HAROLO 8 LEE U8RARY
8WOHAM YOUMG UWtVBWTY
PROVO. UTAH
411
Mi
,iVK u-i
\v\ ^r
DE VOORNAME
HUIZEN EN GEBOUWEN
VAN
's-HERTOGENBOSCH,
ALSMEDE HUNNE EIGENAARS OF BEWONERS
IN VROEGERE EEUWEN.
AANTEEKENINGEN
UIT DE
BOSSCHE SCHEPENPROTOCOLLEN,
LOOPENDE VAN 1500-1810.
DOOR
Jhr. Mr, A. F. O. van SASSE van YSSELT
BESTUURSLID VAN HET PROVINCIAAL GENOOTSCHAP
VAN
KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN IN NOORE>BRABANT.
le DEEL.
Uitgaue uan
het Prouinciaal Genootschap uan Kunsten en Wetenschappen
in Noordbrabant.
'TOVO, UTAH
VOORWOORD.
Aanvankelijk was mijn voornemen om uit de Bossche
Schepenprotocollen, loopende over het tijdvak 1500 — 1810, uit-
treksels te geven op dezelfde wijze als Aug. Sassen zulks deed
met de protocollen der Helmondsche notarissen. Het bleek
mij, toen ik met het excerpeeren daarvan was begonnen, dat
het niet de moeite zoude loonen om al de duizende akten, die
in de Bossche Schepenregisters staan, bij extract uit te geven
en bovendien dat het excerpeeren daarvan een werk zoude zijn,
dat ik onmogelijk zoude kunnen voltooien.
Ik moest daarom de taak, die ik mij had opgelegd, be-
perken en ik meende dat niet beter te kunnen doen dan met
mij te bepalen tot die schepenakten, welke betrekking hebben
op de voornaamste of belangrijkste huizen en gebouwen, die
oudtijds te 's Hertogenbosch stonden, alsmede op derzelver be-
woners of eigenaars ; dan was het geen onbegonnen werk en
werden in elk geval de belangrijkste schepenakten geexcerpeerd.
Hierbij heb ik de door mij gemaakte extracten zoodanig
gerangschikt, dat zij geplaatst zijn in de beschrijving van de
huizen of gebouwen, waarop zij betrekking hebben, omdat ik
vermeende, dat daardoor het raadplegen van mijn werk zeer
zoude worden vergemakkelijkt ; voorts heb ik daarbij hetgeen
in kronijken of andere oude werken over die huizen of gebou-
wen en derzelven eigenaars of bewoners vermeld staat, tusschen
die extracten of excerpten ingevoegd ten einde den inhoud er
van beter verstaanbaar te maken. Daartoe heb ik ook nog een
veelvuldig gebruik gemaakt van de onuitgegeven Beschrijving
van 's Hertogenbosch van den bekenden geschiedschrijver mr.
Johan Hendrik van Heurn, die ze in zijne Historie der Stad en
Meyerye van 's Hertogenbosch II blz. 447 noemt : Beschryving
der Geestelyke en Waereldlyke Gebomven der Stad.
Naar hetgeen hij daar ter plaatse mededeelt, was hij in
1776 nog niet met dit werk begonnen, hetgeen ook uit deszelfs
inhoud blijkt, want men kan er duidelijk uit zien, dat het eerst
omstreeks 1780 werd samengesteld. Het bestaat uit twee dikke
folio deelen goed geschreven schrift; Pastoor Coppens maakte
er reeds een ruim gebruik van voor zijne geschiedenis van het
Bisdom van den Bosch en daardoor kwam een deel van den
inhoud der Beschrijving ook in het bekende werk van pastoor
Schutjes over hetzelfde Bisdom. Met hetgeen ik uit de Be-
schrijving in dit werk zal mededeelen zal daardoor thans bijna
de geheele inhoud er van in druk zijn verschenen met uitzon-
dering echter van hetgeen van Heurn daarin vermeldde over
de oude Bossche gilden ; overneming hiervan kwam mij niet
wenschelijk voor, omdat hij over de gilden niets anders mede-
deelt dan den verkorten inhoud hunner kaarten ; den origineelen
tekst daarvan gaf hij alzoo niet.
Dank zij de vrijgevigheid van nu wijlen mr. Petrus Franciscus
van Cooth, in leven griffier der Staten van Noordbrabant, berust
de Beschrijving van mr. van Heurn thans in de verzameling
handschriften van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en
— 5 —
Wetenschappen in Noordbrabant. Voor eene uitgave in den
oorspronkelijken tekst is zij voor den tegenwoordigen tijd niet
meer geschikt.
Uit de beschrijvingen der kerken en andere openbare
gebouwen van den Bosch, die gedurende de laatste vijftig
jaren in druk verschenen zijn, heb ik echter voor dit werk zoo
goed als niets overgenomen, omdat die boeken door een ieder
gemakkelijk kunnen geraadpleegd worden en het daarom over-
bodig was den inhoud daarvan hier over te nemen.
De nummers, die ik aan de door mij beschreven huizen
en gebouwen heb gegeven, zijn de huisnummers, welke zij thans
hebben blijkens het Gemeenteblad van 's Hertogenbosch voor
1909 n°. 177 en de nummers, die ik achter de door mij mede-
gedeelde excerpten heb vermeld, zijn die der Bossche schepen-
protocollen, waaruit ik ze genomen heb.
Van eenige huizen en gebouwen had ik gaarne meer
transporten medegedeeld dan ik deed, doch dat was mij niet
mogelijk, omdat ik daarvan bij het onderzoek in de schepen-
protocollen den draad kwijt raakte, doordien daarin vóór 155°
de huizen, met uitzondering van die, welke op de Markt en
in hare onmiddellijke omgeving stonden, op eene enkele uit-
zondering na, niet met hunne namen worden aangeduid ; zij
zullen die vóór dien tijd meerendeels niet hebben gehad.
De Bossche schepenprotocollen van vóór 1500 heb ik
niet onderzocht, omdat mij de tijd ontbrak ze te ontcijferen ;
zeer wenschelijk vind ik het echter dat een ander mijn werk
uit die protocollen aanvult !
A. F. O. van SASSE van YSSELT.
's Hertogenbosch,
1 Mei I9ijb.
INLEIDING.
De stad 'sHertogenbosch, — haar naam duidt het reeds
aan, — is gesticht op een bodem, die volgens den eenen kronijk-
schrijver een boseh was en volgens den anderen nabij een
bosch was gelegen.
Jacob van Oudenhoven in zijne uitgave van 1670 van
zijne Beschryvinghe der stadt van 's Hertogenbossche 1) blz. 2
zegt : „dat dese stadt uyt gheen bosch gebouwt en is, blijckt
ten eersten uyt den ouden naem van nova civitas apnd sylvam,
de nieuwe stadt by het bossche. Ende dat is al eenen seer
ouden naem, die dese stadt in haer eerst beghin ghevoert heeft,
want de Roomsche coninck Henrick, soon van den keyser
Fredericus II, noemt de burghers van dese stadt homines de
nova civitate apad sylvam, in den brief, gegeven apud Nuren-
berch anno 1233, 13 Kal Octobris, waerin dat hy deselve tolvry
maeckt doorgaens op den Rhijn, De grondt, daer de stadt leydt,
is ten anderen (ook) al te leegh geweest ende (aan) het water
te seer onderworpen om daer boomen tot een bosch te wassen,
oock selfs doen de wateren hier noch soo hoogh niet en reesen
als sy nu wel doen". Kortheidshalve, zoo betoogt hij verder,
zou dan de naam van civitas apud sylvam geworden zijn
1) Waar hij in dit werk wordt aangehaald zonder vermelding van
jaartal is bedoeld zijne uitgave van 1670.
Hij was in zijne jeugd kloosterling in het klooster Bazeldonk te
den Bosch, later werd hij Hervormd predikant en stierf te Haarlem omstreeks
het jaar 1683.
— 8 —
Bossche en van hier volgens hem de dwaling, dat ter plaatse,
waar de stad den Bosch gelegen is, oudtijds een bosch zoude
hebben gestaan.
Met deze zienswijze van van Oudenhoven zijn in strijd
de Bossche kron ijkschrijvers Wilhelmus Molius, Albertus Cupe-
rinus en Simon Pelgromius 1), die allen veel vroeger leefden
clan hij ; zoo schreef de in de tweede plaats genoemde hunner,
wat de beide anderen in bijna dezelfde bewoordingen ook mede-
deelden: „die plaetse, claer nu die stad van Tsertogenbossche
op gefuudeert is, was een zeer lustige encle plaisantelycke
bosscagie ende een genuchelike foreeste, verciert met menigherley
boomen, ghebusteu, mit verscheyde grim cruden, bloemen ende
al wat tot genuchte, solacie ende berieflicheyt van een bossche,
foreeste encle warande toebehoort. In dat bossche waren veel
vremde, wilde dieren, als: vossen, wolven, beren, wilde swynen,
hazen, conynen, herten, hijnden ende sulx meer van wilbraet." 2)
De meening van de drie laatstgenoemde kronijksch rij-
vers wordt bevestigd door het Eegister der goederen van het
klooster Lorsch, omdat onder de vrome giften daarin de na-
volgende van het jaar 815 opgeteekend staat 3) : In villa Hortina
(= de Frankische villa of dorp Orthen) declit Runfridus terram
ad seminandum modios clecem et mansos cum pratis, pascuis,
sylva, piscatoriis et omnibus adjacentiis, zijnde hetzelfde als
dat wat reeds Alfger had gedaan toen deze: tradidit in Ortinon
terram ad modia decem sementis et prata, et in Ulam sylvam
(n.1. het Orthensche bosch) porcos cluos.
De benaming Muntel, clie een deel van 'sHertogenbosch en
van den polder het Ertveld en de Vliert(=Yliedaard) oudtijds hacl,
pleit ook voor het bestaan hebben van een bosch in en nabij
die stad, daar toch dit woord beteekent eene mun (begraafplaats)
1) Hij werd omstreeks 1507 te den Bosch geboren en in 1540 prior
van het klooster Bazeldonk aldaar. Volgens Dr. G. R. Hermans Gesch.
Mengelwerk 1 blz. 56 overleed hij in 1572 ; zijne kronijk is aldaar afgedrukt
op blz. 61 en vlgd.
2) Dr. G. R. Hermans Verzameling van Kronijken blz. 19 en vlgd.
3) Mr. A G. Bondam de Orthensche verwikkelingen blz. 9 en 6.
— 9 —
gelegen bij een lo (bosch) 1). Het deel van de Muntel, dat
binnen de vesten van den Bosch lag, vindt men omschreven
in eene Schepenakte dier stad van 1596 (Reg. no. 294 f. 36),
waarbij Goijart van Engeland aan mr. Jacob van Balen ver-
koopt een kamp lands, genaamd de Kleine Mantel, gelegen
op het Hinthamereind tusschen de Pijnappelsche en cle Hint-
hamerpoorten en den stadswal ex uno en de aldaar vlietende
wateren ex alio.
Men kan alzoo veilig aannemen, dat cle stad den Bosch
gebouwd is ter plaatse, waar voorheen zich een bosch bevond,
zooals, op Van Oudenhoven na, ook steeds het algemeen ge-
voelen is geweest.
„In dit bosch," zoo schreef Pelgromius, „heeft de Hertoch
een hutte op gheslagen, so voor syne honden ende peerden als
hy ter jacht ginck als oock voor de menschen om voor den
reghen ende groote hitte daerin te schuylen. Dese hutte is
daerna het Hasewijnt ghenaemt ende staet alsnoch op de Merckt.
Des Hertoghs jaghers hebben dese hutte met eenen graft om-
graven om hen tegens 'tghewelt haerder vyanden te versekeren,
want daer was eenen grooten twist geresen tusschen hen ende
cle jaghers van den Graeff van Megen 2), overmidts dat sy
onder het ghebiedt van den ghemelden Graeff ghecomen waren,
volghende haere honden, die daer ofte verdwaelt waren of door
al te groote hitticheyt het wilt hebben gevolcht, waerover sy
van des Graefs jaghers seer zijn gheslaghen ende gewont,
alsof sy hen onderstaen hadden in eens anders jacht te jaghen.
Dit heeft de Prins so qualijck ghenomen, dat hy die van
Meghen clwonck de ghedoode honden met de achterste voeten
om hooch te hanghen ende die gheheelijck, tot een amende,
met coren te overgieten ende te bedecken'*.
Molius zegt van bedoelde hut, die hij noemde Casula
seu diverticalum qaoddam, : postea factum est ut ab hac eaclem
casula in eodem loco constructa, domus illa, quae nunc circa
1) Dr. C. R. Hermans Geschiedk. Mengelwerk II blz. 263.
2) Guperinus in Dr. G. R. Hermans Verzameling van Kronijken blz. 20.
— 10 ~
forum, cane venatico intersignata, monstratur et adhuc ibidem
nomen servasse videatur.
Dit huis, het Hazewindje genaamd, was het oudste huis
van den Bosch, doch daarom nog niet de optrek of het zooge-
naamde kasteel of paleis, dat de Hertog van Brabant voor zijn
verblijf aldaar had; dit was het huis, dat Godfried III of wel
Hendrik I van Brabant 1) een paar huizen verder dan het
Hazewindje aan de Pensmarkt bouwde om er gedurende het
jachtseizoen met zijnen hofstoet eenigen tijd verblijf te houden. 2)
Molius noemde dat huis „aula Ducis, ab eodem recenter in-
signi opere in foro exstructa, quae nunc e regione maccelli,
oloris sive cygni insignio, ubi princeps libenter diverte solebat,
nobilitata conspicitur. Wanneer dit huis gebouwd is, is niet
meer bekend; zeker zal het reeds in 1200 voltooid zijn ge-
weest, omdat toen eene compositie- facta est apud Orten inter
ducem (Hendrik I van Brabant) et comitem (Otto van Gelre)
en het niet is te veronderstellen, dat vorstelijke personen met
elkander een verdrag zouden gesloten hebben in eene hutte;
in elk geval stond het gebouw er al in 1202, daar het toen
reeds eene munitio werd genoemd.
Mr. J. H. van Heurn zegt in zijne Historie der Stad en
Meyerye van ' s Hertog enbosch I blz. 100, dat de bouw van dit
huis of kasteel, zooals hij het noemt, oorzaak was, dat vele
menschen zich bij of omtrent hetzelve vestigden, waardoor
Hertog Godfried werd bewogen hunne woningen en zijn kasteel
met wallen en grachten te doen omringen, aan welke aldus
versterkte plaats hij den naam van 's Hertogenbosch gaf, het-
geen geschiedde in het jaar 1184.
Pelgromius geeft daarentegen als oorzaak van het ont-
staan dier stad de volgende op :
„De plaets van (voorbedoeld) bosch was tot vele saken
bequaem ghelegen, hebbende in 't midden een ghemeyne vaert,
tot dewelcke, als tot een ghemejme haeve, vele volckeren
1) Cuperinus in Dr. G. R. Hermans Verzameling van Kronijken blz. 31.
2) Butkens Tropheés I bk 4 blz. 131.
11
daghelijckx quamen om hare ghecochte goederen daer te ont-
fanghen.
De Kempelaoders, Peellanders ende haere gebueren plach-
ten haere byen naer de uytterste palen van Gelderlandt te
brengen, omdat die landtstreecke een seer soete ende ghetem-
perde locht heeft ende overvloedich is van coren, bloeysel ende
heyde, zijnde seer bequaem voetsel voor de byen. Dese natie
ter bequamer tijdt haere byen in haere bykorven overbrenghende
ende, met Geldersche coopmanschappende met coren, boonen,
erwitten, keesen ende diergelycke waren, hebben dese plaetse,
als naer alderbequaemste ghelegen, verkosen, tot dewelcke sy
met groote menichte met haere schuytjens ende kerrekens
quamen om de gecochte waren of die se noch mochten koopen
te ontfanghen. Ende geschiede dan door de groote coopman-
schap, die hier gedreven wert, dat dese plaets vermaerder ende
meer besocht wert.
Daer en waeren dan noch geen publycke herberghen om
de comende luyden te ontfanghen, also dat die ghenootsaeckt
waren onder den blauwen hemel te vernachten, indien sy tot
haer groot onghemack tot de naest ghelegen dorpen ende
hoeven hen niet en begaven. Eenen sekeren huysman, dit
onghemack moede zijnde, heeft voor hem ghenomen daer te
timmeren, ende is de eerste gheweest, die in dit bosch een
openbaer herberghe ghebout heeft aen de Oude Diese ontrent
de Geertruydebrugghe ende is door de menichte der gasten ende
groote neeringhe in korten tijdt seer rijck gheworden, dat oock
niet te verwonderen en is, want het doen eenen vredelycken
tijt was ende het volck quam daer by groote menichte, soo
uyt de Geldersche quartieren, voorn amentlijck uyt Bommeler-
ende Tielerweert, Maes ende Wael, als oock uyt de quartieren
van Brabant, te weten van Brussel, Loven, Antwerpen, Kempe-
landt ende Peellandt ende uyt alle omliggende stedekens ende
vlecken om op dese plaets haere coopmanschap te dry ven.
Door dit goet succes ende welvaren van desen weert geschiedent
(ghelijck de menschen van naturen voornuftich zijn) datter
-*- 12 —
meer haere wooninghe daer gingen timmeren, soo datter huys
by huys gevoecht worde. Dit zijn dan de eerste gheluckige
beginselen gheweest van de toecomende stadt. Molius schreef
hetzelfde en eindigt dan aldus : haec fuere civitatis buscoducensis
praeludia; de plaats waar de eerste woningen volgens hem
kwamen te staan was : „non longe a littore gurgitis antiquae
diesae, qui eo tempore per pon tem ortensium dirivabatur".
Van Oudenhoven t. a. p. blz. 3 beweert nog, dat het eerste begrijp
van dese stadt op den dijck van Orthen begrepen ende meest
ghebouwt is, en komt alzoo de zienswijze van Molius en Pel-
gromius zeer nabij, daar toch onder den dijk van Orthen moet
worden verstaan de Orthenstraat, welke benaming oudtijds niet
alleen droeg de eigenlijke Orthenstraat maar ook de Hooge
Steenweg, doch op blz. 12 schrijft hij, behalve dat voorbedoelde
huisman zijn logement bouwde op de plaats, waar later het
St. Geertruiklooster stond, dat de woningen, welke na het zetten
van die herberg gebouwd zijn, getimmer t werden ter plaetse, nu
de oude dyse ghenaemt, op den Hoogen Steenivegh ende nae de
Veriverstraet ; hij blijft zich daar alzoo met zijne eerste bewe-
ring niet gelijk, want hij doet het er toch voorkomen dat de
plaats, waar de eerste woningen gebouwd werden, was de tegen-
woordige straat de Oude Dieze. Cuperinus in zijne kronijk,
uitgegeven door Dr. Hermans 1. c. blz. 23 beweert dit ook,
want hij zegt daar dat die eerste husen werden getimmert op
die selve plaetse oft straete, dat nu op die Oude Diese gemunt
is en dat eerst daarna, nadat ook al de Verver straat bebouivd
ivas, ivoningen gezet werden op ten Hoogen Steenweek. Het
wil mij echter voorkomen dat laatstgenoemde geschiedschrijver
evenals van Oudenhoven op blz. 12 zich vergist, daar het toch
niet aannemelijk is, dat de eerste woningen der stad gebouwd
zouden zijn betrekkelijk ver buiten hare eerste ommuring; tot
die vergissing zullen zij zijn gekomen doordien te hunnen tijde
alleen het einde der Verwerstraat de Oude Dieze genaamd
werd. De plaats, door Molius, Pelgromius en gedeeltelijk ook
nog door Cuperinus aangegeven, als de oorsprong van den
-- ia -
Bosch, was bovendien veel beter gelegen voor den handel met
de Gelderschen dan de zooveel verder gelegene straat, welke
thans de Oude Dieze heet. Voor mijn gevoelen vind ik nog steun
bij van Heurn in zijne Beschrijving, want hij is daar ook
van oordeel, dat de plaats, waar de eerste woningen der stad
kwamen te staan, gelegen was aan de Oude Dieze, die van af de
Geertruibrug in meer Oostelijke richting dan de tegenwoordige
Dieze naar de Maas liep 1) en eerst den naam van Oude Dieze
kreeg toen, zooals van Oudenhoven op blz. 25 t. a. p. mede-
deelt men „in den jaere 1448 op den 29 Mey begonst heeft
een nieuwe haven 2) te graven ende men groef (toen) de Dyse
tot Enghelen toe ende doen wierden alle het water van de
waterstroom met eenen graft daer naer (Engelen) toegebrocht,
die te vooren ten deele met eenen langhen loop door de stadt
liep ende ten deele door de brugghe by den Orthenschen dijck
naer de Maes toe". Met de brugghe by den Orthenschen dijck
bedoelt van Oudenhoven blijkbaar de pons ortensius, waarvan
Molius, als gezegd, gewaagde, zijnde dezelfde als de Geertruy-
brugghe, waarover Pelgromius het heeft, zooals ook de meening
is van van Heurn in zijne Beschrijving, daar deze aldaar toch
zegt: „door den Ortensen dijk kan ik niets anders verstaan als
de straat, die den Hoogen Steenweg genaamt werd; deeze straat
was in de eerste bewalling der stad begreepen en is thans
nog zo hoog, dat de meeste huizen aldaar ter rechte zijde, als
men van de Markt komt, aan de agter zijde merkelijk laager
zijn als de straat is ; van Heurn ziet hierbij echter over het
hoofd dat de naam Hooge Steenweg van oudsher alleen ge-
voerd wordt door dat deel van de Orthenstraat, dat loopt van
af de Vischstraat tot aan de Pensmarkt.
De ghemeyne vaert, die blijkeus de hiervoren aange*-
haalde passage van Pelgromius liep door het bosch, op welks
4) Van af Orthen tot de Maas had dit deel der Dieze den naam
van het Zwarte Water.
2) Over de verdere geschiedenis van deze haven, thans de Smalle
en Breede genaamd, zie men van Oudenhoven 1. c. blz. 23 en van Heurn
Historie II blz. 489 en 496.
— 14 —
bodem den Bosch gebouwd is, was blijkens van Oudenhoven
t. a. p. blz. 12 de Maalstroom. Hieraan stond onder Orthen
een kapelleke, aan St. Peter gewijd, dat in 1545 zal zijn afge-
broken 1), van welk bedehuisje nog melding wordt gemaakt
in eene Bossche Schepenakte van 5 October 1722, waarbij
Arend de Raet, wonende te Haarlem, als executeur-testamentair
van Gualtherus de Raet, heer van Dubbeldam, verkoopt een
kamp hooi- of weiland, genaamd de Zwanenkamp, groot zeven
morgen, gelegen te Orthen tegenover de plaats daer de capel
gestaen heeft, gemeendelijk genoemt Maelstroom, de erve eer-
tijts Catharina Goossens ende haare kinderen ex uno ende
tussen de Oude Diese, aldaer vlietende, ex alio.
De bewering van van Heurn, dat de stad den Bosch is
ontstaan doordien menschen zich vestigden en in de nabijheid
van het zoogenaamd kasteel of paleis van den Hertog en die
van Pelgromius, dat zij is ontstaan doordien menschen het
deden aan de Oude Dieze bij de St. Geertruibrug, kunnen zeer
goed samengaan, want het verblijf van clen Hertog in die stad
zal er zeker ook lieden hebben getrokken 2).
Wanneer is nu de stad den Bosch gesticht geworden ?
Lang heeft de meening gegolden, op grond van het oud
chronicon, dat aldus luidde:
GodefrldVs dVX e sILVa feCIt oppIdVM,
dat het jaar 1184 het stichtingsjaar was, maar de Bossche archi-
varis Jan Hezenmans beweerde in zijn werk de Stichting van
's Bosch in 1185, dat het stichtingsjaar 1185 moest zijn en
daarom is op zijn advies in het jaar 1885 te 's Hertogen-
bosch met zeer veel luister en vrolijkheid het zevenhonderd-
jarig bestaan van die stad gevierd. Volgens mr. A. C. Bondam
t. a. p. blz. 20 is echter de stichting van den Bosch door
Hertog Godfried slechts als eene legende te beschouwen 3) en
1) R. A. van Zuylen De Stadsrekeningen I blz. 624.
2) Mr. A. G. Bondam t. a. p. blz. 34.
3) In het Tijdschrift voor Noordbrab. Gesch., Taal- en Letterkunde I
blz. 81 staat aangehaald een handschrift van Butkens, volgens hetwelk den
Bosch in 1185 reeds deze schepenen had: Walterus; Johannes ; Egidius;
Judocus en Godefridus.
— 15 —
hij zal daarin wel gelijk hebben, want uit niets blijkt, dat die
Hertog of zijn zoon Hendrik die stad stichtte. Edmond de
Dynter II p. 132, op wien men zich beroept ten bewijze, dat
den Bosch in 1185 zoude gesticht zijn, spreekt van een e stich-
ting der stad in dat jaar niet. Het meest aannemelijk is ook, dat
den Bosch niet in. eens doch langzamerhand is ontstaan, zooals
eveneens uit de voormelde aanhalingen uit de Bossche kroniek-
schrijvers valt op te maken en dat die plaats eerst stad zal
geworden zijn toen door den Hertog aan haar stedelijke rechten
geschonken werden ; wanneer zulks gebeurde is echter tot dusverre
niet kunnen blijken. Met Dr. J. Huizinga in de Bijdragen voor
Vaderl. Geschied. IVe reeks Ve Dl blz. 89 ben ik het eens,
dat dit zal hebben plaats gehad in of kort vóór 1196, vermits
Keizer Hendrik VI op verzoek van Hendrik I, Hertog van
Brabant, den 1 Juni 1196 tolvrijheid op den Rijn schonk:
universis hominibus suis de nova civitate apud silvam 1) en,
zooals Dr. Huizinga terecht opmerkt, de Brabantsche Hertog
aan den Keizer voor zijne nieuwe stad geene voorrechten zal
hebben verzocht dan nadat hij eerst zelf daaraan voorrechten
in den vorm van stedelijke rechten zal hebben verleend. Het
heeft daarom niets gewaagds het verleenen van stedelijke
rechten van den Bosch op of (op) kort vóór 1196 te dateeren,
te meer daar dezelfde hertog Hendrik I reeds in 1212 die stad
met Sichem, Lier, Aerschot, Antwerpen en Leuven rekende
onder cle oppida nostra ab antiquo aedificata. 2) Maar wat
er hier ook van moge zijn, in elk geval waren de Bossche-
naren in 1885 niet ver van de waarheid, toen zij in dat jaar
het zevenhonderdjarig bestaan hunner stad plechtig herdachten.
Volgens Van Heurn Beschrijving waren de eerste
woningen van den Bosch maar boerenhuizen, die slechts gering
1) Miraeus Opera Diplomatica I blz. 193. Mr. A. G. Bondam t. a. p.
blz. 35. Wauters Table chronologique des chartes III blz. 55.
In hetzelfde jaar 1196 gunde ook de Graaf van Gelre tolvrijheid
aan de burgenses de novo oppido super silvam juxta Orten (Sloet Oor-
kondenboek no. 387).
2) Miraeus t. a. p. I blz. 571.
— 16 —
van omvang waren, geene andere muren dan leemen wanden
hadden en enkel en alleen met stroo of riet gedekt waren.
Doordien hare daken slechts van stroo of riet waren, bevond
zich tusschen die woningen eene tusschenruimte van twee voeten
breed om het regenwater te doen wegloopen; hieraan zou het
volgens hem zijn toe te schrijven, dat men zelfs nog in zijnen
tijd te 's Hertogenbosch tusschen de woningen zoogenaamde
wennen had.
De insoliede bouw der eerste woningen van den Bosch
maakte het aan de inwoners van Heusden gemakkelijk om,
toen zij uit afgunst de nieuwe stad wilden vernietigen, de
nieuwe ivooningen, zooals Pelgromius verhaalt, tot den grondt
toe af te breken om de voorspoedighe beginselen (van 's Her-
togenbosch) voor te komen, die ander sins den onder ganck van
haere stadt (Heusden n.1.) soude medebrenghen. Pelgromius
verhaalt verder, dat de eerste bewoners van den Bosch aldaar
wederom nieuwe wooningen ghebouivt hebben, ivaer door den nijt
van de Heusdensche borgers meer ende meer ontsteken is, die
deselve oock niet langher en laten nestelen, maer overvallen
se voor de tweede reyse, ruineren haere huysen ende dryven
se verre van haere plaets, opdat haer laetste voornemen niet
arger en worde als haer eerste.
Uit deze beschrijving van Pelgromius valt op te maken,
dat den Bosch ook toen nog niet ommuurd was, want anders
zoude het aan de Heusdenaren zeker niet gelukt zijn om de
Bosschenaren ten tweeden male te overvallen en hunne woningen
te vernietigen. Versterkt zal destijds alleen de optrek of het zoo-
genaamd kasteel van den Hertog geweest zijn, omdat niet ver-
meld wordt, dat de Heusdenaren het eveneens vernielden en
in 1202, zooals wij reeds zagen, het zelfs uitdrukkelijk eene
munitio genoemd werd. Dit werd gezegd bij de vermelding
van het feit, dat in dat jaar Dirk VII, Graaf van Holland,
met behulp van de Gelderschen dit zoogenaamd kasteel be-
legerde, dat toen door Willem, heer van Perweys, den halven
broeder van Hendrik I, Hertog van Brabant en Hendrik van
— 17 —
Kuik, tegen hem verdedigd werd; hij legde het alstoen in de
asch en voerde genoemde verdedigers gevankelijk daaruit weg,
doch bij Heusden door hertog Hendrik op 7 September van
dit jaar achterhaald en overrompeld zijnde, moest hij zijne
gevangenen weder loslaten en werd hij zelf gevankelijk naar
Leuven gevoerd; als losprijs moest hij toen 2000 marken be-
talen, cum quibus, zoo zegt Beka p. 63, ipse dux (Hendrik I)
suum oppidum reparavit, in quo, zoo voegt de Dyn ter II p. 132
er aan toe, oppida sua Brabantiae, scilicet Lovanium, Bruxella et
Antiverpia, fecerunt construi tres portas, 1) welke poorten blijkens
Pelgromius waren: die van Leuven de poort, welke te zijnen
tijde de Gevangenpoort was, staande nabij de Markt dicht bij het
Groot Ziekengasthuis ; die van Brussel de H. Kruispoort, welke in
de Orthenstraat stond en te zijnen tijde nog aanwezig was en die
van Antwerpen de O. L. V. poort, welke aan het begin der
tegenwoordige Schapenmarkt stond en te zijnen tijde reeds was
afgebroken. Behalve deze drie poorten zal er toen ook nog eene
waterpoort gebouwd zijn, daar toch aan eiken kant van de
Dieze vlak bij het Groot Ziekengasthuis en wel ten W. daarvan
een toren stond, waarvan de onderste stukken thans nog bestaan.
Tusschen eerstgenoemde drie poorten deed hertog Hendrik I een
ringmuur bouwen en buiten daarom heen grachten graven, welk
werk, zoo verhaalt Cuperinus t. a. p. blz. 27, spoedig was
verricht. Van dien muur schreef van Oudenhoven t. a. p. blz, 14:
dit was een seer dicke ende sware mner, ivaervan dat men
noch eenighe overblijfselen siet achter het Minnebroedersclooster,
bij de Vischmerckt, tusschen de Tolbrugghe ende de Merclct
ende achter het Oude Raedthuys. De zooveel later dan hij
geleefd hebbende mr. J. H. van Heurn deelt over dezen muur
nog mede, dat toen in 1779 het huis de Schotsch e roos (Kolper-
straat No. 18), hetwelk destijds het eigendom was van den
stadssecretaris mr. Abraham Bastide, verbouwd werd, men in
het erf van dat huis een gedeelte van dien stadsmuur met een
1) Mr. A. G. Bondam t. a. p. blz. 23—34
— 18 —
of twee schietgaten er in ontdekte en dat het achterste gedeelte
van het aan de Groote Markt staand huis de Gulden Ketel
(Markt No. 17) dat toen toebehoorde aan Godefridus van Lan-
schot, die door hem genoemd werd een voornaam Koopman te
'sHertogenbosch, gebouwd was op dien stadsmuur.
Over de plaatsen, waar die muur gestaan heeft, vond ik in
de Bossche Schepenregisters nog het volgende:
Reg. n°. 180 blz. 239 : a° 1550 vermeld een huis, staande
nabij de Markt tusschen een secreet van het huis de Groeneburg
(Markt n°. 7) ex uno en den ouden muur van den Bosch ex alio
en zich uitstrekkende van af gezegd secreet tot aan het Ridder-
straatje.
Reg. n°. 99 blz. 88 : a° 1505 verkoop van een erf, gelegen
in de Korte Waterstraat bij het Groot Ziekengasthuis onder
den boog van den ouden muur der stad den Bosch.
Reg. n°. 120 blz. 75 : a° 1520 verkoop door Gerard van
Wijck Willemszoon aan Nycolaus Geelmans van de helft van een
stal, staande in antiquo muro oppidi de Buscoducis in vico die
Waterstraet prope portam Captivorum inter dictum murum ex
uno latere et inter dictam plateam die Waterstraet ex alio.
Reg. n°. 101 blz. 94 vso : a° 1506 verkoop van een erf,
gelegen achter het huis het Hert (Markt n°. 47 en 49) en
zich uitstrekkende van af de Dieze tot aan den stadsmuur.
Reg. n°. 126 blz. 147 : a°. 1523 verkoop van een huis in de
Orthenstraat, staande infra murum antiquum oppidi de Buscoducis
et ultra en tusschen het huis van Ysselstein ex uno en dat
van Jan van den Zande ex alio, zich achterwaarts uitstrek-
kende tot aan de Haven. Kooper daarvan was Henrick, zoon
van Zander van Horssen. (Men zie ook nog Reg. n°. 101
f. 396).
Reg. n°. 133 blz. 447 : a° 1527 verkoop van een huis in de
Orthenstraat, staande tusschen dat van Glaviman ex uno en
dat van het klooster Marienhage bij Eindhoven en zich achter-
waarts uitstrekkende ad murum antiquum van den Bosch.
Reg. n°. 98 blz. 490: a° 1503 verkoop van een huis en
— 19 —
achterhuis in de Karslraat alsmede van een ledig erf vóór dat
huis gelegen „juxta portam Fratrum Minorum ibidem et domum
Gysberti Willemszn. aen den put", alsmede van een erf, ge-
legen achter gezegd huis en zich uitstrekkende tot aan den
ouden stadsmuur.
Reg. n°. 292 blz. 74 vso : a° 1595 verkoop van een huis,
staande in de straat, welke loopt van de Abtsbrug naar de
Vischmarkt en zich van die straat achterwaarts uitstrekkende
tot aan antiquum murum oppidi de Buscoducis.
Uit al deze gegevens valt met zekerheid op te maken, dat de
eerste vestingmuur van den Bosch van af de voormalige O. L. V.
poort, die aan het begin der tegenwoordige Schapenmarkt, ge-
nomen als men uit de Vughterstraat kwam, stond, liep vlak
achter langs de erven der aan de Zuidzijde van de Markt
staande huizen, alzoo dwars door de achterplaats van het Stad-
huis, de Eidderstraat, Kolperstraat en Korte Kerkstraat tot aan
de Korte Waterstraat; van daar langs de O. grens van het
eiland, dat aan de O. zijde van de erven der aan de N. zijde
der Markt staande huizen tot aan de St. Geertruisluis ligt ;
van daar dwars door de Orthenstraat tot dicht bij de Smalle
Haven en van daar langs de erven der aan de W. zijde van
de Orthenstraat staande huizen tot ongeveer het begin der
W. zijde van de Karstraat ; van daar achter langs de erven
der aan de O. zijde van de Kruisstraat, staande huizen tot
aan de Abtsbrug en van daar ten O. van de Dieze, die
loopt onder de ten O. van de Snellestraat staande huizen, tot
aan de O. L. V. poort. De plattegrond van den Bosch was
aanvankelijk derhalve zoo als die, welke afgeteekend staat
in Dr. C. F. X. Smits de Kathedraal van 'sHertogenbosch
blz. 11. De vestinggracht, welke langs gezegden vestingmuur
liep, bestaat nog voor een deel; zoo bestaat die nog van
af laatstgemelde poort tot aan de Autfoirtsche brug, gelegen
in de straat genaamd Achter het Stadhuis; van daar tot aan
het Groot Ziekengasthuis is zij gedempt ; van af dat Gasthuis
tot aan de St. Geertruisluis bestaat zij daarentegen nog;
— 20 —
van daar tot aan de Smalle Haven is zij weder gedempt
en van daar tot aan Abtsbrug is zij op een enkel stuk na ook
gedempt 1), terwijl zij nog altijd bestaat van af die brug tot
aan de plaats der meergezegde O. L. V. poort.
Eene kerk was er aanvankelijk binnen gezegden vesting-
muur voor de Bosschenaren niet ; zij hadden daarom tot
parochiekerk de voormalige St. Salvatorskerk te Orthen, 2) die,
zooals Cuperinus t. a. p blz. 33 schreef, doen die moyer kerck
ivas van der stat van den Bosch, maar, zoo had hij al op blz.
32 geschreven, sy haelden haer Sacramenten ende kerkenregten
tot Orthen in dat cleyn cappelleken, datter noch staet (n.1. dat
aan de Maalstroom), dat ivelcke zy hielden voor haer parochie
kerck (zeker omdat het dicht bij den Bosch stond 3) en aan den
weg, waar langs de eerste Bosschenaren hunnen handel dreven; 4)
dit duurde tot dat de Minderbroeders in den tuin en boom-
gaard, die gelegen waren achter den optrek of het zoogenaamd
kasteel of paleis van den Hertog van Brabant en hun daartoe
door dezen waren geschonken, in 1258 een klooster met kerk
bouwden, waarna deze kerk, zooals Cuperinus t. a. p. blz. 35
ook nog mededeelt, een wijl tijts een prochie kercke van der
stat van den Bosch ivas; zij werd, omdat zij de derde kerk
of kapel voor de Bosschenaren was, genoemd tertia capella
sitb Orduno 5).
Toen de stad den Bosch eenmaal versterkt was en zij
dientengevolge het hoofd kon bieden aan hare vijanden, breidde
hare bevolking zich weldra zoowel binnen als buiten hare
vesten aanmerkelijk uit. Hierover deelt Pelgromius het volgende
mede : „als de poorten so mildelijck opgetimmert waren, soo
is de plaets van velen soo seer gesocht als ofter geit in de
1) Van Heurn Historie I blz. 480 en 481. Het dempen van dit deel
der stadsgracht geschiedde blijkens de Stadsrekeningen van 1533/34 in 1534;
alstoen kwam in de plaats daarvan de tak der Dieze, die van af de Uilen-
burg onder de tegenwoordige Vischmarkt door naar de Haven loopt.
2) J. van Oudenhoven t. a. p. blz. 16.
3) Schutjes Bisdom van 's Hertogenbosch V blz. 422 en 426.
4) J. van Oudenhoven t. a. p. blz. 12.
5) J. van Oudenhoven t. a. p. blz. 93.
— 21 —
fondamenten begraven waer geweest. Dese nieuwe inwoonders
grypen eenen nieuwen moet, die se door de plonderinge van
de Heusdensche borgers te voren verloren hadden, sy timmeren
wederom nieuwe ghebouwen ende voegen het een huys by het
ander; alle die haer metter wooningen tot dese stadt begaven,
al waren ballighen ende banckerottiers, worden van den Prins
vryheyt vergunt, waerdoor dattet gebeurde, datter menichte
uyt 't Landt van Cleef, Guylickerlandt, Gelderlandt ende uyt
andere nabuerighe plaetse quamen om hier haere woonplaetse
te nemen. Dese ghemelde Provintien geven uyttermaten stercke
ende stoute vrouwen, alsoo dat dese vremdelinghen seer kneuter-
achtighe ende stoute vrouwen met haer ghebracht hebben, die
ten meestendeel over hare mans heerscheden ende de ghemeyne
goederen verquisten in spijt van hare mans, waerom dat dese
stadt van den Prins tot een remedie dese wet gegeven is : „dat
de vrouwe sonder den man gheen macht en heeft om het goet
te vervreemden maar dat de mans, sonder de vrouwen te kennen,
volkomen macht heeft om het goed te verruylen ende te ver-
koopen."
Onder hen, die zich bij den Bosch metterwoon vestigden,
waren ook vele Israëlieten, zooals blijkt uit van Ouden-
hoven 1. c. blz. 17, waar deze schrijft: „vinde mede by
verscheyden aengheteeckent, dat in den beginne van dese
nieuwe stadt hier ghekomen waeren een menichte van Jooden,
dewelcke haer wooninge namen op de plaets, die nu genoemt
is Achter het Wilt Vereken, dat doen buyten de stadt was,
want die stadtsmuere met een stadtspoorte stont doen niet
verre van daer, alwaer nu de groote Wage is; dese Jooden,
als sy een wyle tijts daer ghe woont hadden, doende hare
neeringhe ende hanteeringhe ghelijck andere, sijn sy ghevanghen
gheworden (als daer staet aengheteeckent) om haere leelycke
feyten ende misdaden ende wierden daernaer alle naer Vucht
ghebrocht ende zijn daer verbrant op de plaetse, die men noch
der Jooden Kerckhof noemt, niet verre van de galgh". De
door van Oudenhoven hier bedoelde poort was de reeds genoemde
— 22 —
O. L. V. poort, naar de Joden, die in de buurt daarvan woonden,
ook wel de Jodenpoort geheeten ; zij bestond nog in het begin
der 16e eeuw ; en de door hem genoemde plaats was, zoowel
de straat, welke nu nog zoo heet, als de straten, geheeten
Achter het Verguld harnas en Achter het Stadhuis, daar die
aanvankelijk ook „Achter het Wild Varken" genaamd werden ;
de straat genaamd Achter het Stadhuis, heette volgens van
Heurn Beschrijving oudtijds ook wel Jericho. De leelijke
feiten en misdaden, waarvan volgens van Oudenhoven de
Bossche Joden beschuldigd waren, bestonden blijkens van Heurn
Beschrijving hierin, dat men hen verdacht van de hand te
hebben gehad in de inneming door den Hollandsehen graaf
Dirk VII van den optrek of het zoogenaamd kasteel of paleis
van den Hertog van Brabant, dat op de Pensmarkt stond. Volgens
de overlevering werden zij verbrand op het tegenwoordig
Israèlietisch kerkhof te Vught, dat, als zij juist zoude zijn, alsdan
ook een waar champ des martyrs geweest is.
Kwamen, zooals wij hiervoren zagen, reeds spoedig na
de eerste versterking der stad vele woningen buiten hare
muren te staan, er zal toen daar, op de plaats waar thans de
St. Janskerk staat 1), ook eene kerk gebouwd zijn ; aan die
kerk waren blijkens eene Bossche Schepenakte van Goeden
Vrijdag 1273 in dat jaar al acht priesters verbonden 2). Vol-
gens Molius en Cuperinus 3) bestond deze kerk reeds in 1222,
want zij zeggen, dat in de akte van dat jaar, waarbij hertog
Hendrik I van Brabant aan de Keulsche kerk opdroeg : „allodium
suum de Ortho cum Buscho et aliis pertinentiis omnibus (excepta
1) S. Pelgromius zegt in zijne kronijk, dat die plaats, zijnde de
plaats, gelegen tusschen de Gevangen- en Hinthamerpoort, 't Hintemer-
sant genaamd werd, omdat die plaats oudtijds onder het dorp Hintham
behoorde. Bij het uitgraven van den grond, waarop het Klooster der Zwart
Schwestern aan de Papenhulst stond, is in het jaar 1910 eene diepe zand-
bank, die zich naar het Oosten uitstrekte, te voorschijn gekomen; zij
hield achter de muren van dat klooster (W.-waarts) op.
2) Dr. G. F. X. Smits t. a. p. blz. 13.
3) Guperinus t. a. p. blz. 34. Men zie hierover ook van Heurn
Historie I blz. 112 en vlgd.
— 23 —
curia et atrio ecclesiae) in quibus, si munitionem construxerit,
allodium ecclesiae Coloniensis existet," met het woord atrium
ecclesiae bedoeld wordt: atrium ecclesiae S. Joannis Evange-
listae, en met curia : curia sua, quae est juxta Portam Cap-
tivorum. Met hunne opvatting zijn echter in strijd Schutjes
Bisdom van den Bosch IV blz. 185 en Mr, A. C. Bondam t. a. p.
blz. 38 en 39, doch zij wordt met klem van redenen verdedigd
door Dr. C. F. X. Smits t. a. p. blz. 14 en 15. Vreemd is het,
dat eene zoo groote kerk, als de eerste St. Jan blijkens voor-
melde schepenakte van 1273 moet geweest zijn, buiten de stads-
muren gebouwd werd, maar nog vreemder is het, dat ook hertog
Hendrik I buiten dien muur bouwde een hoff, zooals Cuperinus dien
beschrijft t. a. p. blz. 31, om daer in te tracteren saken aen-
gaende zijnder domeynder, ivelck huys noch staet in de Gast-
huysstraete buiten die Gevangenpoort ende is genaemt H hoff
van Brabant. Het bouwen van die beide aanzienlijke ge-
bouwen buiten de vesten der stad is alleen te verklaren als
gezegde Hertog het voornemen had om ook het deel van den
grond, waarop zijn gouvernementsgebouw en de eerste St. Jans-
kerk stonden, binnen de stadsmuren te trekken ; dat dit voor-
nemen werkelijk bij hem heeft bestaan, leid ik hieruit af, dat
in den tuin van het huis de Wildeman (Verwersstraat n°. 7)
ligt een stuk vestingmuur, loopende uit de richting van de
Fonteinstraat naar de achter dat huis stroomende Dieze en
hebbende niet minder dan 13 versnijdingen ; daar van eene voort-
zetting van dien muur zuidwaarts uit niets blijkt zoo moet ook
worden aangenomen, dat de Hertog de doortrekking van dien
muur zal gestaakt hebben, hetzij wegens voormelde opdracht aan
de Keulsche kerk hetzij omdat hij later van gedachte werd, dat
hij een grooter gebied van de omgeving der stad den Bosch
moest versterken dan aanvankelijk zijn plan was. Met deze
grootere versterking werd begonnen in het jaar 1250 1); zij zoude
volgens van Oudenhoven 1. c. blz. 19— 22 eerst in het jaar 1352
1) Cuperinus t. a. p. blz. 37.
- 24 -
voltooid zijn. Hierdoor kwam binnen de muren der stad
den Bosch te liggen de geheele vesting van dien naam, zooals
wij die nog gekend hebben, met uitzondering van hetgeen lag
tusschen de Pijnappelsche en de Hinthamerpoorten en tusschen de
H. Kruispoort of Vughterbinnenpoort en de Vughterpoort, De
poorten, welke in dezen nieuwen vestingmuur gebouwd werden,
waren o. a. de Pijnappelsche en H. Kruispoort laatstgenoemd.
Deze muur werd ook, ofschoon niet achtereenvolgens, doch in
verschillende tijdvakken, zooals o. a. blijkt uit Cuperinus t. a. p.
blz. 118, omgeven door grachten, zooals nu nog te zien is voor
zoover die muur thans nog bestaat ; dat het gedeelte van den
muur, waarin de Pijnappelsche poort stond, ook omgeven was
door eene gracht blijkt uit van Heurn Historie IV blz. 7, uit
eene Bossche Schepenakte van 20 Mei 1740, waarbij mr. Jacob
Massing, als politie-rentmeester van den Bosch, aan Roelof van
Zoggel, wonende aldaar, verkoopt : „eene ledige stadserve, ge-
leegen aan de westzyde van de passagie, alwaar heeft gestaan
de Hintemerbinnenpoort 1), welcke erve voor deesen geweest
is een graft, dog alsnu met straatslijk aangevult, met conditie,
dat den verkrygere dese erve zal mogen incorporeeren tot aen
het laaste venster der huisjes, staende langs de voors. erve en
naast den Kruyttoorn aldaar," alsmede uit eene Bossche Sche-
penakte van 18 Maart 1743, waarbij mr. Abraham Hubert, als
politie-rentmeester van den Bosch, verkoopt „een stuk ledige stads-
erve, gelegen aan de O. zijde van de passagie, alwaar heeft gestaan
de Hinthamerbinnenpoort, welke erve voor deze geweest in een
gragt, dog alsnu met straatslijk aangevult, gelegen tussen het
huys des koopers ex uno en de barakken 2) van mr. Ewout
Hendrik Storm van 's Gravesande, ex alio, zich uitstrekkende
tot aan den Wal 3) ; en dat het gedeelte van den muur, waarin
1) Deze poort, gewoonlijk de Pijnappelsche poort genaamd, stond
op het Hinthamereind aan de Hofstad en werd in 1723 wegens bouw-
valligheid afgebroken. Van Heurn Historie III blz. 447 en St. Hanewinkel
Gesch. en Aardr. Beschrijv. der stad en meierij van den Bosch blz. 234.
2) Zij waren de woningen der militairen.
3) Cf. nog Van Heurn Historie IV blz. 7.
— 25 —
H. Kruis- of Vughterbinnenpoort zich bevond, eveneens door eene
gracht was omgeven, zal hierna kunnen blijken uit de beschrij-
ving van den Colveniersbogaard.
Volgens J. van Oudenhoven t. a. p. blz. 22 werd het
gedeelte van den Bosch, dat gelegen was van af de H. Kruis-
poort tot aan de later gebouwde Vughterpoort, in 1351 en 1352
bij de stad getrokken en toen ook grootendeels ommuurd en
is hetzelfde gedaan in 1599 ten aanzien van dat deel daarvan,
hetwelk lag tusschen de Pijnappelsche poort en de daarna ge-
bouwde Hinthamerpoort ; van Heurn in zijne Beschrijving ver-
meent echter, dat deze drie laatste jaartallen elk met 100 jaren
moeten worden verminderd. Deze nieuwe muren werden toen
eveneens grootendeels met grachten omgeven en, voor zooverre
het ommuren en omgeven met grachten toen of te voren al niet
was geschied, gebeurde dit blijkens de Stadsrekeningen in de eerste
helft der 16e eeuw. Zoo was dan toen binnen de vestingmuren
en grachten de geheel stad den Bosch gebracht voor zooverre
die tot aan hare ontmanteling vesting was. Laatstbedoelde
muren waren zoogenaamde schildmuren, achter welke zich be-
vond een wal- of rondegang ter breedte van 7 a 8 voeten, die
op bogen rustte, waar tusschen zich bevond de begane grond,
welke gelijkvloers was met de straat. Volgens van Heurn
Beschrijving hadden deze vestingmuren veel overeenkomst met
de Leidsche Burcht 1).
In laatstbedoelde vestingmuren van den Bosch bevonden
zich verscheidene torens, waarvan een, die stond aan de Hofstad
in den vestingmuur, welke liep van de Pijnappelsche poort tot
aan den wal N. zijde, het Bushuis of Kruittoren geheeten,
nog tot op onzen tijd aanwezig was en de ander, die aan-
vankelijk de Bakkerstoren en later de Vuurwerkerstoren ge-
heeten werd 2), stond in den vestingmuur halverwege den
1) Men zie over de oude vestingmuren F. A. Hoefer in de Handel,
van het Prov. Genootsch. van K. en W. in Noordbrabant 1903-10 blz. 107
en vlgd. en F. Eyck van Zuylichem Kort overzigt over de oude verster-
kingen en kasteelen in ons land, blz. 33.
2) Van Heurn Historie III blz. 197 en noot c.
— 26 —
Kleinen hekellaan ; zij werd eerst gesloopt toen de vesting den
Bosch ontmanteld is. De andere torens, welke in de vesting-
muren stonden, hadden blijkens eene Memorie van de inkomsten
en lasten der stad 's Hertogenbosch van 1557 ook namen, want
daarin wordt melding gemaakt van den toren Halff gehangen ;
van den St. Michielstoren, die blijkens eene Bossche Schepenakte
van 1529 stond in den vestingmuur achter de Berewoutsstraat;
den Lintweverstoren ; den toren bij de Kruisbroeders (bij dezen
toren sprong Juliaan Cleerhage na het mislukken van den aan-
slag van Hohenlohe op den Bosch in 1585 in de vestinggracht 1) ;
den Schrijn werkers toren en den St. Willebrordstoren 2). Prosper
Cuypers-van Velthoven noemt in zijne Documents blz. 502 nog
andere namen van torens, die in de vestingmuren der stad den
Bosch stonden en hetzelfde doet R. A. van Zuylen in zijne
Stadsrekeningen I blz. 584 en 656. Zoo was er nog een Stad-
houderstoren, die stond achter het Straatje de Ramen nabij
den Grooten Hekel ter plaatse, waar later een bastion met
buskruitmagazijn gebouwd werd en zoo wordt in eene Bossche
Schepenakte van 1649 (Reg no. 397 blz. 108) ook nog vermeld
de Paustoren, staande in den vestingmuur tusschen den Kleinen
Hekel en de Hinthamerpoort. Van Vladeracken noemt in zijn
Diarium, Handel. Prov. Gen. van K. en Wet. in Noordbrabant
1093 — 1910 blz. 226 nog den Rosmalenschen toren.
Van Heurn deelt in zijne Beschrijving over die torens mede,
dat elk dezer had eene boven- en eene benedenverdieping, die
beiden verwelfd waren ; dat men in de benedenverdieping kon
komen van uit de straat door eene deur en in de bovenverdieping,
hetzij met eene trap, die in de benedenverdieping stond hetzij
van uit den wal of rondegang; in de beide verdiepingen dei-
torens waren aan den buitenkant schietgaten, die binnen waarts
breed uitliepen en in het midden rond waren; door die ronde
gaten werden de haakbussen gestoken, welke dan kwamen te
hangen aan een haak, die zich boven elk der schietgaten be-
1) Tijdschrift Noordbrabant 1853 blz. 97.
2) Men zie hierover R. A. van Zuylen Stadsrekeningen I blz. 769.
— 27 —
vond en door welk hangen het gemakkelijk werd gemaakt om
de bussen naar rechts en links te wenden, al naar mate de
verdediging der stad zulks vereischte.
Het schijnt, dat aanvankelijk niet alle torens van een dak
voorzien waren, daar toch van Oudenhoven t.a.p. blz. 23 schreef:
„In den jaere 1522 is bij de Regeerders van de Stadt beslooten
te doen decken de stadtsthorens achter de Tolbrugghe ende is
elck Clooster gegeven eenen thoren op hare costen te maecken
ende te decken".
Behalve deze torens had men vóór het jaar 1600 in de
vestingmuren ook nog twee rondeelen; zij werden blijkens van
Oudenhoven t. a. p. blz. 29/26 in 1578 in den muur aan de Z.zijde
der stad gemaakt, van buyten opghemetselt met sivare mueren
ende binnen met aerde ghevalt.
Toen de vestingmuren rondom de stad, zooals die, blijkens
hetgeen wij hiervoren zagen, achtereenvolgens was uitgebreid,
gereed waren, had men daarin de volgende poorten (de eerste
poorten der stad, alsmede de Pijnappelsche poort waren tenge-
volge van die uitbreiding binnenpoorten geworden) :
a. De Vughterpoort, oudtijds de PiecJce- of wel, zooals
van Oudenhoven t. a. p. blz. 25 beweert, de Picardtspoort
geheeten ; deze laatste benaming zou zij volgens hem gekregen
hebben, omdat tijdens den Gelderschen oorlog eene compagnie
pieken iers door haar binnen de stad zoude zijn gekomen, terwijl
Cuperinus t. a. p. blz. 35 beweert, dat zij dien naam zoude
hebben bekomen, omdat zij getimmerd zoude zijn tot schande
van de Hollanders, die men nuemt pickaerts om haer gul-
sicheyt wille; uit onderzoekingen in de Schepenregisters is mij
echter gebleken, dat deze poort oudtijds geen anderen naam
heeft gehad dan van de Pieckepoort en daarmede ontvalt aan
de naamsafleidingen van Van Oudenhoven en Cuperinus haar
grond. Van Heurn is in zijne Beschrijving van oordeel, dat
de poort den naam van Pieckepoort kreeg van eenen Jonker
Pieck, die 1412 tijdens gezegden oorlog de stad zoude zijn
binnen gedrongen ; dit is mogelijk, maar ook is het mogelijk,
- 28 -
dat zij om eene andere reden dezen naam kreeg, daar toch
oudtijds eene familie Pieck in en om den Bosch gevestigd
was; zoo verleende in 1532 Marcelis, zoon van Godfried Pieck
en Marcelia, dochter van Marcelis Spijker, eene grondrente uit
eene bouwhoeve onder Rosmalen (Schepenreg. van den Bosch
n°. 141 f. 466) en verkocht diezelfde Marcelis in 1543 een huis
met erf te Vught (Eod. n°. 166 f. 147) ; het zal met hare
benaming wel gegaan zijn even als met die der Pijnappelsche
poort, die zeker aan de Bossche familie Pijnappel haren naam
ontleende, vermits een lid daarvan, zijnde Frans Pijnappel, 'in
1596 nog een huis bij die poort bezat (Eod. n°. 260 f. 125).
Volgens van Oudenhoven t. a. p. blz. 23 werd de Vugh-
terpoort in 1461 gebouwd, wat volgens van Heurn Beschrij-
ving niet juist was, daar hij vermeent, dat ook dit jaartal met
100 jaren moet worden vervroegd. Blijkens eene oude Bossche
kronijk, die alleen in H. S. bestaat, was deze : poort soo groot
ende schoon, dat dergelijke in heel Nederlant niet en was ; daer
waeren 365 schietgaten in, dat is soo veel schietgaten als er
dagen in het jaer comen en stond boven dese poort dit devies :
Quid prosunt munimenta, nisi vir fortis ea tueatur.
Van Heurn, die van deze poort eene afbeelding zag,
zooals zij er oorspronkelijk uitzag, zegt daarvan in zijne
Beschrijving ook, dat zij grootsch van bouworde was.
Deze poort is vooral bekend geworden door de plichts-
betrachting en den moed, dien haar oude portier Marcelis
Jochems in 1585 betoonde bij den mislukten aanslag van Ho-
henlohe op den Bosch 1). Bij het beleg van die stad in 1629
werd zij deerlijk gehavend, in welken toestand zij bleef ver-
keeren tot het jaar 1729, als wanneer zij grootendeels werd
verbouwd en haar monumentaal karakter verloor 2) ; zij kwam
er toen uit te zien, zooals zij afgebeeld staat in van Heurn
1) Van Heurn Historie II blz. 157-161 ; van Oudenhoven t. a. p.
blz. 209; Tijdschrift Noordbrabant 1853 blz. blz. 83 en vlgd. en R. A.
van Zuylen Stadsrekeningen II blz. 1049 en 1051, die daarbij vermeldt
de namen der Staatschen, welken bij dezen aanslag verdronken.
2) Van Heurn Historie III blz. 435 en 467.
— 29 —
Historie I biz. IV ; er .was dan ook niets aan verloren, dat zij
enkele jaren geleden is afgebroken.
b. De waterpoort, de S. Cornelishekel genaamd. Zij
bevond zich in den stadsmuur ter hoogte van de voormalige
S. Coraeliskapel, welke achter den Vughterdijk stond. Men kon
van uit de vestinggracht door deze poort varen tot in den tak
der Dieze, die daar ter plaatse een aanvang nam. Ten tijde
van Van Heurn was haar toog reeds zoozeer verlaagd, dat de
doorvaart toen al niet meer mogelijk was.
c. De waterpoort, de Kruisbroedershekel geheeten. Men
kon ook daardoor van uit de vestinggracht in de stad varen
en wel in den tak der Dieze, die onder de Kruiskerk loopt.
In gemelde Memorie van inkomsten heet zij : „'t poertken aen
Massereels beemst tot de hekele after de Cnrysbroederen.'' Bij
het leven van Van Heurn was de toog dezer poort al even
laag als die van den S. Cornelishekel.
d. de Molensteegpoort of Molenpoort, door van Heurn
in zijne Beschrijving ten onrechte ook eene waterpoort ge-
noemd. Zij stond achter de Weversplaats en men ging daardoor
van uit de Molensteeg de stad uit naar het molenhuis en de
rnolenwerf, die oudtijds daar ter plaatse evenals andere huizen
buiten den vestingmuur zich bevonden; in het jaar 1543 zijn
zij met al de huizen, die bij en buiten den vestingmuur van
den Bosch stonden, afgebroken, zooals blijkt uit van Ouden-
hoven t. a. p. blz. 27 en 203, die aldaar vermeldt, dat in dat
jaar op bevel van den Hove, ,,dat alle huizen, staande aan de
stadsmuren, moesten worden afgebroken", wel 200 huizen tot
aan den grond toe werden afgebroken, evenals het van Adam
van Mierden 's gasthuis, dat niet ver van de St. Barbarakapel
stond. 1)
Be Molensteegpoort bestond in 1628 nog, vermits in eene
Schepenakte van dat jaar (Reg. no. 364 f. 10) melding wordt
gemaakt van het poortje van de Molensteeg.
1) Men zie hierover nog R. A. van Zuvlen de Stadsrekeningen I
blz. 583.
— 30 —
e. de waterpoort, eertijds de Drie hekelen, later de
Groote hekel genaamd. Den naam van de Drie hekelen droeg
zij aanvankelijk, omdat de Dommel daar ter plaatse in de stad
kwam door drie openingen, welke gesloten werden met drijvende
balken of boomen, waaraan ijzeren pinnen bevestigd waren,
zoodat die boomen op vlashekels geleken, en van daar, zoo
schreef van Heurn in zijne Beschrijving, de naam van Hekel.
Toen men het voor de verdediging der stad gevaarlijk achtte,
dat in deze poort drie openingen waren, werd een daarvan
dichtgemetseld. Aan de binnenzijde van die poort bevond zich
eene waterkom, welke grooter was dan de tegenwoordige en
het Vollersgat heette, omdat de vollers er hunne lakens in
volden. Thans is deze poort vervangen door eene dubbele sluis,
behoorende tot de werken voor de watervrijhouding der stad.
ƒ. de St. Antonie of Bazeldonkspoort. Zij bevond zich
bij den Kleinen Hekel aan het einde der St. Antoniestraat, die
oudtijds liep van af de voormalige brug, de Zwengelbrug geheeten,
(welke lag aan het einde der Hinthamerstraat over de Aa, toen
die nog door de stad stroomde), tot aan den vestingmuur ; deze
straat heette aanvankelijk het Baseldonksche straatje, omdat
men er mede kon komen door de buurt, de Borcht genaamd, 1)
aan het klooster Bazeldonk, dat blijkens Cuperinus t.a.p. blz.
117 en 118 op last van het Hof van Brabant eveneens om
redenen van defensie in 1542 werd afgebroken met zijne kerk
en allen husen ter zieken, terwijl toen tevens om dezelfde
redenen alle daaromheen staande eiken werden geveld. 2)
In 1535 werd deze poort verfraaid, zooals blijkt uit de vol-
gende posten, voorkomende in R. A. van Zuj7len de Stadsreke-
ningen I blz. 511: Item (betaeld mr. Jan der Kennis, den loeds-
meester van de St. Jans-Kerk) van twee wapenen van Avenne
1) Deze buurt heette aldus, omdat Hertog Antony van Brabant
aldaar in 1414 eene burcht of kasteel had doen bouwen (van Heurn
Historie I blz. 259). Over deze burcht zal later uitvoeriger worden gehandeld.
2) Van Oudenhoven t. a p. blz. 27 en van Heurn Historie I blz. 500,
welke laatste aldaar abusievelijk vermeldt, dat dit klooster stond op de
Donk buiten de St. Janspoort.
— 31 —
steen ende een capiteel bove St. Anthoinis voir der poirt te
staen van Vilvoirts orduyn, tsamen 6 Car. guld.
Noch (door hem) gelevert tot St. Anthonispoirt in
versceyden reysen 57 voet Vilvoirts orduyn, den voet 3 st.,
vz 8 Car. guld- 11 st.
Noch den daet (datum) voer St. Anthonispoirt te houwen
enz. Item omme te maken van Avenner steen die beelden van
St. Anthoenis ende St. Sebastiaen ende vijff leeuwen gecoft 't
Antwerpen 3572 voet Avenner steen, elcken voet 4V2 st., vz.
7 Car. guld. 19 st. 3 oirt.
Item van vrachten van Antwerpen hier te brengen tsamen
20 st. Item den steenhouwer van clie voirs. beelden te maken
6 Car. guld.; van vijff leeuwen 10 guld.; vz tsamen 24 Car.
guld. 19 st. 3 oirt. Item Willemen clie maelder vant stofferen
der beelden van St. Anthoenis ende St. Sebastiaen ende die
leeuwen voirs tsamen 71/2 Car. guld.
Volgens van Heurn Historie I blz. 483 werd in 1535
voor deze poort ook nog een blokhuis aangelegd.
Bij het beleg van den Bosch in 1601 werd zij platgeschoten 1)
en schijnt zij daarom daarna te zijn afgebroken. Van Heurn
deelt in zijne Beschrijving mede, dat hij in 1778, toen tot her-
stelling van den vestingmuur een deel van den wal werd
afgegraven, gezien heeft, dat de vloer van deze poort nog
aanwezig was, en dat die twee voeten lager lag dan de straat
aldaar, waaruit hij de gevolgtrekking maakt, dat die straat na
1601 met zooveel voeten was opgehoogd.
g. De waterpoort, genaamd de Kleine hekel Deze poort
bevond zich ter hoogte van sluis n° 0, alwaar vóór het graven
van de Zuid- Willemsvaart de rivier de Aa in de stad kwam.
Van Heurn in zijne Beschrijving is van oordeel, dat deze poort
gebouwd is, toen in 1534 die rivier van af voormelde zieken-
huizen door de stad geleid werd 2). Zij werd op dezelfde
1) Diarium van Van Vladeracken Handelingen alsvoren blz. 232.
2) Men zie hierover van Oudenhoven t. a. p. blz. 24.
