunne  onder- 
hoorigheden  en  vreemdelingen  op  allerlei  wijzen  af  te  zetten.  Ofschoon  het  zich 
toeëigenen  van  den  eigendom  der  onderdanen  in  strijd  is  met  den  adat,  wordt  dit 
algemeen  gedaan. 

Verschijnt  een  mindere  bij  een  meerdere  dan  is  de  eerste  verplicht  op  den  afstand 


260  t)É  AAftÜ-AROmPEL. 

van  eenige  meters  yóór  hem  neder  te  hurken  datalar  ook  wel  met  gevouwen  beenen 
asiba  abei  en  het  woord  te  doen.  De  aanzienlijken  zitten  gewoonlijk  op  eene  ver- 
hevenheid datalar  kader.  De  gewone  verzamel-  of  zitplaats  is  onder  het  huis  datalar 
lep  sien.  Een  huis  binnentredende  zijn  de  huisgenooten  verplicht  sirih  aan  te  bieden 
daja  paritan  ook  wel  arak  tuag.  Heeft  een  Aaruer  een  geschenk  van  iemand  ont- 
vangen, dan  denkt  hij  steeds  met  dankbaarheid  aan  den  weldoener.  Als  teeken  van 
vriendschap  geeft  men  elkander  olifantstanden,  gongs,  borden  of  wit  l^nwaad.  De 
aanbieding  van  een  stuk  zwart  lijnwaad  is  een  teeken  van  oorlogsverklaring.  In 
het  gewone  leven  noemt  men  elkander  bij  den  naam.  Ouders  krijgen  den  naam  van 
het  eerste  kind  bijv.  Kamis  aema,  vader,  Kamis  djina  moeder  van  Kamis. 
Vrienden  worden  genoemd  kaanang  wawa  vrienden  broeders.  Wonen  deze  op  een 
ander  eiland  dan  noemt  men  hen  kaanang  hela.  Vrienden  of  bloedverwanten  die  een 
gelijke  vlag  dragen,  een  gelijke  versiering  kakaa,  kuela  kakaa  kudja  lep,  d.  i.  ver- 
sieringen van  het  huis,  of  inrichting  der  prauw,  dezelfde  matmata,  koraalbloemen 
of  versiering  en  een  gelijken  zang  bij  sterfgevallen  hebben,  kakaa  djergura  of  tawnl 
teeken,  heeten  wanneer  zij  op  hetzelfde  eiland  of  negari  wonen  kaanang semeitawul , 
op  een  ander  eiland  of  negari  kaanang  djergura.  Deze  teekenen  of  familie  standaards 
worden  zeer  in  eere  gehouden  en  wanneer  iemand  tot  eenen  anderen  stam  behoorende 
deze  bezigt,  dan  wordt  hij  zwaar  beboet,  terwijl  bij  niet-betaling  een  oorlog  opvolgt 
Deze  standaards  tobatoba  of  namar  heeten  deimael,  loimur,  semei  tubur,  larmap 
en  taptap  al  naar  de  beteekenis  die  het  volk  daaraan  hecht 

Alle  gronden  op  Aaru  behooren  of  tot  de  communale  eigendommen  der  negariên 
hunua  duoi,  of  worden  als  eigendommen  van  bijzondere  personen  of  familiën  aange- 
merkt In  elke  negari  heeft  men  een  gurgur  of  panudue,  de  afstammeling  van  den 
eersten  eigenaar  die  de  aangelegenheden  der  communale  gronden,  vava,  regelt  De 
woeste  gronden  waarover  de  negarigenooten  beschikken  kunnen,  heeten  gubol  of  rea,  de 
ontgonnen  velden  gutan,  terwijl  de  sagubosschen  waarvan  vele  in  het  bezit  van  hoofden 
en  tama  vangar  duoie  zijnden  naam  van  bara  dragen.  Gronden  met  kalapa  en  andere , 
aanplan  tingen  heeten  bara  djenor,  verlaten  velden,  gutan  djaudjau.  Wïl  men  stuk  grond 
ontginnen ,  dan  moet  men  daarvan  aan  den  gurger  kennis  geven  tegen  betaling  van 
een  daldala.  Het  verhuren  djengan-  van  gronden  onder  elkander  heeft  ook  plaats, 
doch  voor  niet  langer  dan  twee  oogstjaren.  De  grenzen  der  individueele  gronden 
worden  door  goten  of  slooten  aangeduid.  Koop  dagul  en  verkoop  dawang  van  gron- 
den heeft  ninmier  plaats.  Vreemdelingen  zijn  verplicht  voor  hun  verblijf  op  een  der 
plaatsen  grondhuur  te  betalen,  bestaande  uit  vijftien  flesschen  arak,  welke  in  drieön 
verdeeld  ten  goede  van  den  Orangkaja,  den  afstanuneling  van  den  eersten  grond- 
eigenaar en  der  oudsten  komen.  De  huurtijd  duurt  evenwel  niet  langer  dan  een  jaar 
of  den  tijd  van  een  westmoeson. 


Blz.261. 


DE   AARÜ-ARCHIPJSL.  261 

Het  ontginnen  van  velden  daneka  of  aela  gutan  voor  het  begin  van  de  westmoeson 
is  zeer  primitief.  Na  een  bord  met  sirih-pinang  aan  Djabuvava  geoflFerd  te  hebben 
worden  de  boomen  en  struiken  omgekapt  Droog  geworden  zijnde  worden  deze  in 
den  brand  gestoken,  de  asch  naar  alle  richtingen  verspreid  en  de  omheining  ge- 
maakt Is  deze  gereed  dan  neemt  de  eigenaar  een  kalapa  en  begeeft  zich  in  het 
midden  van  den  tuin  klieft  de  kalapa  in  tweeën  onder  het  prevelen  van  gebeden  om 
overvloed  van  veldvruchten  aan  Boitai  en  bakent  een  vierkant  stuk  grond  af,  ter 
grootte  van  drie  of  vier  vierkante  meters,  alwaar  vier  Colocasia  antiquorum  en  vier 
suikerrietplantjes  in  den  grond  gezet  worden  als  aandeel  in  den  tuin  aan  Boitai, 
opdat  hg  voor  de  bewaking  van  den  tuin  tegen  wilde  varkens  en  ander  gedierte  zorg 
drage.  Daarna  wordt  de  tuin  beplant  met  rijst  awei  djardjar,  djagong  oitela,  gem- 
ber laia,  ubi  wiwawak  en  urMa,  suikerriet  gungar,  sirih  paritan,  pinang  buja, 
pisang  muk  en  andere  gewassen,  naar  welke  niet  meer  omgezien  wordt,  voordat 
men  denkt  dat  ze  geoogst  kunnen  worden.  Moeskruiden  worden  niet  aangeplant.  De 
benoodigde  Spaansche  peper  Gapsicum  fastigiatum  wordt  in  de  bosschen  verzameld. 
Rijst  wordt  alleen  op  Kobroor  aangeplant  De  velden  hebben  gemiddeld  eene  lengte 
van  vijftig  en  eene  breedte  van  dertig  meters.  Het  wieden  is  niet  bekend.  De  gron- 
den worden  gewoonlijk  slechts  een  jaar  gebruikt  waarna  men  een  andere  plek  op- 
zoekt, alwaar  de  jonge  pisang  en  andere  gewassen  overgeplant  worden.  De  padi 
korrels  worden  na  de  hand  met  boomschors  te  hebben  omwikkeld  eenvoudig  van  de 
hahnen  afgestroopt  Na  de  padioogst  wordt  op  dezelfde  gronden  djagong  en  daarna 
ubi  pisang  etc.  geplant.  Om  het  geplante  tegen  diefstal  te  beveiligen  bezigt  men 
beelden  van  menschen  en  dieren  op  eigenaardige  wijze  van  gabagaba  gemaakt,  de 
matakau,  waba  genaamd,  zoomede  bladen  waaraan  roode  bandjes  gehecht  zijn.  De- 
genen die  deze  teekenen  schenden  worden  ziek.  Ook  gebruikt  men  de  sasi,  sir  of 
op  bijzondere  wijze  vastgebonden  kalapabladen.  Degene  die  niettegenstaande  dit 
teeken  vruchten  steelt  wordt  met  zware  boeten  gestraft. 

Oorlogen  damadjipar,  ontstaan  doordien  de  opgelegde  boeten  in  zake  verkrachting, 
overspel  of  beleediging  der  tegenpartij  niet  betaald  worden.  Moet  het  geschil  door 
den  krijg  beslist  worden,  dan  huren  de  partijen  zooveel  strijdbare  mannen  als  hun 
vermogen  dit  toelaat,  die  in  beschonken  toestand  gebracht  langs  het  strand  tegen 
elkander  ingaan  en  met  pijl  en  boog,  pieken,  Hewangs  en  geweren  trachten  de 
tegenpartij  te  dooden  en  de  koppen  af  te  slaan,  welke  laatsten  naar  de  negari  als 
tropaeën  medegenomen  worden*  Gedurende  den  oorlog  wanneer  eenige  tientallen 
gedood  zijn  komen  de  hoofden  bijeen,  om  de  zaak  te  onderzoeken  en  de  bepaalde 
boete  op  te  leggen  waarna  de  strijd  eindigt.  Ook  wordt  de  strijd  onmiddellijk  gestaakt 
wanneer  een  der  bij  de  toeschouwers  aanwezige  vrouwen  het  achtergedeelte  van  haar 


262  DB   AAKÜ-AECHIPEL. 

schaamgordel  de  tantamuri,  tusschen  de  strijdenden  werpt.  Dit  om  zoo  te  noemen 
kleedingstuk  is  tabu,  mnsmusim,  of  lagia  en  geen  man  mag  zulks  aanraken.  Yrede 
wordt  door  het  vieren  van  een  gewoon  feest  zonder  vele  formaliteiten  gesloten.  Om 
in  den  krijg  vlug  te  zijn  gebruiken  verscheidene  stammen  hondenvleesch,  dagatarawo. 
Krijgsgevangenen  kabean  balau,  slaaf  van  den  oorlog,  kunnen  door  de  tegenpartij 
worden  uitgelost  tegen  betaling  van  den  vastgestelden  prgs. 

Goede  vrienden  of  vriendinnen  spreken  meermalen  met  elkander  af  om  hunne 
kinderen  terwijl  zij  nog  jong  zijn  met  elkander  te  doen  huwen.  Dusdanige  kinderen 
worden  als  verloofden  aangemerkt.  In  andere  gevallen  maakt  de  jongeling  zijn  voor- 
nemen aan  zijne  moeder  of  een  der  vrouwelijke  bloedverwanten  bekend  die  alsdan 
op  zich  neemt  om  bij  de  ouders  van  het  meisje  te  gaan  en  deze  daaromtrent  te 
spreken  lavajang,  of  aanzoek  doen.  Geene  bedenkingen  tegen  het  huwelijk  darwata, 
ingebracht  zijnde  en  door  de  ouders  gezegd  wordende  «djelvavai  eta  leva  nganan 
kami,»  d.  i.  de  deur  is  open,  wij  wachten,  begeeft  zich  de  vader  of  een  der  manne- 
lijke familieleden  bij  de  ouders  van  het  meisje  om  hen  te  vragen  hoeveel  de  kodar 
pel,  bruidschat,  der  moeder  heeft  bedragen,  omdat  eene  gelijke  hoeveelheid  ook 
voor  de  dochter  geëischt  wordt.  De  verloofden  geven  elkander  daarop  ringen,  kam- 
men en  haarspelden,  sirgupan,  in  ruil.  Haar  wordt  niet  aan  elkander  gegeven  uit 
vrees ,  dat  bij  oneenigheden  de  een  den  ander  ziek  zal  maken  door  het  haar  te  verbran- 
den. Alsdan  wordt  een  gedeelte  van  den  bruidschat  bijeengebracht  en  bepaald  wanneer 
het  huwelijk  kan  plaats  hebben.  De  dag  vastgesteld  zijnde  kleeden  de  jonge  lieden 
zich  in  feestgewaad  —  het  lichaam  wordt  vooraf  met  kalapaolie  lura  en  fijngestampte 
kadju  arkele,  kanarischillen  ingesmeerd  —  en  het  meisje  door  een  harer  neven  op 
zijn  rug  gedragen,  achterover  op  zijne  handen  zittende  en  zijn  hals  omhelzende, 
terwijl  eene  oude  vrouw  hare  voeten  steunt,  naar  het  huis  van  den  jongeling  ge- 
bracht. De  door  het  meisje  te  dragen  kira,  sarong  moet  altijd  zwart  en  wit 
gestreept  zijn.  Een  der  nichten  van  den  jongeling  brengt  eene  nieuwe  slaapmat  mede. 
Het  beklimmen  der  trap,  het  binnentreden  van  het  huis  en  van  de  voor  de  jonge 
lieden  bestemde  huwelijkskamer  wordt  door  eenige  lieden,  meestal  oude  vrouwen, 
belet  tot  dat  men  tegen  betaling  van  daldala's  vrijen  toegang  krijgt.  Voor  het  binnen- 
brengen der  mat,  kuval  ter,  moet  ook  iets  betaald  worden.  Wanneer  de  jonge  lieden 
in  het  vertrek  zijn,  wordt  er  door  de  aanwezigen  tegelijk  vier  malen  hardop  gelachen, 
damali  mata  kaa,  waarna  zij  te  zamen  sirih  eten  daka  neram,  als  teeken  dat  zij 
gehuwd  zijn.  Alsdan  wordt  er  gegeten,  gedronken,  gezongen  en  op  den  titir  geslagen 
een  nacht  en  twee  dagen  achtereen.  De  jongelieden  worden  vier  dagen  lang  in  het 
vertrek  opgesloten  gehouden,  omdat  het  daluli  iszichtevertoonen,  en  door  de  moeder 
van  het  meisje  verzorgd.  Den  vijfden  dag  komt  de  familie  weder  bijeen  en  moeten 
de  jonggehuwden  baden,   darturi,  tot  welk  einde  het  water  door  jonge  meisjes  in 


DE   AARU-AKCHIPEL.  263 

bet  huis  gedragen  wordt.  Eenige  familieleden  baden  mede,  de  vrouwen  in  de  vernielde 
kamer,   de  mannen  beneden  het  huis  van  het  afdruipend  water  gebruik  makende. 
Op   denzelfden  dag  gaan  de  gehuwden  hun  aangezicht  aan  de  ouders  vertoonen, 
dasano  u  lunge  idi,  en  wordt  het  resteerend  gedeelte  van  den  bruidschat  aange* 
zuiverd.  Enkelen  doen  dit   ook  wel  eenige  jaren  daarna.  De  bruidschat  bestaat  ge- 
woonlijk van  tachtig  tot  tweehonderd  olifantstanden,  gongs,  lilahs,  lijnwaden,  borden, 
gouden   en  zilveren  oorhangers,   een  en  ander  tot  het  eenmaal  vastgesteld  getal, 
hetwelk  een  bedrag  van  f300  tot  f  1000  vertegenwoordigt  De  bruidschat  wordt  onder 
de   ouders   en   de   overige   familieleden   verdeeld.  Om  een  vrouw  op  hen  verzot  te 
maken,  gebruiken  vele  mannen  wagar,  sympathetische  toovermiddelen.  De  mannen 
kunnen  naar  hun  vermogen  vier  tot  zes  vrouwen  nemen,  die  allen  hetzelfde  huis 
bewonen.  Bij  de  keuze  van  mannen  en  vrouwen  bij  huwelijken  hebben  zij  de  voor- 
keur, die  aan  vitiligo  ena,  soufifreeren.  Bijzitten  worden  niet  aangetroffen.  Vreemde- 
lingen, Chineezen,  Mangkasaren  en  Bugis  huwen  vrouwen  van  Köngampani,  Bara- 
kai,  Wurialao,  Kulur  en  Udjir.  Bij  coïtus  met  Europeanen  blijven  de  vrouwen  passief 
en  indifferent  om  naar  zij  beweren  niet  bevrucht  te  worden.  Gedurende  de  menses, 
zwangerschap  en  lactatie  mogen  de  vrouwen  geene  vleeschelijke  gemeenschap  uit- 
oefenen. De  weduwen  arvala,  blijven  in  het  huis  van  den  man  wonen.  Bij  een  tweede 
huwelijk  moet  de  man  aan  de  familie  van  den  eersten  echtgenoot  den  bruidschat  terug- 
betalen. Uit  andere  negariën  worden  geene  vrouwen  geschaakt.  Echtscheiding,  babasai, 
kan  geëischt  worden  door  den  man,  wanneer  hij  de  vrouw  op  overspel  in  flagranti, 
betrapt  en  door  de  vrouw,  wanneer  de  man  haar  mishandelt.  In  het  eerste  geval 
wordt   de   bruidschat   teruggegeven.  Bij    scheiding   volgen   de  kinderen  den  vader. 
Schoonouders  en  schoonkinderen  mogen  wederkeerig  de  namen  niet  uitspreken,  dit 
wordt  als  eene  verregaande  onbeleefdheid  aangemerkt.  Heet  de  vrouw  Madamar  dan 
noemt  de  schoonzoon  den  schoonvader  Madamar  aema,  de  schoonmoeder  Madamar 
djtna.  De  schoonouders  noemen  den  schoonzoon  djalapaepa. 

Gedurende  de  zwangerschap  dardian,  wordt  door  de  vrouw  niets  in  achtgenomen 
en  vergezelt  zij  haren  man  overal.  Nadert  wanneer  de  vrouw  in  de  negari  is  het 
oogenblik  van  bevalling  anes  sawara,  dan  gaat  de  man  drie  vrouwelijke  bloedver- 
wanten, die  beloofd  hebben  haar  te  zullen  helpen,  roepen,  om  haar  bij  te  staan; 
anders  helpt  de  vrouw  zich  zelf.  Voor  de  bevalling  wordt  een  vertrek  afgeschoten 
met  Mrawungmatten,  waar  geen  man  mag  binnentreden,  omdat  zulks  een  voorspoedige 
geboorte  tegenhoudt.  De  vrouw  gaat  alsdan  hurken  om  het  perinaeum  niet  te  scheuren ; 
een  der  vrouwen  achter  haar  staande  trekt  haar  hoofd  naar  boven,  de  tweede  masseert 
haar  buik  op  vervaarlijke  wijze  om  het  kind  spoediger  ter  wereld  te  doen  komen, 
terwijl  de  derde,  de  djemal  gagatu  genaamd,  gereed  zit  om  het  kind  in  ontvangst 
te  nemen  en  te  schudden,  ten  einde  het  te  doen  adem,  airi,  halen.  Na  de  bevalling 


264  DE   AABÜ-ABCHIPICL. 

worden  de  moeder  en  het  kind  met  lauw  water  gewasschen,  dartur,  daarna  dé  navel 
bumbung,  met  een  bambu,  datetak  dikn  semal,  afgesneden  en  de  placenta  isirei, 
in  de  bloemscheede  van  den  pinang  gepakt,  ergens  boven  in  het  huis  bewaard.  Op 
de  navelwond  moet  de  moeder  eiken  dag  melk  doen  druppelen.  De  afgevallene  navel- 
streng wordt  door  den  vader  ergens  in   een   sagu-  of  pisangstoel,  welke  verkocht 
wordende  een  zeer  hoogen  prijs  haalt,  geworpen.  Daarop  begeeft  zich  een  der  vrouwen 
bij  den  vader  van  het  kind  en  vraagt  hem  welken  naam  hij  den  pasgeborene  wenscht 
te  geven.  Dit  genoemd  zijnde,  wordt  de  mond  van  het  kind  aan  de  tepel  der  moeder 
gebracht  en  aan  het  kind  gezegd,  zuigt  nu,  uw  naam  is  bijv.  Kantang.  Doet  hij  dit 
niet,  dan  wordt  een  andere  naam  gekozen  en  daarmede  voortgegaan  totdat  het  kind 
begint  te  zuigen.  Deze  naamgeving  geschiedt  in  tegenwoordigheid  der  vrouwelijke 
bloedverwanten,  die  het  huis  binnentredende  tot  de  moeder  zeggen:  «kamen  4Jobel 
murana  wawa  ila»  of  «kodar.»  Wees  gelukkig  met  uw  zoon  of  dochter.  Zq  blijven 
vervolgens  feestvieren  datonger  manaam  dakaka.  De  aanneming  van  den  naam  door 
het  kind  geschiedt  met  medewerking  van  den  maimulmul.  De  naam  beslist  over  zijne 
toekomst.   Daarna   vraagt   de  vader   een   dier   vrouwen  om  het  kind  vier  dagen  te 
helpen  verzorgen.  Deze  tijd  verstreken  zijnde,  neemt  de  vrouw  de  placenta  en  gaat 
deze,  alleen  in  een  prauw  gezeten,  ver  in  zee  werpen,  waarvoor  zij  een  geschenk 
van  een  daldala  een  paar  koperen  armbanden  en  eenige  borden  ontvangt  Negen 
dagen  wordt  het  kind  door  eene  andere  vrouw,  djinihola,  gezoogd.  De  methode  om 
het  lichaam  van  het  Mnd  te  masseeren  zoo  ook  de  moeder  om  de  prolapsus  uteri 
te  voorkomen  is  eveneens  in  zwang.  De  moeder  onrein  zijnde  is  verplicht  met  het 
kind  een  maand  lang  volgens   de  maanrekening  in  haar  vertrek  ngona-ngona,  te 
blijven  en  haar  pudenda  bij  het  vuur  te  houden,  terwijl  zij  door  den  man  verzorgd 
wordt.   De  vrouw  nuttigt  alsdan  niets  anders  als  wadjita,  rijst  met  kalapamelk  ge- 
kookt, ook  om  naar  hunne  begrippen  het  overtollig  bloed  gunnataber,  behoorlijk  te 
doen  vloeien.  Velen  gebruiken  ook  dagelijks  de  uitgeperste  sap  Carica  papayabladen. 
Het  kind  mag  niets  anders   dan  melk,  pola  wair,  krijgen.  Daarna  verzamelen  zich 
de  bloedverwanten  zoowel  mannelijke   als  vrouwelijke  in  het  huis  om  feestvierende 
het  kind  buitenshuis  door  de  negari  rond  te  brengen.  Het  huis  van  een  bloedverwant 
voorbijgaande,  is  deze  verplicht  een  gong,  een  olifantstand,  of  andere  geschenken 
naar   vermogen   te    geven.   Na  de   eerste  maand  wordt  het  kind  met  fijngekauwde 
pisang,  uit  den  mond  der  moeder,  gevoed,  daga,  later  krijgt  het  zachtgekookte  sagu, 
manaam.   Tweelingen,   wawa   barba,  komen  zelden  voor,  doch  zqn  zeer  gewènscht, 
omdat  men  in  de  eerste  jaren  daardoor  veel  tripang  en  paarlemoerschelpen  zal  ver- 
krijgen. De   ouders  verlangen  vele  kinderen  en  liefst  degenen  die  blank  van  kleur 
zijn.  Abortiva  zijn  niet  bekend,  ook  worden  geene  middelen  gebezigd  om  de  vrucht- 
baarheid te  bevorderen,  of  de  steriliteit  tegen  te  gaan.  Onvruchtbare  vrouwen  brengen 
slechts  bepaalde  offers  aan  vrouwelijke  voorouders  op  hare  graven.  Oude  vrouwen 


DE  AAEÜ-ABCHIPEL.  265 

YÓorspellen  gewoonmk  eenigen  tijd  vóór  den  partas  of  het  kind  een  jongen  of  een 
meisTJe  zal  zijn,  doch  weigeren  hardnekkig  de  kenmerken  daarvan  mede  te  deelen. 
Op  Kobroor  gaat  de  vader  na  de  geboorte  van  een  kind  een  kalapa  norpaten,  een 
sagu  rabia  of  aga  paten,  boom  ten  behoeve  van  het  kind  planten  ook  als  openbaar 
bewijs  van  erkenning.  Wanneer  het  kind  alleen  kan  loopen  wordt  het  haar  door 
een  der  vrouwelijke  bloedverwanten  afgesneden  labakar  guldi ,  die  het  in  een  pisang- 
boom  bewaart  en  daarvoor  een  geschenk  krijgt  Kinderen  worden  in  slaap  gesust 
met  een  eentonig  lied,  waarvan  het  refrein  is,  ea  wowowowo  woo.  Jongens  en 
meisjes  worden  op  gelijke  wijze  opgevoed  totdat  de  laatste  de  menses,  djai  gagudu, 
krijgen  en  onder  de  leiding  der  moeder  komen.  Gebochelde  kmderen,  bedil  sului, 
en  polydactylen,  lima  aur  dum,  worden  als  gewone  kinderen  verzorgd.  Van  dystocie 
zijn  weinig  voorbeelden  bekend.  Bg  zware  bevalling  worden  braakverwekkende  mid- 
delen ingenomen  en  op  de  trommen  geslagen  om  de  booze  geesten  te  veijagen.  De 
kinderen  van  Chineezen  met  oorspronkelijke  Aaruvrouwen  zijn  verschillend  van  kleur, 
de  jongens  donker,  de  meisjes  lichter. 

Ziekten,  djare,  ontstaan  door  beleediging  van  Boitai  en  Taidue,  door  verwaar- 
loozing  der  ninitui  of  geesten  der  voorouders  aan  wie  niet  behoorlijk  is  geofferd 
geworden,  door  kwaadwilligheid  der  paUwan  en  andere  booze  lieden,  die  geheime 
middelen  in  den  grond  begraven  of  door  vervloekingen  op  gewijde  plaatsen  uitge- 
sproken. Door  tooverij  tracht  men  alzoo  te  weten  te  komen,  aan  wie  de  ziekte 
moet  worden  toegeschreven.  Aan  Boitai  Taidue  en  de  ninitue  worden  alsdan  offers 
geplengd.  Is  de  ziekte  het  werk  van  een  paUwan  dan  tracht  men  een  ander  paUwan 
door  betaling  over  te  halen  den  zieke  te  genezen.  Daartoe  neemt  hij  gewijd  water 
en  besprenkelt  daarmede  onder  het  uiten  van  onverstaanbare  incantaties  den  patiënt 
De  paliwan  maken  zooals  beweerd  wordt,  de  menschen  ziek  alleen  om  zich  te  ver- 
rijken. Een  familielid  ziek  gemaakt  zijnde,  gaat  de  paliwan  bij  een  ander  zeggende, 
een  uwer  voorouders  die  schuldig  is  aan  een  der  voorouders  van  zekeren  paliwan 
heeft  zijn  schuld  niet  betaald,  hij  zal  nu  trachten  uwe  familie  te  gronde  te  richten, 
betaalt  gij  de  schuld  aan  mij  drie-  of  viervoudig ,  dan  zal  ik  den  zieke  genezen.  Ge- 
woonlijk wordt  hierin  toegestemd,  doch  wanneer  de  verstrekte  middelen  niet  helpen, 
dan  wordt  het  betaalde  na  den  dood  van  den  patiënt  teruggeêischt  Ditzelfde  heeft 
ook  plaats  met  den  geneesheer  nal  wagar.  Dagelijksche  ongesteldheden  als  buikpijn, 
tubur  djare;  hoofdpijn,  gul  taber  djare;  koorts,  arguro,  worden  door  deze  laatsten 
genezen  djobel ,  door  toediening  van  kruiden  en  door  den  zieke  bij  het  vuur  te  doen 
liggen.  De  zieken  worden  door  de  bloedverwanten  behoorlijk  verzorgd,  de  vrouwen 
bewaken  hen  in  de  huizen,  terwijl  de  mannen  beneden  het  huis  blijven  om  door 
het  lossen  van  geweerschoten  de  booze  geesten  vrees  aan  te  jagen.  Geneest  de  zieke 
niet  spoedig  dan  moet  deze  een  ander  huis  bewonen,  werwaarts  deze  op  geheim- 


266  DB  AABÜ-AECHIPEL. 

zinnige  wijze  wordt  overgebracht  om  de  geesten  te  misleiden.  Is  eene  epidemie  in 
aantocht  dan  gaan  de  oudsten  na  aan  de  beschermgeesten  geofferd  te  hebben  naar 
de  grenzen  der  negari,  om  door  het  plaatsen  van  allerlei  geheime  middelen,  die 
gewoonlijk  in  den  grond  begraven  worden,  de  ziekte  te  bezweren.  Heerschen  er 
vele  koortsen  of  buikziekten  in  de  negari,  dan  vervaardigt  men  eene  prauw  van 
twee  meter  lengte  met  gabagaba  poppen ,  de  zieken  voorstellende ,  doet  vervolgens  in 
deze  een  daldala,  eenige  zilveren  ringen,  zoomede  van  elk  huisgezin  een  bord  met 
sirih-pinang,  tabak,  sagu  en  arak,  waarna  de  prauw  door  een  grootere  prauw  naar 
zee  wordt  getrokken  of  gebracht  en  onder  het  oproepen  van  «abuda  nensien  nen- 
pupun,  Taidue  kamkubang  wangui  kam  soba  oin,  mul  djare  djare  mupae  panua», 
d.  i.  Geest  die  boven  en  beneden  zijt,  beheerscheres  der  zee,  wij  hebben  geld  en 
spijzen  geofferd;  laat  de  ziekte  van  de  negari  vertrekken,  aan  weer  en  wind  wordt 
prys  gegeven.  Oude  vrouwen  genezen  de  zieken  ook  door  het  uithalen  of  uit- 
zuigen, darkara  darpai,  van  vreemde  bestanddeelen  uit  het  lichaam  als  wormen 
bunar,  stukjes  hard  hout  kai,  kleine  spijkers  urepa  omon,  vischgraten  djigatul,etc. 
Vóór  het  zuigen  wordt  de  bewuste  plek  met  fijngemaakte  gemberwortel  laia,  belegd. 
Deze  vrouwen  appliceeren  ook  eene  soort  aderlating  door  het  uitzuigen  van  bloed 
gun  kutume,  dat  naar  hun  zeggen  bedorven  is  en  daardoor  de  ziekte  veroorzaakt. 
Bij  het  uitbreken  der  variolae  en  barsepasepal  offert  men  aan  Djabulara,  Tsudue  en 
aan  de  beschermgeesten  der  negari  een  groot  aantal  olifantstanden ,  gongs,  gouden 
zilver.  Het  aandeel  van  Djabulara  wordt  buiten  de  negari,  dat  van  Taidue  in  zee 
op  een  der  zandbanken  en  dat  van  de  beschermgeesten  op  de  plaats  alwaar  aan 
hen  geofferd  wordt,  nedergelegd,  terwijl  men  overal  een  staak  met  een  witte  vlag  plant. 
De  ichthyosis  wordt  door  den  een  op  den  ander  ingeënt  om  eene  lichtere  huids- 
kleur te  verkrijgen  en  om  prurigo  te  bevorderen.  Lepralijders  komen  meermalen  voor. 
De  verspreiding  daarvan  geschiedt  naar  het  volksgeloof  door  overerving  en  vervloe- 
kingen van  booze  lieden.  Syphilis  is  bij  de  bevolking  niet  bekend  obquam  geni- 
talia  raro  purificent  en  heerscht  alleen  onder  de  vreemdelingen.  De  leucorrhoea 
wordt  hier  even  als  op  alle  eilanden  tusschen  Selebes  en  Papua  nergens  waarge- 
nomen. Booze  lieden  maken  hunne  vijanden  ziek  muela  djare,  door  toovermiddelen 
in  den  grond,  waarop  de  persoon  er  langs  gaande  kan  trappen,  te  begraven,  dangola 
wagar  daam  vava,  of  door  een  beeld  van  gabagaba,  ngabar,  te  vervaardigen, 
muela  kouwe  sisiwei  en  deze  met  allerlei  vervloekingen  in  zee  te  werpen,  kutabe 
kouwe  daam  tai,  ook  wel  wanneer  het  vrouwen  betreft  door  hun  haar  te  verbran- 
den, dal  kodar  kenaa  puk,  op  een  der  heilige,  daluli,  plaatsen.  Worden  de  dalaran , 
of  matmata,  ook  wel  genaamd  mumusim  lep  abel,  de  lares  en  penates  evenwel 
behoorlijk  gespijzigd  en  dagelijks  verzorgd  dan  behoeft  men  niet  te  vreezen,  omdat 
deze  alle  ziekten  en  onheilen  van  de  familie,  walian,  die  het  huis  bewoont,  zullen 
afwenden.  Bij  epilepsie  worden  de  patiënten  met  zekere  bladen  op  het  gezicht  gö- 


DE   AABÜ-ARCHIPEL.  267 

slagen,  opdat  de  booze  geest  in  een  der  bladen  vare  om  daarna  weggeworpen  te 
kunnen  worden. 

De  ceremonieën  anteet  post  mortem  zijn  eigenaardig.  Sterft  een  volwassen  per- 
soon dan  wordt  hij  gebaad,  darturi  en  naar  zijnen  stand  gekleed ,  voorts  met  koralen 
en  goud  en  zilver  behangen,  aiiiai,  twee  dagen  en  twee  nachten  in  zittende  houding 
datalar,  tusschen  hout  geklemd  met  zijne  voeten  op  olifantstanden,  meestal  onder 
het  huis  geplaatst,  terwijl  de  familieleden  hem  voeden.  Vervolgens  wordt  hij  op  den 
derden  dag  in  eene  prauw,  bor,  op  den  rug  domieni,  gelegd,  dabia  dama  djau 
bawan.  Voor  den  derden  dag  komen  de  bloedverwanten  de  stukken  van  de  wangen, 
ooren  en  borsten  met  de  nagels  aftrekken,  om  deze  met  sirih-pinang  te  verslinden. 
Zoolang  het  lijk  in  huis  is,  wordt  op  de  titir  geslagen,  dekortitir.  De  bor  op  eene 
stellage  onder  het  huis  geplaatst  zijnde,  wordt  onder  de  prauw  eene  opening  ge- 
maakt om  de  humores  cadaveris  tamawairi  of  waeri  ervatu,  in  eene  gong  of  om- 
gekeerde koperen  muzlekbekken  op  te  vangen,  ten  einde  dit  met  sagu  als  een  bewijs 
van  gehechtheid  aan  den  doode  te  nuttigen  of  om  met  hem  in  eene  voortdurende 
gemeenschap  te  blijven  ook  om  door  tusschenkomst  van  de  eridi  van  den  doode  een 
ander  ziek  te  maken.  Deze  afschuwelijke  gewoonte  schijnt  voor  de  betrokkenen  geene 
schadelijke  uitwerking  ten  gevolge  te  hebben.  Na  den  zevenden  dag  wordt  het  lijk 
op  eene  stellage  aan  het  strand  gelegd,  totdat  de  tijd  aanbreekt  om  de  beenderen 
te  verzamelen.  Bij  deze  gelegenheid  worden  feesten  gevierd,  datonger  marangaingai. 
Wordt  de  doode  terstond  begraven,  dan  geschiedt  dit  in  een  kuil  van  ongeveer  een 
halven  meter  diepte  onder  het  huis,  terwijl  een  groote  hoeveelheid  zijner  bezittingen 
bijv.  gongs,  olifantstanden,  ijzeren  potten,  pannen  en  borden  in  stukken  geslagen 
worden.  Op  het  graf  worden  al  zijne  bezittingen  nedergelegd  totdat  het  oogenblik 
aanbreekt,  dat  de  beenderen  verzameld  worden.  Tot  op  dien  tijd  zijn  de  bloedver- 
wanten verplicht  den  doode  te  voeden  door  een  bord  rijst,  sagu  en  arak  op  het 
graf  te  leggen  en  eiken  dag  te  vernieuwen.  Na  den  dood  begeven  de  zielen  ninitui 
of  eridi,  zich  bij  Boitai  en  zwerven  daarna  overal  rond  deken  amar,  zonder  eene 
vaste  verblijfplaats.  In  den  eerste  nacht  blijven  zij  echter  nog  in  het  sterfhuis,  om 
welke  reden  niemand  in  het  huis  blijft  slapen  om  niet  ziek  te  worden  door  in  den 
droom  den  eridi  te  ontmoeten.  Degenen,  die  in  zee  hun  dood  vinden,  worden  door 
Taidue  bij  zich  verzameld,  vooral  de  jonge  mannen  die  zij  als  echtgenooten  van 
hare  dochters  aanneemt.  De  lijken  van  kinderen  worden  niet  begraven,  maar  ineen 
daldala  gelegd  en  in  huis  opgehangen,  terwijl  de  ouders  daaronder  slapen.  Hunne 
zielen  blijven  in  het  huis  rond  fladderen.  Op  den  bepaalden  tijd  wanneer  alles  ver- 
teerd is,  worden  de  beenderen  naar  de  familie-begraafplaats,  gewoonlijk  een  grot, 
zonder  veel  omslag  overgebracht.  De  tijdens  de  bevalling 'succombeerende  vrouwen 
worden  evenals  andere  lieden  begraven.  Wanneer  het  lijk  nog  niet  gekist  is,  geven 


268  DE   AABV-ARCHIPSL. 

de  bewakers  om  niet  in  slaap  te  vallen  elkander  vragen  tarleman,  op,  bijv.  ik 
herinner  mij  den  naam  van  een  mensch,  van  een  visch,  van  een  boom;  wie  kan  dit 
raden.  De  vragen  naar  den  naam  van  een  mensch  heeten  mangaleman,  die  van 
visschen  of  boomen,  djerpungeL  Nog  een  ander  spel  wordt  bij  die  gelegenheid  ver- 
toond ,  de  dasnltawon  of  de  ster  aanwijzen.  Men  maakt  op  een  der  balken  eenige  con- 
centrische cirkels  een  ster  tawon,  voorstellende,  waarin  de  aanwezigen  geblinddoekt 
met  den  wijsvinger  van  de  rechterhand  steken  moeten.  Degenen,  die  het  middelpunt 
raken  worden  op  arak  onthaald. 

Nadat  een  der  familieleden  in  het  huis  is  afgestorven,  gaan  alle  vrouwen  het  huis 
uit  om  met  loshangend  haar  te  weeklagen  en  te  schreeuwen  tot  aan  het  strand, 
over  hunne  hoofden  buitelende  en  hun  lichaam  met  slijk  en  modder  besmerende. 
De  vrouw  of  weduwe  arvala,  begeeft  zich  ook  naar  buiten  en  bestrijkt  elk  huis  in 
de  negari,  waar  haar  man  gewoon  is  te  komen  met  kalapaolie,  dalura  dasai,  ver- 
volgens legt  zij  haren  sarong  af  en  kleedt  zich  met  de  lilimona,  frai\jes  van  pahn- 
bladeren  ter  lengte  van  0.25  en  0.2  meter  breed.  Als  teeken  van  rouw  wordt  tevens 
nadat  het  hoofdhaar  is  afgeschoren,  gedragen  een  band  van  palmbladeren  op  het 
hoofd  bokbokgul,  de  siksik  bovenarm-  en  wagaigai  kniebanden,  verder  twee  banden 
kruiselings  over  den  borst  onder  de  oksels  vastgemaakt,  de  pepepal  tubor  een  buik- 
band, waaraan  de  lilimona  en  de  tantamuri  of  lilisin  een  mat  van  gelijke  uitge- 
strektheid om  het  achterdeel  te  bedekken,  vastgehecht  worden.  Voorts  worden  op 
haar  lichaam  breede  strepen  met  houtskool  gemaakt.  Deze  dracht  behoudt  de  weduwe 
totdat  de  beenderen  uit  de  Mst  genomen  en  om  gereinigd  te  worden,  aan  het 
strand  gebracht  zijn.  Dit  geschiedt  op  eene  wijze  die  alle  beschrijving  te  boven  gaat*  De 
negarigenooten  komen  alsdan  aan  het  strand  bijeen,  de  mannen  met  het  beeld  van 
de  guson  of  gusing,  penis,  dat  van  hout  is  vervaardigd;  de  vrouwen  met  dat  van 
de  kodu  of  vrouwelijk  schaamdeel,  dat  in  gabagaba  is  uitgesneden.  Alle  rouw-arti- 
kelen,  warkoo  ila  van  de  mannen  en  warkoo  kodar  van  de  vrouwen,  worden  te 
zamen  met  de  bor  verbrand.  Onder  het  zingen  van  allerlei  obscoene  liederen  springen 
de  lieden  om  de  vlammen  door  elkander  als  bezetenen  rond ;  de  mannen  steken  het 
beeld  der  guson  in  dat  der  kodu,  dat  de  vrouwen  hun.  aanbieden  en  volgen  de  be- 
wegingen der  copulatie  alleen  om  de  weduwe  tot  cohabitatie  te  prikkelen  of  om 
drastisch  aan  te  toohen,  dat  zij  opnieuw  kan  huwen.  Aan  dit  feest,  marangaingju, 
nemen  de  kinderen  ook  deel.  Daarna  worden  de  beenderen  na  eerst  met  olie  inge- 
wreven en  in  lijnwaden  gewikkeld  te  zijn,naar  een  der  grotten  overgevoerd.  Sommigen 
nemen  den  schedel  mede  naar  hunne  woning.  Vervolgens  komen  de  negarigenooten 
drie  dagen  achtereen  voor  het  sterfhuis  zingen  en  dansen,  dalair,  totdat  de  weduwe 
hare  rouwkleederen  heeft  afgelegd,  dailur  djeretai  deiku  tubaibai.  Zoolang  de  warkoo 
duurt  mag  de  weduwe  het  huis  niet   »rerlaten.  Dit  heeft  soms  eerst  na  drie  jareiï 


XXVI. 


;  t.    O    O  ©dl-.©   (u^)  "• 


Blz.  268. 


DK  AARÜ-AKCflIPEL.  269 

plaats.  Hééft  de  overledene  man  meerdere  vrouwen  achtergelaten  dan  moeten  deze 
alle  zich  aan  de  weduwenplechtigheid  onderwerpen.  Als  teeken  van  rouw  wordt  ook 
het  haar  der  mannen  en  kinderen  afgeschoren. 

De  achtergeblevene  man  of  vrouw  beschikt  over  de  nagelatene  goederen  djadjao 
of  kanai  djetia.  Huizen,  gronden  en  andere  artikelen,  blijven  bij  de  weduwe  om  hare 
kinderen  op  te  voeden  totdat  zij  een  nieuw  huwelijk  sluit,  m  welk  geval  de  bloed- 
verwanten van  den  man  deze  tot  zich  trekken.  Na  den  dood  der  ouders  vervallen 
alle  goederen  aan  de  kinderen,  wanneer  zij  nog  jong  zijn  onder  het  toezicht  van 
een  der  familieleden.  Groot  geworden  zijnde ,  verdeelen  de  kinderen  de  djadjao  onder 
elkander  met  dit  verschil  alleen,  dat  de  jongens  meer  dan  de  meisjes  krijgen.  Wan- 
neer de  oudste  zoon  bij  den  dood  des  vaders  reeds  volwassen  is ,  dan  heeft  de  moeder 
niets  over  den  boedel  te  beschikken  en  kan  hij  zijne  moeder  zelfs  verkoopen  daka- 
kanai  kubang  muli,  om  zoo  noodig  de  schulden  van  den  vader  af  te  doen.  Elke 
vrouw  of  weduwe  heeft  hare  eigene  bezittingen,  zoodat  er  bij  verdeeling  van  erfenis 
weinig  geschillen  ontstaan. 

De  verdeeling  van  tijd  m  narakia  jaren  en  hulanina  maanden  is  zeker  door  vreem- 
delingen ingevoerd.  Meer  oorspronkelijk  is  echter  de  verdeeling  van  den  tijd  in  sumor 
adjow,  drooge  moeson  en  apara  adjow,  natte  moeson.  De  dag  maera  wordt  verdeeld 
in  maerere  morgen;  laran  djetuturor  middag;  wardjordjor  avond  en  pistutubu  midder- 
nacht. Gaat  men  opreis  voor  bijvoorbeel4  tien  dagen  dan  neemt  men  een  touw  saguv 
mede,  waaraan  tien  knoopen  gemaakt  zijn,  eiken  dag  wordt  alsdan  een  knoop  los- 
gemaakt, waarna  men  terugkeert.  De  windstreken  heeten  sumor  oost,  apara  west, 
madamar  noord,  en  tarangan  zuid.  De  telling  mudjao,  geschiedt  met  vingers  limaur , 
van  handen  en  teenen  abeaur,  met  steenen  kum,  met  djagongkorrels  oitela  mula, 
met  strepen  aan  de  balken,  voorts  met  knoopen  aan  den  saguv  of  met  de  urong 
een  stuk  gabagaba,  waaraan  dwarshoutjes  ter  herinnering  als  schuldbewijs  worden 
gebezigd,  als  a,  urong,  5.  het  teeken  van  een  olifantstand, 
siwagan,  c,  een  daldala  sigila,  d.  een  daldala  sermin,  e.  een 
lilah  minak  barabar,  /.  en  g,  twee  stuks  wit  lijnwaad  sabola 
sasain  kairosi.  Als  maat  bezigt  men  een  mand  goba  van  vijf 
tot  dertig  katis,  zoomede  rei  vadem,  veta  bubur  een  halve 
vadem  en  angat  een  span.  Bij  het  verkoopen  van  daldala 
spreekt  men  ook  van  vademen.  De  berekening  is  aldus,  men 
slaat  op  de  gong,  maakt  zijne  armen  open  en  dicht  en  zoo- 
veel malen,  als  het  geluid  aanhoudt  zooveel  vademen  is  de 
gong  groot. 


270  DE  AARtr-ARCHIPEL. 

Alle  bij  de  bevolking  aanwezige  kosmologische  begrippen  zijn  zeer  primitief.  Bij 
zoneclips,  pis  wartantan,  gelooft  men  dat  er  eene  ziekte  zal  komen.  Bij  maaneclips 
vulan  lara  dam  djawa  zegt  men  dat  de  zon  en  maan  in  copulatie  zijn.  Donder 
arpodudom  is  het  gevolg  van  den  strijd  tusschen  regen  en  wind.  Bliksem  ardela 
kan  men  niet  verklaren.  Ealadjidadjidar  de  regenboog  is  eene  brug,  die  de  geest 
Boitai  nu  en  dan  gebruikt  om  zich  te  verplaatsen.  Zoogenaamde  donderbeitels  noemt 
men  dela  wangur.  Tawon  maera  heet  de  morgenster,  tawon  ngun,  het  zeven- 
gestemte. 

De  oorspronkelijke  bewoners  van  Kola  en  Kobroor,  die  volgens  de  traditie  uit  de 
vermenging  van  vava  koikoi  en  guduur  djuring  is  ontstaan,  heeten  Gromgai  en 
Tungu.  Zij  worden  door  de  overige  bevolking  van  Aaru  aangemerkt  als  boschmen- 
schen,  doordien  zij  geene  woningen  hebben  en  de  bosschen  doorkruisende  in  boomen 
en  grotten  hun  verblijf  houden.  Het  aantal  dezer  lieden  wordt  op  ongeveer  duizend 
zielen  geschat  De  Gomgai  en  Tungu  hebben  lange  wimpers,  groote  oogen,  neus  en 
mond  met  vooruitstekende  lippen  en  plat  aan  het  hoofd  liggende  ooren,  zij  zijn 
rank  van  gestalte  en  hebben  kleine  handen  en  voeten.  Hun  haar  is  zwart  zijde- 
achtig  en  lang,  doch  zeer  onrein,  voor  het  overige  gelijken  zij  in  kleur  en  voorkomen 
op  de  andere  Aaruers.  Zij  zijn  zeer  schuw,  houden  zich  geheel  afgezonderd  of 
ontwijken  de  overige  meer  beschaafde  bewoners  van  Kola  en  Kobroor,  staan 
niet  onder  het  bestuur  van  hoofden  en  huwen  zonder  bruidschat  te  betalen.  Zij 
leven  van  vruchten,  schelpdieren  en  van  ,de  opbrengst  der  jacht,  als  kasuaris, 
Casuaris  Beccarii,  krokodillen,  wilde  varkens,,  leguanen,  slangen,  en  ander  onge- 
dierte. Sterke  dranken  worden  niet  door  hen  gebruikt,  ook  geen  zout  Rijst  is  niet 
gewild.  Enkelen  hebben  sagu  leeren  eten.  De  vrouwen  baren  zittende  door  den  man 
geholpen,  gaan  daarna  bij  het  vuur  liggen,  doch  staan  gewoonlijk  vóór  den  vijfden 
dag  op  om  hun  werk  te  doen.  De  navelsnoer  wordt  met  een  bambu  vulu  afgesne- 
den. De  naamgeving  geschiedt  door  den  vader,  wanneer  hij  een  goeden  droom  gehad 
heeft.  Intusschen  volgen  de  kinderen  de  moeder,  die  tevens  verplicht  is  voor  de 
voeding  t.e  zorgen.  De  kinderen  worden  gezoogd  totdat  zij  tanden  hebben.  Vele 
vrouwen  zijn  onvruchtbaar  van  wege  het  veelvuldig  of  stelselmatig  gebruik  van 
abortiva ;  de  meeste  krijgen  niet  meer  dan  drie  kinderen.  Aan  landbouw  wordt  niets 
gedaan.  In  de  plaats  van  pinang  kauwt  men  boomwortelen.  Ouden  van  dagen  treft 
men  weinig  aan.  Bij  overlijden  wordt  het  lijk  met  bladeren  gedekt  en  de  plaats  ver- 
laten. De  wapenen  bestaan  uit  pijl  en  boog  datuvu,  zoomede  pieken  kaituvi.  Als 
versiering  gebruikt  men  arm-  en  voetbanden  sikusiku  en  waiwai.  De  kleeding  be- 
staat zoowel  bij  mannen  als  vrouwen  uit  den  schaamgordel  van  zachtgeklopte  boom- 
schors ngumvakai.  In  de  oorgaten  worden  bloemen  gestoken.  Zij  slapen  op  houten 
blokken  op  den  grond  en  koken  water  in  bakken  van  gevouwen  boomschors.  Zy  ont- 


DR  AARtr-AïlCHIPEL.  271 

zien  den  geest,  die  in  den  grond  woont,  maar  vereeren  hem  niet,  beschouwen  de 
zon  lahau,  de  maan  vulan  en  de  sterren  taun,  ook  als  geesten,  de  laatste  als 
kinderen  van  de  maan.  Heilige  plekken  zijn  niet  aanwezig.  Zij  vreezen  de  plaatsen 
waar  de  lijken  neergelegd  zijn  te  bezoeken ,  opdat  de  sisi  of  nitu  hen  niet  ziek  make. 
Naar  hun  geloof  zijn  de  bosschen  vol  van  nitu  of  geesten  der  voorouders,  die  hun 
verblij^laats  Kadjilak,  eene  vlakte  op  Kobroor,  verlaten  hebben  om  rond  te  zwerven. 
De  nitu  dooden  de  levenden  om  zich  met  hunne  zielen  te  voeden.  Zij  zingen  en 
dansen  niet  Het  tatueeren  is  niet  bekend.  Hunne  verwensching  bestaat  uit  «nan 
van  balau»,  d.  i.  dat  iemand  u  doode.  De  bezittingen  der  dooden  worden  wegge- 
worpen. Zij  baden  nooit  en  masseeren  dauwat,  elkander  wanneer  zij  veimoeid  zijn. 
In  hunne  droomen  dabukou,  houden  zij  naar  hun  beweren  gemeenschap  met  hunne 
voorouders.  Deze  boschbewoners  houden  veel  van  kinderen.  Bij  het  sluiten  van  vriend- 
schap geven  zij  elkander  pijl  en  boog  ten  geschenke.  Onderling  twistende  zonderen 
zij  zich  af.  Zij  letten  op  vogelgeschrei  en  op  het  kruipen  der  slangen.  De  vrouwen 
loopen  nooit  alleen  in  de  bosschen  om  niet  door  sisi  benaderd  te  worden,  in  welk 
geval  zij  steenen  in  den  uterus  krijgen  en  spoedig  sterven.  Bij  menstruatie  zonderen 
de  vrouwen  zich  ook  van  de  mannen  af.  Deze  lieden  geven  aan  ijzer  de  voorkeur 
boven  goud  en  gebruiken  bladeren  in  hunne  schaamgordels  als  voorbehoedmiddelen 
tegen  ziekte.  De  telwoorden  zijn  1  oti  2  rua  3  lasa  4  kava  5  lima  6  dum  7  dubam 
8  kavarua  9  tere  10  vuhung  100  haten  1000  rivunia.  De  handel  met  deze  lieden 
wordt  gedreven  door  op  bepaalde  plaatsen  artikelen  van  ouderlingen  ruil  neder  te 
leggen,  de  zoogenaamde  potage  tagali  vuru  methode. 


ACHTSTE   HOOFDSTUK. 


DE  TANEMBAR-  EN   TIMORLAO-EIL ANDEN. 


lAgffing.  Aantal  eilanden.  Eigendom  daarran.  Vaarwaters.  Formatie.  Ririeren.  Ankei- 
plaatsen.  Bergen.  Wegen  en  voetpaden.  Moeson.  Bevollcing.  Talen.  Traditie.  Geschiedenis. 
Plijsisclie,  intellectneele  en  moreele  eigenschappen.  Mutilatie  van  het  lichaam.  Cnltos. 
Boom  geesten.  Heilige  plaatsen.  Eed.  WaarzeggerQ.  Droomen.  Negariên.  Woningen.  Ar- 
beid mannen  en  vrouwen.  Vischvangst  Handel.  Pranwenvaart  Voeding.  Kleeding.  Stan- 
den. Bestnor.  Afdoening  van  aaken.  Eigendom  van  gronden.  Landbouw.  Oorlog  en  vrede. 
Huweigk  en  echtscheiding.  Zwangerschap.  Partos.  Overiyden.  Begrafenis.  Rouw.  Erfenis. 
Zang,  spel  en  dans.  Kosmologie. 


De  Tanembar-  en  Timorlao-eilanden  in  1629  door  de  Nederlanders  ontdekt  en 
sedert  onder  het  Nederlandsch  gezag  gebleven,  liggen  tusschen  130°  40'  en  132°  5' 
Oosterlengte  van  Greenwich  en  tusschen  6°  20'  en  8°  30'  Zuiderbreedte.  Zij  beslaan 
eene  vlakte  inhoud  van  ongeveer  150  vierkante  geographische  mijlen. 

Tot  de  Tanembar-archipel  behooren  twee-en-vijftig  eilanden  met  name  Molu, 
Nuskalboor,  Nusnitu,  Wajanga,  Maru,  Kiabalenga,  Nuslima,  Virinun,  Watborat, 
Nuskabawa,  Nuskarata,  Bamusa,  Vordata,  Watsira,  Nukahaa,  Larat,  Lutur,  Nu- 
sanlaa,  Slewar,  Mitak,  Kokolat,  Wawoan,  Teen,  Nemaan,  Nustemar,  Laibobar, 
Taval,  Wulmali  of  Bulumali,  Tual,  TJnggar,  Nujanatraa,  Nuswotar,  Nujanatrool, 
Wuliaru,  Nustaran,  Wolas,  Kesiwu,  Seelu,  Nusnita,  Salal,  Sekeleer,  Manu,  Seera, 
Molin,  Watuwawan,  Nuskee,  Lokihinilavon,  Kamiswaan,  Watsalat,  Tendula,  Kot- 
kota  en  Watletan.  Behalve  Molu,  Maru,  Vordata,  Lutur,  Larat  en  Seera  zijn  al  deze 
eilanden  onbewoond.  Tot  op  de  Timorlao-groep  worden  gerangschikt  veertien  eilanden 
genaamd  Jamdena  of  Janatleer,  Anggarmasa,  Vual  of  Tual,  Erikmiri,  Watleran, 
Nustawon  of  Nustabun,  Watkusa,  Najanat,  Watdua,  Nuskesa,  Watsira,  Solat, 
Selaru  en  Ariama,  waarvan  Jamdena  en  Selaru  slechts  bewoond  zijn.  De  onbewoonde 
eilanden  zijn  vóór  de  komst  der  Europeanen  in  deze  streken  reeds  het  eigendom 
van  verschillende,  zoowel  op  Tanembar  als  op  Timorlao  aanwezige  negarïën  als  de 
eilanden  Molu,  Nuskalboor,  Nusnitu  en  Wajanga  van  de  negariën  Warena,  Adodo, 
Wolmasa  en  Abat  op  Molu;  het  eiland  Maru  van   de  negari  Watdidal  op  Larat; 


jiai*    O.X..-V-.   Gay«Mrw»r- 


132' 


De 


EiijAivde:n  . 


NtMlcAlboor 


^k_^ 


liivi/ 


^7  Waiangpa 


ilima. 


Teeu 


yu«nitu 


■r 


M 


; 


Ari&maj^ 


SUendr.  w.  P.  KT  JIC  TnMf.  Lmidmn. 


DE  TANEMBAR-  OP  TMORLAO-EILANDEN.  273 

de  eilanden  Nuslima,  Teen,  Nemaan,  Virinun,  Wulmali,  Laibobar,  Nnstemar,  Mitak, 
Watborat,  Nuskarata  en  Nuskabawa  van  de  negari  Ridool  op  Larat;  de  eilanden 
Bamusa,  Nusanlaa  en  Lutor  van  de  negari  Ritabel  ook  op  Larat  gelegen;  het 
eiland  Nuswotar  van  de  negari  Rumiaan  eiland  Vordata;  de  eilanden  Wuliaru, 
Kesiwu,  Wolas,  Watuwawan,  Molin  en  Manu  van  de  negari  Uaratan  op  Seera; 
het  eiland  Seelu  van  de  negariën  Kamatubun  en  Rumsalut  op  Seera;  het  eiland 
Sekeleer  van  de  negari  Welutu  op  Seera;  de  eilanden  Anggarmasa,  Najanat  en 
Watkusa  van  de  negari  Adaut  of  Ondiaut  op  Selaru,  de  laatste  evenwel  betwist 
door  de  bevolking  van  Oliht  op  Jamdena.  Het  eiland  Nustawon  behoort  aan  de  negari 
Lermatan,  terwijl  de  uitgestrekte  riffen  Barasadi  ten  westen  Gamusa  en  Sari  aan 
de  Oostkust  van  Jamdena  gelegen  aangemerkt  worden  als  de  vischgronden  van  de 
negariën  Rumsalut  op  Seera  en  Kelmasa  op  Jamdena.  Behalve  de  Straat  Elat  of 
Egeron,  worden  voor  stoomschepen  van  middelbare  grootte  geschikte  vaarwaters  ge- 
vonden tusschen  de  eilanden  Vordata  en  Larat;  tusschen  Mam,  Kiabalenga  en 
Nuslima ;  tusschen  Sekeleer  en  Seera ;  langs  de  westkust  van  Jamdena  en  de  eilanden 
Seelu,  Kesiwu,  Wolas,  Wuliaru,  Nujanatrool,  Nujanatraa,  TJnggar,  Laibobar,  Wul- 
mali, Taval,  Nnstemar,  Nemaan,  Watborat,  Bamusa  en  Virinun  om  de  oost;  voorts 
tusschen  Nuswotar  en  Nnstemar  om  de  West  en  tusschen  Teen  en  Kiabalenga  om 
de  Noord. 

Met  uitzondering  van  Molu,  Vordata,  Laibobar,  Seelu  en  een  gedeelte  van  de 
zuid-oostkust  van  Jamdena  zijn  zoowel  de  Tanembar-  als  Timorlao-eilanden  alle  laag.  Op 
de  grootste  dezer  eilanden  met  name  Larat,  Jamdena,  Seera  en  Selaru  treft  men  in  de 
binnenlanden  uitgestrekte  moerassen  aan,  enkele  bedekt  met  Rhizophora  conjugataenlaag 
houtgewas.  Het  voorkomen  van  het  noordelijk  gedeelte  van  Jamdena,  alwaar  overblijfselen 
van  nog  niet  geheel  verweerde  Oculina  axüaris,  Astraea  favosa,  Madrepora  palmata  en 
andere  voorkomen,  geeft  de  zekerheid  dat  de  meeste  der  Tanembar-  en  Timorlao-eilanden 
van  jong  korallinischen  oorsprong  zijn.  De  hiervoren  bedoelde  hoogere  gedeelten, 
blijkbaar  nog  rijzende,  hebben  het  uiterlijk  aanzien  van pliomioceen-tertiaire  formatie. 
Op  zekeren  afstand  heeft  het  eiland  Laibobar  het  voorkomen  van  een  uitgebranden 
krater,  doch  het  levert  geene  vulkanische  overblijfselen  op.  Op  het  eiland  Seera  worden 
sedementaire  gesteenten  met  sporen  van  metamorphische  vorming  als  gekorreld  kalk- 
steen ,  dolomiet  en  quartsiet  gevonden.  Het  eiland  Selam  is  met  hoog  gras  bedekt  en 
minder  boschrijk.  Rivieren  worden  slechts  op  Jamdena  en  Selam  aangetroffen,  als 
op  Jamdena  ten  westen  de  rivieren  Olotilaa  en  Werlakwora  bij  de  negari  Wermatan, 
en  Wersali  bij  de  negari  Atemar  in  het  gebied  van  Selwasa;  voorts  Veterleti  de 
grootste  rivier  op  Jamdena,  die  tusschen  de  tandjong  Nuskee  ten  noorden  en  Wer- 
lolan  zich  in  zee  stort.  Kleine  beken  vindt  men  langs  de  oostkust  met  name  Keliau 

bij   de   negari  Aulusi;   Dawalora  bij  de  negari  Arkilu;  Lebi  bij  de  negari  Singliin; 

18 


274  DE  TANEMBAR-  EN  TIMORLAO-EILANDEN. 

Melere  en  Bunan  beide  ontspruitende  uit  den  berg  Lera  bij  de  negari  Lauran  en 
Vordata  die  van  den  berg  Bangluti  ontspringt  en  bij  Olilit  in  zee  valt  Voorts  nog 
Werkali,  Orui,  Werbubur  en  Wersaa.  In  de  Straat  Elat  vloeit  de  Samalaki  bij  Lak- 
teru  in  zee.  De  rivieren  op  het  eiland  Selaru  heeten  Wiambia  en  Wulmamali  bij 
Adaut  en  TJplena  dicht  bij  de  negari  Watleta  gelegen.  Geen  dezer  rivieren  is 
bevaarbaar  van  wege  de  lage  ligging  zonder  stroomsnelheid.  Zoetwaterbronnen  wor- 
den op  vele  plaatsen  aangetroffen,  doch  met  uitzondering  van  eene  bronopNemaan 
is  het  water  overal  brak  en  ziltig.  Warme  of  minerale  bronnen  zijn  er  niet.  Anker- 
plaatsen worden  gevonden  te  Adodo,  eiland  Molu;  te  Sobiani  en  Rumiaan,  eiland 
Vordata;  te  Ridool,  Ritabel  en  KeUobar,  eiland  Larat;  te  Botania  vroeger  eene 
nederzetting,  maar  thans  eene  onbewoonde  streek,  omdat  de  bevolking  naar  Aulusi 
verhuisde,  ten  westen  van  Jamdena  tegenover  Laibobar  gelegen;  te  Sebnano,  Am- 
dasa,  Atubul,  Aulusi,  Arkilu,  Manlusi,  Lermatan,  Tual,  Lakteru  en  Olilit  alle  op 
hetzelfde  eiland;  voorts  te  Uaratan,  eiland  Seera  en  te  Adaut,  eiland  Selaru.  Be- 
halve deze  zijn  nog  volgens  de  berichten  der  inlanders  verscheidene  ankerplaatsen 
aanwezig,  welke  echter  nog  niet  onderzocht  zijn.  Langs  de  westkust  van  Jamdena 
en  tusschen  de  aldaar  liggende  eilanden  is  de  diepte  der  zee  zoodanig,  dat  overal 
geankerd  kan  worden.  De  hoogste  bergen  zijn  op  Molu  de  Kilwulan;  op  Vordata  de 
Wutlanit  en  Borbora;  op  Larat  de  Warsengal;  op  Seelu  de  Wurwuruwun,  Akmat- 
dawa  en  Ulurborovun;  op  Nuswotar  de  Smulutsumar  en  Okolsono;  op  Selaru  de 
Urambia;  op  Jamdena  de  Ngeriasa  ten  noord-westen  van  de  negari  Lermatan,  al- 
waar naar  men  beweert,  goud  gevonden  wordt;  de  Ridasi,  Laka,  Laniüean,  Wat- 
lari,  Nuuliman,  Nuratu,  Laiora,  Triau,  Korlawat,  Lamlombar,  Navababore,  Kor- 
wanenraa,  Arioo,  Malolin,  Lera,  Kelana  en  Bangluti,  alle  echter  niet  hooger  dan 
ongeveer  driehonderd-vijftig  meters.  De  hoogste  top  op  Laibobar  draagt  den  naam 
van  het  eiland.  Voetpaden  gedeeltelijk  door  wildernissen  en  moerassen,  gedeeltelijk 
langs  het  strand  loopende  worden  aangetroffen  op  Molu  van  Adodo  naar  Welmasa 
en  Warena;  op  Maru  van  Watuwahan  naar  Ivar,  Brinlalan  en  Wersaa;  op  Vordata 
van  Rumiaan,  Rumeuur,  Rewenuur,  Aweer,  Sobiani  en  Adodo;  op  Seera  van  Abp. 
tot  Uaratan;  op  Larat  van  Ritabel  naar  Ridool,  Watdidal,  Eeliobar,  Eelaan  en 
Lamdesar;  op  de  Oostkust  van  Jamdena  van  Lermatan,  Lakteru,  Olilit,  Lauran, 
Atubul,  Kelmasa,  Manlusi  tot  Ajoa.  Ook  bestaat  er  een  voetpad  van  Lauran,  oost- 
kust van  Jamdena,  naar  Wermatan  eene  negari  aan  de  westkust  gelegen,  welke 
grootendeels  vlak  over  scherpe  koralen  loopt  en  eenen  afstand  van  ongeveer  twaalf 
uur  gaans  bedraagt;  voorts  van  Ajoa  naar  Kokolat  en  van  de  negari  Aulusi  naar 
Botania,  alwaar  de  zoogenaamde  jachtgronden  van  genoemde  negari  aangetroffen 
worden.  De  Oostmoeson  begint  in  de  maand  Mei  en  eindigt  in  October,  de  West- 
moeson  duurt  van  November  tot  April.  Aardbevingen  meestal  horizontaal  komen 
herhaalde  malen  voor. 


DB  TANEMBAR-  EN  TIMORLAO-EILANDEN.  275 

Het  aantal  zielen  bedroeg  in  1882  op  Tanembar  6026,  op  Timorlao  6706  of 
12732  te  zamen,  d.  i.  ongeveer  35  zielen  op  elke  geographische  mijl. 

Ofschoon  de  bevolking  elkander  wederkeerig  verstaat,  worden  er  in  strikten  zin  op 
de  Tanembar-  en  Timorlao-eilanden  vijf  dialecten  gesproken,  als  —  de  Tanembar- 
liri  in  de  negariön  Adodo,  Welmasa,  Warena  en  Abat  op  het  eiland  Molu  —  in 
de  negariën  Wersaa,  Brinlalan,  Gurlawan  en  Watuwahan  op  het  eiland  Mam  —  in 
de  negariën  Adodo,  Sobiani,  Aweer,  Kewenuur,  Rumeuur  en  Rumiaan  op  het  eiland 
Vordata  —  in  de  negariën  Ritabel,  Ridool,  Watdidal,  Keliobar ,  Keiaan  en  Lamdesar 
op  het  eiland  Larat  —  en  in  de  negari  Lelenluan  op  het  eiland  Lutur;  de  Seera- 
liri  m  de  negariën  TJaratan,  Temin,  Welutn,  Rnmsalut,  Kamatubun,  AbaenSeera- 
muri  op  het  eiland  Seera;  —  de  Timurliri  Selwasawara  in  de  negariën  Maktian, 
Wermatan  en  Atemar  aan  de  westkust  van  Jamdena  gelegen;  —  de  Timurliri 
Selwasatemer  in  de  negariën  Lermatan,  Lakteru,  Olilit,  Vanobi,  Sebnano,  Taparat, 
Lauran,  Mitak,  Wuwoda,  Tubumebun,  Amtuvu,  Atubul,  Amdasa,  Singlün,  Arui, 
Leraebun,  Aulusi,  Majano,  Kelmasa,  Arkilu,  Manlusi,  Watmuri,  Armaa,  Ajoan, 
Dabdabo  en  Ajoa  aan  de  zuid-  en  oostkust  van  Jamdena ,  voorts  in  de  negari  Adaut , 
eiland  Selaru,  en  —  de  Selaruliri  in  de  negariën  Kadar,  Watleta,  Lingat,  Vursui, 
Bula,  Warai,  Wulmatan  en  Namtabun  op  het  eiland  Selaru.  Li  de  negari  Ivar  of 
Iwar  op  het  eiland  Maru  is  eene  Tobelosche  nederzetting. 

De  nasporingen ,  om  nopens  de  oude  geschiedenis  dezer  volkstammen  eenig  meerder 
licht  te  verkrijgen,  heeft  tot  dusverre  weinig  resultaten  geleverd.  Volgens  de  traditiën 
spoelden  er  in  overouden  tijd  twee  personen,  een  man  en  een  vrouw  met  name 
Arumbae  en  Boo,  van  uit  het  noorden  komende  te  Nustemar  aan  het  strand  aan. 
Eene  andere  lezing  zegt  dat  Arumbae  en  Boo  uit  de  bambu  komende,  in  de  taal 
des  lands  temar  genaamd,  voortgesproten  waren.  Het  eerste  bericht  heeft  meer 
waarschijnlijks,  wanneer  men  in  aanmerking  neemt  dat  arumbae  en  boo  beide 
Tanembarsche  en  Timorlaosche  benamingen  zijn  van  prauwen  en  de  bevolking  dezer 
eilanden  ook  uit  een  linguïstiek  oogpunt  veel  overeenkomst  heeft  met  die  van 
Nuhujuut  of  Groot  Keei.  Lieden  uit  het  noorden  gekomen  worden  alzoo  aangemerkt 
als  de  voorouders  van  de  zoogenaamde  oorspronkelijke,  of  beter  gezegd  eerste  be- 
volking van  Timorlao,  meer  speciaal  Aulusi  en  Ngeriasa  of  Lermatan,  die  eerst  in 
de  binnenlanden  woonden,  maar  wegens  ziekte  strandwaarts  gingen.  De  bewoners 
van  Selaru  beweren  dat  hunne  voorvaderen  langs  eenen  rotan  uit  den  hemel  ge- 
daald waren.  Die  van  Selwasarwara  en  van  Lauran  kwamen  van  Babar  en  Laibobar. 
De  jongste  negari  is  Keliobar,  wier  voorvaderen  van  Molu  kwamen,  zijnde  de  af- 
stammelingen van  de  naar  Grorong  gevluchte  oude  bewoners  der  Bandang-eilanden. 


276  DB  TANEMBAR-   OP  TIMORLAO-EILANDEN. 

De  eerste  personen,  die  Olilit  bevolkten,  waxen  van  het  eiland  Moa  afkomstig.  Naar 
luid  eener  andere  overlevering  kwam  de  bevolking  van  Selaru  en  Jamdena  van 
Barasadi,  voorheen  een  groot  eiland  ten  westen  van  de.  eilanden  Tanembar  en 
Timorlao  gelegen.  Lakawena  een  beruchte  toovenaar  of  ewangc  te  Barasadi,  die 
eiken  dag  door  de  negarigenooten  op  palmwijn  of  sagero  onthaald  werd,  kreeg  met 
hen  hooge  oneenigheden,  waardoor  hij  geruimen  tijd  van  drank  verstoken  bleef.  Ver- 
toornd ging  hij  daarop  zelf  sagero  tappen,  slachtte  een  zijner  slaven  en  bestreek 
met  diens  bloed  de  bloemtrossen  van  den  Arenga  sacharrifera.  Dudilaa  of  Duadilaa 
deswege  ontstemd  deed  alstoen  het  vocht  in  zulk  eene  groote  hoeveelheid  stroomen, 
dat  het  eiland  wegzonk  en  het  tweederde  der  bevolking  door  de  zee  verzwolgen  werd. 
Eenigen  slechts  strandden  op  Jamdena  op  de  hoogte  van  de  rivier  Veterleli,  alwaar 
de  steen  Watmanu,  zoo  genaamd  omdat  een  haan 'van  Barasadi  vliegende  aldaar 
nederstreek,  thans  nog  als  moli  of  heilig  wordt  aangemerkt  Het  eiland  Seera  was 
voorheen  een  zandplaat  of  bank.  Een  gedeelte  der  bevolking  van  Wuliaru  verliet  de 
negari  Walonditi  aan  de  westkust  van  dit  eiland  gelegen  en  verhuisde  wegens  ziekte 
en  vrees  voor  zeeschuimers  onder  zekeren  Baul  derwaarts.  Seerang  het  hoofd  van 
Walonditi  was  toen  tevens  in  oorlog  met  Bakarbuti  het  hoofd  van  Buti,  ook  eene 
negari  op  Wuliaru.  Nadat  beiden  gesneuveld  waren ,  sloot  de  bevolking  vrede  en  volgde 
Baul.  De  aanhangers  van  Bakarbuti  stichtte  later  de  negari  Rumsalut;  die  van 
Baul  Uaratan.  De  bevolking  van  Temin  kwam  van  Anggarmasa  een  eiland  in  de 
straat  Elat  gelegen,  terwijl  Welutu  vóór  de  komst  van  Baul  op  het  oostelijk  gedeelte 
van  Seera  gevestigd  was.  De  naam  Seera  is  afkomstig  van  Seerang,  den  navareta  of 
besturend  oudste  van  Walonditi,  die  volgens  berichten  met  zijn  volk  uit  het  noorden 
kwam.  Andere  oude  lieden  beweren  echter  dat  Seera  afgeleid  is  van  Nus  eera,  sagu- 
eiland.  De  vrouw  Sekeleer  ontijdig  van  een  zoon  bevallen,  deed  dezen  in  een  uitgeholde 
vrucht  van  de  Lagenaria  hispida,  tawul  malaa,  in  zee  drijven.  Op  de  plaats  blijvende 
veranderde  de  vrucht  later  in  een  eiland,  dat  de  naam  der  vrouw  kreeg.  De  bevol- 
king van  Mam  kwam  van  Luang.  Een  navareta  van  Selwasawara  genaamd  Yutvaar 
welwawan  verhuisde  naar  Moa,  vandaar  de  vriendschapsbetrekkingen  tusschen  Moa 
en  Wermatan.  Het  woord  Jamdena  beteekent  boomen  of  bosch ,  Larat  beteekent  zand. 

Overeenkomstig  hare  bestuursbeginselen  sloot  de  toenmalige  V.  O.  L  Compagnie 
in  1645  met  de  betrokkene  hoofden  en  oudsten  dezer  eilanden  «een  exclusief  con- 
tract van  handel  in  karet,  slaven,  rogge  vellen,  amber,  was  en  sapanhout,  welk  ver- 
bond niet  alleen  met  al  de  dorpshoofden  maar  ook  met  de  daaronder  sorteerende 
eilands-volkeren  naar  genoegen  getroffen  werd»,  zoodat  zij  aldaar  een  loge  oprichtte 
en  eene  bezetting  plaatste  onder  het  bewind  van  den  fiscaal  A.  Dorstman,  terwijl 
aan  de  dorpshoofden  van  Sobiani,  Rumiaan,  Keliobar,  Welutu  en  Wermatan  vlaggen 
verstrekt  werden.  Om  «in  dezen  oord  de  voortzetting  van  den  godsdienst  te  beproeven 


XXVII. 


blz.277. 


DB  TANEMBAK-   OF  TMORLAO-EILANDEN.  277 

werd  in  hetzelfde  jaar  de  Predikant  N.  Vertregt  derwaarts  gedirigeerd,  dan 
de  continueele  intrigatie  van  de  op  het  eiland  Vordata  gevluchtte  Bandaneezen 
waren  oorzaak,  dat  de  handel  zoo  weinig  als  de  godsdienst  opgang  vond,  als  waarom 
en  om  de  voortdurende  kwellingen  en  om  de  snoode  behandelingen  die  de  Neder- 
landers dagelijks  te  beurt  vielen,  zonder  dat  men  de  daders  kon  attrappeeren  de 
bezetting  kort  daarna  is  gelicht.»  Op  verzoek  der  navaretas  of  orangkajas  werd 
evenwel  in  1683  alweder  een  «Schoolmeester»  naar  Vordata  gezonden,  de  vaart  op 
Bandang  hersteld  en  vervolgens  door  de  burgers  aldaar  «réciproque  gefrequenteerd 
medebrengende  bij  retour  karet,  slaven,  ss^,  olie  en  tripang  alles  in  eene  zoo 
geringe  qualiteit,  dat  indien  deze  vaart  niet  bij  aangiering  van  Arou  kan  geschieden 
het  de  onkosten  niet  zoude  kunnen  balanceeren.»  Deze  handel  duurde  tot  ongeveer 
het  midden  der  achttiende  eeuw.  Met  het  bezit  der  Molukken  alleen  in  het  oog 
hebbende  de  uitsluitende  beschikking  over  kruidnagelen,  notemuskaat  en  foelie  had 
de  Compagnie  alle  gemeenschap  met  bijzondere  handelaren  afgesneden  en  den  «smallen 
handel»  naar  Tanembar  en  Timorlao  alleen  aan  de  Bandasche  «burgers»  afgestaan. 
Omstreeks  1750  heeft  deze  handel  geheel  opgehouden  en  is  hij  in  handen  van  de 
Mangkasaren  gekomen.  Vóór  dien  tijd  keerde  gelijk  te  verwachten  was,  de  inland- 
sche  onderwijzer  naar  Bandang  terug.  Van  af  1823  werden  deze  eilanden  op  on- 
bepaalde tijden  door  geconmiitteerden  van  Ambon ,  die  belast  waren  met  de  afdoening 
der  aldaar  aanhangige  zaken  overeenkomstig  de  gegevene  instructiën  bezocht  —  ook 
werden  Vordata  en  Seera  van  wege  de  snoode  handelingen  der  bevolking  tot  twee- 
malen getuchtigd  —  totdat  in  1882  te  Ritabel  eiland  Larat  en  Uaratan  eiland 
Seera  Posthouders  aangesteld  werden,  ten  doel  hebbende  de  hoofden  en  bevolking 
aan  eene  zekere  leiding  te  gewennen,  het  Nederlandsch  gezag  aldaar  van  lieverlede 
te  bevestigen  en  uit  te  breiden  en  mede  te  werken  tot  tegengang  van  menschenroof 
en  slavenhandel.  Hun  invloed  is  echter  nog  van  weinig  beteekenis.  De  bevolking  van 
Timorlao  is  niet  zeer  Europeesch  gezind.  In  1835  vertoefde  echter  en  huwde  een 
Engelsche  schipbreukeling  te  Lauran.  Tusschen  1839 — 1841  werden  deze  wateren 
door  H.  M.  Surveyingship  Britomart  Captain  Owen  Stanley  opgenomen,  terwijl 
Nederlandsche  schepen  deze  streken  uit  gebrek  aan  goede  kaarten  en  gidsen  zeer 
zelden  bezochten.  Niettegenstaande  dit  bij  de  Compagnie  bekend  was ,  wist  de  Indische 
regeering  later  niets  meer  van  het  bestaan  van  de  Straat  Elat,  welke  straat  door 
den  Heer  P.  C.  L.  Hartog,  een  ondernemend  particulier  van  Bandang,  in  1877 
werd  wedergevonden  en  den  naam  van  Egeron  verkreeg. 

De  bewoners  van  de  Tanembar-  en  Timorlao-eUanden  zijn  welgemaakt  De  mannen 
hebben  eene  gemiddelde  lengte  van  1.69,  de  vrouwen  van  1.57  meter.  Zij  zijn 
niet  zwaarlijvig.  Sommigen  hebben  eene  mongoloïde  type  met  min  of  meer  schuins 
liggende  oogen.   Ronde  welgevormde  spieren  bedekken  de  schouders  en  heupen  van 


278  DB   TANEMBAll-   OF   TMORLAO-EILANDEN. 

mannen  en  vrouwen.  Allen  hebben  een  uitdagende  houding  en  zijn  zeer  luidruchtig. 
De  kleur  der  huid  is  donker  tjöndana  geel.  Het  haar  is  niet  woUig,  njengu,  maar 
sluik ,  tetebung  en  hard ,  bij  enkelen  ook  golvend.  Het  haar  der  vrouwen  die  gebruik 
maken  van  kalapamelk  is  glimmend  zwart.  De  type  is  brachycephaal ,  ofschoon  er 
ook  orthodolicho  en  hypsimesocephale  vormen  voorkomen.   De  neus  is  Hein  maar 
welgevormd,  eenigszins  gebogen  met  uitpuilende  vleugels.  De  oogappelen  zijn  zwart 
bij   enkele  vrouwen  donker  koffiekleurig.  Op  het  lichaam  zijn  zij  meer  of  min  be- 
haard, de  mannen  op  den  borst  en  van  de  kuiten  tot  aan  den  navel.  Een  mannelijk 
individu  van  Molu  was  op  den  schouder  en  rug  sterk  met  haar  begroeid.  Onder  de 
oksels   en   op    den    pubes  hebben  zoowel  volwassene  mannen  als  vrouwen  weinig 
maar  lang  haar.  De  borsten  der  jonge  vrouwen  zijn  klein,  pyrivormig  en  vol.  Over 
het  algemeen   hebben   zij  kleine  handen  en  voeten,  lange  nagels  en  sierlijke  ivoor- 
witte tanden,  voornamelijk  de  ongehuwde  lieden,  die   de  tanden  nog  niet  hebben 
laten  afvijlen  en  aan  wie  het  verboden  is  sirih-pinang  te  kauwen.  De  huid  is  zuiver. 
De  vrouwen  hebben  de  gewoonte  onder  het  baden  het  lichaam  met  watsira  of  sek- 
nobel,   soorten  van  fijn  zandsteen  te  wrijven.  Sonmüge  jonge  vrouwen  hebben  een 
zekere  coquetterie  over  zich,  waardoor  de  slankheid  harer  lichamen  beter  uitkomt 
De  menses  larsian,  openbaren  zich  tusschen  het  negende  ea  elfde  jaar.  Het  menstruaaJ 
excreet  is  zeer  gering.  Gedurende  dien  tijd  gebruiken  de  vrouwen  pessaria  van  ge- 
klopte boombast  of  kalapavezelen  in  de  vagina.  Behalve  de  gebruikelijke  brandwon- 
den, betu,  vindt  men  slechts  bij  enkelen  litteekenen  van  eenmaal  genezen  Framboesia. 
Kreupelen   en  gebochelden  worden  niet  gezien.  In   1882  was  er  op  deze  eilanden 
slechts   één  albino,  ininangiar  of  matsitaraa,  kattenoog  aanwezig,  terwijl  in  meer 
dan   eene   negari  lepralijders,    ngabaa,  voorkomen.  Polydactylen  en  leporinen  zijn 
bekend,  doch  uiterst  zeldzaam.  Het  aantal  geboorten  staat  niet  m  rationeele  verhou- 
ding tot  de  sterfgevallen  op  deze  eilanden ,  alwaar  tijdens  de  kentering  der  moesons 
vele  kwaadaardige  moeraskoortsen  en  buikziekten  heerschen  en  waardoor  velen  vooral 
kinderen  door  verwaarloozing  ten  onder  gaan.  De  bewoners  van  Tanembar  en  Timor- 
lao   zoowel   mannen    als  vrouwen  zijn  uitstekende  zwemmers.  Papuatypen  worden 
op  deze  eilanden  niet  aangetroffen.  Evenals  de  meeste  primitieve  volken  is  de  be- 
volking woest  en  lichtgeraakt.  Zij  is  zeer  strijdzuchtig,  inzonderheid  de  jonge  mannen 
en  vrouwen  die  de  besturende  oudsten  telkens  noodzaken  wegens  onbeduidende  redenen 
krijg  te  voeren.  Zij  zijn  onder  elkander  oprecht.  Niet  alzoo  tegenover  de  vreemdelingen, 
ofschoon  deze  goed  behandeld  worden,  mits  men  geene  handelingen  zich  veroorloove 
in  strijd  met  hunne  sociale  en  zedelijke  begrippen.  Ongehuwde  vrouwen  gaan  gaarne  met 
vreemde  mannen  in  eene  meer  intieme  betrekking  om,  namelijk  wanneer  zij  op  geschenken 
kunnen  rekenen  en  wanneer  elke  toenadering  in  het  geheim  kan  geschieden.  Onge- 
hinderd heeft  een  vrij  verkeer  onder  de  jongelieden  in  de  bosschen  plaats  mits  er  geen 
zwangerschap  op  volgt..  Daarentegen    wordt  de  trouw  der  gehuwde  vrouwen  zeer 


DE  TANEMBAK-   EN  TIMORLAO-EILANDEN.  279 

geroemd.  Voorheen  was  de  bloedschande,  navaa  ianan,  bij  de  hoofden  en  oudsten 
vrij  algemeen.  Zekere  Biwas  verwekte  zeven  kinderen  bij  zijne  zuster.  Thans  wordt 
dit  misdrijf  zwaar  gestraft,  gewoonlijk  met  den  dood  door  de  broeders  en  andere 
mannelijke  leden  der  familie,  daartoe  door  de  vrouwelijke  bloedverwanten  aange- 
spoord. De  bevolking  is  zeer  begeerig  van  vreemdelingen  allerlei  bij  haar  onbekende 
artikelen  machtig  te  worden.  Hierbij  speelt  de  buitengewone  nieuwsgierigheid  van 
primitieve  volken  ook  een  groote  rol.  Als  men  in  eene  negari  aan  iemand  een  geschenk 
geeft,  moeten  alle  negarigenooten  een  gelijk  aandeel  daarvan  hebben,  anders  ont- 
staat er  onder  hen  eene  groote  twist,  waarbij  de  vrouwen  alsdan  het  hoogste 
woord  voeren  en  de  meeste  slagen  uitdeelen.  Voor  het  gebruik  van  water  en  brand- 
hout moeten  de  vreemdelingen  aan  de  negarigenooten  geschenken  geven,  iets  dat 
menigerwerf  van  wege  de  aanmatiging  der  laatsten,  bloedige  geschillen  veroorzaakt, 
zoodat  deze  eilanden  weinig  door  vreemde  handelaren  bezocht  worden.  In  1835  wer- 
den de  schipbreukelingen  van  het  Engelsch  barkschip  Charles  Eaton  zes  in  getal  te 
Olilit  en  Lauran  behoorlijk  verpleegd,  zoodat  een  hunner  daarna  de  voorkeur 
gaf  te  Lauran  te  blijven.  In  hetzelfde  jaar  werd  intusschen  de  bemanning  van  de 
Alexander  vermoord  en  het  schip  na  plundering  verbrand ,  omdat  de  Engelsche  gezag- 
voerder Harris  een  oud  man,  die  indringend  was,  dreigde  te  dooden  en  aan  wal  te 
Aweer,  eiland  Vordata,  den  naakten  boezem  eener  jonge  vrouw  betastte.  De  bevolking , 
in  alle  opzichten  voor  intellectueele  ontwikkeling  vatbaar  is  zeer  goed  te  leiden  wan- 
neer zij  nog  geen  drank  gebruikt  heeft ,  maar  dronkaards  zijn  er  velen  zoowel  onder 
de  mannen  als  vrouwen.  Het  spreken  van  ongepaste  woorden  en  het  uiten  van 
dubbelzinnige  gezegden  in  tegenwoordigheid  van  vrouwen  worden  met  boeten  tot  een 
bedrag  van  dertig  gulden  gestrafL  Gekscheerender  wijze  is  men  echter  gewoon 
elkander  schimpnamen  toe  te  voegen  als,  matkebu,  gij  blinde,  eskilun,  gij  kreupele, 
lim  eskilun,  gij  kromhandige  en  zoo  meer.  Bij  oorlogen  moet  een  ieder  zoowel 
mannen,  vrouwen  als  kinderen  ten  strijde  trekken.  De  achterblijvenden  verliezen  alle 
rechten  op  de  communale  bosch-,  visch-  en  tripanggronden.  Gedurende  den  oorlog 
worden  er  koppen  gesneld  en  maakt  men  op  Jamdena  gebruik  van  versch  menschen- 
vleesch.  De  lijken  der  gesneuvelde  vijanden  worden  ook  voor  zooveel  noodig  in  lange 
repen  gesneden  en  in  den  vorm  van  dendeng  gedroogd,  tamata  ineer,  om  bij 
impotentia  conjugalis  door  oude  mannen  als  stimuleerend  middel  genuttigd  te  worden. 
Sluit  men  onderling  een  verbond  van  wederkeerig  hulpbetoon,  dan  beslist  het  lot  wie 
der  partijen  verplicht  is  een  slaaf  te  leveren,  wiens  vleesch  gezamenlijk,  ook  wel 
rauw,  wordt  verslonden.  Bij  droefheid  zijn  de  vrouwen  in  hooge  mate  hartstochtelijk. 
Bij  vreugde  kussen  vawo  of  liever  beruiken  zij  elkander  herhaaldelijk.  De  kinderen 
zijn  opgewekt  en  zeer  bijdehand.  Doordien  er  meermalen  menschen  geslacht  worden, 
zijn  zij  zelfs  goed  op  de  hoogte  van  de  inwendige  deelen  van  het  menschelijk  lichaam 
zoowel  als  de  ligging  daarvan. 


280  DE  TANElfBAB-  EN   TDIOBLAO-EILANDEN. 


Opzettelijke  verminking  van  het  lichaam  bestaat  in  het  branden  van  wonden  door 
middel  van  arengzwam  op  de  armen  en  schouders,  betu  of  wetu,  volgens  sommigen 
om  te  doen  zien  dat  men  pijnen  verduren  kan,  volgens  anderen  om  te  doen  blijken 
met  hoeveel  mannen  of  vrouwen  men  zonder  ontdekt  te  worden  conjunctio  venerea 
heeft  uitgeoefend.  Dusdanige  geteekende  personen  zoowel  mannen  als  vrouwen  staan 
hoog  in  aanzien  en  ongehuwd  zijnde  hebben  zij  de  voorkeur.  Getatueerd  worden  de 
armen,  de  borsten,  ook  der  vrouwen,  en  het  voorhoofd.  De  tatuage,  belbela,  die 
door  middel  van  een  koperen  stift,  diring,  geschiedt  dient  ter  versiering,  ook  om 
eenigszins  den  stand  aan  te  duiden.  Besnijdenis  of  verminking  der  teeldeelen  heeft 
geen  plaats  en  van  kunstmatige  difformeering  van  den  schedel  wordt  nergens  ver- 
nomen; alleen  worden  de  hoofden  der  jonggeborenen  in  de  eerste  tien  dagen  door 
de  wata  sitong,  de  vrouw,  die  bij  de  bevalling  helpt,  met  de  handen  gekneed  lamur, 
om  dezen  een  ronden  vorm  te  geven.  Het  achterhoofd  wordt  echter  misvormd  door 
dien  de  pasgeboren  kinderen  met  het  hoofd  op  harde  voorwerpen  te  slapen  worden 
gelegd.  Het  vijlen  der  tanden,  asoka  nivan,  van  jongelingen  en  maagden  geschiedt 
na  het  huwelijk  door  den  ninsoknivan  of  tandenvijler  en  dient  alleen  ten  bewijze 
dat  men  gehuwd  is.  Gevijld  zijnde  worden  de  tanden  met  het  roet  der  kamiripit  de 
vrucht  van  de  Aleurites  triloba  en  fijn  zout  ingewreven.  De  patiënt  mag  in  drie 
dagen  het  huis  niet  verlaten  en  de  tandenvijler  in  tegenwoordigheid  der  feestvierenden 
zich  niet  vertoonen.  De  tanden  worden  gewoonlijk  tot  aan  het  vleesch  met  steenen 
afgevijld.  Het  doorsteken  van  den  oorlel  sungu  namharu,  eerst  nadat  de  twee  voor- 
tanden uitgekomen  zijn,  ook  ter  verfraaiing  zoowel  van  mannen  als  vrouwen ,  met  de 
harde  vezels  van  den  Arengboom,  ngevat,  wordt  eveneens  door  oude  mannen  mau, 
verricht,  terwijl  men  aan  Dudilaa  offers  plengt  om  de  wond  spoedig  te  doen  genezen. 

De  cultus  der  Tanembar-  en  Timorlao-eilanders  bestaat  in  de  vereering  van  Dudi- 
laa of  Duadilaa,  van  aruwala  de  beschermgeesten  der  negariën  en  van  nitu  of 
matmate.  Het  woord  Duadilaa  is  eene  contractie  van  de  woorden  tua  heer  of  oude 
ook  wel  als  ëdua  uitgesproken  en  ilaa  of  helaa  groot  Dit  woord  is  blijkbaar  van 
jonge  dagteekening.  Deze  als  persoon  gedachte  mannelijke  natuur  of  scheppingskracht 
die  m  de  zon  woont,  de  hemel  in  tegenstelling  van  de  aarde  heette  voorheen 
TJblera  of  TJbulera  van  ubu  heer,  vader  en  lera  zon.  In  het  Timurliri  Selwasawara 
dialect  gebruikt  men  het  woord  Dualeos,  heer  dios,  het  laatste  woord  naar  alle 
waarschijnlijkheid  evenals  josi  van  Portugeeschen  oorsprong.  Dudilaa  of  TJbulera  heeft 
zijn  verblijf  in  de  lera  zon  en  beweegt  zich  in  den  lanit  het  uitspansel  om  regen 
en  wind  te  maken.  Hij  daalt  nu  en  dan  op  de  aarde,  alwaar  de  vrouwelijke  schep- 
pingskracht Lenun  of  Ewawan  aanwezig  is,  neder,  om  haar  te  bevruchten.  Dudilaa 
vertegenwoordigt  het  mannelijk  en  Lenun  het  vrouwelijk  beginsel  in  de  natuur.  De 


DE  TANEfiiBAB-   OF   TIMOBLAO-£ILAND£N.  281 

arawala  zijn  de  geesten  dergenen,  die  de  negari  opgericht  hebben.  Anderen  ook  wel 
arwaliko  genaamd  zijn  van  hoogeren  oorsprong  als,  die  van  Uaratan,  Matarenan  en 
Malaaman  die  van  den  hemel  gedaald  waren  of  van  Olilit  Ingkelu  genaamd  die 
over  de  winden  het  bestuur  voert  Ook  worden  tot  de  aruwala  gebracht  de  nitu  of 
geesten  van  vroegere  helden  waduwan,  die  den  krijg  bestui-en  als  in  de  negari 
Temin,  Karbaa,  die  in  een  grot  dicht  bij  de  negari  zijn  verblijf  houdt;  te  TJlutu, 
Lewat,  die  in  een  steen  buiten  de  negari  staat;  te  Lermatan,  Katu,  die  in  een 
houten  beeld  in  de  negari  woont  en  nog  meer  anderen.  De  nitu  of  matmate  zijn 
geesten  der  voorouders,  die  als  bescherm-  of  huisgoden  vereerd  worden  en  die  bij 
aanroeping  van  het  eiland  Nusnitu  ten  noordwesten  van  Seelu  gelegen,  door  de  in 
het  dak  gemaakte  opening  komende,  tijdelijk  in  hunne  schedels,  of  een  der  voor 
dat  doel  vervaardigde  en  boven  in  het  huis  geplaatste  houten  of  ivoren  beelden 
waluta,  zich  opschieten  om  de  geplengde  offers  te  nuttigen  en  aan  de  huisgenooten 
hulp  te  verleenen.  De  matmate  nemen  ook  de  gedaante  aan  van  buideldieren, 
vogels,  varkens,  schildpadden,  dujungs,  Halicore  indicus,  krokodillen  en  haaien. 
Andere  nitu  verblijven  in  de  binan  of  oude  schotels.  Vele  lieden  sterven,  doordien 
zij  aan  de  matmate,  die  zij  in  den  droom  ontmoeten,  geene  offers  brengen.  In  de 
meeste  negariën  treft  men  in  het  midden  op  het  zoogenaamde  plein  een  beeld  aan  wase 
genaamd,  alwaar  Dudilaa  bij  het  brengen  van  offers,  bestaande  in  rijst,  varkens- 
vleesch,  ook  wel  de  punt  van  de  tong  en  van  het  hart  zoomede  een  stuk  huid  met 
vet  van  den  kop  tot  en  met  de  staart,  komt,  om  daarvan  te  genieten.  Onder  de 
Areng-  en  kjdapaboomen  worden  ook  beelden  geplaatst,  alwaar  men  vóór  het  drinken 
aan  Dudilaa  eenig  sagero  uitgiet  Op  onbewoonde  eilanden  worden  bepaalde  steenen 
voor  het  doel  gebezigd.  Squeletten  van  slangen  worden  tevens  vereerd ,  namelijk  wan- 
neer de  persoon  de  overtuiging  bij  zich  draagt,  dat  de  slang  gedood  was  ten  tijde 
dat  de  matmate  hare  gedaante  had  aangenomen.  Deze  squeletten  of  liever  kop  met 
tanden  worden  gezamenlijk  met  den  epistropheus  en  de  processus  xiphoideus  van 
den  stemum  der  voorvaderen  bewaard.  Ook  versieren  sommige  stanmen  de  Waba- 
vogel,  Pandion  Haliaetus,  opdat  deze  niet  als  voorheen  de  kinderen  wegvoeren. 
Anderen  weder  krokodillen  aan  wie  rijst  en  sirih-pinang  geofferd  wordt  De  bewoners 
van  Tanembar  en  Timorlao  zijn  op  hunne  wijze  zeer  godsdienstig,  doch  tolerant  in 
religieuse  materiön  jegens  anderen.  Geen  werk,  bij  sommigen  zelfs  geen  coïtus, 
wordt  door  hen  verricht  of  uitgeoefend  zonder  aanroeping,  manetal,  van  Dudilaa 
en  zonder  eene  soort  van  libatie  of  het  uitstorten  van  spijs  en  drank  ter  eere  en 
dank  aan  de  voorouders.  Bij  het  eten  of  drinken  prevelen  zij  «oh  Dudilaa,  monu 
ana,  menu  tuatini,  obu  mama  vuneeran,»  d.  i.  O  Dudilaa  daal  neder,  eet  rijst, 
drink  sagero  en  gebruik  ook  wat  van  den  pinang.  Is  eene  onderneming  of  werk 
gelukt,  dan  worden  er  dankoflfers  gebracht.  Ofschoon  er  lieden  zijn,  mannen  en  vrouwen 
de  zoogenaamde  semitu,  de  itrana  en  itwata,  die  in  nader  contact  staan  tot  de 


282  DE  TANEMBAB-  OP  TIMOHIAO-EILANDEN. 

matmate  is  een  ieder  bevoegd  zonder  tusschenpersonen  gemeenschap  met  Dadilaa 
of  met  de  matmate ,  die  de  voorspraak  bij  Dudilaa  zijn ,  uit  te  oefenen.  Eene  zonder- 
linge wijze,  om  Dudilaa  te  noodzaken  goed  te  doen  of  hem  te  dwingen  de  gedane 
moeite  te  beloonen ,  is  wel  het  trekken  aan  den  rotan.  Wanneer  bij  het  invallen  van 
den  westmoeson  geen  regen  valt,  dan  verzamelt  de  gemeente  zich  onder  het  zingen 
van  toepasselijke  liederen  om  Dudilaa  te  bewegen  de  winden  te  bevelen  den  regen 
over  te  voeren.  Het  volk  verdeelt  zich  alsdan  in  tweeën,  een  gedeelte  aan  de  timur 
of  oost-,  een  ander  gedeelte  aan  de  warat  of  westzijde  der  negari.  Een  dikke  lange 
rotan  van  ongeveer  dertig  meter  in  handen  genomen  zijnde,  wordt  van  weerszijden 
met  alle  kracht  door  mannen,  vrouwen  en  kinderen  getrokken.  Degenen,  die  aan  de 
oostzijde  geschaard  zijn ,  moeten  evenwel  meerder  kracht  aanwenden  als  het  ware  om 
den  wind  uit  het  westen  te  noodzaken  tot  hen  te  komen  en  regen  aan  te  brengen. 
Onder  de  Tobelo's  op  het  eiland  Maru  treft  men  verscheidene  Mohamedanen  aan. 
Van  het  Christendom,  door  de  V.  O.  I.  Compagnie  voorheen  te  Vordata  en  elders 
ingevoerd,  is  geen  spoor  meer  overgebleven. 

Booze  geesten,  nitasiën  of  sialan,  met  de  ewange  of  suwanggi  als  medekwaad- 
doeners, ontbraken  er  niet  De  eersten  zijn  nitu  of  geesten  van  lieden  die  zonder 
ziekte  eenen  plotselingen  dood  gestorven  waren  of  van  armen  die  geene  bloedver- 
wanten hadden  om  hun  eene  behoorlijke  uitvaart  naar  Nusnitu,  de  verblijfplaats  der 
geesten,  te  bezorgen.  Daar  zij  oorzaak  van  allerlei  ongelukken  zijn  worden  de  booze  geesten 
niet  vereerd  of  aangebeden.  Men  offert  tot  dat  einde  aan  de  matmate  om  het  door 
den  booze  te  plegen  kwaad  te  voorkomen.  Overigens  is  men  gewoon  gewijde  bladeren 
boven  den  ingang  der  woningen  te  plaatsen,  ten  einde  de  booze  geesten  suhut,  die 
ziekte  in  het  huis  brengen,  vrees  aan  te  jagen,  vabobar  suhut  marekan  manate 
raroa.  De  nitasiën  bewonen  oude  boomen  en  holen.  Andere  booze  geesten  gelijk 
Karweman,  Watatar  en  Tarambes,  houden  hun  verblijf  in  zee,  alwaar  zij  het  water 
in  beweging  brengen  om  ongelukken  te  veroorzaken.  De  ewange  zijn  toovenaars  of 
toovenaressen ,  die  door  geboorte  of  onderricht  bekend  zijn  geworden  met  de  bijzonder- 
heden der  tooverkunst,  meer  bepaald  om  de  personen  die  hun  ongenegen  waren  of 
in  den  weg  stonden  of  waarvoor  zij  door  anderen  betaald  werden  ziek  te  maken  en 
te  doen  sterven.  Zij  hebben  volgens  het  volksgeloof  even  als  de  matmate  de  macht 
om  zich  in  haaien  en  krokodillen  te  veranderen,  ten  einde  langs  dien  weg  hun  doel 
te  bereiken.  Wanneer  het  gebleken  is  dat  de  ewange  iemand  ziek  heeft  gemaakt  of 
hij  op  heeterdaad  betrapt  wordt,  dan  wordt  hij  door  de  familieleden  van  den  zieke 
gegrepen  en  op  het  plein  in  het  midden  der  negari  gebracht.  Daar  wordt  hij  ten 
aanhoore  van  de  verzamelde  negarigenooten  gevraagd,  waarom  hij  of  zij  den  persoon 
heeft  ziek  gemaakt  Het  antwoord  schuldig  blijvende  wordt  er  in  tegenwoordigheid 
der  matmela  of  aanzienlijken  een  stuk  lood  gesmolten  en  Dudilaa  aangeroepen  om 


DE  TANBMBAB-  EN   TIMORLAO-EILANDEN.  283 

te  doen  blijken  of  de  ewange  schnldig  is.  Het  gesmolten  lood  alsdan  op  den  rechter- 
handpalm der  ewange  gegoten  zijnde  wordt  de  hand  drie  malen  geschud  en  het 
vloeibaar  metaal  weggeworpen.  Daarna  wordt  hij  een  nur  ongeveer  in  een  vertrek 
opgesloten.  Naar  buiten  gehaald  moet  hij  zijn  hand  aan  de  aanwezigen  vertoonen, 
geene  brandwonden  of  pustules  zichtbaar  zijnde  dan  is  hij  of  zij  onschuldig.  Is  de 
hand  verbrand  dan  moet  de  ewange  aan  de  familie  een  boete  betalen  van  een  stel 
gouden  lorlora  of  oorhangers,  een  stel  zilveren  lorlora,  een  gong  van  middelbare 
grootte,  een  olifantstand,  een  sarong  en  een  omslagdoek  van  Tanembarsch  maaksel. 
Betaalt  hij  de  boete  niet  dan  wordt  hij  naar  eene  andere  negari  gebracht  om  als 
slaaf  te  worden  verkocht.  Wordt  de  boete  betaald  en  sterft  de  lijder  daarna,  dan 
wordt  hij  zonder  vorm  van  proces  toch  door  de  familieleden  doodgeknuppeld.  De 
nitu  of  geesten  van  drenkelingen  aruonin  narol,  worden  in  eere  gehouden.  Bij 
reizen  over  zee,  het  visschen  of  bij  het  verzamelen  van  tripang,  Holothuriasoorten , 
pleegt  men  hun  schildpaddenvleesch  voor  te  leggen.  Gewijde  of  heilige  plaatsen, 
olat  molmoli,  treft  men  in  elke  negari  aan.  Bij  Temin  o.  a.  vindt  men  een  bron 
Wermolmoli  genaamd,  alwaar  de  nitu  van  verschillende  negariën  die  hun  verblijf- 
plaats te  Nusnitu  tijdelijk  verlaten,  bijeenkomen  om  te  baden.  Het  is  verboden  in 
die  bron  steenen  te  werpen  of  te  spuwen.  De  schuldige ,  die  dit  bij  ongeluk  doet,  be- 
hoort een  kip,  een  ei,  eenig  rijst,  sagero  en  sirih-pinang  te  oflFeren.  Niet  ver  van- 
daar heeft  men  ook  den  watvenu  of  schildpaddensteen,  zijnde  in  vroegeren  tijd  een 
door  een  landbouwer  op  zijn  veld  gevangen  zeeschildpad.  Bij  XJlutu  bevindt  zich 
tevens  een  plek  alwaar  het  verboden  is  te  gaan,  zijnde  naar  men  zegt  eene  opening 
in  den  grond  waaruit  eene  vrouw  met  een  lans  uit  de  aarde  is  voortgesproten. 
Voorts  treft  men  overal  in  elke  negari  een  platten  steen  aan,  liggende  op  kleinere 
steenen  alwaar  door  de  negarigenooten  geofferd  wordt.  Op  het  eiland  Seera  in  een 
der  modderpoelen  is  het  verblijf  van  de  brana  wulwulin  of  roode  man.  Volgens  de 
inlanders  is  het  zeer  gevaarlijk  deze  plaats  te  naderen.  Op  dit  eUand  worden  ook  de 
steenen  met  name  Lakmela,  Watkabresi,  Watluli  en  andere  vereerd. 

De  gewone  eed  soba  werdudilaa,  wordt  op  de  volgende  wijze  afgelegd.  In  een  kom 
of  binantaa  wordt  zand,  asch,  een  stuk  brandend  houtskool  in  een  weinig  zeewater 
gedaan,  voorts  de  kom  tot  op  de  helft  met  tua  of  palmwijn  gevuld.  In  dit  vocht 
wordt  vervolgens  de  punt  van  een  piek  en  zwaard  gedompeld,  terwijl  een  weinig 
bloed  van  den  eedaflegger  er  in  gedruppeld  wordt  Na  het  uitspreken  van  het  doel, 
waarvoor  de  eed  afgelegd  wordt  en  met  het  aangezicht  ten  hemel  gericht,  moet  dit 
mengsel  worden  opgedronken.  In  geringe  zaken  wordt  een  weinig  aarde  in  den 
rechterhand  genomen  en  onder  het  opheffen  daarvan  aan  Dudilaa  gezegd,  «lenunan 
veda  ma>,  d.  i.  Laat  de  aarde  (geest  die  de  aarde  bewoont)  mij  verslinden,  een  soort 
exsecratio  dus.  Bij  weigering,  om  een  diefstal  te  belijden,  neemt  de  eedaflegger  een 


284  DE  TANBMBAE-   OF  TIMORLAO-EILANDEN. 

stuk  fijngekauwde  pinang  en  legt  dit  op  het  bord,  waarop  aan  den  beschermgeest  der 
negari  geofferd  wordt,  zeggende  «aruwalu  konamna  wali,»  d.  i.  Aruwalu  doe  nüj 
sterven  als  ik  gestolen  heb.  Bij  het  sluiten  van  vriendschap  wordt,  nadat  men 
elkander  eerst  een  geschenk  heeft  aangeboden,  de  ravnoru  kida  eed  afgelegd.  Men 
neemt  tot  dat  einde  een  kom  van  eene  witte  kleur,  doet  daarin  een  weinig  zoet- 
water, zeewater,  palmwijn,  sap  van  den  Citrus  hystrix,  de  vrucht  van  den  Cap- 
sicum  fastigiatum^  zout  en  een  kleinen  steen  of  tand.  Een  der  hoofden  gewoonlijk 
matmela  helaa  wascht  alsdan  de  handen  der  beide  vrienden  en  maakt  daarop  met 
den  doren  der  Guilandina  Bonduc  eene  inkerving  voldoende  om  eenige  druppels  bloed 
te  doen  vloeien.  Van  beide  partijen  wordt  het  bloed  in  de  kom  gedaan  en  met  het 
vocht  vermengd.  Daarna  richt  hij  het  woord  aan  Dudilaa  om  getuige  te  zijn  van 
deze  plechtigheid  en  besluit  zijne  toespraak  met  te  zeggen,  het  lichaam  desgenen  die 
den  vriendschapsband  verbreekt  zal  langzaam  wegkwijnen  of  vloeien  als  zeewater,  als 
zoetwater,  of  zwak  worden  gelijk  iemand  die  te  veel  palmwijn  heeft  gedronken,  of 
stekingen  voelen,  alsof  men  op  een  wond  citroensap  uitperst,  of  warm  worden  gelijk 
Spaansche  peper,  of  versmelten  gelijk  zout  of  in  de  zee  zijnde  zinken  als  een  steen, 
ffa  deze  handeling  wordt  het  vocht  door  beide  personen  gedronken  en  de  steen  of 
de  tand  in  tweeën  gekloofd  om  als  herinnering  of  getuigen  te  worden  bewaard. 
Negari's-eeden  worden  door  het  slachten  van  een  slaaf  en  het  te  zamen  verslinden 
van  het  rauwe  vleesch  bekrachtigd.  Een  volledig  eed-formulier  bij  plechtige  gelegen- 
heden te  bezigen  luidt  als  volgt;  «oh  arwaliko,  kase  iau  taminak  batin  venjak  ja 
makmata^  vanak  venjak  ja  makmata,  salak  venjak  ja  makmata,  keresi  venjak  ja 
makmata,  vangat  nure  ja  vuk  makmata,  ja  sombal  lundor  makmata,  kida  karabau 
alas  venjak  ja  makmata,  kase  karat  ja  makmata,  aura  nane  ja  makmata,  boaja 
venjak  ja  makmata,  vitak  venjak  ja  makmata,  oh  arwaliko,  d.  i.  O  beschermgeest 
der  negari,  wanneer  ik  kwaad  mocht  doen,  in  strijd  zijnde  met  mijne  gedane  be- 
lofte dan  zal  een  kogel  mij  doodmaken,  een  pijl  mij  doodmaken,  een  klewang  mij 
doodmaken,  van  een  kalapaboom  ik  doodvallen,  op  zee  zijnde  ik  verdrinken,  een 
wilde  karbouw  my  doodmaken,  het  vuur  mij  doodmaken,  een  krokodil  mij  doodmaken, 
een  bliksemstraal  mij  doodmaken,  o  beschermgeest  der  negari 

Op  het  punt  van  waarzeggen,  usoba,  zijn  de  Tanembars  en  Timorlaoërs  naar  hun 
beweren  zeer  bedreven.  Wil  men  bijv.  weten  of  men  succes  zal  hebben  in  den  oorlog,  in 
den  handel  of  in  andere  ondernemingen  dan  neemt  men  een  kalapavrucht,  schilt  deze  en 
maakt  op  het  hoomachtig  bekleedsel  der  vrucht  langs  de  lijnen  drie  strepen  met 
pinangspeeksel ,  de  eerste  streep  de  geheele  lijn  langs,  de  tweede  tot  aan  de  helft 
en  de  derde  ongeveer  een  tiende  gedeelte  van  de  Iqn.  Daarna  richt  men  het  woord 
onder  opheffing  der  handen  aan  Dudilaa  en  vraagt  hem  het  ware  te  doen  aan- 
schouwen. Hierop  wordt  de  kalapa  in  tweeën  gekloofd.  Zijn  de  vezels  in  het  inwendige 


JCWÜI. 


Blz.284i. 


DE  TANEMBAR-  OF  TIMORLAO-BILANDEN.  285 

der  vracht  grof,  dan  is  dit  een  gelukkig  teeken.  Loopen  deze  in  elkander,  dan  zal 
men  het  beoogde  doel  niet  bereiken.  Heeft  iemand  iets  verloren,  dan  neemt  hij  een 
jongen  haan,  trekt  al  de  lange  vederen  uit,  doodt  vervolgens  het  dier,  brandt 
daarna  de  fijnere  vederen  af,  maakt  de  buik  open  en  haalt  er  de  testiculi  uit.  Hem 
in  handen  houdende  richt  hij  eene  bede  aan  Dudilaa  zeggende:  «Dudilaa  valak  mana 
manu  wala  loorat  mata  mot  lolin  marin  loan,  d.  i.  Heer  laat  blijken  dat  deze  haan, 
die  geraadpleegd  wordt,  goed  zuiver  en  helder  is,  en  klieft  dezen  in  tweeën.  Wanneer 
daarna  op  de  oppervlakte  der  deelen  slechts  een  ader  te  zien  is,  dan  is  dit  het  tee- 
ken dat  hij  het  verlorene  zal  terugvinden,  vertoonen  er  zich  meer  aderen,  dan 
moet  hij  van  het  verder  zoeken  afzien.  Deze  handeling  heet  saat  manu.  Bij  kleinere 
zaken  wordt  een  ei,  bij  grootere  de  hepatoscopie  toegepast  of  de  lever  van  een 
varken  geraadpleegd. 

De  droomen  mivi  spelen  onder  de  bewoners  eene  groote  rol.  Droomt  iemand  dat 
hij  kokosnoten  uit  een  boom  haalt  dan  zal  hij  spoedig  een  kop  snellen;  dat  hij  een 
kokostak  vasthoudt  dan  wordt  hij  spoedig  gedood;  dat  zijn  tand  uitvsdt  dan  sterft 
hij  spoedig ;  dat  hij  een  gouden  plaat  ziet  dan  zal  hij  gelukkig  zijn  in  het  verzamelen 
van  karet,  het  schild  van  de  Chelonia  imbricata;  dat  een  ziekte  uitbreekt  dan  zal 
zijn  huis  instorten;  dat  hij  zijn  hoofdhaar  afscheert  dan  zal  hij  vrouw  of  kind  ver- 
liezen; dat  hij  een  Nederlander  ziet  dan  zal  er  een  ziekte  in  de  negari  komen;  dat 
hij  slangen  in  copulatie  ziet  dan  zal  hij  een  groot  ongeluk  krijgen ;  dat  hij  een  slang 
ontmoet  dan  zal  hij  sterven;  dat  hij  gestoken  wordt  —  onder  zeil  gaat  —  sirih- 
pinang •  krijgt  —  of  sagu  klopt,  dan  zal  hij  groote  verliezen  lijden  en  ongelukkig 
worden.  Droomt  men  van  afgestorvenen  of  vrienden,  dan  gelooft  het  volk  dat  de 
geesten  nitu  of  anraan  ziel  van  den  levenden  mensch  op  hunne  zwerftochten  ge- 
durende den  slaap  elkander  ontmoeten.  Stelt  een  afgestorvene  voor  hem  te  volgen, 
dan  zal  men  spoedig  sterven.  De  totruvon  of  nachtmerrie  ontstaat  doordien  de  ewange 
de  anraan  tracht  te  verslinden. 

Op  de  eilanden  Jamdena  en  Selaru  worden  de  negariën  uit  vrees  voor  vijandelijke 
aanvallen  bij  voorkeur  op  de  toppen  van  op  zich  zelf  staande  tot  honderd-en-twintig 
meters  omhoog  gestuwde  koraalblokken  gebouwd,  alwaar  men  langs  zware  houten 
trappen,  ret,  van  ongeveer  twee  meters  breedte  moet  stijgen.  In  tijden  van  oorlog 
en  gevaar  worden  deze  trappen  uit  elkander  genomen  en  in  de  negari  bewaard. 
Deze  negariën,  waarvan  de  grootste  tachtig  groote  houten,  op  palen  van  twee  tot 
drie  meters  hoog  staande  huizen  telt,  worden  door  zware  muren,  lutur,  van  opeen- 
gestapelde koraalsteenen  omgeven  en  versterkt  met  versperringen  van  bambu  en 
doornstruiken,  terwijl  zij  aan  de  zeezijde  gewoonlijk  door  suweboomen,  Pisonia  alba, 
beschut  zijn.  De  plaatsing  der  huizen,  aan  wier  hoofd  immer  een  matmela  staat  en 


286  DE  TANEMBAR-  OF  TDiOBLAO-EILANDEN.     • 

die  door  meer  huisgezinnen  bewoond  worden ,  is  niet  geregeld  maar  door  elkander  om 
een  plein  of  open  plaats  alwaar  het  beeld  van  den  beschermgeest  der  negari,  dat 
ook  wel  voor  de  hoofdpoort  staat,  gevonden  wordt.  Varkens,  geiten,  honden  en  pluim- 
vee bewegen  zich  overal  vrij  rond.  Slechts  enkele  malen  bij  het  vieren  van  negari- 
feesten  wordt  het  plein  door  de  jonge  vrouwen  schoongeveegd.  Op  Larat,  Seera  en 
Vordata  vindt  men  daarentegen  negariën  op  lager  gelegene  terreinen,  die  in  oorlogs- 
tijd slechts  van  bambuversperringen  voorzien  worden.  Deze  negariën  waren  voorheen 
tijdelijke  verblijven,  alwaar  men  na  het  bijeenbrengen  van  visch  en  schelpdieren  uit- 
rustte. Het  aanzien  van  het  terrein  heeft  dan  ook  veel  van  dat  der  zoogenaamde 
kjökkenmöddings. 

Alvorens  een  huis  te  bouwen  maakt  men  de  voor  de  palen  bestemde  gaten  in  den 
grond  eu  doet  daar  onder  aanroeping  van  Dudilaa  een  stuk  goud  en  eenige  kamiri 
Aleurites  triloba,  pitten  in,  ook  wel  het  water  waarin  deze  artikelen  eenigen  tijd 
gelegen  hebben,  een  en  ander  om  den  grond  koel  te  maken  of  liever  om  den  geest 
Lenun  gunstig  te  stemmen.  Niet  zelden  worden  er  tevens  koppen  van  krijgsgevangenen 
en  slaven,  ook  wel  van  den  karabau  of  wilden  buffel  daar  voor  gebezigd.  Daarna 
worden  de  palen  in  den  grond  geplaatst,  de  houtwerken  vastgezet  en  opgehouden 
door  alle  negarigenooten  bij  wijze  van  meloban,  of  hulpbetoon.  Het  gebruik  van 
menschenkoppen  heeft  ook  op  Jamdena  en  Selaru  plaats  bij  het  bouwen  der  trappen 
voor  de  negari.  Een  nacht  vóórdat  het  huis  met  atap  gedekt  zal  worden  stelt  de 
eigenaar  een  nauwkeurig  onderzoek  in,  of  alles  goed  gebonden  is.  Rechts  en  links 
van  de  plaats,  waar  de  huiselijke  beschermgeesten,  matmate,  ook  wel  nitu  tawan 
moeten  komen  uit  te  rusten,  worden  twee  schaamgordels  voor  mannen  en  twee  sarongs 
van  vrouwen  opgehangen,  vervolgens  wordt  in  de  nabijheid  daarvan  een  bord  met 
sagu  geplaatst.  Een  kamena  of  een  gouden  vrouwen-oorversiersel  wordt  somwijlen 
eveneens  in  de  nabijheid  van  den  schaamgordel  gelegd.  Daarna  worden  er  vier 
zwijnen  geslacht  en  katupas ,  rijst  in  kalapabladeren  gewikkeld ,  gemaakt  De  schaam- 
gordel, sarong  en  kamena  moeten  als  kleeding,  het  vleesch  en  de  rijst  dis  voeding 
der  beschermgeesten  dienen.  De  bloedverwanten,  die  verplicht  zijn  het  feest  te  komen 
bijwonen,  moeten  geschenken  bestaande  uit  gouden  platen,  maas,  oorhangers, lorlora, 
en  zwaarden,  suruk,  voor  den  eigenaar  medebrengen,  zij  ontvangen  daarvoor  schaam- 
gordels en  sarongs  terug.  Die  veel  medebrengt  krijgt  een  kamena  en  een  snoer 
mutisala  of  inheemsche  koralen.  De  persoon,  die  het  opzicht  over  het  werk  gevoerd 
heeft,  ontvangt  een  stel  gouden  lorlora  tot  aandenken.  De  omwanding  der  huizen 
bestaat  uit  planken,  bambu,  ook  wel  uit  gevlochten  koli  Borassus  fiabelliformis  en 
sagubladeren.  Voor  vloer  bezigt  men  latten  van  hout  of  bambu  eenigszms  wijd  van 
elkander  vastgebonden  en  waar  men  ieder  op  zijne  plaats,  op  karbouwenhuiden 
slaapt.  De  gereedschappen  voor  den  huisbouw  gebezigd  zijn  vetetet,  beitel;  bingku, 


DE  TANEMBAR-  EN  TIMORLAO-EILANDEN.  287 

een  soort  dissel;  vaat,  boor;  gargadji,  zaag  en  malmala,  hamer.  Spijkers  worden 
niet  gebroikt  Het  huisraad,  rahanan  ni  bakean,  is  tamelijk  eenvoudig  en  bestaat 
uit  eenige  matten,  kussens,  olielampen,  pannen,  rijstwannen,  rijstblok,  stamper, 
bambu  om  water  in  te  bewaren,  zoomede  eenige  borden,  kalapadoppen  en  wapenen, 
bij  aanzienlijken  ook  nog  kisten  van  hout  of  palmbladen  vervaardigd. 