— 32 —
wijze gesloten als de Groote Hekel en in 1822 bij het graven
van de Zuid-Willemvaart 1) is zij afgebroken.
h. De Hinthamer- of Graafschepoort. De eerste Hint-
hamerpoort werd gebouwd bij den laatsten uitleg der vesting
den Bosch ; zij was ook eene fraaie poort ; voor haar stond
buitenwaarts een blokhuis of rondeel, waarin ook een poort was ;
boven deze laatste poort werd in 1539 het vijf voeten hooge
steenen beeld van den apostel St. Andreas geplaats. en daar
naast aan de eene zijde het wapen van keizer Karel V en aan
den anderen kant dat van de stad, terwijl toen binnen die
poort gesteld werd het beeld van de Moeder G-ods. Zie hier hoe
dit vermeld staat in R. A. van Zuylen de Stadsrekeningen I
blz. 557 :
Item betaelt Fransse den beltsnyder van eenen beidt
van St. Andries in steen gehouwen, lanck 5 voet, met zijnen
tabernakel lanck 1 1 voet ; noch twee wapenen in steen gehou-
wen, d'een Keysers wapene (met) den Ar(e)n(t). ende d'ander
deser stat wapen, al staende buyten 't blockhuys voor de poerte
aen de Hynthamerpoerte ; noch een Marien beeldt, in steen
gehouwen, staende bijnnen der poerte van den voirs. blockhuys,
dairvan denselven toegevueght voer zynen arbeyt ende konste
24 car. guld.
Item Willem den maelder van dieselve beelden metten
wapenen te stofferen bet. 12 Car. guld. 5 st.
Door deze poorten deed Aartshertog Albert van Oos-
tenrijk 7 October 1603 zijnen intocht in de stad 2). Zij werden
in 1632 vervangen door één poort, welke onder den wal ge-
bouwd en in 1829 geheel vernieuwd werd; bij de ontmante-
ling der vesting den Bosch is ook deze gesloopt ; zij was toen
niet veel meer dan een tunnel.
1) In de verzameling kaarten van het Provinciaal Genootschap
van Kunsten en Wetenschappen in N. -Brabant bevindt zich het project
van J. Marcus van Gerwen, Schout van Peelland, -{- 1645, om ter bevor-
dering van den handel van Luik op den Bosch van af Maeseijck tot aan
's Bosch eene vaart te graven ongeveer ter plaatse, waar thans de Zuid-
Willemsvaart loopt. Het plan voor dat kanaal te graven was dus al zeer oud !
2) Van Heurn Historie II blz. 267-269.
— 33 -
i. De Orthenpoort ; de eerste poort van dien naam
stond ter plaatse waar nu het fort de Papenbril zich bevindt.
Het blijkt niet, wanneer zij gebouwd is, wel, dat zij in 1542
geheel vernieuwd werd 1). Toen in 1641 gezegd fort gebouwd
werd, is zij gesloopt 2) ; twee jaren te voren was reeds aan
den tegenwoordigen Ortheruitgang op last van den Raad
van State eene andere poort daarvoor in de plaats gebouwd
3), die in 1772 is afgebroken en vervangen, zooals van
Heum het noemt, door een hek met twee profielmuren ;
dat hek is bij de ontmanteling der vesting den Bosch ook
opgeruimd.
j. De waterpoort de Boom. Denkelijk werd zij zoo
genaamd, omdat zij werd afgesloten door een boom of balk ;
zij stond aan den mond der Haven 4) en bestond uit twee
hooge torens, waarvan de een zich bevond ter plaatse van de
aanlegplaats der Arnhemsche boot, zooals men nu nog kan zien
aan het aldaar aanwezig voetstuk daarvan en de ander aan
de overzijde van het water ; deze torens werden in 1448, bij
gelegenheid, dat de Haven gegraven werd, gebouwd 5) en
waren alleen aan den buitenkant rond, daar zij toch aan den
binnenkant vlak waren ; zij hadden eenige verdiepingen en aan
de binnenzijde spitse gevels; door eene steenen brug waren
zij aan elkander verbonden, zoodat schepen met opstaande
masten niet in de Haven konden komen. Van Heurn in zijne
Beschrijving vermoedt, dat deze torens met de brug kort na
de overgave van den Bosch in *629 afgebroken zijn ; bij zijn
leven bestond van den toren, die aan de overzijde van het
1) R. A. van Zuylen. De Stadsrekeningen I blz. 573, 575 en 584.
Guperinus t. a. p. blz. 117.
2) Van Oudenhoven t. a. p. blz. 29/26.
3J Van Heurn Historie II blz. 497.
4) Het wachthuis of corps de garde, dut daarbij stond, werd eerst
in 1638 gebouwd en is in het laatst der 19e eeuw door een grooter
militair gebouw vervangen.
5) Van Oudenhoven t. a. p. blz. 25. Uit R. A. van Zuylen De
Stadsrekeningen blijkt echter, dat er reeds in 1400 een toren aan den
Boom stond; wellicht lag deze boom op eene andere plaats.
3
— 34 —
water stond, ook nog het voetstuk en lag tusschen beide voor-
bedoelde voetstukken de boom en daarvoor nog een tweede drijf -
balk. Vlak buiten deze poort stonden oudtijds ook huizen, zooals
blijkt uit eene Bossche Schepenakte van 1520 (Reg. n°. 119
f. 142) alwaar van een erf gezegd wordt, dat het lag juxta
tarrem oppidi, dictitm den boem ; zij werden reeds in 1434
afgebroken 1).
k. Het Dijhpoorfje. Dit poortje stond ten W. van den
Boom en kon alleen door voetgangers gebruikt worden ; buiten
dat poortje bevond zich een klein landhoofd, van waaruit een
brugje over de vestinggracht gelegd was naar den aan de
overzijde gelegen dijk, die naar Engelen leidde. Volgens Gra-
maye Taxandria blz. 3 is dit poortje tijdens den Tachtigjarigen
oorlog dichtgemetseld. In onzen tijd was daar ter plaatse eene
opening in den wal, van waaruit men over eene brug naar
Engelen kon komen ; die brug, welke eene voetgangersbrug-
was, is bij het graven der tegenwoordige Bnitenhaven afge-
broken.
Van Heurn zegt in zijne Beschrijving, dat er behalve
dit poortje nog een ander dijkpoortje was, dat blijkens Gra-
maye 1. c. in den Tachtigjarigen oorlog eveneens werd toege-
metseld en waarvan hij de plaats niet heeft kunnen ontdekken.
Ik vermoed, dat dit poortje zich bevonden heeft bij den Grooten
Hekel, omdat blijkens eene Bossche Schepenakte van 13 No-
vember 1606 (Reg. n°. 273 f. 97) daar eene plaats was genaamd
het Dijcksxken ; dat poortje zal alsdan toegang hebben ver-
leend tot den Pettelaarschen weg, zooals ook in onzen tijd een
poortje deed.
I. De St. Janspoort. Vóór dat deze poort gebouwd
was stond aan het einde der St. Jansstraat, oudtijds de Koe-
straat genaamd, eene poort de Koepoort geheeten, waarvan
reeds melding wordt gemaakt in de Stadsrekening 1464/65 ; zij
bestond uit eenen toren, die aan de stadszijde plat, maar aan
4) Cuperinus t. a. p. blz. 108.
— 35 —
de buitenzijde rond was; in de Stadsrekening 1531/32, te vin-
den bij van Zuylen I blz. 482, staat over deze poort het vol-
gende vermeld: Item betaelt Jacoppen Coelborner voer loet opte
Coepoirts Uweren. Blijkens J. van Oudenhoven 1. c. blz. 23 1)
werd voor die poort aan de buitenzijde der stad in 1532 ge
bouwd eene andere poort, welke volgens van Heurn Beschrij-
ving was eene hooge vierkante poort en den naam van
St.-Janspoort kreeg. Laatstgemelde Stadsrekening bevat hier-
over het volgende :
Item Jenny de Wall vijf dagen steen gehouwen tot
busgateren, sdaighs 4V2 st.
Item in cle weke dairnae (Maria Visitatie) Henrick van
Maerheze ende zynen knecht, timmerlieden, aen de nyeuwTe
cappe van der nyeuwer poirten getijmmert, vz. tsamen 34V2 st.
Item Frans die steenhouwer aen die nyeuwe poirt, nu
genoemt Sint Janspoert, buyten die Coepoirt, gemaict van
witten steen twee wapenen, te weten 's Keysers ende deser
stat wapenen, twee werpers ende drie leeuwen, tsamen betaelt
voer zynen arbeyt 12 Car. guld.
Item Willemen die maelder voer de wapenen te vergul-
den ende stofferen bet. 4 Car. guld. 2V2 st.
Item Jenny (van Namen), den loedsmeester, voer den
witten steen hiertoe ende anderssins gelevert, betaelt 9 Car.
2 st. IV2 oirt.
Item betaelt Jacoppen Coelborner voer loet op te Coe-
poirts thoeren ende op die nyeuwe poirt ende oick int ghieteil
van blaauwen steenen verbesight, tsamen 300 pond, te 2V2
Car. guld.
Item inde week Beati Egidi Melis Willemss ende Hen-
rick Willemss elck 5V2 dach plancken gesaight totten werck
om een galerye te maken, sdaigs elcken 4 st.
Item Fa es ende Aelbert, gebrueders, leydeckers ende
Jan die oiperman elck 6 daigen die nyeuwe poirte gedeckt.
t) Cf. nog Cuperinus t. a. p. blz. 105.
— 36 —
Item die voergenöempde steenhouwer, die die leeuwen
ende werpers gemaickt heeft (Frans n.l.),.van Sint Janna 1)
te maicken ende houwen van witten steen aldair in de nyeuwe
poirt, St. Janspoirt genoenipt, gestelt, betaelt 5 Car. Guld.
Volgens van Heurn Beschrijving en van Oudenhoven 1. c.
blz. 23 werd boven die St. Janspoort dit veis uitgebeiteld :
Hanc portam, civesque tuos, arasque focosque
Custodi dilecte Deo patrone Johannes.
welk vers van Heurn aldus vertaalde :
O schutsheer, Gode lief Johannes! wilt bewaren
Deez poort, uw burgerij, haar haardsteên en autaren. 2)
Van Heurn meent dat beide poorten, de Koepoort en de
St. Janspoort n.1., reeds in 1597 werden afgebroken 3), omdat
in de St. Janspoort, welke ten zijnen tijde bestond, aan de
binnenzijde onder eene nis, die tijdens zijn leven geen beeld
meer bevatte, het jaartal 1597 was uitgehouwen; de buitenzijde
dezer laatste, poort scheen hem toe eerst in 1640 gebouwd te
zijn, vermits daarin van boven dat jaartal was uitgebeiteld 4).
Laatstbedoelde St. Janspoort liep evenals cle Hinthamerpoort
onder den stadswal door en wel, in tegenstelling met deze, in
eene kromme lijn, zoodat het oudtijds niet mogelijk was er
met kogels door heen te schieten. Toen cle vestingwerken van
's Hertogenbosch gesloopt werden is ook deze poort geslecht.
Hiermede zijn al de poorten behandeld, welke voorheen
in de buitenste omwalling van den Bosch stonden. Eiken
1) Dit beeld werd, evenals de beelden staande op de St. Anlhonis-
en Hinthamerpoorten, door de Beeldstormers vernield, doch in 1570
hersteld (R. A. van Zuylen De Stadsrekeningen II blz. 826). Zie nogeod.
blz. 835.
2) Over den weg naar Deuteren, die van af deze poort in 1532/33
gemaakt werd en van de weide de Donck werd afgenomen, zie men
R. A. van Zuylen de Stadsrekeningen I blz. 488, 494 en 495 en Guperinus
t. a. p. blz. 105.
3) Blijkens R. A. van Zuylen de Stadsrekeningen II p. 1095 was in
1593 de toren van de St. Janspoort al afgebroken.
4) In gemelde Stadsrekeningen II blz. 1421 staat op dat jaar ver-
meld : „voor het herbouwen van de blauwe steenen poort aan St. Jans-
brug met het leveren van eene groote blauwe steenen lijst" enz.
— . 37 —
avond werden zij gesloten, hetgeen duurde tot ruim de tweede
helft der 19e eeuw ; men zie hierover van Heurn Historie IV
blz. 158.
De stad den Bosch moet ten tijde, dat zij omringd was
van eenen gekanteelden vestingmuur, waar tusschen tot afwis-
seling stonden torens en kasteelsgewijze gebouwde poorten, met
hare majestueuse St. Janskerk en vele andere kerken en ka-
pellen op den achtergrond, er van buiten af zeer schilderachtig
hebben uitgezien en terecht kon J. van Someren dan ook op
haar dichten :
„En wrat daer heerlijck is, vertoont sigh hier rontom."
Maar de verbetering van het geschut stelde aan de ver-
dediging eener vesting hoogere eisenen dan schilderachtig ge-
bouwde vestingmuren ; die waren niet meer bestand tegen de
al meer en meer tot volmaking gerakende artillerie en daarom
geschiedde het, dat de steenen walgangen met cle daar tus-
schen gebouwde torens van den Bosch moesten worden af-
gebroken en vervangen door aarden borstweringen, aangelegd
op aarden wallen, die achter de schildmuren werden aange-
bracht. Hierover deelt Cuperinus t. a. p. blz. 249 mede, dat
in 1542 de burgers van den Bosch, uit elk huis één, moesten
graven in de grachten van af den Grooten Hekel tot aan den
Kruisbroedershekel en den daarvan afkomstigen grond brengen
achter den vestingmuur, terwijl van Oudenhoven t. a. p. blz.
23 schreef, dat men in den jaere 1543 is beghinnen te graven
ende te maecken eenen swaren wal van de Vuchterpoort af
tot de St. Janspoort toe. Na de overgave der stad in 1629,
zoo deelt hij aldaar ook nog mede, zijn de wallen al mede
seer verbetert, opgeruymt ende rontsom met boomen beplant, die
op die hooghten goeden tier hebben ende schoon boomen ghe-
worden zijn; deze beplanting geschiedde blijkens van Heurn
Historie II blz. 490 in 1634; zij zal daarna wel eenige malen
vernieuwd zijn, althans zeker na 1681 — 1700, in welk tijdvak
zij blijkens van Heurn Historie II blz. 275, 305 en 359 gerooid
werd en ook na 1813, want in dat jaar deed deFransche bevel-
— 38 —
hebber der stad de mooiste boomen, die op hare wallen stonden,
vellen om daarvan tegen de in aantocht zijnde legers der Geal-
lieerden palissaden te maken, ondanks het protest der Bossche
burgerij, dat hij daardoor de eenige wandeling van de stad
beroofde van haren lommer. In 1870 wilde de Militaire Overheid
van den Bosch weder hetzelfde doen, doch dank zij het krachtig
optreden van het bestuur dier stad kreeg dat werk slechts
een begin van uitvoering.
Van Oudenhoven t. a. p. blz. 29/26 vermeldt eveneens,
dat na 1600 aan de wallen der stad achtereenvolgens bastions
werden toegevoegd, zoo in 1614 zeven bastions en in 1622
het bastion Bazelaar, dat het houten bohverck genaamd werd 1);
in 1634 werd gemaakt het bastion Oranje 2), zooals blijkt uit
de volgende passage van van Oudenhoven t. a. p. blz. 29/26 :
item ix hier noch ghemaeckt een groot bohverck achter den
Ouden Schutsbogaert, met stercke mueren opghemetseli en
met aerde van binnen ghevult en in 1641, ter plaatse waar
in 1540 vóór de toenmalige Orthenpoort een bolwerk was ge-
maakt, het fort de Papenbril, het groot bohverck by den Boom,
gelijk van Oudenhoven t. a. p. het noemde of zooals het offi-
cieel genaamd werd naar cle kinderen van Prins Frederik
Hendrik : de schans Willem en Maria 3). Gemelde bastions werden
echter niet aanstonds geheel met aarde gevuld, zooals blijkt uit
het volgende, dat van Heurn dienaangaande mededeelt in zijne
Historie III blz. 151 : De bolwerken (bastions zeide men daar-
voor latei) van tijd tot tijd aan de wallen der stad alleenlijk
ter breedte van den walgang en de borstweering gehegt,
waren met aarde tegen de muuren van dezelve aangevuld,
zodat de keelen en het binnenste van dien nog hol en niet
met de wallen aangehoogd waren, hetwelk tot merklijk nadeel
der vestingwerken verstrekte. De Prins van Jarante, (Charles
1) J. van Oudenhoven blz. 117. Men zie nog van Heurn Historie
II blz. 371 en 378.
2) Van Heurn Historie II blz. 490.
3) Van Heurn Historie II blz, 497 en 498.
— 39 —
de la Tremoïlle) bevelhebber der stad, begreep dit zeer wel,
hy stelde den Raad van Staaten voor om de bolwerken met
straatslijk aan te vullen; de Raad besloot dit te beproeven;
zy voegde aan de stad, wegens het missen van het straatslijk,
voor een jaar f 800 toe. De Regeering besloot hierop (a° 1668)
zig met den Pag ter van het straatslijk te verdragen om af-
stand van zynen pagt te doen of wel het slijk in de bol-
werken te vervoeren. In het laaste geval zoude hy niet meer
dan f 800 desweg ens genieten.
In 1642 inspecteerde Prins Freclerik Hendrik met zijnen
zoon de nieuw aangelegde bastions en liet fort de Papenbril 1);
bij die gelegenheid maakte hij de opmerking, dat de weg van
de stad naar Orthen, welke blijkens van Oudenhoven t. a. p.
blz. 23 in 1451 werd aangelegd, veel te breed was gemaakt
en dat die daarom versmald en tot een hoog voetpad terugge-
bracht moest worden; aan dit bezwaar is toen onmiddellijk
voldaan 2). De Prins had voor deze inspectie zijnen intrek
genomen bij Johan Wolphart van Brederode, den bevelhebber
of gouverneur der stad, in het gouvernementsgebouw, omdat het
hem te moeilijk viel de trappen van het toenmalig Stadhuis
op te klimmen.
Het zal wel niet noodig zijn mede te deelen, dat al naar
gelang de belegeringskunst vooruitging, de vestingwerken van
den Bosch wijzigingen moesten ondergaan 3) ; toch zijn die
werken in vergelijking van die van andere vestingen van ons
land, zooals bv. Bergen op Zoom, van weinig beteekenis ge-
weest, omdat de vesting den Bosch, zooals van Oudenhoven
t. a. p. blz. 29 (26) al opmerkte, reeds seer sterek was van
weghen haer situatie ende waer het opperwater alleen ghe-
noch om de stadt te ontsellen; hetzelfde betoogde Van
Heurn in zijne Beschrijving, daar hij aldaar toch zegt: de
1) Van^ïeurn Historie II blz. 518.
2) In 1736 werd dit pad afgegraven, omdat het voor de defensie
te hoog scheen te zijn maar is korten tijd daarna weder opgehoogd. Van
Heurn Historie IV blz. 33 en 34.
3) Zie hierover Van Heurn Historie II blz. 305 en 324,
— 40 —
grootste sterkte der stad heeft echter altijd bestaan in de laagte
der omliggende landen, die gemakkelijk onder gezet kunnen
worden. Toen echter liet geschut ten slotte een zoodanig draag-
vermogen had verkregen, dat de stad gemakkelijk van uit de
terreinen, die buiten haar inundatiegebied gelegen zijn, kon
worden beschoten, had zij alle beteekenis als vesting verloren,
waarbij nog kwam, dat deze in ons tegenwoordig vestingstelsel
niet meer paste. Hare vestingwerken werden daarom eenige
jaren geleden gesloopt en toen werd van hare wallen slechts
zooveel overgelaten als noodig was om haar te verdedigen tegen
haren eeuwigdurenden vijand, het water, waarvan evenwel in
1904 de grootste kracht, die het tegen haar kon ontwikkelen,
was gebroken, toen in dat jaar, nadat eerst het Schansche gat
en daarna de Heerenwaardensche overlaten, die ook veel hadden
bijgedragen tot de overstroomingen, welke de stad den Bosch
en hare omgeving gedurende eenige eeuwen hadden geteisterd,
gedicht waren, de nieuwe Maasmond geopend werd, waar-
door thans de Maas en de daarin vallende rivieren en waterloopen
beter en gemakkelijker haar water naar zee kunnen afvoeren dan
gedurende de laatste eeuwen het geval was. Van Heurn gaf in
zijne Beschrijving, waar hij verklaart het feit, waarom het water
om den Bosch ten tijde van deszelfs stichting niet zoo hoog
werd als later het geval is geweest, het volgende als oorzaak
daarvan op, wat wel der moeite waard is mede te deelen als
zijnde de getuigenis van een man, die vóór anderhalve eeuw
leefde : de rede hiervan is, omdat de rivier de Maaze voor-
heen van het Dorp Bokhoven regt toe naar zee liep zonder dat
zy gemeenschap met een andere rivier had ; naderhand, den-
kelijk na het inbreeken van den Dordrechtsen waard in het
jaar 1421, is de staat der rie vieren zeer veranderd ; de Maaze
storte zich naderhand tusschen Wondrichem en Loevestijn
in de bedde van de Waal, waardoor er veel vertraaging van
afvoer van het Maaztuater werd veroorzaakt, waarby komt,
dat de doorsny dingen omtrent de schans St. Andries en de
Voorn veel water van de Waal op de Maaze brengen, zodat
— 41 —
door het eerste de afvoer van het water vertraagt en door
het tweede meer er water op de Maaze gebragt werd, waar-
door het land laag gr schijnd, omdat het water hooger rijst
als voorheen, waaraan wij menschen van thans ook nog als
reden zouden kunnen toevoegen de normaliseering van de Dommel
en de daarin zich uitstortende beken, die na 1850 plaats had.
Tengevolge van de voortdurende verhooging der water-
standen, welke in en om den Bosch na deszelfs stichting plaats
greep, moesten hare straten en pleinen, de Hoogen steenweg,
Orthenstraat en Paradeplaats waarschijnlijk uitgezonderd, tel-
kenmale worden opgehoogd.
Eeeds in het begin der 13e eeuw was dit noodzakelijk,
zooals blijkt uit van Oudenhoven t. a. p. blz. 14, alwaar hij
mededeelt, dat toen de inwoonders (van den Bosch) den grondt
(daarvan) int ghemeen verhoochden met sandt ende siet men
noch wel tusschen de stadt en Orten aen de landen, dat de
aerde daer wegh ghehaelt is, die (nu) meest in 't water staen
ende niet anders als ruygh ende grof gewas op en werpen, daer
alleen bij gheheel droog he somers eenigh nut van komt.
Tusschen de jaren 1624 en 27 werden blijkens van
Heurn Historie II blz. 393 de voornaamste straten der stad,
omdat die bij hoog water herhaaldelijk onder water liepen,
met dat, voor hare defensie nadeelig gevolg, dat hare vesting-
werken alsdan genoegzaam ongenaakbaar waren, opgehoogd
met zaud, dat van de Hooge Pettelaar gehaald werd, en na
hare reductie in 1629 werden volgens van Oudenhoven t. a. p.
blz. 25 haar mercktvelt ende oock (nog hare) straten vry seer
verhooght. Een veertigtal jaren geleden zijn de meeste straten,
welke binnen de voormalige wallen van de stad gelegen waren,
weder aanzienlijk verhoogd geworden, doch dit kon al weder
niet verhinderen, clat bij hoog water de meeste straten der stad
overstroomd werden, zoodat deze omstreeks het jaar 1880 genood-
zaakt was zich zelve in te polderen en een stoomgemaal te bouwen
om ingeval van hoog water het kwelwater te kunnen uitpompen
en na uitpomping van vuil water versch water in de stad brengen.
42
De lage grondslag, dien de stad den Bosch aanvankelijk
li ad, zal er wel toe hebben bijgedragen tot het graven van
de verschillende takken der Dieze, die thans haar doorsnijden,
ik schrijf : bijgedragen hébben, want de beveiliging der stad
tegen hare vijanden was oorzaak, dat om hare eerste en latere
muren de grachten werden gegraven, die, zooals ik op blz. 17
en 24 en 25 reeds mededeelde, nu nog voor een goed deel bestaan
en thans ook takken der Dieze vormen; bovendien liep er reeds
vóór de stichting der stad eene Dieze door de stad, n 1. de
Oude Dieze, die van af het latere St. Geertruiklooster in de
richting van Orthen liep. Van waar kwam die Oude Dieze ?
Het antwoord op deze vraag geeft van Heurn in zijne His-
torie I blz. 479 en in zijne Beschrijving, als hij schrijft, dat
ten tijde van de stichting der stad de Dommel liep door de
latere waterpoort de St. Cornelishekel tot ongeveer de plaats,
waar de H. Kruis- of Vughterbinnenpoort gebouwd werd 1)
en van daar onder de Molenbrug door achter de Postelstraat
naar de Abtsbrug en van onder deze brug achter de Kruis-
straat tot aan de plaats, waar de Ortherbinnenpoort gezet
werd en van daar tot aan de St. Geertruisluis, van waar die
als gezegd in de richting van Orthen liep. De Aa liep toen
nog niet door de stad; dit geschiedde eerst na 1534, toen
blijkens van Oudenhoven t. a. p. blz. 24 begonnen werd de Aa
te graven van achter die siecken tot de Hekel van S. Teunis-
poort ende van daer tot de Susteren van Orthen en voorts,
zooals van Heurn mededeelt in zijne Historie I blz. 481, tot
aan het Groot Zieken Gasthuis, alwaar die viel in de oude
vesten, die zig van het Gasthuis uitstrekken tot aan de Geer-
truidekerk 2); hij vergist zich daar echter, als hij schrijft,
dat onder de woorden die siecken, welke van Oudenhoven als
1) Ik acht, het waarschijnlijker, dat de Dommel door den lateren
Kruisbroedershekel voor het eerst in de stad kwam en van daar onder
de Kruiskerk door naar de Molenbrug liep, want, zooals wij zullen zien
bij de beschrijving van het huis van Bokhoven in de St. Jorisstraat, liep
in 1384 daar achter reeds eene Dieze.
2) Men zie nog Cuperinus t. a. p. blz, 108 en 9.
— 43 —
laatstgezegd bezigde, verstaan zoude moeten worden voormeld
gasthuis; immers bedoelde deze met die woorden: de huysinghe
der siecken, die buiten de voormalige St. Antoniepoort stonden 1).
Dit laatste graaf werk duurde blijkens de Stadsrekeningen yan R.
A. van Zuylen I blz. 503 en 4 tot het jaar 1540 toe 2). Wanneer
de andere takken der Dieze door de stad gegraven werden,
valt niet met zekerheid te zeggen ; blijkens van Oudenhoven
t. a. p. blz. 24 werd wel in 1534 door de Regeering der stad
gheresolveert ende gheordonneert, dat men de waterstroomen
de Dommel ende Aa geheel ende volcomentlijck door de stadt
soude brengen, opdat de stadt oock te meer ende te beter met
het water mochte ghedient wesen, doch het blijkt niet dat er
toen door de stad eene andere Dieze is gegraven clan clie,
welke door de verlegging van de Aa is gevormd 3) ; er waren
trouwens vóór 1534 in den Bosch nog andere takken der Dieze
clan de hiervoren reeds gemelde, zooals b. v. de Oude Dieze ten
einde cle Verwerstraat, die zich achter deze straat voortzet tot aan
de Autfoirtsche brug; zij heeft zeker reeds lang vóór laatstge-
meld jaar bestaan en waarschijnlijk den naam van Oude Dieze
bekomen, toen er nog meer takken van die rivier in de stad gegra-
ven werden, zooals in 1250, als wanneer blijkens Cuperinus t. a. p.
blz. 37 de Aa reeds voor een deel door de stad werd geleid,
of in 1498, toen blijkens denzelfde die Diese in die Stat werd
gegraven. Volgens van Oudenhoven t. a. p. blz. 25 werd in 1448
de Haven (de tegenwoordige binnenhaven) van den Bosch ge-
graven en volgens denzelfde blz. 23 zijn na de reductie der-
stad, aan de kade van de Haven, aen d'eene zyde daer de
huysen op de Haven uytquamen, de huysen achter aen de Haven
1) Gf. van Oudenhoven t. a. p. blz. 27 en Cuperinus t. a. p. blz.
118. Deze huizen waren niet het Leprozenhuis, dal; blijkens van Ouden-
hoven 1. c. blz. 27 en 127 buiten de Hinthamci poort stond.
2) Sedert het graven van de Zuid- Willemsvaart, alzoo sedert 1822,
loopt de Aa weder buiten de stad.
3) Van Heurn, Historie I blz. 481 beweert wel, dat in 1544 de
Dieze gegraven is, die onder de Zevensteensche brug' loopt, doch hij ver-
gist zich daar blijkbaar in, want die brug bestond blijkens de Bossche
8chepenakten in 1500 reeds,
44
afghebroocken ende (is) langhs de Haven aen den Oostzijde
mede een bequame kade ghemaeckt, in voeghen, dat de schepen
nu aen beyde de zyden van de Haven connen aenlegghen lossen
ende laden; hij deelt op blz. 25 ook nog mede, dat in 1442 aan
het binneneinde van de Haven eene kraan was opgericht ; het jaar-
tal 1442 zal echter wel foutief zijn.
De eerste straten van den Bosch waren de verbindings-
wegen met de omliggende dorpen en gehuchten, welke wegen
binnen die stad door zijstraten met elkander werden verbonden.
Toen de bevolking der stad, vooral de mindere, allengs zoo in
aantal toenam, dat de stad langs hare straten geene voldoende
ruimte meer aanbood om daar langs woningen te bouwen, werden
ook vele tuinen, die achter de huizen gelegen waren, met arbeiders-
woningen bezet ; zij kregen toegang tot de openbare straten door
de gangen of de zoogenaamde wennen, die men oudtijds langs
de meeste huizen had en zoo zijn dan cle tallooze steegjes en
slopjes ontstaan, die nu nog in den Bosch, ondanks de Woning-
wet en woon- of bouwverordeningen worden gevonden.
De straten van den Bosch waren aanvankelijk niet ge-
plaveid ; dat heeft men een 40 jaren geleden nog kunnen
waarnemen, toen eene nieuwe rioleering door de Vughterstaat
werd gelegd, want toen bleek het, dat deze oudtijds geene
andere bestrating had dan dat daarin in het karspoor van
weerszijden eene rij takkebossen lag ; zij lagen diep onder de
tegenwoordige straat, wel een bewijs hoezeer den Bosch in
verloop van tijd is opgehoogd geworden. Blijken Cuperinus t.a.p.
blz. 59 kwam men met het plaveien van den Vughterdijk eerst
in 1451 gereed, doch die straat was toen nog niet op zijne
tegenwoordige breedte, vermits de Regeering der stad den Bosch
in 1514 lieden aanschreef om te komen werken aan den
Vughterdijk tusschen de H. Kruis- tot aan de Pieckenpoort, ten
einde dien te ivyen (uitbreiden) met scuppen ende spaden.
Met het onderhoud der straten waren tot het jaar 1744
de aanliggende eigenaars van huizen belast 1).
1) Van Heurn Historie IV blz. 79.
~ 45 —
Smerig waren de straten van den Bosch oudtijds in
hooge mate, want blijkens van Heurn Historie lil blz. 41
moest de Regeering van die stad nog in 1655 een verbod uit-
vaardigen tegen het werpen van mest of vuil op de straten ; dat
moest daarna buiten de stad worden gebracht, wat blijkens den-
zelfde III blz. 152 en 408 sedert 1668 mocht geschieden tegen
den wal aan.
Tot het jaar 1684 had men in den Bosch geene open-
bare straatverlichting maar bestond er het voorschrift, dat een
ieder, die, als het donker was, uitging, eene brandende lantaarn bij
zich moest dragen ; eerst in laatstgezegd jaar wTerd volgens
van Heurn Historie III blz. 287 door de Regeering van die
stad besloten er de openbare straatverlichting in te voeren,
waartoe door haar in het volgend jaar 450 lantaarns wer-
den aangekocht.
Vóór het jaar 1688 had men in den Bosch van stadswege
tot het blusschen van branden slechts lederen emmers, water-
tonnen, brandladders en brandhaken, waarover het beheer
hadden de Blokmeesters, die gesteld waren over de 9 Blokken,
waarin oudtijds den Bosch verdeeld was en die, behalve met
de armenzorg, welke hunne hoofdtaak wras, ook met de brand-
weer belast waren ; als zoodanig hadden zij mede de zorg over
de watertrappen en de pompen, welke men oudtijds in die
stad had. Heel in den ouden tijd luidde men daar nog ter
voorkoming van brand des avonds de St Jans Evangelist-
klok der St. Janskerk als aanzegging aan de ingezetenen, dat
zij de vuren in hunne huizen hadden uit te dooven. Blijkens
van Heurn Historie III blz. 306 stelde de Regeering van de
stad eerst ia 1688 drie brandspuiten in dienst, welk getal bij
het leven van Van Heurn tot vijf vermeerderd wrerd ; een
daarvan stond in de St. Janskerk achter het groot koor en
de andere in de stadsbrandspuithuisjes, welke zich bevonden,
een achter het Stadhuis, waar het nu nog is, een bij de St.
Geertruikerk, dat er ook nog is, een in de St. Jorisstraat,
dat er eveneens nog is en een bij de Geerlingsche brug.
— 46 -
Het was zeer roekeloos van de Begeering der stad, dat zij oud-
tijds zoo slecht voor de brandweer zorgde, want, behalve
enkele huizen, die van steen gebouwd waren 1), waren aanvan-
kelijk de meestehuizen vanden Bosch, zooals wij reeds zagen,
slechts van hout en leem gemaakt en alleen maar met riet of
stroo gedekt, zoodat zij gemakkelijk eene prooi der vlammen
werden, terwijl van de huizen, die van steen gebouwd werden,
velen nog houten gevels hadden, wat ook het gevaar voor brand
bevorderde. Te verwonderen is het daarom niet, dat als er in
den Bosch oudtijds brand kwam, een groot deel dier stad in
asch werd gelegd. Zoo vermeldt van Heurn Historie I blz. 271
— 73 eenen grooten brand, die in 1419 uitbrak in het in de
Hinthamerstraat staand huis de Valk (no. 207), welk huis langen
tijd eene herberg of logement is geweest, en welke brand eerst
gestuit werd aan het huis de Zivarte Hond, dat aan den Hoogen
Steenweg, hoek Scheidingstraat, stond (no. 1) en deelt hij t. a. p.
blz. 336 mede eenen anderen grooten brand, die in 1463 uitbrak
in het in de Verwerstraat gestaan hebbend huis de Groote Ketel
(thans een deel van het Gouvernement) en een zeer groot gedeelte
der stad, met inbegrip van het Baadhuis en het Minderbroeders-
klooster, verwoestte ; ruim 4000 huizen zouden toen eene prooi
der vlammen geworden zijn 2), een getal, dat sterk overdreven
lijkt, als men let op het resultaat van de telling der huizen en
haardsteden te 's Bosch in 1526 3), waaronder niet eens waren
begrepen de huizen, die buiten de muren der stad stonden en vele
in getal waren, zooals blijkt uit Van Oudenhoven t. a. p. blz. 27
en 203; het ergste van dezen brand was nog, dat met den
brand van het raadhuis ook verbrandde het geheel stedelijk
archief, behalve de stadsprivilegiën, welke toen bewaard wer-
den in eene ijzeren kast, die stond in de O. L. V. Kapel ten
N. van den toren der Kerk van St. Jan 4).
1) Cf. van Oudenhoven t. a. p. blz. 14 en 12.
2) Men zie over dezen brand ook nog Guperinus t. a. p. blz. 00
en van Oudenhoven 1. c. blz. 175.
3; Handelingen van het Prov. Gen. van K. en VV. in N. Brabant
1891-93 blz. 224 en vlgd.
4) Van Heurn Historie I bl/. XXVIII.
— 47 —
Naar aanleiding van dezen laatsten brand bepaalde de
Kegeering der Stad bij Ordonnantie van 15 September 1463, dat
in het vervolg geene huizen meer met stroo of riet doch slechts
met tegels (pannen) of leien mochten gedekt worden en dat de
bestaande strooien of rieten daken in 10 jaren tijds door daken
van tegels of leien moesten vervangen worden. Blijkbaar waren
er toen nog vele strooien of rieten daken in den Bosch over-
gebleven, want voor de verandering daarvan in pannen of leien
daken schonk de Stad eeue premie, als het nieuwe dak met leien
zou gedekt worden, van 40 en als men daartoe tegels gebruikte,
van 24 stuivers voor iedere Bossche roede en had zij daarvoor,
zooals hierna zal worden medegedeeld, veel te betalen. Het
schijnt, dat de Geestelijkheid der stad zich aanvankelijk niet
verplicht achtte om de rieten of strooien daken harer gebou-
wen te veranderen, daar toch Hertog Philips van Bourgondie
in 14G4 verklaarde, dat de desbetreffende verordering ook op
haar van toepassing was.
Van Oudenhoven 1. c. blz. 175 deelt als volgt mede, hoe
de Stad den Bosch zich na laatstbedoelden brand herkreeg
en welke de uitwerking van laatstgezegde ordonnantie was:
de Stadt tuierde alleenskens wederom op getimmer t met schoone
lustighe huysen ende die neringhe nam seer toe, soo dat vele
in horten tijdt weder wonnen H gene sy door den brandt ver-
horen hadden; de huysen tuierden al met hert dack gemaeckt,
die te voor en meest met stroo gedeckt waren.
Zooals uit Van Heurn Historie I blz. 138 blijkt, beliep
hetgeen de stad aan premies voor de vervanging van strooien
of rieten daken te betalen had al spoedig een zeer aanzienlijk
bedrag. Deze opgave wordt bevestigd door de Stadsrekeningen,
loopende van October 1463 tot October 1464, daar toch volgens
dezelve in dat jaar voor het maken van leiendaken 5530 en voor
pannendaken 525 oude schilden door de Gemeente waren
uitgegeven.
Om die uitgaven te kunnen dekken was bij meergezegde
Ordonnantie tevens bepaald, dat de stad nieuwe accijnsen zoude
— 48 -
beffen op het bier, den wijn, de costelicke drancken en de mede,
alsmede een weg- en dijkgeld, moetende onder dat weggeld tolhef-
fing worden verstaan. Met het invorderen dier belastingen en
der premies werd eene bijzondere commissie uit de stedelijke
regeering belast, die als leydacmeesteren hunne rekening en
verantwoording deden.
De rieten- en strooiendaken werden hierdoor in den Bosch
geleidelijk opgeruimd en door leien- of pannen daken vervangen.
Met deze verbetering van bedekking der woningen was
het gevaar voor groote branden voor den Bosch nog niet afge-
wend, omdat dit ook nog gelegen was in de houten voorgevels,
die, als gezegd, een groot deel der Bossche huizen oudtijds had.
Daarom besloot de Stedelijke regeering het opruimen dier houten
gevels ook zooveel mogelijk te bevorderen, zooals blijkt uit de
volgende mededeeling van Van Heurn in zijne Historie Ilblz. 331 :
De gevels der meeste huizen in deeze stad waren van ouds
{gelijk er thans nog verscheiden overig zijn) van hout gemaakt,
ivaarom de Regeering in het jaar 1615, zo tot voorkoming van
brand, als tot sieraad der stad goedvond, dat ieder burger,
(behalven de Geestelyke en Kloosters), die eenen steene gevel
voor zijne huizinge zoude maaken, van Stadsivege met een derde
der steen en, daartoe noodig, zoude beschonken worden. Deeze
gift iverd in geld voldaan, gerekend na den prijs der steenen.
Veele burgers, hierdoor aangemoedigd, veranderden in het eerste
jaar zestien gevels. Een groot getal waarlijk, wanneer men den
vervallen staat der burgerye van dezen (dien) tijd beschouwd.
Dat dit besluit genomen werd vindt men in de Stadsresolu-
tiënEeg. A. no. 18 als volgt vermeld: Ter vergadering van de
stadsregeering van 5 Juni 1615 is in overweging genomen
het verzoek van verscheidene burgers, die steenen gevels voor
hunne huizen bouwden of zouden komen te bouwen, dat hun
vrijstelling zouden geschonken op het bier, dat de arbeiders,
werkzaam aan het maken van steenen gevels in de plaats van
houten voorplooien (gevels), zouden drinken; zij noemden daar-
bij die verandering een cieraet vaor de stad.
— 49 —
Op dat verzoek besloten de twee eerste leden van de
Stadsregeering (n.1. de schepenen en de gezworenen en raden),
dat men daertoe egeen vrydicheyt van den accyns int generael
en sal accorderen, maer te wordden geordonneert commissarissen
uuytten dry en leden om ennigen anderen voet ende ordonnan-
tie te raemen, daerby diegene sonde mogen tuordden gerecog-
nosceert, die ennige nyeuwe ghevels bijnnen deser stadt souden
comen te maecken tot cieraet ende verbeteringe derselve ende
voirts by den commissarissen te tvorden geleth oft nyet goet en
sonde ivesen, dat voirtaen egeene nyeuwe houten vorployen
bijnnen deser stadt en souden behoiren gemaecM te tuordden.
Het derde lid cler Stadsregeering (de dekenen en gezwo-
renen der ambachten of gilden) was voor de recognosceering
doch tegen de bepaling, dat voortaan geen houten voorplooien
meer zouden mogen worden getimmerd.
Bedoelde commissarissen deden daarop ter vergadering
van 26 Juni daaraanvolgende rapport en stelden voor, dat tot
het bouwen van steenen gevels van stadswege aan ieder, die
ze deed zetten, zoude worden gegeven een derde deel van den
gebakken steen, te rekenen van den beganen grond tot op de
hoogte waarop de nieuw te bouwen gevels zouden worden ge-
bouwd. Des anderen daags vereenigden zich de twee eerste
leden met dit voorstel en den wensch van het derde lid en
werd alzoo het besluit genomen, dat Van Heurn ter laatst-
gemelde plaatse medededeelde, sonder geesteliche personen oft
cloosteren daeronder te begrypen (Stadsresolutiën A. no 191.)
Deze nieuwe bepaling werd aanstonds in werking ge-
bracht, zooals blijkt uit de stadsrekening van St. Eemys of
St. Bavo (1 October) 1615 tot denzelfden datum 1616; immers
komen daarin voor uitgaven voor premies voor 16 nieuwe steenen
gevels, waaronder: aen Dierick Huygen van Berckel als sinne-
loosmeester voor den steen aen den nyeuwen gevel van den Sinne-
looshuys 5 gitld. 10 st. ; idem aen Geer truydtivedae Jan Jansse
Ryder voir een derden deel van de steenen vermetst inden gevel
van Deventersgasthuys op ten Wyntmolenberch 17 guld.
4
50
Na deze verbouwingen werden vooreerst niet veel houten
in steenen gevels meer veranderd, daar toch in de volgende
stadrekeningen weinig uitgaven voor premiëu voorkomen. Dit
belette echter niet, dat J. van Oudenhoven t. a. p. blz. 25 in
1670 over de stad den Bosch het volgende kon schrijven, na
te hebben vermeld, dat na hare laatste uitbreiding binnen hare
veste wel 2000 groote ende schoone huysen ghestaen hebben,
behalve de ghemeene huysen ende hutten, : — dat zij noch al was
een seer wel betimmerde stadt ende vertrouwe, dat het ghe-
tal der huysen daer niet vermindert en is: de huysen daer
oock niet verslecht, maer vry verbetert ende de oude houten
ghevels in steenen veel verandert sijn ende hetwélck niet
weynigh dient tot cieraet van dese stadt; heeft seer wyde ende
schoone lochte straeten,
Ter voorkoming van brandgevaar was het zeker zeer
goed, dat de Stadsregeering de verandering van houten in stee-
nen gevels bevorderde, doch of zulks, zooals J. van Oudenhoven
meende, ook strekte tot sieraad van de stad valt zeer te be-
twijfelen als men b. v. in aanmerking neemt hoe schilderachtig
hare Markt er oudtijds uitzag, toen, blijkens de afbeel-
dingen daarvan uit de 16e en 17e eeuw. waarvan er een ge-
reproduceerd is in Van Heurn Historie II blz. 121 en de andere
in het Tijdschrift voor N. Brab. Geschiedenis, Taal- en Letter-
kunde van Aug. Sassen II blz. 6, de meeste daaraan staande
huizen nog houten gevels hadden.
De stoot tot een e meer algemeene vervanging van cle hou-
ten gevels door steenen werd eerst gegeven door artikel 77 van
de Branclkeur voor den Bosch, vastgesteld door hare regeering op
27 Augustus 1703; daarbij wTas bepaald, dat niemand eenige
houten gevels van huizen of loodsen, vóór deze binnen de stad
gemaakt, mocht vernieuwen of repareeren, doch dat zij slechts
konden blijven staan tot tijd en wijle clezelven komen te
vergaan.
Die bepaling had toch eene vluggere opruiming der houten
voorgevels tengevolge, te meer daar zoowel aan het Besluit van
27 Juni 1615 als aan cle naleving van art. 77 der Brandkeur
van 27 Augustus 1703 door de Staclsiegeering streng de hand
gehouden werd.
Ruim zes jaren later werd echter het Besluit van 27
Juni 1615 ingetrokken ; in de plaats daarvan bepaalde de
Stadsregeering den 22 October 1709, dat aan degeenen. die
eenigen opbouiv tot cieraet van de Stad zouden doen, zouden
worden vereerd gouden penningen (vroedschaps- of stadhuis-
penningen genaamd) ter waarde van 15, 16, 17 of 18
gulden. Bij een nader besluit van 1 Augustus 1715 bepaalde
zij, dat aan hen, die een steenen gevel zouden maken, kostende
fl 200, een gouden penning zoude worden toegewezen van 9 gul-
den 9 stuiv. en bij dat van 22 Juli 1719, dat de waarde van de
gouden penningen naar proportie van den opbomv der nieuwe
gevels zoude mogen worden verhoogd ; van daar, dat er ook gouden
penningen, die de waarde van fl 40 aan goud hadden, voor
steenen gevels vereerd zijn. Een van die penningen wordt nog
in het museum van het Prov. Genootschap van K. en W. in
N. Brabant bewaard.
Toen in 1744 op de Schapenmarkt van den Bosch een
felle brand gewoed had, waarbij o. a. het huis het Groot Para-
dijs 1), dat aan den hoek dier markt en de Minderbroedersstraat
stond, eene prooi der vlammen was geworden, bepaalde de
Regeering van die stad. den 12 Mei van dat jaar, dat niemand
eenige houte gevels mogt vernieuwen of herstellen anders dan met
steen op eene boete van fl. 50 ; de timmerlieden of ververs, die
aan de vernieuwingen van houte gevels de hand leenden, zondert
ieder fl. 25 verbeuren. 2)
Ook ten gevolge van deze bepaling werden vele houten
gevels in steenen veranderd; zij weiden allen in Oud-Holland-
schen stijl opgetrokken, zoodat straten van den Bosch toch nog
een vrij schilderachtig aanzien bleven behouden.
i) Thans een deel van het huis der firma A. Meyring (Schapen-
markt, no. 1), dat voor het overige bestaat uit de huizen het Klein Paradijs
en de Regenboog (Schapenmarkt no. 3).
2) Van Ileurn Historie IV blz. 75 en 76.
— 52 —
Daar laatstbedoelde verbodsbepaling steeds, zij het ook
al in andere bewoordingen, in de Bossche politieverordeningen
gehandhaafd werd, zoo geschiedde het, dat er een dertig of
veertigtal jaren geleden in den Bosch maar vier houten gevels
meer over waren ; de belangrijkste daarvan waren die van het
huis h e t Klaverblad, dat aan den hoek der Kruisstraat en Oude
Vischmarkt staat (Kruisstraat no. 44) en die van het huis het
Fransche Kabinet, dat in de Kerkstraat zich bevindt (Kerkstraat
nos 73 en 75), van welken laatsten gevel eene afbeelding voor-
komt in het N. Brab. Jaarboekje van Aug. Sassen van 1889.
Deze vier laatste houten gevels werden omstreeks dienzelfden
tijd afgebroken.
De Oud-Hollandsche gevels, die in de 17e en 18e eeuw
in den Bosch in de plaats van de houten gevels gekomen waren
en aan de straten dier stad nog een vrij aardig aanzien gaven, zijn
in de laatste 40 jaren bijna allen afgebroken door Bossche met-
selaarsbazen, die het de hoogste uiting van kunstgevoel achtten
om de fraaie, ingevoegde, vaak met zandsteen versierde trapge-
vels van baksteen te veranderen in rechthoekige gevels, voor-
zien van eene rechte gootlijst en besmeerd met portland cement,
die hier en daar, om ze toch niet al te eentonig te doen zijn,
zoogenaamd versierd werden met gegoten portland cementen
krullen en cementen lijsten. Het oude gedeelte van de stad den
Bosch levert dientengevolge, in tegenstelling met zoo menig
andere stad van ons land, op bouw- en oudheidkundig gebied
zeer weinig belangrijks meer op.
Het water van de daken der huizen liep voorheen in den
Bosch niet door pijpen naar beneden maar stortte zich bijna
midden op de straat uit door van uit de daken of gevels stekende
goten. Dit veroorzaakte, zoo schreef Van Heurn in zijne His-
torie II, blz. 509, een groot ongemak voor die, welke by stort-
regens langs straat gingen. Om dit te voor te komen gelaste
de Regeering in den jaare 1640, dat alle die gooien binnen
een jaar weggedaan en het water langs de gevels door loode of
blikke pypen afgeleid zoude moeten worden.
— 53 —
Behalve uitstekende goten hadden voorheen zeer vele
huizen in den Bosch ook nog uithangborden, terwijl er andere
huizen in hunne gevels gevelsteenen, met de eene of andere voor-
stelling er op, hadden staan, (de nieesten met op- of onderschrift,)
waaraan zij hunnen naam ontleenden en welke namen toen dezelfde
rol vervulden als thans de kadastrale nummers en secties. Op
enkele na zijn thans ook die uithangborden en-teekens ver-
dwenen. Steph. Hanewinkel zegt in zijne Geschied- en Aardrijks-
Beschrijving de?' Stad en Meierij van 's Bosch blz. 127 noot h,
dat hij een handschrift zag, waarin alle opschriften, staande op
openbare gebouwen en particuliere huizen in den Bosch, alsmede
andere bijzonderheden daarvan, waren opgeteekend, doch hij
kon het niet te lezen krijgen en wist ook niet wie het bezat.
Jammer is het zeker, dat dit handschrift verloren schijnt te
zijn geraakt, want anders zouden wij daaruit omtrent de oude
Bossche huizen merkwaardigheden en bijzonderheden kunnen
vernemen, die nu waarschijnlijk voor een goed deel aan de ver-
getelheid zijn prijs gegeven. Gelukkig is het daarom, dat wat
dienaangaande nog is kunnen nagespoord worden door Jan en
Alphons Mosmans is te boek gesteld in hun werk : Oude namen
van huizen en straten te 's Bosch, waarin niet alleen voorkomen
de meeste namen der huizen in het oude gedeelte van den Bosch,
maar ook alle bijzonderheden, welke hun er van bekend waren.
Van Heurn heeft in zijne Beschrijving der stad 'sHer-
togenbosch, welke hij, als gezegd, omstreeks het jaar 1780
maakte, ook nog menige bijzonderheid, betreffende de oude Bos-
sche huizen, aan de vergetelheid ontrukt. Zoo deelt hij daarin over
de vroegere burgerwoningen in die stad het volgende mede:
Kort na 1463 maakte men voor alle de huizen der bur-
gers gevels van hout. Het is opmerkelijk, dat alle die gevels
naar de straatzyde stonde en ik weete niet, dat ik aan den
achterkant der huizen gevels van hout gezien heb.
Mogelijk, hoewel ik er niets van vinde, is dit verboden
geweest, omdat men in geval van brand de voorgevels gemak-
kelijk om en op straat kon haaien, hetgeen met achtergevels zoo
— 54 —
ligt niet geschieden kan en van gevaarlyke gevolgen zoude
kunnen zijn. Het is mede opmerkelijk, dat alle de burgerhuizen
alhier smal en naar maate zeer lang zijn. De rede daarvan
schijn d, dat de handwerken voorheen het grootste bestaan der
inwooners waren. Het voorste gedeelte beneeden van hun huis
-diende tot winkel en het achterste tot werkhuis. Boven waren
de pakzolders. Om deeze rede springen de houte gevels by
ieder verdieping omtrent twee voeten straatwaars uit, waardoor
men veel plaats won. Aan de meeste oude huizen waren voor-
heen windaasen om goederen op- en af te laaten ; dit was nodig,
omdat de meeste goederen der inwooners oudtijds en, thans
voor een gedeelte nog, in pachthoeven of koornrenten bestonden
en ook omdat de handwerken aldaar geborgen zouden kunnen
werden totdat die verkogt werden. Ik zal mijne leezeren een
kort denkbeeld van de oude burgerhuizen. die genoegsaam allen
op een en dezelve wyze gebouwd en waarvan er nog ver-
scheiden overig zijn, opgeeven.
Hiervoor heb ik verhaald, dat de meesten lang en smal
zijn en tevens de rede daarvan gemeld. De voorhuizen zijn
doorgaans van een meer dan gemeene hoogte, denkelijk om in
de winkels meerer goederen te kunnen bergen. Uit het voor-
huis gaat men cloor een gang, die ter rechte of ter linke zyde
van hetzelve is, naar achter. In deeze is een dein*, waardoor
men in een vertrek komt, dat vry laager van verdieping als
het voorhuis is en door raamen zijn uitzigt daarin heeft. Dit
vertrek diend tot verblijfplaats van het huisgezin en voor een
eet- en meestal nog voor een slaapvertrek voor den man en
de vrouw; zoodanig vertrek is in genoegzaam alle de burger-
huizen; men noemd dat denkelijk daarom Bossche keuken. Als
men de gang verder doorgaat, komt men aan een kelderkamer,
werwaars men met vier a vijf trappen opklimt. Tusschen de
kelderkamer en de bosse keuken is de trap naar boven en
onder deze die naar de kelder onder de kelderkamer. De kelder
en de kelderkamer scheppen haar licht van een binnenplaats,
waarop de gang mede uitkomt. Achter is een en somtijds meer
— 55 —
vertrekken, die tot werkplaatsen van die, welken zich met
handwerken geneeren, dienen; veelen deezer vertrekken strek-
ken zich uit tot aan de rivier de Dieze, welke, zo als hiervoor
gemeld is, met vele armen door de stad loopt. Het water is
voor veele handwerken nodig, hetwelk men alsdan by de hand
heeft. Als men de trap in de gang opklimt, vind men boven
de bossche keuken een vertrek, dat laag van verdieping is en
met de bossche keuken, die er onder is, de hoogte van het
voorhuis heeft ; die kamer, welke de hangkamer genaamt word,
diend tot een slaapvertrek voor de kinderen en myden. Van
daar gaat men verder naar boven. Het bovenhuis verdeeld
zich in twee vertrekken, een boven het voorhuis en de hang-
kamer; het schijnd my toe, dat deeze voorheen voor de beste
kamer gehouden werd en dat men daarin bruiloften en niaal-
tyden gaf; de tweede kamer is boven de kelderkamer; deeze,
die haar licht van de achterplaats schept, diend om vrienden
te huisvesten.
In verre de meeste huizen waren zogenaamde brandgevels;
deze strekken zich van de kelder af tot boven het dak uit;
men vind ze doorgaans tusschen de bossche keukens en de
kelderkamers ; het komt my voor, dat die dienden om, in ge-
val het voorste gedeelte van het huis in brand raakte, het
achterste zoude kunnen behouden werden en, ingeval het achterste
dit ongeluk overkwam, het voorste beveiligd werd en ik meene,
dat zy om die rede den naam van brandgevels bekoomen hebben.
Boven waaren de pakzolders, waarop de winkelwaren en de
handwerken geborgen en van dezelven door de windaasen,
hierboven gemeld, opgehaald en afgelaaten werden.
Dit is de waare geschapenheid der meeste oude burger-
huizen alhier. Van tijd tot tijd zijn er veelen afgebrooken en
in een anderen smaak vertimmerd. Tot zooverre van Heurn.
Behalve hetgeen ik hiervoren reeds mededeelde over de
verandering der houten gevels in steenen trapgevels, zou ik
aan hetgeen hij over de oude Bossche burgerwoningen aan-
teekende, nog willen toevoegen, dat zij beneden bijna allen
— 56 —
van houten luifels waren voorzien; dezen waren in 1829, op
enkelen na, reeds allen verdwenen en thans bestaat er geen
een meer van. Ook hadden de meeste burgerhuizen op de
daarvoor gelegen stoep, op de scheiding daarvan met die van het
aangrenzend huis, eene vaststaande houten of steenen bank,
waarop de bewoners des avonds gingen zitten om een luchtje
te scheppen, en — als men den onverdraagzamen en daardoor
lang niet betrouwbaren St. Hanewinkel in zijne Reize door
de Major y lp. 19 zoude kunnen gelooven, — tot 10 of
11 uur 's avonds met hunne buren babbelden; dan werden,
zoo schreef hij, „anderen braaf gehekeld en al wie dan by
geval langs straat komt, die word dan, en dit hoort ook zoo,
want wat doet hy toch op straat? ook eens duchtig geroskamd/'
Ten slotte, zoo schreef van Heurn voorts in zijne Beschrij-
ving over de oude Bossche burgerhuizen, moet ik nog opmerken,
dat tusschen veelen derzelver zogenaamde wennen of soeyen
zijn, dat is, om my klaarer uit te drukken, dat er tusschen
de huizen een tusschenwijtte van omtrent een en een halve
voet is, 1) zodat de huizen geen gemeenen muur hebben, maar
dat ieder huis op zich zei ven staat. Van deeze wennen of soeyen
maken de Kostuimen der Stad titel VIII artt. 21, 22 en 23
gevyag, naamelijk, dat men die ten gemeenen kosten moet
onderhouden en dat men door dezelven geen ander dan hemels-
water mag doen doorloopen, en meer andere zaaken, die daartoe
betrekking hebben; gelijk ook, dat indien een der naarbuuren
toestaat, dat in deszelfs muur getimmerd werd, die muur alsdan
gemeen zal zijn ; hieruit is dan op te maaken, dat indien
iemand in deszelfs naarbuurs muur balken mag leggen, hy dan
ook die wen of soeye mag inneemen en deszelfs erf daarmede
verbreeden.
Ik heb naar de rede van deeze wonderlyke wyze van
1) Het blijkt niet hoe groot de door van Heurn bedoelde maat is;
gaat men na de ruimte, welke thans nog op het Hinthamereind tusschen
verschillende huizen gevonden wordt en die de breedte heeft van een
steegje, dan komt het waarschijnlijk voor, dat de door van Heurn op-
gegeven maat voor vele gevallen te klein is.
— 57 —
timmeren lang* gezogt en het is my voorgekoomen, dat de ge-
bouwen alhier vóór de twee voornaame branden, in de jaaren
1419 en 1468 voorgevallen, uit leeme wanden en strooye daken
bestonden, dus konde men geene gemeene wanden of muureu
hebben ; het regenwater moest derhalven van de daken tusschen
die wanden op de straaten uitloopen. Het schijnd mij toe, dat
by het optimmeren der afgebrande huizen veelen zich over het
maaken van een gemeene muur niet konden verstaan en niet
verder als hun erf uitstrekte eenigen grond durfden inneemen
en hierdoor die wennen of sooyen zijn blyven bestaan. Vaster
gaat het, dat in laatere tyclen verscheiden van deeze wennen
zijn weggeraakt en dat men gemeene muuren tusschen de
huizen gemaakt hebbe, hoewel er noch veele wennen tusschen
de huizen gevonden werden. Wenschelijk was het, dat alle de
wennen weggenoomen wierden, omdat het regenwater, hetwelk
in dezelven van de wederzijdsche daken nedervalt, de muuren
vogtig maakt en dat als die wennen wegraakten, cle muuren
drooger en de gezondheid der inwooneren bevorderd zoude werden.
Over de adellijke huizen, die men voorheen in den Bosch
had, vermeldde van Heurn in zijne Beschrijving het volgende:
De huisen der Edelen, waarvan er voorheen zeer veelen hier
ter steede woonden, waren van een geheel ander maaksel als
die der Burgerye; zy waren zeer ruim en geheel van steen
gebouwd. Terzyde of op cle plaatsen van dezelven stond ge-
meenelijk een torentje, waarop een spitsje met een appel stond,
dat boven het gebouw uitstak. In dit torentje was de trap
naar boven. Het is my ondoenelijk alle de huizen der Edelen
met de Geslachten, aan welken die toebehoorden, te vermelden ;
veelen zijn er afgebrooken en de naamen der geweezen eigenaaren
door den tijd verduisterd geworden.
Wat van Heurn hierop laat volgen omtrent eenige
adellijke huizen zal ik bij elk dier huizen mededeelen evenals
hetgeen hij ten aanzien van andere Bossche gebouwen aan-
teekende.
Over de vroegere bewoners van den Bosch schreef Wil-
58
helmus Molius, eigenlijk genaamd mr. Willem Moei, die aldaar
priester en rentmeester der 111. L. V. Broederschap was en 29 Sep-
tember 1565 overleed, het volgende in zijne Annales Civitatis
Buscoducensis et rerum domi et foris, pace et bello per Buscodu-
censes ïncolas gestarum compendiosa narratio, eene kronijk,
die wonderlijk genoeg tot heden niet in druk verscheen ; wel
schreef Dr. C. E. Hermans in de voorrede zijner Verzameling
van Kronijken, clat hij ook van plan was deze kronijk uit te
geven, doch hij liet het daarbij :
Sylvaducenses artificio quaestuario aut negotiationi ut
plurimum student, ob quam rem et causam rara est provincia
in tota Christianitate aut urbs, in qua non versetur Sylvadu-
censis unus aut alter.
Buscoducensium seu incolarum hujus oppidi triplex est
conditio sive status. Primus Clerieorum tam religiosorum quam
ssecularium, utrique magnis reditibus censibusque provisi, ab
aliis plurimum honoris percipiunt, quod Deo sacrificant, sanc-
torum laudes in Ecclesia jugiter cantant, vestitu religiosi omnes
quique suo et satis decenter utuntur. Sseculares vero sacerdotes,
ut sunt canonici, beneficiati^ cantores cseterique ministri Dei,
etc, ecclaesiarum tunicas portant fluxas, caput mitra lanea tegunt,
non mul turn fastigiata, sed capite auretenus satis adhaerente;
ex collo, cum in publicum procedunt, fasciam dependunt, qui-
dam sericam quidam lanea m, tantummodo honestatis causa sed
hsec deportatio fasciae nunc abolere coepit, ejus usu apud vete-
ranos sacerdotes, causa frigoris, remanente.
Secundus est status nobilium et divitum. Sunt enim in
ea urbe nobiles et divites quam plurimi, qui generis claritudine
cseteris antecedunt, possessiones et reditus habentes, qui de
patrimonio et reditibus suis viventes, aut domi manent aut
committitur ipsis respublica prae aliis, quibus poten tiores etiam
sunt, nam viri, qui vitre integritate et honestate praecipui ju-
dicantur, eliguntur in scabinos seu judices, qui, judicandi munus
necessario subeuntes judiciis statuto tempore in domo civica
— 59 —
intendunt; jurantque singuli se judieaturos, secundum quod eiis
visum fuerit justius atque melius.
Tertius status est oppidanorum et communis generis
plebis, qui mercantiis et officinis intendunt, quaestuarias
artes sednlo exercentes, qui in pompis processionalibus ordine
progressivo in octodecim vel pluribus agminibus, causa osten-
tationis incedunt. Primo ordine incedunt fabri ferrarii quocunque
modo artem suam in ferro aut stanno exercentes. deinde molen-
darii, deinde pistores, turn textores lanae et lini, deinde calcifices
et coriarii, item sartores, frumentarii, laniones pecorum. venditores
piscium, pelliones, chirothecarii, splintifices, cupifices, tectores,
latonii et chirurgi ac sic de reliquis.
Cives autem inter se amicissime et honestissime vivunt,
in locis publicis et privatis frequenter convenientes, mercantur,
convivantur, colludunt, colloquuntur. Victu et vestitu privatis
diebus ferme omnes frugali et simplici utuntur, festis diebus
splendidiore adventitiis et novis vestimentorum formis jam
plurimum gaudent.
Ad Dei cultum satis clediti sunt. Si quidem multi artifices
mane antequam laborare incipiunt, aedes sacras intrant et divino
officio intersunt, multas eleemosinas in meridie largiter tribuunt:
at peracto prandio turpc putant, eisque non modice exprobran-
dum, qui ex pigritia aliave jam causa operi manuum aut studio
litterarum non insistunt, adeo otium vitant et aspernantur.
Consuetudo pertinax et perseverans apud ipsos est non prandere
aut convivia quantumcunque solemnia exercere ante duodecimam
horam jam tactam in meridie.
Festa die in sacra aede D. Joannis aut in monasteriis
ante meridiem quasi omnes conveniunt et a sacerdote verbum
Dei et sacra audiunt; post meridiem vero campos petunt ad
spatiandum aut cauponiam intrant et cerevisiam bibunt, quae
sitienter et immodeste satis ab ipsis bibitur, mutuoque ad
bibendum cogunt et hortantur; puellae tarnen et juvenes,
ad vesperante die, clioreas in plateis, praecipue tempore aestivo,
ducunt.
— 60 —
Circa diem dedicationis oppidi juventus nova quaedam
spectacula excogitat, queis mentem et oculos omnium oblectet,
admirationeque detineat atque, ne pudor obstet qui se ludicro
illi committunt, facies larva obducunt sexum et aetatem men-
tientes, viri mulierum vestimenta, mulieres virorum induunt,
nemo tune per totum oppidum tanta paupertate premitur, nemo
tanta tenacitate tenetur, qui in hac dedicationis die vel tem-
pore non altili aliquo vel saltem ovino aut vitalino viscere
assato aut lixato vescatur et qui cerevisiae remissius non in-
dulgeat.
In die S. Nicolai adolescentes, qui disciplinarum gratia
scholas frequentant, inter se eligunt episcopum, is ipsa die in
aedem D. Johannis solemniter introductus a scholastico coetu
divinis officiis infulatus praesidet.
Proinde Buscoducenses erga nefarios homines, ut sunt
fures, latrones, homicidae, etc. multum sunt crudeles et gaudent
in eorum interitu; cum enim malefactores per justiciam puniendi
sunt, magna aviditate adsunt spectaculo illi, dicentes : al best
daer voor, vel simili quid.
Saepe cum hostibus Geldris, acceptis et illatis cladibus
contendere, nee totis viribus belli fortunam experiri recusave-
runt, nam nulla gens Brabantica arma Geldorum magis exercuit,
nulla ab his rursus magis exercita est; adeo paribus animis
varioque eventu est semper utrimque bellatum.
Duobus vitiis haec gens Buscoducensis plus aliis insig-
ni-s conspicitur, scilicet inhospitalitate et verborum morositate,
mordacitate et asperitate; de inhospitalitate satis liquet, quocl
advenientesexternosamicosautnotos raro invitant, aut, siinvitant,
hoc tarnen imperfecte dubitanter vel interrogative, dicentes:
vultis semel bibere?; vel aliquando etiam negative, dicentes:
si esses pransus, darem tibi semel potum et haec dicunt,
tenentes postem domus in manibus. Sermone quoque minus
blandi sunt et suaves, si quidem eorum sermo fastuosus, durus
et asper ; mitior tarnen ac sermone benignior nobilitas et magis
obvia ad omne humanitatis officium, sed haec de natura, qua-
— 61 —
litate et raoribus Buscoducensium sufficiant. Vond Molius het
hiermede genoeg gezegd hoe hij over zijne stadgenooten oor-
deelde, welwillender dacht over hen de Bossche kronijkschrijver
broeder Aelbertus Cuperinus, die ook een Bosschenaar was en
na hem zijne kronijk van den Bosch schreef, want hij haalt
dezen daarin aan. Cuperinus schreef toch over de Bosschenaars
het volgende : 1) Opdat nu voort allen menschen bekent werde
die vromicheyt en proprieteyt der ingesetenen van den Bosch,
soo is te weten, dat meeste deel onder die borgers veel goeder
condicien zijn, die men in d'ander steden onder die borgers
soo gemeynlijck niet en vijnt. In den eersten, soo is datvolck
van den Bosch seer strijdbaer en de moedig tegens zijn vianden,
als dat dickwille openbaer is geweest in verscheyde oorlogen
tegen die Gelderschen, welck landt sy dicwils alleen gedwon-
gen hebben, sonderling in dat oerloge van Po(do)roeyen int
jaer ons Heeren 1508. Item in dat oerloge van Utrecht anno
1524, doen zij allen die dorpen van Gelderlant tot Zutphen toe
brachten int verdingen. Item in dat Tielsce belech, geschiet
sijnde anno 1528 ende tot meer andere tyden van oorlogen,
daer die van den Bosch haer grootmoedicheyt seer over haer
vianden gethoont hebben.
Den tweeden, soo blijckt gemeynlijck onder die borgers
naturelycke ingeboren getrauwicheyt tot haeren naturelycken
landsheere ende prinche van Brabant, want sy altoos bereet
sijn geweest mit haren prinche te leven ofte sterven, alsoo dat
die wil bevonden is, dat welck hier te lanck soude vallen te
vertellen; waerom dat die stat van den Bosch van sommighe
heeren ende hartogen van Brabant begracyt sijn geweest ende
seer in haer vrintschappe gestaen hebben ende mit previlegien
begaeft sijn geweest, als te weten: Henrick, die eerste van
dien name, hartoge van Brabant ; item vrou Janne, hartoghinne
van Brabant; item Maximiliaen, die keiser ende hartoge van
Brabant; item zijn sone Philippus, hartoge van Brabant ende
I) Dr. G. R. Hermans Verzameling van Kronijken blz. 9 en vlgd.
— 62 —
coninck van Castillien ende meer andere, die de stat geëert
ende liefghehadt hebben om haer trouwicheyt.
Ten derden soo sta et aen te mereken tot loff ende re-
eommendacie der borgeren ende inwoonders der stadt van den
Bosch, die groote charitate ende melidende bermherticheyt,
die zy thonen ende bewysen den ermen ende gebreckelicke
menschen ende schamel clerxken, want in geen steden, noch in
Gelderlant, noch int lant van Cleve, Gulick, Ludiek of oeck
mede in Vlaenderen of Brabant, soe groote charitate van al-
missen te geven gedaen werdt als tot Tsertoghenbosch, als
wel blijck ende openbaer is allen menschen die barmhertige
charitate, die men doet den zieken int Groot Gasthuys; item
die overvloedighe spine (spijnde), die daer geschiet in denHeyligen
Geest 2 of 3 mael ter weke; voord aen wat charitaten men
bewijst den huysarmen ; item hoe dicwils, alst duren tijt was,
hoe bystandich die goede borgers bewesen hebben den armen
menschen, die anders van honger bedorven 1) souden hebben,
als te weten int jaer ons Heeren 1530; item int jaervan 1545;
item int jaer van 1557, doen ten Bosch alsoo groote volck
uut andere steden, als van Luyck, uut Brabant, uut Gelderlant,
uuten landen van Cleve, van Gulick, etc, quam, dat den stadt
te swaer viel haer almissen te geven ; desgelijcx in tyden, dat
die Maescant ende daer ontrent overvallen werde mitten water,
dat de huysluyden, daer woonenden, op die solders lopen om
haer lijf te sal veren, hoe neerstich die stat van den Bosch
daer dan beschickte met schuten ende pleiten, proviande van
broot, kaze, boter, vleesch, etc, om die schamele menschen te
hulpe te comen, als wel gebleken heeft in 't jaer 1529; item
int jaer van 1531; item int jaervan 1552 ende tot meer andere
tyden van duren tijt oft van oploop van wateren, waerom die
stadt van den Bosch wel mach geneumt werden een toevlucht
ende onderstant van allen armen menschen.
Ten vierden soo zijn die van den Bosch seer neerstich
om haer broot te winnen ende haer ambacht te vervolgen.
Te lezen : gestorven?
— 63 —
Sy hebben voor een maniere dat sy liaer kinderen tot geen
leechevt en houden, maer sy doen haer kinderen van joncx op
een ambacht leeren of zy doen haer kinderen scholen gaen.
het sy buten of binnen der stadt, of sy doen haer kinderen
leeren comenschappen, midts welcke toecompt, dat men in alle
landen of steden Busschers vijnt ende dat in die stadt menich
treft'elijek rijck borger soo ambachsman soo coopman woonende
is, als men oock wel sien mach die playsantelike husen, die
dagelijckx in de stadt van den Bosch getimmert ende gebetert
werden.
Hoe men in de 18e eeuw over den Bosch en de Bossche-
naren oordeelde, deelde ik reeds mede in Taxandria XIJ blz.
306 en vlgd.
De bevolking van die stad bedroeg tijdens het beleg in
1629 zonder het garnizoen 11300 zielen en in 1775, ook zonder
liet garnizoen, ruim 13000 inwoners.
En hiermede vertrouw ik de lezers van mijn werk vol-
doende op de hoogte te hebben gebracht van den toestand van
den Bosch in vroegere eeuwen om mij met vrucht te kunnen
vergezellen bij mijne oudheidkundige rondwandeling door die
stad en hare schepen registers.
HOOFDSTUK I.
De Orthenstraat.
Eerste Gedeelte.
De kerk en de huizen van het vroegere dorp Orthen
bevonden zich op eene andere plaats dan die van het tegen-
woordig gehucht van dien naam. De eerste kerk van Orthen
toch, de Salvatorskerk geheeten, stond tusschen het tegenwoor-
dig kerkhof der gemeente den Bosch "en de spoorweglijn naar
Utrecht, terwijl deszelfs eerste huizen daar grootendeels om
heen stonden. Bedoelde kerk brandde in 1601 door toedoen der
Staatschen af 1) ; zij werd daarna weder opgebouwd, maar is
in 1673 op last der 's Landsregeering geheel gesloopt, omdat
zij haar gevaarlijk achtte voor de verdediging van den Bosch ;
hetzelfde geschiedde toen om gelijke reden met de daarom heen
staande woningen 2), zoodat er daarna van het vroeger zoo
aanzienlijk dorp Orthen 3) niet veel meer overbleef.
In de plaats van de afgebroken woningen zijn later aldaar
huizen gebouwd geworden ter hoogte van de plaats, waar nu
de tegenwoordige kerk van Orthen staat.
Het zal ook wel niet noodig zijn mede te deelen, dat
voor dat het tegenwoordig Orthen aan den weg tusschen den
4) Diarium van Vladeracken t.a.p. blz. 237.
2) Van Heurn Historie III blz. 196.
3) Over het aantal huizen, dat Orthen in 1526 had, zie men de
telling der huizen en haardsteden in de Stad en de Meierij van den Bosch
van dat jaar (Hand. Prov. Genootsch. van K. en W. in Noordbrabant
1891/93 blz. 231).
5
— 66 —
Bosch en Hedel gebouwd werd de verbinding tusschen dat dorp
en den Bosch anders was dan thans ; minstens twee wegen
verbonden toen toch Orthen met den Bosch, waarvan een
liep van de plaats, waar de St. Peters-kapel van dat dorp
stond, terwijl de ander van de voormalige Salvatorskerk van
Orthen naar den Bosch zal hebben geloopen; deze weg kwam
daar uit ter plaatse waar thans het fort de Papenbril ligt en
is later, ter wille van dat fort, in zooverre verlegd, dat die toen
in den Bosch uitkwam ter plaatse waar nu de Ortheruitgang
is. Laatstbedoelde weg werd in 1642 op last van Prins Frederik
Hendrik, zooals wij reeds zagen, afgekard en tot een hoog voetpad
teruggebracht en in 1736 nog meer afgegraven, zoo zelfs, dat
zooals van Heurn in zijne Historie IV blz. 33 schrijft, men
nauwelijks er over binnen de stad kon komen ; op het vertoog
van hare Regeering stond echter de Raad van State haar in
1739 toe, dien weg met steengruis op te hoogen en van weers-
zijden met eene schoeiing te voorzien ; zederd, zoo vermeldt
van Heurn t.a.p. verder, is de weg met puin merklijk aange-
hoogd, zo dat die thans zo hoog is als die voorheen was,
maar veel bijzonders was die daarom nog niet, want in de
N. en Z, Brabantsche Faam van 1829 (Dl. I) wordt die gezegd
te zijn de ellendigste ter wereld, als zijnde des zomers enkel
zand en des winters bij hoog water geheel overstroomd. Eerst
omstreeks 1848 is die weg een behoorlijke geworden, doordien
het Rijk toen den tegenwoordigen weg van den Bosch van
Hedel maakte en daarin opnam dat gedeelte van den weg van
Orthen naar gezegde stad, dat vanaf haar tegenwoordig kerkhof
stadswaarts liep.
Ging men langs dien weg naar den Bosch, dan kreeg men
bij het begin dier stad aan zijne rechterhand het fort Willem en
Maria; het werd gewoonlijk de Papenbril genaamd, omdat het in
1641 gemaakt was om de Katholieken van den Bosch in bedwang
te houden; op deze sterkte werden aanvankelijk slechts een
wachthuis, een ammunitiehuis en eenige barakken gebouwd;
barakken waren keeten, waarin de minderen van het Bossche
— 67 —
garnizoen gelegerd werden, zoolang als er nog geene kazernes in
den Bosch waren ; later werd op dit fort nog eene woning voor
zijnen Kommandant gebouwd. In de jaren 1789, 1790 en 1791
stichtte het Rijk er eene gevangenis voor de militaire mis-
dadigers, omdat het Geweldiger, dat tot dusverre daartoe had
gediend en op den Kruisbroedershof stond, te ongezond voor eene
gevangenis bleek te zijn en bovendien zeer bouwvallig was ge-
worden. Van deze nieuwe militaire gevangenis, waarin ook eenige
vertrekken voor den Krijgsraad gemaakt waren, werd, toen zij
geheel voltooid was, geschreven, dat zij een zeer schoon en
sterk gebouw was; in lateren tijd werd zij 't Landsprovoosthuis
en daarna eene kazerne, waartoe zij aanmerkelijk verbouwd
is; zij is dit nu nog en heet thans de Citadelkazerne.
Veel merkwaardigs is er op dit fort niet voorgevallen;
de belangrijkste gebeurtenissen, die er op plaats grepen, waren,
dat de toenmalige Gouverneur der stad, Henri Charles de la
Tremoïlle, prins van Tarente en Talmond, er in 1667 plechtig
vierde het sluiten van den vrede van Breda ; dat den 23 Novem-
ber 1747 brand op dit fort ontstond, die echter weldra werd
gebluscht en dat toen de Fransche Republikeinen in 1794 bezit
van dit fort hadden genomen, zij er gevangen zetten de leden
van het Corps Fransche legitimisten van Béon, die hun bij de
overgave van den Bosch in dat jaar in handen waren gevallen
en er toen eenigen van dezen fusilleerden. 1) Zij gaven aan
dit fort den naam van la Citadelle, vanwaar de tegenwoordige
naam der daarop staande kazerne. Het Fransche garnizoen,
clat zich in 1814 op dit fort uit de stad den Bosch had terug-
getrokken, nadat hare bevolking het Fransche juk had afge-
schud, bombardeerde toen van daaruit die stad, doch bracht
er weinig schade door aan.
Aan de andere zijde van den Orthenschen weg lag voor-
heen binnen de vesten der stad eene weide van het aldaar gestaan
1) N. en Z. Brabantsche Faam 1829 blz. 104 en Taxandria VI blz.
292, alwaar ik abusievelijk mededeelde, dat al de gevangen genomen leden
van het corps van Béon op het fort Isabella gefusilleerd zijn.
— 68 —
hebbend St. Geertruiklooster. In de jaren 1618 en 19 werd
daarop bij den ingang dier stad door Dr. Jan der Weeghen,
ingenieur ende mathematicien van de Aartshertogen Albert en
Isabella, een kruithuis gebouwd 1), omdat er in het jaar 1616
nabij ■ de Orthenbinnenpoort, waarin destijds een deel van het
buskruit der vesting den Bosch bewaard werd, een brand was
geweest en de Kegeering van die stad daardoor was gaan
inzien het gevaar, dat voor haar er in was gelegen, dat buskruit
binnen hare bebouwde kom geborgen was. Eerst den 10 Sep-
tember 1629 werd de stad den Bosch eigenares van de plaats,
waarop dit kruithuis door haar gebouwd was, zooals blijkt uit
eene Schepenakte van dien datum (Reg. n° 365 blz. 347), waarbij
d'Eerw. Heere ende broeder Jan Boutmans, priester, pater-
confessor der Susteren Regularissen Convente van St. Gertruyt
te den Bosch, daartoe gemachtigd door den Eerwaardig sten Heer
den Bisschop dier stad ende door de Susteren Maria Rogiers,
priorinne, Johanna Bey hertz, suppriorinne, Johanna Havens,
procuratesse, Weyndelken van Auwen, Hilleken Ancems ende
Michielken van Ophoven, senieuren ende andere raedtsusteren
des voors. Convents, }t selve heel convent representerende, —
aan de stad den Bosch verkoopen: een stuck erffs, genomen van
den beempt des voors. convents, daerop deser stadt amonüie-
huys is staende, met een grachte omme denselven huyse tot
wydinge ende breydinge van den monte van den ouden
gracht om met pleyten daer uuyt ende inne te vaeren ende te
swaeyen uuyt ende afgegraven, mitsgaders de voirdere erffeniss,
die 't voirs. convent tussen den voirs. nyeuwen gracht van
den amonitiehuys ende der voirs. stadtwalle is hebbende {uuyt-
gesceyden de twee molenweruen aldaer). Dit kruit- of amonitie-
huis was, zooals wij uit laatstgemelde schepenakte zagen,
omgeven door eene gracht, welke in 1813 er nog om lag;
daarna is die gedempt, denkelijk bij het graven der Zuid-
Willemsvaart ; over die gracht lag eene valbrug, waarover men
1) Van Heurn Historie II blz. 334 en R. A. van Zuylen de Stads-
rekeningen II blz. 1240, 1252 en 1259.
? ..
HET KRUITHUIS.
Behoort bij blz. 68.
— 69 —
door eene poort in dit kruithuis kwam ; beneden die poort be-
vond zich aan de zijde der gracht een blauwe steen, waarin
dit chronicon gehouwen was:
DorMI Vt eXpergls Carls,
(Slaap om te ontwTaken).
Tot 1742 bleef dit gebouw als kruithuis dienst doen;
toen werd het buiskruit daaruit overgebracht naar het daarvoor
op het bastion Bazelaar gebouwd kruitmagazijn ; het Kruithuis
werd daarop een arsenaal, later een laboratorium en thans is
het een militair wapen- en kleedingmagazijn. Het is nu nog
geheel in denzelfden staat als waarin het oorspronkelijk werd
gebouwd behalve dat het niet meer zoo goed als vroeger tot
zijn recht komt, omdat er thans geene gracht meer om heen
ligt. Het merkwaardige van dit gebouw is nog, dat het het
eenige kruithuis is. dat hier te lande uit den tijd van den
Tachtigjarigen oorlog is overgebleven.
De straat, die thans van Orthen tusschen het fort de
Papenbril en voorzegd voormalig kruithuis naar de Zeven-
steensche brug loopt, liep vroeger meer N.waarts, omdat die toen
uit het midden van voormeld fort kwam. Aan deze straat stonden
verscheidene huizen, alsmede het oudvrouwen gasthuis van
Agnes van den Broeck en de in de tweede helft der 15e eeuw
gebouwde kerk van St. Peter en Paulus met pastorie; deze
kerk, waarvan de fundamenten voor den dag zijn gekomen bij
het graven der fundamenten van het gebouw der voormalige
Sociëteit de Liedertafel, thans het Concertgebouw, was een
groot gebouw, bestaande uit een schip met twee zijbeuken;
boven het schip bevond zich een koepel en in het schip zelf
een fraai oxaal, zooals men kan zien uit eene afbeelding, welke
van Saenredam er van maakte en die zich thans bevindt in
het Eijksmuseum te Amsterdam. Op liet dak dezer kerk stond
ook nog een torentje, waarin een slaand uurwerk was; bij het
sloopen dezer kerk is dat uurwerk geplaatst in het torentje der
Orthenbinnenpoort, terwijl het torentje zelf geplaatst werd op
de Vughterbinnenpoort. Nadat in 1637 reeds drie huizen van
— 70 —
gezegde straat waren afgebroken, omdat zij te dicht stonden bij
het bolwerk, op de plaats waarvan later het fort de Papenbril
gebouwd werd, 1) zijn in 1645 de overige 40 huizen en de
voormelde kerk, die daar stonden, afgebroken, omdat de Eaad
van State het voor het fort de Papenbril gevaarlijk achtte,
dat die gebouwen in de nabijheid daarvan stonden ; van het
erf, waarop zij zich bevonden, is toen eene esplanade gemaakt,
die den naam van het Plein kreeg en waarop cle troepen ge-
exerceerd en wapenschou wingen over dezelve gehouden werden. 2)
Op dit Plein werd den 24 Juli 1831 door den toenmaligen
Prins van Oranje, den lateren Koning Willem II, aan de dienst-
doende schutterij van den Bosch plechtig uitgereikt een vaandel,
dat door de dochters van mr. Jan Hendrik Sassen, lid van
Gedeputeerde Staten van Noordbrabant en eene freule Hora
Siccama van de Harkstede voor haar was gemaakt. Van deze
vaandeluitreiking is door Dubois, directeur der Bossche K. Teeken-
school eene schilderij gemaakt, die thans hangt boven de
hoofdtrap van het Bossche stadhuis. 3) Het uitgereikte vaandel
was hetzelfde als dat, hetwelk 30 October 1906 bij de opheffing
der D.D. Schutterij van den Bosch plechtig op de pui van het
Stadhuis dier stad aan Jhr. P. J. van der Does de Willebois,
als burgemeester van die stad, is teruggegeven.
Bij de slooping van de St. Petrus en Pauluskerk is
waarschijnlijk de preekstoel, die daarin stond, overgebracht naai-
de St. G-eertruikerk, want op de preekstoel, die daarin nog in
het begin der 19e eeuw stond, waren de beelden der Apostelen
Petrus en Paulus uitgehouwen ; de in laatstgenoemde kerk gestaan
hebbende preekstoel bevindt zich thans in de Waalsche kerk van
den Bosch en zoo zou het dus kunnen zijn, dat deze kerk den
preekstoel heeft, die eens in de Bossche St. Peter en Pauluskerk
stond. Waar de grafzerken gebleven zijn, die in deze kerk
1) Van Heurn Historie II blz. 498.
2) Van Heurn Historie II blz. 502, 523, 527 en 528.
3) R. A. van Zuylen Gedenkboek der Teekenschool te den Bosch
blz. 95 en Beschrijv. Catalogus van de histor. verzameling der Schutterij
te den Bosch blz. 1-4 en blz. 49.
— 71 —
tijdens hare slooping lagen, is onbekend ; de eigenaars der
graven, waarop die zich bevonden, waren gemachtigd ze tot zich
te nemen. De afbraak dezer kerk is verkocht geworden en de
opbrengst daarvan werd in 1645 besteed om daarvan te betalen
het herstel der St. Geertrui- en der Kruiskerk van den Bosch.
Toen den Bosch had opgehouden vesting te zijn is het
Plein of de Esplanade, zooals men het toen heette, door het
Rijk aan de gemeente den Bosch verkocht en zijn vervolgens
door haar daarop straten aangelegd, waaraan vele huizen en
andere gebouwen gezet zijn. Geen dier straten draagt thans den
naam van Orthenstraat; dit doet alleen de straat vanaf de
Zevensteensche brug tot aan den Hoogen Steenweg, welke
laatste straat aanvankelijk ook de Orthenstraat heette.
Over de Zevensteensche brug 1), waarschijnlijk dicht bij
dezelve, stond oudtijds een O, L. V. huisje, in eene Bossche
Schepenakte van 1530 (Reg. n° 138 f. 10vso) genaamd doman-
cula beatae Mariae Virginis; blijkens eene Bossche Schepen-
akte van 1622 (Reg. n° 358 f. 109) bestond het toen al niet
meer, want daarin wordt gesproken van een plaetsse, da er onser
Liever Vrouwen haysken gestaen heeft.
De steeg, welke zich bevindt links van de Orthenstraat,
als men van de Zevensteensche brug Marktwaar ts gaat en het
Peter de Gek straatje heet, kreeg dien naam naar eenen zekeren
Peter, die oudtijds daarin woonde en den bijnaam had van den
gek; hij was bediende op het Bossche Stadhuis en belast
met aldaar te bewaren het zij dge weer, waarmede de Bossche
Regenten zich moesten omgorden, wanneer zij in het openbaar
vergaderden; zijn portret in olieverf stond voorheen op eene
deur van de tegenwoordige raadzaal van gezegd Stadhuis ; later
werd het de deur eener kast, die op de bodenkamer van dat gebouw
zich bevond en thans bestaat het niet meer ; het stelde voor eenen
ouden man, die eenige degens onder een zijner armen draagt.
Schuins tegenover gezegde steeg, wier oorspronkelijke
1) Men zie over deze brug Van Heurn Historie III blz. 401.
— 72 —
naam was het Sullen- of Solsstraatje, stond oudtijds aan de
Orthen straat
a. De St. Eloikapel.
(No. 70.)
Deze kapel moet, zooals haar bouwstijl ook aanduidde,
reeds vóór eenige eeuwen zijn gebouwd geweest, daar toch
Wouter van Oeckel bij zijn testament van 5 December 1394
haar met het erf, waarop zij stond, bestemde voor het St. Eloys-
gasthuis, dat door hem daarbij in het leven werd geroepen tot
een tehuis voor zeven oude vrouwen ; dit oudvrouwenhuis werd
gebouwd achter deze kapel en bleef daar staan tot dat het
werd afgebroken tot het maken van de straat de Smalle Haven ;
het is alstoen of later overgebracht naar het Groot Begijnhof
en daarna naar de Choorstraat te den Bosch.
In de St. Eloikapel stond maar één altaar; het was
aan den H. Eligius toegewijd.
Toen de stad den Bosch zich in 1629 aan de Staatschen
had moeten overgeven en dientengevolge de uitoefening van
den Katholieken godsdienst aldaar verboden was geworden,
werd deze kapel ook aan hare bestemming onttrokken en richtte
de Kegeering dier stad haar eerst in tot een turf magazijn voor
het corps de garde, later tot eene schuur voor de berging van
de stadsturf, hout, steen en, kalk, enz. 1); naderhand maakte
zij er een aschhuis van tot berging van de asch, die de aan-
nemers van den stedelijken reinigingsdienst hadden weg te
voeren, waarom die kapel toen genoemd werd de stadsaschschuur.
In het jaar 1765 was deze kapel zoo bouwvallig, dat hare
muren met palen moesten gestut worden ; de Regeering der stad
brak haar daarom toen af, evenals het daarnaast Noordwaarts
staand huis de Eoode Leeuw. Dit huis behoorde in den aanvang
der 16e eeuw aan de echtelieden Jan de Cock Gijsbertszn. en
Barbara van Kelmis; hunne kinderen, zijnde: Gijsbrecht, Jacob,
1) Van Heurn Historie II blz, 125.
— 73 —
Margriet weduwe van Jan van Breugel, Barbara, Lysbeth weduwe
van Jan Sadorvül, Kathelyne huisvrouw van Jor. Vyth Herel en
Marie huisvrouw van Jan, den zoon van Jan Thomaszn., ver-
kochten 20 December 1544 1) 7k in dat huis, dat alstoen om-
schreven werd als: eene huysinge met poorten, plaetsen, hove,
afterhuis ende gronden, staande in de Orthenstraat tusschen
Ste. Loyscapelle aldaar ex uno en het huis, genaamd de Ploech,
toebehoorende aan de Wede. Jan van Stryp en hare kinderen,
ex alio en zich achterwaarts uitstrekkende tot aan de Dieze,
aan hunne zuster Anna, huisvrouw van Joost van Oss Arndszn,
die daarin als erfgename harer ouders reeds Vs had; de
kinderen van laatstgenoemde echtelieden, zijnde Bela, Antonia,
Johanna huisvrouw van Wouter Scellens Dirckszn, Leonard,
Johan, Mechteld, Barbara en Elisabeth van Oss, verkochten dit
huis weder aan Henrick Kemp Janszn senior, van wien het
erfde diens zoon Ambrosius Kemp ; van dezen erfden het diens
broeders en zuster : Nycolaus, Cornelius en Elisabeth Kemp,
welke laatste de echtgenoote was van mr. Henrick Oliviers
van Berchuysen, den zoon van Willem ; zij verkochten het 20
April 1575 2) aan Geertruid, dochter van Dierck van Wyck
Loeniszn en weduwe van genoemden Ambrosius Kemp; deze
verkocht op hare beurt den laatsten Maart 1610 3) dit huis,
dat nu gezegd wordt te zijn: huis, erf, tuin, achterhuis en
poort, staande tusschen de Kapel van St. Eloy en het Gasthuis
ex uno en het erf van Catharina wede. Gerard Janszn, potten-
bakker, ex alio, aan Peter, zoon van Peter Goossenszn, timmerman;
den 16 October 1765 werd de stad 's Bosch eigenares van dit
huis, doordien haar politierentmeester Wilhelmus Bopp het
toen voor haar kocht van Lambertus van de Ven, koopman te
den Bosch, als gehuwd met Anna Maria van der Linden, c.s. 4)
Op de erven van de St. Eloykapel en het huis de Eoode
Leeuiu bouwde de stad den Bosch eene nieuwe stadsaschschuur,
1) Reg. NO 168 f. 146 v*o.
2) Reg. NO 224 f. 316.
3) Reg. NO 308 f. 397 v«°.
4) Reg. NO 579 f. 243.
— 74 —
die zij in de eerste helft der 19e eeuw ook deed afbreken,
waarna zij naar het plan van J. H. Laffertée, leeraar der K.
Teekenschool van den Bosch, in de plaats daarvan deed bouwen
eene korenbeurs, ten einde daarin over te brengen de destijds
bloeiende korenmarkt, die toen ter tijde in de Hinthamerstraat
ter hoogte van de Nedercluitsch-Hervormde kerk gehouden
werd; maar die markt liet zich niet verplaatsen en verliep
dientengevolge geheel en al toen de Raad van den Bosch die
in de Korenbeurs deed houden. Dit gebouw is daarop dooi-
de gemeente den Bosch tot verschillende doeleinden verhuurd
geworden met uitzondering van deszelfs binnenplaats, waarop
tot vóór een paar jaren geleden om de 14 dagen op de
Woensdagen linnenmarkt werd gehouden. Thans dient dit ge-
bouw sedert het jaar 1909 tot commissariaat van Politie. Aan
de Zuidzijde van hetzelve bevindt zich een gang, waarvoor aan
den straatkant eene poort staat, boven welke tot vóór een
40 jaren geleden zich een steen bevond, waarin was uitge-
houwen een wapen geheel gelijk aan dat der adellijke familie
van Wijnbergen; het is mij niet gebleken dat deze familie
met de St. Eloykapel of het Zuidwaarts daarnaast staand
huis, tusschen welke gebouwen bedoelde gang lag, iets had uit
te staan; wel vond ik in Reg. n° 427 f. 146, dat in 1647 Jor
Richard van Theuven, luitenant onder den kapitein Dimmer,
aan den bakker Willemsen verkocht: een huis met gang daar
naast, staande en gelegen tusschen de St. Eloikapel en het
huis het Gulden Vlies en door hem gekocht geweest van de
Weel2, de Dolia, zoodat de mogelijkheid bestaat, dat bedoeld
wapen het zijne was.
b. Het Aard van Avennes Mannengasthuis.
(N°. 57.)
Schuins tegenover de St. Eloikapel stond dit oudmannen-
huis, dat in 1396 door Aard van Avennes (of van Au wen) ge-
— 75 —
sticht was voor tien mannen boven de 40 jaren, die zoo arm
moesten zijn, dat zij van deur tot deur hun brood moesten bedelen
of van de Armen onderhouden worden, en waartoe hij alstoen
bestemde het huis, dat destijds gezegd werd te staan buiten de
poort, gewoonlijk genaamd de Peter Scatspoort, in de richting
van cle plaats, genaamd het Muntelken, tusschen de huizen van
de erven van Henrick van Amersoyen ex uno en dat van den
timmerman mr. Henrick van den Venne, ex alio, en dat door
hem gekocht was van Elisabeth, dochter van Amelis Meyssen-
zoen. In dit huis werd dat gasthuis opgericht. Ten tijde van
mr. J.H. van Heurn werden er maar vier oude mannen in ver-
pleegd en tengevolge van het Decreet van den Franschen
Prefect van 28 December 1811, (Journal du Departement des
Bouches du Rhin van 10 Jan. 1812), is het opgeheven geworden.
c. De Bellaar d.
Het huis van Herman de Ruyter.
(N°. 55.)
Dit huis, dat naast laatstgezegd gasthuis Marktwaarts
stond, was in de tweede helft der 16e eeuw het eigendom van
Herman de Ruyter, die in de Bossche troebelen van de jaren
1566 en 67, als behoorende tot de Hervormden van die stad,
aldaar eene groote rol speelde en die vooral vermaard is ge-
worden, doordien hij op Zaterdagavond 9 December 1570, als
Franciscaner monnik verkleed, op last van Prins Willem den
Zwijger het slot Loevestein bij verrassing innam ; hij kon dat
echter niet lang voor dezen behouden, want reeds op Dinsdag
19 December daaraanvolgende, des voormiddags omstreeks 11
uren, werd het stormenderhand door de Spanjaarden herwonnen
en stierf hij daarbij den heldendood, niet tengevolge van
het in de lucht laten springen van het kasteel, zooals de le-
gende er later van heeft gemaakt — daarvan is toch niets
— 76 -
waar, — maar doordien de Spaansche soldaten hem doodden 1),
of, zooals zijn tijdgenoot Michiel van Ysselt schreef in diens
Historici sui temporis blz. 237 : multitudine tandem hostium
obrutas occiditur et ipse ; zij sloegen hem daarop het hoofd
af en namen het mede naar den Bosch, waar zij in contumeliam
amicorum cognatorumque omnium het op de Markt op het
schavot plaatsten, waarop het lang moeten hebben gestaan.
Is het alzoo niet waar, dat Herman de Ruyter den
dood voncl door het in de lucht vliegen van het slot Loeve-
stein, evenmin is het waar, dat, zooals eenige geschiedschrij-
vers, o. a. van Slichtenhorst, beweren, hij uit een adellijk
Geldersen geslacht gesproten zoude zijn. Hij, die slechts ossen-
kooper of ossenweider van zijn ambacht was, was niet van
adel en evenmin van Geldersche afkomst ; hij behoorde tot
eene Bossche burger familie en was zelf ook Bosschenaar.
De oudst bekende van zijn geslacht was Henrick de
Ruyter, welke een zoon had, ook genaamd Henrick de Ruyter,
die in 1506 reeds was overleden en tot echtgenoote had
Seynsa 2), dochter van Petrus Scellen (of Scellens) en Elisabeth,
de dochter van Dirck Diepbeeck ; als zijne weduwe deed Seynsa
in dat jaar (Reg. n° 101 f. 79) afstand van tocht eener grondrente,
gaande uit landerijen te Erp gelegen, aan hun beider kinderen
Henrick en Elisabeth de Ruyter. Laatstgenoemde Henrick de
Ruyter had tot vrouw Maria, de dochter van den bierbrouwer
Wouter Koyten Wouterszoon en Aleid ; hij en zijne zwagers Goyart
en Wouter Koyten verkochten in 1512 voor Schepenen van
den Bosch (Reg. n° 108 f. 229) 3A in een huis, erf en steenen brug,
1) Dr. J. Acquoy Herman de Ruyter blz. 48 en Dr. C. R. Hermans.
Verzameling van Kronijken blz. 307.
2) Zij was in eersten echt gehuwd geweest met N. Ponthenier ge-
naamd Kepkens, uit welken echt geboren werd een zoon Willem genaamd.
In 1502 deed zij voor Schepenen van den Bosch (Reg. no 96 f. 304) afstand
van tocht van een huis op het Hinthamereind te den Bosch aan genoemden
zoon, alsmede aan hare dochter uit haar tweede huwelijk, Elisabeth de
Ruyter geheeten; deze laatste verleende daarop eene grondrente uit de
helft van een huis en erf, staande in gezegde straat, door haar geërfd van
haren grootvader Henrick de Ruyter.
— 11 —
staande en gelegen aldaar ter plaatse genaamd die Zyle (thans
geheeten Achter het verguld harnas) tusschen het huis van
den timmerman Jan van Lyt, ex uno en de Dieze ex alio,
aan Jan Hermanszn van den Wande, weduwnaar van hunne
genoemde moeder Aleid.
Deze Henrick de Ruyter was in 1531 reeds dood, daar
toen zijne vrouw als zijne weduwe met hun beider zoon Hen-
rick de Kuyter voor Schepenen van den Bosch aan de Wed.
Jan van Kempen geld verklaarde schuldig te zijn (Reg. no 141
f. 282, alsook, Reg. n° 140 f. 33 vso>).
Laatstbedoelde Henrick de Ruyter huwde met Christina,
dochter van den bierbrouwer Jan Hermanszn van Duimen,
bijgenaamd Hensken Pi aderkans (of Pleyerkans) 1) en Agatha,
de dochter van Henrick Jonckers Gooswijnszn. Zijn schoon-
vader Jan van Duimen zal zijn beroep van bierbrouwer uit-
geoefend hebben in het huis, genaamd in den Leu(w)i staande
tegenover de tegenwoordige Protestantsche kerk te Berlicum,
daar hij, zooals wij hieronder zullen zien, eigenaar was van
dat huis, waartoe ook een brouwhuis behoorde ; na zijnen dood
zette zijne weduwe, Agatha Jonckers, de bierbrouwerij voort,
doch stak zich daardoor in schulden, waarvoor zij op cle Ge-
vangenpoort te den Bosch gegijzeld werd; hare schoonzoons
namen daarop op zich die schulden te betalen onder verplich-
ting harerzijds van zonder hun consent geene schuldeu meer te
1) Jan van Duimen, zoon van Herman Sceellren, verleende 1515
voor Schepenen van den Bosch (Reg. no 111 f. 218) eene grondrente uit
een erf, gelegen te Berlicum tegenover de kerk, alsmede uit een 1/3 in een
huis met erf, staande achter het Minderbroederklooster te den Bosch en
zich achterwaarts uitstrekkende tot aan de Dieze, welk 1/3 hij had ver-
kregen door zijn huwelijk met Agatha, de dochter van Henrick, den zoon
van Gooswijn Jonckers; hij en zijne medegerechtigden verkochten 28 Jan.
1515 (Reg. no 111 f. 279) dit huis met erf, dat toen was huis, erf, ledige
plaats en gang, staande tusschen het huis van Alexander die Goutsmit en
den Nobel, toebehoorende aan Nicolaus van Delft Janszn., ex uno en het
huis van Willem Janszn. Moei, ex alio, aan dezen laatste.
Dezelfde Jan van Duimen als man van Agatha Jonckers verleende
1519 voor Schepenen van den Bosch (Reg. no 116 f. 189) eene grondrente
uit huis, erf, stal en andere gebouwen en plaats, gelegen tegenover de
kerk te Berlicum.
— 78 —
zullen maken, zooals blijkt uit eene Bossche Schepenakte van
18 December 1528 (Reg. n° 135 f. 261,) waarin staat, dat
vermits Agatha wede. 1) Jans van Duimen, die men, doen hy
leefde, gemeynlick noempden Hensken Pladerkans, involveer t
ende gehouden is in diverssche sculden ende ter causen van
denwelcken zy langen, mennigen tijt alhier opter poirten ge-
seten heeft ende aldair oick vertheert 124 Carolus guldens
ende alsoe dat dese voirs. somme met noch meer andere di-
versche sommen ende sculden, tsamen byeen getoigen, belopen
die somme van driehondert ende vierdalven guldens, zoo zijn
overeengekomen zij ter eenre en Henrick die Ruyter als man
van Cristyne en Adriaen Vendicx als man van Margriet, dochters
van haar en Jan van Duimen, dat zij, Agatha, aanstonds zal
verkoopen den brouwketel, door haren man achtergelaten en
daarvoor een kleineren in de plaats te koopen; dat zij zal
verkoopen van haar huisraad het gevoegelijkste, zooals koperen
vaten, doch geene bedden, alsmede het zilverwerk, zich be-
vindende ten huize van Anthonis die Wael 2) ; dat hare schoon-
zoons ten haren behoeve geld zullen opnemen, maar dat zij
zich daarentegen verbindt om zonder hun consent geene schulden
meer te maken. Haar schoonzoon Henrick de Ruyter nam daarop
geld op bij de Karthuizers te Vught. Den 21 Juni 1539 deed
zij voor Schepenen van den Bosch (Reg. nc 153 f. 367) afstand van
tocht van een : huis, erf, stal, schop, brouwhuis, plaats en boom-
gaard, genaamd in den Leu(w), staaude en gelegen te Berlicum
tegenover de kerk aldaar tusschen het erf van Sebastiaan van
der Cuylen ex uno en dat van Everard Claeszn die Potter 3)
1) Zij was toen reeds hertrouwd met Jacob Pauwels, daar zij toch
19 Dec. 1528 voor Schepenen van den Bosch (Reg. no 133 f. 593) met mach-
tiging van dien tweeden man aan Johan van Vladeracken, heer van Geffen,
als man van Anna, verhuurde twee stukjes land, gelegen te Berlicum in
den Gloot in het goed tot het Personaatschap van Berlicum behoorende,
alsmede een daaraan gelegen weideveld.
2) Anthonis die Wael genaamd Jonckers bezat het huis de Zwarte
Arend, staande aan de Markt te den Bosch. Hij was zoon van Petrus en
Aleid, de dochter van Gooswijn Jonckers.
3) De naam Potter was oudtijds eene afkorting van het woord
pottenbakker.
— 79 —
van Brussel ex alio, zich achterwaarts uitstrekkende tot aan
de erven van Jan Aben Henrickszn en Roelof Henrickszn, —
aan Adriaen Vendicx Petruszn als man van Margriet en Henrick
die Ruyther Henrickszn als man van Cristyne, dochters van
haar en haren man Jan, — waarop dezen dat goed ver-
kochten aan Henrick, zoon van Jan Vuchs en Petrus, zoon
van Roelof Janszn, die het weder verkochten aan Henrick
Gijsbertszn van Rode.
Genoemde Agatha wede. van Duimen deed in 1541
(Reg. n° 158 f. 388) afstand van tocht van land, gelegen te
Berlicum ter plaatse genaamd de Veedijk, aan hare dochter
Margriet, de echtgenoote van Adriaen Vendicx Petruszoon,
wiens naam nu gespeld is Vennicx.
Henrick de Ruyter, haar andere schoonzoon, verleende
in 1540 voor Schepenen van den Bosch (Reg. n° 159 f. 77)
eene grondrente uit land, gelegen: infra libertatem oppidi de
Buscoducis ad locum dictum Eynhouts inter campos ibidem,
dictos die gemeyn pepers, ex uno et inter hereditatem, Eyn.
houts vocatam, tendens ab aggere, communiter den Koedyck
nuncupato, ad campum, dictum den Vliedert,
In 1544 kocht hij voor Schepenen van den Bosch (Reg.
n° 165 f. 333) eene bouwhoeve, gelegen te Rosmalen ter plaatse
genaamd Eijndhtjnens (of Eijndhijndens). In 1548 verkocht hij
voor Schepenen van die stad (Reg. n° 175 f. 183) de helft
van een stuk land, gelegen op de Spqrkt te Rosmalen en in
1550 deed hij dit met ander land, dat in die gemeente was
gelegen. (Reg. n° 182 f. 113 vso).
Den 3 October 1549 kocht hij van Jan Smeets Peterszn,
als man van Heylwig, dochter van Raese Persoons genaamd
's Graets, ten overstaan van Schepenen van den Bosch (Reg.
n° 179 f. 218 vso) het huis de Bellaar d, dat toen aldus om-
schreven werd: domus, area, ortus ac domus posterior, genaamd
den Bellart, staande in de Orthenstraat tusschen een huis van
het St. Geertruiklooster ex uno en het Arnts van Ouden Gasthuis
ex alio en zich achterwaarts uitstrekkende tot aan de Dieze.
— 80 —
Hij had van zijne vrouw Christina van Duimen, die in
het jaar 1556 reeds weduwe van hein was, deze kinderen :
a. Henrick de Ruyter, die huwde met Anna Vuchts, doch-
ter van Nicolaas Wouterszn, raad van den Bosch ; hij kocht den
21 Februari 1559 met zijnen zwager Jacob Janszn Heeren een huis
met erf te Orthen, waarvan hij de onverdeelde helft in 1567 weder
verkocht en in datzelfde jaar verleende hij als man van zijne
gezegde vrouw eene grondrente uit een kamp lands, genaamd
de Werffertkamp, gelegen in de Vrijheid van den Bosch bij
de Pomp en de Pompgrave, aan Geertrui wede. van Cornelis
Pels (Reg. van den Bosch n° 215 fos. 164 en 347). In 1560
had hij reeds als man zijner meergezegde vrouw voor Schepe-
nen van den Bosch (Reg. n° 206 f. 89) land onder Hintham
verkocht en den 9 Februari 1565 verkocht hij voor Schepenen
alsvoren (Reg. n° 213 f. 227) aan zijnen genoemden zwager
een huis, staande in de Orthenstraat te den Bosch tegenover
het St. Geertruiklooster, (aan weerszijden tusschen het huis van
Dirck Symonszn), dat hij 17 Juli 1556 had gekocht van Bar-
bara van Balen wede. van Jan Lambertszn Rembouts (Reg.
n° 197 f. 346). Het is onbekend of hij kinderen naliet.
b. Aleid de Ruyter, huwde den slachter Jacob Heeren
JanJacobszn, wien zij deze kinderen schonk: 1. Henrick Heeren,
in 1574 nog onmondig; 2. Maria Heeren, huwde met Frans
Berckmans.
Hij hertrouwde met N. N., die hem een zoon Jan zal
geschonken hebben.
c. Johanna de Ruyter, huwde met Antonis van Erp,
zoon van Henrick die Leeuwe genaamd van Erp.
d. Herman de Ruyter, in 1556 en 57 nog onmondig,
over wien nader.
e. Maria de Ruyter, in 1556 nog onmondig, huwde met
Peter Voirwerck, koopman in zeemleder te Antwerpen. Voor
Schepenen van den Bosch (Reg. n° 237 f. 76) verkocht hij
24 Sept. 1572 al de goederen zijner vrouw aan zijnen kouden
zwager Antonis van Erp bij eene akte, die luidt als volgt:
— 81 —
Henrick Willem Herinx als gemecht tot 's geens navol-
gende is uuyt crachte der machte van zeeckere procuratie-
brieven van bourgermeesters, scepen ènde raidt der stadt van
Antwerpen enz., hem Henrick dairinne van Peetere Voirwerk,
coopman van zeemeleder, ingeseten poirter der stadt voirs ende
Marye Euyters, dochtere wylen Henrix die Ruyter, zyne
wittige huysvrouw, in deselve procuratiebrieven gegeven
ende verleent, enz., — alle alsulcke onroerende ende erffe-
lvke goederen, huysen, chijnsen, renten, beempden, landen
ende gronden van erven, hoedanich die wesen mogen, ende
alomme wair ende tot wat plaetssen die gelegen ende be-
vonden sellen mogen worden, enz., als die voirs. Marie
Ruyters ennichsins toecomen ende verstorven mogen wesen
mits die doot ende afflyvieheit des voirs. wylen Henrix die
Ruyter, hairs vaders ende wylen Christynen Jans Pleyercans
dochter, heur moeder, — heeft hy wittelijck ende erffelijck
opgedragen meesteren Jacoppen Donck tot behoeft* van Antho-
nissen van Erpe.
De sub a — e genoemde kinderen de Kuyter verkochten suc-
cessievelijk hun ouderlijk goed. Zoo verkochten zij in 1556 land,
gelegen te Berlicum ter plaatse genaamd Hasselt, nadat hunne
moeder ten hunnen behoeve had afstand gedaan van den tocht,
dien zij daarop had (Reg. n° 198 f. 225); zoo verkochten in
1559 (Reg. n° 202 f. 367) hunne moeder en Petrus Jonckers Cor-
neliszn., Henrick Heeren en Gijsbert Ysebrants als voogden over
hen, daartoe benoemd bij het testament van hunnen vader, voor
de eene V2 en Jan Henrickszn. Rutten als man van Francisca
en Floris, zoon van Gielis Floriszn. als man van Laurentia,
dochters van Adriaen Vennicx en Margriet van Duimen, voor
de andere V2, aan mr. Goyart van Vechel Dirckszn een perceel
weiland en een perceel bouwland, naast elkaar gelegen in de
parochie van Berlicum ter plaatse genaamd de Veedijclc, tus-
schen het erf van den kooper en dat van Roelof de Bever en
verkochten in 1574 (Reg. n° 222 f. 540) Henrick, Johanna de
Ruyter hvr. Antonis van Erp, Maria de Ruyter hvr. Peter
6
— 82 —
Voirwerck en de voogden over de hiervoren sub 1 en 2 ge-
noemde kinderen Heeren, zijnde laatstgenoemde Henrick
de Ruyter, Antonis van Erp voornoemd, Henrick Beyens
en Martinus Poelmans, de voormelde bouwhoeve, gelegen
ter plaatse genaamd Eyndhijnens bij de Mutse onder Ros-
malen en toen verhuurd zijnde aan Roelof, zoon van Arnd
Vastaerts. Ook de Bellaard werd door de kinderen de Ruyter
van de hand gedaan, zooals blijkt uit de navolgende Bossche
Schepenakte van 16 December 1573 (Reg. n° 222 f. 546):
„Alsoe Christine naegelaten weduwe wilner Henricxdie
Ruyter, soone wilner Henricx die Ruyter, die tochte haercom-
peterende in huys, erve, hoff ende afterhuys, gelegen inne
's Hertogenbossche in de Orthenstraet tusschen beyde de
poorten aldaer, genoempt den bellart, tussen erffenisse des
convents van Sinte Gertruyden binnen der voirs. stadt ter
eene syden ende tussen erffenisse eens gasthuys, genoempt
Aerts van Auwen gasthuys, ter andere syden, streckende van
de voirs. straet totten gemeynen water daerachter loopende,
die diese genoempt, hadde wittelick opgedragen Henricken
ende Hermannen, gebroederen, soonen Cristine ende wilner
Henricx die Ruyter voorsr. tot behoeff van hen ende tot
behoeff Anthonissens van Erpe Henricxzn, wittich man ende
momber van Jenneken, sijnre huysvrouw ende Peters Voirwerck,
wittich man ende momboir van Marykenen, sijnre huysvrouwe,
dochteren Cristine ende wilner Henricx die Ruyter voors, ende
alnoch tot behoeff Henricx ende Maryckens, onmundige kijnderen
Jacops Heeren, van denselven Jacoppen ende Aleyden, sijnre
huysvrouwe, dochtere Cristine ende wilner Henricx die Ruyter
voirs., tsamen verweet, ende alsoo daernae die voirs. Herman
die Ruyter voor hem selven ende alnoch dieselve Herman als
gemechticht uuyt crachte der machte hem van Anthonissen van
Erpe ende Peeteren Voirwerck in seeckere procuratiebrieven
der Burgemeesteren, Scepenen encle Raedt der stadt van Ant-
werpen gegeven ende verleent ende Jacop Heeren, Reyner,
soone wilner Peter Reynerszn, Jan Heeren ende Herman die
— 83 —
Ruyter voirs. als tutoren ende momboiren des voirs. Henricx
ende Maryckens, onmundige kijnderen Jacops Heeren encle wilner
Aleyts voirs. ende inne dien name gemechticht uuyt crachten
der machten hen in sekere mombaersbrieven der Scepenen van
's Hertogenbossche gegeven ende verleent, opt. voirs. huys,
erve, hoff ende achterhuys met synen rechten ende toebehoirten
tot behoeff des voirs. Henricx, soone Cristine ende wilner
Henricx die Ruyter voirs., erffelick hadden vertegen helmelinge
inne manieren, inne dien gewoenlicken sijnde, gelijck inne
Scepenenbrieven, wesende van der dato 19 der maent Julij
1566" 1) enz., zoo verkoopt genoemde zoon, Henrick de Ruyter
n.1., 3/ö in het huis de Bellaar d aan Peter van Antwerpen,
zoon van wijlen Peter van Antwerpen, waarna hij ook op
dienzelfden dag aan dezen nog Vs in dat huis verkocht, terwijl hij
en genoemde Anthonis van Erp zich verbonden, dat zij hem binnen
de twee eerstkomende jaren nog het laatste Vs zouden leveren.
Laatstgemelde akte en de daarin aangehaalde akte van
19 Juli 1566 konden geen effekt sorteeren, omdat zij valsche-
lijk waren opgemaakt ten einde ongedaan te maken, dat het
huis de Bellaard, dat door Herman de Ruyter van zijnen vader
geërfd was en ten zijnen laste was verbeurd verklaard,
geconfisceerd bleef. Die confiscatie had in 1567 plaats gehad,
omdat Herman de Ruyter, van wien de Graaf van Megen aan
Margaretha van Parma schreef, dat hij un principal geidx
van den Bosch was, die stad had in handen gebracht van den
Prinsgezinden kapitein Anthonis van Bombergen, zooals dit
o. a. blijkt uit de navolgende getuigenis van Goeswijn Pijnappel,
stadhouder van van Brecht, den Hoogschout der stad en Meierij
van den Bosch 2) : „Herman de Ruytere, geweest hebbende een
ossencoopere ende gewoent hebbende in de Ortenstraete omtrent
Sinte Geertruyden cloostere, dewelcke met zijnder huysvrau te
huwelicke wel gehadt heeft omtrent drie duysent gulden, maer
wat hy nu heeft en weet hy, deponent, nyet ; welcke Herman
1) Reg. No 214 f. 347.
2) Prosper Guypers-van Velthoven Documents, blz. 300.
— 84 -
den capiteyn Bombergen inne (den Bosch) gebracht heeft en-
de naermaels hem gedragen heeft als schouteth des voerschre-
ven Bombergen, welcke Herman geweest is diegene, die geattes-
teert heeft ende den volcke van den Bossche te kennen gegeven,
hoe dat hy present ende aen is geweest, daer die Prince van
Oraengnen, die Grave van Hoochstraten ende die Heere van
Brederode den voerschreven Bombergen last ende bevel hadden
gegeven om hem alhier binnen deser stadt (van den Bossche) te
vindene ende 't gouvernement derselver t'aenveerdene, ende dat de
voerschreve heeren hem toegeseght hadden hem zyne com-
missie naer te zeyndene, gelijck 't selve eenen yegelicken notoir
is, ende daeraff oick eene gemeyne fame ende gesach is," enz.
Blijkens de Rekeningen der verbeurdverklaringen te
den Bosch van 3 Febr. 1567/68 — 30 Sept. 1582, berustende in
het Rijksarchief te Brussel, werd het huis de Bellaard, dat
daarin gezegd wordt te zijn dat van Herman de Ruyter, door
het Domein voor fl 50 'sjaars veihuurd aan Loenis van Wyck
en werd het volgens eene Schepenakte van den Bosch van 12
Juni 1581 (Reg. n°. 238 f. 421 vso) door hetzelve 8 Maart
1580 gerechtelijk verkocht aan Elisabeth weduwe van Mathijs
van den Wiel. Kon Herman de Ruyter alzoo zijn vaderlijk
huis niet buiten de verbeurdverklaring houden, beter zal hem
dit gelukt zijn met zijn roerend vermogen, want, zooals blijkt
uit Prosper Cuypers t. a. p. blz. 558, kon, nadat hij den 11
April 1567 met Anthonis van Bombergen den Bosch had ver-
laten, de Hoogeschout van Brecht in zijn huis de Bellaard
niets anders in beslag nemen dan: een houten slaepcoetsse,
open met gesneden werck, deivelcke geschat was op 24 Carolus
gulden. Het huis in de drie nobelen, dat in den Bosch in de
Vughterstraat stond, en dat zijne na te melden vrouw hem had
ten huwelijk gebracht, had Herman de Ruyter reeds in 1564
buiten het bereik van zijne tegenpartij gebracht door het den
20e Februari van dat jaar (Reg. n° 211 f. 221 vso) te verkoopen
aan Jan van Eek Arndszn, den man van zijne schoonzuster
Peterken Lievens van Mennen; genoemde van Eek machtigde
— 85 —
op 13 Juli 1579 voor Schepenen van den Bosch Willem Wels
Willemszn. om dit huis te verkoopen, doch mr. Jan Splinter van
Voorn, rentmeester der confiscatiën in het Kwartier van den Bosch,
vermeende, dat de verkoop, welke Herman de Ruyter daarvan
had gedaan, maar eene schijnhandeling was geweest en legde
daarom beslag op dit huis, waardoor genoemde Wels verhin-
derd werd het te verkoopen, ook tot zijn eigen nadeel, omdat
hij op dien verkoop reeds gelden ten behoeve van verscheidene
onmondigen had voorgeschoten; Wels voornoemd verzocht als-
toen aan den Koning van Spanje het gelegd beslag op te heffen,
dat deze toestond mits (hij Wels) doende den eedt by hem
gepresenteert in zyne iniendit, voir Syner Majesteits Commis-
saris overgegeven ende dat in handen desselfs Commissaris,
die Syne Majesteit daertoe hadde gecommitteert ; Wels legde
daarop dien eed af, waarna de Koning genoemden Rentmeester
beval het arrest op te heffen, opdat Wels uit de opbrengst van het
huis zoude kunnen verhalen wat deze als momboir over verschei-
dene onmondigen had voorgeschoten; Wels heeft vervolgens
uit kracht van de volmacht, hem door genoemden Jan van Eek
verleend, den 28 Februari 1584 1) het huis, genaamd in de
drie nobelen, dat alstoen werd gezegd te staan tusschen dat
van den Kanonik der St. Janskerk van den Bosch, mr. Peter van
den Water, Markt waar ts ex uno en dat van Jan 2), den zoon
van wijlen Lieven Peterszoon van Rode, ex alio, verkocht
aan Margaretha, de weduwe van genoemden Jan van Rode 3).
1) Reg. No 238 f. 358.
2) Dit huis, toen genaamd de Witte Leeuw, had deze 21 Augustus
1564 gekocht van genoemden Jan van Eek Arndszn., als man van Peterken
Lievens van Mennen.
3) Haar zoon Jan van Roye (of Rode) had tot vrouw Margriet
Geubels, die toen zij weduwe van hem was het huis in de drie nobelen
den 2 Mei 1594 verkocht aan Nicolaas Janszn. Donckers ; diens erven ver-
kochten het in 1635 aan Gerard Lievens, koopman in wollen lakens. Den 15
Juli 1658 verkochten de'executeurs van het testament van Hesthervan Griens-
ven dit huis, dat toen gezegd werd te staan tusschen de huizen de Engel
en de Rollewagen,a.dLn Hendrik Peterszoon van Bergen, wiens erven het
16 Maart 1680 verkochten aan Johan van der Meulen, koopman te den Bosch.
De kinderen van Henricus van Doorn, zijnde Jacobus Jan van
Doorn en Maria Catharina van Doorn te Rotterdam, zij tevens als erfge-
namen hunner tante Maria Anna du Tromp weduwe van Christianus
Antonius van Velsen, verkochten 13 October 1806 het huis in de drie
— 86 —
De vrouw van Herman de Ruyter was Maryken 1), de doch-
ter van Jan (zoon van Lieven Berendszoon van Mennen) en
Jutken. de dochter van den gewandsnijder Jan van Loom ge-
naamd Nobelman, welke echtelieden behalve haar nog deze
kinderen hadden.
a. Lieven, gewandsnijder, bezat het huis Waehvijck in
de Vughterstraat te den Bosch, dat hij in 1579 verkocht (Reg.
n° 228 f. 446) en huwde met Margriet, dochter van Nicolaes
Janszn. Everswijn, bij wie hij een zoon Henrick verwekte;
b. Jan de Oude ; hij en zijn broeder Lieven verleenden
in 1575 eene grondrente uit het huis, genaamd de Witte Valk,
toen staande in de Vughterstraat te den Bosch tusschen het huis
van den messenmaker Henrick van Roggen ex uno en dat der
kinderen van Petrus Janszoon Ketelaer ex allo-, hij had een
zoon Lieven (Reg. n0 200 f. 578);
c. Jan de Jonge, genaamd Nobelman; deze stelde zich
4 September 1573 voor Schepenen van den Bosch (Reg. n° 221
f. 418vso) ten beloope van 600 car. guldens er borg voor, dat
Jacob Pitsen Janszn., toen gevangene, altijd in de gevangenis
zal terugkeeren zoo dikwijls als de Gouverneur van den Bosch
het zou verlangen. Hij huwde met Agatha, dochter van Nicolaas
de Quade van Ravesteyn en Agatha, de dochter van Jacob van
Bree (welke echtelieden ook nog een zoon Johan de Quade van
Ravesteyn hadden) en verwekte bij haar een zoon Nicolaas;
d. Anneken, gehuwd met Peter van Os Arndszn;
e. Elisabeth, gehuwd met Henrick van Tulden Gijsbertszn ;
f. Peterken, gehuwd met den gewandsnijder Jan, den
zoon van Arnd Henrickszn van Eek. Hij verkocht 28 April 1564
(Reg. n° 209 f. 282) het huis de Witte Leeuw, staande in de
Vughterstraat te den Bosch.
nobelen aan Hendrica Verhellouw weduwe van Johan Versfelt, woonachtig
te den Bosch. Haar zoon Samuel Johan Versfelt verklaarde in 1804 voor
Schepenen aldaar te willen huwen met Jacoba Arnoldina Beverly, woon-
achtig te Arnhem.
1) Hunne afstammelingen staan vermeld in Mr. W. C. Ackersdijck
Ueschiedk. onderzoek omtrent Herman de Ruyter.
— 87 —
g. Arnd, die in 1563 reeds was overleden en tot kin-
deren had Maryken en Abel, toen nog onmondig.
De genoemde kinderen der echtelieden Jan Lievens van
Mennen en Jutken van Loom, alsmede de voogden over de sub
g genoemde minderjarigen verdeelden 23 Juni 1563 voof Sche-
penen van den Bosch (Keg. n° 649 f. 311) dezer nalatenschappen,
waartoe behoorden de voorzegde huizen in de drie nobelen (dat
bij de deeling der nalatenschap van den gewandsnijder Jan van
Loom genaamd Nobelman in 1530 voor Schepenen van den Bosch
gepasseerd tusschen diens kinderen Wouter 1) en Jutken, Reg.
n° 644, aan laatstgenoemde was toegescheiden) en de Witte
Leeuw; daarbij kreeg de toen nog minderjarige Maryken, de
latere huisvrouw van Herman de Ruyter, het huis in de drie
nobelen voor haar deel, terwijl het huis de Witte Leeuw, dat
door den erflater Jan Lievens van Mennen was gekocht van
Elisabeth weduwe van Henrick 2) Huybertszoon de Ruyter, en
eene bierbrouwerij was, vermits er een brouwgetouw in aanwezig
was, aan hare zuster Peterken werd toegescheiden.
En nu nog iets over de verdere lotgevallen van de Bellaar d,
nadat dit huis, zooals reeds is gemeld, was verkocht aan Elisabeth
weduwe Mathijs van den Wiel. Zij verkocht het 12 Juni 1581 aan
Adam van den Laer Mathijszn (Reg. n° 238 f. 421vso), die het 15
Juli daaraanvolgende weder verkocht aan den bierbrouwer Goyart,
zoon van Rutger Anthoniszn van Boxmeer (Reg. n° 229 f. 183).
Deze, die zich nu noemt Goyart, zoon van Rutger Lombaerts
genaamd van Boxmeer, bierbrouwer, deed 13 Juli 1619 (Reg.
n° 355 f. 472) als weduwnaar van Geertruid 3), dochter van
1) Diens vrouw was Maria, dochter van Henrick Oems. (Reg. no. 155
f. 185vso.)
2) Deze Henrick de Ruyter was een zoon van Huybert de Ruyter
genaamd van Lyebergen, die weder een zoon was van Paulus de Ruyter,
welke behalve hem nog een zoon Zeger de Ruyter had, wiens kinderen
waren Catharina, Adriaan en Paulus de Ruyter, priester.
3) Hij was 16 Sept. 1580 met haar gehuwd in de \oormalige St, Peter
en Pauluskerk te den Bosch,
— 88 —
Gerard Hermanszn van Herpen en als haar testamentaire erf-
genaam, afstand van den tocht van dit huis, dat thans gezegd
wordt te zijn: huys. erve, hoff, coickhuys, afterhuys offbrou-
werye metten brouwgetouwe daerinne staende, te weten twee
cuypen, H coelvat, etc, genoempt den bellaert, staande tusschen
het erf der Zusters Eegularissen Convent van St. Geertruid, ex
uno en het Aert Aben Mannengasthuis, ex allo, en zich achter-
waarts uitstrekkende tot aan de Dieze, — aan zijne kinderen :
Anthonis, mr. Gerard, mr. Jan, Eogierken, Anneken huisvrouw
Jan Fabri en Catharinal), huisvrouw Huybrecht Anthony van
Lent, schout van het Kwartier van Maasland, waarna de helft
van dit huis werd toegescheiden aan genoemde Anneken en de
wederhelft aan genoemde Catharina, wier gezegde man deze helft
den 26 October 1624 (Reg. n° 350 f. 21) verkocht aan hare
zuster, Anneken voornoemd, de huisvrouw van Jan Fabri.
Den 10 Mei 1667 (Reg. n° 447 fol. 269) verkochten
Mechteld, dochter van wijlen Jor Johan Pol gezegd van Osch
en Rogierken, dochter van Goyard Lombaerts ; haar broeder
Jor Nicolaas van Osch; eerstgenoemde nog als zich sterk ma-
kende voor haren afwezigen broeder Jor Goyard van Osch ;
de voogden over de onmondige kinderen van laatstgenoemde;
hare zusters Geertruid en Hendrina van Osch ; Reynier Gast
als man van Maria, dochter van genoemden Goyard Lombaerts ;
de voogden over de onmondige kinderen van Jan Aelberts en
Margriet, de dochter van wijlen Anthony, den zoon van Goy-
ard Lombaerts voornoemd ; Caspar Eechoff als man van Jen-
neken, dochter van Goyard Lombaerts voornoemd ; de voogden
over de onmondige kinderen van Matheus Cierneels en Geer-
truid, dochter van Anthony Lombaerts voornoemd ; Jacob van
den Achter, zoon van Joost Gysbertszoon, als man van Antoi-
netta, dochter van wijlen Rogier, den zoon van Anthony Lom-
baerts voornoemd, allen als erfgenamen van Anneken, de dochter
van genoemden Goyard Lombaerts, eerst weduwe van Jan
1) Zij was 9 Dec. 1590 gedoopt in de voormalige St. Peter en
Pauluskerk den 's Bosch.
— 89 —
Fabri, daarna van Aert Jaspar Thielemans, zijnde te Hilvaren-
beek overleden, — aan Anthony van Brouanen, dit huis, alsnu
omschreven als: rhuys, erve, hoff, coochuys ende achterhuys,
gemeynlic genoemt den Bellaert, staende op H Ortheneynde on-
trent den Convente van 8. Geertruyd ende tussen erve des-
selffs Convents ex ano ende tussen erve van Aert van Avenne
Mannengasthuys aldaer ex alio, streckende van de gemeyne
straet achterwaerts totte Diese" hebbende genoemde Jan Fabri
het verkregen bij deeling voor de helft en bij koop van Huy-
bert Antonissen 1), schout van Maasland, als man van Catharina,
dochter van Goyard Rutgers Lombaerts alias Boxmeer 2), voor
de wederhelft.
Den 28 April 1674 kocht mr. Herman Willemse bij
gerechtelijke uitwinning de Bellaar & ten behoeve van de ouders
van Wouterina en Anna Geertruid van Beest 3), welke beide
laatstgenoemden dit huis 16 Sept. 1729 (Reg. n° 544 f. 154vso)
weder verkochten aan Maria van der Helst, woonachtig te
den Bosch; zij huwde met Gerardus Haverkamp, professor en
predikant te den Bosch, en schijnt kinderloos overleden te zijn,
want van haar erfden dit huis bij versterf: Gezula en Maria
van der Helst, kinderen van Jeronimus en Adriana de Zwart,
wonende in den Haag; Anna Gezula van der Helst weduwe van
Willem Vonk, predikant te Amsterdam; Jacoba van der Helst
weduwe van Joseph van der Putt en Gezula van der Helst
weduwe van Matheus Houtkamp, ook wonende te Amsterdam
en Maria Zwaan weduwe van den kapitein-luitenant George
Kemmera, wonende te Heusden; dezen verkochten dit huis
14 Mei 1753 aan Johannes van Alphen, predikant te den Bosch,
wiens vrouw was Jacomina van Zwyndrecht; zij erfde het
van hem, waarna zij het 19 April 1765 verkocht aan Maria
Lucia Sam, weduwe van Arnout Walraven, die de Bellaar 'd den
1) Zijn familienaam was van Lent.