De  bevolking  is  zeer  matineus,  de  mannen  begeven  zich  bij  het  krieken  van  den 
dag  naar  de  kalapaboomen  om  palmwijn  te  verzamelen,  terwijl  de  vrouwen  hare 
dagelijksche  werkzaamheden  beginnen.  Is  men  des  nachts  echter  bij  laag  water  uit- 
gegaan om  visch,  krabben  en  andere  zeedieren  op  de  riffen  te  verzamelen  dan  komt 
er  in  de  tijdsverdeeling  eenige  verandering.  De  jonge  mannen  slapen  meestal  niet 
in  hunne  woningen,  maar  in  het  drinkhuis,  lingat,  buiten  de  negari,  sdwaar  enkele 
oude  dronkaards  ook  den  nacht  doorbrengen.  Het  slapen  buitenshuis  geschiedt  bij 
voorkeur,  om  vrij  en  ongestoord  gelegenheid  te  hebben  op  avontuur  uit  te  gaan.  De 
dagelijksche  verrichtingen  der  mannen  bestaan  hoofdzakelijk  in  het  bereiden  van 
palmwijn,  het  stoken  van  zoogenaamd  koliwater,  eene  soort  arak,  het  ontginnen  der 
velden,  het  bouwen  van  woningen,  het  vervaardigen  van  vogelstrikken,  het  op  de 
jacht  gaan  en  het  plaatsen  van  strikken  voor  wilde  zwijnen,  het  visschen  met  de 
sevsevu  hengel,  irit  lange  lijnen  en  wuwu  fuiken,  met  fakkels,  met  de  wortelen 
der  Barringtonia  soorten,  het  bereiden  van  vergift  voor  de  pijlen,  het  maken  van 
wapenen  zooals  pieken,  pijl  en  boog,  het  steken  van  schildpadden  en  het  vangen 
van  tripang.  Enkelen,  die  dit  van  de  vreemdelingen  geleerd  hebben,  bewerken  tevens 
ijzer,  koper  en  goud.  De  vrouwen  gaan  op  de  riffen  visschen,  halen  brandhout  en 
water,  brengen  de  veldvruchten  te  huis,  weven  sarongs,  stampen  padi,  koken  de 
spijzen,  verzorgen  de  kinderen  en  het  vee,  varkens,  geiten,  honden,  pluimgedierte 
en  tamgemaakte  vogels,  ook  drogen  zij  de  tripang  en  maken  zout  door  het  zeewater 
in  bambugeledingen  of  wel  opengeslagen  stukken  van  de  Tridacna  gigas  te  doen 
verdampen.  De  kinderen  helpen  de  ouders,  voorzoover  zij  daartoe  krachtig  genoeg 
zijn.  Het  bereiden  van  suiker  is  niet  bekend.  Ook  is  het  't  werk  der  vrouwen  om 
garen  en  wit  lijnwaad  te  kleuren.  Voor  de  zwarte  kleur  gebruiken  zij  de  gebrande 
ngavuvrucht  Pangium  edulis  —  voor  de  gele,  de  wortels  van  de  ulin  Curcuma 
longa  —  voor  de  blauwe,  de  bladen  der  romanplant  Indigofera  tinctora  en  voor  de 
roode,  een  soort  roode  veel  ijzerhoudende  kleiaarde.  Alvorens  zich  voor  de  visch- 
vangst  gereed  te  maken,  brengt  men  offers  aan  Dudilaa  en  smeekt  hem  om  succes. 
Is  deze  voorspoedig  geweest,  dan  voeren  de  visschers  naar  huis  koerende  eene  roode 
vlag.  Uit  visschen  gaande  krijgt  de  roerganger  het  grootste  gedeelte  der  opbrengst 
en  de  eigenaar  der  prauw  een  vijfde  aandeel.  Visch  vangt  men  ook  met  pijl  en 
boog.  Heeft  men  —  namelijk  degenen  die  den  halswervel  daarvan  in  bezit  hebben  —  een 
dujung  Halicore  indicus  gevangen  dan  offert  men  voordat  het  dier  geslacht  wordt, 


288  DE  TANEMBAR-  EN   TIMORLAO-EILANDEN. 

witte  en  roode  rijst  zoomede  palmwijn  en  tabak  op  een  schotel  aan  Dadilaa.  Deze  artikelen 
worden  daama  in  den  bek  der  dujung  gestopt.  Gedurende  het  visschen  is  men  ge- 
woon te  zingen,  «nehe  likia  ian  kiliboban  oh,  nehe  likia  iri  watuwawan,>d.  i.  Vlucht 
maar  in  eene  schuinsche  richting  gij  visschen,  houdt  u  maar  schuil  in  de  gaten 
tusschen  de  steenen.  Het  vangen  van  schildpadden,  Chelonia  midas  en  imbricata 
blijft  intusschen  het  hoofdwerk  der  mannelijke  bevolking.  Het  schild  dezer  dieren 
wordt  in  den  lingat  of  drinkhuis  bewaard  en  de  schedel  in  de  nabijheid  der  woning 
van  den  eigenaar  in  een  boom  opgehangen.  Gaat  men  opnieuw  schildpadden  vangen 
dan  wordt  er  bij  dezen  schedel  rijst,  sirih-pinang,  tabak  en  palmwijn  geofferd,  onder 
het  uitroepen  van  o,  makker  stijg  hooger  op  in  den  boom  en  roep  uwe  vrienden, 
hier  hebben  ze  vele  spijzen,  rijst  sirih-pinang,  tabak,  in  zee  eten  uwe  vrienden 
slechts  Mamon  en  arina  twee  grassoorten,  zoomede  steenen,  uk  uk  uk.  Aan  Dudilaa 
bidt  men  het  volgende,  «a  ubu  muan  venu  laan  mela  otorun  nana  mou  vonia  tima 
ven  riwun  muan  wean  ini,»  d.  i.  O  heer  eet  het  geofferde  schildpad vleesch  en  geef 
ons  meer  daarvan  wanneer  wij  gaan  visschen  —  of  «oh  Dudilaa  lomban  ami  vo- 
vadar  lolin  ila  ami,>  d.  i.  O  Dudilaa  help  ons  dat  wij  vele  (schildpadden)  met  den 
piek  treffen.  De  schildpad  wordt  min  of  meer  als  een  heilig  dier  aangemerkt  De 
meest  heilige  deelen  daarvan  zijn,  batun,  het  nekbeen  of  halswervel;  molin  een  stuk 
vleesch  dicht  aan  den  staart;  relan,  een  bepaald  stuk  van  den  strot;  lelwatun, 
het  vet  bij  de  borstvinnen  en  nituwadar  een  bijzonder  gedeelte  der  darmen. 

"Uit  vrees  van  door  de  bevolking  op  deze  of  gene  wijze  gemolesteerd  te  worden 
gelijk  dit  meermalen  had  plaats  gevonden,  worden  de  Tanembar-  en  Timorlao- 
eilanden  zeer  zelden  door  inlandsche  handelaren  bezocht.  Een  vijf  è,  zestal  Mang- 
kasaarsche  paduwakan  en  eenige  Luangsche  en  Babarsche  djungku's  allen  behoorlijk 
gewapend  komen  hier  slechts  om  den  jaarlijkschen  oogst  van  tripang,  karet,  kamuni 
hout  Muraya  exotica,  voorts  rijst,  djagong,  sagu  etc.  op  te  koopen,  dewijl  de  ana- 
kodas  met  de  matmela  in  vriendschappelijke  betrekking  staan.  Het  bezoeken  vier 
malen  des  jaars  der  havens  van  Larat  en  Seera,  de  standplaatsen  der  administreerende 
ambtenaren,  door  een  der  schepen  van  de  Nederlandsch  Indische  Stoomvaartmaat- 
schappij  heeft  tot  dusverre  den  handel  nog  niet  doen  bloeien.  Hierin  kan  dan  ook 
alleen  verbetering  komen,  wanneer  op  genoemde  plaatsen  eenige  Europeesche  en 
Chineesche  opkoopers  zich  gevestigd  hebben,  bij  wie  de  bevolking  hare  waren  ten 
allen  tijde  kan  van  de  hand  zetten  en  van  bestuurswege  alle  belemmeringen  worden 
weggeruimd.  Is  dit  geschied  dan  kan  de  uitvoer  van  zee-  en  boschproducten  be- 
langrijk toenemen.  De  handel  geschiedt  thans  geheel  in  ruü.  De  waarde  van  het 
geld  —  uitgezonderd  gouden  muntstukken  liefst  van  Engelschen  oorsprong,  waarvan 
men  sieraden  maakt  —  is  niet  bekend.  Voor  een  paar  blauwe  glaskoralen  bijv.  ruilt 
men  meerdere  artikelen  in,  als  voor  een  paar  honderd  koperen  centen.  De  producten 


DS  TANEMBAB-  EK  TmOBLAO-£njLin)£N.  28d 

dezer  eilanden ,  die  voor  den  uitvoer  speciaal  voor  de  CMneesche  markt  geschikt  zijn , 
zgn  tripang  van  verschillende  soorten,  schildpadhoom,  haaivinnen,  paarlemoerschelpen 
van  minder  goede  kwaliteit,  kamunihoat  en  kalapanoten,  bijaldien  daarvan  vanwege 
de  vraag  meer  werk  wordt  gemaakt  Gemiddeld  worden  thans  jaarlijks  van  de 
Tanembar-  en  Timorlao-eilanden  uitgevoerd  driehonderd  pikols  tripang,  vier  pikols 
karet,  zes  pikols  haaivinnen,  zestig  pikols  zwarte  paarlemoerschelpen  en  vijftig  pikols 
kamunihout,  een  en  ander  eene  waarde  vertegenwoordigende  van  ongeveer  f5000, 
terwijl  de  invoer  bestaande  in  eenig  Iqnwaad,  aarde-,  ijzer-  en  koperwerken,  olifants- 
tanden,  snuisterijen  en  arak,  ter  sluik  ook  buskruit  en  geweren  des  jaars  geen 
f6000  bedraagt  De  nominale  waarde  der  artikelen  van  ruil  wordt  vooraf  bepaald. 
Een  groote  gong  of  koperen  bekken,  staat  in  waarde  gelijk  aan  een  slaaf,  een  lela 
olifantstand,  of  vier  stellen  gouden  oorhangers  —  een  gong  (middensoort)  aan  twee 
gouden  platen,  maas,  en  twee  roode  sarongs  —  een  kleine  gong  aan  een  stel  gou- 
den oorhangers  en  eenig  chits  —  een  olifantstand  eerste  soort,  lela  blawat,  aan 
drie  maas,  eenige  stellen  oorhangers  en  een  onbepaald  aantal  stuks  lijnwaden  — 
een  oliMtstand  minste  soort,  lelan  metan,  aan  een  slaaf,  een  maas  en  een  onbe- 
paald aantal  stuks  lijnwaden  —  een  slaaf  aan  een  tombukusche  klewang  en  twee 
stellen  gouden  oorhangers  —  eene  slavin  aan  een  tombukusche  klewang,  een  maas 
en  een  stel  gouden  oorhangers  enz.  De  hiervoren  opgegeven  waarde  kan  echter  niet 
als  een  vaste  maatstaf  bij  het  inruilen  van  artikelen  worden  aangemerkt.  Alvorens 
de  transactiën  te  beginnen,  zijn  de  handelaren  verplicht  de  matmela  op  arak  te  ont- 
halen. Als  inhoudsmaat  bezigt  men  de  snara,  een  maat  variêerende  tusschen  zestig 
en  negentig  katis,  speciaal  voor  tripang;  de  bislalon  dawan  en  rokroku,  variêerende 
tusschen  tien  en  zeventig  katis  voor  padi  en  katjang,  terwijl  voor  de  lengtemaat  de 
reva,  vadem,  de  vangat,  span  en  de  tetnemun  een  voet  gebezigd  wordt.  Het  tellen 
geschiedt  met  de  vingers,  stu^'es  bambu,  bladen,  steenen,  djagong-  en  katjang- 
korrels.  Onder  de  voorwerpen  van  waarde  rangschikt  men  de  mutisala  of  uurela, 
die  naar  men  beweert  uit  den  grond  gedolven  worden,  eene  soort  platte  oranjekleurige 
schijQes  of  koralen,  die  men  als  versiering  ook  bij  de  Peruaansche mummiën  aantreft. 

De  kusthandel  der  inboorlingen  geschiedt  met  arumbae's,  aboo's  en  bero's,  drie 
soorten  van  vaartuigen.  Deze  arumbae's  hebben  afzonderlijke  namen  bijv.  op  het 
eiland  Seera,  alwaar  de  meesten  zijn,  salebaopUaratan,  reseratu op Temin ,  nuduan 
op  Welutu,  ngorantutul  op  Bumsalut  en  iraratu  op  Kamatubun.  De  aboo's  heeten 
aboo  meti  en  aboo  tutuk,  de  laatste  veelal  met  snijwerk  versierd.  De  bero's  heeten 
bero  rokrok  en  arus  rusrusung.  Wanneer  men,  gewoonlijk  in  den  oostmoeson,  met 
een  vaartuig  ten  handel  wil  gaan,  begeven  zich  de  mannen  naar  het  strand,  om  het 
vaartuig,  dat  door  den  eigenaar  in  gereedheid  is  gebracht,  te  water  te  laten,  vergezeld 
van  eenige  dansende  oude  vrouwen,  die  naar  'slandswyze  prachtig  uitgedost  zijn. 

19 


290  DE  TANEUBAR-   EN  TQIOBLAO-EILANDEN. 

Bij  de  prauw  komende,  blijven  de  laatsten  bij  den  achtersteven  staan,  om  deze  met 
roode  en  witte  doeken  te  slaan ,  opdat  er  gunstige  wind  kome.  Een  ongehuwd  meisje 
en  een  jongeling  besmeren  de  prauw  intusschen  met  tot  dat  einde  toebereide  olie 
opdat  deze  vlug  te  water  ga.  Daarna  beklinmien  zij  de  prauw  en  blijven  op  den 
achtersteven  zitten.  Een  oud  man  slaat  deze  links  en  rechts  met  een  voor  dat  doel 
bewerkte  bambu  onder  het  prevelen  van  formulieren,  om  de  booze  geesten,  die  de 
zee  bewonen ,  vrees  aan  te  jagen.  Vervolgens  worden  er  op  den  voorsteven  geplaatst 
een  klewang  en  een  schaamgordel  voor  mannen,  die  de  bewapening  en  de  kleeding 
der  prauw  moeten  voorstellen  en  bidt  een  der  oudsten  alsdan  « oh  vaan  aboo  rokiwi 
rokwatu  munuk  rokia  wali  mobalti  mobalma  rekemet,  rekbobar  lolin  watan  surak, 
kewol  amar  wutu  owan  wekan  berea  oharaan  oamuan  sera  mantelur  manu  melu 
eman  ta  suruk  ini,»  d.  w.  z.  O  laat  de  prauw,  die  behoorlijk  afgewerkt  is,  heen  en 
weer  zeilen,  dat  zij  niet  beschaamd,  niet  bevreesd  wordt ,  zelfs  al  wordt  er  geschoten, 
dat  zij  terugkeeren  moge  na  den  tienden  nacht  (want)  wij  hebben  haar  gegeven  te 
eten,  sagu,  kippeneieren,  (haar  gekleed)  met  een  schaamgordel  en  zwaard.  Daarna 
zingen  allen  onafgebroken  hetzelfde  herhalende,  «timur  e  mai  mai  warat  emaulili,» 
d.  i.  de  oostewind  komt,  de  westewind  vertrekt  —  en  brengen  de  prauw  te  water. 
Dit  verricht  zijnde  keeren  de  lieden  naar  de  negari  terug,  alwaar  een  zwijn  geslacht 
wordt,  om  de  lever  te  raadplegen.  Op  de  plaats,  waar  de  prauw  met  het  water  in 
aanraking  is  gekomen,  plant  men  een  tak,  opdat  niemand  eene  andere  prauw  daar 
ter  plaatse  op  het  strand  hale.  Is  eene  prauw  uit  de  negari  in  zee,  dan  zijn  de 
jonge  maagden  verplicht  dagelijks  in  de  negari  en  aan  het  strand  te  zingen  en  te 
dansen,  soi,  opdat  de  opvarenden  spoedig  mogen  terugkeeren.  Zij  moeten  sierlijk 
gekleed  zijn.  Het  gewoon  gezang  bij  dusdanige  gelegenheden  luidt:  1.  TJbu  nia  leta 
iaman  nia  leta,  iau  mela  datu  letu  wali.  2.  Wuarmasa  wen  iavu  navolvolat,  alnera 
iaman  Subano  iaman.  3.  Silelera  kataliwak  uta  ngongon,  wata  lamoli  rita  ngangan. 
4.  Silelera  wol  nituli  sala,  ena  navlawatan  soli  soli  lolin,  d.  i.  1.  De  voorouders 
zijn  daar  voorbijgegaan,  ook  de  vader,  wanneer  ik  volwassen  ben  ga  ik  ook  daar 
langs.  2.  De  berg  van  Luang  brandt  alsof  men  gras  heeft  aangestoken,  om  te  roe- 
pen den  vader  van  Subano.  3.  Het  bewuste  vaartuig  zie  ik,  ik  zal  de  koperen  ban- 
den aan  mijne  voeten  doen  schudden,  (van  blijdschap).  4.  Het  vaartuig  glqdt  lang- 
zaam over  het  water,  omdat  de  zee  kalm  is.  Lieden  die  ten  handel  varen  moeten 
na  behouden  terugkeer  een  sarong  of  iets  dergelijks  aan  den  prauwenvoerder  geven. 
Een  jongen  van  tien  tot  twaalf  jaren  maakt  gewoonlijk  de  reis  mede  om  de  waluta 
ten  dienste  der  aan  te  roepen  matmate  te  bewaken.  Wanneer  een  Tanembarees  het 
voornemen  had  te  Babar  handel  te  drijven,  zal  hij,  door  stroom  en  tegenwind  op  een 
ander  eiland  afgedreven,  daar  niets  van  de  hand  zetten,  omdat  hij  overeenkomstig 
den  wil  der  nitu  of  geesten  der  voorouders  zijne  bestemming  nog  niet  heeft  bereikt 
Dusdanige  reizen  duren  uit  dien  hoofde  dan  ook  maanden  achtereen.  Aan  den  voor- 


DE  TANEMBAR-  EN  TTMORLAO-EILANDEN.  291 

en  achtersteven  der  prauwen  gebruikt  men  driehoekige  vlaggen  sair  genaamd.  Van 
de  negari  Temin  is  deze  vlag  rood  met  een  zwarten  rand,  van  de  negari  Tiaratan 
wit  met  rood,  van  Rnmsalat  en  Eamatabun  wit 

De  hoofdbestanddeelen  der  volksvoeding  zijn  djagong  selaru,  ubi  tual,  sagu  eera, 
gierst  botan  visch,  sdielpdieren ,  varkens  en  schildpadden vleesch  alles  in  den  grond, 
in  aarden  potten  nrang  of  wel  in  bambugeledingen  temar ,  met  bijvoeging  van  veel 
kalaparaspsel  en  andere  kruiderijen,  gekookt.  Aan  semi-putride  vleesch  of  visch 
wordt  de  voorkeur  gegeven,  terwijl  als  drank  gebruikt  wordt  tua  de  sap  van  den 
kalapaboom  of  van  den  Borassus  fiabellifonnis  tot  koli  water  of  arak  gestookt.  Vol- 
gens verklaring  der  oude  lieden  kan  geen  bewoner  dezer  eilanden  leven,  zonder 
dagelijks  naar  genoegen  volop  palmwijn  te  drinken.  De  vrouwen  zijn  ook  aan  dezen 
drank  verslaafd.  En  in  dit  opzicht  steken  de  heidensdie  bewoners  van  Tanembar 
en  Timorlao  ongunstig  af  bij  de  mohamedaansche  bevolking  op  andere  eilanden.  Het 
eten  wordt  op  bladen  of  houten  bakken,  kalapadoppen  en  borden  ook  wel  in  groote 
schelpen  opgedischt  Men  eet  op  den  grond  zittende  met  lepels  van  kalapadoppen  of 
van  de  nautilusschelp  vervaardigd.  De  gewoonte  brengt  mede  om  drie  malen  des 
da£^  te  spijzen  en  wel  tegen  acht  ure  des  morgens ,  tegen  twaalf  uur  des  middags 
en  tegen  vijf  ure  des  namiddags.  Des  daags  wordt  djagong,  visch  of  vleesch,  des 
avonds  ubi  en  sagu  ook  wel  zonder  visch  genuttigd.  Om  bij  plechtige  gelegenheden 
te  koken,  maakt  men  een  kuil  in  den  grond  van  een  meter  diepte  en  belegt  deze 
met  groote  steenen,  waarop  vuur  gemaakt  wordt.  De  steenen  heet  geworden  zijnde 
wordt  het  vuur  of  de  brandende  kolen  er  uitgenomen,  de  te  bereiden  spijzen,  behoor- 
lijk in  bladen  gewikkeld,  er  op  gelegd,  daarna  met  andere  heete  steenen  gedrukt  en 
de  kuil  met  aarde  dichtgemaakt  Als  narcotica  bezigt  de  bevolking  veel  tabaku  tabak, 
inaan  of  owaan  sirih  en  isoa  pinang.  De  sirihkalk  iavur  wordt  alléén  door  gehuwde 
mannen  vervaardigd.  De  tua  of  palmwijn  wordt  ook  met  de  wortelen  van  den 
watboom  Gkircinia  picrorhiza  bitter  gemaakt  Treedt  men  een  huis  tegen  etenstijd 
binnen  dan  worden  den  vreemdeling  spijzen  voorgezet  De  bediening  geschiedt  alsdan 
door  de  oudste  vrouw  des  huizes  en  de  meer  volwassen  dochters,  terwijl  de  huisheer 
met  den  vreemdeling  aanzit  Overigens  eten  mannen,  vrouwen,  kinderen  en  slaven 
te  zamen,  maar  bij  zulk  eenen  gemeenzamen  omgang  mag  geen  vreemdeling  tegen- 
woordig zijn.  Op  Jamdena  en  Selaru  vindt  men  ook  vele  liefhebbers  van  ratten, 
slangen-,  honden-  en  leguanenvleesch. 

De  gewone  kleeding  der  bevolking  is  zeer  eenvoudig  en  verdient  ter  nauwemood 
dien  naam.  De  mannen  dragen  een  doek  masala,  of  een  kalapablad,  sinenar,  op 
het  hoofd ;  verder  den  schaamgordel  of  eman ,  van  den  bast  der  watanboom  vervaar- 
digd,  de   slimut,  rejatak,  en  ter  versiering  oorhangers  van  ivoor,  dujungtanden, 


292  DB  TANEMBAB-  BN  TDfOBLAO-EILANDSN. 

zilver  of  goud,  zoomede  yele  armbanden,  ringen  en  glaskoralen  halssnoeren.  Alleen 
de  helden  of  wadiiwan  mogen  zwarte  oorhangers  gebruiken.  Het  gekalkte  haar  wordt 
opgehouden  en  versierd  met  een  bambukam  van  ongeveer  drie  decimeters,  waaraan 
gekleurd  katoen,  vogelvedereu  of  bloemen  vastgehecht  worden.  De  vrouwen  dragen 
eene  nauwe,  grove  van  de  blad  vezelen  der  koli,  de  Borassus  flabeUiformis,  ver- 
vaardigde sarong,  tavit,  of  bakanaloan,  reikende  van  de  heup  tot  boven  de  knieën 
en  om  de  heup  vastgemaakt  met  de  ngesa,  een  band  van  de  kolibast,  of  met  de 
ibur,  een  band  van  koperdraad  vervaardigd,  voorts  een  tal  van  eenvoudige  arm- 
banden van  koper  of  schelpen  en  halssnoeren  van  glaskoralen,  welriekende  wortelen 
Andropogon  muricatus  en  andere  van  schelpen  als  anderszins.  Bij  feestelijke  gelegenheden 
gebruiken  de  vrouwen  gouden  en  zilveren  oorhangers,  masianan halssnoeren  Mkitrelan 
gouden  borstplaten,  een  veelkleurige  katoenen  sarong  over  de  bakanaloan^  hand-, 
arm-  sisloo,  en  voet-banden  sitamea,  van  koper  of  compositie  metaal,  zoomede  ringen 
rita  sitana  van  allerlei  soort  en  maaksel,  zoowel  voor  de  vingers  als  voor  den 
groeten  toon  ngisa.  Het  dragen  van  goud-  en  zilverwerken  wordt  als  een  teeken  van 
rijkdom  aangemerkt  De  lievelingskleuren  zijn  rood  nawuli,  geel  antumu  en  zwart 
manmeten.  Het  haar  wordt  eenigszins  opgemaakt  en  met  een  knoop,  waarop  een 
kam,  ook  wel  van  goud,  op  het  achterhoofd  bevestigd.  De  borsten  büjven  bloot  en 
worden  somtijds  met  eenig  kleurstof  meestal  van  de  Curcuma  longa,  bestreken. 
Op  het  voorhoofd  worden  eenige  stippen  in  den  vorm  van  mouches  aangebracht.  De 
lippen  worden  met  gebrande  kamiri,  Aleurites  triloba  vruchten  met  regenwater 
vermengd,  welk  mengsel  tetnisa  heet,  bestreken  en  zwart  gemaakt  Jongens  en 
meisjes  loepen  tot  hun  tiende  jaar  naakt  Het  baden  geschiedt  ongekleed  in  het 
openbaar  bij  de  bronnen  of  aan  't  strand  door  mannen  en  vrouwen  gezainen- 
lijk,  waarbij  de  een  den  ander  tot  zijne  negari  behoorende  mag  aanraken  of  betasten. 
Slechts  bij  aanwezen  van  vreemdelingen,  inzonderheid  blanken,  geven  zij  eenige 
blijken  van  schaamte  door  het  lichaam  niet  geheel  te  ontblooten  of  de  pubes  met 
de  linkerhand  te  bedekken.  De  tanden  der  jongelieden  worden  met  fijngestampte 
steenen  geschuierd.  Op  witte  tanden  is  men  zeer  gesteld.  Ontmoet  men  eene  jonge 
vrouw  met  onreine  tanden  dan  zingen  de  jongelingen,  «monmonin  niva  retermain, 
sakal  imaan,  d.  w.  z.  (de  lieden  hebben)  gezien  de  tanden,  wanneer  er  gelachen 
wordt,  bedekt  men  den  mond  met  de  hand.  Jonge  mannen  en  vrouwen  vertoonen  zich 
aan  elkander  naakt  zonder  te  blozen.  De  mannen  mogen  voorts  geene  broeken  of 
sarongs  dragen,  opdat  de  vrouwen  de  vorm  hunner  heupen  kunnen  zien,  ook  opdat 
zij  niet  op  de  vrouwen  gelijken  en  hunne  wonden  en  litteekenen  bedekken.  Het  haar 
der  mannen,  vooral  dat  der  jongeren,  wordt  lang  gedragen,  geloogd  en  met  gekleurde 
bladen,  bloemen  en  vederen  versierd,  alleen  om  de  vrouwen  te  behagen.  Het  haar 
der  gehuwde  mannen  mag  niet  worden  afgeknipt,  omdat  volgens  het  volksgeloof  de 
vrouw  alsdan  spoedig  zal  sterven.  Een  weduwnaar,  of  een  man  op  reis  zynde  mag 


DK  TANEUBAB-  EN  TIMOBLAO-EILAKDEN.  293 

zijn  haar  afsnijden,  nadat  hij  een  kip  of  een  varken  aan  Dudilaa  heeft  geoflerd. 
Jonge  mannen  en  lieden  van  den  minderen  stand  gelijk  de  matkokou  en  iria  moeten 
het  haar  op  hun  gezicht  uittrekken  of  afscheren.  Oude  mannen  en  aanzienlijken 
hebben  alleen  het  recht  om  eenen  knevel  te  dragen.  Voor  de  jonge  mannen  is  het 
zeer  onwelvoegelijk,  om  met  haar  op  het  aangezicht  in  tegenwoordigheid  van  vrouwen 
te  verschijnen.  Het  haar  op  de  pubes  van  jongelingen  en  maagden  wordt  menigmaal 
voorbedachtelijk  afgeschoren,  alleen  om  elkanders  aandacht  op  die  deelen  te  vestigen. 
De  boezem  der  jonge  vrouwen  moet  als  hare  eenige  schoonheid  voor  het  oog  der 
mannen  niet  onzichtbaar  blijven.  Men  is  ook  niet  gewoon  te  spreken  van  een  schoon 
aangezicht,  maar  van  fraaie  borsten.  De  slappere,  hangende  borsten  van  de  ouden 
van  dagen  kunnen,  zoo  men  zegt,  des  verkiezende  bedekt  worden.  Een  oude  vrouw 
beweert  zelfs  dat  het  noodzakelijk  is,  dat  de  borsten  der  jonge  vrouwen  onbedekt 
blijven,  anders  zullen  zij  eene  eventueele  zwangerschap  allicht  kunnen  verborgen 
houden. 

De  bevolking  van  Tanembar  en  T^morlao  wordt  in  drie  standen,  ivruan,  ver- 
deeld —  de  aanzienlijken,  enree  dawon,  matdawan  of  matmela,  waartoe  de  besturende 
oudsten  navareta,  de  zoogenaamde  grondbezitters  penuenduan  en  de  semitu  behooren  — 
de  minderen,  enree  rokroku  of  matkokou,  waaronder  het  volk  dula,  wordt  gerang- 
schikt en  —  de  slaven  iria  of  uria,  zijnde  personen  van  Babar,  Dawdloor, 
Luang,  Selaru  en  Timor  afkomstig,  of  wel  lieden  die  door  schulden  te  maken, 
om  de  begrafenis  hunner  ouders  te  bekostigen  of  door  onvermogen  om  de  opgelegde 
boeten  te  betalen,  tot  den  slavenstand  vervallen  zijn.  De  matkokou  en  iria  kunnen 
door  verdienste  of  rijkdom  nimmer  in  den  stand  der  matmela  treden.  Inmiddels 
worden  dergelijke  slaven  als  huisgenooten  of  leden  van  een  huisgezin  behandeld  en  kunnen 
zij  vrij,  of  weder  matkokou  worden,  wanneer  zij  den  koopprijs,  de  schuld  of  boeten 
betalen.  Slavinnen  worden  tegen  hoogere  prijzen  dan  de  slaven  verkocht.  De  matmela 
op  de  Tanembar-  en  Timorlao-eilanden  kunnen  als  sociale  eenheden  worden  aange- 
merkt, die  te  zamen  den  stam  of  negari  vertegenwoordigen.  Elke  negari  is  dus  eene 
soort  corporatie. 

Het  bestuur  wordt  door  navareta,  besturende  oudsten,  tamata  mela,  of  matmela 
helaa  aanzienlijke  oudsten,  mela  vuak  mindere  hoofden  en  mela  snobo,  omroepers 
gevoerd.  In  het  Timurliri  Selwasawarasch  dialect  heet  het  eerste  hoofd  ilaane,  of 
de  groote.  Deze  betrekkingen  zijn  erfelijk,  overgaande  van  vader  op  zoon;  bij  gebreke 
van  een  zoon  op  den  zoon  van  de  zuster  ofbroeder,  wanneer  de  weduwe  ongenegen  is 
de  functie  van  haren  overleden  echtgenoot  te  bekleeden.  Bijaldien  er  geene  leden 
van  het  besturend  geslacht  meer  aanwezig  zijn  wordt  er  door  de  matmela  een 
geschikte  plaatsvervanger  uit  een  anderen  stam   of  negari  gekozen,  tegen  betaling 


294  DB  TANEMBAB-  EN  TIMORLAO-EILANDEN. 

eener  som,  om  hem  als  eigendom  der  negari,  waarover  hij  het  bestuur  zal  voeren, 
te  noodzaken,  deze  nimmer  te  verlaten.  Niet  alleen  mannen  maar  ook  vrouwen  kun- 
nen het  bestuur  voeren,  de  laatsten  zijn  dan  meestal  de  energieke  weduwen  van 
invloedrijke  navareta.  De  gebruiken,  in  den  loop  der  tijden  totwetten  versteend,  heb- 
ben over  het  algemeen  een  feudaal-patriarchalisch  karakter,  maar  van  wiDekeur  van 
de  zijde  der  hoofden  is  geen  sprake.  In  zaken  van  oorlog  en  verhuizing  naar  andere 
plaatsen,  waarin  de  navareta  alleen  te  beslissen  hebben,  worden  zij  door  de  matmela 
en  evraan,  hoofden  van  huisgezinnen,  ranvet,  in  strikten  zin  de  volgelingen  der 
matmela  bijgestaan.  Alsdan  wordt  de  dasdou  dangrihi  helaa  of  groote  vergadering 
der  hoofden  en  oudsten  onder  den  blooten  hemel,  gehouden.  De  besturende  oudsten 
of  hoofden  moeten  in  hun  onderhoud  zelf  voorzien.  Nu  en  dan  slechts  worden  zij, 
bij  het  oprichten  hunner  woningen  of  het  ontginnen  hunner  velden  door  de  matkokou 
tegen  voeding  geholpen.  Ook  ontvangen  zij  bij  plechtige  gelegenheden  of  feesten 
onder  de  negarigenooten  geschenken,  bestaande  in  eetwaren  zoomede  een  zeker  aan- 
deel in  de  als  straf  opgelegde  boeten.  Zij  worden  voorts  bij  het  brengen  van  een 
bezoek  in  de  woningen  hunner  onderhoorigen  op  arak,  sagero  en  spijzen  onthaald. 
De  navareta  hebben,  wanneer  zij  onbeduidende  personen  zijn,  niets  over  het  volk  te 
zeggen,  vooral  omdat  het  in  buitennegarische  aangelegenheden  voor  alles  solidair 
aansprakelijk  is,  terwijl  in  zaken,  het  inwendig  sociaal  beheer  der  negari  betrefiende , 
de  matmela  en  hoofden  der  huisgezinnen  de  beslissende  stem  hebben.  De  hoofden 
onderscheiden  zich  ook  niet  door  kleeding,  door  volgelingen  of  eenig  ander  uiterlijk 
teeken  van  de  overige  mannen,  alléén  worden  ziy  door  de  minderen  met  het  woord 
kesewi,  heer  of  edele,  aangesproken.  Onder  huns  gelijken  noemen  zij  elkander  kosa 
broeder,  of  kida  vriend.  Als  teeken  van  eerbied  gaan  evenwel  bij  ontmoeting  van 
navareta  op  den  weg  de  matkokou  en  iria  op  zijde.  Bij  Europeanen  verschijnende 
met  het  doel  om  op  uitheemsche  sterke  dranken  onthaald  te  worden,  gebruiken 
enkele  hoofden  een  broek  en  een  badju,  doch  in  de  negari  terugkeerende  ontdoen 
zij  zich  met  minachting  terstond  van  deze  vreemde  kleedingstukken,  die  hen  hinderlijk 
zijn.  In  de  volksvergaderingen  hebben  de  vrouwen  over  het  algemeen  veel  in  te  bren- 
gen en  genieten  zij  dezelfde  rechten  als  de  mannen.  Geestelijken  van  professie  bestaan 
er  niet  In  sommige  negariën  vindt  men  tolken  durubasa,  die  eenige  woorden 
maleisch  kennende,  de  aangelegenheden  der  vreemdelingen  behartigen  of  als  tusschen- 
personen  optreden.  Deze  tolken  zijn  gewoonlijk  doortrapte  schurken. 

Bij  afdoening  van  zaken  en  oplegging  van  straffen  hebben  de  matmela  en  evraan 
het  eerste  woord.  Onder  den  blooten  hemel  bij  den  in  elke  negari  aanwezigen  grooten 
steen  verzamelen  zij  zich,  om  de  partijen  te  hooren  en  daarna  te  beraadslagen.  De 
eischer  is  verplicht  voor  den  benoodigden  palmwijn  en  sirih-pinang  zorg  te  dragen.  De 
schuldigen  worden  allen  voorgeroepen  en  bewegen  zich  vrij.  Getuigen  worden  nimmer 


XXIX. 


Blz.295. 


DB  TANEMBAB-   EN  TIMORLAO-EILANDEN.  295 

verhoord;  alles  hangt  van  het  «oordeel  gods»  af,  waarop  na  deliberatie  in  het  publiek 
de  straf  wordt  nitgesproken.  De  straffen  zijn,  de  beschaving  der  bevolking  in  aan- 
merking nemende,  niet  barbaarsch.  Botanslagen,  blokarrest  of  gevangenisstraf  zijn 
niet  bekend.  Door  het  stelen  van  kalapa  of  andere  veldvruchten  vervalt  de  dief  tot 
den  slavenstand,  tenz^  een  zijner  familieleden  hem  tegen  betaling  eener  boete, 
mamu,  niüost  De  boete  is  bij  kleine  diefstallen,  arbori,  een  tot  tien  stellen  lorlora 
of  oorhangers  en  teruggave  van  het  gestolene.  Een  stel  lorlora  vertegenwoordigt  de 
waarde  van  twee  tot  vier  sovereigns  en  twee  gulden  zilver.  Het  schelden  met  obscoene 
en  bedreigende  woorden  als  «buveta  anoe  uran>,  cum  matre  tua  coïre  volo,  «renan 
ebou»,  pudenda  tuae  matris,  «nabaka  tawala  wuralo  vana  oa»,  ik  zal  u  straks 
met  den  pijl  doodschieten  etc.  wordt  gestraft  met  een  tot  vijf  maas  of  wikan,  gou- 
den platen.  De  wikan  vertegenwoordigt  de  waarde  van  twee  tot  vier  sovereigns. 
Verwondingen,  navatio,  worden  gestraft  met  een  tot  tien  wikan.  De  doodslager  of 
moordenaar,  sivedan,  hierin  wordt  geen  verschil  gemaakt,  moet  door  de  familieleden 
van  den  doodgeslagene  gedood  worden.  Door  de  betaling  van  een  gouden  plaat  met 
ketting,  gelijk  zijnde  in  waarde  aan  vijf  gouden  platen,  tien  snoeren,  uurela,  of 
mutisalakoralen  gel^k  aan  vijftig  sovereigns,  tien  stellen  lorlora,  een  klewang, 
tombuku,  gel^k  aan  drie  gouden  platen,  een  koperen  draaibas  gelijk  aan  vier  sove- 
reigns en  een  lela  of  olifantstand  gelijk  aan  veertig  of  vijftig  sovereigns,  kan  hy 
echter  vrgkomen.  Een  brandstichter,  narangrahan,  wordt  beboet  met  eene  hoogere 
boete  dan  bij  moord  en  moet  de  schade  betalen.  Heeft  iemand  een  voorwerp,  dat  aan 
een  ander  toebehoort,  met  opzet  vernield,  dan  betaalt  hij  eene  boete  van  een  stel 
gouden  en  een  stel  zilveren  lorlora.  Heeft  iemand  iets  kwaads  van  den  matmela 
gezegd,  dan  moet  hij  op  den  grond  kruipende  en  in  het  openbaar  hem  de  voeten 
kussen.  Het  bezwangeren  eener  maagd  wordt  gestraft  met  vijf  stellen  lorlora,  een 
klewang,  tombuku,  en  een  olifantstand.  Deze  boete  wordt  aangemerkt  als  eene  be- 
taling of  vergoeding  der  van  de  maagd  onder  hare  slaapstede  ontvangene  sirih-pinang. 
Daarna  volgt  het  huwelijk.  Bij  ontkenning  moet  de  beklaagde  met  een  der  manne- 
lijke famiUeleden  van  het  meisje  voor  een  gespannen  koord,  met  het  zwaard,  suruk, 
een  tweegevecht  houden.  Ontvangt  hij  een  wond,  dan  wordt  de  boete  door  de  famiUe 
van  het  meisje  verhoogd.  Wordt  de  tegenstander  gewond,  dan  moet  hij  de  reeds 
vastgestelde  boete  betalen  en  de  maagd  tot  echtgenoot  nemen.  Om  in  het  bezit  van 
boete  te  geraken,  halen  de  jonge  maagden  in  verscheidene  negariën  met  medeweten 
der  familieleden  de  mannen  door  vleierijen  ook  wel  over  met  haar  den  coïtus  uit  te 
oefenen.  Zwanger  geworden  zijnde,  klagen  zij  aan  hare  ouders  dat  zij  door  vrees- 
aanjaging  en  dwang  er  toe  genoodzaakt  werden.  De  grootste  beleediging  is  iemand 
in  zijn  aangezicht  te  spuwen  of  over  het  lichaam  van  iemand,  die  op  den  grond  ligt, 
te  stappen.  De  beleediger  betaalt  alsdan  eene  boete  van  twee  stellen  gouden  lorlora 
ten  behoeve  van  den  beleedigde.  Weigeren  de  beklaagden  de  boete  te  betalen,  dan 


296  DB  TJlNEBIBAR-  en  TQIOBLAO-EILANDEIN. 

zijn  er  liefhebbers  te  oyer  om  deze  af  te  doen,  alléén  om  den  beklaagde  als  slaaf 
tot  zich  te  nemen.  Dit  geschiedt  echter  zelden,  omdat  elke  familie  verantwoordelijk 
is  voor  de  handelingen  harer  leden.  Wanneer  een  schuldenaar  zijn  schnld  niet  be- 
taalt, mag  hij  de  negari  niet  verlaten.  Duurt  dit  den  schuldeischer  te  lang,  dan 
neemt  hij  van  dezen  of  genen  negarigenoot  een  bedrag  op ,  dat  de  waarde  der  schuld 
of  meer  dan  dit  vertegenwoordigt,  opdat  deze  het  recht  krijgt  den  schuldenaar  als 
slaaf  tot  zich  te  trekken.  De  schulden  der  ouders  moeten  door  de  kinderen  voldaan 
worden,  willen  zij  niet  in  den  slavenstand  vervallen.  Vroeger  werden  de  tripang- 
dieven  eenvoudig  ter  dood  gebracht.  Vaartuigen,  die  door  zware  golven  op  het  strand 
geworpen  worden,  zijn  ingevolge  een  naar  de  tegenwoordige  westersche  ideeën  ver- 
keerd begrip  van  strandrecht,  het  eigendom  der  strandbewoners  en  worden  na  plunde- 
ring verbrand,  om  ziekte  of  onheil  van  de  negari  af  te  wenden.  Wanneer  een  gehuwde 
vrouw  overspel  pleegt,  nanriak  woliëte,  wordt  zij  indien  de  man  zulks  eischt,  gedood. 
Wordt  tegen  de  tabu-verordeningen,  ruwawa,  gezondigd  dan  betaalt  de  overtredereene 
boete  aan  de  besturende  hoofden  van  vijf  tot  tien  stellen  gouden  lorlora  of  oorhangers. 

Alle  gronden  worden  op  deze  eilanden  aangemerkt  als  de  communale  eigendommen 
van  elke  negari  of  stam  met  den  penuenduan  of  de  afstammeling  van  den  eersten 
grondeigenaar  als  vertegenwoordiger.  Deze  gronden  zijn  door  grensteekenen,  voneat 
of  djasi,  bestaande  uit  steenen  en  boomen  behoorlijk  afgebakend.  Gronden  in  den 
zin  van  res  nuUius  bestaan  er  niet.  De  woeste  gronden,  nangan,  kunnen  door  de 
negarigenooten  zonder  voorkennis  van  de  navareta  gebruikt  worden  tot  het  aanleggen 
van  velden,  abat  vavon  of  ngeen.  De  padivelden  heeten  wanatuaan,  de  djagong 
selaruaan,  terwijl  de  ubivelden  letar  genoemd  worden.  De  ontgonnen  en  nog  onbe- 
plante  gronden  heeten  tavunge,  de  verlaten  velden  ardatewelrook,  welke  laatste 
zonder  vergunning  van  den  eersten  ontgmner  door  een  ieder  kan  worden  gebruikt 
Boschgronden  met  sagu  bosschen  heeten  mangan  eera  en  zijn  meestal  de  eigen- 
dommen der  penuenduan.  De  saaru  of  riffen  en  zandbanken  worden  tevens  als  het 
eigendom  der  negari  of  van  enkele  matmela,  die  tevens  penuenduan  zgn,  aangemerkt 
Vreemdelingen  met  vrouwen  des  lands  gehuwd  mogen  met  toestemming  der  negari- 
genooten over  hare  gronden  beschikken,  mits  dat  zij  mede  ten  strijde  uitgaan,  om 
de  rechten  der  negari  te  verdedigen.  Het  overschrijden  der  grenzen,  die  moli  of  tabu 
zijn,  om  het  een  of  ander  toe  te  eigenen,  leidt  zoowel  te  water  als  te  land  tot 
groote  verwikkelingen  en  oorlogen.  De  souvereine  rechten  van  Nederland  over  deze 
gronden  worden  niet  erkend.  Bij  het  ontginnen  der  velden  wordt  de  penuenduan 
gewoonlijk  het  eerst  geraadpleegd,  teneinde  Dudilaa  en  Lenun,  aan  wie  ook  geofferd 
wordt,  niet  te  ontstemmen.  In  de  meeste  negariën  krijgt  de  penuenduan,  omdat 
het  jagen  buiten  de  grenzen  aan  een  ieder  vrijstaat,  gewoonlijk  den  kop  van  het 
varken  dat  op  het  gebied  van  eene  andere  negari  gevangen  wordt  De  eerstelingen 


DB  TAKEMBAB-  EN  TIMORLAO-EILANDEM.  297 

van  den  oogst  worden  aan  de  matmate  met  levende  kippen  en  varkens,  die  na  het 
uitspreken  van  een  gebed  geslacht  worden,  als  bewijzen  van  dankbare  vereering  aan- 
geboden. Alle  oude  gebruiken  ten  aanzien  van  den  grondeigendom  moeten  nauwkeurig 
worden  nageleefd,  willen  de  matmate  volgens  het  gevoelen  der  bevolking,  haar  niet 
ziek  en  ongelukkig  maken.  De  bevolking  'zegt,  <ja  renan  iaman  ninuwale,»  d.  i.  de 
gronden  mijner  vaderen  zijn  ook  mijne  gronden.  Verkoop  van  gronden  heeft  nimmer 
plaats,  gronden  worden  evenmin  verhuurd  of  verpand.  Om  boomen,  tabu,  te  maken 
doordien  deze  als  individueele  eigendommen  aangemerkt  worden,  of  om  de  vruchten 
tegen  diefstal  te  beveiligen,  bezigt  men  allerlei  beelden  van  hout  en  kalapabladen 
vervaardigd.  Deze  beelden  heeten  wet  en  worden  onderscheiden  in  wet  vari,  nevuensru, 
vischtabu;  in  wet  nivan,  slangentabu;  in  wet  suma,  reigertabu;  in  wetawua,kroko- 
dillentabu ;  in  wet  javu ,  vuurtabu ;  in  wet  dodonong  of  dodun  nivan ,  donderbeitelstabu. 
Het  leggen  van  sasi,  ruwawa,  evenals  op  Ambon  en  de  TJliase  is  tevens  gebruikelijk. 

De  landbouw  is  op  de  Tanembar-  en  Timorlao-eilanden  nog  in  eenen  zeer  primi- 
tieven staat  en  de  gesteldheid  of  chemische  samenstelling  van  den  bodem  in  aan* 
merking  nemende,  bestaat  er  voor  dezen  tak  van  nijverheid  met  uitzondering  van 
den  aanplant  van  kalapa  en  tabak  op  deze  eilanden  geen  toekomst.  Kalapa,  nur, 
worden  er  in  vijf  variëteiten  aangeplant  als,  nur  loba,  tebu,  matabola,  aumetan  en 
mala.  De  aanplant  van  padi  wanat,  djagong  selaru,  gierst  botan,  tabak,  kaladi, 
pisang,  suikerriet  en  aardvruchten  is  ter  nauwemood  voldoende  voor  de  behoefte  der 
bevolking.  Het  ontbrekende  aan  voedsel  moet  door  sagu  eera,  worden  aangevuld. 
De  padi  is  van  inferieure  kwaliteit  en  wordt  binnen  vier  maanden  geoogst.  De 
4Jagong,  waarvan  drie  soorten  aangeplant  worden,  is  klein  van  klos.  Van  bemesting 
der  gronden  behalve  het  verbranden  der  bladeren  en  takken  heeft  de  bevolking  geen 
begrip,  alleen  maakt  men  veel  werk  van  de  omheining  der  velden,  om  het  gewas 
tegen  vernieling  der  wilde  karbouwen  en  varkens  te  beschutten.  Enkele  lieden ,  die  op 
eenen  verren  afstand  van  de  negariën  hunne  velden  ontgonnen  hebben,  blijven  daar 
in  kleine  hutten  tot  na  den  oogst  wonen.  Worden  door  de  negarigenooten  gemeen- 
schappelijke tuinen  aangelegd,  dan  komen  de  navareta  en  matmela  bij  elkander  om 
aan  het  feest  luister  bij  te  zetten.  Moestuinen  bestaan  er  niet.  De  gronden  worden 
slechts  eens  gebruikt  Voor  het  wieden  bezigt  men  parangs  of  wel  puntig  gesneden 
stukken  hout  Voor  elk  gewas  wordt  een  afzonderlijk  veld  bewerkt  Op  het  eiland 
Seera  plant  de  bevolking  geen  padi,  opdat  de  tripang  Holothuriën  niet  verdwijnen 
zullen.  De  padihalmen  worden  met  een  mes  gesneden  of  de  korrels  met  de  met 
boomschors  gewikkelde  hand  afgestroopt  De  korrels  der  gesneden  halmen  worden 
met  de  voeten  losgemaakt,  daarna  gewand  en  in  manden  van  kolibladen,  bisin  ge- 
naamd, bewaard.  Bij  het  onthahnen  der  botan  zingen  de  jonge  vrouwen  die  er  op 
trappen  coh  tata  botan,  botan  ita  nean,  mela  ratan  wur  Laibobar»^  d.  w.  z.  O  trapt 


298  DE  TANElfBAB-  EN  TDCOBLAO-EILANDEN. 

de  gierst,  er  is  slechts  weinig,  laat  het  hoog  van  stapel  worden  als  de  top  van  den  berg  Lai- 
bobar.  Te  Keliobar  vindt  men  nog  djatiboomen  door  de  vertegenwoordigers  der  V.  O.  I. 
Compagnie  vroeger  aldaar  aangeplant  De  veestapel  is  van  geene  beteekenis.  Behalve 
wilde  zwijnen  en  buflfels,  waarop  door  de  bevolking  jacht  gemaakt  wordt,  vindt  men 
in  elke  negari  slechts  een  gering  aantal  varkens  en  geiten.  Van  het  aankweeken 
van  pluimgedierte  wordt  weinig  werk  gemaakt.  Het  eiland  Selaru  is  van  wege  de 
uitgestrekte  graslanden  uitstekend  geschikt  voor  eene  veestapel  of  paardenstoeterij. 

In  oorlogstijd  verzamelt  de  gemeente  zich  in  de  negari  en  is  een  ieder  verplicht 
de  wacht  mede  te  maken.  De  oorlogen,  ririaat,  ontstaan  gewoonlijk  door  het  over- 
schrijden der  grensteekenen,  beleedigmg  van  vrouwen,  soms  ook  als  een  gevolg  van 
nietige  oorzaken.  De  oneenige  partijen  spreken  alsdan  door  bemiddeling  van  woord- 
voerders met  elkander  af,  om  op  eene  bepaalde  plaats  aan  het  strand  te  komen. 
Vóór  dien  tijd  wordt  aan  Dudilaa  geofferd,  de  varkenslever  geraadpleegd,  het  krijgs- 
gewaad  aangetrokken  en  het  haar  hoog  met  veelkleurige  banden  opgemaakt  en  met 
veelkleurig  katoen  en  vederen  versierd.  Boven  de  kuiten  binden  degenen,  die  een 
kop  gesneld  hebben,  de  bibulun  —  de  decoratie  van  den  kousenband  dezer  eilanden- 
bewoners —  vast,  of  bezigen  in  de  plaats  daarvan  voetbanden  van  touw  en  van 
witte  Natica  schelpen.  De  aanvoerder,  waduwan,  is  gedost  in  een  van  buffelhuid 
vervaardigd  harnas,  oba,  en  daaroverheen  een  zwarte  met  rood  afgezette  ofwel 
een  geheel  roode  badju,  voorts  is  hij  met  een  halssnoer  van  boven  genoemde 
schelpen,  muelak  wutwutir,  zwarte  lorloras  en  vederen  op  het  hoofd  versierd.  Deze 
waduwan  zoomede  de  gehuwde  vrouwen  spreken  de  ten  strijd  gaande  mannen  in 
opgewondene  bewoordingen  toe,  om  hen  moed  in  te  boezemen.  Alzoo  trekken  de 
partijen  den  krijgszang,  of  markawa  kulkulun,  zingende  elkander  tegemoet  Dichterbij 
komende  voeren  de  mannen  de  resasanasan  of  kr^gsdans  uit,  terwgl  de  vrouwen 
achter  hen  met  handen  en  voeten  op  eene  bepaalde  maat  op  de  plaats  blijvende, 
zich  bewegen.  Op  een  gegeven  teeken  van  den  waduwan  wordt  de  strgd  begonnen 
en  zoolang  geschermutseld,  totdat  er  vele  dooden  en  gewonden  vallen.  Behalve  pgl 
en  boog  bezigt  men  ook  de  piek,  klewang,  kris,  klewang  tombuku,  geweren  en 
koperen  donderbussen.  Vóór  den  strijd  wasschen  de  strijders  zich  met  het  aan 
Dudilaa  gewijd  water  en  gebruiken  zij  de  lulaka  of  amuletten,  ten  einde  onkwets- 
baar te  zijn.  Om  in  den  oorlog  moedig  te  zijn,  eet  men  ook  een  stuk  huid  van  den 
slang,  ulutu  irmourin,  of  een  stuk  van  den  visch,  loan  genaamd.  Als  voorbehoed- 
middelen in  den  krijg,  bislawut,  gebruikt  men  de  epistropheus  of  halswervel  van 
een  verslagen  vijand,  zoomede  steenen  beitels,  waarmede  men  den  mond  en  de  borst 
bestrijkt  Het  water  waarin  die  voorbehoedmiddelen  gelegd  zijn ,  wordt  gedronken  en  het 
lichaam  er  mede  gewasschen.  Ook  bezigt  men  een  vlinder.  Kende  sp.,  om  in  den  krijg  vlug 
te  kunnen  springen.  Het  zekerste  middel,  om  in  den  oorlog  ongedeerd  te  blijven,  is 


XXX. 


Blz.298. 


DB  TANEMBAB-  EN  TIMOBLAO-BIIANDEN.  299 

dat  men  den  geest  van  den  reus  Wumala,  die  bij  Xlaratan  op  een  heuveltje  woont, 
heeft  gezien.  Deze  geest  is  uit  het  uitspansel  door  Dudilaa  met  een  bliksemschicht 
in  zee  geworpen  tengevolge  van  zijn  zucht  tot  strijden  en  vandaar  naar  zijn  tegen- 
woordig verblijf  verhuisd.  Hij  heeft  de  lengte  van  een  hoogen  kalapaboom  en  tanta 
est  longitudo  ejus  penis  ut  coactus  sit  inter  eundum  humero  eum  portare.  Zijne 
vrouw,  die  uit  den  grond  gesproten  is  heet  Nitulutu  d.  L  aardgeest  De  partij,  die 
de  meeste  dooden  krijgt,  heeft  voor  dien  dag  het  onderspit  gedolven  en  keert  huis- 
waarts, groot  misbaar  makende  en  weenende,  nadat  de  vrouwen  de  gewonden  en 
gedooden  zooveel  mogelijk  gered  hebben.  Zulk  een  oorlog  duurt  jaren  achtereen, 
waarbij  de  wederzijdsche  negariën  des  nachts  voortdurend  bestookt  worden.  In  den 
oorlogstijd  mogen  geene  vreemdelingen,  zelfs  geen  vrienden  de  oorlogvoerende  negariën 
bezoeken.  Voor  den  ingang  der  negari  wordt  zulk  een  persoon  aangehouden.  Krijgt 
hij  vergunning  der  matmela  om  verder  te  gaan,  dan  roept  een  der  oudsten  Dudilaa 
aan,  om  het  kwaad  te  doen  wijken  en  terwijl  hij  van  een  tot  tien  hardop  telt,  werpt 
hij  naar  alle  zijden  even  zoovele  malen  met  steenen,  die  hij  onderwijl  heeft  opge- 
raapt. Na  afloop  daarvan  mag  de  vreemdeling  of  vriend  zijn  bezoek  afleggen.  Ge- 
durende den  oorlog  mogen  de  mannen  het  vijandelijk  terrem  niet  betreden,  de 
vrouwe  en  kinderen  wel.  Wordt  in  den  krijg  een  kop  gesneld,  tetak  ulu  of  arwangal 
uluna,  dan  wordt  deze  op  een  bord  op  eene  geheime  plaats  ergens  in  den  grond 
begraven,  nadat  de  matmela  eerst  een  stukje  van  de  punt  der  tong  rauw  verslonden 
hebben,  om  moedig  te  zijn  en  nadat  men  den  kop ,  terwijl  men  sirih-pinang  en  tabak 
in  den  mond  stak  had  toegeroepen:  «oh  muan  menu  ia  ovan  rok  oawal  rok  oamoëti 
ralan  motu  monreti  monrima  ewal  wali  timera  teram  waUni  marma  maman  meniu 
avlolin  owi>,  d.  w.  z.  O  eet  en  drink  en  ga  naar  beneden  (in  het  zielenland)  maar 
spreek  niet  verkeerd,  roep  uwe  bloedverwanten  hier,  opdat  zij  goed  kunnen  eten  en 
drinken.  Van  het  lichaam  vooral  van  dat  der  waduwan  wordt  door  de  strijdenden 
zooveel  vleesch  afgesneden  als  zij  verkiezen  om  het  daarna  te  drogen  en  als  medica- 
ment te  bezigen.  Het  verminkte  lichaam  wordt  op  de  plaats  achter  gelaten.  Daarna 
worden  er  vijf  dagen  getabard,  of  feesten  gevierd,  de  koppensnellenzang,  somar 
kulkulun ,  of  leeru  somar  lusi  gezongen  en  veel  schildpaddenvleesch  verbruikt.  Wordt 
door  bemiddeling  van  eene  andere  negari  vrede  gesloten,  dan  komen  al  de 
oorlogvoerenden,  ook  in  krijgskostuum  bijeen.  Een  beeld,  van  gabagaba  of  sagurib- 
stelen  vervaardigd  en  met  een  pijl  door  de  borst  gestoken,  wordt  als  teeken  des 
vredes  aan  het  strand  v(56r  de  negari  gelegd.  De  aanvoerders  der  partijen,  zoomede 
een  paar  gehuwde  vrouwen,  reiken  de.  hand  en  kussen  elkander.  Daarna  wordt  het 
vredefeest  gevierd  en  Dudilaa  toegeroepen,  «Dudilaa  watu  apa  amaria  mavonu», 
d.  i.  Heer  er  zal  te  zamen  gegeten  worden  door  degenen,  die  vroeger  oneenig  waren. 

Zoodra  een  jongeling  genegenheid  voor  een  jonge  maagd  heeft  opgevat,  begeeft  hij 


300  DE  TANBMBAS-  EN  TIMOBLAO-EILANDEN. 

zich  des  nachts  onder  haar  hnis ,  of  liever  slaapstede  en  doet  door  het  kloppen  tegen 
den  lattenvloer  van  zijne  tegenwoordigheid  aldaar  blijkt.  Het  meisje  wetende  wat 
znlks  beteekenen  moet,  vraagt  welstaanshalve  wie  zich  daar  bevindt.  Hij  antwoord 
door  zijn  naam  flnisterend  te  zeggen,  waarop  het  meisje  vraagt  wat  hij  eigenlijk 
verlangt  Met  het  gebruikelijke  gezegde  bij  dusdanige  gelegenheden  declareert  hij 
zich  op  zinnebeeldige  wijze,  «zeggende,  iau  wol  mama  iau  lolak  oake misoa tula inaa 
mala  mamama,»  d.  i.  Ik  heb  geen  pinang,  ik  verzoek  u  gedroogde  in  tweeën  ge- 
kloofde pinang  met  sirih.  Is  het  meisje  hem  genegen,  dan  zegt  zij,  «nabaneka  iau 
takmata  weke  lel  te  wol,»  d.  L  Wacht  een  weinig,  ik  zal  zien  of  er  nog  iets  te 
vinden  is.  Maakt  zij  vervolgens  de  reten  der  vloer  open  en  reikt  ze  hem  den  sirih- 
pinang,  dan  is  dit  een  zeker  teeken  dat  zij  geneigd  is  in  eene  meer  intieme  betrek- 
king tot  hem  te  komen.  De  hand  door  de  vloerreten  stekende  speelt  zij  vervolgens 
met  zijn  haar,  terwijl  hij  haren  boezem  betast  In  gewone  gevallen  mag  een  meige 
nimmer  het  haar  van  een  jongeling  aanraken,  noch  hij  zijne  handen  op  haren  boezem 
leggen,  omdat  zulks  moli  of  tabu  is.  Den  volgenden  nacht  verlaat  het  meiqe  in 
het  verborgen  de  ouderlijke  woning,  om  met  den  jongeling  eene  stille  plaats  op  te 
zoeken,  alwaar  zij  tot  tegen  den  morgen  zonder  door  iemand  opgemerkt  te  worden, 
zich  afzonderen.  Des  daags  ontmoeten  zij  volgens  afspraak  elkander  in  de  bosschen, 
werwaarts  het  meisje  zich  moet  begeven,  om  hout  te  sprokkelen.  Na  de  eerste 
copulatie  neemt  het  meisje  den  schaamgordel,  de  oorhangers  of  kam  van  den  jonge- 
ling in  beslag,  om  hem  te  noodzaken  getrouw  te  zijn,  ook  als  teekenen  om  bij  eventueele 
zwangerschap  den  persoon  te  kunnen  aanwijzen  of  zooals  zij  dit  uitdrukken  als  ver- 
goeding van  de  verstrekte  sirih-pinang.  Na  het  intreden  der  puberteit  slapen  de 
jonge  maagden  gewoonlijk  met  een  gevulden  sirihkoker  bij  zich ,  om  zoo  noodig  daar- 
van gebruik  te  kunnen  maken.  Na  eenigen  tijd  in  het  geheim  vrije  gemeenschap  met 
elkander  gehad  te  hebben  laat  de  jongeling  eindelijk  voor  den  vorm  door  een  der 
oude  vrouwen  het  meisje  vragen  of  zij  met  hem  in  het  huwelijk,  navaa,  wil 
treden.  Is  het  antwoord  gunstig,  dan  deelt  hij  dit  aan  zijne  ouders  mede,  die  een 
vertrouwde  man  en  vrouw  afvaardigen,  om  de  ouders  en  verdere  familieleden  van 
het  meisje  er  over  te  spreken.  Als  geene  bedenkingen  bestaan  wordt  er  over  den  bruid- 
schat, kotak,  beraadslaagd.  Een  voornaam  persoon,  matmela  of  matdawan  behoort 
als  bruidschat  te  betalen,  een  tot  twee  olifantstanden,  twee  tombukusche  zwaarden, 
een  slaaf,  een  gouden  plaat,  drie  stellen  gouden  oorhangers,  tien  stukken  chits  elk 
van  vier  vademen ,  een  sirihdoos  met  toebehooren  om  aan  Dudilaa  geofferd  te  worden 
en  een  onbepaald  aantal  borden  en  schotels.  Iemand  tot  den  stand  der  matkokou^s 
behoorende  kan  volstaan  met  twee  flesschen  koliwater  of  arak  en  vier  tot  acht  stellen 
zilveren  oorhangers.  Als  de  bruidschat  behoorlijk  betaald  is,  is  het  matrimonium 
justum  gesloten  en  de  gehuwde  vrouw,  sawan,  verplicht  haren  man  in  zijne  woning 
te  volgen.  Het  staat  eiken  man  vrij ,  een  vrouw  in  zijn  eigene  of  in  eene  andere 


DB  TANiaCBAB-  EN  TDfOBLAO-EILANDEN.  301 

negari  te  huwen.  Na  de  vaststelling  van  het  bedrag  der  kotak  worden  veertig  dagen 
achtereen  feesten,  tane  ven  silae  genaamd,  gevierd.  Op  den  dag  van  het  huwelijk 
wordt  de  man  behoorlijk  uitgedost  zijnde ,  door  zijne  familieleden  en  vrienden  naar 
het  huis  der  aanstaande  echtgenoot,  die  zich  gebaad  en  het  hoofd  met  kalapaolie 
ingewreven  heeft,  gebracht  Daar  komende  neemt  de  man  op  een  mat  ter  rechter- 
zijde van  de  vrouw  plaats,  echter  van  haar  gescheiden  door  een  jongen  en  een 
meisje,  die  tusschen  de  nieuwgehuwden  geplaatst  worden,  opdat  Dudilaa  dat  ziende 
het  huwelgk  met  vele  kinderen  zoude  zegenen.  Aan  de  linkerzijde  van  den  man 
zitten  de  familieleden  der  vrouw  en  rechts  van  hem  zijne  eigene  bloedverwanten. 
Nadat  allen  plaats  genomen  hebben,  wordt  alweder  omtrent  de  kotak  geredekaveld 
totdat  de  partijen  tevreden  zijn,  waarop  de  oudste  matmela  opstaat  om  de  gebruike- 
lijke huwelijkswenschen  uit  te  spreken.  Alsdan  wordt  er  gegeten  en  gedronken  en 
onafgebroken  onder  begeleiding  der  tiwal  eene  kleine  trom  de  huwelijkszang,  somar 
wata  genaamd,  gezongen.  Aan  den  huwelijksdisch  mogen  rijst,  visch,  varkens-  en 
schildpaddenvleesch  niet  ontbreken,  voorts  arak  en  koliwater,  die  door  de  ouders  der 
vrouw  verstrekt  moeten  worden.  De  nieuwgehuwden,  tamatsanavaa,  eten  samen  uit 
een  schotel  en  begeven  zich  dan  in  een  klein  afgeschoten  vertrek,  alwaar  de  man 
een  nieuwe  mat,  en  een  kussen  op  den  vloer  op  de  gebruikelijke  buffelhuid  heeft 
gereed  gelegd.  Jonge  vrouwen  mogen  tegenover  hare  mannen  niet  beschaamd  zijn 
in  sexuum  commercie  indulgentem  se  ostendit,  dit  is  de  eerste  les  der  oude  vrou- 
wen na  het  huwelijk,  anders  brengen  zij  gebrekkige  en  misvormde  kinderen  ter 
wereld.  Na  den  maaltijd  is  het  huwelijk  gesloten  en  keeren  de  gasten  naar  hunne 
woningen  terug.  De  navareta  en  matmela  bezoeken  elke  huwelijksplechtigheid  om  even- 
als de  overige  familieleden  geschenken ,  bestaande  in  vleesch  en  lijnwaden ,  te  ontvangen. 

De  bruidschat,  kotak,  kan  ineens  of  gedeeltelijk  worden  betaald.  De  algeheele 
voldoening  daarvan  is  voor  den  man  niet  alleen  een  groote  eer,  maar  ook  een 
krachtig  middel  om  over  zijne  vrouw  heerschappij  te  voeren,  die  alsdan  geheel  aan 
hem  onderschikt  optreedt.  Het  is  den  man  echter  ook  vergund  de  kotak  bij  ge- 
deelten af  te  doen,  in  elk  geval  vóór  de  eerste  bevalling  der  vrouw.  De  betaling  der 
bruidschat  ineens  is  voor  den  man  bovendien  voordeeliger,  omdat  hij  daardoor  recht 
verkrijgt  op  alle  kinderen,  die  bij  echtscheiding,  namsoal,  door  de  schuld  der  vrouw , 
als  anderszins  hem  volgen  moeten.  Wanneer  de  bruidschat  slechts  voor  een  gedeelte 
betaald  is,  heeft  de  vrouw  het  recht  in  de  ouderlijke  woning  te  blijven  en  is  zij  niet 
volkomen  aan  den  man  ondergeschikt,  maar  hebben  hare  ouders  ook  eenige  macht 
over  haar.  Wanneer  eene  weduwe  voor  de  tweede  maal  huwt,  blijft  de  kotak  aan 
de  kinderen  en  moet  de  tweede  echtgenoot  aan  hare  ouders,  hoe  gering  ook,  een 
geschenk  geven.  Op  sommige  plaatsen  is  de  weduwe  echter  verplicht,  zonder  bruid- 
schat, na  den  rouwtijd  een  der  ongehuwde  broeders,  al  ware  deze  jonger  in  jaren 


302  DE  TANEBfBAR-  EN  TDCOKLAO-EILANDEN. 

tot  echtgenoot  te  nemen.  Een  weduwenaar,  voor  de  tweede  maal  huwende ,  moet  den 
bruidschat  evenals  een  jonkman  betalen.  Bij  echtscheiding,  door  de  schuld  der  vrouw 
tengevolge  van  adulterium  bijv.  veroorzaakt,  natari  mara  roa,  zijn  de  ouders 
der  vrouw  verplicht  de  kotak  in  zijn  geheel  terug  te  geven.  Verlaat  de  vrouw  den 
man  door  zijn  toedoen,  grove  mishandeling,  manetal  teri,  of  dergelijke,  dan  wordt 
de  kotak  niet  terugbetaald  en  volgen  de  kinderen  de  familie  der  moeder.  Bovendien 
neemt  de  vrouw  al  het  door  haar  tijdens  het  huwelijk  verkregene  mede.  Naar 
gelang  van  zijn  rijkdom  kan  een  man  een  of  meer  vrouwen  huwen,  sawanualiete, 
'en  zijn  er  die  vier  tot  vijf  vrouwen  bezitten,  ieder  afzonderlijk  wonende.  Arme  lieden 
huwen  slechts  eene  vrouw.  Geen  meisje  wordt  tot  het  huwelijk  gedwongen,  een 
ieder  volgt  hare  eigene  keuze ,  semper  fit  mutuo  consensu.  De  mannen  maken  tevens 
veel  werk  van  toovermiddelen,  aronawan,  om  de  vrouwen  tot  verliefden  waanzin  te 
brengen.  Het  meest  gebruikelijke  middel  daartoe  is  eenige  fijngekorven  wortels  met 
door  den  man  zelf  bereide  kalk  vermengd  op  de  plaats,  alwaar  de  vrouw  urinam 
efiudit  te  leggen.  De  vrouw  zal  volgens  het  volksgevoelen  eenigen  tijd  daarna  den 
man  rusteloos  zoeken  en  zich  geheel  aan  hem  overgeven.  TJit  dien  hoofde  is  het 
den  jonge  mannen  verboden  kalk  te  bereiden.  De  gehuwde  mannen  en  vrouwen  leven 
blijkbaar  tevreden  en  eensgezind  met  elkander.  De  vrouw  wordt  zelden  door  den 
mail  geslagen ,  in  welk  geval  hij  door  hare  mannelijke  bloedverwanten  beboet  wordt 
Vrouwen  mogen  echter  de  mannen  straffeloos  met  den  stok  tuchtigen.  Wanneer  een 
jongeling  door  een  tusschenbeiden  gekomen  ongeluk  den  bruidschat  niet  kan  voldoen, 
dan  leefk  hij  in  matrimonium  injustum  en  is  hij  verplicht,  eenmaal  kinderen  verkregen 
hebbende ,  de  ouders  zijner  vrouw  levenslang  te  dienen.  Vrije  lieden  mogen  niet  met 
slaven  huwen;  heeft  men  echter  door  een  verboden  gemeenschap  kinderen  verwekt, 
dan  worden  deze  niet  als  vrijen  maar  als  slaven  aangemerkt.  Vreemdelingen  d.  w.  z. 
lieden  buiten  deze  eilanden  geboren,  mogen  met  de  vrouwen  des  lands  huwen.  Zulk 
een  huwelijk  is  echter  minder  omslachtig.  Als  bruidschat  kan  een  vreemdeling  vol- 
staan met  de  betaling  van  drie  stellen  gouden  oorhangers  of  zeven  sovereigns.  De 
kinderen  blijven  evenwel  de  moeder  volgen.  De  Tanembarsche  en  Timorlaosche 
vrouwen  zijn  zeer  geneigd  lieden  uit  andere  negarién  of  vreemdelingen  te  huwen, 
doch  verlaten  daarvoor  in  geen  geval  hare  negariën,  omdat  dit  als  eene  groote 
schande  wordt  aangemerkt.  Om  steriliteit  tegen  te  gaan,  gebruiken  de  mannen,  in- 
zonderheid de  meerbejaarden,  zoomogelijk  dagelijks  een  groot  aantal  schildpadden- 
eieren.  Om  kinderen  te  krijgen  offeren  de  gehuwde  vrouwen  varkens ,  kippen  en  rijst 
in  het  verborgen  aan  Dudilaa.  Abortus  bij  ongehuwde  vrouwen  door  verhittende 
middelen  of  manipulatieën  heeft  meermalen  plaats,  doch  wordt  bij  ontdekking  met 
zware  boeten  gestraft. 

Na  de  eerste  verschijnselen   van   zwangerschap,   natbeel,  wordt  de  aanstaande 


DS   TANiaCBAR-  EN  TDCOBLAO-EILANDEK.  303 

moeder  tot  aan  de  bevaUing,  iwinoteanan,  door  hare  schoonmoeder  verpleegd.  Wordt 
eene  vrouw  zwanger,  dan  moet  zij  hare  tanden  terstond  doen  slijpen,  wanneer  zulks 
niet  reeds  na  het  huwelijk  heeft  plaats  gehad,  anders  wordt  zij  door  de  negari- 
genooten  als  iemand,  die  de  mores  majorum  niet  opvolgt,  beschimpt  Ook  moet  zij 
eenig  rijst  en  sagero  of  palmwijn  zoomede  een  kip  voor  den  goeden  afloop  van  den 
partus  aan  Dudilaa  offeren.  De  bevaUing  geschiedt  hurkende  om  het  perinaeum 
niet  te  scheuren,  terwijl  de  barende  een  touw  boven  aan  een  balk  van  de  woning 
gebonden  vasthoudt,  ten  einde  meerdere  kracht  te  kunnen  aanwenden.  Een  oude 
vrouw  de  wata  sitong  ontvangt  het  kind.  De  placenta,  netuata,  of  meluwu,  ook 
wel  weje,  wordt  in  een  mandje  onder  een  sagu-  of  kalapaboom,  die  alsdan  het 
eigendom  van  het  kind  wordt,  begraven,  of  wel  ergens  in  het  bosch  verstopt,  of 
in  een  gat  onder  het  huis  gelegd  en  met  een  steen  bedekt,  nadat  vooraf  sirih- 
pinang  geoflferd  is.  De  vrouw  gaat  daarna  met  hare  pudenda  tegen  het  vuur  liggen 
of  met  wijd  geopende  beenen  boven  de  rook  der  lorlore,  een  bak  met  vuur,  staan. 
Haar  echtgenoot  moet  tot  dat  einde  het  brandhout  bijeenbrengen.  Om  metrorrhagie 
te  voorkomen  gebruikt  men  het  sap  der  aroanbladen  inwendig.  Vele  vrouwen  ge- 
bruiken na  den  partus  het  uitgeperste  sap  van  de  Caricapapaya,  terwijl  de  pudenda 
met  een  lauw  aftreksel  van  de  Vitex  pubescens  worden  gewasschen.  De  navel,  wuar,  wordt, 
nadat  de  placenta  is  te  voorschijn  gekomen  en  terwijl  het  kind  op  een  mat  ligt, 
met  de  wurwura,  een  scherp  stuk  bambu,  afgesneden.  Na  de  geboorte  wordt  het 
kind  in  lauw  water  gebaad,  met  kalapamelk  bestreken,  in  een  doek  gewikkeld  en 
drie  dagen  achtereen  door  eene  andere  vrouw  gezoogd.  Om  ziekten  te  voorkomen  of 
liever,  de  kwade  geesten  angst  aan  te  jagen,  wordt  het  kind  in  de  eerste  dagen 
bij  of  boven  het  vuur  nedergelegd.  De  kraamvrouw  baadt  zich  na  den  vijfden  of 
tienden  dag  bij  een  der  bronnen  en  is  alsdan  gewoonlijk  geheel  hersteld.  De  lochiae  is 
slechts  van  korten  duur.  Vele  vrouwen  bevallen  ook  zonder  eenige  hulp  aan  het 
strand  in  het  water  zittende.  Eene  zwangere  vrouw  mag  geen  graf  boven  den  grond 
booban,  of  in  den  grond,  murin,  voorbijgaan,  niet  op  harde  steenachtige  plaatsen 
loopen,  niet  te  veel  zich  in  de  zon  bewegen  of  zware  vrachten  dragen,  opdat  de 
matmate  niet  toornig  worden.  Wordt  zij  ziek,  dan  moet  men  een  kip  aan  de  geesten 
der  voorouders  offeren.  Partus  abortivus  komt  zelden  voor.  By  de  geboorte  van 
een  kind  wordt  noch  de  man  noch  andere  vrouwen  in  het  vertrek  toegelaten.  Voor 
de  deur  van  het  vertrek  plaatst  de  man  een  tak  van  den  inaanstruik,  opdat  niemand 
binnenkome  en  de  vrouw,  die  tijdens  den  partus  naakt  ligt ,  zie.  De  pica  of  epithymie  heb- 
bende eten  de  zwangere  vrouwen  gewoonlijk  veel  wrange  zure  vruchten  en  gebrande  klei- 
aarde.  Is  het  kind  geboren,  dan  geeft  de  man  daarvan  met  den  meesten  spoed  kennis 
aan  den  schoonvader  en  de  verdere  bloedverwanten,  die  alsdan  met  geschenken  be- 
laden het  kind  komen  zien.  Deze  geschenken  bestaan  grootendeels  in  aard-  en  veld- 
vruchten  met  eenige  stukken  goud,  of  lijnwaden.  Na  de  bevalling  mag  de  echtgenoot 


304  DE  TANEXBAH"  SN  TIMOBLAO-BELANDEN. 

geene  vleeschelijke  gemeenschap,  engkawon,  met  de  vrouw  uitoefenen,  vóórdat  de 
eerste  tanden,  nivan  datrook,  uitgebot  zijn  en  het  kind  een  pap  van  ubi  Dioscorea 
vulgaris  en  labu  Lagenaria  hispida  heeft  genuttigd.  De  mannen  moeten  het  kind  in 
den  eersten  tijd  dragen  en  verzorgen,  terwijl  de  vrouw,  nadat  zij  gebaad  heeft,  haar 
gewoon  huiswerk  verricht.  De  naamgeving  geschiedt  voor  de  jongens  door  den  vader, 
voor  de  meiges  door  de  moeder.  Om  jonge  kinderen  sterk  te  maken,  bestrijkt  men 
hun  lichaam  met  kajoina,  een  houtsoort  die  tot  dat  einde  iBjngeraspt  wordt  Het 
eivlies  serea  wordt  gewoonlijk  gedroogd  en  als  voorbehoedmiddel  aangewend.  Het 
zoogen  duurt  gewoonlijk  een  en  een  half  jaar.  Blanke  of  licht  geelgekleurde  kinderen 
zijn  zeer  gewenscht  en  worden  als  een  gunstbetoon  van  Dudilaa  aangemerkt.  Twee- 
lingen ianan  dekut  komen  nu  en  dan  voor. 

Ziekten  worden  toegeschreven  aan  booze  invloeden  van  den  suwanggi,  ewange, 
van  booze  geesten,  ook  wel  van  vertoornde  matmate,  aan  overerving  of  besmet- 
ting. Eoude  koortsen  geneest  men  door  bij  het  vuur  te  gaan  liggen,  andere  ziekten 
door  phlebotomie  en  toovermiddelen.  Wonden  worden  met  bladeren ,  atenan  en  rauwe 
labupap  genezen.  De  geneesmiddelen  worden  op  drie  verschillende  wijzen  door  den 
mungawa  of  deskundige  toegediend  in  den  vorm  van  potio,  urod  menene,  unguen- 
tum,  urodan  alaroka  en  als  cataplasmen,  urodan  market  mui  ewuda,  de  laatste 
gewoonlijk  om  op  den  buik  te  leggen.  Schier  tegen  alle  kwalen  wordt  de  roode 
gember,  Zingiber  officinale,  gebezigd.  Om  iemand  ziek  te  maken,  begraaft  de  ewange 
op  plaatsen,  waar  de  bewuste  persoon  gewoonlijklooptoflangs  gaat,  onder  het  prevelen 
van  verwenschingen  het  een  en  ander  als  dorens,  stukken  vischgraat,  schelpen, 
scherpe  steenen  enz.  in  den  grond.  Op  zulk  een  voorwerp  trappende  moet  hij  ziek 
worden.  Deze  artikelen  worden  later  door  den  mungawa  oi  tamata  wele  karonawa, 
uit  het  zieke  lichaam  gehaald.  Door  onder  het  huis  van  den  betrokken  persoon 
onder  het  prevelen  van  bepaalde  incantatiën  op  eene  eigenaardige  wijze  te  blazen 
kan  de  ewange  ook  ziekte  veroorzaken.  Verder  maakt  men  vooral  op  het  eiland 
Selaru  gebruik  van  vergift  van  visch  en  schelpdieren,  mangkawar  genaamd.  Wan- 
neer een  zieke  niet  spoedig  geneest,  worden  er  offers  aan  de  matmate  ^bracht 
om  de  booze  geesten,  die  den  persoon  ongesteld  maken,  te  verdrgven.  Dit  heeft  op 
verscheidene  wijzen  plaats.  Om  de  kwade  geesten ,  die  eene  ziekte  in  de  negari  hebben 
veroorzaakt,  te  misleiden  en  dusdoende  te  doen  verhuizen,  wordt  een  kleine  prauw, 
boo,  vervaardigd  met  al  de  benoodigdheden  voor  eene  verre  reis  er  in,  waarin  ook 
het  beeld  van  een  mensch  wordt  nedergelegd.  Deze  prauw  wordt  met  de  noodige 
plechtigheid  ver  in  zee  gebracht  en  aan  stroom  en  wind  prijs  gegeven.  Bij  het 
van  wal  steken  zingt  men  «oh  mu  rekan  miewal  mia  bambana  sa  rok  ia  rikam  nia 
nuini  sian,»  d.  w.  z.  O  (ziekte)  vertrek  van  hier,  keer  terug,  wat  doet  gij  hier  in 
dit  arme  land.  Drie  dagen  na  deze  plechtigheid  wordt  een  varken  geslacht  en  een 


DE  TANEMBAR-  EX   TIMORLAO-EniANDEK.  305 

gedeelte  daarvan  aan  Dudilaa  geofferd.  Een  der  oudsten  zegt  «apon  Dudilaa  oamira 
iau  turonana  muvlaar  ubun  ianan  wata  barana  malolin  ira  uba  muan  wawu  singeran 
on  antua  ngosi  walin  ba  ngoran  wanwal  rok  ini  mamuan  meme  muvlaar  negoso  o 
ralan,»  d.  w.  z.  Oude  Heer  ik  smeek  u  maak  gezond  de  kleinkinderen,  kinderen, 
vrouwen  en  mannen,  opdat  wij  kunnen  eten  varkensvleesch,  rijst,  (opdat  wij  kunnen) 
drinken  sagero,  ik  zal  m^ne  belofte  houden,  eet  uw  aandeel  en  maak  allen  in  de 
negari  gezond.  Strandt  de  prauw  ergens  op  eene  bewoonde  plaats ,  dan  wordt  de  ziekte 
overgebracht.  Vandaar  de  groote  vrees  der  bevolking  om  eene  prauw  op  hare  kusten 
te  zien  stranden.  Om  onheil  te  voorkomen  wordt  zulk  een  prauw  onmiddellijk  ver- 
brand, omdat  de  booze  geesten  voor  het  vuur  vlieden.  Eene  andere  wijze  om  eene 
ziekte  uit  de  negari  te  verjagen  of  de  booze  geesten  te  doen  verdwijnen  is  het 
plaatsen  van  een  beeld  van  een  gewapend  man  met  pijl  en  boog  voor  den  ingang 
der  negari  Exankzinnigheid  en  epilepsie  suhut  manu,  ontstaan  door  invloeden  van  den 
ewange  en  andere  booze  geesten  die  tijdelijk  in  vogels  wonen,  ook  door  overerving.  Bij 
epilepsie  wordt  de  patiënt  met  takken  en  bladeren  geslagen,  om  den  boozen  geest  in  deze 
te  doen  verhuizen.  Ook  plegen  de  oude  vrouwen  deze  ziekte  te  genezen  door  op  een  door 
haar  van  gabagaba  vervaardigd  beeld  van  een  vogel  na  de  noodige  incantatiën  met  pijl 
en  boog  te  schieten.  Dit  geschiedt  gewoonlijk  tegen  den  avond  na  vooraf  rijst  en 
een  kip  aan  het  beeld  geofferd  te  hebben.  Lieden  met  wonden  of  zieken  mogen  zich 
niet  vertoonen.  Wanneer  men  geneesmiddelen  verzamelt,  bidt  men  al  loopende  en 
zoekende  «oh  Dudilaa  voalak  naknana  wakan  mata  amtuba»,  d.  i.  O  Dudilaa,  doe 
mij  blijken  (door  ingeving)  dat  deze  bladen  eenmaal  gedronken  goed  zijn.  Europeesche 
geneesmiddelen  voornamelijk  Chinine  en  Santonine  zijn  op  deze  eilanden  zeer  gewild. 

Bij  sterfte  wordt  het  lijk  gewasschen  en  gekleed,  de  man  met  een  nieuwen 
schaamgordel ,  eman,  de  vrouw  met  de  bakanaloan  of  sarong  van  kolibladen,  zoo- 
mede met  andere  sieraden.  Daarna  wordt  het  lijk  met  rood  katoen  bedekt.  Gedurende 
den  nacht,  die  op  den  sterfdag  volgt,  houden  de  bloedverwanten  en  vrienden  zich 
onledig  met  op  den  tiwal,  trom,  te  slaan  en  den  somar  te  dansen.  Is  de  vrouw  ge- 
storven dan  zingt  de  man  « dudilaa  ngeroa  iau,  lelakaPkanvalakmawumoabomaningu 
ba  bibi  sama  uran,>  d.  w.  z.  Dudilaa  is  op  mij  vertoornd,  waarom?  laat  hij  maar 
zeggen  hoeveel  ik  zal  betalen  opdat  (zij  weder)  in  het  leven  kan  terugkeeren,  wat 
ook,  ik  zal  betalen.  Sterft  een  matmela,  dan  worden  er  varkens  geslacht  en  de  aan- 
wezigen onthaald.  Den  volgenden  dag  gaan  enkele  lieden,  meestal  goede  bekenden, 
naar  het  bosch  om  een  stuk  hout  voor  de  booban  of  lijkkist  te  zoeken  en  dit  te  be- 
werken. De  kist  gereed  zijnde,  wordt  het  lijk  te  pronk  gezet  De  bezoekers  zijn  ver- 
plicht allerlei  soorten  van  lijnwaad  te  brengen  om  het  lijk  in  te  wikkelen.  Daarna 
wordt  de  kist  gesloten,  de  noodige  versieringen  er  op  gelegd  en  naar  het  strand 

gedragen,  alwaar  deze  op  een  houten-  bambustellage  onder  het  lossen  van  schoten 

20 


306  BS*  VidQMnai>»  WÊF'  T^RWLAC^•ErLAK^E7^. 

uit  draaibussen  en  geweren  geplaatst  wordt  De  kist  heeft  den  vorm  van  een  prauw 
om  de  reis  over  zee  naar  'Nusnita,  het  eilandje  bewesten  Seelu»  alwatr  im  n^ea 
der  afgestorvenen  hun  verblijf  houdea  ea  ém  tijd  verkorten  door  zang  en  dans  en 
door  den  lof  der  waduwaa  of  helden  te  verkondigen,  gemakkelijk  af  te  leggen.  De 
booban  wordt  met  masten,  zeilen  en  tal  van  witte  en  roode  vlaggen  versierd,  ook  wor- 
den beelden  en  modellen  van  roeiers,  van  draaibussen  en  andere  wapenen  van  trom- 
men en  verdere  benoodigdheden  voor  eene  reis  over  zee  er  opgelegd.  De  bloedver- 
wanten geven  tevens  mede  rijst,  djagong,  aardvruchten,  pisjmg,  vleesch  en  sau- 
cijzen van  schildpadden,  tabak,  sirih-pinang  en  eieren  met  de  .noodige  borden, 
schotels  en  lepels.  Het  hoofd  rust  op  den  achtersteven.  Naar  gelang  van  het  aanzien, 
dat  de  afgestorvene  geniet^  worden  er  van  tien  tot  honderd  dagen  feesten  gevierd, 
gegeten  en  gedronken,  gesomard  en  gezongen,  op  de  trommen  geslagen  en  geschoten. 
Tien  dagen  achtereen  worden  op  de  stellage  gekookte  spijzen  nedergelegd.  Op  Selaru 
en  enkele  gedeelten  van  Timorlao  worden  de  Igken  der  aanzienlijken ,  na  gewasschen 
etn  gekleed  te  zijn,  in  matten  en  boomschors  gewikkeld  en  daarna  tusschen  de  takken 
van  hooge  boomen  bewaard.  Later  worden  de  beenderen  verzameld  en  behalve  den 
schedel  begraven.  Het  lijk  der  matkokou  of  van  den  minderen  man  en  van  de  iria 
of  slaven  wordt  niet  op  eene  stellage  gelegd,  maar  begraven  in  eene  kist  van  sagu- 
takken  met  het  hoofd  ten  oosten  gericht  In  dezelfde  richting  worden  ook  de  boo  of 
booban  der  aanzienlijken  geplaatst  De  beenderen  worden  later  in  een  grot  bijgelegd. 
Vreemdelingen  mógen  niet  op  het  eiland  begtaven  worden,  opdat  er  geen  onheil  over 
het  land  kome. 

De  zielen  der  vrouwen,  die  tijdens  de  bevalling  sterven,  zwerven  na  de  begrafenis 
rond  en  houden  zich  bij  voorkeur  op  langs  de  stranden.  Vijf  dagen  na  de  begrafenis 
gaan  twee  oude  vrouwen  naar  het  strand,  om  de  ziel  van  den  doode  die  nog  geen 
nitu  is,  ngraad,  op  te  zoeken,  medenemende  een  kom,  waarin  eenig  ryst,  een  ei  en 
een  pisang  gelegd  wordt  Op  hartverscheur^nden  toon  roepen  zg  de  ziel  terug  en 
nemen  deze  in  den  kom  naar  huis  mede ,  om  in  gezelschap  van  de  overige  matmate 
de  reis  naar  Nusnitu  te  ondernemen  en  niet  onderweg  door  booze  geesten  gestoord 
te  worden.  Eene  vrouw  die  bij  den  partus  sterft,  andol  nakwawa  sian,  heeft  een  zeer 
groot  kwaad  bedreven,  bijvoorbeeld  eene  niet-ontdekte  bloedschande  of  overspel  ge- 
pleegd, waarvoor  zij  door  de  matmate  is  gestraft  geworden.  De  kinderen  tot  op  den 
tweejarigen  leeftijd  worden  in  de  nabijheid  der  ouderlijke  woning  in  een  mand,  in 
zittende  houding  begraven.  Nadat  de  moeder  eenig  melk  van  hare  borsten  in  den 
mond  van  het  lijkje  heeft  geperst,  wordt  dit  in  een  stuk  lijnwaad  gewikkeld 
met  een  gouden  armband  op  het  hoofd  en  twee  groote  inlandsche  koralen  of  wel 
paarlen  op  de  oogen.  De  zielen  der  kinderen,  die  den  weg  naar  Nusnitu  niet  vinden 
kunnen,  blijven  in  de  nabijheid  van  het  onderlak  huis  zweven,  om  daarna  met  een 


DK  TANEMBAR-   EN  TIMORLAO-EILANDEN.  307 

der  zielen  van  volwassenen  de  reis  te  doen.  Wanneer  iemand  in  den  oorlog  sterft, 
an  mata  awar,  dan  wordt  v<$órdat  de  kist  oit  het  hois  gedragen  wordt,  door  de 
semitu,  die  in  krijgsdos  getooid  is,  aan  het  lijk  herhaalde  malen  gevraagd  wie  hem 
gedood  heeft.  Bij  elke  vraag  stampt  hij  met  de  voeten,  springt  vervolgens  op  en 
zwaait  met  het  zwaard.  Tien  dagen  na  de  l^kbestelBng  verzamelen  zich  de  negari- 
genooten  tegen  drie  k  vier  ure  des  namiddags  aan  het  strand,  de  mannen  in  hun 
krijgsgewaad  met  wapenen  in  de  hand,  de  vrouwen  in  feestkleeding  met  vele  sieraden 
getooid.  De  weduwe,  waru,  gaat  op  eqne  plaats  zitten,  alwaar  men  vooraf  een  bord 
met  rijst  en  een  ei  heeft  nedergelegd.  Daarnevens  liggen  een  stuk  levende  bambu 
van  eenige  meters  lengte  met  de  bladeren  er  aan  en  een  eman  of  schaamgordel. 
Een  der  oude  vrouwen  roept  alsdan  op  weeklagenden  toon  dé  ziel  terug.  Daarna 
wordt  de  bambu  in  den  grond  geplant  en  de  eman  boven  op  het  uiteinde  daarvan 
gehangen.  Deze  bambu  vertegenwoordigt  de  ladder,  langs  welke  de  ziel  naar  de 
plaats  zijner  bestemming  gaat.  Yóór  de  bambu  staande  houdt  de  semitu  een  toe- 
spraak, om  de  heldendaden  van  den  overledene  te  verheerlijken,  welke  toespraak  na 
eiken  volzin  door  het  geroep  van  he!  ha!  ho!  der  omstanders  wordt  afgebroken. 
Veronderstelt  men  aan  da  beweging  der  bambu,  dat  de  ziel  deze  opstijgende  op  de 
hoogte  der  eman  is  gekomen,  dan  wordt  de  bambu  met  één  klewangslag  in  tweeën 
gesneden  en  de  eman  verbrand,  opdat  de  ziel  niet  ronddwale  om  kwaad  te  stichten. 
Het  bord  wordt  eveneens  stuk  geslagen.  Hierdoor  bevredigd,  begeeft  de  ziel  zich 
naar  Nusnitu.  De  zielen  van  lieden  die  uit  boomen  zijn  doodgevallen,  aronin  ra, 
door  vergift  gedood,  rawak  iabon  mata,  in  één  woord  van  al  degenen,  die  niet  ten 
gevolge  eener  ziekte  gestorven  zijn,  gaan  niet  onmiddellijk  naar  Nusnitu,  maar  dwalen 
een  geruimen  tijd  in  en  buiten  de  negari  als  suhut,  booze  geesten  rond.  Vier  of  vijf 
dagen  na  de  begrafenis  worden  alzoo  eenige  oude  vrouwen  uitgezonden ,  om  door  het 
prevelen  van  vaste  formulieren  de  zielen  terug  te  roepen,  dat  wil  zeggen  om  te 
komen  eten  en  vervolgens  op  den  tienden  dag  op  eene  bepaalde  plaats  te  verschijnen. 
Dit  verricht  hebbende,  keeren  zij  bij  de  bloedverwanten  van  den  overledene  terug, 
alwaar  groot  misbaar  gemaakt  wordt  even  alsof  er  een  lijk  in  huis  aanwezig  is. 
Deze  vrouwen  moeten  echter  voor  het  binnentreden  van  het  sterfhuis  het  haar  met 
kalapawater  wasschen.  Eerst  na  s^oop  dezer  plechtigheden  begeven  de  zielen  zich 
naar  het  verblyf  der  dooden  op  meer  gienoemd  eiland. 

Als  teeken  van  rouw  draagt  de  vrouw  een  stuk  van  de  lijkkleeding  des  mans  ge- 
woonlijk van  den  eman,  in  het  haar.  De  weduwnaar  doet  evenzoo.  De  zoon  neemt 
een  stuk  van  den  nagel  des  vaders  en  bewaart  dit  als  talisman  of  exuviale  fetisch. 
Andere  teekenen  van  rouw  bestaan  er  niet.  Is  het  lijk  verteerd  dan  wordt  de  booban 
geopend  en  de  schedel,  gewoonlijk  die  der  ouders,  op  een  schotel,  binan,  gelegd, 
boven  op   de  daarvoor  bestemde  plaats  in  het  huis  bewaard  en  de  leerkawe  of 


308  DE  TilNEMBAR-  ENV  TniORLAO-ETLANDEN. 

leernitu,  de  doodenliederen ,  gezongen.  Dit  geschiedt  hoofdzakelijk  op  Jamdena, 
Yordata  en  Selaru.  Bij  het  eten  en  drinken  der  hnisgenooten  wordt  eene  bete  of 
eenige  droppels  van  den  drank  aan  de  ouders  geplengd.  Op  Jamdena  en  Selaru 
besmeert  men  zich  bovendien  het  lichaam  met  de  uit  den  boo  afdruipende  humores 
cadaveris  van  ouders  en  aanzienlijken,  alleen  uit  toegenegenheid  zonder  te  doen 
blijken  dat  de  verpestende  stank  hinderlijk  is. 

De  begrafeniskosten,  welke  tamelijk  groot  zijn,  worden  uit  den  gemeenschappelijken 
boedel  bestreden.  Wat  er  vervolgens  overblijft  vervalt  aan  weduwnaar  of  weduwe 
met  de  gezamenlijke  kinderen.  De  oudste  zoon  volgt  den  vader  op  in  zijnen  rang, 
titel  en  functie.  Bij  gemis  aan  een  mannelijk  oir  vervalt  de  erfenis,  kabanira  of 
wala  genaamd  aan  de  dochter  of  dochters,  met  de  moeder  gelijk  te  verdeelen.  By 
gemis  van  kinderen  erven  na  den  dood  der  weduwe  de  broeders-  of  zusters- 
kinderen of  wel  hare  bloedverwanten.  Zoo  de  vrouw  nog  in  leven  is,  erft  zij  alles. 
Als  weduwe  is  de  vrouw  als  het  ware  voogdes  over  hare  onmondige  kindden,  dat 
zijn  namelijk  degenen,  die  het  tijdstip  vsm  puberteit  nog  niet  bereikt  hebben.  Arme 
weduwen,  die  niet  met  een  der  broeders  van  den  overleden  echtgenoot  gehuwd  zijn, 
worden  door  de  bloedverwanten  van  manszijde  onderhouden  of  verpleegd. 

Veel  werk  wordt  er  van  zang  en  dans  gemaakt.  De  dans  der  mannen  heet  tabar, 
die  der  vrouwen  somar.  De  voorzanger  wordt  nerkawa  genoemd.  Grewone  zangen 
heeten  artabar,  bij  sterfgevallen  batang,  leerkawe  of  leemitu;.  bg  het  te  water  bren- 
gen der  arumbae,  dat  met  groote  plechtigheid  geschiedt,  de  wensomsomar;  bij 
huwelijken  de  somarwata  en  voor  den  oorlog  kawe  bren,  markawe  kulkulun,  of 
leeru  somar  lusi  wanneer  er  koppen  gesneld  zijn.  De  zang  bij  den  koppensnellen- 
dans  der  mannen  en  vrouwen  noemt  men  somar  kulkulun;  die  der  nieuwe  prauwen 
waaraan  ook  vrouwen  deelnemen  erwerin  rosomar.  De  bij  het  zingen  gebezigde 
muziekinstrumenten  zijn  de  tiwal,  eene  kleine  trom,  de  balbal,  eene  groote  trom 
en  de  titir  of  gong,  een  koperen  bekken.  Fluiten  van  bambu  worden  ook  gebezigd. 
De  lievelingsspelen  der  jonge  mannen  heeten  resasanasan,  een  soort  krijgsdans  met 
piek  en  schild  en  ravlatia  mawatan,  een  soort  krijgsspel.  De  volwassen  ongehuwde 
vrouwen  vermaken  zich  meermalen  vooral  in  den  maneschijn  met  een  soort  van 
rondedans  onder  begeleiding  van  zang.  In  den  kring  dansen  twee  jonge  mannen 
mede.  Het  gezongene  heeft  gewoonlijk  eene  zeer  dubbelzinnige  beteekenis.  Ook  spelen 
de  jonge  maagden  met  de  renawenga  of  stukken  schildpaddenbeen ,  die  met  de 
teenen  opgenomen  en  onder  het  springen  van  plaats  verwisseld  worden.  Een  ander 
spel  der  meisjes  is  nog  de  ravnewa,  zijnde  het  stampen  van  djagong  of  het  slijpen 
der  sisloo,  armbanden  van  schelpen,  bij  maneschijn,  met  zang  en  tiwalslagen.  De 
spelen  der  kinderen  bestaan  uit  het  schoppen  van  kalapadoppen,  het  werpen  met 


XXXI. 


Bft.309. 


DE  TANEMBAR-   ES   TIMORLAO-EILANDEX.  309 

de   kamirivmcht  en  het  touwtje  springen,  arwawal  warat,  waarmede   zij   zich  op 
bepaalde  tijden  bezighouden. 

De  bevolking  gelooft  dat  de  Tanembar-  en  Timorlao-eilanden  overblijfselen  zijn 
van  een  groot  land,  dat  door  de  sörui  of  surui,  een  monstervisch,  verwoest  werd. 
De  maan,  wue  of  wulan,  en  sterren,  teliawar,  zijn  gedeelten  van  de  zon,  lera,  die 
door  den  geest  Tuvu,  den  beschermer  van  de  negari  Amtuvu,  tijdens  zijn  strijd  met 
lera  in  stukken  werd  gehakt  De  zoneclips  heet  lera  anmata,  maaneclips  wue  of 
wulan  anmata.  De  dag  wordt  verdeeld  in  kukuwau  anlalan  morgen,  leran  derlola 
middag,  lerwawa  avond  en  owan  middernacht.  Vallende  sterren  noemt  men  teliawar 
leka  en  regenboog  lermida.  De  ivindstreken  zijn  marmar  noorden,  tranan  zuiden, 
timur  oosten  en  warat  westen. 


NEGENDE   HOOFDSTUK. 


DE   LUANG-SERHATA-GBOEP. 


Ligging,  Qeogntphiache  benhrgTing.  Fomiatie.  Bergen.  AnkerplMtaen.  Wegen.  Berolking. 
Ttol.  Trftditie  en  geschieclenia.  Physische,  intellectneele  en  moreele  eigenschappen.  Coltas. 
BQgeloof.  Droomen.  Eed.  Inrichting  negarifin.  Oflisrhais.  Hoisen.  Haisaad.  Arbeid  mannen 
en  TTonwen.  l^Terheid.  HandeL  Scholden.  Voeding.  Narcotica.  Kleeding.  Beetoor.  Hoofden. 
EerbewQiing  en  plichtpleging.  Grondbeait.  Landboow.  Straffen.  Oorlog  en  Trede.  Yer- 
loTing.  Howeiyk  en  echtscheiding.  Zwangerschap.  Beralling.  Ziekte.  Dood.  Begrafónis. 
Erfenis.  Zang,  spel  en  dans.  Kosmognosie. 


De  Luang-  en  Sermata-eilanden  in  1645  door  de  Nederlanders  ontdekt  liggen 
tusschen  128®  20'  en  129®  10'  Oosterlengte  van  Greenwich  en  tusschen  8®  5'  en 
8®  25'  Zoiderbreedte  en  bestaan  oit  de  eilanden  Sermata  eigenlijk  Noha  Saramata, 
Luang  of  Noha  Lagona,  verder  Uparui,  Nolawna  of  Nolawan,  MetimarangvMetriar 
lam,  Metutnn,  Leakra  of  Leakar,  Dompapaha,  Terlawnadone  of  Eokopinidone ,  Teata, 
Kopuri  en  Kalapa,  waarvan  slechts  de  twee  eerstgenoemde  bewoond  zijn. 

Deze  eilanden  van  tertiaire  mioceen  formatie  met  sedimentaire  gesteenten  als 
mergel  en  zandsteen  zijn  laag.  Met  oitzondering  van  de  bergen  Woorluli  op  Luang 
en  Bero  op  Sermata,  die  beide  niet  hooger  zijn  dan  tweehonderd-en-zestig  meter 
treft  men  slechts  toppen  van  heuvels  aan,  bijv.  de  Gerbooro  en  Betgaai  op  Luang, 
van  gemiddeld  honderd  meter.  Het  eiland  Luang  is  zeer  geaccidenteerd  en  bijna 
geheel  ontwoud.  De  hellingen  der  bergen  zijn  bedekt  met  uitgestrekte  schrale  gras- 
velden, met  enkele  boomgroepjes  waaronder  de  Borassus  fiabelliformis  en  Stadtmannia 
syderoxijlon  de  overhand  hebben.  Sermata  heeft,  ofschoon  daar  geene  vlakten,  noho 
mötaten,  aanwezig  zijn,  een  meer  vruchtbaar  voorkomen  en  is  dan  ook  de  voorraad- 
schuur  van  djagong,  katjang  en  ubi  van  al  deze  eilanden.  De  kusten  van  Sermata 
loopen  steil  in  zee  en  leveren  geene  ankergronden.  Luang  is  door  een  uitgestrekt 
rif  omgeven,  zoodat  de  toegang  tot  dit  eiland  alleen  voor  prauwen  te  bereiken  is. 
Op  Sermata  zoowel  als  op  Luang  zijn  met  uitzondering  van  de  Djereholo  een  beekje 
bij  Djerwali,  geene  rivieren  en  wordt  het  water  uit  putten,  mahi,  verkregen.  Op 
Luang  heeft  men  slechts  één  put  bij  de  negari  Leüuli.  De  negariën  op  dit  eiland 


DE  LÜANG-SERMATA-OROEP.  311 

zijn  Pupugene  of  Pupuwene  door  een  kapitan,  Toburulu  of  Tupurulu,  Pepupu  of 
Pëpupun,  Himama  en  Hileli  door  orangkaja's  bestaurd.  Voorts  treft  men  als  onderdeelen 
der  negariën  de  gehuchten  Letluli  alwaar  de  school  staat,  Akanani,  Diweru,  Turialan  en 
Lawiewaralma,  aan.  De  negariën  op  Sermata  heeten  Djerwali  met  de  overblijfselen  van 
het  oude  blokhuis  van  1686 ,  vervolgens  Ela,  Mehaleta,  Bumadara,  Roknama,  Pupuliora, 
Lontuli,  Rieha,  Wetiar,  Lele,  Iliahari  en  Rongkihera  of  Rumakihera.  De  westmoeson 
heerscht  van  November  tot  Maart,  de  oostmoeson  van  April  tot  September.  Het 
klimaat  dezer  eilanden  is  gezond.  Wegen  of  liever  moeielijk  begaanbare  voetpaden ; 
tale,  vindt  men  van  de  eene  naar  de  andere  negarL 

Het  aantal  zielen  bedroeg  in  1882: 

'Op  het  eiland  Luang  in  de  negariën: 

Hileli 225  zielen 

Pëpupun 146      » 

Pupuwene 241      > 

Tupurulu 300      » 

Himama  of  Himarang  .     .  292      »     of    te    zamen     1204 
waarvan  379  mannen  en  410  vrouwen  of  479  Christenen  en  725  heidenen. 

Op  het  eiland  Sermata  in  de  negariën: 

Djerwali 487  zielen 

Ela 454      » 

Mehaleta 645      » 

Rumadara 620      » 

Roknama 589      » 

Pupuliora 368      » 

Lontuli 434      » 

Rieha 468      » 

Wetiar 367      » 

Lele 583      * 

Hiahari 428      » 

Rongkihera 234      »    allen   heidenen,  of  te 

zamen  5677  zielen. 

De  literi  Lagona,  of  het  Luangsch  dialect  wordt  met  geringe  wijziging,  gesproken 
en  verstaan  op  de  eilanden  Luang,  Sermata,  Wetan,  Masela,  Dai,  Babar,  Dawaloor 
en  Eebir. 

Volgens  de  traditie  raktui  upa  tagaana,  is  de  bevolking  dezer  eilanden  van  het 
uitspansel  lianti,  toen  dit  nog  lager  op  de  aarde  lag,  afkomstig.  Ëene  vrouw  van 


312  DE  LUANa-SKRMATA-GBOEP. 

hemelschen  oorsprong,  daalde  langs  een  rotanpalm,  de  Calamas   calolepis,  wiens 
wortel  versteend  nog  op  het  eiland  Nolawna  getoond  wordt,  op  aarde  lea  neder  en 
werd  daar  door  den  tranna  anni  of  zuidenwind  bevrucht  Zij  baarde  vele  kinderen, 
die  eveneens  langs  den  rotan  communicatie  met  den  lianti  hadden.  Een  dezer,  een 
moedig  schoon  jonkman,  vroeg  toen   hij  in  den  hemel  kwam  de  dochter  van  den 
Upulero,   den  heer  hemel  of  liever  heer  zon  ten  huwelijk  en  verwekte  bij  haar  ver- 
scheidene kinderen,  die  echter  niet  op  de  aarde  kwamen.  Op  zekeren  dag  verzocht 
hij  Upulero  om  naar  de  aarde  lea,  te  gaan,  ten  einde  zijne  moeder  te  gaan  bezoe- 
ken.  Daar  zijnde  werd  hij  ziek  en  bleef  een  geruimen  tijd  achter.  De  Upulero  des- 
wege  ontstemd   noodigde   hem   en  zijne  vrouw  na  zijne  terugkomst  ten  maaltijd, 
alwaar  zoo  het  heette  zwijnenvleesch  op  verschillende  wijzen  toebereid,  opgedischt 
werd.  Dewijl  niemand  der  liantibewoners  daarvan  wilde  eten,  kreeg  de  schoonzoon 
achterdocht  en  weigerde  eveneens  iets  daarvan  te  nuttigen.  Hierdoor  ontstond  er  twist 
tusschen  hem  en  den  Upulero ,  die  hem  ten  slotte  mededeelde  dat  het  geen  varkens- 
vleesch  maar  het  vleesch  was  zijner  moeder,  die  hij  had  doen  slachten,  alléén  opdat 
hij  de  aarde  niet  meer  zal  bezoeken.  Nadat  de  vrede  tusschen  den  schoonvader  en 
den  schoonzoon  gesloten  was ,  verzocht  de  laatste  weder  vergunning  om  naar  de  aarde 
te  gaan.  De  Upulero  weigerde  zulks,  doch  eenmaal  besloten  hebbende  ging  de  schoon- 
zoon heimelijk  weg.  Daarover  vertoornd  nam  Upulero  een  zwaard  welhe  en  sneed 
de   rotan   in  tweeën,  zoodat  het  verkeer  met  het  uitspansel  verbroken  werd.  De 
schoonzoon,  die  nog  niet  ver  van  den  hemel  af  was,  slingerde  door  den  schok  om 
de  noord  en  viel  op  het  eiland  Serang.  Een  gedeelte  der  bevolking  van  Lagona 
kwam  van  uit  een  ver  land  in  het  westen  gelegen.  Eene  andere  overlevering  zegt 
dat  Luang  en  Sermata  vroeger  een  groot  land  was.  Na  het  ophouden  der  hiervoren 
bedoelde  conmiunicatie  met  lianti  werd  de  bevolking  overmoedig  en  sarde  op  allerlei 
wijzen  hunne  bloedverwanten,  die  aldaar  woonden  met  dat  gevolg  dat  Upulero  naar 
beneden  kwam  en  den  vorm  van  een  groeten  sakovisch,  herui  aannemende  het  groote 
land  verwoestte.  De   eilanden  Roma,  Makisar,  Leti,  Moa,  Lakor,  Dama,  Luang, 
Sermata,  Babar  en  de  Tanembar-groep   zijn   de  overblijfselen  van  deze  vernieling. 
Andere  overleveringen  schijnen  verloren  gegaan  te  zijn.  Vooral  is  het  te  betreuren 
dat  men  van  de  inunigratie  van  volken  uit  het  verre  westen  wartaa  niets  meer 
konde  mededeelen.  Een  groot  deel  der  bevolking  van  Sermata  is  van  Babarschen 
oorsprong.  Na  de  komst  der  Nederlanders  werd  in  1686  te  Djerwali  een  blokhuis 
opgericht.  Deze  bezetting  werd  in  1697  ingetrokken,  doch  in  1699  weder  teruggevoerd. 
In  1750  verzochten  de  hoofden  van  Luang  eene  bezetting  «voor  den  indrang  der 
Mangkasaren,    hetwelk    hun   geaccordeerd  zijnde  mits   dat  zij   naar  het  voorbeeld 
van  alle  andere  eilandsvolkeren  een  wacht  voor  de  bezettelingen  ophaalde,  alstoen door 
hen  geweigerd  werd,  onder  voorwendsel  dat  zij  daartoe  onvermogend  waren.»  Na  den 
val  van  de  Oost-Lidische  Compagnie  werd  de  post  te  Djerwali  voor  goed  verlaten. 


DE  LUANG-SERMATA-OROEP.  313 

Een  gedeelte  der  beyolking  van  Laang  omhelsde  in  den  loop  der  achttiende  eeuw 
de  Christelijke  leer  en  werd  er  dientengevolge  ook  om  het  onderwijs-  te  bevorderen 
een  inlandsche  onderwijzer  te  Letluli  geplaatst  In  1882  werden  deze  eilanden  onder 
het  toezicht  van  den  gouvemements-vertegenwoordiger  te  Babar  gesteld. 

De  brachy-  en  hypsimesocephale  bevolking  van  Luang  en  Sermata  behoort  niet 
tot  het  kroesharige,  morta  krakmkru,  maar  tot  het  sluikharige,  mortuploiploi,  licht 
bruine  ras,  dat  zich  in  twee  typen  splitst  namelijk  de  chaemaprosopen  en  leptoprosopen , 
zijnde  de  laatste  de  afetammelingen  van  de  in  vroegeren  tijd  zich  alhier  gevestigd 
hebbende  lieden  van  uit  het  westen  afkomstig  en  die  thans  tot  de  mama  of  eersten 
stand  gerangschikt  worden.  De  breedjukkigen  hébben  veel  overeenkomst  met  de  be- 
volking van  Babar.  De  lengte  van  het  lichaam  bedraagt  gemiddeld  bij  de  mannen 
1.70,  bij  de  vrouwen  1.58  meter.  Het  lichaam  is  krachtig  gebouwd  en  onder  de 
vrouwen  vooral  op  Sermata  vindt  men  zelfs  forsche  figuren  met  goed  ontwikkelde 
ronde  borsten  en  breede  aureolen.  Op  Luang  waar  als  een  gevolg  van  de  beschaving  het 
gebruik  van  de  kutang  een  soort  keurslijf  sedert  jaren  bekend  is,  zijn  de  borsten  gedrukt 
en  min  of  meer  misvormd.  De  christen-vrouwen  op  Luang  baden ,  naroho ,  zich  dikwijls 
zelfs  in  zee,  en  houden  het  lichaam  zindelijk,  inoni  mamuou.  De  meeste  mannen 
dragen  het  hoofdhaar  kort  Het  lichaam  is  weinig  behaard.  Enkele  mannen  slechts 
die  den  tegenzin  der  vrouwen  overwinnen  kunnen  drj^en  moustaches.  De  vrouwen 
geven  de  voorkeur  aan  mannen  met  gladde  aangezichten,  ri  raani  wulu.  Onder  de 
oksels  en  op  den  pubes  is  het  haar  gering.  De  menses,  raaminmai,  treden  zeer 
vroegtijdig  in,  tusschen  den  tien-  en  twaalQarigen  leeftijd  en  worden  er  tampons 
van  fijngeUopte  boombast  of  kalapavezelen  gebezigd  om  de  vloeiing  tegen  te  gaan. 
Het  menstruaal  eicreet  wordt  als  in  hooge  mate  onrein  aangemerkt.  De  mannen  en 
vrouwen  zijn  levendig  van  aard  en  niet  schuw.  Ontmoeten  de  laatsten  hare  vriendin- 
nen dan  kussen  zij  elkander  door  neuswrijving,  kini.  Op  Sermata  alleen  worden  de 
vrouwen  op  voorhoofd  en  armen  getatueerd,  iatau,  met  verscheidene  figuren  ter 
versiering.  Niettegenstaande  er  jaarlijks  van  wege  de  groote  droogte  gebrek  bestaat 
aan  voedingsmiddelen ,  hebben  de  kinderen  een  krachtig  voorkomen.  Op  Sermata  zijn 
de  zuigelingen  buitengewoon  blank,  doch  hebben  allen  op  den  rug  op  de  hoogte 
van  het  os  sacrum  donker  indigo  blauwe  plekken.  Ouder  wordende  krijgen  deze 
kinderen  eene  meer  donkere  kleur  en  verdwijnt  de  blauwe  plek,  die  als  het  ware 
onder  de  epidermis  is  weggevloeid.  Mannen  en  vrouwen  hebben  zwarte  glinste- 
rende oogen,  de  jongelingen  en  maagden,  die  nog  geen  pinang  gebruiken,  schoone, 
schitterende  ivoorwitte  tanden.  Lieden  met  schele  oogen  worden  zeer  zelden 
aangetroffen.  Qebochelden,  toorkooili  en  poljdactjlen  okomi  woneeme,  komen 
meermalen  voor.  Krankzinnigen,  rigagau,  worden  niet  ontzien.  De  handen  en 
voeten   zijn   middelmatig.    Van   wege    het    aanhoudend    werken    der    vrouwen  zijn 


314  DE  LÜANG-SERBÏATA-OROEP. 

hare  handen  evenwel  grof  en  onoogelijk.  Op  Sermata,  waar  de  zeden  en  gewoonten 
der  bevolking  als  het  ware  tusschen  die  van  Luang  en  Babar  staan,  is  de  kuisch- 
heid  onder  de  gehuwde  vrouwen  groot ,  daarentegen  hebben  de  jongelieden  een  vrij 
en  ongedwongen  verkeer  onder  elkander.  Gehuwde  vrouwen  hebben  op  Luang  gaarne 
eene  meer  intieme  gemeenschap  raliai,  met  \reemde  mannen,  wanneer  dit,  omdat 
de  mannen  zeer  ijverzuchtig,  tutugele,  zijn  en  op  overspel  hooge  boeten  staan, 
slechts  in  het  verborgen  kan  geschieden.  Als  teeken  van  puberteit  zoowel  bij  mannen 
als  vrouwen  worden  de  tanden  geslepen,  romihini,  om  te  doen  blijken  dat  men  een 
man  of  vrouw  begeert.  Besnijdenis  is  niet  bekend.  Het  is  verboden  onkuische  taal, 
raltieri  jatiata,  in  tegenwoordigheid  van  vrouwen  te  uiten.  De  bevolking,  die  gaarne 
mooie  zaken,  johiaa  mounune,  ziet,  naar  muziek  luistert  en  van  welriekende  krui- 
den of  geuren,  hupmikimikri,  houdt,  is  er  zeer  opgesteld,  om  vriendschap  met  hinare, 
Chineezen,  makaharere,  Mangkasaren  en  andere  vreemdelingen,  umpajowa  datawa- 
jora,  te  sluiten.  Mannen  en  vrouwen  zijn  voor  het  overige  zeer  werkzaauL  De 
bevolking  kan  dan  ook  welvarend  worden  genoemd.  Het  liegen  schijnt  in  alle  op- 
zichten getolereerd  te  zijn;  want  voor  dit  woord  heeft  men  in  de  literi  Lagona  acht 
verschillende  uitdrukkingen,  als  lahara,  opehe,  putra,  palka,  këliU,  k6(?^ori,  niki  en 
maula,  die  elk  eene  bijzondere  beteekenis  hebben. 

In  elke  negari  vindt  men  twee  plaatsen  alwaar  gewoonlijk  geofferd  wordt,  name- 
lijk de  aitierhe,  een  houten  beeld  van  twee-en-halve  meter  lengte  van  de  houtsoort 
naawa  vervaardigd  in  een  steen  midden  in  de  negari  geplaatst  en  de  watu  omoho 
een  steen  van  een  meter  lengte,  die  gewóonlqk  in-  de  nabijheid  der  sagero  drink- 
plaats wordt  aangetroffen.  De  aitierhe  staat  op  ongeveer  zes  meter  afstands  van  de 
rooma  ribera  op  eene  vierkante  verhevenheid  van  opgehoopte  steenen,  met  een  grooten 
platten  steen,  watuleari,  op  elk  der  hoeken.  Deze  steenen  mogen  niet  van  plaats 
veranderen.  Op  den  top  van  den  Bero,  de  hoogste  punt  van  Sermata,  is  ook  een 
aitierhe  geplaatst.  Heilige  plaatsen  heeten  lululi  geni.  De  aitierhe  van  ai  hout  en 
tierhe  mieren,  is  de  plaats  waar  het  mannelijk  beginsel,  de  TJpulero,  heer  zon,  anders 
ook  genaamd  it  matroomi  van  mat  oog  en  room  huis  een  tijdelijk  verblijf  houdt, 
om  met  het  vrouwelijke  beginsel,  de  aarde,  lea  of  beter,  nohomama  van  noho, 
aarde  en  mama,  aanzienlijk  te  copuleeren.  Voor  het  overige  treedt  de  TJpulero  nooit 
actief  op  om  wijziging  in  de  voornemens  of  daden  der  booze  geesten  te  brengen. 
Alleen  door  de  kracht  der  upumate,  geesten  derlatere  afgestorvenen,  door  bezweringen 
en  offers  kan  dit  geschieden.  Bij  bezwering  of  kunstmatige  krankzinnigheid,  veroorzaakt 
door  het  slaan  op  den  tiwela,  trom,  en  berooking,  komt  naar  men  beweert  een  der  geesten 
der  voorvaderen  in  den  persoon,  gewoonlijk  een  oude  vrouw  ^ie  in  cataleptischen  toestand 
verkeert,  om  haar  bekend  te  maken  met  de  zaken,  die  in  de  geestenwereld  gebeuren. 
De  geest  des  persoons  wordt  veronderstelt  door  unificatie  tijdelijk  door  de  upumate 


DE   LÜAXO-SERMATA-OROEP.  315 

Terlicht  te  z^n.  Verder  offert  men  ook  door  tosschenkomst  van  den  orlete ,  den  be- 
waker daarvan,  in  de  rooma  nhera,  aan  dople  en  luli  twee  beelden  waarin  de 
geesten  dergenen  die  de  negari  gesticht  hebben,  die  tevens  de  voorouders  zijn  van 
den  dienstdoenden  orlete,  bij  het  brengen  van  offers  tijdelijk  zich  ophouden.  De 
dople  het  mannelijk  beeld  zit  met  zijne  beenen  omhoog  getrokken  en  met  zijne 
handen  op  de  beide  knieën  rustende.  De  luli  of  de  vrouwelijke  figuur  zit  gehurkt, 
of  met  hare  beide  beenen  onder  het  lichaam  geslagen.  In  de  uitgestrekte  rechterhand 
houdt  zij  de  werau  een  houten  etensbak,  in  hare  Unkerhand  de  luli  helili,  of  heilige 
pinangkoker.  Voor  de  beide  beelden  treft  men  een  waterbak  van  kekeleuhout  ver- 
vaardigd, waarin  eiken  dag  door  den  orlete  water  gegoten  moet  worden.  Het  dople 
beeld  wordt  van  het  naawa-,  het  luli  beeld  van  ailuli  hout  vervaardigd.  Eiken  dag 
vóór  dat  de  zon  ten  ondergaat  doet  de  orlete  zijn  gebed,  rowohora,  na  vooraf 
eenige  rijstkorrels  uitgestrooid  te  hebben,  eerst  in  het  offerhuis  en  daarna  voor  de 
aitierhe.  Dit  gebed  blijft  voor  de  overige  negaribewoners  een  geheim  en  wordt  door 
den  orlete  alleen  aan  den  zoon  zijner  zuster,  die  hem  eventueel  zal  opvolgen, 
geleerd.  De  inhoud  daarvan  komt  echter  op  het  volgende  neder,  namelijk,  dat  in  de 
negari  geen  ziekte  uitbreke,  dat  alle  togo  of  koliboomen  Borassus  fiabelliformis , 
voortdurend  vocht  geven,  dat  de  negari  in  vrede  met  andere  negariën  leve,  dat  het 
aantal  kinderen  toeneme  en  dat  voornamelijk  regen  valle.  Namens  andere  negari- 
genooten  bidt  hij  dat  een  zieke  geneze,  eene  vrouw  kinderen  krijge  en  dat  het 
kind  niet  sterve,  voorts  alle  gebeden  die  voor  de  dudnu  gedaan,  bij  de  upumate 
onverhoord  bleven.  Lieden  van  andere  negariën  mogen  in  eene  andere  negari  niet 
bidden.  De  orlete  behoeft  niet  te  vasten,  maar  het  is  hem  verboden  djagong, 
wetraa;  woora,  katjang;  loopa  ofLablabvulgaris  en  Octopus  rugosus,  te  eten.  De  helper 
van  den  orlete  mag  alles  nuttigen,  maar  niet  in  de  rooma  ribera. 

In  het  dak  van  elk  huis  op  de  dudnu,  plaatst  men  borden  en  kalapadoppen  om 
de  upumate  te  onthalen.  De  zielen  der  afgestorvenen  verschijnen  op  aarde  als 
schaduwen,  memenu,  die  overal  rondzwerven.  Gedurende  den  slaap  nanina,  verlaten 
de  zielen,  makamu,  het  lichaam  van  den  levenden  mensch  om  rond  te  waren, 
randoi  la  temeni.  Uit  dien  hoofde  bidt  men  aan  de  upumate  om  de  zielen,  die 
zwervende  zijn  in  hare  hoede  te  nemen,  opdat  zij  niet  door  de  booze  geesten  ge- 
slagen, vastgebonden,  of  aangehouden  worden.  Dagelijks  tegen  den  avond  worden 
hier,  na  vooraf  rijstkorrels  uitgestrooid  te  hebben,  door  den  eigenaar  van  het  huis 
of  zijnen  vertegenwoordiger  spijzen,  sirih-pinang  en  sagero  op  plechtige  wijze  neder- 
gelegd.  Na  afloop  daarvan  bidt  hij  gewoonlijk  het  volgende:  «eh  upumate  miree, 
hemi  kaliweeda  weda  upmi  ana-mi  maka  muri  miori,  ami  toto  peënee  paana 
melahu,»  d.  w.  z.  O  gij  afgestorvenen  helpt  ons  uwe  kinderen  en  kindskinderen  met 
al  wat  goed   is,   opdat  wq   in  den  vervolge  u  allen  behoorlijk  verzorgen  kunnen. 


316  DB  LUANG-SKRMATA-GKOEP. 

Onder  het  eten  plee^  de  huisyader,  vóór  dat  hij  begint,  eene  bete  aan  de  upomate 
te  offeren.  Hij  legt  dit  gewoonlijk  voor  hem  neder  en  prevelt  het  hierboven  bekend- 
gesteld  gebed.  Aan  de  upumate  wordt  ook  het  verzoek  gericht  om  hen  in  hunne 
ondernemingen  bq  te  staan.  Volgens  het  volksgeloof  begeven  zich  de  zielen  drie  dagen 
na  den  dood  naar  het  eiland  Metrialam,  daarna  teruggeroepen  keeren  zg  later 
weder  derwaarts,  nadat  de  bewuste  prauw  naast  het  graf  begraven  werd.  De  prauw 
.dient  om  hen  gemakkelijk  over  zee  naar  het  eiland  te  voeren.  Alle  zielen  zoowel 
van  hoofden  als  slaven,  verzamelen  zich  op  Metrialam.  Zij  vieren  daar  feesten  en 
houden  het  oog  op  de  achterblijvenden.  De  zielen  dergenen,  die  eenen  geweldigen 
dood  gestorven  zijn,  zijn  echter  de  meest  ijverigen  om  hunne  achtergeblevene 
familieleden  te  helpen.  Zij  worden  dan  ook  voortdurend  aangebeden,  maar  met  be- 
kendstelling  van  den  naam  opdat  de  upumate  zich  niet  vergisse.  Elke  familie  is  verplicht 
aan  hare  eigene  upumate,  de  latere  afgestorvenen  en  upunita  gami,  de  vroegere 
afgestorvenen,  te  offeren.  Dit  heeft  dagelijks  plaats.  Op  het  eiland  Luang  wordt 
tevens  een  koperen  pot  of  keteltrom  van  Oost-Aziatischen  oorsprong  gevonden,  die 
men  zoo  niet  vereert,  dan  toch  in  waarde  houdt  Volgens  sommigen  is  deze  door 
de  westersche  immigranten  tegelyk  met  de  padi  herwaarts  gebracht  Anderen  beweren 
echter  dat  de  trom  uit  den  hemel  gevallen  is.  Bij  elke  gelegenheid  moet  rijst, 
awriehe,  aan  de  voorvaderen  geofferd  worden. 

De  kunst  om  te  tooveren  en  waar  te  zeggen,  rehere  of  rihere,  heeft  onder  de  bevolking 
vele  beoefenaars.  Om  de  toekomst  te  voorspellen  worden  de  ingewanden,  wuhumi, 
der  varkens,  de  lever,  orotni,  van  geiten  en  kippen,  zoomede  kippeneieren,  hiwi- 
temu,  geraadpleegd.  Het  is  verboden,  lululi  of  tabu,  sommige  plaatsen  bgv.  de 
voorgebergten  Wetigai,  Poneelu  en  Tutumera,  het  uiteinde  der  riffen  genaamd 
Moortawnu  en  Jahatutnu  en  het  eiland  Laetrana,  te  naderen.  Een  ieder,  die  uit 
onkunde  deze  plaatsen  bezoekt,  wordt  door  de  aldaar  verblijf  houdende  geesten  ge- 
molesteerd. Wil  men  de  ziekte  verdrijven,  dan  moet  de  kleur  van  de  lever  van  een 
varken  geraadpleegd  worden.  Op  den  berg  Batugaai  woont  een  booze  geest,  hegaana 
of  pomi  dawama,  die  er  genoegen  in  schept  menschen  te  benadeelen.  De  meeste 
lieden  zijn  bevreesd  in  de  nabijheid  van  groote  boomen,  ailiauwna,  te  komen,  opdat 
de  booze  geesten  hen  niet  ziek  maken.  Voorbehoedmiddelen,  rohoniwaru,  tegen 
ziekte,  bestaande  in  boom  wortelen,  bladeren  en  steenen,  worden  veel  gebruikt 
Enkele  personen  kunnen,  naar  beweerd  wordt,  den  regen  verdrijven,  rohora  otna.  In 
den  slaap  staan  de  levenden  met  de  afgestorvenen  in  contact  Droomt  men  dat 
men  met  een  der  doode  bloedverwanten  te  zamen  eet,  dat  een  hunner  den  levende 
komt  roepen,  dan  zal  men  spoedig  sterven.  Komt  een  der  afgestorvenen  zich  ver- 
toonen,  dan  is  men  verplicht  op  z\jn  graf  of  boven  den  zolder  op  den  dudnu  offers 
te  brengen.  Kwade  droomen,  miëjatiata,  zijn,  wanneer  men  droomt  dat  men  iets  aan 


XXM. 


.Blz.316. 


DE   LUANG-8BRM  AT  A-GROEP.  317 

een  ander  verkoopt,  dat  men  feest  viert >  dat  er  een  enropeesch  getuigd  schip  in  de 
nabijheid  der  eilanden  komt,  dat  men  urine  loost  Droomt  men  dat  er  vogels  op 
het  dak  zitten,  dan  zal  men  rijk  worden,  dat  men  gesteenigd  doch  niet  geraakt 
wordt,  of  men  op  zee  zijnde  niettegenstaande  zwaar  weder  vooruitgaat,  dan  zal  men 
zijn  proces  winnen;  dat  men  baadt,  dan  zal  er  spoedig  regen  vallen.  Droomt  eene 
vrouw  dat  zq  een  pinang,  een  ring,  of  armband  ten  geschenke  krijgt,  dan  zal  zy 
spoedig  bevrucht  worden.  Droomt  men  dat  men  sirih-pinang  of  een  kalapa  van  een 
ander  krygt,  dan  zal  men  in  den  handel  groote  voordeden  behalen.  De  namen  der 
afgestorvenen  mogen  door  de  bloedverwanten  niet  zonder  doel  worden  uitgesproken. 
De  nachtmerrie  ontstaat  doordien  de  hegaana  op  de  borst  zit,  om  den  persoon  te 
kwellen  of  de  makamu,  ziel,  uit  te  rukken. 

De  bevolking  dezer  eilanden  gaat  er  niet  spoedig  toe  over  een  eed,  rowalokra,  af 
te  leggen  en  verklaart  liever  de  waarheid,  uit  vrees  van  door  de  geesten  ziek  ge- 
maakt te  worden.  Moet  iemand  beëedigd  worden,  dan  houdt  hij  in  zijn  rechterhand 
een  mes  of-  een  steen.  Een  der  oudsten  hem  bij  de  hand  nemende  en  deze  ten 
hemel  richtende  roept  de  upulero  aan,  onder  het  uitspreken  van  de  zwaarste  ver- 
vloekingen. De  gebruikelijke  verwenschingen  robareene,  zijn  hegaana  raanu,  de  booze 
zal  u  verslinden;  tëlena  naluu,  de  bliksem  zal  u  treffen;  Meere  naluu,  de  donder 
zal  u  treffen;  herui  naterbeeme,  de  serui  visch  zal  u  doorsteken;  upulera  raanu  ote 
emu,  de  heer  zon  zal  uw  hoofd  verslinden  en  meer  van  dien  aard. 

Om  zeker  van  zijn  eigendom  te  zijn  heeft  men  de  gewoonte  bij  vruchtboomen  enz. 
teekenen  te  plaatsen,  om  anderen  te  beletten  in  de  nabijheid  daarvan  te  komen  ofte 
stelen.  Deze  teekens  heeten  mattoo.  Plaatst  men  bij  een  kalapaboom  de  mattoo 
rimu-rimiori,  dan  zal  de  persoon,  die  een  kalapavrucht  steelt,  ziek  worden  en  sterven; 
de  mattoo  lae  diordiori  bestaande  uit  Mppenveêren,  dan  zal  de  dief  zware  pijnen  in 
den  buik  krijgen;  de  mattoo  herui,  dan  zal  de  sSkovisch  hem  dooden;  de  mattoo 
iwi,  dan  zal  een  haai  hem  verslinden;  de  mattoo  tawtawa  en  malakraa,  dan  zal 
hij  stekingen  in  de  borst  krggen  en  sterven;  de  mattoo  laieere,  dan  zal  hij  door 
den  donder  getroffen  worden;  de  mattoo  rei  rieimiortu,  dan  zal  hij  op  zee  een 
ongeluk  krijgen  en  de  mattoo  pipi  halaala,  dan  zal  hij  koli  of  tua  tappende  naar 
beneden  storten  en  andere  meer. 

De  huizen  in  de  groote  negariên,  leta  lawaana,  zoowel  op  Luang  als  Sermata 
zijn  niet  regelmatig  aangelegd,  sommigen  staan  op  palen,  anderen  op  den  grond. 
Om  elke  negari  heeft  men  een  steenen  muur,  lutru,  van  2.25  meter  hoogte  en  2 
meter  dikte  en  gaat  men  door  een  vóór-  en  achterpoort  binnen.  De  meeste  negariên 
liggen  in  de  nabijheid  der  zee  op  eene  zekere  hoogte,  zoo  mogelijk  op  plaatsen  waar 


318  DE   LÜANG-SERMATA-OROEP. 

waterbronnen  aangetroffen  worden.  In  dagen  van  krijg  werden  vroeger  buiten  de 
lutru,  bambuyersperringen  of  voetangels,  hoora,  geplant  De  voornaamste  materialen 
voor  den  huisbouw,  meer  speciaal  de  omwanding,  baara,  en  de  dakbedekking,  rita, 
worden  van  den  koliboom  Borassus  flabelliformis,  verkregen.  In  het  midden  van  elke 
negari  treft  men  in  een  open  terrein  de  rooma  ribera,  of  het  offerhuis,  waarin  de 
houten  beelden  van  dople  en  luli  bewaard  worden.  Dit  huis  wordt  door  de  bevolking 
opgericht  en  onderhouden,  en  deze  arbeid  gaat  met  feesten  en  maaltijden  gepaard. 
Behalve  het  school-  en  kerkgebouw  voor  de  Christen-bevolking  te  Letluli,  worden 
andere  publieke  gebouwen  niet  aangetroffen.  Van  wege  gebrek  aan  bouwmaterialen 
zijn  de  gebouwen  kostbaar.  Gewone  lieden,  die  kleine  woningen  bouwen,  worden 
tegen  voeding  door  hunne  bloedverwanten  bijgestaan.  De  woningen  der  hoofden  en 
aanzienlijken  worden  echter  tegen  betaling  opgericht  Voor  een  huis  van  v^ftien 
meters  lengte  en  tien  meters  breedte  en  voor  welken  opbouw  vier-en4wintig  personen 
benoodigd  zijn,  betaalt  men  twee  gouden  schotels,  pina  maaha,  twintig  stuks  lyn- 
waden  in  soorten  en  zestig  Luangsche  sarongs.  Daarbij  ontvangt  elk  der  arbeiders 
een  varken  wawi,  een  geitpipi,  een  ehere  —  ongeveer  veertig  kati  —  djagong  en 
rijst  De  werklieden  worden  daarenboven  nu  en  dan  onthaald  op  karbouwen 
en  varkens,  zoodat  het  aantal,  nadat  het  huis  is  afgewerkt  vijf  h  zes  kar- 
bouwen en  dertig  k  veertig  varkens  bedraagt  De  benoodigde  sirih  kaunu,  pinang 
poa  en  tabak  tawaku,  wordt  dagelijks  verstrekt  De  verdeeling  der  betaling  geschiedt 
door  de  oudsten,  die  aangenomen  hebben  het  huis  te  bouwen.  Vóórdat  men  het 
nieuwe  huis  betrekt  telaa  soli  room  paruwaru,  noodigt  de  eigenaar  zijne  bloedver- 
wanten uit,  om  in  hunne  tegenwoordigheid  buiten  het  huis,  van  den  waarzegger, 
rehere,  te  hooren,  of  het  huis  al  dan  niet  gelukkig  is.  Is  de  voorspelling  gunstig, 
dan  blijft  men  in  het  huis,  brengt  aan  de  geesten  der  vaderen  offers  en  viert  eenige 
dagen  feest  In  het  tegenovergesteld  geval  moet  men  ook  door  waarzegging  trachten 
te  weten  te  komen  wat  er  aan  ontbreekt  en  of  een  kwaadwillige  hier  of  daar  in  het 
huis  tusschen  de  omwanding  of  dakbedekking  een  toovermiddel,  om  den  eigenaar  te 
benadeelen,  heeft  verborgen.  Dit  gevonden  zijnde,  neemt  de  eigenaar  een  kuiken,  houdt 
dit  in  zijn  hand  en  bidt  aan  den  XJpulero  om  den  dader  te  straffen,  het  kuiken 
wordt  alsdan  verbrand  en  een  weinig  van  het  vleesch,  zoomede  sirih-pinang  op  een 
bord  gelegd  en  aan  den  voet  van  een  der  heuvels  weggeworpen.  Daarna  worden  de 
noodige  varkens  en  karbouwen  geslacht,  om  de  verzamelde  bloedverwanten  te  ont- 
halen, verder  eenige  dagen  op  den  trom,  tiwela,  geslagen  en  de  heniar  weikei, 
heniar  udi,  heniar  medi,  heniar  roona,  heniar  pora  en  de  heniar  tëniwle,  gezongen. 
Vóór  den  maaltijd  is  de  eigenaar  verplicht  een  weinig  van  de  toebereide  spgzen 
naar  den  zolder,  dudnu,  te  brengen  als  offers  aan upumate  en upunitagami,  geesten 
der  voorvaderen.  Elk  huisgezin,  rooma  mSniotni,  bewoont  een  huis.  De  manu  treapi 
of  jongelingen  wonen  in  het  huis  der  ouders,  doch  in  een  afzonderlijk  vertrek.  Even- 


DE   LUANG-SERMATA-OR0J5P.  319 

ZOO  de  pata  raara  of  jonge  maagden.  Aan  de  beide  zijden  van  het  fiinsr  fiMÜ  mfin 
op  het  dak  kleine  openingen,  waarvan  door  de  upumate  gebruikt  wordt  gemaakt. 
Aan  de  buitenzijden  dier  openingen  hangt  men  ook  offers  op,  om  deze  te  bewegen 
het  huis  binnen  te  treden. 

De  werkzaamheden  der  mannen,  kniarim  manu,  bestaan  uit,  het  tappen  van  koli 
of  palmwijn,  makerte;  het  stoken  van  koliwater  of  arak,  makahoi  arka;  het  bouwen 
van  huizen,  makajape  rooma;  het  bewerken  der  velden,  makahenii;  het  breien  van 
netten,  makaata  dihajala;  het  vervaardigen  van  visohfiiiken,  makajap  wuwu;  het 
vlechten  van  schildpadnetten ,  makaata  dahri;  het  steken  van  schildpad,  wahaka 
aengeme;  het  verzamelen  van  tripang,  wahaka  winiawi;  het  visschen,  wahaka  ina, 
doch  voor  het  meerendeel  geeft  men  de  voorkeur  aan  het  drijven  van  handel ,  raka- 
wali  la  nohida  too,  óp  andere  eilanden.  Het  visschen  geschiedt  met  fuiken,  lijnen, 
netten  en  pieken,  keuru  en  sola;  ook  wel  door  in  het  water  werpen  van  voor  de 
visschen  bedwelmende  middelen  als  de  ^ngestampte  pitten  van  den  muuraboom,  de 
bladen  en  takken  van  den  amuwooboom  en  een  zekere  slingerplant,  tooa  genaamd. 
Op  de  riffen  maakt  men  vakken  uit  dijkjes,  jatru,  van  koraalsteenen,  waar  bij  eb 
de  visch  achterblijft.  De  vrouwen  houden  zich  onledig  kniarim  pata,  met  akteni 
lawre,  sarongs  en  omslagdoeken  te  weven;  lahaoma,  garen  te  twijnen;  ratoone 
hëniome,  garen  te  kleuren;  pipara  jamane,  spijzen  te  koken;  raale  agu  hartutni, 
brandhout  te  sprokkelen;  laral  geere,. water  te  dragen;  roaaramhe  ina  liwuralamni, 
visch  op  de  riffen  te  zoeken;  roor  naeniairi,  kleederen  te  naaien  en  verstellen.  Voorts 
vervaardigt  men  zout,  kioo,  door  zoutwater  in  de  doode  schelpen  van  de  Tridacna 
gigas  te  doen  verdampen,  zoomede  azijn,  sidu,  van  het  sap  der  Borassus  flabelli- 
formis  en  grove  matten  van  kolibladen,  utii  genaamd.  Timmerlieden  tukane  agu, 
ijzer-  tukane  manotna  en  goud-  tukane  maaha,  smeden  worden  in  voldoend  aantal 
aangetroffen.  Het  vuur  wordt  door  draaiing  van  twee  stukken  ohihout  of  door  wrij- 
vmg  van  twee  stukken  bambu,  eere,  met  bijvoeging  van  wunti  kema,  kalapabast, 
of  paru,  zwam  van  den  arengboom,  verkregen.  De  handel  met  prauwen  puou  liauna, 
paduwakan;  puou  kee,  djungku  en  loi,  vlerkprauwen,  bestaat  in  den  in-  en  uitvoer  van  levens- 
middelen als  djagong,  katjang,  rijst,  sagu,  rotnia  en  andere  artikelen  als  arka  arak, 
janewre  jenever,  verder  garen  van  verschillende  kleuren,  sarongs,  wit,  zwart  en 
ongebleekt  katoen,  patolas,  hoofddoeken,  messen,  ijzer-,  koper-,  aarde-  en  glaswerk. 
De  handel  wordt  in  ruil  gedreven  met  de  eilanden  Aaru,  Timorlao  en  Tanembar, 
Babar,  Dama,  Nila,  Teun,  Serua,  Lakor,  Moa,  Leti,  Keisar,  Wetar,  Romang  en 
Portugeesch  Timor.  Onder  de  oorspronkelijk  bevolking  van  Luang  en  Sermata  worden 
alle  schulden,  raotna,  ontstaande  door  het  leenen,  arwaaka,  van  gouden  borden, 
pina  maaha,  maasbulan,  arhe,  of  door  koop  en  verkoop,  raulga  raweli,  behoorlijk 
betaald.  Is  iemand  onwillig,  dan  heeft  de  schuldeischer  het  recht  buiten  de  hoofden 


320  DE   LÜANGHSERMATA-OROEP. 

om,  zijn  vee,  huizen  en  gronden  te  nemen,  baradje.  Bezit  hij  niets,  dan  neemt  de 
schnldeischer  het  noodige  van  een  ander  negarigenoot,  die  de  kwestie  verder  met 
den  schuldenaar  moet  afmaken.  Geld  is  niet  bekend  en  weinig  gewild.  Als  artikelen 
van  waarde  bewaart  men  maas  bulan,  arhe,  gouden  borden,  pina  mahaa,  gouden  en 
zilveren  oorhangers,  zoomede  gongs,  saraM. 

De  voedingsmiddelen  zijn  fijngestampte  djagong,  rijst,  verscheidene  katjang-  en 
ubisoorten,  veel  vleesch,  visch,  schelpdieren  en  schildpadden.  Bedorven  vleesch 
of  visch  wordt  niet  genuttigd.  De  spijzen  worden  met  bijvoegmg  vmi  kalapamelk 
en  andere  kruiden  als  Spaansche  peper,  kanüaka,  tamarinde,  auriara,  enz.  gekookt, 
iamanan  emtataha.  De  gewoonte  brengt  mede  slechts  des  middags  en  des  avonds  te 
eten.  Des  morgens  wordt  alleen  van  sagero  gebruik  gemaakt.  Men  eet  met  lepels 
van  schelpen,  heniora  lima,  na  eerst  de  handen,  noomhe  limi  en  den  mond  noomhe 
numu,  gewasschen  te  hebben.  Als  narcotica  worden  gebezigd  sirih-pinang ,  kalk, 
gamber  en  tabak.  Bij  gebrek  aan  pinang  neemt  men  de  schors  van  den  kihiraboomu 
Het  pinang  kauwen  heet  munauru. 

De  gewone  kleeding  bestaat  voor  mannen,  manu  rainiaerni,  uit  de  gewone  schaam- 
gordel,  voorts  de  poltoora,  een  korte  broek;  de  raini  hururu,  een  soort  badju, 
voorts  kabaai,  kabaja  en  pook,  een  lange  broek  op  de  wijze  der  Ambonsche  Chris- 
tenen. De  heidensche  vrouwen  dragen  de  pata  rainiaerni,  als  een  sarong,  lawar, 
van  de  heup  tot  aan  de  knieën,  enkelen  nog  eene  badju  raini  pata,  voorts  als 
sieraad  tien  tot  dertig  ivoren  banden,  leeli,  aan  eiken  arm;  zilveren  ringen,  kadieli 
mawawarhe;  zilveren  dohorope  mawawarhe  en  hoornen  dohorope  hajor  dudlu,  haar- 
pennen  en  wui  teltele  tieru,  glaskoralen  halsbanden;  Christen-vrouwen  de  kabaai 
met  de  lawar  ook  genoemd  lawre  manuta  of  zwarte  sarong. 

De  besturende  hoofden,  kawtena,  kapitan;  hunu  orangkaja  en  rilalauna,  oudsten 
bijgestaan  door  den  hopopna  of  afgezant,  verder  de  ahunamni  behooren  tot  de 
mama,  eveneens  de  orlete  of  afetammeling  van  den  eersten  grondbezitter,  die  de 
watu  omoho  en  de  rooma  ribera  bewaakt.  Deze  betrekkingen  zijn  erfelijk,  namelijk 
in  de  vrouwelijke  linie.  De  zusterszoon  heeft  het  recht,  om  de  opengevallene  betrek- 
king te  bekleeden.  De  bevolking  bestaat  alleen  uit  mama,  adellijken  en  slaven.  De 
slaven,  aata,  nemen  eenen  lageren  stand  in.  Zij  zijn  vreemdelingen  gewoonlijk  van 
de  Portugeesche  bezittingen  op  Timor  afkomstig,  alwaar  zij  tot  eenen  prijs  van  drie 
vaten  kruit,  messen,  lijnwaden  en  goud  ingekocht  worden.  Na  den  dood  van  den 
eigenaar  worden  de  slaven  vrij,  marikua,  de  erfgenamen  hebben  er  niet  over  te 
beschikken.  Het  werk  der  slaven  is  gelijk  aan  dat  der  vrije  lieden.  Alleen  mogen  zij 
met  vrije  vrouwen,  zelfs  na  de  marikua,  niet  huwen. 


h3 


f-vi.,--^ 


/•^V 


'OS 

J  ^ 


DB  LÜANO-SEBMATA-GROEP.  32l 


Als  teeken  van  eerbied,  rormata,  worden  oude  mannen  met  het  woord  upa,  heer 
of  grootvader,  aangesproken.  De  namen  van  hoofden  en  aanzienlijken,  mama,  mogen 
nimmer  door  de  minderen  of  slaven  worden  genoemd.  Ontmoet  men  elkander,  dan 
moet  de  helili,  pinangdoos,  als  teeken  van  vriendschap  zoowel  onder  de  mannen 
als  vrouwen  onmiddellijk  van  weerszijden  worden  aangeboden,  na  vooreerst  het  woord 
kaliweda,  wees  gelukkig,  uitgesproken  te  hebben.  Bij  het  sluiten  van  vriendschap 
worden  geene  namen  veranderd,  wahemu  nana,  noch  bloed  gedronken.  Het  zitten  met 
opgetrokken  beenen  is  onwelvoegelijk  en  zegt  men  rie  nakalehe  hënioli  lirmama, 
d.  i.  hij  kent  geen  fatsoen.  De  gewone  scheldwoorden  zijn  o.  a.  muha  winmu,  d.  L 
cum  matre  tua  coïbo,  agaartu  uuni,  d.  L  pudenda  tua  difiSndam,  etc.  De  rijken, 
rimakataru  worden  evenals  de  hoofden  geëerd. 

Het  grondbezit  is  zoowel  op  Luang  als   Sermata  individueel.  Elke  familie  heeft 
haar  bijzonder  eigendom,  door  grenzen,  rawatiamnoha,  gewoonlijk  steenen  muren, 
lutru,   afgebakend.   Woeste  gronden,  tani  woora,  zijn  er  niet  meer,  alleen  kunnen 
de    kleine  in  de  nabijheid  van  Luang  gelegene  eilanden  als  communale  gronden 
worden  beschouwd,   omdat  een  ieder  der  bevolking  het  recht  heeft,  aldaar  alles  te 
halen  wat  hij  noodig  heeft,  eveneens  om  tripang  te  verzamelen  of  te  visschen.  Op 
Sermata  waar  meer  landbouw  gedreven  wordt,  vindt  men  de  heni  oronmiota,  velden 
voor  den  aanplant  van  ^jago^^?»  wetraa;  katjang  woora  en  ubi  waloini,  gebezigd, 
voorts  nor  elwa,  kalapatuinen  en  togo  elwa,  koli-aanplantingen.  Deze  aanplantingen 
zijn  op  Luang  niet  noemenswaard,  ook  is  de  bevolking  niet  landbouwend,  makhani. 
Vreemdelingen,  doonaauna,  hinare,  of  makaharere,  op  deze  eilanden  gehuwd,  ver- 
krijgen alle  rechten  op  de  gronden  der  vrouw,  omdat  zij  melear  nohora  hauni,  de 
vrouw  volgen.  Alle  gronden  worden  geërfd.  Verkoop  van  gronden  heeft  ninuner  plaats. 
Niemand  mag  over  eens  anders  grond  of  aanplantingen  beschikken.  Het  verzamelen 
van  brandhout  en  het  vangen  van  vogels  is  echter  daarvan  uitgesloten.  De  gronden 
worden  jaar  in  jaar  uit  gebruikt,  na  met  bladeren,   asch  en  geitendrek  vóór  het 
invallen   der   eerste   regens   bemest   te    zijn.  Padi  awriehe,  een  roode  soort  wordt 
weinig  aangeplant,  omdat  de  gronden  daarvoor  ongeschikt  zijn.  Men  maakt  meer 
werk  van  wetraa,  djagong  van  vier  maanden  groeitijd;  laurur  makaharere,  Arachis 
hypogaea;    poiha,   durhu,   woora,   loopa  en  goha  vijf  gewone  katjang  Phaseolus- 
soorten,  bloini  Batatas  edulis,  aava  Gossypium  indicum  en  herbaceum,  uudi  melai, 
Carica  papaya   en  oho  gaairi,  Moringa  pterygosperma ,  de  bladen  der  beide  laatste 
om  als  toespijs  te  dienen.  Op  Luang  heeft  men  paarden,  karbouwen,  geiten  en 
schapen.  Het  aantal  dezer  dieren  is  op  Sermata  gering. 

Heeft  iemand  gestolen,  dan  verzamelt  de  gemeente  zich  op  het  plein,  of  voor  de 

21 


322  D£  LTTANO-SERMATA-OROSP. 

woning  der  hoofden,  omdat  er  geen  baUeu  is,  in  tegenwoordigheid  der  hoofden  en 
oudsten.  De  schuldige  brengt  een  bok,  een  varken  en  een  bak  met  arka,  gedistil- 
leerde palmwijn,  gevuld.  Deze  dieren  worden  beschouwd  als  een  zoenoffer,  niet  alleen 
ten  behoeve  van  den  Upulero,  maar  ook  voor  de  negari.  Vóór  dat  de  dieren  geslacht 
worden  neemt  de  schuldige  een  mes  en  dit  met  de  rechterhand  in  de  hoogte  heffende 
zegt  hij,  «upulero  aka  mënaa  howaana,  dede  maltawoê  meriotue  akteruu,»  d.  L 
Heer  zon,  wanneer  ik  nogmaals  een  diefstal  pleeg,  laat  dan  een  mes  mijn  hals  af- 
snijden. Daarna  komen  eenige  oudsten  voor  en  schreeuwen,  terwijl  zij  de  dieren 
slachten,  «upulero  amiona  empeena  mamain  pipi  wawi  hadan  kamnaa  ampeenami 
mëliade  iana  muai  mamu  hioi  mutia  ana  rimu-rimiori,»  d.  i.  Heer  zon,  het  is  niet 
zonder  oorzaak  dat  wij  een  bok  en  een  varken  slachten,  het  is  omdat  er  gestolen 
is,  daarom  worden  de  dieren  geslacht,  opdat  wij  niet  ter  verantwoording  geroepen 
worden.  De  koppen  der  geslachte  dieren  worden  op  plechtige  wijze  naar  het  strand 
gebracht  en  op  staken  geplaatst,  zoolang  totdat  er  opnieuw  een  diefstal  gepleegd 
en  de  koppen  vervangen  worden.  Het  vleesch  wordt  onder  de  bevolking  verdeeld. 
Bij  zware  diefstallen  pleegt  men  karbouwen  te  slachten.  Bij  verwonding  wordt  een 
tot  twee  maas  bulan  aan  den  verwonde  en  aan  elk  der  hoofden  als  boete  betaald. 
Na  de  genezing  der  wond  moeten  de  hoofden  echter  het  ontvangen  goud  terug- 
betalen, doch  is  de  schuldige  alsdan  verplicht  aan  hen  een  feestmaal,  henala  paru- 
wanoo  te  geven.  Moord  of  doodslag  wordt  gestraft  met  eene  boete  van  dertig  maas 
bulan  ten  behoeve  der  bloedverwanten  en  een  maas  aan  elk  der  hoofden.  Wanneer 
de  aanplantingen  door  varkens  en  geiten  vernield  worden,  dan  heeft  de  eigenaar  der 
velden  het  recht  deze  te  dooden  en  de  helft  van  het  vleesch  voor  zich  te  houden , 
de  andere  helft  brengt  hij  aan  de  hoofden,  om  deze  aan  den  eigenaar  van  het  vee 
te  overhandigen.  Is  de  vernieling  belangrijk,  dan  wordt  het  vee  zijn  eigendom.  De 
zwaarste  boete  tot  een  bedrag  van  veertig  maas  bulan,  arhe,  wordt  behalve  de 
daarbij  behoorende  karbouwen  ajoori,  varkens  wawi,  geiten  pipi  en  arak  arka,  op- 
gelegd aan  den  persoon,  die  tijdens  de  afwezigheid  van  den  man  van  Luang  over- 
spel met  diens  vrouw  pleegt,  als  ralmahida  raler  toter  lara,  een  maas  om  het  zeil 
op  te  rollen;  ralmahida  ralemi  lara,  een  maas  om  het  zeil  naar  beneden  te  laten; 
ralmahida  ralemi  watu,  een  maas  om  het  anker  te  doen  vallen;  ralmahida  raler 
waeruli,  een  maas  om  het  roer  op  te  nemen;  ralmahida  raler  tirere,  een  maas  om 
de  mast  er  uit  te  zetten;  ralmahida  ralemu  hairi,  een  maas  om  de  vlag  neer  te 
balen;  ralmahida  raler  rewete  wehitaen,  een  maas  om  de  riemen  vast  te  binden; 
ralmahida  raler  hraje  tahaai  gaaini,  een  maas  om  het  aangezicht  der  zee,  dat  be- 
schaamd is,  glad  te  strijken;  ralmahida  pou  mënitni  ri-ida,  een  maas  voor  de 
prauw;  ralmahida  watul  gaaini,  een  maas  om  het  aangezicht  op  te  heffen;  ralma- 
hida namkekeria,  een  maas  om  de  menschen  te  durven  zien;  ralmahida  nerule,  een 
maas  voor  de  berok  (een  kleine  prauw)  om  naar  de  wal  te  gaan;  ralmahida  nerule 


DB  LtTANChSiatMATA-GfiOEP.  32^ 

eeni,  een  maas  voor  het  uitstappen  aan  wal;  rahnahida  nalaawa,  een  maas  om  te 
kunnen  loopen;  rahnahida  rariporhe,  een  maas  om  de  poort  der  negari  te  openen; 
rahnahida  laawa  ieta  ralamni,  een  maas  om  de  negari  binnen  te  gaan;  rahnahida 
arom  n  etlemeni,  een  maas  om  te  vragen  waar  het  huis  staat;  rahnahida  hërarië 
niaariy  een  maas  om  de  huisdeur  te  openen;  rahnahida  amtatel  hijaa,  een  maas  * 

om  de  zitplaats  aan  te  w^zen;  rahnahida  malal  hehli,  een  maas  om  de  sirihbak  te 
ontvangen;  rahnahida  watul  Uioni,  een  maas  om  den  nek  op  te  heffen;  rahnahida 
namkekle  rom  naini,  een  maas  om  het  inwendige  van  het  huis  te  zien;  rahnahida 
aanu  gerlemeni,   een  maas  om  te  vragen  waar  het  (mijn)  kind  is;  rahnahida  poUé  i 

aanu,  een  maas  om  het  (mijn)  kmd  te  roepen;  rahnahida  nadere  welheni,  een  maas 
om  de  klewang  af  te  leggen ;  rahnahida  rewete ,  een  maas  om  geen  twist  te  zoeken ; 
rahnahida  rewete  hialire,  een  maas  om  te  beletten  dat  de  bloedverwanten  twist 
zoeken;  ralmahida  hiahre  niakemi,  een  maas  voor  het  aandeel  der  bloedverwanten; 
ralmahida  hërorge  watatege  welhe  gaami,  een  maas  om  de  klewang  (van  de  bloed- 
verwanten des  mans)  stomp  te  maken;  ralmahida  ianan  rabene  pipi  wawi  ajoori,  een 
maas  om  geen  geiten,  varkens  of  karbouwen  te  dooden  —  voorheen  eene  gewoonte 
der  bloedverwanten  zoowel  van  den  man  als  van  de  vrouw  om  het  vee  van  anderen 
voor  rekenmg  van  den  schuldige  af  te  maken;  —  ralmahida  pata  amninami  watul 
kUoni,  een  maas  voor  de  vrouwehjke  famiheleden  om  den  nek  op  te  heffen;  ralmar 
hida  rewete  pata  amninami,  een  maas  opdat  de  bloedverwanten  der  vrouw  niet  boos 
worden;  rahnahida  pata  amninama  makemi,  een  maas  voor  de  bloedverwanten  der 
vrouw;  rahnahida  hërorge  watatege  welhe  gaaini,  een  maas  om  de  klewang 
(van  de  bloedverwanten  der  vrouw)  stomp  te  maken;  ralmahaworu  amni  nia- 
kemi, twee  maas  voor  den  vader  der  vrouw;  rahnahida  popnu  uti  ekelunni,  een 
maas  om  het  kussen  in  de  mat  te  wikkelen;  rale  mahaplawlawle  ida  rewte  u 
ti  ekelunni,  een  gouden  ketting  om  de  mat  vast  te  binden  en  ralmahida  hauni 
niakemi,  een  maas  voor  het  aandeel  van  den  beleedigden  man.  Deze  boete  heet 
armole  lire.  Na  de  betaling  worden  de  bijeengebrachte  varkens,  geiten  en  karbouwen 
geslacht  en  de  negarigenooten  onthaald.  Voorts  heeft  de  delinquent  als  hij  zulks 
verlangt,  het  recht  om  de  vrouw  te  huwen.  Wanneer  eene  vrouw  wier  echtgenoot 
in  de  negari  is,  overspel  pleegt,  dan  betaalt  de  overspeler  slechts  eene  boete  van 
vier  maas.  Vermits  de  mannen  dezer  eilanden  maanden  achtereen  op  reis  gaan,  ge- 
beurt het  niet  zelden  dat  de  achtergeblevene  vrouwen  zich  vergeten.  Anderen  waar- 
onder de  meer  ontuchtigen  pata  jatiata,  trachten  op  allerlei  wijzen  de  mannen, 
vooral  vreemdelingen  bij  afwezen  van  hun  echtgenoot,  ook  om  in  het  bezit  te  komen 
van  hooge  boeten,  te  verleiden. 

In  vroegeren  tijd  werden  tusschen  de  negariën  oorlogen  raara,  gevoerd,  gewoonlijk 
ten   gevolge   van   gepleegden  moord,  rawena  rië,  ook  wel  van  wege  beleedigmg, 


S24  DB  LüANGHSERMATA-OBOKP. 

keniau  henia  rië  enmaa,  iemand  beleedigen,  waardoor  vijandschap,  rawora  of  arwali 
ontstond.  Het  gevecht  wordt  gewoonlijk  aan  het  strand  geleverd ,  terwyl  in  de  negari 
de  roode  vlag,  hairi  jawene,  geheschen  wordt  De  ahunamni,  eigenlijk  de  honden- 
tong, is  de  voorvechter  die  den  strijd  opent.  Wanneer  hij  de  vlucht  neemt,  dan 
werd  hij  in  vroegeren  tijd  volgens  het  oud  gebruik,  henioli  ulu-ulu,  gedwongen  in 
tegenwoordigheid  der  gemeente  mannen,  vrouwen  en  kinderen  den  coïtus  met  eene 
teef  uit  te  oefenen.  Hij  werd  totdat  einde  naakt  voor  het  publiek  gebracht  en  of- 
schoon de  daad  er  gewoonlijk  niet  op  volgde,  was  hij  toch  gedurende  zijn  geheele  leven 
geschandvlekt.  Thans  onder  het  nieuw  regime,  henioli  lileiru,  worden  dusdanige 
geschillen  door  de  hoofden  met  boeten  afgedaan.  Het  sluiten  van  vrede,  rawooka 
halekwa,  gaat  met  feestvieringen  onder  het  zingen  der  tjakalele  liederen,  heniara 
hinieka,  gepaard.  Na  den  feestmaaltijd  roepen  de  aanvoerders  der  beide  partijen, 
zoowel  de  overwinnaars,  rehiare,  als  de  verslagenen,  litriare,  den  Upulera  aan 
om  getuige  van  hun  verbond  te  zijn  en  drinken  te  zamen  een  beker  sagero,  of  een 
glas  arak  in  tegenwoordigheid  der  bevolking.  De  gebruikel^ke  wapens,  haploko 
lokore,  zijn,  de  welhe,  zwaarden;  welahara,  pieken;  rapaa,  boog  en  rapihi,  pijl; 
hiwiwi,  kris,  baadi,  een  kort  mes.  Enkelen  zijn  in  het  bezit  van  pooka,  geweren. 
In  vroegeren  tijd  werden  ook  koppen  gesneld,  endawo  roteeni,  doch  het  eten  van 
ukenschenvleesch  heeft  nooit  plaats  gehad. 

Het  huwelijk,  mehelima,  wordt  met  zeer  weinig  omslag  gesloten.  De  jongemannen, 
manu  tuagari-gari,  trouwen  zoowel  met  meisjes  die  de  melktanden  pas  verloren  heb- 
ben —  maar  cohabiteeren,mohawa,  met  deze  niet  vóórdat  de  menses,raaminmai,  zich 
vertoond  hebben  —  als  met  meer  volwassen  maagden,  pata  hara  raara.  Na  de  ver- 
loving, ranihaa,  worden  slechts  ringen  gewisseld,  wahemu  kedieli.  Het  gebruik  van 
middelen,  aitiau,  om  erotischen  waanzin  op  te  wekken,  is  bij  vrouwen  en  man- 
nen zeer  in  zwang.  Vóór  het  huwelijk  mag  de  man  echter  geen  omgang  met  zijne 
aanstaande  vrouw  hebben  en  haar  zelfs  niet  aanspreken.  Eene  bruidschat  wordt  niet 
betaald,  de  man  treedt  door  het  huwelijk  in  de  familie  zijner  vrouw,  «manu  lemo- 
hora  hauni»  of  «meliamohore  hapnu,»  d.  w.  z.  de  man  volgt  de  vrouw.  Alles  voor 
het  huwelijk  gereed  zijnde,  komen  de  bloedverwanten  bijeen  om  feest  te  vieren. 
Onder  het  drinken  van  sagero,  togo,  of  arak,  arka,  vragen  de  bloedverwanten  aan 
de  trouwlustigen  af,  of  zij  met  elkander  in  het  huwelijk  willen  treden.  Na  het  ver- 
kregen antwoord  wordt  een  maaltijd  gegeven  en  blijft  de  jonge  man  in  het  huis 
zijner  schoonouders.  Verscheidene  mannen  hebben  twee  tot  vijf  vrouwen,  die  echter 
afzonderlijk  wonen  en  zoovele  bijzitten,  aUli,  als  zij  dit  verborgen  kunnen  houden. 
Vreemdelingen  huwen  ook  op  deze  wijze,  doch  zijn  verplicht  aan  de  schoonouders 
eenig  geschenk,  bestaande  in  zes  stukken  wit,  zwart  of  gebloemd  lijnwaad  en  een 
kist  arak,  te  geven.  De  huwelijken  worden  gewoonlijk  in  dezelfde  negari  gesloten. 


DB  LÜANQ-6BRlCATA-eB0EP.  325 

Neemt  de  mMi  eene  vrouw  uit  eene  andere  negari,  dan  is  hij  voor  zijnen  stam  ver- 
loren. De  schoonzoons  mogen  met  de  schoonouders  spreken,  maar  het  is  hun  ver- 
boden hunne  namen  te  noemen.  Dit  wordt  als  eene  groote  beleediging  beschouwd. 
De  schoonvader  wordt  door  hem  genoemd  paani,  de  schoonmoeder  jaam.  De  broeders 
zijner  vrouw  noemt  hij  reu,  de  zusters  jeru.  Echtscheiding,  rapiere,  heeft  alleen 
plaats,  wanneer  de  bloedverwanten  van  den  man  de  vrouw  op  overspel  in  flagranti 
betrapt  hebben,  of  wanneer  de  mannen  de  vrouwen  niet  behoorlijk  kunnen  verzorgen, 
waardoor  oneenigheden  ontstaan.  Vrouwen,  die  hare  mannen  moede  zijn,  plegen 
met  opzet  overspel,  om  dusdoende  te  kunnen  scheiden.  De  echtscheiding  heeft  ook 
in  tegenwoordigheid  der  bloedverwanten  plaats. 

Het  is  de  zwangere  vrouwen  verboden,  met  wien  ook,  te  twisten,  zij  mogen 
geen  kapas,  garen  twijnen  nomawehe,  geen  sarong  weven,  nateni  lawami,  omdat 
zij  alsdan  eene  moeieUjke  verlossing  zullen  hebben.  In  het  huis  waar  zwangeren, 
pata  naapuapunu,  zich  bevinden,  mag  niet  gekookt,  of  het  brandhout,  agartutni, 
met  het  bovengedeelte  in  het  vuur  gestoken  worden,  opdat  bij  de  bevalling  het  kind 
niet  omgekeerd  met  de  voeten  bijv.  terwereldkome.  De  vrouw  mag,  de  pica  hebbende, 
alles  nuttigen  wat  zij  verlangt  Zij  mag  echter  niet  als  getuige  optreden,  of  des 
nachts  langs  graven,  ketre,  gaan,  opdat  de  nitu  de  vrucht  niet  aanraken.  Onvrucht- 
bare vrouwen  vragen  de  hulp  van  den  orlete  om  van  de  upumate  kinderen  af  te 
smeeken,  doch  gebruiken  daarvoor  geene  medicamenten.  Voor  den  partus  worden 
kuikens  en  eieren  door  den  rehere  geraadpleegd,^  rotnihiwi  timu  en  hiwi  temu,  om 
te  weten,  of  deze  voorspoedig  zal  afloopen.  Zijn  de  voorteekenen  ongunstig,  dan  moet 
de  zwangere  vrouw  eene  boete  aan  den  orlete  betalen,  gewoonlgk  bestaande  in  twee 
gouden  oorhangers  en  drie  sarongs,  ten  einde  op  de  oflferplaats,  lululi  geni,  te  bid- 
den dat  hare  zonde,  namelijk  onwettige  bijslaap  in  het  geheim  met  andere  mannen, 
door  de  upumate  haar  vergeven  worde.  Blijven  de  dolores  ad  partum  lang  uit,  dan 
heeft  hare  moeder  vroeger  verboden  gemeenschap  gehad  en  moet  deze  hare  voeten 
zelf  met  water  wasschen  en  het  water  aan  hare  zwangere  dochter  te  drinken  geven. 
Wanneer  de  bevalling  nabij  is,  kreunen  de  helpende  vrouwen  om  de  vrouw  moed  in 
te  boezemen  en  worden  alle  deuren  geopend,  rari  niari,  ook  van  het  vertrek  waar 
de  vrouw  ligt,  het  is  echter  een  ieder,  behalve  den  echtgenoot  en  de  hulpverleenende 
oude  vrouwen,  verboden  dit  binnen  te  treden.  De  bevalling  heeft  zittende  of  liggende 
plaats.  De  navelsnoer  wordt  door  een  der  oude  vrouwen  met  een  bambu  ingesneden, 
wanneer  de  placenta  reeds  aanwezig  is,  daarna  wordt  de  wond  met  fijngekauwde 
wortelen  en  bladeren  besmeerd  en  het  kind  in  de  wieg,  taini,  gelegd.  De  placenta, 
talanwali,  wordt  in  het  huis  bewaard,  totdat  de  navelstreng  afgevallen  is,  om  deze 
bij  elkander  in  een  stuk  wit  lijnwaad  gepakt,  in  een  der  takken  van  den  hoogsten 
boem  te  bewaren.  Geurende  een  maand  of  langer,  worden  kinderen  door  de  oude 


826  DB  LUANGHSEBMATA-eBOEP.  ^ 

yrouwen  met  ^ngekauwde  kalapa  besmeerd  en  hun  liöhaam  met  de  handen  gedrukt 
en  gewreven  om  hen  sterk  te  maken.  Kinderen  met  een  helm,  kawoworoni,  geboren 
worden  evenals  andere  kinderen  behandeld  en  de  helm  gezamenlgk  met  den  talan* 
wali  weggeborgen.  Een  kind,  met  een  helm  geboren,  zal  volgens  het  volksgeloof  later 
veel  geluk  hebben.  Ook  heeft  hij  het  vermogen  om  de  schaduwen,  memenu,  der 
voorouders  te  zien  en  te  herkennen.  Na  de  bevalling  gaat  de  vrouw  met  haar  achter- 
deel tegen  het  vuur  liggen,  noiti  omi  M,  zoo  dichtbij  zelfs,  dat  er  brandwonden 
ontsb^an.  Vooraf  echter  wordt  de  uterus  zoo  het  heet  behoorlgk  gelegd  en  het 
lichaam  met  fijngekauwde  kalapa  ingewreven,  hetgeen  ongeveer  tien  dagen  duurt 
Gedurende  dien  tijd  moet  de  vrouw  lauw  water  drinken.  De  moeder  moet  zich 
verder  van  alles  onthouden  en  in  de  eerste  mawd  niets  anders  nuttigen  dan  pap 
van  cyagong  of  rijst,  gekookt.  Het  kind  wordt  dadelijk  door  de  moeder  op  niet 
bepaalde  tijden,  gezoogd,  nuhuga  uhunu,  en  wanneer  deze  den  tweeden  of  vijfden  dag 
na  een  bad  in  zee  genomen  te  hebben,  het  kraambed  verlaat,  om  hare  gewone 
bezigheden  te  verrichten,  dan  wordt  het  kind  met  sp^zen  gevoed.  Deze  spqzen 
moeten  echter  niet  op  gewone  borden,  pina,  maar  op  aarden  schotels,  werau 
tiani,  of  kalapadoppen  tutuwu,  toegediend  worden.  Kinderen,  die  uit  gewone 
borden  eten,  zullen  bg  het  leeren  loopen,  veelvuldig  vallen  en  de  jongens  bg 
het  verzamelen  van  de  koli  uit  de  boomen  storten.  Op  Sermata  zuigen  de  kinderen 
tot  aan  hun  derde  jaar,  ten  einde,  zoo  men  beweert,  eene  spoedige  conceptie  te 
voorkomen. 

Big  de  eerste  bevalling  komen  na  den  tweeden  of  vijfden  dag  de  bloedverwanten  en 
vrienden  een  bezoek  in  het  kraamhuis  brengen,  om  de  kaliweda,  of  geluk  te  wen- 
schen.  De  vrouwen  brengen  geschenken  mede  als,  lijnwaden,  rood,  zwart  en  wit, 
ook  chitsen,  verder  cyagong,  rijst,  sirih-pinang,  tabak,  visch,  damar,  kalapa, 
pisang,  sagu,  water,  sagero  en  brandhout  Twintig  dagen  daarna  is  de  echtgenoot 
of  jonge  vader  verplicht  een  groot  feest  te  geven.  Een  maaltijd  wordt  gereed  gemaakt, 
waaraan  echter  de  vrouwen  alleen  deel  mogen  nemen.  Mannen,  die  eene  bete  slechts 
van  de  voorgezette  spijzen  nuttigen,  zullen  voortaan  in  hunne  ondernemingen  onge- 
lukkig zijn.  Abortus,  ralam  ni  wasioru,  die  meermalen  plaats  vindt,  schrift  men 
aan  de  kwade  geesten  toe.  De  bevolkmg  geeft  de  voorkeur  aan  blanke  kinderen, 
ana,  of  kekeeni  wawarhe,  en  aan  een  groot  aantal  meisjes  om  vele  schoonzoons, 
die  helpen  kunnen,  te  verkrijgen.  Alle  kinderen  worden  door  den  vader,  hetzg  de 
wettige  echtgenoot,  dan  wel  de  persoon,  die  met  de  vrouw  de  coiflunotio  venerea 
heeft  uitgeoefend,  terstond  erkend,  aan  de  verzamelde  negarigenooten  zegt  hij, 
a  aanu,  d.  w.  z.  (het  is)  mijn  kind.  Gebrekkige  of  monstervormige  kinderen  worden 
evenals  de  welgeschapene  goed  verzorgd.  Aan  de  moeder  worden  echter  verwijten 
gedaan,  dat  zij  tijdens  de  zwangerschap  gespot  heeft  met  gebrekkige  of  misvormde 


PB  LÜANG-8SBMATA-OB0EP.  327 

lieden.  Op  den  tweeden  of  vijfden  dag  wordt  aan  het  kind  een  naam  gegeven ,  aan 
de  jongens  door  den  vader  of  een  zijner  broeders,  aan  de  meisjes  door  de  moeder 
of  een  harer  zusters,  dan  wel  bij  gemis  van  een  broeder  of  zuster,  door  een  der 
naaste  bloedverwanten.  Wanneer  na  de  naamgeving  het  kind  begint  te  schreien,  dan 
moet  de  naam  veranderd  worden,  tot  zoolang  dat  dit  niet  meer  geschiedt.  Tege- 
Igkertijd  wordt  het  haar  geknipt  of  gesneden.  Tweelingen,  anetioo,  komen  zelden 
voor,  worden  evenwel  goed  verzorgd  als  een  gift  der  upumate.  Wanneer  de  melk- 
tanden afvallen,  nihinin  tnini,  werpt  hetkind  deze  op  raad  der  ouders,  amni  inni,over 
het  huis  in  eene  westelijke  richting  zeggende:  «bliawanaleleera,bliawanamela-mela,» 
d.  w.  z.  dat  de  nieuwe  moge  groeien  over  dag  en  des  nachts.  Middelen  om  veel 
kinderen  te  kingen  zijn  niet  bekend.  Wanneer  de  pasgeboren  zuigelingen  eener  vrouw 
achtereenvolgens  sterven,  dan  wordt  het  ter  wereld  gebrachte  kind  terstond  aan 
andere  lieden  tot  aan  zijn  vijfde  jaar  toevertrouwd.  De  oorlellen  worden  kort  na  de 
geboorte  met  een  naald,  njorlawara,  doorstoken. 

Glewone  ziekten  ontstaan  volgens  het  volksgeloof  door  kwade  winden,  anni  en 
slechte  voeding.  Bij  zware  ziekten  moet  de  orlete  geraadpleegd  worden,  welke  booze 
geesten  den  zieke  rimaka  merhe,  kwal^k  bejegend  hebben.  Hebben  de  booze  geesten 
of  de  upumate  den  persoon  om  deze  of  gene  reden  ziek  gemaakt,  dan  moet  aan  den 
voet  van  den  hoogsten  berg,  op  de  lululi  geni  of  in  de  huizen  geofferd  worden.  Om 
eene  ziekte,  nieni,  uit  de  negari  te  verdrijven,  maakt  men  eene  prauw  van  een 
meter  lengte  met  twintig  of  dertig  beelden,  auria,  van  menschen,  de  zieken  voor- 
stellende en  slacht  vervolgens  een  onbepaald  aantal  kippen,  om  de  levers,  orotni, 
te  raadplegen,  of  de  tijd  gunstig  is  om  de  ziekte  te  verdrijven.  Is  deze  gunstig,  dan 
worden  al  de  geslachte  kippen  in  de  prauw,  kalalaara,  gedaan  en  deze  door  eenige 
lieden  ver  in  zee  gebracht  en  aldaar  losgelaten.  Wanneer  de  tijd  ongunstig  is,  dan 
zal  de  ziekte  in  de  negari  toenemen.  Om  booze  geesten  hegaana,  of  suwanggi 
hegaana  rimurimiori,  des  nachts  van  het  huis  af  te  houden,  neemt  men  de  aitiawa 
hegaana,  een  soort  hout,  kauwt  dit  ^n  en  spuwt  het  gekauwde  voor  de  deur  van 
het  huis.  Vallende  ziekte,  napipi  haala,  ontstaat,  doordien  de  booze  geest, die tyde- 
Ujk  in  een  bok  zijn  verblijf  heeft  gehouden,  in  den  mensch  is  gevaren.  Deepilepticus 
wordt  zoolang  met  de  takken  van  bepaalde  planten  geslagen,  totdat  de  booze  geest 
het  lichaam  verlaat  of  in  den  bok  terugkeert  Om  te  weten  te  komen  wie  onder  de 
booze  geesten  iemand  ziek  gemaakt  heeft,  verzamelt  de  orlete  hen  voor  zijne  deur 
en  sommeert  hen  om  te  zeggen  wie  de  oorzaak  der  ziekte  geweest  is.  Heeft  een  der 
geesten  dit  bekend  gemaakt,  dan  worden  te  zijnen  behoeve  varkens,  karbouwen  of 
geiten  geofferd  en  de  overige  booze  geesten  door  het  uitspreken  van  tooverformu- 
lieren  van  daar  verdreven.  Zware  zieken  zijn  verplicht  hunne  huizen  te  verlaten, 
rahaala  rooma,  en  b^'  andere  lieden  tijdelijk  te  gaan  inwonen,  om  de  booze  geesten 


328  DE  LÜANO'SERlfATA-OBOEPi 

te  misleiden.  Bij  het  uitbreken  van  epidemieën,  bij  voorbeeld  van  pokken,  durhn, 
bidt  de  bevolking  den  ganschen  dag  den  XTpolero  en  de  upnmate  aan  en  wordt  aan 
de  geesten  slechts  droge  rijst  geofferd,  om  hen  tot  het  verleenen  van  hulp  te  nood- 
zaken. Bij  gezwellen  heeft  eene  soort  aderlating  of  bloedzuiging  plaats,  waarbij  men 
van  het  bovenste  gedeelte  van  een  karbouwhoom,  dodiohi,  gebruik  maakt  Glevallen 
van  lepra,  noogapagapra,  komen  zelden  voor,  daarentegen  veel  noorane,Framboesiae 
vooral  onder  de  kinderen.  Septicemie  puerperale  is  niet  onbekend.  Het  verbranden, 
tutni,  van  haar  en  nagelaf\ral  onder  zekere  verwenschingen ,  veroorzaakt  zwellingen 
van  hoofd  en  handen. 

Na  het  sterven  wordt  het  lijk  met  opgetrokken  beenen  of  in  hurkende  positie 
geheel  in  wit  lijnwaad  gewikkeld,  nadat  een  gouden  plaat  is  gelegd  op  het  gezicht, 
de  borst  en  onder  de  zitplaats,  voorts  een  stuk  goud  of  gouden  oorhangers  m  den 
mond  en  eenige  stukken  patola  sarongs  in  de  Iqkkist,  lugau,  welke  zijdelings  in 
het  graf  wordt  neergelaten.  De  doode  wordt  derhalve  niet  in  eene  zittende,  maar 
opzij  liggende  houding  begraven.  De  kist  wordt  ook  met  lijnwaad  omwikkeld.  Vóórdat 
de  kist  nedergelaten  wordt,  staat  de  orlete  voor  het  open  graf  met  een  beker  van 
bambu  vol  sagero,  of  een  glas  met  arak  in  zijn  linkerhand.  Hij  prevelt  eene  reeks 
van  woorden  welke  de  omstanders  niet  begrijpen,  steekt  den  tweeden  \ingervanzgn 
rechterhand  in  den  beker  en  wijst  daarmede  onder  het  voortprevelen  ten  hemel, 
giet  vervolgens  den  inhoud  in  den  kuil,  waarna  men  de  list  doet  dalen  en  met 
aarde  bedekken.  Het  vocht  wordt  als  een  offer  aan  nohomama  aangemerkt  De 
Christenen  op  Luang  worden  in  een  gewone  kist,  lumeni,  in  liggende  houding  be- 
graven, terwijl  men  op  het  graf  eenige  stukken  wit  of  zwart  lijnwaad  ophangt.  Op 
het  graf  der  niet-Ghristenen  worden  vijf  è  zes  borden  stuk  geslagen  als  aandeel 
van  den  doode.  Voorts  worden  er  vijf  &  zes  kalapa-  en  kohboomen  het  eigendom  van 
den  overledene,  omgekapt  en  vijf  k  zes  karbouwen,  benevens  dertig  varkens  en 
geiten  geslacht,  om  als  spijze  voor  de  overige  negarigenooten  te  dienen.  Kapt  men 
geene  boomen  om  dan  worden  eenige  stukken  goud  en  lijnwaden  onder  de  overige 
negarigenooten  verdeeld. 

Als  teeken  van  droefheid,  raluli  miati,  moeten  de  mannen  en  de  broeders  het 
hoofd  doen  kaal  scheren,  rakatiori  mortu  oteeni,  alle  versierselen  afleggen  en 
oude  kleederen  dragen.  De  vrouwen  of  zusters  leggen  eveneens  hare  ringen,  arm- 
en halsbanden  af  en  kleeden  zich  in  een  oude  sarong,  die  van  de  heup  tot  aan  de 
knieën  reikt  Armbanden,  die  niet  kunnen  worden  afgelegd,  worden  met  oud,  vuil 
katoen  omwikkeld.  Met  een  stuk  versleten  lijnwaad  wordt  het  hoofd  gedekt,  wanneer 
de  vrouw  het  huis  verlaat  Personen,  die  in  den  rouw  zijn,  mogen  in  een  jaar  geene 
andere  negariën  bezoeken,  in  huis  zijnde  niemand  antwoorden,  zich  doof,  netilu, 


DB  LÜANG-SERMATA-GBOIIP.  329 

houden  en  niet  mede  zingen.  Op  den  zevenden  of  negenden  dag  worden  de  bloed- 
verwanten uitgenoodigd  en  op  spijs  en  drank  onthaald.  Twee  maanden  daarna  laten 
de  achterblij venden,  na  de  benoodigde  varkens  te  hebben  geslacht,  den  rehere, 
too venaar  komen,  om  te  onderzoeken  of  de  afgestorvene  er  genoegen  mede  neemt, 
dat  zij  de  negari  verlaten,  om  het  noodige  voor  de  lijkfeesten  bijeen  te  brengen. 
Wordt  dit  niet  goedgevonden,  dan  herhaalt  men  hetzelfde  verzoek  weder  na  vier  of 
zes  maanden.  Eeort  de  afgestorvene  eindelijk  het  voornemen  goed,  dan  is  de  rouw- 
tijd voorbij,  men  kleedt  zich  weder  als  naar  gewoonte  en  maakt  aanstalten  om  over 
een  of  twee  jaren  de  lijkfeesten  te  vieren.  De  benoodigde  spijzen  en  dranken  bijeen- 
gebracht zijnde,  verzamelen  zich  de  genoodigden  ook  van  andere  negariën  in  het 
sterfhuis,  om  het  feest  behoorlijk  te  vieren.  Eenigen  hunner  vervaardigen  eene  kleine 
prauw  met  zeilen,  riemen  en  verdere  benoodigdheden ,  leggen  daarin  lijnwaad  in 
soorten  en  borden  met  sirih-pinang.  Daarna  wordt  de  prauw  in  het  huis  gebracht, 
op  een  toestel  gelegd  en  met  lijnwaden  bedekt  Alsdan  worden  er  ten  behoeve  van 
den  overledene  een  geit  en  twee  varkens  en  ten  behoeve  van  de  vroegere  dooden 
twee  varkens  geslacht.  Een  der  oudsten  plaatst  zich  verder  voor  de  prauw  en  roept 
in  onverstaanbare  klanken  de  geesten  of  zielen  makamu  van  Metrialam  terug.  Na 
het  prevelen  worden  weder  drie  varkens  geslacht,  het  hart  er  uitgehaald  en  met 
tien  katupa's  rijst,  in  bladen  gewikkeld,  gekookt  Dit  geschied  zijnde  worden  de 
katupa's,  het  vleesch  alsmede  sirih-pinang  op  schotels  in  de  prauw  gelegd,  de  oude 
prevelt  opnieuw  met  het  doel  de  geesten  te  roepen  en  maakt  de  prauw  weder  dicht 
met  het  hiervoren  bedoeld  lijnwaad.  Daarna  gaan  eenige  jongelieden  uit,  om  naast 
het  graf  van  den  overledene  een  kuil  te  delven.  Na  den  middag  begeven  zich  al  de 
genoodigden  de  prauw  dragende,  naar  het  graf,  terwijl  twee  mannen  een  geit,  die 
met  den  kop  in  een  strop  hangt,  ook  grafwaarts  brengen.  De  geit  wordt  boven  de 
kuil  gehouden,  een  der  krachtigste  mannen  met  een  scherp  zwaard  gewapend  loopt 
drie  malen  met  deftige  schreden  om  den  kuil  en  slaat  daarna  met  één  slag  de 
ruggegraat  van  de  geit  door.  Het  achterdeel  valt  in  den  kuil,  waarna  men  de  prauw 
laat  dalen  en  met  aarde  bedekt.  Drie  dagen  na  deze  plechtigheid  worden  de  negari- 
genooten  alléén,  alweder  in  het  sterfhuis,  ten  maaltijd  uitgenoodigd.  De  varkens  en 
geiten,  welke  geslacht  moeten  worden,  worden  levend  in  het  huis  gedragen  en 
vóórdat  zij  geslacht  worden,  oflfert  de  oudste  der  familieleden  eenig  sirih- 
pinang.  Hij  verzoekt  den  afgestorvene  en  al  *  degenen,  die  nog  niet  lang  geleden 
gestorven  zijn,  de  upumate  namelijk,  om  niet  voor  altijd  op  Metrialam  te 
blijven,  maar  steeds  op  hunne  plaats  in  de  dudnu,  te  komen  spijzen.  Daar- 
na worden  de  dieren  geslacht  Een  gedeelte  van  het  hart  en  een  weinig  rijst 
worden  ten  behoeve  der  voorouders  gekookt  en  daarna  op  den  dudnu  geofferd. 
De  maaltijden  en  feesten  nemen  alsdan  een  begin  en  duren  gewoonlijk  den 
ganschen  nacht  door.  Daarmede  zijn  de  verplichtingen  jegens  den  doode  volbracht 


330  jm  LÜANCHSEBICATA-GBOEP. 

Wanneer  de  vader  of  het  hoofd  des  huisgezins  sterft,  dan  erft  de  weduwe, 
paalu,  met  de  gezamenlgke  kinderen  de  nalatenschap.  De  roerende  goederen  worden 
namelijk  verdeeld;  de  zonen  krijgen  alleen  de  kleedingstokken  en  wapenen  van 
den  vader;  de  moeder  en  de  dochters  het  huisraad,  de  goudwerken  en  de  overige 
artikelen.  Het  huis  en  de  landergen  blijven  gemeenschappelijk  eigendom.  Wan- 
neer de  moeder  opnieuw  huwt,  heeft  de  oudste  zoon,  aneanulu,  het  recht  om 
alles  te  regelen,  ofschoon  het  aandeel  der  dochters  in  verhouding  grooter  blijft 
Wanneer  er  niets  te  erven  valt,  dan  moet  de  weduwe  zelf  in  haar  onderhoud 
voorzien. 

De  bevolking  van  Luang  en  Sermata  vermaakt  zich  bg  voorkeur  met  zang  en 
speL  Bij  maneschijn  verzamelen  zich  mannen  en  vrouwen  om  de  heniar  lelaana  of 
kiehe  lelaana  aan  het  strand  te  zingen.  Bij  feestvieringen  zingt  men  gewoonlijk  de 
heniar  weikei,  udi,  medi,  roona,  pora  en  töniwle;  op  zee  worden  veel  gezongen 
de  heniar  lora  of  heniar  lara.  Gaat  men  de  koliboomen  tappen,  dan  zingt  men  de 
heniar  palalawha  en  togo  ohanani.  Bij  het  opleggen  van  boeten  bij  overspel  worden 
de  heniar  lioutu  en  hemar  diadduu  door  de  negarigenooten  gezongen.  De  dans, 
arlooi  of  menari,  heeft  met  en  zonder  zang,  doch  in  elk  geval  onder  begeleiding 
van  de  tiwala  en  peraai,  tiva  en  trom,  plaats.  Krijgsdansen,  rowahewre,  worden 
zelden  meer  uitgevoerd.  De  kinderen  spelen  met  kleine  prauwen  langs  het  strand, 
met  schommels,  kahajoi,  voorts  met  de  pitten  van  de  heraai,  de  laatste  meestal 
door  meisjes.  De  jongens  maken  veel  werk  van  roa  dupla  of  elkander  met  de  handen 
te  slaan.  Bij  feestelijke  gelegenheden  vermaakt  de  Christen-bevolking  zich  met  de  Euro- 
peesche  dansen,  arlooi  walada  en  met  den  Ambonschen  dendang  roadenda,  voorts 
met  een  soort  damspel,  rahei  diama,  en  methanenkloppen,  roa  rohona  hiwi,  voor- 
namelijk op  Kerstfeest  en  Nieuwjaar.  Deze  spellen  zijn  van  vreemden  oorsprong, 
wellicht  op  de  Portugeesche  bezitting^  te  Timor,  waarmede  de  Luangers  veel 
conmiunicatie  hebben,  aangeleerd,  of  door  Mangkasaarsche  handelaren  ingevoerd,  In 
den  oostmoeson  verlaat  de  bevolking  hare  woningen,  om  gezamenlijk  aan  het  strand, 
ongekleed,  zich  ter  ruste  te  begeven. 

Aardbevingen,  die  meermalen  plaats  hebben,  ontstaan  naar  het  volksgeloof  door- 
<Uen  de  geest,  die  onder  het  eiland  noha  woont,  upu  rururu,  zich  beweegt  om 
■zich  te  overtuigen  of  de  oppervlakte  nog  bewoond  wordt.  Vandaar  het  gebruik  om 
rumoer  te  maken.  Zons  —  leranmate  en  maans  —  wolanmate  verduistering,  is  de 
copulatie  der  beide  hemellichamen.  Omdat  de  coqunctio  venerea  in  het  openbaar  in 
strijd  is  met  het  decorum  is  men  gewoon  bij  wijze  van  waarschuwing  door  groot 
geruisch   dit  te  doen   eindigen.   De   redenen  van  het  ontstaan   van  den  d(md^. 


DE  LÜAKChSERMATA-QROEP«  331 

knkara;  bliksem,  atlena;  regenboog,  owonihi;  wind,  anni  zijn  niet  bekend.  Lajere 
ni  hini,  donderbeitels,  zijn  zeer  gevreesd.  De  windstreken  heeten  tipru,  oost;  wartaa, 
west;  raai,  noord  en  tranna,  zuid.  De  dag  wordt  verdeeld  in  jawa  jawawra,  morgen, 
lera  nakadededa,  middag  en  leralao  avond. 


TIENDE  HOOFDSTUK. 


DB   BABAB-AKCHIPEL. 


Ligging.  QeogntpliiBelie  baBchryring.  Fomistie.  Bergen.  Bivieren.  Ankerplaatsen. 
Klimaat  Moeeon.  Bevolking.  Taal.  Traditie.  Geeeliiedenia.  Pliysiaclie,  intelleetoeeie  en 
moreele  eigenaohappen.  Verminking  lichaam.  Cnltoa.  BQgeloof.  Droomen.  Eed.  Inrichting 
negariSn  en  hniaen.  Hnisraad.  Arbeid  mannen  en  vronwen.  NQTerh^d.  Handel.  Scholden. 
Inning  daarvan.  Voeding.  Narcotica.  Kleeding.  Bertnor.  Afdoening  zaken.  Straffen.  Stan- 
den. Slayen.  Grondbedt.  Landbouw.  Oorlog  en  vrede.  Verloving.  HnwelVk.  Zwanger- 
fchap.  VerlooBing.  EchtBch^ding.  Ziekte.  Dood.  Begrafenis.  Bouw.  Erfente.  Zang,  vgéi  en 
dans.  Kosmognofie. 


De  Babar-groep  in  1645  door  de  Nederlanders  ontdekt  en  sedert  onder  het  zoo- 
genaamd gezag  van  Nederland  gebleven  —  uit  de  eUanden  Babar,  Wetan,  Masela 
of  Mahela,  Dai,  Dawaloor  of  Elewosel  en  Kebir  of  Uponmata  bestaande  —  ligt 
tusschen  129®  30'  en  130®  5'  Oosterlengte  van  Greenwich  en  tusschen  7°  30'  en 
8®  10'  Zniderbreedte. 

Deze  eilanden  van  tertiaire  vorming,  met  sedimentaire  gesteenten,  als  dolomitisch 
kalksteen,  zandsteen  met  feldspath  korrels  en  sporen  van  qnarzit,  zijn,  uitgezonderd 
enkele  hoogere  toppen,  van  parallelopipedischen  vorm  en  hebben  op  verscheidene 
plaatsen  zelfs  het  voorkomen  der  Jura-formatie.  De  hoogste  top  op  Babar  heet 
Diarwoome  van  ongeveer  zeshonderd-en-tachtig  meter.  De  overige  bergen  met  name 
Woln,  Leiawora,  Papalawne,  Onwela,  Wormaha  en  Suploi,  bereiken  geen  drie- 
honderd-en-vijftig  meter.  Op  het  eiland  Wetan  is  de  hoogste  berg  aan  de  znidzijde, 
Pota  genaamd,  ongeveer  honderd  meter,  in  het  noorden  stijgt  de  bodem  niet  meer 
dan  tachtig  meter,  terwijl  de  beide  toppen  in  het  midden  verbonden  zijn  door  een 
strook  lands  van  ongeveer  dertig  meter  hoogte.  De  eilanden  Masela,  Dai,  Dawaloor 
en  Kebir  hebben  ongeveer  eene  gelijke  hoogte,  variëerende  tusschen  driehonderd-en- 
twintig  en  driehonderd-en-zestig  meter.  De  hoogste  top  van  Dawaloor  heet  Wakal, 
die  van  Eebir  Orina.  Behalve  op  het  eiland  Babar,  alwaar  meer  dan  twintig  rivieren 
zijn  en  waaronder  de  Tolila,  Laitiale,  Tannli,  Aniawi,  Jona,  Jepapi,  Arletne,  Aklia, 
Jerlawne,  Mawor,  Welawlol,  Leiliwa,  Wesure,  Haritlawne,  Popohore  en  Mapreahna 


DB  BABAB-ABCHIPEL.  333 

als  de  meest  belangrijke  moeten  worden  aangemerkt,  voorziet  zich  de  bevolking  op 
de  overige  eilanden  in  hare  behoefte  aan  water,  door  op  de  meest boschrijke  gedeel- 
ten pntten  te  graven.  Het  eiland  Babar  en  voor  een  gedeelte  ook  Wetan,  is  bosch- 
rijk  en  vruchtbaar.  Vlakten  voor  verschillende  knltures  worden  op  Babar  aangetroffen. 
De  eilanden  Masela,  Dai,  Dawaloor  en  Kebir,  waar  hier  en  daar  enkele  boom- 
groepen,  waaronder  de  Borassus  flabelliformis ,  voorkomen,  zijn  grootendeels  ont- 
woud,  kaal  en  in  den  oostmoeson  dor  en  verschroeid.  Voetpaden  treft  men 
overal  van  de  eene  naar  de  andere  negari.  De  kusten  zijn  steil.  Behalve  te  Letwatu , 
of  Tepa  en  bij  Letwurung  op  het  eiland  Babar,  te  Herlee  op  het  eiland  Wetan  en 
te  Watweei  op  het  eiland  Kebir  worden  geene  ankerplaatsen  in  dezen  archipel  ge- 
vonden. Moerassen  treft  men  slechts  aan  op  de  zuidwestkust  van  Babar  en  in  de 
nabijheid  der  negariën  Koroil  en  Letwurung,  alwaar  sagubosschen  van  eene  geringe 
uitgestrektheid  voorkomen.  Het  klimaat  is  zeer  gezond.  De  oostmoeson  waait  van 
April  tot  September,  de  westmoeson  van  September  tot  Maart.  Biffen  vindt  men 
langs  de  kust  en  tusschen  de  eilanden  Dawaloor  en  Eebir. 

•  Het  totaal  der  bevolking  bedroeg  in  1882  in  de  hieronder  volgende  negariën, 
namenlijk : 

L  Op  het  eiland  Wetan,  in  de  negariën:  Nusiata  139;  Leketupun  53;  Hoka  43; 
Herlee  125;  TJpuhupun  263;  Njawota  116;  Pota  604;  Worili  92;  RumalewanSll, 
of  te  zamen  1946  zielen.  —  H.  Op  het  eiland  Dai,  in  de  negariën:  Wakarlili  584; 
Wakarlawne  749;  Sairusa  658;  Hertuti  610;  of  te  zamen  2601  zielen.  —  m.  Op 
het  eiland  Masela,  in  de  negarito:  Implawalor  748;  Watkatle  668;  Letlona  549; 
Dmutni  684;  Nolora  494;  Mahela  795;  Noraa  584;  Wonolora  576;  Harili  448; 
Wawiotne  665;  Kpilewen  of  Telalora  869,  of  te  zamen  6980  zielen.  —  IV.  Op 
het  eiland  Babar,  in  de  negariën:  Tepa  415;  Ditiara  167;  Waitrupung  86;  Mano- 
wui  104;  ntubun  84;  Biara  58;  Nakramtoa  382;  WetoM  457;  Koroil  of  Koroin 
468;  Letwurung  689;  Andai  56;  Kokowari  569;  Wakbapapi  587;  Henarkia 
368;  Hanarilawne  548;  Anlutur  332;  Nuweri  247,  Tutuwawang  464;  Em- 
palawa  697;  Telaa  546;  Imroin  678,  of  te  zamen  8002  zielen.  —  V.  Op  het 
eiland  Dawaloor,  in  de  negariën:  Welora  246;  LakawaM  116;  Bimarang  494; 
Lakaleli  186;  Maih  87;  Bikopang  104;  Dojola  94,  ofte  zamen  1327  zielen,  — 
VL  Op  het  eiland  Kebir,  in  de  negariën:  Watweei  368;  Lekriv  49;  Rumsalut  28; 
Ouwero  149;  AngkuM  167;  Tomareli  76;  Bipali  148,  of  te  zamen  1015  zielen, 
totaal  in  59  negarito  21,871  zielen. 

De  taal,  die  op  deze  eilanden  wordt  gesproken  is  met  onbeduidende  afwijkingen, 
gelijk  aan  het  literi  Lagona,  of  dialect  dat  op  Luang  en  Sermata  gebruikt  wordt. 
Ofschoon  de  bevolking  eene  taal  bezigt,  vindt  men  in  verschillende  negariën  nog  het 


334  DB  BABA^ABOHIPBL. 

gebruik  van  gewijzigde  dialecten  als,  het  Tepasch  in  de  negaiiën  Herlee,  Nusiata 
en  Hoka  op  het  eiland  Wetan;  het  Manowuisch  in  de  negariên  Wakarlili,  Wakar- 
lawne  en  Sairosa  op  het  eiland  Dai;  het  Iliarasch  in  de  negari  ntaban;  het  Weto- 
Usch  in  de  negari  Nakramtoa;  het  Letworongsch  in  de  negariên  Eoroil  of  Eoroin 
en  Andai;  het  Eokowarisch  in  de  negari  Wakbapapi;  het  Anlntursch  in  de  negariên 
HenarMa,  Hanarilawne  en  NuwerL  Telaa  en  Imroin  hebben  elk  een  afzonderlijk 
dialect  Het  Letwumngsoh  wordt  tevens  in  de  negariên  op  Dawaloor  en  Kebir  en 
het  Anlntursch  in  de  negariên  op  het  eiland  Masela  gesproken. 

Volgens  de  overleveringen  behooren  de  vooronders  der  ingezetenen  van  de  negari 
niara  tot  de  oorspronkelijke  bewoners  van  Babar,  als  zijnde  uit  den  berg  Iliarwoome 
voortgesproten.  In  andere  negariên  zijn  de  afstammelingen  van  de  eerste  grond- 
eigenaars uit  wilde  zwijnen  of  krokodillen  voortgekomen,  welke  dieren  dan  ook  ver- 
eerd worden.  Het  grootste  gedeelte  der  bevolking  van  Babar,  Wetan,  Masela,  Dai, 
Dawaloor  en  Eebir  is  volgens  andere  traditiên  evenwel  afkomstig  van  Luang,  na 
de  verwoesting  van  Lagona  door  den  hörui  en  van  Barasadi,  voorheen  een  groot 
eiland  bewesten  Timorlao.  Ook  kwamen  er  in  vroegeren  tijd  lieden  van  Dama; 
Makisar  en  Moa  zich  op  deze  eilanden  vestigen.  Yoor  het  overige  handelen  de 
meeste  overleveringen  slechts  over  onbeduidende  plaatselgke  twisten  en  onderlinge 
oorlogen  in  de  laatste  eeuwen  gevoerd.  Nadat  in  1645  deze  eilanden  door  de  Neder- 
landers ontdekt  waren,  sloot  de  toenmalige  Yereenigde  Oost-Indische  Compagnie  in 
1664  een  «eeuwigdurend  verbond»  met  deze  volken  en  werd  er  te  Tepa,  eiland 
Babar,  een  blokhuis  opgericht  en  eene  bezetting  gelegd,  bestaande  uit  «een  korpo- 
raal en  twee  gemeene.»  Deze  bezetting  tegen  het  emde  van  de  achttiende  eeuw 
ingetrokken  zijnde,  werd  eerst  in  1882  een  vertegenwoordiger  der  Regeering,  die 
te  Tepa  resideert,  op  deze  eilanden  aangesteld.  Bedoelde  ambtenaar  heeft  echter  tot 
dusverre  weinig  te  bevelen  en  moet  zich  aan  den  wil  der  hoofden  en  bevolking 
schikken.  Yoor  de  maatschappelijke  en  zedelijke  ontwikkeling  der  bewoners  wordt 
intusschen  niets  verricht.  Yan  de  door  de  dienaren  van  de  Oostrlndisdie  Compagnie 
aldaar  ingevoerde  Christelijke  leer  zijn  tegenwoordig  geen  sporen  meer  merkbaar. 
Eveneens  zijn  de  resultaten  van  het  voorheen  sedert  1671  gegeven  inlandsch  onder- 
wijs onbeduidend,  omdat  er  op  deze  eilanden  thans  niemand  meer  wordt  aangetroffen 
die  lezen  of  schrijven  kan.  Als  verstokte  XJpulero-aanbidders  geven  zij  thans  ook 
geene  blijken  van  geneigdheid,  om  eene  andere  godsdienst  te  omhelzen. 

De  bevolking  dezer  eilanden  met  brachyphale ,  hypsibrachycephale  en  doUchocephale 
schedelvormen ,  is  goed  gebouwd  en  gespierd,  zoowel  mannen  als  vrouwen.  De  kleur 
der  huid  is  donker  geel,  bij  enkele  vrouwen  ook  wel  zwart  met  een  blauwachtige 
tint  Evenals  op  Tanembar  en  Timorlao  maken  de  mannen  hun  sluik  lang  hoofdhaar 


DB  BABAA-ABCHIPIL.  835 

wit  lïiet  kali  en  loogwater.  Eroesharige  lieden  worden  niet  aangetroffen.  De  mannen 
hebben  eene  gemiddelde  lengte  van  1.70,  de  vrouwen  van  1.58  meter.  De  meeste 
vrouwen  zijn  tusschen  de  wenkbrauwen  met  vgf  stippen  getatueerd  *•  [  ilmehona, 
zij  hebben  lange  wimpers,  kleine  neus,  prachtige  tanden,  wanneer  deze  nog  niet 
afgevijld  z^n  en  misvormde  ooren  met  verscheidene  gaten,  waarin  een  soort  dilatar 
torium  van  opgerolde  kohblad  wordt  gestoken,  om  de  opening  te  vergrooten.  Zij 
hebben  prachtig  hoofdhaar  van  wege  het  afscheren  gedurende  de  kindsheid.  Op  het 
lichaam  zijn  ze  weinig  behaard.  Yele  oude  mannen  kweeken  intusschen  met  zorg 
enkele  Mnhairen.  Bij  vele  vrouwen,  zelfis  ouderen  van  dagen,  ziet  men  onder  de 
oksels  geen  enkel  haar.  De  wenkbrauwen  zijn  dun.  Er  zijn  echter  mannen,  die  van 
den  pubes  tot  aan  de  navelstreek  en  op  de  dijen  en  kuiten  behaard  zijn.  Het 
vrouwelijk  bekken  is  ruim.  De  menses,  lodini  arahoni,  verschijnen  tusschen  negen 
en  elf  jaren.  De  borsten  zijn  hemisphaerisch  gevormd,  de  aureool  groot  en  bii  vele 
vrouwen  de  tepels  zeer  ontwikkeld.  De  genitaliën  der  mannen  zijn  klein,  evenals  die 
der  Chineezen,  de  zichtbare  pli  der  vulva  bij  de  vrouwen  kort,  niet  lang  als  bij  de 
meeste  Amboneesche.  Op  de  armen  worden  vele  brandwonden  gezien,  overigens  is 
de  huid  schoon.  Albino's,  omlulurol,  zijn  zeer  zeldzaam.  Mannen,  vrouwen  en  kin- 
deren baden  zich  in  zee,  katol,  of  in  de  rivieren  en  bij  de  bronnen,  naakt  zonder 
eenig  gevoel  van  schaamte  te  toonen.  Na  het  baden  wordt  het  lichaam  met  fijn- 
geraspte  kalapa,  of  fijngestampte  kamiripitten  besmeerd.  Overigens  zijn  ze  onzindelijk. 
De  bevolking  is  zeer  luidruchtig  van  aard,  namelijk  waar  zij  weinig  met  vreemde- 
lingen in  aanraking  is  gekomen.  In  sommige  negariën  wordt  luidruchtigheid  als  een 
bewijs  van  onbeschaafdheid  aangemerkt  en  houdt  men  zich  stenmiig  en  stil.  Zij  is 
bovendien  zeer  nieuwsgierig,  ziet  gaarne  fraaie  zaken,  orolahi  pespeslie  en  hoort 
gaarne  muziek.  De  mannen  en  vrouwen  zijn  zeer  ijverzuchtig,  leaulak.  Velen  der 
laatsten,  namelijk  wanneer  zij  nog  ongehuwd  zijn,  leiden  in  het  verborgen  een  on- 
tuchtig leven.  De  vrouwen  huwen  gaarne,  alware  het  slechts  tijdelijk,  met  vreemde- 
lingen, die  trouwens  zeer  gezien  zijn,  mits  de  bruidschat  behoorlijk  wordt  betaald. 
De  mannen  zijn  in  geslachtelijken  omgang  passief  en  minder  opgewekt  dan  de 
vrouwen.  De  geliefde  kleuren  zijn  rood,  moluluru  en  zwart  memehem.  Bij  het  ont- 
vangen van  geschenken  gevoelt  men  zich  verplicht  iets,  hoe  gering  ook,  terug  te 
geven.  De  bloedverwanten,  oholoi,  zijn  zeer  aan  elkander  gehecht  Jegens  lieden,  die 
niet  tot  hunne  familie  behooren  of  vreemdelingen,  zijn  zij  ongevoelig.  Oude  lieden, 
lioilier,  worden  gerespecteerd,  wanneer  zij  zulks  verdienen.  De  krankzinnigen ,  opoluwu , 
zijn  niet  geëerd  en  worden ,  wanneer  zij  lastig  zijn ,  meedoogenloos  behandeld.  Yan  zang 
en  dans  zijn  zoowel  mannen  en  vrouwen  groote  voorstanders.  Het  dobbelen  en 
haüenkloppen  is  nog  niet  bekend.  Ofschoon  de  bevolking  veel  tuak  en  kohwater  drinkt, 
vindt  men  onder  haar  minder  ontzenuwde  drinkers  dan  op  de  overige  eilanden, 
slechts  enkele  oude  mannen  kunnen  als  volslagen  dronkaards  worden  aangemerkt 


336  DE  BABAB-AECflIPEL. 

Yan  recht  tegenover  yreemdelingen  heeft  zij  evenals  de  bewoners  van  TimoTlao  en 
Tanembar  geen  begrip,  een  eigenmachtig  optreden  tegen  indringers,  een  moord  op 
hen  gepleegd,  wordt  door  het  pnbliek  als  een  bravonre  aangemerkt.  Vele  individuen 
zoowel  mannen  als  vrouwen  stellen  hun  eer  er  in,  om  pijnen  zonder  uiterlijke 
teekenen  van  smart  te  doorstaan  en  voeden  hunne  kinderen  in  die  richting  op.  De 
vrouwen  zijn  vruchtbaar  en  hebben  gemiddeld  vier  kinderen.  Slechts  enkelen  blijven 
kinderloos.  De  vrouwen  spijzen  gewoonlijk  te  zamen  met  de  mannen,  mits  er  geen 
vreemde  man  medezit.  De  weduwen,  oipiaha  pali,  moeten  in  haar  eigen  onderhoud 
voorzien.  Vreemdelingen,  uwulote,  kunnen  zonder  voorkennis  der  hoofden  in  de 
negariên  bij  de  oilalawal  wonen.  Willen  zij  huwen  dan  behoort  de  oilalawal,  bijwien 
zij  inwonen,  daarvoor  te  zorgen.  Een  schoonzoon,  ununu  lailiel,  is  verplicht  de 
schoonouders  te  eeren  en  mag  hunne  namen  niet  uitspreken.  De  titel  van  de  schoon- 
moeder is  jalu,  van  den  schoonvader  palu,  broeders  der  vrouw  molu,  zusters  der 
vrouw  jeru.  De  schoonvader  is  ook  verplicht  den  schoonzoon  met 'het  woord  palu, 
de  schoonmoeder  met  jalu  te  betitelen.  Het  is  hun  niet  verboden  samen  te  eten. 

Wanneer  het  kind  alleen  kan  zitten,  wordt  het  hoofdhaar  door  den  vader  zelf,  of 
door  een  der  oudsten  afgeschoren,  rekehe  morko,  daarna  slacht  men  een  varken, 
de  negarigenooten  worden  aan  een  maaltijd  genoodigd  en  na  de  learei  gezongen  te 
hebben,  keert  een  ieder  huiswaarts.  Het  vijlen  der  tanden,  roor  lil,  geschiedt  vóór 
het  huwelijk,  zoowel  voor  jongens  als  meisjes  die  genegen  zijn  dit  te  doen,  omdat 
het  tandenvijlen  niet  verplichtend  is.  Vóór  de  bewerking  kauwt  de  patiënt  drooge 
roode  rijst,  leanoho  uniwir  en  Curcuma  longa  lulumalai,  om  de  tanden  zoo  men 
zegt  week  te  maken,  daarna  bestrijkt  men  de  tanden  met  fijngestampte,  warm- 
gemaakte  gemberwortel,  lolai,  en  worden  de  tanden  met  een  vijl,  kalihir,  gelijk- 
gemaakt, ten  einde  ze  verder  met  een  steen,  wahoo  jurel,  tot  aan  het  tandvleesch  te 
slijpen.  Op  den  tienden  dag  na  de  geboorte  worden  de  oorlellen  der  kinderen  door- 
stoken, rokoolo  halile,  of  elkokit  lili,  met  een  puntig  ijzer,  wekehai,  en  maakt  men 
gewoonlijk  aan  elk  oor  twee  gaten.  De  wond  wordt  met  ^ngestampte  sirih,  arei 
buliol,  als  styptica  tot  den  vierden  dag  bedekt,  waarna  deze  geneest  Bij  aankomst 
in  het  zielenland  worden ,  naar  men  beweert  de  oorlellen  geïnspecteerd  en  degenen , 
die  geen  behoorlijke  gaten  hebben,  der  verachting  prijs  gegeven.  Behalve  het  tatueeren 
rowaje  of  rawetaie,  van  het  voorhoofd  worden  op  de  armen,  op  de  linkerarm  acht 
en  op  den  rechterarm  drie  brandwonden,  rokuluof  dudume,  gemaakt.  Het  tatueeren 
of  prikken  met  de  doorns  van  den  Citrus  histrix,  die  in  roet  en  olie  worden  gedoopt, 
geschiedt  tot  verfraaiing  door  de  moeders  zelve,  wanneer  de  kinderen  op  haren 
schoot  zuigende  liggen.  Brandwonden,  maakt  men  door  arengzwam  met  speeksel 
op  de  bepaalde  plaatsen  vast  te  hechten  en  deze  daarna  te  branden.  Terwijl  het 
zwam  brandt,  loopt  men  de  negari  hard  rond.  Het  doel  dezer  mutilatie  is,  opdat 


o  X..^  &peerE««-.il30* 


'     I 


^ifkn^itlmM* 


Datt-aJociT'  al"  Eli^*vm-J 

Li 

Kel^ir    of    l^]Kirij]ii\At& 


yaJÊrvMjnlfii^ 


rtit 


I  ''\ 


Se^m^r.  •.  ^.  MTM.  Ttst^.  L^é»Un, 


DB  BABAK-ARCHIPEL.  337 

men  in  andere  negariën  zijnde,  aangemerkt  wordt  als  lieden  die  moed  hebben  om 
pijnen  te  yerdnren.  Volgens  anderen  moeten  deze  teekenen  na  den  dood  dienen  om 
aan  de  vooronders  te  Nolawna  of  Wetan  te  doen  zien,  dat  men  tot  de  rechte  af- 
stammelingen behoort.  Een  man  zonder  dndnme  of  roknlu  in  het  zielenland,  te 
Nolawna  of  Wetan  komende ,  is  verplicht  de  koholaurol ,  vnlvae ,  van  de  aldaar  aan- 
wezige vrouwen  met  den  tong  te  reinigen.  In  vele  negariën  wordt  deze  kunstbe- 
werking alleen  door  de  mannen  ondergaan. 

De  geesten,  die  vereerd  worden  en  wier  oorsprong  niet  kan  worden  verklaard,  zgn 
de  XJpulero  of  de  geest  het  mannelijk  beginsel,  die  de  zon  bewoont  en  de  raiawa, 
oneigenaardig  ook  genoemd  upulero  wate,  vrouwelijke  upulero  in  tegenstelling  van 
upulero  meana,  mannelijke  upulero,  de  geest,  of  het  vrouwelijk  beginsel ,  die  op  aarde 
haar  verblijf  houdt  Wanneer  de  Upulero  tegen  het  aanbreken  van  den  oostmoeson, 
raiawa,  bevruchten  wil,  dan  daalt  hij  van  den  lanit  of  lalkol  langs  de  retne,  ladder, 
neder  en  houdt  zijn  tijdelijk  verblijf  in  de  aitiere,  het  voor  hem  in  de  negariën 
opgericht  beeld.  Rarawoliai,  de  geest  des  oorlogs,  woont  in  de  maan  met  negen 
zijner  vrouwelijke  afgevaardigden.  Als  hoogere  nitu,  of  geesten  van  afgestorvenen,  de 
eerste  bewoners  of  oprichters  der  negariën,  die  boven  de  matemuli,  geesten  der 
voorvaderen  staan,  worden  tevens  vereerd  de  wuliainaman,  die  van  Tanembar 
afkomstig  zijn  en  die  in  de  negariën  verschillende  namen  dragen.  Deze  wuliainaman 
van  het  mannelijk  en  vrouwelijk  geslacht  houden  hun  verblijf  in  boomen,  meer 
speciaal  in  de  larool  Ficus  altimeraloo  Rxb.,  die  men  in  elke  negari  aantreft,  bijv. 
op  Letwurung,  waar  de  beschermgeesten  der  negari  met  name  Laiawalulu  man  en 
Rurliaimaa  vrouw,  hun  verblijf  houden.  Ziet  men  in  den  omtrek  des  booms  vuur- 
vliegen,  popoparaharaha ,  fladderen,  dan  durft  niemand  den  boom  te  naderen,  omdat 
de  geesten  daar  zijn.  De  matemuli  of  geesten  der  afgestorvenen  wonen  in  de  respec- 
tieve huizen,  op  de  tatnaane,  de  lararia  in  houten  beeldjes  door  de  achterblijvenden 
voor  het  doel  vervaardigd.  Vóór  de  huisdeur  plaatst  men  ook  een  aitiere  als  verblijf 
der  gezanten  van  TJpulero,  om  het  huis.  te  bewaken  tegen  het  binnendringen  der 
suwanggi  of  booze  geesten.  Boven  den  ingang  van  het  huis  hangt  men  een  sirihdoos 
met  toebehooren,  om  de  goede  nitu,  die  het  huis  bezoeken,  te  onthalen.  Tegen  het 
begin  van  den  oostmoeson  d.  i.  eens  des  jaars,  wordt  een  feest,  poröke,  ter  eere 
van  Upulero  gevierd,  waarbij  twintig  varkens,  wawi  of  itiei,  twee  geiten  pipi,  vijf 
kippen  hiwië,  met  rijst  iaan  en  tuak  tioë,  geofferd  worden.  Om  de  Upulero  naar 
beneden  te  doen  komen,  wordt  op  een  tritonschelp,  tuwure,  geblazen.  Aan  de  wuliai- 
naman of  beschermgeesten  der  negariën  wordt  bij  alle  gelegenheden  geofferd,  als 
bij  ziekten,  bij  gebrek  of  behoefte  aan  een  en  ander  door  de  negarigenoot^n,  zoo 
ook  om  in  dat  jaar  eenen  groeten  oogst  te  verkrijgen.  Tot  dat  einde  raadpleegt  het 
betrokken  hoofd   of  de   rilalawan   den   orlehol,    ^f   afstammeling    van    de    eerste 

22 


338  DE  BABAR-aHCHIPEL. 

oprichters  der  negari,  die  gewoonlijk  de  offerdienst  verricht  en   stelt  alsdan  naar 
gelang  van  de  zaak  waarvoor  geofferd  moet  worden  met  hem  het  aantal  jonge  var- 
kens en  de  daarbij  behoorende  ingrediënten  vasi  Dit  geschiedt  zijnde,  brengen  de 
negarigenooten  de  berioodigde  kapas  bijeen,  omdat  het  verboden  is  varkens  uit  dezelfde 
negari  te  offeren,  ten  einde  in  andere  negariên  deze  in  te  roilen.   Alles   gereed 
zijnde,  verzamelen   zich   op  den  bepaalden  dag  des  morgens  alle  mannen,  vrouwen 
en  kinderen  onder  den  laarol-boonL  De  orlehol  behoorlek  uitgedost  zijnde,  dat  is 
gekleed  met  een  rooden  hoofddoek,   twee  roode  koholo  op  de  schouders  en  kruise- 
lings op  zijn  borst  vastgemaakt,  met  een  nieuwe  snikir  als  schaamgordel  en  met 
koralen  behangen,  komt  alsdan  met  een  zwaard  in  zijn  hand  voor  de  menigte  staan. 
Na  een  gebed,  reaweaple,  uitgesproken  te  hebben,  dat  gewoonlijk  door  de  omstanders 
niet   verstaan  wordt,  snijdt  hij   met  den  klewang  de  linkerooren  der  varkens  af, 
maakt  met  het  bloed  een  teeken  op  het  voorhoofd  van  een  ieder,  die  aan  den 
beschermgeest  der  negari  iets  te  vragen  heeft  en  bestrijkt  den  stam  der  laarol  met 
het  aan  de  afgesneden  ooren  aanwezig  bloed,  waarna  hij  deze  wegwerpt.  De  varkens 
worden  alsdan  geslacht  en  het  vleesch  naar  de  woning  van  den  orlehol   door  de 
overige  negarigenooten  gebracht.  De  ingewanden  worden  door  den  orlehol  onder  den 
boom  toebereid  en  met  eenige  der  oilalawal,  gewoonlijk  zijne  vrienden,  genuttigd. 
Heeft  iemand   geen  hulp  bij  de  matemuli  verkregen,  dan  brengt  hij  een  varken  bij 
den  orlehol  om  zijn  voorspraak  bij  de  beschermgeesten  te  worden,  waarop  het  linker- 
oor afgesneden  en  eene  gelijke  handeling  als  boven  beschreven,  wordt  gevolgd.  De 
orlehol  is  verplicht  den  omtrek  onder  den  laarol-boom  dagelijks  met  zijne  kinderen 
schoon  te  vegen.  Het  is  hem  tevens  verboden  djagong  te  eten.  Bij  ziekten  worden 
op  de  tatnaane  aan  de  matemuli  rijst,  visch,  sirih-pinang  en  tabak,  ook  wel  tuak 
geofferd  en  daarbij  het  verzoek  gedaan  den  zieke  te  genezen.  Vóór  het  eten,  slapen 
of  drinken  wordt  tevens  aan  de  matemuli  gebeden.  Drinkt  men  sagero,  dan  neemt 
men  eenige  droppels  er  van  aan  de  twee  voorste  vingers  van  de  rechterhand  en  deze 
in  de  ruimte  wegknippende  zegt  men  in  zichzelf,  «matemuli»  of  «oimohomi  mimle 
kiolo  mioro  miêtariam,»  d.  i.  Afgestorvenen  drinkt  van  dezen  tuak  en  behandelt  mij 
goedgunstig.   Elk  huisgezin  heeft  zijne  eigene  beschermgeesten,   zijnde  zielen  van 
afgestorvenen,  die  na  de  verplaatsing  van  het  gebeente  hun  verblijf  op  de  eilanden 
Nolawna  en  Wetan  hebben.  De  zielen,  temear,  die  te  Nolawna  wonen  hebben  eene 
voortdurende  gemeenschap  met  de  geesten  boven  den  lalkol  of  lanit,  de  bloedver- 
wanten, die  niet  op  de  aarde  gekomen  zijn.  Wil  men  hem  spijzigen  dan  wenkt  men 
hen  met  een  zijden  doek,  zeggende:  «e  matemuli  meai  mamiina,»  d.  i.  O  geesten 
van  afgestorvenen  komt  bij   ons  eten.  Ziet  men  een  slang  in  de  nabijheid  van  het 
huis  kruipen,  dan  moet  men  eenig  katjang,  sirih-pinang  en  sagero  naar  beneden 
werpen,  omdat  de  geest  van  eene  der  vrouwen,  die  tijdens  den  partus  bezweken  zqn,  of 
lamohoi  leumeheri,  de  slang  als  middel  heeft  gebezigd  om  in  de  negari  te  komen. 


DE  BABAR-ARCfHIPEL.  339 

De  oimoheer  of  lieden,  die  op  eene  ongewone  wijze  den  dood  vinden,  blijven,  wan- 
neer zij  niet  door  Rarawoliai  verslonden  worden,  op  de  aarde,  rale,  ronddwalen. 
Voorts  treft  men  in  de  negari  Letwurung  op  den  lutur,  twee  ijzerhouten  beelden  aan 
dicht  bij  de  woning  van  den  oilalawal  lupiawal,  of  het  hoofd  des  huisgezins,  die 
belast  is  met  regen  af  te  smeeken.  Deze  beelden  met  opgetrokken  beenen,  dus  in 
zittende  houding,  zijn  de  tijdelijke  verblijfplaatsen  der  geesten  Rupiai  en  Upurepre, 
man  en  vrouw.  Bij  langdurige  droogte  geeft  de  bevolking  aan  den  oilalawal  lupiawal 
kennis,  dat  zij  regen  verlangt  Alsdan  begeven  zich  des  nachts  alle  vrouwen  der 
negari,  waarvan  een  een  bambu  met  water  bij  zich  heeft,  naar  de  plaats  van  Rupiai 
en  Upurepre.  Daar  gekomen  zijnde,  worden  de  beelden  door  de  vrouw,  die  het 
water  heeft  medegebracht,  besprenkeld,  terwijl  een  der  vrouwelijke  oilalawal  om 
regen  bidt  Daarna  schreeuwen  alle  awiwezige  vrouwen,  «kurioo,  kurioo,»  d.  w.  z. 
het  heeft  geregend  en  keeren  huiswaarts.  Op  een  eiland  waar  de  hitte  van  de  oost- 
moeson  alles  doet  verschroeien,  staan  deze  geesten  hoog  in  aanzien.  Deze  geesten 
zijn  echter  niet  van  Babar  afkomstig.  Volgens  de  traditie  ging  eeuwen  geleden 
zekere  Unwakoopanloo  ten  handel  naar  Barasadi.  Hij  bleef  doorvaren,  maar  vond 
het  land  niet  Verder  zeilende  kwam  hij  aan  den  rand  des  hemels,  lalkol,  en  ging 
daar  ten  anker.  Na  eenigen  tijd  gelegen  te  hebben,  wilde  hij  zijne  prauw  ophalen 
om  die  te  herstellen  en  zag  toevallig  eenige  kinderen  aan  het  strand  loopen.  Hij 
riep  hen  toe  en  verzocht  hen  de  mannen  der  negari  te  roepen,  om  hem  behulpzaam 
te  zijn.  Daarop  kwamen  er  duizenden  lieden,  allen  de  grootte  hebbende  van  kinderen 
van  drie  k  vier  jaren.  Hij  zeide  hun  dat  zij  hem  toch  niet  konden  helpen.  Dit 
hoerende,  tilden  deze  lieden  de  prauw  op  onder  den  uitroep  van  «tutanip  boonip 
praral  laelear  moknip  kroromko  urrrrrr»!  en  legden  deze  op  het  strand  neder.  Un- 
wakoopanloo herstelde  zijne  prauw  en  sloot  met  hen  vriendschap.  Toen  hij  terug 
wilde  keeren,  gaven  zij  hem  twee  ijzerhouten  beelden,  met  opdracht  om  bij  gebrek 
aan  regen  deze  door  een  der  vrouwen  met  water  te  doen  besprenkelen.  Op  dusdanige 
wijze  kwamen  de  geesten  Rupiai  en  Upurepre  op  Babar.  De  oilalawal  lupiawal  is  de 
rechte  afstanmieling  van  Unwakoopanloo.  Het  volk  dat  den  rand  des  hemels  bewoont 
heet  Lailar  mohoM.  Vreemdelingen  mogen  geene  oflfers  aan  de  geesten  op  Babar 
brengen.  Het  is  aan  de  negarigenooten  verboden  buiten  de  negari  of  hunne  woningen 
geesten  aan  te  roepen.  Behalve  de  bovenbedoelde  geesten  vereert  de  bevolking  nog 
Orloo  of  Ralaorluol,  heer  bergen,  een  mannelijken  geest,  die  op  de  bergtoppen  zijn 
verblijf  houdt  Hij  heeft  de  gedaante  van  een  mensch,  uitgezonderd  dat  op  beide 
zijner  schouders  de  Zingiber  officinale,  lolol,  groeit  Hij  is  de  geest  die  de  vrucht- 
baarheid der  velden  bevordert.  Gaat  men  op  de  jacht,  dan  is  het  noodig  aan  Orloo 
te  offeren.  Tot  dat  einde  bewaart  men  de  kinnebakken  van  de  karbouwen,  ahiori 
rane  en  wilde  zwijnen,  wawuae,  opdat  Orloo  deze  ziende  belust  worde  en  den  jager 
op   zijne  tochten  helpe.  Degene  die  in  de  bosschen  een  visch  bakt,  rood  katoen 


È4:0  DB  BABAR-AfiCHlPlSL. 

koholo,  brengt,  met  een  geweer  schiet  of  eene  vreemde  taal  spreekt,  w(»rdt  door 
Orloo  ziek  gemaakt  Verder  Lomorlol  de  geest  die  in  het  eiland  wooni  Aan  hem 
wordt  tevens  bij  ziekte  en  bij  ontginning  van  tuinen  geofferd.  In  de  oude  negari  van 
Hiara  op  den  berg  Woluliawal  woont  de  geest  Oiwuluwulië.  Degenen  die  van  de 
oude  negari  afkomstig  zijn  moeten >  willen  zij  ten  strijde  trekken,  de  vruchten  van 
den  Gnetum  gnemon,  sirih-pinang  en  kalk,  zoomede  sagero  aan  hem  offeren.  Op 
een  der  voorgebergten  aan  de  zuidkust  van  Babar  gelegen,  met  name  Kuhulië  woont 
nog  de  geest  Lurewe-rewe.  Aan  dezen  wordt  bij  umoltotolol,  pluvia  calida,  de  helft 
van  een  klein  varken  geofferd.  Onder  de  booze  geesten  worden  behalve  Rarawoliai 
ook  de  oiatawel,  of  ehejan  woore  suwanggi  gerangschikt,  zijnde  booze  lieden  van 
het  mannelijk  en  vrouwelijk  geslacht,  die  zich  door  toovermiddelen  onzichtbaar  kun- 
nen maken  en  door  den  anus  in  het  lichaam  van  den  persoon,  dien  zij  benadeelen 
willen,  binnendringen,  om  de  ingewanden  langzaam  te  verslinden.  Onder  de  manne- 
lijke ehejan  worden  ook  velen  gevonden,  die  de  gedaante  harer  mannen  aannemende, 
jonge  vrouwen  benaderen,  kajehi,  en  bezwangeren.  Steenen  die  vereerd  worden, 
maar  waaraan  niet  geofferd  wordt,  zijn  de  Wahiëlawalol  en  Tetiëlilol,  beide  op  den 
berg  Woluliawal.  Wanneer  men  deze  steenen  voorbijgaat,  is  men  verplicht  een  tak  te 
nemen,  daarmede  op  zijn  lichaam  te  slaan,  om  de  odor  hircinus  in  de  bladen  te 
doen  overgaan ,  opdat  de  dienaren  van  den  geest  Oiwuluwulië  den  persoon  niet  achter- 
volgen en  deze  daarna  naast  den  steen  te  leggen.  Anderen  hebben  de  gewoonte  bij 
vermoeienis  hun  lichaam  met  steenen  te  slaan,  opdat  deze  uit  het  lichaam  ver- 
trekke  en  in  den  steen  overga.  Deze  steenen  worden  op  bepaalde  rustplaatsen 
weggeworpen.  Doet  men  dit  niet,  dan  wordt  men  ziek. 

De  eerste  oiatawel  of  suwanggi  heeft  volgens  het  volksgeloof  de  tooverkracht  reeds 
in  den  schoot  der  moeder  van  den  XJpulero  als  eene  gunst  ontvangen,  om  de 
negari  van  booze  lieden  te  zuiveren.  Later  is  dit  veranderd  en  worden  de  oiatawel 
zelf  onder  de  booze  en  gevaarlijke  lieden  gerangschikt.  Het  doel  der  tegenwoordige 
suwanggi  is  het  hart  van  den  medemensch,  van  wege  den  naar  men  zegt  bijzonderen 
fijne  smaak  daarvan,  te  verslinden.  Niet  alleen  zijne  v^anden,  maar  andere  on- 
schuldige lieden  kunnen  als  slachtoffers  zijner  gulzigheid  vallen.  Het  is  voor  den 
oiatawel  genoeg  om  de  schaduw,  jalië,  van  den  mensch  vast  te  houden,  te  slaan 
of  te  verwonden,  om  over  zijn  ziel,  temear,  macht  te  verkrijgen.  De  zielen  worden 
bij  voorkeur  verbrand,  als  wanneer  zij  volgens  de  inlanders  eene  eigenaardige  geur 
verspreiden.  Om  suwanggi  te  worden,  moet  men  bij  een  oudere  in  de  leer  gaan.  Tot 
dat  einde  begeeft  zich  de  leerling  met  zijn  leermeester  of  leermeesteresse  des  nachts 
aan  het  strand  bij  voorkeur  onder  een  woMorelboom.  De  suwanggi  ontdoet  zich 
alsdan  van  den  schaamgordel,  labere  of  sarong  en  voorover  bukkende,  met  de  handen 
op   de  knieën  staande,  is  de  leerling  verplicht  met  ingehouden  adem,  met  zgnen 


DB  BABAR-ABGHIPMj.  341 

mond  tegen  den  anus  vastgeklemd,  achter  den  suwanggi  plaats  te  nemen.  Na  drie 
achtereenvolgende  drukken  op  den  buik,  worden  door  den  suwanggi  uit  den  anus  in 
den  mond  van  den  leerling  overgebracht  de  visc^jes,  genaamd  ruhulai  en  waralol, 
zoomede  de  slang,  mëleol,  welke  drie  voorwerpen  hij  terstond  moet  inslikken.  Heeft 
deze  handeling  met  de  noodige  toewijding  plaats  gehad,  dan  is  de  leerling  tot 
oiatawel  bevorderd  en  kan  hij  in  alles  alléén  optreden. 

Het  is  verboden,  aluli  of  lululu,  wanneer  een  lijk  in  de  negari  nog  niet  begraven 
is,  om  naar  de  tuinen  te  gaan,  aan  een  nieuw  huis  te  werken  of  de  varkens  te  roe- 
pen, om  deze  te  voeden.  Wanneer  de  mannen  krijg  voeren,  moeten  de  vrouwen  of 
vrouwelijke  familieleden  zich  van  cohabitatie  onthouden,  voorts  vasten  of  niets  ge- 
bruiken. Lieden,  wier  voorouders  uit  de  wilde  zwijnen  voortgesproten  zijn,  mogen 
geen  varkensvleesch  nuttigen.  Vele  huisgezinnen  maken  geen  gebruik  van  karbouwen- 
vleesch,  omdat  dit  in  hunne  familie  als  lululu  wordt  aangemerkt  Op  Dawaloor 
is  het  verboden,  wanneer  eene  vrouw  bevallen  moet  of  op  den  dag  van  den  partus, 
de  negari  te  verlaten.  Het  is  tevens  verboden  de  voorgebergten  UriahaH,  Rewol, 
Euhujewawal  en  anderen  zonder  doel  te  bezoeken.  De  rivier  Wesuro  op  Babar  staat 
bij  de  bevolking  bekend  als  heilig,  omdat  de  Orloo  daar  meermalen  komt  baden. 

Het  tooveren,  rolera,  heeft  meestal  plaats  met  eieren,  stukken  rotan,  enz.  en 
wordt  deswege  onderscheiden  in  roler  lotlol,  roler  oiliël,  roler  tiwikiêlo,  rolertahalol 
en  roler  puliëL  Bij  de  roler  lotlol  neemt  men  een  stuk  rotan  van  ongeveer  0.3  meter 
lengte,  betoovert  dit  met  fijngekauwde  gember,  daarna  houdt  de  toovenaar  het  stuk, 
dat  voortdurend  in  trillende  beweging  is,  in  zijne  hand  en  doet  de  vragen,  bijv. 
heeft  deze  of  gene  dit  of  dat  gestolen.  Wanneer  de  rotan  bij  het  noemen  van  eenen 
naam  zich  stilhoudt,  dan  is  de  persoon  de  schuldige.  Bij  de  roler  oiliël  wordt  de 
epistropheus  met  eenige  korrels  katjang,  een  sirihvmcht  en  een  pinangnoot,  door  den 
toovenaar  in  de  hand  genomen.  Terwijl  de  hand  in  zenuwachtige  beweging  is, 
vraagt  de  toovenaar  onder  het  uiten  van  onverstaanbare  formulieren  wie  de  oorzaak 
is  van  de  ziekte  van  dezen  of  genen  negarigenoot.  Houdt  de  beweging  der  hand  bij 
het  noemen  van  Upulero,  of  een  anderen  naam  terstond  stil,  dan  is  de  oorzaak  ge- 
vonden. Bij  de  roler  hiwikiëlo  neemt  de  toovenaar  een  kippenei  met  eenige  rijstkorrels 
in  zijn  hand,  namelijk  om  te  weten  of  eene  ziekte  doodelijk  is.  Na  het  prevelen  van 
formulieren  tracht  hij  het  ei  met  zijn  hand  te  breken,  gelukt  dit,  dan  zal  de  zieke 
sterven,  zoo  niet,  dan  zal  deze  genezen.  Bij  de  roler  tahalol  neemt  de  toovenaar 
een  mes,  trekt  daarop  met  kalk  zeven  strepen  en  legt  het  op  een  bord  met  eenige 
katjangkorrels  en  sirih-pinang,  het  bord  op  de  handen  vasthoudende.  Alsdan  mag 
een  ieder  vragen  wie  dit  of  dat  gestolen  heefk.  Houdt  de  beweging  der  hand  bij 
het  uitspreken  van  iemands  naam  stil,  dan  is  hij  of  zij  de  schuldige.  De  toovenaars 


342  DE   BABAK-AKCHIPEL. 

werken  bovendien  met  Codiaeum  variegatum  en  bladen  van  Dracaena  tenninalis  met 
pinangbloesems  en  steenen.  Droomen,  rumu,  ontstaan  naar  het  volksgeloof,  doordien 
de  ziel  van  den  slapende  het  lichaam  verlaat  en  zich  in  contact  stelt  met  de  geesten- 
wereld. Dit  wordt  als  eene  actieve  handeling  voorgesteld.  De  nachtmerrie,  sikirur, 
heeft  plaats,  wanneer  een  der  booze  geesten  den  slapende  wenscht  te  dooden  door  hem 
te  worgen,  volgens  anderen  de  temear  of  ziel  nit  te  rukken,  eene  handeling,  welke 
door  den  TJpulero  echter  gewoonlijk  niet  wordt  toegelaten.  Droomt  men  dat  een 
zijner  familieleden  prachtig  uitgedost  is,  dan  zal  deze  spoedig  sterven.  Om  dit  te 
voorkomen,  moet  de  droomer,  wakker  wordende,  hem  terstond  de  rechterhand  geven. 
Droomt  men  van  iemand  dat  hij  met  een  gescheurden  schaamgordel  loopt,  dan  zal 
hij  oud  worden.  Droomt  men  dat  een  varken  veel  biggen  werpt,  dan  zal  hij  zijne 
varkens  verliezen.  Droomt  iemand  dat  het  in  de  negari  zwaar  regent,  dan  zal  eene 
ziekte  uitbreken.  Wanneer  de  vogel  tutliawal  voorbij  de  negari  vliegt,  zal  iemand 
uit  een  boom  vallen.  Wanneer  de  vogel  holile  op  een  huis  zit,  zal  iemand  uit  dat 
huis  sterven.  Wanneer  de  vogel  kowaje  nabij  de  negari  schreeuwt,  dan  zal  de  west- 
moeson  beginnen. 

Eeden ,  lokar  lo  upulero  of  loreele ,  zijn  alleen  noodig  bij  het  sluiten  van  een  ver- 
bond bijv.  bij  scheiding  van  man  en  vrouw,  het  sluiten  van  vrede  onder  twistende 
negariën,  ook  bij  het  sluiten  van  vriendschap,  tot  welk  einde  in  tegenwoordigheid 
van  den  betrokkene  oilalawal,  nadat  met  de  noodige  formaliteiten  inkervingen  op 
het  lichaam  gemaakt  zijn,  het  afdruipend  bloed  opgevangen  en  met  sagero  ver- 
mengd, door  de  partijen  opgedronken  wordt  Dit  laatste  heet  ook  remie  raol  of 
bloeddrinken.  Wordt  zulk  een  eed  geschonden,  lolor  putputerei,  dan  zal  men  ziek 
worden  en  sterven.  Bij  geschillen  wordt  veelal  judicium  dei  toegepast. 