2) Hij was dezelfde als de op blz. 87 genoemde Goyart, zoon van
Rutger Anthoniszoon van Boxmeer.
3) Haar broeder was Cornelis van Beest.
— 90 —
16 September van dat jaar overdroeg aan haren zoon Aldert
Walraven, med. doctor te den Bosch ; deze verkocht dit huis 7
Juni 1788 aan Cornelis Theodorus Hoevenaar, die huwde 1° Emilia
Eckringa van Sprangh; 2° Elisabeth Schouw; hij verkocht het
10 Januari 1797 weder aan Francis Arend, wonende te den Bosch.
De Bellaar d is thans een modern heerenhuis.
d. Het St. Geertruiklooster.
Dit klooster strekte zich met de daaraan behoorende
huizen uit van af het huis de Bellaard tot aan den zooge-
naamd en Kloostergang en besloeg alzoo langs de Orthenstraat
eene groote uitgestrektheid. Het was een klooster van Zusters,
die den regel van den H. Augustinus volgden. Wat Schutjes
er over mededeelt in zijne Geschiedenis van het Bisdom den Bosch
IV blz. 466 en Coeverincx in zijne Analecta Dl. II zal ik hier
niet overnemen evenmin als wat zij over de andere kloosters
van den Bosch schrijven ; dat is toch reeds gedrukt en behoeft
daarom in dit werk niet te worden herhaald.
Dit klooster, dat, zooals wij op blz. 12 reeds zagen, ge-
sticht werd ter plaatse waar de eerste herberg of logement van den
Bosch stond, was aanvankelijk klein van omvang, doch lang-
zamerhand werd het grooter en grooter, waarschijnlijk tenge-
volge van schenkingen. Hoe zoodanige schenkingen geschiedden,
kan blijken uit de navolgende akte van den Bosschen notaris
Johannes Amelrici van 13 September 1475, berustende in de
verzameling handschriften van het Provinciaal Genootschap van
Kunsten en Wetenschappen in Noordbrabant :
In nomine Domini amen. Per hoc praesens publicum
instrumentum cunctis pateat evidenter, quod (13 Sept. 1475)
coram devotis et religiosis personis, sororibus Cristina Hoerns,
piïorissa 1), Johanna Hoemken, subpriorissa, Ida van der
Schueren, procuratrice, Anna van der Aa et Heilwige Pels, ac
i) Schutjes t. a. p. IV blz. 470 noemt haar de eerste priorin van
dit klooster; zij zou volgens hem in 1449 met enkele andere zusters dat
toen nieuw gesticht klooster in bezit genomen hebben onder geleide van
den pater Gregorius van der Spreet.
— 91 —
nonnullis aliis monialibus et sororibus conventualibus canonis-
sarum regularium (reguliere canonikessen) domus sive conven-
tus S. Gertrudis Virginis, in vico Ortensi, opicli Busciducensis,
Leod. Diocesis, ordinis S. Augustini, situati, nomine et ex
parte omnium et singulorum conventalium domus sive conven-
tus hujusmodi presentium et futurorum juxta crathem ferream
(ijzeren hek) in camera locutorii (spreekkamer) ejusdem con-
ventus ab intra ad sonitum campanule, prout ibi et alias in
similibus moris est, tanquam loco capitulari (kapittelzaal)
ad pertractandum et ordinandum negocia sua ad extra (met
de buitenwereld) capitulariter, conventualiter et solemniter
congregatarum, et cum eis frater Gregorius van der Spreet,
sacerdos et regularis dicti ordinis, confessor siquidem et pater
priorissae et conventus predictorum ad extra constitutus ex
una necnon honorabili viro magistro Gerardi Hoernken,
filio quondam Johannis Hoernken, ex ipso quondam Johanne
et quondam domicella Catherina, filia legitima quondam Ge-
rardi de Eyck, ejusdem quondam Johannis dum viverent legi-
tima uxore, pariter genito, ex alia partibus,.... in mei notarii
publici,.... constitutis, idem magister Gerardus cupiens...., idcirco
prefatus magister Gerardus (Hoernken,) non vi, dolo, metu....
inductus.... sed de ipsius mera affection e.... domos suas anteri-
orem et posteriorem, ac areas vacuas et ortum atque pratum
quoddam, retro ortum suum posteriorem situm, necnon ortum
suum lateralem protendentem a muro quodam, sito apud stal-
gratam (staltrap) domus suae primodictae et progredientem
versus et usque habitationem quondam Johannis de Best, nunc
vero domicellae Demoedis, relictae ejusdem, unacum via proten-
dente se a vico Ortensi usque ad portam domorum praedicta-
rum, unacum omnibus et singulis edificiis in hereditate domorum,
arearum, ortorum atque prati hujusmodo consistentibus...., dedit
donatione perfecta et reali, quae dicitur inter vivos,.... supre-
dictae sorori Ghristinae, priorissae presenti et ad opus praedicti
conventus.... presentibus ibidem honorabilibus et discretis viris
magistro Gerardo Wege, artium et medicinae doctore ac dominis
— 92 —
Johanne dicto Otter, presbytero in ecclesia S. Johannis opicli
Busciducensis.... ; perpetuis beneficiatis, necnon Johanne Zwitten
de Weerdt, presbyteris ejusdum ecclesiae et apud eandem com-
morante testibus....
Uit een procesverbaal van plaatsopneming van 21 No-
vember 1634, eveneens berustende in gezegde verzameling,
blijkt, dat de bij deze akte geschonken goederen bevatten
het huis met tuin, dat mej. de Nancy kocht, zooals hierna zal
worden vermeld, alsmede de tusschen dat huis en den stadswal
gelegen erven, want zij worden in dat verbaal nader aldus
omschreven: „Wooningen, erffven, hoff ende ledighe erffenisse,
tsaemen met alle andere syne timmeringen, malcanderen aen-
liggende, gelegen in 's Hertogenbossche by off ontrent d'Orten-
straat tusschen erffenisse der Susteren Eegularissen des Convents
van St. Gertruyden, gelegen aldaer aen d' een syde ende tusschen
erve of hoff desselffs Convents ende d' erve Jouffrouwe Demoedis
weduwe wylen Jans van Best aen d' aender syde, streckende
met beyde d'eynden totte gemeyne waeteren, die Diese ge-
noempt, aldaer vlietende, tsaemen met seeckeren doorganck,
diewelcke streckt van de voorschreven Ortenstraet totten erve
voors- ende met twee steenen bruggen mette timmeringen opte
voorschreven bruggen staende, daerenboven seeckeren beempt off
weyde over d' achterste water aldaer liggende, tsaemen mette
huysen ende timmeringen in denselven beempt getimmert ende ge-
ma eckt, aldaer gelegen tusschen erffve des voorschreven convents
aen d'een syde ende tusschen erffve der erffgenaemen wylen Jans
Monincx aen d' ander syde, streckende van den achtersten
water achterwaerts naer deser stadtsmueren tot seecker water off
erve tusschen den voors, beempt ende muere aldaer gelegen.
Gaande van het huis de Bellaard naar de Markt was het
eerste huis van dit klooster, dat men aan zijne linkerhand kreeg :
het huis no. 53.
Het wordt in eene Bossche Schepenakte van 1598 (Reg.
n° 261 f. 480) aldus omschreven: huis met een voorplaatsje
en poortje, tuin en achterhuis, staande tusschen het huis de
— 93 —
Bellart, toebehoorende aan den bierbrouwer Goijart Rutgerzn
ex uno en een ander erf van dit klooster ex alio en zich
achterwaarts uitstrekkende tot aan het water.
Toen het St. Geertruiklooster na de reductie van den
Bosch in 1629 geconfisceerd was ten behoeve van den Staat,
kwam dit huis in particulier bezit, waarschijnlijk op eene on-
eerlijke wijze, zooals dat met meer kloostergoederen van den
Bosch, waarvan niet valt na te gaan hoe zij na 1629 in handen
van particulieren gekomen zijn, het geval moet zijn geweest. Op
een gegeven oogenblik blijkt op eens, dat Wouterina van Beest,
hiervoren op blz. 89 genoemd, daarvan eigenares was; zij lega-
teerde dit huis aan hare moeizegster Catharina Elsevier, echt-
genoote van mr. Antony Versfelt, auditeur militair en advocaat
te den Bosch, die een zoon was van Johan Versfelt en Jeannetta
Verbeek, welke echtelieden nog deze kinderen hadden: Helena;
Arnold, schepen van den Bosch ; Willemina ; Lambert, koopman
te den Bosch en Johanna Versfelt; hun vader Johan Versfelt
was van zijn ambacht marktschipper van den Bosch op Rotter-
dam, als hoedanig hij in 1701 tot lid van het Bossche schip-
persgilde werd aangenomen; hij was de eerste Versfelt, die
zich in den Bosch metterwoon vestigde en de stamvader van
het geslacht van dien naam, dat aldaar gedurende een paar
eeuwen verblijf hield en er steeds zeer in aanzien was.
Genoemde mr. Antony Versfelt had van zijn voorzegde
vrouw Catharina Elsevier deze kinderen : Johan, auditeur-militair
en notaris te den Bosch ; Jeannette; Isaak Hermanus en Arnoldus
Versfelt, onder-luitenant der artillerie; eerstgenoemde hunner
erfde dit huis van zijne ouders en verkocht het 28 November
1791 aan Arnoldus Hollanders, woonachtig te den Bosch.
Tusschen dit huis en de straat, welke nu het Geertrui-
kerkhof heet, stond een huis, dat ook aan het St. Geertruiklooster
toebehoorde; het was het lage gebouw, dat aldaar thans nog
staat en genummerd is 51; het diende na 1629 tot woning voor
den koster der St. Geertruikerk, zoolang als dat gebouw bestemd
was tot de uitoefening van den Hervormden godsdienst.
94
Aan den anderen kant van laatstgezegde straat, alzoo
verder in de richting van de Markt, stond het eigenlijke St.
Geertruiklooster.
In dit klooster zijn volgens eene oude kronijk van
den Bosch, die alleen nog maar in handschrift bestaat en waarvan
het begin blijkbaar door eene zijner kloosterlingen geschreven
is, de navolgende merkwaardige gebeurtenissen voorgevallen :
(Toen Hertog Aernont van Gelder op het slot te Buren
gevangen zat) soo is by syne Genade gecomen een suster
uyt dat clooster te Sint Gertruyden binnen den Bos, genoemt
suster Margriet van Eyck ende hadde groote kennisse met den
Graeff, alsoo hy dickwils placht te Bos te comen, want (hy)
was aldaer een Lieve Vrouwe broeder ende onder de compag-
nie van de Oude Schuts, soo dat hy, binnen den Bos sijnde,
veel in dat clooster quam, daer hy oock wel eer sijn juweelen
ende costelyckheyt hadt te bewaren gegeven. Soo heeft dese
non sijn Genade gepresenteert, dat hy haere nonnencleederen,
die sy aen hadt, aen woude trecken ende sy soude de syne
aen doen ende in de gevangenisse blyven sitten ; neen, syde
sijn Genade, dochter, sy souden u cappen als vers vlees, want
sy sullen mijn niet te cort doen aen mijn lyff.
(Toen hij op instantie van groote heeren op Kerstavond,
nadat hij zes jaren had gevangen gezeten, uit de gevangenis was
ontslagen) wert hy, comende tot ?s Hertogenbos, seer treffelijck
van de borgers met toortsen in de stadt gebrocht ende comende in
Sint Janskerk voor dat hylig Sacrament ende daernaer voor ons
Lieve Vrouw, daer sijn Genade devotelijck sijn gebed heeft gedaen
ende daer waren tegenwoordig de Heer van Pervast (Perweys ?)
ende meer andere groote heeren. Soo quam sanderendaegs de
Hertog van Gelder int Gertruydenclooster, daer sijn Genade
groote liefde toe hadde ; soo hebben de nonnen sijn Genade
met veele toortsen int clooster ontfangen boven op 't groot
choor, daer de nonnen alle in haer ordre stonden ende daer
— 95 —
was niemant, out ofte jonck, ofte sijn Genade vatte se by de
hant ende liet hem wilcom heeten ; daer was groot geschreeuw
van alle die susteren ; daer waeren oock jonge susterkens, dat
noch clijn kinder waeren, die nam hy by de hant ende syde,
die sijn diegeene, die hier wel sullen voor mijn bidden, als ick
van de werelt sall sijn vergeten. Toen sag sijn Genade, dat
daer noch geen gestoelte en was, daer men die Goddelycke
dienst dede, soo gaf sijn Genade orden, dat men daer op sijn
costen een gestoelte maecken soude ende gaf mede costelycke
silvren vergulden remonstrantie, een costelycke choorcap ende
cassufelen ende aen den hoogen outaer twee syden gordynen
ende meer andere dingen ; maer 't is evenwell niet gevolgt,
want sijn Genade heeft claer niet lang naer geleeft ende die
sijn Genade dat bevoolen hadde, waaren ons soo gunstig niet.
Sijn herth js op sijn begeerte int clooster van Sint Ger-
truyden gebragt ende is daer met groote stacie opt choor ge-
bracht, liggende in een silvren casseken 1).
Voorts wordt in gezegde kronijk over dit klooster het
volgende verhaald:
In de jaare 1495, des anderen daags naar Sint Anna,
quam hier (in den Bosch) wonen juffrouw Barbara Disquis, 2)
natuurlycke dochter van Kyser Maximiliaan ende sy woonde
by eenen Gerrit van den Broeck, een fatsoenlijck ende aensien-
lijck man. Als ick (zoo schreef zij) hier nu twee jaeren gewoon t
hadde, soo quamen hier vreemde boden uyt Duytslant, die ge-
sonden waren van mijnheer Disquis moeder, clie een gravinne
was; heer van den Broeck stuurde die boden naar den Kyser,
waer dat haere soon een dochter hadde achtergelaten, dat sijn
Genade mijn die oversijnclen soude tot haeren troost ende sy
soude haer setten in die stede van haeren soon. De Kyser
1) Dr. C. R. Hermans Verzameling van Kronijken blz. 13.
2) Men zie over haar Schutjes Gesch. van het Bisdom den Bosch
IV blz. 471.
— 96 —
syde hy wist van geen kint, doch syde de Gravinne, dat daer
een dochter in Brabant was ; toen syde die Kyser, daer is nie-
mant vader af dan ick ende die heb ik te Bos by goede waart-
lieden gelaten ; toen baden sy den Keyser om mijn te sien om
de Gravinne te voldoen ; toen heeft de Kyser eenen brieff mede
gegeven aan Gerrit van den Broeck, 1) want hy wist en niet,
dat ick int clooster was, dat hy mijn desen boden soude laeten
sien ende spreecken maer niet mede te neemen. Alsoo sijn hier
gecomen op den dagh van Sinte Paulus; sy quamen by de
Heeren van de Stadt, die syden, dat ick int Geertruydenclooster
was; soo quamen sy int clooster; als sy my sagen soo simpe-
lijck gecleet, soo hielden sy haer seer druckelijck; sy waeren
met haer vieren, waervan der mijn twee aanspraeken, maer
die andere twee verstonde ick niet; sy waeren soo vreemt ge-
cleet ende badden perlen aen haer baerden; sy syden, dat ick
den Kyser wel geleeck ende zy versochten een brief van de
Overste aen den Kyser; so naemen sy haer afschijt ende
druckten mijn aen haer hert soo druckelijck, dat ick oock
weemoedig wiert ende gaven mijn een somme gelts om goet
chier te maecken.
In de jaare 1504 quam Hertogh Philips, coninck van
Castilien, binnen den Bosch enz. ; de Kyser gaff ordre, dat syne
dienaren des morgens te vijf uure juffrouw Barbara Disquis
by hem souden brengen, welcke juffrouw sijn natuurlycke dochter
was ; soo quam ick by den Kyser ende als de Coninck van
Castilien mijn by sijn heer vader sagh staen5 soo vraegde hy
wie ick was ; toen syde die Kyser ende nam byde mijn handen
ende syde: dat is mijn een lieve dochter ende alsoo een lieve
testament, dat ick geen liever en heb gehadt noch een mach
crygen dan die vader van dese dochter. Toen syde daer eenen
heer heusselijck tot onsen Coninck: het is de man selver;toen
1) Tilman van den Broeck vermaakte aan de 111. L. V. Broeder-
schap van den Bosch een glazen beker met gothieken zilver-vergulden
voet, door hem van Keizer Maximiliaan ontvangen, welke thans nog in
haar bezit is; daarop staat als zijn wapen: drie palen van keel op een
zilveren veld en een schildhoofd van lazuur,, beladen met twee zilveren rozen.
— 97 —
woucle mijn de Coninck kussen; soo toogh mijn de Kyser naer
hem; ten lesten wrong mijn de Coninck het hooft om en de
kuste mijn; toen riep hy luyde: heer, vader, dat is mijn suster;
ick wil hier geen bagijn van gemaeckt hebben ; toen wiert de
Coninck 1) lachende ende wiert root in sijn aensigt ende syde:
ick sal er geen bagijn van maecken; toen syde de Coninck:
mijn susterken, mijn heer vader sal u int clooster niet laeten,
hy sall u corts eenen man geven; toen riep ick: Jesus van
Nazareth! dien en begeer ick niet; toen worden alle die heeren
lachende; toen syde die Kyser: laat se noch wat ouder worden ;
sy sall wel anders praeten ; toen ontboot de Kyser den Pater
van 't Geertrnydenclooster, daer sy woonde ende bevall hem,
dat hy my noch een wynig tijds bewaeren sonde ende dede
hem een signet geven, dat hy my niemant over soucle geven,
sy en brochten dat mede, ende soo custe mijn onsen genadigen
heer de Kyser, ons Coninck ende alle cle groote heeren, die
daer present waeren.
(Anno 151 1) als de Governante Margriet in cle stadt
was, wiert haer gesyt, dat haer vader Kyser Maximiliaen
noch een natuerlycke dochter, genaemt Barbara Disquis, hier
ten Bos int Getruydenclooster hadde ; soo wiert sy begerig
om haer te sien ende quam met groote stoet int clooster ende
liet claer de vespere ende complete singen; doen geboot sy
haeren hooftmeester, dat hy een vrouwe, genaemt Barbara,
by haer soude halen ende by haer gecomen sijnde, soo om-
helsde sy haer met groote vreugde ende wenste om een lieff
ding, dat sy haer heer vader, de Kyser, soo gelijck had ge-
weest als dese Barbara ; soo gong haer Majestyt het heel e
convent door ende comende in de capittelcamer, daer stonden
drie taeffelen gedeckt met alderly fruyten claerop, encle haer
Genade sat alleen aen cle taeffel encle nam suster Barbara by
der hant ende sette haer suster neffens haer; soo ath encle clroncx
1) De Keizer?
— 98 —
sy, dat sy anders buyten tijts niet en dede, ende de groote
heeren van den Landen ende stadt stonden aen de tafel; naer
dat sy wel vier uren int convent hadde geweest, doen vroegde
haer Majestijt : suster Barbara begeerde ietwes ofte dat convent
ietwes versogt, dat sy haer dat soude seggen, daerover wy
allegader haer Majestyt bedancten ende doen nam sy de Overste
metter hant ende bevall Barbara grotelijxs; soo quaem haer
Majestijt met groote stoet wederom naer de rosbaer ende als
sy daerin soude gaen sitten, soo riep sy: comt hier suster
Barbara ende clructe haer druckelijck aen haer herte ende custe
haer soo, dat sy byde weemoedig wierden. Ende haer Genade
sont sanderendaegs twee amen wijn met een somme geit, dat
het convent daermede vrolijck soude maecken ende besette haer
suster Barbara een rente op de Domynen van fl. 150 jaerlijcxs.
In 1521 quaem Coninck Christiernus van Deenmarcken
int Geertruidenclooster, alsoo hy gehoort hadde, daer een
natuerlycke dochter van Keyser Maximiliaen, genaemt Barbara
Disquis, in dat clooster non was ende ontboot Barbara by
hem ende ontfing haer vriendelij ck ende vraegde naer die
ordonnantie van dat clooster, off sy de getyden van de hylige
Kercke hielden ; doen antwoorde Barbara : jae ende dat een
igelijck int clooster brogt was int gemijn ende daer leefden wy
aff ; maer suster Barbara claegcle aen den Coninck over de
schattinge, die haer clooster onlangs was opgelijt, soo connen
wy het niet staende houden ; waerover sijn Genade hem seer
verwonderde ende syde : ick sou dat in mijn lant niet toelaten
ende sprack voorder tegen haer van haer vader, den Kyser ;
den wierdt de suster weemoedig ende dit den Koninck siende,
sweeg voorder still ende versogt dat ick met 't convent voor
sijn Majestijt ende sijn vrouwe, de Coninginne, die doen swaer
ging van haer vijffde kint, bidden soude ende syde tegen
Barbara : soo mijn vrouw baert eenen soon, sal hem naer u
Vader Maximiliaen laten hyten ende vereerde Barbara een
buydel met gout, daer omtrent in was fl 300 ende doen nam
hy sijn afschijt ende recommandeerde haer aen den pater
— 99 —
encle mater encle dat hy voor ons clooster in toecomende sorgh
soude draegen.
Het St. Geertruiklooster was volgens van Heurn Be-
schrijving niet alleen zeer sierlijk, maar ook ruim gebouwd ;
zijne vertrekken waren fraai en zeer gemakkelijk te bewonen.
Te verwonderen is het daarom niet, dat toen de nonnen van
dit klooster waren uitgestorven, de Raad van State het be-
stemde tot logement voor zijne Gecommitteerden, wanneer die
in den Bosch moesten verblijven tot behartiging van 's Lands
zaken ; het kreeg daardoor den naam van het Statenlo gem ent .
Deze bestemming bleef het St. Geertruiklooster behouden tot dat
daarvan eigenaar werd, hoe en wanneer 1) blijkt niet, Johan
Esser 2) Dirkszoon, notaris te en klerk ter secretarie van de
stad den Bosch en secretaris der heerlijkheid Kessel ; hij ver-
huurde het in 1706 aan den Graaf van Niel.
De vrouw van genoemden Johan Esser was Maria Paal,
van wie hij deze kinderen had : Nicolaas Esser, die als ritmeester
der Cavalerie in Staatschen dienst in 1746 voor Luik werd
gewond en 20 Januari 1687 te den Bosch geboren was 3); Ida
Cornelia Esser, cchtgenootc van Adriaan van der Straten,
drossaard van Empel en Meerwijk en Jacoba Esser. Ten laste
van deze kinderen werd het Statenlogement den 1 April 1739
gerechtelijk voor schuld verkocht aan mr. Hieronymus Gerbade,
schepen van den Bosch, die 2 Januari 1742 een derde daarvan
verkocht aan Abraham Verster, drossaard der heerlijkheid
St. Michiels-Gestel, den zoon van Jan Louis Verster en Catha-
rina Gast. De Raad van State kocht 13 November 1745 hei
Statenlogement van mr. Gerbade en Abraham Verster voornoemd
1) Denkelijk geschiedde het in 109*2.
2) In 1676 was een Johan Esser, denkelijk dezelfde als de hier-
boven genoemde, schoolmeester van Kessel.
3) Hij huwde in derden echt met Catharina Adriana Meerman,
dochter van mr. Adriaan en Maria van Heusden, welke hem schonk Hei-
man Esser, cornet te den Bosch; AnnaMariaEsser.wonendetellillegersberg;
Johan Adriaan Esser, geboren te Breda 31 Maart 1741, overleden te
Rosmalen 9 Augustus 1808, huwde aldaar 28 Juni 1765 Johanna Jacoba
de Witte, overleden aldaar 23 Januari 1827, die hem elf kinderen schonk.
— 100 —
terug; in de daarvan opgemaakte akte werd het toen aldus
omschreven: „een hegte, sterke en tveldoortimmerde huysinge
met syne saletten, camers en behangsels daarinne, helders,
pompen, met een hoff, paardestal en twee wooninge daaraan
en by gehoor ende, staande op H Orteneyndt door en by de
Binnepoort, (sijnde een gedeelte van het Geertruyde CloosterJ,
ex tmo hays en erve van den eerste transportant, ex alio
de gemeene Kerkweg, strekkende voor van de Orthenstraat
tot agter aan de Riviere de Diese". De Eaad van State kocht
zijn vroeger logement niet terug om er zijne Gecommitteerden
wederom in te laten logeeren, maar om daarin te doen ver-
plegen de zieken en gewonden van de legers der Geallieerden
uit den Oostenrijkschen Successieoorlog, l) Den 15 Januari
1754 verkocht de Raad van State andermaal het voormalig
Statenlogement, waarvan toen gezegd werd, dat het na de
laatste verkooping eerst tot een hospitaal, en nu laatstmaal
tot een magazijn van den veldtrein gebruikt was; koopers daar-
van werden toen Antony en Johan van Hanswijk, wonende te
den Bosch, Mr. Antoni van Hanswijk, hoogschout over de Stad
en Meierij van den Bosch, Wilhelma van Hanswijk, huisvrouw
van Mr. Stephanus Eosendaal Jacob Frederikszn. en Mr.
Johannes Wilhelmus van Hanswijk, allen wonende te den Bosch ;
Mr. Nicolaas Johannes van Hanswijk, wonende te Amsterdam;
Wilhelmus Petrus van Hanswijk, wonende te Eotterdam, zoo
voor zich en als voogd over de 4 onmondige kinderen van
wijlen de echtelieden Jan Dirk van Heemskerk en Johanna
Margaretha van Hanswijk, verkochten als erfgenamen van
Johanna Maria Catharina Hyssel weduwe van voornoemden
Johan van Hanswijk, 1 Maart 1800 het Statenlogement,
welks hoofdgebouw als toen was ingericht tot pakhuis, aan
Hartog Simon 2), koopman, Hendrik Christiaan Klijn, brood-
1) Van Heurn Historie IV p. 83.
2) Hartog Simon was Israëliet en schijnt zich, evenals zijn vader
Simon Hartog, in de tweede helft der 18e eeuw te den Bosch metterwoon
gevestigd te hebben, alwaar zij veel vast goed aankochten, dat zij daarna
weder verkochten.
— 101 —
bakker en Frederik van der Heyden, kastelein, allen wonende
te den Bosch, van wie de beide eerstgenoemde hunne aan-
deelen in het Statenlogeinent vervolgens verkochten aan den
laatstgenoemde hunner, die kastelein was van het aan de
Markt te den Bosch staand koffiehuis, toen liet Hollandsen, nu
het Nederlandsen koffiehuis genaamd. Deze verhuurde het Staten-
logement aan eenen kastelein, Neerhoff geheeten, die een of
meer lokalen er van verhuurde aan de Bossche Vrijmetselaars-
loge de Edelmoedigheid, welke zich daarin den 13 Augustus
1808 had geconstitueerd ; dat gebouw werd daarom sedert
dien ook wel de Loge genaamd. Eveneens vergaderde in dat-
zelfde gebouw de op 11 November 1798 opgerichtte Sociëteit,
genaamd Muzijk- en Redoute-Kollegie ; zij gaf er concerten
en bals, welke om reden het Statenlogement een tijcl lang tot
hooipakhuis had gediend, gezegd werden plaats te hebben op
den hooizolder; deze sociëteit hield op te bestaan nadat de
tegenwoordige sociëteit Casino in den Bosch was opgericht; de
zoogenaamde hooizolder diende daarna gedurende eenigen tijcl
tot kerk voor de eerste Afgescheidenen, die men in den
Bosch had; de loge de Edelmoedigheid had reeds in 1810 het
voormalig Statenlogement verlaten.
Den 10en van Zomermaand 1809 verkocht cle curator
over den boedel van genoemden Frederik van der Heyden
het voormalig Statenlogement, dat alsnu omschreven werd als:
„eene groote huizinge, stal, koetshuis en erf, genaamd het
Oud Statenlogement, staande tusschen het Kerkhof en het
huis van Hendricus van Someren, en zijnde voorzien van
een extra groote dans- of concertzaal, verscheidene boven- en
benedenkamers, zolders, kelders, pomp, priuaat, mitsgaders
een plaisirtuin met groote tuinkamer en kolf baan daarachter
IlartogSirnon noemde zich later Herodes Hartogensis. Ten zijnen ver-
zoeke verklaarde voor Schepenen van den Bosch de wede. Gerard van Altena,
beeëdigd stadsvroedvrouw aldaar, dat zij op 16 of 17 Augustus 1793 zijne
echtgenoote had verlost van eenen zoon; dat zij eenige dagen later had gead-
sisteerd bij de besnijdenis van dat kind en dat dit toen is genaamd Nathan
Beer Hartog. Dat kind werd in 1811 genaamd Bernardus Hartogensis.
— 102 —
gelegen^, aan Antonius de Wijs, brander te den Bosch, zoon van
Cornelis en Anna Maria van Someren.
De erven van genoemden Antonius de Wijs, zijnde
Martinus Franciscus de Wijs, lid der Staten van Noordbrabant;
Franciscus Antonius de Wijs, R. K. priester, pastoor en land-
deken te Boxtel; Hein de Wijs, lid der Staten vau Noord-
brabant; Josephus de Wijs, lid van den Gemeenteraad te
den Bosch ; Maria Cornelia Lightenveld, echtgenoote van mr.
Henricus Cornelis Adrianus van Weel, notaris te Oosterhout
en Hendriena Helena Frederickx weduwe van Antonius de
Wijs, woonachtig te den Bosch, verkochten 11 Januari 1833 het
voormalig Statenlogement aan Antonius Wilhelmus van den
Dun gen, aannemer, ook aldaar wonende; het werd toen om-
schreven als : „het gebouw, gediend hebbende voor concertzaal
met aangelegen woonhuizinge, gekwoteerd B n°91 N.B. n° 515
groote openplaats, koestallen, pa arden stallen, koetshuis en
verdere getimmerten en aanhoren, alles aan elkander vast
staande en gelegen op het Ortheneinde, het geheel belend aan de
eene zijde de Geertruikerk, de andere zijde Antony van Pelt,
strekkende voor van de straat achterwaarts tegen de Dieze."
Genoemde van den Dun gen verkocht het door hem als
gezegd gekochte op 19 Februari en 14 Juli 1842 aanLudovicus
Henricus Rouppe van der Voort, toen rentenier, woonachtig te
den Bosch; het werd alstoen omschreven als:
a. een gebouw, (het oude statenlogement n.L), gemerkt
B n° 91 V.B. n° 51, bestaande in groote bergplaatsen, graan-
en hooizolders, kelders en kantoor, mitsgaders eene woning ter
zijde van het gebouw, als mede een koetshuis met stal, een
pakhuis, erven en verder aanhooren, alles aan- en bij elkander
staande en gelegen te 's Hertogenbosch in de Orthenstraat,
belend aan de eene zijde de Heer A. van Pelt, en aan de andere
zijde cle plaats of straat voor de Geertruikerk, op den kadastra-
len perceelsgewijzen legger der gemeente 's Bosch voorkomende
als: a Sectie G. n° 2377 pakhuis ter grootte van 5 roeden 28
ellen en b Sectie G. n° 2378 huis ter grootte van 18 ellen.
— 103 —
b. een gebouw, bestaande in een woonhuis met koestal
en hooizolder, een koetshuis met hooizolder, twee woningen en
waschhuis, voorts erven en e ene groote bleek, alles aan- en
bij elkander staande en gelegen te 's Bosch in de Orthenstraat
achter het vorige gebouw, belend aan de eene zijde de Geer-
truikerk en aan de andere zijde de heer A. van Pelt, op den
kadastralen perceelsgewijze legger der gemeente 's Bosch
voorkomende als Sectie G n° 2379, waschbleekerij en erf ter
grootte van 10 roeden en 54 ellen.
L. H. Eouppe van der Voort voornoemd verkocht het
door hem, als gezegd, gekochte aan eene maatschappij, die de
daarop staande gebouwen sloopte en op hunne erven bouwde
de eerste gazfabriek, welke in den Bosch heeft bestaan. Toen die
gemeente hare tegenwoordige gazfabriek in exploitatie bracht,
werd de eerstbedoelde gesloopt en werden op hare erven drie
wroonhuizen der familie van Meerwijk 1) gebouwd, zijnde deze
huizen thans genummerd Orthenstaat 47, 45 en 43.
Zooals alle Bossche kloosters had ook het St. Geertruikloos-
ter eene eigene kapel, gemeenlijk de St. Geertruikerk geheeten ;
zij stond achter dit klooster aan de St. Geertruiplaats, thans het
St. Geertruikerkhof genaamd. Van Heurn zegt in zijne Beschrij-
ving van deze kapel of kerk, dat zij oudtijds verscheidene geschil-
derde glasramen had; zoo waren boven de deur van het koor dier
kerk in het noorderraam glazen, waarin geschilderd wras het wapen
van voornoemde Barbara van Disquis, die hij daar noemt van
Oostenrijk, zeker omdat zij de natuurlijke dochter was van keizer
Maximiliaan van Oostenrijk 2), en was in de glazen van het
oosterraam dezer kerk gebrand de beeldtenis van eenen ridder,
gekleed met den wapenrok van het geslacht Torck en hebbende
boven zich zijne vier kwartieren, waarvan het eerste van moe-
1) ]n 1561 was reeds een van Meerwijk eigenaar van een huis
in de Orthenstraat. daar toch in dat jaar (Reg. no 206 f. 363) Jan, zoon van
Jan van Meerwijck en Johanna, de dochter van Gijsbert de Brauwer, een
huis verkocht, staande aan die straat naast de Bokhovenstraat Marktwaarts.
2) Volgens van Heurn Beschrijving werd haar portret nog lang
na haren dood in het St. Gecrtruiklooster bewaard.
— 104 —
derszijde dat van eene van Egmoncl was. Van Heurn deelt
1. c. ook nog mede, dat in deze kerk zich bevond een miracu-
leus beeldje van O. L. Vrouw, waaronder hing een bord, waarop
de geschiedenis van dit beeldje, alsmede de twaalf wonderen,
die geschied waren op gebeden, welke voor hetzelve tot de
Moeder Gods gestort waren, te lezen stonden 1) ; dit beeldje
is nadat de St. Geertruikerk in Protestantsche handen was ge-
komen geplaatst in de schuurkerk van den Jezuit Cornelis
Bocquet 2), welke in den Bosch stond ongeveer achter den oos-
telijken hoek van de Verwer- en Lange Putstraat ; thans
berust het in de Bossche St. Pieterskerk.
Hertog Arnoud van Gelder, clie in in 1473 stierf, be-
paalde, zooals wij op blz. 95 reeds zagen, dat zijn hart in deze
ketk zou begraven worden, naar men verhaalde, omdat eene non
van het St. Geertruiklooster hem zijne levensloop zoude voor-
speld hebben en wel in het bijzonder, dat zijn zoon Adolf hem
zes jaren lang op het Kasteel van Buuren zoude gevangen
houden ; hij had tengevolge van die voorspelling eene groote
liefde voor de kerk van dit klooster gekregen 3). Het is mij
niet .gebleken, waar zijn hart gebleven is, nadat het in het
koor van die kerk begraven was.
Deze kapel of kerk had eenen toren met eene hooge
spits ; blijkens van Heurn Beschrijving sloeg in den avond van
28 Mei 1551 de bliksem in die spits, met het gevolg, dat alle
leien er af werden geslagen en de haan, welke boven op die
spits stond, zoover weggeslingerd zoude zijn, dat die buiten de
stad op de weide de Donk neerviel 4) ; vele glasramen van
die kerk werden bij diezelfde gelegenheid verbrijzeld. In den
toren hing eene klok, welke tot opschrift had : Katerina
vocor anno dni 1412.
1) Men zie ook nog Foppens Historia Episcop. Sylvaeduc. p. 311
en Wichmans Brabantia Mariana II c. 26.
2) Oudheden en Gestichten van 's Bosch p. 641.
3) Dr. G. R. Hermans Kronijken p. 13 en Wichmans Brabantia
Mariana p. 383.
4) Men zie nog van Heurn Historie I p. 537.
— 105 -
Na de reductie van den Bosch in 1629 werd de St.
Geertruikerk, zooals deze kapel gewoonlijk geheeten werd, aan
den R. K. eeredienst onttrokken en zal zij van toen af aan tot aan
het jaar 1645 ongebruikt zijn gebleven. In dit jaar gaf de Eaad
van State haar aan de stad den Bosch in bruikleen om in de
plaats der gesloopte St. Peter en Pauluskerk te dienen voor cle
godsdienstoefeningen van de Bossche Nedercluitsch-Hervormden.
Aan dezen waren, nadat den Bosch in Staatsche handen was
gekomen, drie kerken der Bossche Katholieken ten gebruike
afgestaan : de Groote of St Jan Evangelistkerk, de St. Jacobs
kerk (waarvoor later de Kruiskerk in de plaats kwam) en de
St. Peter èn Pauluskerk, zeker in de verwachting, dat met
den overgang der stad aan de Staatschen ook hare bevol-
king zoude overgaan tot den godsdienst, dien dezen aanhingen,
want voor de Nederduitsch -Hervormden, die men bij de reductie
van den Bosch in die stad had was hare kleinste kapel nog
groot genoeg. Immers staat in het allereerste lidmatenboek
van hare Nederduitsch-Hervormde gemeente onder de lidmaeten
vóór 19 December 1629 gevonden zijn binnen 's Her togenbossch,
die niet afgevallen en ivaeren of de knye voor den Baal
niet hadden geboghen enkel en alleen vermeld: Aert Jansen
de Kennis, schryver aen den boom; verder worden daarin vóór
gezegden datum genoemd als lidtmaeten die haer belydenisse
gedaen hebben, van de vorighe irnvoonders van 's Hertogen'
bossch :
David Gerritszn. van Strijp achter de Tolbrug;
Jacob Petersz. van Antwerpen in de Ortenstraet naest
de brouwerye van cle 3 biertonnekens ;
Mayken Hermans wede. in de Kerckstraet ;
Jacob van Delft op den Hoogen Steenwech ;
Jan Niclaessen Donckers in de Hintemerstraet ;
Gerart Claessen Wytinghs op den hoeck van de Stoofstraet;
Anclries Claessen, slotemaeckers gesel in de Stoofstraet;
Merten Claes van Meurs, gewesen canonier, achter de
Minderbroeders ;
106
Peeter Donck, borger major, wonende op de Merckt ;
Christoffel van Ancker, wonende in de Vischstraet ;
Dirck Pais, wijnverlater in de Minnebroersstraet ;
Wouter Janssen van Tilborch in de Tolbrugstraet ;
Jan Jansen, wonende in de Putstraet ;
Herman Jansen in de ander straet achter de Tolbrugge ;
Neesken Henricks weduwe van Claes Jansen in de
Stoofstraet ;
Peeter Henrickserj by de Merckt tot den coperslager
naest de Swarte Hoet ;
Peeter Mathysen van Aken in de Boeckhovenstraet
aen de Vischmerckt.
Waarschijnlijk zullen laatstgenoemde 17 personen vóór
den overgang der stad in het geheim Protestant geweest zijn.
Na de reductie der stad werd het aantal der lidmaten
van hare Nederduitsch-Hervormde gemeente bijna uitsluitend
vermeerderd door lieden, welke er zich metterwoon kwamen
vestigen en door militairen. De Katholieke Bosschenaren
bleven toch bijna allen hun voorvaderlijk geloof getrouw. Er
komen dan ook in gezegd lidmatenboek onder de lidtmaeten, die
haer belydenisse gedaen hebben tegens H avontmael, gehou-
den 21 Aprilis 1630, van de oude bossche imvoonders slechts
23 personen voor, van wie alleen bekende namen hadden :
Hans van Turnhout, drucker, wonende in de Kercksiraet in
den Bibel, Henriek van Gasteren, wonende in de Fonteynin
de H intern er straet en Jacob van Gasteren, rentmeester, oock
wonende in de Fonteyne.
Den 28 Mei 1645 werd het eerste Protestantsche kind
in de St. Geertruikerk gedoopt; het was Anna van 's Gravesande,
dochter van Laurens, schepen van den Bosch en controleur van
de convooien en licenten aldaar en Isabella van Heurn.
In datzelfde jaar werd een terrein van het St. Geertrui-
klooster tot kerkhof van die kerk aangelegd.
Toen den 17 Mei 1706 door Cornelis van Nassouw, heer
van Cortiene en J. Hop, raad en tresaurier-generaal der Unie,
— 107 —
als gecommitteerden van den Raad van State, een deel van
het St. Geertruiklooster geveild werd, boden zij daarbij ook
deszelfs kerk ten verkoop aan, echter onder voorwaarde: dat
de coopers off derselver er ff genamen in de kercke off te cenich
deel van 't voors. clooster noyt en sullen mogen toelaeten, dat
daerinne eenigen Roomsen godtsdienst en tuort gedaen op ver-
beurte van 't gecofte pandt en erve, eene voorwaarde die tot
nu toe trouw is nageleefd. De kerk werd daarbij aldus om-
schreven: het erve met den opstal, getceckent op het plaen
enz., sijnde de geheele kerck in haer vierkant met een stuck
van de bleecke, een stuck van den ommegangh, liggende op de
Diese, met nogh een out gebouw op en aen de oversyde van
de Diese, met den boomgarde daer achter liggende tusschen
de twee Diesen. Kooper daarvan werd toen Willem Vreggen,
smid te den Bosch, doch eerst den 26 November van het volgend
jaar werd het gekochte op hem gevest. Hij was geboren te
Budel en huwde in 1684 te den Bosch, alwaar hij toen op de
Haven woonde, met Magdalena Kerck ; later hertrouwde hij met
Johanna de Jongh, die in 1725, na zijnen dood, hertrouwde
met Leonard Ragay, secretaris van Vught.
Welke bestemming de St. Geertruikerk na gezegden ver-
koop kreeg, is mij voor het jaar 1746 niet kunnen blijken ; in dat
jaar werd zij ook tot hospitaal voor het leger der Geallieerden
ingericht, omdat het Statenlogement alleen daarvoor niet de
noodige ruimte had; zij bleef daartoe dienst doen tot dat in
1748 de vrede van Aken gesloten was, als wanneer zij door
de zieken ontruimd en weder voor den Hervormden eeredienst
ingericht werd, zooals blijkt uit van Heurn Historie IV p. 84
en 127. De Nederduitsch -Hervormde gemeente van den Bosch
is toen daarvan eigenares geworden, maar krachtens welken titel
is mij niet kunnen blijken. Deze kerk werd sedert dien gewoonlijk
de Kleine of Havenkerk genoemd en er bevonden zich toen in:
aanzienlijke gestoeltens voor den Gouverneur, den Kommandeur
der stad en hunne gemalinnen; de gemagtigden des Raads
van Staten nemen daarin, als die zig hier ter stede bevinden,
— 108 —
mede plaats, (van Heurn Beschrijving). Alleen des Zondags-
morgens werd in deze kerk gepreekt. Na de overgave van
den Bosch aan de Franschen in 1794 werd deze kerk wederom
aan den Hervormden eeredienst onttrokken en alstoen tot eene
broodbakkerij ingericht 1). Toen in 1810 de St. Janskerk aan
de Bossche Katholieken was teruggegeven, hebben de Her-
vormden van den Bosch de St. Geertruikerk andermaal tot
hunne kerk ingericht en hebben zij die daarna blijven ge-
bruiken totdat zij in 1820 hunne kerk in de Kerkstraat in
gebruik namen; daarop werd de St. Geertruikerk gebezigd tot
kerk der Waalsche gemeente van den Bosch, wat duurde totdat
deze hare kerk in de Verwerstraat aldaar kreeg; alstoen werd
de St. Geertruikerk voor afbraak verkocht en op de absis na,
die nu tot houtmagazijn dient, gesloopt.
Bij de verkooping van een deel van het St. Geertrui-
klooster,, die, als gezegd 17 Mei 1706 plaats had, kocht Willem
Vreggen ook nog de daartoe behoorende huizen 2), welke aan cle
Orthenstraat stonden tusschen het Statenlogementenden Klooster-
gang. Van hem werden ze geërfd door zijne tweede vrouw Johanna
de Jongh, die ze bij haren tweeden echt in 1725 ten huwelijk
bracht aan Leonard Ragay, secretaris van Vught. Daar deze de
daarop staande schuld aan den Rentmeester der geestelijke goede-
ren niet betaalde werden ze den 3 Februari 1734 (Reg. n° 546
f. 308) ten zijnen laste gerechtelijk verkocht aan mr. Hieronymus
Gerbade, destijds advocaat te den Bosch. In de daarvan opgemaakte
akte werden deze gebouwen aldus omschreven : lc koop eene wel
doortimmerde huysinge met saletten, kamers, keukens en daar-
achter gelegen tuin en paardenstal, staande aan de Orthenbin-
nenpoort en bewoond door mr. Arend Verspijck, ontvanger der
verpondingen over Kempenland, ex uno het huis der erven
1) St. Hanewinkel Beschrijving der stad enz. p. 133.
2) Een dier huizen zal gediend hebben tot woning van den sergeant-
majoor van den Bosch, daar de Raad van State daartoe een deel van het
St.-Geertruiklooster had aangewezen, wat duurde tot dat die het verkocht.
.— 109 —
Johan Essers (het oude Statenlogement), ex alio de 2e koop,
en zich uitstrekkende van af de Orthenstraat tot achter de
huysingen cler 4e, 5e, 6e, 7e, 8e, 9e en 10e koop en zoo tot de
Dieze toe 1); 2e koop een huis met een plaatsje daarachter,
staande aan de Orthenstraat, bewoond door Morings, ex uno de
le koop, ex alio de 3e koop en zich uitstrekkende van af de straat
tot aan de keuken of eetzaal van het huis des le koops; 3e koop
een huis met plaatsje daarachter, bewoond door Borus Vreggen,
ex uno de 2e koop, ex alio van onderen het straatje (de Kloos-
tergang) en van boven het huis, genaamd het Maasschip 2) en
zich uitstrekkende vanaf de straat tot aan de keuken of eetzaal
van het huis des le koops; 4e koop een huisje, zijnde het eerste
in gemeld straatje aan de linkerhand, ex uno de keuken of
eetzaal van het huis der le koop, ex alio de 5e koop; 5e koop
een huisje, staande tusschen de 4e en 6e koop; 6e tot en met
den 10e koop huisjes staande tusschen den 5e koop en de Dieze;
J le koop een huisje, zijnde het eerste in het straatje aan de
rechterhand, ex uno de pomp en den opgang of de trap tot het
huis der le koop, ex alio cle 12e koop; 12e koop een huisje
ex uno de lle, ex alio de 13e koop; 13e, 14e en 15e koop,
huisjes, ex uno de 12c, ex alio de 16e koop; 16e koop, een
huisje, staande op den boog boven de Dieze, ex uno de 15e,
ex alio de 17e koop; 17e koop een huisje ex uno de 16e, ex
allo van onderen cle gang van het secreet, van boven de zolder
van het huis des 16e koops; 18e en 19e koop twee woningen
onder een dak, ex uno de gang van het secreet, ex alio de muur
van na te melden tuin en tot achter tegen het erf van den heer
mr. Jacob van der Helst, met de steenen liggende in het huis
des 19e koops; 20° koop een tuin of boomgaard met een speelhuis
daarin, binnen zijne muren gelegen, ex uno de Dieze, ex alio
liet erf van den heer mr. Jacob van der Helst tot achter tegen
4) De le koop was alzoo het huis, dat thans toebehoort aan Mevr.
de Wed. Bolsius- verhoeven en bewoond wordt door mr. D. Wesseling,
zijnde nu Orthenstraat genummerd 41.
2) Dit huis was ook eigendom van het St. Geertruiklooster, toen
dit werd creconfisceerd.
110
de t>ieze; 21e koop een huis met een kalkhok daarnaast, staande
tegen den muur van den tuin des 20e koops; 22e koop een
vervallen huisje, staande op een stuk van den boog boven de
Dieze naast den 21e koop. Den 30e September 1766 verkochten
Maria Gerbade, huisvrouw van den luitenant Jan Willem Mans-
velt. wonende te Breda; Hermanus Gerbade, Cornelia Gerbade,
Otto Gerbade en Lucia Berendina Philippina Gerbade, allen
kinderen van mr. Hieronymus Gerbade voornoemd, hun aandeel
in de hierboven sub 1—22 omschreven onroerende goederen
aan hunnen broeder Hermanus Gerbade, wonende te Utrecht ;
van dezen werden ze geërfd door zijne vrouw Agatha van
Heurn ; toen zij was komen te overlijden werden ze door
haren executeur-testamentair, mr. Hendrik Jacob Ackersdijck,
wonende te den Bosch, den 1 November 1 805 verkocht aan Hen-
dricus van Someren (den broeder van Anna Maria van Someren,
echtgenoote van Cornelis de Wijs, hiervoren reeds genoemd). Hij
was factoor of expediteur te den Bosch en had tot vrouw Beatrix
van de Ven, dochter van Lambertus en Anna Maria van der
Linden, die hem deze kinderen schonk: Maria Helena van
Someren, de echtgenoote van Francais Halewijn, eigenaar van
het hotel de Goude Leeuw te den Bosch ; Mai tinus, Constantinus
Johannes, Lamberdina Theresia, Hendrina Theresia en Lam-
bertus van Someren.
Zijn zwager Cornelis de Wijs had reeds 30 Juni 1788
van cle kinderen van wijlen Johanna Makentos weduwe van
Hendrikus van Stratum gekocht een deel der erven, welke het
St. Geertruiklooster oudtijds te den Bosch aan de overzijde der
Dieze bezat en welke men bereiken kon over eene daarover
geslagen brug, die lag aan het einde van het St. Geertruikerkhof
of plaats; dit deel der goederen van het St. Geertruiklooster
bestond toen uit drie groote aan elkander gelegen moestuinen,
benevens eene in het midden daarvan staande hovenierswoning
met stal; zij behooren thans aan de Zusters van den H. Caro-
lus Borromeus.
Tot het St. Geertruiklooster behoorden ook nog na te
— lil -
melden huis en tuin, waarvan de ligging thans moeilijk meer
valt aan te wijzen. Johan van Leefdael, heer van Deurne, in
zijne hoedanigheid van rentmeester der episcopale en andere
geestelijke goederen in de stad en meierij van den Bosch, verkocht
ze 12 Juli 1706 aan Dirck van 's Gravesande, president-schepen
van den Bosch, die in 1681 en waarschijnlijk ook nog in laatst-
gezegd jaar woonde in de Orthenstraat aldaar in een huis 1),
dat stond tusschen het huis het Koppel paarden, Orthenwaarts,
een gang of inrij poort, de Koksche poort genaamd, tusschen
beiden liggende, ex uno en het huis de Gapert Marktwaarts
ex alio. Hij was in 1681 gehuwd met Anna Josina Blom, die
toen in den Bosch in de Nieuwstraat woonde en hem behalve
Pieter, den vader van Laurens, gouverneur-generaal van West-
Indie, deze zonen schonk : mr. Ewout Hendrik van 'sGravesande,
schepen van den Bosch ; mr. Willem Jacob van 's Gravesande, den
beroemden professor in de philosophie, mathesis en astronomie aan
de Universiteit te Leiden, (geboren te den Bosch 27 September
1688 en overleden te Leiden 28 Februari 1742) en mr. .lere-
mias van 's Gravesande, president-schepen van den Bosch; zij
verkochten 12 Juni 1725 dit huis met tuin aan Jeanne Ursule
1) Dit huis was in 1503 door de kinderen van Nycolaus de lïeusch
en Elisabeth de Ruyter Michielsdochter verkocht (Reg. no 98 f. "24) aan
Andries van Arckel Gerardszoon ; deze had van zijne vrouw Yda de na-
volgende kinderen : Gijsbert, woonachtig te Dordrecht en Arnold, die
wederom tot kinderen had: Dirck, Elisabeth, Margriet, Geertruid, Andries
en Jan van Arckel.
Genoemde Gijsbert van Arckel erfde dit huis voor de helft van
zijnen vader, terwijl hij de wederhelft er van kocht van zijne genoemde
oomzeggers van Arckel met uitzondering van Andries en Jan. Den 21 Aug.
1549 (Reg. no 170 f. 429 vs<>; men zie ook nog Reg. no 139 f. 329) ver-
kocht hij het aan Jan Ilermanszn. Vluggers, genaamd Degens; het werd
toen omschreven als: domus, area, ortus, domus posteriorac pons lapideus,
siti in Buscoducis in vico Orthensi inter hereditatem Willelmi de Ryel
versus portam Ortensem, quadam via interjacente, ex uno latere et inter
hereditatem Henrici Beys versus Forum, ex alio latere, tendentes a dicto
vico Ortense retrorsum ultra Diesam ibidem fluentem ad hereditatem
Conventus Sanctae Gertrudis in Buscoducis, necnon cum jure utendi via
praedicta. De executeurs van het testament van Heylken, dochter van
Reynder Poltey en weduwe van Jan Hermanszn. Vluggers genaamd Degens,
verkochten dit huis 9 Maart 1606 aan Herbert Willemszn., vaandrig in
Spaanschen dienst. Thans is het genummerd Orthenstraat 25.
— 112 —
de Nancy, als wanneer het omschreven werd als: huys ende
hoff, gelegen agter het Geertruydeclooster in de Orterstraet,
agter in een poort, oost ende west de gemeene waterloop, ge-
naemt de Diese, suydwaeris de huysinge bewoont werdende
by de heer Donckers, noordwaerts de Wede Vr eggen ende
N.N. Olyslagers. (Beg. n° 552 f. 333vso.)
Genoemde de Nancy verkocht 15 Mei 1727. (Rcg\ n°
554 f. 8), als wanneer zij gezegd werd te zijn: meerderjarige
jonge juffrouw, wonende binnen dese stad (den Bosch) dit huis
met tuin aan Hare Hoogheid Marie gravin van Stirum en
Bronkhorst, douairière van Zijne Hoogheid den Landgraaf van
Hessen-Philipsthal, woonachtig te den Bosch, die het 29 December
1732 (Reg. n° 546 f. 58) weder verkocht aan mr. Jabob van
der Helst, oud-schepen en raad van die stad; het werd nu
omschreven als : een welgelegen huysinge, voorsien van ver-
scheyde camers ende hoff, daerinne verscheyde fruytboomen,
stallinge, koetshuys, staende ende gelegen binnen de stadt
(den Bosch) achter het gewesene Geertruydeclooster in de Orten-
straet achter in een poorte, daer men door in ende uytgaet
of Ie reyt, oist ende west den gemeenen waterloop, genoempt
de Diese, zuylwaerts de huysinge tegenwoordich competerende
Juffrouwe Theodora Maria de Hee weduwe wylen d1 heer ende
mr. Paulus Suyskens ende noortwaerts de huysinge ende
erve van de er ff genamen wylen de weduwe Vr eggen ende... 1)
Olislaegers.
Agatha van der Perre, weduwe en testamentaire erf-
gename van genoemden mr. Jacob van der Helst, nu echtgenoote
van Joachimus Mobachius, Hervormd predikant te den Bosch,
met wien ze dit huis bewoonde, legateerde het 1 Juni 1762
aan de Diaconie der Nederduitsch-Hervormde gemeente aldaar;
omstreeks dat jaar werd van dit huis gezegd, dat het was
voorsien beneden met drie groote vertrekken, alle met planken
vloeren, twee behangen liet eene met goutleer en het ander met
seyldoek en het derde gelambriseert, met de spiegels en schil-
1) An dries ?
— 113 —
derye in de schoor steenen, staande en leggende plaaten, mits-
gaders een schoon e keuken met alle gemak daarin en drie
kelders, so groot als kleyn, put en regenwater, boven met ses
vertrekken, waervan er vijf behangen sijn en drie solders en
eindelijk met een magnifique hof, wiens weerga wynig binnen
dese stad is, beplant met exquise vrugtdragende bomen en
wijngaerden, mitsgaders vier geschilderde somerhuijsjens,
hoenderhok, knegtskamer, een zeer groote plaats, waarop een
fontijn en eenige cieragien, aparte loots.
De Diaconie der Nederduitsch-Hervormde gemeente van
den Bosch verkocht dit huis reeds 23 April 1765 aan Claudius
Antonius Lormier. ontvanger van 's Lands verpondingen over
de stad van den Bosch en het Kwartier van Maasland ; het
werd toen in huur bezeten door Samuel Hirschig. C. A. Lor-
mier voornoemd verkocht het 2 Mei 1776 weder aan Willem
Hubert senior, mr. timmerman en architect te den Bosch ; wat
er daarna verder met dit huis en tuin is gebeurd, is mij niet
gebleken.
Naast het St. Geertruiklooster stond oudtijds een kapel-
letje, dat van het H. Kruis genaamd, waarvan Van Heurn in
zijne Beschrijving de plaats al niet meer wist aan te toonen.
Het bestond reeds in 1362, daar toch in een testament van
dat jaar gezegd wordt, dat het verleden werd in Buschoducis
in capella Sancti Crucis, presentibus Alberto dicto Loze et
Henrico dicto Lout, clericis Leodiensis diocesis, testibus.
In dit kapelletje werd bewaard en vereerd een stuk
van het H. Kruis 1). Na de reductie van den Bosch in
1629 werd deze relikwie overgebracht naar het klooster der
Zusters van Orthen aldaar en vervolgens, kort vóór het
overlijden van deszelfs laatste zuster, naar de voormelde
schuurkerk van den Jezuit Cornelis Bocquet. Thans berust
zij ook in de Bossche St. Pieterskerk met het volgend attest
er bij :
\) Wichmans Brabantia Mariana p. 387.
— 114 —
Exponit qua par est reverentia Joannes Hoogaert, Pleba-
nus St. Joannis Sylvaeducis, quomodo juxta monasteriuin Sanctae
Gertrudis magna populi devotione praesertim feriis singulis
sextis frequentatum olim fuerit sacellum Sanctae Crucis, in quo
etiam plurima miracula patrata dicuntur virtute salutaris hujus
signi, per quocl salutis nostrae sumpsimus remedium (Wich-
mans in Brabantia Mariana p. 387) ; quomodo post extinctio-
nem praefati monasterii reliquiae illae Sanctae Crucis in eadem
publica semper veneratione fuerint in oratorio quodam Patrum
Societatis Jesu, vulgo het houte Kerkske, et quomodo tandem
post expulsionem Jesuitarum reliquiae illae simul cum devo-
tione translatae sint ad oratorium Plebani, — quae omnia
bic praesertim senibus nota simt, — ast cum nullum desuper
inveniat instrumentum authenticum, binc recurrit ad Reveren-
dissimam Dominationem vestram, enixe rogans, quatenus ad
continuendam pristinam populi devotionem, publicam dictarum
Reliquiarum Sanctae Crucis venerationem semitis antiquis per-
mittere dignetur. Quod faciendo etc.
Permittimus, ut reliquiae, de quibus in supplica, publice
fidelium venerationi in Diocesi nostra exponantur.
Actum Sylvae. A. van Alphen, vicarius-generalis Duci
13 Julii 1801. apostolicus Diocesis Buscoducensis.
HOOFDSTUK II.
De Bokhoven straat.
Deze straat werd in de 18e eeuw ook wel de wip ge-
naamd, omdat tegenover haar op de Smalle Haven eene wip
stond, die in 1680 gemaakt was om daarmede uit de schepen
goederen te lossen.
Aan de Noordzijde van die straat stond oudtijds de Bank
van Leening, de Taeffele van leeninge of de Lombaert gehee-
ten. Waarschijnlijk werd zij er in 1547 of 48 opgericht, daar
toch in een dier beide jaren Andries Ymony van de Regeering
der stadden Bosch octrooi ontving om er, tegen eene jaarlijksche
betaling van fl 40 voor de accijnsen, eene bank van leening op te
richten en enkele jaren later Jean Bergaigne Paulszn, Franchois
Campagnie en de gebroeders Willem en Maerten van de Cap-
pelle vermeld worden als houders van de taeffele van leeninge
in deze straat. Deze bank maakte slechte zaken, zoodat hare
houders met gijzeling werden bedreigd en op hare goederen beslag
werd gelegd. Dit blijkt o. a. uit eene Schepenakte van 16 Juli
1567 (Eeg. no 236 f. 212) waarbij : „Erasmus van Houwelingen,
goutsmit, als een van den crediteuren van Jan Paul de Bergaigne,
als taeffelhalder van den leenen, geweest zijnde binnen deser
stadt van ?s Hertogenbossche, zoe inne den name van hem
zelven alsmede inne den name ende van weghen allen ende een
yegelyken crediteuren desselfs Jans Paul, alleenlijck binnen deser
stadt woenachtig wesende, daervan die voirs. Erasmus verclaerde
volcomen procuratie te hebben ende alzoo inne den name ende
van weghen derselver crediteuren heeft gegeven ende gheeft
— 116 —
niidts desen den voirs. Jannen Paul vry ende volcomen geleye,
den tijt van sess weecken lanck geduerende, ingaende op
Sondach den 20e des maent July, omme denzelven tijt geduerende
vry ende vranck, ongemolesteert van den voirs. crediteuren oft
ennige van hen, binnen der voirs. stadt ofte anders waer daert
hem gelieven zall te moighen coomen, passeren ende repasseren
in zijn eygene persone, zoornede, dat hem by clen voirs. credi-
teuren ofte eenighe van hen den voirs. tijt lanck geduerende
eenich hijnder ofte trot aangedaen zall wordden'' (zooals hem
reeds den 7 Augustus 1566 door zijne schuldeischers was toe-
gestaan blijkens Reg. n° 213 f. 453); alsmede uit eene akte
van dading van 13 Mei 1568 (Reg. n° 648 f. 69) waarbij Jan
Peterszn. Busijn, koopman te Delft en genoemde Erasmus van
Houwelingen, die in den Bosch goudsmid was, deze laatste zoo
voor zich en als gemachtigde van Franchois Campaignie en
de overige medeschuldeischers van genoemden Jean de Ber-
gaigne, taeffelhouder van de leening e binnen 's Hertogenbossche,
met dezen en met Franchois Campaignie, Willem ende Maer-
ten van de Cappelle, gebruederen, als bewaerders ende houders
der taeffelle van de leeninge voirs, overeen kwamen om het
beslag op te heffen, dat zij, schuldeischers, op de goederen
dezer bank hadden doen leggen, waarentegen genoemde houders
van die bank aan hen boedelafstand deden. In eene Bossche Sche-
penakte van 5 Mei 1570 (Reg. n° 219 f. 256) komt hierover
nog het volgende voor: Alzoo de schuldeischers van Johan
Pauls Bergaigne bevonden hadden, dat hij hun niet ten volle
kon betalen, zoo heeft deze, zijnde taeffelhouder van leeningen
der stadt van 's Hertogenbossche, getransporteerd en gecedeerd
aan Willem en Maarten 1), gebroeders, zonen van wijlen Maarten
van de Capelle, ten behoeve van die schuldeischers, zijnde
Erasmus van Houwelingen, goudsmid, Guillaume de Succa en
nog dertien anderen, alle 't recht ende toeseggen hem enichs-
sins competerende ende toebehoor ende inne ende totte voirs.
1) Zijne vrouw vras eene dochter van Arnd Lambrechtszn van Dinther.
— 117 —
taeffele van leeninge, met alle hare goederen, have, panden,
juweelen, penningen en profijten, ten einde zij uit de opbrengst
daarvan hunne schuldvorderingen zullen kunnen verhalen. 1)
Den 2 November 1612 (Reg. n° 284 f. 50) deedMariken,
dochter van Wouter Habbits en weduwe van Dirck Janszn.
van Hedel ten behoeve hunner kinderen Jan, Josina en Cornelia,
de echtgenoote van Gerard Janszn. Slimmer, afstand van den
tocht van het huis, waarin deze bank van leening gevestigd
was en dat alstoen omschreven werd als: huis, erf, plaats
genaamd d'oude Lombar t, staande in de Bokho venstraat aan
de watertrap, genaamd de Bokhoventrap, tusschen de stads-
haven ex uno en het erf van Jan Hendrikszn, den bakker, ex
alio, waarna die kinderen dat huis aan hunne moeder verkochten.
Het was in 1633 geheel bouwvallig, zooals blijkt uit 't Register
van Resolutien der stad den Bosch van Gans fol. 144vso, vermits
aldaar het volgende daarover staat vermeld: 31 Mei 1633. „Op
de rekeste van de proprietarissen van de omgevalle huysinge,
genoempt den Ouden Lombaert, staende achter op de Haven
by de Bokhovense straet, is verstaen eenige Heeren te com-
mitteren om te spreken met de eigenaers van de voors. huysinge,
die met deselve oock zullen in handeling treden ende besien
hoe tot meesten dienste van de stadt ofte beste mesnagie deselve
huysinge soude worden afgebrooken ofte by de stadt worde
aengenomen, welcke Heeren meteen inspecteren ende informatie
nemen sullen van de gelegenheyt om alle de andere huysen
tot den hoeck toe, die van haere besoigne gehouden sullen
wesen, te doen rapport." Het blijkt, dat hun rapport is
geweest, dat de stad de Oude Lombard moest aankoopen,
want den 9 Juni 1633 (Reg. n° 378 f. 280) verkocht Josina,
dochter van wijlen Dirck Janszn van Hedel en weduwe van
Servaes, den zoon van Jacob Henrickszn van Arkenteel, maas-
schipper, nu huisvrouw van Cornelis Mathijszoon Beversluys,
oud-burgemeester en schepen van Geertruidenberg, aan de stad
1) Men zie hierover verder Tijdschrift Noordbrabant 1853 blz.
217 en vlgd.