De  meeste  negariën,  let  of  lehol,  worden  aan  de  zeezijde  op  hooggelegene  terreinen  aan- 
gelegd, omringd  door  een  steenen  muur,  lutur,  van  twee  tot  drie  meter  hoog,  tot 
twee  meter  breed.  De  huizen  zijn  van  hout  en  planken  een  tot  twee  meter  boven 
den  grond  gebouwd  en  staan  door  elkander.  Elk  huis  wordt  door  een  tot  drie  huis- 
gezinnen, emol  wuluhuoot,  bewoond.  Baileu  noch  oflferhuizen  worden  in  de  negariën 
aangetroflFen.  Op  Babar  zijn  de  negariën  Manowui,  Hiara,  Wakbapapi,  HenarMa, 
Henarilawne,  Tutuwawang,  Empelawa,  Telaa  en  Imroin  in  de  hoogte  tot  op  onge- 
veer vijftig  meters  aangelegd.  Voor  het  bouwen  van  een  huis,  rerie  emol,  gaat  de 
eigenaar  met  eenige  lieden  naar  het  bosch,  om  de  twee  hoofdstijlen,  rilulul,  aan  te 
kappen,  medenemende  een  of  twee  varkens  en  verdere  levensmiddelen,  om  aldaar  feest 
te  vieren.  Als  deze  gereed  zijn,  worden  ze  onder  het  zingen  van  «tulkia  rai  mokoromaan 
reilulu  janlir  wuiliot,»  d.  i.  Helpt  ons  negarigenooten,  wij  brengen  de  hoofdstijlen, 
spreekt  niet  en  houdt  u  stil,  binnen  de  negari  gebracht  en  mogen  de  negarigenooten, 


DE  BABAR-ABCHIPEL.  343 

totdat  de  stijlen  op  de  bepaalde  plaats  nedergelegd  worden ,  niet  spreken.  De  overige 
materialen  als  balken,  planken  en  atap,  bijeengebracht  zijnde,  worden  op  den  be- 
paalden dag  twee  gaten  gemaakt,  die  een  nacht  open  blijven.  Den  volgenden  morgen 
komen  op  uitnoodiging  van  den  eigenaar  op  hunne  wijze  prachtig  uitgedost^  een 
man  en  eene  vrouw,  die  in  de  negari  de  meeste  kinderen  hebben,  de  vrouw  met 
zich  brengende  een  mand  met  sirih-pinang.  Nadat  alle  negarigenooten  op  de  plaats 
verzameld  zijn,  gaat  de  vrouw  voor  den  eenen  en  haar  man  voor  den  anderen  kuil  zitten. 
De  oilalawal  telt  alsdan  van  een  tot  zeven  en  na  het  woord  zeven  uitgesproken  te 
hebben,  werpt  de  vrouw  in  elke  kuil  eenig  sirih-pinang,  als  offer  aan  den  geest 
Orloo,  opdat  hij  de  aanstaande  huisgenooten  niet  ziek  zal  maken,  omdat  zij  zonder 
zijne  vergunning  gaten  in  den  grond  hebben  gedolven.  Vervolgens  worden,  na  het 
ondereinde  der  palen  met  arengvezelen  of  gomutu  te  hebben  omwikkeld ,  deze  in  den 
grond  gezet  en  bevestigd.  Het  huis  wordt  verder  afgewerkt  Op  den  dag,  waarin  het 
huis  zou  gedekt  worden,  komen  de  man  en  de  vrouw  alweder  met  sirih-pinang  als 
bij  het  plaatsen  der  stijlen  in  den  kuil,  bestijgen  het  dak  en  maken  de  eerste  atap 
vast,  de  sirih-pinang  wordt  ergens  in  den  nok  van  het  huis,  alwaar  men  vooraf 
versche  takken  heeft  vastgebonden,  om  het  huis  koel  te  maken,  als  offer  aan  de 
matemuli  of  nitu  nedergelegd.  Daarna  komen  alle  negarigenooten,  zoowel  mannen 
als  vrouwen,  om  het  huis  te  helpen  romotul,  dekken,  reitiwemol,  terwijl  er  een 
groote  maaltijd  wordt  gereedgemaakt  om  hen  te  onthalen.  Het  huis  gedekt  zijnde 
worden  twee  kookplaatsen,  raiei,  elk  van  drie  meter  oppervlakte,  in  huis  gebracht. 
Eerst  drie  dagen  daarna  wordt  het  huis  door  de  bewoners  betrokken.  Het  huisraad 
bestaat  uit  pilol,  borden;  aliêl,  aarden  schotels;  kepol,  kommen  van  Lagenaria 
vulgarisschillen ;  ewerol,  kalapadoppen ;  tutur,  lepels  van  schelpen,  wahakokowol, 
steen  om  de  4Jagong  ^n  te  stampen;  kakamle,  ijzeren  koevoet;  korol,  parang; 
eremol,  bijl;  urlol,  aarden  potten;  kawalië,  ijzeren  pannen;  hahar,  potlepel;  lewiël, 
rijstwan;  liëlol,  stookplaatsen ;  kuol,  bambu  om  water  in  te  bewaren. 

De  mannen  houden  zich  over  het  algemeen  onledig,  oimial  karkiarliol,  met  de 
bewerking  der  velden,  ketlii;  het  beklimmen  der  kalapaboomen,  kehelpeir;  het  be- 
reiden van  tuak,  kowopeir;  het  maken  van  vischfcdken,  kajap  wuwu,  het  vangen  van 
buidelratten,  ketlië  motol;  het  vangen  van  visch  met  obors,  kaetul  el  en  het  jagen 
van  wilde  zwijnen,  rele  wawi  en  wilde  karbouwen.  De  gemakkelijkste  wijze  van 
visschen  geschiedt  door  het  aanleggen  van  koraalsteenen  dijbjes  op  ondiepe  bij  ebbe 
droogvallende  plaatsen.  Deze  digkjes  hebben  meestal  eene  lengte  van  honderd  meter, 
waarbinnen  tal  van  vakken  voor  het  achterbUjven  der  visschen,  aangetroffen  worden. 
Op  de  dijkjes  plaatst  men  overlangs  nog  kalapabladen,  om  het  zich  verwijderen  der 
visschen  te  beletten.  Het  werk  der  vrouwen,  oipiaha  karkiarliol,  bestaat  uit  het 
weven  van  lijnwaden,  rekel  orohor;  het  planten  van  djagong,  kamle  weheraa;  het 


344  DE   BABASrARCHIPEL. 

twijnen  van  garen,  rodle  awol;  het  verzamelen  vim  schelpen  op  de  riSm,  ketlië 
eriêt  mihilië;  het  koken,  reitirai  liawok;  het  halen  van  water,  rehe  wei  en  het 
sprokkelen  van  brandhout,  remala  ailkuhul.  De  vrouwen  dragen  de  veldvruchten  in 
een  mand  op  den  rug  met  een  band  om  het  voorhoofd,  evenals  de  vrouwen  op 
Aaru,  Keei,  Tanembar,  Timorlao,  Leti  en  Makisar.  Voorts  treft  men  enkele  goud- 
en ijzersmeden,  zoomede  prauwen,  ajelwataleli,  vervaardigers  aan.  De  kleine  prauwen 
op  deze  eilanden  hebben  slechts  een  uitlegger. 

De  rijkdommen  dezer  eilanders  bestaan  in  gouden  schotels,  pilol;  gouden  platen, 
arol;  gouden  en  zilveren  oorhangers,  mowol  en  mowuwur,  zoomede  rood  katoen, 
koholo  en  geweren,  pohopoho.  Zij  zijn  zeer  geneigd  hunne  eilanden  te  verlaten  om 
naar  Tanembar,  Luang,  Dama,  Serua  en  Bandang  ten  handel,  keeuper,  te  varen. 
De  artikelen  van  uitvoer  zijn  varkens,  geiten,  eenig  djagong,  katjang  en  Gnetum 
gnemon  pitten.  De  hkndel  geschiedt  gewoonlijk  in  ruü.  Bij  het  sluiten  van  onderlinge 
transactiën  is  de  waarde  als  volgt:  een  schaamgordel,  snikir,  warol  of  ware,  staat 
gelijk  aan  een  stuk  grof  rood  lijnwaad,  basta  of  koholo,  een  parang,  twee  messen, 
een  piek,  een  pijl  en  boog  of  een  mangkasarsche  sarong;  twee  snikir  aan  een  flesch 
buskruit,  sitaarol;  een  sarong,  snikir  orohore,  aan  twee  koholo,  een  zilveren  lorlora 
of  vijf  parangs,  wehele;  een  groot  varken  aan  een  geweer,  een  snoer,  mutisala- 
koralen,  of  een  stuk  zwart  lijnwaad,  mamitol;  een  klein  varken  aan  drie  vadem 
rood  katoen;  een  stuk  wit  lijnwaad,  kulomol,  aan  twee  roode  sarongs,  haliawlihei, 
een  parang  of  een  piek;  een  geit  aan  een  tot  vijf  stukken  koholo;  een  groot  varken 
aan  een  gouden  plaat;  een  paar  gouden,  een  paar  zilveren  lorlora  en  tien  koholo 
aan  een  gouden  bord.  Schulden,  oholol,  worden  op  eene  eigenaardige  wijze  geïnd. 
Bijaldien  de  termijn  verstreken  is  en  de  schuldenaar  de  betaling  weigert,  worden 
dezelfde  maatregelen  genomen  als  bij  het  krijg  voeren.  Het  gebeurt  ook  niet  zelden 
dat  een  oorlog  daaruit  voortvloeit.  In  andere  negariën  gaan  eenige  afeevaardigden 
van  den  schuldeischer  naar  den  tuin  van  den  schuldenaar  en  maken  daar  zooveel 
teekenen  aan  de  kalapa  en  andere  boomen  als  dit  naar  hunne  berekening  met  het 
bedrag  der  schuld  overeenkomt  De  gemerkte  boomen  worden  alsdan  als  het  eigen- 
dom van  den  schuldeischer  aangemerkt. 

Hunne  voedingsmiddelen  bestaan  uit  reitirai  weteraa,  gekookte  djagong;  weteraa 
kukuhai,  fijngestampte  djagong;  reitirai  laworuru,  gekookte  katjang;  reitirai  uut, 
gekookte  pisang;  nomol,  ubi;  nommeM,  patatas;  uniwir,  roode  rgst;  inawuu, 
Golocasia  antiquorum;  kene-kene,  Artocarpus  incisa;  noriël,  kanari;  peirol,  kalapa; 
voorts  allerlei  soorten  van  visch  en  schelpdieren  eriël,  varkens  wawi,  geiten  pipi, 
honden  utiël,  vleermuizen  liiël,  kippen  hiwië,  buidelratten  laaiël,  boschratten  raha 
tiarai  en  schildpadden  eliëL  Bedorven  visch  of  vleesch,  kohowut  pupurol,  is  zeer 


DE  BABAB-ARCHIPEL.  345 

gewild.  Yele  mannen  eten  hondenvleesch  om  krachtig  te  worden,  kemle  leapraL  De 
spijzen  worden  gekookt  ook  in  bambu,  maar  liefst  in  aarden  potten,  nrlol,  van  Dai 
afkomstig.  Vuur  wordt  verkregen  door  wrijving  van  twee  stukken  drooge  bambu, 
pulumehiële.  Ook  gebruikt  men  vuursteenen,  wahataitiai,  uit  de  rivier  Welawlol  tus- 
schen  Wetoki  en  Koroil.  De  bevolking  voedt  zich  twee  keeren  des  daags ,  des  mid- 
dags en  's  avonds.  Als  narcotica  gebruikt  men  sirih  arol ,  pinang  oromol ,  kalk  uriol , 
tabak  tabaië  of  tapahaiêl,  als  surrogaat  voor  pinang  bezigt  men  de  schors  van  den 
wiamihunboom. 

De  kleederen  der  mannen,  elelawar  oimial  of  meana,  zijn  wuhigel,  een  stuk  koliblad  om 
het  haar  op  te  houden;  kasol  roode  hoofddoek;  ulorol  een  kam  van  bambu;  mowol 
gouden  oorhanger;  hamurol  oorhanger  van  ivoor ^  of  tanden  van  den  Halicoreindicus; 
mowuwur  zilveren  oorhanger;  lileliëi  ivoren  armbanden,  een  tot  tien  aan  eiken 
arm;  uprol  akar  bahar  armbanden;  warol  schaamgordel ;  liërol  buikband;  popolol 
schaamgordel  van  boomschors ;  horotat  wuwurol  zilveren  ringen ;  horotat  mowol  gou- 
den ringen;  die  der  vrouwen,  elelawar  oipiaha  of  wate,  zijn :  de  labere  sarong;  leahota  utlol 
haarbaod ;  ulerpai  hoornen  haarkam ;  mowuwur  zilveren  oorhanger ;  momermer  gouden 
oorhanger;  wuel  glaskoralen;  merepuië  mutisala  koralen;  lileliëi  armbanden  van 
ivoor;  horotat  pir  koperen  ringen;  horotat  mowol  gouden  ringen  en  horotat  wuwurol 
zilveren  ringen.  Bij  feestelijke  gelegenheden  gebruiken  de  vrouwen  gouden  borden 
en  platen  pingMne  op  de  borst,  gouden  kettingen  ranit  maha,  gouden  armbanden 
leli  meaha,  wohorar  of  labere  een  sarong  van  de  heup  tot  aan  de  voeten,  haawol 
buikband  van  kolibast,  salaik  buikband  van  koperdraad  en  pirol  of  pirke  tilili, 
koperen  voetbanden. 

Op  het  eiland  Babar  is  elke  negari  min  of  meer  eene  olichargische  republiek.  De 
betrokkene  hoofden  rilalawan  en  oudsten  rihere,  hebben  weinig  te  verrichten.  Wanneer 
de  bambu  op  de  lutur  der  negari  vernield  is,  dan  moeten  zij  last  geven  deze  te 
vernieuwen.  Zij  moeten  ook  de  kapas  of  bënang  bijeenbrengen,  om  bij  het  vieren  der 
negarifeesten  varkens  in  andere  negariën  in  te  ruilen  en  wanneer  er  twist  is  in  de 
negari  de  vlag  te  hijschen,  om  daaraan  een  einde  te  maken.  De  functie  van  hoofden 
verkrijgt  men  door  erfopvolging  ook  in  de  vrouwelijke  lijn.  Zij  heffen  geene  schatting, 
maar  worden  op  verzoek  door  de  bevolking  geholpen.  Het  onderzoek  van  geschillen 
voor  het  huis  van  den  schuldige  en  het  opleggen  van  straffen,  meestal  boeten,  is 
niet  het  werk  der  hoofden,  maar  der  oilalawal,  de  hoofden  der  huisgezinnen,  die 
in  de  negari-aangelegenheden  een  autonomisch  standpunt  innemen ,  die  ook  den  oorlog 
verklaren  en  beschouwd  worden  als  de  kalapastengel,  de  stamvader,  waaraan  de 
vruchten,  de  familieleden,  hangen.  Bij  het  onderzoek  wordt  tevens  van  ordalia 
getoiik  gemaakt  als  die  van  gloeiend  jjzer  waha  nawanotne  en  van  heet  water  tunieer 


346  DE  BABAR-ARCHIPEL. 

nawanotne  onder  het  aanroepen  van  Upulero.  Alle  hoofden,  zoo  ook  de  orlehol,  die 
het  recht  heeft  om  sasi,  matoa  of  liokei,  tabu,  te  leggen,  behooren  tot  de  aanzien- 
lijken, rilalawone.  Het  eigenlijk  volk  heet  rimorimiorië  of  limerorotnö.  De  eerste  en 
tweede  standen  mogen  niet  met  elkander  huwen.  Slaven,  ate,  van  de  Luangers  ge- 
kocht of  ingeruild,  zijn  er  weinige. 

Is  men  door  divinatie  of  tooverij  te  weten  gekomen  dat  deze  of  gene  suwanggi 
iemand  door  ziekte  gedood  heeft,  dan  wordt  hij  met  zijne  volwassene  bloedverwanten 
door  de  negarigenooten  zonder  vonn  van  proces  doodgeknuppeld.  De  kinderen  worden 
in  handen  van  de  familieleden  van  den  doode  gesteld  om  daarover  te  beschikken. 
Deze  worden  gewoonlijk  als  slaven,  uhol,  in  andere  negariën,  liefst  aan  vreemde- 
lingen, lieden  van  Tanembar  of  Luang  tegen  twee  of  drie  stellen  gouden  oorhangers 
verkocht,  opdat  zij  later  suwanggi  geworden  zijnde,  den  eigenaar  niet  ziek  maken 
kunnen.  Naar  andere  eilanden  over  zee  gevoerd,  verliest  de  suwanggi  zijne  boven- 
natuurlijke eigenschappen. 

De  eigenaars  der  gronden  op  Babar  en  de  overige  eilanden  zijn  de  zoogenaamde 
orlehol,  of  afstammelingen  van  de  vroegere  grondeigenaars,  namelijk  degenen,  die  de 
gronden  het  eerst  in  eigendom  hebben  genomen,  of  de  oorspronkelijke  bewoners,  die 
uit  den  grond  en  uit  wilde  zwijnen  zijn  voortgesproten.  Op  Wetan,  Dai,  Masela, 
Dawaloor  en  Kebir  zijn  de  gronden  door  grenzen,  rololo,  behoorlijk  afgebakend  en 
in  het  bezit  van  familién.  De  woeste  gronden,  umtol,  in  de  binnenlanden  van  Babar 
behooren  aan  de  respectieve  negariën  gezamenlijk,  doch  men  weet  de  onderlinge 
grenzen  niet  juist  op  te  geven.  De  grenzen  zijn  alleen  beneden  langs  de  stranden 
vastgesteld.  De  woeste  gronden  kunnen  door  de  bewoners  der  negariën  zonder 
kennisgave  of  vergunning  der  hoofden  of  grondeigenaars  ontgonnen  worden,  in  welk 
geval  zij  in  concreten  zin,  als  nieuwe  eigenaren  daarvan  worden  aangemerkt  Ver- 
laten tuinen,  haliawalol,  blijven  tevens  het  eigendom  der  ontginners  en  deze  zijn 
bevoegd  ze  te  verkoopen,  bijv.  dertig  vierkante  meter  tegen  twee  stuks  koholo. 
Deze  verkoop,  moweli  tiol,  geschiedt  in  tegenwoordigheid  van  de  meeste  negari- 
genooten als  getuigen.  De  familie-gronden  mogen  niet  zonder  voorkennis  van  den 
oilalawal  worden  bewerkt  Van  verhuur  van  gronden  wordt  niets  vernomen.  Gronden 
worden  ook  in  betaling  van  schuld  afgestaan.  Gronden  met  verschillende  aanplan- 
tingen als  vruchtboomen  heeten  elewei,  de  kalapa-aanplantingen ,  peirei  eleweL  Het 
is  den  negari-bewoner  geenszins  verboden  overal  te  jagen.  Wil  men  een  stuk  grond 
ontginnen,  reatlii,  dan  doet  men  dit  in  den  oostmoeson  en  begeeft  zich  de  ontginner 
met  zijn  huisgezin  in  het  bosch,  alwaar  men  een  hutje,  haleahajei,  tot  verblijf 
bouwt.  Nadat  de  boomen  geveld  zijn,  kewehe  ai,  keeren  zij  naar  de  negari  terug 
en  wachten  den  geschikten  tijd  af,  om  de  gevelde  boomen,  die  droog  geworden  zgn,  te 


DE  BABAB-AROHIPEL.  347 

branden.  De  geringste  tuin  heeft  eene  uitgestrektheid  van  ongeveer  honderd-en-twintig 
vierkante  meter.  Het  zoogenaamd  branden  der  tuinen,  rakuhule  tuol,  geschiedt 
gelijktijdig  met  het  plaatsen  der  omhemingen,  terlol.  Twee  dagen  na  het  branden 
maakt  men  een  begin  met  het  planten,  doch  elk  gewas,  als  djagong  weheraol  of 
weteraa,  katjang  pohiel,  rijst  iaan,  ubi  nomei,  kapas  awol  of  kapatië,  op  een 
afizonderlijke  {daats.  Yan  ^j^^i^?  ^^^  ^^^  ^^  soorten  aan,  als  de  weheraol  of 
weteraa  melulurol,  de  roode,  weheraol  laliel,  de  gele  en  de  weheraol  wuwurol,  of 
de  witte  soort  Van  de  padi  worden  drie  soorten  aangeplant,  als  de  iaan  wowahare, 
witte  korrels  kleine,  iaan  leiri,  witte  korrels  groote  en  iaan  mere-mere,  of  roode 
soort.  Pisang  utamne,  suikerriet  kawiei,  labn  tawal  malaie,  Lagenaria  hispida, 
uta  malai,  Garica  papaya,  tabak,  tabahiê,  en  moeskruiden  worden  door  de  vrouwen 
op  een  afzonderlijk  plekje  aangeplant  Na  het  een  en  ander  geplant  te  hebben ,  is  men 
verplicht  aan  de  Ralaorluol ,  of  den  heer  bergen  en  aan  Lomorlol  te  offeren.  Men  neemt  tot 
dat  einde  eenige  pitten  van  de  Gnetum  gnemon ,  een  vischje  en  sagero ,  plaatst  deze  op 
een  daartoe  vervaardigd  bakje  in  het  midden  van  den  tuin,  plant  daar  opzijde  een 
boomtak  en  hangt  een  stuk  koholo  of  rood  katoen  er  op.  Daarna  bidt  de  eigenaar 
Orloo  aan,  om  al  het  geplante  te  doen  groeien  en  keert  met  zijn  huisgezin  naar  de 
negari  terug,  zonder  naar  den  tuin  verder  om  te  zien.  Alle  zaden  worden  geplant, 
rakamal,  alleen  wordt  tabak  gezaaid,  rewurië.  De  gronden  worden  slechts  twee 
achtereenvolgende  jaren  gebezigd,  om  ze  daarna  voor  acht  tot  tien  jaren  te  doen  rusten. 
Wordt  de  geoogste  padi  naar  huis  gebracht,  lawatona,  dan  worden  er  varkens  ge- 
slacht en  feesten  gevierd.  De  padi  wordt  in  het  huis  in  manden  bewaard,  waaronder 
men  vooraf  een  ei  heeft  nedergelegd.  Behalve  varkens  en  geiten,  die  in  groot  aantal 
aangetroffen  worden,  vindt  men  op  al  deze  eilanden  geen  vee.  Op  Babar  worden 
vele  wilde  zwijnen  en  karbouwen  gevonden.  De  laatsten  zijn  zeer  gevaarlijk. 

Aanleiding  tot  oorlog,  werurle,  tusschen  twee  negariën  is  meerendeels  het  niet- 
betalen  der  opgelegde  boeten  door  een  dier  negariën,  wegens  overspel  of  het  benaderen 
der  ongehuwde  vrouwen,  diefstal,  het  niet-betalen  der  schuld,  het  dooden  van  vee, 
manslag  en  moord.  Heeft  zulk  een  feit  plaats  gehad,  dan  stelt  de  betrokkene 
oilalawal  een  onderzoek  in  en  eischt  door  tusschenkomst  van  eenige  neutrale  lieden 
van  den  schuldige,  die  tot  eene  andere  negari  behoort,  de  boete,  romoli,  te 
voldoen.  Als  dit  geweigerd  wordt,  overlegt  hij,  of  hij  voldoende  middelen  bezit  om 
den  oorlog  te  bekostigen,  repiair  kolowur  perewerurle.  Is  dit  het  geval,  dan  verklaart 
hij,  buit<*.n  zijn  negari  om,  den  oorlog.  Als  hij  niet  bij  machte  is  den  oorlog  te  voeren, 
geeft  hij  daarvan  aan  de  hoofden  en  oudsten  kennis.  Worden  deze  bereid  gevonden, 
dan  worden  de  toebereidselen  genomen.  Achten  zij  zich  evenwel  te  zwak,  dan  wei- 
geren zij  den  strijd  te  aanvaarden,  in  welk  geval  de  betrokken  persoon  met  zijne 
bloedverwanten  de  negari  verlaat,  om  in  eene  andere,  waar  hij  zich  metterwoon 


348  DU  BSiBAfi-ABOHEPBL. 

vestigt,  zijn  geluk  te  beproeven.  Is  de  betrokkene  oilalawal  een  bemiddeld  of  aim- 
zienlijk  persoon,  dan  wordt  de  krijg  in  den  regel  op  zijne  kosten  gevoerd,  ook  van 
wege  de  zucht  der  jongelieden  om  te  strijden  en  hunne  krachten  te  beproeven.  Als 
voorschot  deponeert  hij  bij  den  orlehol  vijf  gouden  borden  of  schotels,  de  overige 
uitgaven  worden  na  den  afloop  verrekend  en  aangezuiverd.  Vóórdat  men  ten  strijde 
trekt,  zendt  de  betrokkene  oilalawal  aan  de  in  de  nabijheid  li^ende  negarién  een 
koholo.  Dit  ontvangen  hebbende,  treden  de  besturende  hoofden  buiten  het  huis  en 
verklaren  ten  aanhoore  van  de  afgezanten,  dat  zij  onzijdig  zullen  blijven  en  zenden 
eveneens  een  koholo  terug,  als  teeken  dat  zg  hun  woord  zullen  gestand  doen.  Op 
den  door  beide  partijen  bepaalden  dag  brengt  men  een  varken  onder  den  laarol- 
boom  en  verzamelen  de  strijdenden  zich  met  hunne  wapens  aldaar.  Na  het  gebruike- 
lijk gebed  snijdt  de  orlehol  het  linkeroor  van  het  varken  af  en  bestrgkt  met  het 
bloed  de  wapens,  zoomede  den  stam  van  den  boom.  De  oudsten  zijn  tevens  verplicht 
namens  den  persoon  voor  wiens  zaak  geoorloogd  zal  worden,  een  paar  gouden  oor- 
hangers te  brengen,  welke  door  den  orlehol  in  den  boom  opgehangen  worden,  totdat 
de  krijg  is  afgeloopen,  in  welk  geval  de  oorhangers  zijn  eigendom  worden.  Voorts 
bidt  de  orlehol  aan  Laiawalulu  dat  zijne  vrouw  Rurliaimaa  of  hoe  zij  overigens  in 
andere  negariën  heeten  mocht,  haar  labere,  sarong,  zal  opnemen  en  daarmede  de 
oogen  van  den  vijand  bedekken,  liamal  irlol  rakuhuur  irli  mohole,  opdat  deze 
slecht  mocht  mikken.  Degenen,  die  van  Woluliawal  afkomstig  zijn,  moeten  aan 
Oiwuluwulië,  pitten  van  Gnetum  gnemon,  sirih-pinang  en  sagero,  degenen  die 
uit  krokodillen  voortgesproten  zijn,  moeten  in  de  rivier  een  half  varken,  sirih- 
pinang  en  zeven  katjangkorrels  met  eenig  sagero  offeren  en  een  stel  gouden  oor- 
hangers aan  een  boom  ophangen,  ter  aanduiding  der  plaats  waar  geofferd  is  geworden. 
Elke  strijder  neemt  een  laakor,  talisman  mede,  zijnde  kleine  beeldjes  van  hout  of 
koliblad,  die  hij  als  erfdeel  heefk  verkregen,  op  den  buik  in  zijn  schaamgordel  ge- 
stoken, opdat  hij  onkwetsbaar  blijve.  Des  middags  na  het  eten  verzamelen  zich  de 
strijdenden  in  krijgsdos  getooid,  d.  w.  z.  het  hoofd  met  een  rooden  doek  omwonden, 
met  een  versierde  kam  in  het  hoog  opgetrokken  hoofdhaar,  met  een  rooden  gordel 
om  den  buik  boven  den  schaamgordel;  voorts  met  pijl  en  boog,  pieken  en  zwaarden, 
enkelen  met  geweren  en  andere  wapenen,  niamna,  aan  het  strand,  op  een  der 
plekken,  die  met  laagwater  is  droog  geloopen.  In  de  negari  wordt  de  Nederlandsche 
vlag  ten  onderste  boven  aan  een  stok  geheschen.  Vinden  zij  den  vijand  niet,  dan 
worden  er  eenige  geweerschoten  gelost,  om  dezen  te  waarschuwen.  Verschijnt  de  tegen- 
partij, dan  naderen  de  strijdenden  elkander  tot  op  een  afstand  van  dertig  meter  en 
beginnen  elkander  springende  te  beschieten,  gewoonlijk  zonder  eenen  aanvoerder. 
Een  ieder  zorgt  voor  zichzelve  en  tracht  de  tegenpartij  zooveel  mogelijk  nadeel  te 
berokkenen.  De  strijd  duurt  in  den  regel  tot  zonsondergang  en  wordt  om  de  twee 
&  drie   maanden   op   gelijke   wijze   herhaald,  totdat  een  der  partijen  door  verlies 


DE   BABAB-ABGHIPEL.  349 

genoodzaakt  wordt,  de  tusschenkomst  van  een  der  negariën  waarmede  hij  de  koholo 
gewisseld  heefk,  in  te  roepen  om  vrede,  kemial,  te  bewerkstelligen.  De  gesneuvel- 
den, worden  naar  de  negari  gebracht  en  ergens  op  eene  der  rotsen  nedergelegd, 
terwgl  de  gewonden  verpleegd  worden.  Is  men  in  den  strijd  een  vijand  machtig 
geworden,  dan  slaat  men  hem  het  hoofd  af  en  neemt  dit  mede  naar  de  negari.  Daar 
wordt  het  in  tegenwoordigheid  der  vrouwen  met  een  zwaard  als  een  kalapanoot 
midden  doorgekliefd  en  de  hersenen  er  uitgehaald,  om  met  sagero  vermengd  door  de 
strijdenden  opgeslurpt  te  worden.  Voor  het  sluiten  van  den  vrede  wordt  wekelijks  aan 
Rarawoliai  en  Laiawalulu  of  andere  beschermgeesten  op  de  beschrevene  w^ze  geofferd.  Om 
vrede  te  sluiten  zendt  een  der  onzijdige  negariën  aan  de  overwinnende  partij  een  gouden 
oorhanger  en  een  koholo  met  het  voorstel  om  vrede  te  maken.  De  boodschapper  neemt  een 
kalapatak  mede,  om  deze  in  de  overwinnende  negari  voor  het  aangezicht  van  al  de 
negarigenooten  overlangs  te  scheuren,  daarbij  hardop  roepende,  tiamtawiroo,  of  het 
is  nu  uit,  en  de  helft  daarvan  aldaar  achter  te  laten.  De  andere  helft  wordt  naar 
de  andere  negari  gebracht  Yredesaanbiedingen  moeten  altijd  worden  aangenomen, 
wil  men  niet  met  andere  negariën  in  conflict  komen,  omdat  eene  weigering  als  een 
der  grootste  beleedigingen  der  neutrale  negariën  wordt  aangemerkt  Van  beide  partijen 
worden  alsdan  op  de  strijdplaats  nedergelegd  een  pinangdoos,  ararawelie  met  toebe- 
hooren  en  een  flesch  arak,  arke  peles  medle,  die  door  de  hiervoren  bedoelde  bood- 
schappers naar  de  overwinnende  negari,  alwaar  de  strijdvoerenden  verzameld  zijn, 
gebracht  worden.  Een  ieder  is  alsdan  verplicht  iets  daarvan  te  gebruiken.  De  negari, 
die  later  de  vrede  verbreekt,  wordt  door  de  onzijdig  geblevene  negariën,  die  de 
koholo  ontvangen  hebben,  beboet  De  negariën,  die  vrede  gesloten  hebben,  zijn  ver- 
plicht later  de  boodschappers  feestelijk  te  onthalen.  Nadat  de  vrede  gesloten  is,  is 
de  persoon  voor  en  om  wien  de  oorlog  gevoerd  is  verplicht,  de  waarde  der  gesneu- 
velden aan  de  familie  te  betalen,  als  voor  elk  gesneuvelde,  voor  het  hoofd  een  paar 
gouden  oorhangers,  voor  de  dijen  twee  paar  gouden  oorhangers  en  een  stuk  rood 
katoen,  om  het  lijk  bij  de  begraving  in  te  wikkelen.  Drie  dagen  ni  de  afdoening 
daarvan  geeft  hij  aan  de  negarigenooten  veertig  &  vijftig  varkens  met  de  benoodigde 
katjang,  djagong  en  ryst,  om  een  groot  feest  te  vieren.  De  gebruikelijke  wapenen, 
neamna,  zijn,  welar  pieken,  raparili  pijl  en  boog,  kaawol  klewangs,  soripol  krissen, 
eilai  houten  schilden  en  erpatuu,  schilden  van  karbouwenhuiden. 

Vleeschelijke  gemeenschap  of  cohabitatie,  rahawa,  rahao  of  kajehi,  mag  niet  plaats 
hebben,  wanneer  het  meisje  de  menses,  lodini  arahoni,  nog  niet  heeft  gekregen  en 
het  haar  op  de  pubes  der  jongens  nog  niet  aanwezig  is.  Heeft  een  jongeling  genegen- 
heid voor  een  meisje  opgevat,  dan  begeeft  hij  zich  naar  haar  woonhuis,  om  aldaar 
op  eene  geheimzinnige  wijze  te  trachten  te  vernemen,  waar  hare  gewone 
slaapplaats  is.  Dit  wetende  gaat  hij  des  nachts  onder  het  huis  om  by  haar,  onder 


350  DB   BABAR-ARCHIPEL. 

hare  legerstede,  na  haar  door  te  tikken  wakker  te  hebben  gemaakt,  fluisterend  aan- 
zoek te  doen.  Is  zij  hem  genegen,  dan  steekt  zij  hare  rechterhand  door  de  reten 
naar  beneden  en  maakt  deze  verder  open,  opdat  hunne  aangezichten  bij  elkander 
kunnen  worden  gebracht.  Alsdan  geven  zij  elkander  ook  geschenken  als  uiriai,  een 
kalkdoosje  van  karet,  of  armbanden  van  ivoor  en  schelpen.  Is  zij  hem  ongenegen, 
dan  fluistert  zij,  dat  zij  niet  huwen  wil.  In  het  eerste  geval  deelt  het  meisje  het 
gebeurde  aan  hare  moeder,  die  verder  daarvan  aan  haren  vader  kennis  geeft. 
Hebben  de  ouders  tegen  eene  verbintenis  geene  bedenkingen,  dan  wacht  het  meisje 
op  zekeren  nacht  den  jongeling  af,  om  hem  in  stilte  naar  boven  in  het  huis  te 
brengen.  Aldaar  zijnde,  maakt  zij  hare  ouders  wakker  en  deelt  hun  mede  dat  de 
aanzoeker  gekomen  is.  De  moeder  vraagt  alsdan,  «mearan  ten  meali  kakai  wiler,» 
d.  i.  Heeft  uw  broeder  al  sirih-pinang  gegeten,  waarop  het  meisje  antwoordt,  «le- 
haratel,»  d.  i.  hij  heefk  gebruikt  Deze  vraag  beteekent  of  hij  reeds  vleeschelijke 
gemeenschap  heeft  uitgeoefend,  welke  bevestigend  beantwoord  wordt  Na  het  aanzoek 
aan  de  ouders  gedaan  te  hebben,  verlaat  de  vader  het  huis,  om  de  overige  familie- 
leden daarmede  in  wetenschap  te  stellen.  Te  huis  koerende  lost  hij  vier  geweer- 
schoten achter  elkander  en  schreeuwt  hij,  opdat  de  overige  negarigenooten  dit  hooren 
kunnen,  «Paruti  leheM  pairol,»  d.  L  Paruti,  de  naam  van  den  aanzoeker,  heeft 
mijn  kalapaboom  beklommen.  De  aanzoeker  keert  daarop  in  het  huis  zijner  ouders » 
alwaar  in  denzelfden  nacht  de  gewone  bruidschat,  liwik  hailemle  of  wahana  ara, 
bestaande  in  dertig  è,  veertig  stuks  koholo  of  kohol,  grof  rood*  lijnwaad ,  met  een 
gouden  lorlora  of  oorhanger,  wordt  bijeengebracht  en  in  een  mand  gelegd.  Vóórdat 
de  bruidschat  gebracht  wordt,  zendt  de  aanzoeker  vier  stuks  koholo,  namelijk  een 
voor  het  wakker  maken,  kemoho,  een  voor  het  open  maken  der  deur,  watlilihol, 
een  voor  het  verdrijven  van  den  slaap,  mohopohopohotmol  en  een  voor  het  opheffen  van 
het  aangezicht  om  te  spreken,  liaworo.  Dit  ontvangen  hebbende,  brengen  twee  of 
drie  der  familieleden  van  den  man  den  bruidschat  binnen  en  spreken  met  de  ouders 
in  denzelfden  nacht  nog  af,  wanneer  het  huwelijk  kan  plaats  hebben,  gewoonlijk 
den  volgenden  avond.'  Wanneer  de  dag  aanbreekt,  zendt  de  jongeling  een  groot  varken 
aan  zijne  aanstaande  schoonouders  om  feest  te  vieren.  Voordat  het  donker  wordt, 
kleedt  de  aanzoeker  zich  feestelijk  aan  en  wordt  door  zijne  ouders  onderricht, 
renoho  reloo,  hoe  hij  zich  te  gedragen  heeft  Het  meisje  kleedt  zich  ook  aan,  om 
den  aanzoeker  te  ontmoeten.  Ten  tien  ure  des  nachts  begeeft  de  aanzoeker  vergezeld 
van  eenige  bloedverwanten  zich  naar  het  huis  zijner  aanstaande  echtgenoot.  Zijne  ouders 
mogen  niet  medegaan.  Als  hij  voor  de  trap  gekomen  is ,  worden  eenige  geweerschoten 
gelost  en  is  hij  verplicht  aan  een  der  mannen  aldaar  aanwezig,  die  de  meeste  kinderen 
bezit,  de  hand  te  geven,  opdat  hij  ook  vele  kinderen  moge  krijgen.  Deze  man  ge- 
leidt hem  terstond  naar  de  slaapplaats  zijner  aanstaande  vrouw,  waar  zij  in  gezel- 
schap van  eenige  vrouwen  op  hem  wacht  Dit  alles  heeft  in  het  donker  plaats. 


DE   BABAR-ARCHIPEL.  351 

Nadat  de  man  de  getallen  van  een  tot  zeven,  als  metle,  worn,  wokél,  woa,  wolim, 
wolem  en  woihi,  heeft  uitgesproken,  gaat  de  aanzoeker  in  de  kamer  en  tracht  zijne 
aanstaande  vrouw  in  het  duister  te  vinden.  Gewoonlijk  duurt  dit  eenen  geruimen  tijd, 
vooral  wanneer  het  meisje  beschaamd  is,  of  haren  aanstaande  plagen  wil.  Heeft  hij 
haar  gevonden,  dan  brengt  hij  haar  bij  den  man  die  hem  tot  aan  de  kamerdeur 
geleid  heeft  Hij  laat  hen  in  zijne  nabijheid  staan  en  stoot  hunne  hoofden  tegen 
elkander,  rewekuhu,  daarna  eten  zij  te  samen  uit  een  bord  of  kalapadop.  Het 
huweUjk,  rekaiwuhu,  is  alsdan  gesloten.  Daarop  worden  de  lichten,  olielampen  en 
damarfakkels,  weder  aangestoken  en  de  pasgehuwden  door  de  gasten  aangestaard  of 
opgenomen,  terwijl  een  ieder  vrij  zijne  aanmerking  kan  maken.  Van  dezen  nacht  te 
beginnen,  moet  de  man  in  de  nabijheid  zijner  vrouw  slapen,  doch  tusschen  enkele 
mannelijke  bloedverwanten,  terwijl  de  vrouw  ook  tusschen  enkele  vrouwelijke  bloed- 
verwanten familieleden  zich  ter  ruste  begeeft  Hebben  zg,  niettegenstaande  deze 
voorzorgsmaatregelen  eenen  uitweg  of  middel  gevonden  om  in  het  donker  elkander 
in  stilte  te  benaderen,  dan  keeren  de  bewakers  na  den  vierden  of  vijfden  dag  soms 
ook  wel  vroeger  naar  hunne  woningen  terug.  De  ouders  van  de  vrouw  zijn  evenwel 
verplicht  aan  ieder  hunner  een  geschenk  te  geven.  Op  den  avond  van  het  huwelijk 
worden  feesten  gevierd,  de  lichten  worden  alleen  uitgedaan,  wanneer  de  man  komt 
om  zijne  aanstaande  te  zoeken.  Nadat  deze  weder  aangestoken  zijn,  gaan  de  gasten 
voort  te  zingen,  laar,  op  de  tibele  te  slaan,  de  vrouwen  te  dansen,  rëloi,  te  eten 
en  te  drinken,  tot  des  middags  van  den  volgenden  dag.  Geheime  middelen,  aikiew, 
om  mannen  en  vrouwen  op  elkander  smoorlijk  verliefd  te  maken  worden  in  tal  van 
soorten  gebezigd.  De  mannen  volgen  de  vrouwen  en  wonen  in  hare  huizen.  De 
kinderen  blijven  ook  tot  de  familie  der  vrouw  behooren.  Wanneer  men  vermogend 
is,  kan  men  zeven  vrouwen  huwen,  die  allen  in  de  woningen  harer  ouders  blijven. 
Een  man,  die  veel  vrouwen  heeft,  staat  in  aanzien.  Bijzitten  zijn  niet  bekend.  Het 
rooven  eener  vrouw  uit  eene  andere  negari  is  eene  eer  en  de  kinderen  volgen  den 
vader  hetzij  met  of  zonder  betaling  der  boete  op  de  daad  gesteld.  Elemere  of  zwakkere 
negariën  eischen  zelfs  geene  boete. 

Echtscheiding,  tepelehe,  kan  alleen  als  een  gevolg  van  overspel  plaats  hebben, 
wanneer  de  man  namelijk  den  delinquent  niet  doodsteekt,  waartoe  hij  volgens  'slands 
gebruik  het  recht  heeft.  Intusschen  tracht  hij  met  zijne  overige  mannelijke  bloed- 
verwanten met  wapenen  in  de  hand  varkens,  geiten  en  ander  vee  van  de  overige 
negaribewoners  te  dooden.  De  familieleden  van  den  overspeler  dit  bemerkende  trach- 
ten hen  tot  bedaren  te  brengen,  door  goudwerken  en  andere  artikelen,  die  zij  ver- 
langen, hun  ter  hand  te  stellen.  Hebben  zij  varkens  of  geiten  van  andere  lieden  gedood, 
dan  moeten  de  bloedverwanten  van  den  overspeler  dit  aan  de  eigenaren  tegen  hooge 
taxatie  vergoeden.  De  bloedverwanten  van  den  overspeler  trachten  zooveel  doenlijk 


352  DE  BABAB-ARCHIPEL. 

de  zaak  op  minnelijke  wijze  af  te  doen,  omdat  bij  het  uitbreken  van  een  oorlog 
tosschen  beide  familiên  de  Upnlero  hen  niet  zal  bijstaan,  dewijl  hunne  zaak  on- 
zuiver en  in  strijd  is  met  de  gewoonte.  Het  plegen  van  overspel  of  het  ontvoeren 
yan  een  anders  vrouw  staat,  zooals  de  Babareezen  dit  uitdrukken,  gelijk  aan  het 
wegnemen  van  den  pot  waarin  de  rijst  moet  gekookt,  orlune  wiarol,  of  waarin  het 
water  moet  verzameld,  nonot  weol,  worden,  en  deswege  moet  de  man  vertoornd  zijn 
en  liever  in  den  strijd  sneyen,  omdat  hij  toch  niets  meer  bezit,  waarin  hij  z^nrgst 
kan  koken  of  zijn  water  kan  bewaren.  Behalve  de  geschenken  om  den  man  en  zyn 
bloedverwanten  te  bevredigen  is  de  overspeler  of  zijne  fomilie  verplicht  eene  boete 
ten  voordeele  van  den  beleedigden  man  te  betalen,  yan  dertig  stukken  koholo,  rood 
katoen,  een  gouden  plaat  en  een  stel  gouden  oorhangers.  Dit  betaald  zijnde  is  de  vrouw 
vrij  en  kan  zij  met  den  overspeler  zonder  wahana  ara  huwen.  Om  vrede  tusschen  beide 
familiên  te  sluiten,  begeeft  men  zich  naar  eene  plaats  waar  gewoonlijk  sagero  gedronken 
wordt  en  na  daarvan  gebruikt  te  hebben,  vraagt  de  overspeler  den  man  om  een  eed  af  te 
leggen,  dat  hij  niet  meer  tot  de  bevniste  vrouw  zal  terugkeeren,  of  trachten  met 
haar  in  het  geheim  vleeschelijke  gemeenschap  uit  te  oefenen.  De  oilalawal  spreekt 
alsdan  eenige  verwenschingen  uit,  onder  het  aanroepen  van  den  Upulero  als  getuige 
en  schiet  om  de  aandacht  van  XJpulero  op  deze  zaak  te  vestigen  een  geweer,  vroeger  een 
pijl  afin  de  lucht,  in  de  richtmg  van  de  zon.  Voorts  neemt  hij  van  den  man  en  van  de 
vrouw  een  wulut  of  armband  van  schelpen  en  een  glaskoraal,  stampt  beide  in 
hunne  tegenwoordigheid  fijn,  vermengt  het  verkregen  poeder  met  elkander  en  strooit 
het  uit  naar  de  vier  hemelstreken  zeggende,  «haral,  kiprol,  rasyel,  warakol,  nomala 
wulut  niai,»  d.  i.  Gij  zuiden,  oosten,  noorden  en  westen  neemt  gij  (allen  tot  ge- 
tuige) dezen  armband.  De  man  begeeft  zich  alsdan  naar  de  woning  der  vrouw  om 
zijne  bezittingen  te  halen  en  van  dien  tijd  af  is  de  scheiding  voor  het  oog  dar 
negarigenooten  bevestigd. 

De  eerste  teekenen  van  zwangerschap,  leaple,  waargenomen  zijnde,  is  het  ver- 
boden, lulul,  dat  de  vrouw  lijnwaden  weeft,  mokelkela,  dat  zij  matten  vervaardigt, 
mojapjap  en  vleesch  van  geslachte  dieren,  ook  van  den  buidelrat,  motol  of 
visch  met  een  kleinen  bek  nuttigt  Zij  mag  overal  zelfs  langs  de  graven,  gaan, 
doch  niet  als  getuige,  in  welke  zaak  ook,  optreden.  Als  zij  de  eerste  maal 
zwanger  wordt,  is  de  man  verplicht  een  varken  te  slachten  en  door  een  der  des- 
kundigen, rehere,  te  doen  waarzeggen,  putorala.  Het  hart,  lerai,  van  het  varken, 
wawi,  wordt  alsdan  geraadpleegd,  takar  rehere  wawi.  Ziet  men  bij  het  opensnijden 
daarvan  een  ader  met  eene  verdikking,  dan  zal  de  vrouw  een  jongen  krijgen,  in  het 
omgekeerd  geval  een  meisje.  Wanneer  bij  het  opensnijden  van  het  hart  andere  kwade 
voorteekenen  opgemerkt  worden,  dan  wordt  een  kip  geslacht  om  de  ader,  uriMol, 
vlak  bij  het  hart  te  raadplegen,  hiwi  rehema.  Bij  ramlul  peleker  of  epithymie,  kan 


DB  BABABrARCflIPEL.  353 

eene  zwangere  vrouw  alles  eten  wat  zij  wil.  Wanneer  eene  vrouw  een  kind  verlangt, 
dan  roept  zij  de  tosschenkomst  in  van  een  der  mannen,  die  veel  kinderen  heeft,  om 
den  Upulero  te  bidden.  Haar  echtgenoot  brengt  tot  dat  einde  vijftig  of  zestig  oude 
en  jonge  kalapa  bijeen,  terwijl  zij  een  pop  maakt  van  rood  katoen  van  de  lengte 
van  een  halven  meter.  Op  den  afgesproken  dag  komt  de  bedoelde  man  in  het  huis 
d^  vrouw,  laat  haar  naast  haren  echtgenoot  zitten  en  legt  v6ór  hen  neder  een  bord 
met  sirih-pinang  en  een  jonge  kalapavmcht.  De  vrouw  houdt  de  pop  in  handen,  als 
wilde  zij  haar  zoogen.  De  kalapa  wordt  opengemaakt  en  met  het  water  zoowel  man 
als  vrouw  besprenkeld.  Daarna  neemt  hij  een  kip  en  houdt  de  pooten  daarvan  tegen 
het  hoofd  der  vrouw  zeggende,  «Upulero  ou,  mole  minüe  tiwi  murumlië,  meUamlië 
oimioromiori  ngereri  ngQwahaje  oimioromiori,  murumlië  mekiamliê  lalimu  ramle 
ngolime  ngorië,»  d.  w,  z.  O  Upulero  maak  gebruik  van  de  kip,  laat  vallen,  laat 
nederdalen  een  mensch,  ik  verzoek  u,  ik  smeek  u,  een  mensch  laat  vallen,  laat 
nederdalen  in  mijne  handen  en  op  mijnen  schoot.  Voorts  vraagt  hij  aan  de 
vrouw^  «unu  mootian  nai,»  d.  L  Is  het  kind  gekomen,  de  vrouw  antwoordt,  cjei 
tian  nai  lememen  tela  tutliol,»  d.  w.  z.  Ja  het  zuigt  reeds.  Daarop  doet  hij  de 
pooten  der  kip  op  het  hoofd  der  man  rusten  en  prevelt  eenige  formulieren.  Vervol- 
gens wordt  de  kip  met  één  s\s^  tegen  een  der  hmspalen  doodgemaakt,  om  den 
ader  bij  het  hart  te  raadplegen.  Hetz^  de  raadpleging  gunstig  of  ongunstig  uitvalt,  de 
kip  wordt  op  het  bord  met  de  sirih-pinang  en  eenig  katjang  op  de  offerplaats  boven  in  het 
huis  gebracht.  Daarna  laat  men  in  de  negari  kennisgeven,  dat  de  vrouw  bevallen  is  en 
komen  de  negarigenooten  haar  geluk  wenschen,  en  krijgt  elk  ten  teeken  een  der 
verzamelde  droge  kalapa.  Na  hun  vertrek  gaat  de  man  een  schommelwieg,  heliail 
lolo,  bij  een  der  buren  leenen.  De  vrouw  legt  de  hierboven  bedoelde  pop  er  in  en 
behandelt  haar  als  een  pasgeboren  kind  zeven  dagen  achtereen.  Natuurlijke  abortus 
komt  zelden  voor,  eveneens  gevallen  van  doodgeboren  kinderen.  Om  abortus,  lete, 
te  veroorzaken,  drinkt  de  vrouw  Spaansche  peper  in  arak  getrokken,  terwijl  de  man, 
die  met  haar  vleeschelijke  gemeenschap  gehad  heeft,  dagelijks  in  huis  of  in  het 
bosch ,  langzaam  op  haren  onderbuik  trapt,  om  de  vrucht  te  verwijderen.  Kunstmatige 
abortus  wordt  veroorzaakt,  wanneer  de  vrouw  geen  overlast  van  kinderen  wil  hebben 
en  geregeld  den  coïtus  wil  uitoefenen.  Gedurende  de  zwangerschap  is  dit  laatste  ver- 
boden. Polydactylen,  ojetatawolem ,  komen  meermalen  voor.  Aan  blanke  kinderen, 
tuwa  wuwurol,  geven  de  ouders  de  voorkeur.  Na  de  eerste  bevalling  veranderen  de 
ouders  hunne  namen,  als  Bahajana  umlee  —  vader  en  Rahajana  rile  —  moeder 
van  Bahajana.  Ouders  verlangen  vele  kinderen. 

Gedurende  de  zwangerschap  spreekt  de  zwangere  of  haar  man  met  twee  oude 
vrouwen  af,  om  bij  de  verlossing,  daunu,  behulpzaam  te  zijn.  Als  het  oogenblik  gekomen 
is,  wordt  de  buik  en   de   rug  der   vrouw  met  kalapamelk  bestreken  en  gaat  zij 

23 


354'  DE   BABAR-ARCHÏPEL. 

met  wijd  uitgestrekte  beenen  knielen,  terwijl  zij  een  touw,  dat  aan  een  der  huis- 
hsüken  is  vastgemaakt,  houdt,  om  meerder  kracht  bij  den  partus  te  kunnen  aan- 
wenden. Een  der  vrouwen  bestrijkt  de  buik  onafgebroken  met  kalapamelk,  de  andere 
den  rug,  totdat  het  kind  ter  wereld  komt.  Door  masseeren  wordt  zoo  noodig  vooraf 
de  verkeerde  ligging  der  vrucht  hersteld.  Op  Dawaloor  is  dit  het  werk  van  den  man. 
Andere  vrouwen  bevallen  in  den  tuin  of  aan  het  strand,  terwijl  zij  behoefte  doen, 
zonder  eenige  hulp,  het  kind  wordt  alsdan  opgenomen,  gereinigd  en  door  de  moeder, 
na  eerst  gebaad  te  hebben,  naar  huis  gedragen.  De  man  is  in  zulk  een  geval  ver- 
plicht de  vrouw  bij  te  staan  en  op  te  passen.  Na  de  geboorte  wordt  het  kind  door 
süblatie  door  den  vader  erkend  en  slaat  hij  drie  keeren  hard  op  den  vloer,  om  te 
voorkomen  dat  het  kind  stuipen,  tokalolte,  krijgt,  voorts  wordt  het  kind  met  lauw 
water  gewasschen,  reitiri,  en  de  navel,  ooro,  met  een  scherpe  bambu,  puliei,  afge- 
sneden, de  wond  wordt  met  een  pap  van  fijngestampte  en  warmgemaakte  sirih-vruchten 
gedekt  De  moeder  is  verplicht  zes  dagen  met  haar  achterdeel  vlak  bij  het  vuur 
te  liggen,  lajo  koja  larai,  en  den  zevenden  dag  met  hare  schaamdeelen,  zoodat  het 
haar  der  pubes  van  wege  de  hitte  zelfs  verschroeit,  om  zooals  het  heet,  het  zwarte 
bloed,  raol,  te  doen  verdwijnen.  De  placenta,  anleiol  of  walië,  wordt  in  een  mandje, 
porampei,  met  keukenasch,  uwiëi,  vermengd,  bewaard  en  door  zeven  vrouwen,  elk 
met  een  parang  gewapend,  in  een  Gitrus  hystrixboom  opgehangen.  De  vrouwen  gaan 
gewapend  om  de  booze  geesten  te  intimideeren,  opdat  zij  niet  bij  de  placenta  komen 
en  dusdoende  het  kind  ziek  maken.  Óp  Dawaloor  moeten  deze  vrouwen ,  wanneer  het  kind 
een  jongen  is,  een  schaamgordel,  wanneer  het  een  meisje  is,  een  sarong  op  den 
schouder  dragen.  De  niavelstreng,  orië,  afgevallen  zijnde,  wordt  deze  in  een  doosje 
van  kolibladen  bumen  het  huis  bewaard.  Op  Dawaloor  hangt  men  dit  doosje  boven 
de  wieg.  Op  den  dag,  dat  de  navel  afgesneden  wordt,  krijgt  het  kind  een  naam ,  ge- 
woonlijk dien  van  een  der  voorouders.  Een  der  zoogende  vrouwen  legt  haren  tepel  in 
de  nabijheid  van  den  mond  van  het  kind,  terwijl  de  andere  vrouwen- het  kind  toe- 
spreken bijvoorbeeld  «mepia  Paruti,  (de  naam)  namtutu»  d.  w.  z.  wil  Parut  zuigen. 
Zuigt  het  kind  terstond,  dan  behoudt  het  den  naam,  zoo  niet,  dan  wordt  dé  hande- 
ling herhaald.  Van  drie  tot  vijf  dagen  wordt  het  kind  door  eene  andere  vrouw 
gezoogd.  Na  den  tienden  dag,  als  de  moeder  hersteld  is,  komen  de  nejgarigenooten 
geschenken  medebrengende,  in  het  kraamhuis  feestvieren,  rekamlia  lohioL  Een  der 
vrouwen  neemt  een  stuk  brandend  hout  en  brengt  dit  naar  beneden,  terwijl  een  paar 
mannen  het  kind  opnemen,  in  een 'Meed,  lirol,  wikkelen  en  aan  de  verzamelde 
negarigenooten  vertoonen.  De  vrouwen  worden  vervolgens  op  sirih-pinang,  de  mannen 
op  sagero  onthaald.  Is  het  pasgeboren  Mnd  huUerig,  owonoi  lehalil,  dan  werpt  men 
's  nachts  eenige  spijzen  buiten  het  huis,  omdat  men  veronderstelt  dat  een  booze 
geest  oiatawel  onder  het  huis  spookt.  Misvormde  kinderen  worden  door  de  ouders  bij 
de  geboorte  gedood.  Het  kind  moet  eiken  dag  gebaad  en  daarna  met  kamirivet  of 


D£  BABAIfr-ARGHIP£L.  355' 

olie  van  de  Aleurites  triloba,  gemasseerd  worden.  Wanneer  een  kind  een  maand  oud. 
is,  mag  het  eerst  buitenshuis  gebracht  worden  of  den  grond  betreden.  Een  zoogende 
vrouw  mag  geen  visch,  varkensvleesch  of  kamiri,  muei,  eten.  Evènzoo  het  Mnd, 
dat  eerst  begint  te  eten  wanneer  het  kruipen,  janemko,  of  zitten,  legahiö,  kan.' 
Het  voedsel  bestaat  uit  zachtgekookte,  uniwir  molulur,  roóde  rijst.  De  eerste  tanden, 
die  uitvallen,  worden  door  het  kind  in  de  stookplaats  gelegd,  zeggende,  «Upulero 
momale  lileherol  molee  liletawawalol  moi,»  d.  w.  z.  TJpulero  neem  de  slechte  tanden 
en  geef  mij  betere  terug.  Tweelingen,  unruru,  worden  niet  gewenscht,  meestal  wordt 
een  hunner  aan  een  ander  negarigenoot  afgestaan.  De  opvoeding  der  kinderen,  loho 
unoon,  is  zeer  primitief,  de  jongens  volgen  den  vader  in  het  bosch,  de  meisjes 
blijven  bij  de  moeder  weven,  planten,  koken,  enz.  Lieden,  die  geene  kinderen  hebben, 
vragen  van  de  betrokkene  ouders  een  zuigeling  om  deze  op  te  kweeken.  Volwassen' 
zijnde,  mBg  het  kind  naar  de  ouders  terugkeeren. 

Wanneer  een  kind  ongesteld  is,  neemt  men  de  wortels,  aiwijaa,  van  den  habiplol- 
boom,  kauwt  deze  en  besmeert  daarmede  den  buik  van  het  kind«  Is  het  kind  koortsig, 
dan  laat  men  het  baden  in  water  waarin  tien  tot  twintig  kamiripitten,  als  middel' 
van  verkoeling  naar  men  meent,  vooraf  gelegen  hebben*  Duurt  de  ongesteldhei4 
eenige  dagen  langer,  dan  moet  men  tooveren,  lolera,  om  de  oorzaak  der  ziekte  te 
weten  te  komen  en  wel  of  de  Upulero,  de  oimohomi,  afgestorvenen,  of  een  oiatawel 
suwanggi  het  Mnd  ziek  gemaakt  hebben.  Is  dit  bekend,  dan  wordt  er  een  varken, 
dat  tot  zoenoffer  bestemd  is,  gevangen.  Vooraf  vlecht  men  een  mandje  van  kalapa- 
bladen,  luhurol,  de  eetplaats  van  den  Upulero  en  hangt  deze  in  het  huis,  neenit 
vervolgens  een  tak  van  den  leriëiboom  van  vier  meter  lengte  en  maakt  vóór  het' 
huis  een  gat  gereed,  om  de  leriëitak  er  in  te  planten.  De  oilalawal  of  huisvader 
laat  alsdan  het  varken  vastbinden  en  snijdt  daarna  het  linkeroor  van  het  varken  af,* 
neemt  het  bloed  en  bestrijkt  daarmede  de  luhurol,  waarin  tevens  gelgktijdig  door 
hem  een  sirih-vrucht,  een  pinangnoot  en  zeven  katjangkorrels  gelegd  worden,  onder 
het;  prevelen  van  ziekte  afwerende  incantatiên.  Daarna  wordt  het  varken  doodgestoken 
en  het  haar,  met  uitzondering  van  dat  aan  den  staart,  afgeschoren.  Van  den  neus 
van  het  varken  wordt  tot  aan  den  staart  een  stuk  vel  met  vet  afgestroopt  ongeveer 
0.05  meter  breed,  bawalaiwul  genaamd,  en  van  elk  der  pooten  een  reep  van  0.02 
meter.  Daarna  wordt  het  varken  opengesneden  en  raadpleegt  de  oilalawal  of  een  der 
deskundige  oudsten  het  hart,  leriol;  vindt  men  hier  knobbels,  dan  bestaat  er  gevaar, 
is  de  leriol  glad  dan  zal  het  kind  niet  sterven.  Het  varkensvleesch  wordt  alsdan 
gekookt  en  neemt  de  oilalawal  een  stukje  van  het  vleesch,  het  hart,  de  lever,  de 
tong  en  legt  deze  met  de  bawalaiwul  en  de  vier  stukken  van  de  poöten  afkomstig 
op  een  rijstwan,  snijdt  het  vleesch  in  stukken  en  steekt  dit  in  stokjes  of 
pennen  van  bambu,  bij  wijze  van  sësate,  welke  wawatliamar  heet;  men  maakt  verder 


356  Wfi  BABAR-ARCmPEL. 

van  lalapabladen  een  eetplaats  lewiëi  genaamd,  yoor  den  Lomorlol,  den  geest  der  aarde 
en  geeft  hem  van  dit  vleesch,  zoomede  eenig  katjang,  een  en  ander  met  taak  be- 
goten, te  eten.  Vier  stokjes  met  yleesch  en  de  bawalaiwul  worden  door  den  oilalawal 
met  eenige  reepen  rauw  varkensvet,  wawmina,  met  rijst  en  sagero  op  den  lohorol, 
voor  den  üpulero  geplaatst.  Het  resteerend  yleesch,  zoomede  de  aan  Lomorlol  ge- 
brachte offers  worden  yerzameld,  tot  een  pak,  japatutu,  gemaakt  en  onder  de 
lohurol  onder  het  prevelen  van  eenige  gebeden  tot  den  Lomorlol  geofferd.  Daarna 
worden  de  lohurol  en  de  japatutu  naar  buiten  gebracht  en  op  de  takken  der  leriêi, 
die  in  dien  tusschentijd  in  den  grond  geplant  is,  opgehangen,  de  luhurol  boven  en 
de  japatutu  beneden.  Het  overige  gedeelte  van  het  varken  wordt  toebereid  en  door 
de  negarigenooten  opgegeten.  De  schedel,  beenderen  en  onderkaak  van  het  varken 
worden  ook  op  den  leriëi  gehangen.  Wil  men  daarna  van  de  Upulero  iets  anders 
afsmeeken,  dan  neemt  men  de  leriêi  met  hebeen  daarbij  behoort  en  plant  deze 
buiten  de  negari,  gewoonlijk  onder  een  Artocarpus  incisa. 

Hebben  volgens  de  toovermiddelen  de  afgestorvenen,  oimohomi  of  matemeli,  het 
Und  ziek  gemaakt,  dan  bereidt  de  huisvader,  oilalawal,  de  voor  hen  benoodigde 
spijzen,  rola  oimohiët.  In  de  eerste  plaats  wordt  katjang,  laururu,  in  water  gekookt, 
daarna  fijngestampt  en  zeven  balletjes,  teeprurum,  gemaakt,  welke  in  een  kring  aan 
den  rand  der  lewiëi,  de  van  kalapabladen  vervaardigde  eetplaats  van  den  oimohomi 
gelegd  wordt.  Voorts  neemt  hij  een  kuiken,  tiwiëi,  plukt  eenige  kopvederen  af  en 
legt  deze  in  het  midden  der  teeprurum  op  den  lewiëi ;  dit  gedaan  hebbende ,  prevelt 
hij  zijne  gebeden,  neemt  het  kuiken,  slaat  den  kop  tegen  een  stuk  hout,  zoodat  de 
dood  er  op  volgt,  roostert  dit  daarna  op  het  vuur,  maakt  links  en  rechts  van  de 
borst  eene  insnijdmg  om  de  ader  bij  het  hart  te  raadplegen,  neemt  vervolgens  de 
twee  vlerken  liriweliol,  de  twee  pooten  orlioto,  de  kop  uhool,  het  hart  leriol,  de 
lever  uhuliol  en  een  stukje  van  de  borst  urlool,  en  legt  deze  met  eenig  bloed  al- 
weder in  het  midden  der  teeprurum,  plaatst  de  lewiëi  op  de  tatumbuh  of  bergplaats 
der  Heederen  van  het  kind  en  prevelt  opnieuw.  Dit  afgeloopen  zijnde  wordt  de  lewiëi 
hoog  boven  op  den  zolder  bewaard  en  het  resteerende  van  het  kuiken  op  het  dak 
geworpen. 

Wanneer  een  oiatawel  het  kind  ziek  gemaakt  heeft,  dan  maakt  de  oilalawid 
spijzen  voor  den  boozen  geest  gereed.  Tot  dat  einde  slacht  hij  eerst  een  varken  en 
begeeft  zich  daarna  met  een  paar  helpers  buiten  de  negari  onder  een  groeten  boom , 
wokiorai,  Mcus  altimeraloo  Exb.,  met  zich  medenemende  een  jong  varken,  een  bord 
met  rijst  en  sirih-pinang,  een  bambu  met  sagero  en  zeven  stukken  koholo,  grof 
rood  katoen.  Onder  den  boom  planten  zij  een  paar  stijlen  met  een  dwarshouterop, 
om   het  rood  katoen  er  op  te  hangen,  nemen   vervolgens  een  tweede  stuk  hout 


DB  BABAB-ABCHIPEL.  357 

waarin  zeven  inkervingen  gemaakt  zijn,  om  daarop  zeven  op  eene  bijzondere  wijze 
gereedgemaakte  of  gevouwen  wokiorai  bladeren  te  leggen,  snijdt  zeven  stukjes  van 
het  linkeroor  van  het  varken  af  en  plaatst  deze  met  eenig  hjst  en  sirih-pinang  op 
elk  der  bladen  en  bevochtigt  deze  met  sagero,  voorts  slacht  hij  het  varken,  slaat 
den  kop  en  pooten  ineens  af  en  raadpleegt  de  ingewanden.  Het  varken  wordt  alsdan 
op  het  vuur  gebraden.  Vervolgens  neemt  de  oilalawal  een  stuk  van  het  vleesch,  het 
hart,  de  lever ^  de  lippen,  den  neus,  zoomede  de  hoeven  der  achterpooten  snijdt  deze 
in  zeer  kleine  stukjes  en  legt  die  op  de  hiervoren  bedoelde  bladeren;  dit  gedaan 
hebbende  bidt  hij  alweder  in  het  belang  van  het  kind.  Daarna  wordt  het  resteerend 
varkensvleesch  door  hem  en  zijne  helpers  opgegeten.  Naar  huis  koerende  plukt  hij 
een  blad  van  de  wokioraiboom  en  brengt  dit  met  de  zeven  koholo  naar  huis,  na 
eerst  cou»  geroepen  te  hebben  om  de  oiatawel  te  waarschuwen  het  zoenoffer  te  komen 
nuttigen.  Het  blad  vertegenwoordigt  de  ziel  van  het  kind  of  liever  de  ziel,  temear, 
van  het  kind  zit  in  het  blad,  welke  hij  tegen  spijzen  van  den  boozen  geest  heeft 
ingeruild.  Vóór  het  huis  komende  roept  hij  «owonori  lamoikiai  itiël»  of  is  het  kind 
—  de  ziel  —  gekomen  of  niet,  een  der  vrouwen  antwoordt,  «o,  lamoikiai  itiël  lake- 
tela  tutliol,»  d.  i.  ja  het  is  gekomen  en  zuigt  reeds.  Het  huis  binnentredende  drukt 
hij  het  medegebrachte  blad  op  het  voorhoofd  en  op  de  borst  van  den  kleine  en  be- 
waart het  blad  in  zijn  sinhkoker  vijf  of  zes  dagen  lang. 

De  oorzaak  van  ziekte  bij  volwassenen  is  gelijk  aan  die  der  kinderen  en  worden 
om  beterschap  te  bewerkstelligen  dezelfde  offers  aan  den  Upulero,  lomorlol,  oimo- 
homi  en  oiatawel  gebracht  Bij  gewone  koortsen,  larie,  gaat  men  bg  het  vuur  liggen; 
hij  bloedafgang,  lakiai  raol,  gebruikt  men  de  bladeren  van  eenige  Jambosa  soorten, 
terwijl  bij  hoofdpijn,  ohuntol,  men  het  voorhoofd  met  fijngestampte  gemberwortel, 
loM,  bedekt  Bij  algemeene  koorts  of  catarrhale  aandoeningen  tijdens  de  kentering 
van  den  moeson  is  men  gewoon  deze  uit  de  negari  te  verdrijven,  tutmi  totolol,  door 
een  prauw,  aiël  laree,  uit  te  rusten  en  die  in  de  open  zee  aan  stroom  en  wind 
prijs  te  geven.  In  deze  prauw,  die  eene  lengte  van  drie  en  eene  breedte  van  een 
meter  heeft,  die  tevens  van  riemen  en  zeiltuig  voorzien  is,  worden  houten  beelden, 
mannen  en  vrouwen  voorstellende,  en  allerlei  ongekookte  spijzen,  als  malindju, 
pitten  van  den  Gnetum  gnemon,  voorts  djagong,  rijst,  sirih-pinang  en  sagero  ge- 
plaatst In  de  prauw  worden  ook  gelegd  een  bak  met  keukenasch  uit  elk  huis 
afkomstig  en  een  bak  waarin  de  zieken  gespogen  hebben.  Zware  zieken,  tulwewerekai, 
worden  door  de  familie ,  mialiwial  of  oholoi ,  geholpen  en  is  men  ook  gewoon  deze ,  na  ge- 
tooverd  te  hebben,  naar  eene  andere  woning  over  te  brengen.  De  variolae  turol  zgn 
op  deze  eilanden  niet  bekend.  Lepralijders,  lialolo,  worden  niet  zelden  aangetroffen 
en  men  beschouwt  deze  ziekte  als  een  straf  van  den  Upulero.  Syphilis  is  niet  be- 
kend. Epilepsie,  die  nog  al  voorkomt,  wordt  genezen  door  het  aangezicht  der  patiënten 


J358  DE  BABAB-ABOHEPEL. 

mèt  böomtayes  te  slaan  en  deze,  wanneer  verondersteld  wordt  dat  de  booze  geest  in 
een  der  bladeren  is  gevaren,  daarna  weg  te  werpen.  Eene  soort  aderlating,  rölomi  taleraol , 
met  behulp  van  een  karbouwenhoom,  heeft  ook  plaats,  wanneer  men  overlast  heeft  van 
verstijving  der  ledematen.  Booze  lieden,  die  daarin  ervaren  zijn,  kunnen  hunne  negari- 
genootön  door  betoovering  ziek  maken.  Men  vervaardigt  daartoe  een  menschenbeeld  van 
een  koliblad  en  snijdt  onder  verwenschingen  voor  den  betrokken  persoon ,  het  hoofd  daar- 
van af,  doet  het  hoofd  in  een  ei  en  verbrandt  dit  met  een  weinig  was.  Anderen  nemen  ook 
speciale  wortelsoorten ,  aiwijaa,  en  begraven  deze  des  nachts  onder  het  uitspreken  van 
tooverformulieren  onder  de  trap  van  het  hnis,  waarin  de  bedoelde  persoon  woont.  Heeft 
een  meisje  een  jongeling  bedrogen  en  hare  liefde  opgezegd,  dan  wreekt  hij  zich  door  een 
stukje  van  haar  haar,  of  een  weinig  van  de  door  haar  weggeworpene  sirih-pruim  in 
een  pinangboom  te  bewaren.  Mocht  zij  later  met  een  ander  man  kinderen  krijgen, 
dan  zullen  deze  sterven,  afvallen  gelijk  de  pinangbladeren. 

Bij  het  overlijden  van  een  nog  zuigend  kind  is  het  verboden  de  gewoonten  bij 
sterfgevallen  van  oude  lieden  te  volgen,  vooral  wanneer  het  kind  een  eersteling  is. 
Zulk  een  kind  wordt  eenvoudig  in  een  doos,  lilarlei,  van  sagu-  en  kolibladen  gelegd 
met  een  jonge  kalapa,  een  bambugeleding  van  0.2  meter  lengte  met  moedermelk 
gevuld  en  onder  het  huis  ter  diepte  van  een  meter  in  den  grond  begraven.  Op  het 
graf  wordt  een  steen  en  een  tak  van  een  boom  geplaatst,  waarop  de  moeder  en 
vader  een  maand  achtereen  dagelijks  moedermelk,  zoete  sagero  of  tuak  en  jonge 
(^jagong  in  een  kalapadop  voor  het  kind  nederleggen.  Vóór  de  begrafenis  neemt 
echter  een  der  oudsten  uit  den  aruluel,  de  rijstkoker,  die  een  ieder  bij  zich  draagt, 
eenige  korrels  rijst  om  de  geesten  te  raadplegen,  wie  het  kind  heeft  doodgemaakt 
De  rijstkorrels  voor  zich  naar  boven  en  naar  beneden  en  op  de  lilarlei  werpende, 
spreekt  hij  «o  umouwe  mooie  uniwiërit  pomoo  j^jaaoimohittuwulialowo,pomoomioi- 
liër  pomoo  mioiliëlalul  rela  repelepe  lioowo  relaliokioowo;»  d.  w.  z.  Eind  eet,  de 
rijst  die  gepeld  is,  hebben  de  afgestorvenen  u  gedood,  u  geslagen,  beweeg  u  dwi 
want  wij  gaan  u  bewaren,  wij  gaan  u  begraven.  Beweegt  de  lilarlei  zich  dan  hebben 
de  voorouders  den  dood  veroorzaakt.  Dezelfde  vraag  wordt  gedaan  of  een  oiatawel 
of  suwanggi  het  gedood  heeft  en  wanneer  de  lilarlei  zich  niet  beweegt  dan  is  het 
de  wil  van  den  TJpulero  dat  het  kind  gestorven  is.  Beweegt  de  doos  echter  bij  de  laatste 
vraag,  dan  wordt  nader  onderzocht  welke  suwanggi  den  dood  heeft  veroorzaakt.  Als  men 
hiervan  zeker  is,  wordt  hij  met  zijne  volwassene  bloedverwanten  doodgeknuppeld.  Na  de 
begrafenis  worden  de  bezoekers  op  djagong  en  droge  visch  onthaald.  Sterft  een  volwassen 
persoon  dan  worden  er  een  onbepaald  aantal  geweerschoten  gelost  en  door  de  vrouwen  een 
groot  gehuil,  watotnihini,  aangeheven  of  misbaar  gemaakt,  om  de  temear  tot  bezinning  te 
brengen,  zoomede  de  natneana  of  natkoa  gezongen,  opdat  alle  familieleden  en  negarige- 
nooten  komen  zullen,  ieder  een  levend  varken,  een  geit  of  een  stuk  rood  kato^  en  een 


jwmi. 


DE  BABAB-A3CHIPEL.  359 

sohaamgordel  medebrengende.  Als  deze  bijeen  zijn  worden  tien  tot  twintig  lie(^v,  aan 
wie  een  levend  varken  gegeven  wordt,  naar  het  bosch  gezonden,  om  ee^  étak  hout 
voor  de  lijkkist  te  halen.  Het  lijk  wordt  alsdan  gebaad  en  het  haar  met  kalapamelk 
bestreken,  verder  gekleed,  de  mannen  met  een  nieuwen  sohaamgordel,  de  vrouwen 
.met  een  korte  sarong,  daarna  kauwt  de  man  of  de  vrouw  eenig  sirih  en  doet  deze 
met  tabak  in  den  mond,  om  de  ooren  worden  twee  gouden  lorlora,  in  den  mond 
twee,  op  de  oogen  twee  en  onder  het  hoofd  een  gouden  bord  gelegd,  verder  worden 
zes  ivoren  armbanden  om  elk  der  armen  gestoken.  Dit  afgeloopen  zijnde  wordt  het 
lyk  in  grof  rood  katoen  gewikkeld  en  met  vischlijnen  vastgebonden.  Voordat  het  lijk 
gekist  wordt,  legt  men  er  bovenop  nog  een  kam  van  bambu,  ulor  genaamd.  Als 
de  Mst,  die  den  vorm  eener  prauw  heeft,  gereed  is,  wordt  het  lijk  er  in  gedaan 
en  alweder  met  grof  rood  katoen  omwikkeld.  Daarna  staat  de  oilalawal  op, 
neemt  eenig  rijst  uit  de  aruluel  en  onderzoekt  op  de  hiervoren  beschreven  wijze 
wie  den  persoon  heeft  gedood.  Vervolgens  wordt  de  kist  door  vier  personen  gedragen 
en  nadat  de  oilalawal  rijst  op  de  kist  gestrooid  heeft,  vraagt  hij  den  doode  af,  waar 
deze  wensoht  begraven  te  worden,  nedergelegd  op  een  rots,  wahiö,  aan  het  strand, 
of  begraven  in  zijn  tuin,  permoote,  of  op  de  gewone  begraafplaats,  rahaliawal,  of 
in  de  negari,  pelear,  of  in  het  zand  aan  't  strand,  iliawle.  Maakt  het  1^'k  eenige 
beweging  op  een  dezer  vragen,  hetgeen  door  de  dragers  geconstateerd  moet  worden, 
dan  wordt  zijn  wil  opgevolgd,  zoo  niet  dan  heeft  de  begrafenis  overeenkomstig  het 
verlangen  der  bloedverwanten  plaats.  Moet  het  lijk  m  den  grond  begraven  worden, 
dan  wordt  een  kuil  gemaakt  van  een  en  halven  meter  diepte,  waarin  de  kist  neder- 
gelegd wordt.  Door  de  bloedverwanten  en  negarigenooten  worden  uit  het  sterfhuis 
medegebracht  een  riem  wetiöi,  en  een  watersohepper  rarawe,  een  piek,  pijl  en  boog, 
Éianden  met  malindju,  Gnetum  gnemon  vruchten,  djagong,  kalapa,  kanari,  Cana- 
rium  commune,  katjang,  Phaseolussoorten,  een  sirihkoker  met  toebehooren  en  twee 
ledige  manden,  welke  artikelen  te  zamen  met  de  kist  in  den  grond  begraven  wor- 
den. Bij  het  verlaten  van  het  sterfhuis  worden  alweder  geweerschoten  gelost  en  zijn  de 
achterblijvende  huisgenooten  verplicht  keukenasch  naar  buiten  te  werpen  —  dit  geschiedt 
trouwens  ook  in  elk  huis,  waar  langs  het  lijk  voorbij  gaat  —  zoomede  zeven  ledige 
manden,  een  aarden  pot,  een  rijstlepel  van  schelpen,  een  mand  met  Arachis  hypo- 
gaea,  een  oude  sohaamgordel,  voorts  de  mat  en  het  kussen  van  den  overledene, 
een  en  ander  gesneden,  m  stukken  geslagen  en  vernield.  Daarna  wordt  water  ge- 
haald, opdat  al  degenen,  die  van  het  graf  terugkeeren,  hunne  handen  wasschen 
kunnen.  Na  de  begrafenis  mogen  geene  treurliederen  gezongen ,  of  in  het  sterfhuis 
geweend  worden.  Op  het  graf,  dat  met  steenen  belegd  wordt,  worden  vier  staken 
met  dwarsleggers  geplaatst,  waarop  een  stuk  rood  grof  katoen  als  een  verhemelte 
vastgebonden  wordt  Aan  een  der  staken  wordt  alsdan  een  stuk  rotan,  lotlol,  met 
het.  benedengedeelte  vastgebonden,  terwijl  het  bovengedeelte  door  de  bij  het  graf 


360 


DB  BABAB-ARCHIPEL. 


aanwezige  negarigenooten  vastgehouden  wordt.  De  rotan  uitgestrekt  zijnde,  plaatst 
de  oilalawal  zich  er  voor  en  onder  het  tellen  yan  een  tot  zeven  snijdt  hij  met  den 
parang  in  één  slag  den  rotan  in  tweeën,  het  bovengedeelte  wordt  door  een  der 
bloedverwanten  naar  het  sterfhuis  gebracht,  als  een  symbool,  dat  alle  betrekking 
met  den  afgestorvene  verbroken  is  en  hij  tot  de  bloedverwanten  in  de  lanit  behoort 
Wordt  de  kist  niet  begraven  dan  wordt  deze  op  vier  staken  gezet,  doch  evenals  bg 
de  begrafenis  moet  het  lijk  met  het  hoofd  ten  oosten  liggen.  De  riem,  de  schepper, 
piek,  pijl  en  boog  worden  op  de  kist  gelegd;  de  overige  medegebrachte  goederen 
aan  de  staken  vastgemaakt.  Na  de  begrafenis  mag  niemand  naar  zijne  woning 
terugkeeren,  voor  en  aleer  hij  zijne  handen  in  het  sterfhuis  gewasschen  en  eenieder 
eenig  tuak  en  gedroogde  visch  genuttigd  heeft.  Gedurende  dezen  maaltijd  wordt 
onder  de  negarigenooten  door  de  oudste  vrouw  van  het  sterfhuis  uitdeeling  gehouden 
van  katjang  en  malindju-vruchten ,  te  dien  einde  moeten  alle  vrouwen  uit  de  negari 
een  rijstwan  voor  het  sterfhuis  nederleggen. 

Op  den  tweeden  of  derden  dag  na  de  begrafenis  gaan  de  bloedverwanten  naar 
het  graf  of  naar  het  staketsel,  de  para-para,  waarop  de  kist  ligt  en  planten  daar  den 
tak  van  een  boom,  waarop  een  kalapadop  wordt  geplaatst  met  tuak  en  gekookte 
katjang,  opdat  de  doode  daarvan  iets  zou  nuttigen.  Op  den  zesden  dag  verzamelen 
de  negarigenooten  in  het  sterfhuis  om  de  ziel,  temear,  te  eten  te  geven,  temeariol 
nonaL  Tot  dat  einde  worden  bij  de  kookplaats  gelegd  een  gekookt  ei,  eenig  rijst, 
tuak  en  een  sirih-doos  met  toebehooren.  Dit  gedaan  hebbende  verlaten  zij  het  huis 
en  begeven  zich  naar  een  der  tuinen  van  den  overledene,  opdat  de  ziel  vrij  kan 
komen  eten.  Uit  het  sterfhuis  gaande,  worden  de  negarigenooten  door  vier  prachtig 
uitgedoste  vrouwen  vergezeld,  die  het  hoofd  met  een  snikir  bedekt  hebbende  in 
weeUagenden  toon  den  overledene  roepen.  In  den  tuin  komende  plaatsen  zij  zich  onder 
een  ontschorsten  kalapaboom,  huilende  en  den  overledene  roepende  om  in  zijn  huis 
te  gaan  eten.  In  den  tuin  worden  varkens  geslacht  en  de  negarigenooten  op  spijs 
en  drank  onthaald.  Na  de  verdeeling  van  katjangkorrels ,  malindju-  en  kamiripitten 
aan  elk  der  aanwezenden,  keeren  zij  naar  hunne  woningen,  de  huisgenooten  met  de 
vier  hiervoren  bedoelde  vrouwen  echter  naar  het  sterfhuis  terug.  Merkt  men  na  een 
nauwkeurig  onderzoek,  dat  er  aan  de  achtergelaten  spijzen  iets  ontbreekt,  of  merkt 
men  een  voetstap  op  de  kookplaats,  dan  is  dit  een  teeken  dat  de  overledene  tevreden 
is.  Den  zevenden  dag  begeven  zich  twee  mannelijke  bloedverwanten  naar  den  tuin 
van  den  overledene  en  kappen  daar  van  alle  soort  boomen  twee,  als  aandeel  van 
den  doode,  nemen  vervolgens  een  tros  pinang  en  een  tros  pisang  naar  het  sterfhuis 
mede  en  hangen  deze  op  een  staak,  daarbij  nog  leggende  een  bord  met  gekookte  katjang 
tot  balletjes  gekneed,  een  gepoften  visch,  met  sirih-pinang  en  eenig  tuak.  In  het 
midden  der  staak  bindt  men  opnieuw  een  stuk  rotan,  dat  alweder  aan  het  andere 


DE  BABAB-ABCHIPEL.  361 

einde  door  de  negarigenooten  vastgehouden  wordt  De  vier  hiervoren  bedoelde  vrou- 
wen huilen  en  roepen  den  doode  opnieuw.  Een  der  oilalawal,  die  eenige  kruiden 
gekauwd  heeft  om  scherp  te  kunnen  zien,  staat  met  een  parang  gereed  om  waar  te 
nemen,  of  de  ziel  van  den  overledene  het  eene  einde  der  rotan  vasthoudt.  Is  dit 
het  geval,  dan  snijdt  hij  na  van  een  tot  zeven  geteld  te  hebben,  de  rotan  opnieuw 
in  tweeën  en  wordt  het  door  de  negarigenooten  vastgehouden  gedeelte  in  het  sterfhuis 
bewaard.  Den  volgenden  morgen  wordt  de  staak  voor  het  huis  omvei^eworpen  en 
de  daarop  geplaatste  spijzen  door  de  varkens  genuttigd.  De  pinangtros  wordt  buiten 
de  negari  gebracht  en  onder  het  huis  schoon  geveegd.  Lieden  die  op  eene  andere 
wijze  sterven,  als  drenkelingen  of  personen  die  doodgeschoten  worden,  van  een  boom 
vallen  of  door  dieren  doodgebeten  zijn,  worden  als  oimoheex,  lieden  die  op  onge- 
wone wijze  den  dood  vinden,  begraven,  omdat  hunne  zielen  ten  spgze  van  den 
geest  des  oorlogs,  Rarawoliai,  strekken  moeten.  Deze  geest  woont  in  de  maan, 
wolol,  en  is  de  oorzaak  van  den  dood,  doordien  hij  de  zielen  dezer  lieden  door  een 
zijner  zeven  afgezanten,  opiahi  woihi,  doet  opvatten  en  bij  hem  brengen,  hetgeen 
nu  en  dan  gelukt  De  lijken  blijven  ongekleed  en  mogen  niet  in  huizen  worden 
tentoongesteld,  noch  door  kinderen  gezien,  de  ten  hunnen  behoeve  gems^üde  stellages 
moeten  scheef  staan  en  het  lijk  slechts  met  een  rood  stuk  lijnwaad  worden  bedekt. 
Voorts  plaatst  men  om  de  stellages  zeven  goed  vastgebonden  varkens,  utiei,  een 
hond  en  een  Mp,  die  aan  zeven  korte  staken  bevestigd  worden.  De  bloedverwanten 
kiezen  voor  deze  plechtigheid  zeven  vrouwen  en  een  man,  die  den  TJpulero  moeten 
aanroepen.  De  vrouwen,  die  op  een  rij  voor  de  stellï^e  achter  elkander  komen  te 
staan,  ieder  met  een  klokje,  ilil,  gaan  om  het  staketsel,  de  handen  op  elkanders 
schouders  leggende,  zeven  malen  rond  en  voor  elk  varken  of  het  gezicht  van  den 
doode  komende,  wordt  de  klok  geluid.  Dit  afgeloopen  zijnde,  roept  de  man  de  hulp 
van  den  TJpulero  in  voor  de  ziel  van  den  overledene.  Daarna  worden  de  varkens, 
de  hond  en  de  kip  met  stukken  hout  doodgeknuppeld.  Vervolgens  wordt  de  stellage 
door  vier  mannen  opgenomen  en  naar  de  plaats  oimoherot  gebracht,  alwaar  het  lijk 
op  den  grond  wordt  neergelegd.  De  doodgeknuppelde  varkens  worden  slechts  nu  en 
dan  door  de  lieden,  die  de  begrafenisplechtigheid  bijgewoond  hebben,  gegeten.  Het 
grootste  gedeelte  laat  men  achter  uit  vrees  van  ongelukkig  te  zullen  worden,  omdat 
de  geesten  dezer  dieren  aan  den  doode  behooren  en  hem  overal  volgen. 

Wanneer  door  den  oilalawal  verondersteld  wordt,  dat  het  vleesch  der  lijken  zijner 
familieleden  verteerd  is,  viert  hij  gewoonlijk  gedurende  den  oostmoeson  het 
feest  rewute  oimohi,  of  larapka  ojuhu,  dat  is  het  verzamelen  der  schedels  om  deze 
naar  eene  andere  plaats  over  te  brengen.  Den  vorigen  dag  laat  de  oilalawal  buiten 
de  negari  eene  lange  bale-bale,  paarol,  maken,  waarop  eerst  matten  en  daarna  als 
necysia,  allerlei  eetwaren  in  manden,  als  katjang,  kanaripitten,  djï^ong  en  malindju- 


362  DS  BABAR-ABCHIPKLb 

pitten,  nedergelegd  worden.  Den  volgenden  dag  gaan  de  familieleden  ook  door  vrienden 
vergezeld  met  schoppen  en  andere  werktuigen  om  de  graven  pp  te  delven,  de  vrien- 
den meer  bepaald  met  het  doel  om  van  een  iliië  de  epistropheus  machtig  te  kunnen 
worden,  vooral  van  een  dergenen  die  in  aanzien  overleden  is,  om  zijne  eigenschappen 
en  hoedanigheden  te  verkrijgen.  De  verzamelde  schedels  der  bloedverwanten  worden 
alsdan  naar  het  strand  gebracht,  met  zeewater  schoon  gewasschen,  vervolgens  in 
manden  bewaard  en  naar  het  huis  van  den  oilalawal  gebracht,  alwaar  de  vrouwe- 
lijke huisgenooten  schotels  in  gereedheid  hebben  gebracht,  om  deze  er  op  te  plaatsen. 
Op  een  rij  staande  worden  voor  deze  schedels  borden  met  gekookte  ka^ang,  tee 
prurum,  droge  visch,  ele  meahi,  met  eenig  tuak  en  op  een  ander  bord  sirih-pinang 
neergezet.  De  oilalawal  noodigt  hen  verder  uit  iets  daarvan  te  nuttigen.  Dit  gedaan 
zijnde,  komen  de  vrouweUjke  bloedverwanten  elk  met  een  basta  of  koholo  om  den 
hals,  om  het  bord  met  den  schedel  op  te  nemen  en  weg  te  brengen  naar  lülol  een 
grot  op  een  der  bergen.  De  vrouwen ,  die  met  de  koholo  als  saleïidang  loopen ,  heeten 
oipeaha  lalar  ojuhot.  Zij  worden  slechts  door  enkele  lieden  gevolgd.  Elke  vrouw 
draagt  een  schedeL  Na  de  schedels  neergelegd  te  hebben,  keeren  zij  naar  huis  terug, 
ieder  een  boomtak  van  de  plaats  als  aandenken  medenemende  en  in  de  negari 
roepende,  «ue  meei,  ku,  ku,  ku,  ku,  ku.>  Op  dat  geroep  stroomen  de  negarigenooten 
bijeen,  ieder  om  een  blad  van  de  medegebrachte  takken  deelachtig  te  worden,  ten 
einde  door  dé  geesten  der  overledenen  geholpen  te  worden.  De  paarol  wordt  alsdan 
vernield  en  de  verzamelde  spijzen  ginds  en  her  ter  eere  der  afgestorvenen  verstrooid. 
Op  Dawaloor  worden  de  lijken  niet  begraven,  maar  gekist  en  met  Ignwaad  omwikkeld 
in  grotten  bewaard.  Het  Üjk  van  een  arme  wordt  dadelijk  weggebracht,  dat  der  aan- 
zienlijken wordt  op  een  stellage  aan  het  strand  vier  è.  vijf  moesons  gelaten  en  daarna 
de  beenderen  in  een  der  kalkgrotten  geborgen.  Het  lijk  wordt  in  een  liggende  hou- 
ding in  de  kist  gelegd  met  de  noodige  gekookte  en  rauwe  spijzen,  gereedschappen 
en  wapenen,  zoowel  bij  mannen  als  vrouwen.  Sterft  iemand  in  de  negari,  dan  wordt 
terstond  een  bambu  van  dertig  è,  veertig  meter,  waaraan  een  stuk  wit  Ujnwaad  of 
chits  vastgemaakt  wordt,  voor  het  huis  geplant  en  later  naar  het  strand  of  de  grot 
overgebracht.  De  bewoners  der  huizen,  waar  langs  een  lijk  gedragen  wordt ,  zijn  ver- 
plicht als  teeken  van  droefheid  een  weinig  van  hun  haar  af  te  snijden  en  dit 
buitenshuis  te  werpen.  De  lieden,  die  naar  het  strand,  of  de  grot  medegegaan  zijn  of 
de  begrafenisplechtiglieid  hebben  bijgewoond,  moeten  van  de  begraa^laats  steenen 
of  stukken  hout  medebrengen  en  die  onder  het  sterfhuis  leggen.  Volgens  eene 
traditie  stierven  er  in  vroegeren  tijd  de  menschen  niet,  maar  verwisselden  slechts 
van  huid  gelijk  de  slangen.  Eene  oude  vrouw,  die  haar  huid  afgelegd  had,  werd  door 
haar  ouden  man  verjaagd.  Zij  legde  haar  nieuwe  huid  weder  af  en  van  dien  tijd 
dagteekende  de  tegenwoordige  wijze  van  sterven. 


XXXIV. 


iJlz.362. 


DE  BABAB-ABCHIPEL.  363 

Het  is  op  Babar  niet  gebruikelijk,  dat  alle  familieleden  teekenen  van  rouw  dragen. 
Na  den  dood  van  den  man  of  van  de  vrouw,  ook  wel  van  kinderen  is  de  vrouw  of  man, 
en  zijn  evenzeer  de  ouders  verplicht  te  rouwen  in  de  taal  des  lands  aluli  genaamd.  De  man 
of  vader  is  alsdan  verplicht  zijn  hoofdhaar  geheel  af  te  scheren,  terwijl  de  vrouw 
of  moeder  tot  aan  de  eerstkomende  nieuwe  maan  genoodzaakt  wordt  het  haar  niet 
te  kammen  of  te  wasschen  en  haar  hoofd  met  een  omslagdoek,  rohor,  te  bedekken. 
Ka  de  verschijning  der  nieuwe  maan  begeven  zich  de  rouwdragenden  naar  zee,  om  zich 
aldaar  te  baden,  van  welk  oogenblik,  zooals  beschouwd  wordt,  de  rouw  heeft  opge- 
houden. Gedurende  dien  tijd  mogen  in  de  negari  geene  feesten  worden  gevierd ,  noch  mag 
er  gezongen  worden.  De  overtreder  betaalt  alsdan  ten  behoeve  van  den  rouwdragende 
een  koholo.  Wordt  dit  niet  gedaan,  dan  heeft  de  rouwdragende  het  recht  een  of  twee 
zijner  dieren  te  dooden.  In  het  sterfhuis  mag  tevens,  zoolang  als  de  rouwtijd  duurt 
geen  rumoer  gemaakt  of  hard  gesproken  en  gelachen  worden.  Op  Dawaloor  zijn  de 
bloedverwanten,  zoowel  mannen  als  vrouwen,  verplicht  het  haar  af  te  snijden. 

Na  den  dood  van  den  man,  die  tevens  oilalawal,  huisvader  of  hoofd  des  huis- 
gezins  is,  vervangt  de  vrouwhem,ofingevalhij  weduwnaar  was,  zijn  oudste  ongehuwde 
zoon  of  dochter  m  deze  functie.  Uit  dien  hoofde  worden  de  achtergelatene  goederen 
en  eigendommen,  nokerkema,  niet  verdeeld.  De  opvolgende  oilalawal  zorgt,  dat  alles 
bij  elkander  blijft.  De  overige  familieleden  kunnen  daarover  met  toestemming  van 
den  oilalawal  beschikken.  De  bezittingen  door  de  zonen  door  arbeid  verkregen  moeten 
strekken,  om  de  bezittingen  van  den  vader  te  vermeerderen.  Eenmaal  gehuwd  zijnde 
hebben  zij  daarop  geen  aanspraak  meer  en  moeten  zij  zelfs  de  kleederen  en  sieraden, 
die  zij  bij  het  huwelijk  gebruikt  hebben,  teruggeven.  Met  vergunning  van  den 
oilalawal  kunnen  zij  echter  nu  en  dan  de  in  de  tuinen  huns  vaders  aanwezige 
vruchten  plukken.  De  overige  familieleden  mogen  kleedingstukken  en  sieraden  tijdelijk 
leenen,  maar  zijn  verplicht  deze  aan  den  oilalawal  weder  behoorlijk  terug  te  geven. 

De  bevolking  dezer  eilanden  is  verzot  op  dans  en  zang.  Elke  negari  heeft  echter 
eene  eigene  wijze  van  uitvoering,  die  door  andere  negariën  niet  mag  worden  na- 
gevolgd. De  dans  der  mannen  heet  reka.  De  rondedans  van  mannen  en  vrouwen 
ook  in  twee  rijen,  vis  k  vis,  met  handen  op  de  schouders,  waarbij  de  beenen  voor- 
en  achteruit  geschoven  worden,  onder  begeleiding  van  zang  en  tiva  of  tibele,  de 
lievelingsdans  der  bevolking,  heet  raheiki  lelaana.  Ook  danst  men  de  tapra,  de 
Tanembarsche  tabar.  De  krijgsdans,  tjakalele,  heet  raiakir.  Te  Letwurung  heeft  men 
nog  de  reloi,  een  dans  met  uitgestrekte  armen  en  zachte  beweging  der  voeten  en 
de  rehel,  waarbij  de  armen  glad  neerhangen  en  de  beenen  slechts  in  beweging 
gebracht  worden.  Bij  huwelijken  zingt  men  de  rewa  hainear;  in  de  prauwen  de  hai- 
near  lora;  bij  lijken,  koërhera,  natneana  en  natkoa;  bij  het  betrekken  van  nieuwe 


364  DE  BABAB-ABGHIPKL. 

woningen,  hekarloi  en  bij  andere  festiviteiten  de  learei.  De  gebroikelijke  muziek- 
instrumenten zijn  de  tibele  of  kiwelol,  eene  soort  trom  waarop  men  met  de  handen 
slaat,  verder  de  praiël,  eene  kleine  trom  die  met  twee  stukken  rotan  bespeeld  wordt 
en  de  rakie  of  gong.  Bij  langdurige  droogte  wordt  des  avonds  de  rawuhui  lotna 
gespeeld,  de  zoogenaamde  hela  rotan,  terwijl  bij  manesch^'n  de  jonge  vrouwen  en 
mannen  op  het  strand  elkander  naloopen  en  hen,  die  gevat  worden,  met  een  handvol  zand 
wrijven.  De  kinderen  spelen  met  schelpen,  rewetiawar  momooke ,  met  pijl  en  boog,  kemol 
harap  monian,  om  zich  in  het  schieten  te  oefenen,  met  puliëi,  een  soort  windbus 
van  bambu,  met  weraraoke  wea,  een  touw  van  twintig  meter,  waaraan  van  beide 
zijden  getrokken  wordt  Deze  pret  heet  pesipes.  Overigens  zingen  zy  met  de  ouden 
van  dagen  mede. 

De  oorzaken  van  unono,  wind;  kukuwol,  donder;  lelele,  bliksem;  of  het  ontstaan 
van  proro  lilol,  dondersteenen ;  van  sterren,  kulol;  van  het  zevengestemte ,  bulit; 
van  den  morgen  kulupremol  en  de  staartster  kulmelore  kunnen  niet  worden  verklaard. 
De  regen-moeson  heet  umlol  halialia,  de  westmoeson  warakol  halialia,  de  droge 
moeson  patpat  halialia,  de  oostmoeson  Mprol  halialia.  Bij  zons-  leole  lomohoi  en 
maans-  wolol  lomohoi,  verduistering  wordt  niets  gedaan.  Het  ontstaan  der  erunwaje, 
regenboog,  is  niet  bekend. 


ELFDE   HOOFDSTUK. 


DE  EILANDEN  LETI,   MOA    EN   LAKOR. 


Ligging.  Oeognphiaelie  beichfO^g.  Fonnatie.  Bergen.  Boiselien.  Moeranen.  Rivieren. 
Voetpaden.  Ankerplaatsen.  Moeeon.  Klimaat  Bevolking.  Taal.  Traditie.  Oeaohiedenis. 
PhyBisclie,  intellectneele  en  moreele  eigenschappen.  Verminking  lichaam.  Cultus.  BQgeloof. 
Droomen.  Eed.  Negariën,  huiien,  huisraad.  Arbeid  mannen  en  vrouwen.  Ngverheid. 
Handel.  Schulden.  Voeding  en  kleeding.  Wapenen.  Bestuur.  Afdoening  saken.  Straffen. 
Standen*  Orondbezit  Landbouw.  Veestapel.  Oorlog  en  vrede.  Huweiyk.  Echtscheiding. 
Hechten  schoonouders.  Zwangerschap.  Vertossing.  Ziekte.  Dood.  Begrafenis.  Erfenis.  Vreem- 
delingen. Feesten.  Spel,  sang  en  dans.  Tgdsverdeeling.  Telling.  ICaten.  en  gewichten. 
Kosmognosie. 


De  eilanden  Leti  of  Lefc-ili,  bergnegari  of  negari  op  een  berg,  Moa  en  Lakor, 
wier  hoofden  in  1663  reeds  onder  de  bescherming  van  de  Nederlandsche  Ver- 
eenigde  Oostrindische  Compagnie  zich  gesteld  hadden  en  tot  welk  gebied  de  eilandjes 
Wekenau  of  WeUai  en  Metntun,  Meituti  of  Amuertawung,behooren,  liggen  tusschen 
127^  30'  en  128**  30'  Oosterlengte  yan  Greenwich  en  tusschen  8^  5'  en  8^  20' 
Zuiderbreedte. 

Yan  deze  eilanden  kunnen  Leti  en  Moa  gerangschikt  worden  te  behooren  tot  de 
mióceene  tertiair  formatie,  als  bestaande  hoofdzakelijk  uit  vaste  zandsteen  en  mergel. 
Deze  eilanden  bereiken  eene  hoogte  yan  zeshonderd  en  yijfüg  meter  en  wel  de 
Wuaronang,  Wuarlali  of  Karbouw  aan  de  oostzijde  van  het  eiland  Moa,  welk  gedeelte 
echter  een  vulkanisch  voorkomen  heeft  Volgens  beweren  heeft  de  kale  top 
Wuaronang  vroeger  lava  uitgeworpen;  thans  sch^nt  deze  berg,  in  welks  nabijheid 
zwavel  wordt  verzameld,  niet  meer  te  werken.  Op  het  eiland  Leti  loopt  van  het 
oosten  naar  het  westen  een  bergketen,  waarvan  de  hoogste  top,  de  Wuarlawne, 
eene  hoogte  van  driehonderd  en  vijftig  meter  heeft  De  overige  op  Leti  aangetroflfene 
lagere  bergtoppen  zijn  de  Dadanmera,  Jarili,  Niawarat,  Jaumdawre,  Wuraplawas, 
Josidi,  Wawiapun  en  Tiomesa.  De  bergen  op  Moa  heeten  aan  de  westzijde  de 
Toinaman,  Loksera,  Eiëse  Eamar,  Miola  en  Batu,  aan  de  oostzijde  de  Wuaronang, 
Ilwuru,  Laktieru  en  Ilmiaurosa,  welke  bergen  verbonden  worden  door  een  strook 
laagland  van  ongeveer  dertig  meter  hoogte,  tusschen  Eamar,  Miola  en  Wuaronang 


366  DE  EILAlïDEN  LETI,   MOA  EN   LAEOR. 

gelegen.  Het  eUand  Lakor  is  laag  en  van  diluviaal  korallinische  Yorming.  Op  deze 
horizontaal  opgehevene  kalkmassa  treft  men  tal  van  diepe  gaten  van  zes  tot  acht 
meter  middellijn  en  verscheidene  plekken,  waar  nog  geen  gras  aanwezig  is,  aan. 
Overigens  is  dit  eiland  met  laag  geboomte  bedekt.  Het  eiland  Leti  is  van  wege  de 
onafgebroken  ontginning  niet  meer  met  bosschen  bedekt  Op  Moa  vindt  men  aan 
de  westzijde  op  en  langs  de  hellingen  van  de  Eiëse,  Eamar,  Miola  en  Wata  nog 
zware  bosschen,  overigens  laag  struikgewas.  De  Wuaronang  en  Hwuru  hebben  een 
kaal,  onvruchtbaar  aanzien.  Op  Leti,  met  hare  steile  kusten,  vindt  men  ten  zuiden 
van  Jaumdawre  een  meer  van  zoetwater,  waar  vele  wilde  eenden  voorkomen.  Dit 
water  heet  Touwlawne.  Ten  oosten  van  den  berg  Kamar,  op  Moa,  worden  uitgestrekte 
moerassen,  met  sagu  begroeid,  aangetroffen.  Op  Leti  vindt  men  aan  de  noordzijde 
de  rivieren  Wunuloran,  TJplatelau,  Weatlawan  tusschen  Tandjong  Tutpatien  Serwaru, 
Jorwira  en  Jojaa  bij  de  negari  Seraal;  aan  de  zuidzijde  de  Loklawne  en  Werloka, 
welke  rivieren  in  den  oostmoeson  droog  loopen.  Aan  de  westzijde  van  Moa  worden 
slechts  de  rivieren  Gerlawan,  die  van  den  berg  Miola  ontspringt  en  Gerpora  heet, 
voorts  de  Lano  en  Gergeli,  waarin  vele  krokodillen  voorkomen,  aangetroffen.  Op 
het  eiland  Lakor  worden  putten  gegraven,  om  in  de  behoefte  aan  water  te  voorzien. 
Li  den  westmoeson  wordt  ook  het  regenwater,  dat  in  de  hiervoren  bedoelde  gaten 
verzameld  wordt,  gebezigd.  Voetpaden  treft  men  op  al  deze  eilanden  niet  alleen  langs 
het  strand,  maar  ook  die  het  eiland  van  het  noorden  naar  het  zuiden  doorsnijden. 
Ankerplaatsen  vindt  men  op  Leti  bij  de  negari  Serwaru,  op  Moa  in  de  bocht  van 
Serigadan  aan  de  noordwestkust  en  op  Lakor  bij  de  negari  Purlira.  Het  klimaat  is 
gezond.  Va^  Mei  tot  November  heerscht  de  oost^,  van  December  tot  April  de 
westmoeson. 

Het  aantal  der  negariën  en  bevolking  was  in  1882  als  volgt: 
op  het  eiland  Leti  de  negari 

Serwaru  ........    met  332  m.  349  vr.  681  te  zamen. 

Tutukei »  283    »  330    »  613  » 

Batumeau,  Seraai  en  Laitutun       »  502    »  603    »  1105  » 

Leweleli  of  Luhuleli  ....       »  754    »  658    »  1412  » 

Tombra »  527    »  577    »  1104  » 

en  Nuwewan »  102    »  132    »  234  » 

totaal  2500  m.  2649  vr.  5149  te  zamen, 

waarvan  christenen  289    »  259    »  548  » 
op  het  eiland  Moa  de  negari 

Pati .    met  47  m.  66  vr.  113  te  zamen. 

Rokseli »  43    »  54    »  97  » 

Werwelis  en  Bobo    ....       »  35    »  143    »  169  » 


DË   EILANDEN  LETI,   IfÓA   EN  LAEOB.  367 

Werwaru met  118  m.  147  vr.  265  te  zamen. 

Kelis  of  Klistimor  met  Urung- 

gain,  Dewa  en  Puliu.     .     .  »  152    »  154    »  306  » 
Kelis  of  Klisbarat  met  Letlaune 

en  Kira »  166    >  137    »  303  » 

Turuwewe  of  Toinaman ...  »  43    >  36    :^        79  »  . 

Kaiwatu  en  Dara »  597    »  572    »  1169  » 

en  Mowaing »  100    »  116    »  216  » 

totaal  1301  m.  1416  vr.  2717  te  zamen, 

waarvan  Christenen  67  m.  77  vr.  144  » 
op  het  eiland  Lakor  de  negari 

Werwawan met  36  m.  36  vr.      72  te  zamen. 

Purlira »  36    »  35    »       71  » 

Letwaru *  34    »  36    »       70  » 

Letoda »  62    »  64    :*  126  » 

Sera *  48    »  45    »       93  » 

Dalatuara »  800    »  900    :*  1700  » 

Analnli »  35    )^  49    »       84  » 

Djemluli »  150    »  200    :>  350  » 

Kiete »  48    »  32    »       80  »  - 

en  Letipei »  135    »  250    :^  385  » 

totaal  1384  nu  1647  vr.  3031  te  zamen- 

De  taal  die  op  deze  eilanden  gebruikt  wordt  is  de  lire  Leti,  die  met  weinig  ver- 
schil op  de  eilanden  Moa,  Lakor,  Luang,  Sermata,  Masela,  Wetan,  Dai,  Babar, 
Dawaloor  en  Kebir  ook  wordt  gebezigd. 

In  voor-historischen  tijd  vóórdat  de  eilanden  Leti  of  Nusleti,  Moa  en  Lakor  de 
tegenwoordige  gedaante  hadden,  dreven  er  in  deze  zeeën  volgens  de  traditie  twee 
eilanden  Upunusa  en  Nusaane,  als  zand  of  koraalbanken.  Toen  TJpunusa  eene 
zekere  hoogte  bereikt  had  en  verscheidene  bergen  ontstaan  waren,  kroop  er  op 
zekeren  tijd  uit  den  voet  van  den  berg  Dinawatumamar  een  meisje  van  uitstekende 
schoonheid,  als  eene  chrysalide,  met  eene  glinsterende  huidbedekking.  De  Upuler-o 
of  de  Grootvader  zon  dit  bemerkende  vaardigde  tirke  of  laiare,  den  donder  en 
lene  den  bliksem  naar  beneden,  om  het  meisje  te  halen  en  naar  de  lianti,  het  iiit- 
spansel,  te  brengen,  alwaar  de  navelsnoer  afgesneden  en  het  haar  geschoren,  tur- 
miurtu,  werd.  Door  de  geesten,  wier  namen  niet  meer  bekend  zijn,  grootgebracht 
zijnde  en- tot  vrouw  opgegroeid,  liet  XJpulero  haar  door  zijnen  zoon  Rurutmioulewen 
nasarada  huwen.  Zwanger  geworden  zijnde,  keerde  zij  van  de  lianti  weder  naar  Dina- 
watumamjur  terug   en   beviel   daar  tegelijk   van  zeven  zonen  en  twee  dochters.  De 


368  DB  EILANDEN  LEU,  MCA  EN  LAKOB. 

zonen  heeten  Rislewan  talnlewan  of  de  bewaker  der  negari,  Iwnmln  pepelewan  en 
Besniosaman,  beide  aanvoerders  in  den  krijg,  Loitewaman  mesrikaman  en  Wunt- 
wunuan  lailiëraan,  beide  rechters,  Rorsiwiaiman  wan  tadaman,  de  kunstenaar  of 
versierder  van  huizen  en  Eukumleti  palpaleti,  of  de  beschermheer  van  het  eiland. 
Zij  huwden  met  vrouwen  van  Nuslalawan  ook  genaamd  Nuslalawne  het  groote 
eiland  of  Groot  Timor  en  van  Lagona.  De  dochters  heeten  Leieruur,  die  het  twgnen 
van  garen  en  Rapaliruur,  die  het  weven  van  sarongs,  lawer  of  lawre,  leerden.  De 
echtgenoot  van  Leieruur,  die  de  gedaante  had  van  een  slang,  heette  Niêlalawan. 
Rapaliruur  bleef  ongetreuwd.  De  oorspronkelijke  bevolking,  raarwunuruur,  van  Leti, 
meer  in  het  bijzonder  de  voorvaderen  van  Tombra,  Luhuleli  of  Leweleli  en  vooreen 
gedeelte  van  Nuwewan  zijn  uit  deze  vrouw,  die  ook  Upunusa  of  Grootmoeder-eiland, 
aarde,  genoemd  wordt,  voortgesproten.  De  voorouders  der  overige  negariën  op  Leti 
en  Moa,  kwamen  van  MaMsar,  Luang  en  Timorlao.  Volgens  anderen  uit  krokodillen. 
Degenen  die  van  Upunusa  afstamden,  bewaarden  hun  goud  en  kostbaarheden  in  de 
bergholen.  Die  van  de  negari  Laitutun  van  het  eiland  Nusaane,  toen  dit  door  de 
zee  werd  verzwolgen.  Het  eiland  Lakor  werd  bevolkt  door  successievelijk  van  Leti  en 
Moa  gevluchte  slaven.  Achtereenvolgens  sloten  de  hoofden  van  Leti  in  1665  en 
1674,  van  Moa  in  1662,  1663  en  1682  en  van  Lakor  in  1665,  1668  en  1672 
overeenkomsten,  waarbij  zij  zich  geheel  aan  de  Yereenigde  Oost-Indische  Compagnie 
onderwierpen.  In  1668  trachtte  de  Portugees  Anthoni  d'Omay  Leti  te  overrom- 
pelen en  slaven  te  rooven,  hetwelk  echter  verijdeld  werd  door  het  aanwezen  aldaar 
van  een  Compagnie's  dienaar,  die  met  behulp  van  lieden  van  Lu^ng  en  Sermata 
de  Portugeezen  verjoeg.  In  1672  kwam  te  Leti  een  Engelsch  schip  om  eene  lading 
notemuskaat  te  koopen,  doch  een'  korporaal,  twee  gemeene  militairen  en  twee  school- 
meesters aldaar  aantreffende,  ging  het  schip  onverrichter  zake  verder.  Op  het  eiland 
Moa  in  1668  door  de  Compagnie's  dienaren  goede  leverbare  noten  en  foelie  ontdekt 
zijnde,  werd  eene  extirpatie  der  notemuskaatboomen bevolen, cdan anno  1674 bevonden 
zijnde  dat  de  inlanders  in  dezen  trouwloosügk  gehandeld  en  de  schoonste  plantages 
niet  eens  hadden  aangeroerd,  werden  zq  met  nadruk  door  een  zwaar  detachement 
tot  hun  plicht  gebracht  en  sedert  heeft  men  ten  dezen  eilanden  van  geen  speoeryen 
meer  vernomen  dan  in  het  jaar  1713  eenige  weinige  wilde  boomen,  die  al  echter  werden 
omgekapt»  In  1674  werd  op  Moa  in  de  negari  Pati  een  blokhuis  opgericht  en  een 
korporaal,  twee  gemeene  en  een  schoolmeester  geplaatst.  De  te  Pati  in  1674  resideerende 
Posthouder  heette  Jean  Alexander  Revenu,  een  Franschman.In  1714  was  E.C. Barchewitz, 
Posthouder  te  Leti ,  die  H.  Himbach  opvolgde.  Beide  waren  Duitschers.  In  1734  werd  het 
blokhuis  te  Pati ,  dat  den  naam  van  den  Haan  droeg ,  door  den  korporaal  L.  Duijf  en  den 
soldaat  L.  R.  Jonas  gerestaureerd  onder  het  bestuur  van  den  Orangkaja  LewemalL  De 
ruinen  hiervan  bestaan  nog.  Aan  den  in  1789  te  Moa  geplaatsten  Posthouder  G.  F. 
Eock  werd  bij  instructie  van  5  April  van  dat  jaar  bevolen,  om  alle  was  van  de 


DE  EILANDEN  LBTI,  MOA  EN  LAKOB.  369 

bevolking  te  «verzamelen  en  bij  verkoop  door  de  bevolking,  aan  vreemde  handelaren 
deze  te  confisceeren,  —  zoo  in  dier  voege  ook  met  de  slaven,  alzoo  dat  mede 
Compagnies  negotie  is».  Worden  er  door  vreemdelingen  slaven  gekocht,  dan  moet  de 
Posthonder  deze,  de  slaven  namelijk,  «zien  te  krijgen  en  zonder  betaling  in  het 
blok  secureeren».  Voorts  moet  hij  alle  vreemdelingen  weren,  om  zich  met  de  lands- 
hoolden  af  te  geven.  Volgens  Barchewitz  werden  de  inlandsche  oorlogen  door  de 
Posthouders  bevorderd ,  om  slaven  voor  de  Compagnie  te  verkrijgen.  Tegen  het  einde 
der  achttiende  eeuw  werd  de  bezetting  te  Pati  opgeheven.  Van  af  1826  tot  1841 
waren  er  op  Leti  en  Moa  zendelingen  geplaatst,  die  de  heidenen  op  deze  eilanden 
tot  het  Christendom  converteerden.  Na  1841  bleven  te  Leti  en  Moa  drie  inlandsche 
schoolmeesters  in  het  belang  van  de  Christelijke  godsdienst  en  het  onderwijs  werk- 
zaam. Thans  wordt  er  op  Leti,  negari  Seraai,  dagelijks  aan  zes  kinderen,  te  Serwaru 
aan  acht-en-twintig  kinderen  en  op  Moa,  negari  Pati,  aan  twaalf  kinderen  lager 
onderwijs  gegeven  door  inlandsche  onderwijzers  van  Ambon,  die  elk  een  inkomen 
van  driehonderd-zestig  gulden  'sjaars  hebben.  In  1879  werd  een  hulpprediker  tijde- 
lijk te  Leti  geplaatst  Eerst  in  1882  kwam  te  Leti  een  Posthouder  of  vertegenwoor^ 
diger  der  Nederlandsch-Indische  regeering,  die  het  toezicht  voert  over  de  eilanden 
Leti«  Moa,  Lakor,  MaMsar  en  Romang. 

De  bevolking  van  Leti,  Moa  en  Lakor  behoort  tot  het  bruin  grof  hard ,  murtu,  ook  wel 

mortu  wapulu,  of  sluikharige,  mortu  peloi,  Indonesisch  ras.  Exulharigen,  mortu  kediëli  of 

Papua's,  mortu  papue,  worden  niet  aangetroffen.  De  mannen  bereiken  eene  lengte 

van   1.64,  de  vrouwen  van  1.56  meter.  Zij  zijn  stevig  gebouwd  en  kunnen,  vooral 

de  vrouwen,  veel  zwaar  werk  verrichten.  De  mannen  zijn  minder  gewoon   dagen 

achtereen  te  arbeiden.   De  schedelvorm  is  meso-  orthomeso-  of  ook  wel  orthodo- 

lichocephalisch.   Ook  hier  treft  men  een  verschil  van  type  aan,  namelijk  de  breede 

en  smalkoppige.  De  laatsten  wellicht  van  vreemden  oorsprong  van  Luang  afkomstig. 

De  neus  is  welgevormd  en  puntig,  ofschoon  klein,   enkelen  hebben  een  aquilinen 

vorm.  De  jukbeenderen  zijn  weinig  vooruitstekend.   De  pupillen  glinsterend  zwart 

De   mond   is   klein,   de  lippen  vervormd   van  wege  het  gebruik  der  sirih-pinang. 

Onder   de   ongehuwde   vrouwen,   die  veel  van  reukwerk,  suunu  mikami,  houden, 

treft  men  enkele   aan  met  bevallig  voorkomen  met  Dajaksche  of  Cochin-Chineesche 

typen.  Na  de  bevalling  en  door  geringe  zorg  voor  het  lichaam  vervalt  de  schoonheid 

spoedig.  Onder  de  jongere  mannen  hebben  velen  eenen  athletischen  slanken  vorm, 

met  uitdagenden  oogopslag.  Op  het  lichaam  wordt  zoowel  bij  mannen  als  vrouwen 

weinig  haar  gevonden.  De  smalkoppige  vrouwen  hebben  pyrivormige  borsten  en  eene 

langwerpige  pli  der  pudenda.  Bij  de  breedkoppige  vrouwen  is  het  vetkussen  op  den 

mons  der  pubes  goed  ontwikkeld.  De  nymphen  zijn  rudimentair.  De  vrouwen  geven  de 

voorkeur  aan  blanke  mannen,  tenmi  warasni,  maar  hebben  een  afkeer  van  mannen 

24 


370  DE  EILANDEN  LETI,  MOA  EN  LAEOR. 

die  haar,  ria  nisnisni  wxdu,  op  hun  aangezicht  hebben.  Zij  zijn  volslagen  misopo- 
gonen.  Slechts  enkele  oude  mannen  cultiveeren  eenig  kinhaar.  Het  hoofdhaar  wordt 
door  de  niet^Christen  mannen  lang  gedragen  met  een  wrong  op  het  achterhoofd, 
waarin  een  bambukam  gestoken  wordt,  leu  moratnu  lasiole.  Vroeger  bestond  hier 
tevens  het  gebruik  dat  de  jongelieden  het  haar  met  kalk  en  loogwater  kleurden. 
Albino's  zijn  er  niet.  Krankzinnigen,  riwauwau  of  anin  lauwate,  die  nog  al  voor- 
komen, worden  niet  geëerd.  Van  tatuage  en  litteekenen  van  brandwonden  wordt 
geen  spoor  aangetroffen.  In  enkele  negariën  bestaat  de  gewoonte  nog  bij  mannen 
en  vrouwen,  om  vele  gaten  aan  de  oorranden  te  maken.  De  handen  en  voeten  zijn 
klein.  Met  uitzondering  van  die  van  Lakor  is  de  bevolking  niet  zoo  ruw  als  op  de 
overige  eilanden,  wellicht  een  gevolg  van  den  omgang  met  vreemdelingen  en  van  de 
meerdere  beschaving  der  hoofden.  De  bevolking  baadt  zich  eenmaal  en  meer  daags 
in  zee-  of  zoetwater,  de  tanden  en  het  lichaam  worden  alsdan  met  fijn  zand  ge- 
schuurd. Het  baden  heeft  in  het  openbaar  naakt  plaats.  Na  het  baden  bestrijkt  men 
het  lichaam  met  fijngeraspte  kalapa,  nur,  of  kamiripitten ,  kömirl  De  vrouwen  en 
kinderen  eten  te  zamen,  roaan,  met  den  man,  behalve  wanneer  er  vreemdelingen 
zijn.  Het  Christendom  heeft  wat  het  uiterlijk  voorkomen  en  de  manieren  bij  velen  be- 
treft, eenen  gunstigen  invloed  gehad.  Het  volk  is  zeer  luidruchtig  van  aard,  maar 
niet  twistziek,  ziet  gaarne  nieuwe  artikelen  en  hoort  gaarne  muziek.  De  huwelijks- 
trouw der  vrouwen  wordt  geroemd.  Het  spreken  met  een  gehuwde  vrouw  niet  in 
tegenwoordigheid  van  haren  man  is  verboden  en  de  man  die  zulks  doet  betaalt  eene 
boete  van  een  gouden  plaat  ten  behoeve  van  den  echtgenoot,  een  karbouw  ten  behoeve  der 
familie  en  zes  patola  sarongs  ten  behoeve  der  hoofden.  Vóór  het  huwelijk  leiden  de 
vrouwen  echter  een  vrij  verkeer,  raliai,  doch  zeer  in  het  verborgen,  opdat  het  niet 
ontdekt  worde,  want  de  man  deswege  eenmaal  beboet  wordende,  kan  door  vervloe- 
kingen de  vrouw  of  het  meisje  ziek  en  ongelukkig  maken.  Het  stelen,  nakdiori,  of 
liegen,  nalasre,  wordt  als  eene  groote  schande  aangemerkt.  Moord  uit  wederwraak 
wordt  aangemoedigd  als  een  uitstekende  daad.  De  ascendenten  en  oude  lieden,  zoo- 
wel mannen  als  vrouwen  worden  geëerd,  vooral  wanneer  zij  op  de  hoogte  zijn  van 
oude  overleveringen,  gebruiken  en  eeredienst.  Zij  worden  gewoonlgk  als  upuentuare 
aangesproken.  Om  als  zoodanig  aanzien  te  verwerven  gaan  vele  Christenen  zelf  voor 
in  de  voorvaderlijke  TJpulero-dienst.  Het  volk  is  niet  teruggetrokken  van  aard,  en 
houdt  veel  van  onder  elkander  te  stoeien,  kakarome  en  te  lachen,  ramali,  ook  om 
schimpnamen  te  geven,  als  tilu,  gij  doove,  mataslire,  gij  scheele,  irunpaase,  gij 
platneuzige  enz. ,  alleen  zijn  de  vrouwen ,  voor  de  eerste  maal  een  Europeaan  ziende , 
een  weinig  schuw.  Na  eenige  dagen  verblijf  in  de  negari  worden  zij  vrijmoediger. 
De  bevolking  van  Moa  is  bang  van  aard.  De  vrouwen  zijn  in  hare  droefheid  zeer 
hartstochtelijk,  zonder  evenwel  tranen  te  storten.  De  uiting  daarvan  bestaat  in  het 
losmaken  en  trekken  van  het  hoofdhaar,  het  zich  werpen  en  spartelend  wentelen  op 


DB  EILANDEN  LETI,   MOA  EN  LAKOR.  371 

den  grond,  het  al  weeklagende  en  schreeuwende  bedekken  van  het  lichaam  met 
zand  of  sUjk.  Haar  zin  krijgende  zijn  zij  evenwel  terstond  bedaard.  Cannibalismus 
was  voorheen  na  den  oorlog  bekend.  Ofschoon  zelden  hunne  eilanden  verlatende, 
zijn  zij  goede  zeelieden  en  kunnen  zoowel  mannen  als  vrouwen  uitstekend  zwemmen. 
Voor  en  na  den  eten  is  men  gewoon  de  handen,  rawanulimni  en  den  mond,  Mpupur, 
te  wasschen.  In  tegenwoordigheid  van  vrouwen  en  kinderen  mogen  de  mannen  geene 
onkuische  gesprekken  voeren.  Hierop  staat  eene  boete  van  een  gouden  plaat,  een 
armband  en  twee  varkens  om  de  beleedigde  vrouwen  te  onthalen.  De  bloedverwanten, 
rarmaniate  zijn  zeer  aan  elkander  gehecht.  Yan  kindermoord  wordt  nimmer  gehoord. 
Oude  lieden  en  weduwen,  rarap  palu,  worden  goed  behandeld.  In  den  krijg  zijnde 
vechten  de  mannen  met  ware  doodsverachting,  hetgeen  echter  moet  worden  toege- 
schreven aan  het  groot  vertrouwen,  dat  zij  in  de  voorbehoedsmiddelen,  van  den  riesre 
verkregen,  steUen.  Haar-  en  nagelaf^al  wordt  in  het  water  geworpen  om  den  groei  te 
bevorderen.  De  bewoners  der  eilanden  zijn  groote  liefhebbers  van  raweta,  raadsels, 
die  alleen  des  nachts  mogen  worden  opgegeven,  als  «weta  weta  ai  unniida  taunu 
wotelu,  itoa,  itoa,  itoa,»  d.  L  Raad  eens,  de  boom  heeft  een  stam  met  drie  bladen, 
elk  afzonderlijk,  afzonderlijk,  afzonderlijk.  Het  antwoord  is  «sari  ai  ida,  koke  somi 
wotelu,  ida  somi  toa,  ida  somi  toa,  ida  somi  toa»,  d.  i.  De  vlag  heeft  een  stam, 
het  lijnwaad  heeft  drie  kleuren,  de  een  gelijkt  niet  op  den  ander,  de  een  gelijkt 
niet  op  den  ander,  de  een  gelijkt  niet  op  den  ander  —  de  Nederlandsche  vlag.  Bij 
het  geven  van  geschenken,  kesiau  rarmaniate,  mag  een  man  nimmer  drie  artikelen 
van  dezelfde  soort  geven,  dit  is  eene  groote  beleediging,  het  aantal  van  drie  ver- 
tegenwoordigt de  genitaliën,  de  penis  en  de  testiculi.  Bij  het  ontvangen  van  een 
geschenk  zegt  men  gewoonlijk,  «mura  au  mene,  atawalse,  pele  upulera  nëwalsetiou 
mora  soomo  annu,»  d.  L  Gij  hebt  mij  iets  gegeven,  wat  zal  ik  temggeven ,  de Upu- 
lero  zal  het  aan  u,  aan  uw  vrouw  en  kinderen  vergelden.  De  roode  mere,  gele 
marmare,  zwarte  memetme,  witte  warwarse  en  blauwe  motmote  kleuren  somi,  zijn 
gewild.  De  bevolking  is  zeer  conservatief  en  houdt  de  snioli  wululu,  oude  gebruiken, 
zeer  in  eere.  Vrienden  en  vriendinnen  elkander  ontmoetende  mogen  niet  schreien, 
rakakri.  Zij  kussen  elkander  met  den  neus.  Obscoene  scheldwoorden,  rowareme, 
worden  ook  wel  gebezigd,  als  asu  rooti  inmu,  canis  coït  cum  matre  tua,  wawi 
rooti  inarmu,  poreus  coït  cum  sorore  tua,  etc.  Het  spuwen,  apre,  voorafgegaan  door 
een  eigenaardig  geluid  van  den  mond,  is  eene  groote  beleediging. 

Het  vijlen  der  tanden ,  kusi  nisni,  is  niet  verplichtend,  maar  wordt  door  velen  gedaan, 
om  te  doen  blijken,  dat  men  genegen  is  te  huwen.  De  tanden  worden  gelijk  of  tot 
bijna  aan  het  tandvleesch  met  een  steen,  de  watkuadi,  gevijld  en  daama  met  sirih- 
pinang  zwart  gemaakt.  Glinsterend  zwarte  tanden  worden  als  een  teeken  van  schoon- 
heid ,  vooral  bij  de  vrouwen ,  aangemerkt.  Vroeger  werden  de  twee  voortanden  der  mama 


372  DE  EILANDEN  LETH,   MOA  EN  LAEOR. 

mama  met  goud  ingelegd.  Het  doorsteken  der  oorlellen,  ertakU  tëninni,  heeft  zonder 
veel  omslag  plaats.  Men  bezigt  daartoe  den  doom  van  den  Gitms  hystrix^  sapnrake 
ruri,  terwijl  de  wond  met  sirihpap  wordt  bedekt  In  de  meeste  negariën  van  Leti 
wordt  in  de  oorlellen  der  vrouwen  slechts  één  gat  gemaakt  Alleen  in  de  negari 
Luhuleli  brengt  het  gebruik  mede ,  om  aan  elk  oor  zeven  gaten  te  maken.  Dit  heeft 
ook  op  Moa  en  Lakor  onder  de  Alivum  of  heidensche  vrouwen  plaats,  alwaar  even- 
als op  Luhuleli  ook  de  mannen  hunne  ooren  met  een  of  meer  gaten  verminken. 
Het  lichaam  van  een  kind  wordt  van  de  geboorte  tot  op  de  derde  maand  dage- 
lijks door  middel  van  massage  gekneed,  om  daaraan  eenen  goeden  vorm  te  geven. 
De  neus  wordt  ook  gewoonlijk  geknepen  en  getrokken  om  deze  lang  en  fijn  te  maken. 
Besnijdenis  heeft  niet  plaats. 

De  kentiu,  Alivum  of  heidensche  bevolking  dezer  eilanden  vereert  de  krachten 
der  natuur  als  geesten,  die  de  zon  en  aarde  bewonen.  De  eerste  heet  TJpulero,  heer 
of  grootvader  zon,  het  mannelijk  beginsel,  die  in  den  lianti,  het  hemelgewelf,  zijn 
verblijf  houdt,  de  tweede  TJpunusa  of  grootmoeder  aarde,  die  in  den  grond  of 
in  het  eiland,  nusa,  ook  wel  niet  oneigenaardig  lianti  nain,  beneden-uitspansel  ge- 
naamd, woont  Aan  TJpulero  wordt  eens  des  jaars  in  den  oostmoeson,  lerwerin,  een 
feest  gegeven,  de  zoogenaamde  por6ke  gewoonlijk  gezegd,  raporëke  rakiniau,  of  het 
maken  dat  er  overvloed  van  alles  komt  Poraka  of  polaka  beteekent  ook  het  komen 
aanzitten  der  geesten  om  te  eten,  wanneer  de  nunuboom  Ficus  altimeraloo  Exb 
van  blad  verwisselt  Het  organiseeren  van  dit  feest  wordt  als  de  gewichtigste  staats- 
zaak behandeld.  Dit  feest  duurt  gewoonlijk  een  maand  lang,  in  welk  tijdsverloop 
eene  groote  hoeveelheid  varkens  door  de  negarigenooten  naar  vermogen  bijeengebracht , 
ter  eere'van  TJpulero  wordt  geslacht  en  daama  door  de  feestvierenden  verslonden.  De 
negarigenooten  dansen  lioi,  onder  begeleiding  van  de  tiwle  en  priai  kleine  en  groote 
trommen  alsdan  zoo  mogelijk  dag  en  nacht  door.  De  daarbij  gebruikelijke  lioi  zijn 
de  laurura,  boonendans  door  vrouwen  alleen,  de  suamre  reigerdans  en  sikisepne, 
gele  zijden  dans  door  mannen  alleen,  de  udiatweli  slechte  pisangdans,  zinnebeeld 
van  den  lingam;  medi  zeewormendans;  pipmiêtme  zwarte  bokkendans  en  titiwesriai 
pagaaierdans  of  bewegingen  met  den  pa^aaier  in  de  hand,  door  mannen  en 
vrouwen  te  zamen  uitgevoerd,  welke  lioi  bij  andere  gelegenheden  nimmer  gedanst 
mogen  worden.  Het  feest  wordt  onder  den  nunuboom  in  de  negari  gevierd.  In  den 
omtrek  daarvan  worden  staken  met  witte  vlaggen  en  jonge  kalapabladen,  ter  versie- 
ring, geplaatst  Het  doel  van  dit  feest  is  om  regen  en  overvloed  van  spijs  en  drank, 
vee,  kinderen  en  rijkdommen  van  den  TJpulero  af  te  smeeken.  In  den  nunuboom, 
die  heilig  is,  komt  de  TJpulero  naar  beneden  om  TJpunusa  te  bevmchten  en  moeten 
de  negarigenooten,  satumaliën  vierende,  zijne  komst  verbeiden  en  in  zijn  genot 
doelen.   In   vroegere  jaren  hadden  de  mannen  en  vrouwen  gedurende  dien  tijd  ook 


xxw. 


*     -^>,-N 


ÓiZ.Óéó. 


DB  EILANDEN  LBTI,  MOA  EN  LAKOB.  373 

onderling  vrij  verkeer  en  mochten  onder  elkander  ook  wel  in  het  openbaar  den  coïtus 
uitoefenen,  riyootL 

De  por6kefeesten  worden  door  een  muani  riësre  een  man  en  de  puata  riêsre  eene 
vrouw,  de  dienjuren  van  Dere  en  Luli,  de  beschermgeesten  der  negari  geregeld. 
Gedurende  de  feesten  richt  de  eerste  drie  malen  tot  den  TJpulero  het  woord,  voor  de 
eerste  maal  ongeveer  het  volgende  zeggende,  <ea  Upulera  kerun  mai  nunu  upasnu 
kakepemi,  lisar  nida  liaa  nida  loonL  Eatuwawi  tënoma.  Amuetma  polu  wutu  spuou 
liamu  spuou  wooni.  Leter  woru  rusnuru  woru  roduwutu  ratema  pempuenu  teptepra. 
Rapolaa  TJpulera  orpor6ke  tetpioo  naanu  rerlai  po  nemnu  kukuma  po  naana  rapalpala 
po  nenmu.  Nensalmeka  resra  sëwowoone  wukru  sewowoone.  Siwi  mejatap  lelipree 
wawleianu  mukakarse.  Nodi  nusriala  lolala  rumerwaate  aane  rowaate.  Pola  Upulera 
rowaklaa  Upulera  nawiru  nowakawi  lelis  niani  masa  sniaani  sutr6  sniaani 
pipianrue  pipiantelu  mame  liawanne  wusru  liawanne.  Pelensemu  pelenwalse  pipi 
makamate  wawi  makamate  liol  makapuprupu  makiaata  kaun  makiaata.  Nodimai 
nëtenmelaa  spuou  liamu  spuou  wooni  mutusieri  muturiarme  nëdurumlole  sakarlole 
tetliole  toplole.  JomnutM  nimamu  pele  rasoi  wenu,  tiokus  metme  nimamu  pele 
retitki  wenu  leterworu  nawerwema  rusnorworu.  Nötertera»,  d.  L  vrij  overgezet,  O  Heer 
of  Grootvader  zon  daal  naar  beneden,  de  nunuboom  heeft  nieuwe  loten  gegeven,  de 
vroegere  loten  zijn  tot  bladeren  veranderd  en  afgevallen.  Het  varkensvleesch  is  gereed 
in  stukken  gesneden.  Het  zwarte  hout  heeft  geroepen  de  prauwen  die  achter  en 
voor  de  negari  of  het  eiland  liggen.  De  prauwen  der  negari  zijn  alle  overvol  met 
offers.  Heer  of  grootvader  zon,  gij  wordt  geroepen  voor  het  feest,  snijd  en  eet, 
klief  de  bambu  en  drink,  de  hoopen  rijst,  de  pakken  met  gekookte  rijst,  och  drink 
toch.  Er  is  gegeven  het  hart  van  een  kip  dat  voortreffelgk  is,  de  lever  van  het 
varken  die  voortreffelijk  is.  De  kip  heeft  heldere  oogen,  de  lever  van  het  varken  is 
rood  van  Ueur.  Gegeven  door  de  bewoners  van  de  vier  huizen,  de  vier  familiën. 
Och  kom  toch  heer  of  grootvader  zon,  wij  verwachten  van  u  dat  gij  in  onze  handen 
zult  geven  veel  olifantstanden,  veel  goud,  laat  de  geiten  twee  jongskens,  drie  jong- 
skens  werpen,  het  aantal  der  adelingen  toenemen,  het  aantal  der  bevolking  toe- 
nemen of  vermeerderen.  Vervang  de  gestorven  geiten  en  varkens  met  levende,  de 
rgst  die  op  is,  de  pinang  die  op  is,  de  sirih  die  op  is.  Geef  overvloed  aan  de 
prauwen  die  voor  en  achter  zijn,  aan  de  lieden  die  buiten  en  binnen  zijn,  geef  of 
verdeel  stuksgewijs.  Maak  de  ledige  padimand  vol ,  het  ledige  sagerovat  dat  zwart 
is  vol,  opdat  de  negari  en  de  prauwen  geen  gebrek  lijden.  Genoeg  aldus.  Voor  de 
tweede  maal  —  cea  Upulera  kerunmai  nunu  upasnu  kakepemi,  lisar  nida  liaa  nida 
loonL  Birliauna  nodimai  porse  mai  riarma  nodimai  leta  raram  rusnu  wawan 
rakneka  raiapi  rumluli  lewluli  iatra  puna  winiai  rirliauna.  Lerdia  poluemu  Upulera 
namnear  mai  kakapemi   kukum  ponaana  rQlapionaana.  Nen  salmeka  siwi  mejatap 


274  DB  EILANDEN  LETI,   MOA  EN   LAKOR. 

lilipree  wawleianu  mukakarse.  Nodi  nusriala  lolala  rumerwate  aane  rowaate  lete  wüimi 

lete  wiêlwadan.  Pelnawira  lelis  niaani  masa  sniaani  atnuure  teniewso  la  riesarwawan 

maran   wawan.   Nawira   dudon  pempuenu,  laparpatpiati  ian  ripu  tiopeta  jonuatki 

namamu  pele  rasoi  wenu  tiokus  metme  nimamu  pele  retitki  wenu  let  Najaka  nawer- 

wema   rusim   Nonsiala.  Nötertera.»  d.  i.  vrij  overgezet,  O  Heer  of  Grootvader  zon 

daal  naar  beneden,  de  nonuboom  beeft  nieuwe  loten  gegeven,  de  vroegere  loten  zijn 

tot  bladeren  veranderd  en  afgevallen.  Laat  de  hoofdstijlen  van  het  huis  binnen  brengen , 

de  huisdeuren  brengen  in  de  negari  met  de  prauw,  regel  den  opbouw  van  een  nieuw 

offerhuis,   nieuwe  gewijde  stellages,  laat  binnen  brengen  het  latwerk,  maak  in  den 

grond  vast  de  hoofdstelen.  Op  dezen  dag  wordt  geroepen  de  heer  of  grootvader  zon 

om  naar  beneden  te  komen  om  te  eten^  te  snijden  en  te  eten,  te  klieven  en  te  eten. 

Er   is   gegeven  een  kip  met  heldere  oogen,  een  varken  met  roode  lever.  Gegeven 

door  de  bewoners  van  de  vier  huizen,  de  vier  familiën,  door  de  negari  ter  rechter  en 

ter  linker  zijde.  G^ef  overvloed  van  olifantstanden,  van  goud  om  vreemde  artikelen 

te   koopen   aan   de   hoofden   de    adelingen.    Laat  vol  worden  de  stellages,  bewaar 

plaatsen   van   djagong,   de  plaats  waar  aan  stokjes  geregen  visch  wordt  gelegd,  de 

sagero  in  de  bambu,  de  padimanden,  het  zwarte  vat  waarin  sagero  wordt  bewaard, 

opdat  de  negari  Najaka  de  prauw  Nonsiala  geen  gebrek  lijden.  Genoeg  aldus.  Voor 

de  derde  maal  —  «ea  TJpulera  kerun  mai  nunu  upasnu  kakepemi.  Lerdia  jonuuttd 

woitu  reni  woitu  nusan  wotgi  rain  wano  nusleti  wotgi  loloi  6mpapali  sitsita  woletna. 

TJpulera  iMtnene   nodi   kiota  nendea  leunatrila  roateh  nusa  unerai  wami  kerunmai 

naune   nawajure.  Nusleti  raileti  tulkotworu  Tunina  kalora  Komtutnu  komeelo.  Weru 

nasria  watu  nawniale  lokmera  lokpau  kukuta  kekee  nawuliodan  salkarwatnu  roateti 

tetetlusru  tortior   miortu  nodimai  teüusru  tormiortu.  Rakenilaa  knikni  orlelis  tain 

ormasa.  Nodi  rawilu  la  lerili  raoke  rawesru  leli  mesa  nisni  nemetma  dusni  nëwelu 

rakdioë  raniasne  rurutmiou  leunasrada.  Leraana  napiti  napora  lelimesa  masmesa  en 

kerunmai   nusposra  naori   lilwiooru  mas  woru  nasrinena  wutur  o  woitu  let  Najaka 

nawerwema  rusun  Nonsiala.  Netertera.»  d.  i. ,  vrij  overgezet,  O  Heer  of  Grootvader 

zon  daal  naar  beneden,  de  nunuboom  heeft  nieuwe  loten  gegeven.  Eet  op  dezen  dag 

de   q>ijzen  die  op  zeven  matten  opgedischt  zijn  en  nog  eens  zeven,  laat  het  eiland 

verrijzen,  opkomen,  het  land  ontwaken  en  door  den  regen  verkmkt,  als  een  heldere 

stip  in  zee  drijven.  Heer  of  grootvader  zon  zeg  aan  den  donder  dat  hij  zich  gereed 

make  om  te  komen  (als  voorganger  van  den  regen)  om  de  wortelen  van  het  eiland 

van   de   boomen   los  te  maken.  Het  eiland  Leti  heeft  twee  namen,  Tunina  kalora, 

plaats   om   visch  te  branden  of  rauwe  visdi  te  eten  en  Eomtutnu  komeelo  of  land 

van  kapen  en  bochten.  Laat  de  boomen  splijten,  de  steenen  omgekeerd  worden,  jonge 

kinderen  ter  wereld  komen  met  de  placenta,  met  steenen  om  den  navelsnoer  te  snijden, 

het   haar   te  snijden,  laat  steenen  komen  om  den  navelsnoer  het  haar  te  snijden. 

Maak  vol  de  plaats  waar  de  olifantstanden  geborgen  worden,  waar  het  goud  wordt 


DE  EILANDBN  LSTI,  MOA   EK  LAKOR.  375 

bewaard.  Geef  terug  van  de  zon  de  negari  geeft  spijs  en  drank  er  voor,  de  schoone 
vrouw  met  glinsterende  zwarte  tanden,  met  veel  haar  op  het  hoofd,  om  te  worden 
de  minnares,  de  vrouw  van  den  man,  den  reine,  den  zuivere.  De  zoon  van  de  zon 
huwde  eene  vrouw,  die  op  het  eiland  is  voortgesproten  en  daarna  twee  dochters  van 
goud  en  zeven  zonen  baarde,  opdat  de  negari  Najaka  de  prauw  Nonsiala  geen  gebrek 
lijden.  Genoeg  aldus.  Na  het  feest  wordt  door  de  riësre  aan  elk  hoofd  van  het  huis- 
gezin de  pujewne  kauniëwne,  of  gewijde  sirih-pinang  als  voorbehoedmiddel  tegen 
ziekte  en  ongelukken,  aan  stokjes  geregen,  verstrekt.  Aan  Upunusa  wordt  alleen  na 
de  padioogst  de  dooier  van  een  gekookt  ei  geofferd.  Aan  Makaare,  den  geest  des 
oorlogs,  die  ook  in  den  lianti  zijn  verblijf  houdt,  wordt  eene  gelijke  eer  als  aan 
Upulero  bewezen.  Hij  wordt  gewoonlijk  XJpulero  makaare  genoemd  en  door  den  riësre 
makaare  in  tyden  van  oorlog  aangeroepen. 

Behalve  de  Upulero  vereert  men  ook  de  Dere  en  Luli ,  of  de  beschermgeesten  der 
negari,  de  eerste  van  het  mannelijk,  de  tweede  van  het  vrouwelijk  geslacht,  die  in 
twee  beelden  in  het  midden  der  negari,  in  de  nabijheid  der  nunuboom,  waar  de 
Upulero  zijn  tijdelijk  verblijf  houdt,  onder  den  blooten  hemel  of  onder  een  afdak 
wonen.  Deze  geesten  zijn  de  nitu  van  de  eerste  oprichters  der  negari,  wier  rechtstreeksche 
afstammelingen  als  tusschenpersonen  muani  riësre  en  puata  riësre  optreden ,  om  voor 
de  overige  negarigenooten,  tegen  remuneratie  van  eene  kleinigheid,  na  voor  het  beeld 
eenig  rijst  gelegd  te  hebben,  hulp  in  ziekte  en  nood  af  te  smeken.  Daartoe  worden 
ook  sirih-pinang  en  varkens,  geiten  of  kippen  geofferd,  die  na  afloop  ten  voordeele 
van  den  riësre  komen.  Lieden  van  andere  negariën  mogen  hier  niet  offeren.  De 
betrekking  van  riësre  is  erfelijk  in  de  vrouwelijke  linie.  Sterft  de  muani  riësre,  dan 
moet  de  zoon  zijner  zuster  hem  opvolgen.  Sterft  de  puata  riësre,  dan  moet  hare 
zuster  of  dochter  haar  opvolgen.  Beide  personen  man  en  vrouw,  die  echter  nimmer 
met  elkander  mogen  huwen,  hebben  gelijke  rechten  en  verplichtingen.  Ook  zijn  zij 
bevoegd  sirih-pinang  rijst  en  dooiers  van  gekookte  eieren  aan  den  nunuboom  te  offeren. 
Zij  onderhouden  de  beelden  zoomede  de  risiara  of  offerhuisjes,  slachten  het  ten  offer 
gebrachte  vee  samen  en  verdeelen  dit  ook  onderling.  Voor  het  overige  zorgt  een  ieder 
voor  zijn  eigen  onderhoud.  De  geest  van  den  eersten  oprichter  van  elk  huis  wordt  ook 
door  de  van  hem  afstammende  huisgenooten  vereerd  en  aangebeden,  resarakan,  als 
upumituama  genius  loei,  familiegeesten,  geesten  van  de  latere  afgestorvenen.  Deze 
geesten  hebben  hun  tijdelijk  verblijf  in  houten  beelden,  iëne  genaamd,  of  in  steenen 
die  in  kleine  doosjes  van  kolibladen  kolpite  bewaard  en  bij  voorkeur  op  Groot  Timor 
verzameld  worden.  De  beelden  en  steenen  worden  boven  in  het  huis  op  eene  bepaalde 
plaats  gelegd,  werwaarts  het  hoofd  des  huisgezins  de  rilalauna,  dagelijks  zich  begeeft 
om  de  geesten  te  spijzigen  of  het  een  of  ander  te  verzoeken.  Het  aanroepen  der 
iëne  waarin  de  nitu,  die  een  waakzaam  oog  op  de  belangen  der  achtergeblevenen 


376  DB  EILANDEN  LETI ,   MOA  EN  LAKOB. 

moet  slaan,  het  verblijf  houdt,  geschiedt  fluisterend,  na  eerst  den  naam  van  de  nitu 
uitgesproken  en  rijst  sirih-pinang,  kippenvleesch  of  een  stuk  hard  gekookt  eigeel  voor 
het  beeld  of  den  steen  nedergelegd  te  hebben.  Geschiedt  zulk  een  verzoek  te  vergeefs, 
dan  laat  men  de  hulp  van  Dere  en  Luli  inroepen.  Elke  familie,  anwali,  heeft  hare  iëne. 
Deze  beelden  worden  door  deskundigen  van  eene  bepaalde  houtsoort  tegen  betaling 
vervaardigd.  Graat  men  op  reis,  dan  kan  men  de  nitu,  die  in  de  iëne  tgdelijk  woont, 
onder  het  plengen  van  offers  in  een  steen  doen  overgaan,  welken  men  alsdan  op  reis 
medeneemt  Heeft  men  als  handelaar  geen  iëne  medegenomen,  dan  kan  men  deze 
door  bidden  en  offerplenging  maken.  Tot  dat  einde  neemt  men  een  steen,  plaatst 
dezen  voor  zich  en  spreekt,  cpoltio  rivaktio  pele  mëtiëkalo  lamlol  seri  rië  rarampele 
nodi  weli-weli  mai  roasemu  roasala  dupre  keriali  namniru  namnapan»  d.  w.  z.  Ik 
roep  uwe  kracht  of  hulp  in,  om  de  harten  der  lieden  te  bewegen  dat  zij  komen  met 
vele  artikelen  om  die  goedkoop  of  met  winst  zonder  stoornis  in  te  ruilen.  Daarna 
wordt  de  steen  met  eenig  rijst  in  een  stuk  Ujnwaad  gewikkeld  en  om  den  buik  ge- 
dragen. Als  men  op  zee  is ,  offert  men  dagelijks  sirih-pinang  en  een  weinig  koliwater 
aan  TJpuporu  matmase  den  geest,  die  de  zee  bewoont,  door  deze  artikelen  in  zee  te 
werpen,  onder  het  fluisteren  van  «XTpuporu  matmase  poltio  rivaktio  loa  mela  aan- 
niploi  lola  loliru  atiawnu  melpeli  tasi  këlaune  aanin  tutut  wawiai»  d.  L  Groot- 
vader, die  gouden  oogen  hebt,  ik  roep  uwe  hulp  in,  laat  gunstigen  wind  van 
achter,  van  achter  de  prauw  komen,  laat  verdwijnen  de  hooge  zeeën,  den  wind  en 
stroom,  die  van  voren  komen.  Booze  geesten,  nusuutnu,  die  in  groote  boomen 
wonen  en  wier  oorsprong  onbekend  is,  worden  zeer  gevreesd,  omdat  zij  de 
lieden,  die  alleen  in  de  bosschen  loopen,  kwaad  doen  door  de  zielen  s6makar,  te 
kweUen  en  vast  te  houden.  Keert  zulk  een  persoon  ziek  en  sprakeloos  in  de  negari 
terug,  dan  begeeft  zich  een  der  oudsten  naar  het  bosch,  medenemende  eenig  rijst, 
een  stuk  kippenvleesch  en  een  stuk  eigeel  met  een  weinig  was,  een  en  ander  in 
een  pisangblad  gewikkeld.  Dit  offer  wordt  onder  een  boom  gelegd,  onder  het  fluiste- 
rend uitspreken  van  cea  mela  upmu  pusni  sëmakar  nodi  rawilu  la  inoni  murei 
limmu  la  upmu,»  d.  L  Och  geef  terug  de  ziel  van  uw  kleinkind,  laat  deze  in  zgn 
lichaam  terugkeeren,  maak  uw  hand  los  van  hem.  Eenigen  tijd  daarna  neemt  hij 
het  stukje  was  naar  huis  mede,  in  de  veronderstelling  dat  de  ziel  van  den  zieke 
door  den  boozen  geest  er  in  is  teruggelegd.  De  meest  gevreesde  booze  geesten  op 
Leti  wonen  te  Tutuela  aan  het  strand  en  te  Weatlawan  eene  vlakte.  Krokodillen, 
isakwae  en  haaien,  iu,  worden  slechts  door  enkele  familiën  vereerd.  Onder  de  oude 
voorwerpen,  die  hoog  in  waarde  staan  en  min  of  meer  vereerd  worden,  behoort  de 
lewenawone,  een  koperen  keteltrom  van  Oost-Aziatischen  oorsprong,  door  de  voor- 
vaderen der  mama  herwaarts  gebracht  in  de  negari  LewelelL 

Het  is  aan  de  huisgenooten  verboden  bij  het  overlijden  van  iemand  hunner,  van 


DU  EILANDEN  LETI,    MOA   EN   LAKOB.  377 

de  gedurende  dien  tijd  geslachte  karbouwen,  varkens  en  geiten  te  eten,  omdat  deze 
bet  eigendom  is  van  den  doode,  alleen  lieden  die  niet  in  bet  sterf  buis  wonen  mogen 
daarvan  nuttigen.  Het  is  verboden  tijdens  de  porQke-feesten  twist  te  zoeken  of 
baldadigbeden  te  plegen.  Het  is  verboden  om  wanneer  de  geplante  padi  nog  niet  is 
uitgebot,  bet  buis  te  vegen.  Het  is  aan  de  vrouwen  en  kinderen  verboden  om  wan- 
neer de  mannen  ten  oorlog  zijn  in  buis  te  blijven,  zij  moeten  buiten  bet  buis 
vertoeven  en  geen  garen  twijnen  of  weven.  Degene  die  dit  verbod  overtreedt  zal  ziek 
worden.  Het  is  tevens  verboden  bet  voorgebergte  Djokdjoka,  eiland  Moa,  voorbij- 
gaande te  spuwen,  te  lacben  of  buiten  de  prauw  te  kijken,  opdat  de  booze  geest, 
die  daar  zijn  verblijf  boudt,  niet  toornig  worde  en  de  zee  woelig  make.  Het  is  in 
sonmiige  familiën  ook  verboden  baaienvleescb  te  eten,  omdat  een  bunner  voorvaderen 
in  zee  drijvende  door  een  baai  gebolpen  werd. 

Door  tooverij,  resre,  tracht  men  naar  de  toekomst  te  vernemen  of  achter  de  waar- 
heid te  komen.  Bij  diefetallen  wordt  de  rotan  geraadpleegd  roosir  lone.  De  toovenaar 
neemt  een  schotel,  legt  er  in  eenig  rijst  sirih-pinang,  een  stuk  eijerdooier  en  een 
stukje  rotan.  Nadat  hij  eenige  formulieren  fluisterend  gepreveld  heeft,  laat  hij  een 
ieder  de  rotan  vasthouden;  als  de  schuldige  dit  doet,  zal  de  rotan  zich  bewegen.  Om 
iets  te  weten  te  komen,  neemt  de  toovenaar  een  sirihdoos,  doet  daarin  eenig  rijst, 
sirih-pinang  en  stuk  eigeel,  hangt  de  doos  vervolgens  aan  een  touw,  dat  hij  in  zijne 
handen  houdt  en  vraagt  wat  hij  verlangt;  beweegt  de  doos  zich,  dan  heeft  hij  bet 
antwoord  verkregen.  Deze  tooverij  heet  roosir  resre.  Bij  de  resre  karasnura  neemt 
de  toovenaar  eenig  sirah-pinang  met  verscheidene  stukken  van  wortels  in  den  mond 
en  kauwt  deze.  Daarna  neemt  hij  een  knlapa,  schilt  deze  en  maakt  daaraan  ergens 
met  zijn  speeksel  een  teeken.  Wanneer  dit  teeken  op  dezelfde  plaats  aan  den  buiten- 
kant namelijk  gelegd  is,  waar  van  binnen  de  grove  vezel  of  draad  loopt,  dan  is 
bet  waar  wat  hij  vooraf  gevraagd  heeft.  De  kleine  ader  tusschen  het  hart  en  de 
lever  van  een  kip  te  raadplegen,  heet  siwi  resre.  Ook  raadpleegt  men  de  lever,  wawi 
laanu  van  het  varken  wawi  resre,  van  de  geit  pipileti  resre  en  van  het  schaap 
pipuduma  resre.  Vindt  men  hier  geene  witte  stippels,  dan  is  het  een  gunstig  teeken. 
De  siwitemu  resre  is  bet  tooveren  met  het  ei  dat  ledig  wordt  gemaakt  De  toovenaar 
ziet  in  den  dop,  of  er  gunstige  teekenen  aanwezig  zijn.  Om  personen  ziek  te  maken 
begraaft  men  ook  onder  het  uitspreken  van  verwenschingen ,  sirib  uit  zijn  pinang- 
koker  of  baar,  in  den  grond.  Het  laatste  gewoonlijk  door  jongelieden  die,  na  eene 
intieme  gemeenschap,  elkander  verlaten  hebben.  De  toekomst  door  droomen  te  voor- 
spellen, randudu  metwaase,  heeft  telkens  plaats.  Dit  wordt  gewoonlijk  gedaan  door 
eene  vrouw,  die,  na  eenige  formulieren  gepreveld  te  hebben,  tot  dat  emde  gaat 
slapen.  Vele  vrouwen  geraken  ook  door  het  slaan  op  de  tiva  in  eene  cataleptischen 
toestand,  voorafgegaan  door  spasmus  en  trepidatie  of  laten  zich  stelselmatig  paralyseeren. 


378  DE  EILAia)EN    LEn,    MOA.   EN   LAKOB. 

In  dien  toestand  voorspellen  zij  de  toekomst,  of  maken  de  oorzaken  van  ziekten 
bekend.  Deze  lieden  —  neuropathische  individuen  —  staan  in  hoog  aanzien.  Voor- 
beelden worden  aangehaald  dat  zij  de  aankomst  van  schepen  voorspelden.  De  bedoelde 
vrouwen  schrijven  het  feit  toe  aan  divinatie  of  aan  eene  geheimzinnige  vereeniging 
met  den  uitverkoren  nitu.  De  te  Leti  aanwezige  suwanggi  iswone,  krijgen  hunne 
opleiding  te  Moa  of  Romang.  Goede  en  kwade  dagen  zijn  niet  bekend.  AUéen  wordt 
op  het  geschreeuw  van  de  Dacelo,  lakiasre  van  de  waamu,  eene  boschduif  en  de 
kleine  tortelduif,  laktieru  watu,  gelet.  Schreeuwt  de  waamu  in  de  nabijheid  van  een 
huis,  dan  zal  iemand  sterven,  de  lakiasre  des  middags  in  het  midden  der  negari, 
dan  zal  eene  ziekte  uitbreken,  de  laktieru  watu  in  het  midden  van  een  padi  of 
djagongveld,  dan  zal  de  eigenaar  ziek  worden.  Een  en  ander  kan  men  echter  voor- 
komen door  tijdig  aan  Dere  en  Luli  of  iëne  te  offeren. 

Aan  droomen,  mië,  hecht  men  groote  waarde.  De  nachtmerrie,  perato,  ontstaat 
doordien  de  iswone  in  het  lichaam  van  den  persoon  tracht  binnen  te  dringen.  Andere 
droomen  ontstaan,  doordien  de  geesten  der  voorouders  gedurende  den  slaap  met  de 
ziel  vanden  slapende,  die  het  ligchaam  heeft  verlaten  om  rond  te  zwerven,  leli  lasieri 
lainoni,  verkeeren.  Droomt  iemand  van  een  bord  of  schotel,  dan  beteekent  dit,  dat 
de  voorvaderen  niet  behoorlijk  gespijzigd  worden.  Men  is  derhalve  verplicht  een  varken 
te  slachten  en  de  lever  te  offeren,  na  eerst  de  nok  van  het  dak  opengemaakt  te 
hebben,  opdat  men  niet  ziek  worde.  Droomt  men  —  dat  men  koliwater  drinkt,  dan 
wordt  men  ziek  —  dat  men  medicijnen  drinkt,  dan  sterft  men  spoedig  —  dat  men 
een  schaap  slacht,  dan  sterft  een  der  vrouwelijke  bloedverwanten;  —  droomt  men 
dat  men  den  coïtus  pleegt,  dan  zal  men  winsten  behalen  —  dat  men  iemand  vast- 
gebonden ziet,  dan  zal  men  lang  ziek  blijven  en  sterven.  Zonder  doel  mag  men  geen 
slapende  wakker  maken,  rawanu.  Sterft  iemand  in  de  negari,  dan  komen  de  nitu 
zgner  voorouders  om  hem  af  te  halen  en  naar  Metiwanua  of  Wekenao  te  begeleiden. 

Eeden  in  modernen  zin,  om  eene  verklaring  te  bevestigen,  zijn  niet  bekend.  De 
Christen-bevolking  heeft  de  gewoonte  van  eedafleggen  onder  de  Europeanen,  met 
opheffing  van  twee  vingers,  overgenomen,  doch  hecht  vooralsnog  weinig  waarde 
daaraan.  Gtodsoordeelen,  voornamelijk  het  judicium  ferri  candentis,  worden  gewoonl^'k 
toegepast  en  wel  om  de  waarheid  te  constateeren.  Bg  ontkenning  van  diefstal,  over- 
spel of  andere  misdrijven  gelijk  het  ziek  maken  van  een  negarigenoot,  wordt  de 
persoon  in  het  midden  der  negari  gebracht,  ook  wel  voor  het  offerhuis  of  onder  den 
nunuboom.  Een  der  oudsten  treedt  alsdan  voor  met  een  breekijzer  in  de  hand  en 
spreekt  met  zijn  aangezicht  naar  de  zon  gericht,  cupulera  ode  laami  watni  wawan, 
pelen  tolniesri  wunutne  lauwai,  sei  nakdiori  pele  wunutne  nene  linmi  rue  ukami 
sanunu  pelen  pati,»  d.  L  Heer  zon  of  grootvader,  gg  die  boven  ons  het  hoofd  zflt, 


DB  KILANDEN   LETI,   MOA   KN   LAKOR.  379 

zie  dit  ijzer  dat  in  het  vuur  zal  gelegd  worden,  wie  gestolen  heeft  laat  zijne  beide 
handen  door  het  ijzer  beschadigd,  zijne  tien  vingers  vernield  worden.  Het  ijzer 
wordt  vervolgens  gloeiend  gemaakt  en  in  de  handen  van  den  persoon  gelegd.  Ver- 
schroeien deze,  dan  is  hij  de  schuldige.  Opmerkelijk  is  het  dat  er  inlanders  zijn,  die 
beweren,  dat  de  onschuldige  het  ijzer  zonder  letsel  kan  vasthouden.  Wederzijdsche 
vervloekingen,  rölokre  of  niasope,  die  zeer  gevreesd  zijn,  worden  ook  dikwerf  aan- 
gewend bij  beleediging  als  anderszins.  De  beleedigde  persoon  gaat  gewoonlijk  onder 
den  nunuboom  en  schreeuwt  aldaar  zonder  den  naam  van  den  beleediger  te  noemen, 
ten  aanhoore  van  alle  negarigenooten ,  «upulera  mesuasia  riëran,  ridi  nawoosir  riata 
msyao,  pele  mesuasiai  siane  pele  pene,  laliora  pele  sirui  natar  pene,  langkait  pele 
nëtuin  pene,  mesnanalae  tal  lanena  tiëmu  apan  uratnimano  nakpupuri,»  d.  w.  z. 
Heer  zon  of  grootvader,  gij  die  boven  zijt,  hij  heeft  kwaad  van  mij  gesproken,  mij 
belasterd,  bewerk  daarboven  dat  waar  hij  gaat,  hij  gedood  worde,  dat  hij  op  het 
rif  gaande  door  de  sirui  visch  doodgestoken  worde,  dat  hij  kölisap  verzamelende, 
naar  beneden  valle  en  sterve,  dat  hij  overal  zoekende  geene  spijzen  krijge,  dat  zijn 
leeftijd  kort  worde.  Lichtere  vervloekingen  zijn  «upulera  nuweno,»  de  Heer  zon  zal 
u  dooden;  «iswone  roone»,  de  suwanggi  zal  u  verslinden;  nusa  naam»,  het  eiland, 
de  grond  zal  u  inslikken,  etc.  Deze  vervloekingen  kunnen  afgewend  worden,  of 
hare  kracht  verliezen,  wanneer  de  beleediger  vergiffenis  van  den  beleedigde  vraagt 
Is  hij  genegen  vergeving  te  schenken,  dan  neemt  hij  eene  lenevrucht,  doet  deze  in 
een  kom  met  water  en  laat  hem  dit  drinken.  Na  gedronken  te  hebben,  brengt  de 
beleediger  een  groot  varken,  hetwelk  geslacht  wordt  om  te  dienen  tot  een  gemeen- 
schappelijk feest  voor  de  beide  familiën  en  richt  de  vervloeker  een  gebed  tot  den 
Upulero,  om  de  vervloekingen  van  den  persoon  af  te  wenden. 

De  meeste  negariên  z^n  opzichzelfstaande  rots-  of  koraalblokken,  ter  hoogte 
van  twintig  tot  vijftig  meter  en  hooger  opgericht,  omringd  door  een  steenen  muur, 
lutru,  van  drie  meter  hoogte  en  een  meter  dikte,  met  twee  tot  vier  openingen  of 
poorten,  die  m  tijden  van  gevaar  gesloten  worden.  Enkele  negariên  zijn  op  vlakten, 
raimtiau,  aan  het  strand,  eni  arat,  gebouwd.  De  huizen  op  den  grond  of  op  palen 
van  een  tot  vier  meter  hoog,  staan  verspreid.  In  het  midden  der  negari  of  aan  een 
der  lutru  zijden,  vindt  men  een  open  plek,  alwaar  de  nunuboom  staat,  waar  de 
rasiara  is  opgericht  met  groote  platte  steenen,  gewoonlijk  basalt  of  trachiet  en  al- 
waar de  beelden  der  beschermgeesten  Dere  en  Luli  aangetroflFen  worden.  Behalve  de 
huisjes  voor  genoemde  beschermgeesten  vindt  men  nog  een  afdakje  voor  den  Upulero 
makaare,  rumare  genaamd,  voorts  een  leulakapone,  rumlete,  of  gemeentehuis,  waar 
de  negariaangelegenheden  meer  in  het  bijzonder  omtrent  de  aan  Upulero  te  geven 
feesten,  de  poröke,  behandeld  worden,  een  gebouw  voor  de  prauwen  der  negari,  rum 
nusa,  vervolgens  in  de  Christen  negariên  kerk-  en  schoolgebouwen  van  ateen  opge* 


380 


DE  EILAKDEN   LETI,   MOA   ES   LAKOB. 


trokken.  De  kerken  zijn  nog  uit  de  vorige  eeuw  afkomstig.  Groote  negariön  heeten 
letlauna,  kleine  letkokoL  De  huizen  staan  gewoonlijk  op  dezelfde  plaats,  waar  eeuwen 
geleden  de  voorouders  deze  opgericht  hebben,  met  het  front  naar  het  oosten  om  de 
Upulero  niet  te  beleedigen.  Het  is  luli  of  verboden  om  bij  reparatie  of  verbouwing 
van  het  huis  van  plaats  te  veranderen.  Bij  het  bouwen  van  huizen  helpen  de  negari- 
genooten  elkander  tegen  voeding.  Vóórdat  de  middenpalen,  rirliauna  in  den  grond 
bevestigd  worden,  wordt  in  de  gemaakte  gaten  eenig  sirih-pinang,  een  stuk  gekookt 
kippenvleesch,  zoomede  het  hart  en  de  lever  nedergelegd  onder  het  aanroepen  van 
ramusa  of  upunusa  zeggende,  «ramusa  muriwa  musau  rirliauna  nodi  pëloli  mou-mou 
la  riri,»  d.  L  Geest  der  aarde  neem  de  hoofdpalen  in  uwen  schoot,  zorg  dat  deze 
goed  blijven  en  het  beheer  voeren  over  de  anderen.  De  overige  palen,  planken, 
deuren  en  vensters  worden  met  gewijd  water,  waarin  de  roduwutuvrucht  heeft  ge- 
legen, besprenkeld.  Als  het  huis  gereed  is,  wordt  in  den  zolder  de  verblijfylaats, 
tëwarte,  der  iêne  of  nitu  m  gereedheid  gebracht.  Aan  de  zuidzijde  van  het  dak 
wordt  een  venstertje  of  kleine  opening  gemaakt,  opdat  de  nitu  ongestoord  naar 
binnen  en  buiten  zich  begeven  kunnen.  De  nieuwe  huizen  worden  zonder  feesten  of 
andere  plechtigheden,  larsoli  rume  warwaru  betrokken.  De  huizen  zyn  gewoonlqk 
ingericht  als: 

2  a  voordeur,  b  achterdeur,  c  slaapplaats 

jonge  vrouwen,  d  bewaarplaats  voedings- 
middelen, e  kookplaats,  f  slaapplaats 
gehuwde  lieden,  g  slaapplaats  jonge  man- 
mannen, tSrapi.  De  woningen  der  hoof- 
den worden  op  gelijke  wijze  door  de 
negarigenooten  tegen  voeding  opgericht. 

' jj ' Alleen  zijn  deze  verplicht  nu  en  dan  een 

karbouw  ten  geschenke  te  brengen.  Hun 
huisraad,  sëniewta  niaari,  is  zeer  primitief  en  bestaat  uit  lari  metme,  zwarte  kalapa 
doppen;  lari  tiani,  aarden  kommen;  pikan  tiani, aarden  schotels;  snuri  limi,  lepels 
van  schelpen;  snuri  tuuni,  lepels  van  kalapadoppen ;  sione  wunutne,  breekijzer; 
welse,  parang;  taawe,  mes;  pisku,  schelpen  om  zout  te  bereiden;  ajone,  banken; 
lewu,  banken  van  bambu;  utki,  matten;  kenuni,  kussens;  lianwaai,  kookplaats; 
luwau,  kisten  van  hout.  Huisraad  heet  ook  rume  wonL  Bindtouw  maakt  men  van 
slingerplanten,  waratmetme,  van  gomutu  urte,  vezelen  van  de  Arenga  sacharrifera, 
van  in  reepen  gesneden  karbouwenhuid  en  rotan. 


B 

f 

Ml 

(e; 

f 

g 

De  arbeid  der  mannen  bestaat  in  het  kweeken  van  varkens,  rawoan  wawi;  het 
tappen  van  sagero,  rökaito;  het  ontginnen  der  velden,  wukuro  of  ruwukur  pepne; 
het  stoken  van  koüwater,  resoi  arke;  het  visschen  met  de  lijn,  rölamailo;  met  den 


JOUC^. 


V 

4. 

Blz.SSO. 


D£  EILANDEN  LETI,   MOA  EN  LAKOR.  381 

hengel,  relamaporu;  met  de  piek,  rölar  atar  leuru;  met  de  ftiit,  rutm  wuwu  of 
röwaur  wuwu;  het  maken  van  steenen  serohs,  rösia  atru  en  in  het  drijven  van 
handel,  rSlarwaserun.  Voorts  heeft  men  onder  de  mannen  tuknaai,  timmerlieden; 
tuknamase,  goudsmeden;  tuknamnutne,  ijzersmeden.  Sagero  wordt  getapt  van 
de  gekneusde  bloemtrossen  van  den  areng-tiometma ,  kalapa-nura  en  koli-tioë- 
boom.  Voor  de  vischvangst  gebruikt  men  lijnen,  hengels,  netten  en  pieken  met 
pxmten  van  ijzer  of  hard  hout  Ook  bezigt  men  de  tuwe,  eene  plant,  niet  onwaar- 
schijnlijk de  wortels  van  de  Barringtonia  speciosa,  om  de  visch  te  bedwelmen. 
Wanneer  de  nacht  donker  is,  gaat  men  met  fakkels  op  de  vischvangst  uit  De  visschen, 
in  het  bijzonder  de  Dactylopterus  orientalis,  komen  op  het  licht  af  en  worden  met 
pieken  of,  voor  dat  doel  gemaakte  harpoenen,  gevangen.  Op  deze  wijze  wordt  overal 
op  de  eilanden  tusschen  Selebes  en  Papua  gevischt  Vogels  worden  met  strikken, 
kokarte;  pijl  en  boog,  roope;  blaasroer,  wouwou,  verkregen.  Het  zout  wordt  in  den 
drogen  moeson  bereid,  6f  door  uitdamping  op  schelpen,  gewoonlijk  de  Tridacnagigas, 
óf  door  koking,  rösoik  sioë,  van  het  vooraf  in  poelen  verzamelde  zeewater.  Suiker 
van  palmensap  en  azijn  wordt  ook  bereid.  Prauwen  spuou,  groote,  en  loi,  kleine, 
vlerkprauwen  worden  niet  gemaakt,  maar  van  lieden  van  Babar  Sermata  en  Dama 
gekocht  De  jacht,  raulari  asu,  op  varkens  en  buideldieren  heeft  gewoonlijk  des  nachts 
plaats ,  nadat  men  aan  de  iëne  rijst  en  sirih-pinang  heeft  geofferd.  Gewoonlijk  begeeft 
men  zich  in  gezelschap,  medenemende  een  of  meer  honden.  In  het  bosch  komende, 
wordt  op  de  oogen  en  in  het  oor  der  honden  geblazen,  nadat  men  eenige  wortelen 
gekauwd  heeft,  om  deze  goed  te  doen  zien  en  hooren.  Krijgt  men  op  de  jacht  een 
ongeluk,  dan  is  het  zeker  dat  men  met  een  boozen  geest,  nusuutnu,diede  gedaante 
van  een  varken  of  buideldier  had  aangenomen,  heeft  tedoen  gehad.  De  vrouwen 
houden  zich  onledig  met  het  verzamelen  van  brandhout,  rëlarele  ai  tnutnu;  het 
halen  van  water,  relarusur  were;  het  koken,  pipara;  het  twijnen  en  kleuren  van 
haren,  reisnuran;  het  weven,  ratenun;  het  visschen  op  de  riffen,  rëlalioro;  het 
verzamelen  van  schelpdieren,  röwasak  ine  krite  wawatu;  het  scheppen  van  visch, 
rëlasaur  lepre;  het  maken  van  potten  en  pannen,  rone  en  katopre  en  ander  huiselijk 
werk,  köniarl  Het  kleuren  van  garen,  rötona  kause,  geschiedt  —  voor  de  gele 
kleur,  door  de  bast  van  de  amiare,  met  kalk  gekookt  —  voor  de  blauwe  kleur, 
door  de  bladeren  van  de  tiarmu,  nila  —  voor  de  zwarte  kleur,  door  de  bladen  van 
de  tiarmu  en  de  aultibast,  fijngestampt  en  gekookt  —  voor  de  roode  kleur,  door 
den  wortel  van  de  nunuplant,  fijngestampt  en  gekookt.  Het  bereide  garen  wordt 
gewoonlijk  met  deze  kleurstoffen  samen  gekookt.  De  Posthouder  Barchewitz  leerde  in 
1715  de  bevolking  von  Leti  kalk  branden.  Vuur  maakt  men  door  twee  stukken 
bambu,  kekre,  tegen  elkander  te  wrijven  of  met  twee  stukken  hout,  osu,  te  draaien. 
Ook  gebruikt  men  vuursteenen  met  staal,  van  vreemde  handelaren  verkregen. 


382  DE   EUiANDEN  LETI,   MOA  EN   LAKOR. 

De  handel  op  deze  eilanden  is  van  weinig  beteekenis.  Hadden  de  Nederlanders 
de  uitgestrekte  muskaatnootbosschen  op  Moa  voorheen  niet  vernield,  dan  zou  de  in- 
en  uitvoer  even  groot  kunnen  zijn  als  op  Banda.  Onder  elkander  worden  dagelijks 
geruild  garen,  sirih-pinang,  djagong,  padi,  kapas,  gedroogde  visch,  karbouwen  en 
varkensdendeng,  snikir,  buikbanden,  schaamgordels  en  koliwater.  Met  de  vreemde 
handelaren  keme,  karet;  lili,  was;  waniawi,  tripang;  ori  ordulu,  karbouwenhoom ; 
tegen  chits,  zwart,  wit,  rood,  geel  en  blaauw  lijnwaad,  verder  ijzer-,  koper-  en 
aardewerk.  De  in-  en  uitvoer  bedraagt  jaarlijks  gemiddeld  f  25.400.  Het  ruilmiddel 
rowasemu,  dat  te  Leti  tot  grondslag  of  als  standaard  wordt  aangenomen,  is  een 
streng  garen,  kause  tnusi  ida,  de  waarde  vertegenwoordigende  van  een  tiende  gulden. 
Op  Moa  bezigt  men  de  lili,  of  eene  hoeveelheid  was  van  ongeveer  een  katL  Tien 
kause  tnusi  staat  op  Leti  geUjk  aan  honderd  djagongklossen,  honderd  vijftig  pinang- 
noten,  honderd  sirihvruchten,  tien  pukpuke  rijst,  katjang  of  kapas,  tien  stuks  den- 
deng  van  varkens-  of  karbouwenvleesch ,  honderd  stuks  gedroogde  visch.  Op  Moa  en 
Lakor  ruilt  men  gewoonlijk  een  mooije  fijne  snikir  tegen  twintig  lili,  een  buikband 
re  we  tegen  drie  lili,  een  schaamgordel,  ware,  tegen  twee  lili,  een  sarong  tegen  tien 
lili,  een  stuk  zwart  lijnwaad,  manutu,  tegen  vijftien  lili,  een  stuk  wit  lijnwaad, 
swarwarse  watni,  tegen  acht  lili,  een  patola  sarong,  pëtole,  tegen  een  lili,  een  bijl 
tegen  twee  lili,  twaalf  parangs  tegen  twee  lili,  twaalf  boslemmermessen  tegen  een 
lili,  twaalf  borden  of  kopjes  tegen  vier  lili,  een  kati  koperdraad  tegen  vier  lili,  een 
mangkasarsche  sarong  tegen  twee  tot  tien  lili,  vier  hoofddoeken  of  vier  waterglazen 
tegen  een  lili,  een  buflfelhoom  tegen  een  tot  twee  parangs,  een  lili  tegen  twee  katis 
tripang,  een  kati  karet  tegen  vijftien  lili,  vier  tot  acht  sarongs  laure  tegen  een 
karbouw,  twee  fijne  snikirs  tegen  een  karbouw  en  een  patola  sarong  tegen  een  siniore 
padi.  Kinderen  en  vrouwen  maken  veel  werk  van  den  ruilhandel  Goudgeld,  rupimase, 
en  rijksdaalders,  rupi  peere,  zijn  gewild.  Koperen  muntstukken,  kupne,  hebben  geene 
waarde.  Olifantstanden ,  leli  en  gongs  sraki,  worden  niet  als  schatten  bewaard. 
Weigert  iemand  zijne  schuld ,  utne ,  te  betalen ,  dan  plaatst  de  schuldeischer  verbods- 
teekenen, suera,  in  en  buiten  zijne  aanplantingen,  zoodat  een  ieder  weet  dat  het 
den  eigenaar  verboden  is,  de  vruchten  daarvan  te  plukken.  Het  teeken  buiten,  suera 
tutu,  bestaat  uit  gescheurde  kalapabladen  om  de  boomen  gewikkeld,  het  teeken  binnen, 
suera  une,  bestaat  uit  een  kalapatak  tegen  elk  der  boomen  vastgebonden.  Wordt  het 
verbod  overtreden,  dan  betaalt  de  schuldenaar  bovendien  nog  eene  boete,  bestaande 
uit  een  groot  varken,  om  een  negarifeest  te  vieren. 

De  bevolking  is  gewoon  dagelijks  des  middags  en  des  avonds  zich  te  voeden, 
moaan.  Bij  het  opstaan  gebruikt  men  versch  getapte  sagero  of  sap  van  de  Borassus 
flabelliformis.  De  spijzen  worden  gewoonlijk  in  aarden  potten  gekookt  en  bestaan  uit 
djagong  wetraa,  katjang  laururu,  rijst   aurierse,    visch  ian,  gepoft  ian    dardama. 


DE  EILANDEN  LETI,   MOA  EN  LAKOR.  383 

gedroogd  ian  keme,  gekookt  ian  niasu;  voorts  paarden-  ladiame,  varkens-  wawi, 
honden-  asu,  kippen-  siwi,  vogels-  maanu,  buidelratten-  made,  karbouwen-  oriori, 
schapen-  pipidume,  en  geiten-  pipileti  vleesch.  Van  schelpdieren,  watrore,  wordt  veel 
gebruik  gemaakt.  Krabben  zee,  raine,  en  zoetwater,  rauweete,  zijn  zeer  gewild.  De 
spijzen  worden  met  tenianmalai,  Andropogon  schoenanthus;  woonene  Ocimum  basilicum ; 
Spaansche  peper,  kamilake  en  lasoê,  uien  toebereid  en  in  gewone  en  aarden  borden, 
ook  in  kalapadoppen  of  pisangbladen,  opgedischt  De  onderkaken  van  varkens,  wawi 
oruri,  van  schapen  en  geiten,  worden  boven  in  het  huis  bewaard,  opdat  de  eigenaar, 
op  de  jacht  zijnde,  veel  succes  moge  hebben.  Behalve  water  drinkt  men  sagero,  koli- 
water  en  arak.  Als  narcotica  gebruikt  men  kaanu  sirih,  pua  pinang  en  tëpaku,  tabak. 
Als  surrogaat  van  sirih  bezigt  men  een  blad,  dewoone,  van  pinang,  de  schors  van 
de  plant  kisre  genaamd. 

De  kleeding  der  mannen,  niari  muani,  bestaat  uit  een  rooden  hoofddoek,  lenus 
mere-mere;  een  kam  van  bambu,  siolori,  of  van  karbouwenhoom,  siolori  dulu;  een 
lange  kam  met  vogelvederen  versierd,  lai  duduru  maun  mere;  een  badju,  raani; 
omslagdoek,  sniokri;  armbanden  van  goud,  leli  miase,  of  ivoor,  leli  muani;  een 
katoenen  schaamgordel,  ware;  een  schaamgordel  van  boomschors,  ware  lilti,  van  de 
liltiboom;  een  heupband  van  katoen  van  den  buik  tot  aan  de  knieën,  rewe,  verder 
een  patola  buikband,  rewe  pötole.  De  vrouwen  kleeden  zich  met  de  raani  puate,  een 
zwarte  badju;  laure  sarong;  laurawiete  een  buikband;  rewekoa  metme,  een  buikband 
van  zwartgemaakte  kolibast  en  bezigen  als  versierselen  de  dusa  sriopku,  haarpennen 
van  koper,  zilver  of  goud;  masatnene,  gouden  oorhangers;  wui  of  bui  tiêru,  hals- 
koralen; salsokri,  gouden  halsketting;  leli,  armband  van  ivoor;  leli  miase,  armband 
van  goud;  kedieli,  ringen  van  koper,  zilver  of  goud.  Bij  feestelijke  gelegenheden 
dragen  de  mama  vrouwen  voetbanden,  die  bij  het  op  den  grond  stappen  geluid 
maken.  Vrouwenkleederen  heeten  in  het  algemeen  niari  puate.  Vroeger  gebruikten 
de  vrouwen  ook  sarongs  van  geweven  boombast,  karuware.  De  gebruikelijke  wapenen 
raute,  zijn  kale,  piek;  roope,  boog;  roopisi,  pijl;  tere,  bambu  pieken ;ruan  kaki  aati, 
piek  met  weerhaken;  mosre,  zwaard,  kiliau,  schild;  poke,  geweer;  sidaare , buskruit 
en  pokisi,  kogels. 

Het  bestuur,  riore,  wordt  thans  uitgeoefend  door  kaptene,  kapitein ,  rangkai ,  orangkaja, 
rilalauna,  hoofden  van  huisgezinnen  en  marino  boodschappers,  welke  betrekkingen 
met  uitzondering  van  die  der  marino,  erfelijk  zijn  in  de  vrouwelijke  linie.  Sterft  een 
kaptene  of  rilalauna ,  dan  moet  zijn  broeder  of  de  zoon  zijner  zuster  hem  opvolgen. 
Wanneer  de  familie  uitgestorven  is,  dan  mag  de  bevolking  tot  eene  keuze  overgaan. 
Deze  bestuursregeling  is  van  de  Nederlanders  afkomstig.  In  vroegeren  tijd  werden 
de  betrekkingen  der  hoofden  naar  hunne  huizen  genoemd  bijv.  het  huis  van  het  hoofd 


384  DE  ELLAKDEN   LETI,   HOA   EN   LAKOB. 

van  Leti  thans  kaptene  en  van  Tombra  thans  rangkai  heet  prinila,  dat  van  Tutnkei, 
sorseri  dat  van  Nuwewan,  Batomeau  en  Luhuleli  respectievelijk  sisleli,  aitenure  en 
sarmiasa,  etc.  De  namen  van  hoofden  mogen  niet  worden  uitgesproken,  men  zegt 
daarvoor  matruma,  oog  van  het  huis,  ama,  vader,  of  mama,  edele.  Hoofden  van 
huisgezinnen,  die  vroeger  autonomisch  alles  afdeden,  heeten  serulu.  Gewone geschiUen 
en  diefstallen  worden  door  de  rilalauna  afgedaan.  Overspel,  moord  of  brandstichting 
worden  ook  door  de  gezamenlijke  rilalauna,  maar  in  tegenwoordigheid  der  kaptene 
en  rangkai  op  de  steenen  onder  den  nunuboom  zittende,  en  van  de  bevolking,  die 
daartoe  opgeroepen  wordt,  onderzocht,  ratuwono,  overwogen,  suaüira  en  beslist, 
lira  napetu.  Behalve  de  straf  op  het  misdrijf  moet  de  schuldige  geven  ten  behoeve 
der  hoofden  een  varken,  ten  behoeve  der  negarigenooten  een  varken  en  een  vat  koli- 
water.  De  straffen  zijn  voor  gewone  geschillen  als  verwonding,  rewanue,  schelden, 
rewareme,  diefstal,  kediori,  tien  tot  honderd  rotanslagen  en  boete  tot  drie  gouden 
platen  door  den  rilalauna  opgelegd  —  voor  moord  en  doodslag,  waarin  geen  onder- 
scheid wordt  gemaakt,  als  boete,  molu-molu,  een  gouden  plaat  voor  het  hoofd,  twee 
voor  de  oogen,  een  voor  de  mond,  twee  voor  de  handen,  een  voor  het  hart,  twee 
voor  de  voeten,  een  gouden  ketting  voor  de  ingewanden,  voorts  een  gouden  ketting 
voor  de  vrouw  of  weduwe  en  een  voor  het  betrokkene  hoofd  —  voor  brandstichting, 
knutnu  mme,  vergoeding  van  het  verlies  en  vijf-en-twintig  gouden  platen  —  voor 
overspel,  nialiai,  dertig  gouden  platen  en  lijnwaden.  De  man,  die  meteene  jonge  dochter 
tegen  haren  wil  den  coïtus  uitoefent,  moet  aan  hare  ouders  zes  gouden  platen  als 
boete  betalen.  Het  is  niet  gebruikelijk  dat  de  schuldigen  vergiffenis,  wakariarma  mata, 
van  de  hoofden  vragen.  De  hoofden  hebben  niet  het  recht  de  bezittingen  der  onder- 
hoorigen  zich  toe  te  eigenen.  Bij  beraadslagingen  zit  de  kaptene  of  rangkai  met  zijn 
aangezicht  naar  het  oosten  gekeerd,  de  riêsre  naporëke  rechts,  de  riêsre  makaare 
links  van  hem. 

De  bevolking  is  in  drie  standen,  rië,  rapé,  verdeeld,  als  mara  of  mama,  waartoe 
de  eerste  hoofden  en  riêsre ,  zoomede  hunne  bloedverwanten  —  welligt  van  vreemden 
oorsprong  —  behooren,  de  gewone  man,  wusura,  en  de  slaven,  ate.  Het  is  aan  de 
verschillende  standen  verboden  door  huwelijken  zich  met  elkander  te  vermengen,  een 
verbod  dat  echter  niet  nageleefd  wordt,  doordien  vele  mara  mannen,  wusura  vrouwen 
huwen.  Om  dit  te  beperken  werd  intusschen  bepaald,  dat  alle  dochters  den  vader 
en  alle  zoons  de  moeder  volgen.  Heeft  een  mara  man  bij  een  wusura  vrouw  kinderen 
verwekt,  dan  komen  de  meisjes  in  den  stand  van  den  vader  en  mogen  met  een 
mara  huwen,  terwijl  de  zoon  een  wusura  als  echtgenoot  nemen  moet  Wusuru 
mannen  mogen  niet  met  eene  mara  vrouw  huwen.  Een  wusura  of  ate  man  met  eene 
mara  vrouw  ontucht  plegende,  wordt  beboet,  molu  niaüa,  respectievelijk  met  vijftien 
of  twee  en  twintig  gouden  platen,  karse,  een  karbouw,  oriori,  en  een  varken,  wawi, 


i  II 


H 


I  ! 


DE   KtI.ANDEN   LFH,   MOA  EN  LAKOR*  385 

welke  geslacht  moeten  worden  ten  behoeve  van  het  aan  de  fEuhilie  te  geven  feest 
Zusters-  en  broederskinderen  inogen  met  elkander  huwen,  kinderen  van  twee  zusters 
niet  De  op  deze  eilanden  aanwezige  slaven  zijn  grootendeels  afkomstig  van  de 
Portttgeesche  bezittingen  op  Timor,  alwaar  zij  tegen  buskruit  ingeruild  worden.  De 
prijs  van  een  slaaf  van  twaalf  tot  twintig  jaar  is  vier  tot  vijf  vaten  buskruit  en  een 
parang.  Ouderen  van  jaren  een  vat,  waarbij  eenig  lijnwaad  gevoegd  wordt  Bij  het 
niét  betalen  van  boete  door  den  betrokken  persoon  bij  brandstichting  of  overspel 
opgelegd,  vervalt  de  schuldenaar  met  zijne  familie  tot  den  slavenstand  en  zij  worden 
ate  lutru  of  atre  wakre,  neganslaven,  genoemd.  Eenmaal  slaaf  zijnde,  kan  men  niet 
meer  vrij  worden  en  mag  men  niet  met  vrije  lieden  huwen.  De  eigenaar  heefk  de 
bevoegdheid  hen  aan  andere  negarigenooten  te  verkoopen.  Het  verklaren  van  schulde- 
naren tot  den  slavenstand,  is  volgens  de  ouden  van  dagen  een  gebruik  dat  door  de 
blanken  alhier  werd  ingevoerd.  De  mama  die  de  slavinnen  benaderen,  werden  voor- 
heen als  slaven  aan  de  Compagnie  uitgeleverd  tegelijk  met  de  slavin.  Overspelers  en 
brandstichters  werden  vroeger  zonder  vorm  van  proces  gedood.  Bij  een  der  hoofden 
of  aanzienleken  verschijnende,  is  men  verplicht  «kaliweda»,  d.  i.  wees  gelukkig,  te 
zeggen  en  daarna  in  hurkende  positie  als  teeken  van  eerbied,  rësopke,  te  zitten. 
Vóórdat  men  daartoe  uitgenoodigd  wordt,  mag  men  niet  op  de  mat  gaan  zitten, 
dit  is  een  bewijs  van  verregaande  onwellevendheid.  Onderweg  een  hoofd  of  aanzien- 
lijke ontmoetende,  gaat  men  op  zijde.  Komt  men  in  een  huis  waar  gegeten  wordt, 
dan  moet  men  de  hand  onder  het  bord  of  den  schotel  van  den  eter  leggen  en  met  de 
tong  een  bijzonder  geluid  maken. 

Alle  ontgonnen  gronden  op  deze  eilanden  zijn  eigendommen  van  personen  en 
familiën,  trioni,  sedert  eeuwen  door  erfenis  en  koop  verkregen.  De  weinige  bosch- 
gronden,  pente,  worden  aangemerkt  als  eigendonimen  der  negariën,  welke  echter 
door  occupatie  en  beplanting  individueel  eigendom  worden.  De  titel  van  eigendom 
verkrijgt  men,  evenaLs  overal  waar  de  schrijfkunst  niet  bestaat,  door  de  erkenning 
en  getuigenis  der  overige  negarigenooten*  De  individueele  en  familie-gronden  worden 
behoorlek  door  grenzen,  tiême,  afhakend,  evenzoo  de  negarigronden.  De  waarde 
van  tuingronden,  wammesni,  van  ongeveer  3000  D  meters,  staat  gelijk  aan 
twee  groote  karbouwen;  onbeplante  gronden,  nusmamu^  van  ongeveer  1800 
□  meters,  aan  een  groot  varken  en  twee  patola  sarongs.  Dusungronden,  elwe,  worden 
verdeeld  in  aanplantingen,  elwe  puone,  elwe  raolu,  gekochte  en  elwa,  geërfde 
gronden.  Over  ontgonnen  boschgronden  door  den  eersten  ontginner  met  medeweten 
der  overige  negarigenooten  verlaten,  kan  een  ander  negarigenoot  vrij  beschikken  en 
ze  door  beplanting  tot  zijn  eigendom  maken.  Bij  verkoop  van  gronden  behoort  de  kooper 
een  feest  aan  de  negarigenooten  te  geven,  in  welker  tegenwoordigheid  de  kooper  en 
verkooper  zamen  een  beker  sagero  ledigen  onder  het  zeggen  van  «niëtmuere  napetu 

25 


386  DK  EILANDIW  I^TI,    MOA   EX  LAKOR. 

jenartotlira  rewodwiawa  daprensóm  kwialin  som,»  d.  L  Het  is  geregeld,  trek  uwe 
woorden  niet  meer  in,  de  koop  of  ruil  is  gesloten.  Bij  dusdanige  transactiên  worden 
geene  geschenken  aan  de  hoofden  gegeven.  Het  jagen  van  wild  of  het  verzamelen 
van  brandhout  op  eens  anders  grond  is  niet  verboden,  de  vreemdelingen  moeten 
alleen  vergunning  van  de  hoofden  en  van  een  der  familieleden  vragen.  De  regelen 
betreffende  grondeigendom,  nusakneami,  worden  stipt  opgevolgd.  Op  Moa  en  Lakor, 
waar  dezelfde  gebruiken  bestaan,  heeten  de  woeste  gronden,  die  aan  de  negari  be- 
hooren,  oro  of  oho;  aanplantingen  van  kalapa,  sagu  of  pinang,  elwonang;  padi-, 
djagong-,  katjang-  en  ubi-aanplantingen ,  hinië,  verlaten  tuinen  aonmore.  Gronden 
mogen  op  deze  eilanden  niet  verkocht,  raoru  of  raolu,  maar  ter  leen,  wanaere,  gegeven 
worden.  Door  ontginning  der  oro  verkrijgt  de  negaribewoner,  geen  vreemdeling 
zijnde,  recht  van  eigendom.  Ten  einde  de  aanplantingen  voor  diefstal  te  beschutten, 
gebruikt  men  de  matue  of  matakau,  waarvan  er  slechts  drie  soorten  zijn,  als  de 
gewone  matue  van  kalapabladeren ,  de  matunië,  een  slangenbeeld  van  gabargaba  en 
de  matueriwate,  een  menschenhoofd  van  gomutu  vervaardigd.  Worden  deze  matue 
geschonden  dan  wordt  men  ziek.  Boomvruchten  op  den  grond  gevallen,  mag  een  ieder 
oprapen,  het  plukken  daarvan  is  verboden. 

De  bewerking  der  gronden,  sipepne,  voor  den  landbouw  heeft  op  gebrekkige  wgze 
plaats.  Bij  het  ontginnen  van  djagong-,  ka^'ang-  of  padi-velden  wordt  de  grond  door 
de  mannen  met  breekijzers  in  de  maand  Augustus  omwoeld,  daarna  het  gras  en 
onkruid  bij  elkander  gebracht  en  m  November  verbrand.  Vervolgens  worden  er  met 
puntige  stukken  hout  gaten  in  den  grond  gemaakt  rakasi  weni,  en  het  zaad  er  in 
gelegd.  Bij  het  planten,  rëtonme,  wordt  wederkeerige  hulp,  roduwutu  verleend.  In 
elk  gat  doet  men  drie  korrels  djagong,  of  katjang  en  zeven  korrels  padi.  Het  wieden 
geschiedt  een  tot  twee  malen,  al  naar  gelang  der  behoefte  door  alle  negarigenooten 
mannen,  vrouwen  en  kinderen,  die  elkander  helpen  tegen  voeding  en  sagero.  Elk 
gewas  wordt  afzonderlijk  geplant  en  de  padi-auriërse  weni,  cyagong-wetraae  weni 
en  ka^'ang-laururu  weni,  velden,  liggen  gewoonlijk  op  eenigen  afstand  van  elkander. 
In  eiken  tuin  pepne  wordt  een  hutje  gebouwd,  waar  om  heen  moeskruiden,  lipni, 
geplant  worden.  Van  padi  worden  er  vier  soorten  aangeplant  als  auriërse  lili,  fijne 
padi  van  vier  en  halve  maand  groeitijd,  auriërse  leem  en  auriërse  mermere,  roode 
padi  van  vier  maanden  groeitijd ;  en  kokodeli  een  witte  soort  van  drie  en  een  halve  maaad 
groeityd  —  van  (^jagong,  vier  soorten  als  wetraamarmare, gele  soort  wetraawarwarse 
of  wawarhe,  witte  soort,  wetraa  mermere,  roode  soort  wetraa  lasoë  met  witte  en  roode 
korrels,  alle  van  drie  maanden  groeitijd.  Voorts  plant  men  kalapa  —  zeven  soorten, 
als  nur  maduere,  nur  rië,  nur  mere,  nur  wule,  nur  mame,  nur  mote  en  nur  as- 
muiri;  katjang  —  vijf  soorten,  als  laururu  marmare,  wuri,  dursi,  makasre  en 
motmote;   ubi   —  negen  soorten,  als  namlaune,  namnië,  nammatmere,  jaum  lelis, 


xxxvu. 


Blz.  587. 


DS  SILAKDIiar  LETI,   MOA   tS  lAKÖU.  38? 

jaum  matmere  jaom  wolwula  van  zeven  tot  acht  maanden  groeitijd  en  nammalai  — 
warwarse,  mermere  en  darniate  of  patatas,  op  deze  eilanden  later  ingevoerd,  van 
vgf  tot  zes  maanden  groeitijd.  Tevens  worden  er  geplant  zes  soorten  pisang  udi, 
drie  soorten  sirih  kan,  twee  soorten  tabak,  tëpaku;  twee  soorten  suikerriet,  tewn; 
vier  soorten  pinang  poa;  twee  soorten  kapas,  kawas;  udimelai  Garica  papaya;kami- 
lake  Spaansche  peper,  drie  soorten;  tio,  koli  Borassos  flabeUiformis ;  kiëre  kanari 
en  tiometme  de  zwarte  koli  of  Arenga  sacharrifera.  De  gronden  worden  elke  twee 
jaren  verwisseld.  De  padi  wordt  gewoonlijk  korrelsgewijze  of  in  halmen ,  welke  daarna 
getrapt,  rasapra  anriêrse,  worden,  om  de  korrels  af  te  scheiden,  geoogst  en  daarna 
in  huis  in  de  periri  groote  manden  van  kolibladen  bewaard.  Op  Moa  en  Lakor  worden 
twee  soorten  padi  als  awiërse  mermere,  roode  en  awiërse  wawarhe,  witte  —  en  drie 
soorten  djagong  als  teli  wawarhe,  witte,  teli  meremere^  roode  en  teU  alimang  ge- 
spikkeld, als  de  dalima  Punica  granatum-vrucht,  aangeplant  In  1714  werd  op  Leti 
en  Moa  door  de  Posthouders  de  druiventeelt  ingevoerd,  welke  zeer  goede  resultaten  gaf. 

Het  aantal  vee  bedroeg  m  1882  op: 
Leti    764  karbouwen,    40  paarden,    1098  schapen,    1008  geiten,    1874  varkens. 
Moa    486  »  —        »  130        »  583       »  885        » 

Lakor  120  »  —        »  1670        *  2684       *  775        » 

Of  te  zamen  10607  stuks  vee. 

Oorlog,  ora  of  are,  wordt  gevoerd  naar  aanleidmg  van  beleediging  door  schaking 
eener  vrouw ^  of  wel  overspel  met' een  tot  eene  andere  negaribehoorende  persoon,  zoo- 
mede wraakoefening  bij  moord,  als  anderszins.  Wanneer  de  hoofden  en  rilalauna  tot 
den  oorlog  besloten  hebben,  raadpleegt  de  riêsre  makaare  de  lever  van  het  varken, 
of  de  kalapa,  naar  den  geschikten  tgd  om  ten  strijde  te  gaan.  Hij  verzamelt  tot  dat 
einde  den  volgenden  dag  al  de  mannen,  die  aan  den  oorlog  zullen  deelnemen,  bij  den 
steen  onder  den  nunuboom  en  verdeelt  onder  hen  allerlei  wortelen,  die  als  voorbe- 
hoedsmiddelen moeten  dienen,  zoomede  de  gewyde  sirih-pmang,  welke  in  eene  daar- 
voor gemaakte  nieuwe  sirihkoker,  die  met  rood  katoen  omwonden  is,  bewaard  wordt 
Vooraf  laat  hij  de  gewijde  klewang  en  tiwle  uit  het  offerhuis  onder  den  boom 
plaatsen.  Elke  strijder  offert  tevens  aan  de  iëne  en  tracht  wanneer  hij  oneenigheden 
in  de  negari  heeft,  met  een  ieder  vrede  te  maken,  opdat  de  vervloekingen  hem  niet 
tr^en.  Heeft  een  man  in  het  verborgen  intieme  gemeenschap  met  eene  vrouw  gehad 
en  deze  daarna  verlaten,  door  aan  eene  andere  vrouw  de  voorkeur  te  geven,  dan 
begeeft  hij  zich  tot  haar  om  vergiffenis  te  vragen  en  haar  een  geschenk,  meestal 
bestaande  uit  een  sarong  leti  en  eenige  vademen  wit  lijnwaad,  te  geven.  Is  zij  er 
niet  mede  te  vreden,  dan  gaat  de  man  niet  ten  strijde,  uit  vrees  van  ten  gevolge 
harer  verwenschingen  te  zullen  sneuvelen.  Voor  het  vertrek  van  de  strijdplaats  ge- 
wooniyk  ten  zes  uur  des  morgens  kleeden  zij  zich  in  nieuwe  kleederen  als  een  schaam- 


88S  DE  0LAKDEN  LKTI,   MO4  W  LaKGR, 

en  heupgordel,  zoomede  een  rpoden  hoofddoek,  terwijl  als  teelden,  van  den  strgdasm 
den  rechter  bovenarm  een  reep  van  koliblad  de  kesiau  are,  wordt  vastgemaakt  De 
aanvoerder  asuaman,  vader,  hond  genaamd,  trekt  bovendien  een  roode  badju  aan, 
even  als  zijn  medeaanvoerder,  de  asurekreke,  of  hondenhelper.  In  den  nunuboom 
wordt  als  teeken,  dat  er  oorlog  wordt  gevoerd,  een  stuk  rood  lignwaadsairmermere, 
als  vlag  bevestigd.  Alles  geregeld  zijnde  begeven  zij  zich  naar  de  strydpl^ts,  ge- 
woonlijk met  niet  minder  dan  twee  honderd  strijders,  elk  met  een  piek  van  bamboe, 
met  een  klewang,  met  pijl  en  boog  gewapend.  Enkelen  slechts  nemen  vuurwapenen 
mede.  Op  de  plaats  komende  schreeuwen  de  aanvallers,  laat  ons  sirih  eten.  Dit 
vernemende  vallen  zij  elkander  aan.  Er  wordt  gehakt  en  gestoken,  gekorven  en  de 
koppen  en  handen  afgeslagen,  welke  als  zegeteekenen  dienen  moeten.  De  lichamen 
worden  op  het  slagveld  gelaten.  De  overwinnende  partij  begeeft  zich  alsdan  hms- 
wa^urts  als  teeken  van  overwmning  drie  roode  vlaggen  voerende.  De  handen  en  koppen 
worden  onder  den  nunuboom  op  den  steen  gelegd,  vóór  den  riêsre  makaare,  voor 
wien  men  in  allerijl  een  verhevene  zitplaats  heeft  gemaakt,  zoodat  hij  met  zijn 
aangezicht  naar  het  oosten  gekeerd,  komt  te  zitten,  opdat  de  TJpulero  hem  in  het 
oog  kan  houden.  D^  medegebrachte  handen  worden  bij  elkander  gebonden  en  tot  een 
bezem  gebruikt,  ojai  de  bladeren  en  het  vuil  van  onder  de  nui^uboom  schoon  te 
vegen.  Gezeten  zqnde  neemt  de  riêsre  een  der  afgeslagene  koppen,  terwijl  de  terug- 
gekeerde strijders  gezamenlijk  uitroepen  «siapeke  uluwaa  muame  sususuu»,  d.  LLaat 
hem  zuigen;  de  riêsre  legt  de  mond  tegen  zijn  rechter  tepel,  daarna  roepen  z^ 
weder  «siapeke  uluwaa  muame  nuei  riwa»,  d.  L  Laat  het  hoofd  op  den  schoot  rusten  ; 
wa^urop  de  riêsre  dit  doet,  vervolgens  roepen  zij  weder  «siapeke  uluwaa  muame susu 
ordain»,  d.  L  Laat  hem  goed  zuigen ;  hetgeen  drie  malen  herhaald  wordt  Daarna  roepen 
zij  opnieuw  «koko  piat  nisni  jaraa,»  d.  i.  Maak  zijne  tanden  stuk,  hetgeen  de  riêsre 
doet  door  den  klewang  in  den  mond  te  steken,  ten  slotte  roepen  zij,  «rowai  wul-^ 
miatni  jaraa,»  d,  i.  Steekt  zijne  oogen  uit,  waarna  de  plechtigheid  is  afgeloopen. 
Deze  handeling  wordt  bij  eiken  kop  herhaald.  Daarna  worden  de  koppen  aan  het 
strand  schoongemaakt  of  van  alle  vleeschdeelen  gezuiverd  en  elkineenemand,lukre^ 
onder  den  nunu-boom  opgehangen.  De  onderkaken  worden  overal  verspreid  in  djB 
takken  van  den  boom  vastgebonden  als  herinneringsteeken  en  om  in  het  gezicht 
daarvan  zich  te  verheugen.  Na  het  sluiten  des  vredes  worden  deze  beenderen  in  een 
grot  bewaard.  Li  vroegeren  tijd  waren  alle  strijders  verplicht  de  wangen  en  tong  van 
den  verslagene  fijngehakt  met  varkensvet  en  op  een  gouden  bord  opgedischt,  tQ 
verslinden.  Wanneer  eene  vrouw  haren  sarong  in  het  krijgsgewoel  werpt,  ismen  ver- 
plicht den  strijd  te  staken.  De  gebruikte  laure  of  vrouwensarong  beschermt  tegen 
gewapende  vijandelijke  aanvallen.  Deze  mag  door  geen  man  aangeraakt  worden,  tenzij 
met  vergunning  der  vrouw. 


DE  EILANDKN   LETI,   MOA  EN    LAKOK.  389 

Wil  men  vrede,  r^kaliweda,  sluiten,  dan  roept  men  de  tusschenkomst  in  van 
andere  onzijdige  negariën,  om  deze  aangelegenheid  te  regelen  en  de  boete  gewoon- 
lijk van  dertig  tot  veertig  gonden  platen,  door  den  verliezer  te  betalen,  vast  te 
stellen.  Op  den  bepaalden  dag  verschijnt  het  hoofd  der  overwonnenen  en  begeeft 
zich  onder  den  nnnu-boom,  alwaar  de  riësre  makaare  op  de  bewuste  verhevene  plaats 
zit  en  van  wien  hij  onder  het  omhelzen  en  kassen  der  voeten  vergiffenis  vraagt 
Daarna  wordt  op  den  steen  gelegd  een  sokla  tiéwi  of  kalkdoosje  van  de  Lagenaria 
vulgaris  vervaardigd  en  een  stnk  rotan,  welk  doosje  door  den  vredeverzoeker  in 
stukken  wordt  getrapt,  terwijl  hq  de  rotan  in  tweeën  snijdt  Een  stuk  rotan  biedt 
hij  aan  den  riësre ,  het  andere  bewaart  hij  als  een  zichtbaar  teeken  van  den  gesloten 
vrede.  Verder  worden  twee  bambubekers  of  kalapadoppen  met  sagero  of  koliwater  in 
handen  van  den  riësre  en  van  het  bewuste  hoofd  gegeven.  Na  het  vocht  ondereen 
gemengd  te  hebben  roepen  beiden  uit,  «XJpulero  lirlalaune  arlalaune  nösoru,  liren 
mate,  talke  napetu,  k^nik  liaaru  nësoru,  tenitlione  nësoru,  pelmuke  nilaa  serial 
leltntu  relan  masmara  lol  kaliwiëne  ninimu  nanapan,  sunsuni  saia  puata  neneli 
muani  nenale  pele  ramoli  pele  raiala,»  d.  w.  z.  TJpulero  de  twist  de  oorlog  is  uit, 
het  spreken  heeft  opgehouden,  de  weg  tot  twisten  is  versperd,  de  kalkkoker  stuk 
getrapt,  de  rotan  in  tweeën  gesneden,  als  op  olifantstanden  en  geel  goud  zullen  wij 
in  geluk  en  vrede  wandelen,  het  einde  er  van  is,  dat  de  vrouwen  als  zusters,  de 
mannen  als  broeders  met  elkander  zullen  verkeeren  en  heen  en  weder  gaan.  Twist 
onder  negarigenooten  worden  door  de  oudsten  beëindigd,  door  de  twistenden  elkander 
te  doen  kussen  en  te  zamen  koliwater  te  laten  drinken. 

Huwelijken,  rasaa,  of  meslimar  mawaan,  worden  zonder  veel  omslag  gesloten.  De 
man  deelt  zijn  voornemen  aan  zijne  moeder  of  aan  eene  oude  vrouw  mede,  ten  einde 
zekerheid  te  krijgen  dat  het  meisje  of  vrouw  hem  genegen  is,  in  welk  geval  twee 
oude  vrouwen  afgevaardigd  worden,  om  de  ouders  of  naaste  bloedverwanten  te  raad- 
plegen en  den  tijd  van  het  huwelijk,  gewoonlijk  een  of  twee  dagen  na  het  aanzoek, 
vast  te  stellen.  Oeene  bedenkingen  bestaande  en  de  tijd  bepaald  zijnde,  brengen  de  ouders 
en  overige  bloedverwanten,  anwali  of  rarmaniate  van  den  man  hem  in  nieuwe  kleederen 
gekleed  tegen  den  avond  naar  de  woning  der  vrouw,  alwaar  hare  familieleden  bijeen 
gekomen  zijn,  met  zich  voerende  een  gevulde  sëlili  of  sirihdoos  van  kolibladeren  en 
vier  tot  zes  flesscheu  koliwater  of  arak.  In  het  huis  komende,  alwaar  het  meisje  of 
de  vrouw  op  in  hun  oog  prachtige  wijze  is  uitgedost,  zeggen  zij  aan  de  huisgenoo- 
teu  «kaliweda»  of  wees  gelukkig.  Na  gezeten  te  zyn  en  sirih-pinang  gekauwd  te  hebben , 
treedt  een  der  oudste  der  familieleden  voor,  neemt  twee  met  koliwater  gevulde  bambu- 
bekers of  kalapadoppen,  mengt  den  inhoud  ondereen  en  deelt  aan  de  aanwezigen 
mede,  dat  de  bewuste  personen  genegen  zijn  om  te  huwen.  Alsdan  reikt  hij  aan 
beiden  ieder  een  der  bekers  zeggende,  tpitipore  kuliwutu,  sairwutu,  jen  rapteri  jen 


390  DB  EILANDKN   LETI,   MOA    KN  LAKOK. 

rapsakar,  rapteri  rapsakar,  leren  wenne,  wulne  wenne,  nosen  wenne,»  d.  w.  z.  6^ 
man  en  ttouw  zijt  geworden  één  van  hnid,  één  van  bloed,  verlaat  elkander  niet  en 
begeeft  n  niet  naar  eene  andere  plaats,  scheidt  niet  yan  elkander,  want  dan  zal  de 
zon,  de  maan  en  het  eiland  u  dooden.  Daarop  ledigen  zy  de  bekers,  remnu  tiowa 
en  begeven  zich  boven  in  het  huis  in  een  vertrek,  alwaar  zij  den  nacht  doorbrengen 
of  romdudu  wutn,  samen  slapen;  terwijl  de  bloedverwanten  beneden  feest,  s^pora, 
vieren.  Op  den  tweeden  of  derden  dag  wordt  van  het  huis  van  den  man  gebracht 
een  mat  en  een  kussen,  utki  kenuni;  een  bord,  pikne;  een  schelpen  lepel,  snuuri 
limi;  een  kom,  lari;  een  breekijzer,  sione;  een  parang,  welse;  een  mes,  taawe  en 
andere  door  den  man  benoodigde  gereedschappen ,  niari  muani.  Bruidschat  wordt  niet 
betaald.  De  ouders  van  den  man  geven  gewoonlijk  een  tuin  aan  de  jonggehuwden 
in  gebruik.  Na  den  dood  van  den  man  of  na  de  echtscheiding  wordt  deze  echter 
teruggenomen.  De  man  blijft  in  het  huis  zijner  vrouw  wonen,  totdat  hg  voor  hem 
en  z^n  gezin  een  eigen  huis  bouwt.  Het  huweligk  heeft  zoowel  binnen  als  buiten  de  negari 
plaats.  In  vroegeren  tijd  huwden  de  inboorlingen  op  rijperen  leeftijd  en  duurde  de  verlo- 
ving ,  raniasne,  jaren  achtereen.  Doordien  er  echter  voortdurend  geschillen  daardoor  ont- 
stonden, wordt  dit  gebruik  niet  meer  nageleefd.  Echtscheiding,  rapiaara,  kan  geëischt 
worden,  wanneer  de  man  de  vrouw  op  overspel  betrapt,  of  wanneer  de  vrouw  door  den  man 
slecht  behandeld  wordt,  in  welk  geval  de  man  bovendien  aan  de  bloedverwanten  der  vrouw 
moet  geven  een  karbouw,  een  snikir ,  een  sarong,  een  patoladoek  en  een  vat  koliwater.  De 
familie  beslist,  of  de  scheiding  mag  geschieden  en  wie  de  aanleiding  daartoe  heeft  gegeven. 
Bij  overspel  der  vrouw  moet  de  man  om  zijne  schande  te  dekken,  ontvangen,  een 
maas,  een  karbouw,  een  snikir,  een  sarong  en  een  patola.  Heeft  de  man  aanleiding 
gegeven  tot  scheiding,  dan  komen  al  de  door  hem  tijdens  het  huwelijk  verkregene 
bezittingen  ten  voordeele  der  vrouw.  Hetzelfde  geldt  ook  voor  de  vrouw  wanneer  z^ 
schuldig  wordt  bevonden.  Ten  einde  geschillen  te  voorkomen  is  eene  echtscheiding 
licht  te  verkrijgen.  De  paniame,  schoonvader  en  panina,  schoonmoeder,  worden  door 
de  panaane,  schoonzoon  of  schoondochter  gerespecteerd.  Behalve  gedurende  het 
middagmaal  mogen  zij  niet  bij  elkander  zitten.  De  schoonzoon,  die  in  het  huis  zijner 
vrouw  woont,  mag  van  de  zit-  en  ligplaatsen  der  schoonouders  geen  gebruikmaken, 
dat  is  lulL  Wederkeerig  mogen  zij  ook  de  namen  niet  uitspreken. 

Wanneer  eene  zwangere  vrouw  de  dolores  ad  partum  voelt  naderen,  laat  ^  twee 
oude  vrouwelijke  familieleden,  waarmede  zij  afgesproken  heeft,  de  makodiaane,  bg 
zich  komen  om  haar  te  helpen.  In  eene  hurkende  positie  zittende,  watioro,  om  het 
perinaeum  niet  te  scheuren,  plaatst  zich  de  eene  vrouw  voor,  de  andere  achter  haar. 
De  barende  vrouw  legt  hare  handen  op  de  schouders  der  vrouw,  die  voor  haar  zit 
om  bij  den  partus,  mori,  steun  te  hebben.  Het  baren  heeft  spoedig  en  gemakkelgk 
plaats.  Is  het  kind  ter  wereld  gekomen,  dan  draait  de  vrouw,  die  het  in  ontvangst 


DE  EILANDEN  LETI,   HOA  EN   LAKOR.  391 

heeft  genomen,  het  drie  malen  links  om  de  placenta  henen,  ten  einde,  gelijk  be- 
weerd wordt,  de  ademhaling,  aranni,  gemakkelijk  te  maken,  vervolgens  wordt  het 
kind  gebaad.  Daarna  wordt  de  navel  0.03  meter  van  de  bnik  met  een  stuk  bambu, 
tawe  tenetlosa,  afgesneden,  doch  niet  voordat  de  placenta  buiten  ligt,  onder  het 
fluisteren  van  een  door  den  grootvader  of  grootmoeder  bekendgestelden  naam.  Bloedt 
de  navel  dan  wordt  er  een  andere  naam  gekozen.  De  navelwond  besmeert  men  met 
nure  wuru,  kalapaolie.  De  placenta,  talaanwali,  wordt  op  denzelfden  dag  in  een 
mandje,  kuluae,  gelegd  en  door  een  der  vrouwen  buiten  den  lutru  of  de  muren  der 
negari  in  den  boom,  kewieelu,  en  geen  ander  aan  een  der  takken  opgehangen.  De 
navelsnoer,  lusur  tutu,  afgevallen  zijnde,  wordt  deze  van  een  jongen  in  een  stuk 
lijnwaad  gewikkeld,  om  later  als  voorbehoedmiddel  in  oorlog  of  op  verre  reizen  te 
dienen.  De  navelsnoer  van  een  meisje  wordt  eenvoudig  weggeworpen.  Tijdens  de  be- 
valling mag  niemand,  behalve  de  twee  oude  vrouwen,  bij  de  barende,  die  geheel 
naakt  is,  tegenwoordig  z^n.  Is  de  navel  afgesneden,  dan  mogen  de  vrouwelijke 
buren  en  familieleden  komen ,  om  moeder  en  kind  te  zien  en  geschenken  te  brengen. 
De  vrouw  blijft  op  hare  plaats  en  gaat  niet  in  de  nabijheid  van  het  vuur  liggen. 
De  lochiae  is  van  korten  duur.  Drie  di^n  na  de  verlossing  komen  alle  vriendenen 
vriendinnen  bijeen,  zoo  ook  de  man  om  het  kind  te  zien  en  worden  zij  op  sirih- 
pinang  en  koliwater  onthaald. 

(Gedurende  de  zwangerschap,  susmetme,  eigenlijk  een  zwarten  tepel  hebben  of 
apunpoil,  behoeft  de  vrouw  zich  niets  te  ontzien.  Zij  mag  de  pica  hebbende  alles 
naar  verkiezing  eten,  behalve  de  laururu  makasre  of  Arachis  hypogaea,  omdat  dit 
naar  hunne  meening,  koorts  veroorzaakt  Ook  is  het  haar  lululi,  verboden,  om  langs 
de  graven  buiten  de  negari  te  loopen,  Geene  feesten  worden  bij  de  eerste  verschijn- 
selen van  zwangerschap  gegeven.  Gaat  de  verlossing  met  moeielijkheden  gepaard  en 
helpt  het  kneden  van  den  onderbuik  niet,  dan  wordt  door  een  deskundigen  ouden  man 
een  kuiken  geraadpleegd,  suari  porse,  of  de  deur  openen.  Hij  neemt  tot  dat  einde 
een  sirih,  een  pinang  en  eenig  rijst,  legt  deze  op  een  blad  en  bidt  «Upulera  mu- 
rarma  niata  po  mësuari  porse  po  netu  lara,  nëwedi  watu,»  d.  w.  a.  TJpulera  hebt 
medeleden  en  maakt  de  deur  open,  opdat  het  zeil  kan  neergelaten,  de  steen  kan 
gelost  worden.  Daarna  snijdt  hij  een  stuk  van  den  kam  af,  ook  een  stuk  vleesch 
van  onder  de  vlerken  en  legt  deze  op  het  blad  bij  de  sirih-pinang  en  rijst  Het 
kuiken  opengesneden  zijnde,  raadpleegt  hij  het  hart,  loopt  de  ader  inwendig  zuiver 
door ,  dan  is  dit  een  goed  omen.  Worden  er  witte  punten  in  gezien ,  dan  moet  de 
proef  tot  drie  malen  herhaald  worden.  Blijven  de  witte  punten  aanwezig,  dan  zal  de 
vrouw  sterven.  Dit  heeft  echter  zelden  plaats.  Om  prolapsus  uteri  te  voorkomen 
wordt  de  buik  der  vrouw  gekneed.  Vrouwen  die  veel  kinderen  gebaard  hebben,  be- 
weren  dat   zij  vooraf  weten   of  zij   een  jongen   dan   wel   een  meisrje   ter   wereld 


392  DE  BILANDEN   LETI,   UOA   EN  LAKOR. 

zullen  brengen.  In  het  eerste  geval  Toelen  zij  pijnen  aan  de  achterzgde  der  dgen. 
Kinderen,  vooral  jongens,  die  met  een  helm,  tntoln,  geboren  zgn,  worden  als 
gelukkige  lieden  aangemerkt  De  zoogenaamde  helm  wordt  gereinigd  en  in  den  wind 
gedroogd,  opdat  het  kind  later  deze  als  een  talisman  kan  bezigen.  Het  jonggeboren 
kind  wordt  dagelijks  een  maand  aohtereen  met  koud  water  gebaad,  narusa,  en 
daarna  masseerende  met  fijngekauwde  kalapanoot  besmeerd.  Het  kind  wordt  drie 
dagen  door  eene  andere  vrouw,  daarna  door  de  moeder  zelf  gezoogd,  op  geene  vaste 
tijdstippen  zoolang  totdat  het  loopen  kan.  Een  maand  oud  zijnde  wordt  het  haar  van 
het  kind  geschoren,  turmiurtu  of  raktiori  mortu,  en  brengen  de  negarigenooten  geschenken, 
bestaande  in  kalapa,  pisang,  r^st,  olie,  brandhout,  koliwater  en  andere  veldvruchten. 
Het  haar  afgeschoren  zijnde,  richt  een  der  oudsten  het  woord  tot  TTpulero,  zeggende, 
cUpulera  mesilpae  kokoi,  posar  lera  posar  mela,  nene  etnu  tolpo  nëmori  nedari  riti 
lewan,»  d.  w.  z.  Heer  zon  bescherm  het  kind,  laat  het  groeien  overdag  en  des 
nachts  en  aanzienlijk  worden  en  leven  zonder  iets  te  ontbreken.  Tweelingen,  ana 
kedioë,  twee  jongens  of  twee  meisjes,  këdioê  patutu,  een  meisje  en  een  jongen 
këdioë  pasale,  worden  als  een  gift  van  den  Upulera  aangemerkt  De  jongens  volgen 
de  moeder  of  worden  tot  de  familie  van  de  vrouw  ingelijfd,  de  meisjes  volgen  den 
vader.  Onvruchtbare  vrouwen  gebruiken  velerlei  middelen  om  kinderen  te  verkrijgen, 
de  mannen  offeren  aan  IJpulera  of  gebruiken  allerlei  drankjes  als  poculum  sterüium. 
Gebrekkig  geborenen  of  monsterkinderen  worden  niet  gedood.  Abortiva,  raram  nam- 
tekar,  worden  niet  gebruikt  Het  aannemen  van  kinderen  valt  niet  in  den  smaak 
der  bevolking.  Ami  blanke  of  licht  gele  kinderen  wordt  de  voorkeur  gegeven.  Hoe 
meer  kinderen,  hoe  hooger  de  ouders  in  aanzien  stijgen.  De  ouders  krijgen  na  de 
geboorte  van  het  eerste  kind  eenen  anderen  naam ,  als  Teti  amni  —  vader ,  Teti  inni  — 
moeder  van  Teti.  Als  de  eerste  tanden,  nisni  of  ngisni,  van  het  kind  uitgevallen  zqn 
worden  zij  zonder  eenigen  vorm  weggeworpen.  De  jongens  en  meisjes  worden  tot  hun 
tiende  jaar  gelijk  behandeld.  Na  het  doorkomen  der  menses,  raminmai,  dat  zeer 
vroeg  tusschen  het  negende  en  elfde  jaar  plaats  heeft,  worden  de  meisjes  sararare, 
maagd  of  puata  tuwaru-waru,  jonge  vrouw,  door  de  moeder  onderricht  in  het  planten 
van  ubi,  katjang  en  moeskruiden,  zoomede  in  het  twijnen  en  kleuren  van  garen, 
het  weven  van  sarongs  en  in  andere  vrouwelijke  bezigheden.  De  jongens,  muani 
tërapi,  krijgen  onderricht  in  het  ontginnen  der  velden,  het  tappen  van  koliwater, 
het  visschen  en  andere  mannelijke  werkzaamheden  meer.  De  kinderen  worden  in  de 
armen  of  op  de  heupen  der  vrouwen  gedragen.  De  mannen  dragen  ze  gewoonlqk  op 
de  schouders. 

Yariolae,  kapanse  dursi  en  lepra,  kapanse  kropne,  ontstaan  door  besmetting  van 
andere  plaatsen  en  overerving.  Andere  ziekten  bijv.  diarrhoea  of  dysenterie,  kapanse 
rarmere,  koliek  of  stekingen,  kokoki,  ontstaan  doordien  Upulero  op  den  persoon 


D£  BILANOEN   LETI,   MOA   £E7  LAEOB.  393 

vertoornd  ig.  Behalve  de  gewone  offers  bezigt  men'bg  den  kokoki  gebrande  en 
fijngestampte  kamiri,  vraditen  van  de  Aleuritis  triloba,  met  water  vermengd.  Eet 
is  den  zieke  verboden  djagong,  katjang,  vleesch,  kippen,  visch,  zout  en  Spaansche 
peper  te  eten.  Duurt  de  kokoki  te  lang,  dan  gelooft  men  dat  de  suwanggiof  iswone 
de  genezing  tegen  houdt  en  offert  men  een  schaap,  wiens  lever  en  hart  gekookt, 
met  eenig  gepelde  rijst  in  een  pisangUad  wordt  gewikkeld  en  buiten  de  muren  der 
negari  gelegd.  Is  de  zieke  een  man,  dan  slacht  men  een  ram  en  voegt  omdat  ver- 
onderstelt wordt,  dat  de  ziel,  het  levensbeginsel,  ook  daarin  woont,  de  rauwe 
genitaliën  er  van  bij  het  offer ;  is  de  zieke  eene  vrouw  dan  worden  de  genitaliën  eener  ooi 
gebezigd.  Neergelegd  z^nde,  wordt  er  over  dit  offer  eenig  arak  gegoten.  Geneest  de 
zieke  niet,  dan  moet  men  tooveren  om  te  weten  te  komen  wie  deze  veroorzaakt 
heeft,  de  Upulero,  de  booze  geesten,  de  nitu,  dan  wel  kwaadwillige  lieden,  om 
daarna  de  voorgeschevene  offers  te  kunnen  brengen.  De  zieken,  riër  kapanasoo, 
worden  behoorlijk  door  de  bloedverwanten  verpleegd.  De  nitu,  afgestorvenen,  maken 
de  huisgenooten  ziek,  wanneer  de  huisvader  deze  niet  behoorlijk  spijzigt  of  wanneer 
het  huis  boven  den  t6warte  lekt  In  enkele  negariën  bestaat  de  gewoonte  om  jaarlijks 
gedurende  de  kentering,  gewoonlijk  in  Maart,  de  smetstoffen  en  ziekten  uit  de 
negari  te  verdrijven.  Tot  dat  einde  wordt  eene  prauw  gemaakt  van  twee  meters 
lengte  en  een  halve  meter  breedte  met  zeilen,  roer,  riemen  en  andere  benoodigd- 
heden.  In  deze  prauw  legt  elk  huisgezin  eenig  rijst,  sirih-pinang,  padi,  kalapa, 
sukun  of  vruchten  van  de  Artocarpus  incisa,  voorts  insecten  die  de  velden  verwoesten» 
water,  sagero,  een  kip,  twee  eieren  en  laat  haar  in  zee  drijven  zeggende,  «modi 
sialedurmu  sëniakre  kaperi  kapanse  modi  la  nuse  duma,  rai  duma,  pelm  durmu 
suakar  latipur  matnii,»  d.  L  Breng  van  hier  weg  allerlei  ziekten,  breng  deze  naar 
andere  eilanden,  andere  landen,  verdeel  die  op  plaatsen,  die  ten  oosten,  waar  de 
zon  opgaat,  liggen.  Eene  andere  geneeswijze  is  het  uit  het  lichaam  halen  van 
vreemde  voorwerpen,  als  vischgraten,  steentjes,  dorens,  stukjes  hout  of  schelpen, 
die  door  een  boozen  geest  in  het  lichaam  gelegd  werden.  Tot  dat  einde  neemt  de 
deskundige  gewoonlijk  eene  oude  vrouw,  zeven  sirih  en  zeven  pinang,  kauwt  deze 
^n  tot  een  soort  pap,  besmeert  het  lichaam  van  den  zieke  eerst  met  kalapa^lie  en 
legt  het  kauwsel  op  het  zieke  deel,  ratapal  rarisi,  bedekt  dit  met  een  stuk  lijnwaad 
dat  betooverd  is  en  maakt  de  plek  een  kwartier  uurs  daarna  open.  In  de  sirih-pap 
wordt  alsdan  gezocht  naar  de  vreemde  artikelen,  die  bewaard  worden.  Deze  hande- 
ling wordt  drie  malen  herhaald.  Daarna  krijgt  de  zieke  geneesmiddelen  te  drinken. 
Bg  gezwellen  of  andere  pijnen  gebruikt  men  eene  soort  cucurbitula  of  kop  van 
karbouwenhoom,  doduwoosu,  met  een  gaatje  om  het  luchtledig  te  maken,  welk 
gaatje  daarna  met  was  dichtgemaakt  wordt.  Als  deze  afgenomen  is ,  worden  op  de  plek 
met  bambu  eenige  scarificaties  gemaakt  en  de  doduwoosu  geappliceerd  om  het  bloed 
te  doen  vloeien.  Daarna  wordt  de  plek  met  ^ngekauwde  medicamenten,  wortelen 


394  DE  EILANDEN  LETI,   HOA  EN  LAKOR. 

en  bladeren  bèspogen.  De  zieken  worden  ook  ter  genezing  naar  andere  htdzen  over- 
geToerd,  omdat  bij  het  bonwen  yan  het  hnis  de  Toorgeschreyene  voorzorgsmaat- 
regelen niet  genomen  zijn.  Epilepsie,  lemuri  siwi,  of  pipsiomwae,  ontstaat  door  oyer- 
erving,  volgens  anderen  doordien  de  geest  van  een  geit  in  den  persoon  is  gevaren. 

Na  het  overladen  van  een  kind  wordt  het  in  hurkende  houding  met  de  handen 
op  de  schouders  eenvoudig  in  Iqnwaad  gewikkeld  en  onder  het  huis  zgdelings  b^rar 
ven.  Jongens,  die  koliwater  kunnen  verzamelen  krijgen,  een  mes  mede.  In  het  graf 
worden  drie  jonge  kalapa  en  drie  stukken  suikerriet  gelegd.  Op  den  derden  dag 
komen  de  bloedverwanten  bijeen  en  worden  op  koliwater  onthaald,  omdat  op  dien 
dag  de  ziel  naar  Saam  Metiwanua  gaat,  een  zandbank  ten  zuiden  van  Leti  liggende, 
alwaar  de  zielen  vergaderen.  De  zielen  der  afgestorvenen  van  Moa  en  Lakor 
gaan  naar  Wekenau,  een  eilandje  beoosten  Lakor.  Vrouwen  die  gedurende  de 
partus  sterven,  worden  als  andere  lieden  begraven.  Sterft  een  volwassen  persoon, 
dan  worden,  wanneer  hij  tot  de  mama  en  wusumbehoort,  twee  of  drie  geweerschoten 
gelost,  om  van  den  dood  aan  de  negarigenooten  kennis  te  geven.  De  familieleden 
en  vrienden  komen  alsdan  bijeen,  medebrengende  allerlei  lijnwaden,  sirih-pinang, 
tabak  en  koliwater.  Een  bepaald  aantal  vrouwen  weeklagen,  ratniana,  op  heftigen, 
scbreeuwenden  toon.  Het  lijk,  rimate  of  rimolu,  wordt  gebaad,  de  mannen  gekleed 
met  twee  schaamgordels  en  een  chitsen  bac^ju,  de  vrouwen  met  een  arong,  oorhangers 
van  goud,  koralen  hals-  en  ivoren  armbanden.  Het  lijk  wordt  in  een  zittende  hou- 
ding met  de  armen  kruiselings  over  de  borst  en  de  handen  op  den  schouder  ge- 
plaatst, vervolgens  ingewikkeld  niet  zeven  lagen  van  verschillende  soort  gekleurde 
lijnwaden,  met  wit  en  zwart,  nadat  vooraf  bq  aanzienlijken  nog  een  paar  gouden 
oorhangers  in  den  mond  en  een  gouden  plaat  op  de  borst  gelegd  zijn.  Het  graf 
wordt  onder  of  aan  de  zijde  van  het  huis  gegraven ,  tot  eene  diepte  van  twee  of  drie 
meter.  Het  lijk,  door  vier  mannen  aan  de  hand  gedragen,  wordt  daarin  schrijdelings 
op  zijde  gelegd  met  het  aangezicht  naar  het  oosten.  Aan  het  lijk  wordt  medegegeven 
drie  jonge  kalapa,  drie  stuks  suikerriet,  een  breekijzer,  een  mes,  een  parang,  een 
piek  en  een  gevulde  sirihkoker.  Sommigen  begraven  bg  het  Iqk  ook  een  levenden 
hond,  als  tochtgenoot,  niet  om  den  weg  naar  het  zielenland  te  wijzen,  omdat  dit 
over  zee  ligt.  Het  graf,  rati,  buitenshuis  wordt  bolvormig  opgehoogd  en  den  rand 
met  steenen  bedekt,  onder  het  huis  wordt  een  mat  er  opgelegd  en  met  houten 
pennen  aan  den  grond  vastgehecht  Na  de  begrafenis  worden  karbouwen,  varkens  en 
geiten  geslacht  en  aan  de  aanwezigen  ieder  een  stuk  rauw  vleesch  gegeven,  waarna 
zij  huiswaarts  keeren.  Bij  aanzienlijke  lieden  bleven  de  vrouwen  drie  dagen  achtereen 
weeklagen ,  waama  zij  ieder  met  een  stuk  vleesch  temggaan.  Den  dag  na  de  begrafenis 
worden  een  of  twee  sukunboomen,  Artocarpus  incisa,  twee  tot  drie  kalapa,  pinang 
en  andere  vruchtboomen,  omgehakt  als  aandeel  van  den  overledene.  De  zielvan  den  overle^ 


DE  KBL^DEN  LETI,   MOA   EN  LAKOR.  395 

dene,  natami  of  tatami ,  zwerft  om  het  huis  rond.  Op  den  vijfden  dag  worden  de  r  oodige 
toebereidselen  gemaakt,  om  deze  in  de  iëne,  hethoaten  beeld,  tijdelgk  te  doen  verblijf 
houden.  Deze  beelden  worden  door  bepaalde  lieden  van  een  bijzonder  soort  hout, 
tegen  betaling  van  een  geit  en  eenig  kapas,  garen,  vervaardigd.  Om  de  ziel  er  in 
te  lokken,  wordt  de  iêne  op  een  gouden  plaat  gelegd,  die  daarna  in  een  rooden 
doek  gewikkeld  door  eenige  lieden  boven  op  den  zolder,  op  den  tëwarte  gebracht 
worden.  Daarna  brengt  men  op  drie  borden  eenig  rijst,  zoomede  gekookt  var- 
kens- en  kippenvleesch  en  legt  deze  op  een  blad  voor  het  beeld  neder.  Nadat  de 
mond  van  het  beeld  met  eenig  sagero  bestreken  is,  zegt  de  persoon  die  de  spijzen 
heeft  medegebracht  cmnna  memnu  tisa  rëlaso  jena  mele  kapere  kapanse  mai»,  d.  w.  z. 
Eet,  drink  en  bewaak  ons,  opdat  er  geene  ziekte  ontsta.  Nadat  de  iëne  gegeten 
heeft,  wordt  aan  de  aanwezigen  een  maaltijd  gegeven,  die  tot  's  nachts  duurt  Bij 
het  lijk  wordt  niet  gezongen,  noch  gebeden.  Sterft  een  hoofd,  dan  is  de  bevolking 
verplicht,  elk  huisgezin  namelijk,  om  een  karbouw  en  een  varken  te  verstrekken. 
Deze  verplichting  rust  ook  op  de  slaven.  Nadat  de  tatami  eenigen  tijd  in  de  iëne 
heeft  uitgerust,  gaat  zy  naar  Metiwanua,  de  plaats  der  afgestorvenen  bezuiden  het 
eiland,  op  Moa  en  Lakor  naar  Wekenau.  In  droomen,  mië,  houden  de  zielen  betrekking 
met  de  levenden,  of  verschenen  nu  en  dan  in  de  nabgheid  der  iëne  als  de  schaduw, 
leli,  van  den  mensch.  Als  teeken  van  rouw,  aluli  sioni,  dragen  de  vrouwen  een 
korte  sarong,  van  de  heup  tot  aan  de  knieën  en  mi^  zg  zich  niet  kammen  tot  dat 
de  nieuwe  maan  verschijnt  Mannen  dragen  geene  rouwteekenen. 

Yerdeeling  van  erfenis,  luwu,  heeft  niet  plaats.  Sterft  de  huisvader,  dan  komen 
de  bezittingen  als  huizen,  tuinen,  vee  en  andere  artikelen  van  waarde,  als  karse, 
gouden  platen;  pikne  wulule,  borden  en  schotels  uit  den  ouden  tgd;  leli  miase, 
gouden  armbanden;  ranit  mase,  gouden  kettingen;  masatnine,  gouden  oorhangers; 
masutki  en  maskowokoë,  gouden  hoofdversierselen,  het  laatste  in  den  vorm  van 
horens;  mas  saruweni,  gouden  sirihdoozen;  en  andere  goudwerken,  voorts  steenen 
armbanden,  seli;  geel  zijde  sepan,  marmare  en  sule,  een  soort  gekleurd  Ignwaad, 
onder  het  toezicht  der  moeder.  Een  of  twee  maanden  na  het  overlijden  is  zij  ver- 
plicht een  der  velden  of  tuinen  aan  den  zoon  van  de  zuster  van  den  overledene  af 
te  staan.  Door  het  aangaan  van  een  tweede  huwelijk  verliest  z^  het  recht  over  deze 
bezittingen  en  treedt  de  oudste  zoon  of  de  echtgenoot  van  de  oudste  dochter  in 
hare  plaats  op,  die  de  nog  ongehuwde  en  jonge  kinderen  verplegen  moet  Oeen  dezer 
eigendommen  mag  worden  verdeeld,  vervreemd  of  verkocht. .De  kinderen  hebben  het 
vruchtgebruik  met  voorkennis  van  degene  die  het  toezicht  er  over  houdt  Het  door 
de  te  huis  blijvende  kinderen  verdiende  strekt  om  de  bezittingen  van  den  vader  te 
vermeerderen,  tot  zoolang  dat  zij  gehuwd  zgn  of  een  nieuw  huishouden  hebben  op- 
gericht Op  Moa  en  Lakor  volgen  de  kindéren  dea  vader. 


396  DE  EILANDEN  LBH,  MOA  EN  LAKOR. 

De  bevoUdng  is  zeer  geneigd  yerbintenissen  metTTeemdelingeii,peiiiakaofdonaime, 
te  sluiten.  Degenen  die  met  de  vrouwen  des  lands  gehuwd  z^n,  wonen  bij  de  schoon- 
ouders in  en  hebben  geene  rechten  hoegenaamd  over  hunne  vrouwen,  die  zij  ook 
niet  mogen  medenemen.  Zij  bezetten  de  gronden  der  vrouw,  aan  wie,  na  het 
overlgden,  al  hunne  bezittingen  ten  deel  vallen.  Bij  aankomst  in  de  negari  geven 
zij  gewoonlijk  aan  de  betrokkene  hoofden  een  geschenk,  bestaande  uit  een  stukehits, 
een  stuk  wit  of  zwart  l^nwaad  en  eenig  arak.  Tegen  etenstijd  iemand  bezoekende 
wordt  men  tot  den  maaltijd  uitgenoodigd  en  door  de  vrouwen  en  slavinnen  bediend.  In  buis 
komende  terwijl  de  huisheer  afwezig  is,  mag  de  vrouw  geen  lang  gesprek  met  hen 
voeren.  Bg  het  binnentreden  van  een  huis  is  men  verplicht  sirih-pinang,  munaur, 
BOXL  te  bieden.  Blijft  een  vriend,  van  eene  andere  negari  afkomstig,  eten,  dan  slacht 
men  een  geit  of  varken  om  te  onthalen ,  vooraf  echter  drinkt  men  eenig  koliwater, 
mimnu  arke.  Het  duiten  van  vriendschap  met  lieden  uit  andere  negariën,  bgv.  van 
Grroot-Timor  geschiedt  door  de  ronisi  remurara  of  het  eten  van  vleesdii  en  het 
drinken  van  bloed.  Toen  een  der  rilalauna  van  Leti  een  verbond  sloot  met  den  radja 
van  Watrou  en  Groot-Timor,  kwamen  zij  bi|  elkander.  De  radja  liet  een  karbouw  en 
een  varken  voorbrengen,  daarna  twee  kalapadoppen  met  koliwater  gevuld,  welke  op 
den  grond  worden  geplaatst.  De  rilalaune  stak  daarnaast  een  piek,  een  klewang  én 
een  pgl  en  boog  in  den  grond,  de  ra<ya  legde  een  geweer  en  een  klewang.  Ver- 
volgens maakte  de  radja  op  het  bovengedeelte  van  z^n  hand  een  wond  en  liet  het 
bloed  in  het  koliwater  vloeien.  Hetzelfde  werd  door  den  rilalauna  gedaan.  Na  het 
bloed  vermengd  te  hebben,  dronken  zij  te  zamen  het  koliwater  op,  de  rilalauna 
onder  het  zeggen  van  «matruma,  ronisi  remurara  pakulti  pasaair  irsida  raramida 
ate,  mano  palobutu  toniili  manure  bei  iwutu  niaomse  ida  niakat  ida,  jenatoüira 
jenan  mewudiwiawa,  totlira  mewudiwiawa  lere  en  wene  wulen  wene  nusen  wene  rain 
wene  tutun  wene  elun  wene  isin  miaklowi  en  wene  rar  makturu  en  wene , »  d.  i.  vrg  vertaald 
Oog  van  het  hms,  alomtegenwoordige,  zijt  onze  getuige,  wij  hebben  vleesch  gegeten  en  bloed 
gedronken,  wij  zijn  één  geworden,  wij  kunnen  niet  scheiden,  onze  borsten,  onze  harten, 
onze  ingewanden,  onze  woorden  zijn  één  geworden,  wanneer  wij  den  eed  verbreken, 
de  woorden  wegwerpen,  dan  zal  de  zon,  de  maan,  het  eiland,  de  grond,  het  voor- 
gebergte ,  de  inham ,  het  gesneden  vléesch  en  het  gestorte  bloed  ons  dooden.  De 
radja  zwoer  een  gelijken  eed  onder  aanroeping  van  IJsneno,  Heer  zon  de  üpuliBro 
der  Timoreezen.  Daarna  werd  de  karbouw  en  het  varken  geslacht  en  een  gemeen- 
schappelijk maal  gevierd. 