— 118 —
den Bosch eene huysinge, erve, poirte, plaetse, kelders, gemeyn-
lijck genoempt den ouden lombart, staande aldaar in de Bok-
hovenstraat bij de watertrap tusschen de Stadshaven ex uno
en het huis van Jan Henrickszn, den bakker, ex allo,
strekkende achterwaarts tot op het erf van de weduwe en
kinderen van Pauwei Peterszn, den beenhouwer, haddende
genoemde verkoopster % in dit huis gekocht van haren broeder
en zuster. Blijkens de oude Bossche kronijk, die alleen in
handschrift bestaat, brak de stad den Bosch eerst in 1676
de oude Lombard af. Zij is nog altijd eigenares van het erf,
waarop deze bank eens stond; voor een paar jaren werd zij
door koop ook eigenares van het huis, dat aan den anderen
hoek van de Noordzijde der Bokhovenstraat stond en in voor-
melde akte van 1633 gezegd wordt te zijn het huis van Jan
Henrickszoon, den bakker ; het is thans genummerd Orthenstraat
n° 42, terwijl het terrein van de oude Lombard genummerd
is Smalle Haven n° 22.
Aan de Zuidzijde van de Bokhovenstraat stond voor-
heen een huisje, dat de stad den Bosch in 1647 aan de
Kraankinderen 1) ten gebruike had gegeven, cloch later door
haar aan de Turf dragers ten gebruike werd afgestaan ; de
Kraankinderen kregen toen van die stad ten gebruike het huis
de Karper, dat aan de Smalle Haven stond en nu de Zalm
is genaamd. (Nos 4 en 3.) Om den Z. hoek dezer straat stond
aan de Smalle haven ook nog een huisje van de stad ; daarin
plachten de Bierdragers te vergaderen; het was in 1685 ook
bouwvallig en is toen door de stad verkocht.
1) Zij waren de acht leden van het Gilde, dat de kraan op de
Smalle Haven te den Bosch bedienen en de daarmede opgeheschen goederen
vervoeren moest.
HOOFDSTUK III.
De Orthenstraat.
TWEEDE GEDEELTE.
a. De Orthenbinnenpoort.
Deze poort stond in den eersten ringmuur der stad tusschen
de tegenwoordige huizen Orthenstraat Nos 40 en 38 eenerzijdsen
45 en 43 anderzijds. Zij heette de Brusselsche poort, omdat zij
op kosten der stad Brussel zoude gebouwd zijn ; ook wel de
St. Peters schutspoort, ofwel de H. Kruispoort, omdat in
hare nabijheid het kapelletje van het H. Kruis zich bevond.
Zij had een torentje, waarin de slaande klok der St. Peter
en Pauluskerk gehangen werd, toen die gesloopt werd. Om-
streeks het jaar 1800 zal zij zijn afgebroken. Zooals wij reeds
zagen, wTerd er een tijdlang het buskruit, dat benoodigd was
voor de verdediging der stad, bewaard. Later vergaderde er het
Kramersgilde. 1) Het bezat eene door J. de Langhe vervaardigde
schilderij, die in 1829 hing in een gebouw der St. Janskerk,
dat tegenover hare Kosterij staat en aan den voet waarvan
een bord zich bevond, waarop dit versje geschilderd was:
Kramers hoort nae dese leering,
Soo ghy wilt ghesegend zijn,
In u coopmanschap en neering,
Vreest den Heer, geeft ieder 't zijn.
Maeckt u maeten, ellen, wicht,
Niet te kleyn, te kort, te licht.
Anno 1658.
1) Taxandria XIV p. 150,
— 120 —
Thans bevindt zich dit schilderstuk, doch zonder het
bord, in het gebouw van het Provinciaal Genootschap van
Kunsten en Wetenschappen in Noordbrabant.
b. Het Huis van Ysselstein.
N° 36.
Als men door de Orthenbinnenpoort de stad inging, was het
eerste huis, clat men aan zijne rechterhand kreeg, dit huis.
Deszelfs eerste eigenaars worden als volgt vermeld door P.
N. van Doorninck in zijnen Inventaris van het oud archief
der heerlijkheid en gemeente Nederhemert :
Daags na Maria geboorte (9 Sept) 1325. Dirick de
Rover, schout te 's Hertogenbosch, draagt, ten overstaan van
Elyas Pannicida (den gewandsnijder), Gerardus van Neynsel en
Nycholaus de Ouden, schepenen aldaar, aan Johannes Bode,
poorter van die stad, over zijn recht op een huis, staande te
's Hertogenbosch aan de Orthenstraat bij de steenen Binnen-
poort. Hij verbindt zich daarvan te betalen eene erf rente van
20 pond aan de tafel van den H. Geest te den Bosch.
St. Laurensdag (10 Augustus) 1342. Bodo, zoon van
Ghibon van Waalwyc, en zijne zuster Jutta, beiden ook nog
als zich sterk makende voor hunnen minderjarigen broeder Ar-
noldus, verkoopen ten overstaan van Ywanus de Gravia (van
Grave) en Godescalcus Rosemont, schepenen van 's Hertogen-
bosch, aan den bakker Henric Henrics Mathijszn. Vö in een
huis met tuin, afkomstig van hunnen grootvader Bodo de
Tyla (van Ti el) den oude, en staande aan de Orthenstraat
dicht bij de Poort.
Daags na Driekoningen (7 Jan.) 1353. Bodo de
Tiela draagt ten overstaan van Gerardus Vosse en Arnoldus
Stamelairt de Penu, schepenen van 's Hertogenbosch, aan Ge-
rardus van Mameren van Rossem tegen eene grondrente van
13 pond over een erf, gelegen aan de Orthenstraat.
St, Petersdaghe ten stoel, die men heyt ad cathedram
— 121 —
(22 Febr.) 1355. Schepenen, Gezworenen, Rentmeesters, De-
kenen van ambachten, een deel der goede knapen en de ge-
meene stad van 's Hertogenbosch yerkoopen aan Heylwych
weduwe van Henric Bauderics een achter haar erf gelegen
gedeelte der oude stadsmuren.
Maendaghs na der octaven des heylichs Sacramentsdach
(19 Juni) 1357. Dezelfden bekennen verkocht te hebben aan
Gheryt van Mameren een stuk erf, 27V2 voet breed en 31V2
voet lang, gelegen achter diens huis tusschen Ude Vlemings
en Goclevaert Dunnecop, zijnde deze verkoop geschied onder
voorwaarde, dat de kooper binnen 2 jaren eene steenen worp
zal doen leggen aan den stroom 1).
Vridagh 1363. Dezelfden vergunnen aan Heyl-
wych weduwe van Henric Bauderics om door de Peter-
scutspoert binnen te rijden en eenige veranderingen te maken
aan haar naast die poort staand huis.
Feria quarta post Misericordia (12 April) 1380. Mech-
teld weduwe van Goclevaert Dunnecop en hunne kinderen
Lambertus, Boydewinus, Godefridus en Elisabeth, de vrouw
van mr. Henricus Goeswinuszoon, dragen ten overstaan van
Henricus Cnode en Leoninus van Erp, schepenen van 's Herto-
genbosch, aan Henric Mathyszn. (Henric Henrics Mathyszn?) over
een steenen huis met tuin, staande en gelegen aan Orthenstraat
bij de Schutspoort, alsmede een onbebouwd erf, grenzende
aan dat huis en bezwaard met eene grondrente van 8 pond.
Sabbato post Dominicam qua cantatur oculi (28 Maart)
1394. Genta en Mechtildis, dochters van wijlen Gheryt van
Mameren, dragen ten overstaan van Dirck de Rover, ridder en
Johannes Coptiten, schepenen van 's Hertogenbosch, aan hunne
zuster Margaretha over al hetgeen zij uit de nalatenschap van
hunnen vader geërfd hebben.
In die beatae Luciae virginis (13 Dec.) 1395. Dirck,
zoon van Gheryt van Mameren, doet ten overstaan van Ghisel-
i) Hiermede is blijkbaar bedoeld de toenmalige tak der Dommel,
welke langs den stadsmuur ter hoogte van de Orthenbinnenpoort liep.
— 122 —
bertus de Spina (van Doorn) en Jacobus Coptiten, schepenen van
's Hertogenbosch, ten behoeve zijner zuster Margaretha afstand
van hetgeen hem toekomt uit de nalatenschappen zijner ouders.
Tivee dagen na St. Maarten in den winter (13 Nov.)
1396. Aleydis, dochter van Gheryt van Mameren en weduwe
van Jan Janszn de Bachon, draagt ten overstaan van Ywanus
Stiereken en Gerardus van der Aa, schepenen van 's Herto-
genbosch, aan hare zuster Margaretha over een huis en erf,
staande en gelegen aan de Orthenstraat.
Feria secunda post feshim beati Martini hyemalis (13
Nov.) 1396. Ywanus Stiercken en Gerardus van der Aa, sche-
penen van 's Hertogenbosch, geven een vidimus der voormelde
schepenbrieven van 1357, 1380, 1394, 1395 en 1396, waarna
Margaretha, dochter van Gheryt van Mameren, verklaart de
daarin bedoelde eigendomsoverdrachten aan te nemen voor
zich en voor Hille, dochter van Hilo Borghart.
31 Maart 1411. Margaretha, weduwe van Henric, den
zoon van Henric Mathyszn, doet ten overstaan van Daniel
Roesmont en Gerardus van der Aa, schepenen van 's Hertogen-
bosch, ten behoeve van Elisabeth, de dochter van Henric Ma-
thyszn (Henric Henrics Mathyszn), afstand van het vrucht-
gebruik, dat zij heeft van een steenen huis met erf, staande
en gelegen aan de Orthenstraat nabij de steenen poort, genaamd
St. Peters schutspoort.
J2 September 1425. Bodo de Tyela, zoon van wijlen
Henric Mathyszn (Henric Henrics Mathyszn ?) draagt ten over-
staan van Arnoldus de Rover en Godescalcus Eoesmont, sche-
penen van 's Hertogenbosch, over aan mr. Martinus van Zomeren
ten behoeve van Tielman en Zwanelde, kinderen van Arnoldus
Tielmanszn, een erf met timmering, gelegen aan de Orthen-
straat bij de Peter Schutspoort en belast met eene erfelijke
grondrente van 7 oude ponden.
6 Februari 1489 (zal moeten zijn 1439). Zweneldis.
dochter van wijlen Arnoldus Tielmanszn., draagt ten overstaan
van Henricus Berewout en Arnoldus Beest, schepenen van
— 123 —
's Hertogenbosch, aan Bodo de Tyela (van Tiel) over de helft
van een erf, gelegen aan de Orthenstraat bij de Schutspoort
en zich uitstrekkende tot aan de Haven.
Vrijdag na Paschen (29 Maart) 1459. Arnoldus Hen-
ricszn. Colen draagt ten overstaan van Nicolaus Spierinc en
Wolterus van Vucht, schepenen van 's Hertogenbosch, aan Goes-
vvinus Toelinc over een erf, gelegen aan de Orthenstraat tus-
schen het erf van dezen laatste en dat van Egidius Screynmeker
en belast met een Vi eener erfelijke grondrente van 20 oude
ponden ten behoeve van de Tafel van den H. Geest te 's Her-
togenbosch.
Zaterdag na Zondag Judica (13 April) 1469. Goeswinus
Toelinc draagt ten overstaan van Rodolphus Dicbier en Wil-
helmus van den Bosch, schepenen van 's Hertogenbosch, aan
zijnen zoon mr. Wilhelmus Toelinc, priester, over een steenen
huis met erf, staande aan de Orthenstraat bij de H. Kruispoort
in de nabijheid van de Vischmarkt en het Bokhovenstraatje.
Zaterdag na Zondag Judica (13 April) 1469. Theodori-
cus Henrickszn. Bressers van Beeck doet ten overstaan van
Kodolphus Dicbier en Wilhelmus van den Bosch, schepenen
van 's Hertogenbosch, ten behoeve van Willem Hinckart afstand
van zijn recht van wederinkoop en naasting, dat hij heeft van
zekere erven aan de Orthenstraat nabij de H. Kruispoort
gelegen en welke door mr. Willem Toelinc, priester, den
zoon van Goeswinus Toelinc, aan genoemden Hinckart waren
verkocht.
Vrijdag na Paschen (27 April) 1470. Johannes Kemp
Janszn., als gehuwd met Mechteld Goeswinusdochter, draagt
ten overstaan van Rodolphus Dicbier en Wilhelmus van den
Bosch, schepenen van 's Hertogenbosch, aan Wilhelmus Hinckart,
als gemachtigde van mr. Willem Toelinc, priester, over een
steenen huis met erf, staande aan de Orthenstraat bij de
H. Kruispoort en in de nabijheid van de Vischmarkt en het
Bokhovenstraatje.
24 Juli 1470. Mr. Willem Toelinc, priester, zoon van
- 124 —
Goeswinus Tbelinc, verklaart ten overstaan van Johannes Ghys-
selen Johanneszoon en Rodolphus Dicbier, schepenen van 's Her-
togenbosch, van Wilhelmus Hinckart ontvangen te hebben 300
Rijnsche gl, verschuldigd wegens den koop van zekere huizen
en erven, staande en gelegen aan de Orthenstraat en afkom-
stig van genoemden Goeswinus Toelinc.
F er ia tertia post Misericordia (4 Mei) 1484. Ghysen-
radis van Erp 1), weduwe van Wilhelmus Hinckart 2), draagt
ten overstaan van Johannes Maertenszn. Monicx en Johannes
Dachverlies, schepenen van 's Hertogenbosch, aan haren zoon
Anthonius 3) over een steenen huis met tuin, staande aan de
Orthenstraat bij de H. Kruispoort en in cle nabijheid van de
Vischmarkt en het Bokho venstraat je, door haren overleden man
aangekocht van Mr. Willem Toelinc Goeswinuszn.
Feria tertia post Misericordia (4 Mei 1484). Ten
overstaan van laatstgenoemde Schepenen en met toestemming
van Johannes van Erp Arnolduszoon en Symon van Gheel
draagt Anthonius Hinckart laatstbedoeld huis met tuin over aan
Ludovicus van der Heyde.
18 Nov. 1488. Frederick, broeder tot Egmond, heer
tot Ysselsteyn, tot Bueren, tot Craendonck, enz., verklaart,
dat zijn rentmeester te Maartensdijk zal betalen aan zijnen
dienaar Lodewich van der Heyen eene jaarrente van 6 Rijn-
sche gl. ter vergoeding van in 1487 te Leerdam en andere
plaatsen voorgeschoten gelden.
5 Aug. 1492. Frederick van Egmond, tijdelijk heer
van Ysselsteyn, Craendonck, Eyndoven, etc, bekent ten over-
staan van Jan Heym en Yewaen Kuyst Martynszn., schepenen
van Js Hertogenbosch, aan Lodewijck van der Heyden Lode-
wijchszn. schuldig te zijn eene zekere som gelds, voortspruitende
uit den koop van een steenen huis aan de Orthenstraat bij de
1) Zij was eene van Erp van Middegael en dochter van Philips
en Coletta van der Meer.
2) Zoon van Philips en Gatharina Dielbeeck.
3J Hij was laagschout van 's Hertogenbosch en gehuwd met Adriana
van Balveren.
— 125 —
H. Kruispoort, welk huis Lodewijch van clerHeyclen gekocht had
van Anthonius Hinckart Willemszn. en vroeger toebehoorde,
eerst aan Goeswinus Toelinc en daarna aan Willem Hinckart,
Zooals uit laatstgemelcle akte kan worden opgemaakt
en in elk geval blijkt uit Dr. C. E. Hermans Kronijken^. 13,
daar toch aldaar geschreven staat: her Frederick van Egmont,
wyens huysing ofte paleys noch staet in die Ortenstraet
by dal heylich Cruy spoor te, was Frederik van Egmond de
eigenlijke kooper van dit huis, dat naar hem omdat hij
heer was van Ysselstein, het huis van Ysselstein is genoemd
geworden. Zijne ouders waren Willem van Egmond, heer van
Ysselstein, Leerdam, enz , stadhouder van Grave, overleden op
het Kasteel te Grave 1483, en Walburg van Meurs, overleden
in de kraam 1459 1).
Over het verblijf van Frederik van Egmond in den
Bosch vermeldt J. van Oudenhoven t. a. p. blz. 191 het vol-
gende :
Onder allede Hovelinghen van yt Bourgongiesche Hof
soo droech Fredrick van Egmonde, eerste Grave van Buren.
Heere van Ysselsteyn, de Stadt van den Bossche byzondere
1) Zij hadden behalve hem o. a. nog deze kinderen:
a. Johan van Egmond, eerste graaf van Egmond, overleden op
het kasteel van Egmond ;
b. Willem van Egmond, heer van Haps, huwde Margriet van Meer,
erfdochter van Boxmeer en weduwe van Pieter van Vertaing, heer van
Heeswijk, Dinther, Asten en Moergestel (Taxandria VI blz. 52).
c. Anna van Egmond, huwde Bernard graaf van Bentheim.
d. Elisabeth van Egmond, huwde 1°. Gijsbrecht van Bronckhorst
van Batenburg; 2° Jan van der Aa, ridder, heer van Bokhoven, die 23
Maart 1540 kinderloos overleed. (Taxandria III blz. 112).
e. Margriet van Egmond, huwde 1°. Johan van Merode; 2°. bene-
den haren stand, doch- uit liefde, den stal meester haars vaders Godert
Torck, kastelein van Buren, gesneuveld in den slag bij Middelaar 7 Juni
1507 en begraven i?i de kloosterkerk van St. Agatha, waarin zij reeds in
1496 ter aarde besteld was. Zij schonk haren tweeden man o. a. een
zoon Lubbert Torck, overste in dienst van keizer Karel V, die huwde met
lladewig van Hemert, erfdochter van Nederhemert, bij wie hij verwekte:
Godfried Torck, heer van Nederhemert, (wiens vrouw was Gornelia van
Harff, erfdochter van Bokhoven, welke hem geene kinderen schonk) en
Frederik Torck ook heer van Nederhemert, wiens vrouw was Maria van
Wittenhorst.
— 126 —
gunste toe; hiel hier sijn wooning he op het Huysvan Hemert
in de Orthenstraet teghen over het Geertruyden Clooster be-
neffens de oude Bruysselsche poort, nu de Cruyspoort. Dese
Graef van Bueren was gewoon met de Bossenaers in Gelder-
landt vyantlycke invallen te doen. Hy hielt hier vele oefe-
ningen van wapenen ende reedt veel seer prachtich met sijn
Buyters rontsom de Merckt ende stelde die dan op de Merckt
in slach ordre.
Hij overleed in het jaar 1500. Zijne eerste vrouw was
Aleicl van Culemborg, erfdochter van Buren en St. Maartendijk,
die in 1471 stierf; zij schonk hem deze kinderen:
a. Floris van Eginond, bijgenaamd Fleurtje Dunbier,
graaf van Buren en Leerdam, heer van Ysselstein, St. Maar-
tensdijk, Cranendonk, enz., stierf 1539, huwde Margaretha van
Bergen 1), de zuster van Maximiliaan en Cornelis, heeren van
Zevenbergen 2), welke hem deze kinderen schonk : Maximili-
aan, graaf van Buren ; Walburg, die tot man had Robbert van
der Marck, heer van Aremberg en Anna, die eerst huwde met
Joseph de Montmorency en daarna Jan, graaf van Hoorn,
heer van Altena.
b. Wemmer van Egmond, heer van Ysselstein, die on-
gehuwd stierf en een bastaardzoon Willem van Ysselstein
naliet.
Frederik van Egmond had ook een bastaardzoon, zooals
blijkt uit eene Bossche Schepenakte van 1546 (Reg. n° 173
f. 23), waarbij Domicellus Willelmus, filius legitimus quondam
Domicelli Willelmi de Ysselsteyn, filii naturalis quondam no-
bilis ac generosi domini, domini Frederici, comitis a Bueren,
etc, ab eodem quondam Domicello Willelmo de Ysselsteyn et
Domicella Theodorica, sua uxore legitima, filia quondam
Gerlaci die Roever, pariter geniti, verkoopt 7/s in eenen akker te
Rosmalen, enz.
4) Zij werden na hun huwelijk feestelijk te den Bosch ingehaald,
zooals blijkt uit R. A. van Zuylen Stadsrekeningen I blz. 484.
2) Taxandria VI blz. 53.
— 127 —
De tweede, wettige vrouw van Frederik van Egmond
was Walburg van Manderscheid ; zij kreeg van hem het huis
van Ysselstein in vruchtgebruik, van welken tocht zij 3 October
1530 afstand deed ten behoeve van haren genoemden stief-
zoon Floris van Egmond, zooals blijkt uit eene Bossche sche-
penakte van dien datum (Reg. n° 138 f. 1 vso), waarbij „Daniël van
Gerwen, rentmeester des lants van Craendonck, als speciael ende
behoirlic gemeen ticht tot sgheen des hier navol ght uuyt crachte
van zekere oepene brieven van procuratie daer af geëxpedieert
ende by de Edelre Waelgeboren ende vermogende Vrouwe,
vrou Walburch van Manderscheyt, grevinne ende weduwe tot
Bueren, tot Lederdamme, duwagiere tot Craendonck, etc, by
huere uuythangende zegele besegelt ende hueren name onder-
getekent, wesende van den date den 24 dach van Januario
anno 1530, die tochte der voirgen, vrouwe Walburch compete-
rende in sekere huysinge ende erven, met allen sijn toebehoerten,
genoempt thuys van Ysselsteyn, gelegen bijnnen deser stat in
de Orthenstraet by de Convente van Sinte Geertruden, heeft hy
wittelic opgedragen den Edelen Waelgeboren ende zeer ver-
mogenden heeren Floris van Egmont, grave tot Bueren ende
Lederdamme, heere tot Ysselsteyn, tot Craendonck, capiteyn-
generael der Keys. Mayesteyt in desen synen neder landen,
tsamen met allen brieven ende rechten der voirgen. vrouwe
daerinne competerende."
Na doode van genoemden Floris van Egmond zal het
huis van Ysselsten door zijne erven verkocht zijn geworden.
Immers kort na zijn overlijden vinden wij het in het bezit
van Lubbert Torck, den zoon van Godert en Margriet van
Egmond voornoemd, daar hij toch blijkens van Heurn Beschrij-
ving in het jaar 1542 een steen plaatste in den gevel van dat
huis, waarop uitgehouwen waren twee wapens, waarvan het
mannelijk dat van Torck was en het vrouwelijk een gekwar-
tileerd wapen was, waarvan een kwartier dat van Hemert
vertoonde. Hij plaatste verder in het oostervenster van de
St. Geertruikerk een glas, waarin zijne beeldtenis gebrand was
— 128 —
met zijne vier kwartieren daar boven. Naar hem werd dit huis
een tijd lang het huis van Hemert genaamd. Het zal van
hem gekomen zijn aan zijnen zoon Frederik Torck, vermits
den 12 Juni 1572 voor Schepenen van den Bosch diens weduwe
Maria van Wittenhorst de Bossche raadsleden mr. Goyart Lom-
baerts van Enckevoirt en Jaspar Jan Mathijszoon machtigde
om voor haar gerechtelijk in te vorderen de huy shuer e oft
hueringe van den huyse Ysselsteyn oft Hemert ende vier ca-
meren oft huysen daertoe annex ende toebehoor ende.
Later behoorde dit huis aan de Tafel van den H. Geest
van den Bosch, krachtens welken titel blijkt echter niet ; alleen
blijkt uit eene Bossche Schepenakte, te vinden in Reg. n° 252
f. 514, datHenrick Heeren, raad van den Bosch, als meesteren
rector van die Tafel dat huis 9 December 1594 verkocht aan
mr. Jacob van Berchem 1), schout van Maasland, die de zoon
was van Jacob, den zoon van Jan Gielis (of Michiels)zoon van
Berchem. Zijne vrouw was Anna Gysselen, dochter van Gys-
bert en Waltera van Gewande (dochter van Walterus van
Gewande Willemszn en Judith Kuyst Henricksdochter), die hem
deze kinderen schonk :
a. Waltera, huisvrouw van Jor. Dirck van Oss (hun
zoon was Karel van Oss, geboren in 1601).
b. Mr. Gijsbrecht, die huwde met Peterken, de dochter
van Jan Peterszoon van Antwerpen en Aleid (de dochter van
Everard, den zoon van Goeswijn Michielszn.), welke hem deze
kinderen schonk :
1°. Mr. Jan van Berchem, echtgenoot van Magda-
lena van Oss ; hij erfde van zijne ouders (Schepenakte
van den Bosch 23 Juli 1614 Reg. n° 658 f. 333) de erfse-
cretarie der vrijheid Oss en der dorpen Lithoijen en Maren,
mitsgaders de vorsterijen van Oss en Lithoijen.
2°. Jacob van Berchem, erfde (akte alsvoren) van
zijne ouders de erfsecretariën der dorpen Berchem, Heescli,
1) Zijn broeder was Willem van Berchem.
— 129 —
Nistelrode, Berlicum, Rosmalen en Nuland, mitsgaders de
vorsterijen van die dorpen 1).
3°, Peter van Berchem.
4°. Judith van Berchem.
5°. Anna van Berchem.
6°. Aelken van Berchem. Zij erfde blijkens laatst-
bedoelde Schepenakte van hare ouders het hier bedoeld
huis, dat daarin aldus omschreven werd : huis met tuin
en achterhuis, staande aan de Orthenstraat te den Bosch
tegenover H Convent van Sinte Gertrude.
Aelken van Berchem zal waarschijnlijk ongehuwd zijn
overleden, daar toch hare genoemde moei Wal ter a voor de
eene helft en haar broeder Jan van Berchem, alsmede Jor.
Dirck van Oss haar oom, Jan Janszn van Antwerpen en Pauwei
Raessen in hunne hoedanigheid van momboiren over hare min-
derjarige broeders en zusters, zooeven onder 2° tot en met 5°.
vermeld, voor de andere helft dit huis den 2 April 1615 (Reg.
n° 252 f. 514), voor de som van f. 2708 aan de stad den Bosch
verkochten ; het werd toen aldus omschreven : de groote huy-
singe, voerpoerte, voerhuys aen de strate, stallinghe, galeryen,
plaetse, hoff, erfenissen ende achterpoerte, uutgaende achter
die Craen 2) opten Dieskant aldaer, gestaen ende gelegen
binnen dese stadt in de Orthenstraet by de Heylich Crays-
poerte, genoempt tlmys van Hemert oft hnys van Ysselsteyn,
tussen erfenisse Jacobs van Tulden 3) naer de Vischstraet d'een
1) Al de sub 1<> en 2° vermelde secretariën en vorsterijen zijn 5 Oct.
1675 door Judith van Berchem voor Schepenen van den Bosch overgedragen
aan haren neef Gijsbert Boonaerts.
2) In eene Bossche Schepenakte van 3 507 (Reg. no 101 f. 380) heet
deze kraan een edificium, daar toch bij die akte werd verkocht het huis in
de Slang e retro edificium den craen ultra pon tem piscium.
3) Dit huis had Jacob van Tulden, die lakenkooper te den Bosch
en de zoon was van Gerard van Tulden, in 1610 gekocht van Roelof van
Doirn Dirckszn. (Reg. no 309 f. 197;; deze had het huis verkregen bij akte
in Reg. no 264 f. 305 ; den 5 Januari 1614 verkocht hij het weder aan
Adriaan van Druenen Jan Willemszn. Zijne vrouw was Heylwich, dochter
van Dirck van Meurs; toen zij weduwe van hem was, woonde zij in
1630 te Oirschot; hun zoon was Theodoor van Tulden, de beroemde
Bossche schilder. (Cf. Taxandria XVIII p. 118).
13
— 130 —
syde ende tussen erfenisse eensdeels mr. Jan Typoets ende eensdeels
die Bockhovenstraet d' ander syde, streckende voer van de Orten-
straet achterwaerts totte strate achter de Craen opten Dieshant.
Volgens van Heurn Beschrijving kocht de stad den Bosch
dit huis om er een stedelijk depot van zout in te vestigen.
Toen zij het daartoe niet meer noodig had, verkocht zij het 19
Januari 1657 (Reg. n° 411 f. 332) met het daartoe behoorend
huisje, waarin de Kraankinderen plachten te vergaderen, aan
Willem van Bree, koopman te den Bosch ; het werd alstoen ge-
zegd te zijn : een huys ende erve ivilner Jans Comans, gelegen
in de Orthenstraet by de steenen Binnenpoort, nu zijnde de
groote huysinge enz. (alsvoren) by de H. Cruyspoort, genoemt
't huys van Hemert oft 't huys van Ysselsteyn en te staan
tusschen de Bokhovenstraat ex uno en het huis van mr. Peter,
scherprechter en het erf van Gerard Andrieszn. van Gelder
ex alio. Het huis van mr. Peter, scherprechter, was dat, het-
welk Jacob van Tulden als voorzegd in 1610 had gekocht;
de erfgenamen van genoemden mr. Peter, wiens familienaam
was van Olclenburgh en die beul was te den Bosch, verkochten
26 Mei 1702 (Eeg. n° 514 f. 417) dit huis aah na te noemen
Pieter van Bree; het werd toen gezegd zich achterwaarts uit
te strekken tot aan een huis, dat aan cle Haven achter de
Kraan stond tusschen het huis van Ysselstein ex uno en het
huis de Drie paternosters ex alio en ook aan meergenoemden
mr. Peter toebehoorde ; diens erven verkochten het op laatstge-
melden datum eveneens aan gezegden Pieter van Bree. Genoemde
Willem van Bree had 13 Maart 1683 (Eeg. n° 477 f. 70) van
Maria Herincx weduwe van Johan van Kessel 1) bij het huis
van Ysselstein reeds aangekocht: a een nieuw huis of pakhuis,
staande op den hoek van cle Bokhovenstraat tusschen het erf
van den kooper ex uno en het volgend huis ex alio; b een
huis in dezelfde straat tusschen laatstgemeld huis ex uno en
het erf van den kooper ex alio, terwijl zijne weduwe van
4) Deze verkoopster had deze beide huizen verkregen van Mag-
dalena Herincx weduwe van Mathijs van Kessel.
— 131 —
de stad den Bosch 7 Augustus 1685 (Keg. n° 503 f. 101) bij het
huis van Ysselsteyn nog aankocht de Bierdragersvergaderplaats,
zijnde een bouwvallig huisje, staande aan de Smalle Haven en den
hoek der Bokhovenstraat tusschende erven van haar, koopster.
Meergenoemde Willem van Bree had het huis van Yssel-
stein en de andere huizen, die hij, als gezegd, kocht, gekocht
om daarin op te richten eene glasblazerij tot het vervaardigen
van wijn- en bierglazen en allerhande andere voorwerpen van
wit glas. Ziehier hoe van Heurn dit mededeelt in zijne Historie
III blz. 83 :
„In den jaare 1656 werd hier ter stede eene glasbla-
zerye door zekeren Willem van Bree, koopman en burger hier
ter stede, opgeregt. Hy verzogt hiertoe verlof van de Eegee-
ring voor den tijd van 14 of 20 jaaren met uitsluiting van alle
anderen en vrydom van stads accijnsen. De Begeering (van
den Bosch) benoemde eenigen uit den haare om over de voor-
waarden daarvan met hem nader te handelen en wanneer zy
verslag deden, dat dit werk voor de stad niet ondienstig was,
besloot de Regeering de opregting eener glasblazerye aan van
Bree toe te staan. Voorts gelaste zy, dat geene vreemde glase-
kramers in de stad eenige glaasen zouden mogen brengen dan
op de week- en jaarmarkten op de verbeurte van dezelven en
eene boeten voor ieder glas, dat verkogt werden. Zy zouden
die glasen op dezelve boete niet langs de deuren mogen dragen
en verkopen. Van stadswege zoude aan van Bree eene huizinge,
by de Ortenbinnenpoort gelegen, het huis van Ysselstein ge-
naamd, alsmede zeker huisje, waarin de Kraankinderen plegen
te vergaderen, voor vier duizend guldens, om tot eene glasbla-
zerye te gebruiken, opgedragen worden. Den medestander van
van Bree zoude het poorterschap geschonken worden. Het ge-
melde huis zou de vrijdom van inlogering, van ruiters en
soldaaten genieten, zo lang het tot een glasblazerye strekte.
Hun houtschip 1) zoude agter hetzelve huis mogen losschen en
1) N.l. het schip, dat moest aanvoeren het hout benoodigd tot
het stoken der glasblazerij.
— 132 —
indien een ander schip aldaar lag, zonde dit verlegt moeten wor-
den. Ook zoude de Glasblazery van stadslasten op het hout en den
turf vry zijn Deze Glasblazery is thans nog in stand. In dezelve
worden allerlei drinkglazen en ander wit glaswerk gemaakt."
Blijkens E. A. van Zuylen Stadsrekeningen II p. 1470
ontving Willem van Bree 5 Juli 1658 van de stad fl. 60 tot
eene vereeringe van dat hy de samentelycke heer en van de
regeringe liadde versocht voor d'eerste reyse te willen comen
sien het blasen der gelasen in de gelaesblaserye, waaruit blijkt,
dat toen reeds deze fabriek in het huis van Ysselstein in volle
werking was.
Genoemde Willem van Bree behoorde tot een Akensch
geslacht; zijne ouders waren Willem van Bree en Elisabeth
van Meven, welke beiden in 1654 reeds waren overleden, daar
toch in dat jaar Dirk van Bree voor Schepenen van den Bosch
zijne vrouw Elisabeth van Niel en zijnen oom Jacob van Meven,
koopman te Aken, machtigde om met zijnen broeder te deelen
de nalatenschappen zijner ouders.
Willem van Bree, de Bossche glasblazer, overleed 1 0 Juli
1683; zijne vrouw was Jenneken Somers (dochter van Peter Wil-
lemszn en Aelken, de dochter van Henrick Boudewijns), die 4 Sep-
tember 1696 stierf; beiden werden in de St. Janskerk te den Bosch
begraven onder eene grafzerk, welke zich aldaar nog bevindt.
Hunne kinderen waren : Pieter of Pedro van Bree, die
in 1723 te den Bosch ongehuwd stierf; Mathias van Bree, die
13 Juni 1688 te den Bosch, als wanneer hij aldaar op den Hoo-
gen steenweg woonde, huwde met Maria Suyskens, woonachtig
aldaar in de Verwerstraat, en Aldegonda van Bree, welke laatste
ook ongehuwd schijnt te zijn overleden.
Van hen zetten Pieter en Mathias de glasblazerij huns
vaders in het huis van Ysselstein voort; dit huis kreeg naar
dat bedrijf den naam van het glashuis.
Van den medestander van Willem van Bree in deze
fabriek, over wien van Heurn t. a. p. het heeft, blijkt uit de
Bossche Schepenakten niets, zoodat hij in den Bosch geene be-
— 133 —
zittingen op zijnen naam zal hebben gehad en wellicht aldaar ook
niet zal hebben gewoond 1). Hij heette Henri Bonhomme en
ontving 17 October 1658 het poorterschap van gezegde stad,
hetgeen in haar poorterboek aldus vermeld staat : Henry Bonhom
is by acte der heeren schepen ende raedt deser stadt in dato
den 17 Octobris 1658 geworden poirter deser stadt ende heeft
daerop gedaen den behoirlicken eedt 26 Juli 1659.
Was genoemde Bonhomme blijkbaar een Waal, zeker was
dit aanvankelijk het personeel dezer fabriek. Daartoe behoorde
o. a. Jean Mahye, die van zijne vrouwe Marguerite Ballet (of
Ballay) te den Bosch in het E. K. bedehuis van St, Pieter deze
kindereu liet doopen:
1688 13 November Maria.
1692 1 Mei Jacobus.
1694 18 Januari Maria Geertruid.
1695 28 October Robertus.
1698 3 Augustus Joannes Franciscus.
De laatstgenoemde dezer kinderen woonde in 1736 te
Kotter dam, terwijl de voorlaatstgenoemde, Robertus, in 1721
meester glasblazer in gemelde fabriek was; hij huwde met
Maria Geertruid van der Vaart, die hem deze kinderen schonk :
a. Johanna ;
b. Johan Francis, die huwde met Maria Hof mans, welke
in 1799 weduwe van hem was; hij was de stamvader van de
familie Mahie van Boxtel en Liempde, waarvan het laatste
mansoir, zijnde Gerard Mahie, 12 Juni 19u6 op het huis van
Stapelen onder Boxtel overleed;
c. Arnoldus Mahie.
Over het personeel dezer fabriek vermeldt van Heurn
in zijne Beschrijving nog het volgende:
1) Het lidmatenboek der Nederduitsch-Hervormde kerk te den Bosch
houdt in, dat 9 October 1687 daarvan met attestatie lidmaat werd Michiel
Bonhomme, wonende in Torenstraat en dat deze 3L Mei 1692 naar Nieu-
wenhoorn vertrok. Of hij Henri Bonhomme in den bloede bestond blijkt
evenwel niet.
134
Omtrent twee jaaren geleeden (wanneer dit was vermeldt
hij niet) heeft de eigenaar (der glasblazerij) een glasenslijper
uit Engeland bekoomen, na welken tijd er zulken fraai glas-
werk gemaakt werd, dat zulks het Engelsche evenaarde; doch
ederd eenigen tijd zijn de eigenaar en de slijper het oneens
geworden, waardoor hel te vreesen is, dat die geheele hantee-
ring te niet zal loopen.
In 1766, toen stadhouder prins Willem V een bezoek
aan den Bosch bracht, was deze glasblazerij blijkbaar nog in
vollen bloei, want hij bezichtigde haar toen 1).
Mathias van Bree, die na cloode zijns broeders Pieter
waarschijnlijk alleen de glasblazerij zal hebben gedreven, her-
trouwde na doode zijner genoemde vrouw in 1693 met Geertruicla
Cornelia Schouten, toen woonachtig te Amsterdam; zij schonk
hem deze kinderen, wier afstammelingen het huis van Ysselstein
bezaten: a Johanna Cornelia van Bree, gedoopt te den Bosch
in het E. K. bedehuis van St. Jan 24 Maart 1694; zij trouwde
met Jean Pierre d'Henssens, wonende te Antwerpen en b Cor-
nelia (ook wel genoemd Cecilia) Maria van Bree, die de echt-
genoote werd van mr. Pieter Tiarck, wonende te Leiden en hem
deze kinderen schonk: Petronella Geertrudis, die ongehuwd
stierf, en Maria Jacoba Tiarck.
Den 20 Juli 1787 verkochten Jkvr. Geertrudis Carolina
d'Henssens en Antonia Johanna Maria d'Henssens; Elisabeth
Johanna Ignatia d'Henssens weduwe van Jor. Jean Joseph
van Kessel; Joanna Maria d'Henssens weduwe van Jor. Jean
Pierre Ernest de Caters; Pierre Bals als momboir over Jor.
Michiel d'Henssens, minderjarigen zoon van wijlen Mathias
Xavier d'Henssens 2) en Anne Jeanne Adrienne Wilmot, als ook
als momboir over de minderjarige kinderen van voornoemde
douarière de Caters; (zijnde genoemde personen, die allen te
Antwerpen woonden, met na te noemen Adrienne Knyfï geb.
1) Van Heurn Historie IV. p. 223.
2) Hij was broeder van de drie eerstgenoemde Jonkvrouwen
d'Henssens.
— 135 —
d'Henssens eenige kinderen, kindskinderen en erfgenamen van
wijlen de echtelieden Jean Pierre d'Henssens en Jolianna Cor-
nelia van Bree); Jor. Petrus Garolns Josephus Knyff en zijne
vrouw Adrienne d'Henssens, dochter van Mathias Xavier en
Anne Jeanne Adrienne Wilmot, wonende te Brussel; Maria
Jacoba Tiarck Walta 1) gravin douairière Jean BaptisteFrancois
George graaf d'Oultremont de Wegimont en Marie Elisabeth
de Meex huisvrouw van Rogier de Blavier, beiden wonende te
Luik, — aan Willem Vosch van Avesaet, kapitein ter zee te
den Bosch, echtgenoot van Magdalena Juliana Senff : huis en
erf, van ouds genaamd het huis van Hemert of het huis
Ysselstein, geapproprieerd en tot hiertoe gebruikt tot eene
glasblazerij, met alle daartoe behoorencle gebouwen, pakhuizen
en gereedschappen, staande aan de Orthenstraat bij en aan de
Binnenpoort, mitsgaders nog zes huizen en erven daarbij en
aan gelegen in de Orthenstraat, het Bokhovenstraatje en de
Smalle Haven, en begrensd O. de Orthenstraat, W. de Smalle
Haven, N. het Bokhovenstraatje en Z. het erf der wed. G. van
Amelsvoort. Genoemde Vosch van Avesaet heeft daarop het huis
van Ysselstein, waarvan van Heurn Beschrijving ook nog me-
dedeelt, dat het toen reeds merkelijk veranderd en verkleend
was, met de daarbij behoorencle poort afgebroken en in 1789
in de plaats daarvan gebouwd het thans nog bestaande kapi-
tale heerenhuis met poort, genummerd n°. 36. Den 1 Februari
1800 verkocht hij dit huis aan Augustinus Tilmanus van Rycke-
vorsel, Thomas Cornelis van Ryckevorsel, Bernard Jacob Half
Wassenaer van Onsenoort, Eugenius de Massen en Jacobus
Cornelis van Bommel, allen wonende te den Bosch. Het werd
toen ingericht tot eene factorij van koloniale waren ; later wrerd
het een bankiershuis en thans wordt het met de daartoe be-
hoorende gebouwen aan particulieren verhuurd; eigenaars daar-
van zijn thans Jan van Ryckevorsel, wronende te den Bosch
en zijn broeder Herman van Ryckevorsel, wonende te Vught.
1) Zij werd geboren te Leiden 26 Aug. 1727. -[ te Antwerpen 21
April 1802 en huwde met haren genoemden echtgenoot te Leiden in 1750.
— 136 —
■ c. De Strikkenpoort.
CN°. 16).
Over dit huis, dat aan de Orthenstraat eenige huizen ver-
der Vischstraatwaarts dan het Huis van Ysselstein en aan den-
zelfden kant als dit huis stond, deelde van Heurn in zijne
Beschrijving mede: „het is een oud doch sterk gevaarte, dat
door de tegenwoordige bezitters merkelijk van binnen is ver-
beterd ; boven de poort dier huizinge staat nog het wapen van
Strik met een ander, hetwelk my onbekend is. Dit huis word
thans voor een logement en uitspanning gebruikt."
De oudst bekende eigenares van dit huis was Arnolda
weduwe van Jan Gysselen Janszn., die hetzelve, als wanneer
het omschreven werd: als erfenissen, huizen en erven, staande
en gelegen in de Orthenstraat tusschen het huis van Willem
van Venlo ex ano en dat van dezen en van de erfgenamen
van Petrus Hugenzoon en Petrus van Loen, zoomede de kin-
deren van dezen laatste, ex alio, bij gerechtelijke uitwinning
verkregen had; zij verkocht dit huis, clat nu gezegd wordt te
zijn: domus et area anterior ac vacua hereditas, sibi retro
adjacens, olim Johannis Reymbrants, dehinc ejus heredum, ge-
legen aan de Orthenstraat tusschen de erven van Aleid wed.
Willem van Venlo ex utroque latere en zich achterwaarts uit-
strekkende tot vijf huisjes, eertijds van genoemden Rembrants,
nu aan diens erven toebehoorende, alsmede een gang met poort
daarachter loopende, aan Gyselbert van denpolle 1) Arndszoon
en aan Dirck, zoon van Arnd Dirckszn. ; dezen beiden deelden
bij eene akte van scheiding dit huis, — dat toen omschreven
werd als: huis met area anterior, ledige plaats, sibi retro adja-
cens, en gang, — aan genoemden Gyselbert van den Polle toe.
Diens dochter domicella Johanna weduwe van Gerard Sandelyns,
zoo voor zich en als gemachtigde, blijkens procuratiebrieven
1) In 1505 was hij reeds overleden met achterlating eener weduwe
Beatrix geheeten. Reg. n° 92 f. 72,
— 137 —
door de Regeering der stad Antwerpen verleend, van Adriaen
Vleedincx en diens vrouw domicella Aleid van Amstel, dochter
van Gysbert van Amstel en Elisabeth, de dochter van Gyselbert
van den Polle voornoemd; Jan Sterckenborch, zoon van Jan
Janszn., burger van Keulen, en Postulina, dochter van genoem-
den Gyselbert van den Polle; mr. Jan van der Stegen 1) als
man van domicella Postulina, dochter van Jan Janszn. Stercken-
borch en Postulina van den Polle ; Mathias, Gysbert en domi-
cella Anna, kinderen van laatstgenoemde echtelieden Stercken-
borch-van den Polle; domicella Adriana, dochter van Jan van
Kessel 2) en domicella Elisabeth, dochter van Gyselbert van
den Polle voornoemd; mr. Gooswijn van der Stegen 3) als
man van Anna, dochter van Jan Kessel en domicella Elisabeth
voornoemd en Henrica, onmondige dochter van Henricus, den
zoon van Jan van Kessel en domicella Elisabeth voornoemd,
verkochten 13 Januari 1538 (Reg. n° 155 f. 77) dit huis, dat
nu gezegd wordt te zijn huis area anterior, ledige plaats,
sibi retro adjacens en gang met poort, aan Jan Strick. Naar
dezen kreeg het den naam van de Strikkenpoort. De oudst
bekende van zijn geslacht was Nicolaus Strick, clie een zoon
Goijart had, welke slachter te den Bosch was 4) en tot zoon
had Nicolaus Strick; deze huwde met Elskenen, die hem de
navolgende kinderen schonk:
Arnolda Strick;
Yda Strick en
1) Hij was zoon van mr. Jan van der Stegen en Margaretha Kemp;
hij was schepen van den Bosch, werd geboren 1494 en stierf 17 Januari 1567.
2) Hij was schout van Boxtel
3) Hij was ook zoon van mr. Jan van der Stegen en Margaretha
Kemp; hij was eveneens schepen van den Bosch en stierf 15 October 1577.
4) Beatrix weduwe van Jan van Uden, bakker, Jan van der Zijde-
wijnen als man van Yda en Goijart de Bye Dirckszoon als man van Eli-
sabeth, dochters van Henrick van den Ackeren, den vader van genoemden
Jan van Uden, verkochten 29 Juli 1485 aan hem eene vleeschbank in
het Vleeschhuis of Macellum te den Bosch. Zijne kleinkinderen Lambert en
Jan Strick, Joirden van Maren, als man van Agnes Strick; Goijard Strick,
Gielis Glerx als man van Heskenen Strick en Anthony Sebastiaanszn. als
man van Ermgard Strick, verkochten 27 Juli 1564 die bank aan Jan
Heeren Jacobszn. (Reg. n° 210 f. 450).
— 138 —
voornoemden Jan Striek; deze huwde met 1° Antieken Stooters,
dochter van Mathijs Lambertszn en Ermgard, de dochter van
Jan, den zoon van Albert Valckens van Maren; 2° Elisabeth
Pijnappel Jans dochter; hij had van die vrouwen deze kinderen:
Ex lma
Lambert, Goijard, Jan, (Reg. n° 213 f. 107 vso), Agnesen,
gehuwd met Jonden van Maren Adriaanszn.. Heskenen, huis-
vrouw van Gielis Clercx en Ermgard, echtgenoote van Anthony
Sebastiaatiszn.
Ex 2dd.
Willem, Claes, Elisabetli, Antieken, Heylken en Elsken.
Het huis de Strikkenpoort werd uit hunne vaderlijke
nalatenschap toebedeeld aan Goijard en Jan Striek voornoemd
tijdens dat dezen nog onmondig waren; hunne voogden, zijnde
Gooswijn en Jacobus Heeren, Jan en Petrus Stooters Mathijs-
zonen, verkochten den laatsten September 1560 (Reg. n° 203
f. 490 vso) dit huis, dat ook nu gezegd werd te zijn: huis,
area anterior, hereditas vacua, transitus et porta, aan Lam-
bert Striek, den ouderen broeder van die minderjarigen. Hij
was slachter van beroep evenals zijn broeder Goijard; in 1593
verkocht hij voor schepenen van den Bosch: duos stallos seu
scamma, dictos vleesbanken, in het Vleeschhuis aldaar, die
zijn broeder Goijard hem 11 Februari 1574 verkocht had, aan
den Deken van het Vleeschhouwersgilde te den Bosch en in
1571 procedeerde hij over door hem verkochte ossen. In 1566
(Reg. n° 215 f. 230) verleende hij eene grondrente uit dit
huis, clat alstoen omschreven werd als: huis, area anterior,
ledige plaats, gang en poort, staande aan de Orthenstraat
tusschen de huizen van Catharina en van Henrick van den
Bichelaer en zich achterwaarts uitstrekkende tot aan de Haven.
Lambert Striek voornoemd huwde met Aalken of Aleid,
dochter van Hans Gijsbertszoon van Amstelredam en Dieriks-
ken, de dochter van Philips, den zoon van Peter Wouterszoon
Heeren 1); zij was in 1593 reeds overleden, hij leefde nog in 1613.
1) Reg. no 213 f. 111.
— 139 —
Hunne kinderen waren Johauna, Elisabeth en Aleid Strick,
welke beide laatstgenoemden dit huis nog in 1630 en 1643
bezaten (Reg. n° 333 f. 23); eenige jaren te voren, zijnde in
bet jaar 1622, wTas het tijdelijk ingericht geweest tot kazerne
voor het Koningsgezind garnizoen. Aan wien dit huis van de
beide laatstbedoelde meisjes Strick kwam, blijkt niet met zeker-
heid ; wellicht erfde het van haar Jaspar Strick, koopman te
den Bosch, daar hij toch in 1652 als eigenaar daarvan optrad;
immers den 25 Juni van dat jaar (Reg. n° 402 f. 159) ver-
leende hij aan Jacob Willemszn, de Raedt ten behoeve van
diens moeder Judith, weduwe van Willem de Raedt, eene
grondrente uit dit huis, alsnu omschreven als : huys met erve,
poorte, cleyn huys daer neffens, erven, hoff, achteruytganck,
staande aan de Orthenstraat tusschen een huis van het Groot
Ziekengasthuis ex uno en dat der kinderen Jan Joosten ex alioy
strekkende met den achteruitgang tot aan de kade en het
water. Zijn vader Hans Strick, koopman in wollenlakens en
schepen te den Bosch 1), was zoon van AVillem Strick 2), den
zoon van Jan, welke de zoon was van voornoemden Jan Strick
Nicolauszoon. Johan Karsmans, koopman te den Bosch, die
gehuwd was met Mechteld, cle dochter van genoemden Hans
Strick, verkocht de Strikkenpoort den 29 Mei 1656 voor schuld,
vermoedelijk ten laste van zijnen zwager Jaspar Strick, die
waarschijnlijk wegens overbedeeling geld aan hem was sdmldig
gebleven; dat huis werd toen gekocht door Anneken Martens
1) Zijne grafzerk, die in de St. Janskerk te den Bosch ligt, staat
afgebeeld in van der Does de Willebois Studiebeurzen III p. 107. De daarop
staande kwartieren waren volgens van Heurn Beschrijving de volgende :
Strick Boort
Haestrecht Beelaerts
Stooters Kessel
Van den Broeck
Zijne vrouw was Maria van Susteren, dochter van Peter Franszoon
en Metken, de dochter van Eduvvaert Wellens.
2) Den '28 Juli 1613 huwden in de St. Peter en Pauluskerk te
den Bosch Willem Strick en Catharina Jansdr. ; getuigen waren daar*
bij Jan Strick en Frans Loeff.
— 140 —
weduwe van Jacob Lambertszoon Creeft in vruchtgebruik en
door hare kinderen in eigendom.
Den 7 December 1678 deed Agnes, dochter van ge-
noemde echtelieden Creeft en weduwe van Jan van Middeldorp
ten behoeve harer onmondige kinderen afstand van het recht
van vruchtgebruik, dat zij van een vierde in dit huis had,
waarna zij namens die kinderen; Johannes de Heyde als man
van Maijken, dochter van Jacob Creeft en Anneken Hartens,
voornoemd; Johan Heeren, burger van den Bosch, als man van
Metje, dochter van meergenoemde echtelieden Creeft en de
voogden over Elisabeth en Metje, dochters van wijlen Lambert,
zoon dierzelfde echtelieden Creeft, dit huis verkoopen, dat alsnu
omschreven wordt als eene schoone, wel gelege huyssinge met
een poortte, met een cleyn liuys daerneffens staende 1), erven,
hoff, stallinge, achteruytganck, genoemd Strickenpoort, staande
eenerzijds naast het huis van het Groot Ziekengasthuis en
anderzijds naast dat der erfgenamen van Jan Joostzoon van
Nieupoort en zich achterwaarts uitstrekkende tot aan de kade
en het water de Dieze. Kooper daarvan werd toen Herman van
Beest, burger van den Bosch. Zijn vrouw, die Johanna de Jongh
geheeten was, hertrouwde, nadat hij was overleden, in 1682
met Isaac Elsevier, jongman uit St. Michiels- Gestel en secretaris
der baronie van Hedel 2) en zoo zal het geschied zijn, dat toen
de op blz. 89 genoemde Wouterina van Beest, die eene doch-
ter van genoemden Herman Beest was, ongehuwd was komen
komen te overlijden, 3) de cadet Jan Cornelis Elsevier 4) de
Strikkenpoort van haar erfde. Van dezen laatste erfden dit
huis zijne zuster Catharina Elsevier, echtgenoote van mr. Antonij
Versfelt, toen advocaat en notaris te den Bosch; zijn broeder
1) Dit huisje was gebouwd op de area anterior, waarvan in de
voormelde akten de rede is.
2) Later was hij schepen van den Bosch en drossaard van St.-
Michiels-Gestel.
3) Haar broeder en zuster Cornelis en Anna Geertruid van Beest
waren blijkbaar reeds vóór haar gestorven.
4) Hij was kleinzoon van genoemden Isaac Elsevier.
— 141 —
Pieter Elsevier, wonende te Geldermalsen en de kinderen van
zijnen overleden broeder Isaacq Willem Elsevier, in leven vaan-
drig te Grave, over wie moeder-voogdes was diens weduwe
Cornelia Bokx, wonende aldaar; zij verkochten de Strikken-
poort, die toen grensde aan de huizen van Roelof Snell en
Cornelis van Warmond, den 22 Juni 1748 aan Martinus van
Summeren, ook wel van Someren genoemd.
Martinus van Summeren of van Someren, die wel geen
bloedverwant zal geweest zijn van den bekenden Bosschen
rechtsgeleerde van dien naam, werd te Oirschot geboren en was
leerlooier te den Bosch, alwaar hij in 1734 huwde metHendrina
Theresia van Venroy, eerder weduwe van Lambertus Prince
(van wien zij eene dochter Maria Elisabeth Prince had) en
dochter van Dirck Mathyszoon van Venroy en Helena Willems.
Omtrent hare familie staat in een oud handschrift aan-
geteekendf dat sy binnen Den Bosch heeft gefloreert ten min-
sten 4 eeuwen (1400—1700), sijnde deselfde noyt afgeweken
van het H. Roowsch Catholieck geloof; deselfde familie is
altijdt vermaert geweest door het smeden, seer konstigh in 't
eyser etc. werckende, hebbende oock gemaeckt die kurieuse
pomp, dien te Bosch op de Merckt staet. De stadt uitroepers
bel is oock erffelijck aen die familie geweest, hebbende Liven
van Venroy 1) tot sijn doot toe die beseten, t. w. tot ontrent
het jaer 1700.
Hendrina Theresia van Venroy schonk haren tweeden
man o. a. Adriana Mechtilda van Someren, die huwde met
Marinus van Heylerhof, woonachtig te Maastricht; den op blz.
110 reeds genoemden Hendricus van Someren, die 14 Mei 1741
in het R. K. bedehuis van St. Pieter te Den Bosch gedoopt
werd en factoor of expediteur te den Bosch was 2) en Anna
1) Hij was een zoon van Mathijs van Venroy, die de broeder was
van Dirck, den grootvader van Dirck Mathyszoon van Venroy voornoemd.
Ook hij was smid van zijn ambacht. In 1700 trad zijne weduwe Maria
van der Horst op als moeder-voogdes zijner twee onmondige zonen.
2) Het beroep van factoor of expediteur was in de 18e eeuw te
den Bos^h eene winstgevende zaak, omdat sedert het sluiten van den
— 142 —
Maria van Someren, die huwde met Cornelis de Wijs, wijnkoo*
per en brander te den Bosch, geboren te Vessem 7 Februari
1737 uit het huwelijk van Franciscus de Wijs met Cornelia
van Poppel Everardsdochter.
In lat eren tijd was de Strikkenpoort het eigendom van
H, C. Dobbe, lid van den Gemeenteraad te den Bosch. In het
daartoe behoorend zijgebouw werd zijn zoon pater Joseph Dobbe
geboren, die in 1900 in China voor het Katholiek geloof den
marteldood stierf en wiens monument in de St. Pieterskerk te
den Bosch staat.
Van de erven van H. C. Dobbe voornoemd kocht de
firma P. de Gruyter en Zn. dit huis. Zij deed het met de daarbij
behoorende poort, waarop al sinds lang geene wapens meer
stonden, in 1911 geheel afbreken.
d. De Lintmolen.
(Tweede straatje van Best n° 1).
Ter plaatse, waar zich thans de kapitale school dei-
parochie St. Pieter bevindt, stond eertijds tusschen de beide
straatjes van Best 1) een gebouw, dat een tijdlang den naam
van de Lintmolen had. Catharina, eenige dochter en erfgename
van mr. Jan Lantfort van Turnhout 2) en weduwe van Huy-
brecht van den Leemputte, verkocht 10 Januari 1625 (Reg.
n° 350 f. 111 vso) dit huis, dat haar vader bij gerechtelijke
uitwinning had gekocht, aan den schoenmaker Andries Willemszn.
vrede van Utrecht tal van tollen opgericht waren op de Bovenmaas en
dientengevolge de kooplieden van Holland, die goederen naar Luik of
Aken te vervoeren hadden er de voorkeur aan gaven om ze te den Bosch
te ontschepen dan al die tollen te betalen. Sedert dat de Leuvensche vaart
gegraven werd, is echter de expeditiehandel te den Bosch gaan verminderen.
1) In eene Bossche Schepenakte van 1522 wordt vermeld : mansio
olim Johannis de Best, dicta 't straetken van Best. In 1530 bezat Arnold
van Best Willemszn. een huis in de Orthenstraat te den Bosch (Re^.
no 139 f. 280).
2) Deze als man van Heylwig, dochter van Jan Colen Henrickszn.
van Helt, c. s. verkocht in 1590 aan Huybrecht van den Leemputte Hen-
rickszn een huis, staande in de Verwerstraat tegenover de Beurdschestraat.
— • 143 —
van Affelen. Eene kleine eeuw later en wel in 1707 verkochten
Authony de Vlieger 1), postmeester te den Bosch, als gehuwd
met Eleonore Marguerithe Hubert, eerder weduwe van Maurits
van Eelde, in leven commies ter recherche te den Bosch, die dit
huis 22 Dec. 1598 gekocht had van Anna Catharina Pappers
c. s., alsmede de erfgenamen van genoemden van Eelde, op hunne
beurt dit huis en wel aan Johannes van der Linden, koopman
te den Bosch. Genoemde Anthony de Vlieger was in 1606,
evenals Johan Crabbe, Samuel Fabre en Coenraed Cuper van
Holthuysen, post- en boden me ester van den Bosch op Holland
enz. ; zijne vrouw was de dochter van Thomas Hubert en
Catharine Tiecquet.
Later behoorde dit huis aan de echtelieden Martinus
van Someren en Hendrina Theresia van Venroy, hiervoren op
blz. 141 reeds genoemd; hunne dochter Adriana Mechtilda van
Someren, huisvrouw van Marinus van Heylerhof, wonende te
Maastricht, verkocht het 23 Augustus 1771 aan haren broeder
Henricus van Someren, factoor te den Bosch ; het werd als toen
omschreven als : twee huizen onder een dak, genaamd de Lint-
molen, sedert eenige jaren ingericht tot een pakhuis en staande
tusschen de twee straatjes van Best.
De naam lintmolen duidt aan, dat in dit huis oudtijds
eene lintfabriek gevestigd was. Voorheen waren er in den Bosch
vele van die fabrieken, waar men het zoogenaamde Bossche band
maakte, dat een goeden naam in den lande had. Ten tijde van
van Heurn was deze tak van industrie in den Bosch reeds in
verval 2) en thans is er in den Bosch maar één lintfabriek
meer. Van Heurn vermeldt nog, dat toen in den Bosch het
lintwerken begon te vervallen, de twijnerijen aldaar toenamen
en die ten zijnen tijde aldaar eene voorname nering uitmaakten ;
1) In 1771 werd voor Schepenen van den Bosch een gedeelte in
een aldaar staand huis verkocht door Judith van den Oudenhof weduwe
van Johannes de Vlieger, zoon van Carel en Agneta Kies (eigenlijk genaamd
Kisch). Men zie over deze de Vliegers De Wapenhernut 1909 p. 62 en vlgd.
2) Dit was het gevolg van den invoer hier te lande van goed-
kooper band uit Elberfeld.
— 144 —
er waren er alstoen wel tien en daaronder meer dan een e,
waarin met vijf of zes molens gewerkt werd; de garens, die
men voor de Bossche twijnerijen bezigde, werden van inlandsen
vlas zoo binnen den Bosch als in de nabijheid daarvan gele-
gen dorpen gesponnen, hetwelk wel aan twee duizend spinsters
zoo binnen als buiten de stad een bestaan opleverde; ook de
Bossche garens hadden een goeden naam in den lande.
Wat verder marktwaarts had men de huizen:
e. De Gulden hopzak (huis no. 3), de Struis en de
Gulden brouwkuip (huis no. 1).
Van deze drie huizen, had het eerste, gerekend als men
kwam van Orthen, den naam van de Galden hopzak; heette
het tweede de Struis of wel de Vogel Struis, ook wel de
Gulden Struis en het derde eerst de Wildeman, later de Gul-
den of de Vergulde brouwkuip.
Het eerst bedoelde huis werd 9 Februari 1564 (Reg.
n° 236 f. 4) door Dierck 1) en Margriet Loeff, kinderen van
Henrick Loeff den oude; door Jan, zoon van Albert Wellens en
van Agnes, de dochter van genoemden Henrick Loeff, alsmede
door genoemde Dierck, Margriet en Jan namens Henrick en Leo-
nard, onmondige kinderen van Alberts Wellens en Agnes Loeff
voornoemd, verkocht aan den bierbrouwer Wouter, zoon van
Jan Gooswijnszn van Uden; het werd alstoen gezegd te zijn:
vhuys, erve, hoff met twee af terhuysen, onder een dack staende
ende eenen stalle, daer achteraen staende, gelegen aen den
Hoogen Steenweek tegenover de Visstraet tussen erve Gijsbert
Henrickszn. aen d'een syde ende tussen erffnisse Hanrix van
Gangel, laeckencooper aen d'ander syde, streckende van de
voors. straete tot den water aldaer loopende.
1) Den 27 Mei 1575 (Reg. no. 225 p. 217) verklaarden voor Schepe-
nen van den Bosch Bartholomeus Loeff, raad dier stad en Henricus, zoon van
Albert Wellens, graankooper, beiden poorters van den Bosch en eerlijke
mannen, ten verzoeke van Frans, zoon van Dierck Loeff, uit Heusden, dat
deze is van goeden naam en faam, probae vitae, nullaque labe heretica
infectum esse.
<f^RE7
*
-I- für -§~
HET HUIS DE GULDEN HOPZAK.
ORTHENSTRAAT N° 3.
Behoort bij blz.^i45_
- 145 —
Genoemde van Uden brak daarop al de gebouwen, waaruit
dit huis bestond, af en maakte daarvan : een ledige plaetsse
oft erffnisse, streckende van de voorstraete achterwarts tot
aen een deminghuys by den voors. (van Uden) daergestelt
ende getimmert, staende tot den water toe aldaer achtervlie-
tende, met de waterstey gering e daer af ter staende (n.b. dit
„deminghuys" maakte later deel uit van het door hem gebouwd
huis de Vergulde brouwkuip). Van meergenoemden van Uden
kwam dit ledig erf met hetgeen daarachter, als gezegd, gebouwd
was aan diens dochter Christina van Uden, welke het ten
huwelijk bracht aan haren man Jan van Vechel, den zoon van
Joost Leonardszoon ; hunne kinderen, zijnde: Joost, Wouter,
Agnes, Margriet en Aleid van Vechel, voor welke vier laatst-
genoemden, omdat zij toen nog minderjarig waren, optrad hun
curator Adriaan de Eoy Adriaanszn, verkochten dat erf Maart
1600 aan den bierbrouwer Wouter Janszn van Wel; hij bouwde
daarna daarop het huisl), dat er thans nog op staat en waarvan
de gevel thans nog is, zooals hij dien bouwde ; deze is de eenige,
welken men uit zijnen tijd in den Bosch nog vindt. Zijne doch-
ter Anna, huisvrouw van Jan van Geffen en zijne overige erven
verkochten 18 April 1637 dit huis, waarin toen woonde de
wijnkooper Gerard Hulderincx, aan Jacques de Lange, kapitein-
geweldiger over het garnizoen van den Bosch, die het 3 Februari
1643 (Reg. n° 387 f. 168 vso) weder verkocht aan mr. Peter
van Bree, notaris en procureur te den Bosch ; diens kinderen
Jacob en Boudewijn van Bree, dezen ook nog als erfgenamen van
wijlen hunnen broeder Dr. Peter van Bree, verkochten het 24
November 1694 (Reg. n° 481 f. 61) aan Josina en Maria van Vechel.
Het hierop volgend huis, de Struis, ook de Vogel Struis
of wel de Gulden Struis geheeten, werd door de kinderen van
Ariken van Bommel wede van Anthonis Anthoniszn van Berck
in 1628 verkocht aan Dorfken Ysbrants, die huwde eerst met
Jan van cle Water en daarna met Herbert van den Wyer. Den
30 Augustus 1729 werd het ten laste van de erfgenamen Daniel
1) Reg. no 356 f. 124.
10
— 146 —
Stans Molenmakers gerechtelijk verkocht (Reg n° 544 f. 147 v*0)
aan Helena Smits weduwe van Hendrik van Amelsvoort, die
het voegde bij haar huis de Gulden Brouivkaip en daarmede
tot een geheel vereenigde, zooals het thans nog is.
Van het derde huis, dat als gezegd aanvankelijk de
Wildeman heette, was de oudst bekende eigenaar Jan Dirckszn
Schoircops; het werd ten zijnen tijde gezegd te zijn: huys,
erve, hoff ende achterhuys, gelegen in de Ortenstraet tussen
erve Dirx, sone wylen Jacobs van Hedel, aen aVeen syde ende
tussen huys ende erve Jacobs Donck aen d"1 ander syde, streckende
van de gemeyn straet achterwarts totten water aldaer vlietende;
na zijnen dood kwam het in vruchtgebruik aan zijne weduwe
Ycla, dochter van Hanrick Stapparts Peeterszoon; zij deed
3 Februari 1559 (Reg. n° 203 f. 128) afstand van den tocht
van dit huis, dat toen gezegd werd te staan tusschen het erf
van Catharina weduwe van Jan, den zoon van Willem Pijn-
appel Janszn., aan de eene zijde en het huis de Struis, toebe-
hoorende aan Mathijs van clen Wiel, aan de andere zijde, aan
hare kinderen Jenneken, Ycla, Henrica en Maria Schoircops;
dezen verkochten het nog denzelfden dag aan meergenoemden
Wouter van Uden, die het gedeeltelijk afbrak en daarvan maakte:
een voor huys met een achter coken da er teynden af ter aen
gestaen, met noch een ander onderschooten camerke er aen,
ledige plaetse, een schoon groot nyeuw brouhuys ende brou-
werye ende onder 't voirs. voorhuys twee schoone onderschoten
kelders van voore tot af ter ende onder H voirs. brouhuys oick
eenen schoonen overwulffden kelder met syne geplaveyde deminge.
Hij gaf toen daaraan den naam, zeker wegens het beroep van
bierbrouwer, dat hij daarin uitoefende, van de Gulden Brouiv-
kuip, evenals hij om dezelfde reden het eerst bedoeld huis ge-
noemd zal hebben de Gulden hopzak. Zijne dochter Christina
erfde het van hem en bracht het ten huwelijk aan haren ge-
noemden man Jan van Vechel. Hunne hiervoren gemelde kin-
deren verkochten het 1 Maart 1600 ook aan den mede reeds
genoemden bierbrouwer Wouter Janszn van Wel, zoodat het
— 147 —
de bestemming van bierbrouwerij bleef behouden, die meerge-
noemde Wouter van Uden daaraan het eerst gegeven had. 1)
Eeeds sedert het eerste begin van den Bosch vond men
daar bierbrouwerijen, zooals blijkt uit J. van Oudenhoven 1. c.
p. 34. Zij waren niet alleen eene bron van inkomst voor de
ingezetenen maar ook voor den Hertog van Brabant, want hij
hief van de daarin gemaakte bieren eene belasting onder den
naam van gruitgeld.
Het brouwen van bier werd oudtijds in den Bosch be-
schermd door invoerrechten op de van het buitenland inkomen-
de bieren en door de bepaling, dat binnen anderhalf uur af stands
van de stad geene andere bierbrouwerijen mochten zijn dan
huisbrouwerijen, d. w. z. brouwerijen, waarin uitsluitend voor
de leden van het gezin bier gebrouwen wTerd; het lVa uur
werd gemeten van af de poorten der stad langs den openba-
ren weg of heerbaan tot aan den dorpstoren; in de dorpen,
die op een verderen afstand lagen, mochten met vergun-
ning van 's Lands Eegeering wel bierbrouwerijen opgericht
worden, maar het daarin vervaardigde bier mocht niet binnen
den Bosch worden gebracht. Ten einde te voorkomen, dat de
Bossche bierbrouwers monopolie maakten, wTas bepaald, dat
niet meer dan twee brouwers zich met elkaar mochten associ-
eeren. Voorts waren zij verplicht den eed te zweren van hunne
bieren niet met voor de gezondheid schadelijke bestanddeelen
te zullen vervalsenen ; zij mochten alleen bier brouwen van
tarwe, garst, haver of spelt. Uit hunne brouwerijen mocht het
bier alleen vervoerd worden door de leden van het Bierdra-
gersgilde, welke bepaling later wegens de sterke toeneming
der bierbrouwerijen in den Bosch, omdat de leden van dit gilde
dientengevolge niet talrijk genoeg waren om al het aldaar
gebrouwen bier te vervoeren, in zooverre gewijzigd werd, dat
het vervoer ook mocht geschieden door beëedigde knechts der
brouwers. Voor de behoorlijke maat van de vaten, waarin het
1) Reg. no 263 fol 326.
— 148 —
bier geleverd werd, had de Regeering der stad ook nog gezorgd
door te bepalen, dat de bierbrouwers alleen geijkte maten
mochten gebruiken.
In het jaar 1568 waren er in den Bosch 22 bierbrou-
werijen voor den verkoop 1), welk getal tot het jaar 1601 aan-
merkelijk toenam, zoodat er in dat jaar reeds 51 waren; in
de 17e eeuw namen de bierbrouwerijen in den Bosch sterk af
er) ten tijde van van Heurn nog meer en wel, zoo schreef hij,
wegens het toenemend gebruik van koffie, thee en wijn, zoodat
er in 1740 nog maar 17 bierbrouwerijen in die stadwaren;
later, omstreeks 1780, waren er slechts zeven meer: n. 1. de
Vergulde Brouwkuip aan de Orthenstraat en de Gulden Laars
(de Witte hond) op den Hoogen Steenweg ; de Witte Zon, het
Anker, en de Witte Zwaan in de Vughterstraat ; de Drie
Zwanen op den Vughterdijk en de Roode Kroon op hetHint-
hamereind; mouterijen, die men oudtijds ook in den Bosch
vond, bestonden er ten tijde van van Heurn geen van allen
meer; de bierbrouwers maakten alstoen daar zelf hun mout.
Jan Gerardszoon van Geffen als man van Anna en Cor-
nelis Goossens als man van Everken, dochters van genoemden
bierbrouwer Wouter Janszn. van Wel en Heylken van Heesch
Walraafsdochter, alsmede Jan Crijnen de Beer, wonende te Well,
als man van Agnes, dochter alsvoren, verkochten 18 April 1637,
evenals zij toen ook het huis de Gulden Hopzak verkochten
(Reg. n° 338 f. 456), het huis de Gulden Brouiukuip, zijnde
toen eene woning en bierbrouwerij met erf en tuin, staande
en gelegen aan de Orthenstraat en zich achterwaarts uitstrek-
kende, de woning en bierbrouwerij met erf tot aan de Dieze
en de tuin van af het huis de Gulden Hopzak ook tot aan de
Dieze, wordende zij begrensd eenerzijds door eene poort en erf
van een huis, toebehoorende aan de Regulieren van Mariënhage
bij Eindhoven en anderzijds door het huis de Struis, en zijnde
zij bewoond en gebruikt geweest door Jan, den zoon van genoem-
1) R, A. van Zuylen de Stadsrekeningen II p. 797.
— 149 —
den Wouter van Wel, die daarin gestorven was, — aan Dierck
Aclriaanszoon van Hoey, koopman. Diens vrouw was Maria de
Raadt, welke na zijnen dood hertrouwde met Johan Brants ;
hij en zijne genoemde vrouw, deze als daartoe gemachtigd bij
accoord door haar gemaakt met de voogden over de kinderen,
gesproten uit haar eerste huwelijk, zijnde Jacob en Henrick
van Hoey genaamd, verkochten 14 Mei 1657 (Reg. n° 412 f. 195)
het huis en brouwerij de Gulden Brouwkuip aan Reynier van
den Berkenbosch, den zoon van wijlen Cornelis Reynierszoon.
Dirck Kivits, kleermaker te den Bosch, verkocht 3 Januari
1678 het huis en bierbrouwerij de Vergulde brouwkuip bij
gerechtelijke uitwinning aan Johan van Eyl, ook woonachtig
aldaar. Diens vrouw was Maria de Wijs, de zuster van Helena
de Wijs, welke laatste 26 Mei 1675 huwde met denBosschen
boekdrukker Jan Scheffers, den zoon van Jan en Maria de
Guliker. Daar de vrouw van genoemden van Eyl kinderloos
overleed, zoo erfde de helft van het huis de Vergulde brouw-
kuip hare gezegde zuster Helena, waarna deze en haar zwager,
Johan van Eyl voornoemd, het 7 Januari 1704 verkochten aan
Hendrik van Amelsvoort, wonende te den Bosch ; dat huis
werd toen aldus omschreven : „huys, erve, kelders, aghterkeucken,
camerke, ledige plaetse, brouwkuyp etc, genaemt de Vergulde
brouwkuyp^ staande aan de Orthenstraat tusschen het huis en
erf, eertijds der Regulieren van Marienhage, nu van Roelant
Schoft, ex uno, en het huis en erf de Gulden Struis van Daniel
Stans Molenmakers, ex alio, strekkende vanaf de Orthenstraat
tot aan de Dieze.
Gezegde van Amelsvoort had van zijne vrouw Helena
Smits deze kinderen : Godefridus van Amelsvoort, die het huis
de Vergulde Brouwkuip erfde; Dorothea Maria van Amelsvoort,
echtgenoote van Petrus Josephus Vogelvanger ; Helena van
Amelsvoort, echtgenoote van Franciscus Wynandus baron van
Renesse van Wilp, (met wien zij in 1740 huwde) en Jacoba
van Amelsvoort, echtgenoote van Godefridus Josephus Auwen ;
laatstgenoemde echtelieden erfden dit huis van Godefridus
— 150 —
van Amelsvoort voornoemd ; van hen vererfde het op Mechelina
Wendelina Decker s weduwe van Petrus Appelboom, die het
28 October 1788 verkocht aan Lambertus Antonius van Roos-
malen, wonende te den Bosch 1); het was toen vereenigd met
het huis de Gulden Struis, daar het nu werd omschreven als :
huis met brouwerij, tuin en erf, genaamd de Brouwkuyp, en
huis, genaamd de Vogelslruis, staande aan de Orthenstraat,
ex uno de Poort, gaande naar de Plebanie, ex alio het huis
van den heer Kippens en het straatje van Best.
f. Het Refugiehuis van het Klooster
Marienhage te Woensel.
Naast het laatst beschreven huis stond oudtijds Markt-
waarts eene poort, waarvan de voorgevel nu nog bestaat en
thans de Ruysche poort heet. Boven die poort bevond zich
toen een bovenhuis, waarvan de vloer lag ter hoogte van het
bovenste gedeelte van de verbreeding van den zijgevel van
het daarnaast staand huis de Pijnappel ; dat bovenhuis had
toen een stal, die achter laatstgezegd huis stond en boven
welken eene galerij was; voorts behoorde tot dat bovenhuis
eene brug over de Dieze en aan de overzijde daarvan de tegen-
woordige Pastorie van de St. Pieterskerk met een achterhuis
en eenen tuin, welke thans nog tot die pastorie behoort en
met eene poort uitweegde in het Eerste(?) straatje van Best,
dat toen over eene brug tot achter dien tuin zich uitstrekte
en verder behoorde er toe een bleekveld, op een deel waarvan
de tegenwoordige St. Pieterskerk van den Bosch staat. (Reg.
n° 232 f. 525 en vlgd.).
Al deze goederen behoorden oudtijds aan Jan Pynappel
den oude, den zoon van Willem Pynappel Janszn en Heylwich,
1) Hij stierf aldaar in 1806 en was vader van Cornelia Maria
van Roosmalen, die huwde met Mr. Johannes Luyben, raadsheer in het
Gerechtshof van Noordbrabant en lid van de Tweede Kamer der Staten
Generaal.
— 151 —
de dochter van Wouter Bollic, welke echtelieden behalve hem
nog* deze kinderen hadden:
Jan Pynappel den jonge, Wouter en Heylken Pynappel.
Jan Pynappel de oude was gehuwd met Catharina,
dochter van Jacob Dierckszn van Hedel, van wie hij deze kin-
deren had: Jacob, Barbara, Mechteld, huisvrouw van Adriaan
Aelbertszn Ketelaers, Elisabeth, echtgenoote van Jan den jonge,
zoon van Mathijs Stooters Lambertszn, Willem, Johanna en
Catharina Pynappel. Hij liet van voorschreven goederen den
tocht na aan zijne vrouw en den eigendom aan zijne genoemde
kinderen; nadat zijne vrouw ten behoeve van die kinderen
afstand van haren tocht had gedaan, verkochten dezen waar-
bij voor Willem, Johanna en Catharina Pynappel, omdat zij nog
minderjarig waren, als voogden optraden Willem Pynappel, Wou-
ter zijn zoon, Egidius en Gooswijn, zonen van Jacob Dierckszn
van Hedel, 4 Maart 1563 (Reg. n° 209 f. 236 vso) die goederen
aan genoemden Jan Pynappel den jonge; zij werden alstoen
gezegd te zijn: huis, erf, plaats, achterhuis met stal en galerij,
ledig erf, poort, waardoor men gaat naar de Orthenstraat; eene
andere poort in het Straatje van Best en eene watertra p aldaar,
zijnde die goederen gelegen bij cle Orthenstraat achter het huis
de Pijnappel tusschen het huis de Boos, toebehoorende aan de
erven van Zeger, den zoon van Jan Goijartszn van Hedel, ex
ano en het erf van Wouter van Uden, alsmede het Straatje van
Best ex alio en strekkende zij zich achterwaarts uit van af het
huis de Pijnappel over de Dieze tot aan het erf van genoem-
de erfgenamen van Hedel en het Klooster achter de Tolbrug.
Wouter Pynappel huwde met Catharina, dochter van
Jan. den zoon van Jan Henrickszn Scepers, die hem deze
kinderen schonk:
a. Wouter
6. Elisabeth huisvrouw van Gerard Janszn van Dael.
c. Maria huisvrouw van Paulus Boen er.
d. Anna h. met 1° Jan van Tesselt; 2° Ryckaert Rubbens.
e. Jenneken huisvrouw van Jan Adriaanszn.
— 152 —
Jan Pynappel de jonge huwde met Heylwich, dochter
van Willem Olivier van Berchuysen en eerder weduwe van
Laureyns van der Sprange. Toen hij weduwnaar van laatstge-
noemde vrouw was verkocht hij 5 Juni 1589 (Reg. n°246 f. 11)
voorschreven goederen aan Mr. Frans Goossenszn. van der
Borcht, priester en kanonik der Collegiale kerk van St. Peter
te Boxtel; ze werden toen aldus omschreven:
Een poorte mette huysinge ofte timmeragie boven de voirs.
poerte, ledige erfenisse, galerye en de stallinge onder de galerye,
steenen brugge, huys, erve, hoff, bleyckvelt ende achterhuys, mit
een andere poerte, in het straetken van Best uuytgaende, water-
trappe in tselve straetken van Best staende ende put, mit allen
hennen rechten ende toebehoerten, gestaen ende gelegen binnen
deser stadt van yt Shartogenbossche inne de Orthenstraet tegen
over de Vischstraet tussen den huyse endeerffenissegenoempt
den Pynappel, de erffenisse ende cameren toebehorende totten
huyse genoempt de Boose, op dese zyde van den water ende over
den water tussen de Ramen ende bleyckeryen, 't anderen tyde
totte voors. Roose behoert hebbende, d'een zyde ende tussen
den huyse, erfve ende brouwerye, genoempt de brouwcuyp,
toebehoorende Jannen Joosten op dese zyde van den water,
ende over de water tussen 't voers. Straetken van Best ende
zeekere cameren ende erfenissen der kijnderen Jans Pynappel
d'oude, d'ander zyde, strekkende voer van der gemeynder
straet mit een steenen brugge over het water totten erfenisse
des convents achter de Tolbrugge, d' water tussen beyde hopende.
De bouw van een huis boven de Ruysche poort tusschen
de huizen van twee andere eigenaren in ; het feit, dat het
daarnaast staand huis de Pijnappel had een kijckvensterentralie,
tussen die poirte ende dien huyse, den Pijnappel genoempt,
staende, waarvan beweerd werd, dat het bestaan daarvan alleen
op vergunning berustte, en nog meer de omstandigheid, dat er
zoowel op hetgeen bij voormelde akte van 1589 verkocht werd,
als op het huis de Pijnappel en op de zeven kameren, staande
aan de overzijde der Dieze langs het straatje van Best (welke
— 158 —
in 1593 toebehoorden aan Roelof Janszn. Noppen) grondrenten
voor het geheel drukten, gaven aanleiding tot tal van kwesties,
die eindelijk bij Schepenakte van 8 Mei 1593 (Reg. n° 232
f. 525 en vlgd.) 1), waarin uitvoerig vermeld staat hoe voormelde
gebouwen in elkander gebouwd waren, afdoende geregeld werden.
Bij diezelfde akte verkochten Mr, Frans Goossenszn. van der
Borcht en Roelof Janszn. Noppen gezamenlijk zoowel hetgeen
aan eerstgenoemde hunner toebehoorde krachtens meergemelde
koopakte van 5 Juni 1589 als de voorschreven zeven kameren
of woningjes langs het Eerste straatje van Best, die het eigen-
dom waren van laatstgenoemde: aen den Eerwerdigen ende
seer religieusen heeren ende bruederen Rutgeren Janss van
Schijndel, prior ende heeren bruederen Franchoysen Martens van
Weert, procurator des convents van de Regulieren van onser
Lieven vrouwen liage bij Eyndhoven ende nu haar residentie
houdende binnen der stadt van 't Shartogenbossche inne die
Orthenstraet tegens de Vischstraet over, tot behoef van de
voirs convente, dat tot dezen koop gemachtigd was bij octrooi
van Koning Philips van Spanje, als Hertog van Brabant,
cl.d. 9 Nov. 1592. Het huis, waarin deze monniken volgens
laatstgemelde akte hun verblijf hielden, zal het door hen bij
akte van 1593 gekochte huis van Mr. Frans van der Borcht
zijn geweest, daar toch in de akte van 23 December 1592 (Reg.
n° 256 f. 484 vso), waarbij de Eerwerdige ende zeer Religieuse
Heeren ende Broederen Rutger van Scy netel, prior ende heere
Adrianen van Luycxgestell, supprior des Convente van de
Reguliere, genoempt geweest zijnde Onser Liever Vrouwen
Haghe bij Eyndhoven, van Henrick de Heusch, zoon van wijlen
Henrick de Heusch en Martha. de dochter van Zeger, den zoon
van Jan Goijartszn van Hedel, het reeds meermalen gemeld
huis de Roos, staande aan den Hoogen Steenweg in den Bosch,
kochten — gezegd wordt, dat zij toen waren residerende bijn-
nen deser stadt 's Hertog enbossche in het huys van mr. Fran-
1) Zie ook nog register no 246 fol. 12.
— 154 — '
choys van der Borcht Goossenszn ; zij zullen in dat huis hunnen
intrek hebben genomen, nadat de Staatschen in 1581 hun
klooster Marienhage onder Woensel in brand hadden gestoken. 1 )
Het huis van genoemden Henrick de Heusch was evenwel niet
het eerste, dat zij in den Bosch bezaten, daar zij reeds in 1526
(Reg. n° 132 f. 15 vso) van Adriaan Zegerszn de Ruyter en
Nicolaus Vuchts gekocht hadden een huis met erf, staande
in de Orthenstraat te den Bosch tusschen dat van Marcelis
van Hoculem ex ano en dat van de kinderen van Godefridus
van Lynden ex alio.
Boven cle plaats, waar oudtijds was de ingang van den
toren, behoorende tot de tegenwoordige pastorie van St.Pieter
en zijnde een deel van de gebouwen, die cle kloosterlingen van
Marienhage van mr. Frans van der Borcht, als gezegd, hadden
gekocht, werd door hen geplaatst het in zandsteen gebeeldhouwd
wapen van Keizer Karel V, ingesloten door de twee kolommen
van Hercules en omhangen met den keten der orde van het Gulden
Vlies, terwijl op den tekstband boven clat wapen gebeiteld stond
het devies Plus Oultre. Dit wapen, dat zich nog steeds terzelfder
plaatse bevindt, zal een teeken van verleende sauvegarde zijn
geweest, doch daarmede is nog niet de vraag opgelost, waarom
daartoe het wapen van Keizer Karel V werd gebezigd, die reeds
in 1555 zijne regeering had nedergelegd. Mogelijk had het te
voren gediend tot sauvegarde van het klooster Mariengarde zelf.
Na de reductie van den Bosch in 1629 moesten de kloos-
terlingen van Marienhage hun voormeld refugiehuis aan de
Orthenstraat metterwoon verlaten en keerden zij naar hun ge-
zegd klooster terug. Hun refugiehuis schijnt toen domein van
het Huis van Oranje geworden te zijn, want in het procesver-
baal van schatting, den 9 November 1648 opgemaakt ten ver-
zoeke van Johan Stappaerts, rentmeester-generaal der domeinen
van den Prins van Oranje en der geestelijke goederen van
Eindhoven en Cranendonk, komt het voor onder deze omschrij -
ving: eene huysinge met bleycke ende liuysken, mitsgaeders vier
1) Houben Geschied, van Eindhoven I blz. 195 en 196.
— 155 —
camerkens in forme als baracken. Desniettemin had reeds 4 Maart
van dat jaar Johan Boutmans in zijne hoedanigheid van prior
van het klooster Marienhage dat refugiehuis, hetwelk toen om-
schreven werd als des voirs. Convents haysingen, erven en
hoff, gelijck de voirs. heer e commissaris deselve tegenwoirdich is
bewonende, metten beempdt ofte bleyck, genoempt de Baemen,
verkocht aan Johan Kuysch, den zoo even bedoelden commis-
sarisordinaris van de monstering van wege de Staten Generaal
over de garnizoenen der stad den Bosch en hare forten, die
behalve dat, ook nog raad van den Bosch was. Deze verkoop
kon echter geen effect meer sorteeren en om die reden heeft
genoemde Johan Kuysch den 17 Februari 1650 dat huis, waar-
van de voorpoort naar hem de Ruysche poort is genoemd
geworden, ook nog moeten koopen van genoemden Johan Stap-
paerts in diens hoedanigheid van rentmeester der Domeinen
van den Prins van Oranje. (Reg. n°. 430 fol. 132).
Hij behoorde tot de Amsterdam sche familie Ruysch,
waarvan in het volksrijmpje gezegd werd:
De Wael'en, de Zael'en, de Schaep'en, de Ruysch'en
Zijn de vier oudste van de drie kruisen.
Zijne vrouw was Clara van Boenen, dochter van Johan
en Clara van Swansbel.
Beiden zijn begraven 1) in eenen grafkelder in de St.
Janskerk te den Bosch, waartoe genoemde Johan Ruysch in
1652 van de erven van Huybrecht van Maenen had aangekocht
eene blauwe steenen zerk, welke in die kerk lag. Boven dien
kelder werd na hun overlijden een rouwbord gehangen, waarop
hunne navolgende kwartieren stonden:
Ruysch Beune
van der Moeien Swansbel
de Jode de Ryck van Strunkede
Alkemade van Overlaker.
1) Hij stierf Aug. 1657, zij 22 Aug. 1678.
— 136 —
Hij had van zijne genoemde vrouw deze kinderen : Gijs-
bert, overste der cavalerie, die huwde met Theodora Ploos van
Amstel 1) ; Frederick; mr. Henrick, secretaris van den Bosch;
Diederick2); en Veronica, de huisvrouw van Reynerus Vogel-
sangh, professor en predikant te Deventer. Bij akte van 5
September 1676 (Reg. n° 494 f. 368) verkochten zij aan ge-
noemden mr. Henrick Ruysch het hier bedoeld goed, dat als-
toen gezegd werd te grenzen ex uno aan het huis van Jaspar
van Emmerick, koopman in den Pijnappel en aan de bleek van
Daniel van Zutphèn, en ex alio aan het huis de Brouivcuyp
van Mayke de Raet, eerst weduwe van Dirck van Hoey, daarna
huisvrouw van Johan Brant en aan het erf van het Convent van
St. Geertruid, terwijl het voorts gezegd werd zich uit te strekken
tot aan eene beemd van het Convent van de Tolbrug.
Mr. Henrick Ruysch overleed 25 Ag. 1678, van zijne vrouw
Alletta Tulleken, bij wie hij 14 kinderen verwekt had 3), o. a.
deze kinderen nalatende ; mr. Rutger Ruysch, advocaat en ont-
vanger te Roosendaal ; Barbara Catharina Ruysch ; Johan Adriaan
Ruysch, president-schepen van den Bosch 4) ; Hendrik Ruysch,
achtereenvolgens predikant te 'sGravemoer, Zevenbergen, Arn-
hem en Delft en Alletta Ruysch, die huwde met 1° Carel Jacob
Swaen, luitenant der cavalerie ; 2° Leonard van Eys, koopman ;
3° Jan van Sevenhoven, schepen van den Bosch. Jan Hezenmans
in zijn den Bosch 1629 — 1798 p. 320 vermeldt hoe de zoons
van mr. Henrick Ruysch zich verweerden, toen een van diens
schuldeischers de meubels, behoorende tot zijne nalatenschap,
in dit voormalige Refugiehuis had doen in beslag nemen.
i) Hun zoon was Adriaan Dirck Ruysch, die in 1655 in de Waalsche
kerk te den Bosch werd gedoopt.
2) Hij was commissaris van de monsteringen en raad te den Bosch ;
zijne vrouw was Leonora Wylde, met wie hij huwde in 1681 ; zij wordt
in eene Bossche Schepenakte van 1692 gezegd te zijn de eenige erfgename
van Henriette Maria Blom.
3) Herald. Bibliotheek. Nieuwe Reeks III p. 296 en 297.
4) Van zijne vrouw Johanna Maria Crayenest, (dochter van Ghristiaan,
die te Gent woonde) had hij maar één zoon: Ghristiaan Adriaan Ruysch.
— 157 —
Zijne genoemde kinderen verkochten 8 Januari 1700 dit
huis bij eene akte, luidende als volgt:
De heer Johan Adriaen Ruysch, Hendrick Ruysch,
predicant tot 's Gravemoer ende Carel Jacob Swaen, luitenant
te peerde ten dienste der V 'er 'eenigde Nederlanden, als man van
Aletta Ruysch, alle kinderen ende erfgenamen van wijlen mr.
Hendrick Ruysch, in zijn leven secretaris dezer stad ende van
Aletta Tulleken, verkoopen aan Sr. Koelandt Scholt, koopman
te 's Hertogenbosch, eene huysinge, erve, plaetse, regenback
ende grooten hof daeraen gelegen, met oock een achterkamer
op het water, geheten de Diese, aldaer vlietende, uytsiende
ende een turfhuys daerby ende neffens staende ende alnoch
eene stalling e voor vier paerden met een erfganck van de
voors. stallinge of muur van den voors. hof over de steene
brugge tot dit erf gehoirende ende het recht van den uyt ende
inganck door een poortie deses erfs in het straetje van Best,
sonder nochtans hierby te begrypen het ledich erfje ontrent
tegenover de voors. stallinge met alle verdere rechten ende toe-
behoorten van dien, gestaen alhier op den hoogen steenwech
tegensouer de Vischstraet nevens huys ende erven van wijlen
Jasper van Emmerick, genaamd in den pijnappel ende erve
wylen Daniel van Zutphen, sijnde een blycke, ex uno ende
nevens huys ende erve van Johan van Eijl, genaamd in den
broucuype, d'erve van H convent St. Geertruyt ex alio, strek-
kende voor van de straet tot op erve des convents van de
Tolbruch, geheeten den beempt, de riviere de diese tusschen
beyde vlietende, welcke voors. huysinge ende erve Johan Stap-
paert, rentmeester van de domeynen ende geestelycke goederen
van Eyndhoven van sijne Hoocheyt den Heere Prince van
Orangien, geauthoriseert van sijn Hoochgemeltes Hoocheyt
signateure ende opgedruckte segel, in rooden wassche daervan
gedepescheert, op den 25 November 1649 ivettich ende erffelijck
hadde opgedragen aen de heer Johan Ruysch, in sijn leven
commissaris van de monsteringe ende raedt deser stadt, der
heer en opdr ageren grootvader zal., — welcke huysinge ende
— 158 —
erve naer voorgaende afgaeninge van tochte van vrouwe Clara
van Boenen zal., iveduive des voorn. Johan Ruysch, de heeren
Gijsbert ende Frederick Ruysch zal. ende vrouwe Veronica
Ruysch, huysvrouw van heer e Reynerus Vogelsangh, 'professor
ende predicant tot Deventer ende mede tsamentlijck de rato
caverende voor de heer Diedrick Ruysch, haeren broeder, voor
vier vijfde parten hadden wettich ende erffelijck opgedragen
den heer Hendrick Ruysch, der opdrageren vader, die het
ander vijfde part daerin van te voren ivas toebehoor en de, prout
litteris d.d. 5 Sept. 1676, ende alsoo daernaer midts dootvan
haere ouders op haer verstorven. 1).
Genoemde Roeland Scholt had deze kinderen:
Vreda Elisabeth Scholt, die huwde met Warner Arent
van Keppelfox en Johanna Scholt, die trouwde met mr. Meynard
van Soesbergen; zij erfden van hem het voormalig Refugiehuis,
dat de eerstgenoemde echtelieden, alsmede mr. Meynard van
Soesbergen als erfgenaam zijner gezegde vrouw 30 October 1716
verkochten aan mr. Paulus Suyskens, advocaat te den Bosch.
Hij was zoon van mr. Lambertus Suyskens en Elisabeth van
"Beugen en de man van Theodora Maria de Hee ; zoowel hij
als zijne vrouw waren vurige Katholieken, die veel voor de
instandhouding van het Katholieke geloof over hadden en het is
daarom zeer waarschijnlijk, dat hij het voormalig Refugiehuis
kocht voor eene pastorie van den Pastoor van het bedehuis, dat
de toenmalige parochies van St. Pieter en St. Jan gezamenlijk
Achter de Tolbrug te den Bosch hadden staan.
Deszelfs eigenaar in naam, zooals ik vermeen hem te
mogen betitelen, Mr. Paulus Suyskens, had van zijne vrouw
Theodora Maria de Hee deze kinderen : mr. Lambertus Suyskens,
woonachtig" te den Bosch ; Isabella Johanna Suyskens, echtgenoote
van Petrus Mathias van der Vrecken, Keizerlijk postmeester
te Maastricht ; Anna Maria ; Maria Allegonda en Theodora
Allegonda Suyskens, echtgenoote van Franciscus Hyacinthus
van den Berghe; dezen verkochten 4 Mei 1742 aan Johan
1) Reg. no. 483 fol. 189.
'ty
HET REFUGIEHUIS VAN MARIENHAGE,
In het begin der 19e eeuw.
Behoort bij blz. 159.
— 159 —
de Hee, Boomsch ivereltspriester te Berlicam, dat huis, dat nu
omschreven werd als : „huis met erf. plaats, regenbak, grooten
hof daaraan gelegen, met eene achterkamer op de Dieze, een
turfhuis daarnaast staande, een stal van vier paarden met recht
van uitgang voor dien stal van den voormelden tuin over de
steenen brug daartoe behoorende 1) en het recht van uit- en
ingang door eene poort in het straatje van Best, staande het
voorschrevene aan den Hoogen Steenweg tegenover de Visch-
straat, ex uno het huis de Pijnappel, ex alio het huis de Bromv-
Jcuip en strekkende van den Hoogen Steenweg tot aan het erf
van het Klooster van de Tolbrug, genaamp de Beempt, de rivier
de Dieze tusschen beide loopende."
Genoemde Johan de Hee verkocht 4 Mei 1747 dit huis
weder aan Lambertüs Hoeks, Boomsch priester te den Bosch;
hij was plebaan aldaar en woonde in dat huis. In zijn testament
van 14 Juli 1758 bepaalde hij o. a.: „ik wil en begeere, dat het
huys, gelegen agter de Brouwcuyp enPynappel, verder beschreven
in de brieven van den coop, na myne dood zy een pastoreel
huys van de Parochie agter Tolbrug ; het kan en mag gestelt
worden op den naam van myne erfgenamen, dewelke nogtans
het minste regt in conscientie tot hetselfde sullen hebben.''
Uit dit testament valt alzoo op te maken, dat bij het
maken daarvan het bovenhuis, dat oudtijds boven de Ruysche
poort stond, toen niet meer bestond. De voormelde beschikking
van plebaan Hoeks werd door zijne erfgename trouw nagekomen,
want 24 Aug. 1764 transporteerde Maria Hoeks weduwe van
Peter van Iperen, wonende te Berchem, ten behoeve van de
Gemeente der Roomsche Kerkschuur achter de Tolbrug : aan
Johan van Venrooy, Roomsch priester en pastoor in de Bhoomsche
kerkschuure achter de Tolbrug, huis en erf op den Hoogen
Steenweg tegenover de Vischstraat achter het huis genaamd
de Pijnappel eenerzijds en het huis de Brouiukuip anderzijds,
strekkende achterwaarts met eene steenen brug over de Dièze
1) Deze brug lag over de Dieze tusschen den tuin en een straatje
van Best ; zij werd omstreeks 1803 afgebroken.
160
tot aan de Beemd van het Convent Achter Tolbrug en heb-
bende eenen uitgang in het straatje van Best.
Het huis van dit voormalig réfugié,, dat over de Dieze
stond, bestaat nog altijd en strekt, evenals in de 18e eeuw,
nog steeds tot pastorie, thans van de kerk van St. Pieter. Het
heeft vrijwel zijne vroegere gedaante behouden, behoudens dat
in het begin der 19e eeuw het tegenwoordige voorhuis er aan-
gebouwd is. Ook wordt het nog altijd geflankeerd door eenen
toren evenals zulks in den Bosch oudtijds met de adellijke
huizen het geval was.
GEZICHT OP DE VISCHSTRAAT (O. DEEL),
Genomen van af de Oude Vischmarkt.
Behoort bij blz. 161.
HOOFDSTUK IV.
De Vischmarkt, Lepelstraat, Korenbrugstraat
en Kruisstraat.
Ging men van cle Ruysche Poort Westwaarts dan kwam
men in de Vischstraat ; een gezicht op deze straat uit de
18e eeuw, genomen van uit de tegenwoordige Oude Vischmarkt,
staat hier neven.
Hoewel laatstbedoelde straat de Oude Vischmarkt heet,
was zij niet de oudste vischmarkt van den Bosch ; die werd
aanvankelijk gehouden nabij de Markt in het begin der Hint-
hamerstraat, even buiten de Gevangenpoort. 1) Naer de ver-
grootinghe van de stadt, zoo schreef Oudenhoven t. a. p., is
de vischmerckt ghebrocht op het eynde van des stadtshaven
ende tot gherief van deselve (de) bmgghe over het ivater in
den jaere 1522 vermaeckt ende vergroot ende gheven de by
ligghende rivieren ende de wateren van de lecghe landen see.r
overvloedigh goeden riviervissche ende worden daer almede sal-
men ghevanghen, ghelijck in den jaere 1532 twee salmen metter
handt luierden ghevanghen, den eenen achter de Weversplaets
ende den anderen by S. Tennispoort, ghelijck wy dat vinden
in de Memorien aengheteeckent ende staet daermede, dat in
den jaere 1530 soo veel salmen hier te koop ghebrocht sijn.
van Paesschen af tot Bamis toe, dat den uytroeper voor sijn
uytroepen eenen gheheelen salm kreegh. Volgens van Heurn
4) J. van Oudenhoven t. a. p. blz. 16.
11
— 162 —
Historie III blz. 133 moet de Vischinarkt vanaf laatstbedoelde
plaats, die thans de Oude Vischmarkt heet, overgebracht zijn
ter plaatse waar thans de vischmarkt gehouden wordt, maar
in het jaar 1664 werd die weder naar de Oude Vischmarkt
overgebracht 1), alwaar die gehouden is geworden tot een
veertig jaren geleden, als wanneer die naar cle tegenwoordige
Vischmarkt andermaal is overgebracht. 2)
Ten einde van cle tegenwoordige Oude Vischmarkt, ter
plaatse waar nu de voormalige Stationstraat, thans ook de
Visch straat geheeten, loopt, liep voorheen naast het huis de
Zwarte Ruiter, dat in 1592 toebehoorde aan Henrick de Heusch
Hemïckszn, eene steeg, genaamd het Bokking straatje of Haring-
yangske, die van af gezegde markt zich uitstrekte tot aan den
stadswal en langs clie steeg strekte aan de andere zijde van
af de Oude Vischmarkt tot aan den stadswal een huis met erf
zich uit, geheeten de Wildeman; dit huis behoorde in het laatst
der 16e eeuw aan de familie de Eaet, daar toch 20 Mei 1583
(Reg. n° 230 f. 61vso) Arnd Henrickszn van Varick als man
van Elisabeth, dochter van Albert de Eaet, aan den metselaar
Reinier Cloot, zoon van Lam bert Jacobszn, verkocht 2/a in Vc
in dit huis en 8 Augustus 1584 (Reg n° 239 f. 433) Antonius
Dirckszn de Raet 2/a in datzelfde huis aan genoemden metse-
laar verkocht ; het werd alstoen gezegd te grenzen Zuidwaarts
aan het huis den Engel, toebehoorencle aan mr. Henrick Lam-
bertszoon van Uden. Deze beide laatstbedoelde huizen, de Wil-
deman en cle Engel n.1., zijn een 40-tal jaren geleden door de
gemeente den Bosch aangekocht, clie ze afbrak en van hunne
erven alsmede van gezegde steeg een gedeelte van de tegen-
woordige Vischstraat maakte en verder aldaar over cle stads-
gracht eene brug bouwde teneinde de stad een behoorlijken
toegang tot den spoorweg zoude hebben.
Twee huizen verder clan deze beide huizen stond in de
1) Van He urn Historie III blz. 132.
2) Over de sluis nabij die Markt zie men Resolutie van Schepenen
van den Bosch A. 186 f. 214 vso.
— 163 —
Lepelstraat een huis, genaamd de Groote Beer, dat 22 October
1592 (Reg. n° 257 f. 26) Gijsbertus Masius, bisschop van den
Bosch en Roelof Leonardszn van Scliijndel, in hunne hoedanigheid
van testamentaire voogden over Jan, den onmondigen zoon van
Jan, (den zoon van Jan Dirckszn van den Hovel), en Geertruid
(de dochter van genoemden Leonard van Schijndel), voor de eene
1k en Jan, zoon van Petrus des Menschen, als man van Catharina
(de dochter van Jan Dirckszn van den Hovel), voor de andere Vs
verkochten aan Jan, den zoon van Arnold Peterszn; het werd
toen gezegd te zijn : huis, erf en achterhuis en te staan ultra
pontem bladi tusschen het huis van Jaspar van Balen Peterszn.
ex uno en het huis der wede van mr. Dominicus. den zoon van
Goeswijn, den zoon van Henrick, den zoon van Jan Boyen, ex
alio en zich achterwaarts uit te strekken tot aan het erf van
Cornelis van der Molen. Genoemde mr. Dominicus had het 20
November 1556 verkocht aan Jan Dirckszn van den Hovel voor-
noemd en 5 September 1681 werd het bij gerechtelijke uitwinning
(Reg. n° 476 f. 283 vso) weder verkocht aan Jan Henselmans.
Binnen de poort van dit huis staat een Moedergodsbeeld, waar-
voor de Katholieken plegen te bidden, als zij van af 7 — 15
Juli na het vallen van den avond den zoogenaamden omgang
maken, d. w. z, in het donker al biddend den weg volgen,
die vóór het jaar 1629 de processies plachten te volgen, welke
vóór dien tijd in den Bosch in het openbaar gehouden werden
en waren die van St. Jan Evangelist, van H. Sacramentsdag
en van Zondag na O. L. V. Presentatie; van deze processies
was die van St. Jan Evangelist de voornaamste, want daaraan
namen deel de geheele regeering der stad, hare gilden en de
inwoners van Orthen; toen den Bosch in 1629 in handen der
Staatschen was gekomen en dientengevolge aldaar de uitoefe-
ning van den Katholieken godsdienst verboden was, mochten
er geene processies meer plaats hebben, wat evenwel niet ver-
hinderde, dat de Katholieken van die stad gedurende voorschre-
ven tijdsverloop, zoodra het donker was geworden, al bidden-
de denzelfden weg volgden, die eertijds de voormelde processies
- 164 —
plachten te volgen ; de omgang kwam evenwel niet in de plaats
daarvan; die moet eenen anderen oorsprong hebben. 1)
Ultra pontem bladi, zooals van laatstbedoeld huis gezegd
werd, m. a. w. over de Korenbrug 2), stond het op den stadswal
uitkomend huis de Tamboer, waarvan het moeilijk is uit te
maken waar het precies stond, omdat de namen van Lepel- en
Molenstraat oudtijds niet bekend waren en van de huizen, die
daaraan stonden, enkel en alleen werd vermeld, dat zij ston-
den over de Korenbrug. Het huis de Tamboer was de zeepzie-
derij van Jacob Janszn van Lier, die in 1675 reeds was over-
leden en eigenaar was van het goed de Wamberg onder Berlicum.
Hij behoorde niet tot de adellijke familie van zijnen naam
maar tot eene Bossche burgerfamilie; den 26 November 1643
was hij te den Bosch gehuwd met Allegonda van Empel, dochter
van Jacob Lourijnszoon, die hem deze kinderen schonk : a. Wil-
lem, die huwde 1° Antonia Danckeloff 2° Jacoba van den Ancker ;
b. Jacob, die huwde met Catharina Margaretha Boulay; c. Johan,
die huwde met Anna Maria de Pottere, ook wel Potters genaamd ;
deze laatste was koopman te den Bosch en erfde het huis de
Tamboer, dat hij in 1680 verkocht, waarna hij den 24 Maart
1689 van den curator over de onbeheerde nalatenschappen van
Cornelia van Orthen weduwe van Joost van Berckel en hunnen
zoon Hendrick van Berckel kocht het huis de Engel, staande
in de Vughterstraat te den Bosch naast het huis in de Drie
Nobelen, dat toen toebehoorde aan Johan van der Meulen, koop-
man te den Bosch; den 15 Januari 1699 kocht hij ook nog het
kasteeltje Leeuwenburg onder Vught ; hij maakte echter slechte
zaken, zoodat zijn inboedel onder het beheer van curators moest
worden gesteld; dezen verkochten 9 Mei 1711 zijn huis de Engel
aan Jacob van der Meulen, koopman te den Bosch en zijn kasteel
Leeuwenburg, dat toen gezegd werd te zijn met twee grachten
omivaetert, hoff\ boomgaert ende eisen hegge rontsom de buy-
i) G. van der Kant Handboekje voor de vereerders der Z. L. V.
van den Bosch 2e dr. blz. 53.
2) Bij deze brug stond in 1706 het Gorenmeetershuysken.
M
r.
W
H
>
w
t-1
>
a
>— i
H
2
W
2J
cd
re
ET
O
O
— 165 —
tenste gracht, aan mr. Daniel de Lobell; d. Hendrik, die 17 Maart
1656 te den Bosch R. K gedoopt werd en e. Anneken van Lier,
die in 1674 huwde met Michiel Le Hardy.
Aan den Westelijken hoek van de Oude Vischmarkt en
de straat, die thans de Kruisstraat heet, stond oudtijds het huis
het Klaverblad, een merkwaardig type van eene oude Bossche
burgerwoning, clat omstreeks het jaar 1867 heeft moeten plaats
maken voor een geheel modern koffiehuis. Henrick, zoon Gerard
van den Grave, had eene grondrente verleend uit dit huis aan
Petronella en Heylwich, dochters van Peter Last en Geertruid
Strybosch (de dochter van Peter Leonardszn), welke grondrente
door hare voogden was verkocht aan Henrick Henrickszn van
Oudenhoven, die ze in 1567 (Reg n° 215 f. 211) weder verkocht.
De kleinkinderen en erfgenamen van Lambertus Princen, zijnde
Melchior Lambertus van Gorcom; Isabella Princen huisvrouw
van Johannes Josephus van Veldriel ; Jacoba Princen en Martinus
Josephus de Leeuw, weduwnaar en erfgenaam van Anna Catha-
rina Princen, verkochten 23 October 1780 dit huis aan Willem
Latour, woonachtig te den Bosch.
De Kruisstraat, waaraan dit huis met den voorgevel stond,
heette oudtijds tot aan de Korenbrugstraat de Mandemakers-
straat 1) en van daar tot aan de Postelstraat Achter de Minder-
broeders of bij de Abtsbrug ; de tegenwoordige Eerste Korenstraat
en Korenbrugstraat werden oudtijds, omdat die de beide laatst-
genoemde straten doorsneden, de Kruisstraat geheeten.
Aan het eind der tegenwoordige Kruisstraat stond o. a.
het huis
a. de Nobel,
ook wel de Gulden Nobel genaamd, zijnde thans het huis ge-
nummerd Kruisstraat 6, 4 en 2. Dit huis bevond zich op het
erf, dat eens toebehoorde aan de Abdij van den H. Trudo der
orde van den H. Benedictus te St. Truijen, aan welke Abdij
i) De tegenwoordige Breede Haven heette oudtijds Achter de
Mandenmakers,
— 166 —
de nabij dit huis gelegen brug den naam van de Abtsbrug ont-
leende. Het deel van het erf, waarop dit huis stond, werd van
deze Abdij gekocht door Henrick van Uden, dié het weder
verkocht aan mr. Willem Hoernkens, den klokgieter; deze was
het wellicht, die het hier bedoeld huis daarop bouwde; zijne
weduwe Luytgardis deed 14 Januari 1502 (Reg. u° 97 f. 287)
afstand van den tocht van dat huis, hetwelk alsnu gezegd wordt
te zijn : huis, erf en achterhuis, genaamd In den nobel, staande
Achter het Minderbroed ersklooster tusschen het huis van God-
fried Godden, kleermaker l) ex uno en dat van Elisabeth, de
dochter van Goeswijn Joncker, ex alio, en zich achterwaarts
over de Dieze uitstrekkende tot aan het Ulenborchstraetken, —
aan hunne kinderen Lambert, Wouter, Weyndelmoed, Yda en
Margaretha Hoernkens, zijnde de laatstgenoemde huisvrouw van
Henrick Henrickszn van Sprengel genaamd die verwer. Van
deze kinderen verkochten Lambert, Weyndelmoed en Henrick
van Sprengel als man van Margaretha Hoernkens 5 Februari
1507 (Reg. n° 102 f. 128 vso) aan Nicolaus van Delft Janszn
voorzegd huis, dat daarbij omschreven werd als te zijn geweest
een deel erf, genomen van het erf van den Abt en de Con-
ventualen van het Klooster van St. Trudo der orde van den
H. Benedictus, n. 1. de muren en gebouwen, staande op dat stuk
erf, hetwelk is gelegen tusschen het erf van Jan Baliart, bastaard-
zoon van Jan Baliart, het water tusschenbeiden loopende, ex
uno en het erf der kinderen van Goeswijn Henrickszn Jonkers,
— te beginnen van af het huis van Gerard yan Roede, timmer-
man, en nabij de openbare straat, ex alio, welk stuk erf ge-
noemde Willem Hoernkens die clockgieter gekocht had van
Henrick van Uden en nu is: huis, erf en achterhuis, genaamd
de Nobel, staande tusschen het huis van Lambert Millinck, het
water tusschen beiden vlietende, ex uno en het erf van Eli-
sabeth, de dochter van Goeswijn Henrickszn Jonckers 2) ex alio,
1) Wellicht was deze slechts huurder van dit huis.
2) De kinderen en kleinkinderen van dezen Goeswijn Jonckers,
zijnde a Maria wede Marcelis van den Grave, alsmede derzelver kinderen
Antonius? Elubert, Joost, Barbara en Adriana; b Antonius die Wael, zoon
— 167 —
zicli achterwaarts over de Dieze uitstrekkende tot aan den
üïenborch.
Genoemde Nicolaus van Delft Janszn verkocht 6 Juni
1537 (Reg. n° 152 f. 242) dit huis. dat alsnu omschreven wordt
als: huis, erf en achterhuis met stal, brug en erf, staande en
gelegen achter dat achterhuis, aan Mathijs, zoon van Jan
Mathijszoon van den Wyel. Deze verkocht 27 Februari 1552
(Reg. n° 188 f. 125) de Nobel, die thans gezegd wordt te zijn :
domus, area ac domus posterior, simul cum porta, vacua hereditate,
stabulo, ponte ac vacua particula hereditatis retro dictam domum
posteriorem jacentibus, aan Herman, den zoon van Willem, den
zoon van Christaan Lucaszoon. Diens dochter Geertruid, begijn
op het Groot Begijnhof te den Bosch, verkocht 10 September
159L (Reg. n° 246 f. 495) 1k in de Nobel aan den bierbrouwer
Philips, zoon van OhristofM Sanders, als in huwelijk hebbende
van Petrus en Aleid, de dochter van Goeswijn Jonckers voornoemd en
zijn broeder en zuster Jan en Johanna die Wael; c Jan, zoon van Herman
van Duimen, als gehuwd met Agatha, de dochter van Henrick, zoon van
Goeswijn Jonckers voornoemd, verkochten 20 Mei 1513 (Reg. n° 108 f. 323)
het huis van Elisabeth Jonckers, dat gezegd werd te staan over de Abts-
brug tusschen het huis van Jan Ruysch, bierbrouwer, ex uno en het overig
huis en erf van haar ex alio; alsmede dat overig huis en erf, staande
tusschen het achter- of brouwhuis van genoemden Ruysch ex uno en het
huis de Nobel, ex alio, aan Willem Moei Janszn, Deze kocht 28 Jan. 1515
(Reg. n° 111 f. 279) van Jan van Duimen als gehuwd met Agatha Jonckers,
c. s. nog een huis en een daarbij behoorende gang, staande en gelegen
tusschen de Nobel en het huis van Alexander die goudsmit ex uno en
zijn huis ex alio. Willem Molius, de Bossche kronijkschrijver, zoon van
genoemden Willem Moei Janszn en diens vrouw Mechteld, dochter van
Willem Geris, erfde van zijnen vader van diens gezegde huizen een huis,
dat toen hij het in October 1554 transporteerde aan de kinderen zijner
zuster Jutte Moei, echtgenoote van Goyart van Vlierden Danielszn, aldus
omschreven werd (Reg. n<> 192 f. 46) : domus, area, vacua hereditas dicta
ledige plaetsse, domus posterior, sitae in Buscoducis retro Conventum Fra-
trum Minorum juxta pontem, des Abtsbrugge vocatam, inter hereditatem
Jutte, filiae dictae Willelmi Mooi, relictaeque quondam Godefridi de Vlierden
Danielszn et ejus liberorum, ex uno et inter hereditatem Joannis, filii
quondam Petri Jacobszn (hier is bedoeld de zoogenaamde van baukens-
camer) et Hermanni, filii Wilhelmi Lucaszn, ex alio, tendentes acommuni
platea ad communem aquam, die Diese vocatam, ibidem retro fluentem,
hem, mr. Willem Molius, ten deel gevallen bij de boedelscheiding, opge-
maakt tusschen hem, genoemde Jutte en anderen. Het huis, dat Jutte,
als voorzegd, reeds bezat, stond Vischmarktaartsw naast het huis, genaamd
In de Leerse.
— 168 —
Aleid of Aelken, de zuster van genoemde verkoopster, welke
het overige 3/ö in dat huis, waarin zijne vrouw reeds Vs had,
21 Februari 1597 kocht van Wilhelma en Judith, de zusters
zijner genoemde vrouw en van Jacobus, zoon van Symon An-
thoniszoon, als weduwnaar van Heylwich, ook zuster zijner
vrouw en als vader van de kinderen, die hij van Heylwich had.
Genoemde Philips Sanders bezat een kasteeltje op het Loo onder
St. Michielsgestel en was kleinzoon van den priester Jacob San-
ders. Van zijne vrouw Aleid of Aelken, de dochtervan gezeg-
den Herman Willemszoon, had hij een zoon Herman Sanders, die
10 Januari 1628 (Reg. n° 254 f. 474 vso) zoo voor zich als voor
zijne zonen Jan en Christoffel Sanders dit huis, dat nu gezegd
wordt te zijn: een huysinge, erve, poerte, ganck, plaetsken, coeck-
haysken, sydelhuys ende achterhuys, ivesende een brouwerye
ende seeperye, staande achter het Klooster van de Minderbroe-
ders tusschen het huis eertijds van Lambert Millinck, nu Jan
Aertszn van Horenbeeck, het gemeene water tusschen beiden
loopende, ex uno en het huis eertijds van Elisabeth, dochter
van Goeswijn Jonckers, nu de weduwe van Cornelis Fabri en den
wollenlakenskooper Jan, zoon van Jan Roelofszn Coenen, ex
alio, strekkende achterwaarts met eene brug over het water
tot op den Uilenburg, — verkocht aan den bierbrouwer Adriaan,
zoon van Jan Wynandszn Suyskensl).
Tijdens dat laatstgenoemde kooper het huis de Nobel
bezat werd een deel daarvan, naar alle waarschijnlijkheid het
pakhuis, het was althans een gebouw, dat achter den Nobel
stond en daarvan een deel uitmaakte, ingericht tot een geheim
1) De familie Suyskens, waartoe hij behoorde, was afkomstig van
Dinther, alwaar in 1540 Jan Henrickszn Suyskens en in 1547 Jan Suys-
kens Jr., zoon van genoemden Jan, reeds geërfd waren.
De bierbrouwer Adriaan Suyskens was een afstammeling van eerst-
genoemden Jan Henrickszn Suyskens, die deze kinderen had : Jan, Arnolda,
Maria, Hillegonda, Adriana, Elisabeth, Wijnand, Henrick, bierbrouwer,
Cornelis en Gerard Suyskens, priester. Genoemde Wijnand Suyskens had
weder deze kinderen : Adriaan, die successievelijk tot vrouwen had Elisabeth
Wijnants van Resant en Metken, dochter van Eduard Wellens en weduwe
van Peter Franszn van Susteren en Jan, din vader van bedoelden bierbrou-
wer Adriaan Suyskens, die naar de plaats zijner afkomst gewoonlijk Suys-
kens van Dinther genaamd werd.
-* 169 —
bedehuis voor de Katholieken. Dit geschiedde, omdat de uitoefe-
ning van den Katholieken godsdienst na de reductie van den
Bosch in 1629 in die stad verboden was. Wel was in art. 2 der
Poincten by syne Princelycke Excellentie ende de Gedeputeerde
van de Hooge Moghende Heeren Staten Generaal der Veree-
nichde Provinciën den 14 Septemb. 1629 aen die G eestelij cklieyt^
Magistraet ende Borgerye van de Stadt van 's Hertog enbosch
geaccordeert, bepaald, dat „de Ingesetenen van dese Stadt hun
sullen moeten draghen volghens de Placaten van den Lande,
midts ghenietende de vryheyt van conscientie, ghelijck sulckx
alomme wort ghedaen, doch dit was een vrijheid van geweten
uitsluitend voor de Nederduitsch Hervormden, niet voor de
Katholieken, wat ook duidelijk blijkt uit den volgenden inhoud
van dat artikel, vermits het toch verder luidt: „dat allegeeste-
lycke ende religieuse manspersoonen sullen uytte stadt vertrecken
binnen den tijdt van twee maenden" (met bevoegdheid: „met
haer te nemen hare meublen, beelden, schilderyen ende andere
kerckelycke ornamenten"). Van daar dat de Katholieke gods-
dienst na 1629 in den Bosch niet anders dan in het geheim
kon worden uitgeoefend, wat natuurlijk slechts kon geschieden
in particuliere woningen, welke door godvruchtige Katholieken
daartoe beschikbaar werden gesteld en door priesters, die zich
daar schuil hielden. Het schijnt, dat de Protestantsche Overheid
van den Bosch er spoedig achterkwam, dat ondanks het verbod
van voormeld artikel 2 er nog priesters in die stad waren, daar
toch de Gemachtigden der Staten Generaal den 3 Januari 1630,
toen zij zich tot regeling van de Staatsche regeering nog in den
Bosch bevonden, de bepaling uitvaardigden, dat alle Katholieke
priesters, die zich daaruit nog niet hadden verwijderd, binnen vier
of vijf dagen na dien uit cle stad moesten vertrekken op straffe
van anders voor goeden prijs te worden gehouden en dat zij, die
na den overgang van den Bosch, reeds uit die stad waren gegaan
doch daarna daarin weder waren gekomen, binnen vier en twintig
uren na dien op dezelfde straf de stad te verlaten hadden, i)
1) Bor Beschrijv. van den Bosch p. 401.
— 170 —
Aanvankelijk was deze gebodsbepaling voor de valiede
Katholieken van den Bosch nog te overkomen, omdat ondanks
de reductie van die stad het gezag van de Staten Generaal over
cle Meierij in den eersten tijd nog niet zoo krachtig was, dat
zij konden verhinderen, dat de Katholieke godsdienst in de dor-
pen der Meierij nog als vroeger openlijk werd uitgeoefend, doch
al naar gelang hun gezag daar krachtiger werd, werd ook in
die plaatsen de uitoefening van den Katholieken godsdienst met
geweld tegengegaan en bleef er voor de Bossche Katholieken
ten slotte niet anders meer over dan of in de Vrijheerlijkheid
Bokhoven de Mis te gaan hooren of in het geheim in hunne
huizen de Mis te laten lezen door den een of anderen moedigen
priester, die niet de vervolgingen van den Hoog- en laagschout
vreesde. Dientengevolge ontstonden in den Bosch meer en meer
geheime bedehuizen, die, hoe zorgvuldig ze ook geheim gehou-
den werden, toch nog meermalen bekend werden aan den Hoog-
en laagschout der stad en Meierij van den Bosch, die er dan een
inval in liet doen, zooals van Heurn Historie II p. 492 op het jaar
1636 volgender wijze verhaalt: cle Eoomsch gezinde oeff enden,
niettegenstaande de strenge Plakaaten, hunnen Godsdienst in
afgelegen huizen en kelders uit, hetivelken hun somtijds gelukte,
doch dikwijls toerden zij gestoord. Hij deelt daar nog verder
mede, hoe in datzelfde jaar de Hoog- en laagschout te vergeefs
een inval trachtte te doen in een huis in den Bosch, alwaar, naar
hij meende, de Katholieke godsdienst werd uitgeoefend.
Toen de Staten Generaal vernamen, dat hunne gebods-
bepaling van 1630 ondanks hare gestrengheid, toch nog ont-
doken werd. vaardigden zij daarom 23 Januari 1638 eene ver-
scherpte resolutie uit tegen het uitoefenen van den Katholie-
ken godsdienst in den Bosch, waarbij o. a. werd bepaald :
„te verclaeren van goeden prisse de Papen, dewelcke heur in
de conventiculen 1) hebben laten gebruycken om te prediken,
misse offte eenige paepsche superstitie te doen offte claertoe
1) Hieronder werden verstaan de bijeenkomsten, waarin de Katholieke
godsdienst in het geheim werd uitgeoefend,
— 171 —
vergaderinge te maecke encle werden deselve Papen ransoena-
bel gestelt ter somme van fl 600 toe, niet permissie, wanneer
eenige Papen souden mogen geattrappeert worden, die van
meerder vermogen mochten sijn, dat 't selve alhier soude
mogen bekent gemaeckt worden om met kennnisse tot hoger
rantsoen van 't selve geresol veert te werden ende weit hier
neffens verklaert, dat soo wie sijn huys, schuer offte erve
offte plaetse tot enige sulcke verboden vergaderinge sal geleent
hebben offte laten gebruycken, dat deselve persoon daervoor
sal gemulcteert worden ter somme van fl 300 voor elcke reyse
ende by zooverre de wert offte huysheer van de plaetse, daer
de ongeoorloffde vergaderinge gehouden sal sijn, de Paep sal
laten evaderen, dat hy sal gehouden sijn voor het rantsoen te
verantwoorden ; voorts dat ydereen van de toehoorders offte
persoonen, in alsulcke verbodene vergaderinge verscheynende,
gemulcteert sullen worden ter somme van rl 25 voor iedere
reyse etc."
Dit besluit werd gepubliceerd in den Bosch 3 Februari
1638. Hoe streng het ook was, er kon daardoor niet worden
voorkomen dat moedige en ijverige Katholieke priesters in den
Bosch in het geheim de Sacramenten hunner Kerk bleven toe-
dienen en dat menig vurig Katholiek van die stad zijn huis
daartoe nog beschikbaar bleef stellen, zoodat er ook nog altijd
geheime Katholieke bedehuizen bleven ot' kwamen. Ondanks
dat dezen in het grootste geheim gehouden werden, werden zij,
ook toen er zooveel zwaarder straffen op stonden, van tijd tot
tijd nog door den Hoog- en Laagschout ontdekt, zooals blijkt
uit de navolgende notulen der Stedelijke Regeering van den
Bosch (Resolutiën A. 40) :
Jovis den 4 April 1641 voormiddach.
Presenten allen de Heeren Schepenen.
Is by den Heere president geproponeert, alsoo onlangs
alhier is gestoort seeckere misse, alwaer groote insolentiën sijn
gepleecht, sraaeckende na oproer en gewelt, ende alsoo sulcke
— 172 —
onbehoorlijckheden in dese stadt niet behooren te werden geto-
lereert ende dat in toecomencle tegens sulcke moetwillen behoort
te werden versien, 't welce principalycken in een frontierstadt
behoort te werden geremedieert off niet behoorlycke informatiën
daerover behooren te werden genomen off dese isolentiën zijn
gedaen ofte gepleecht door burgers ofte door soldaten ofte door
beyde. Ende den Heere Hoochschout aengemaent, dat hy over
dese sake hem behoorlycke believe te informeren, opdat dair-
tegens tydelycke remediën mogen werden bygebracht ende voor
sooveel dese onbehoorlycheden souden mogen wesen gepleegt
by militaire persoonen, dat daerover behoorlycke dachten aen
den Heere Commandeur souden mogen werden gedaen, opdat
claertegens behoorlycke remedie soude mogen werden bygebracht,
dewyle dit een saecke is raeckende cle seeckerheyt vau de stadt
aengaende yeder een sijn goet ende bloet, Waerop zijnde gedi-
libereert, is verstaen ende geresolveert, dat men den Heere
Hoochschout sal versoecken, dat hy de Heeren Schepenen
openinge believe te doen, wat informatiën hy aireede over dese
onbehoirlycke acten heeft genomen ende soo noch geen vol-
comen informatiën heeft, dat de Heeren Schepenen sijn Ed.
sullen presenteren om alle behulp ende assistentie te doen. Ende
alsoo uyt de verclaringe van eenige der Heeren Schepenen is
verstaen, dat verscheyde militairen persoonen haer met dit werck
hebben gemoeyt ende vermengt, dat men den Heere (van) Thie-
nen 1) uyt den naem van de Heeren Schepenen sal versoecken
mede behoorlycke informatie daerover te nemen.
Ende sijn gecommitteert van den Heere (van) Thienen
dit te versoecken cle Heeren Donckers 2) ende Copes.
Eodem die
Presenten : den Heere Hoochschout, alle de Heeren Sche-
penen. Uyt de Heeren Gesworeus : Tielmans, Brul ende (van)
Brussel.
1) Jor Philips van Thienen, kommandant van den Bosch.
2) Hij was Johan Donckers, zoon van Nicolaas Laureynszn en
Heyiwich Boyen Philipsdr, en n. b. Katholiek.
- 173 --
Nadat de Heeren Schepenen dese bovcnstaend Kesolutie
hadden genomen in de Visiteerkamer, den Heere Hoogschout
met de Gesworens in de Ordinariscamer van vergaderinge sijnde
gebleven, soo sijn de Heeren Schepenen weder in de camer
gecomen ; daer gecomen zijnde, soo heeft den Heere Hooch-
schout geexhibeert de volgende schriftelycke propositie; nadat
deselve was aen gevangen te lesen, heeft den President gesusti-
neert, dat eerst zoude werden gelesen de Resolutien bij de
Heeren Schepenen genomen ; den Heere Hoochschout daeren-
tegens, dat syne propositie eerst zoude werden gelesen, waer-
over lange zijnde gedisputeert ende veel woorden gevallen, soo
is eindtelycken goetgevonden, dat de schriftelycke propositie
van den Heere Hoochschout soude werden gelesen ende luyt
als volgt :
Mijn Heeren
Alsoo op Maendach laetstleden, tweeden Paesdach, alhier
in dese stadt is ontstaen eenen grooten gevaerlycken oploop
tvde zoo wanneer de twee Heeren claertoe gecommitteerde
Schepenen, van den Bosch ende Tielmans, waeren geweest op
versoeck van mynen Stadthouder visiteren het huys 1) ende ge-
stalte van dien, daer alsdoen gemelte Stadthouder hadde ver-
stoort een groote vergaderinge van papiste borgeren ende sol-
daten, ende dat geseyden oploop sulx is geweest met affgryse-
lycke roupen, worpen van steenen, slaen ende stooten, oock met
bloot rappier, dat sy, Schepenen ende Stadthouder, niet sonder
groot gevaer van haer leven uyt denselven oploop met fortse-
lijck ontryden van de carosse, daer sy in saten, ende stadich,
in vougen als geseyt is, wierden nageloopen tot aen den Stad-
huyse, hen al daer hebben gesalveert. Waeromme byaldien hierna
soo ter straffe van de coupablen als voorcomen van verder on-
heylen niet promptelycke wert voorsien na behooren soo zijn
d'uyterste daeruyt ontstaende gevaren wrel te bedencken. Soo
en heb ick ten vervolge van mijn schuldige plichtampt ende
1) Het is niet meer na te gaan welk huis hier bedoeld is.
debvoir niet connen onderlaten op myné preperatoire infor-
matièn, die ick bereyts hebbe genomen, dese vergaderinge alle-
sulx voor te dragen teneynde wy alhier in rype diliberatien
mogen uytvinden de bequaemste middelen soo ter bekentmaking
der coupablen ende derselver exemplare straffen als tot bera-
minge der middelen omme de afgryselycke onheylen, die ten
peryckele van dese stadt ende ons gesamentlijck leven wel
souden connen vallen, in cas wy daerinne niet te versien, voor
te comen ende uyt te wercken.
4 April 1641. H. Bergaingne.
Welcke propositie, zijnde gelesen, is mede gelesen de
Resolutie, by de Heeren Schepenen genomen hiervooren gestélt.
Maendach den 8 April 1641
Presenten : den Heere Hoochschout, alle de Heeren
Schepenen. Uyt cle Heeren Gesworens : Outheusden, Tielemans.
Brul, (van) Brussel.
Den Heere Hoochschout heeft de vergaderinge voorge-
dragen, dat hy op de laetste byeencompste de Heeren hadde
bekent gemaeckt de grooten oploop, die op den eersten April
was ge pleegt, de onheylen, die in toecomende dairuyt staen
te verwachten ende geerne gesien hadde, dat eenige prompte
ordre by publicatie oft anders tot voorcominge van meerder
onheylen ende swaerigheyden dairtegens soude werden gestelt.