Yan  feesten,  sepuru,  zang,  spel  en  reiendans  zijn  deze  eilanden-bewoners  groote 
liefhebbers.  Zij  doen  niets,  zonder  er  bij  te  zingen.  Bij  elke  gelegenheid  mag  men 
de  sniara  kiese,  sniara  lutru  wawna  en  sniara  tali,  sdngen.  In  de  praüw  zingt  men 


0E  EILANDEN  LBTI,  MOA  EN  LAKOR,  397 

de  sniara  wesi',  sniara  sniople,  éniara  waani/  ffliiara  lare  en  sniara  kc^oteli.  Aan  het 
strand  dansende  gebruikt .  inen  de  sniara  sniëke.  lo  de  tuinen,  bij  het  ontginnen 
daarvsui  en  bq  het  planten  van  padi  of  ^j^^i^g»  zingt  men  de  sniara  teene.  De 
zang,  die  eentonig  is  en  gezongen  wordt,  terwijl  de  riësre  makaare  met  de  afge- 
slagen koppen  der  vijanden  manipuleert,  heet  sniara  joriore.  Onder  het  zingen  van 
de  sniari  kiese,  wesi,  smople,  waaai,  lare,  jotiore  en  sniëke  wórdt  op.  den  trom, 
tiwle,  geslagen.  De  lioi  laururu^  suamre,  sildsepne,  udiatweli,  medi,  pipmi^tme  en 
titiwèsriai  wórden  alleen  tijdens  de  porëkefeesten,  wanneer  de  Upulero  in  den  nunu- 
boom  zit,  gedanst  De  tjakalele,  roasewar,  wórdt  alleen  gedurende  den  oorlog  ver-^ 
toond.  De  lioi  weikei  danst  men  bij  alle  gelegenheden.  Het  dansen  bestaat  uit  d^ 
bewegmg  van  armen  en  beendn  voor-  en  achterwaarts,  alleen  bij  de  udiatweli  worden 
meer  obscoene  bewegingen  waargenomen.  De.  :gebruikelijke  muziekinstrumenten ,  be- 
staande uit  trommen,  priai  en.  tiwle,  zijn  zeer  primitief.  Het  dobbelen  of hanekloppen 
is  niet  bekend.  Om  bij  bewaking  van  lijken  des  nachts  wakker  te  blyven,  spelen  de 
mannen  een  soort  schaakspel,  dame  genoemd,  dat  echter  van  vreemden  oorsprong 
is.  De  kinderen  vermaken  zich  met  keken,  een  harde  kern  waarmede  geknikkerd 
wordt  en  met  raseke  surispoo,  kleine  prauwea  van  kolibladen  vervaardigd.  Zij  zingen 
gewoonlijk  met  de  oudere  mede. 

De  tijd  wordt  verdeeld  in  warme  en  natte  moeson.  De  warme  moeson.,  lermarin  of  lerwC'-, 
rin,  duurt  volgens  deze  verdeeling  van  Juli  tot  October,  de  natte  moeson ,  utnean  of 
janmuti  wartulu,  van  half  December  tot  Maart.  De  kentering  aniwakdioori ,  duurt 
van  Maart  tot  Juli  en  van  October  tot  half  December.  De  dag  wordt  verdeeld  in 
jarmetam,  morgen,  lera  nakdeda,  middag,  en  lera  Mao,  avond.  Een  etmaal  ver- 
deelt men  in  leran  maisiëri,  de  zon  komt  op,  lera  nalo,  de  zon  staat  hoog,  lera 
nakdeda,  de  zon  staat  in  het  midden,  leran  woki,  de  zon  staat  schuins,  lerantuin, 
de  zon  gaat  onder,  tutun  wadku,  de  tijd  om  het  licht  te  ontsteken,  mela  letuare, 
de  middernacht,  sawulun  noni,  het  eerste  hanengekraai,  siwiletuarenoni,  het  tweede 
hanengekraai,  siwi  makodi  pSlepre,  de  haan  vliegt  van  den  boom  af  en  leleparo 
morgenschemering.  Het  tellen,  soro,  volgens  het  quinair  stelsel,  geschiedt  met  de 
vingers,  linmi  ukami,  steentjes,  watu,  djagongskorrels,  wetraa  ule,  reepen  vankoli- 
blad  altawi  lisre  en  rore  aru  la  pniëpne  kalkstrepen  aan  de  omwanding  van  het  huis ,  beide 
laatste  om  het  aantal  vee  te  kennen.  De  altawi  lisre,  die  men  in  de  slaapplaats  ophangt, 
dient  om  het  aantal  goudstukken  te  onthouden.  Bij  het  afleggen  van  afstanden  zegt  men 
«kaprui  apre  tangkeran  maata  muasal  meku»,  d.  i.  het  speeksel  zal  nog  niet  droog  zijn  of 
gij  zijt  daar ;  <mianaaru  raram  muasal  meku»,  d.  i.  de  pinang  zal  nog  niet  rood  gekaauwd 
zijn ,  of  gij  zijt  daar ;  «wetraa  namtas  salmeka»,  d.  i.  de  djagong  zal  nog  niet  gaar  zijn  of  gij 
zijt  daar.  Yoor  inhoudsmaat  taktuaku,  gebruikt  men  de  periri,  een  ronde  mand  van 
kolibladen,  van  twee  meters  middellijn  en  anderhalve  meter  hoog,  om  padi  er  in  te 


398  DK  StTAKDEN  LETT,   HOA  EX  LAEOR. 

bewaren,  of  de  inhöad  van  vier  wolwole,  een  kleinere  mand.  Kleinere  maten  of 
mandjes  van  kolibladen,  zijn  de  kwarwara,  pnkpuke  en  lukre  van  ongeveer  0.4  meter 
middellijn  en  0.8  meter  hoog,  de  sniore  van  0.2  meter  middellijn  en  0.8  meter 
hoog.  Het  gewicht  dezer  maten  is  zeer  ongelijk. 

Bij  een  zonneclips,  leran  mate,  denkt  men  dat  er  een  groot  man  ergens  zal  ster- 
ven, bij  een  maaneclips,  wnle  enmate,  zegt  men,  dat  de  Halicore  indicos  op  de 
zandplaten  bijeenkomt  om  te  spelen  en  de  schildpadden,  Chelonia  imbricata,  eieren 
zullen  leggen.  De  regenboog,  jonsu,  is  een  bewijs  van  den  üpulero  dat  hg  de  offers 
heeft  aangenomen  en  den  regen  zal  doen  ophouden.  De  oorsprong  van  donder ,  tirke 
of  Mare,  bliksem,  lene,  wind,  ani,  petune,  sterren,  kan  niet  worden  medegedeeld. 
Men  gelooft  intusschen  dat  in  de  maan  de  vrouw  Barleliwadan  woont,  wier  bezig- 
heid is  garen  te  twijnen.  Het  is  niet  bekend  van  waar  zij  afkomstig  is.  De  morgen- 
ster heet  taliare,  het  zevengestemte  petune  maanu  of  vogelster.  Kometen  heeten 
petun  orlae,  ster  met  een  staart,  Iwure  nisni  dondersteenen.  Aardbevingen  die  nu 
en  dan  voorkomen,  worden  toegeschreven  aan  XJpunusa  of  grootmoeder  aarde,  die 
beweging  maakt  om  te  vernemen  of  hare  afstammelingen  nog  op  het  eiland  aan- 
wezig z\jn.  Uit  dien  hoofde  moet  men  groot  rumoer  maken.  In  November  1714  en 
December  1716  werden  zeer  zware  aardbevingen  te  Leti  gevoeld.  De  windstreken 
heeten  tipor,  oost,  warat,  west,  taranan,  zuid  en  rai  noord. 


xxxyni. 


Bk.  398. 


TWAALFDE  HOOFDSTUK. 


HET  EILAND   KEISAR  OF  MAQSAR. 


Ligging.  Fonmitie.  Bergen.  Biyieren.  VoetiMiden.  Ankerplnatien.  Moeten.  VeideeUng 
landschappen.  Kegarite.  BeYolking.  Meaileien.  Taal.  Traditie.  Oeaehiedenis.  Pliyiiaehe, 
intelleetneele  en  moreele  eigemchappen.  Standen.  Bettnar.  Hoofden.  Afdoening  van 
zakeo.  Straffen.  Eed.  Grondeigendom.  Landbouw.  Veestapel.  Cnltns.  Bügeloor.  Hnweigk. 
Sehaldng.  HnwelQk  van  broeders-  en  snstenkinderen.  BOiltten.  Echtscbeiding.  Steriliteit 
der  Tronwen.  Zwangerschap.  Partns.  Haarsnlden.  Doorsteken  der  oorlellen.  TandT^len. 
Ziekte.  Oenesing.  Overigden.  begrafenis.  Bonw.  Erfenis.  Hniaen.  Hnisraad.  Kleeding. 
Sieraden.  Wapenen.  Oorlog  en  Trede.  Kgverheid.  Arbeid  Tan  mannen  en  Tronwen. 
HandeL  Geld.  Voeding.  Nareottea.  Feesten,  sang  en  dans.  Mnsiékinstmmenten.  Spelen. 
Kosmolegle. 


Het  eQand  Eeser,  ook  wel  MaMsar,  Eeisar,  Baipala,  of  Jotowawa  genaamd, welks 
bewoners  in  1665  bij  oyereenkomst  zich  onder  de  bescherming  der  Nederlanders 
stelden,  ligt  tusschen  127^  en  127^  10'  Oosterlengte  van  Greenwich  en  tusschen 
7®  55'  en  8**  15'  Zuiderbreedte.  De  naam  Keser,  Ksser,  en  Makisar  is  afkomstig 
van  den  naam  Eeisar,  ook  wel  als  Eiasar  uitgesproken,  eene  zandvlakte  ten  zuid- 
oosten van  het  eiland  in  het  landschap  Oirata.  De  naam  Jotowawa  beteekent  hoogland. 

Dit  bergachtig  eiland,  een  omtrek  beslaande  van  slechts  etteligke  mylen,  dat  door 
uitroeiing  der  bosschen,  thans  arm  aan  timmerhout,,  als  een  kale  rotsblok  zich  ver- 
toont, behoort  tot  de  quader  en  trias  formatie,  waarb^  sporen  van  metamorphische- 
gneis  en  glimmerschiefiér-gesteenten,  zoomede  uil^estrekte  banken  van  jongere  kalk- 
vorming  aangetroffen  worden.  De  toppen  der  bergen,  waarvan  de  hoogste  ongeveer 
tweehonderd  meter  telt,  met  name  Rupikai  nahakai,  Taitulu,  Woorpenu,  Oirowaku, 
Eaisama,  Intutun,  Pipideli  en  andere,  alwaar  de  negariën  Lebelau,  Sunpali,  No- 
woru,  niwawan,  Jawuru,  Mesiapi,  Lukurworu,  Abusur,  Manumere, Purpura,  Nomaha 
en  Oiraha  gebouwd  zijn,  zijn  geheel  ontwoud  en  met  kort  gras  bedekt  Op  de  lager 
liggende  vlakten  treft  men  nog  slechts  eenig  houtgewas  aan,  waar  tusschen  groepen 
van  de  Borassus  flabelliformis,  kalapapalmen  en  Stadtmannia  sideroxylon  voorkomen. 
Behalve  door  eenige  onbeduidende  beelqjes,  wordt  het  eiland  door  de  rivier^'es  Malara, 
Jalumu,  Nama  bij  Woorili  en  Hiere  bevochtigd,  die  echter  in  den  oostmoeson  geheel 


400  HET  EHAKD   KEISAR  OF  VAKISAR. 

droog  Tallen,  waardoor  zelfs  gebrek  aan  drinkwater  ontstaat.  De  wegen,  die  over  de 
bergruggen  van  de  eene  naar  de  andere  negari  loopen,  zijn  nog  onbeduidender  dan 
voetpaden,  doch  kunnen  te  paard  worden  gebezigd.  Ankerplaatsen  voor  groote  sche- 
pen zijn  er  langs  deze  steil  in  zee  afloopende  kusten  niet,  in  den  goeden  moeson 
kan  men  echter  geankerd  en  vast^emeerd  bij  de  tandjong  Intutun  aan  het 
strand  van  Nama  liggen.  Kleine  vaartuigen  kunnen  ten  noorden  bg  MuidaaenHiere, 
ten  oosten  bij  Purpura,  Juwalan  en  Liti,  ten  zuiden  b^  Mulikaur,  Manuperi,  Eaisar, 
Joltara,  Posi  en  Elou  en  ten  westen  bij  Tutu,  Jalumu,  Saraa  en  Malara,  z^nde 
kleine  inhammen  met  zandstranden,  naar  gelang  van  den  moeson  veilig  liggen.  Yan 
Juni  tot  December  heerscht  de  droge,  van  Januari  tot  Mei  de  natte  moeson.  Het 
klimaat  is  zeer  gezond. 

Het  eiland  Makisar  wordt  in  zes  afdeelingen  of  landschappen  met  vijfentwintig 
negarién,  Eotalama  medegerekend,  verdeeld  als  Lebelau,  met  de  negariên  Lebelau 
en  Sokolai;  Jawuru  met  de  negariön  Jawuru,  Sunpali,  Noworu,  en  Hiwawan;  Woo- 
rili  met  de  aegm^n  Woorili,  Mesiapi,  Dalusama  of  Kotalama,  Lukurworu,  Sajou, 
Woorlapa  en  Manumese;  Abusur  of  Opuhur,  met  de  negariên  Abusur,  Lewerou, 
Ënitutun  of  Intutun;  Nohowali  met  de  negariên  Purpura,  Wekuwai,  Loiporu  enNo- 
maha;  Oirata  met  de  negariên  Soru,  Oirata  barat  of  Oirahka  warka,  Lekilapa, 
Oirata  timur  of  Oirahka  Eimur  en  Dikesi.  De  negariên  Lebelau,  Jawuru,  Woorili, 
Abusur  en  Lewerau  worden  als  lehke  lapa  of  heilige  plaatsen  aang^nerkt  Het  aan- 
tal der  bevolking  was  in  1882  als  volgt; 

Lebelau 465  m.        742  vr.        1207  te  zamen. 

Jawuru 768  id.        894  id.        1662        id. 

Woorili     .     .     ;     .     .     1974  id.      1653  id.        3627        id. 

Abusur 397  id.        603  id.  900        id. 

Nohowale 163  id.        258  id.  421        id. 

Oirata 677  id.        812  id.         1389        id. 

Totaal    .     .    4344  m.      4862  vr.        9806  te  zamen;  waarvan 
mama  of  adelUngen  352  zielen 

'  wuru,  gewone  man  7464    id. 

ata  of  slaven  1168    id. 

walada  of  mestiezen  222    id. 

te  zamen  9206  zielen.  In  1882  waren  hier* 
onder  1814  Christenen.  De  Walada  kan  nog  gesplitst  worden  in  116  mannen  en  106 
vrouwen.  Deze  lieden  zijn  de  afstammelingen  der  Europeesche  militairen  —  Neder* 
landers,  Duitschers  en  Franschen  —  die  in  1668  en  later  te  Makisar  geplaatst  by 
de  vrouwen  des  lands  kinderen  verwekten.  Zij  laten  zich  op  hun  Europeesche  af- 
komst veel  voorstaan  en  vermengen  zich  thans  zelden  meer  met  de  oorspronkelijke 
Makisars,   van   wie   zg   echter,  behalve  hun   blanke   huid,   blond  haar  en  blauwe 


,121    O.L.'v.  Ggeenvr. 


JDe  eilajtoen 


1  i 


i  II 


I  il 


(CD 


Romaii<i* 


Kfiisar 


Stm^tuif.  w.  B.W.X.  2W^  ZmixUn, . 


HET  SOiAND   KEISAB  OF  MAEISAB.  401 

oogen,  weinig  verschillen.  Zij  zijn  flink  gebouwd,  zoowel  mannen  als  vrouwen  en 
bezigen  bij  voorkeur  de  taal  van  het  land.  Vele  vrouwen  spreken  zelfs  geen  Maleisch. 
De  ouderen  onder  hen  z^n  weinig  ontwikkeld  en  zeer  achterdochtig,  bovendien 
groote  voorstanders  van  koliwater,  die  hunne  slaven  dagelijks  van  de  boomen,  die 
naast  hunne  woningen  staan,  aftappen  en  waardoor  zij  in  een  voortdurenden  staat 
van  dronkenschap  verkeeren.  De  mannen  houden  zich  onledig  met  den  handel,  het 
smeden  van  gouden  sieraden  en  het  vervaardigen  van  vischlijnen ,  ajil ,  terwijl  de  vrouwen 
de  op  Groot  Timor  zoozeer  gewildesnikirsof  omslagdoeken  weven.  In  kleeding,  voeding, 
zeden  en  gebruiken  zijn  zij,  aan  hun  lot  overgelaten  zijnde,  MaMsaranen  geworden. 
Alleen  big  plechtige  gelegenheden  kleeden  de  mannen  zich  op  de  Europeesche  wijze, 
de  vrouwen  in  sarong-kabaja.  Het  huwelijk  wordt  onder  elkander  gesloten,  maar  de 
kinderen  volgen  de  familie  der  moeder.  Vele  mannen  hebben  meer  dan  drie  vrou- 
wen, die  vruchtbaar  zijn;  hieraan  schrqven  zij  den  vooruitgang  in  zielental  dezer 
mestiezen  kolonie  toe.  Eenige  vrouwen  hebben  eene  tijdelijke  gemeenschap  met  moha- 
medaansche  handelaren,  doch  zonder  kinderen.  De  landbouw  —  aanplant  van 
djagong  katjang  en  kapas  —  wordt  door  hunne  op  Groot  Timor  ingeruilde  slaven 
gedreven,  evenzoo  de  verzorging  van  het  vee.  Hunne  woningen  zijn  goed  en  behoor- 
lijk ingericht.  De  kinderen  bezoeken  de  lagere  inlandsche  school  te  Woorili.  De  han- 
del heeft  grootendeels  met  Portugeesche  onderdanen  op  Groot  Timor  in  ruil  plaats. 
Vanwege  den  veelvuldigen  omgang  met  Australische  zeevarenden,  zijn  de  mestiezen 
zeer  Engelschgezind ,  vooral  degenen  die  Fort  Darwin  bezocht  hebben  en  de  Engelsche 
taal  vloeiend  spreken.  In  de  landschappen  Lebelau,  Jawuru,  Woorili,  Abusur  en 
Nohowali  spreekt  men  ééne  taal.  De  bewoners  van  Oirata  bezigen  een  afzonderlijk 
dialect,  dat  veel  overeenkomst  heeft  met  het  Loikerasch  op  Groot  Timor  inhetPor- 
tageesch  gebied. 

Naar  luid  der  overleveringen  sproot,  toen  het  eiland  Jotowawa  nog  onbewoond 
was,  zekere  Delipai  uit  den  berg  Wahkuleren  en  huwde  Riïseeme,  eene  vrouw,  die 
kort  daarna  met  haren  broeder  van  het  eiland  Sermata  te  MaMsar  strandde.  Hunne 
kinderen  zeven  zonen  en  twee  dochters,  die  met  vrouwen  van  Sermata  en  Groot- 
Timor  cohabiteerden,  worden  als  de  voorouders  van  Woorili  en  Nohowali  aange- 
merkt De  eerste  bewoners  van  Lebelau  kwamen  van  Moa,  die  van  Jawuru  van 
Loikera,  Groot-Timor  en  verkregen  van  Delipai  vergunning  om  zich  te  Jotowawa  te 
vestigen.  Toen  ongeveer  een  eeuw  later  Woorili  en  Nohowali  in  oorlog  waren ,  kwamen 
zekere  Eikilailai  met  zijne  echtgenoot  Lindadirai,  hun  zoon  Marou  en  vele  volge- 
lingen van  Maubesi,  Groot-Timor  te  Woorili  aan  om  zijne  moeder,  die  gedurende 
een  tocht  langs  de  kust  verloren  was  geraakt,  te  zoeken.  Utanmeru,  het  hoofd  van 
Woorili,  verzocht  hem  om  hulp  tegen  Nohowali  en  na  een  verbond  van  vriendschap 
gesloten  en  elkanders  bloed  gedronken  te  hebben,  werd  Eikilailai  in  rang  en  aanzien  aan 

26 


402  HET  EILAIQ}   EEISAR  OF  MAKTSAH, 

Utanmeru  gelijk  gesteld.  Na  Nohowali  ten  onder  gebracht  te  hebben,  stichtte  Eiki- 
lailai  de  negari  Kpideli.  Toen  de  mannen  op  zekeren  dag  afwezig  waren,  deed 
Nohowali  eenen  aanval,  doch  werd  door  de  vrouwen  van  Pipideli,  die  zich  als  man- 
nen verkleed  hadden,  verslagen  met  achterlating  van  een  tal  door  de  vrouwen 
gesnelde  koppen.  Nohowali  sloot  alstoen  een  verbond  met  de  Fortugeezen  van  Deli, 
die  aangevoerd  door  zekeren  Kurus  (of  Cruz)  door  Kikilailai  verslagen  werden. 
Doordien  hij  beducht  was  voor  de  wraak  der  Fortugeezen,  verliet  hij  Fipideli 
en  bouwde  de  sterke  negari  Abusur.  Toen  alles  tot  tegenweer  gereed  was,  kwamen 
de  Fortugeezen  met  Timorsche  hulptroepen  en  vernielden  al  de  negariën  op  Makisar 
met  uitzondering  van  Abusur  en  voerden  een  groot  gedeelte  der  bevolking  als  slaven 
mede.  Het  hoofd  van  Woorili  Loimuluwere  begaf  zich  naar  Alor  of  Ombaai,omhnlp 
te  zoeken  en  ontmoette  bij  FulauEambing,  een  Nederlandsch  vaartuig  als  gezagvoerder 
aan  boord  hebbende  zekeren  Jan  Beleon,  dien  hij  met  zijne  dochter  Sonopan  deed 
huwen.  In  1665,  na  een  verbond  met  de  Nederlanders  gesloten  te  hebben,  ver- 
eenigde  hij  zijne  bevolking  op  den  berg  Eaisama  en  liet  de  versterking  of  barricade 
Dalusama,  Delfshaven,  bouwen.  Aan  het  werkvolk,  dat  dit  fort  van  llJuli  1665 tot 
7  Augustus  1666  bouwde,  verstrekte  hij  maandelijks  acht  buffels,  acht  schapen, 
twee-en-negentig  hoenders,  acht  pikols  rijst  en  achthonderd  stuks  ubL 

Volgens  eenige  oude  schrifturen,  die  historische  waarde  bezitten,  dreven  de  oude 
inwoners  van  Makisar  voorheen  eenen  uitgebreiden  handel  in  specerijen  en  slaven  met 
hunne  naburen  van  Dama,  Nila,  Serua  en  Moa  en  verwierven  langs  dien  weggroote 
voordeden  op  Malaka  en  later  te  Livao,  eene  negari  op  Fortugeesch  llmor.  De 
Sulthan  van  Temate  dit  vernemende  besloot  in  1643  «Makisar  met  het  daaromtrent 
gelegen  eiland  Bomang  aan  te  tasten,  om  zoo  mogelijk  zich  van  de  aldaar  te  vinden 
schatten  te  verzekeren.  De  tot  dat  einde  afgezondene  korrakorra-vloot  slaagde  hierin, 
zonder  veel  tegenstand  te  ontmoeten  en  keerde  binnen  weinige  dagen  terug  met  vijf- 
honderd gevangenen  en  zwaren  buit  van  goud,  zilver  en  andere  kleinoodiên.» 
Dientengevolge  besloten  «de  hoofden  om  met  de  Ed.-Compagnie,  die  hen  voor  lange 
jaren  diverse  genereuse  presentatien  had  laten  doen,  een  contract  aan  te  gaan, 
gedagteekend  1665,  bij  welks  hernieuwing,  anno  1668,  zij  onder  meer  verklaarden 
te  wezen  onderdanen  van  de  Ed.-Compagnie.  Dit  verbitterde  de  Fortugeezen  verbon- 
den met  de  Mangkasaren  zoodanig,  dat  zij  met  eene  aanzienlijke  macht  datzelfde 
jaar  aldaar  eene  landing  ondernamen,  zeer  velen  vermoordden  en  bovendien  vier- 
honderd-en-dertig  koppen  vervoerden.  Toen  de  Bandasche  ministers  van  dit  zoo 
gevaarlijke  verbond  gehoord  en  de  gevolgen  daarvan  rijpelijk  overwogen  hadden, 
stelden  zij  Hare  HoogEdelheden  tot  wering  van  allen  verderen  indrang  voor,  de  houten 
loods  op  te  ruimen  en  aldaar  een  steenen  forteresse  met  twee  flanken  op  te  werpen, 
hetgeen  op  goedkeuring  nog  in  het  jaar  1668  plaats  had.»  Dit  fortje,  VoUenhoven 


HET  EILAND   KEISAB  OF  MAinaAP-  403 

genaamd,  werd  aanvankelijk  door  den  Posthouder  onder  den  titel  van  resident  van 
Makisar  zoomede  een  sergeant,  twee  korporaals  en  zestien  minderen  betrokken, 
later  in  1714  o.  a.  slechts  door  een  korporaal  en  zes  Europeesche  soldaten  bewaakt 
In  dat  jaar  en  daarna  op  onbepaalde  tijden,  doch  minstens  eenmaal  des  jaars  werd 
Makisar  door  een  der  predikanten  van  Banda  bezocht,  terwijl  er  ter  ondersteuning 
van  den  godsdienst  een  schoolmeester  op  dat  eiland  werkzaam  bleef.  In  1721  kwa- 
men vijfhonderd  Oiratas  van  Loikera,  de  wreede  vervolgingen  der  Portugeezen 
moede,  te  Makisar  zich  vestigen.  Na  de  verlossing  van  driehonderd-zeven-en-twintig 
Makisaranen  uit  de  handen  van  zeerovers  van  Mores  of  Pulau  Bunga,  door  de 
Nederlanders,  werd  in  1752  door  de  onderkooplieden  Jan  Willem  de  Koning  en 
Goelenus  van  Oordt  het  contract  van  1668  en  van  Mei  1742  vernieuwd.  De  hoofden 
van  Makisar  verklaarden  alstoen,  dat  zij  geen  koning,  prins  of  staat  subject  zullen 
zijn  als  eenlijk  den  staat  der  generale  V.  O.  L  Compagnie,  dat  zij  geen  potentaten, 
hetzij  Engelschen,  Franschen,  Portugeezen  of  Mangkasaren  zullen  gehoorzamen,  dat 
zij  geene  verbonden,  contracten  of  alliantiën  met  eenige  Europeesche  natie  buiten  de 
y.  O.  L  Compagnie  zullen  aangaan,  dat  zij  de  komst  van  Mangkasaren,  Butoneezen, 
Javanen  en  Maleiers  aan  hunne  stranden  zullen  weren,  dat  zij  de  weggeloopen 
slaven  der  Nederlanders  zullen  teruggeven  en  djati,  sappan  en  sassafras  zullen  aan- 
planten, dat  zij  bij  het  bouwen  van  nieuwe  forten  de  noodige  werklieden  zullen 
verstrekken,  nemende  de  radja  van  Woorili  tevens  aan  met  zijne  negari  bij  het  fort 
te  blijven  wonen  en  eveneens  de  benoodigde  arbeiders  tot  reparatie  daarvan  te 
leveren.  In  1756  bestonden  de  producten  des  lands  cuit  wat  mondspijze,  voorts  eene 
menigte  schapen,  geiten,  groene  katjang,  kalapa  en  kalapaolie.»  Het  laatste  contract 
met  Makisar  is,  dat  van  2  Juli  1803,  waarbij  de  radja  en  de  gezamenlijke  Orang- 
kajas  aan  de  Commissianten  J.  W.  Joostensz  en  A.  Linde  onder  eede  beloofden,  om 
tot  onderhoud  van  de  residentswoning  en  het  fort  zooveel  arbeiders  en  inlandsche 
materialen  als  benoodigd,  te  leveren,  om  bij  nadering  van  vreemde  natiën,  vijanden 
van  de  Compagnie  het  fort  en  de  kust  zoo  tot  hun  eigen  welvaart  als  dat  van  de 
Compagnie  te  bewaken,  om  de  enorme  gunsten,  die  de  Ed.-Compagnie  niet  alleen 
aan  hunne  voorouders  maar  ook  aan  hen  bewezen,  nooit  uit  het  oog  te  verliezen 
en  om  zestig  manschappen  om  te  Banda  te  dienen,  tegen  eene  maandelijksche  be- 
taling als  voor  een  sergeant  aan  gage  f20,  aan  kostgeld  f3.16,  zoomede  50  pond 
rijst,  3  pond  zout  en  3  kannen  arak  —  voor  een  korporaal  aan  gage  f  14,  aan 
kostgeld  f2.46,  zoomede  50  pond  rijst,  3  pond  zout  en  3  kannen  arak  —  voor 
een  gemeene  aan  gage  gage  f9,  aan  kostgeld  f2.46,  zoomede  50  pond  rijst, 
3  pond  zout  en  3  kannen  arak,  te  verstrekken.  Na  het  overnemen  der  bezit- 
tingen van  de  Engelschen  werd  de  bezetting  op  Makisar  in  1819  tegelijk  met  de 
overigen,  namelijk  die  van  Romang,  Leti,  Moa,  Dama  en  Nila,  opgeheven.  Velen 
der  militairen  verzochten  echter  aldaar  te  blijven.  Van  af  1826  tot  1841  was  er  een 


404  HBT  EILAND  KEI8AB  OF  MA¥TSAB. 

zendeling  te  Makisar  gevestigd.  Behalve  een  inlandschen  onderwijzer  is  tegenwoordig 
aldaar  een  Europeesche  holpprediker  werkzaam  in  het  belang  der  inlandsche  Christen- 
gemeente. Te  Woorili  wordt  in  de  gouvemements  inlandsche  school  aan  85  kinderen 
gemiddeld  des  daags  onderwijs  gegeven  in  de  lagere  vakken.  De  onderwqzer  heeft 
een  jaariijksch  inkomen  van  f420.  Sedert  1882  staat  Makisar  onder  het  administratief 
toezicht  van  den  Fosthoader  van  Leti. 

De  bevolking  van  Makisar,  die  tot  het  bmin  sluikharig,  moruku  of  mnrkn  pëloië 
en  lahtalahtane ,  Indonesisch  ras  behoort,  is  sterk  van  lichaam  en  vlug  in  hare  be- 
wegingen. De  mannen  hebben  eene  lengte  van  1.65,  de  vronwen  van  1.59  met«r. 
Klaarblijkelijk  wordt  dit  eiland,  evenals  op  de  Luang  en  Sermatagroep,  door  twee 
verschillende  rassen  bewoond.  De  schedels  zijn  van  brachycephalische  en  dolichoce- 
phaltischen  vorm.  De  lippen  zijn  dun,  de  neus  is  klein,  maar  bij  vele  welgevormd 
gebogen.  De  oogappelen  zijn  glinsterend  zwart.  Handen  en  voeten  zijn  klein.  Yer- 
scheidene  jonge  vrouwen  hebben  zonder  schoon  te  zijn,  sierl^'ke  slanke  lichaams* 
vormen.  Bij  degenen,  die  ze  nog  niet  hebben  doen  vijlen,  zijn  de  tanden  schitte- 
rend wit  De  borsten  der  vrouwen  zijn  klein  en  pyrivormig  met  zwarte  aureolen. 
Over  het  algemeen  wordt  zoowel  bij  mannen  als  vrouwen  op  het  lichaam  weinig 
haar  aangetroffen.  De  hoofden  en  oudsten  maken  intusschen  veel  werk  van  de  nuran 
wullu,  moustaches  en  wein  of  ille  wullu,  baard.  Sonmiigen  trekken  het  haar  ook  wel 
uit  Mannen  en  vrouwen,  uitgezonderd  de  christenmannen,  dragen  het  haar  lang  om 
reden  het  lululi  is  dit  af  te  snijden.  Evenals  thans  op  de  Tanembar  en  Timorlao- 
eilanden  werd  vroeger  het  haar  met  loogfwater  en  kalk  gekleurd.  Zoowel  mannen  als 
vrouwen  hebben  doorboorde  oorlellen,  waarin  niet  alleen  hangers  en  ringen,  maar 
ook  bloemen  en  vogelvederen  gestoken  worden.  Het  baden  heeft  dagelijks  plaats.  Om 
het  lichaam  rein  te  houden,  wrijft  men  zich  de  huid  met  puimsteen  en  lagnndi, 
Yitex  trifolia  bladen.  De  bevolking  is  niet  schuw.  De  mannen  zijn  voor  den  han- 
del geschikt,  vaardig  ter  zee,  en  even  als  de  vrouwen  zeer  ijverig  in  het  bewerken  of 
bebouwen  van  gronden.  Allen  houden  van  lachen,  maU,  en  stoeien,  johoko,  in  welk 
opzicht  zij  zich  als  kinderen  gedragen  kunnen  Zij  komen  gaarne  in  aanraking  met 
vreemdelingen.  Onder  de  blanken  hebben  de  Engelschen  uit  Australië  de  voorkeur. 
De  bloedverwanten,  wali,  zijn  zeer  aan  elkander  gehecht  Ouden  van  dagen  worden 
behoorlijk  geëerbiedigd  en  met  den  titel  van  upe,  grootvader  of  grootmoeder,  aan- 
gesproken. Zij  zijn  zeer  gehecht  aan  de  upuaannouwe,  of  oude  instellingen,  die  zij  nog 
tot  de  dagen  van  Delipai  en  zijn  zoon  Haraanlewne  terugbrengen,  en  niettegenstaande 
de  Europeanen  meer  dan  twee  eeuwen  met  hen  in  aanraking  zijn  geweest ,  is  in  de  naleving 
der  voorvaderlijke  gebruiken  weinig  verandering  gekomen.  Van  de  Europeanen  heb- 
ben zij,  volgens  den  tegenwoordigen  rac^a,  onder  meer  geleerd,  dat  het  kunnen  ver- 
dragen  van   eene   groote   hoeveelheid   sterken   drank  tot  den  goeden  toon  behoort 


■^ 


;       J       ï 


XXXIX. 


Jilz.406. 


HET  ËILaMD  KEt^AH  Öt  MA&ISAË.  4Ó5 

Intusschen  heeft  het  volk  grooten  aanleg  voor  intellectueele  ontwikkeling,  mits  de 
grondslagen  daarvan  met  wijsheid  en  tact  worden  gelegd.  Behalve  het  gebruik  van 
sterken  drank,  waaraan  zoowel  mannen  als  vrouwen  zich  overgeven,  is  de  bevolking 
sober  en  kent  zij  weinig  behoeften.  Van  bedorven  vleesch  of  visch  wordt  geen  ge- 
bruik gemaakt.  Zij  besteedt  zeer  weinig  aan  hare  kleeding,  omdat  het  zich  Ueeden 
als  een  last  wordt  aangemerkt  De  Christenen  en  afstammelingen  der  Europeanen 
kleeden  zich  ook  slechts  wanneer  zij  voor  den  vreemdeling  verschgnen  of  tegenwoor- 
dig moeten  zijn  bij  plechtige  gelegenheden.  De  lievelingskleuren  zgn  rood,  memeere, 
en  geel,  mamarre.  De  bevolking  is  zeer  gevoelig  voor  eene  rechtvaardige  en  billijke 
bejegening,  toont  zich  ook  dankbaar  voor  ontvangene  weldaden,  die  zij  gewoonlijk 
reciproceert  bijvoorbeeld  door  het  slachten  van  een  schaap,  om  den  vreemdeling  te 
onthalen.  Lieden  die  hen  gekrenkt  hebben,  worden  met  groote  onverschilligheid  be- 
jegend. De  bevolking  is  zeer  nieuwsgierig  van  aard,  ziet  gaarne  vreemde  zaken  en 
stelt  veel  belang  in  muziek  en  zang.  In  tegenwoordigheid  van  vrouwen  mag  men 
niet  dubbelzinnig  spreken.  Het  gezegde  van  een  predikant  aan  eene  jonge  vrouw 
over  het  eten  sprekende  citusedap  di  purut  tapi  apa  dibawah  purut  lebeh  sedap»  deed 
de  vrouwen  van  verontwaardiging  spuwen.  De  trouw  der  gehuwde  vrouwen  wordt 
zeer  geroemd,  wellicht  ook  omdat  zij  van  natuur  minder  hartstochtelijk  zijn.  Yan^- 
wege  het  vrij  verkeer  onder  de  jongelieden  en  de  onbelemmerde  huwelijken  onderling 
stellen  de  vrouwen  weinig  prijs  op  eene  meer  intieme  connectie  met  de  ripeinaa, 
vreemdelingen.  In  de  uitoefening  van  den  coïtus  met  Europeanen  zijn  de  vrouwen  des 
lands  passief  en  indifferent  uit  vrees  van  bevrucht  te  worden.  De  introïtus  vaginae  is 
klein.  Bij  menstruatie ,  zwangerschap  en  lactatie  is  het  verboden  den  coïtus  uit  te 
oefenen.  Schimpnamen  als:  liteheku,  gij  manke,  makaheruwali,  gij  eenoog,  nuransei, 
gij  gesplete  lip,  makalehi,  gij  schele  en  andere,  worden  zelden  gebezigd  uit  vrees 
dat  daardoor  twist  zal  ontstaan.  Mannen  en  vrouwen  weenen  terstond,  wanneer  zij 
elkander  ontmoeten.  Het  kussen,  masiê,  geschiedt  door  neuswrijving.  Diefstal  en  be- 
drog worden  over  het  algemeen  als  schandelijk  aangemerkt.  De  vrouwen  zijn  gewoon 
gezamenlijk  met  den  man  het  maal  te  gebruiken.  Treedt  een  vreemdeling  het  huis 
binnen ,  dan  wordt  terstond  sirih-pinang  aangeboden-  als  bewijs  van  wellevendheid  en 
achtmg,  onder  het  spijzigen  wordt  hem  onmiddellijk  eene  plaats  aangewezen  om  mede 
te  eten.  De  omgang  tusschen  schoonouders,  ama  en  ina  panni,  schoonvader  en  moeder, 
anapnnai,  schoonzoon,  is  ongedwongen,  maar  eerbiedig  van  de  zijde  des  laatsten. 
De  bevolking  is  zeer  beleefd.  Voor  een  aanzienlijke  komende ,  buigt  men  het  hoofd  en 
zegt  «iki  niki  wawaan  mamoo,»  d.  i.  veel  geluk,  zijt  ge  welvarend  mama.  Voor  de 
hoofden  blijven  zij  staan  met  op  de  borst  gekruiste  armen.  Alleen  de  ouden  van 
dagen,  rileleher,  mogen  aan  de  hoofden  de  hand  reiken.  Men  is  welopgevoed ,  wanneer 
men  op  de  hurken  zittende,  de  knieën  met  de  amien  omvat.  Bij  ontmoeting  van 
lieden  van  gelijken  rang  zegt  men  «om  lalaa  emee»,  d.  i.  waar  gaat  gij  henen, 


4Ö6  fiET  ÊtLAND  ^EtSAR  Ot^  IfA^ISAfi. 

waarop  geantwoord  wordt,  eau  melaa  ai»,  d.  i.  ik  ga  daar.  Bij  het  nemen  van  af- 
scheid zegt  men  «kalaa  wawaan«,  d.  i.  ga  gelukkig  uwen  weg,  de  vertrekkende 
repliceert,  cwawaanoo»,  d.  i.  het  is  goed  zoo.  Het  spuwen  voor  het  aangezicht  van 
iemand  wordt  als  eene  groote  beleediging  aangemerkt.  Alle  lichamelijke  natuurbe- 
hoeften, worden  zeer  in  het  geheim  verricht.  Het  is  zeer  onwelvoegelijk  de  aandacht 
op  de  ontbloote  schaamdeelen,  zoowel  van  mannen  als  vrouwen  te  vestigen.  Men 
wendt  het  aangezicht  af.  Krankzinnigen,  naiseri,  worden  niet  ontzien. 

Op  het  eiland  Makisar  zijn  de  standen  behoorlijk  afgescheiden.  De  adel  wordt 
verdeeld  in  hoogere,  mama  lalaape  en  gewone  mama.  Daarop  volgt  de  wume  of 
wuhure  lalaape,  de  stand  der  oudsten  en  aanzienlijken  met  de  wuhure  het 
volk.  De  slavenstand  heet  ahka  of  ata.  De  stand  van  den  raie  of  radja  van 
Makisar  is  de  hoogste  en  mag  zich  niet  met  dien  van  Lebelau,  Abusur,  Nohowaliof 
Oirata  in  connubium,  vermengen,  wel  met  dien  van  Jawura  en  Woorili.  De  hoogere 
en  lagere  standen  van  Oirata  mogen  evenmin  met  de  overigen  op  Makisar  huwen 
of  in  nauwere  betrekking  treden.  Het  is  tevens  in  strijd  met  de  gewoonte,  ilisaan, 
dat  de  wuhure  of  ata  met  de  mama  huwen.  De  stand  van  eenigen  der  hoofden 
wordt  tevens  naar  hunne  stam  genoemd  bijv.  van  den  raie,  de  familie  van  Hlhileli 
en  Halono,  van  den  orangkai  van  Lebelau,  de  familie  van  Arwawi  en  ArMu  en  die 
van  Abusur,  de  familie  van  Bumdawa,  eigenlijk  de  plaats  waar  verzameld  wordten 
Hurimaha.  Een  der  oudsten  van  Abusur  behoort  tot  de  familie  Hurawui,  van  Woorili 
tot  die  van  Sopoodo  en  van  Lukurwom  tot  die  van  Tomrulu.  De  ata  zijn  lieden 
van  de  overige  eilanden  en  van  Oroot-Timor  afkomstig,  zoomede  hunne  aüstamme- 
lingen.  Vrijlating  van  slaven  komt  niet  voor.  Vanwege  de  omvermogendheid  om 
boeten  te  betalen  worden  enkele  lieden  persoonlijk  ook  als  ata  aangemerkt  Bij  moord 
werden  zij  voorheen  slaven  der  hoofden  en  mochten  niet  meer  in  de  negari,  maar 
met  vrouwen  van  andere  eilanden  afkomstig,  huwen.  De  slaven  worden  goed  behan- 
deld en  velen  hebben  het  ruimer  dan  hunne  meesters.  De  geestelijken,  die  tot  den 
eersten  stand  behooren,  worden  leher  mama  lalaape  en  leher  mama  genoemd. 

Het  bestuur  over  dit  eiland  wordt  gevoerd  door  den  raie  of  radja,  bijgestaan  door 
den  orangkai  van  Lebelau,  Jawuru,  Abusur,  Nohowali  en  Oirata,  zoomede  hoofden 
der  negariën,  leleher,  naileher,  oudsten,  en  mindere  hoofden  of  afgevaardigden  om 
bevelen  over  te  brengen.  Al  deze  hoofden  worden  niet  verkozen,  maar  erven 
den  titel  en  de  functiën.  Sterft  een  hunner  zonder  eenen  stamhouder  achter  te 
laten,  dan  volgt  de  broeder,  de  zusterszoon  en  daarna  de  zoon  van  den 
broeder.  Omtrent  vorstinnen  wordt  in  de  overleveringen  geen  melding  gemaakt.  De 
inkomsten  der  hoofden  zijn  aandeelen  in  de  boeten,  voorts  worden  er  ten  hunnen 
behoeve  door  de  bevolking  jaarlijks  bewerkt  en  beplant  een  padi-,  een  djagong-  en 


BSft   ËILAKD   kEtSAR    ÖF  MAEISAË.  407 

een  katjangveld.  Hunne  huizen  worden  tevens  door  de  bevolking  kosteloos  gebouwd 
en  onderhouden,  terwijl  elk  hoofd  nog  aanspraak  heeft  op  vijf  tot  twaalf  personen 
des  daags  als  heerendienstplichtigen.  Dit  laatste  is  echter  in  strijd  met  den  ilisaan 
of  gewoonte  des  lands  en  dagteekent  van  het  verblijf  van  den  Posthouder*van  1668, 
die  tevens  van  den  onbetaalden  arbeid  voordeelen  trok.  Het  aanzien  of  ontzag  der 
hoofden  staat  in  verband  tot  hunne  handelingen.  De  raie  en  orangkai  worden  met 
het  woord  tapee  aangesproken,  de  negarihoofden  worden  als  paaleher  getituleerd. 
Het  is  onwelvoegelijk  voor  den  mindere  hen  bij  den  naam  te  noemen.  Een  hoofd 
onderweg  ontmoetende  gaat  men  behoorlijk  ter  zijde.  Bij  den  raie  of  orangkai  komende 
zijn  de  slaven  verplicht  de  voeten ,  de  mama  de  hand  en  de  mama  lalaape  de  hand 
en  de  borst  te  kussen.  Behalve  de  afdoening  der  dagelijksche  zaken  zijn  de  orangkai 
ook  verplicht  hun  volk  eens  in  de  week  te  verzamelen  en  hen  onder  het  oog  te 
houden,  om  zich  niet  dronken  te  drinken,  zich  geen  overspel  te  plegen,  geen  vreemdelingen 
op  te  lichten  en  niet  te  stelen.  Aan  deze  verplichtingen  wordt  echter  zelden  voldaan , 
want  onder  de  hoofden  treft  men  zelfs  onverbeterlijke  dronkaards  aan,  die  in  dezen 
toestand  allerlei  uitlatingen  zich  veroorloven,  om  de  bevolking  jegens  hen  te  ver- 
bitteren. 

Geringe  zaken  van  diefstal,  beschimpingen  en  dergelijke  worden  door  den  rae  of 
orangkai  in  hunne  woningen  afgedaan ,  hetzij  door  het  opleggen  eener  kleine  boete,  hetzij 
door  berispingen.  Grootere  misdrijven  en  overtredingen  worden  in  de  leulaape  of 
negariwoning,  zijnde  het  vergaderhuis,  onderzocht  en  berecht.  De  bijeenkomsten,  hono- 
pun  in  de  leulaape  hebben  bovendien  ten  doel  de  toebereidselen  voor  de  poröke  fees- 
ten te  maken,  zoomede  bij  sterfte  van  hoofden  en  aanzienlijken  de  doodenfeesten  te 
regelen.  De  zaken  van  moordaanslag,  rehedne  rimo  rimoori,  overspel,  kohke  of  koke, 
rië  hoono,  roof  en  diefstal,  rahoore  en  manae,  worden  m  het  openbaar,  in  tegen- 
woordigheid van  alle  negarigenooten,  zoowel  mannen  als  vrouwen,  in  behandeling 
genomen.  De  hoofden  zitten  op  eenige  verhevenheid,  de  oudsten  op  uitgespreide 
matten,  terwijl  het  volk  achter  en  om  hen  heen  staande  of  zittende  een  plaats  in- 
neemt. Gedurende  het  onderzoek,  dat  door  eenige  oudsten  wordt  ingesteld,  blijven 
de  raie  en  orangkai  stil  voor  zich  uitzien  en  na  afloop  der  discussie  spreken  zij  het 
vonnis  zacht  uit,  dat  daama  terstond  met  luider  stem  door  een  der  oudsten  leleher 
wordt  herhaald.  Na  de  uitspraak  wordt  koliwater  gedronken  en  het  vee  dat  door  den 
schuldige  als  boete  moet  worden  opgebracht,  geslacht  en  onder  de  aanwezigen  ver- 
deeld. De  aanwezige  hoofden  ontvangen  de  achterheupen  der  buffels,  terwijl  degene 
die  het  proces  heeft  gewonnen ,  des  avonds  tusschen  licht  en  donker  bij  het  hoofd  die 
de  vergadering  voorgezeten  heeft,  moet  verschijnen  om  hem  twee  gouden  platen  aan 
te  bieden.  De  straffen  zijn  —  bij  moord  en  doodslag  in  de  negari  van  een  mama 
eene  boete  van  tien  gouden  platen  en  tien  buffels,  zoo  de  dader  van  eene  andere 


negari  is  twintig  gouden  platen  en  twintig  buffels,  bovendien  voor  het  gezagvoerend 
hoofd  nog  twee  gouden  platen  en  voor  de  negarigenooten,  om  geslacht  en  verdeeld 
te  worden,  tien  buffels;  van  een  wuhure  vijf  gouden  platen  en  v^'f  buffels  een  en 
ander  evenals  te  voren  ten  behoeve  van  de  familie,  terwijl  aan  de  negarigenooten 
moet  worden  geleverd  drie  buffels;  degene,  die  de  boete  niet  betalen  kan  wordt  als 
slaaf  van  den  raie  of  orangkai  aangemerkt  —  bij  overspel  vijf  tot  tien  gouden  pla- 
ten en  vijf  tot  tien  buffels  met  nog  een  plaat  ten  behoeve  van  het  rechtsprekend 
hoofd.  Wanneer  een  ata  of  wuhure  man  een  ongehuwde  mama  vrouw  heeft  be- 
naderd, betaalt  hij  tien  gouden  platen  en  tien  buffels  ten  behoeve  van  den  vader 
met  een  plaat  voor  het  hoofd  en  een  varken  voor  de  negarigenooten,  de  slaaf  be- 
taalt slechts  vijf  gouden  platen  en  vijf  buffels,  waarvoor  zijn  heer  wordt  verant- 
woordelijk gesteld  —  bij  diefstal  van  vee,  teruggave  van  het  gestolene  en  eene 
boete  van  twee  gouden  platen  ten  behoeve  van  den  eigenaar.  Bij  bloedschande 
worden  de  partijen  eenvoudig  ter  dood  gebracht.  Oneerbiedigheid  jegens  de  hoofden, 
uitschelden  en  vechten  worden  met  vijf  tot  vijf-en-twintig  rotanslagen  gestraft.  Deze 
straf  is  door  Europeanen  ingevoerd,  vroeger  werden  de  schuldigen, met  kalapabladen 
behangen,  onder  het  slaan  van  de  trom  de  negari  rondgeleid.  Voorheen  mochten  ook 
alleen  de  slaven  gekastijd  worden.  Schendt  men  de  heweere  of  sasi-teekenen,  dan  is 
men  verplicht  een  schaap  als  boete  te  betalen.  Daarvan  worden  de  pooten  en  de  kop 
aan  een  boom  vastgebonden,  om  een  ieder  te  doen  zien  wie  de  schuldige  is  geweest 
Is  de  schuldige  niet  bekend,  dan  neemt  de  eigenaar  een  schaap,  onverschillig  van 
wien  en  slacht  dit.  De  eigenaar  van  het  dier  moet  dan  maar  trachten  te 
weten  te  komen,  wie  de  dader  was  teneinde  eene  dubbele  vergoeding  te  erlangen. 
Gedurende  de  honopun  werd  vroeger  eene  groote  witte  vlag  voor  de  leulaape  ge- 
heschen.  De  eed,  hoope,  geschiedt  door  opheffing  van  beide  handen  en  aanroeping 
van  de  mahkarom  om  den  eedaflegger,  wanneer  hij  onwaarheid  mocht  spreken,  onder 
den  nunuboom  ïïcus  altimeraloo,  te  doen  sterven.  Kleine  vervloekingen,  als  torehld 
haa  niên  om  mahki»,  d.  i.  morgen  of  overmorgen  moet  gij  sterven,  enz.,  zijn  ook 
gebruikelijk.  Het  heet-ijzer  ordaal  wordt  eveneens  als  op  Leti  toegepast 

Het  eiland  Makisar  wordt  door  de  bevolking  en  hoofden  beschouwd  als  te  zqn 
het  eigendom  van  Delipai,  dat  gedurende  zijn  leven  en  later  verdeeld  werd  in  zes 
landschappen,  met  name  Lebelau,  Jawuru,  Woorili,  Abusur,  Nohowali  en  Oirata. 
De  in  bedoelde  landschappen  aanwezige  gronden  kwamen  van  lieverlede  in  handen 
van  de  hoofden  der  huisgezinnen,  meheroome,  zoodat  thans  op  dat  eiland  alle 
gronden  met  uitzondering  van  de  weiden,  die  tot  de  landschappen  behooren,  indi- 
vidueele  eigendommen  zijn.  De  grenzen,  köroone,  der  landschappen  onderling,  bestaan 
uit  bergruggen,  den  loop  der  rivieren,  afgronden  en  voorgebergten,  die  der  individuen 
uit  steenen,  boomen  en  andere  kenmerken.  Vanwege  de  irrationeele  ontwouding  in 


HET  BOJkND   KfilSAB  OF  MAKISAB.  409 

vroegere  eeuwen  worden  er  geene  bosschen,  alahee,  meer  aangetroffen.  Instede  daar- 
van ziet  men  duhadne  of  aanplantingen,  als  piëlewe  van  sagu,  noorelewe  van 
kalapa,  voorts  velden,  kimi  of  kihime  en  verlaten  gronden,  hihime  oronne,  die 
braak  liggen,  sedert  tal  van  jaren  van  de  vaderen  geërfd.  Deze  gronden,  het  eigen- 
dom der  familiën  zijnde,  mogen  niet  worden  verkocht  Lieden,  die  geene  gronden 
hebben,  kannen  deze  ter  bewerking  jaarlijks  krijgen  tegen  retributie  van  het  eenvijfde 
gedeelte  van  den  oogst.  Sterft  een  huisvader  zonder  kinderen  na  te  laten  dan  zijn 
de  kinderen  zijner  zusters  de  erfgenamen  der  gronden.  Ofschoon  eene  vrije  jacht 
overal  wordt  toegelaten,  is  het  verzamelen  van  hout  en  kolibladen  zonder  voorkennis 
en  toestemming  van  den  eigenaar  verboden.  Om  de  aanplantingen  te  beschermen  en 
het  betreden  van  eens  anders  grond  te  beletten,  worden  de  heweere  teekenen  langs  de 
grenzen  aan  de  boomen  opgehangen.  Deze  teekenen  bestaan  uit  jonge  kalapabladen , 
die  op  eene  bijzondere  wijze  gevlochten  zijn.  Elke  overtreding  wordt  vanwege  de 
hoofden  met  de  betaling  van  eene  boete  van  een  schaap  gestraft. 

De  landbouw,  howo  kihime,  is  nog  zeer  primitief  en  tengevolge  van  de  uitput- 
ting der  gronden  van  weinig  beteekenis.  Oude  bosschen  vallen  niet  meer  te  ont- 
ginnen. Het  harde  terrein  wordt  met  ijzeren  en  houten  koevoeten  omgewerkt,  en 
daarna  de  aardbrokken  met  stukken  hout  fijngeslagen.  Hier  en  daar  maakt  men  ge- 
bruik van  schapenmest  en  andere  mestsoorten.  Voor  den  aanplant  van  padi,  waarvan 
er  vier  soorten,  als  aliwerhe  momoson,  pupuhki,  memoere  en  kodo  kohodo,  van 
drie  tot  zes  maanden  groeitijd,  aanwezig  zijn,  wordt  aan  den nohomahkarom,  heer, 
of  vorstin  aarde,  geofferd.  In  het  midden  van  het  ontgonnen  veld  wordt  een  gat 
in  den  grond  gemaakt  en  een  ei  er  in  gelegd  met  een  geroosterd  kuiken  en  eenig 
sirih-pinang,  een  en  ander  door  den  betrokken  geestelijke,  de  leher  mama,  die  het 
gebed  uitspreekt.  Onder  de  veldgewassen  staat  de  padi  bovenaan,  omdat  deze  door 
de  voorouderen  van  uit  het  westen  werd  medegebracht.  Bij  het  aanleggen  van 
djagong,  kaleuke  memure,  momoson  en  mamarhe,  katjang,  laum,  en  andere  velden 
wordt  niet  geofferd.  De  padi  wordt  in  de  maand  Januari,  de  overige  gewassen  op 
onbepaalde  tijden  geplant  Elk  gewas  wordt  afzonderlijk  gecultiveerd.  Vóór  de  padi- 
oogst  wordt  alweder  aan  den  noho  mahkarom  geofferd.  De  landbouwers  offeren  tevens 
aan  de  geesten  der  afgestorvenen  in  hunne  woningen ,  de  zoogenaamde  hölili  hamame. 
Veel  moeite  en  arbeid  besteedt  men  voor  de  cultuur  van  kapas,  aohe,  waarvan  er 
twee  soorten  zijn.  De  djagong  is  echter  het  hoofdproduct  van  den  landbouw.  Voor 
het  overige  plant  men  de  kalapa,  noor,  in  vijf  soorten  als  mame,  pahatiê,  mohke, 
mere  en  uiëe;  katjang  laum,  in  zes  soorten  als,  romke,  laine,  makasare,  woro- 
warië,  dulihee  en  lobatue;  pisang  muu,  in  vijf  soorten  als  meken,  manumeere, 
laape,  aine  en  lekidauke,  verder  ^^  ^^^^  maluhe,  pinang  poromke,  aardvmchten 
uwi,  suikerriet  keu,  tabalc  j  ,   tkue,  zoomede  sukun  urhu,  kanari   iëere,   kamiri 


WL 


410  HET  SEIiAND  KEISAR  OF  MAEISAR. 

mirië,  oraq'eappelen  sapue,  granaatappelen,  dilimene,  tamarinde  amnolië,  areng 
koomekene,  en  saga  piëone  boomen.  Moeskroiden  worden  aan  den  buitenkant  der 
velden  door  de  vrouwen  geplant.  Het  wieden  geschiedt  slechts  eenmaal,  om  den 
bodem  niet  aan  de  zonnehitte  bloot  te  stellen.  De  padihalmen  worden  met  een  mes 
afgesneden.  De  padivelden  worden  telken  jare  verwisseld,  die  voor  djagong  en 
katjang  om  de  twee  k  drie  jaren. 

De  veestapel  op  MaMsar  is  nog  al  belangrijk.  In  1882  telde  men  in  het  land- 
schap : 

buffels  paarden  schapen  geiten  varkens 


Lebelsu 

762 

4 

860 

12798 

250 

Jawuru 

241 

- 

254 

249 

299 

Woorili 

109 

6 

1150 

139 

983 

Abosur 

127 

4 

776 

160 

150 

Nohowali 

108 

12 

70.183 

114 

200 

Oirata 

230 

- 

1.286 

69 

352 

of  te  zamen  91,875  stuks  vee,  d.  L  bijna  tien  stuks  per  persoon.  Bij  betere  ver- 
zorging en  onderhoud  der  dieren  kan  de  stapel  een  nog  hooger  cijfer  bereiken.  Van 
wege  gebrek  aan  water  sterven  gedurende  den  oostmoeson  duizende  jongen  die- 
ren. De  paarden,  buffels  en  schapen  zijn  van  een  klein  ras. 

De  bevolking  van  MaMsar  vereert  in  de  eerste  plaats  het  mannelyk  en  vrouwe- 
lijk beginsel  in  den  kosmos,  het  eerste  vertegenwoordigd  door  den  mahkarom  of 
makarom  manouwe,  die  in  den  aame  het  hemelgewelf,  of  in  de  leere  zon,  woont, 
het  tweede  door  den  mahkarom  mawahku,  die  in  de  noho  aarde  of  eiland  zijn  ver- 
blijf houdt.  Het  woord  nouwe  beteekent  bevel,  wahku  zaad  of  steen,  mahkarom  oog 
van  het  huis,  in  den  zin  van  bewaker  of  beschermer.  Deze  naam  wordt  ook  als 
attribuut  gegeven  aan  de  geesten,  die  het  eiland,  de  bergen  en  boomen  bewonen, 
als  de  noho  mahkarom,  de  beschermer  van  het  eiland  die  dezelfde  is  als  de  mah- 
karom mawahku,  de  woor  mahkarom,  bewaker  der  bergen,  de  nunu  mahkarom, 
bewaker  van  den  nunuboom  Mcus  altimeraloo  Kxb.  Behalve  deze  worden  nog  ver- 
eerd de  mahkaromongke  of  het  zevengestemte  in  de  negari  Nomaha ,  voorts  de  lehke 
nadiaka,  beschermgeesten  der  negari,  als  de  mannelijke  Aukerhe  en  de  vrouwelijke 
Birione ,  volgens  sommiger  bewering  de  in  het  midden  der  negari  staande  beelden 
waar  de  geesten  der  eerste  oprichters  van  de  negari  wonen,  de  opurmaha  of  de 
Physeter  macrocephalus  in  de  negari  Oirata,  de  lauwoë  of  de  krokodil  in  de  negari 
Lebelau,  de  kihime  nadiaka  of  de  bewaker  der  tuinen,  die  in  steenen  wonen,  ver- 
volgens de  hëlili  hamame  of  hamaranne,  de  sirihkoker,  alwaar  de  mahame  geest, 
aran  adem  of  naam  van  den  doode  in  een  steentje ,  wahkue ,  zich  tijdelijk  ophoudt , 


ji 


HET  EILA2SD  KEISAR  OF  MAKISAR.  411 

wanneer  hij   van  het  zielenland  te  MaMsar  komt.  In  de  negariën  Woorili,  Abusur, 
Nohowali,  Purpura  en  Lebelau   worden  de  hölili  hamame  der  voorouders  of  eerste 
bewoners  dier  negariën  in  de  romlululi,  heilige  hutten,  die  de  namen  van  Hihileli ,  Romda- 
wa  en  Tutuara ,  Sapoodo ,  FaMnana ,  Katnika  en  Arwawi  dragen,  bewaard.  Op  deze  plaatsen 
worden  jaarlijks  in  den  oostmoesoen ,  nadat  de  tijd  door  den  leher  mama  is  bepaald , 
de  zoogenaamde  poröke  feesten  gelijk  die   ook   op  het  eiland  Leti  in  gebruik  zijn, 
ingevolge  de  ilisaan  of  nouwe  gewoonte   en  bevelen  der  upuaan,  voorvaderen,  ge- 
vierd. Het  is  gebruikelijk  de  gebeden  door  offers  te  doen  voorafgaan.  Offert  men  aan 
den  mahkarom  manouwe,   dan  maakt  de  offeraar  eerst  de  lohkor,  een  plat  mandje 
van  kalapabladen,  doet  daarin  sirih-pinang,  ongekookte  rijst  en  twee  stukjes  van  de 
ooren  van  het  varken,  dat  geslacht  zal  worden,  het  laatste  als  teeken  van  gehoor- 
zaamheid en  onderwerping.  Daarna  wordt  het  varken  door  een  ander  persoon  geslacht 
en  een  stuk  van  de  door  hem  gekookte  tong,  lever,  hart,  vleesch  en  vel  met  een 
stuk  van  0.02  meter  van  het  ruggevel  beginnende  van  den  neus  tot  aan  den  staart 
dat  raauw  blijft  op  een  bord  aan  den  offeraar   gebracht  Dit  ontvangen  hebbende 
roept  hij  den  mahkarom  manouwe   aan  en  deelt  hem  zijn  verlangen  mede.  Vervol- 
gens  wordt   de   lohkor    met  de   gekookte   deelen   van   het  varken  en  het  ruggevel 
buiten  aan  de  oostzijde  der  woning  opgehangen.  Aan  de  mahkarom  mawahku  of  noho 
mahkarom  offert  men  sirih-pinang,  rijst  en  een  gekookt  ei  op  een  koliblad  aan  den 
voet  van  een  der  bergen.  Aan  woor  mahkarom,  die  zich  als  eene  dikke  veelkleurige 
slang  van  een  meter  lengte  en  een  halven  meter  dikte  in  middellijn  met  een  gouden 
kop  zich  nu  en  dan  vertoont,  offert  men  op  een  gouden  schotel  met  versche  pisang- 
bladen  bedekt,  behalve  sirih-pinang  en  rijst  nog  twee  stukken  van  het  oor  van  een 
varken  van  zes  dagen  oud.  Het  varken  wordt  daarna  door  een  ander  persoon  ge- 
slacht, die  tevens  een  stuk  van  het  hart,  lever,  vleesch,  neus  en  staart  in  een 
bambu  kookt  en  op  een  bord  gelijktijdig  met  den  kop  den  offeraar  aanbiedt.  Deze 
voert  een  en  ander  op  den  gouden  schotel  naar  de  plaats  mede  en  werpt  het  be- 
halve den  schotel,  dien  hij  terugbrengt,  aan  den  voet  van  een  der  bergen,  waarbij  het 
oog  op  gevestigd  had.  Het  lichaam  van  het  varken  wordt  in  een  boom  bewaard. 
Degenen,   die  de  offer-varkens  slachten,  moeten  hunne  handen  behoorlijk  reinigen, 
willen    zij    niet  ziek  worden.  Aan  mahkarom  manouwe  en   woor  mahkarom   moet 
door   den   leher  mame   namens   den    betrokkene   geofferd   worden.   Aan    de   nunu 
mahkarom  offert  men   op  den  grond  bij   het  begin  van  den  oostmoeson  onder  den 
nunuboom  op  zeven  nunubladen  sirih-pinang,  rijst  en  het  gekookte  vleesch  van  een 
kieken,  of  wel  een  gekookt  ei  in   zeven    deelen   voor  elk  blad  verdeeld.  De  nunu- 
bladen moeten  op  een  versch  pisangblad  worden  gelegd.  Behoort  zulk  een  offer  door 
de  negari  te  worden  gebracht,  dan  viert  men  gelijktijdig  de  poröke  die  op  de  ver- 
eeniging  van  aame  en  noho  doelt.  Op  Nomaha  offeren  sommigen  bij  het  begin  van 
den  oostmoeson  des  nachts,  wanneer  de  sterrenhemel  helder  is,  aan  mahkaromongke 


412  HET  EILAND   KEISAR  OF  KAJOHUL 

een  stak  lever,  yleesch,  zoomede  neus  en  tong  yan  een  yarken  vooraf  in  een  kiemen 
aarden  pot  gekookt  met  sirih-pinang  in  een  kistje,  ook  hëlili  genaamd,  dat  met  het 
ruggevel  van  het  varken  aan  de  oostzijde  van  het  huis  in  den  zolder  wordt  opge- 
hangen. Het  lichaam  van  het  varken  wordt  aan  de  overzijde  als  tegenhanger  geplaatst 
Wanneer  na  vijf  dagen  het  ruggevel  van  het  varken  vol  is  van  maden,  dan  is  de 
offeraar  zeker  een  goed  en  gelukkig  jaar  te  zullen  verkrijgen.  Den  volgenden  dag 
slacht  de  offeraar  een  groot  varken  en  noodigt  zijne  bloedverwanten  ten  maaltijd  nit 
Vooraf  echter  wordt  door  den  leher  mama  aan  mahkarom  manouwe  een  stuk  ge- 
kookt varkensvleesch,  zoomede  lever,  hart,  neus,  oor,  vel  en  sirih-pinang  in  een 
mand,  welke  in  een  boom  dicht  bij  het  huis  wordt  opgehangen,  geofferd.  Na  den 
maaltijd  neemt  de  offeraar  des  avonds  het  water  van  een  jonge  gele  kalapavrucht, 
mengt  dit  met  het  bloed  van  het  aan  mahkarom  manouwe  gewijd  varken  en  bestrijkt 
daarmede  het  lichaam  zijner  bloedverwanten ,  opdat  zij  in  den  loop  van  het  jaar 
niet  ziek  worden.  Aan  den  mahkaromongke  wordt  geofferd,  omdat  men  bij  het  be- 
werken der  velden  op  den  stand  der  Pleiaden  let  Aan  de  lehke  nadiaka  wordt  een 
gelijk  offer  als  de  wahku  in  de  hëlili  hamame  gebracht  Anderen  hebben  in  de  hSlili 
hamame  in  de  plaats  van  de  wahku  een  Chineesch  beelf^e  dat  zij  iosi  of  tuan  iosi, 
verbastering  van  het  Portugeesch  dios,  noemen.  In  het  landschap  Oirata  wordt  aan 
de  opurmaha  grootvader  visch,  volgens  sommigen  de  geest  die  in  de  Physeter  macro- 
cèphalus  woont,  op  onbepaalde  tijden  een  klein  geslacht  varken,  voorts  rijst,  sirih- 
pinang  en  kanari  geofferd,  door  dit  een  en  ander  in  zee  te  werpen.  De  voor  de 
lauwoë  of  krokodil  bestemde  offers  bestaan  te  Lebelau  uit  sirih-pinang,  het  vleesch, 
hart  en  bek  van  een  gekookte  kip  met  een  op  het  vuur  gepoft  kippenei  Een  en 
ander  wordt  aan  het  strand  onder  aanroeping  van  lauwoë  in  zee  geworpen.  De 
overgeblevene  kip  mag  de  offeraar  en  zijne  bloedverwanten  alleen  nuttigen,  omdat zg 
tot  de  familie  van  den  lauwoë  behooren.  In  de  negari  Nomaha  offeren  sommigen  in 
het  begm  van  den  drogen  moeson  ook  aan  de  kihime  nadiaka  of  bewaker  der 
tuinen,  zijnde  een  witten  steen,  wahku  pupuki.  De  offers  zijn  sirih-pinang,  rijst,  een 
witte  haan  en  een  kippenei.  De  geest  die  in  den  steen  woont  wordt  verondersteld  te 
zijn  degene  die  het  terrein  het  eerst  heeft  ontgonnen.  Aan  de  hëlili  hamame  worden 
in  de  romlululi.  te  Woorili,  Abusur,  Nohowali,  Purpura  en  Lebelau^  op  welke 
plaatsen  de  poröke  feesten  ook  gevierd  worden  en  privatim,  in  de  woningen  der 
betrokkenen,  geofferd.  Deze  offers  bestaan  uit  kiekens,  ongekookte r^st  en  sirih-pinang. 
In  de  romlululi  vindt  men  gewoonlijk  vier  hölili  met  wahkue  of  steentjes,  waaronder 
lithomorphen,  waarin  de  zielen  hamame  of  hamaranne  der  volwassene  mannen  en 
vrouwen,  jongens  en  meisjes  afzonderlijk  verblijven.  Vóór  en  nd  den  padioogst  wordt 
ook  aan  de  hëlili  hamame  geofferd.  Wanneer  in  zee  de  lucht  zich  betrekt,  dan 
neemt  de  prauwenvoerder  een  gedeelte  van  een  koliblad,  waaraan  eenige  witte  of 
gele  hanenvederen  gebonden  zijn,  plaatst  deze  voor  de  prauw  op  den  juulu,  voor- 


XL. 


1. 


Blz.  412. 


HET  EILAND  KEÏSAR  OF   HAEISAR.  413 

plecht  en  bidt  aan  den  mahkarom  om  de  donkere  wolken  mahu,  of  de  wind  anne, 
te  doen  voorbijgaan.  Daama  wordt  d&  haan  geslacht,  gepoft  en  op  het  koliblad 
gelegd,  die  deze  vervolgens,  nadat  daarmede  de  neus  en  borst  van  den  prauwen- 
voerder  aangeraakt  zijn  en  deze  bovendien  zijn  rechterhand  met  kalk  bestreken 
heeft,  in  zee  wordt  geworpen.  Vooraf  moet  hij  intusschen  driemalen  met  den 
vinger  van  de  rechterhand  op  de  donkere  wolken  wijzen.  Al  deze  offeranden  gaan 
met  gebeden  om  welvaart,  gelnk,  gezondheid  en  dergelijke  gepaard.  Aan  de  noho 
mahkarom,  woor  mahkarom,  nonu  mahkarom  en  de  kihime  nadiaka  worden  gebeden 
speciaal  om  overvloed  van  veldgewassen,  gericht.  De  koo  of  koli,  Borassus  flabelli- 
formis  en  nunu  Ficos  Altimeraloo  Bvb.  bladen  worden  als  gewijd  aangemerkt,  omdat 
deze  boomen,  die  volgens  sommigen  ook  een  hamame  hebben,  uit  den  hemel  als 
een  geschenk  van  mahkarom  manouwe  gevallen  waren.  De  hiervoren  genoemde 
geesten  behooren  tot  de  goede  en  worden  alléén  ontstemd  of  toornig,  wanneer 
er  van  hen  geen  notitie  wordt  genomen.  De  nonu  mahkarom  wreekt  zich  inzonder- 
heid, wanneer  men  den  boom  beschadigt  en  omhakt,  of  wanneer  de  kinderen  op 
baldadige  wijze  met  steenen  in  den  boom  werpen,  in  welk  geval  hij  de  ziel  hama- 
ranne  van  den  schuldige  zoolang  vasthoudt  totdat  men  teekenen  van  onderwerping 
of  toenadering  geeft  en  een  ei  met  sirih-pinang  offert  De  geesten  of  zielen  hama- 
ranne  der  voorvaderen  ook  upuaan  nihku  of  niku  genaamd,  bezoeken  den  doode, 
wanneer  zijn  hamaranne  of  hamame  nog  napaio  versuft  van  de  agonie  nederligt  en 
nog  niet  terstond  begraven  is,  om  hem  wakker  te  schudden  en  met  de  gehehnen 
der  geestenwereld  bekend  te  maken.  Zij  houden  gemeenschap  met  de  levenden  in 
den  droom  om  hen  te  waarschuwen  en  verschijnen  tevens  op  Makisar  in  de  gedaante 
van  dieren  en  vogels.  Onder  de  booze  geesten  rangschikt  men  de  Limsirwali,  waar- 
van er  vele  zgn  die  de  bergen  Woorlape,  Taitulu  en  Nohorai  bewonen.  Zij  vertoonen 
zich  als  kakan,  schaduwen  van  halve  menschen  met  één  hand  en  voet  en  trachten 
de  kleine  kinderen  te  rooven,  ten  einde  hun  geest  te  verslinden,  zoomede  den  slaap 
onrustig  te  maken.  In  een  groeten  steen  aan  het  strand,  genaamd  Ubalaiseeme,  ten 
zuiden  van  de  kaap  Purpura  woont  een  booze  geest,  die  de  gedaante  en  het  voor- 
komen heeft  van  een  Nederlander.  Hij  mag  evenmin  gestoord  worden  als  de  groote 
veelkleurige  slang  van  ongeveer  vijf-en-twintig  meter,  die  de  kaap  Masintutun  bewaakt. 

De  lediomon  of  suwanggi  zijn  booze  lieden,  zoowel  mannen  als  vrouwen,  die  na 
onderricht  daarvan  te  hebben  verkregen,  de  ingewanden  der  menschen  of  liever  de 
hamame,  verslinden.  Zij  zijn  zeer  geheimzinnig  in  het  verspreiden  dier  kennis, 
omdat  zij  bij  ontdekking  terstond  doodgeknuppeld  worden.  De  lediomon  nemen  menig- 
maal de  gedaante  aan  van  vogels,  honden,  varkens,  schapen,  geiten  en  buffels  om 
zich  onkenbaar  te  maken.  Om  de  toekomst  te  leeren  kennen,  lehere,  raadpleegt 
men  de  kalapa,  lehere  daruooro,  een  kippenei,  lehere  ramba  maiiukeru,  een  sirih- 


i 


416  HET  EILAND  KEISAB  OP   KAKTSAIl. 

vlachten  beide  tot  dat  einde  in  het  bosch  of  in  een  der  tuinwoningen  en  houden 
zich  aldaar  schuil  zonder  kennisgeving  of  eenig  teeken  achter  te  laten.  De  bloedver- 
wanten der  jonkvrouw  dit  vernemende,  zgn  verplicht  haar  te  zoeken  en  gaan  totdat 
doel  gewapend  uit  De  jonge  dochter  gevonden  hebbende,  gaan  zg  naar  de  woning 
der  ouders  van  den  jonkman  om  hun  beklag  te  doen  en  satisfactie  te  vragen*  Deze 
antwoorden  dat  zij  hun  zoon  niet  aangespoord  hebben  eene  vrouw  te  schaken,  maar 
vragen  ten  slotte  op  roerende  toon  vergiffenis  voor  zgne  handelwgze,  belovende, 
saala,  of  boete  van  vijf  tot  tien  gouden  platen  en  vijf  tot  tien  buffels  te  zullen  betalen. 
Nemen  zij  genoegen  daarmede ,  dan  blijft  de  vrouw  bij  den  schaker ;  zoo  niet  dan  moet 
zg  bij  hare  ouders  terugkeeren  en  hij  eene  boete  van  twee  tot  vijf  gouden  platen  en 
twee  tot  vijf  buflfels  betalen.  De  kinderen  in  dit  huwelijk  verwekt  volgen  den  vader. 
Met  vergunnmg  der  eerste  vrouw  kan  een  man  tot  vijf  vrouwen  huwen.  De 
gegoeden  laten  deze  vrouwen  bij  hare  ouders  of  in  afeonderl^ke  woningen  verblgf 
houden.  Bij  armeren  wonen  allen  onder  een  dak,  terwijl  de  eerste  vrouw  over 
de  jongere  het  bevel  voert  Broeders-  en  zusters-kinderen  worden  ook  wel  als 
kinderen  van  vijf  tot  zeven  jaar  aan  elkander  verloofd.  Deze  soort  huwelgk 
heet  arkeine  naonilu,  doordien  broeder  en  zuster  zamen  uit  een  glas,  namelijk  elk 
voor  de  helft,  eene  hoeveelheid  arak  drinken  om  de  overeenkomst  te  bezegelen.  Ver- 
breekt een  hunner  later  het  verbond,  dan  moet  de  schuldige  betalen  twee  gouden 
platen,  twee  buffels,  een  makisar  en  een  patola  sarong.  De  kinderen,  in  deze  huwe- 
lijken verwekt,  volgen  den  vader  en  moeder  zamen.  Broeders-kinderen  mogen  niet 
met  elkander  huwen.  De  adellijke  mama  mannen  onderhouden  slechts  voor  een  korten 
tijd  een  bijzit  van  wurue  of  wuhurestand,  die  zij  bij  herhaling  afwisselen,  na  de  eerste 
met  geschenken  van  lijnwaden,  vee,  als  anderszins  tot  hunne  ouders  of  bloedver- 
wanten, in  optima  forma,  teruggezonden  te  hebben.  De  kinderen,  bij  deze  vrouwen 
verwekt,  volgen  de  moeder.  Echtscheiding  bestaat  er  niet  Bg  overspel,  dat  zeer 
zelden  plaats  heeft,  betaalt  de  schuldige  man  eene  boete  ten  behoeve  van  den  echt- 
genoot, die  zijne  vrouw  behoudt 

Onvruchtbare  vrouwen  nemen  het  eerste  ei  van  een  kip,  begeven  zich  daarmede 
naar  den  deskundige,  gewoonlijk  een  oud  man,  en  vragen  dezen  om  hulp.  Hij 
neemt  het  ei  en  legt  dit  op  een  nunublad  Mcus  altimeraloo  Bxb.  en  drukt  daarmede 
de  borsten  der  vrouw  onder  het  prevelen  van  gelukwenschen,  kookt  het  ei  vervolgens 
in  een  gevouwen  koliblad  Borassus  flabeUifomüs ,  neemt  daarvan  een  stukje,  legt 
dit  weder  op  het  nunublad  en  laat  de  vrouw  dit  nuttigen.  Daarna  drukt  hij 
met  het  blad  den  neus  en  de  borsten  der  vrouw  opnieuw  en  bestrijkt  eveneens 
den  rechter-  en  linker  schouder  van  boven  naar  beneden,  wikkelt  verder  een  stukje 
van  het  ei  in  het  nunublad  en  laat  deze  in  de  takken  van  een  der  hoogste  boomen 
in  de  nabijheid  der  woning  bewaren.  Vrouwen  die  zwanger,  apun,  zijn  mogen  niet 


HET  EILAND   KEISAR  OF  MABISAR.  417 

als  getuigen  optreden,  zij  moeten  het  huis  verlatende  steeds  een  mes  bij  zich  dragen 
om  de  booze  geesten  schrik  aan  te  jagen,  opdat  zij  de  vrucht  niet  verontrusten  of 
kwellen.  Belust,  woolana,  zijnde  of  de  pica  hebbende,  mogen  zij  alles  nuttigen,  be- 
halve de  ehödne  of  ananas.  Voor  den  partus,  muriana,  roepen  zij  de  hulp  van  twee 
oude  vrouwen  in,  om  haar  bij  te  staan.  De  bevalling  geschiedt  bij  enkelen  op  den 
nig  liggende,  bij  de   meesten  gehurkt  zittende  om  het  perineum  niet  te  scheuren, 
terwijl  een  touw,  dat  van  boven  afhangt,  vastgehouden  wordt,  om  meerder  kracht  te 
kunnen  aanwenden.  De  vrouw,  die  voor  haar  zit,  ontvangt  het  kind  of  haalt  het 
langzaam  naar  buiten  en  legt  het  op  een  plank.  Na  het  kind  met  lauw  water  en 
het  lichaam  met  fijngekauwde  wortelen  van  de  Acorus  terrestris  bestreken  te  hebben, 
wordt  de  navelsnoer  afgesneden,  kehöki  ohome,  met  de  mulue  of  schil  der  bambu. 
De  placenta,  wali6,  wordt  gewasschen  en  met  een  weinig  keukenasch  apu,  in  een 
ipunane  of  mandje  geborgen,  die  daarna  in  een  hoogen  boom  aan  de  westzijde  der 
woning  wordt   opgehangen.  De  navelwond  wordt  met  mirië  en  pama  als  styptica 
belegd.  De  later  afgevallen  navelstreng  wordt  bij  de  placenta  bewaard.  De  vrouw 
baadt  zich  na  den  partus  met  water  waarin  de  Titex  pubescens  bladen  fijngekneed 
zijn  en  drinkt  daarna  eenig  arak  met  de  prikkelende  uruh,  de  vrucht  eener  Piperaceae 
vermengd,  om  de  onreine  stoflFen  krachtiger  te  doen  vloeien.  Niemand  mag  tijdens 
de  bevalling  tegenwoordig  zijn  dan  de  vermelde  twee  vrouwen.  Na  de  geboorte  van 
het  kind  wordt   de  vader  in  het  vertrek  binnengelaten,  die  het  kind  ziende  zegt, 
«mahkarom  u  maledi  wawaan,  kemen  heriën  waheti  leme»,  d.  L  Oog  der  wereld  of 
van  het  huis,  geeft  (hem  of  haar,  het  kind  namelijk,)  al  het  goede,  bakent  zijn  of 
haar   weg  behoorlijk   af.   Vóórdat  de  navelstreng  afvalt,  geschiedt  de  naamgeving. 
Eenige  vrouwen  komen  bijeen,  een  harer  houdt  het  kind  tegen  een  der  tepels  der 
moeder,  terwijl  de  andere  achtereenvolgens  eenige  namen  van  jongens  en  meisjes 
opnoemt.  Maakt  het  kind  den  mond  tot  zuigen  open  op  het  oogenblik  dat  een  der 
namen  uitgesproken  wordt,  dan  heeft  het  dezen  naam  gekozen.  Intusschen  inag  de 
moeder  eerst  den  vijfden  dag  zoogen  en  is  het  haar  verboden  luli  te  nuttigen,  lei, 
Lagenaria   hispida,   sebu,  Citrullus  edulis,  komkommer  pepule,  djagong  kaleuke, 
katjang  lauru,  schapen  of  kippenvleesch  en  zure  vruchten.  In  de  eerste  maanden 
mag  de  vrouw  niets  anders  nuttigen  dan  zachtgekookte  rijst  en  droge  visch.  Twee 
dagen  na  den  partus  brengen  de  bloedverwanten  geschenken  aan  het  kind,  bestaande 
uit  rijst,  djagong,  katjang,  ubi  en  andere  veldproducten  zeggende,  «ana  ida  mee», 
d.  L  (hoe)  één  kind  slechts.  Een  maand  na  de  bevalling  gaat  de  oude  vrouw,  die 
het   Mnd   verpleegd   heeft,   huiswaarts  en  ontvangt  als  geschenk  een  makisarsche 
sarong.  De  kinderen  moeten ,  totdat  zij  loopen  kunnen ,  drie  malen  daags  gebaad  en 
hun  lichaam  moet  met  ^ngestampte  aumaluhe  bladen  besmeerd  worden.  Acht  dagen  oud 
zijnde  worden   zij   met  fijne  rqstpap  gevoed.  Het  zoogen  geschiedt  op  onbepaalde 

tyden  en  duurt  tot  het  tweede  jaar,  ook  zoo  men  beweert  om  eene  spoedige  con- 

27 


418  um  mAKD  keisar  op  haiosab. 

ceptie  te  voorkomen.  Tweelingen  en  misvormde  kinderen  worden  goed  verzorgd.  De 
vaders  verlangen  vele  en  blanke  kinderen,  de  moeders  slechts  twee  of  drie.  Afdrg- 
vingsmiddelen  worden  ook  wel  gebezigd.  De  zoogenaamde  helmen ,  waarmede  sommige 
kinderen  ter  wereld  komen,  worden,  gedroogd  en  in  papier  of  lijnwaad  gewikkeld, 
bewaard  als  middel  om  in  den  handel  groote  winsten  te  behalen.  Dusdanige  kinderen 
kunnen  de  nihku  of  nitu  en  de  booze  geesten  zien.  Een  maand  na  de  geboorte  van 
het  kind  wordt  een  groot  feest  gegeven,  dat  bij  een  eerstgeborene  tevens  als  een 
huwelijksfeest  wordt  aangemerkt  De  kinderen  worden  met  zang  in  slaap  gesust. 
Bij  het  gaan  naar  de  velden  worden  de  kinderen  door  den  vader  op  den  schouder,  of  door 
de  moeder  op  de  heup  gedragen  met  wijd  uitgestrekte  beenen.  Kinderen  worden 
ook  wel  aan  anderen  ter  verzorging  afgestaan,  doch  op  een  zekeren  leeflagd  gekomen 
zijnde,  door  de  ouders  teruggenomen.  Na  de  geboorte  van  een  kind  veranderen  de 
ouders  van  naam  als  Maulai  aman,  vader  van  Maulai,  Maulai  ina,  moeder  van 
Maulai,  den  zoon.  Vele  vrouwen  bevallen  even  voorspoedig  in  de  bosschen  zonder 
eenige  hulp. 

Een  maand  ongeveer  na  de  geboorte  van  het  kind  wordt  het  haar  met  een  scherp 
mes  afgeschoren,  erimurku.  De  bloedverwanten  worden  op  dien  dag  ten  maaltijd 
uitgenoodigd.  Behooren  de  ouders  tot  de  weigestelden,  dan  slacht  men  op  dien 
dag  vijfüg  tot  honderd  schapen,  geiten  of  varkens.  Armere  lieden,  wuhur  of  ata, 
geven  slechts  wat  visch  en  vier  tot  tien  hoenders.  Het  doel  van  deze  handeling 
is  om  het  kind  veel  of  dik  hoofdhaar  te  bezorgen.  Vóór  dat  het  kind  den  leeftijd 
van  twee  jaar  bereikt  heeft,  of  liever  gespeend  wordt,  worden  de  oorlellen  door- 
stoken, kuiUd  linga.  Men  bezigt  daartoe  de  polai  romke,  een  naald  van  koperdraad. 
In  de  opening  wordt  een  draad  van  katoen  gestoken  en  de  wond  met  Curcuma 
longa  sap  bestreken.  Zoowel  mannen  als  vrouwen  laten  hunne  ooren  doorsteken. 
Slechts  enkelen  hebben  meer  dan  eene  opening.  Het  vijlen  der  tanden,  adi  nihan, 
geschiedt  in  het  tijdperk  van  puberteit,  bij  meisjes  wanneer  de  menses,  nin  wolle 
rahkan,  zich  voor  de  eerste  maal  vertoond  hebben,  of  wanneer  men  het  voornemen 
heeft  om  te  huwen  en  wel  met  den  steen  wahku  anadië,  die  de  nacht  te  voren  in 
azijn  werd  gelegd.  Gedurende  de  vijling  is  het  verboden,  luli,  dat  de  minnaar 
of  minnares  in  elkanders  nabijheid  komen.  Na  de  kunstbewerking  ontvangt  de 
tandenvijler  een  geschenk  bestaande  uit  sirih-pinang  en  moet  de  patiënt  terstond 
sinh-pinang  kauwen,  om  de  tanden  zoo  spoedig  mogelijk  zwart  te  maken.  De  tanden 
worden  gelijk  gemaakt  en  aan  de  buitenzijde  afgeslepen,  doch  niet  tot  aan  het 
tandvleesch.  Vijf  dagen  n&  de  vijling  mag  de  persoon  geen  tua,  palmwijn  of 
sterke  dranken  drinken,  noch  vleesch  nuttigen.  De  beide  laatste  mutilatiên  van  het 
lichaam  gaan  niet  met  feesten  of  maaltijden  gepaard.  Op  dit  eiland  wordt  thans 
niet  meer  getatueerd.  Dit  geschiedde  vroeger  meer  speciaal  bij  degenen,  die  door 


HET  EtLAND  KEISAB  OF  KAXlSAfi.  4ld 

de   pokken  geschonden   waren.   Eene  mutilatie  der  teeldeelën  is  niet  gebroikelijL 

Bij  ziekte  van  kinderen,  tatame  nahkaniar,  wordt  het  ei  geraadpleegd,  ramha 
manukem,  om  de  oorzaak  daaryan  te  weten,  of  eene  suwanggi,  lediomon,  dan  wel 
de  booze  geest  Limsirwali  daaraan  schuldig  is.  In  het  eerste  geval  wordt  een  af- 
treksel yan  de  aumaluhee  wortel  het  kind  ingegeven,  in  het  tweede  het  lichaam  van 
het  kind  met  fijngestampte  auwaarporporhe  wortel  besmeerd.  Yóór  het  gebruik  bidt 
men  aan  mahkarom  manouwe,  om  het  middel  gunstig  te  doen  werken.  Ook  schrijft 
men  wel  de  oorzaak  der  ziekte  toe  aan  mahkarom,  die  yertoomd  is  doordien  men 
de  ilisaan,  de  nouwe  naileher  upuaan,  of  oude  gebruiken  niet  behoorlijk  opvolgt  en 
aan  de  nitu,  nihku  of  mahame,  geesten  der  afgestorvenen,  die  niet  behoorlijk  ver- 
zorgd worden.  Gewoonlijk  worden  er  bij  zieke  personen  de  leher  mame  geroepen  om 
hen  op  zijne  wijze,  die  als  een  groot  geheim  wordt  beschouwd,  te  genezen.  Bij  koorts 
rahka  neira,  neemt  de  mame  de  wortel  en  bladen  van  den  tairokorohkoboom,  welke 
fijngestampt  en  rauw  te  drinken  worden  gegeven.  Het  lichaam  wordt  tevens  met  de 
fijngestampte  schors  en  bast  besmeerd.  Bij  hoofdpijn,  uluwohkun  apini,  neemt  de 
mame  de  bladen  van  de  auarree,  stampt  deze  fyn,  wascht  het  hoofd  er  mede  en 
laat  den  zieke  ook  het  vocht  met  den  neus  opsnuiven.  Geneest  men  dan  is  men  ver- 
plicht een  schaap  te  slachten.  Een  stuk  van  het  oor,  de  lippen  en  de  lever  worden 
gekookt  en  met  wat  rijst  en  sirih-pinang  op  een  bord  en  vervolgens  met  een  hoire 
of  omslagdoek  er  onder  op  een  rijstwan  gelegd.  De  mame  brengt  dit  een  en  ander 
en  werpt  zulks  onder  den  boom,  van  waar  hij  de  medicamenten  gehaald  heeft  Het  bord 
en  de  wan  brengt  hij  terag,  terwijl  hij  de  hoire  behoudt.  De  helft  van  het  geslachte 
schaap  ontvangt  hif  tevens  als  aandeel,  de  andere  helft  wordt  gebezigd  om  een 
maaltijd  voor  de  bloedverwanten,  die  de  zieke  verzorgd  hebben,  te  bereiden.  Sommige 
leher  mame  of  deskundigen  in  zake  genezing  halen  uit  het  zieke  lichaam  steenen, 
raa  riuse.  Bij  zwellingen  hebben  anderen  de  methode  om  het  bloed  uit  het  lichaam 
te  zuigen,  paiha  rara,  na  de  pijnlijke  plekken  met  wer  au  kawi  of  bladen  van  den 
kawiboom  belegd  te  hebben.  Het  uitgezogen  bloed  bedraagt  somwijlen  den  inhoud 
van  twee  volle  kalapadoppen.  Om  goed  te  transpireeren ,  wordt  onder  de  slaapplaats 
van  den  zieke  ook  vuur  aangelegd  vaneenige  bepaalde  houtsoorten,  volgens  sommigen 
om  den  boozen  geest  die  den  zieke  kwelt  te  doen  vluchten.  Bij  het  uitbreken  der 
pok-  of  kinderziekte,  puriahke  luti,  is  men  verplicht  in  water  zachtgekookte  rijst  met 
honig  te  nuttigen,  terwijl  het  verboden,  luli,  is  om  dieren  te  slachten  of  vleeschen 
visch  te  eten.  De  lijders  worden  met  cataplasmen  van  fijngemaakte  tamarinde  vmch- 
ten  behandeld.  De  noëjahke  of  lepra  is  volgens  het  volksgeloof  overerfelijk,  maar 
niet  aanstekelijk.  Deze  ziekte  is  ongeneeslijk  en  het  is  den  patiënt  verboden,  luli, 
om  de  Arachis  hypogaea  te  eten,  of  te  huwen.  Om  ziekten  uit  het  huis  te  ver- 
drijven slacht  de  leher  mame  opzijne  wijze  zonder  dat  iemand  er  bij  tegenwoordig  mag 


42Ö  HET  EILAND  KUSAR  OF  MAKISAB. 

zijn,  een  schaap,  achter  de  woning  aan  de  west-  of  znidzijde  daarran.  Zieke  per- 
sonen worden  in  den  regel  door  de  bloedverwanten  behoorlijk  verzorgd.  Eene  andere 
wijze  om  iemand  ziek  te  maken,  die  evenwel  slechts  bij  weinige  lieden  bekend  is, 
is  deze.  Men  neemt  tweeduizend  tweehonderd  en  vijf  nunubladen,  rangeert  deze  in 
lijnen  van  zeven  bladen  en  plaatst  in  het  midden  daarvan  eene  lohkor  met  een  lamp, 
legt  op  elk  blad  een  weinig  rijst,  sirih-pinang  en  een  stukje  rauw  vleesch  van  een 
geslachten  rooden  haan,  op  de  lamp  plaats  men  twee  sirih-  en  twee  pinangvmchten 
en  bidt  op  zijne  wijze  dat  deze  of  gene  ziek  moge  worden  en  sterven.  Wordt 
men  echter  in  zijne  handeling  gestoord,  dan  heeft  het  geene  beteekenis.  Deze  wijze 
om  iemand  langzaam  te  doen  sterven  is  volgens  het  volksgeloof  de  vinding  van 
zekeren  Lomohke.  Wordt  de  dader  ontdekt  dan  is  men  verplicht  hem  op  staanden 
voet  dood  te  slaan. 

Terstond  na  het  overlijden  van  een  der  huisgenooten  wordt  daarvan  aan  de  hoof- 
den en  bloedverwanten  kennis  gegeven.  De  laatste  komen  alsdan  in  hoog  opgewonden 
toestand,  om  luid  te  weeklagen  en  een  hartverscheurend  geschrei  aan  te  heffen.  Zij 
brengen  geschenken,  lijnwaden  en  voedingsmiddelen,  hoofdzakelijk  vee  in  groote 
hoeveelheid,  mede.  De  doode,  rië  mahki,  wordt  daarna  gebaad  en  gekleed,  de 
mannen  krijgen  een  lorlora,  gouden  oorhanger,  of  een  stuk  goud  in  den  mond,  aan 
de  vrouwen  worden  gouden  oorhangers  medegegeven.  Met  de  handen  langs  het 
lichaam  uitgestrekt,  wordt  het  lijk  in  twee  maMsarsche  sarongs  gewikkeld.  Twee 
vadem  wit  lijnwaad,  een  sniMr  of  omslagdoek  een  patola  sarong  worden  mede  inge- 
pakt. Daarna  wordt  het  lijk  in  een  gabagaba  kist  nedergelegd  of  in  een  mat,  pikiê, 
gebonden.  De  Christenen  worden  in  houten  kisten  gelegd.  De  mama  worden  drie 
dagen  na  hun  overlijden,  de  wnru  op  denzelfden  dag  onder  het  lossen  van  twee  tot 
vier  geweer-  of  lilah-schoten  begraven.  Bij  het  overlijden  van  hoofden  is  de  bevol- 
king verplicht,  elk  huisvader  namelijk  naar  zijn  vermogen,  om  varkens,  buffels, 
arake  of  koliwater^  zoomede  makisar  sarongs  te  verstrekken.  De  hoeveelheid  daarvan 
wordt  door  de  gezamenlijke  meheroome,  hoofden  van  huisgezinnen,  bepaald.  Het 
graf  wolië,  wordt  gewoonlijk  onder  of  ter  zijde  van  het  huis  gedolven,  tot  eene  diepte 
van  een  meter.  Het  in  een  mat  gewikkeld  lijk  wordt,  door  acht  mannen  met  de  hand 
gedragen,  grafwaarts  gebracht.  In  het  graf  legt  men  een  aarden  pot  met  gekookte 
rgst,  vijf  pisang,  een  flesch  met  water  en  een  met  arak,  zoomede  een  gevulde 
sirihkoker.  Terwijl  het  lijk  in  het  graf  gezet  wordt,  worden  er  bg  mama  twintig 
tot  negentig  buffels,  bij  wum  vijf  tot  tien  buffels  en  een  gelijk  getal  varkens, 
geiten  en  schapen  geslacht,  om  onder  de  aanwezigen  te  verdeelen.  Het  vee  wordt 
door  de  feestvierenden  zelve  verstreki  De  bloedverwanten  van  den  doode  mogen 
daarvan  niets  nuttigen.  Als  de  kuil  dichtgemaakt  is  wordt  het  graf  met  bambu- 
latten  en  daama  met  steenen  belegd  tot  eene  hoogte  van  een  halven  meter.  Is  het 


HET   EILAND   EEI8AB  OF  MAEISAB  421 

graf    bmtenshois    dan    wordt    er    een    afdakje   op   gemaakt  van   koli-bladen.   De 
graven  der  hoofden  en  aanzienlijken  worden  later  ook  wel  opgemetseld.  Kinderen  wor- 
den onder  de  slaapplaatsen  der  ouders,  op  zijde  liggende,  begraven.  Ten  behoeve 
van  de  afgestorven  mannen  worden  twee  of  drie  dagen  na  de  begrafenis  een  kalapa, 
een   pinangboom,   zoomede   een   sirih-rank,   die   den   doode  toebehooren,  omgekapt. 
Zeven  nachten  na  de  begrafenis  worden  op  het  graf  twee  damarfakkels ,  een  aan  het  hoofd- 
einde en  een  aan  het  voeteneinde  aangestoken.  Op  den  achtsten  dag  des  morgens  gaat 
eene  der  oude  vrouwen  naar  het  graf  en  aldaar  weeklagende  raapt  zij  een  steentje 
op,  dat  eenigszins  in  het  oog  valt  en  brengt  dit  huiswaarts,  alwaar  het  na  gereinigd 
te  zün  in  den  sirih-koker  van  den  doode  wordt  bewaard.  In  dit  steentje,  wahkue  of 
deran,   komt  de   nitu   of  hamame  nu  en  dan  zoo  noodig  een  kortstondig  verblijf 
houden.  Wanneer  het  onverhoeds  mocht  verloren  g^n,  dan  büjft  de  nitu  voor  inuner 
weg.  Drie  dagen  daarna  slacht  men  voor  den  man  een  kuiken  van  het  mannelijk 
en  voor  de  vrouw  een  van  het  vrouwelijk  geslacht,  neemt  na  het  op  het  vuur  gebraden 
te  hebben  daarvan  een  stuk  vleesch  en  de  lever,  voegt  er  bij  een  weinig  ongekookte 
rijst   en  sirih-pinang  en   legt   een   en   ander   in   den   sirih-koker,   hëlili   hamame, 
onder  het  bidden  om  hulp  en  bescherming,  als  offer  aan  den  nihku  of  nitu.  Daarna 
wordt  de   sirihkoker  boven   in  den  zolder  opgehangen  om  bij  ziekte  als  anderszins 
daarbij   te  offeren  en  te  bidden.  Aan  de  oostzijde  van  het  dak  wordt  eene  opening 
gemaakt,    waardoor   de  nitu  vrij  in  en  uit  het  huis  mag  gaan.  De  bloedverwanten 
blijven    gewoonlijk    tot    twintig    dagen    in    het   sterfhuis  feestvieren   en   besluiten 
de  plechtigheid   met  hondenvleesch    te    nuttigen.    Het    begraven    van    de    mahki 
naprouk  of  drogen  doode,  zijnde  het  haar  en  de  nagels,  geschiedt  ook  onder  feest- 
vieringen met  necyiën  gepaard.  Bij  begrafenissen  worden  geene  gebeden  gedaan  of 
gezongen.  Na  den   achtsten   dag,  wanneer  er  geen  damar  meer  op  het  graf  wordt 
ontstoken,   gaat  de  ziel  naar  het  eiland  Nohiaka  of  Nuhiata  ten  noord-westen  van 
Bomang.  De  hamame  van  lieden,  die  in  den  krijg  of  van  boomen  gevallen,  bij  den 
partus  bezweken  of  verdronken  zijn  gaan  naar  Nolawan  of  Nolawna,  een  eiland  ten 
zuiden  van  Luang  gelegen.  Zoolang  het  steentje  nog  in  de  hëlili  hamame  bewaard 
wordt,   vertoont   de   hamame   zich   nu  en  dan  als  eene  schaduw,  kakan,  aan  zyne 
bloedverwanten   tusschen   licht   en  donker.   Het  rouwen  duurt  slechts  vijf  dagen  en 
bestaat   daarin,   dat   men   alle   sieraden   aflegt,   het   haar  niet  kamt  en  oude  ver- 
scheurde schaamgordels ,  sarong  en  badju,  alles  van  een  zwarte  kleur  aantrekt 

Bij  overlijden  van  den  huisvader  wordt  de  erfenis,  lue,  niet  verdeeld.  De  weduwe 
houdt  het  toezicht  over  de  achtergelatene  huizen,  landerüen,  huisraad,  gouden  en 
zilveren  voorwerpen ,  vee  en  andere  eigendonmien ;  is  er  geen  weduwe ,  maehke  möwalue , 
aanwezig,  dan  doet  zulks  de  oudste  zoon.  Zijn  de  kinderen  nog  te  jong  of  hulpbehoevend , 
dan  treedt  de  meest  yertron^de  of  oudste  der  slaven  ook  wel  als  voogd  op.  Laat 


422  HET  EELAim   EHSAB  OF  MAinSAR. 

de  hoisvader  eene  dochter  na,  dan  kan  zij  aan  een  volwassen  zoon  van  haarvaders 
zusters  het  toezicht  over  de  achtergelatene  goederen  opdragen,  in  welk  geval  h^' 
haar  later  moet  huwen.  Bij  gemis  aan  een  zusterszoon  kan  z^'  ook  haar  neef  van 
vaderszijde  daarmede  belasten.  Zij  behoort  evenwel  vooraf  aan  haren  oom  te  schenken 
een  gouden  plaat  van  0.2  meter  middell^n.  De  neef  of  broederszoon  treedt  alsdan  in 
alle  rechten  als  erfgenaam  op  en  verliest  de  dochter  ten  slotte  ^^zen  ook,  doordien 
het  verboden  is  dat  zg  met  haren  neef  van  vaderszijde  huwt.  De  weduwe  die  voor 
de  tweede  maal  huwt,  verliest  al  hare  aanspraken  en  neemt  alleen  hare  kleeding- 
stukken  mede.  Als  zij  geene  kinderen  bezit  vervallen  de  eigendommen  van  haren 
man  aan  zijne  zusterskinderen.  TJitdienhoofde  blijven  de  meeste  weduwen  on- 
gehuwd. 

De  meeste  negariën,  leke,  lehke  of  lete,  liggen  op  de  toppen  der  bergen,  sdwaar 
de  huizen  zonder  eenigen  regel  of  orde  om  een  plein,  waar  mendegrootenunuboom 
vindt,  opgericht  zijn.  Deze  huizen  zijn  gewoonlijk  ledig,  omdat  de  bevolking  gedurende 
den  veldarbeid  op  de  vlakte  aldaar  gevestigd  blijft,  om  het  plantsoen  te  bewaken. 
Onder  deze  nunuboomen  vindt  men  de  graven  der  voorouders,  als  die  van  Klkilailai 
en  zgne  bewakers  Tilukai  en  Maukw,  van  Lurmulwere,  in  welker  nabijheid  ook  de 
tegenwoordige  dooden  van  zekeren  rang  begraven  worden;  verder  de  romlululi  of 
gewijde  plaatsen  als  te  Woorili  de  Hihileli,  te  Abusur  de  Eomdawa  en  Tutuara,  te 
Nohowali  de  Sopoodo,  te  Purpura  de  Pakinana,  te  Lebelau  de  Eatnika  en  Arwawa, 
de  plaatsen  alwaar  de  zoogenaamde  porëke-feesten  gevierd  worden.  In  de  meeste 
negariën  zijn  tevens  de  leu  laape  aanwezig,  als  te  Woorili,  Lebelau,  Abusur,  Noho- 
wali  en  Oirata.  Bovendien  treft  men  te  Woorili  nog  aan  een  kerk  en  schoolgebouw, 
de  woning  voor  den  hulpprediker  en  een  gebouw,  waar  de  korkoore  of  negari's  vaar- 
tuig bewaard  wordt,  welk  laatste  ook  te  Lebelau  en  Abusur  gevonden  wordt  De 
oude  negariën  z^n,  voor  zoover  deze  nog  niet  vernield  zgn,  met  steenen  muren, 
luhkur,  van  vijf  meter  hoogte  en  twee  dikte  omringd.  Deze  negariën  met  dertig  of 
meer  huizen  heeten  heruke  lalaape,  groote  negariën  in  tegenstelling  van  de  heruke 
tataane  of  tgdelijke  vestigingen  op  de  vlakten. 

De  huizen,  rome  of  roome,  waarvan  de  grootste  een  lengte  van  achttien  en  eene 
breedte  van  veertien  meter  hebben,  worden  van  hout,  kalapa  en  kolistammen  ge- 
bouwd en  staan  gedeeltelijk  op  palen.  Andere  huizen  worden  op  den  grond  gebouwd 
en  tot  op  de  hoogte  van  een  halven  meter  de  muren  met  kleiaarde  opgetrokken.  Het 
dak  wordt  met  koli-  of  kalapabladen  gedekt  In  het  dak  vindt  men  gewoonl^'k 
kleine  openingen,  howole,  waardoor  de  nitu  of  hamame  der  dooden,  ongehinderd 
de  helili  kan  bezoeken.  Yóór  de  opening  buitenwaarts  hangen  de  lokor  of  lohkor  en 
teitei,  alwaar  sinh-pinang,  eieren  etc.  geofferd  worden.  Het  huis  bestaat  uit  een 


.j_J 


HET  EILAND   KEISAE  OF  MAESAR.  423 

groot  vertrek  in  het  midden,  met  afschuttingen  aan  de  zijwanden  voor  slaapvertrek, 
kook-  en  bergplaatsen.  Bij  de  hoofden  en  oudsten  wordt  het  inwendige  der  huizen 
rein  gehouden.  Onder  de  vensters  vindt  men  lange  breede  rustbanken,  die  ook  als 
bergplaatsen  gebezigd  worden.  De  woningen  op  Makisar  worden  in  gemeenschappe- 
lijken  arbeid  tegen  voeding  van  den  eigenaar  opgericht.  Tot  dat  einde  verzamelt  men 
eerst  het  bouwmateriaal  dat  op  de  plaats,  waar  het  huis  moet  komen,  nedergelegd 
wordt.  Is  men  daarmede  gereed ,  dan  komen  de  bloedverwanten  op  den  bepaalden  dag 
bijeen,  om  de  gaten  in  den  grond  ter  plaatsing  der  palen  te  maken.  Een  der  oudste 
familieleden  neemt  alsdan  de  vastgestelde  offers  aan  den  mahkarom  manaku  of 
vorstin  aarde  en  doet  in  elk  der  vier  hoekgaten  een  sirih,  een  pinang  en  een  pa^e 
goud  ter  grootte  van  een  maïskorrel,  waarna  de  palen  in  den  grond  vastgezet 
worden.  Later  voegt  men  meerdere  palen  toe,  gewoonlijk  zeven  voor-  en achterpalen 
en  elf  zijde-palen.  Vervolgens  wordt  het  huis  afgewerkt.  Na  de  dekking  neemt  de 
huisvader  het  water,  waarin  lene  vruchten  een  geruimen  tijd  gelegen  hebben  en  be- 
sprenkelt daarmede  de  palen  met  de  bedoeling,  om  het  huis  koel  en  gezond  te 
maken.  Den  volgenden  dag  worden  de  helpers  bij  den  opbouw  uilgenoodigd  tot  een 
feest,  waarbij  gezongen,  gegeten,  gedronken  en  de  waurudans  uitgevoerd  wordt. 
De  mama  slachten  bij  zulk  eene  gelegenheid  vijftien  buffels,  vijftien  varkens  en 
twintig  schapen.  Aan  de  twee  personen,  die  de  leiding  van  het  werk  op  zich  genomen 
hebben,  geeft  men  tevens  elk  twee  volwassen  zwijnen.  Het  geslacht  vee  wordt  onder 
de  aanwezigen  in  natura  of  ongekookt  verstrekt.  Zijn  de  feestvierenden  huiswaarts 
gekeerd,  dan  brengt  de  huisvader  de  hëlili  hamame  of  mahki  boven  in  den  zolder 
en  offert 

Als  huisraad  vindt  men  in  de  meeste  woningen  de  leuwe,  rustbank,  voor  het 
venster,  pihikilunië,  mat  en  hoofdkussen,  wadknunone  lamp  voor  damarstokjes , 
oplahe  kleêrkisten,  kopiauwe  en  rouwe  kleêrdoozen  van  palmbladen,  taade  hetzelfde 
van  de  vrouwen,  larioin  mand  van  kolibladen,  laië  en  were  manden  voor  bewaring 
van  borden,  rau  daale  aarden  schotels,  mumronne  aarden  kommen,  eenoir  water- 
vaten  van  aardewerk,  raana  laape  groeten  aarden  potten,  larie  kalapadop  om  er  uit 
te  drinken,  lahkipoore  kalapadoppen  als  schotels  gebezigd,  hurue  lirhee  schelpen 
lepels,  rauwe  houten  schotels,  korpune  auwe  houten  kommen,  our  wonohkon 
ijzeren,  our  auwe  palmhouten  koevoeten,  kaawe  groote  messen,  koriö  kleine  messen, 
harome  sirihkoker,  ahawiure  kapaskoker  bij  het  spinnen  gebruikelijk,  pihkië  matten 
van  kolibladen,  paupau  ulike  aarden  vormen  om  sagu  te  bakken,  wahtdor  ulihke 
groote  schelp,  de  Tridacna  Gigas,  om  garen  te  kleuren  en  nog  andere.  De  mannen  en 
vrouwen  op  Makisar  besteden  zeer  weinig  aan  hunne  kleeding.  Deze  bestaat  uit, 
nainair  mooni,  mannenUeeding  —  waare  schaamgordel  makisarsch  fabrikaat,  rapa- 
nulu  een  koliblad  of  band  als  haarversienng,  lense  wuhuku  uluwahkun  hoofddoek. 


424  Hirr  eiland  keisab  of  haeisab. 

paame  halskoralen,  leli  arapau  duhudle  armbanden  yan  boffelhoom,  sepelaa  arm- 
band van  kolibladen  voor  jongelieden,  komelhebmkband,hoire  omslagdoek,  nahamoure 
bambu  haarkam;  nainair  mawehke,  vrouwenkleeding  —  homonon  jotowawa  korte 
sarong  yan  de  lendenen  tot  over  de  knieön  hangende,  homonon  kapaije  sarong  die 
men  over  den  schouder  hangt,  kurkupni  haamaalden,  naham  arapau  duhudle  kam 
van  bufifelhoom,  mahe  klinni  oorhangers  van  goud,  loi  kelenne  halskoralen,  lèli 
armbanden  van  buffelhoom  of  ivoor,  bij  enkelen  nog  de  raine  memehkem  zwarte 
badju.  Bij  plechtige  gelegenheden  bezigen  de  mannen  nog  de  deli  mahe  gouden 
ringen,  de  vrouwen  de  nahamahe  gouden  kam,  aukaukau  mahe  gouden  haamaalden, 
mahe  rante  gouden  kettingen  om  den  hals,  leli  en  delië  mahe  gouden  armbanden  en 
ringen.  De  waare  wordt  van  de  schors  der  ara  mere  Ficus  sp.  vervaardigd.  De 
wapenen,  die  boven  de  slaapplaats  van  den  huisvader  bewaard  worden,  heeten  keere 
lans,  keere  ai  aike  lans  met  ijzeren  weerhaken,  raame  boog,  raame  ihië  pijl,  raae 
klewang  of  zwaard,  rawaladi  sabel  of  Hollandsch  zwaard,  ilke  vuursteengeweer,pou- 
tudeule  pistool,  kermulu  bambuzen  lansen  en  een  mand  met  steenen  wahku  na 
kupure  om  er  mede  te  werpen,  hetwelk  zeer  behendig  en  juist  geschiedt. 

Door  buitenlandsche  vijanden  als  Portugeezen  en  Tematanen  werd  het  eiland  Ma- 
kisar  voorheen  herhaalde  malen  bestookt  Oorlogen  are  of  raare ,  tusschen  de  negariên 
onderling,  ontstaan  van  wege  het  niet-betalen  der  boete  bij  overspel,  kohkeriëhoono, 
of  oneenigheden ,  in  dronken  toestand  begonnen,  hebben  thans  nog  menigmaal  plaats. 
Hebben  de  meheroome  na  langdurigen  woordentwist  eindelijk  tot  den  oorlog  besloten, 
dan  begeven  de  strijders  op  den  bepaalden  dag  met  arm-  en  voetbanden  van  koli- 
bladen  als  teeken  van  oorlog,  gewapend  en  een  schild  audeule,  medenemende  zich 
tot  den  oudsten  mame,  bij  zich  voerende  een  steen,  een  ei  en  een  koliblad  of  liever 
een  reep  daarvan.  De  mame  legt  deze  artikelen  op  den  grond,  de  steenen  in  het 
midden  opgehoopt,  met  de  eieren  er  boven  op  en  de  kolibladen  romdom  deze.  Daarna 
slacht  hig  een  rooden  haan,  plaatst  op  de  verschUlende  kolirepen  een  stuk  rauw 
vleesoh  met  sinh-pinang  en  rijst  en  roept  de  bescherming  en  hulp  in  voor  de 
strijders  van  de  mahkarom  manouwe  en  mawahku.  De  strijders  zoeken  daarop  uit  den 
hoop  hunne  steenen  temg  en  worden  door  drie  asuaman  ten  strijde  gevoerd.  De 
asuaman,  eigenlijk  vaderhond,  is  gekleed  met  een  rooden  of  witten  hoofddoek  met 
hanenvederen,  manu  wullu  loore,  met  een  rooden  halsdoek  en  twee  rooden  arm- 
banden van  katoen  onder  de  oksels  vastgebonden.  Een  wuhur  of  ata  kan  ook  als 
asuaman  dienst  doen.  Een  hunner  loopt  vooruit,  een  blijft  in  het  midden  en  de  derde 
achter  de  strijders,  als  honden  die  eene  kudde  schapen  bewaken  of  geleiden.  De  aan- 
val begint  gewoonlijk  door  elkander  met  steenen  te  werpen,  daama  wordt  men  handgemeen 
en  wordt  er  van  pijl  en  boog,  lansen  en  zwaarden  gebruik  gemaakt.  De  oorlog 
wordt  gewoonlijk  tusschen  twee  en  vijf  ure  des  namiddags  gevoerd.  Vroeger  werden 


HET   EILAin)   KEISAB   OF  MAKISAB.  425 

de  koppen  der  verslagenen  medegenomen  als  buit,  thans  laat  men  de  gewonden  en 
gedooden  liggen  of  nemen  de  partijen  hunne  gewonden  en  gesneuvelden  mede  naar 
hunne  negari.  Bij  overwinning  worden  vóór  de  negari  op  een  langen  staak  jonge 
kalapabladen  vastgebonden  en  na  den  derden  dag  wordt  een  algemeen  feest ,  waarbij 
gegeten  en  gedronken,  gezongen  en  de  waurudans  uitgevoerd  wordt,  gevierd.  Na  de 
schermutseling  geven  de  partijen  van  het  gebeurde  aan  den  raië  kennis,  die  hen 
tegen  zes  of  acht  dagen  daarna  weder  bij  zich  doet  verschijnen.  De.  overige  hoofden 
worden  tevens  uitgenoodigd  bij  den  raië  te  komen.  In  de  woning  van  den  raie  of  in 
de  leulaape  verzameld  zijnde,  brengen  de  partijen  een  varken  en  een  schaap  binnen. 
De  raië  neemt  een  kalapadop  met  koliwater  of  arke,  snijdt  het  rechteroor  van  het 
varken  en  van  het  schaap,  laat  daarvan  eenig  bloed  in  de  kalapa  vloeien  en  richt 
het  woord  tot  mahkarom ,  hem  smeekende  om  degenen  die  den  vrede  opnieuw  ver- 
breken te  vloeken,  spuwt  daarna  in  den  dop  en  laat  de  hoofden  der  partijen  dit 
vocht  drinken,  Na  gedronken  te  hebben  kussen  zij  den  rechtervoet,  de  rechterhand, 
de  rechterborst  of  tepel  en  den  neus  van  den  raie,  zoomede  elkanders  rechterhand 
en  neus.  De  volgelingen  en  negarigenooten  doen  dit  tevens  met  dat  gevolg,  dat  ten 
slotte  een  groot  geween  ontstaat  en  de  partijen  hunne  schuld  openlijk  aan  den  raie 
belijden  en  hem  om  vergeving  vragen.  Onder  deze  bedrijven  worden  door  de  vrou- 
wen de  spijzen  opgedischt.  De  raië  met  de  orangkai,  de  marne  en  de  oudsten  zitten 
aan  een  behoorlijk  gedekte  tafel,  terwijl  de  wuhure  later,  op  matten  zittende,  hunne 
spijzen  nuttigen.  Na  afloop  van  den  maaltijd  laat  de  raië  nogmaals  koliwater  of 
arke  toedienen,  waarna  allen  huiswaarts  koeren.  Bij  het  sluiten  van  vrede  wordt 
geen  muziek  gemaakt  of  gezongen. 