Dan alsoo tselve tot noch toe niet en is gesciet, soo heeft den
Heere Hoochschout de vergaderinge op hieus voorgehouden off
het niet dienstig soude sijn datelij ck een publicatie soude wer-
den gedaen, dat soo yemant weet bekent te maken eenige bur-
gerlycke persoon en, die in den oploop, geschiet den eersten
April, schuldich sijn in het naloopen, roupen, slaen, worpen
met steenen ofte slijck na de carosse, daer de Heeren Sche-
penen insaten, aengedaen, dat men die sal vereeren met een
praemium. Welcke propositie by den Heere Hoochschoudt sijnde
gedaen, heeft den Heere President daerop omvrage gedaen
ende na deliberatie is verstaen ende geresolveert, dat men de
publicatie sal doen in conformité van de voornoemde propositie
ende dat men den aenbrenger sal vereeren met premium van
fl 25 ende synen naem sal secreet houden.
Of de Hoog- en Laagschout, Hen riek van Bergaigne
voornoemd, met deze uitlokking tot verraad succes had blijkt
niet ; wel blijkt, dat hij met zijn optreden tegen de geheime
Katholieke bedehuizen geen succes had, daar hij zich toch in
1644 genoopt achtte aan de Regeering van den Bosch te ver-
toonen, dat ,,er toen wel in 18 verscheyde particuliere huysen
ende plaetsen bevonden werden by de pausgezinde borgeren
opgerecht te zijn publycque kereken, t'eenemael tot hennen
dienste geapproprieert ende versien met altaren, alderhande
kerckelycke ornamenten, bancken en stoven, stoelen, matten, enz.,
uytwysende de bygaende memorie daervan gemaeckt 1), boven
ende behalven noch andere bynaer ontelbaere gelycke plaetsen,
die ofte niet bekent en sijn ofte daer ghenen openbaeren toe-
ganck van volck en weidt geadmitteert, alle welcke voors.
geapproprieerde plaetsen en kereken met soo veele verschey-
dene toegangen ende uyteompsten sijn versien, dat het bynaer
onmogelijck is de byeen vergaderde personen aldaer te betrap-
pen ofte achterhalen, te min doordien op sijn remonstrants
ende sijns stadthouders huysen door onbekende persoonen,
voornementlijck op sonnedaegen ende de heylige claegen, soo-
danich regard genomen werdt, dat sy niet eenen voet buyten
henne deuren en connen setten offte die byeen vergaderde
persoonen werden daeraff gewaerschouth, zul ex dat deselve,
eer hy, remonstrant, die can doen stooren ende becalangieren,
door de voors. diversche toegangen der huysen sijn verscheyde
ende alsoo niet anders bevonden als de voors. altaren, ornamen-
ten, stoelen, stoven, bancken, alles in form van eene publycque
kereke geapproprieert, hem, remonstrant, offte synen stadthouder
alsdan voorwerpende, dat het een kier geoirlooft is zijn huys
]) Deze memorie schijnt niet meer te bestaan.
— 176 —
soodanichlijck te aecommodeeren, versien en approprieeren als
bet hen goetdunckt, 't welck is eene saecke van quade conse-
quentie"; hij vroeg daarom aan het slot van zijn vertoog eene
strafbepaling tegen eene inrichting der huizen tot Katholieke
kerken. De Eegeering van den Bosch, hoewel zij grootendeels
Protestant was, had blijkbaar geen lust om aan het verzoek
van den Schout te voldoen, want deze moest nog herhaaldelijk
daarop aandringen, totdat zij ten slotte daarvoor bezweek en
op 19 Mei 1653 bevel gaf tot opruiming der geheime Katho-
lieke bedehuizen op poene van arbitrale correctie. Doordien
die bedehuizen geheim waren, blijkt daarover niet veel, maar
toch zijn er eenige er van bekend gebleven door een fragment
van een Memoriaal van Martinus Ackersdijck, rakende de
Paepsche Conventiculen, beginnende November 1652, dat eenige
jaren geleden door den toenmaligen archivaris van Noord brabant,
mr. A. C. Bondam, voor het Eijksarchief aldaar is aangekocht.
Genoemde Ackersdijck, die een zoon was van den Kot-
terdammer Cornelis Ackerdijck en diens echtgenoote Johanna
Nicolaï, had zich in 1651 te den Bosch 1) metterwoon gevestigd
als gecommitteerde van den Hoogschout Jor. Hendrick de Ber-
gaigne en maakte als zoodanig ijverig jacht op de geheime
bijeenkomsten, die de Katholieken aldaar tot uitoefeningen
van hunnen godsdienst hielden en hield daarvan dagboek in
zijn gezegd Memoriaal. Daaruit blijkt, in verband met na te
melden schepenakte van 1745, dat ook in den Nobel een ge-
heim Katholiek bedehuis was, daar hij toch daarin over dat
bedehuis het volgende relateert: Den lesten April 1656 gestoort
een paepsche conventicul, dewelcke wierdt gehouden op de
Cruysstraet, daeruyt hanght St. Jan ende is voor het huys
betaelt de volle peene, enz. Geheel juist is echter de vermelding
niet, dat deze bijeenkomst werd gehouden in het huis St. Jan,
vermits zij plaats had in den Nobel; Ackersdijck zal er toe
4) Hij huwde aldaar in 1653 met Mechteld Ganters, dochter van
Joost, schepen van den Bosch en Hermina van Beugen. Hij overleed aldaar
24 November 1674, verscheidene kinderen nalatende.
- 177 -
gekomen zijn, doordien door het buis St. Jan (genummerd 10) l),
waarvan de daarachter gelegen plaats grensde aan den gang van
den Nobel, toegang tot dit geheime bedehuis werd verleend.
Sedert het jaar 1G73 werd er geen geheim meer van
gemaakt, dat in den Nobel een Katholiek bedehuis gevestigd
was. Dit was te danken, hoe vreemd het ook moge klinken,
aan eenen inval, dien de Hoog- en Laagschout op 22 October
1673 had gedaan in een geheim Katholiek bedehuis, clat ge-
houden werd in het aan den Hoogen Steenweg te den Bosch
staand huis, genaamd in Rome 2).
Die inval had toch onder de Katholieke bevolking van
den Bosch eene zoo hevige ontroering veroorzaakt, dat daarom
de Regeering van die stad, zoo schreef van Heurn in zijne
Beschrijving dit geval den Al gemeen en Staten en den Prinse
van Orange bekend maakte; zij vertoonde zijne Hoogheid, „dat
de strenge uitvoering van 's Lands wetten tegen de oeffening
des Eoomschgezinden Godsdienst, welkers beleiders toen meer
als drie vierden der inwooners haarer stad, die een grensves-
ting was, uitmaakten, haar ten uitersten gevaarlijk toescheen;
zij verzogt om die reden, dat zijn Hoogheid den Hoogschout
gelasten wilde hierin met meerder gematigdheid te werk te
gaan (Notulen 9 Mei, 1674 Keg. van Breugel). Of dit eenige
uitwerking gehad hebbe om de Roomschgezinden zo sterk niet
meer te vervolgen en hun by oogluiking hunnen Godsdienst te
laten oeffenen, kan ik by gebrek van bewijs niet vernaaien. Vaster
gaat het, dat er sedercl, zo in de stad en genoegzaam in alle
de dorpen der Meyerye kerkenhuysen voor de Roomschgezinden
geduld zijn. De Officieren 3) voerden vervolgens de strenge Pla-
kaaten niet uit, maar lieten zich door geld verblinden, aan wel-
kers kragt zy niet wederstaan konden ; hierdoor brak de oeffening
des Roomschgezinden Godsdienst meer en meer door; cle Offi-
i) Dit huis behoorde in 1644 aan Pauwei Janszn Coenen en in
1742 aan Anthony de Hee. Men zie er over Reg. no 431 f. 14 en eene
Bossche schepenakte van 1644.
2.) Van Heurn Historie III blz. 225.
3) Zij waren de stadhouders of de substituten van de Schouten.
12
^- 178 —
eieren maakten er eindelijk geen geheim meer van, dat zy vatl
de Priesters en Roomschgezinde inwoners geld genoten. De
Algemeene Staaten vonden om het willekeurig afneemen van
geld tegen te gaan, in liet jaar 1730 goed, dat voor ieder kerk
in cle stad en Meyerye, die door eenen Priester bediend werd,
vijftig guldens en daar, waar een Kapellaan bygevoegd was, vijf
en twintig gulden daar en boven betaald zoude moeten werden."
Zoo had dan de inval van 22 October 1673 het gevolg,
dat de Katholieke bedehuizen, die toen in den Bosch waren,
geen geheime meer behoefden te zijn en dat in eene Schepen-
akte van den Bosch van 1745 door den Katholieken eigenaar van
dit huis openlijk kon worden vermeld, dat een deel van den
Nobel gebruikt was geworden tot een Roomsch kerekehuys.
Zoo als blijkt uit cle reeds meermalen aangehaalde Bos-
sche kronijk, die alleen nog maar in handschrift bestaat, werd
dat deel van den Nobel ook nog gebezigd tot het geven van
stichtelijke tooneeluitvoeringen, daar toch daarin het volgende
aangeteekend staat :
„In het jaar 1671 den 18 September is alhier door de
Bossche jeugt ten huysse van Adriaen Suyskens, bierbrouwer
in den Nobel, gespeelt het treurspel, verclarende de oogluyc-
kinge des vaders ende wederspannighijt des soons, gestraft in
den coninck David ende Absalon, opgedragen aen de heer
Jaques van Kessel, borger deser stadt, wonende tot Parijs,
tegenwoordig present alhier, alles door ende onder het belijt
van den Eerwaerde Heer Jan de Bolster, minderbroeder ende
missionaris alhier."
In 1745 was het bedehuis van den Nobel ingestort en
het is daarna niet meer opgebouwd, zooclat het van af dat jaar
voor goed ophield eene Katholieke bidplaats te zijn. Onaan-
genaam zal dat zeker niet aan de Staten-Generaal zijn ge-
weest, want in het jaar 1731, toen er in den Bosch nog 10
Katholieke bedehuizen waren J), bepaalden zij, dat hun getal,
I) Men vindt ze vermeld bij Schutjes t. a. p. IV blz. 299 onder
nummers 2 — 11.
— 1?9 —
bij het uitsterven derzelve bedienende priesters, tot op 5 zoude
worden teruggebracht (Resol. van 12 Maart 1731). Eenige
jaren later (1747) stonden zij echter toe, dat er in den Bosch
7 Katholieke bedehuizen zonden zijn, waarvan er 5 door een
pastoor en een kapelaan en 2 door een pastoor alleen zouden
bediend worden. (Resol. van 16 Febr. 1747).
De vrouw van meergenoeinden Adriaan Suyskens was
naar alle waarschijnlijkheid Allegonda Loeft' van der Sloot,
dochter van mr. Godefroy, raad van den Bosch en Hillegoncla
Colen ; zij stierf 2 Januari 1669. Hun zoon zal dan geweest
zijn Godefridus Suyskens, die 3 Juni 1690 in den Bosch onder-
trouwde met Johanna Francoise de Cleyn, woonachtig te Ant-
werpen, en wiens zoon (uit zijn huwelijk met haar?) was
Adriaan Suyskens; deze laatste huwde met Hillegond de Soete,
dochter van Jaspar en Odilia Loeft van der Sloot, welke hem
deze kinderen schonk : Godfried en Jaspar Suyskens, beiden
kinderloos gestorven ; Willemina Suyskens, die in 1719 te Meche-
len woonde en Maria Suyskens, welke met Willem van In gen
huwde. Het huis de Nobel werd 15 April 1702 (Reg. n° 514
f. 361 vso) ten laste van laatstgenoemden Adriaan Suyskens voor
schuld verkocht ; het werd alstoen omschreven als : „eene huysinge
met eene poorte, erve, middelhuys op de plaetsche, packhuys,
mouterye, brouwerye, coelbacken, bierpomp, etc, met een uyt-
ganck aen den Uylenburch, twee achterhuysen aen ende ter
zyde van den ganck, te weten aen ieder zyde een, met een
prieelken over de Diese, alles gelegen aen de Kruysstraet naest
het erf van de Wede Anthony de Hee ex uno ende het huys
van van Tilburch ex alio'\ zijnde het toen bewoond door Adriaan
Suyskens laatstgenoemd en de Wed Poolen. Koopster werd
toen daarvan Maria Herincx (dochter van Adriaan Herincx en
Lucretia Donckers 1), die na doode van haren genoemden man
hertrouwde met Johan van der Horst, oucl-schepen en raad van
1) Deze echtelieden hadden behalve Maria deze kinderen: Guiliam,
woonachtig te Antwerpen; Laurens, gehuwd metElisabeth van der Linde en
Hendrina Herincx, gehuwd met Guiliam Lefèvre, woonachtig te Amsterdam.
— 180 -
clen Bosch 1) en weduwe van Johan van Kessel. Van haar
werd dit huis geërfd door haren zoon Johan van Kessel, ple-
baan van den Bosch, van wien het weder erfde diens oomzegger
Ignatius Petrus van Kessel, woonachtig te Leuven, de zoon van
Balthazar en N. Driessens; deze verkocht het 26 Mei 1745 (Reg.
n° 563 f. 432) aan Cornelis van Warmont, woonachtig in den
Bosch, wiens vrouw was Mathea Sopers 2), dochter van Dirck
Sopers, slachter te den Bosch en Ida Deckers. de dochter van
Ivo en Wouterken van Eerssel. De Nobel werd toen volgender-
wijze omschreven : „huysinge met een poort, erve, middelhuys
op de plaats en gebouw, laast gebruykt sijnde tot een Rooms
kerckehuys, met een uytgang naar den Uylenburg, alsmede nog
twee agterhuysen aan en ter zyde van voois, gang 3), te weeten
aan ydere zyde een'', staande aan de Kruisstraet tusschen het
huis van mr. Daniel de Lobell ex uno en het huis de Star-
ex allo. Genoemde Cornelis van Warmont, die een zoon was van
Gillis Peeters (den zoon van Balduinus Peeters en Elisabeth
van Herck) en Cornelia Pardyck, kocht 16 Mei 1750 (Reg. n° 565
f. 266) van Arnoldus Fabrie, woonachtig te Wassenberg, bij
clen Nobel nog aan gezegd huis de Star (ook wel de Morgenster
en vroeger de Torts en de Bril geheeten) 4), dat naast de
4) Hunne kinderen waren mr. Anthony van der Horst, advocaat
te den Bosch, die huwde met Maria van Heynsbergen, welke hem kin-
deren schonk en Adriaan van der Horst.
2) Hare zusters en broeder waren: Ivesta ; Maria Gatharina, huis-
vrouw van Jan Arnold Gast en Matheus Sopers.
3) Met dezen gang zal voormelde uitgang bedoeld zijn.
4) Arnoldus Fabrie had het geërfd van zijne ouders Theodorus Fabrie
en Godefrida van Kessel (Protocol van notaris Hendrik Carel van Seven-
hoven ; akte van 16 Februari 1736). In 1576 heette dit huis die van bau-
kenscamer; Uenricus Beek als man van Gatharina, dochter van Petrus
Jacobszn, wonende te Helmond, verkocht 28 April van dat jaar (Reg. n° 225
f. 442 vso) die kamer, waarvan toen gezegd werd, dat zij stond bij de
Abtsbrug tegenover het Minderbroederklooster tusschen het huis van
Willem Janszn Moei, nu Jan Roelofszoon Coenen, pannicida, ex uno en
dat van Elisabeth weduwe van Herman Lucaszn en hare kinderen, ge-
naamd de Nobel, ex alio, en dat zij zich uitstrekte van de slraat tot aan
laatstbedoeld erf, — aan Gerard, zoon van Marcelis Dirckszn de Moor.
Over het huis van Willem Janszn Moei voormeld zie men Schepenakte van
den Bosch n° 192 f. 46 van October 1554, waarbij diens zoon mr. Willem
Moei, beter bekend onder den naam van Molius, dat huis transporteerde.
— 181 —
poort van het buis de Nobel, thans genaamd de Poort van
Diepen, staat en nu genummerd is Kruisstraat 8. Hij overleed
te den Bosch omstreeks het jaar 1793; althans den 7 October
van dat jaar hebben zijne erfgenamen, die allen in België, woon-
den, deze beide huizen verkocht aan mr. Jacob Marten Deutz,
oud-schepen en raad van den Bosch, die het drie dagen later
weder verkocht aan Petrus Josephus van den Endepoel, wo-
nende aldaar.
b. Het huis Kruisstraat no. 1
Dit huis wordt door de Gebroeders Mosmans in hun hier-
voren reeds aangehaald werk genoemd de Blaasbalg, doch dit
is het niet. De Blaasbalg was het daar naast staand huis, dat
Wouter en Clara, kinderen van Henrick Wouterszn van Cuering-
hen, 21 Januari 1606, als wanneer het werd gezegd te staan
aan de straat, tendens a porde dicto des Abtsbrugge versus
forum piscium, tusschen het huis, genaamd het Torcxhooft 1),
Vischmarktwaarts ex uno latere en een ledig erf van Philips
Sanders Christoffelszoon, gelegen in de richting van het Min-
derbroederklooster, ex alio latere, verkochten aan Peter, zoon
Nicolaas Peterszn, hoedenmaker (pilifex), wiens zoon Nicolaas
het 13 December 1633 (Reg. n° 336 f. 100), als wanneer het
gezegd werd te staan tusschen dat van Daniel Danielszn van
Esch aan de eene zijde en het erf van het convent der Min-
derbroeders te den Bosch aan de andere zijde, verkocht aan
den kramer Jaspar, zoon van wijlen Hendrick Peterszn.
Het hier bedoeld huis, Kruisstraat no 1, was dat waarvan
Barbara Bacx weduwe van mr. Jacob Proening van Deventher
in 1572 bij gerechtelijke uitwinning eigenares werd, als wanneer
het werd gezegd te staan achter het Minderbroederklooster
1) Bij eene Bossche Schepenakte van 1771 (Reg. n° 582 f. 357
verso) verkocht Wouter van den Endepoel dit huis, dat toen nog het
Turkshoofd heette en gezegd werd te staan tusschen dat van Gerard War-
tenberg ex uno en dat der erven Martinus van Someren ex alio, en zich
achterwaarts uit te strekken tot aan het erf der juffrouwen de Ilee, aan
Mathea Sopers weduwe van Cornelis van Warmont.
182
tusschen clat klooster ex uno en het huis van Robert van
Griethusen, den messeninaker, ex alio en zich achterwaarts uit
te strekken tot aan het erf van bedoeld klooster; zij verkocht
het in 1582 aan Philips Sanders Christoff'elszn voornoemd (Keg.
n° 239 f. 88); hij verkocht het 5 Juni 1603 weder aan Dirck
Arnolduszn van Meurs, in diens hoedanigheid van pater seu
administrator spiritualis van meerbedoeld klooster, waarna
deze het 2 Maart 1606 (Reg. n° 302 f. 226 vso) aan hetzelve
verkocht; het werd nu gezegd te zijn vacua hereditas seu ortus.
Frans Blom, koopman, controleur van de fortificatiën in
den Bosch en commissaris van de monsteringen van die stad
en hare forten, en mr. Johan Gans, pensionaris van den Bosch,
kochten 31 Augustus 1641 van den Raad van State (Reg. n°. 384
f. 677) o. a. het dikwerf bedoeld klooster en daardoor ook ge-
zegde vacua hereditas seu ortus. Een dier koopers zal daarna
op dat erf het huis gebouwd hebben, waarvan de rede was bij
de verdeeling, welke den 13 Juni 1653 (Reg. n°. 538) tusschen
Maria Sprongh 1) weduwe van genoemden Frans Blom en mr.
Johan Gans voornoemd plaats had van huysen, landen etc. soo ten
Minnebroers, Preeckheeren, Geerlruyden, Achter het Klooster
van de Tolbrugge en de andere, en clat was clat, hetwelk als-
toen genoemd werd het huys daer den pensionaris Berensteyn
in woont ; het werd daarbij aan genoemde weduwe toebedeeld
o.a. onder deze bepaling : ende alsoo het saeltgen off kamerken,
staende over het water van de Diese van het huys voormelt,
daer Berensteyn inwoont, voor een gedeelte is betimmert ende
komende voor het huys, by den Geweldiger bewoont, soo sal
hetselue, in sulcke forme als het jegenwoordich staet, mogen
blyven met de gerechtkheyt om terselver breete tot aen de
straet te mogen timmeren. Van genoemde weduwe of wel, wat
het meest waarschijnlijk is, van hare kleindochter, Henrietta
Maria Blom, dochter van haren zoon Nicolaas Blom en Elisa-
beth Wylde, erfde dit huis Leonora Wylde; zij huwde in 1681,
1) In de van die scheiding opgemaakte akte wordt gezegd, dat
haar schoonvader was Johan Pennis,
— 183 —
als wanneer zij te den Bosch op het St. Jacobskerkhof woonde,
met Diederick Ruysch, commissaris-ordinaris van de monstering
en raad van den Bosch, toen woonachtig in de Postelstraat
aldaar; hij was weduwnaar van Henrica Elisabeth van Bijster-
velt (met wie hij in 1678 getrouwd was). Leonora Wylcle ver-
maakte hem 26 Maart 1682 ten overstaan van Jolian van Rotter-
dam, notaris te den Bosch, dit huis, dat daarna van hem geërfd
werd door zijne dochter Florentina Ruysch, die in 1705 huwde
met Christoffel baron van Galen ; deze verkocht het 23 December
1716, als wanneer het omschreven werd als: eene huysinge,
erve, coetsliiiys en grooten hof, thans bewoond door Jacob van
der Hoeven, heer van Heeswijk en Dinther, oud-president-schepen
en raad van den Bosch, staande aan de Kruisstraat tusschen
het huis, dat eertijds het Geweldigershuis wTas en nu de Gans
geheeten wrordt, eenerzijds en het huis van Jan van Wartenberg
anderzijds en zich achterwaarts uitstrekkende van de Kruis-
straat tot aan de Nieuwstraat (de Doode Nieuwstraat) langs
eenen nieuwen muur, het voorschreven koetshuis aan de eene
zijde en met een poortje uitgaande naast het huisde Vijf gars-
tenbrooden aan de andere zijde, — aan Anthony de Hee, koopman
te den Bosch 1), zoon van Anthony en Allegonda van Wamel2),
1) Blijkens eene Bossche Schepenakte van 29 Mei 1624 (Reg. n°
360 f. 402) had Jan Janszn de Hee (ook wel genaamd van Luydick)
»zwaardveger", van zijne eerste vrouw Henricksken, dochter van Reynder
Henrickszn van Lennich genaamd van Reys (wiens overige kinderen waren :
Jacob, mr. Willem, raad en pensionaris van den Bosch en Hillegond,
echtgenoote van mi*. Jacob, zoon van mr. Jacob Casseyer) deze kinderen :
a. Reinier, priester, baccalaurus in de H. Godgeleerdheid en pastoor van
Maren en Kessel; b. Jacob (die tot zoon had Adriaan de Hee, in 1644 nog
onmondig); c. Francijntken huisvrouw van Nicolaas van Empel Adriaans-
zoon; d. Maryken, huisvrouw van Abraham, zoon van Herman Anthonis-
zoon van der Moeien; e. Gatharina, huisvrouw van Henrick, zoon van
Gijsmaer Adriaanszoon van Meerwijk; f. Jenneken, begijn op het Groot
Begijnhof te den Bosch; g. Geertruid; h. Jan. De sub a—g vermelde kin-
deren verkochten bij die akte aan hunnen broeder Jan 7/8 in het huis,
genaamd de IJzeren man, staande aan de Zadelstraat (thans de Schapen-
markt) te den Bosch.
Theodora Maria de Hee, zuster van genoemden Anthony, huwde met
mr. Paulus Suyskens, advocaat te den Bosch, II. K. gedoopt aldaar 22 Februari
1670 als zoon van mr. Lambertus en Maria Elisabeth van Beughem.
2) Zij was met hem te den Bosch getrouwd (J Juli 1673,
— 184 —
de dochter van mr. Johan, apotheker te den Bosch en Margriet
de Helt genaamd Colen.
Zijne vrouw was afkomstig van Luik en heette Maria
Agnes Burette; hij was met haar 9 Mei 1716 te den Bosch
ondertrouwd en verwekte bij haar verscheidene kinderen, van
wie een 17 Juni 1718 in het R. K. bedehuis van St Jan te
den Bosch gedoopt werd en daarbij de voornamen Aldegundis
Beatrix ontving ; wellicht was zij dezelfde als Beatrix Elisabeth
de Hee, die met hare zuster Maria dit huis van hem erfde;
deze gezusters kochten daarbij van Johannes en Hendricus
Wartenberg, zonen van Gerarclus, 9 Mei 1783 (Reg. n° 601
f. 182) aan het huis, dat als gezegd de Blaasbalg heette en nu
genummerd is Kruisstraat 3 1) ; deze beide huizen kwamen ten
slotte alleen aan Beatrix Elisabeth de Hee, van wie ze erfde
Jean Charles de Meester, woonachtig te St. Truijen ; deze ver-
kocht ze 8 Mei 1804 aan Victor Andreas van Rijckevorsel,
wijnkooper te den Bosch. 2)
Genoemde Victor Andreas van Rijckevorsel speelde in
den Bosch eene groote politieke rol, daar hij aldaar na 1820
het hoofd was van cle gouvernementeele partij 3). Hij stierf kin-
derloos op zijn buitengoed Beukenhorst onder Vught 2 Augustus
1855. Zijne erven verkochten in 1866 de beide laatst bedoelde
huizen aan Auguste van Lanschot, oud-agent der Nederlandsche
Bank te den Bosch, den kleinzoon van Franciscus van Lanschot
en Jacoba Catharina van Rijckevorsel, die de dochter was van
Augustinus Tilmanus en Maria Barbara van Leempoel.
1) Jan van Wartenberg, paruikie7* te den Bosch, had het 26 Mei 1716
(Reg. n° 531 f. 256) gekocht van Catharina van Couverden wede van Dirck
Huysbergen, koopman te Rotterdam.
2) Over den toenmaligen omvang zijner wijnzaak zie men Reg.
n° 600 f. 78 en 80.
3) Taxandria XII p. 7.
HOOFDSTUK V.
De Snelle» en de Minderbroedersstraat.
De straat, die van af de Kruisstraat naar de Vughter-
straat loopt, had aanvankelijk tot aan de plaats, waar de
Minderbroedersstraat daarop uitkomt, geen naam; werd in over-
oude tijden van huizen, die aan dat gedeelte der Snellestraat
stonden, melding gemaakt, dan werd dan ook daarvan gewoon-
lijk niet anders gezegd dan dat zij zich achter het convent
der Minderbroeders of achter de Minderbroeders, bevonden.
Eerst omstreeks de tweede helft der 17e eeuw ontving
dat deel van gezegde straat den naam van cle Snellestraat,
welke naam toen ook liet overig gedeelte van die straat be-
kwam. Zij kreeg dien naam naar het uithangbord van het
in die straat staand huis nos. 32 en 34, dat in de drie snelle-
hens heette, welke naam daaraan was gegeven door Aelbert 1),
zoon van Herman Snelle van Swoll, nadat deze het clen laatsten
Januari 1579 gekocht had. Zijne eerste 2) vrouw was Emken,
dochter van Aert van Scuttrop en Ariken, de dochter van
Steven Cluytinx Lambrechtszoon, die hem deze kinderen schonk:
a. Arnd, die huwde met Goijartken, dochter van Jan
Moillart en bij haar verwekte 1° eene dochter Emerentiana,
welke de huisvrouw was van den zilversmid Aerd Janszn van
Meurs en 2° eenen zoon Jan, die huwde met Margriet Adolfs,
1) Zijn broeder was Nicolaus van Swoll, die huwde met Emberta,
dochter van Aerd van Meurs.
% Zijne tweede vrouw was Marikcn, dochter van Joachim Dirks
en weduwe van Jacob, den zoon van Andries, den zoon van Gijsbrecht Voss,
186
bij wie hij verwekte deze kinderen : a Aerd, die huwde met
Godefricla N. en bij haar deze kinderen verwekte: Emerentiana
en Jan Snelle; b Aclolph en c Maria Snelle; laatstgenoemde
werd de huisvrouw van den Bosschen koopman Mathijs van de
Lande, den zoon van Jacob Gerardszn.
b. Steven Snelle, den stamvader van de familie Snelle,
die de heerlijkheid Berkel bij Tilburg bezat en huwde met
Judith Francken Goijartsdr. Steven Snelle voornoemd en zijne
sub 1° genoemde nicht Emerentiana verkochten 3 Januari 1607
het huis de drie snellekens aan den oudekleerenkooper Denys
van Espendonck, zoon van Laureyns Aertszn en Aleid, de doch-
ter van Gerarcl Henrickszn, den bakker. (Keg. n° 273 f. 173).
Diens zoon Jacob, c. s. verkochten 1 September 1650 (Reg.
n° 397 f. 287 vso) dit huis aan zijnen anderen zoon Laureyns; het
werd toen omschreven als: huysinge, ervejedich plaetsJce ende
koockhuysken, eertijds genaamd liet Sweertken en nu de drey
snellekens, staande achter de Minderbroeders en zich van cle
Minclerbroedersstraat achterwaarts uitstrekkende tot aan de
Postelstraat.
Het gedeelte van de Snellestraat, dat loopt van af de
Minderbroederstraat tot aan de Vughterstraat, had aanvankelijk
dezelfde namen als de Minderbroederstraat; in 1611 heette
het ook cle Kofferm akersstraat.
De Minderbroederstraat, die blijkens een Declaratoii van
Hertog Wenceslaus van Brabant van 1 Mei 1365 omstreeks
dat jaar werd aangelegd, heette oudtijds de Dravelgas of Dra-
velstraat; daarna het Spoorstraatje en vervolgens het Minder-
broedersstraatje. Laatstgezegden naam ontleende zij aan het
Minderbroedersklooster, dat aan die straat stond.
Dit klooster strekte met zijne kerk zich uit van af het
huis de Gulden Tralie (thans een deel van het winkelmagazijn
de Zon aan de Pensmarkt) langs de N.zijde van de Minder-
broederstraat en de O. zijde van cle Snellestraat tot aan het
huis genummerd Kruisstraat n° 1 en was gebouwd in den tuin
en boomgaard van den optrek of het zoogenaamde paleis van
— 187 —
den Hertog van Brabant, die deze daartoe aan de Minderbroe-
ders had geschonken. Molius deelt dit in zijne Kronijk aldus
mede: fraterculi minores ab Principe in circumferentia loei, ubi
nunc habitant, sede monasteriali donati fuere, qui locus eodem
tempore post ipsitis aulam, quae modo intersignio oloris aut
cygni est nota, pro horto atque pomario ejusdem Principis habi-
tus fuit. Volgens Foppens Historia Episcopatus Syluaeducensis
blz. 304 werd dit klooster in 1228, doch naar anderen meenen,
eerst in 1258 gebouwd; werd de kerk daarvan in 1263 gesticht
en is het klooster zelf in 1355 uitgebreid. 1)
Bij den geweldigen brand, die in 1463 in den Bosch
woedde, werd dit klooster in de asch gelegd; Lodewijk van
Bourbon stelde alstoen deszelfs kloosterlingen door aanzienlijke
giften in staat het weder op te bouwen, wat zij door een op-
schrift in hun klooster vermeldden 2). In 1566 werd zoowel dit
klooster als deszelfs kerk door de Hervormingsgezinden deerlijk
gehavend 3), doch de Begeering der stad herstelde die gebouwen
weder. In 1628 schonk dezelfde Begeering geld tot herstel der
kerk van dit klooster, welke ten gevolge van de beschieting dei-
stad door Prins Maurits in 1601 veel had geleden. Bij het
klooster was een kerkhof, dat de Geestelijkheid der stad als een
terrein beschouwde, dat buiten het wereldlijk gezag stond, zoo-
dat, toen de Begeering der stad aldaar misdadigers had doen
gevangen nemen, die daarop gevlucht waren, omdat zij het eene
vrijplaats achtten te zijn, de Bisschop van Luik in 1366 een
interdict op de stad legde; het werd echter het volgend ja al-
reeds geschorst en in 1371 door den Paus vernietigd 4). Dit
kerkhof schijnt zich te hebben uitgestrekt tot ongeveer de W.helft
van het aan de Pensmarkt gestaan hebbend huis de Vergulde
Pantoffel, want, toen dit een paar jaar geleden afgebroken
werd om daarmede het winkelmagazijn de Zon te vergrooten,
1) Men zie hierover nog Cuperinus t. a. p. blz. 35 en van Ouden-
hoven blz. 117
2) Gramaye Taxandria blz. 8.
3) Prosp. Cuypers t. a. p, blz. 395
4) Van Heurn Historie I blz. 325.
— 188 —
kwamen uit het erf, waarop dat huis stond, geraamten te voor-
schijn. Dit klooster had ook een tuin, zooals blijkt uit Prosp.
Cuypers t. a. p. blz. 376, daar hij aldaar toch vermeldt, dat van
Bombergen daarin op den dag van zijn vertrek uit den Bosch,
zijnde 11 April 1567, zijne hoplieden en voetknech ten afdankte.
Doordien dit klooster en zijne kerk, nadat zij in 1641
door den Staat verkocht waren, geheel zijn afgebroken, is
het niet meer mogelijk er eene topographische beschrijving
van te geven. Uit de Bossche Schepenakten kan die ook niet
worden opgemaakt. Alleen blijkt daaruit, dat aan het begin
der Minderbroedersstraat langs de Markt eerst een hek. genaamd
de Minderbroedersstappe en daarna eene poort stond, welke
tot dit klooster toegang gaf; aan de eene zijde van dat hek
of poort bevond zich het huis het Groot Paradijs en aan de
andere zijde een open erf, dat toebehoorde aan de Tafel van
den H. Geest te den Bosch; het werd door deszelfs meester
en rector mr. Goijart Lombaerts van Enckevoirt 7 December
1577 (Reg. n° 245 f. 211) verkocht aan Adam Peterszn van
Gerwen, die daarop het huis de Gulden Tralie bouwde, op
welks erf, als gezegd, thans voor een deel het winkelmagazijn
de Zon staat. Ging men door gezegd hek of poort de Minder-
broedersstraat in dan kreeg men aan zijne rechterhand eerst
het Minderbroeders kerkhof 1), vervolgens het Minderbroeders-
klooster en daarna de Minderbroeders kerk, die zich uitstrekte
langs de geheele Noordzijde van de Minderbroedersstraat van
af den Oostelijken hoek dier straat en der Doode Nieuwstraat tot
aan de Snellestraat en langs de Oostzijde van laatstgenoemde
straat tot aan de Abtsbrug; immers in eene Bossche Schepen-
akte van 1648 (Reg. n° 395 f. 257 vso) wordt vermeld, dat het
huis de Roode Haan, nu genummerd Snellestraat n° 52, het-
welke aan de Westzijde van laatstbedoelde straat staat, zich
1) Het Minderbroedersklooster verkocht in 1625 (Reg. n° 362 f. 18
en vlgd) ledige erven, gelegen achter de huizen genaamd: In de gulden
(of dobbele) tralie, In den gulden pantolfel, In de drie vijzels en In den
Rozenkrans, allen staande aan de Pensmarkt
189
bevond eerst tegenover de Minderbroederskerk en daarna tegen-
over den Geweldiger, over welk laatste huis later.
De Minderbroederskerk had tegen over liet huis St.
Antonius, dat aan de Zuidzijde der Minderbroedersstraat staat,
(het is thans genummerd 28 en 30) een zy delingen inganck,
ook wel genaamd de valvae of de deuren van de Minderbroe-
derskerk. Toen de stad den Bosch in 1629 aan de Staatschen
was overgegaan, vervielen zoowel dit klooster als zijne kerk
aan den Staat der Vereenigde Nederlanden. De kerk is toen
een tijdlang ten gebruike afgestaan aan de Hoogcluitsche ge-
meente, welke in 1630 te den Bosch werd opgericht uit Her-
vormden, die zich toen aldaar van uit Gulikerland en Aken
metterwoon hadden gevestigd en daartoe een eigen predikant,
Eotarius genaamd, hadden medegebracht 1). Deze verzocht aan
den Kerkeraad der Nederduitsch-Hervormde gemeente te den
Bosch aldaar als Hoogduitsch predikant bevestigd te wTorden
en het Avondmaal te mogen toedienen, doch dit verzoek werd
afgeslagen 2); of dit de reden daarvan was, clan wel of eene
andere reden daartoe bestond, de Hoogduitsche gemeente van
den Bosch is in elk geval spoedig daarna te niet gegaan.
Het Minderbroedersklooster en zijne kerk zijn den 31
Augustus 1641 (Reg. n° 384 f. 677) door Peter Schuyl, in zijne
hoedanigheid van rentmeester der geestelijke goederen binnen
den Bosch, daartoe geautoriseerd door den Raad van State,
op zeer voordeelige voorwaarden, die zullen worden medege-
deeld bij de beschrijving van het Bossche Predikheerenkloostei,
verkocht aan Johan Gans en Frans Blom, hieiyoren reeds ge-
noemd. Het Minderbroedersklooster en kerk werden daarbij
aldus omschreven :
de Minderbroedershuysen
als te wetene :
(Een huys inde Karstraet; dit huis maakte geen deel
uit van het klooster, maar was eigendom daarvan.)
1) Van Heurn Historie II p. 417 en vlgd.
2) Akten van gezegden Kerkeraad van 9 Januari, 22 Mei, 17 Juli
en 7 Augustus 1630.
— 190 —
Een gedeelte van 't Minderbroedersclooster mit den war-
moeshoff, bewoont by den commis Losecaet ;
Een gedeelte van 't voorn. Clooster, bewoont by den
geweldiger over 't garnisoen van den Bosch ;
De erven van 't Minderbroedersclooster ende kercke.
Genoemde koopers stonden van die door hen gekochte
goederen aan de gemeente den Bosch het Minderbroeders-
kerkhof of wel een deel daarvan af om daarop te bouwen een
wachthuis of corps de garde voor de ruiterij in de plaats van
het vroegere, dat na 1629 in een deel van het Minderbroeders-
klooster zelf was gevestigd geweest 1). De Eegering van die
stad heeft daarop 28 September 1643 (Reg. n° 387 f. 568) met
dé eigenaars van de aan de Pensmarkt staande huizen de Galden
Tralie, de Gulden Ketting, de vergulde Pantoffel (welke drie
huizen thans het winkelmagazijn de Zon uitmaken) en de
Drie Vijzels (thans de bakkerij van Van de Well,) eene over-
eenkomst gesloten over hunne wederzij dsche rechten en ver-
plichtingen als eigenaars van hunne aan elkander grenzende
erven, waarna zij aldaar het corps de garde met stalling bouwde.
In lateren tijd geraakte blijkens van Heurn Histo7ie II p. 521
dit wachthuis als zoodanig in onbruik en werd een deel daar-
van bestemd tot een winkel, waarin rouwmantels en bedden
verhuurd werden : het kreeg toen den naam
a. Het Mantel huis.
(Minderbroedersstraat nos. 3, 5 en 7).
Waarschijnlijk om dit huis als mantelhais voordeelig
te kunnen verhuren bepaalde de Regeering van den Bosch den
28 Juni 1692, dat uitsluitend in dat huis mochten worden ver-
huurd de rouwmantels en de lamfers, die men oudtijds in den
Bosch om en aan deed als men een lijk grafwaarts vergezelde,
hetgeen steeds te voet geschiedde tot het jaar 1860, als wan-
neer in de kom van de stad den Bosch geene lijken meer
1) Van lieurn Historie II blz. 520.
— 191 -
mochten worden begraven maar dit in het vervolg te Orthen
in het aldaar nieuw aangelegd kerkhof moest geschieden.
Aan zes personen verleende de Regeering der stad dit
octrooi, waaruit blijkt, dat zes lieden het Mantelhuis exploi-
teerden.
Den 4 October 1709 (Reg. n0 521 f. 445) verkocht de
stad den Bosch dit huis aan Hendrick Becla, Hendrick Oppers,
Thomas Hurkens, Willem Comprez, Ida van Beugen wed. de
Groot en Anna Maria van Keulen, allen wonende in den Bosch,
bij eene akte, waarin het werd omschreven als volgt : eene
huysinge, genaamt het Mantelhuys, mitsgaders een corps de
guarde offte de stadsstallinge, staande aan cle Minderbroeders-
straat tusschen het huis, genaamd de Geleerde man, van den
heer de Groulart, ex uno en het huis de Vergulde Tralie
Marktwaarts ex alio en zich achterwaarts uitstrekkende tot
aan het huis Liefkenshoek 1)
De verkoop van het Mantelhuis aan particulieren zal
denkelijk ten gevolge hebben gehad, dat derden vermeenden
aan het daaraan in 1692 verleend octrooi niet meer gehouden
te zijn ; immers de Kegeering der stad achtte zich genoodzaakt
23 December 1772 ten behoeve van het Mantelhuis, dat toen het
Stads Mantelhuis genaamd werd, cle volgende publicatie uit te
vaardigen: Mijn heeren den Hoogschout, mitsgaders Schepenen,
Gezworens en Raaden der Hoofdstadt 's Hertogenbosch voor-
gekomen zijnde, dat deze en geene baatzuchtige Personen zig
niet ontzien by voorkomende begraaffenissen rouwmantels zo
binnen als buiten deze stadt te verhuuren en van zodanige on-
gequalificeerde te huuren tot groot nadeelen dergeenen, welke,
als geinteresseerdens in het Mantelhuis binnen deze stadt in de
Minnebroersstraat, daartoe alleen privativelijk geregtigd zijn ;
niettegenstaande daartegens bereids by Publicatie van den 28
Juni 1692 is voorzien: Zo is 't, dat mijn heeren de Hoogschout,
mitsgaders Schepenen, Gezworens en Raaden voorsz., by Am-
pliatie en Renovatie van gemelde Publicatie, by deze elk
1) Is thans het hotel het Groenhuis.
192
en eenen ieder wel expresselijk op nieuw interdiceren eenige
rouwmantels binnen dese stadt of buiten dezelve gebruikt wer-
dencle, te leveren of te verhuuren, nog ook die by zodanige
ongequalificeerde te haaien of te huuren dan alleen in het
Mantelhuis in de Minnebroersstraat alhier op eene boete van
fl 12, telken reize te verbeuren by dengeenen, die bevonden
zal worden des contrarie te hebben gedaan, waarvan een
derde part zal zijn voor den Heere Officier, een derde voor
den aanbrenger en het overige een derde ten behoeve van
het Burger weeshuis alhier en daarenboven op de verbeurte
van de door de ongequalificeerde geleverde of verhuurde rouw-
mantels ten behoeve der geïnteresseerden s in het voorsz. Man-
telhuis.
In den loop der 19e eeuw had dit octrooi blijkbaar zijne
verbindende kracht verloren, daar men toen in den Bosch ook
nog een mantelhuis had op het St. Janskerkhof en een tegen-
over de St. Jacobsstraat. Al deze mantelhuizen verdwenen als
zoodanig voor goed van het wereldtooneel toen op 1 Januari
1860 het stedelijk kerkhof te Orthen in gebruik werd gesteld
en daarmede in den Bosch ophield het gebruik, dat men de
lijken van zijne magen of vrienden te voet grafwaarts ver-
gezelde 1).
Het octrooi, door de stedelijke regeering van den Bosch
aan het Mantelhuis in de Minderbroedersstraat verleend, zal
ten gevolge hebben gehad, dat het een groot kapitaal verte-
genwoordigde en dat alzoo één persoon het niet alleen kon
bezitten maar dat met meer anderen moest doen. Zoo laat het
zich verklaren, dat Johannes Oppers, woonachtig te Boxmeer,
11 Juni 1731 (Reg. n° 555 f. 303 vso) Vs in Ve in het Man-
telhuis verkocht aan Maria Anna Oppers, huisvrouw van
den majoor Johan Ernst Sloot ; dat bij Schepen akte van
17 April 1750 Jan Louis Verster, oud-schepen en raad van den
Bosch, Vö kocht in een huizing en pakhuis in de Minderbroe-
dersstraat, genaamd het Mantelhuis, met Ve van de daarin zich
1) Taxandria IV p. 95.
— 193 —
bevindende bedden, dekens, rouwmantels en sluiers, tot dat
huis behoorende, terwijl hij bij opvolgende akten van dat jaar
nog daarin kocht Vs van Vg en Vz in Ve, te zamen alzoo V3 :
dat bij schepenakte van 9 April 1756 de curator over den
boedel van Joanna van Rosmalen weduwe van Willem Copier
aan Nicolaas Pels, burger van den Bosch, verkocht Ve in het
Mantelhuis, alsmede Ve in den volgenden inventaris daarvan :
254 rouwmantels, 10 slepers, 20 lamfers, 105 bedden, 117 pelu-
wen, 12 kussens, alsmede 48 bedden en veeren op zolder;
dat bij schepenakte van 8 October 1757 Maria Elisabeth
Hornkens verkocht Ve in het Mantelhuis met inhoud, haar aan-
gekomen van hare ouders, aan Hendrik van Beugen, koop-
man te den Bosch en dat bij akte van 13 Juli 1758 Pieter
de Groot, timmerman te den Bosch, daarin Vis verkocht aan
Theodorus de Groot, die daarin reeds Vis had ;
dat bij schepenakte van 17 December 1759 Abraham
Verster, drossaard der heerlijkheid St. Michiels-Gestel, Jaspar
Verster, notaris en procureur te den Bosch 1), mr. Philip
Reinhard Vitrarius, griffier van het Kwartier en secretaris der
Vrijheid Oisterwijk, als man van Henrietta Geertruy Verster,
Pieter Francais Verster, kapitein 2) en Daniël Bosch, luitenant,
als man van Johanna Gijsberta Verster, aan Johannes van
Hanswijk, oud- schepen en raad van den Bosch, verkochten Vs
in het Mantelhuis met inhoud, hun aangekomen uit de nalaten-
schap van hunnen respectieven vader en schoonvader Jan Louis
Verster (den man van Catharina Gast) ; alsmede dat bij schepen-
akte van den Bosch van 21 Augustus 1802 mr. Anthony van
Hanswijk, hoog- en laagschout der stad en Meierij van den
Bosch en zijn broeder mr. Nicolaas Johannes van Hanswijk,
woonachtig te Amsterdam, beiden in hunne hoedanigheid van
executeurs-testamentair der nalatenschap van Johanna Maria
4) Hij was geboren te den Bosch 22 December 1720 en huwde te
St. Michiels-Gestel 1 September 1743 Catharina Digues de la Motte.
2) Hij werd geboren 25 September 1722 en huwde met Cornelia
Philippina de Bruyn, waardoor hij de stamvader werd van den Eindho-
venschen en Amsterdamschen tak der Versters.
13
— 194 —
Catharina van Hijssel, weduwe van Johannes van Hanswijk
voornoemd, 2/s in bet Mantelhuis, en de daarin aanwezige
mantels, sluiers, bedden en dekens, verkochten aan Willem van
Elten en Hendrik Verhulst, wonende in den Bosch.
b. Het Geweldiger of de Gans.
Zoodra waren niet mr. Johan Gans en Frans Blom eige-
naars geworden van het Minderbroedersklooster en kerk of zij
braken die gebouwen geheel af op een gebouw na, dat in de
Doode Nieuwstraat stond. In eene Bossche schepenakte van
1642 (Keg. n° 423 f. 272) wordt dan ook reeds gezegd, dat
het huis de Paushoed stond in de Minderbroedersstraat tegen-
over de ledige plaats, daar de Minderbroeder sherk placht te
staan. Over het erf van die kerk trokken zij de Karrestraat,
die aanvankelijk heette de Schrijnwerkersstraat, door tot aan
de Minderbroedersstraat ; deze nieuwe straat werd eerst de
Nieuwe Karrestraat of de Nieuwe Minderbroedersstraat ge-
naamd 1) en heet thans de Doode Nieuwstraat. Op de erven
van het door hen gesloopte klooster en kerk bouwden zij ver-
scheidene woningen en een magazijn, dat zij aan den Kaad
van State verhuurden. Welke de huizen waren, die zij bouwden,
kan men zien uit de akte van 13 Juni 1653 (Reg. n° 538),
waarbij zij die huizen en dat magazijn verdeelden ; zij waren :
1° het huis, staande in de Minderbroedersstraat naast
de ruyters corps de garde, waarin Jan Lodewijcx woont ;
2° het huis daar naast ;
3° het huis daar naast, waarin de Voorlezer van cle
Fransche kerk woont ;
4° het huis daar naast ;
5° het huis daar naast, staande aan den hoek der
Minderbroedersstraat en de nieuwe straat;
6° het huis daar achter in de nieuwe straat ;
7° het huis daar naast ;
1) Van Heurn Historie III p. 408.
— 195 -
80 het huis daar naast ;
9° het huis daar naast, waarin meester Hans de speel-
man woont ;
10e de stal, staande tussehen laatstgezegd huis en den
stal van Jos. Pieck van Tienhoven en zijnde in huur bij An-
thonij van Brouanen l) ;
aan de overzijde der nieuwe straat :
11° het magazijn, dat de Raad van State in huur
heeft 2) ;
12° het huis daar naast ;
13° het huis daar naast ;
14° het huis daar naast ;
15° het huis, staande op den hoek van de nieuwe
straat en de Minderbroedersstraat;
16° het huis daar naast ;
17° het huis daar naast;
18° het huis daar naast ;
19° het huis met de poort en den gang, daar de
mutsenmaker in woont ;
20° het huis, daar de Geweldiger Jacques de Lange
in woont ;
21° het huis, dat de pensionaris van Berensteyn in
huur heeft 3).
Zooals uit vorenstaande omschrijving valt op te maken
omvatte het Geweldiger het geheele blok huizen en erven dat
1) Deze stal en de sub 5—9 vermelde huizen waren het eenige
wat van het Minderbroedersklooster was overgebleven; zij werden in 1708
(Reg. no. 521 f. 117 en 118) wegens wanbetaling van belasting in zes koopen
gerechtelijk verkocht en toen omschreven als: het vervallene magasijn ofte
stallingen, gestaen aan de Minderbroedersstraat neffens de voors. Minder-
broedersstraat ex uno en het erf van Dirck Ruysch ex alio, strekkende
voor van de Nieuwstraat tot op huysen erve, toebehoorende den heer van
Wassenberg; zij waren in 1710 zoo bouwvallig, dat de Regeering der
stad aan zijne eigenaren gelastte ze af te breken ; op het erf daarvan
zijn toen een pakhuis (thans genummerd Doode Nieuwstraat 21 en 23)
en huizen gezet (van Heurn Historie III blz. 408).
2) Dit magazijn, dat nog altijd bestaat, heeft in den gevel het
jaartal 1644 en is thans genummerd Doode Nieuwstraat 12.
3) Dit huis is thans genummerd Kruisstraat 1.
196
thans zich bevindt tusschen het huis hoek Minderbroedersstraat
en Snellestraat, het huis Kruisstraat n° 1 en de Doode Nieuwe-
straat, voor zooverre die zich uitstrekt van af laatstgezegd
magazijn tot aan de Karrestraat
Het Geweldiger was de militaire gevangenis van den Bosch
en bestond uit kamers, waarin de gevangenen militairen opge**
sloten werden, eene galerij en de woning van den geweldigen
provoost of geweldiger. Mr. Johan Gans en Frans Blom verhuur-
den het Geweldiger aan denRaad van State, totdat deze daartoe
in 1682 bestemde het gewezen Kruisbroedersklooster. Het Ge-
weldiger in de Snellestraat werd daarop eene herberg, die waar-
schijnlijk naar zijnen vroeger medeeigenaar mr. Johan Gans
den naam kreeg van de Gans, ook wel van de Witte Gans. In
die herberg had in 1694 een Israëlietisch huwelijk plaats, dat
men merkwaardig genoeg vond om in de oude Bossche kronijk,
die nog maar alleen in handschrift bestaat, te vermelden, wat
daarin geschiedde als volgt : „den 13 May 1694 is hier eene
Jode genaemt Isacq Worms, met een Jodinne van Rees onder
den blauwen hemel in de Gans (ofte int Minderbroedersclooster
eertijds) met veele van haere figuren ende solemnityten ge-
trouwt; daer waeren ter bruyloft seven en vijftich soo Joden
als Jodinnen!" Over dit huwelijk houden de oude Bossche
ondertrouw- en trouwregisters niets in, zoo dat het wel geene
wettelijke kracht zal hebben gehad.
De herberg de Gans was bij de Bossche schepenakte van
2 Maart 1684 (Reg. n° 502 f. 124 vso), waarbij tusschen de
toen daarop gerechtigden eerrige panclei], die in de plaats van
het Minderbroedersklooster en kerk gekomen waren, verdeeld
werden, toegescheiden aan: Cornelis Gans, ridder-baronet, heer
van Nuland, Bommenede en Blois ; Diederick Ruysch, commis-
saris van de monsteringen en raad van den Bosch, als ge-
huwd met Leonora Wylde, universeele erfgename van hare
moeizegster Henrietta Maria Blom, de dochter van Nicolaas
en Elisabeth Wylde; Johan Henrick van Gooien, luitenant der
cavalerie en schepen van den Bosch, als man van Catharina
— 197 —
Groenhooft, dochter van Adriaen, auditeur-militair te den Bosch
en Anna Blom l) en Henry Graham, luitenant-kolonel, als we-
duwnaar en erfgenaam van Maria Groeuhooft, dochter alsvoren;
dat huis werd daarbij omschreven als : eene hnyssinge ende
ledige erve, gestaen in de Snelstraet, genaemt het Geweldige
huys met de galderye daernevens en de cameren, eertijts ge-
bruyckt by de gevangenen, streckende voor van de straet en de
Diese tot aen den scheytsmuur van het Minnebroeder smag azijn
ende de soldatencamer . In 1689 had Cornelis Gans voornoemd,
als wanneer hij president-schepen van den Bosch was, dat
huis met toebehooren aan de Regeering dier stad voor cavalerie-
stal aangeboden, mits zij dat daartoe inrichtte en hem behulpzaam
was om daarvoor huur van het Rijk te bekomen ; de Regeering
der stad nam dit aanbod aan, doch verder kwam van deze
zaak niets, omdat het bij nader inzien bleek, dat niet alle
paarden van het Bossche garnizoen er in gestald konden worden.
(Van Heurn Historie III p. 310.)
Genoemde Diederick Ruysch als weduwnaar en erfgenaam
van Leonora Wylde, voor de eene V2 en Egidia Adriana van
Schoonhoven als weduwe en erfgename van Henry Graham
voornoemd en de uitvoerder van den uitersten wil van Johan
Henrick van Gooien voorzegd voor de andere V2, verkochten 4
Juli 1698 (Reg. n° 511 f. 103) gezegd huis, dat nu geheeten werd
de Gans, aan Adriaan Molengraeff, woonachtig te den Bosch;
het werd toen omschreven als : eene schoone ende welgelege
huyssinge, erve, stallinge, eertijts geweest zijnde 't Geweldigde
huys ende alsnu de Gans, en de cooper in huere ende gebruyck
is hebbende, gestaen ende gelegen achter de Minnebroeders
tusschen huys ende erve van mevrouwe verkooperse ex uno
en de heere eerstgenoemde vercoopere, bewoont ende gebruyckt
by den heere Convoymeester Caros, ex alio, strekkende voor
van de straet achterwaerts tot aent Minderbroedersmagazijn,
toecomende den Heere van Nulant. Uit gezegde omschrijving
blijkt, dat het Geweldiger toen al reeds geheel verbouwd was
1) Zij stierf in 1665.
— 198 —
en dat het verkochte enkel en alleen bestond uit het huis, ge-
nummerd Snellestraat 51 en 49.
Van genoemden Molegraeff werd de Gans geërfd door
diens weduwe Geertrudis Meex in vruchtgebruik en hunne
kinderen en kleinkinderen in eigendom ; zij verkochten dat
huis 4 October 1714 (Reg. n° 531 f. 234) aan Augustinus van
Eijckevorsel, koopman in wijnen te den Bosch ; het werd nu
gezegd te zijn : „een schoon en welgelegen huys, erve, stal^
staende achter de Minnebroeders, huys en erve van Willem
Vregge c. s, ex uno, de loopende Diese en d'erve Heer Diderick
Ruysch, ex alio, strekkende metten eenen eynde van de voors
Minnebroedersstraet tot aan het Minnebroedersmagasijn metten
anderen eynde, nu tot wooninghen geapproprieert de voorn,
huysinghe genaemt de herberge de Gans.
Genoemde van Eijckevorsel was de zoon van Johan
van Eijckevorsel, meel. doctor te den Bosch, den eersten van
zijn geslacht, die zich in den Bosch metterwoon vestigde, en
Catharina Lemnius 1) ; zijne vrouw was Maria Adriana van
Kessel, dochter van Anthony 2) en Isabella van Boxel, (weduwe
van den advocaat mr. Philippe van den Berghe). Van hem
erfde de Gans zijn zoon Joan van Eijckevorsel, ook koopman
in wijnen te den Bosch, die gehuwd was met Jacoba Ermers,
(dochter van Thieleman en Allegonclis van Lier, cle eigenares
van het goed de Wamberg onder Berlicum, geboren te den
Bosch 8 Augustus 1686 uit het huwelijk van Willem van Lier,
koopman te den Bosch, met Jacoba van den Ancker, cle dochter
van Theodorus, meel. doctor en Maria Gast).
4) Johannes Lemnius als man van Ariaantje van Vechel, dochter
van Felix Adriaanszn en Jenneken van der Donck, en Johannes van Empel
als man van Antonetta van Vechel, dochter alsvoren, verkoopen 18 Augus-
tus 1700 (Reg. n° 513 f. 348) het huis St. Joris in de St. Antoniestraat
te den Bosch.
2) Hij was de zoon van Andries van Kessel en Catharina de Bruyn
gezegd van Aalst, welke echtelieden begraven liggen in de Protestantsche
kerk te Vught onder eene grafzerk, waarop het wapen van van Kessel
(het ruitenkruisj uitgebeiteld is; zij hadden behalve Anthony nog een zoon
dr. Theodorus van Kessel, binnnenburgemeester van Antwerpen, wiens
afstammelingen in de Zuidelijke Nederlandeninden adelstand erkend werden.
— 199 —
Over den wijnhandel, die ten tijde van de beide laatst-
genoemde eigenaren van de Gans in den Bosch gedreven werd,
schreef van Heurn in zijne Beschrijving het volgende : „de
wijnhandel is te den Bosch een oude neeringe, die zederdhet
begin van de zestiende eeuw en zelfs vroeger aldaar in weezen
was ; stadsrekeningen van die tyden strekken er ten bewyze
van : ik vinde echter daarin niets als van Rijnsche wynen
gemeld ; of er andere soorten toen in gebruik waren, vind ik
niet aangeteekend ; my is als eene vaste waarheid verzekerd,
dat er [thans jaarlijks meer als 3000 oxhoofden wijns binnen
de stad gebragt worden, van welken omtrent twee derden naar
het Land van Luik, de Meyerye en naar elders uitgevoerd
worden, zo dat er omtrent 1000 oxhoofden binnen de stad
verteerd worden; het getal der wijnkopers binnen de stad be-
draagt thans zo als ik ten komtoire van den pachter van den
wijnexcijns vernoomen heb, het getal van 26 ; onder deezen
zijn er eenigen, die ook in gedisteleerde wateren handelen,
behalve nog 27, die in het klein die wateren verkoopen.
Augustinus Tilmanus van Rijckevorsel, die van zijnen
vader, Joan van Ryckevorsel laatstgenoemd, het huis de Gans
erfde, was evenals zijn broeder Thomas Coruelis ook koopman
in wijnen ; samen zetten zij de wijnzaak huns vaders voort
onder de firma Johan van Ryckevorsel en Zn.
Augustinus Tilmanus v. R., die in het huis de Gans
bleef wonen, huwde 1° met, zooals wij op blz. 184 reeds zagen,
Maria Barbara van Leempoel, dochter van Johannes Frederik
en Maria Louisa de Montfort ; 2° met Theresia van Meeuwen,
dochter van Johannes en Johanna Maria de Pottere, ook wel
Potters genaamd ; uit dezen tweeden echt werd geboren Johanna
Cornelia van Rijckevorsel, die het huis de Gans van haren
vader erfde en het ten huwelijk bracht aan haren man mr.
Joannes Benedictus Hyacinthus van de Mortel, president van
het Gerechtshof van Noordbrabant en lid van cle Tweede Kamer
der Staten Generaal ; van hem erfde het hun zoon Joannes
Benedictus Augustinus van de Mortel, wethouder van den
— 200 —
Bosch, die dit huis naliet aan zijne, uit zijn huwelijk met
Jonkvr. Eosa van Meeuwen geboren dochter Joanna van de
Mortel, echtgenoote van Eudolph de Quay, kapitein der Infanterie.
Bij de op blz. 196 vermelde schepenakte van 1684 werd
het magazijn, waarvan op blz. 195 reeds de rede was, toebe-
deeld aan voornoemden Cornelis Gans; het werd daarin genoemd :
het Minderbroedersmagazijn, met het koetshuys daer annex,
voor desen gebruyckt by den heer Pieck, soo als int viercant
in sijn mueren is gestaen ende gelegen in de Nieuive Minder-
broeder 'sstraet, met seekere camer, genaemt de soldatencamer,
soo als die achter H voors. magazijn ten westen in syne mue-
ren is nytspringende met den kelder daeronder liggende.
Gezegd magazijn en koetshuis bestaan nog altijd.
c. Het huis der ouders van den Bosschen Schilder
Theodore van Tulden ï).
(Nos. 28 en 30).
Dit huis stond aan de Zuidzijde der Minderbroedersstraat
en was genaamd St. Antonius. Heylwich, dochter van wijlen
Dirck van Meurs en weduwe van den lakenkooper Jacob
Gerardszoon van Tulden, deed 14 Augustus 1630, als wanneer
zij te Oirschot woonde 2), van den tocht van dit huis, dat toen
gezegd werd te staan tegenover den sydelingen inganck van de
kercke der Minderbroeren tusschen het huis van Gerard, den
zoon van genoemden Dirck van Meurs, zilversmid 3), ex uno
en dat van ex alio, en te strekken achterwaarts tot aan het
erf van het huis het Gulden Hoofd, zijnde het door haar
geërfd van haren vader, — afstand ten behoeve harer kinderen,
welke waren Theodore, Arnoult, Geraert, Frangois, Jan, Anneken,
Peter en Hendrick, waarna Dirck van Tulden Gerardszoon en
1) Geboren te den Bosch in 1607 (Taxandria VII p. 211).
2) Haar man is aldaar gestorven (Taxandria VII p. 212).
3) Dit was het huis genaamd de Paushoed genummerd 32, dat
stond naast de Dieze, waarboven thans ook een huis staat.
— 201 —
Gerard Dirckszoon van Meurs, als voogden over de genoemde
kinderen van Jacob van Tulden en Heylwich van Meurs, dit
huis op gemelden datum (Reg. n° 371 f. 71) verkochten aan
den zilversmid Aerd Janszn van Meurs, den echtgenoot van
Emerentiana Snelle.
De vader van genoemden Jacob van Tulden, mr. Gerard
van Tulden, was rentmeester van den Bosch 1) en had van
zijne vrouw Anna van Arckel Jacobsdr., behalve Jacob, deze
kinderen : mr. Henrick en mr. Frans, priesters ; Dirck ; Pieter
en Lamberta. Laatstgenoemde machtigde in 1641 voor sche-
penen van Oirschot hare nicht, Anneken van Tulden voor-
noemd, om uit de Minderbroederskerk in den Bosch, die, naar
zij vernomen had, zoude worden afgebroken, te doen halen de
grafzerk, waaronder hare ouders in die kerk begraven lagen 2).
i) Zijn vader was Dierck van Tulden, zoon van Henrick.
2) Taxandria VII p. 210.
HOOFDSTUK VI.
De Postelstraat.
Deze straat ontleent haren naam aan het Refugiehuis
der Abdij van Postel, dat oudtijds aan deze straat stond. Men
kwam van de Kruisstraat in die straat over de op blz. 166
reeds genoemde Abtsburg. Aan die brug was langs de Postel-
straat, gedeeltelijk boven de Dieze, gebouwd het huis, genaamd
a. De Meebaal of In Londen.
(Nos 66 en 68).
dat voor het overige stond op het erf, dat aan de Abdij
van den H. Trudo der orde van den H. Benedictus te St, Truijen
had toebehoord. Heer Arncl van Beringen, abt, Godefridus
de Castro, keldermeester en Jan Galpout, kapelaan van die
Abdij, convent of klooster, had van dit erf een stuk met de
daarop staande gebouwen, hetwelk gelegen was tusschen het
erf, clat de op blz. 166 genoemde Henrick van Uden en dat,
hetwelk Jan Berewout Gerardszoon van gezegde Abdijheeren
gekocht had, verkocht aan Jan van den Yevelair Wouterszoon ;
diens weduwe Aleid verkocht 29 October 1512 (Eeg. n3 108
f. 211 vso) een gedeelte van clat stuk erf, hetwelk alsnu gezegd
werd te zijn huis, erf, plaats en achterhuis, staande tusschen
het huis van Nicolaus van Delft ex uno en dat van Lambert
Millinck ex alio en zich achterwaarts uitstrekkende tot aan
de Dieze, aan Mathijs, den zoon van Michiel Henrickszoon. Van
dezen zal dat huis met toebehooren gekomen zijn aan Jan
Baliart, want hij verkocht het aan Lambert Millinck, zoon van
— 203 —
Lambert. Van dezen erfde het diens zoon Lambert Millinck 1),
die het 16 Februari 1528, als wanneer het gezegd werd te
zijn : „huis, erf, plaats en achterhuis, staande en gelegen achter
„de Minderbroeders in de Postelstraat tusschen het huis van
„Nicolaus van Delft ex uno en dat van Martinus de Oliesla-
„ger ex alio en zich achterwaarts uitstrekkende tot aan de
»Ulenborchstraat, met zijne gebouwen, genaamd screynwerck"
verkocht 2) aan Jan van Kessel, schout te Boxtel 3). Lambert
Millinck, heer van Waalwijk, Eethen, Meeuwen, en Babiloniën-
broek 4), die de zoon was van Jan, heer van Waalwijk (den
zoon van Lambert Adamszoon) en Adriana van Eanst, erfdoch-
ter van Eethen, Meeuwen en Babiloniënbroek, vernaderde
echter 28 April 1528 (Eeg. n° 135 f. 343) het verkochte; hij
stierf kinderloos en dit zal de reden geweest zijn waarom
Lambert Millinck, de zoon van eerstgenoemden Lambert Mil-
linck Lambertszoon, enkele jaren later weder eigenaar was van
dit huis; althans 17 December 1532 verkocht hij het wederom
(Reg. n° 143 f. 324), nu aan mr. Gijsbrecht Heym Jansz; het
werd alstoen omschreven als : domus, area, ortus ac domus
posterior, sitae in Buscodacis retro conventum Fr atrum Mino-
rumjuxta pontem die Abtsbrugh inter hereditatem Nicolai de
Delft versus Forum Piscium ex uno latere et inter heredi-
tatem Martini Olyslegers ex alio latere, tendentes a communi
platea ab ante et retro usque ad communem plateam, die
Ulenborchstraet vocatam, aqua die Dyese subtus dictam do-
mum poster iorem fluente. In het volgend jaar verklaarden
(Reg. n° 144 f. 80) genoemde van Kessel en Gijsbrecht Pels,
in hunne hoedanigheid van executeurs van den uitersten wil
1) Hij had van Katharina, dochter van Pau wel Baten, deze
bastaarden : Lambert, Leonius en Anna Millinck.