Ofschoon  in  zekeren  zin  hooger  staande  dan  de  naburige  eilanden  zijn  omtrent 
de  nijverheid  op  Makisar  weinig  bijzonderheden  te  vermelden.  In  de  meeste  negariën 
treft  men  timmerlieden  tukang  aue  en  smeden  kuku  wonohkon,  aan,  die  met  zeer 
gebrekkige  werktuigen  huizen  bouwen  en  veldgereedschappen  vervaardigen.  Ook  goud- 
smeden raiapi  maha,  die  bewijzen  geven  van  vaardigheid  en  kunstzin,  vindt  men 
onder  deze  lieden,  vooral  onder  de  zoogenaamde  walada  of  mestiezen,  die  te  Kota- 
lama  wonen.  Pottebakkers  wunua  raana,  die  in  de  behoefte  aan  raane  potten,  railaape 
groote  kommen,  uhië  tampajangs  etc.  voorzien,  houden  te  Woorili,  alwaar  goede 
kleisoorten  worden  gevonden,  hun  verblijf.  Het  stoken  van  koliwater  huni  arka, 
van  het  sap  der  afgekapte  bloemtrossen  der  noora  kalapa,  kookoli  Borassus 
flabelliformis  en  koomehkeme  arengboomen,  is  overal  bekend,  eveneens  het  bereiden 
van  kooatale,  azijn.  Om  zout  asir,  te  verkrijgen  kookt  men  zeewater  in  aarden 
potten  met  voortdurende  bijvoeging  van  versch  zeewater.  Te  Oirata  laat  men  het 
water  op  de  doode  Tridacna  gigas  schelpen  slechts  verdampen.  Voor  het  overige 
bestaat  de  arbeid  der  mannen  —  uit  het  ontginnen  der  velden  howoko  kihime,  het 


426  HET  EILAND   KEESAB  OF  MAKISAB. 

omkappen  der  boomen  wahtan  au  hii  kiliime,  het  fijnstampen  der  aardklonters  wali 
enimoo  hii  Mhime,  het  wieden  raa  lama  kihime,  het  maken  van  omheiningen  hii 
tahkin,  het  bouwen  van  woningen  raiape  roome,  het  tappen  van  palmwijn  larlika, 
het  maken  van  vischfuiken  hii  wuwu,  het  steken  van  schildpadden  roon  kaUkali, 
het  steken  yan  yisch  met  harpoenen,  des  nachts  van  fakkels  gebruik  makende, 
keriêne,  het  breien  van  vischnetten  hii  daari,  het  drijven  yan  handel  la  raolueenz.; 
der  yrouwen  —  uit  het  twijnen  yan  garen  pohkor  awahe,  het  rood,  zwart,  geel  en 
blauw  yeryen  yan  garen  koun  awaha,  hümere,  mehken,  mamarhe,  mokmohke,  het 
weyen  yan  sarongs  en  omslagdoeken  kemu  homonono,  het  vlechten  van  zeeften  en 
matten  nanam  kokoope  en  pihki,  het  breien  van  kleine  vischnetten  hai  daari,  het 
koken  huniai,  het  halen  van  water  en  brandhout  rahur  oir  en  rauk  au,  het  vlech- 
ten van  hoeden  en  doezen  hii  karpusa  en  rakuraku,  het  wieden  raa  lama  etc 
Touwen  kalië,  worden  vervaardigd  van  de  vezelen  van  den  koomehkeme  onne 
Arenga  sacharrifera  boom,  koo  onne  Borassus  flabelliformis  boom,  wam  onne  wam 
Hibiscus  elatus  boom.  De  gomutu  of  vezelen  van  den  areng  heeten  murku. 

De  binnenlandsche  handel  bestaat  in  ruil  herre,  van  artikelen  van  dagelijksche 
behoefte,  als:  een  vadem  wit,  rood  of  zwart  katoen  tegen  een  schaap,  een  geit, 
een  jong  zwijn,  vier  hoenders,  een  halve  pikol  padi,  honderd  stuks  ubi,  zes  trossen 
pisang,  twaalfhonderd  sirih-  of  pinangvmchten  of  de  opbrengst  van  een  oranjeappel, 
Citms  macracantha,  boom  in  vmchten;  een  bord,  een  parang,  een  bijl,  een  kom, 
een  glas  of  twintig  strengen  rood  of  geel  garen  tegen  zeshonderd  sirih-  of  pinang- 
vmchten, honderd  oranjeappelen,  een  tros  pisang,  veertig  stuks  ubi  of  een  hoen; 
een  boslemmermes  tegen  driehonderd  stuks  sirih  of  pinang,  een  hoen,  een  tros  pisang  of 
zestig  stuks  patatas;  een  zwaard,  sabel,  tegen  een  groot  varken,  een  groote  bising 
met  padi  of  gekorrelde  djagong;  voorts  een  klopbare  saguboom  tegen  een  buffel  of 
een  sovereign,  Engelsch ' goudgeld.  De  handel,  raolu,  met  Mangkasaren,  Bugis  en 
andere  vreemdelingen,  die  van  October  tot  Januari  jaarlijks  Makisar  bezoeken,  wordt 
gedeeltelijk  in  geld,  gedeeltelijk  in  ruil  gedreven,  naar  den  volgenden  maatstaf,  als: 
een  makisar  sarong  homonon  awahe,  tegen  twee  mangkasaarsche ,  tien  tot  achttien 
matawas  Me  mahka,  (mata,  een  gewicht  van  ongeveer  een  kati)  tegen  een  stuk  wit, 
rood  of  zwart  lijnwaad,  of  wel  chits,  een  schaamgordel  van  MaMsarsch  fabrikaat 
waare,  tegen  een  patola  sarong,  een  buikband  komelhe,  tegen  een  hoofddoek, 
een  varken,  de  dracht  van  vier  mannen  tegen  een  stuk  zwart  lijnwaad  of  een 
sovereign,  een  geit  tegen  twee  mangkasaarsche  sarongs,  een  schaap  tegen  een  mang- 
kasarsche  sarong,  een  hoen  tegen  een  hoofddoek,  honderd  vijftig  vadem  vischlijn 
aile,  tegen  een  stuk  zwart  lijnwaad,  vijf  stuks  bambu  of  dertig  oraqeappelen  tegen 
een  parang,  schild  van  een  schildpad  compleet  tegen  een  stuk  zwart  lijnwaad,  een 
schaap  tegen  f6  en  een  geit  tegen  f3.  Met  hunne  prauwen  loie,  de  loi  laape  van 


HIT   EILAND   KMSAR   OF  MAKTRAR.  427 

twintig  meter  lengte  en  vier  breedte,  de  loi  tataane  van  twaalf  meter  lengte  en 
anderhalve  breedte,  de  tohtSnaane  van  gelijke  grootte,  alle  van  Luang  en  Sermata 
afkomstig,  de  korkoore  van  twintig  meter  lengte  en  drie  breedte  bezoeken  de  Maki- 
sarsche  handelaren  niet  alleen  de  om  de  noord  gelegene  eilanden,  maar  ook  de 
Portugeesche  bezettingen  op  Groot-Timor,  alwaar  zij  evenwel  in  den  handel  vele 
belemmeringen  ondervinden,  voorts  de  eilanden  Wetar  en  Alor  of  OmbaaL  Vele 
Engelsche  vaartuigen,  schoeners,  komen  tevens  te  Leheloa  havenplaats  Woorili  en 
voeren  hier  sterke  dranken,  geweren  en  munitie  in.  De  in-  en  uitvoer  bedraagt 
jaarlijks  ongeveer  f13,000  Engelsch  goudgeld,  zoomede  Nederlandsche  rijksdaalders- 
en  guldensstukken  zijn  gewild.  Marktplaatsen  worden  niet  aangetroffen  en  schulden 
zeer  zelden  gemaakt 

Behalve  in  tijden  van  gebrek  na  langdurige  droogte  is  de  voeding  raaka,  der  be- 
volking op  Makisar  uitmuntend  en  bestaat  zij  uit  djagong  kaleuke, gekookt kakahkan, 
gepoft  kunkunu,  gebraden  noonoore  en  fijngestampt  in  water  gekookt  kunuhkuwee, 
uit  rijst  hae  en  verscheidene  soorten  van  aardvruchten,  uit  visoh,  uit  buffel  arapau, 
paarden  kuude,  honden  ahu,  meer  in  't  bijzonder  om  vlug  en  lenig  te  worden, 
zwijnen  wawi,  schapen  pipiduume,  geiten  pipi  jotowawa,  buidelratten  lauwee  en 
mahedle  en  vleermuizen  eilauwe  vleesch,  voorts  uit  hoenders  manue  en  manumerwui 
vogels.  Over  het  algemeen  wordt  veel  vleesch  genuttigd.  De  bereiding  geschiedt  op 
velerlei  wijze.  In  den  regel  voedt  men  zich  tweemalen  des  daags ,  des  middags  en 
des  avonds.  Van  sterke  dranken  wordt  zoowel  door  mannen  als  vrouwen  een  onmatig 
gebruik  gemaakt  Om  visoh  te  verkrijgen,  bezigt  men  den  wortel  van  den  noowe  om 
de  visschen  op  de  riffen  te  bedwelmen,  voorts  de  aile  lijn,  de  wuuwu  en  rapraape 
ftiiken,  de  daari  leuru  en  ana  groote  en  kleine  netten.  Vogels,  die  niet  meer  in 
groote  hoeveelheid  aanwezig  zijn,  vangt  men  met  geweer,  pijl  en  boog,  blaaspijpen 
ouou  en  strikken  ororke.  Het  gebruik  van  sirih-pinang  mamala  poo,  is  zeer  algemeen, 
eveneens  het  kauwen  en  rooken  van  tabahkue  tabak.  Voor  pinang  neemt  men  bij 
gebrek  de  schors  van  den  boom  laike  en  voor  sirih  de  bladen  van  den  daanboom. 

Op  feesten  naarorome,  zang  rahinara,  en  menaridans  wauru,  is  de  bevolking  zeer 
gesteld.  Feesten  worden  er  gevierd  bij  gelegenheid  van  de  porëke,  bij  het  bestijgen 
van  nieuwe  woningen,  bij  het  onthalmen  der  padi,  bij  huwelijk,  geboorte,  genezing 
en  sterfgevallen.  Op  al  deze  feesten  wordt  evenwel  niet  gezongen.  De  feestvrienden, 
de  woning  binnentredende,  zijn  verplicht  den  feestgever  te  kussen,  daarna  wordt 
sirih-pinang  en  koliwater  aangeboden  en  volgt  de  maaltijd.  De  hoofden  en  mama 
zitten  op  eene  verhevene  plaats,  de  wuhur  op  matten  op  den  vloer.  Voor  elk  persoon 
wordt  nedergelegd  een  a&onderlijke  schotel  met  rijst,  gekookte  djagong  of  boonen, 
een  schotel  met  zout,  een  schotel  met  op  velerlei  wijze  toebereide  visoh  of  vleesch, 


428  HET   EILAND  KEISAB  OF   JffAiTTRAn. 

een  eetlepel  van  schelpen  of  kalapadop  en  een  glas,  kom  of  kalapadop  om  water 
palmwijn  of  arke  er  nit  te  drinken.  Na  den  maaltijd  wordt  alweder  sirih-^inang 
voorgebracht  en  vervolgens  bij  het  bestijgen  van  nieuwe  woningen  gezongen  en  de 
waurudans  uitgevoerd.  Gedurende  de  poröke-feesten  worden  er  gezongen,  de  rahinara 
onomolmole,  tululoloina,  onohopohor,  wauraiapnu,  suemohopor,  ainanioë,  ainaniahtn, 
lailwua,  lawahkuohor,  konoweruwem,  tamakau,  laelerilli,  joowumwana,  lerama, 
muhkiloloina,  noire,  keisere,  serenwali,  hekitiaa,  udiëudië,  lodowalië,  laiwialie, 
honohoone,  rorohajarni,  rewerewe,  lelinmolu,  tanawali,  kiasarlouru,  wewesuli,  dopo 
doporulu,  maapote,  waasorue  en  waasorue  lodon.  Bij  het  bestijgen  van  nieuwe  wo- 
ningen, de  rahinara  worowarië,  samaroromke  en  henalei  dipië.  Bij  het  onthalmen 
van  padi,  de  rahinara  keliërederede ,  kelikaisorue ,  ane,  wasire,  anawahkapere, 
wahire,  rarawahku,  raramalai,  pohkodelië,  maliupere,  resiresië,  rodiopohunumai , 
hunuwale,  pohkodelië,  liupenupenu,  nasirei,  rotutu,  manulaina,  elemauwé,  maulehM, 
eledure,  duresalu,  soraié,  kitakita,  kamsorai,  puikai  en  koroléli.  Bij  overwinning  in 
den  oorlog,  de  rahinara  jelelele,  ralomiha,  jalalala,  ralorlaie,  lanselimeti,  lan- 
wullowno,  seliseli  duhku,  werwermisan,  omihida,  karpaudalue,  wawiomiha,  manu- 
tuntehki,  manawawanau,  wawanauida,  napateti  mehke  en  suwawae  oëini.  Bij  gewoon 
werk  als  het  sleepen  van  houtwerken,  het  roeien  in  de  prauwen  als  anderszins,  de 
rahinara  helesoni,  kolohouleli,  rumalai,  manuwoonisane,  wawiselete,  lausaserelau, 
namaneneselai,  soronararurië ,  lampaukedi,  liolioro,  waliitarai,  ralelewne,  tepenaleu 
en  manunaitooro.  Al  deze  rahinara  worden  op  verschillende  wijzen  in  koren  gezongen. 
De  meest  gebruikelijke  menaridans  of  wauru  zijn  de  leurloor,  laururu,  harpike, 
pataraare,  kiëhe,  medi,  lipalipakai,  paumate,  aumolipupul,  pipideli,  kerilowar, 
manuwulu,  muleli,  limnanloi,  asmekwaure,  wooronne,  noremere,  tipatipa,  makaten- 
teene,  woilawoie,  manunasere  en  mehkeme,  enkele  voor  vrouwen,  andere  voor 
mannen  alleen,  onder  begeleiding  der  trom.  Afgescheiden  daarvan  slechts  bij  het 
vieren  der  porëke,  die  bij  andere  gelegenheden  niet  mag  worden  gebezigd,  de  wauru 
hinara  leleten,  door  mannen  en  vrouwen  te  zamen.  Dë  waurudans  is  eene  symboU- 
sche  nabootsing  van  bewegingen  van  dieren,  vlinders,  boomtakken,  bergtoppen,  wan- 
neer er  schaduwen  opvallen  als  anderszins.  De  muziekinstrumenten  zijn  zeer  primi- 
tief en  bestaan  uit  gong  of  koperen  bekken  dadile ,  de  trom  Mhkaroë  en  de  ououkëlah 
of  mondfluit.  Behalve  het  hanekloppen  kaur  manu  of  ratara,  wordt  door  de  mama 
en  hoofden  bij  feesten  kaartgespeeld  raarom  karta.  Deze  vermaken  zijn  van  vreemden 
oorsprong.  Het  dammen  raarom  dama,  is  zeer  algemeen.  De  kmderen  spelen  met 
pime  namolo  tollen,  raarom  iuwe  knikkers  en  loiaana  kleine  prauwen. 

Volgens  het  volksgeloof  wordt  MaMsar,  noho,  eiland  Eeisar,  door  den  noho  mah- 
karom,  die  in  de  aarde  woont,  gedragen.  By  aardbevingen,  rururuwai,  is  men 
derhalve  verplicht  groot  geweld  te  maken,  opdat  hij  hooren  kan  dat  boven  hen  nog 


HET   BIIAND   EEISAR   OP  MAEISAfi.  429 

menschen  wonen.  De  zon  leere,  is  de  tijdelijke  woning  yan  mahkarom  manouwe. 
Bij  zoneclips  leere  mahki,  daalt  deze  ter  aarde  om  een  groot  man  of  iemand  van 
aanzien  te  dooden.  De  maaneclips  woUe  mahki,  is  een  teeken  dat  er  ergens  op 
aarde  oorlog  gevoerd  wordt.  Volgens  anderen  ontstaan  de  eclipsen  doordien  de  zon 
met  de  maan  in  conjunctie  treedt  en  bij  een  zoneclips  het  mannelijke ,  bij  een  maan- 
eclips het  vrouwelijke  element  op  den  voorgrond  komt  en  zij  op  die  wijze  mannelijke 
of  vrouwelijke  afstammelingen  verwekken.  De  regenboog  haimere,  is  eene  beschutting 
tegen  den  regen.  De  sterrebeelden  hebben  verschillende  namen,  als  de  mahkamo- 
romke  het  zevengestemte ,  de  kalioor  laape  de  morgenster  etc.  Kaliooronwau  is  de 
naam  der  kometen.  Bij  donder  ilkuaslen  en  bliksem  litlitar,  beweert  men  dat  mah- 
karom de  booze  geesten  bevecht.  Een  dag  lerida,  wordt  in  nohe  rope  morgen, 
lerulu  middag  en  lerehelemee  avond,  verdeeld.  De  maand  loopt  van  de  nieuwe  maan 
tot  het  laatste  kwartier.  Het  jaar  wordt  in  twaalf  maanden  verdeeld  als  Koohonone, 
Lerworuwaane ,  Lerworulaape,  Mediaane,  Medilaape,  Eimrulu,  Lerahare,  Einihiki, 
Hailaia,  Eoiahke,  Eoanulu  en  Eahipukilaape.  De  windstreken  heeten  kimure  oost, 
warke  west,  rai  noord  en  karanna  zuid.  Hat  kuadlene  nihan  zijn  de  zoogenaamde 
dondersteenen.  Vuur  wordt  verkregen  door  wrijving  van  droog  hout  nosu  ai,  van 
bambu  erke  ai  en  door  het  gebruik  van  daidaine  kwarts ,  waje  staal  en  parue  zwam 
van  den  areng-  of  koliboom. 


DERTIENDE  HOOFDSTUK. 


HET  EILAND   EETAB  OF  WETAB. 


Ligging.  Geognpbiiohe  verdeeling.  Fonnstie.  Bergen.  BiTieren.  Meeren.  Koeion.  Anker- 
plaatsen. Klimaat.  Traditie.  Oeachiedenia.  Phytiaehe  intelleetneele  en  moreele  eigen- 
Bohappen  der  bevolking.  Standen.  Bestonr.  Afdoening  nken.  Straffen.  Cultos.  BQgeloof. 
Droomen.  Oodsoordeelen.  Grondbedt  Woningen.  Oorlog.  Vrede.  Yerbondnegariën.  Eed. 
HnwelVk.  BQritten.  EchtBcheiding.  Zwangersehap.  Bevalling.  Verminking  lichaam.  Yader- 
recht  BloedyerwantBchap.  Ziekte.  Dood.  Begrafenis.  Yerbltff  lielen.  ErfSsnis.  Feesten. 
Arbeid.  Landbouw.  Nyrerheid.  Handel  Maten  en  gewichten.  Voeding.  Tydsverdeèling. 
TéOiac. 


Het  eiland  Eetar  of  Weter,  dat  eene  uitgestrektheid  van  ongeveer  tachtig  geogra- 
phische  mijlen  beslaat  en  waartoe  de  eilandjes  Liran,  Masing,  Hatohahi,  Metinaro 
en  Hatuloi  behooren,  ligt  tusschen  125°  45'  en  126®  50'  Oosterlengte  van  Green- 
wich  en  tusschen  7**  25'  en  8®  10'  Zuiderbreedte. 

Dit  eiland  wordt  in  vijf  afdeelingen  verdeeld,  als:  I.  Rateten  HiwaM  met  de 
negariën  Tekuun  of  Deikuun,  Huru,  Huriai,  Sau,  Weluli,  Daer,  Mear,  Sesel, 
niwaM,  Bihoredo,  Ilibatu,  Mobaesak  en  Sapanleu.  —  II.  Rareten  Tutunohan  of 
Nusagari  met  de  negariën  Mabuntubuti,  Manor,  Mahuan,  Legau,  Ekusi,  Matoo, 
Hatumetan,  Ilipokil  of  Tutunohan,  Tuwilaiabat,  Aruwala,  Armauralan,  Sutiralan, 
Hahora,  Nausan,  Pahuku,  Tudau,  Hatulai,  Eseu,  Maka,Uhak,  Vogei en Parupu. — 
UI.  Rareten  Hahutau  of  Nusaium  met  de  negariën  Kilisana,  Warmoun,  Keuralan, 
Hatutau,  Woralan,  Eara,  Harapupu,  Gun,  Kilair,  Himetan,  Lemar  en  Amau  of 
Amou.  —  IV.  Rareten  Limera  of  Nusatuan  met  de  negariën  Lihutahu,  Hatumanu, 
Panua,  Luran,  Durawai,  Naumatan,  Erai,  Napar,  Sulit  en  Limera.  —  V.  Rareten 
Welemur  of  het  binnenland ,  met  de  negariön  Welemur  en  Rusu.  Het  woord  ratetan 
beteekent  stam  ook  wel  taal.  Het  aantal  zielen  dezer  negariën  werd  in  1882  op 
7540  geschat. 

Het  eiland  Wetar  is  van  sedementaire  formatie,  die  door  achtereenvolgende  vul- 
kanische werking  ten  onderste  boven  werd  geworpen.  De  kalksoorten  behooren  tot 


HET  EILAin)   EETAB  OP   WETAR.  431 

de  triasvorming,  terwijl  veelal  sporen  van  diorit,  porphier  en  kwarts  worden  aan- 
getroffen. Op  verscheidene  plaatsen  aan  de  kust  vindt  men  schichten  van  jongere 
koraalkalky  hoogerop  grijzen  zandsteen  met  glimmer,  ook  serpentijn  coi^lomeraat. 
Het  terrein  is  zeer  geaccidenteerd  en  bergachtig.  De  bergen  Lemar,Keratu,Babauk, 
Magore,  Metahom,  Mabon  en  Balaluli  in  het  binnenland  bereiken  slechts  eene 
hoogte  van  ongeveer  vierhonderd  meter.  Het  eiland  is  rijk  aan  rivieren ,  hier  en  daar 
vindt  men  tevens  wee  nalan,  meertjes  en  dau,  moerassen,  bijv.  tusschen  de  negariën 
Mobaesak  en  Tiha,  waar  vele  tona,  pahngen,  voorkomen,  welke  moerassen  evenwel 
in  den  oostmoeson  droog  vallen.  Zware  bosschen  treft  men  slechts  op  enkele  plaat- 
sen aan.  Eenige  Melaleuca  soorten,  de  Santalam  album,  zoomede  de  Borassus 
flabeUiformis  komen  overvloedig  voor.  Aan  de  zuidzijde  van  het  eiland  zijn  de  berg- 
reeksen  met  graslanden  bedekt,  begroeid  met  Eucalyptus  alba.  Van  Mei  tot  November 
heerscht  de  zuidmoeson  en  waait  een  droge  verschroeiende  wind.  Vlakten  vindt 
men  zelden.  Baaien  of  bochten  zijn  er  niet,  de  ankerplaatsen  laten  wat  veiligheid 
betreft  alles  te  wenschen  over.  Het  klimaat  is  zeer  gezond. 

Volgens  de  traditiën  is  de  bevolking  van  Wetar  afkomstig  of  liever  gesproten  uit 
de  sapalolori  vrucht,  d.  w.  z.  uit  deze  vrucht  is  eene  vrouw  gekomen, die  demoeder 
was  van  het  volk  van  Tubuti,  de  oudste  bewoners  van  Wetar.  Eene  andere  traditie 
spreekt  van  Welemu  en  Sese,  de  twee  eerste  menschen,  die  met  hmme  afstamme- 
lingen het  eiland  Wetar  bewoonden  vóór  de  komst  der  blanke  vreemdelingen.  Toen 
het  volk  in  aantal  was  toegenomen,  voerde  het  oorlogen  met  Wonloi  Laimahalewen , 
een  der  hoofden  van  Moa,  geholpen  door  Hpilai,  een  vorst  van  Luang,  met  dat 
gevolg  dat  vele  lieden  van  Moa  zich  op  Wetar  kwamen  vestigen.  In  latere  jaren 
voerde  zekere  Batara,  een  vriend  van  den  radja  van  Gowa  Mangkasar,  het  bewind 
over  de  strand-negari  Amau,  terwijl  Sirlaku  als  opperhoofd  in  de  binnenlanden  zich  het 
gezag  aanmatigde.  Ten  gevolge  van  oneenigheden  tusschen  Bokomauk  en  Silisaban, 
twee  broeders,  die  met  elkander  oorlog  voerden  over  het  gezag  in  de  negari  Wee- 
masing,  Groot-Timor,  begaf  Silisaban  zich  met  zijne  volgelingen  naar  Aruwala,  eiland 
Weter,  en  vestigde  zich  aldaar.  Doordien  de  bewoners  van  Wetar  hem  op  allerlei 
wijzen  molesteerden,  begaf  Silisaban  zich  naar  Batavia  en  na  vriendschapsbetrek- 
kingen met  de  Nederlanders  gesloten  te  hebben,  keerde  hij  van  eene  Nederlandsche 
vlag  voorzien,  naar  Wetar  terug  en  vestigde  zich  te  Hiwaki.  Vóór  en  gedurende 
het  bestuur  van  Silisaban  werd  de  noordkust  van  Wetar  voortdurend  verontrust  door 
roevers  van  Seranglao,  Gorong,  Papua  en  Makisar,  die  hier  kwamen  om  koppen  te 
te  snellen.  Silisaban  benoemde  een  Makisaraan  als  hoofd  van  Huru,  waardoor  een 
eeuwigdurende  vrede  met  Makisar  gesloten  werd.  Vóór  het  bewind  van  Silisaban 
kwam  zekere  Keela  van  Tombra,  eiland  Leti,  door  stormen  op  de  kust  geworpen, 
op   het   eiland  Wetar  aan.   Genoemde  Eeela  maakte  een  einde  aan  het  onzinnig 


432  HET   MLAOT)   EKTAR  OP  WETAB. 

gebruik  der  bewoners,  om  de  zwangere  vrouwen  tegen  den  tijd  der  bevalling  met  een 
scherpen  steen  den  buik  te  openen  en  het  kind  er  uit  te  halen.  Hg  leerde  hen 
tevens  het  gebruik  van  de  pama  vrucht ,  welke  fijngestampt  op  den  buik  der  zwangere 
vrouwen  gelegd,  den  partus  gemakkelijk  maakt.  In  de  meeste  negariën  treft  men 
ook  lieden  aan,  die  van  slangen,  krokodillen,  schildpadden,  wilde  zwijnen,  honden 
en  palingen  afstammen.  Het  is  hun  verboden  deze  dieren  te  nuttigen. 

Omtrent  dit  eiland  schreef  Reinier  de  Clercq  in  1756,  <Daar  beneden  ligt  het 
eiland  Etter  of  eigenlijk  Wetter  genaamd,  anno  1645  ontdekt  en  anno  1664  in  het 
bondgenootschap  geaccepteerd,  welk  contract  anno  1674  nader  gerenoveerd  en  ge- 
ampliëerd  is,  een  eiland  zeer  rijk  aan  volk,  dat  zich  principaal  emeert  met  den 
inzaam  van  wax,  dat  door  de  achterlandsche  Alfoereezen  aan  de  meestbiedende 
lorrendraaiers  verkocht  werd,  alsmede  met  de  aankweeking  van  varkens,  schapenen 
cabrijten,  die  jaarlijks  nevens  wat  catjangboonen,  oebis,  patattes  en  honig  t<6r  markt 
brengen.  In  het  jaar  1675  hebben  de  Portugeezen  een  invasie  ten  dezen  eilande 
gedaan  en  werden  zoo  proper  gerecipieerd,  dat  na  verlies  van  vele  dooden  en  ge- 
kwetsten naar  hmme  vaartuigen  retireerden,  zonder  ooit  daarna  wederom  te  komen. 
Anno  1704  zijn  er  ten  dezen  eilanden  indigomakers  gelegd  tot  groot  ongenoegen 
van  den  inlander,  die  jaarlijks  25  pond  hebben  geleverd  en  dat  onder  de  directie 
van  een  man,  die  maandelijks  f30  aan  soldij  verdiende.  Enfin,  die  verfstof  kwam 
de  Edele  Compagnie  zoo  duur  te  staan,  dat  haar  HoogEdelheid  er  van  af  zag. 
Wijders  vindt  men  nu  en  dan  hier  nog  wel  een  enkele  notenboom  zonder  meer  en 
ten  dezen  eilande  heeft  de  gevluchte  radja  Salomon  onder  de  beschrijving  van  Timor 
vermeld,  zijne  bescherming  gevonden  en  zich  weten  te  insinueeren  in  de  üefde  van 
het  volk,  dat  hen  na  een  kort  verblijf  op  approbatie  van  de  Bandasche  ministers 
verkoren  voor  haren  opper-orangkaja,  in  welke  kwaliteit  denzelven  van  de  Compagnie 
genoten  heeft  een  jaarlijks  emolument  van  rijst  etc.  tot  zgn  overlijden  en  met  hem 
is  ook  deze  verstrekking  gecesseerd,  onaangezien  deszelfs  oudste  zoon  in  de  regee- 
ring succedeerde,  zooals  dat  nageslacht  aldaar  nog  te  vinden  is.»  In  1714  onder 
het  bestuur  van  den  Christen-radja  Johannes,  die  jaarlijks  20  pikols  was  aan  de 
Compagnie  moest  leveren,  vond  men  te  Hiwaki  een  korporaal  als  Posthouder  en 
twee  mUitairen,  zoomede  een  inlandschen  onderwijzer.  De  eerste  Posthouder  te  Di- 
waM  heette  Petersohn,  een  Duitscher.  Aan  dezen,  zoomede  aan  de  overige  Posthouders 
op  de  zoogenaamde  Zuid-Ooster  en  Zuid-Wester  eilanden  werden  van  wege  de  bevol- 
king maandelijks  kosteloos  verstrekt  twee  heerendienstplichtigen,  vijftien  schapen  of 
varkens  en  vijftien  zakken  rijst  en  djagong.  Om  Posthouder  te  worden  is  men  gewoon 
aan  den  Gouverneur  van  Bandang  slaven  ten  geschenke  te  geven.  Bedoeld^  bezet- 
ting werd  tegen  het  einde  der  achttiende  eeuw  ingetrokken,  waarna  de  Letineezen 
derwaarts   togen   en   school   en  kerk  afbrandden.  Het  eiland  bleef  alstoen  buiten 


fiEt   JSSLAJSfb    ÈÈTAR   op  "^KTEftAÈ,  43o 

EüTopeesch  toezicht,  totdat  er  in  1882  weder  een  Posthonder  ter  plaatse  werd  aan- 
gesteld. 

De  bevolking  yan  Wetar  behoort  tot  de  lichtbruin  geklenrde  rassen.  De  gemiddelde 
lengte  der  mannen  bedraagt  1.65,  die  der  yronwen  1.58  meter.  De  mannen  zijn 
gespierd,  hebben  sluik  haar,  zwarte  oogen  en  min  of  meer  hooge  jukbeenderen.  De 
schedels  hebben  eenen  brachycephalen,  hypsibrachjcephalen  en  mesocephalen  vorm. 
Hun  voorkomen  is  minder  woest  dan  bij  de  Timoreezen.  Slechts  enkelen  zijn  op 
het  gelaat  behaard.  De  ouden  van  dagen  laten  het  haar  op  de  lippen  en  aan  den  km 
groeien.  Vele  vrouwen  hebben  een  aangenaam  voorkomen  met  sohoone  zwarte  oogen 
en  glinsterend  zwart  hoofdhaar.  De  meisjes  hebben  prachtige  ivoorwitte  tanden,  kleine 
handen  en  voeten.  Door  zwaren  arbeid  worden  de  handen  der  getrouwde  vrouwen 
ruw  en  hard.  Onder  den  oksel  treft  men  weinig  haar  aan,  de  wenkbrauwen  zijn  ook 
niet  zwaar.  Op  de  armen,  borst,  rug  en  beenen  vindt  men  slechts  sporen  vanhaar. 
De  huid  is  glad  met  weinig  litteekenen  van  wonden  of  zweren.  Tatuage  is  niet  be- 
kend. De  neus  en  ooren  zijn  klein,  de  lippen  een  weinig  opgewipt,  maar  niet  dik  of 
driehoekig  als  bij  vele  Ambonsche  vrouwen.  Het  haar  wordt  achter  op  het  hoofd  ge- 
bonden, doch  is  niet  overvloedig.  Enkele  vrouwen  hebben  mongoolsche  physiogno- 
mieën  en  kunnen  eene  Ghineesche  kleeding  dragende  voor  Ghineezinnen  doorgaan. 
Volmaakte  typen  van  Cochin  Chineezen  en  Dajaks  worden  ook  aangetroflfen.  Onge- 
huwde vrouwen  hebben  een  vrij  sexueel  verkeer,  mits  in  het  geheim.  Tribadie  is 
echter  onbekend.  Ofschoon  in  vuile  kleeding  gehuld,  schijnen  zij  op  hun  lichaam 
zindelijk  te  zijn.  Des  morgens  en  des  middags,  wanneer  de  vrouwen  water  halen, 
baden  zij  zich  gewoonlijk.  De  mannen  laten  het  hoofdhaar  lang  groeien  om  de  vrou- 
wen te  behagen.  Vele  kinderen  hebben  een  aanminnig  voorkomen.  De  Wetarees  is 
een  minnaar  van  spel  en  zang.  De  kinderen  worden  vroeg  in  het  schermen,  toung 
en  springen,  nesu,  geoefend.  Daartoe  gebruiken  zij  middelen  van  den  bewaker  van 
Mahhi  ontvangen,  om  een  vlug  lichaam,  isin  maan  en  een  helder  oog,  matanlorok, 
te  krijgen.  Ook  spelen  zij  met  kalapadoppen,  raplihu  kanurak  en  tollen,  raplihu 
edur.  De  vier  soorten  van  dans,  sapar,  die  veel  overeenkomst  heeft  met  de  moluk- 
sche  menari,  heeten  sapar  saramsiku,  sapar  rama,  sapar  laipala  en  sapar  esesigi 
De  zangen  van  mannen  en  vrouwen  zijn,  manu  egur  en  muu  leti  waan.  De  Wetarees 
ziet  gaarne  mooie  zaken,  hoort  gaarne  muziek  en  dweept  met  reukwerken.  De 
bloedverwanten,  hilin,  zijn  zeer  aan  elkander  gehecht.  Oude  lieden  moeten,  al  zijn 
zij  nog  zoo  misdadig  en  slecht  geëerd,  raunu,  worden.  Te  zamen  loopende  is  men 
evenals  op  alle  eilanden  tusschen  Selebes  en  Papua,  gewoon  de  vrouwen  vooruit  te , 
doen  gaan.  De  mannen  volgen  haar.  De  bevolking  sluit  gaarne  vriendschap  met  vreemde- 
lingen, maar  als  men  door  hen  eenmaal  bedrogen  of  gemolesteerd  is,  worden  zij  gedood. 

De  voedingsmiddelen,  raan,  bestaan  des  morgens,  emetan,  uit  ubi  in  water  gekookt, 

28 


koade  rijstf  saga  met  kalapa  gekookt,  papilak,  en  djagong  gekookt  of  gepoft  Des 
namiddags  en  des  avonds  eet  men  vleesch  en  visch  er  bij.  Het  volk  houdt  van 
stoeien  rarmali,  waarbij  schimpnamen,  bijv.  matan  baas,  gij  blinde;  matan  nahenm, 
gij  één-oog;  een  paate,  gij  kromme,  worden  gegeven.  Het  hanenkloppen  hxitamana, 
met  ijzeren  konstsporen  sasi,  hebben  zij  van  Aioreezen  en  lieden  van  Pra9a  Deli, 
op  Portugeesch  Timor,  geleerd.  Dronken  lieden  zijn  zeer  zeldzaam.  In  vele  negariën 
is  het  verboden,  Inli,  sterke  dranken  te  gebruiken. 

Het  volk  wordt  in  vier  standen,  araan,  verdeeld.  Uit  de  eerste  araan  rai,  worden 
de  eerste  hoofden  en  de  asuwaan  of  voorvechters  gekozen.  De  mindere  hoofden  be- 
hooren  tot  de  araan  lalait  Het  eigenlijke  volk  heet  aawut  en  de  slaven  ata.  Door  ver- 
dienste kan  men  niet  in  een  hoogeren  stand  komen.  De  araan  rai  mag  niet  met  de 
araan  aawut  of  araan  ata  huwen.  De  besturende  hoofden  z^n  rai  radja,  rangkai, 
orangkaja ,  marino ,  oppassers  en  lalait  mindere  hoofden ,  welke  betrekkingen  erfel^k 
zijn.  De  uma  sasanan  of  hoofden  van  huisgezinnen  kiezen  de  hoofden  niet  De  zoon 
of  broeder  van  den  titularis  volgt  hem  gewoonlijk  op.  Alle  negariën  op  het  eiland 
Wetar  kunnen  onderling  huwen,  uitgezonderd  Mobaesak,  Mahuan,  Huru,Haulooren 
Hauraha,  Iliwaki  en  Tekuun,  die  geen  jus  connubii  hebben.  Lieden  op  Wetar  ge- 
boren kunnen  niet  tot  den  slavenstand  vervallen,  wel  eenigen  tijd  dienen  als  pande- 
ling  wegens  schuld,  waarna  de  bloedverwanten  zulk  een  persoon  weder  aflost  De 
slaven  worden  van  Timor,  Alor,  Makisar  en  Luang  gekocht  tegen  ongeveer  honderd 
mata  was,  een  zwaard,  een  geweer,  tien  schotels,  vier  patola  sarongs  en  een  varken. 
Zij  worden  goed  behandeld,  alléén  bij  diefstallen  of  wanneer  zij  adellijke  vrouwen 
benaderen,  nateha,  worden  zij  met  rotanslagen  niet  alleen  zwaar  gestraft,  maar  ook 
ter  dood  gebracht  Een  Wetarees,  die  een  slavin  tot  vrouw  neemt,  wordt  der  ver- 
achting prijs  gegeven  en  mag  niet  in  de  negari  wonen.  Het  werk  der  slaven  en 
slavinnen  is  gelijk  aan  dat  van  vrye  lieden.  Slaven  worden  nimmer  vrijgelaten. 

Met  alle  misdrijven  en  overtredingen  worden  bij  den  rai,  radja,  rangkai,  orang- 
kaja en  lalait  of  mindere  hoofden  tot  onderzoek  en  afdoening  voorgebracht  Bij 
manslag  door  lieden  uit  andere  negariën,  overspel  en  groote  diefstallen  alleen  is 
men  gewoon  het  feit  door  de  hoofden  overeenkomstig  de  door  de  vaderen  gemaakte 
en  overgeleverde  gebruiken  te  doen  beslechten.  Daartoe  vergadert  de  gemeente  of 
liever  alle  hoofden  van  huisgezinnen,  uma  sasanan  en  de  jonge  mannen,  lalosan, 
om  hunne  stem  ter  zake  uit  te  brengen.  Is  een  manslag  door  lieden  van  eene  andere 
negari  gepleegd,  dan  is  de  negari  verplicht  deze  daad  te  wreken,  regen  selu,  om 
het  verlies  te  dekken  of  gelijk  te  maken,  en  gaat  men  er  toe  over,  waardoor 
vijandschap  tusschen  de  negariën  onderling  (mderhouden  wordt  Krijgt  men  den 
jschuldige  niet,  dan  wordt  een  ander  persoon  uit  dezelfde  negari  gedood  om  twist 


ÖfcT  EtLAKD   ÈEftAÈ  Ot  WETAk  435 

tnsschen  de  bloedverwanten  in  de  vijandige  negari  te  doen  ontstaan  en  deze  alzoo 
te  verzwakken.  Overspel  en  groote  diefstallen  worden  met  zware  boete,  runa  uta, 
gestraft,  bijv.  voor  de  eerste,  twee  gouden  platen,  lawon  napelar;  vijf  zwaarden, 
opi;  tien  pieken,  tear;  twee  stellen  gouden  oorhangers,  lawon  natau;  twee  gongs, 
talo;  vijftig  patola  sarongs,  utare  ropa;  twee  geweren,  ilat;  vier  roode  sarongs, 
sapulu  saloge;  twee  makisarsche  schaamgordels,  ahas;  twee  makisarsche  sarongs, 
sapulu  dalahitu;  twee  hoofddoeken,  lesuk;  alles  ten  behoeve  van  den  beleedigden 
echtgenoot,  terwijl  het  varken  dat  tevens  als  boete  wordt  opgelegd,  gebezigd  wordt 
om  een  maaltgd  aan  alle  negarileden  in  de  lakpoon  te  geven.  De  hoogste  boete  bij 
diefstallen,  ranmao,  zgn  vier  makisarsche  of  vier  roode  sarongs,  twee  pieken,  vier 
patola  sarongs,  twee  stellen  gouden  oorhangers,  een  groot  varken  en  een  geit, alles 
met  teruggave  van  het  gestelene  ten  behoeve  van  den  klager,  die  verplicht  is  het 
varken  en  de  geit  te  slachten  en  de  negarigenooten  te  onthalen.  De  hoofden  en 
oudsten  hebben  geen  aandeel  in  de  boeten.  Wordt  de  vastgestelde  boete  niet  betaald, 
dan  hebben  de  negarigenooten  het  recht  den  schuldige  te  vermoorden.  Kleine  dief- 
stallen, het  uiten  van  scheldwoorden,  gui  of  wui,  bijv.  hehu  goo  amanlasanmusan, 
patris  tui  testiculos  comedas,  goo  meet  ina,  cum  matre  tua  coïtum  exerceas,  goo 
lasan  ain,  penis  tuus;  uin  ipung,  labia  pudendorum  tuorum;  enz.,  het  beleedigen 
van  personen  door  hun  eigendom  te  vernielen,  in  welk  geval  dit  ook  terug  betaald 
moet  worden,  het  spuwen  voor  het  aangezicht  van  dengene  dien  men  beleedigen  wil, 
het  uiten  van  dubbelzinnige,  onkiesche  woorden  in  het  bijzijn  van  ongehuwde  vrou- 
wen en  meisjes,  worden  door  de  negarigenooten  onderzocht  en  buiten  bemoeiing  der 
hoofden  met  boeten  tot  een  bedrag  van  twee  patola  en  twee  roode  sarongs,  alles 
ten  voordeele  van  de  beleedigde  partij  afgedaan.  De  gestelene  voorwerpen  moeten 
teruggegeven  worden,  anders  worden  de  boeten  verhoogd.  Voor  het  uiten  van  onge- 
paste woorden  in  tegenwoordigheid  van  eene  gehuwde  vrouw  betaalt  men  een  gouden 
plaat,  twee  pieken,  een  zwaard  en  een  varken,ten  voordeele  van  den  beleedigden  man. 
Wanneer  de  zaak  in  de  lakpoon  afgedaan  wordt,  dan  is  de  schuldige  verplicht  van  den 
rai  of  het  hoofd  vergiffenis  te  vragen.  Daartoe  moet  hij  de  handen  en  voeten  kussen  of 
beruiken  en  zeggen ,  c  ok  mori  mamour  mia  goo ,  mok  megen  gau  mour  mia  goo,  suri  gau 
mour  mia  goo,»  d.  w.  z.  Ik  zal  u  trouw  blijven  al  doodt  gij  mij,  ik  zal  oprecht  zijn, 
laat  gg  mij  vrij  (doodt  gg  mij  niet)  ik  zal  u  trouw  bleven.  Heeft  een  slaaf  of  slavin, 
ata,  een  misdrijf  gepleegd,  dan  is  de  meester  verplicht  hem  of  haar  met  een  onbe- 
paald aantal  stokslagen  te  kastyden.  Getuigenverhoor  is,  alleen  met  uitzondering  van 
geschillen  bij  grondverhuur,  bij  het  onderzoek  van  zaken  niet  bekend;  men  onder- 
werpt zich  bij  voorkeur  onder  aanroeping  der  voorvaderen  aan  godsoordeelen.  Civiele 
of  schuldzaken,  sarin,  worden  nimmer  voor  de  hoofden  of  oudsten  gebracht  Heeft 
iemand  bijv.  een  zwaard,  opi^  gekocht  met  belofte  dit  na  een  of  twee  oogstjaren  te 
betalen  met  vijftig  mata  \^»^     ^f  een  karbouw  en  zijn  woord  niet  gehouden,  dan 


43Ö  ÖËT  EÏLaKI)   £È¥aË  op  WfiTAfi. 

neemt  ranese,  de  eischer  een  karbonw  van  een  ander  negarigenoot,  onyerschillig  yan 
wien,  om  de  schuld  over  te  brengen  op  een  ander.  Deze  wijze  van  overdracht  heeft 
tot  in  het  bespottelqke  plaats,  zonder  dat  de  schuldige  wordt  aangesproken  en  ver- 
oorzaakt voortdurende  twisten. 

Behalve  den  Paibei  wawaM  of  wawahaki ,  den  groeten  geest  of  liever ,  den  groote  Heer  of 
Oude  daar  boven ,  die  in  de  lelo,  zon,  of  ook  in  het  hemelgewelf  woont —  het  mannel^k  be- 
ginsel in  tegenstelling  van  rae  of  raa  aarde  —  en  waarvan  men  geen  juist  denkbeeld  heeft, 
maar  aan  wien  bij  ziekte  na  een  kwaden  droom  of  andere  oorzaken ,  wordt  geofferd  en  ge- 
beden ,  bewijst  de  bevolking  van  Wetar  goddelijke  eer  aan  steenen  en  stukken  hout  van 
een  bepaalde  soort,  waarin,  gelijk  veronderstelt  wordt,  de  geesten  hunner  eerste  voor- 
ouders hun  verblijf  houden.  Verscheidene  negariën  vereeren  ook  gezamenlijk  een  en  den- 
zelfden steen,  bijv.  de  negariën  Mobaesak,  Huriai,  Sau,  Huru,  WeluU,  Daer,  Mear,  Sesel, 
nihoredo,  Ilibatu,  Sapanleu  en  Uwaki,  de  Sirui,  die  in  de  romoodo  een  daar- 
voor gebouwd  huis  bewaard  en  door  den  runteitei,  een  soort  geestelijke,  bewaakt 
wordt  Deze  Sirui,  een  steen,  gelijk  men  beweert  een  ilat  lanit  isin  of  dondertand, 
van  ongeveer  0.1  meter  lengte  en  0.05  meter  breedte,  plat  en  zwart  van  kleur  met 
witte  strepen,  wordt  in  de  romoodo  of  uma  laluli,  als  het  palladium  in  een  bambu 
met  eenig  sirih-pinang  bewaard.  De  bewaker  runteitei  zorgt  dat  eiken  dag  de  siiih- 
pinang  verwisseld  en  de  noodige  rijst  op  de  etensbak  gelegd  wordt.  De  romoodo 
wordt  door  de  mannemke  bevolking  der  negari  gebouwd  en  onderhouden.  Heeft 
iemand  het  voornemen  bij  ziekte,  van  den  Sirui  beterschap  af  te  smeeken,  of  heer- 
schen  er  ziekten  in  de  negari,  of  is  sedert  maanden  geen  regen  gevallen,  dan  gaan 
de  belanghebbenden  naar  den  romoodo  en  verzoeken  den  runteitei,  onder  aanbieding 
van  een  jong  zwart  varken  in  water  gekookt,  wat  rijst  en  sirih-pinang,  voor  hen 
het  woord  te  doen.  De  runteitei  plaatst  zich  alsdan  voor  de  bambu  en  zegt,  bijv.  bij 
epidemiën,  onder  het  uitstrooien  van  rijstkorrels,  (mgeveer  het  volgende,  «oh  Sird, 
mala  pua,  mala  huru  roon,  ga  odi  pua  ilei  mai,  mai  seluk  pua  odi  huru  roon  mai 
seluk  huru  roon,  ok  odi  la  atau  la  papeU  ilei,  tau  laa  paplala  ilei,  nok  Man  hali, 
nok  mour  hali,  nok  sole  haii  laa  ulu  leen,  nok  sole  hali  laa  ni  noo  leen,  anin 
nanur  nene,  lelo  laa  nene,  nok  lalan  haii  nok  naan  hali  nok  nenu  hali,»  d.  w.  z. 
O  Sirui,  neem  de  pinang,  neem  de  sirih-bladen,  ik  heb  deze  pinang  gebracht  om 
te  wisselen,  ik  heb  deze  sirih-bladen  gebracht  om  te  wisselen,  ik  breng  de  ziekte 
bij  u,  laat  deze  voorbijgaan,  laat  alles  beter  worden,  laat  alles  recht  of  gelijk  wor- 
den, opdat  (zij,  de  negarigenooten , )  mogen  gaan  naar  den  sukunboom,  Artocarpus 
incisa,  daar  beneden,  opdat  (zij,  de  negarigenooten,)  mogen  gaan  naar  den  kalapa- 
boom,  daar  beneden,  laat  wind  (uit  het  westen)  komen,  laat  de  zon  schijnen,  opdat 
(wij,  negarigenooten,)  beter  worden  en  eten  en  drinken  kunnen.  Daarna  neemt  hq 
de  sirih-pinang  van  den  vorigen  dag  uit  de  bambu  en  verdeelt  deze  onder  de  menigte 


XLI. 


Blz.  437. 


HST  EILAND    KETAB   OF  WETAR.  437 

als  Toorbehoedmiddel  tegen  ziekten.  Bij  groote  of  langdurige  droogte  yerzamelt  de 
bevolking  zich  weder  voor  dé  romoodo,  terwijl  de  runteitei  het  volgende  bidt,  «oh 
Simi  mala  poa  ilei,  mala  hora  roon  ilei,  ga  maiseti  la  goo,  goo  Sirui,  ana-ana 
ilei  raplaa,  raproo,  sari  osan  mai,  nok  tan  ilei,  nok  leura  ilei,  oo  ilei  mate,  ai 
ilei  mate,»  d.  w.  z.  O  Simi,  neem  deze  pinang,  neem  deze  sirih-bladen,  ik  kom  u 
kennis  geven,  u  Simi,  de  kinderen  hebben  honger  (en)  dorst,  laat  de  regen  komen, 
hier  komen,  hier  blijven,  (zie)  de  bambu  sterft,  de  boomen  sterven.  De  sirih-pinang 
van  den  vorigen  dag  wordt  weder  verdeeld.  Voor  zijne  moeite  ontvangt  de  runteitei 
een  geschenk  van  een  patola  sarong  tot  twee  stellen  gonden  oorhangers,  d.  i.  van 
f8  tot  f50  aan  waarde.  De  steen  Simi,  waarin  volgens  het  volksgeloof  eenvrouwe- 
l\jke  geest  haar  verblijf  houdt,  is  afkomstig  van  Timor  Weemasing.  In  vroegeren 
tgd  droomde  zekeren  Maniak  om  dezen  steen  op  eene  bepaalde  plaats  langs  het 
strand  op  te  zoeken  en  te  verplegen,  ten  einde  gelukkig  te  zijn  in  oorlogen  en  rijk 
te  worden.  Toen  hij  ten  gevolge  van  twisten  op  Timor  met  zqne  bloedverwanten 
naar  Wetar  overstak ,  bracht  hij  dezen  steen  mede.  De  negariën,  die  dezen  steen  ver- 
eeren, schijnen  dus  van  Timor  afkomstig  te  zijn.  Personen  uit  andere  negariën  mogen 
door  tusschenkomst  van  den  runteitei,  den  rechtstreekschen  afstammeling  van  Maniak, 
ook  aan  Sirui  offeren.  Voorts  worden  door  de  hoofden  van  huisgezinnen,  uma  sasar 
nan,  elk  naar  keuze  een  steen,  dien  zij  op  gelijke  wgze  door  den  droom  vinden, 
een  stuk  hau  ai  Hibiscus  elatus  van  ongeveer  een  halven  meter  lengte ,  of  een  beeldje 
van  ivoor,  voorwerpen,  waarin  volgens  het  volksgeloof  de  geesten  der  voorvaderen 
hun  verblijf  houden,  verpleegd.  De  steenen  en  het  hout  worden  buiten,  het  ivoren 
beeldje,  manlade,  in  het  huis,  in  een  daarvoor  opzettelijk  gemaakt  kislje,  bewaard. 
Deze  steenen  en  stukken  hau  hout  hebben  elk  den  naam^'van  den  geest  die  daarin 
verblijf  houdt  Wenscht  men  iets  te  ondememen,  dan  worden  aan  deze  voorwerpen 
onder  het  uitstrooien  van  rijst,  tear  papareas,  geofferd  gekookte  rijst  en  sirih-pinang. 

Ten  oosten  van  de  romoodo  van  Simi  heeft  men  op  ongeveer  honderd  vadem  af- 
stands  eene  woning,  ook  genaamd  uma  laluli,  waar  boven  op  het  dak  bewaard 
worden  in  een  bambu  vijf  stuks  koper,  acht  stuks  ijzer,  zeven  zoogenaamde donder- 
beitels,  zeven  dorens,  vyf  stuks  sirih,  vijf  heele  pinang,  twee  pa^es  ai  amuut, 
boomwortels,  een  van  vijf  en  een  van  zes  stuks,  twee  tibia-beenderen,  een  gedroogd 
menschenhart,  een  gedroogde  menschenlever,  een  gedroogde  menschentong,  een  scalpe, 
drooge  voorhoofdshuid  met  haar  en  een  penis  siceatus.  Deze  voorwerpen  zijn  gelijk- 
tgdig  met  Sirui  gebracht  en  worden  aan  Malihi,  haren  echtgenoot,  den  geest  des 
oorlogs  gewijd.  De  menschelijke  overblijfselen  zijn  afkomstig  van  het  hoofd  van 
Perai  de  oudste  bewoners  van  Wotar,  die  volgens  eene  andere  traditie  door  de  lieden 
van  Timor,  onder  Maniak  ver^^en  werden.  De  bewaker  van  deze  woning  moet  een 
afstammeling  zijn  van  LUupQ^      die  met  Maniak  herwaarts  kwam  en  de  donderbeitels 


438  HET  EILAND   EETAB  OF   WETAB. 

medebracht  De  bewaker  behoort  eiken  dag  de  woning  schoon  te  yegen.  Bg  het  in- 
treden van  den  westmoeson,  of  voor  het  voeren  van  oorlogen  kan  hier  alleen  geofferd 
worden;  ook  door  tusschenkomst  yan  den  bewaker,  die  den  naam  van  lihipere  voert 
Yóór  den  westmoeson  op  den  eersten  dag  der  nieuwe  maan  verzamelen  zich  de 
mannen  voor  de  woning  van  MalihL  Elke  negari  moet  een  klein  varken  van  het 
mannelijk  geslacht  en  een  haan,  beide  bruin  van  Uenr,  geven.  Het  varken  wordt 
geslacht  en  het  bloed  in  de  bambu  bij  de  ilat  lanit  isin  of  donderbeitels  gedaan. 
Van  het  dier  wordt  een  stukje  van  den  neus,  het  vel,  hart,  de  lever  en  het  vleesch , 
alles  aan  een  bambustokje  geregen  gekookt,  het  overige  van  het  varken  wordt  ge- 
roosterd. Het  eten  gereed,  of  de  rijst  gekookt  zijnde,  haalt  de  bewaker  de  bambu 
van  Malihi,  legt  deze  met  de  noodige  plichtplegingen  op  een  verhevene  plaats, 
neemt  de  overblijfselen  van  vroegere  spijzen  weg  en  doet  in  de  bambu  weder  wat 
rijst,  het  stokje  met  vleesch  en  vijf  stuks  versche  sirih-pinang.  De  overgeblevene  rijst 
wordt  aan  den  haan  gegeven  en  het  geroosterd  vleesch  door  de  lihipere  en  zijne  vqf 
helpers  gegeten.  De  haan  later  in  de  negari  losgelaten  mag  niet  gedood  worden, 
omdat  hij  door  het  kraaien  een  ieder  aan  Malihi  doet  denken  en  de  booze  geesten 
schrik  aanjaagt 

Om  de  toekomst  te  voorspellen,  d.  w.  z.  om  te  weten  of  een  zieke  genezen  kan, 
iets,  dat  verloren  is,  teruggevonden  kan  worden  en  om  te  zien  of  men  gelukkig  zal 
zijn  in  zijne  ondernemingen,  gebruiken  de  Wetareezen  allerlei  middelen.  Het  onderzoek 
geschiedt  echter  door  een  deskundige.  De  consultatiën,  uur,  hebben  plaats  met  den 
kalapa  uur  noo,  bij  ziekten  namelgk  om  te  weten  wie  den  betrokken  persoon  heeft  ziek 
gemaakt,  de  Paibei  wawaki,  de  booze  geesten,  de  boschmenschen,  of  eendernegari- 
genooten  en  om  te  weten  of  men  het  verlorene  zal  terugvinden;  de  kalapabladen , 
uur  noo  roon,  bij  ziekte  van  kinderen;  de  pinangpruim,  uur  musan,  om  te  weten 
of  men  gelukkig  zal  zijn  in  zijne  ondernemingen;  het  kippenei,  uur  manutelun,  bij 
ziekten;  de  varkens  ingewanden,  uur  hahi  karame,  bij  ziekten;  de  karbouwen-,  noga 
uur  karabau  aten,  en  geiten-lever,  noga  uur  pipi  aten,  bij  ziekten;  de  lever  en  het 
hart  van  kippen,  noga  uur  manu  aten  no  huan,  de  laatste  een  soort  van  hepatos- 
copie,  bij  ziekten  en  met  den  klewang,  uur  akat  opi,  om  te  weten  of  men  in  den 
oorlog  gelukkig  zal  zijn. 

Volgens  het  volksgeloof  worden  de  bosschen  en  groote  boomen,  vooral  de  Fious- 
soorten,  nunu  uun  en  de  Ganarium  commune,  wiar  uun,  door  booze  geesten  masaet, 
bewoond.  De  meestgevreesden  zijn  Wemamara,  Nurunmesak,  Tetlau  en  zgne  vrouw 
Herua,  Piknitu,  Nam-upu,  Eluantelus  en  de  Itobu  hahui,  de  laatsten  eigenlgk 
boschmenschen,  die  onzichtbaar,  alleen  door  lieden  die  met  een  helm  geboren  zgn, 
waargenomen   kunnen  worden.   Wemamara  is  een  booze  geest  van  het  mannelgk 


HET   ULAND   ICETAR   OF  WETAK.  439 

geslacht  van  de  grootte  en  gedaante  van  een  gewoon  naakt  mensch  met  een  slangen- 
kop.  Wanneer  iemand  niet  op  'slands  wijze  gekleed  het  bosch  ingaat  en  hem  ont- 
moet maakt  hij  hem  ziek.  Hij  woont  in  een  grot,  hatugaaan,  aan  den  voet  van  den 
berg  Eerato.  Nnnmmesak  heeft  de  gedaante  van  een  groeten  bok  met  een  menschen- 
hoofd,  waaraan  ter  rechterzijde  slechts  een  hoorn  als  die  van  een  hert  gezien  wordt. 
Komt  men  bij  toeval  op  zijn  gebied,  dan  wordt  men  ziek.  Hg  woont  in  een  grot  aan 
den  voet  van  den  berg  Magore.  Wat  hij  overigens  doet  is  niet  bekend.  Tetlau  en 
zijne  vronw  Hema  wonen  in  een  grot  op  den  berg  Metahuru  en  hebben  de  gedaante 
van  oude  lieden.  Zij  zorgen  dat  de  oude  instellingen,  lagun  uaulu,  behoorlijk  wor- 
den nageleefd,  anders  maken  zij  den  overtreder  ziek.  Piknitu  is  een  booze  geest 
die  echter  over  de  winden  te  bevelen  heeft.  Hg  is  onzichtbaar.  De  jagers  merken 
alléén  zijne  nabijheid  op,  wanneer  zij  het  neergevelde  wUde  zwgn  verliezen.  Blijft 
men  nog  langer  op  de  bewuste  plaats,  dan  wordt  men  zwaar  ziek  en  sterft.  Wan- 
neer de  toppen  der  hoogste  boomen  in  beweging  geraken,  dan  beweert  men  dat 
Piknitu  daar  zijn  tijdelijk  verblijf  houdt.  Nam-upu  is  een  geest  die  bij  afwisseling 
de  groote  Ganarium  conunune  en  Ficus  altimeraloo  Rxb.  boomen  bewoont.  Hij  heeft 
de  gedaante  van  een  oud  man  en  is  tevens  de  handhaver  van  de  lagun  uaulu  of 
gebruiken  der  vaderen.  Eomt  iemand  gekleed  onder  een  boom,  waar  hij  tijdelijk  zijn 
verblijf  houdt,  of  spreekt  men  daar  eene  vreemde  taal,  dan  wordt  hij  vertoornd  en 
straft  zulk  een  persoon  met  den  dood.  Bezoekt  men  op  de  Wetarsche  wijze  gekleed  en 
de  Wetarsche  taal  sprekende  zulk  een  plaats,  dan  doet  hij  geen  kwaad.  Eluantelus 
is  een  booze  geest,  die  in  de  gedaante  van  een  welgevormd  man,  in  de  bosschen 
rondzwerft,  de  vrouwen  of  huwbare  meisjes  wegvoert  en  hen  op  den  top  van  den 
berg,  Elabun,  zijn  verblijfylaats ,  brengt,  om  met  haar  vleeschelijke  gemeenschap, 
nateha,  uit  te  oefenen.  De  vrouwen,  die  de  bosschen  doorkruisen,  om  brandhout  en 
andere  dagelijksche  benoodigdheden  te  verzamelen,  moeten  derhalve  door  een  voldoend 
aantal  mannen  vergezeld  worden.  De  Itobu  hahui  zijn  boschbewoners ,  die  de  plaats 
Perai  op  den  berg  Eletahuru  bewonen.  Zij  hebben  de  gedaante  van  den  mensch , 
maar  zijn  ongeveer  een  meter  hoog  en  dragen  kort  zwart  haar.  Ongeveer  tien 
negariën  worden  door  deze  soort  van  pygmaeën,  die  zonder  te  huwen  met  en  onder 
elkander  leven,  bewoond.  Hun  aantal  bedraagt  meer  dan  drie  duizend.  Zij  zijn 
de  vijanden  der  tegenwoordige  bewoners  van  Wetar  en  trachten  onzichtbaar,  als 
zij  zijn,  de  bevolking  allerlei  leed  aan  te  doen.  Lieden,  die  met  een  helm  geboren 
zijn,  of  die  koppen  gesneld  hebben,  kunnen  de  Itobu  hahui  zien.  Zij  komen  nu  en 
dan  bg  honderdtallen  de  velden  vernielen  of  de  padi  tijdens  de  rijpheid  rooven. 
Wanneer  de  Itobu  hahui  te  lastig  worden,  pleegt  men  een  witten  jongen  haan  te 
slachten  en  dezen  met  ty^^^  pinangnoten,  twee  sirih  en  een  weinig  droge  rijst  op 
een  pisangblad  uitgespreic}    ^r^d^r  de  boomen  te  zetten,  om  hen  te  bevredigen. 


440  HET  EILAND   EETAB  OF  WETAB. 

Suwanggi,  naplnlu,  zgn  thuis,  volgens  de  opgaven  der  hoofden  op  Wetar  in 
groeten  getale  aanwezig.  De  eerste  snwanggi  op  dat  eiland  is  volgens  traditie 
zekere  Mausai,  die  zonder  zulks  te  willen  naplnlu  werd.  Op  zekeren  dag  naar  z^'n 
veld  aan  de  westelijke  helling  van  den  Metahuru  gaande,  ontmoette  hij  den  boezen 
geest  Tetlau,  die  hem  aansprak.  Mausai  werd  duizelig  en  de  geest  voerde  hem 
op  den  berg  op  eene  steenachtige  plaats ,  waar  hij  zijn  verbluf  hield.  Toen  hij  tegen 
den  avond  tot  bezinning  kwam,  stelde  Tetlau  hem  voor  om  het  heelal  te  doorkruisen, 
soleleu  namo,  de  zon  en  maan,  de  sterren,  zoomede  vreemde  landen  te  zien.  De 
geest  wreef  zijn  lichaam  met  eenige  fijngemaakte  bladen ,  waardoor  hij  zich  lichter 
dan  gewoonl^k  gevoelde.  Na  dezen  tocht  keerde  Mausai  naar  zgne  negari  terug, 
doch  ging  alstoen  om  de  vijf  dagen  den  ganschen  nacht  door  met  Tetlau  rond- 
zwerven. Te  huis  blijvende,  leerde  Mausai  de  overige  negarigenooten  de  suwanggi 
kunst,  zoodat  weldra  na  zijnen  dood  de  gansche  negari  geheel  uit  naplulu  bestaat 
Wil  iemand  suwan^  worden,  dan  begeeft  hij  zich  bij  een  dezer  en  na  omtrent  de 
belooning  overeengekomen  te  z\jn,  bliyft  hij  ongeveer  een  maand  bij  den  suwanggi 
wonen  en  voedt  zich  met  de  spijzen,  die  door  dezen  toebereid  worden.  De  suwan^ 
neemt  hem  eiken  nacht  op  zijne  zwerftochten  mede  en  onderricht  hem  verder  in  de 
geheimen  zijner  kunst.  Na  afloop  daarvan  betaalt  de  novice  hem  bovendien  met  een 
menschenhart  De  suwanggi  op  Wetar  zijn  even  als  elders  zeer  verzot  op  het  hart 
van  den  mensch.  Wanneer  hij  des  nachts  rondgaat,  doodt  hij  de  schaduw,  kelesi, 
van  zijn  prooi,  door  met  een  piek  te  steken  of  met  een  zwaard  te  hakken.  T^ 
gevolge  daarvan  wordt  de  persoon  ziek.  Gestorven  zqnde,  verandert  het  hart  in  e^ 
hert,  een  varken  of  buideldier,  die  de  suwanggi  van  de  overige  dieren  weet  te  onder- 
scheiden en  door  hem  gedood  wordt  De  naplulu  waartoe  ook  vele  oude  vrouwen 
behooren,  zijn  zeer  gevreesd  en  worden  bij  ontdekking  zonder  vorm  van  proces, 
zelfis  buiten  voorkennis  der  hoofden  en  oudsten,  door  de  bevolking  met  stokslagen 
gedood. 

Aan  droomen  wordt  groote  waarde  toegeschreven.  Droomt  men  van  eene  over- 
ledene en  zijn  huis,  dan  is  dit  het  teeken  dat  de  geest  van  den  overledene  een 
bezoek  bij  den  levende  gebracht  heeft.  Droomt  men  een  overledene  ergens  te  ont- 
moeten dan  is  dit  het  teeken,  dat  de  ziel  van  den  levende  met  dien  van  dendoode 
eene  ontmoeting  heeft  gehad.  Slapende  lieden  worden  derhalve  langzaam  wakker 
geschud,  opdat  zij  niet  ziek  worden,  doordien  de  geest  geen  tijd  had  om  in  het 
lichaam  terug  te  keeren.  Als  men  van  een  bloedverwant  droomt,  is  dit  het  teeken  dat 
spoedig  iemand  van  de  familie  zal  sterven.  Wanneer  men  in  z^n  droom  een  karbouw 
slacht  dan  sterft  er  iemand  in  de  negari.  Als  men  van  een  zieke  droomt,  zal  hij  her- 
stellen. Als  men  in  den  droom  een  net  uitwerpt,  beteekent  dit  dat  een  vriend  in  eene 
andere  negari  sterven  zaL  Droomt  iemand,  dat  hij  door  zgn  eigen  zwaard  gewond 


HET  IZLAND   EETAB  OF  WETAB.  441 

wordt,  dan  zal  hij  sterven.  Als  men  een  vogel  met  gebroken  vleugels  in  zijn  droom  ziet, 
is  dit  een  teeken  dat  iemand  in  de  negari  zal  sterven.  Droomt  men  van  een  hevigen 
watervloed,  wee  olon,  baqir,  dan  zal  een  ziekte  in  de  negari  uitbreken.  Droomt 
men,  dat  een  zieke  bij  een  gezonde  de  selimut  vraagt,  dan  zal  hij  genezen.  Droomt 
men  ergens  een  tuin  te  ontgionen,  dan  zal  men  een  slechten  oogst  hebben.  Droomt 
iemand  in  een  open  terrein  eenige  boomen  te  vellen,  dan  zal  deze  een  groeten  oogst 
hebben.  Door  offers  aan  Paibei  wawaU  te  brengen,  kan  men  de  gevolgen  der  kwade 
droomen  voorkomen. 

De  middelen,  om  de  waarheid  te  ontdekken  of  om  de  aangeklaagden  te  noodzaken 
getuigenis  van  de  waarheid  af  te  leggen,  heeten  rarata,  maar  zijn  eigenlijk  gezegd 
godsoordeelen,  die  ook  op  dieven  en  overspelers  toegepast  worden.  Bfl  de  rarata 
manu  telun  of  rarata  wee  nali,  het  ei  of  heetwater  ordalium  neemt  een  der  oudsten 
een  kippenei  en  houdt  dit  onder  het  aanroepen  van  de  bepaalde  geesten  eenigen 
tgd  draaiende  op  eenen  wan,  vervolgens  doet  hij  dit  ei  in  kokend  water  vallen  en 
gebiedt  den  beschuldigde  onder  allerlei  verwenschingen  en  bedreigingen  het  ei  er  uit 
te  halen ;  geschiedt  dit  zonder  dat  hij  zijn  hand  brandt,  dan  wordt  hij  als  onschuldig 
aangemerkt,  als  zijnde  door  de  geesten  der  vaderen  geholpen.  De  rarata  nata 
papareas  of  het  rijstkauwen  geschiedt  op  de  volgende  wgze.  Een  der  oudsten  neemt 
een  wan  met  rijst  en  spreekt  de  formulieren  uit  Daarna  gebiedt  hij  de  betrokkenen 
ieder  een  mondvol  rijst  te  kauwen.  Degenen  b^  wie  na  een  zekeren  tijd  de  rijst 
droog  blijft,  namelijk  niet  met  speeksel  vermengd  is,  is  de  schuldige.  De  rarata 
aihia  of  hia  hout  ordalium  wordt  ook  door  een  der  oudsten  afgenomen.  Terwijl  hij 
de  aihia,  een  soort  hout,  dat  groote  jeukte  veroorzaakt^  uit  zijn  sinhkoker  haalt, 
prevelt  hij  allerlei  verwenschingen.  Daarop  schrapt  hij  dit  in  het  bijzijn  der  beschul- 
digden en  geeft  ieder  een  weinig  er  van  om  in  den  mond  te  houden.  Degene,  die 
door  de  ontstane  jeukte  dit  schraapsel  uitspuwt,  is  de  schuldige.  Moet  de  rarata  uus 
of  het  Spaansche  peper  ordaal  toegepast  worden,  dan  gaat  een  der  oudsten  in  het 
bosch  en  verzamelt  daar  in  een  kalapadop  de  Capsicum  fastigiatum.  Terugkeerende 
prevelt  hij  voor  het  betrokken  publiek  de  bepaalde  vervloekingen  en  eischt  van  een 
ieder,  dat  hij  een  daarvan  in  zijn  mond  neemt  en  Qjnkauwt.  Degene,  die  dit  niet 
doen  kan  van  wege  de  scherpte,  knii,  der  uus  is  de  schuldige.  Bij  het  toepassen 
van  het  vuur  ordalium  of  rarata  ai  lalaon  brengt  ieder  der  betrokkenen  een  stuk 
hard  hout  mede.  Een  der  oudsten  brandt  dit  onder  incantatieên  tot  kolen  en  een 
ieder  wordt  gelast  een  stuk  daarvan  in  zijn  rechterhand  te  nemen.  Degene,  die  z\jn 
hand  brandt,  is  de  schuldige.  Bij  groote  diefstallen  maakt  men  ook  gebruik  vaneen 
stuk  ijzer,  dat  gloeiend  gemaakt  wordt,  de  rarata  mumu,  en  evenals  het  hout  in  de 
hand  moet  worden  gehouden. 


442  HET   EILAND   EETAR  OP   WETAR. 

Alle  gronden  behooren  op  Wetar  aan  de  respectieve  negariën  en  zijn  behoorlek 
door  teekens,  kaketa,  steenen,  boomen  en  rivieren  begrensd.  Men  onderscheidt  ze 
in  alas,  woeste  gronden  en  ontgonnen  gronden,  apat  of  tina.  De  woeste  gronden 
behooren  tevens  aan  familiën,  die  het  recht  hebben  aldaar  was  en  honig,  wani 
Uatan,  voorts  ua  Calamus  omatas  en  pollens,  kamenir  Santalom  album,  esehi 
Muraya  exotica  etc.  te  verzamelen.  De  apat  z\jn  terreinen,  waar  aanplantingen  van 
kalapa,  saga  en  andere  vruchtboomen  aangetroffen  worden.  Gronden,  waar  padi, 
djagong,  pisang,  abi  en  andere  dagelijksche  benoodigdheden  aangeplant  worden 
heeten  tina.  De  apat  of  tina  worden  nimmer  verkocht,  verhuurd  of  verpand,  alleen 
kannen  de  alas  verhuurd  worden,  eene  bepaalde  uitgestrektheid,  bijvoorbeeld  tegen 
betaling  van  twee  varkens  en  eenig  lijnwaad.  Deze  handeling  moet  evenwel  door  het 
betrokken  hoofd,  rai,  en  twee  getuigen,  kakasi,  worden  geconstateerd.  Lieden  van 
eene  negari  mogen  op  de  gronden  van  anderen  ubi-  en  djagongvelden  aanleggen  ter 
verkrijging  van  een  oogst,  mits  met  voorkennis  van  den  rai  en  lalait,  hoofden  en 
oudsten.  De  inhuur  der  alas  eindigt  met  den  dood  van  den  eigenaar.  Alsdan  vervalt 
deze  aan  zijne  nakomelingen,  die  daarover  vrij  beschikken  kunnen.  Het  jagen,  sidi, 
op  wilde  varkens  en  kusu,  Cuscus  maculata,  is  vrij.  Behalve  de  kaketa  of  grens- 
teekenen  worden  de  woeste  en  ontgonnen  gronden  nog  door  andere  middelen  ver- 
sperd, meer  speciaal  door  de  kero  en  naur.  Wil  men  de  overige  negarigenooten 
verbieden  vruchten  van  zekere  gronden  te  plukken  of  was  te  verzamelen,  dan  wordt 
met  medeweten  der  hoofden  en  oudsten  de  kero  geplaatst  Deze  bestaat  uit  kalapa- 
bladeren  op  eigenaardige  wijze  gebonden  en  hier  en  daar  vastgemaakt.  De  naur 
plaatst  de  eigenaar  zelf  in  de  nabijheid  van  boomen,  wier  vruchten  als  anderszins  hij 
voor  zich  reserveeren  wil.  De  twee  meest  gebruikelijke  naur  of  matakau,  zijn  naur 
lau,  die  van  een  buideldier  en  naur  opur,  die  van  den  krokodil.  De  naur  lau  bestaat 
uit  drie  staken  met  jonge  kalapabladen  aan  elkander  verbonden.  In  de  middenstaak 
plaatst  men  het  beeld  van  een  buideldier  van  gomutu  of  vezelen  van  den  arengpalm 
vervaardigd  en  bovenop  den  dop  van  een  ei.  Onder  het  beeld  bindt  men  een  tak  met 
rijpe  Capsicum  fastigiatum  vruchten.  Om  den  hals  van  het  buideldier,  dat  als  bezield 
wordt  aangemerkt,  hecht  men  een  koliblad  en  na  dit  met  sirih-speeksel  besmeerd 
te  hebben,  zegt  men  gewoonlijk  het  volgende,  cnaur  lau,  helo  baa  goo  ilaa,  itobu 
rokrohi  ilei  rokrala  ulu,  rokrala  noo  ilei,  rokrala  huru  ilei,  rokrala  pua  ilei,  tomo 
la  kneen  nokmotus,  oin  isi  natena  nok  peli,  tema  oin,  nok  teen  nahati,  nok  sumee 
nahati,  itobu  sesee  nok  mai  tan  mamina  nok  te  lalan,  nok  mate  oin,>  d.w.  z.  Naur 
(van  het)  buideldier,  ik  heb  u  hier  geplaatst,  lieden  die  hier  komen  om  vruchten 
van  den  Artocarpus  incisa  te  nemen,  om  vruchten  van  den  kalapa  te  nemen,  om 
sirih  te  nemen,  om  vrachten  van  den  pinang  te  nemen,  zij  zullen  het  in  hunne 
ingewanden  krijgen,  hunne  lichamen  zullen  ziek  worden,  geheel,  zij  zullen  hunne 
ligplaatsen  bevuilen  met  excrementen,  met  urine,  geen  geneesmiddel  van  wien  ook, 


HBT   MLAND    EETXB   OF   WETAR.  443 

zal  baten,  zij  moeten  sterven.  De  nanr  opnr  wordt  op  dezelfde  wijze  aangebracht, 
met  dit  yerschU  alleen  dat  in  den  bek  van  den  krokodil,  waaraan  men  ook  een  ziel 
toeschrijft,  het  beeld  van  een  dier  wordt  gelegd,  met  het  doel  om  al  het  vee  van 
den  overtreder  door  krokodillen  te  doen  verslinden.  Volgens  anderen  worden  de  over- 
treders door  de  nita  of  matebian,  geesten  der  voorouders  van  den  naur-legger, 
gestraft.  Verlaten  velden  heeten  pohan  agen. 

Wanneer  men  een  huis  wil  bouwen,  hau  uma,  dan  moet  de  eigenaar,  vóórdat  hij 
het  werk  begint,  drie  dagen  vasten,  of  liever  gezegd,  een  kalapa-diëet  houden, 
namelijk  hij  voedt  zich  met  de  kalapanoot  en  gebruikt  kalapawater,  om  zijn  dorstte 
lesschen.  Is  deze  plechtigheid  voorbij,  dan  roept  hij  de  hulp  in,  rahawuk,  van  zijne 
mannelijke  bloedverwanten,  om  met  hen  de  bosschen  in  te  gaan  en  materialen 
als  hout,  bambu  en  kalapabladen  te  verzamelen.  De  grootste  huizen  hebben  eene 
lengte  van  tien  en  eene  breedte  van  acht  meter,  en  staan  op  palen  van  ongeveer 
twee  meter  boven  den  grond.  Heeft  men  een  groot  huis  gebouwd,  dan  moet  men  vijf 
dagen,  nadat  het  gereed  is,  een  varken  en  een  geit  slachten  en  met  het  bloed  dezer 
dieren  de  palen,  de  deurstijlen,  balken  en  dakribben  bestrijken,  opdat  het  huis  koel 
worde  en  de  bewoners  niet  ziek  worden.  Het  vleesch  wordt  op  verschillende  wijzen 
toebereid  en  den  vrienden  en  bekenden  die  uitgenoodigd  zijn  om  feest  te  vieren, 
voorgezet  Na  den  maaltijd  vermaakt  men  zich  met  zang  en  dans,  sapar  en  lore, 
terwijl  op  de  talo,  gong  en  titir,  trom,  geslagen  wordt.  De  hoofden  moeten  hunne 
huizen  zelf  bouwen.  Jonge  mannen  wonen  in  afeonderlijke  hutten,  lakpoon  aut, 
buiten  het  huis  der  ouders.  De  jonge  meisjes  slapen,  rena,  in  hetzelfde  vertrek  met 
de  ouders  op  hooge  stellages  van  bambu,  kradak  genaamd.  Voor  de  verlichting  der 
woningen  bezigt  men  behalve  de  kalapaolie  en  boomhars,  ook  de  fijngestampte  pitten 
van  de  Stadmannia  sideroiylon. 

Voor  het  ten  strijde  gaan  verzamelen  de  mannen  zich  voor  de  woning  van  Malihi 
met  eeB  varken  en  een  haan.  Het  varken  wordt  de  kop  echter  ineens  afgeslagen  en 
het  wordt  niet  op  de  gewone  wijze  geslacht.  De  plechtigheid  is  overigens  gelijk  aan  die  voor 
de  intrede  van  den  westmoeson,  met  dit  verschil  echter  dat  de  overblijvende  spijzen 
door  allen ,  die  ten  strijde  gaan,  moeten  gegeten  worden.  Voor  het  eten  heft  een  der 
oudsten  het  volgende  aan,  «oh  Malihi,  ga  odi  pua  sare  haheu,  mai  tau  la  goo,  gaodi 
raraan  haheu  mai  tau  la  goo,  mok  miaan  mok  mama  goo  Malihi  ilei.  Qoo  Lihipere  nok 
ele  ga  aini,  na  nodi  mai  Weemasing  mai,  mai  aha  la  Wetar,  nodi  nalao  ua,  nodi  sara 
opi.  Goo  Lihipere  nodi  mea  opi,  nodi  mea  tear  nok  mamai,  mai  kua  goo,  mai  lalu  goo. 
Ana  Leti  ana  nok  mamai,  ^a  Dama  ana  nok  tateri  mai,  miaan ni  hua,  miaan  ni  aten.» 
Verder,  «oh  Malihi,  mala  ^gjcen,  mala  raraan,  ga  mai  kua  goo,  ga  mai  lalu  goo,  ok  odi 
la&  sae  hohon  tun  dol^     ^^^ga  huan  saga  aten  mok  miaan  mok  nünu,  soru  oin 


444  HBT  EILAND   BBTAB   OF   WETAB. 

opi  soru  oin  opi,  pim  oin  tear  ni  tear  ilaa  nok  te  nalan  gau,  ni  ilat  ilaa  nok  te 
nalan  gan,  nok  nadiin  oin,  tear  ilaa  nok  pate  oin,>  <L  w.  z.  O,  MaUhi  ik  breng  n 
een  tros  jonge  pinang,  ik  breng  ze  bij  u,  ik  breng  u  yersche  spijzen,  ik  breng  ze 
bij  u  om  te  eten,  om  pinang  te  eten  gg  MalihL  Gij  Lihipere  zijt  een  rader  geüyk, 
gebracht  van  Weemasing  en  geplaatst  op  Wetar,  gebracht  om  den  rotan  open  te 
maken  ^  het  zwaard  uit  de  scheede  te  trekken.  Qij  Lihipere  z^t  gebracht  om  den 
houw  Tan  het  zwaard  af  te  weren,  de  piek  af  te  weren,  zij  zullen  komen  om  u  te 
roepen,  om  u  te  vangen.  De  zonen  van  Leti  zullen  komen,  de  zonen  van  Dama 
zullen  komen,  de  zee  oversteken,  verslind  hunne  harten,  verslind  hunne  lever. 
Voorts,  O,  Malihi,  neem  het  vleesch,  neem  de  spijzen,  ik  kom  u  roepen,  ik  kom 
u  halen,  ik  voer  u  naar  de  bergen  en  naar  de  droge  rivieren  (om  te)  zoeken  het 
hart,  (om  te)  zoeken  de  lever,  om  te  eten  en  te  drinken,  steek  op  het  zwaard, 
steek  op  het  zwaard,  weer  de  piek  af  opdat  deze  mij  niet  rake,  het  geweer  opdat 
dit  mij  niet  rake,  maak  het  koud,  laat  de  piek  breken.  Daarna  verdeelt  men  de 
donderbeitels ,  dorens  en  den  verderen  inhoud  van  de  bambu  van  Malihi,  onder 
elkander  als  talismans  of  voorbehoedmiddelen  met  uitzondering  van  de  overblij&elen 
van  het  hoofd  van  Perai  en  gaat  in  een  der  rivieren  een  bad  nemen.  Na  drie  dagen 
lang  gerust  en  gevast  te  hebben,  begeeft  men  zich  rechtstreeks  ten  strijde,  zonder  de 
woningen  aan  te  doen  of  van  de  vrouwen  afscheid  te  nemen.  Onder  het  vasten  mag 
men  alleen  kalapa  eten  en  kalapawater  drinken,  doet  men  dit  niet,  dan  worden  de 
huisgenooten  ziek.  Andere  amuletten  om  in  den  krijg  niet  te  sneuvelen,  ai  bali  isir 
of  kopa,  worden  ook  gebezigd,  bijv.  dorens  van  het  hout,  manutneen  en  lalone  te 
zamen  gepakt  met  een  sirih  en  een  pinang  en  zeven  korrels  rijst.  Vóórdat  deze 
artikelen  ingepakt  worden,  slacht  men  een  rooden  haan  en  werpt  dezen  als  offer  aan 
Malihi  weg. 

De  aanleiding  tot  oorlog,  ratear  of  runahunu,  tusschen  de  negariën  onderling  is 
gewoonlijk  het  schaken  eener  vrouw,  het  beschimpen  van  dezen  of  genen  negari- 
genoot,  het  stelen  van  vee  of  opzettelijke  vernieling  van  aanplantingen.  Is  eene 
vrouw  geschaakt  of  iemand  smadelijk  bejegend,  dan  trekt  men  den  volgenden  dag, 
na  de  plechtigheden  in  het  huis  van  Malihi  te  hebben  verricht  en  zonder  te 
vasten,  terstond  ten  oorlog.  Het  aantal  mannen  die  ten  strijde  uittrekken,  bedraagt 
gewoonlijk  tusschen  vijftig  en  honderd,  allen  sierlijk  gekleed  met  opi,  zwaard;  tear, 
piek;  rama,  pijlen;  ilat,  geweren  en  eraUli,  schild,  onder  aanvoering  van  vier 
oudsten,  allen  behoorlijk  van  toovermiddelen  voorzien;  zij  bliyven  een  nacht  in 't  bosch 
om  een  rooden  haan  te  slachten  als  offer  aan  Malihi  en  Malakuwai.  Den  volgenden 
dag  gaat  men  verder  en  laat  van  het  doel  der  komst  aan  de  negaribewoners  kennis 
geven.  Gewoonlijk  nadert  men  elkander  tot  op  twintig  tot  dert^  vademen  op  de 
vlakte  en  de  redenen  van  den  krgg  worden  schreeuwende  medegedeeld.  Daarna  valt 


XLII. 


lilz.Wi. 


HET  KHiAND  SBTAB  OF   WETAR  445 

men  elkander  aan,  totdat  enkelen  van  de  partijen  sneven ,  eenige  dagen  blijft  men 
bijeen  en  worden  er  alle  pogingen  aangewend,  om  de  negari  tevens  in  brand  te 
steken.  Is  dit  gelnkt  en  heeft  men  eenige  koppen  bemachtigd,  dan  keert  men  in 
diepe  stilte  huiswaarts,  de  aanvoerders  het  hoofd,  de  armen  en  kuiten  versierd  met 
jonge  bladen  van  de  koli  of  Borassus  flabelliformis ,  zich  echter  eerst  naar  een  afge- 
zonderd plekje  in  het  bosch  begevende,  om  de  gebrachte  koppen  te  scalpeeren  en 
op  staken  te  zetten.  Dit  geschied  zijnde,  begint  men  op  de  titir  en  de  gong  te 
slaan  en  den  krijgsdans,  lore,  uit  te  voeren,  vijf  dagen  lang,  omdat  het  luli  of  ver- 
boden is  voor  dien  tijd  bij  de  vrouwen  te  komen.  Gedurende  de  vijf  dï^en  wordt  de 
manu  egur  of  krijgszang  in  allerlei  variatiên  gezongen.  Eenige  coupletten  daarvan 
luiden.  cOoo  manu  egur,  goo  ejan;  goo  tatate,  goo  ejan;  goo  sasei,  goo  ejan;  goo 
rarei,  goo  ejan;  goo  laleuu,  goo  ejan;  goo  tatear,  goo  ejan;  goo  tataa^  goo  ejan; 
goo  sasuri,  goo  ejan;  goo  paparu,  goo  ejan,  goo  sasisi,  goo  ejan;  goo  sisigare,  goo 
ejan;  goo  mamala,  goo  ejan;  goo  laladi,  goo  ejan;  goo  reitaan,  goo  ejan;  goo  tate 
utak,  goo  ejan;  goo  mamiaan»  goo  ejan;  goo  miaan  huan,  goo  ejan;  goo  miaan 
aten,  goo  ejan;  goo  tatuuk,  goo  ejan;  goo  tuuk  huli,  goo  ejan;  goo  terigare,  goo 
ejan,»  hetgeen  beteekent:  gij  zwarte  langstaartige  vogel,  gij  zijt  mak;  gij  wordt  ge- 
schud, gij  zijt  mak;  gij  wordt  gescheurd,  gij  zijt  mak;  gij  wordt  getrokken,  gij  zijt 
mak;  gg  wordt  gedraaid,  gij  zijt  mak;  gij  wordt  gestoken,  gij  zijt  mak;  gij  wordt 
gesneden,  gij  zijt  mak;  gij  wordt  vrijgelaten,  gij  zijt  mak;  gij  wordt  berookt,  gij 
zijt  mak;  gij  wordt  gevild,  gij  zijt  mak;  gij  (uw)  hoofd  wordt  gevUd,  gij  zijt  mak; 
gij  wordt  genomen,  gij  zijt  mak;  gij  wordt  gehakt,  gij  zijt  mak;  gij  wordt  getrokken, 
gij  zijt  mak;  gij  (uwe)  hersens  worden  uitgeschud,  gij  zijt  mak;  gij  wordt  gegeten, 
gij  zijt  mak;  gij  (uw)  hart  wordt  gegeten,  gij  zijt  mak;  gij  (uw)  lever  wordt  gegeten, 
gij  zijt  mak;  gij  wordt  in  stukken  gehakt,  gij  zijt  mak;  gij  (uw)  hals  wordt  gesneden, 
gij  zijt  mak;  gij  (uw)  hoofd  wordt  afgeslagen,  gij  zijt  mak. 

Ontmoet  men  een  vreemdeling  of  iemand  uit  eene  andere  negari  in  het  bosch, 
vooral  wanneer  hij  op  roof  van  was  en  honig  op  eens  anders  gebied  uitgaat ,  dan  is 
men  verplicht  zijn  kop  te  snellen,  teri  gare,  eerstens  bij  wijze  van  politie  maatregel, 
ten  andere  om  bij  zijne  negarigenooten,  voomameliyk  de  vrouwen,  in  aanzien  te 
stijgen,  voorts  om  naar  het  volksgeloof  de  bijen  naar  zijn  bosch  te  lokken.  Het  afge- 
slagen hoofd  wordt  of  naast  het  lijk  gelaten,  wanneer  het  feit  door  anderen  is 
geconstateerd,  öf  na  gescalpeerd  te  zijn  op  een  staak  gezet  in  het  bosch  van  den 
koppenjager.  Van  de  gesnelde  koppen  wordt  het  vleesch  genuttigd  of  het  bloed  ge- 
dronken. Dit  geschiedt  alleen  gedurende  den  oorlog,  als  wanneer  men  een  stuk  van 
de  tong,  verder  van  het  hart  en  de  lever  verslindt,  raan  hua  no  ate,  omdat  in 
deze  lichaamsdeelen  volgens  het  volksgeloof  de  ziel  gezeteld  is,  ook  in  het  bloed 
dat   met    kalapawater   vermengd,   renu  noo  ween  luadas  raa,   opgeslurpt  wordt 


446  HET  EILAND   EETAB  OP  WETAfi. 

Een  ieder»   die   het  bosph  ingaat^  voorziet  zich  van  yoorbehoedmiddelen,  ai  amnt. 

Het  sluiten  van  vrede,  raunu,  tusschen  twee  twistende  negariën  geschiedt  met  of 
zonder  betaling  van  boete  door  de  verliezende  partij.  Heeft  eene  negari  in  den  strijd 
het  onderspit  gedolven  en  verlangt  zij  vrede  te  sluiten,  dan  worden  er  vier  van  de 
meest  welbespraakte  leden  dier  negari  met  zekere  formaliteiten  naar  de  overwinnaars 
afgevaardigd,  om  de  quaestie  in  der  minne  af  te  doen.  Zijn  de  partijen  even  sterk, 
dan  wordt  de  vrede  zonder  betaling  van  oorlogskosten  gesloten.  Gevoelt  de  andere 
partij  zich  krachtiger  dan  de  negari,  die  om  vrede  verzoekt,  dan  eischt  men  vooraf 
de  betaling  eener  boete  bestaande  uit  een  stel  gouden  oorhangers,  een  gong,  een 
zwaard,  vier  pieken,  twee  patola  sarongs,  een  varken  en  een  geit,  tot  twee  groote 
gouden  platen,  twee  zwaarden,  een  snoerkoralen  muti,  ter  waarde  van  ongeveer 
driehonderd  gulden,  twee  karbouwen,  twee  groote  varkens  en  twintig  patola  sarongs. 
Is  men  dit  overeengekomen,  dan  wordt  de  boete  door  acht  personen  gedragen  die 
door  de  overige  negarigenooten  vergezeld  worden  en  naar  den  overwinnaar  gebracht.  In 
de  negari  komende,  kust  men  elkander,  en  de  overwinnende  partij  onthaalt  de  gasten 
op  spijs  en  drank  in  de  lakpoon  of  negarihuis,  alwaar  mannen  en  vrouwen  zich  ver- 
zamelen. Zijn  de  partijen  gelijk,  dan  worden  de  dooden  geteld  en  ontvangt  degene 
die  verlies  heeft  geleden  een  soort  zoengeld,  bestaande  uit  dezelfde  artikelen,  waar- 
mede men  de  boete  voldoet.  De  hoofden  vieren  het  feest  in  de  woning  van  het  hoofd. 
De  spijzen  bestaan  uit  rijst ,  suru;  in  water  gekookte  ubi,  uhi  kalelena;  patatas, 
same;  rijpe  pisang,  muii  dahak;  zoomede  gekookt  varkens-,  geiten-  en  karbouwen 
yleesch,  terwijl  men  water,  met  honig  vermengd,  drinkt  Na  het  eten  wordt  op  de 
talo,  gong  en  titir  geslagen  en  dansen  de  beide  partijen  met  elkander.  Na  elkander 
op  de  gewone  wijze  gekust  te  hebben,  keeren  de  vreemde  bezoekers  huiswaarts. 
Negarilieden,  die  met  elkander  twisten,  papupung,  sluiten  den  vrede  ook  bijna  op 
gelijke  wijze.  Degene,  die  den  vrede  sluiten  wil,  bezoekt  zijnen  vijand  en  brengt  hem 
een  patola  sarong  ten  geschenke.  Neemt  hij  dit  aan,  dan  treedt  hij  het  huis  binnen  en 
wordt  hem  pinang  uit  een  kapir,  doos,  aangeboden.  Na  pinang  genuttigd  te  hebben, 
worden  andere  spijzen  voorgezet,  de  twistenden  eten  te  zamen  en  gebruiken  daarna 
de  pinang  uit  ieders  kapir,  pinangdoos.  Na  afloop  keert  de  vredezoeker  met  een 
patola  sarong  begiftigd,  huiswaarts.  In  deze  aangelegenheden  volgen  de  Wetareezen 
stipt  het  oud  gebruik,  lagun  naulu. 

Wanneer  een  verbond  tusschen  twee  personen  of  negariën  gesloten  wordt,  dan 
wordt  de  eed,  asurai^  genaamd,  afgelegd.  Deze  plechtigheid  is  zeer  eenvoudig;  de 
betrokkene  personen  komen  in  tegenwoordigheid  der  hoofden  bijeen  en  nadat  zg  een 
weinig  bloed  uit  hun  rechterhand  hebben  doen  vloeien  en  dit  met  kalapawater  vermengd 
is,  drinken  zij  het  vocht  gezamenlijk  als  teeken  van  vereeniging  op.  De  lieden  der 


HET  EILAND   SJTTAR  OP  WETAR.  447 

ne^ari,  die  zulk  een  eed  afgelegd  hebben,  mogen  niet  met  elkander  huwen.  Andere 
eeden,  rata,  worden  in  tegenwoordigheid  der  hoofden  afgelegd  en  worden  door  een 
der  hoofden  of  oudsten  onder  aanroeping  van  Paibei  wawahki  de  volgende  formu- 
lieren met  de  noodige  variatie  uitgesproken,  «üatlanit  nok  nala  goo,»  de  donder  zal 
u  treffen;  <Obur  nok  naan  goo,>  de  krokodil  zal  u  verslinden;  cWamat  nok  naan 
goo,»  de  haai  zal  u  verslinden;  «Hahu  nok  sui  goo,»  het  wüd  zwijn  zal  u  bijten; 
cEarabou  nok  nagabu  egeng  goo,»  de  karbouw  zal  u  doodstooten;  «Rea  nok  naan 
goo,»  de  aarde  zal  u  verslinden;  cMonu  ai  nok  mate  goo,»  van  een  boom  zult  gij 
doodvallen;  «Opi  nok  naan  goo,»  de  klewang  zal  u  verslinden;  «Tear  naan  goo  nok 
mate,»  de  piek  zal  u  verslinden;  «Sihit  los  goo  nok  mate,»  het  mes  zal  u  dood- 
maken; «Mate  bian  nok  rei  goo,»  de  zielen  der  afgestorvenen  zullen  u  doodtrekken; 
«Oo  tear  goo  mate,»  een  piek  van  bambu  zal  u  doodmaken;  «Ai  nok  petik  goo 
mate,»  een  stuk  hout  zal  u  dood  drukken;  «Wee  ulun  nok  nudi  goo  mate,»  de 
vloed  der  rivier  zal  u  verzwelgen;  «Masaët  nok  naan  goo,»  de  booze  geest  zal  u 
verslinden;  «Itobu  hahui  nok  naan  goo,»  de  boschmenschen  zullen  u  verslinden; 
«Anin  waa  nok  naan  goo,»  de  wind  en  de  dauw  zullen  u  verslinden  en  voor  de 
vrouwen  speciaal  nog  het  gezegde,  «Goo  ana  nok  marar  goo  raralan mate,» het Mnd 
dat  gij  (ooit)  in  uw  buik  draagt  zal  sterven  en  verteren. 

Wanneer  een  jongeling  het  oog  op  een  meisje  heeft  doen  vallen,  vraagt  hij  een 
zijner  kennissen,  gewoonlijk  eene  oude  vrouw,  het  meisje  te  raadplegen.  Als  van  haren 
kant  geene  bedenkingen  bestaan  doet  hij  zelf  aanzoek  bij  de  ouders.  Deze  laten  de 
bloedverwanten,  hiün,  bijeenkomen  en  zoo  er  geene  bezwaren  zijn  krijgt  hij  een  gunstig 
antwoord.  Daarna  brengen  de  bloedverwanten  van  den  jongeling  den  bruidschat,  osa, 
bestaande  voor  den  adel  in  tien  gouden  platen  lawon  napelar,  vijf  pieken  tear,  vijf 
zwaarden  opi,  dertig  patola  sarongs  utare  ropa,  twee  gongs  talo,  een  karbouw, 
karabau,  twee  varkens  hahi,  en  twee  geiten;  voor  den  minderen  man  uit  een  gou- 
den plaat,  een  piek,  een  zwaard,  vijf  patola  sarongs,  een  gong  en  een  varken  bijeen. 
Alsdan  zijn  de  jongelieden  verloofd,  luanan,  en  verwisselen  zij  hunne  halsbanden, 
hatmea;  ringen,  nolis;  kanmien,  noi;  gebruikte  sarong,  sapulu,  om  den  lichaamsgeur 
van  den  geliefde  steeds  bij  zich  te  hebben ;  ook  geeft  het  meisje  aan  den  jongeling 
een  weinig  haar  van  de  pubes,  als  teeken  van  liefde.  Is  eene  vrouw  een  zekeren  man 
genegen,  dan  zendt  zij  hem  ook  wel  een  doosje  van  gevlochten  kolibladen,  kolu, 
met  tabak  gevuld,  welk  geschenk  ejus  pudenda  symbolice  repraesentat.  Wü  de  man 
niets  meer  van  de  vrouw  weten,  dan  zendt  hij  haar  haren  sarong,  sapulu,  terug. 
De  ?rouw  doet  dit  eveneens.  De  osa  bijeengebracht  zijnde,  wordt  de  dag  van  het 
huwelijk  bepaald.  De  jougQiij^g  begeeft  zich  alsdan  in  het  huis  van  het  meisje,  waar 
hare  familieleden  ^^^^^jj  zijn  en  beruikt  een  ieder,  masiin,  de  gewone  neus- 
wrijving.  De  ouders  kt^  zitten  en  pinang  eten.  Daarna  komen  zijne  bloedver- 


448  HET  EILAin)  SKTAR  OF  WETAft. 

wanten  met  den  bruidschat,  die  in  het  geheel  moet  worden  voldaan  en  onder  de  ouders 
en  de  familieleden  yan  het  meisje  moet  worden  verdeeld.  De  jongelieden  worden  b^' 
elkander  gebracht  en  door  een  of  meer  familieleden  aangesproken,  waarna  m^i 
overgaat  om  feesten  te  vieren  en  de  aanwezigen  op  spijs  en  drank  te  onthalen , 
onder  het  oorverdoovend  muziek  van  de  talo  en  titir.  Den  ganschen  nacht  wordt  in 
het  huis  der  bruid  gezongen,  de  lolin  loliona,  waarvan  de  woorden  een  vrij  dubbel- 
zinnige beteekenis  hebben.  Eenige  coupletten  daarvan  luiden:  l.  Taha  tinawawahU, 
usan  ween  lalan,  2.  Usan  ween  Man,  hean  kaatala,  3.  Hean  leuu  Ilimanu,  kolu 
nok  nasoran,  4.  Eolu  nok  nasoran,  ilat  nok  nateha.  d.  w.  z.  1.  Ontgint  den  grooten 
tuin,  het  weder  is  gunstig,  2.  Het  weder  is  gunstig,  roeit  aanhoudend  door,  3. 
Roeit  om  Dimanu,  eene  negari,  de  tabaksdoos  zal  zich  verzetten,  4.  De  tabaksdoos 
zal  zich  verzetten,  wanneer  zij  het  geweer  tegenkomt  Of  1.  Muületi  waan,  ehelaa, 
muiidai  waan,  ehelaa,  2.  Tatalik  klepar  ehelaa,  Uepar  nasaru  ehelaa,  d.  w.  z.  1. 
Muii  leti,  een  pisangsoort,  is  verfhsschend  als  de  dauw,  welk  een  genot,  2.  Maak 
vast  de  steunsels  der  bedstede,  welk  een  genot,  de  steunsels  der  bedstede  bewegen 
zich  als  de  riemen,  welk  een  genot,  etc.  Na  afloop  van  het  feest  begeven  zich  de 
bloedverwanten  en  bekenden  huiswaarts,  terwijl  de  jongeling  in  het  huis  van  het 
meisje  blijft,  totdat  hij  zijn  eigen  woning  betrekt  Alleen  tijdens  het  huwel^k  mogai 
de  meisjes  het  haar  met  laikbloemen  versieren.  In  silvis  coitum  exercere  praeferunt 
Wordt  een  meisje  geroofd  of  geschaakt,  waarbij  het  meisje  gewoonlijk  een  sapulu 
dalahitu ,  omslagdoek  of  sluier  over  het  hoofd  wordt  geslagen ,  waardoor  zij  onkenbaar 
wordt,  dan  ontstaat  er  groote  twist;  als  het  meisje  uit  eene  andere  negari  is,  kan 
zulks  een  oorlog  ten  gevolge  hebben.  Verscheidene  mannen  hebben  meer  dan  eene 
vrouw,  die  hetzelfde  huis  bewonen.  Bijzitten  zgn  niet  bekend.  De  mannen  en  vrou* 
wen  zijn  zeer  ijverzuchtig,  pupun,  het  lachen  met  vreemde  mannen  en  vrouwen 
wordt  zelfs  zeer  ten  kwade  geduid.  Echtscheiding  heeftplaats,  wanneer  de  man  of  vrouw 
de  voorkeur  geeft  aan  eenandere  vrouw  ofman,  zonder  teruggave  der  osa  of  bruidschat 
Aan  lange  mannen,  itobu  rarasa,  met  zware  knevels,  itobu  laludan  nunur  hulun 
geven  de  vrouwen  de  voorkeur.  Wanneer  een  man  na  het  huweUjk  bemerkt,  dat 
zijne  vrouw  bereids  gedepucelleerd  en  geene  pataraa,  maagd,  meer  is,  dan  houdt  hg 
dit  verborgen  uit  schaamte  en  spreekt  met  zijne  vrouw  er  zelf  niet  over.  De  kin- 
deren worden  door  de  ouders  niet  verloofd.  De  schoonzoon  of  schoondochter  noemt 
de  schoonmoeder,  ina,  moeder  en  den  schoonvader,  aman,  vader.  De  schoonouders 
noemen  hen  anan.  Onder  de  panin,  schoonouders  en  de  menhoun  schoonkinderen 
bestaat  een  ongedwongen  verkeer.  Door  het  betalen  der  osa  volgen  de  kinderen  den 
vader.  Hij  is  evenwel  niet  gebonden  daarvoor  te  zorgen,  dit  is  de  plicht  der  moeder. 
De  kinderen  van  uit  andere  negariên  geroofde  vrouwen  volgen  den  vader  en  be- 
hooren  tot  zijne  negari.  De  negariên  die  de  meeste  vrouwen  uit  andere  geroofd 
hebben,    staan    in    aanzien    van  wege   den   moed   der  mannen   die   vrouwen  uit 


i 


5^ 


il 


HET  BILAND   JEETAB  OP  WBTAB.  449 

de   vijandige  negariën  wisten   te  vervoeren.   Hetzelfde   als   bij   het  koppensnellen. 

Op  het  oogenblik,  dat  eene  vrouw  de  barensweeën  voelt  naderen,  wordt  op  de  ge- 
bruikelijke wijze  een  kip  manu,  een  geit,  pipi,  een  schaap  of  varken  hahi,  geslacht, 
om  te  zien  of  het  kind,  dat  ter  wereld  komt,  gelukkig  of  voorspoedig  zal  zijn,  of 
een  lang  leven  zal  hebben.  Na  deze  plechtigheid  wordt  onder  de  vrienden  en  bloed- 
verwanten een  klein  feest  gevierd.  De  zwangere  vrouw,  apun  wahaM,  baart  in  eene 
met  de  beenen  wijd  uit  elkander  staande  of  hurkende  houding  door  eene  vrouw, 
tutu,  bijgestaan.  Na  de  bevalling  natreiana,  gaat  de  moeder  ina  dicht  bij  de  vuur- 
plaats,  sou  liggen  raran,  en  verwarmt  haar  buik  en  schaamdeelen  met  voor  het 
vuur  warm  gemaakte  stukken  oud  lijnwaad.  Dit  duurt  een  tot  vijf  dagen,  hen  lima, 
waarna  zij  weder  opstaat  en  na  gebaad  te  hebben,  haar  werk  hervat.  Tijdens  de 
bevalling  mogen  geene  mannen,  zelfs  de  vader  aman,  of  echtgenoot,  het  huis  be- 
treden of  liever  beklimmen.  Vele  vrouwen  bevallen  in  het  bosch  en  keeren  na  zich 
zelve  en  het  kind  in  de  rivier  gereinigd  te  hebben,  huiswaarts  om  haren  arbeid 
te  hervatten.  De  lochiae  is  gewoonlijk  van  zeer  korten  duur.  Het  kind  wordt  door 
de  tutu  of  vroedvrouw  met  lauw  water  uit  kalapadoppen  of  bambu,  gebaad,  terwijl 
zij  met  behulp  eener  andere  vrouw  met  een  scherpen  bambu  de  navelsnoer  afsnijdt 
De  wond  wordt  met  nat  sagumeel  en  vermolmd  hout  als  stjptica  dicht  gemaakt 
De  placenta  anakakaan,  doet  men  zonder  deze  te  reinigen  in  een  mandje,  dat  op 
den  top  van  een  der  hoogste  boomen  opgehangen  wordt  De  navelstreng,  afgevallen 
zijnde,  wordt  in  een  sirihdoos  bewaard  en  daarna  aan  het  kind  door  een  der  familieleden 
een  naam  gegeven.  Bg  de  geboorte  plant  de  vader  een  sagu  kamriu  uun,  kalapa 
noo  uun,  pinang,  pua  uun,  of  Artocapus  incisa  boom  ulu  uun  als  teeken  van  her- 
innering, om  vele  kinderen,  wai  ana,  te  krijgen,  zoomede  als  openbare  erkenning 
dat  het  kind  door  hem  verwekt  is.  Bij  moeielijke  bevalling  wordt  het  haar  der  vrouw 
in  den  mond  gestoken,  om  braking  te  veroorzaken,  ook  wel  op  de  tiva  geslagen  om 
de  booze  geesten ^  die  het  kind  tegenhouden,  te  verjagen.  Na  de  bev^iUing  worden  de 
genitaliën  der  vrouw  met  het  sap  van  gekookte  Chavica  beüe  bladen  gewasschen. 
Het  pas  geboren  Mnd  wordt  drie  k  vier  dagen  door  eene  andere  vrouw  gezoogd, 
nenu  susu,  daarna  door  de  moeder.  Dit  laatste  duurte  totdat  de  vrouw  weder 
bevrucht  is.  De  ouders  mogen  aan  het  kind  geen  naam  geven,  anders  wordt  het  zie- 
kelijk, dit  is  ten  strengste  verboden ,  luli.  Wanneer  een  of  twee  tanden  uitgebot  zijn, 
mag  het  kind  eerst  pap  van  rijst,  papareas  morar,  of  van  djagong  takrae  morar 
nuttigen.  Vijf  of  zes  dagen  na  de  geboorte  wordt  het  haar  van  het  Mnd  afgeschoren 
touri  gareng  en  feesten,  waarbij  veel  vee  geslacht  behoort  te  worden,  gevierd.  Het 
doorsteken  van  den  oorlel,  suku  Mnar  met  een  naald  ruma,  geschiedt  bij  jongens  en 
meisjes  op  onbepaalde  tijden.  De  wond  wordt  met  lia  gember  en  fijngestampte  ka- 
lapa genezen.  Eenige  maanden  achtereen  wordt  dagelijks  door  de  tutu  of  de  moeder 

29 


450  HET   EILANB   EETAB  OF  WETAR. 

met  haar  op  het  vuur  gewarmde  hand  het  gezicht  van  het  Mnd  gemasseerd,  met 
het  doel  om  het  een  goeden  vorm  te  geven.  Hooge  neuzen  zijn  niet  gewild.  De 
handen  en  voeten  ondergaan  ook  eene  gelijke  manipulatie.  De  borsten  der  meisjes 
worden  niet  gedrukt.  Na  de  geboorte  van  een  kind  krijgen  de  ouders  anderenamen, 
omdat  zij  in  de  negari  in  eenen  hoogeren  rang  zijn  gekomen  dan  de  ongehuwden  en 
onvruchtbaren  als  Aimale  aman,  vader,  Aimale  inan,  moeder  van  het  kind  Aimale. 
De  kinderen  volgen  den  vader,  omdat  de  moeder  door  het  betalen  der  osa  zijn 
eigendom  is  geworden.  In  de  taal  des  lands  heet  oom,  uknair;  tante,  inawaik; 
grootvader,  amalait;  grootmoeder,  inaheat;  oudere  broeder,  pon;  oudere  zuster, 
kaka;  kleinkind,  peit  en  orok  achterkleinkind. 

Zwangere  vrouwen  mogen  onbelemmerd  overal,  zelfs  langs  de  graven,  metraten, 
gaan.  Zij  mag  echter  niet  als  getuige  in  eene  zaak  optreden.  Vijf  maanden  zwanger 
zijnde,  mag  zij  niet  meer  werken.  Heeft  zij  de  pica,  of  lust  naar  vreemde  spijzen, 
ralanene,  dan  wordt  het  gebruik  er  van  haar  niet  verboden.  Gedurende  de  zwanger- 
schap mag  de  vrouw  alles  nuttigen.  Vóór  den  partus  drinkt  zij  een  infusodecoct  van 
Carica  papaya  bladen.  Voor  eene  zoogende  vrouw  is  het  luli,  kalapa  en  varkensvleesch  te 
nuttigen ,  omdat  het  kind  daardoor  ziek  wordt  Albino's  zijn  niet  bekend.  Polydactylen 
en  leporinen  komen  nu  en  dan  voor,  zoo  ook  kinderen  die  met  een  helm,nalikuru, 
geboren  worden.  Heeft  het  laatste  plaats ,  dan  is  de  vader  verplicht  aan  Sirui  offers  in  het 
belang  van  het  kind  te  brengen.  Enkele  personen  beweren  het  vermogen  te  bezitten, 
om  uit  teekenen  en  lijnen  op  handen  en  voeten  de  toekomst  van  het  kind  te  voorspellen. 
De  partus  verloopt  zeer  gemakkelijk.  De  nageboorte  wordt  zoo  noodig  door  massage  buiten- 
waarts  gedreven.  Natuurlijke  abortus  komt  zelden  voor.  Het  is  geen  gewoonte  bij  de  ge- 
boorte van  kinderen  geschenken  te  geven  of  de  ouders  geluk  te  wenschen.  Tweelingen ,  ana 
kaduduak,  komen  zelden  voor.  Dit  is  een  geschenk  van  den  grooten  geest  Paibeiwawaki, 
die  in  het  uitspansel  woont.  Om  veel  kinderen  te  krijgen  worden  geene  offers  gebracht  of 
geneesmiddelen  gebezigd.  Alleen  gebruiken  vele  mannen  geheinmiiddelen,zooalsmen  zegt, 
om  den  penis,  lasan,  en  testiculum,  lasanmusan,  krachtig  te  maken  voor  den  beslaap. 
Deze  middelen  gebruikende  is  de  man  zelfs  op  hoogen  leeftijd  geschikt  een  vrouw  te  be- 
vruchten. Het  tijdperk  van  zuigen  is  niet  bepaald.  Gebrekkige  kinderen  worden  niet  gedood. 
De  bevolking  geeft  de  voorkeur  aan  blanke  kinderen,  ana  paputL  Abortiva  zijn  bekend ,  en 
worden  door  de  vrouwen  zeer  in  het  geheim  aangewend.  Bij  het  uitbreken  der  menses,  sia 
saplusung,  is  het  meisje,  bij  wijze  van  diaetetische  maatregel,  verplicht  in  een  afzonderlijk 
hutje  buitenshuis  te  wonen,  alwaar  zij  door  de  moeder  of  andere  vrouwen  verpleegd  wordt 
De  excretie  wordt  niet  tegengehouden.  Deze  verblijfplaatsen  zijn  voor  de  mannen  en 
jongelieden  luh  en  worden  stelselmatig  vermeden,  omdat  wanneer  men  bq  ongeluk 
op  het  menstruaal  excreet  trapt,  men  als  man  in  den  oorlog  of  in  andere  onder- 
nemingen ongelukkig  zal  zijn  en  alle  voorbehoedmiddelen  krachteloos  worden.  Gredu- 


HIST   EILAND   EBTAR   OP  WETAR.  45l 

rende    de   menses    en   zwangerschap   mag   de   vrouw  geene   yleeschelijke  gemeen- 
schap uitoefenen.  Puberteitsfeesten  bestaan  er  niet. 

Ziekten,  papeli,  worden  door  Paibei  wawaM,  door  de  hiervoren  genoemde  booze 
geesten   masaet   en   nitu,   door   suwanggi  en  door  toovermiddelen  door  de  negari- 
genooten  aangewend,  teweeggebracht.  Ziekten  door  Paibei  wawaki  veroorzaakt  hebben 
een  langzaam  verloop ,  de  door  booze  geesten  en  nitu  verwekte  herkent  men  aan  verval  van 
krachten,  terwijl  de  door  toedoen  der  suwanggi  en  negarigenooten  veroorzaakte  meerendeels 
acuut  zijn.  Wordt  iemand  ziek,  dan  zijn  de  bloedverwanten  verplicht  hem  te  bewaken  en 
door  raadpleging   van   de   kalapa,   uur   noo,   te   trachten   op   te    sporen  op  welke 
wijze   de   betrokkene   ziek  is  geworden.  Daarna  worden  offers  geplengd  of  genees- 
middelen toegediend.  De  nitu  of  geesten  der  voorouders,  maken  de  lieden  ziek,  wan- 
neer hunne  achtergelatene  eigendommen,lalaa,  verkwanseld  worden.  De  negarigenooten 
maken  elkander  ziek,  wanneer  een  man  zijne  vrouw  tot  overspel  verleidt,  wanneer 
een  meisje  den  jongeling  misleidt  door  de  voorkeur  aan  een  ander  te  geven.  Om 
iemand  ziek  te  kunnen  maken,  moet  men  zorgen  zijn  speeksel,  haar,  pinangpruim, 
een  stuk  van  zijne  kleeding,  of  iets  dat  hem  toebehoort,  te  bemachtigen.  Onder  het 
prevelen   van  tooverformulieren  worden  deze  artikelen  in  een  stuk  rood  lijnwaad  ge- 
wikkeld en  naar  de  Muli  of  verboden  plaats,  meer  bepaald  de  rivieren,  dolak,  Pa- 
pouk,  Sunaman,  Weemamara,  en  Weésuik,  of  in  de  grotten,  hatu  guan,  genaamd 
Huru,  Huriai  of  Deikuun  gebracht  Heeft  men  het  bedoeld  pakje  doen  zinken,  mout, 
of  in  de  grot  nedergelegd,  dan  roept  men  de  booze  geesten  aan,  om  den  persoon 
ziek  te  maken  en  te  dooden.  Een  eerste  handeling  bij  zieken  is  bij  het  vuur  in  de 
nabijheid  van  de  stookplaats,  sou  armori,  te  gaan  liggen.  Voorts  trachten  degenen, 
die  ter  genezing  geroepen  worden,  uit  het  lichaam  van  den  patiënt  vreemde  voor- 
werpen te  halen,  als  wusa  spijkers;  ian  ruin,  vischgraat;  morinanan  ruin,  stukjes 
beenderen;  hatu,  steentjes;  sawo,  kleine  slangen,  vooral  bij  buikziekten;  hai  hidir, 
stukjes   aardewerk,    etc.    zonder   een   litteeken   achter  te  laten.  Yoor  het  uithalen 
daarvan  wordt  de  plek  flink  geknepen  en  daarna  met  fijn  gekauwde  geneesmiddelen 
bespogen,  rakpurit.  Zware  zieken  worden  ook  van  plaats  veranderd,  seluk  uma,  om 
den  boezen  geest  te  misleiden.  Wanneer  de  pok-  of  kinderziekte,  papeli  kolat,  in  het 
land  komt,  worden  er  offers  aan  Sirui  geplengd.  Men  verbeeldt  zich,  dat  de  ver- 
blij^laats  dezer  ziekte  het  eiland  Alor  is  en  deze  door  den  wind ,  anin  overgevoerd 
wordt,  om  de  lieden  te  dooden,  regeng  itobu,  die  in  dor  tijd  eenige  Aioreezen  ver- 
moord hadden.  Het  is  ongeveer  honderd  jaren  gsïèden,   a?t  deze  ziekte  het  eerst 
zich  op  Wetar  openbaarde.  Het  gewoon  middel,  dat  volgens  de  oudsten  met  succes 
wordt  aangewend,  zijn  de  ^^en  van  de  Cajanus  indicus,  die  met  gebrande  klei  en 
veel  kalapaolie,  noo  lobu^    pfjl^eugd,  op  het  lichaam  van  den  patiënt  gesmeerd  worden. 
De  meeste  spijzen  zijn  n.  lalnü  voor  den  zieke,  alléén  mag  hij  zachte  rijst  en 


452  HET    EILAND   EETAB  OF  WETAB. 

gedroogde  visch  eten.  Intosschen  heeft  de  pokziekte  de  beyolking  van  Wetar  evenals 
op  de  overige  eilanden,  in  strikten  zin,  gedecimeerd.  Tot  op  dit  oogenblik  is  de 
vaccine  bier  nog  niet  ingevoerd. 

Heeft  eene  epidemie  in  de  negari  lang  gewoed,  dan  offert  men  aan  Siroi  en  maakt 
daarna  eene  prauw,  malai,  van  ongeveer  vijf  meter  lengte  en  een  halven  meter 
breedte,  van  uitleggers  en  zeilen  voorzien,  gereed,  om  de  ziekte  te  veijagen,  sopan 
papeli.  In  deze  prauw  legt  men  zeven  stuks  brandhout,  ailutan,  zeven  bambu  leden 
met  water,  oo  larus  ihitu,  zeven  kippen-eieren,  zeven  pakjes  rijst,  tuwat,  een  ge- 
roosterde kip,  een  weinig  aarde  van  de  geteisterde  negari,  zeven  sirih  en  zeven  pinang- 
vruchten,  zeven  pakjes  tabak,  zeven  bladen  van  de  aikuki  en  een  kleine  witte  vlag, 
terwijl  een  kalapadop,  waarin  alle  zieken  gespuwd  hebben,  in  het  midden  der  prauw 
wordt  geplaatst.  Alles  in  gereedheid  zijnde,  wordt  deze  prauw  door  zeven  jongelieden 
met  een  ander  vaartuig  ver  in  zee  gebracht  en  onder  het  uitspreken  van  de  bepaalde 
formulieren,  aldaar  aan  weer  en  wind  prijs  gegeven.  Om  een  huis  van  de  smet- 
stoffen,  die  de  ziekte  veroorzaken,  te  zuiveren,  begint  men  met  overal  in  en  onder 
het  huis  schoon  te  vegen,  saar  eweng  uma  leen.  Op  het  in  een  mand  verzamelde  vuil 
wordt  een  kippenei,  een  weinig  rijst,  sirih-pinang  en  tabak  gelegd,  vervolgens  wordt 
deze  buiten  de  negari  gedragen  en  aan  den  voet  van  een  berg  onder  het 
prevelen  van  gebeden  aan  Itobu  hahui,  geplaatst 

Lepralijders,  krankzinnigen  itobu  mamputi,  en  epileptici,  itobu  manaputi, 
komen  somwijlen  voor.  Het  ontstaan  van  de  lepra  en  krankzinnigheid  schrijft  de  be- 
volking toe  aan  het  eten  van  verboden ,  luli ,  spijzen.  De  zoogenaamde  vallende  ziekte 
ontstaat,  doordien  een  der  booze  geesten  den  vogel  perliku  in  het  hoofd  van  den  pa- 
tiënt doet  verblijf  houden,  om  hem  te  kwellen.  Wanneer  de  krankzinnigen  kwaad 
doen,  worden  zij  door  hunne  bloedverwanten  vastgebonden.  De  nachtmerrie,  ripit,  is 
een  gevolg  van  het  nabij  zijn  eener  suwanggi,  die  den  slapende  vrees  inboezemt 

Sterft  iemand,  dan  wordt  dit  overal  bij  een  ieder  in  de  negari  bekend  gemaakt. 
De  negarigenooten  verzamelen  zich  alsdan  in  het  sterfhuis,  medebrengende  allerlei 
geschenken,  als  sirih-pinang,  tabak,  patola-sarongs ,  lijnwaden  en  eetwaren,  terwijl 
enkelen  zich  afzonderen,  om  eene  kist  van  gaba-gaba,  kamrenan,  of  zacht  hout, 
papaan,  te  vervaardigen.  Als  deze  gereed  is,  wordt  het  lijk  gewikkeld  in  zwart  en 
wit  lijnwaad  en  patola-sarongs  en  in  eene  liggende  houding  in  de  kist  gelegd,  onder 
het  weeklagen  en  geween  der  vrouwen  en  bloedverwanten.  In  de  Mst  worden  Ijgn- 
waden  en  goudwerken  als  voorraad  aan  den  doode  medegegeven.  Zoo  het  Igk,  itobu 
mamate,  in  huis  is,  worden  onder  de  woning  twee  schotels  met  gekookte  rgst 
en  djagong  uitgestrooid.  Het  graf,  een  kuil  van  ongeveer  een  meter  diepte,  wordt 


HET  MLAND   EETAB  OF  WETAB.  453 

in  de  nabgheid  van  het  huis  of  ergens  elders  gegraven.  Vóórdat  de  Mst  nederge- 
laten  wordt,  breekt  men  tien  schotels  van  verschillende  soort  en  werpt  de  stukken 
in  den  kuil,  daarna  wordt  de  kist  nedergelaten  en  de  kuil  met  aarde  gevuld.  Op 
het  graf  worden  door  de  personen,  die  de  plechtigheid  bijwonen,  steenen  in  rijen 
gelegd,  waarna  ieder  naar  huis  terugkeert  Op  de  graven  van  ouden  en  aanzienlijken 
worden  later  groote  steenen  van  ongeveer  een  meter  hoogte  aan  het  hoofd-  en 
voeteneind  geplaatst  Den  volgenden  dag  verzamelen  zich  de  negarigenooten  opnieuw  in 
het  sterfhuis,  medebrei^ende  karbouwen,  varkens,  rijst,  djagong  en  andere  eetwaren, 
waarna  twee  dagen  achtereen  feesten  worden  gevierd ,  en  op  de  gong  en  titir  of  tiva  gesla- 
gen en  gezongen  wordt  Een  dier  zangen,  lolin  soban  mate  bian  laa,  luidt  als  volgt, 
«Modohunan  monu,  ata  uma  uun.  Suruk  lerek  nami  rua,  TJik  mate  ba  goo  hahi. 
Ada  lai  mahunu,  hunu  tamalerok,  rooteri  hepamai,  suta  penu  paranai,  titirlin 
paranai,  roek  lamun  tatonamo.  Boo  irua  reli,  Solot  hese  nakina.  Ani  nodi  amakau, 
see  nok  totis  inakau,  meti  naparea  lor  sulit  napalero  raak,»  d.  w.  z.  vrij  vertaald: 
Het  kelor,  Moringa  pterygosperma,  blad  is  gevallen,  de  omwanding  van  het  hooge 
huis  vernield.  Wij  zullen  niet  meer  te  zamen  gaan  XJik,  want  gij  zijt  dood.  Wanneer 
zeven  kometen  verschijnen  dan  staat  de  vijand  bedremmeld  te  kijken,  de  prauwmet 
zijde  geladen,  die  herwaarts  komt,  houdt  stil,  de  trommen  zwijgen,  de  wormen 
kruipen  in  den  grond.  Twee  prauwen  zijn  ten  anker  gekomen,  maar  Solot  gedraagt 
zich  als  een  doove.  De  wind  doet  den  ouden  vader  waggelen,  wie  zal  de  oude 
moeder  opheffen,  het  strand  is  drooggeloopen  en  de  sulit  vogel  naar  de  bosschen 
teruggekeerd.  Bij  hoofden  en  aanzienlijken  of  weigestelden  hebben  de  feesten  met 
meer  omhaal  en  vertoon  plaats  en  wordt  het  Iqk  met  kostbare  lijnwaden  omwikkeld, 
terwijl  om  het  huis,  zoolang  het  lijk  nog  niet  is  weggevoerd,  door  de  mannen  der 
negari  groote  vuren  aangelegd  worden,  om  de  booze  geesten  vrees  aan  te  jagen. 

De  zielen,  matebian,  der  hoofden  en  aanzienlijken,  die  tot  de  araan  rai  en  lalait 
behooren,  zoomede  degenen,  die  in  den  strijd  vallen  of  sneuvelen,  begeven  zich  drie 
dagen  na  de  begrafenis  naar  den  berg  Ferai;  die  der  minderen,  awuut  en  ata, 
naar  eenen  heuvel  bij  de  negari  Sesel  ten  zuiden  van  het  eiland.  De  zielen  der 
drenkelingen  blijven  in  zee  zwerven.  De  zielen  dergenen,  die  tijdens  het  verzamelen 
van  was  van  de  boomen  vallen,  vereenigen  zich  in  de  moerassen  bij  de  rivier 
Metluku,  die  der  vrouwen,  die  tijdens  den  partus  sterven,  bij  de  tandjong  of  voor- 
gebergte Edenkukun.  Al  deze  zielen  leiden  een  aangenaam  voortbestaan  uitgezonderd 
die  van  Meüuku,  die  veel  kwaads  uitrichten  en  in  de  gedaante  van  vogels,  buidel- 
dieren,  varkens  en  karbouwen  de  negariên  bezoeken  en  de  menschen  ziek  maken. 
De  namen  der  afgestorvenen  kunnen  zonder  gevaar  worden  uitgesproken.  Aan  de 
lijken  wordt  niet  geofferd.  De  ziel  of  matebian  wordt  als  de  geur  van  de  bloem 
die  het  lichaam  verlaat,  voorgesteld.  Als  teeken  van  rouw  dragen  de  mannen  een 


454  HET  EILAND   EETAB  OF  WETAB. 

zwarten  ahas  of  schaamgordel,  de  yrouwen  .moeten  hare  armbanden  met  zwart  l^n- 
waad  bedekken.  De  rouwdragenden  zijn  alleen  de  mannen,  vrouwen,  kinderen, 
broeders  en  zusters. 

De  achtergelatene  goederen,  itnnm  of  Maa,  der  afgestorvenen  worden  niet  ver- 
deeld. Sterft  de  man,  dan  hebben  de  vrouw  en  hare  kinderen  de  vrije  beschikking 
er  over.  De  huizen,  aanplantingen,  bosschen  en  huisraad  worden  niet  vervreemd. 
Alleen  moet  de  weduwe  de  helft  van  de  door  haar  in  hare  bosschen  verzamelde 
was  en  honig  aan  de  negarihoofden  afstaan,  opdat  zij  de  weduwe  beschermen. 
Trouwt  de  weduwe,  dan  treedt  de  oudste  zoon  in  hare  rechten  en  kan  zij  geene 
aanspraken  meer  doen  gelden  op  de  bezittingen  van  haren  eersten  echtgenoot.  Sterft 
de  man  zonder  nakomelingen  en  trouwt  de  weduwe,  dan  vervallen  de  goederen  aan 
den  broeder  des  mans  en  zijne  kinderen. 

Wanneer  men  een  feest  bezoekt,  natuurlijk  behalve  dat  der  dooden,  dan  is  men 
verplicht  zich  zoo  fraai  mogelijk  uit  te  dosschen,  de  mannen  met  lesuk  palada,  een 
rooden  hoofddoek;  lau  pera,  zilveren  oorhangers;  een  nieuwen  schaamgordel,  ahas; 
haru  mamea,  een  rooden  ba<]yu;  sapulu  saloge,  een  rooden  sarong  over  den  schou- 
der; ahas  Msar,  een  schaamgordel  als  buikband  van  makisarsch  fabrikaat;  nui,  een 
kam  van  bambu;  hatumea  nuar,  halskoralen;  odas,  een  ivoren  armband;  lolis  pera, 
ringen  van  zilver  en  lolis  pirak,  ringen  van  koper;  —  de  vrouwen  met  nui  karbau 
nuru,  een  kam  van  karbouwenhoom;  lau  pera,  zilveren  oorhangers;  sapulu  saloge, 
een  rooden  sarong  over  den  schouder;  haru  mametan,  een  zwarte  badju;  Sapulu 
dalahitu,  een  makisarsche  sarong;  gais,  een  buikband;  sagale,  zilveren  armbanden; 
loüs  pera  en  lolis  pirak,  zilveren  en  koperen  ringen.  De  meest  kostbare  halskoralen 
verkrijgen  zij  van  Timorlao  en  Groot  Timor.  Het  feesthuis  binnentredende  is  een 
ieder  verplicht  den  feestgever  een  kus  te  geven,  daarna  begeven  de  mannen  zich 
beneden  het  huis  om  zich  te  vermaken,  de  vrouwen  en  kinderen  big  ven  in  het  huis. 
Het  afiiemen  der  lesuk  of  het  ontblooten  van  het  hoofd  is,  evenals  op  de  overige 
eilanden,  een  teeken  van  minachting  tegenover  de  aanwezige  personen.  Tegen  dat  er 
gegeten  en  gedronken  moet  worden,  gaan  de  maimen  naar  het  negarihuis,  lakpoon, 
alwaar  het  eten  opgedischt  is,  en  een  ieder  voor  zich  een  bord  met  rgst,  een  scho- 
teltje met  zout,  een  kom  met  vleeschnat  en  gekookt  vleesch  krijgt  Naast  de  rijst 
ligt  een  lepel  van  de  Nautilus  schelp,  nuru  lilu.  Als  men  gezeten  is,  roept  een  der 
hoofden  uit:  «milalait  toktaan  paa,»  d.  w.  z.  «gij  ouden  van  dagen  wg  zuUen  met 
het  eten  een  begin  maken.»  Na  het  eten  wordt  sirih-pinang  rondgebracht  en  water 
met  honig  vermengd  gedronken.  Alleen  in  de  negariën  Kara,  Kilair,  Harapupu, 
Hatutau,  Lemar,  Eilisana,  Limera,  Sulit  en  Napar,  ten  westen  van  het  eiland 
liggende,  wordt  van  sagero  gebruik  gemaakt.  De  bereiding  daarvan  heeft  de  bevol- 


XLin. 


Bk.  465. 


HET  EILAND   EETAB  OP  WETAR.  455 

Mng  van  Timoreezeii  van  Pulau  Kambing  geleerd.  In  de  oostelijk  gelegene  negariën 
met  name  Mahuan,  Manor,  Mabuntubuti,  Tutunohan  of  Hipokil,  Tuwilaiabat, 
Amwala,  Hatumetan  en  Matoo,  is  het  den  mannen  verboden,  spijs  of  drank  in 
potten  en  pannen  gekookt  te  nuttigen,  uit  dien  hoofde  drmken  deze  ook  geen  koli- 
water  of  arak  van  de  bloemsap  van  de  Borassus  flabelliformis  bereid.  Hunne 
spijzen  moeten  in  bambu  gekookt  worden,  anders  kunnen  de  voorbehoedmiddelen  in 
den  krijg  niets  baten. 

Op  Wetar  houden  de  mannen  zich  onledig  met  het  ontginnen  en  beplanten  van 
gronden,  taha  tina;  het  oprichten  van  woningen^  uma;  het  verzamelen  van  was  en 
honig,  saga  wani;  het  maken  van  omheiningen  voor  de  padi  en  ubivelden,  reotina; 
het  planten  van  tabak,  kuda  tapaku;  het  vangen  van  visch,  laa  surinail;  het  verza- 
melen van  merg  van  den  saguboom,  teri  kamriu;  het  verzamelen  van  gomutu,  teri 
nao;  het  maken  van  prauwen,  ta  roo;  het  jagen  van  wild,  sidi  murin  anan  en  het 
drijven  van  ruilhandel,  laa  seluk  Maa  no  raraan.  Het  werk  der  vrouwen  bestaat 
uit  het  spinnen  van  garen,  rei  aisale;  het  verzamelen  van  brandhout,  rili  ai;  het 
halen  van  water,  rasu  wee;  het  hengelen  van  visschen,  laa  suru  iaan;  het  fijnstam- 
pen der  sagu,  hai  kamriu;  het  schoonmaken  der  gomutu,  hai  naon;  het  wieden  der 
velden,  rarui  awen;  het  bereiden  van  zout,  suni  masin;  het  branden  van  kalk,tunu 
aur;  het  verzamelen  van  dagelijksche  benoodigdheden,  bijv.  groenten,  boomwortelen, 
etc.,  saga  raraan;  het  breien  van  netten,  hai  gai;  het  vlechten  van  manden,  nanan 
gapu ;  het  maken  van  matten,  nanan  itruwan ;  het  verplegen  der  varkens,  raro  hahi ; 
het  maken  van  vuur,  runa  aimuri;  voorts  het  verzorgen  der  kinderen  en  het  toebe- 
reiden der  spijzen.  De  sagu  wordt  op  dit  eiland  niet  geklopt.  De  mannen  kappen  de 
merg  van  den  saguboom  in  kleine  stukken  en  brengen  deze  naar  de  negari,  alwaar 
de  vrouwen  deze  naar  gelang  der  behoefte  fijnstampen  en  het  meel  uitwasschen. 

Voor  de  ontginning  der  velden  zoekt  de  ontginner  een  geschikt  terrein  met  vrucht- 
bare gronden,  vervolgens  velt  hij  met  zijne  zonen,  of  andere  bloedverwanten  de  groote 
boomen  om,  die  na  eenigen  tijd  gelegen  te  hebben,  verbrand  worden.  De  verkregen 
asch  wordt  overal  op  den  grond  uitgespreid  en  daarna  de  omheining  reo  gemaakt. 
Na  de  eerste  regens  worden  padi,  umlaa;  djagong,  hetakrae;  ubi,  uhi;  patatas, 
sanne;  tabak,  tapaku;  gierst,  hetan;  katjang,  utan;  gember,  lia;  labu,  lei;  suiker- 
riet, tehu;  Curcuma  longa  mamara;  uien,  laisona;  Spaansche  peper,  uusen  andere 
gewassen,  elk  afzonderlijk  aangeplant,  de  laatste  zes  soorten  speciaal  door  de  vrou- 
wen, die  ook  aan  de  moeskruidenkultuur  al  hare  zorg  wijden  moeten.  In  het  midden 
van  den  tuin  bouwt  men  een  hutje.  Laat  tijdens  het  omvellen  der  boomen  de  vogel  kokoo 
zich  hooren,  dan  moet  men  de  plaats  verlaten  en  eene  andere  zoeken.  Staat  de 
djagong  en  padi  in  bloei,  dan  wordt  aan  de  raantina  of  den  geest,  die  den  tuin  be- 


456  HET  EILAin)   EETAB   OF   WETAB. 

waakt,  volgens  anderen  aan  de  rea  of  raa  moederaarde,  wier  dienaren  ontelbaar  zijn, 
geofferd,  raantina  ween,  en  slacht  men  een  jong  varken  of  een  jong  schaap.  Na  dit 
met  rijst  en  andere  spqzen  toebereid  te  hebben,  wordt  een  weinig  daarvan  met 
wat  sirih-pinang  op  pisangbladen  in  het  midden  van  den  tuin  gelegd.  Men  is  niet  ge- 
woon iets  er  bij  te  zeggen.  De  overblijvende  spijzen  worden  door  den  ontginner  en 
zijne  mede-arbeiders  genuttigd.  Het  is  niet  meer  bekend  wie  op  Wetar  het  planten 
van  padi  en  djagong  heeft  ingevoerd.  De  ouden  beweren  dat  beide  graansoorten  door 
hunne  voorvaderen  uit  het  westen  gebracht  werden.  De  velden  worden  slechts  twee 
malen  door  de  vrouwen  gewied,  rasui  ewon.  De  padihalmen  worden  afgesneden  los 
umlaa  en  in  manden  kapu  verzameld,  daarna  getrapt  om  de  korrels  af  te  zonderen 
en  in  groote  manden  dakar,  van  koli-Borassus  flabelliformis-bladen  vervaardigd,  be- 
waard. Men  is  gewoon  elk  jaar,  of  na  eiken  oogst,  de  gronden  te  verwisselen  en  vóór 
den  oogst  in  de  tuinen  etende,  de  handen  niet  te  wasschen,  hase  liman  noo  wee, 
opdat  de  oogst  ruim  zij.  Ealapa,  noo,  waarvan  acht  soorten  bestaan,  voorts  pinang, 
pua  vijf  soorten,  kapas,  aisale  in  drie  en  pisang,  muu,  in  acht  soorten,  worden  op 
andere  gronden  geplant.  De  tabaksaanplantingen,  tapaku  tina,  worden  alleen  met 
pipi  teen,  geitendrek,  bemest  De  Wetareezen  werken  het  liefst  in  de  schaduw. 

Voor  de  visscherij  der  mannen  bezigt  men  niet  alleen  de  gai,  kleine  netten; 
hahai,  pieken;  rese  hata,  steenen  seroh  en  nair,  vischlijnen  van  dertig  tot  honderd 
en  twintig  vademen,  maar  ook  de  tahu  Barringtonia  speciosa,  om  de  visschen  te 
bedwelmen ,  iaan  nagagu.  De  bladen  en  takken  van  deze  plant  worden  ^ngestampt  en 
in  ondiep  water  heen  en  weer  geschud.  Voor  de  groote  jacht  gebruiken  de  mannen 
pijl  en  boog,  zoomede  pieken  en  zwaarden.  De  jagers  sidi,  nemen  gewoonl^k  honden 
mede.  De  onderkaak,  ruin  asan,  der  varkens,  wordt  steeds  bewaard  om  in  latere 
tochten  niet  ongelukkig  te  zijn.  Na  het  vangen  van  een  wild  zwijn  wordt  het  haar 
'op  het  vuur  geschroeid,  daarna  het  vleesch  in  stukken  gesneden  en  met  de  inge- 
wanden in  bambu  gedaan  en  zoo  huiswaarts  gebracht  Aan  de  honden  wordt  een 
stuk  van  het  hart  en  de  anus  toegeworpen  om  hen  in  den  vervolge  met  meerder 
ijver  te  doen  jagen.  Vogels  vangt  men  met  het  blaasroer,  huput,  en  met  strikken, 
huhu,  eveneens  met  pijl  en  boog.  Om  zout,  masün,  te  verkrijgen,  plaatsen  de 
vrouwen  vier  staken  in  den  grond  dicht  aan  zee ;  men  spant  daarover  heen  een  mat  of 
karong,  doet  daarop  een  laag  zand  en  begiet  dit  voortdurend  met  zeewater,  tasi. 
Onder  de  mat  wordt  een  stuk  van  een  gebroken  pot,  uran  napaas,  gelegd,  om  het 
water  op  te  vangen.  Dit  water  wordt  gekookt  Het  vuur  verkrijgt  men  door  draaiing 
van  een  stuk  hau,  hout,  op  een  ander  stuk  met  eene  opening,  waaronder  men  zwam 
van  de  arengboom,  ruru,  plaatst,  of  door  twee  stukken  droge  bambu  met  kracht 
tegen  elkander  te  wrijven,  waardoor  de  ruru  eveneens  aangestoken  wordt  De  smeden 
bezigen  de  bekende  indonesische  blaasbalg ^  tatohar  ina;  hamer,  kanutuk;  nigptang, 


HET  EILAND   EETAR   OP  WETAB,  457 

kakabi;  zoomede  een  platten  steen  of  een  stok  ijzer  om  er  op  te  smeden,  dehang 
lapopit 

De  handel  in  ruil  onder  de  betrokkene  bevolking  en  vreemdelingen  heeft  plaats 
volgens  den  maatstaf  van  mata,  of  een  mata  was,  gelijk  staande  in  gewicht  aan 
een  katL  Te  Hiwaki  geschiedt  deze  ruiling  als  volgt  Voor  een  zwaard,  opi,  betaalt 
men  t¥mitig  mata  was  —  een  tinnen  lepel,  nura  pera,  twee  mata  —  een  makisar- 
scho  sarong,  sapnlu  dalahitn,  negen  tot  twintig  mata  —  een  schaamgordel,  ahas, 
twee  mata  —  een  rooden  sarong,  sapnlu  saloge,  twee  tot  vier  mata  —  een  patola 
sarong,  utare  ropa,  twee  mata  —  vijf  k  zes  kati  rijst,  twee  mata  —  een  span 
ivoor,  odas,  twee  mata  —  een  gong,  talo,  twintig  tot  vijftig  mata  —  een  kleine 
Mst,  papaan,  tien  mata  —  een  kelder  arak,  arak  kas  nehe,  twintig  mata  —  een 
blik  Huntley  en  Pahners  Reading  Biscuits,  bisikutu,  een  mata  —  een  streng  rood 
garen,  aisale  mamea,  een  halve  mata  —  een  bord,  hai,  een  mata  —  een  stuk 
lood,  kamuna,  lang  een  span  en  twee  vingers  dik,  een  mata  —  een  vadem  ijzer, 
mumu,  van  een  vinger  dik,  vier  mata  —  een  stel  zilveren  oorhangers,  lao  Mnar, 
twee  mata  —  een  ijzeren  piek,  tear,  vier  mata  —  een  vuursteen  geweer,  ilat, 
vijftien  mata  —  een  stuk  madapoUam,  utare  paputi,  tien  mata  —  een  stuk  zwart 
linnen,  utare  mametan,  vijftien  mata  —  een  stuk  adrianopel  roodkatoen,  utare 
mamea,  tien  mata  —  een  stuk  chits,  utare  kit,  tien  mata  —  een  paar  armbanden, 
odas,  vier  mata  —  een  doosje  Jonköpings  Tandstickör,  hatuseu,  twee  kalapa  — 
een  vadem  fijn  koperdraad,  reo  nehe,  twee  kalapa  —  een  hoofddoek,  lesuk,  een 
mata  —  een  snoer  glaskoralen  rood,  hatmea,  vier  kalapa  —  een  gewoon  mes,  vier 
kalapa  —  een  parang,  ituur,  dertig  kalapa.  —  De  ruiling  der  strandbevolking, 
itobu  weleen,  met  de  bergbewoners,  itobu  hohoon,  geschiedt  in  de  volgende  ver- 
houding, als,  voor  een  groot  varken  vijftien  mata  —  een  karbouw  vijftig  tot  honderd 
mata  —  een  schaap  vijftig  mata  —  een  geit  vijftig  mata  —  een  piek  vier  mata  — 
een  parang  vier  mata  —  een  bijl  drie  mata.  Een  mata  vertegenwoordigt  de  waarde 
van  ongeveer  een  gulden.  De  strandbewoners  geven  de  voorkeur  aan  gouden  platen, 
lawon  napelar,  goud-  en  zilvergeld,  sovereigns  en  rijksdaalder,  doch  kennen,  de 
waarde  daarvan  niet.  Vrouwen  en  kinderen  houden  zich  gaarne  onledig  met  ruil- 
handel. Als  maten  om  rijst  en  gierst  te  meten  gebruikt  men  de  patolan ,  een  mand 
van  ongeveer  0.4  M^  Voor  natte  sagu  de  duil,  een  mand  van  kolibladen  hoog  0.6 
en  breed  0.3  M.  Voor  meten  gebruikt  men  het  woord  suat  of  gelijk  maken.  De 
uitvoerartikelen  zijn  rotansoorten,  kamenir  en  esehihout,  zoomede  bijenwas  en  honig. 
De  bevolking  van  Wetar  drijft  geen  handel  over  zee,  als  zijnde  slechte  zeelieden. 
Voor  de  kustvaart  gebruiken  zij  slechts  twee  soorten  van  vaartuigen,  de  roo  galang, 
vlerkprauwen  en  de  enroös,  kleine  djungku,  van  Makisar  of  Luang  gekocht 


458  HET  EILAND   EETAB   OF  WETAR. 

De  spijzen  worden  door  de  vrouwen  bereid  en  in  den  grond  gekookt,  ramlaun 
raraan,  ook  in  bambugeledingen,  slechts  bij  uitzondering  worden  er  potten  en  pannen 
gebruikt.  Van  bedorven  vleesch  of  visch  heeft  men  afkeer.  Vleesch  wordt  ge- 
roosterd of  in  water  gekookt  met  bijvoeging  van  zout  en  citroensap,  de  visch  even- 
eens of  met  bladen  omwikkeld ,  in  den  grond.  De  djagong  het  hoofdbestanddeel  der 
voeding,  wordt  geroosterd,  gepoft  of  tot  meel  gestampt  met  of  zonder  rgst  ver- 
mengd, gekookt.  De  ubi  en  andere  aardvruchten  worden  gepoft  of  in  water  gekookt 
en  met  kalapa  gegeten.  Het  poffen  of  in  den  grond  koken  heet  tnnu;  in  bambu 
koken  tein ;  in  water  koken  kalena.  Vrouwen  mogen  niet  met  de  mannen  samen  eten. 

De  Wetareezen  verdeelen  het  jaar  in  zeven  maanden,  vier  voor  de  oost-  met  name 
Hetan ,  Vaan ,  Narun  en  Rumlooi  en  drie  voor  de  westmoeson ,  net  name  Hunu,  Tuleet  en 
Launa.  De  tijd  wordt  verdeeld  als  volgt  —  overdag  —  lelo  saë ,  de  zon  komt  op ;  lelo  latru- 
hu ,  de  zon  staat  schuins  des  morgens ;  lelo  kis ,  de  zon  staat  in  het  midden ,  middag ;  lelo 
heseri,  de  zon  staat  schuins  in  den  namiddag;  lelo  mahar,  de  zon  gaat  onder;  —  des 
nachts  —  namo  heni,  de  tijd  om  het  licht  te  ontsteken;  namo  kuba,  middernacht; 
noni  salan  uluk,  het  eerste  hanengekraai ;  heni  naru,  het  tweede  hanengekraai ; 
namo  lelon,  ochtendschemering;  namo  emetan,  de  tijd  kort  voordat  de  zon  opgaat 
Het  tellen  geschiedt  op  verscheidene  wijzen.  Voor  vee  bezigt  men  djagongpitten, 
rotus  no  hetakrae  musan,  voor  het  aantal  zielen  of  saguboomen,  knoopen  aan 
een  koord,  rotus  no  taü  huun,  voor  andere  zaken  de  vingers,  rotus  no  liman 
klanan;  de  gomutu  draad,  rotus  no  nai  tuhin;  of  galapitten,  rotus  no  diri  musan. 
Bij  afspraken,  om  op  een  bepaalden  dag  te  komen  of  iets  te  doen,  maakt  men 
kalk  of  houtskoolstrepen,  tui  no  aur  of  tui  no  anar  op  de  dwarsbalken,  uma  hatan, 
van  het  huis.  Om  den  tijd  te  bepalen,  gebruikt  men  verschillende  termen,  als: 
mama  nahulak,  een  keer  pinang  eten;  ramlaun  hetakrae  nahulak,  een  keer  de 
djagong  koken;  ramlaun  uhi  nahulak,  een  keer  de  ubi  koken  en  nog  meer. 

Kosmische  verschijnselen  weten  zij  niet  te  verklaren.  De  aardbeving  ontstaat, 
doordien  de  moeder  aarde,  rea  ina,  zich  beweegt.  Vóór  het  sterven  van  bOToemde 
personen,  wordt  volgens  hun  geloof  een  zon-,  lelo  mate,  of  maan-,  hulan 
mate,  eclips  gezien.  De  oorzaken  van  donder,  gugur;  bliksem,  namseu;  regenboog, 
hahi  huluun  kunnen  niet  worden  opgegeven.  De  dondersteen  heet  üat  lanit  isin.  De 
meeste  sterren  dragen  Wetarsche  namen,  als  de  adaw^,  de  morgenster  en  de 
adahunu  het  zevengestemte.  Staartsterren  heeten  adatear,  eigenlijk  steekster.  De 
windstreken  zijn  timur,  oost;  harat,  west;  hohon,  noord  en  ahak,  zuid. 


XLIV. 


Blz.  ^8. 


VEERTIENDE  HOOFDSTUK. 


DE  EILANDKN  ROMANÖ,   DAMA,   TEUN,    NIIA  OP  UNA  EN  SERUA. 


Ligging.  Aantal  eilanden.  Fonnatie.  Bergen.  Ankerplaatsen.  Voetpaden.  Ymchtbaarheid 
▼an  den  bodem.  Klimaat.  Bevolking.  Traditie.  Oeechiedenia.  Bestanr.  Straffen.  Standen. 
SlaTemQ.  Physiflche,  intellectneele  en  moreele  eigenschappen.  Grondeigendom.  Landbonw. 
Veeteelt  Cnltas.  Toorery.  Onderwys.  Hawelt|k.  Zwangerschap.  Partos.  Ziekte.  Oyeriyden. 
Begrafenis.  Erfenis.  HandeL 


De  Bomangarchipel,  bestaande  ait  de  eilanden  Romang,  door  de  Europeanen  ook  wel 
Roma  genoemd,  voorts  Nuhiata,  Nuslao  of  Nuhulao,  Nuhukita,  Wawitelan,  Djohaa,  Ma- 
hupora  en  Nusmetan,  ligt  tusschen  127®  10'  enl27°40'oo8t^rlengte  vanöreenwichen 
tusschen  7°  25'  en  7®  50'  zuiderbreedte.  Het  eiland  Romang  is  van  vnlkanische  vor- 
ming. De  thans  nog  werkende  krater,  eene  hoogte  hebbende  van  ongeveer  vierhon- 
derd en  vijftig  meter,  Ugt  ten  noordoosten  van  het  eiland  en  heet  Riadn.  Dicht  bij 
de  negari  Djerusu  wordt  tevens  de  warme  bron  Djerwuwung  genaamd,  gevonden. 
De  overige  bergtoppen  zijn  de  Eawen,  Pataur,  Satimor,  Hihiai,  Niulawan,  Lelimao, 
Oirleli  en  Diurili.  Een  enkele  rivier,  de  Rumkuda,  op  den  berg  Satimor  ontsprin- 
gende, watert  ten  zuiden  van  het  eiland  in  zee  uit  Tusschen  het  eiland  Nusmetan 
en  Romang  vindt  men  een  geschikte  ankerplaats  voor  groote  schepen.  Voetpaden 
worden  er  aangetroffen  van  Djerusu,  de  hoofdplaats,  langs  het  strand  naar  de  negari 
Nuwaru  en  aan  de  overzijde  der  rivier  Rumkadu ,  waar  vele  krokodillen  in  voorkomen , 
dwars  door  het  land  tusschen  de  bergen  Lelimao  en  Sutimor  naar  de  negari 
Hila,  die  ten  noordwesten  van  het  eiland  ligt.  De  gronden  zijn  hier  zeer  vruchtbaar 
en  het  klimaat  schijnt  niet  ongezond  te  zijn.  Alleen  het  eiland  Romang  is  bewoond. 
De  nederzettingen  of  negariën  zijn  in  1882,  Djerusu  met  233  mannen  en  224 
vrouwen,  XJrwakeka  met  90  en  85,  Nuwaru  met  211  en  178,  Lawururuwoin  met 
56  en  53  en  Hila  met  8  en  7  of  te  zamen  598  mannen  en  547  vrouwen,  waaronder 
293  Christenen.  Deze  eilanden  staan  thans  onder  het  administratief  toezicht  van 
den  Posthouder  van  Leti. 

Volgens  de  traditie'  kwam  de  bevolking  van  Romang  in  overouden  tijd  uit  Ma- 


460  DE  EILANDEN  BOMANe,   DAKA,    TEUN,   NILA  OF  UNA  EN  SEBÜA. 

kisar.  In  1643  werd  Romang  door  de  Tematanen  verwoest,  die  met  zich  als  buit 
medevoerden  vierhonderd  slaven,  veel  goud,  zilver  en  koperwerken.  Later  in  1662 
werden  de  hoofden  van  dit  eiland  als  bondgenooten  der  Oost-Indische  Compagnie 
aangemerkt,  doch  drie  jaren  daarna  als  rechtstreeksche  onderdanen  behandeld.  Te 
Djerosu  bouwde  men  alstoen  een  blokhuis  en  werden  er  een  korporaal  als  Post- 
houder  met  twee  man  en  een  Christen  onderwijzer  aldaar  geplaatst.  In  1714  was 
zekere  Peter  Schume    Posthouder  te  Romang.  De  bevolking  is  minder  krachtig  en 
energiek  dan  die  van  MaUsar,  ofschoon  zij  tot  denzelfden  stam  behoort  en  zoowel 
physisch  als  intellectueel  en  moreel  daarmede  gelijk  staat  De  zeden  en  gebruiken 
komen  met  die  der  Makisaranen  in  vele  opzichten  overeen.  De  gronden  zijn  commu- 
nale eigendommen  der  families  of  stammen.  Het  bestuur  wordt  door  een  tua  of 
orangkai  gevoerd,  bijgestaan  door  de  lalauka  of  negarihoofden.  De  standen  enstrafien 
zijn   gelijk   aan   die   van  Makisar.  Bij  bloedschande  aman  naliai  ana,  worden  de 
schuldigen  aan  elkander  gebonden  ook  in  zee  geworpen.  Het  aantal  van  Grroot-Timor 
afkomstige  en  door  Letische  en  Luangsche  handelaren  alhier  ingevoerde  slaven  be- 
droeg 162  zielen.  De  bevolking  is  zeer  ijverig  en  kweekt  in  voldoende  hoeveelheid, 
ook  voor  den  uitvoer,  padi,  djagong,  katjang,  ubi,  tabak,  suikerriet  en  vele  vrucht- 
boomen  aan.  Notemuskaat,  kruidnagelen,  cacao  en  andere  cultuurboomen  is  de  be- 
volking niet  geneigd  te  planten,  uit  vrees  dat  later  de  boomen  weder  zullen  moeten 
worden  geëxtirpeerd.  De  veestapel  bestond  in  1882  uit  222  geiten  en  327  varkens. 
De  Posthouder  Iseke  voerde  in  het  begin  der  achttiende  eeuw  hier  schapen  in,  welke 
echter   uitgestorven  zijn.  De  bevolking  woont  over  het  algemeen  in  zeer  goede,  voor 
een  groot  deel  op  palen  van  1.5  meter  hoog  staande  huizen.  Evenals  op  de  overige 
eilanden  vereert  men  hier  de  XJpulero  Vader,  Heer  Zon  die  in  het  uitspansel  woont, 
zoomede  de  atera  de  genii  of  beschermgeesten  der  plaats,  voorts  de  nitu  of  geesten 
der  afgestorvenen,  aan  wie  geofferd  wordt  Na  het  overlijden  wordt  de  nitu  van  den 
doode  in  een  steen,  welke  door  de  familie  in  de  helili  bewaard  wordt,  opgevangen. 
Aan  deze  worden  voortdurend  versche  eieren  met  sirih-pinang  geofferd.  Onder  de 
booze  geesten  rangschikt  men  ook  de  suwanggi  ahuana,  dat  eigenlek  varkenskind 
beteekent  Om  de  toekomst  te  voorspellen  laheran,  raadpleegt  men  bij  voorkeur  de 
lever  van  hoenders  en  zwijnen.  Het  huwelijk  wordt  door  het  te  zamen  drinken  van 
koliwater    of    palmwgn   uit   een   kalapadop   gesloten.   De   vrouwen  weven   sierlijke 
homonon   awahe,   seniMr,   sarongs   en   omslagdoeken,   die   tegen  goede  prgzen  aan 
vreemde  handelaren  verkocht  worden.  Te  Djerusu  werd  de  inlandsche  school  in  1882 
door  gemiddeld  vijfenzestig  leerlingen  des  daags  bezocht  De  onderwijzer  heeft  een 
jaarlijksch  inkomen  van  f  350.  Voor  het  godsdienstig  onderwijs  zorgt  de  hulppre- 
diker, die  te  Makisar  gevestigd  is.  In  de  zeventiende  en  achttiende  eeuw  werd  Eo- 
mang  herhaalde  malen  door  predikanten  van  Banda  bezocht. 


DE  EILANDEN  DAMA,   TEUN,  NILA   OP  UNA  EN   SERUA.  461 

De  eilanden  Dama,  Teun,  Nüa  of  Lina  en  Sema,  liggen  in  eene  noordoostelijke 
van  Bomang  richting  tusschen  128*^  10'  en  129*^  40'  oosterlengte  van  Greenwich 
entusschen  6^  30'  en  7®  20'  zuiderbreedte. 

Het  eiland  Dama  werd  voorheen  door  de  Portugeezen  bezocht,  die  derwaarts 
gingen,  om  muskaatnoten  in  te  milen.  In  1645  door  de  Nederlanders  ontdekt,  werd 
het  in  het  daarop  volgend  jaar  door  den  koopman  F.  de  Liefde  en  vijfenzeventig 
man  in  bezit  genomen.  In  datzelfde  jaar  werden  er  in  de  bocht  van  Eaim  een  for- 
teresse,  Wilhelmus  genaamd,  zoomede  een  kerk  en  schoolgebouw  opgericht.  Toen  in 
1648  meer  dan  drie  duizend  muskaatnoteboomen  uitgeroeid  waren,  ontstond  er  eene 
groote  ontevredenheid  onder  de  bevolking,  die  verbitterd  zijnde  en  door  de  Portu- 
geezen opgestookt  de  bezetting  aanviel,  doch  met  groot  verlies  retireerde.  «In  1662 
werd  de  extirpatie  nogmaals  met  alle  kracht  doorgezet  ten  koste  van  duizenden 
notenboomen,  hetwelk  naar  genoegen  geëffectueerd  zijnde,  deed  besluiten  het  garnizoen 
op  Babar  te  transporteeren  en  inmiddels  het  eiland  scherp  te  doen  bekruizen,  waarvan 
de  Engelschen  een  extra  goed  gebruik,  door  het  spendeeren  van  eenige  geschenken 
wisten  te  maken,  nemende  even  na  het  vertrek  (der  Nederlanders)  het  fort  Wilhelmus , 
van  wege  de  kroon  van  Engeland  in  possessie  onder  de  belofte  van  alle  lands- 
hoofden  te  zullen  beschermen  tegen  die  het  gelusten  mochten  iets  tot  hun  nadeel 
te  ondernemen.»  De  Nederlanders  «dezen  misslag  begrepen  hebbende  redresseerden  de 
zaak  met  wat  wichtiger  geschenken  en  brachten  het  bij  de  geïntentioneerden  oran- 
kajas  zoo  ver,  dat  deze  nieuwelingen  (de  Engelschen  namelijk)  zich  retireerende 
onder  de  protectie  (der  Nederlanders)  moesten  begeven  tot  behoud  van  hun  leven.» 
In  1666  werd  een  blokhuis  in  de  Kolowati  baai  door  Jacob  Cops  opgericht  en  vele 
lieden  van  Bandang  door  de  Compagnie  naar  Dama  overgevoerd.  Deze  bezetting 
werd  echter  herhaalde  malen  aangevallen.  «De  Gouverneur  (van  Banda)  het  gedrag 
dezer  stijfhoofdige  eilandsvolkeren  nader  overwegende  en  terecht  begrijpende  dat  er 
van  deze  weerhaanshoofden  niets  bestendigs  kan  worden  gehoopt,  depecheerde  de 
Muit  Loenen  en  het  Jacht  de  Grab  met  tachtig  Europeesche  militairen  (naar  Dama) 
met  order  om  de  trouweloozen  te  straffen  en  de  getrouw  geblevenen  van  een  geschenk 
te  voorzien,  de  loge  te  demoüêeren  en  de  Engelschen  bij  ontmoeting  af  te  wijzen, 
door  den  inlander  of  door  geweld.  De  uitvoering  van  deze  commissie  werd  echter  bij 
aankomst  van  het  detachement  zoo  gemakkelijk  niet  bevonden  als  de  Gouverneur 
zich  had  voorgesteld,  alzoo  (de  Nederlanders)  bij  aanlanding  zich  zonder  eenig  delay 
moesten  approprieeren  tot  een  desperate  defentie  zoodanig  de  onze  eindelijk  moesten 
besluiten  te  retireeren,  tot  de  oude  post  ter  afwachting  van  recruten  die  uit  dertig 
man  bestaande  ten  eersten  tot  secours  (naar  Dama)  werden  getransporteerd,  dan 
het  hoofd  van  de  expeditie  bij  die  gelegenheid  mede  onder  een  partij  prullige  voor- 
wendsels overgekomen  zijnde,  werd  ten  eersten  gedeporteerd  en  inhabiel  verklaard 


462  DE  EILANDEN  DAHA^   TEUN,   NILA   OF  UNA  EN   SERUA. 

om  de  Compagnie  in  eenige  posten  van  eer  meer  te  kunnen  dienen.  Vervolgens  werd 
de   slag   door  den  nieuwen  Commandant  hervat  met  zooveel  dapperheid  en  fortuin 
dat  de  Damanezen  na  een  considerabele  nederlaag  en  verwoesting  van  hun  land,  de 
vrede  smeekten  en  daarna  een  eeuwigdurend  verbond  sloten,  waarbij  zij  zich  ver- 
klaarden voor  onderdanen  van  de   Compagnie,  die  de  verovering  van  dit  gansche 
eiland  eenlijk  kwam  te  staan  op  twintig  zwaar  gekwetsten  en  het  verlies  van  twee 
chaloupen  de  Tijger  en  de  Nagtegaal.  Sedert  is  het  daarbij  gebleven  tot  het  jaar 
1710  wanneer  de  inwoners  van  de  vijf  kwade  geïntentioneerde  negariën  een  nader 
attacque  op  de  bezettelingen  ten  koste  van  zeven  gemeene  hebben  gedaan,  welk 
verraderlijk  gedrag  de  minister  deed  besluiten  den  kapitein  Cromhuijzen  met  honderd 
en  vijftig  europeanen  (naar  Dama)  te  expedieeren,  die  aldaar  met  de  zes  welgeinten- 
tioneerde  negariën  geconjugeerd  de  vijf  evengemelde  totaliter  heeft  verslagen  en  ver- 
nield, de  post  Wilhelmus  hersteld  en  de  bevordering  van  godsdienst  aanbevolen, 
medebrengende   bij   retour   op   Banda  als  slaven   134  gevangenen.»  In  1714  was 
Petersohn  Posthouder  te  Dama.  In  November  1756  bestond  het  garnizoen  aldaar 
uit  een  korporaal  en  drie  gemeene,  zoomede  twee  inlandsche  schoolmeesters.  Later 
werd  deze  post  ingetrokken  en  het  eiland  zeer  zelden  door  ambtenaren  op  hunne 
jaarlijksche  reizen  aangedaan.  Omdat  het  grootste  gedeelte  der  bevolking  onder  het 
bewind  der  Compagnie  tot  het  Christendom  is  overgegaan  werd  Dama  van  1825  tot 
1841  herhaaldelijk  door  europeesche  geestelijken  bezocht  Na  1841  zijn  deze  Christenen 
echter  geheel  aan  hun  lot  overgelaten,  zoodat  er  in  1881  slechts  nog  eene  vrouw 
aanwezig  is  die  deze  leer  belijdt.  De  overige  bevolking  geeft  thans  aan  de  Upulero  en 
nitu  cultus  de  voorkeur  en  verlangt  geene  Christen  leeraars  meer.  In  1882  werd 
op  dit  eiland  al  weder  een  Posthouder  geplaatst  die,  ofschoon  hij  over  de  bevolking 
nog  weinig  te  bevelen  heeft,  tevens  het  administratief  toezicht  voert  over  de  eilan- 
den Teun,  Nila  en  Serua. 

Evenals  Romang,  Teun,  Nila  en  Serua,  heeft  het  eiland  Dama  zijn  ontstaan  te 
danken  aan  vulkanische  werkingen  die  nog  op  grootsche  wijze  zich  openbaren  in  den 
rookenden,  ongeveer  zeshonderd  en  dertig  meter  hoogen  eruptiekegel  de  Wuarlili, 
ook  wel  Loolsuni  genaamd,  terwijl  het  aanwezen  van  solfataren  als  de  Eruhali, 
Erutëninaan  en  Erumuhaal  thans  ten  overvloede  bevestigt,  dat  de  subterrestrische 
krachten  zich  niet  slechts  bepalen  tot  de  aardbevingen  nuhe  suro,  die  schier  weke- 
lijks in  de  Kolowatibaai  niet  zeebevingen  gepaard,  voorkomen.  Ten  zuidwesten  van 
Dama  vindt  men  de  eilandjes  Nusleuru,  en  ten  zuiden  de  eilanden  Nusraa  en  Nus- 
lora.  De  kust  loopt  steil  in  zee  af,  uitgezonderd  in  de  baai  van  Solat  of  Kolowati 
en  Kaim,  alwaar  in  den  goeden  moeson  door  groote  schepen  kan  geankerd  wor- 
den. Het  eiland  is  zeer  geaccidenteerd,  maar  buitengewoon  vruchtbaar  en  wordt  door 
een  tal  van  kleine  rivieren   eru  doorsneden,  waarvan  de  Serihai,  Laihatu,  Wihale, 


DB  EILANDEN  DAMA,   TEUN,    NILA   OP  UNA  EN   SERUA.  463 

TTmuha,  Paran,  Hodare  en  Huluhia  de  voornaamste  zijn.  De  negariën  vuil  en  ver- 
waarloosd met  name  Watumera,  Melu  of  Melung,  Kuwai  of  Kuwaja,  Kumur,  Be- 
bar  ook  wel  Pepre  genaamd,  ui,  Keli  en  Wulur  liggen  aan  de  noordzijde  van  het 
eiland,  de  twee  laatste  wier  voorvaderen  meemine,  als  goudgele  wormen  uit  den 
grond  en  uit  den  bambu  gesproten  waren,  in  de  baai  van  Solat.  In  elke  negari 
vindt  men,  behalve  het  beeld  waarin  Upulero  een  tijdelijk  verblijf  houdt  om  de 
aarde  te  bevruchten,  de  watu  mali,  watu  liari  of  heiligen  offersteen,  ook  wel  aan  de 
zeezijde  eene  heilige  prauw  hatin,  alwaar  een  damar  of  harstoorts  gebrand  wordt ,  om 
bij  zware  stormen  de  zee  te  bezweren.  Voetpaden  treft  men  langs  de  kust  aan  van 
de  eene  negari  naar  de  andere,  terwijl  tevens  een  pad  dwars  door  het  eiland  van 
Watumera  naar  Wulur  gevonden  wordt  De  eerste  bewoners  van  Watumera,  Melu 
en  Kuwai  kwamen  van  Romang,  die  van  Bebar  en  Ili  van  Leti  en  die  van  Kumur 
van  Lakor.  De  grootste  negariën  zijn  Bebar,  Wulur,  Watumera,  de  kleinste  IlL  Op 
dit  eiland  treft  men  slechts  twee  talen  aan,  die  van  de  negari  Wulur,  Keli,  Ui, 
Bebar  en  Kumur  en  die  van  de  negari  Kuwai,  Melu  en  Watumera.  Het  maleisch 
is  niet  bekend.  Het  zielental  bedroeg  in  1882  aan  mannen  809,  aan  vrouwen  888 
of  te  zamen  1697  zielen. 

De  op  Dama  aanwezige  negariën  lete,  zijn  op  de  toppen  van  heuvels  gebouwd  met 
steenen  ringmuren  lutur  en  worden  door  de  orlete  of  orangkaja  en  kapita  bestuurd. 
Deze  hoofden  hebben  echter  weinig  invloed ,  doordien  de  huisvaders  of  familiehoofden 
eene  inmenging  met  hunne  zaken  in  privatim  zelfs  bij  twisten,  die  oorlogen  kunnen 
tengevolge  hebben,  niet  toelaten.  Zijn  deze  hoofden  niet  aan  de  gebruiken  des  lands 
getrouw,  dan  worden  zij  door  de  familiehoofden  eenvoudig  genegeerd.  Behalve  deze 
zoogenaamde  besturende  hoofden  heeft  men  nog  de  rehare,  zijnde  personen,  die 
evenals  op  Leti  en  Bomang,  aan  de  Upulero  offeren.  De  orlete  van  Melu,  Kuwai, 
Di  en  Bebar  vervullen  tevens  deze  betrekking.  In  voorkomen  en  lichaamsbouw  ver- 
schillen de  Damaneezen  weinig  van  de  bewoners  van  Leti,  zij  zijn  evenwel  woester  van 
aard.  Het  haar  op  het  aangezicht  en  lichaam  der  mannen  wordt  in  den  regel  door 
de  vrouwen  gedepilleerd.  De  kleeding  bestaat  voor  de  mannen  uit  een  schaamgordel, 
waru,  en  een  band,  om  het  hoofdhaar  op  te  houden,  mutu;  voor  de  vrouwen 
uit  een  grove  korte  sarong  van  geweven  palmbladen,  van  de  heup  tot  aan  de  knie 
reikende.  De  schaamgordel  en  sarong  worden  door  de  kinderen  eerst  bij  het  intreden 
der  puberteit  gebezigd  of  wanneer  de  menses  zich  —  tusschen  het  negende  en  elfde 
jaar  —  vertoond  hebben.  Evenals  hunne  vaderen,  die  Christenen  waren,  geven  zij  aan 
de  zwarte  kleur  de  voorkeur.  De  bevolking  bestaat  uit  orlete  hoofden,  noulikai, 
oudsten  of  gewone  lieden  en  slaven,  die  van  de  naburige  eilanden  afkomstig  zijn. 
Zij  wordt  in  twee  standen,  die  van  vrije  en  onvrije,  verdeeld.  De  ouden  van  dagen 
worden   weinig   gerespecteerd,   alleen  de  rijken.  De  neef  mag  echter  den  naam  van 


464  DB   BrLAJn)BN   DAMA,   TEUN,   NHA  OP  LINA  EN   SBBÜA. 

den  oom  niet  noemen.  De  mannen  en  vrouwen  slapen  op  breede  bale  bale,  banken 
van  gespleten  bambu  vervaardigd,  naast  en  door  elkander,  zonder  eenige  kleeding 
dan  de  omwikkeling  van  matten.  Mannen  en  vrouwen  baden  dagelijks  naakt  in  elkanders 
tegenwoordigheid  zonder  eenig  gevoel  van  schaamte  te  toonen,  terwijl  zg  de  geni- 
talieên  slechts  met  de  linkerhand  bedekken.  In  tegenwoordigheid  van  vreemdelingen 
baden  zij  evenwel  niet  De  echtgenooten  eten  afzonderlijk,  doch  tegelijkertijd.  Bg 
ontmoeting  van  vrienden  worden  er  varkens  geslacht  en  een  maaltijd  gegeven, 
waarbij  de  riëweri  gezongen  en  op  de  tuwuna  trom  en  op  den  gong  geslagen  wordt 
Het  huis  binnentredende,  zegt  de  persoon  wiwio,  d.  i.  wees  gegroet,  waarop  geant- 
woord wordt  wiwinokai  of  wees  wederkeerig  gegroet  De  huizen,  die  met  onderlinge 
hulp  der  familieleden  opgebouwd  worden,  staan  op  palen  van  ongeveer  een  meter 
hoogte.  Voordat  de  huizen  betrokken  worden,  is  men  gewoon  aan  den  Upulero  en 
aan  de  meemine,  voorvaderen,  te  offeren.  Het  is  gebruikelijk  voor  elk  huis  de  usar 
te  plaatsen^  zijnde  een  staak,  waaraan  boven  het  offerbakje  voor  de  nitu  hangt 
en  beneden  de  palongan  harono  of  trog  der  zwijnen,  opdat  deze  met  medewerking 
der  nitu  mak  zullen  worden,  aangetroffen  wordt  De  gronden  worden  in  individueele 
en  communale  eigendommen  verdeeld.  Vele  twisten  ontstaan  er,  doordien  de  vreem- 
delingen van  Leti,  Bomang  en  Lakor  het  gebied  van  Wulur  voortdurend  annec- 
teeren  willen.  Van  den  landbouw  wordt  veel  werk  gemaakt  en  plant  men  djagong 
katjang,  ubi  en  veel  pisang,  welke  laatste  met  sagu  het  hoofdbestanddeel  is  der 
volksvoeding.  In  de  negariön  trof  men  in  1882  een  totaal  getal  van  228  varkens 
en  85  geiten  aan.  Behalve  aan  den  Upulero  offert  men  nog  aan  de  nitu  of  geesten 
der  meemine,  afgestorvenen,  zoomede  aan  de  haita  of  booze  geesten,  eigenlijk  de 
zwarten.  De  dagelijksche  wijze  van  tooveren  geschiedt  door  raadpleging  der  inge- 
wanden en  lever  van  de  kip  of  van  den  inhoud  van  een  ei.  Aan  het  laatste  wordt  eene 
kleine  opening  gemaakt  en  wanneer  daaruit  veel  eiwit  vóór  den  dojer  vloeit,  dan  is 
zulks  een  gunstig  teeken.  Het  voornemen  hebbende  om  te  huwen  ermelin,  bezoekt 
de  jonkman  herhaalde  malen  het  huis  der  jonkvrouw,  aan  wie  hg  ten  slotte  een 
sarong  en  eenige  glaskoralen  aanbiedt.  Worden  deze  artikelen  aangenomen,  dan 
blijft  hij  in  het  huis,  coitum  cum  illa  exercet  si  fieri  possit  publice.  De  ouders  of 
bloedverwanten  dit  bemerkende,  maken  een  groot  misbaar,  stuiven  in  woede  op, 
schelden  hem  uit  en  zeggen  hem  vervolgens,  dat  hij  den  bruidschat  raliai,  gewoonlijk 
bestaande  in  twee  gouden  platen,  twee  gouden  oorhangers  en  vier  stuks  lijnwaad 
elk  van  twee  vadem  lengte,  terstond  moet  betalen,  grijpen  alsdan  naar  de  wapenen 
en  gaan  naar  de  woning  zijner  ouders  of  bloedverwanten  alsof  zij  dezen  bevechten 
willen.  De  bloedverwanten  van  den  jonkman  begeven  zich  met  hunne  wapenen  bui- 
tenshuis en  vragen  wat  er  gaande  is,  verder  den  aanval  afwachtende.  Eindelyk 
vraagt  een  der  aanvallers  of  de  raliai  betaald  is,  waarop  een  hunner  toestemmend 
antwoordt,   waarna  zij   als  vrienden  van  elkander  scheiden  en  omtrent  de  plaats 


I  : 


!  1 

1    1. 


^ 


/'•"N 


V  J 


s 


I  !■■ 


I 


4 


I 


DE  EILA2a)£N  ROMANO,   DAMA,  TEUN,   NILA  OF  UNA  EN  SERUA.  465 

gehad  hebbende  vertooning  zich  yermaakten.  De  man  blijft  alsdan  in  de  woning  der 
vrouw  en  verliest  al  zijne  rechten  in  het  ouderlijk  huis,  omdat  hij  in  de  familie 
der  vrouw  ingelijfd  is.  Het  eerstgeboren  kind  wordt  aan  de  ouders  der  vrouw  afge- 
staan, waarvoor  de  bruidschat  teruggegeven  wordt.  De  volgende  kinderen  blijven  bij 
de  moeder.  De  trouw  der  gehuwde  vrouwen  wordt  geprezen.  Ongehuwde  echter 
hebben  een  vrg  verkeer  met  mannen,  mits  zij  geene  vreemdelingen  zijn.  Na  de  be- 
taling eener  boete  door  de  bloedverwanten  van  de  zijde  van  den  man,  wanneer  deze 
de  vrouw  niet  behoorlijk  heeft  behandeld,  kan  de  echtscheiding  plaats  hebben. 

Wordt  eene  vrouw  zwanger,  dan  is  zij  verplicht  een  kip  te  slachten  en  den  kop 
of  een  stuk  van  de  tong  zoomede  lever  aan  Upulero  op  de  gewone  plaats  te  offeren. 
Deze  handeling  moet  bij  elke  nieuwe  maan  herhaald  worden.  Zij  mogen  voorts  geene 
graven  voorbijgaan  en  moeten  dagelijks  kleine  rauwe  vischjes  met  het  sap  van  den 
Critus  hystrix  nuttigen.  De  partus  geschiedt  in  zittende  houding,  ook  wel  zonder 
eenige  hulp.  De  navelsnoer  van  het  geboren  kind  wordt  met  een  bambuschil  tema 
watu,  gesneden,  terwijl  de  placenta  kakaan,  begraven  wordt.  De  naamgeving  ge- 
schiedt eerst,  wanneer  het  kind  gespeend  is,  omdat  het  alsdan  den  naam,  die  als  een 
titel  wordt  beschouwd,  kan  dragen.  Vóór  dien  tijd  heeten  alle  kinderen  popooi  kleine. 
Yoor  het  overige  zijn  de  gebruiken  bij  zwangersch£q>en  verlossing  gelijk  aan  die,  welke 
men  op  het  Leti  vindt.  Ziekten,  gewoonlijk  koorts  en  buikaandoeningen,  schrijft  men 
aan  de  werking  der  nitu  toe.  Om  die  te  genezen,  maakt  de  rehare  een  beel<ye  van 
een  palmblad  Borassus  of  Arenga  van  0.20  meters  lengte,  plaatst  dit  boven  het 
hoofd  van  den  zieke  en  legt  daarvóór  als  offer  oflokmiddelsirih-pinang,  wat  rijst  met 
een  halve  ledige  eierdop,  waarvan  een  stukje  van  den  gepoften  inhoud  op  het  voor- 
hoofd van  den  zieke  wordt  nedergelegd.  De  nitu,  door  het  stukje  op  het  voorhoofd 
bekoord,  verlaat  het  lichaam  van  den  zieke,  nuttigt  datgene  wat  op  het  voorhoofd 
ligt  en  begeeft  zich  daarna  in  het  beeld,  om  de  aangebodene  sirih-pinang  en  rijst 
ongestoord  te  genieten.  Onder  deze  bedrijven  prevelt  en  fluit  de  rehare  als  het  ware 
de  nitu  roepende,  waarna  hij  op  een  gegeven  oogenblik  als  een  verwoede  het  beeld 
aangrijpt  en  het  hoofd  afslaat,  opdat  deze,  die  in  het  beeld  zit,  niet  meer  in  staat 
zij  terug  te  keeren.  Is  men  door  raadpleging  van  een  ei  tot  de  overtuiging  gekomen, 
dat  een  booze  geest  haita,  iemand  ziek  gemaakt  heeft,  dan  slacht  de  rehare  een 
varken  of  hond,  neemt  daarvan  een  stuk  lever,  tong  en  een  stukje  vel  van  tnssdien 
de  nagels  of  hoeven  en  laat  deze  op  eene  bepaalde  plaats  in  het  bosch  brengen.  De 
brenger  is  verphcht  in  het  bosch  zoolang  te  vertoeven,  totdat  een  en  ander  verteerd 
is.  Yele  vrouwen  zijn  met  Ichthyosis  Mkir  bedekt,  doch  niemand  denkt  er  aan  deze 
huidziekte  te  genezen,  omdat  men  de  kleur,  die  de  huid  daardoor  kr^gt,  gaarne  ziet. 
Bij  sterfgevallen  is  men  gewoon  een  verschrikkel^k  rumoer  te  maken  en  luid  te 
weenen,  om  de  nitu  tot  bezinning  te  brengen  of  zign  toestand  bewust  te  doen  worden. 

30 


466  DE  EHANDEN  BOMANO,   DAMA,   TEÜN,    NILA    OF  LINA  EN  SEBÜA. 

Het  lijk  wordt  in  een  zwart  of  wit  lijnwaad  gewikkeld  en  in  een  knil,  waar  Tooraf 
een  varken,  namelijk  de  kop,  rug  en  staart  daarvan,  zoomede  twee  trossen  kalapa, 
pisang  en  pinang  zijn  nedergelegd,  te  begraven.  Daarna  worden  eenige  varkens  ge- 
slacht, om  de  bloedverwanten  en  vrienden  te  onthalen.  De  ziel  nita  blgft  in  huis  op 
den  zolder  vertoeven,  om  de  levenden  te  bewaken.  De  nalatenschap  van  den  man 
wordt  door  de  vrouw  beheerd.  Sterft  zij ,  dan  wordt  deze  onder  de  kinderen  verdeeld. 
Indien  er  geene  kinderen  zijn ,  vervalt  alles  aan  de  bloedverwanten  der  vrouw,  elk  voor  een 
gelijk  aandeel.  De  handel  is,  nu  de  muskaatnoteboomen  uitgeroeid  zijn  en  de  bevol- 
king ongenegen  is  deze  weder  aan  te  planten,  van  weinig  beteekenis  meer  en  bestaat 
in  ruiling  van  zwart  en  wit  lijnwaad,  aarde-,  koper-  en  ijzerwerken  tegen  een  weinig 
karet  of  schildpadhoom,  katjang,  djagong  en  sagu. 

Verder  noordoostelijk  van  Dama  ligt  het  eiland  Teun,  een  vulkaan  van  ongeveer 
drie  honderd  en  zestig  meter  hoogte  de  Vunuweri,  die  in  1660  voor  het  laatst 
werkte  en  waarvan  de  sporen  aan  de  noordwestzijde  van  het  eiland  nog  zichtbaar 
zqn.  Dit  eiland  is  vruchtbaar  en  grootendeels  met  kalapaboomen  bedekt  De  bevolking 
in  1882,  volgens  opgave  der  oudsten,  1350  zielen  tellende,  heeft  in  zeden  en  gebrui- 
ken veel  overeenkomst  met  die  van  Dama  en  Babar.  Zij  bewoont  de  negariên  Lajeni, 
Isi,  Watleta,  Djahili  en  Mesa,  die  onder  het  bestuur  van  orangkai  staan.  Zij  is 
zeer  ondernemend  en  ijverig  en  begeeft  zich  jaarlijks  naar  Bandang,  om  vee,  katjang 
en  kalapa  te  koop  te  brengen.  Mannen  en  vrouwen  zijn  beter  gekleed  dan  te  Dama, 
Nila  en  Serua,  terwijl  de  woningen  doelmatiger  ingericht  en  beter  onderhouden  zijn. 
Even  als  daar  zijn  de  negariên  op  de  bergen  aangelegd.  De  bevolking  is  niet  schuw, 
terwijl  velen,  zoowel  mannen  als  vrouwen,  de  maleische  taal  machtig  zijn.  Volgens 
hunne  overleveringen  waren  voorheen  hier  ook  vele  muskaatnoteboomen  aanwezig.  De 
bevolking  weigert  thans  deze  aan  te  planten  uit  vrees  dat  tegen  het  begin  van  den  oogst 
de  boomen  weder  uitgeroeid  zullen  worden,  of  dat  zij  het  product  tegen  eene  onbedui- 
dende betaling  zou  moeten  afstaan.  Oorlogen  worden  nimmer  door  de  bevolking  onder 
elkander  gevoerd.  Dit  eiland  wordt  zeer  zelden  bezocht  Ankerplaatsen  voor  groote 
schepen  zijn  er  niet  aanwezig. 

Nila,  ook  wel  Lina  genoemd,  ligt  ten  noordoosten  van  Teun  en  is  tevens  van 
vulkanische  formatie,  als  kegelophefiSng.  De  nog  werkende  krater  Lina,  is  ongeveer 
vier  honderd  en  tachtig  meter  hoog.  Aan  de  zuidoostzijde  ligt  het  onbewoond  eilandje 
NuspipL  In  1663  sloot  de  bevolking  een  Contract  met  de  V.  O.  I.  Compagnie  en 
stond  het  eiland  bekend  als  rijk  aan  muskaatnoteboomen.  cin  het  jaar  1648  is  hier 
de  eerste  extirpatie  van  noteboomen  gedaan,  in  anno  1652  nader  hervat  en  tot  een 
aanzienlijk  getal  van  zevenduizend  boomen  uitgeroeid.  Vervolgens  anno  1656,  1667 
en  1673,  de  laatste  maal  tot  een  getal  van  zes  honderd  drie  en  zeventig  boomen. 


DE  EILANDEN   ROMANG,   DAMA,   TEUN,   NILA  OF   LINA  EN  SERUA.  467 

Sedert  zijn  er  ten  dezen  eilande  geen  noteboomen  meer  ontdekt.  In  het  jaar  1645  is 
de  eerste  lading  zwavelaarde  van  hier  gehaald  en  genoegzaam  jaarlijks  gecontinueerd 
tot  een  quantiteijt  van  100,  120  è,  175  lasten;  maar  omdat  er  geen  expediënt  op 
te  vinden  was  om  die  brandstoffen  op  Banda  te  raffineeren  en  de  aarde  veeltijds 
het  overvoeren  naar  deze  hoofdplaats  niet  waardig  scheen,  zoo  is  die  inzaam  afge- 
schreven, behelpende  de  bewoners  van  dit  dorre  en  schrale  eiland  zich  met  de  weinig 
vruchten  die  hun  land  geeft,  contmueerend  hier  al  echter  tot  heden  (November  1756) 
om  een  oog  in  't  zeil  te  houden  een  Corporaal  en  twee  gemeene.»  De  bevolking  die 
na  de  uitroeiing  harer  notemuskaataanplantingen  thans  een  treurig  bestaan  voert  is 
zacht  en  goedaardig.  Hare  voorvaderen  kwamen  volgens  de  traditiën  uit  het  zuiden 
hetgeen  wel  aan  te  nemen  is,  dewijl  hunne  zeden  en  gebruiken  veel  overeenkomen 
met  die  van  de  bevolking  van  Luang  en  Sermata.  De  negariën  Rumadai,  Vutai  en 
Hibilori  zijn  op  de  bergen  aangelegd.  De  huizen,  die  op  palen  gebouwd  zijn,  hebben 
een  armoedig  en  verwaarloosd  aanzien.  De  bevolking  is  1240  zielen  groot  Even  als 
de  lieden  van  Teun  brengen  de  Nilarezen  jaarlijks  varkens  en  andere  veldproducten 
als  katjang  en  ubi  ten  verkoop  te  Bandang  in  prauwen,  die  zij  van  de  Keeineezen 
inruilen. 

Het  eiland  Serua  of  beter  Sërua,  met  het  ten  zuidwesten  daarvan  gelegen  ei- 
landje Keku,  is  een  eruptiekegel  en  bestaat  uit  een  nog  werkenden  krater,  die  her- 
haalde malen  is  afgebrokkeld.  Dit  eiland  werd  in  1646  het  eerst  door  de  Neder- 
landers bezocht.  «In  het  jaar  1661  stelde  de  bevolking,»  wier  voorouders  volgens  de 
overleveringen  uit  het  zuiden  kwamen,  «zich  met  alle  geweld  tegen  de  extirpatie  der 
noteboomen,  die  op  dit  eiland  overvloedig  voorkwamen,  onder  bedreiging  van  alles  te 
zullen  vermoorden,  doch  kort  daarna  werd  zulks  door  een  geschenk  gevonden,  zoo- 
dat alle  specerijboomen  alstoen  uitgeroeid  werden.»  Na  dien  tijd  werd  dit  eiland 
weinig  meer  bezocht  om  reden  er  geen  aanlegplaats  aanwezig  is  en  de  bevolking 
geheel  aan  haar  lot  overgelaten.  De  kust  loopt  steil  in  zee  af,  terwijl  de  top  van 
den  krater  ongeveer  driehonderd  en  vijftig  meter  hoog  is.  Het  eiland  is  thans  voor 
een  groot  deel  met  kalapa  en  manggaboomen  bedekt.  Yan  de  pitten  der  laatste 
wordt  in  tijden  van  schaarschte  als  voeding  veel  gebruik  gemaakt  Waterbronnen 
worden  er  niet  aangetroffen.  De  landbouw  is  onbeduidend.  Er  wordt  slechts  eene 
kleine  hoeveelheid  djagong,  katjang  en  verschillende  ubisoorten  aangeplant  Men 
voedt  zich  gewoonlijk  met  kalapa.  De  varkensteelt  heeft  eene  betrekkelijk  hooge 
vlucht  genomen.  De  bevolking  is  onbeschaafd,  kleedt  zich  ter  nauwemood  en 
leidt  een  treurig  leven  als  primitieve  wilden,  ofschoon  zij  jaarlijks  naar  Bandang 
gaat,  om  hare  varkens  van  de  hand  te  zetten.  Zij  is  energisch  en  niet  schuw.  De 
woningen  staan  op  palen  in  de  negariën ,  die  op  de  bergen  aangelegd  en  met  steenen 
muren  omgeven  zijn.  Deze  zijn  Djarili,  Isluru,  Tran  en  Waru  met  eene  bevolking 


468  DE   EILAin)EN  BOMANO,   DAMA,   TEUN,   NILA  07  LINA  EN  SERÜA. 

van  ongeveer  1350  zielen.  De  zeden  en  gebruiken  hebben  voor  het  overige  veel 
overeenkomst  met  die  der  bewoners  van  Babar.  Bij  moeielijken  partas  rawanae  strooit 
de  man  een  handvol  groene  katjang  bora,  uit  en  smeekt  Upulero  om  hulp,  belo- 
vende een  offer  na  den  afloop  te  brengen.  Dit  offer  bestaat  gewoonlgk  uit  pisang, 
de  kop,  pooten  en  vlerken  van  een  kip,  zoomede  sirih-pinang  en  tabak.  Aan  de 
suwanggi  wordt  ook  bij  voorbaat  geofferd,  om  het  kind  niet  ziek  te  maken.  Wordt 
het  ongesteld,  dan  raadpleegt  men  de  ropsalan  of  tooverij  met  het  zwaard  en  de 
suwanggi,  die  deze  als  oorzaak  der  ziekte  aanduidt,  wordt  door  den  vader  dood- 
geknuppeld. De  bevalling  geschiedt  zonder  hulp  van  wie  ook,  in  hurkende  houding, 
gewoonlijk  aan  den  oever  der  zee,  opdat  de  moeder  en  het  kind  terstond  gereinigd 
kunnen  worden.  De  placenta  nonora,  wordt  door  den  man  in  een  boom  opgehangen. 
De  navelstreng  lusra,  wordt  in  de  vuurplaats  begraven.  Na  de  bevalling  wordt  de 
vrouw  op  eene  verhevene  plaats  gelegd,  waaronder  de  man  vuur  stookt,  totdat  de 
lochiae  ophoudt  Wanneer  de  vrouw  in  staat  is  om  haar  werk  te  verriditen,  wordt 
een  feest  gegeven,  waarbij  door  de  genoodigden  gezongen  tasniar  bakoi  en  gedanst 
somar,  wordt  Het  kind  wordt  met  jonge  kalapa  gevoed,  later  na  de  naamgeving 
krijgt  het  moedermelk  te  drinken.  Het  is  eene  groote  schande  voor  de  vrouw  om 
tweelingen  te  baren,  een  daarvan,  gewoonlijk  de  zwakste,  wordt  afmaakt  of  dood- 
gedrukt De  gehuwde  vrouwen  zijn  kuisch,  de  ongehuwden  hebben  een  vrij  en  on- 
gebonden verkeer.  Elke  negari  staat  onder  het  bestuur  van  een  orangkai,  die 
evenwel  niets  te  zeggen  heeft.  De  gronden  worden  als  individueele  eigendommen 
aangemerkt 


REGISTER. 


(De  niixnmers  dtddeii  de  bladzijden  aan). 


Aardbeving,  28.  84.  145.  186.  213.  242.  245. 

274.  330.  398.  428.  458.  462. 
Aardolie,  86. 
Aaru,  244—271. 
Abortiva,  24.   75.   136.  176.  208.  264.  302. 

326.  353.  392.  418.  450. 
Adoar,  zie  Aaru. 
Albinos,  4.  75.  98.  176.  208.  219.  250.  278. 

335.  370.  450. 
Aliynru,  11.  16.  19.  219.  220.  255.  372. 
Ambachten,  13.  65.  126.  169.  203.  226.  255. 

287.  319.  344.  380.  425.  456.  457. 
Ambon,  29—85. 
Ankerplaatsen,  2.  30.  87.  147.  189.  215.  216. 

245.   274.  310.  333.  336.  400.  431.  459. 

462.  466. 

Arabieren,  14.  66.  148.  219. 

Arbeid,  12.  64.  65.  126.  169.  203.  226.  255. 

256.   287.  319.  343.  380.  381.  425.  455. 

460.  466. 

Atnebar,  zie  Eeei  of  Ewaabn. 

Baaien,  2.  30.  431. 

Babar,  332—364. 

Barakai,  zie  Aaru. 

Begrafenis,   27.  80.  81.  141.  182.  211.  239. 

267.  306.  328.  358.  394. 
Bencynrong,  zie  Aaru. 
Bepaling  afstanden,  67.  205.  242.  397. 
Bergen,  1.  29.  87.  146.  188.  215.  245.  273. 

310.  332.  365.  399.  431.  459. 
Besnijdenis,  zie  mntilatie  der  teeldeelen. 
Beetnnr^  zie  Hoofden. 
Bevalling,  zie  Fartos. 


Bevolking,  4—6.  39—44.  95—98.  151—153. 

191—193.  218—220.  249—251.  271—279. 

313—314.  334—336.  369—371.404—406. 

460.  463.  466.  467. 
Bggeloof,   10.   59.   112.  168.  197.  254.  284. 

316.  341. 
Bloeddrinken,  202.  342.  396.  445.  446. 
Bloedschande,  195.  232.  279.  408.  460. 
Bloedverwanten,  5.  43.  102.  152.  219.  250. 

286.  305.  335.  336.  394.  404.  433. 
Boete,  17.  50.  103.  155.  195.  232.  259.  295. 

322.  323.  345.  384.  407.  435. 
Booze  geesten,   9.  57.  111.   163.  197.  220. 

222.  252.  256.  282.   307.  327.  340.  376. 

413.  418.  438.  451.  465. 
Brachycephalen,    39.    151.    191.    278.    313. 

334.  433. 

Brandwonden,  251.  280.  336. 

Bruidschat,  21.  68.  131.  171.  205.  235.  259. 

263.  300.  301.  324.  335.  390.  447. 
Bruinkool,  86. 
Buar,  zie  Aam. 
Burgers,  2.  30.  88.  97.  277. 
Buun,  zie  Eeei  of  Ewaabu. 

Cannibalismus,  52.  267.  279.  371.  349.  445. 
Chineezen,  14.  66. 91. 148. 163. 193.  288.  314. 
Christendom,  Christenen,  2.  5.  6.  7.  27.  59. 

92.   111.   218.  249.  255.  277.  282.  313. 

320.  328.   334.   369.  370.  403.  404.  405. 

420.  422.  459.  460.  462. 
Cultus,   7.   9.   13.  54.  55.  56.  57.  106.  195. 

220.  252.   256.  280.  314.  315.  337.  341. 

372.  409.  410.  436.  456.  460.  463.  464. 


470 


RSOISTER. 


Dai,  zie  Babar. 

Dama,  459.  461—466. 

Dangar,  zie  Aara. 

Dans,  4.  83.  130.  185.  213.  241.  247.  308. 

330.  335.  363.  396. 427. 433. 443. 445. 468. 
Dawaloor,  zie  Babar. 
Djambuae,  zie  Aara. 
Djedan,  zie  Aam. 
Dolichocephaleii,  39.  334. 
Dondersteenen,  28.   85.   145.  213.  270.  298. 

364.  398.  429.  436.  444.  458. 
Doorsteking  oorleUen,  6.  75.   137.  177.  208. 

228.  251.  280.  327.  336.  372.  418.  449. 
Droomen,   11.  56.  114.  165.  198.  224.  254. 

285.  316.  342.  377.  378.  413.  440. 

Echtscheiding,   22.   71.   134.   173.  206.  236. 

263.  302.  303.  351.  390.  416.  448.  465. 
Eed,   11.   51.  115.  156.  157.  198.  233.  254. 

283.  317.  342.  378.  408. 
Eerbewijs,  19.  129.  194.  230.  259.  294.  321. 

385.  407.  464. 
Eetar  of  Wetar,  430—458. 
Epilepsie,  26.  141.  181.  239.  266.  305.  327. 

357.  394.  452. 
Erfenis,  27.  28.  82.  144.  184.  212.  240.  269. 

308.  330.  363.  395.  454.  466. 
Ewaabn  eilanden,  214—243. 

Familiebetrekkingen,  zie  Bloedverwanten. 
Feesten,   28.    75.   83.   130.   185.  212.  234. 

247.  301.  330.  350.  363.  396.  418.  427. 

448.  453.  454. 
Formatie,  geologische,   1.  29.  86.  146.  188. 

215.   245.  273.  310.  332.  365.  399.  430. 

459.  462. 

Galelaieezen,  3.  5.  22.  94.  125. 
Geneesmiddelen,  genezing,  25.  77.  140.  179. 

210.  239.  265.  304.  327.  356.  393.  465. 
Geschiedenis,  3.  33—39.  91.  149.  190.  217. 

246.  276.  312.  334.  368.  402.  432.  460. 

461.  466. 
Qeser,  zie  Seranglao. 


Gorong,  146—187. 

Gronden,  grondeigendom,  20.  44—47.  98.  153. 

193.  230.  260.  296.  321.  346.  385.  408. 

442.  460.  464.  468. 


Haarafsnflden,  74.   137.  176.  265.  292.  326. 

336.  392.  418.  449. 
Handel,  14.  15.  66.  67.  126.  169.  204.  226. 

256.  288.   289.  319.  344.  382.  426.  457. 

466.  467. 
Hanekloppen,  22.  186.  330.  397.  428. 
Haruku,  29.  30.  31.  48. 
Heerendienst,  17.  66.  100.  432. 
Heilige  plaatsen,  7.  61.  107.  113.  162.  196. 

222.  253.  282.  314.  340.  341.  375.  377. 

400.  413.  451. 
Helm  of  eivlies,  24.  58.  136.  176.  208.  238. 

326.  392.  418.  438.  450. 
Hoofden,   bestunr,   inkomsten^   eerbew^s,  16. 

47.  99.  154.  194.  229.  251.  258.  293.  320. 

345.  383.  406.  434.  460.  463.  468. 
Huisraad,  63.  120.  161.  201.  255.  287.  343. 

380.  423. 
Huwelflk,    21.   68.  69.   71.  102.   131.  134. 

171.   205.  235.   262.  300.  324.  349.  415. 

389.  434.  447.  460.  464. 
Hypnotisme,  8.  9.  314.  377. 
Hypsibrachycephalen,  249. 
Hypsidolichocephalen,  249. 
Hjpsimesocephalen,  4.  151.  278.  313. 

Igar,  zie  Watabela. 

Jacht,  55.  83.  123.  226.  380.  409.  456. 

Eaimeer,  zie  Eeei  of  Ewaabn. 
Katholicisme,  59.  80. 
Eebir,  zie  Babar. 
Keei,  zie  Ewaabn  eilanden. 
Keisar  of  Makisar,  339—429. 
Kesenwi,  zie  Watubela. 
Eiliwaru,  zie  Seranglao. 


REGISTER. 


471 


Kleeding,   15.   16.  64.   121.   162.  201.  228. 

258.  291.  330.  345.  383.  423.  463. 
KUmaat,  2.  30.  87.  147.  189.  216.  245.  311. 

333.  366.  400.  431.  459. 
Kobroor,  zie  Aaru. 
Kola,  zie  Aaru. 
Koppeiyacht,  117.  195.  445. 
Kosmognosie,  28.  84.  85.  145.  186.  213.  242. 

270.  309.  330.  364.  398.  428.  458. 
Krankzinnigheid,  26.  79.  181.  210.  239.  305. 

313.  370.  406.  414.  452. 

Kroesharigen,  4.  39.  95.  151.  191.  219.  240. 

249.  335.  369. 
Kuur,  zie  Keei  of  Ewaabu. 


Laibobar,  zie  Tanembar  en  Timorlao. 
Lakor,  365—398. 
Larat;  zie  Tanembar  en  Timorlao. 
Landbouw,  13.  53.  124.  170.  202.  231.  261. 

297.   321.  346.  386.  409.  455.  460.  464. 

467. 
Lataisme,  80.  182. 
Leti,  365—398. 
Lola,  zie  Aam. 
Luang,  310—331. 


Maarlao,  zie  Seranglao. 

Maikoor,  zie  Aaru. 

Makisar  of  Keisar,  339—429. 

Mangguur,  zie  Keei  of  Ewaabu. 

Manuwoko,  zie  Seranglao. 

Marege,  249.  250. 

Mariri,  zie  Aaru. 

Masela,  zie  Babar. 

Massage,  23.  71.  72.  74.  135.  175.  207.  208. 

237.  264.   302.  303.  304.  326.  354.  372. 

392.  450. 
Matakau,   21.   62.   114.  167.  197.  223.  261. 

297.  317.  386.  414.  442. 
Maten  en  gewichten,  28.  67.  128.  170.  204. 

269.  289.  397.  457. 
Meren,  2.  215.  366.  431. 


Menses,   6.   9.  76.  138.  152.  172.  178.  196. 

208.   209.   249.   265.  278.  313.  335.  392. 

450.  463. 
Mestiezen,  91.  400.  401.  425. 
Minerale  bronnen,  29.  87.  459. 
Misdrijven,  17.  50.  102.  155.  195.  231.  258. 

294.  321.  345.  384.  405.  407.  434. 
Moa,  365—398. 
Moeson,  2.  30.  88.  147.  245.  274.  311.  333. 

366.  400.  431. 
Moerassen,  2.  189.  215.  431. 
Mohamedanisme,  mohamedanen,  5.   6.  7.  27. 

59.  111.  162.  193.  220.  225.  282.  401. 
Molu,  zie  Tanembar  en  Timorlao. 
Mutilatie    der    teeldeelen,  6.    77.    139.   177. 

208.  228.  251.  419. 
Muziekinstrumenten,  21.  42.  84. 130. 186. 212. 

241.  246.  308.  330.  364.  397.  428.  443. 


Naamgeving,    24.    73.    135.  175.   208.  237. 

264.  304.  327.  354.  417.  449.  465.  468. 
Nachtmerrie,  11.   114.  165.   198.   224.  285. 

342.  378.  452. 
Naphta,  86. 
Narcotica,   15.  83.  123.  185.  212.  228.  257. 

270.  291.  320.  345.  383.  427. 
Negariën,  11.  30.  62.   119.   149.  159.  199. 

225.  245.   254.  255.  285.  317.  342.  379. 

459.  463.  466.  467. 
Nila,  459.  461.  466-467. 
Nuhi\]uut,  zie  Keei  of  Ewaabu. 
Nuhuroa,  zie  Keei  of  Ewaabu. 
Nuhutawun,  zie  Keei  of  Ewaabu. 
Nuhututut,  zie  Keei  of  Ewaabu. 
Nusalao,  29.  30.  32.  48. 
Nijverheid,   12.  64.   65.  125.  168.  203.  226. 

255.  287.  319.  343.  380. 


Onderwijs,  59.  111.  249.  313.  369.  401.  404. 

422.  432.  460.  462. 
Onin,  zie  Keei  of  Ewaabu. 
Oorlog,  3.  52.  104.  158.  210.  233.  261.  279. 

298.  323.  347.  387.  424.  443.  466. 


472 


bGetSTEft. 


Orfhodolichocephalen,  151.  218.  278. 
Opimn,  16.  17.  83.  151.  185.  212. 
Ordalia,   11.  60.   113.  157.   199.   231.  254. 

259.  282.  295.  324.  342.  378.  408.  435. 

441. 

Oude  gebruiken,  5.  43.  97.  155.  232.  297. 
324.  371.  404.  406.  411.  419.  434.  439. 
446. 

Oude  Voorwerpen,  zie  Voorwerpen  ouden  oor- 
sprong. 

Overlijden,  5.  27.  80.  141.  182.  210.  239. 
267.  305.  328.  358.  394.  420.  452.  460. 
465.  466. 

Pandelingschap,  102.  434. 

Partus,  23.  72.  73.  134.  174.  207.  236.  263. 

265.  270.   303    325.  326.  352.  353.  390. 

417.  449.  465.  468. 
Perkslaven,  30. 
Pontianaq  of  Puntianaq,  58.  81. 112. 184.  239. 

267.  306.  394.  421.  453. 
Puberteitsplechtigheden,  76.  108.  138.  139. 

Eaadselen,  84.  242.  371. 

Rivieren,  1.  30.  87. 146.  188.  215.  245.273. 

310.  332.  366.  399.  431.  459.  463. 
Romang,  459—460. 
Roianslagen,  17.  18.  51.  103.  156.  232.  259. 

295.  384.  408. 
Rouw,  27.  81.  142.  211.  240.  268.  301.  307. 

328.  363.  395.  421.  453.  454. 

Saparua,  29.  30.  31.  37.  48. 

Sasi,  21.  48.  115.  166.  231.  233.  261.  297. 

346.  382.  408.  409.  442. 
Seelu,  zie  Tanembar  en  Timorlao. 
Seera,  zie  Tanembar  en  Timorlao. 
Selaru,  zie  Tanembar  en  Timorlao. 
Serang  of  Nusaina,  86—145. 
Seranglao,  146—187. 
Serangrei,  zie  Seranglao. 
Sermata,  310—331. 
Serua,  459.  461.  467.  468. 


Schaking,  22.  69.  133.  172.  236.  263.  351. 

415.  444.  448. 
Scheepvaart,  13.  67.  169.  226.  289.  319. 344. 

427.  457. 
Schulden,  41.  127.  195.  227.  296.  319.  320. 

344.  382   435. 

Sieraden,   16.   64.   121.   162.  201.  228.  258. 

291.  345.  383.  424.  454. 
Slavernij,   18.   19.  49.   101.   154.  194.  226. 

229.  251.   252.  293.  320.  346.  384.  434. 

460.  462.  463. 
Sluikharigen,  4.  39.  95.  151.  191.  218.  249. 

278.  313.  334.  369.  404.  433. 
Spelen,  4.  84.  131.  186.  213.  242.  308.  330. 

364.  396.  428.  433.  434. 
Stalactieten,  29. 
Stammen,  99. 
Standaards,  260. 
Standen,  16.  49.   101.   154.   194.  228.  251. 

293.  320.  346.  384.  406.  434.  460.  463. 
Straffen,  17.  18.  50.  103.  155.  195.231.259. 

294.  295.  322.  345.  384.  407.  408.  434. 
460. 

Sulaneezen,  5.  22. 

Suruaki,  zie  Seranglao. 

Suwanggi,   10.  58.  111.  165.  197.  209.  252. 

282.  340.  378.  392.  413.  440.  452.  468. 
Sympathische  middelen,  10.  61.  134.166.206. 

223.  302.  351.  414. 


Taal,  3.  32.   89.   148.   190.  217.  246.  275. 

311.  333.  367.  401.  463. 
Taam,  zie  Keei  of  Ewaabu. 
Tajando,  zie  Keei  of  Ewaabu. 
Tandenvtjlen,  4.  6.   75.  137.  177.  208.  228. 

251.  280.  336.  371.  418. 
Tanembar,  272--309. 
Tarangan,  zie  Aaru. 

Tatuage,   75.   139.  219.  228.  251.  271.  280. 

313.  335.  337.  370.  418.  433. 
Telling,    28.   67.    128.  170.   205.  227.  269. 

289.  397.  458. 
Tematanen,  3.  32.  88.  91.  93.  402.  460. 
Teun,  459.  461.  466. 


BSaiSTEB. 


473 


Teuur,  zie  Watubela. 

Timorlao,  272—309. 

Tobeloreezen,  3.  5.  22.  93.  94. 125.  275.  282. 

Todoreezen,  3.  32.  65.  88.  90.  92.  93. 

Tolken,  294. 

Tooverö,    17.    60.   113.   163.  165.  197.  223. 

254.   565.   284.   316.  341.  346.  377.  413. 

438.  460.  464. 

Traditie,  3.  32.  33.  88.  89.  148.  190.  217. 
246.  275.  311.  334.  367.  401.  431.  459. 
463. 

Tatul^juning,  zie  Aara. 

Tweelingen,  24,  74.  75.  136.  176.  208.  238. 

264.  327.  355.  392.  418.  450.  468. 
Tijdsverdeeling,  28.  67.  145.  187.  213.  242. 

269.  397.  458. 

Ucüir,  zie  Aaru. 
Uliase,  29—85. 

Vaccine,  4.  141.  190.  452. 

Vaderschap,  24.  73.  265.  326.  354.  417.449. 

Vadoa,  zie  Keei  of  Ewaabn. 

Variolae,  25.   79.   141.  180.  209.  239.  328. 

857.  392.  419.  451. 
Veestapel,  54.  321.  387.  410.  460. 
Verbodsteekenen,  zie  Matakan  en  Sasi. 
Verdrgving  ziekten,  25.  26.  79.  80.  141.  181. 

210.   239.   266.  304.  305.  316.  357.  393. 

419.  452. 
Vergiftiging,  79.  179.  304. 
Verloving,  21.  67.  131.  171.  235.  262.  299. 

324.  349.  390.  416.  447. 
Visscherö ,  12.  65.  123.  169.  203.  226.  255. 

287.  319.  343.  380.  456. 
Vlaggen,  291. 
Voeding,   15.  82.   122.   185.  212.  227.  257. 

291.  320.  344.  382.  427.  433.  458.  464. 
Voorbehoedmiddelen,  10.  104.  135.  213.  222. 

298.  348.  414.  444.  446. 
Voorwerpen  ouden  oorsprong,  9.  59.  63.  121. 

162.  212.  243.  289.  316.  344.  376. 


Vordata,  zie  Tanembar  en  Timorlao. 

Vrede,   52.    105.    159.   202.  234.  262.  299. 

324.  349.  388.  425.  446. 
Vreemdelingen,  3.  41.   128.  251.  278.  288. 

806.  314.  336.  396.  404.  405.  433.  464. 
Vriendschapsbetrekkingen,  62.  128.  129.  321. 

396. 
Vuur,  126.  187.  226.  319.  429.  456. 

Wasir,  zie  Aara. 

Walir,  zie  Aara. 

Wamar,  zie  Aara. 

Wapenen,  12.   64.  162.  202.  235.  258.  270. 

298.  324.  348.  383.  388.  424. 
Watubela,  188—213. 
Watulei,  zie  Aara. 
Weduwen,  43.  82.  102.  144.  153.  185.  301. 

307.  308.  330.  336.  371.  421.  422.  454. 
Wetan,  zie  Babar. 
Wetar,  430—458. 
Wokam,  zie  Aara. 
Woningen,   11.   12.  63.  119.  160.  199.  225. 

254.  285.  317.  342.  879. 422. 443. 460. 464. 
Wuliara,  zie  Tanembar  en  Timorlao. 

Zang,  22.  83.  130.  185.  186.  213.  234.  241. 

246.   308.  330.  335.  363.  396.  427.  433. 

443.  464.  468. 
Ziekte,  24.  25.  77.  140.  178.  209.  238.  265. 

804.  327.  355.  392.  451.  465. 
Ziel,  27.  56.  57.  77.  81.  142.  143.144.163. 

211.  212.   221.   239.  240.  267.  306.  315. 

329.   361.   376    378.  410.  411.  413.  421. 

422.  451.  453.  466. 
Zielental,  2.  31.  88.  89.  148.  189.  216.  246. 

275.  311.  333.  866.  400.  421.  430.  459. 

463.  466.  467.  468. 
Zout,  13.  65.  122.  125.  168.  226.  257.  819. 

880.  881.  425.  456. 
Zwangerschap,   28.  71.   184.   173.  206.  236. 

268.  295.  302.  825.  352.  353.  890.  416. 

432.  450.  465. 


VERBETERINGEN  EN  BIJVOEGINGEN. 


Bladz.  2  reg.  49  v.  b.  katimpu,  lees:  ELatimpu. 

»  9    9       3  Y.  o.  negenlagige,  lees:  zevenlagige. 

»  45    ]>  42  V.  b.  tibis,  lees:  tibi. 

»  45    »  40  7.  o.  semiputride,  vleescbspijzen,  lees:  semiputride  Yleeschspijzen. 

»  32    »  44  V.  o   Titawai,  lees:  Titawaai. 

'n  43    D       9  V.  b.  inamu  iin  pudenda,  lees:  inamu  iin,  pudenda. 

D  45    9  42  Y.  o.  bijen  te,  lees:  bijenwas  te. 

D  70    »  44  V.  b.  uitgescholden  en  uit,  lees:  uitgescholden  en  vreemdelingen  zijnde  uit. 

D  74  .9  9  V.  b.  De  kleeding  der  vrouw  wordt  eerst  met  bloemen  tjampaka,  kananga 
en  van  den  citrus  hystrix  getooid,  lees:  Tusschen  de  kleeaing  der  vrouw 
wordt  tjampaka,  kananga  en  citrus  hystrix  bloemen  gelegd. 

»  424    »  46  V.  o.  ahu,  lees:  hahu. 

»  424     »       3  V.  o.  hoofddoek,  lees:  hoofddoek;  taulosua. 

»  434     9  40  V.  b.  siahanike  popote,  lees:  upatu. 

»  446    >  46  V.  o.  Serangloa,  lees:  Seranglao. 

»  447    >       8  V.  b.  Kiwar,  lees:  Kivar. 

»  447    »  40  V.  o.  Punastolu,  lees:  Tunastolu. 

»  459    »  43  V.  b.  zoo  God  wil,  lees:  in  den  naam  van  God. 

»  469    9  48  V.  o.  steenen,  serohs  dawei,  lees:  steenen  serohs,  dawei. 

»  482  »  4  V.  b.  van  kinderen  konden  die  nog  niet  alleen  zitten,  lees:  van  kinderen,  die 
noff  niet  alleen  zitten  konden. 

Y  487    »  44  V.  o.  vader,  lees  moeder. 

»  490    9  49  V.  b.  Op  drie  eilanden,  lees:  Op  deze  drie  eilanden. 

»  204    9  44  V.  b.  vuurstangen,  lees:  vuurtangen. 

9  244    >       7  V.  o.  Uhiwaa  Amuut,  lees:  Uhiwaa,  Amuut. 

V  222    »  44  V.  b.  Rereaan,  Walduar.  Ngevut,  lees:  Rereaan,  Ngevut. 

j>  222    »  48  V.  b.  Watuahaan,  Hoat,  Watlaar,  lees  Watuahaan ,  Watlaar. 

i>  222    j>  45  V.  o.  Daniil,  lees  Vaniil. 

»  227    »  47  V.  o.  f4.75,  lees:  f475. 

»  229    B  48  V.  b.  adat,  lalaen,  lees:  adat  lalaen. 

9  242    »  48  V.  a.  Wuar  Booh  un,  lees.  Wuar  Boo  hun. 

D  247    »  42  V.  o.  kloi,  lees:  klei. 

j>  250    »       5  V.  a.  broeders  en  zuster  kinderen,  lees:  broeders  en  zusterskinderen  zoo  mede 

kinderen  van  twee  zusters. 

»  267    9       3  V.  b.  anteet  post,  lees:  ante  et  post 

»  284    »       6  V.  b.  Ulutu,  lees:  Welutu. 

T>  283    »  48  V.  O.  Ulutu,  lees:  Welutu. 

9  304    »  45  V.  o.  oi  tamata,  lees:  of  tamata. 

1»  325    »  42  V.  b.  kapas,  garen  twijnen,  lees:  kapasgaren  twijnen. 

»  328    »  44  V.  o.  te  dienen,  lees:  te  dienen.  Van  hetgeen  geofferd  wordt  is  de  ziel  voorden 

overledene. 

»  362    ]>       3  V.  b.  doel  om  van  een  iliiê  de.  lees:  doel  om  de  iliê  of. 

»  375    »       7  V.  o.  de  latere  afgestorvenen,  lees  de  afgestorvenen. 

»  383    »       6  V.  o.  hoofden  van  huisgezinnen  en ,  lees :  hoofden  van  huisgezinnen ,  fiunilieên  of 

oudsten  der  mama  en. 

»  385    »       3  V.  b.  niet,  lees:  niet,  wel  die  van  twee  broeders. 

x>  395    >       4  V.  o.  den  vader,  lees.  den  vader,  op  Leti  de  moeder. 

]>  395    »       4  V.  b.  eenig  kapas,  lees  eeniff  kapasgaren. 

9  404    »  42  V.  b.  phaltischen,  lees:  phalischen. 

»  446    9  24  V.  b.  Broeders  kinderen,  lees:  Broeders  en  zusterskinderen. 

T>  422    9  47  V.  b.  Lurmulwere,  lees:  Loimuluwere. 

»  430    »       6,  7,  9,  43  V.  o.  Rareten,  lees:  Rateten. 

»  430    »  49  V.  o.  Weter,  lees:  Wetar. 

T)  434     T>  43  V.  b.  zuidmoeson,  lees:  zuidoostmoeson. 

))  464    D       4  V.  b.  noordoostelijke   van   Romang  richting,   lees:   noordoostelijke  richting  van 

Romang. 


VERKLARING  DER  PLATEN. 


Plaat  I. 


1.  Huis,   huma   in   de   binnenlanden   van  Bom  met  de  daarbij  behoorende 

hnma  koin  of  snoli. 

2.  Prauw  met  uitleggers,  waglasan,  van  5  tot  8  meter  lengte. 

3.  Pagaaier. 

4.  Anker. 

Plaat  U. 

1  en  2  Werpspiesen  met  weerhaken,  glipe,  voor  de  vischvangst 

3.  5  en  6.  Verschillende  lansen,  enhero,  van  2  meter  lengte. 

4.  Lans,  dapan,  ook  voor  de  vischvangst 

7.  8.  9.  10  en  11.  Verschillende  op  Buru  gebezigde  schilden,  emluli. 

Plaat  m. 

1.  2  en  3.  Verschillende  trommen,  tuba. 

4.  Zeef  van  sagubladschil  vervaardigd ,  nasat 

5.  Gong,  buku. 

6.  Stok  om  den  gong  te  slaan. 

7.  Wan  van  sagubladschil  vervaardigd,  sasat. 
8  en  9.  Stamper  en  rijstblok,  resun. 

Plaat  IV. 

1.  2.  3.  4.  5  en  6.  Zwaarden  en  kapmessen,  kehe  en  ketuen. 
7.  8  en  9.  Scheeden  daarvan,  penan. 

Plaat  V. 

1.  Werpnet  op  Ambon  gebezigd,  djala. 

2.  Staketsel  voor  de  vischvangst,  seroh,  eene  lengte  hebbende  tot  25  meter. 


476  VERKLAKINO  DER  PLATEN. 

3.  Schepnet,  siru-siru. 

4.  Werpspies  voor  de  vischvangst  gebezigd,  kalawaL 

5.  Hengel  met  stok,  huhate. 

Plaat  VI. 

1.  Bambunaald  om  netten  te  breien. 

2.  Bambuplankje  daarbij  benoodigd. 

3.  Net,  djaring,  tot  100  meter  lengte. 

4.  Vischfuik,  bubu,  gemiddeld  2  meter  lang. 

5.  Gamalenfaik,  lang  0,50  meter. 

6.  Buitenwand  der  bubu,  mai  bubu. 

7.  Binnenwand  idem,  anaq  bubu. 

8.  9  en  10.  Vischlijnen,  njimu,  tot  30  meter  lengte. 

Plaat  Vu. 

1.  Distilleertoestel  om  aetherische  oliön  te  bereiden. 

2.  Omgekapte  sagustam  voor  het  kloppen  gereed  gemaakt. 

3.  Saguklopper,  nani. 

4.  Bak  om  sagu  te  wasschen,  goti. 

5.  Distilleertoestel  voor  kolowater. 

6.  Model  Ambonsche  woning. 

Plaat  Vm. 

1.  Doos  of  koker  van  kuidnagelen,  vervaardigd  ^/s  der  ware  grootte. 

2.  Gouden  ketting,  apera  hurulawanno,  ular  maas. 

3.  4.  5.  6  en  7.  Matakau,  verbodsteekenen,  op  Ambon  gebezigd. 

Plaat  IX. 
1.  Arumbae  of  prauw  van  kruidnagelen  vervaardigd  Vs  der  ware  grootte. 

Plaat  X. 
1.  2.  3  en  4.  Typen  van  mannen  en  vrouwen  op  Ambon  en  de  Uliase. 

Plaat  XI. 
1.  2.  3.  4  en  5.  Typen  van  mannen  en  vrouwen  op  Serang  of  Nusaina. 


vbrkt.artnü  der  platen.  477 

Plaat  XIL 

I.  Groep  van  Serangsche  jongens  en  meiajes. 

Plaat  XIH. 

Yerbodsteekenen  matakau^  ule,  mntue  of  wate  op  Serang. 

1.  Anamata,  om  de  kaak  te  doen  verstijyen. 

2.  Nanite,  om  spoedig  een  ongeluk  te  krijgen. 

3.  Tahulupu  of  lasepoota,  om  zwelling  der  testiculi  te  veroorzaken. 

4.  Potole,  om  booze  zweeren  te  krijgen. 

5.  Tiasasan,  om  bloeddiarrhoea  te  veroorzaken. 

6.  Sasakene,  om  schabziekte  of  ichthyosis  te  verkrijgen. 

7.  Walama,  om  bloed  te  urineeren. 

8.  Sakorea,  om  pijnen  in  de  ledematen  te  krijgen. 

9.  Limakoto,  om  de  vingers  te  doen  breken. 
10.  Harari,  om  het  lichaam  te  doen  verkwijnen. 

II.  Erine,  om  door  vuur  vernield  te  worden. 

12.  Sasipate,  om  in  het  hart  gewond  te  worden. 

13.  Munu,  om  ruggegraatspijnen  te  veroorzaken. 

14.  Unita,  om  buikpijn  te  krijgen. 

15.  Kasawani  of  tulseia,  om  door  den  Casuarivogel  doodgetrapt  te  wordei^. 

16.  Watiari,  om  spoedig  vijanden  te  krijgen. 

17.  Womane,  om  oogziekte  te  krijgen. 

18.  Matakoko,  om  blind  te  worden. 

Plaat  XIV. 
Tatuage  op  Serang. 

1.  van  vrouwen  aan  het  uiteinde  der  wenkbrauwen.  Patasiwa. 

2.  idem  op  de  armen.  Patasiwa. 

3.  idem  op  de  handen.  Patasiwa. 

4   en  5  van  mannen  op  de  borst.  Patasiwa. 

6.  van  vrouwen  tusschen  de  wenkbrauwen.  Patalima. 

7.  van  mannen  op  de  handen.  Patasiwa. 

8.  van  vrouwen  op  het  voorhoofd.  Patalima. 

9.  van  vrouwen  op  de  handen.  Patalima. 

10.  van  mannen  op  de  borst.  Patasiwa. 

11    en  12.  van  vrouwen  op  de  kuiten.  Patalima. 

13.  14   en   15.    van   vrouwen   op  het  voorhoofd,  tusschen  de  wenkbrauwen. 
Patasiwa. 


478  VEBKLABING  DER  PLATEN. 

16.  van  vrouwen  op  de  mammae.  Patalima. 

17.  van  vrouwen  op  de  schouderbladen.  Patalima. 

18.  van  vrouwen  op  de  kuiten.  Patalima. 

19.  van  vrouwen  op  de  borst,  tusschen  de  mammae.  Patalima. 

20.  van  vrouwen  op  de  armen.  Patalima. 

Plaat  XV. 

1.  Kogel  of  patroontasch  der  Serangers  in  het  binnenland. 

2.  Schaamgordel,  ruano  malesi  der  koppenjagers. 

3.  Hoofdversiering  dor  kakihanisten. 

4.  Gouden  ketting  door  de  vrouwen  om  den  hals  gedragen  op  Oost  Serang. 

5.  Oorhangers,  pua  puana  salaka,  voor  vrouwen. 

Plaat  XVI. 

1.  (Geraamte  van  een  Serangsch  huis. 

2.  Gitji-gitji  of  wimpel  van  de  negari  Ga,  Oost  Serang. 

3  en  11.  Idem  Ealibaat. 

4  on  5.  idem  Warawaras 

6.  Idem  Batulomin. 

7    en  8.  Idem  Kawaos. 
9.  Idem  Waru. 
10.  Idem  Kian. 

Plaat  XVII. 

1.  Gitji-giyi  van  de  negari  Baliwaru,  Seranglao. 

2.  Idem  Ealitai,  idem. 

3.  Idem  Keving,  ideuL 

4.  Idem  Kuwaai,  idem. 

5.  Idem  Maar,  idem. 

6.  Idem  Geser,  idem. 

7.  Idem  Keluu,  idem. 

8.  Idem  Amartua,  Qorong. 

9   en  10.  Idem  Kailakat,  idem. 
11    en  12.  Idem  Mida,  idem. 

13.  Idem  Buan,  idem. 

14.  Idem  Dai,  idem. 

15.  Idem  Kataloka,  idem. 

16.  Idepft  JïaiAïJeen,  idem. 


VERKLARING   DER   PLATEN.  479 

Plaat  XVm. 

1.  Gi^i-gitji  van  Manuwoko. 

2.  Idem  van  de  negari  Eataloka  en  Kiliwaru. 

3   en  4.  Idem  van  de  negari  Kataloka,  Gt)rong. 
5    en  6.  Idem  Odor,  Gorong. 

7.  Idem  Eailakat,  idem. 

8.  9  en  10.  Idem  Amar,  Manuwoko. 

11.  Idem  Kiliwaru  en  Eilitai. 

12.  Idem  privaat  van  den  major  van  Geser. 

13.  Idem  van  de  negari  Keving,  Serangrei. 

14.  Idem  Keluu,  idem. 

15.  Idem  Kelun  en  Ga. 

Plaat  XIX. 

1    en  2.  Huizen  op  het  eiland  Geser. 

3.  Arumbae,  vaartuig  waarmede  de  hoofden  op  reis  gaan. 

Plaat  XX. 

1.  Woonhuis  op  Gt)rong. 

2.  Beeld  van  een  matu  of  verbodsteeken  op  Gorong  op  de  helft  der  grootte. 

3.  Talisman  om  door  hoofden  en  magthebbenden  bemind  te  worden. 

4.  Idem  om  kwade  intentien  der  vijanden  te  voorkomen. 

5.  Idem  om  voortdurend  hulp  en  bijstand  van  den  Profeet  te  erlangen. 

6.  Idem  om  door  iedereen  geacht  en  bemind  te  worden. 

Plaat  XXI. 

1.  Graf  op  het  eiland  Watubela. 

2.  3  en  4.  Bladen  uit  een  Surat  Kotika  op  Gorong. 

Plaat  XXII. 

1.  Beeld  van  Sedeu  van  Nirun,  Keei. 

2.  3  en  4.   Steenen   beelden,   nittungeel   voor   den   ingang  der  haven  van 

Atnebar. 

5.  Belang  sajar  van  den  ela  aai  van  Langgiar. 

6.  Belang  ngaliau  of  haboosaru  van  idem,  Ohitum. 

7.  Belang  ilwood  van  idem,  OhiteeL 

8.  Belang  jabteel  van  den  major  van  Ohitait. 


480  YERELABma  DER  PLATEN. 

Plaat  XXTTT. 

1  en  2.  Gitji-gitji  van  de  negari  Dula,  Keei  Nnhatawrm. 

3.  Belang  tali  van  den  raat  van  Dula. 

4.  Belang  serwood  van  den  major  van  Lebtaab. 

5.  Belang  karis  van  den  ela  aai  van  Tajaad. 

6.  Belang  owae  van  idem,  Ohirenaan. 

7.  Belang  lakaes  van  idem,  Numar. 

8.  Belang  maruwe  van  den  raat  van  Ohitait. 

Plaat  XXIV. 

1.  Ingang  van  de  haven  van  Atnebar. 

2  en  3.  Lansen  nganga  en  hohok  van  Langgiar. 

4.  Steen,  sasi  huweer  of  vat  volvolik  waarop  sinh-pinang  geofferd  wordt. 

5.  Grafteeken,  wangwaen,  in  een  kalapabosch. 

6.  Grafteeken  van  aanzienlijken. 

7.  Woning  op  Keei,  rahan. 

8.  Werktuig  om  te  visschen,  ngutut 

Plaat  XXV. 

Standaards,  vlaggen  of  stamteekenen  op  Aaru. 

1.  DermaeL 

2.  3   4.  5  en  6.  Namar. 
7    en  17.  Larmap. 

8.  18.  19.  20.  21  en  22.  Semeitibur. 

9.  10.  13.  15  en  16.  Loimur. 
11.  12  en  14.  Tap. 

23.  Gitji-gitji  van  Wasir. 

24.  Idem  Udjir. 

Plaat  XXVI. 

1.  2.   3.  4.  (tawon,   ster)    5.    6    (tor,  vogel)  7.  (rewong,  ladder)  8.  (vulan 

kouwe,  maan).  Tatuageteekenen  op  Aaru. 
9.  Waba  of  sir  verbodsteeken,  matakau, 

10.  Rouwdracht  eener  Aarusche  weduwe. 

11.  Dalaran,   beeld   waarin   de   matmate,  zielen  van  afgestorvenen^  tijdelijk 

verblijven. 

12.  Armband,  siksik ^  op  den  bovenarm  gedragen. 


VXRKLAfiINa  BEB  PLATEN.  481 

13.  Lilisin  of  tantamuri,  bedekking  van  het  achterdeel  der  weduwen. 

14.  Lilimona,  schaambedekking  der  weduwen. 

15.  Mes  met  ivoren  heft. 

Plaat  XXVn. 

1.  Drinkhuis,  lingat,  op  Tanembar. 

2.  Sneb,  raulun,  van  een  prauw. 

3.  Houten  uitsteeksels,  kora,  aan  de  daken. 

4   en  5.  Saleba  en  Sori,  stokken  bij  plechtige  gelegenheden  te  bezigen. 
6.  Balewan  eebi,  werktuig  om  tripang  te  visschen. 
7   en  8.  Houten  beelden,  waluta,  waarin  de  matmate  tijdelijk  wonen. 
9.  Bero,  een  vlerkvaartuig. 
10.  Wegenga,  roeiriem. 

Plaat  XXVm. 

1.  Mandje  van  kolibladen,  waarin  op  de  Tanembar-eilanden  bij  het  twijnen 

van  garen  kapas  wordt  bewaard. 

2.  Mand  van  idem,  bisin. 

3.  Grootere  idem,  eer,  met  den  band  over  het  voorhoofd  door  de  vrouwen 

op  den  rug  gedragen. 

4.  Idem  eer  aloan,  door  vrouwen  gebezigd  om  veldproducten  te  halen. 

5.  Vaduk  won,  een  toestel  waarin  stokjes  van  Stadmannia sideroxijlen-zaden 

vervaardigd,  gebrand  worden. 

6.  Takan,  kalapadop,  om  er  uit  te  drinken. 

7.  Uran,  aarden  pot. 

8.  Wenga,  schildpadden  been  waarmede  de  meisjes  spelen,  natuurlijke  grootte. 

9.  Yenkaan  mararan,  etensbak  van  hout  of  kalebasdoppen. 
10.  Tenjaan,  wan  van  kolibladen. 

11  en  13.  Bana,  houten  etensbakken. 
12.  Titisisloo,  houten  hoofdkussen. 

Plaat  XXIX. 

1.  2.  3.  4.  5  en  6.  Dubil,  Tanembar,  Tunis,  Timorlao,  pijlen. 

7.  Wunut,  lans. 

8.  Teer  tamata,  krijgslans  om  den  vijand  te  dooden. 

9.  Solsola^  piek  om  schildpadden  te  steken. 

10.  Sngaat,  idem. 

11.  Wur  of  wuhur,  Tanembar,  busir,  Timorlao,  boog. 


482  VERKLARINO   DER  PLATEN. 

12.  Suruk,  zwaard  met  scheede. 

13.  Rawi,  oorlogskleed  voor  den  waduwan. 

14.  Oba,  haraas  van  karbouwenhnid,  idem. 

15.  Indar  maloli,  hoofdsieraad,  idem. 

Plaat  XXX. 

1  en  2.   Sinenar,  ba^d  van  kalapabladen,  om  het  haar  der  mannen  op  te 
houden. 

3.  Eman,  schaamgordel  van  katoen. 

4.  Ngesa,  buikband  voor  vrouwen. 

5.  Sadawan,  munitiekoker. 

6.  Tatuageteeken  voor  vrouwen  op  het  voorhoofd. 
7    en  8.  Idem  op  de  handen. 

9.  Idem  op  de  borst  tusschen  de  mammae. 
10   en  12.  Idem  op  den  linkerarm. 
11.  Idem  op  de  borst  boven  de  mammae. 
13   en  14.  Idem  op  de  mammae. 

Plaat  XXXL 

1    en  2.  Gouden  sieraden,  kamena. 

3.  Gouden  oorhanger,  Tanembar  lorlora,  Timorlao  lelbutir. 

4.  8  en  9.  Gouden  sieraden,  wutwutir. 
5    en  6.  Idem.  modar  of  mobnodar. 

7.  Idem,  tava. 

10.  Haarkam,  suar,  voor  jonge  mannen. 

11.  Halssieraad  der  waduwan,  wangap. 

12.  Haarkam,  suar  taran  wulu  voor  den  waduwan. 

13.  Band  van  geitenhaar,  boven  de  kuiten  gebonden,  idem. 

Plaat  XXXIi. 

1.  2  en  3.  Hoofdsieraden  der  waduwan  op  Tanembar  en  Timorlao,  indar. 

4.  Mand  van  kolivezelen,  lamataMr,  op  Dawaloor. 

5    Offerplaats,  lohkor,  idem. 

7.  7  en  8.  Tatuageteekenen  tusschen  de  wenkbraauwen  bij  de  vrouwen  op  Dai. 

9.  Armband  van  mannen  op  Dai  van  ebbenhout  met  paarlemoer  ingelegd. 

10.  Tarlunsol,  offerplaats  op  Dawaloor. 

11.  Gezicht  op  Watweci,  Kebir. 


VERKLARING  DER  PLATEN.  483 

Plaat  XXXm. 

1.  Mand,  lilidiape  van  kolibladen,  op  Babar. 

2.  Vischschepper ,  rasi,  idem. 

3.  Mand,  lebetule,  idem. 

4.  Sirihdoos,  liliawete. 

5.  Hoofddeksel  van  pandanusbladen ,  tetawule. 

6.  Deksel  van  de  lokore. 

7.  Mand  van  kolibladen,  lokore. 

8.  Wieg  voor  jonggeboren  kinderen,  soi-soi. 

9  en  10.  Trommen,  tiwele  en  pöraai. 

11.  Verbodsteeken,  hapopoke. 

12.  Beeld  waar  aan  Upulero  op  Babar  geofferd  wordt. 

13.  Mannenkam  van  bambn,  iola  of  nlorol. 

Plaat  XXXIV. 

1.  2.  3.  4.  5.  6.  7  en  8.  Beelden  waar  de  geesten  der  afgestorvenen  mate- 
muli  op  Babar  tijdelijk  zich  verwglen. 

Plaat  XXXV. 

1.  Koperen   schotel,  waraku,  waarop  bij  het  klimmen  van  nieuwe  woningen 

op  Leti  spijzen  worden  gelegd. 

2.  Steenen  zitplaats  der  hoofden,  watuliari. 

3.  Metalen  keteltrom  van  Oost-Aziatischen  oorsprong,  lewenawone. 

4.  Houten  rijstblok,  liesnu. 

5.  Idem,  stamper,  lialu. 

6.  Steen   waarop   voorheen   op   Leti   de   gesnelde   koppen   gelegd   werden, 

watuwunu. 

7.  8  en  9.  Tatuageteekenen  op  het  voorhoofd  tusschen  de  wenkbrauwen  van 

vrouwen  op  het  eiland  Sermata. 

10  en  11.  Beelden  waar  aan  Upulero  op  Leti  geofferd  wordi 
12.  Idem  Moa. 

Plaat  XXXVI. 


1.  Inlandsche  woning  op  Moa. 

2.  Idem  Lakor,  rume. 

3.  Mes,  tawa,  om  op  Leti  sagero  te  tappen. 

4.  Scheede  daarvan,  ala. 


i 


484  VEKKLARIXO  DIR  PLATEN. 

5.  Lans,  kaale,  Leti. 

6    en  7.  Zwaard  mohor  en  scheede  mohor  baron,  Moa. 

8.  Gezicht  op  Tutukei,  Leti. 

9.  Eorkor,  vaartuig  waarmede  de  hoofden  van  Leti  en  Moa  op  reis  gaan, 

van  20  tot  25  meter  lengte. 
10.  Gezicht  op  de  Oostkust  van  Leti. 

Plaat  XXXVIL 

1.   2.   3.  4.  5.  6  en  7.  Beelden,  iêne,  waar  de  tatami  zielen  der  afgestor- 
venen op  Leti  hun  tijdelijk  verblijf  houden. 

Plaat  XXXVm. 

1.  Verbodsteeken  op  Keisar,  heweere. 

2.  Beeld  waar  aan  Upulero  op  Keisar  geofferd  wordt. 

3.  Geslepen  Nautilusschelp,  waarmede  de  daken  op  Abusur  versierd  worden. 

4  en  5.  Beelden  op  het  graf  van  Kikilailai,  alwaar  ook  geofferd  wordt. 

6.  Zuiger,  kowokowowako,  van  den  Lidonesischen  blaasbalg. 

7.  Lidonesische  blaasbalg,  kowokowo* 

8.  Beeld,  isi,  waarin  de  hamame,  zielen  der  afgestorvenen  op  Keisar,  hun 

verblijf  houden. 

9.  Zitplaats  bij  het  graf  van  Kikilailai. 

10.  Ofiferplaats  of  bakje,  teitei. 

11.  Graf  van  Maukai  en  andere  bewakers  of  volgelingen  van  Kikilailai. 

12.  Huis,  rome  op  Abusur. 

13.  Graf  van  Loimuluwere. 

Plaat  XXXIX. 

1.  Lans  om  op  Keisar  wilde  varkens  te  spietsen,  kere  wawi 

2.  Lans  om  visch  te  steken,  kere  iaan. 

3   en  4.  Zwaard,  raa  en  scheede  daarvan,  Msaa. 

5  en  6.  Patronen  van  de  door  de  vrouwelijke  mestiezen  op  Keisar  geweven 

snikir  of  omslagdoeken. 

Plaat  XL. 

1.  2.  3  en  4.  Gouden  schotels  op  Keisar,  piane. 

5    en  6.  Idem  sirihbakken,  harone  uruiei. 

7    en  8.  Idem  platen  die  men  voor  de  borst  hangt,  arahe. 


VERKLARING   DER   PLATEN.  485 

9.  Idem.  Armband,  delië  mahe. 
10.  Idem  borstversiering,  arahe  laelae. 

Plaat  XLI. 

1  en  2.  Lans  of  werpspiets ,  lado ,  met  scheede ,  lado  kapan  van  Wetar. 
3   en  4.  Zwaard,  opi  en  schede  opi  kapan,  idem. 

5.  Spies,  bua,  om  schildpad  te  steken. 
6    en  7.  Spietsen,  tatahun  tear. 

8.  Huis  op  Wetar,  aan  't  strand  van  Hiwaki. 

9.  Karbouwenhok  of  kraal. 

10.  Titiran,  stukken  hout,  waarmede  men  op  den  trom  slaat. 

11.  Trom,  titir. 

12.  Bero,  vaartuig  met  vlerken. 

Plaat  XLH. 

1.  Mannenkam  van  bambu,  nui,  van  Wetar. 

2.  Halssieraad  voor  mannen. 

3.  Gebreide  sirihzak  voor  mannen. 

4.  Schild  van  karbouwenhuid,  eralili. 

Plaat  XLm. 

1.  Heilige  steen,  watu  mali  in  de  negari  Wulur,  Dama. 

2  en  3.  Snebben  van  prauwen. 

4.  Oorhanger,  lorlora,  van  goud  of  zilver. 

5.  Idem  hokare ,  van  ebbenhout  of  tanden  van  den  Halicore  dugong. 

6.  Watu  pinali,  ankersteen  voor  de  bero. 

7.  Beeld  van  koliblad,  dat  door  den  rehare   bij  ziekte  wordt  gebezigd.  Yg 

van  de  gewone  grootte. 

8.  Vaartuig  met  uitleggers,  bero. 

9.  Trom,  tubun. 

10.  Zeilvaartuig ,  arpae. 

Plaat  XLIV. 

1.  Karut,  pijl  op  het  eiland  Dama  gebezigd. 

2.  Werpspies  om  te  visschen. 

3.  Lans,  etan. 

4.  Hengel  met  stok,  horu. 


I 


486  VERKr.ARING  DER  PLATEN. 

5.  Boog,  rama. 

6    en  7.  Zwaard,  kalewan,  op  Dama  ingevoerd,  met  scheede  siwit. 

8.  OfiPerplaats,  usar,  waaronder  de  voederbak  voor  varkens. 

9.  Woning,  rum,  op  Wulur,  Dama. 

10.  Beeld  waar  voor  aan  den  Upulero  geofiferd  wordt 

11.  Snoer  van  schelpen   bulo,    van  een  meter  middellijn,  die  bij  het  lossen 

van  prauwen  om  den  sneb  of  boeg  gehangen  wordt  als  versiering  en 
eerbewijs. 

12.  Gezicht  op  het  eiland  Serua  van  het  Noordwesten. 

13.  De  West-zuidwestkust  van  Dama. 


25 


OCJNO.  II  441  •  F 

De  A^-cn  kroolMnfe  nnen 


3  2044  043  374  388 


This  book  thouM  be  retumed 
lo  the  Library  on  <»r  bef  ore  the 
last  date  ttamped  below. 

Please  return  promptly.