2) Reg. no 135 f. 319.
3) Diens wapen was hetzelfde als dat. der familie Pelgrom de Bye,
wat hiervan kwam, dat hij een de Bye was. Zijn grootvader Gerrit de
Bye had den naam van Kessel aangenomen naar de heerlijkheid van dien
naam; de vrouw van Jan van Kessel was Elisabeth, dochter van Gijselbert
van den Polle.
4) Zijne vrouw was Beatrix van Assendelft,
— 204 —
van laatstgemelden verkooper (Lambert Millinck n. 1.) en diens
huisvrouw Luytgardis van den Velde Loenisdochter, dat mr.
Gijsbrecht Heym hun fl 1651 als koopsom van dat huis betaald
had. Deze was de zoon van Jan Heym, heer van Maurick, den
hoogschout der stad en Meierij van den Bosch, en Elisabeth
van Gheel Symonsdochter. Hij verkocht het hier bedoeld huis
13 September 1538 (Eeg, n° 152 f. 345)) aan mr. Jeronimus,
van den Coute Claaszoon en Johannes, zoon van Heyman
Janszoon. Blijkens Cuperinus blz. 113 kochten zij dit huis om
er eene bank van leening in op te richten, daar deze schreef:
In dit jaer 1538, mit consent des Hoofs, is ten Bosch comen
woonen die lombaert en heeft een huys geco ft achter 't convent
van den Minder br neder en, eertijts toebehoor 'ende Lambert Millinc,
daernae meester Ghysbert Heym. Zooals door R. A. van Zuylen
werd medegedeeld in het Tijdschrift Noordbrabant (1853) p. 214
was door Keizer Karel V bij privilegiebrief van 1538 aan Francois
cle Bellis en genoemden Johannes Heymanszn toestemming ver-
leend om in onderscheidene steden van Brabant, waaronder ook
den Bosch, taeffelen van den wisselen der Lombarden voor den
tijd van 12 jaren op te richten, waarna de Eegeering der stad
den Bosch hun bij besluit van 20 Mei 1538 voor gezegd tijdvak
octrooi verleende om aldaar hunne beleenbank te houden tot
proeffyte derselver stadt, tot vermeerderinghe hurer assijnssen
ten gerieve hurer ingesetenen ende poir ter en ende andere luden,
binnen der voirs. stadt verkerende ende hun comanscappen
doende. De bepaling, dat de Bank moest strekken tot vermeer-
dering der stedelijke accijnsen, was echter in strijd met het
privilegie van Hertog Philips van Brabant van 18 December 1499,
waarbij aan de houders der Banken van leeningen werd verleend
vrijdom van accijnsen, contributiën, wachten en inkwartieringen,
doch naar alle waarschijnlijkheid hadden Francais de Bellis en
meergenoemde Johannes Heymanszn, ten einde het vereisen te
octrooi voor hunne bank van leening te krijgen, te voren hier-
over met de stad den Bosch getransigeerd; immers zij waren
daarmede overeengekomen, dat zij wegens de stedelijke accijn-
— 205 —
sen aan haar jaarlijks 200 carolus guldens vooruit zouden be-
talen. Francois de Bellis betaalde die som niet, doch wel
Johannes Heymanszn 1), waaruit kan worden afgeleid, dat eerst-
genoemde alleen het hoofd was van eene maatschappij, die in
verschillende plaatsen van Brabant banken van leeningen hield
en dat Johannes Heymanszn het hoofd was van de bank van
leening in den Bosch.
Nadat Johannes Heymanszn die bank gedurende zes
achtereenvolgende jaren gehouden had, liet hij ze in den steek
en betaalde toen ook niet meer de aan de stad den Bosch
toegezegde 200 carolus guldens. De Regeering dier stad deed
daarom Jan Heijmans die lombar t ter cause van den op-
houde der taeffele van den lombar t binnen deser stadt, ter
zake van dat hij volgen die geloofte deser stadt gedaen
sekere somme van penningen derselver stadt nog schuldig was
bleven, gevangen nemen en op de Gevangenpoort zetten. Lang
bleef hij toen daar gevangen omdat hij niet in staat was de
stad te voldoen tot dat eindelijk, door tusschenkomst zijner
vrienden, tusschen hem en de stad eene overeenkomst werd
getroffen en hij zijne vrijheid terugkreeg.
Drie jaren lang stond intusschen de Bank van leening
ledig. In 1547 of 48 kreeg, zooals wij hiervoren op blz. 115
reeds zagen, Andries Ymony van de Regeering der stad den
Bosch octrooi om er eene Bank van leening op te richten, mits
jaarlijks aan haar voor de accijnsen fl 40 betalende; waar hij
zijne Bank hield blijkt niet, waarschijnlijk hield hij ze, zooals ik
hiervoren t. a. p. reeds veronderstelde, in het Bokhovenstraatje.
De slechte zaken, welke Johannes Heymanszn met zijne
Bank van leening in de Postelstraat gemaakt had, zullen ook
wel ten gevolge hebben gehad, dat Gijsbrecht Heym Janszn
het hier bedoeld huis moest terugkoopen ; in elk geval was hij
daarvan in 1558 weder eigenaar, want hij verkocht het 9 Mei
van dat jaar (Reg. n° 199 f. 336), als wanneer het omschre-
ven werd als : domus, area, ortus et domus posterior, sitae in
1) R. A. Zuylen de Stadsrekeningen I blz. 540.
— 206 —
Buscoducis retro convenium fratrum minorum juxta pontem,
dictum Absbrug, inter hereditatem quondam Henriet Bloeyman
ex uno et inter hereditatem Hermanni, ftlii quondam Wil-
lelmi Lucasz, ex alio, aan Jeronimus Wijnants, zoon van Paulus
Wijnants van Eesant 1) en Elisabeth Cuypers. Deze kooper
was raad van den Bosch en kapitein van de Colveniers aldaar ;
hij stierf op St. Nicolaasdag 1601, van zijne vrouw Cornelia
Bloeymans, dochter van Henrick en Catharina, dochter van
Marcus Gerits Celenzoon. nalatende deze kinderen :
a mr. Pauwels ; wiens afstammelingen zullen worden
vermeld in cle beschrijving van het volgend huis ;
b Henrick ;
c Marten, die huwde met Dingna, dochter van Jacob
van Casteren en Anneken van Broeckhoven Gijsbertsdr. ; zij
hadden ook kinderen ;
d Wijnand ;
e Jenneken, die huwde met mr Marten Moins Janszn,
raad van den Bosch ;
ƒ Elisabeth, die trouwde met Willem Danckarts ;
g Jan, schepen van den Bosch, die huwde met Josina
van Wijck, dochter van Loenis Dircksz; hunne kinderen waren:
Loenis, Josina, Henrick en Marijken;
h volgens sommigen nog Mar gare tha, non in het St.
Geertruiklooster te den Bosch.
De kinderen genoemd onder c, d en f; Jeronimus, Cor-
nelia en Elisabeth Wynants, kinderen van het kind genoemd
sub a; de voogden over deszelfs overige kinderen; Loenis en
Josina Wynants genoemd sub g en de momboiren over de
overige sub g genoemde kinderen verkochten 22 Mei 1607 (Reg.
n° 304 f. 104) dit huis aan Johan van Horenbeeck, zoon van
Aert Corneliszoon ; deze had van zijne eerste vrouw Catharina,
dochter van Henrick Herincx, eene dochter Maria, die huwde
met Guilliam van Doyenbraecken, raad van den Bosch en
1) Men zie over zijne familie W. Wynaendts van Resandt Geschie-
denis en genealogie van het geslacht Wijnants.
— 207 —
van zijne tweede vrouw Lucia Pottey, dochter van Eeynder
Ygromszn Pottey, eene dochter Catharina, die in 1623 nog
minderjarig was; eerstgenoemde dochter alsmede de momboiren
over de laatstgenoemde verkochten 16 Maart van dat jaar (Reg.
n° 335 f. 207 verso) dit huis aan Henrick Aertszn van Zut-
phen, koopman te den Bosch; het werd toen gezegd te zijn:
huys, erffue met een poirt aen de straet, hoff, achterhuys
metter brouwerye daerinne staende, brougetouwe, toebehoor
ende met noch twee woenplaetsen achterwaerts opten Ulen-
borch uitgaende", staande achter het Convent van de Minder-
broeders nabij de Postelstraat tusschen het huis van Adriaan
Jans Wijnen van Dinther, bierbrouwer, genoemd in den Nobel
ex uno en het huis van Barbara weduwe van mr. Pauwels
Wynants, raad van den Bosch, ex alio, zich achterwaarts uit-
strekkende tot op den Ulenborch. Zijn zoon Henrick vanZutphen,
koopman te Amsterdam, verkocht 9 Augustus 1638 (Reg. n° 421
f. 145) weder dit huis, dat nu gezegd wordt eene brouwerij
te zijn geweest, aan Pieter Lus, ontvanger van de convooien
en licenten te den Bosch; deze geraakte in déconfiture; van
daar dat de curator over zijnen boedel 2 Januari 1685 dit huis
verkocht aan mr. Victor van Beughem, toen nog advocaat te den
Bosch, zoon van Jaspar en Johanna van Wamel (dochter van
Victor en Anna Coolen); in de daarvan opgemaakte akte werd
het omschreven als het huis genaamd de Meebael met erf, tuin
achterhuizen, waarvan een eertijds eene brouwerij was, eene
woning op de brug boven de Dieze, zijnde de woning naast de
boog boven die rivier voorheen ingestort doch nu weder opge-
bouwd, en een pakhuis, drie verdiepingen hoog, welk laatste
gebouw 4 Juni 1661 door genoemde Lus was aangekocht van
de belendende eigenares Anna, dochter van Lambert Janszn
van Boxmeer en weduwe van Dirck de Best.
Mr. Victor van Beughem voornoemd verkocht 8 Decem-
ber 1691 (Reg. n° 506 f. 459 vso) dit huis aan Antony de Hee,
koopman te den Bosch, die van zijne vrouw Allegonda van
Wamel, dochter van Mr. Johan, apotheker te den Bosch en
— 2Ü8 —
Margriet de Helt genaamd Colen 1), ook nog een zoon Francois
de Hee had, welke dit huis 10 Maart 1732, als wanneer het
genaamd was In Londen, verkocht aan mr. Daniel de Lobell,
oud-schepen en raad van den Bosch, zoon van Daniel, predikant
te den Haag, (den zoon van Nicolaas, raad vaD den Bosch
en Johanna Bultjou) en Philippina van Blanckevoort 2). Laatst-
genoemde kooper brak het volgend jaar den houten voorgevel
af, dien dit huis tot dusverre had gehad en zette er eenen
steenen voor in de plaats, waarvoor de Regeering der stad
den Bosch hem vereerde met eenen dubbelen gouden stadhuis-
penning, die thans bewaard wordt in de verzameling van munten
en penningen van het Provinciaal Genootschap van K. en W.
in Noordbrabant. Zijne vrouw was Dina Vis, die hem deze
kinderen schonk :
a. Philippina Johanna de Lobell, die huwde met mr.
Willem van Laer, raad-ordinaris in den Raad en Leenhove
van Brabant te den Haag ;
b. Susanna Petronella de Lobell, echtgenoote van Gerrit
Godin, kolonel der Infanterie te den Bosch en
c. Margaretha Maria de Lobell, huisvrouw van Johan
Philip van Eys, schepen van den Bosch.
De sub a en b genoemde kinderen verkochten 1 Juli
1767 hunne aandeelen in dit huis, dat alstoen omschreven werd
als: huis met tuin, open plaats, tuinkamer, achterhuis, stalen
koetshuis aan dat genoemd sub c. Van dit kind erfden het
weder die genoemd sub a en £>, van wie daarop de eerstge-
noemde hare helft in het huis den 30 Mei 1775 verkocht
aan Gerrit Godin voornoemd. De executeur van het testament
van dezen laatste, zijnde Jan Carel Godin, raad in de Vroed-
schap te Utrecht, verkocht dit huis 2 Juni 1781 aan Johan
\) De kinderen van Antony de Hee en Allegonda van Wamel
waren: Francois, Johan, Antony, Margaretha, huisvrouw van Godefridus
Loyens en Theodora Maria huisvrouw van mr. Paulus Suyskens.
2) Hun ander kind was Johanna Maria de Lobell, die huwde met
Abraham Hubert, schepen van den Bosch.
— -209 —
Balthazar Wydenkeller 1), wonende te Vught, die het 9 Januari
1782 weder verkocht aan Melchior van Goens, oud-schepen en
raad van den Bosch. Diens weduwe Johanna Elisabeth du
Buisson verkocht het 24 Juli 1792 aan mr. Jacob Maarten
Deutz, schepen en raad van den Bosch, die het 24 Dec. 1807
weder verkocht aan Johan Florens Mollerus, koopman te den
Bosch 2). Later behoorde dit huis aan Johannes Franciscus
Moleschott, medicinae doctor te den Bosch, aldaar overleden
4 November 1857; uit zijn huwelijk met Elisabeth Antonia
van der Monde, overleden te Kleef 31 Maart 1875, werd hem
9 Augustus 1822 in dit huis geboren Jacob Moleschott, achter-
eenvolgens privaat-docent te Heidelberg, hoogleeraar te Zurich
(1856) ; idem te Turyn (1861) en senator van het Koningrijk
Italië (1876), overleden te Rome 20 Mei 1893. Door den lateren
eigenaar van dit huis, Victor van cl e Mortel, in leven notaris te
den Bosch, is dit huis in tweeën geplitst, wat het nu nog is.
b. Het huis genummerd 64.
Dit huis, dat naast het laatstbehandelcle staat, is ook gebouwd
op het erf der Abdij van den H. Trudo der orde van den
H. Benedictus te St. Truijen. Het stuk van dit erf, waarop het
gebouwd werd, was, zooals wij hiervoren reeds zagen, door
voornoemden Jan van den Yevelair Wouterszoon, ook wel
genaamd Zeelmeker, gekocht van de op blz. 202 genoemde
Abdijheeren. Van het hierop gebouwd huis worden achtereen-
volgens als eigenaren vermeld : Aleicl, de weduwe van genoemden
van den Yevelair, ook wel genoemd Aleid de weduwe van Jan
den Zeelmeker\ Lambert Millinck; Martinus die Olieslager en
in 1558 Henrick Bloeymans.
Laatstgenoemde, die de zoon was van Jan en Johanna
Michiels genaamd van Enckevoirt (dochter van Gerard Michiels-
1) Op het oude Protest, kerkhof te Vught ligt begraven Pieter
Antony van Wydenkeller, cadet onder de Hollandsche tiussaren, geb. 17
December 1771 en gest. 8 Maart 1790; deze zal zijn zoon geweest zijn.
2) Hij was geboren in het land van Marck en werd in 1742 poorter
van den Bosch.
14
— 210 —
zoon, 1537 raad van den Bosch en Elisabeth van Enckevoirt,
de zuster van den bekenden kardinaal Willem van Enckevoirt),
huwde met Catharina, de dochter van Marcus Gerits Celenzoon,
en verwekte bij haar deze kinderen:
I. Mr. Henrick Bloeymans, licentiaat in de rechten,
pandheer van Helvoirt, heer van het aldaar staand adellijk
huis Zwijnsbergen en president-schepen van den Bosch ; hij
huwde met Elisabeth Lombaerts van Enckevoirt (dochter van
mr. Jan Lombaerts, pensionaris en secretaris van den Bosch
en Elisabeth Michiels genaamd van Enckevoirt, de zuster van
genoemde Johanna), die hem deze kinderen schonk:
a. Jan, pandheer van Helvoirt en heer van Zwijnsbergen,
die kinderloos stierf ; „
b. Maria, die ongehuwd bleef ;
c. Johanna, die Helvoirt en Zwijnsbergen van haren
broeder erfde en huwde met Erasmus van Grevenbroeck, heer
van Mierlo.
II. Cornelia Bloeymans, die huwde met den op blz. 205
genoemden Jeronimus Wynants, raad van den Bosch, die van
haar had de hiervoren reeds genoemde kinderen.
III. Gerritken Bloeymans, die in eene Bossche Schepen-
akte van 1556 gezegd wordt dit huis te bewonen.
Bij Schepenakte van den Bosch van 1590, waarbij de
nalatenschappen van Henrick Bloeymans en zijne vrouw Catharina
werden gescheiden, werd dit huis, hetwelk alsnu gezegd wordt
te staan tusschen het huis van Jeronimus Wijnants eenerzijds
en dat der erfgenamen van Goeswijn van Hedel anderzijds,
toebedeeld aan cle kinderen en kleinkinderen van genoemden
Jeronimus Wijnants, met namen :Marten en Wynand; Jenneken,
de vrouw van mr. MartenMoins, raad van den Bosch; Elisabeth,
de vrouwT van Willem Danckarts ; de kinderen van wijlen mr.
Pauwels Wijnants en die van wijlen Jan Wijnants. Nog in dat-
zelfde jaar 1590 werd dit huis bij onderverdeeling toegescheiden
aan de na te noemen kinderen van wijlen Pauwels Wijnants.
Genoemde Pauwels Wijnants, die in na te melden akte
— 211 —
van 1632 geheeten werd Pauwels Wijnands van Bosan, was
raad van den Bosch en kapitein van eene compagnie voetvolk
ten dienste van den Koning van Spanje; hij huwde niet Barbara
Wijtmans en verwekte bij haar deze kinderen ;
a. Jeronimus, die huwde met 1° Josina van Berckel,
van wie kinderen ; 2° Johanna Conincx.
b. Pauwels, koopman in wollen lakens te den Bosch, die
huwde met 1° Johanna, de dochter van Herman Jacobszn van
Casteren en Josina, dochter van Willem Wels; 2° 1632 Judith,
dochter van Jaspar van Heeswijck en Marieken Poelmans ;
van beide vrouwen had hij kinderen ;
c. Cornelia; zij huwde met Rogier van Outvorst Goij-
artszoon ;
d. Maria, die huwde met 1° Cornelis Penninx 2° Henrick
Smits Gijsbertszn ;
e. Johanna, gehuwd te Schijndel met Dierck van Kessel ;
ƒ. Elisabeth, die huwde met den bierbrouwer Adriaan
Suyskens van Dinther, zoon van Wijnand, den zoon van Jan
Suyskens van Dinther ; zij schonk hem deze kinderen :
1° Pauwels, bierbrouwer te den Bosch, die huwde
met Maria van den Merendonck Cornelisdochter; hunne kin-
deren waren : Elisabeth, de echtgenoote van Reinier Potey ;
mr. Lambertus, advocaat te den Bosch en Cornelis Suyskens
woonachtig te Cadix;
2° Mechteld, die 19 November 1634 in den Bosch
huwde met Govert van den Broeck Govertszn uit Eindhoven.
(Hun zoon heette ook Govert) ; en 3° Barbara Suyskens.
(De latere vrouw van genoemden Adriaan Suyskens was
Metken, dochter van Eduwaert Wellens en weduwe van Peter
Franszn van Susteren).
g. Anneken, die huwde met Marcelis Herincx, laken-
verwer te Eindhoven, welke bij haar twee kinderen verwekte.
Bij schepenakte van den Bosch van 1632 verdeelden
de sub a — g vermelde kinderen Wijnants hunne ouderlijke
nalatenschappen ; daarbij kwam aan Jeronimus Wijnants van
- 212 -
Resant een steen en omwaterd huis 1), staande te Lutteleind,
gemeente Schijndel, en aan cle kinderen van Marcelis Herincx
en Anneken Wijnants het huis, waarvan hier de rede is en dat
nu gezegd werd te staan achter het convent der Minderbroe-
ders tusschen dat, eertijds van Jan Artszn van Horenbeeck,
nu Henrick van Zutphen ex uno en dat, eertijds van Cornelis
van Kessel, nu de wed. en kinderen Marten Fierlands, ex alio.
Pauwels Wijnants, de koopman in wollen lakens te den Bosch,
verkocht als gemachtigde van Marcelis Herincx, lakenverwer te
Eindhoven, en van de voogden over diens onmondige kinderen,
verwekt bij Anneken Wijnants van Resant, 17 Januari 1635
dit huis aan den broodbakker Lambert Janszoon van Boxmeer,
van wien daarna een vierde daarin erfde diens dochter Elisabeth
van Boxmeer ; hare voogden, zijnde Adam Christoffelszn van
Beugen en Nicolaas Borchgraeff, verkochten 5 Mei 1661 dat
een vierde aan Dirck de Best als man van Anna, ook dochter
van genoemden Lambert van Boxmeer, welke van dezen reeds
drie vierden daarvan geërfd had. Van laatstgenoemde echte-
lieden erfden clit huis hunne kinderen : Rogier de Best, brood-
bakker te den Bosch; Elisabeth de Best huisvrouw van
Adriaan van Vrieseveen ; Agneta en Maria de Best, welke
drie laatstgenoemden (Reg, n° 522 f. 185 en id. n° 527 f. 285)
hare aandeelen in dit huis aan haren broeder verkochten. In
1743 waren de boedels van dezen en diens vrouw Johanna
Smeyers insolvent en is toen door den daarover gestelden curator
dat huis verkocht geworden aan Petrus Scheffers, boekdrukker
te den Bosch, wiens vrouw was Lucia Cuypers, weduwe van
Johan Vervorst. Hunne erven, zijnde zijn zoon Jacobus Schef-
fers, ook boekdrukker aldaar, deze zoo voor zich en als voogd
over de twee minderjarige kinderen zijner zuster Maria Dingena
Scheffers, bij haar in echt verwekt door den apotheker Johannes
Nicols ; Wilhelmus Vervorst, pastoor te den Dungen, zoon van
genoemde Lucia Cuypers en Johannes Vervorst, haren eersten
man en Joannes Scheffers, R. K. priester te Baarle-Hertog,
1) Het heette Groenendaal.
213
ook zoon van Lucia Cuypers en haren tweeden echtgenoot
Petrus Scheffers 1), verkochten 3 September 1763 dit huis aan
Jacob Sassen, woonachtig te den Bosch.
Deze, die de stamvader is van de thans nog bloeiende
familie Sassen, werd geboren te Elsloo en was als bereden
militair in den Bosch in garnizoen gekomen ; na zijn ontslag
uit den dienst vestigde hij zich aldaar metterwoon en werd hij
geëmployeerde bij de Wagenposterij van den Bosch op Maas-
tricht. Hij huwde 1° in 1733 met Anna Maria van Aalst,
geboortig van Boxtel, die hem deze kinderen schonk : Maria
Elisabeth en Jan Sassen, welke in 1775 als erfgenamen hunner
moeder met eenige andere medegerechtigden aan Antonij Hen-
drik Voet, factoor in den Bosch, verkochten het aldaar in de
Karrestraat staand huis de Eenhoorn; 2° in 1745, als wanneer
hij weduwnaar van zijne genoemde vrouw was en in den
Bosch in de Postelstraat in het huis het Keizershof woonde,
met Maria Anna Hermans, geboortig van Boxmeer. Als zijne
weduwe en erfgename verkocht deze laatste het bedoeld huis
19 September 1775 aan Johan Hutmann, Johan Willem Daniel
de Jongh en mr. Cornelis Willem van der Sleyden, toenmaals
ondernemers van de gezegde wagenposterij van den Bosch op
Maastricht, of, zooals het in de van dien verkoop opgemaakte
akte heet: geassocieerden in de wagenposterij van den Bosch
op Maastricht. Het octrooi tot die onderneming was hun door
cle Staten-Generaal den 19 October 1770 voor den tijd van
30 jaren, ingaande 4 April 1775, verleend. Den 30 September
1785 verkocht Magdalena Dorothea Rumpen, weduwe van
Johann Christophel Weigels te Lubeck, als eenige erfgename
van haren te den Bosch overleden halven broeder Johann Eep-
penhage, zich in den Bosch genoemd hebbende Johann Hutmann,
geassocieerde in de wagenposterij van die stad op Maastricht,
diens aandeel in „gezegd octrooi; item in het Posthuis te Eind-
1) Over hetgeen deze deed om voor zijnen stiefzoon Wilhelmus
Vervorst 7 Juni 1782 het Roomsche kerkehuis van den Dungen aan te koo-
pen; zie men Schutjes III blz. 519 en Schepenreg. van den Bosch no 601 f. 110.
— 214 —
„hoven en in alle koetsen of Berlynen, bolderwagens, postchaisen
„en andere rytuigen, postpaarden, paardentuigen, enz., tot be-
doelde wagenpostery behoorende," aan Johan Willem Daniel de
Jongh, wonende te Valkenswaard en mr. Cornelis Willem van
der Sleijden, wonende te den Bosch, ook hiervoren genoemd. 1)
Hun genoemde medegeassocieerde en zij hadden reeds 9 Februari
1779 het huis, waarvan hier de rede is en dat alstoen omschre-
ven werd als: huis en erf, thans gebruikt wordende tot een
wagenhuis of remise, verkocht aan den kolonel Gerrit Godin
voornoemd, die, zooals wij zagen, al eigenaar was van het
aangrenzend huis de Meebaal; hij voegde het aan dat huis als
koetshuis toe en zoo ging het successievelijk over aan hen, die
de Meebaal kochten tot en met deszelfs eigenaar Johan Florens
Mollerus. Van dezen laatste zal het door koop gekomen zijn
aan den kleinzoon van Jacob Sassen en Maria Anna Hermans
voornoemd, zijnde Leonardus Jacobus Sassen, procureur te den
Bosch, zoon van Jacobus Sassen, posthouder der Hollandsche
wagenposterij te Maastricht, en Anna Maria Euwel.
Genoemde Leonardus Jacobus Sassen was gehuwd met
Anna Maria van Santen, van wie hij een zoon had mr. Jacques
Sassen, secretaris der gemeente den Bosch, die huwde met
Elisabeth Wilhelmina Aengenent. Uit dit huwelijk werd o. a.
geboren Albert Sassen, in leven directeur van de waterleiding
der gemeente den Bosch, wiens weduwe thans eigenares is van dit
huis, hetwelk ook thans van het huis de Meebaal is gescheiden.
Het naast het hier beschreven huis staand huis is
c. De Fierlandtspoort of het Spookhuis.
(Nos 62 en 60).
Dit huis staat gedeeltelijk op het erf van de meerge-
zegde Abdij van St. Geertruid, dat Jan Berewout Gerardszoon
1) Zijne vrouw was Maria de Jongh, dochter van genoemden Johan
Willem Daniel de Jongh, stadhouder van Kempenland en drossaard van
Valkenswaard en Waalre, en Maria Johanna Velsen.
— 215 —
gekocht had van de op blz. 202 genoemde Abdijheeren en ge-
deeltelijk op het erf, dat eerst toebehoorde aan Gijselbertus van
den Broeck en daarna aan Henrick en Jan, zonen van Arnold
Roever, den zoon van Gijselbertus van den Broeck voornoemd;
deze zonen verkochten dat erf aan den reeds genoemden Jan
Berewout. De beide gezegde erven, die in eene Bossche Schepen-
akte van 23 Februari 1505 (Reg. n° 100 f 139 vso) gezegd werden
te zijn: vacua hereditas, camera, ortus ac domus posterior,
staande en gelegen tusschen het erf van Aleid weduwe van
Jan de Zeelmeker ex uno en dat van Adriaan Roempot ex alio
en zich achterwaarts uitstrekkende tot aan de Dieze, — wer-
den bij die akte door Rijtsart, kastelein van het kasteel,
genaamd Ter Auderstat, staande in Lier, als man van domicella
Bela weduwe van meergenoemden Jan Berewout, verkocht aan
Nicolaus, zoon van Henrick van Delft genaamd van Henxthem.
Bij akte van 25 Mei 1546 (Reg. n° 169 f. 350) ver-
kochten de kinderen van hem, die nu genoemd wordt Nicolaus
van Henxthem. genaamd van Delft, en welke kinderen waren:
Willem, Jan, Mechteld senior, Mechteld junior 1), Jutta, Wou-
terken, echtgenoote van Jan van Elmpt Maarten szn, Gerarda,
huisvrouw van Elias de Raet Roelofszn en mr. Henrick, dit huis
aan Jan van Bree Janszn, die het 18 Mei 1552 (Reg. n° 185
f. 259) weder verkocht aan Gooswijn van Hedel Jacobszn, raad
van den Bosch; het werd nu gezegd te zijn: domus, area et
ortus, ac domus posterior, staande in de Postelstraat achter het
Minderbroedersklooster tusschen het huis van Catharina weduwe
van Henrick Bloeymans en hare kinderen ex uno en dat van
Daniel Reinierszn Loijen en zijne kinderen ex alio.
Genoemde van Hedel liet dit huis na aan zijne dochter
Adriana van Hedel, welke het ten huwelijk bracht aan haren
man Cornelis van Kessel; het werd omstreeks dien tijd om-
1) Eene dezer Mechteld's huwde met Rutger Janszn van Doerne,
wien zij eene dochter Jutta schonk; dezer man was Petrus van Broeck-
hoven, zoon van Gielis en Henrica, de dochter van Henrick van Aerle
en Aleid (Reg. n<> 1G9 f, 324).
216
schreven als volgt 1): een schoone groote huysinge met eenre
poirte, ganc, ledige erffnisse off hoff ende achterhuys, genoempt
het groot huys ende een cleyn ander huys 2) met een ledich
plaetsken, staande naast het voorschreven groot huis, welke
beide huizen staan aan het eind der Postelstraat tusschen het
huis van Barbara weduwe van Pauwels Wijnants ex uno en
dat genaamd In Gorcum, hetwelk eertijds van Henrick zoon
van Goossen Gijsbertszn was.
Cornelis van Kessel liet van zijne vrouw Adriana van
Hedel deze kinderen na: Maria, Weyndelmodis Jan, Jacob en
Anna; zij hadden in 1610 geschil met de erven van Cornelis
van Baerle, gewoond hebbende te Breda, over schilderijen, die
hunne moeder bij de inneming van die stad aan dezen in be-
waring had gegeven. (Reg. n° 280 f. 322). De beide eerstge-
noemde kinderen, alsmede mr. Jacob van der Cammen, raad
van den Bosch en Jacob Pijnappel Janszn in hunne hoedanig-
heid van voogden over de drie laatstgenoemde kinderen ver-
kochten 3 Februari 1610 (Reg. n° 308 f. 272) dit huis aan mr.
Maarten Fieiïandts, raad en rentmeester-generaal der Domeinen
van Brabant in het kwartier van den Bosch. Diens weduwe,
zijnde de na te noemen Catharina van Eyck, kocht 4 Maart
1627 van de erven van Reynder Danielszn Loijen daar nog
bij een huisje, dat zich achterwaarts uitstrekte tot aan voor-
zegd huis en O.waarts grensde aan het huis der erven van
Goossen, zoon van Henrick Goossenszoon ; genoemde Reynder
Loijen had het 9 Februari 1610 gekocht van de genoemde kin-
deren van Kessel.
Mr. Maarten Fierlandt, naar wien dit huis sedert dat hij
het gekocht had de Fierlandtspoort geheeten werd, was de zoon
van Symon Fierlandts, die ook raad en rentmeester-generaal
der Domeinen van Brabant in hetzelfde kwartier was, over-
1) Reg. no 279 f. 105.
2) Dit was het huis, genaamd In Maastricht. Mathijs van den
Kolck had het in 1501 (Reg. no 96 f. 43 vso) verkocht aan Nicolaus van
Henxthem genaamd van Delft,
— 217 —
leden 8 April 1601 en Theodora de Wolff, gestorven 10 Decem-
ber 1621 1), dochter van Dirck, dochter van Thomas Dirckzoon
en Geertruid, dochter van Arnolcl Emontszn.
Genoemde mr. Maarten Fierlandts huwde met Catharina
van Eyck dochter van Goijart Jasparszoon en Heylwich Bacx
en verwekte bij haar deze kinderen :
a. Jacques Fierlandts, heer van Zeelst, Veldhoven en
Blaarthem, raad van den Bosch; hij huwde met Coineïia Pallaes
van der Sterre, dochter van Johan, vaandrig (wieus vader was
Michiel Pallaes van der Sterre genaamd Bontenos) en Margriet
de Haze 2);
b. Mathias Fierlandts, kanonik te Condé;
c. Maria Anna Fierlandts, die trouwde met mr. Adriaan
de Vos, drossaard van de stad en den lande van Ravestein,
zoon van Willem en Maria van Hamel.
d. Johan Baptist Fierlandts.
e. Paulus Rodolf Fierlandts.
De sub a, c en d genoemde kinderen verkochten, na van
de sub b en e genoemden derzelver aandeelen daarin gekregen
of gekocht te hebben, den 26 September 1650 de Fierlandtspoort
aan Johan de Bacquer Jr, (ook wel genaamd de Backer), koop-
man te den Bosch, den zoon van Johan.
Diens eerste vrouw was' Agnes Gysselen, dochter van
Jacob en Maria van Engelen 3)'; zij schonk hem deze kinde-
ren: Margaretha de Bacquer, die in 1671 huwde met mr. Cor-
nelis van Horenbeeck, die eerst advocaat in den Bosch en later
1) Deze echtelieden hadden nog een zoon Franchoys alsmede een
zoon Theodore, die in eene Bossche Schepenakte van 1614 gezegd werd te
zijn secretaris en ontvanger generaal van den graaf van Solre.
2) De kinderen van Johan Pallaes van der Sterre en Margiet de
Haze waren: Reinier, Catharina, Gornelia, Anna en Geertruid. (Men zie
over deze van der Sterre's nog Taxandria XIV p. 230).
In eene Bossche Schepenakte van 1700 worden als moeizeggers van
Geertruid Pallaes van der Sterre genoemd MartinusDominicus Fierlandts,
wonende te Westerhoven en Philip Poulyn, woonachtig te Lubeck.
3) Hunne overige kinderen waren: Johan Gijsselen, advocaat;
Guilliam, raad ordinaris in den Souvereinen raad van Gelderland te Roer-
mond én Jacob Gijsselen,
— 218 —
landschrijver der stad en graafschap Megen was 1) ; Adriaan
en Jacob de Bacquer.
Johan de Bacquer voornoemd zoo voor zich en als weduw-
naar van Agnes Gysselen verkocht 16 October 1680 (Reg.
n° 499 f. 12 vso) de Fierlandtspoort aan Jacqueline Brouart
weduwe van Mr. Christiaan van Beresteyn, pensionaris van
den Bosch, geboren 29 Januari 1616 en overleden 23 Mei 1680;
hij was zoon van Gijsbert en Maria Prins en woonde in 1653
in het huis Kruisstraat n° 1.
In de van dien verkoop opgemaakte akte werd dit
huis aldus omschreven : „een schoon huis met poort, erf, tuin,
galerij, achterhuizen, kamers en achterkeuken, genaamd Heer
Fierlandspoort, staande aan de Postelstraat tusschen het huis
der erven Lambert Janszoon van Boxmeer eenerzijds en het
huis genaamd In Maastricht anderzijds.'*
Genoemde weduwe van Beresteyn werd ook nog eigena-
res van het landgoed Maurick onder Vught, doordien zij het den
23 Juli 1681 kocht bij gerechtelijke uitwinning, geschied ten laste
van deszelfs toenmaligen eigenaar Jor. Hendrick Heym. Zij had
van haren gezegden man o. a. een zoon Thomas van Beresteyn,
geboren te den Bosch 8 April 1647, overleden aldaar 19 Maart
1708, heer van Maurick bij erfenis zijner moeder, schepen van
den Bosch, rentmeester der geestelijke goederen in de Kwar-
tieren van Kempenland en Oisterwijk en van het Kapittel van
Oirschot, h. 1° te Rijswijk (Z. Holland) 25 Augustus 1693 Dina
Cornelia Tromp, (dochter van Maarten Harperstzn Tromp en
Magdalena van Adrichem), geboren te Delft 6 Oct. 1657, over-
leden te den Bosch 31 Maart 1699; 2° te den Haag 5 Febr.
1704 Johana Catharina de Groot, dochter van mr. Pieter en
Agatha van Ryn.
Uit diens eerste huwelijk werd o. a. geboren mr. Maarten
Cornelis van Beresteyn, schepen van den Bosch, die 26 Aug.
1734 te Rotterdam ongehuwd stierf. Hij erfde ook Maurick,
1) Hunne dochter Maria Agnes van Horenbeeck huwde met Jonker
Alexander van Bommel.
— 219 —
dat de executeurs van zijn testament den 12 November van
laatstgezegd jaar trausporteerden aan zijnen halven broeder
mr. Christiaan Paulus van Beresteyn, die door koop ook heer van
den Kleinen Kuwenberg werd 1). Deze was geboren in den Haag
2 Januari 1705 en stierf op den huize Maurick 15 Februari
1758; hij huwde 1° te den Bosch 21 Februari 1729 Elisabeth
van Midlum, dochter van Gerard, predikant en hoogleeraar te
den Bosch en Wilhelmina Backer; 2° te Hörstgen 11 Maart
1743 Catharina Wilhelmina Brühl ; van beide vrouwen had
hij kinderen, zooals zal vermeld worden bij de beschrijving
van het huis der van Berestejm's, dat in den Bosch aan de
Oude Dieze staat 2).
Mr. Christiaan Paulus van Beresteyn werd eveneens
eigenaar van het huis de Fierlandtspoort, dat hij den 15 Januari
1750, als wanneer hij op Maurick woonde, verkocht ; dit huis,
dat alstoen ook het Spookhuis genoemd werd, werd alsnu om-
schreven als huis met erf, stal, koetshuis en pakhuis daar
naast staande, gelegen in de Postelstraat tusschen het huis
van Petrus Scheffers eenerzijds en dat der weduwe van
Heeswijk anderzijds, zijnde het hem aangekomen van zijne
moeder Johanna Catharina de Groot ; koopers daarvan werden
toen Abdias Velingius, professor en predikant te den Bosch en
diens echtgenoote Christina Elisabeth Vis ; zij schijnen in
slechten doen te zijn geweest, want reeds den 25 October
1751 werd dit huis, dat nu gezegd wordt te zijn een huis met
vele groote zalen, ten hunnen laste voor schuld verkocht aan
Gijsbert van Geffen, koopman te den Bosch, die het 14 Sep-
tember 1772 weder verkocht aan Jean Pierre Loneux, ook
koopman in den Bosch 3), die zich in 1805 factoor of expediteur
noemde
Dit huis dient thans tot ijkkantoor.
1) Taxandria VII p. 169.
2) Over deze van Beresteyn's zie men verder de Wapenheraut
1905 blz. 268 en vlgd.
3) Denkelijk een afstammeling1 van Thomas Loneux, die in 1700
Maasschipper te den Bosch was.
- 220 —
d. Het Zwartmakershof.
Van de Postelstraat kwam men door het Uilenburg-
straatje in de buurt, genaamd de Ulenborch of de Uilenburg. In
die buurt, waarvan de straten thans genoemd worden de Ui-
lenburg, de Molenstraat en de Walpoort, stonden oudtijds het
Schildersgasthuis, dat Johan Schilder, raad van den Bosch, in
het jaar 1500 voor acht oude vrouwen stichtte; het St. Martens-
mannengasthuis, dat in 1682 door Coenraad van Boxtel Dirkszn
voor drie oude mannen in drie huisjes was gesticht (Eeg. n° 502
f. 186); het Loyersgasthuis en het Franciscannessenklooster
Mariënburg, dat aan de Westzijde van de straat cle Uilenburg
stond en waarvan thans alleen nog maar over is de kapel, welke
langs de straat cle Walpoort staat en nu toebehoort aan het tegen-
woordige nonnenklooster Mariënburg: die kapel diende van 1684
tot 1693 tot bedehuis voor het grootste gedeelte der Katholieke
Bosschenaren ; in laatstgemeld jaar werd zij door den Staat
aan die bestemming onttrokken en ingericht tot 's Lands am-
munitiehuis of arsenaal; de grafzerken, welke er in lagen, zijn
alstoen publiek verkocht. Twee eeuwen lang bleef deze kapel
die nieuwe bestemming behouden tot dat het Rijk ze verkocht
aan het tegenwoordige klooster Mariënburg, dat er eene school
van maakte.
Het oude klooster Mariënburg 1) had achter hetzelve
tot aan den wal groote tuinen liggen ; een stuk daarvan, dat
lag tusschen gezegde kapel en den wal (thans de St Jans-
singel), werd met twee woningen, eene schuur met erf, die in
1729 gezegd werd te zijn ingericht tot eene plaisante kamer
met keuken en eenen moeshof, allen behoord hebbende tot ge-
zegd klooster, krachtens appointement van den Raad van State
van 22 Augustus 1713 door den generaal-majoor Freclerik
Thomas Yvoi, den lateren kommandant van den Bosch, van
1) Het werd grootendeels verkocht bij Schepenakten van den
Bosch van 27 October 1707, staande in Reg. n° 527 f. 28 en vlgd.
— 221 — '
den Raad van State in erfpacht gekocht 1); het werd in 1729
gezegd toen te zijn geweest „een vuyle en onordentelyke
hoeck tegen den stadswal ; hij maakte er ook tuin van ; mr.
Johan Willem de Groulart, heer van Surester, raad en oud-
president-schepen van den Bosch, als voogd over zijne minder-
jarige kinderen en zijne dochter Henrietta Maria Ivoy ver-
kochten na zijnen dood den 11 Februari 1729 (Reg. n° 544 f.
21) dezen tuin aan Noël Clement de Grand Champs, lakenkooper
te den Bosch 2). Marie Franchise Tamineau. wonende te Luik,
en de andere testamentaire erfgenamen van hem en zijne vrouw
Marguerith Josselet verkochten dien met andere tuinen van het
voormalig klooster Marienburg den 9 April 1770 (Reg. n° 591
f. 129 vso) aan Abraham Verster, drossaard van St. Michiels-
gestel, oud-schepen en raad van den Bosch en rentmeester dei-
geestelijke goederen over de Kwartieren van Oisterwijk en
Kempenland 3), die er met zijnen tuin van achteren aangrensde.
Deze transporteerde 21 Augustus 1779 (Reg. n° 585 f. 331) aan
zijnen zoon Florentius Verster, med. doctor te den Bosch, in
mindering van diens filiale portie o. a. voormelden door F. T.
Yvoi tot tuin aangelegclen hoek, die toen aldus werd omschre-
ven: „eenen boven- en benedenhof met een tuynhuisje, uitziende
op de stadswalle: item eene groote benedenkamer met twee
vertrekjes en een kelder daaraan staande, gelegen op den Uilen-
burg, met eerie planke hyninge en muur nevens de stadswalle
ex uno en nevens 's Landsmagazijn en arcenaal ex alio, fine
uno de walle, fine alio een moeshof. De kinderen, behuwd- en
kleinkinderen van genoemden Abraham Verster, zijnde Dr.
Florentius Verster, wonende te den Bosch; mr. Cornelis Jacob
Speelman, heer van Heeswijk en Dinther, wonende te Hees-
1) Reg. n° 534 f 110. Hij had deze goederen te voren kosteloos van
den Raad van State in gebruik gehad ter vergoeding van vrije woning,
die de sergeants-majoor van den Bosch vóór hem in een deel van het
St. Geertruiklooster hadden gehad.
2) Deze hadreeds verschillendegebouwen van het klooster Mariènburg
in 1707 (Reg. n 527 f. 28 en vlgd.) en in 1713 (Reg. n<> 530 f. 307) gekocht.
3) Hij was zoon van Jan Louis Verster en Gatharina Gast; den
1 Febr. 1720 werd hij te den Bosch geboren, alwaar hij 9 Juni 1799 over-
leed. Zijne vrouw was Florentia van Woerkom.
wijk, als gehuwd met Catharina Verster; Willem Guerin, wo-
nende te den Bosch, als gehuwd met Geertruy Verster; Abraham
Gijsbert Verster, wonende te Amsterdam 1); mr. Joost Romswin-
kel, wonende te Leiden, als echtgenoot van Henriette Geertruy
Verster, en Agnes Maria cle Lepo weduwe van mr. Jean
Louis Verster, in leven drossaard van St. Michiels -Gestel 2), zij
zoo voor zich en als moeder-voogdes over hunne minderjarige
kinderen Florentia Anna 3), Henrica en Abraham Arnoldus
Josephus Verster 4), verkochten 17 Maart 1800 dit stuk tuin,
dat alstoen omschreven werd als : eenen plaisir tuin met ivoning
en tuinhuis, staande en gelegen op den Uilenburg, met eenen
uitgang op 's lands wallen, gelegen tusschen 's lands Arsenaal
en de Stadsxo allen en zich uitstrekkende van den moestuin
van J. A. Nuyts tot aan die wallen, aan het Gezelschap onder
de zinspreuk: door eendragt en oprechte vriendschap tzaam
verbonden, gevestigd te den Bosch. Deze vereeniging kreeg
later den naam van de Sociëteit de Harmonie en hare voorzegde
tuin dien van het Zwartmakershof. Volgens eene aanteekening
van 10 Maart 1839 van Antoni Servaas Welsch 5), die toen
lid van deze Sociëteit was, werd zij in 1763 in de woning,
welke aan dien tuin stond, opgericht en stond ten zijnen tijde
nog de naam van Het gezelschap door Eendragt en opregte
Vriendschap zaam\ verbonden boven de naamlijst harer leden,
waarop mede stond:
En is den wensen der Broederen:
Dat tweedragt noijt verbreekt den band,
Van het gezellig Broeder leven,
Dan zal dit Hoff: genoegen geven
Tot roem van Stad en Vaderland.
1) Hij was te den Bosch geboren 31 Juli 1751 en huwde aldaar
8 October 1778 Maria H ester Blisseth.
2) Hij overleed te den Bosch 2 September 1793.
3) Zij huwde met Vincentius van Tuerenhout, controleur der be-
lastingen te Grave.
4) Hij werd geboren te den Bosch 15 Nov. 1781, h. 21 Jan. 1824 te
Boxmeer Glara Maria de Quay en overleed als burgemeester van Vught
15 April 1836.
5) Hij was in 1794 te den Bosch geboren uit het huwelijk van
Frans Lodewijk Welsch met Johanna Adriana Gieseler.
— 223 —
Blijkens diezelfde aanteekeniug werd hare eerste bena-
ming in het jaar 1808 veranderd in die van Harmonie, bij gele-
genheid, dat haar reglement gewijzigd werd. De oorsprong van
den naam Zwartmakershof, welke aan haren tuin gegeven werd.
is niet meer bekend, zoo teekende Welsch in zijne memorie
nog aan; van gissingen daaromtrent, zoo schreef hij verder,
houde ik die van den heer de Koning voor de waarschijnlijkste,
n.1., dat den bijnaam van het Driekoningenfeest, dat vroeger
luisterrijk en vrolijk schijnt gevierd geweest te zijn, afkomstig
is. Welligt heeft bij het een of ander dier feesten de Regerende
en dien dag aftredende Koning der Sociëteit, aan wiens zijde
opzettelijk of toevallig de laatst vorige Koning geplaatst was,
de nieuw benoemde in hun midden doen nederzetten, opge-
schikt met het klatergoud en bordpapier bij die gelegenheid
in gebruik. Hoe ligt kan het nu aan eenige der vrolijke gasten
niet hebben ingevallen den hoogen karmozijn tint, die de wan-
gen van den nieuwen koning, nadat hij copieus gegeten en
gedronken had, verwde, te overtrekken met de kool van eenen
gebranden kurk en daardoor het drietal te doen zien, zooals
het driekoningenfeest het wil, n.1. de zwarte koning in het midden?
Uit het volgend vers, dat Jan Reinier Hopman op 1 Juni
1807 op deze Sociëteit maakte, kan men zien hoe het daar
oudtijds toeging :
Gezelligheid en vreugd, verdraagzaamheid en trouw
Maakt hier de vriendschap uit, die elkeen wenschen zou ;
Belangrijk Broederschap ! Uw heuschheid onbedwongen.
Uw lusttuin naar waardij wordt nimmer opgezongen.
't Voorvaderlijk banket, de trotsche eenvoudigheid,
't Oud burgerlijk bestaan, wordt hier ten toon gespreid.
Welmeenend eensgezind, hoort men krakeel noch vloeken.
Geweerd wordt hier diegeen, die twist of tweedragt zoeken.
Een jasje of 't ombre spel is 't algemeen vermaak,
Vooral 't sans prendertje, naar toedragt van de zaak.
Dan mengt men ernst met jok en wordt er hard geblazen.
't Is louter tijdverdrijf om andren te verbazen
— 224 —
Een frissche pijp tabak, een niullig glaasje bier,
Een krakelring met kaas, ziedaar gepaste cier.
Trekt iemands lust naar wijn, wil men een gast tracteren?
Welaan, slechts Jan gelast, hem zal geen flesch ontberen ;
De roemers staan gespoelt, de tafel wordt geveegd,
Zoolang na 't eerste glaasje, het tweede is ook geleegd.
En wordt er extra eens een bonkje in 't jaar gegeven,
Dan warlen deun en rijm, dan schept men vreugd in 't leven.
Dan krijgt luidruchtigheid de vrolijke overhand ;
Dan valt een gast wel eens al pissend aan den wand ;
Dan barst men uit in 't roud, met algemeen geschater,
Mits hij zich niet bezeerd, nog dronken van het water!
Verrukkend staat het oog, waarhenen men het wend
En dwaalt in 't weidsch verschiet, begeerig zonder end !
't Is hier een Paradijs, waarin beproefde leden
Als broeders van één huis hun snipperuur besteden
In zaal, prieel of tuin of op de uitstekkamer
Naar het saisoen hun lokt, als des te aangenamer.
Dan. ik gedenk mijn pligt voor 't mij vergund genoegen
Dat ik, als deelgenoot, mij in uw rei mag voegen
Reeds heet ik wellekom met een vereende hand,
Die mij straks heeft gesnoerd aan deze vriendschapsband.
'k Betuig u mijnen dank, hier kunt gij staat op maken,
Dat door mijn toedoen nooit de vreugd gestoord zal raken.
Gezelligheid mint deugd, zoekt eendracht, trouw, vermaak
En dit is hier de wet, en dus der Broeclren taak.
Dat wij dan onderling dit heilzaam nut betrachten
En 't onuitspreekbaar schoon van dezen lusthof achten.
Dat zoo de vriendschap groeije en blijve metterwoon
Ja, bloeijende overga tot op den laatsten zoon.
Eenige jaren geleden verkocht de Sociëteit de Harmonie
haren tuin aan nu wijlen den oud-raadsheer mr. Frans van
Lanschot, die er o. a. op bouwde de Van LanschoVs Stichting ;
hare societeitszaal werd door haar ook verkocht en kwam ten
— 225 —
slofte aan het tegenwoordige klooster Mariënburg. De vroeger
zoo bloeiende sociëteit Harmonie leidt nu nog maar een kwij-
nend bestaan in een koffiehuis. Sic transit gloria mundi !
e. Het huis genummerd 52.
De oudst bekende eigenaar van dit huis, dat aan de
Postelstraat op den hoek van het Uilenburgstraatje staat, is
Ludolph Buck Ludolphszn ; deze legateerde het aan zijne
bastaarddochter Aleid, die gehuwd was met Amelis, den zoon
van Gielis van Broeckhoven 1) Martinuszn ; deze laatste verkocht
het 16 Februari 1518 (Reg. n° 116 f. 95), als wanneer het
gezegd werd te zijn : huis, erf, plaats en achterhuis, staande
tusschen een straatje ex uno en het huis der erven van Martinus
van Elmpt ex alio, aan Wouter Oems Janszn, wiens tweede
vrouw was Beatris, dochter van Marcelis van den Eeckaert en
Judoca, dochter van Jan, den zoon van Symon van de Graft. 2)
Bij de verdeeling der nalatenschap van genoemden Wouter
Oems, die in 1539 plaats had, werd dit huis toebedeeld aan
de kinderen van diens voor-overleden zoon Gerit Oems, zijnde
Arykenen (de latere huisvrouw van Gerardus, den zoon van
Willem Henrickszn), Heylwich, Agnesen (huisvrouw van Lenard
van Hynsberch Stevenszn, verwer) en Ermgard Oems (huisvrouw
van Peter Loeckemans Henrickszn), alsmede aan Jan, zoon
van Cornelis van den Logenhage en Henrica, (dochter van Jan
Marceliszoon van den Eeckaert) en aan zijne zuster Elisabeth
van den Logenhage, echtgenoote van Wolphard Haller, ridder,
tresaurier van Maria, Regentes der Nederlanden. De kinderen
van genoemden Gerit Oems verkochten 24 Januari van laatst-
gezegd jaar (Reg. n° 157 f. 87) dit huis aan Frans Pelgrom,
zoon van mr. Henrick Gerarclszoon en schepen van den Bosch.
Hij had van zijne vrouw Margriet Kemp deze kinderen :
1) Diens overige kinderen waren Henrick en Gielis van Broeckhoven
en eene dochter, gehuwd met Jordanus van Boert.
2) Genoemde echtelieden van den Eeckaert hadden ook nog eenen
zoon Jan, wiens kinderen waren: mr. Adriaan, priester, Marcelis, Jan,
Henrica en Belia (Reg. n° 151 f. 232.)
15
— 226 —
a. Heylwich. die huwde met Grego-ris van der Meer,
zoon van Dirck Reinierszn en hem kinderen schonk;
b. Henrick ;
c. Jan ;
d. Elisabeth, die huwde met den koopman Wolf Heesters;
e. Petronella, die huwde met Gysbrecht Bobben, wien
zij deze kinderen schonk : Besselken, de huisvrouw van den
koopman Gielis Borremans ; Elisabeth, de huisvrouw van Dirck
Kyff Junior en Heylwich Robben, de huisvrouw van Lambrecht
Rombouts, koopman te den Bosch ;
ƒ. Gerard;
g. Cornelia, de huisvrouw van Joost Andriessen. die bij
haar een zoon Joost verwekte, over wien in 1576 Jan Hels
Andrieszn voogd was.
Deze kinderen of wel hunne kinderen, voor zooverre zij
toen al niet meer in leven waren, verkochten 6 April 1576
(Reg. n° 226 f. 242) dit huis aan Lambrecht de Wolff Janszoon.
Thielman, zoon van wijlen Jan Thielmans, burger van
den Bosch, als gemachtigde van den te Amsterdam wonende
Lambrecht de Wolff, zoon van genoemden Lambrecht, ver-
kocht 26 Februari 1610 (Reg. n° 251 f. 389) diens een vierde
in dit huis aan zijne zusters Mayken, Aelken en Catharina de
Wolff, waarna dezen 14 Juni 1610 (Reg. n° 280 f. 143) dat
huis verkochten aan Govard Gerardszoon van den Grave, koop-
man te den Bosch; mr. Johan van de Water vernaderde echter
14 Mei 1611 het verkochte als man van Maria, dochter van Jan
Thielmans en Maria, de dochter van Jan Thomaszn, en liet het
na aan zijne dochter Maria, geboren uit zijnen echt met zijne
genoemde vrouw; die dochter bracht het ten huwelijk aan
haren man mr. Theodore Smets, die het als voogd over hunne
dochter Johanna Maria Smets den 1 Maart 1650 verkocht aan
Wouter Eeltjens (of Eelkens) Henrickszoon 1); deze had van
1) Men zie de genealogie dezer familie in Taxandria XV blz. 184 en
vlgd. De aldaar op blz. 184 genoemde echtelieden Wouter Eeltjens waren
werkelijk de ouders van Rogier, Mechteld en Henrica, die in 1640 reeds
dood was. De vrouw van den t. a. p. op blz. 185 genoemden Henrick
Wouterszn was Catharina, dochter van Goyart Janszn van Aken.
— 227 —
zijne tweede vrouw Cornelia Vinck een zoon mr. Johan Eeltjens,
advocaat te Antwerpen, die 23 September 1707 (Reg. n° 485 f.
309) dit huis verkocht aan Maria van Boxmeer weduwe van
Jacobus van Ravesteyn, die later hertrouwd schijnt te zijn met
Johan van den Heuvel. Van haar erfde het haar kleinzoon
Willem Vervorst, bierbrouwer te den Bosch, die het 15 Juni 1729
verkocht aan de curators over den onnoozelen priester Johan
Hendrick van Boxmeer ; van dezen erfden het Reinier en Maria
van Boxmeer en van dezen weder hunne zuster Barbera van
Boxmeer, echtgenoote van Hendrick Backers, koopman te den
Bosch; deze droeg het 2 October 1750 (Reg. n° 570 f. 103)
over aan zijne dochter Johanna Catharina Backers 1), die eerst
huwde met Johan Vervorst en daarna met Henricus Hermanus
Appelboom, koopman te den Bosch; toen zij weduwe van dezen
laatste was, verkocht zij dit huis 2 October 1790 aan Thomas
Cornelis van Ryckevorsel, zoon van Joan en Jacoba Ermers,
hiervoren reeds genoemd; hij maakte er een wijnpakhuis van.
f. Het huis genummerd 50.
De oudst bekende eigenaars van dit huis waren Gerard
en domicella Alverada, kinderen van Arnd van Vladeraeken 2) ;
zij verkochten het aan Martinus of Maarten van Elmpt
Henrickszn, die schepen van den Bosch was en van zijne vrouw
Elisabeth N. eenen zoon Hendrick had, die dit huis van hem
erfde; deze verkocht het 14 November 1521 (Reg. n° 122
f. 19vso) aan Aerd 3), zoon van Dirck*Aerdszn; het werd alstoen
omschreven als : domus, area, ortus, domus posterior, pons ac
1) Hare zuster was Catharina Backers, die huwde met Theodorus
van Berckel, goud- en zilversmid te den Bosch ; zij waren de ouders van
den beroemden stempelsnijder Theodorus Victor Berckel, geboren te den
Bosoh 21 April 1739.
2) Een Arnd Arndszoon van Vladeraeken, vermeld 1413 — 59, had
van zijne vrouw Catharina van den Berge twee zonen Jan en Gerard van
Vladeraeken, die in 1446 nog minderjarig waren. In 1522 was Elisabeth
van Rode weduwe van Gerard Arndszn van Vladeraeken.
3) Zijn broeder heette Dirck ; hij verkocht in 1539 een huis in de
Postelstraat te den Bosch.
— 22$ —
vacua hereditas, pronunc domus, area, ortus, domus posterior,
pons, necnon quaedam camera ultra dictum pontem sita retro
dictam domum posteriorem, qui siti sunt ibidem inter heredi-
tatem Wolteri Oems, fllii Johannis (olim Ludolphi Buck) et
hereditatem conventus opten Ulenborch ex uno et inter heredi-
tatem Domini de Bucstel et hereditatem ejusdem conventus
ex allo, tendentes a communi platea, die Postelstraet vocata,
ad quendam viculum, dictum die Ulenborchstraet.
Aerd, zoon van Dirck Aerdszn, voornoemd had een en
zoon Dirck Aerdszn, die dit huis van hem erfde en het onder
Berlicum bij den Bosch gelegen landgoed de Wamberg kocht 1);
hij huwde met Henrica, dochter van Joseph Henrickszn van den
Stadeacker, die bij haar geene kinderen zal hebben verwekt, daar
zij toch het goed de Wamberg vermaakte aan de kinderen harer
zuster Judith of Jutte, (die gehuwd was met Marcelis, den zoon
van Jan Hermanszn 2) van Bergen en Oatharina van den Kerck-
hoff), zooals blijkt uit den navolgenden inhoud eener schepenakte
van den Bosch van 15 September 1587 (Reg. n° 241 f. 136 vso):
Judith, dochter van Joseph Henrickszn van den Stade-
acker en weduwe van Marcelis, zoon van Jan Hermans van
Bergen, doet afstand van den tocht in d'eene helft van den
steenen huyse, erve, gront, hoff, metten boogardt omgraven
zijnde, oick mette selven graften ende wagenshuys, gestaen
ende gelegen op ende aen de hoeve, genoempt de Wamberch
inne der prochie van Berlicum, by saliger Henrica, dochter
des voirn. wylen Josephs Henrickszn van den Stadeacker,
1) Jan van Erp Janszn genaamd van Beerse, meester van den H.
Geest te den Bosch, kocht 7 Februari 1540 (Reg. n° 159 f. 93) de helft \an
eenen mansus, gelegen te Berlicum ter plaatse de Wamberg, van de erven
zijner vrouw Yda, dochter van Henrick Gelen en weduwe van Jan Kanapart.
Hij en zijne medegerechtigden verkochten daarop 30 Juli 1554 dit goed,
dat toen de Wamberg geheeten werd, aan laatstgenoemden Dirck Aerdszn ;
sedert dien is het nooit meer verkocht geworden, wat voor een Noord-
brabantsch landgoed zeker merkwaardig is.
2) Herman van Bergen had ook nog een zoon Arnold van Bergen,
die in 1502 voor Schepenen van den Bosch (Reg. n° 96 f. 303) compareert
als man van Theodorica, dochter van Henrick van Bloemendael en Sophia,
de dochter van Dirck Henrickszn van Kuyck, faber.
— 229 —
weduwe wijlen Dirix Arts Dirixzn achtergelaten, te wetene
in alsulcke hel f te van den steenen hmjse, erve, gront, hoff,
boomgart, wagenhuys ende graf ten voirs,, dairinne Hanssen,
sone wyle Marcelis, sone Jans Hermans ende Judith voirgen,
d'erffrecht is competerende nae inhouden des testamenle by de
voirs. wylen Henrica van den Stadeacker wedue Dirix Artssen
op 29 Decembris LI. gemaict voir heer ende mr. Peter de
Ruyter, priester, canoniek der kereke van 's Hertog enbossche,
als openbair notaris ende sekere getuygen, — ten behoeve
van Hans, den zoon van haar en haren genoemden man.
Waarop deze zoon voor de eene helft en zijne zuster
Yda voor een Vs in de andere helft van voirn. steenen huyse,
erve, gront, hoff, bogardt, graften ende wagenhuys, uuyt vrient-
schap ende gerieff het gebruik afstonden aan Jan Kaessen en
diens huisvrouw, Yda voornd., voor den tijd van hun leven,
behoudens dat Hans zal behouden .,sijn gebruyek ende optreck
in eene van de neder camer en des voirn. steenen huyse; daarna
heeft Catharina, dochter van wijlen Marcelis en Judith voornd,
aan voornoemden Jan Kaessen en Yda, zijne huisvrouw, ook
uuyt rrientscappe ende vergonninge, hun levenlang gegeven
het gebruik van haar Vs „inne der hoeve met allen henre
landen, genoempt den Wamberch, gelegen in de prochie van
Berlicum, als wylen Henrica van den Stadeacker wede Dirick
Artszn deselve heele hoeve heeft achtergelaten, uuyt genomen
het steenen huys, erve, gront, hoff, boomgart, omgravensijnde,
oic metten selven graf ten ende wagenhuys, totten voirs. hoeve
behoor ende, waerinne de voirn. Catharina nochtertijt nyet
en is gerecht, met conditie dat Jan Eaessen en Yda voorn.
„de huysinge van der bouwerye in verhouding tot haar aan-
deel zullen onderhouden, en de opgaande eikenboomen niet
zullen vellen dan met hare toestemming, voor zooverre haar
recht daarop reikt.
Genoemde echtelieden Marcelis van Bergen en Judith
van den Stadeacker hadden deze kinderen :
a. Hans voornoemd, die huwde met Catharina Joosten
— 230 —
Thomassen van Breugel en bij haar verwekte deze kinderen :
Jan; mr. Marcelis en Judith.
b. Yda voornoemd, die huwde met Jan Raessen Wouterszu,
wien zij geene kinderen schonk ;
c. Jenneken, die huwde met Jacob Beyharts Franchoyszn,
wien zij schonk een zoon Joseph, die trouwde met Geertken,
dochter van Henrick Leuardszn Grois ;
d. Catharina, die huwde met mr. Godefroi Steech, doctor
in de medicijnen en lijfarts van Z. K. Majesteit Rudolph van
Oostenrijk, wien zij schonk een zoon Jor Cornelis Steech, licen-
tiaat in de rechten en heer van Bubbingen. Hij hertrouwde na
haren dood met Aleid, dochter van Nicolaus van Henxthem
genaamd van Delft en verwekte bij deze de navolgende kinderen :
Anna Maria Steech huisvrouw van Johan de Sucha, koopman
te Luik; Jan; Guillaume en Anna Johanna Steech;
e. Diericksken, die huwde met Marcelis van Groeningen,
wijntavernier in het huis, genaamd in Hispanien, staande aan
den Hoogen Steenweg te den Bosch ; zij schonk hem deze
kinderen : Jan van Groeningen en Yda van Groeningen, de
huisvrouw van Leunis of Louis Eeltjens (of Eelkens) Wouterszn,
wien zij vijf kinderen baarde.
De sub a tot en met c genoemde kinderen van Marcelis
van Bergen transigeerden 17 November 1603 voor Schepenen
van den Bosch (Reg. n° 656 f. 366) met den sub c genoemden
Joseph Beyharts over den verkoop van eikeboomen, staande
op de hoeve en het goed de Wamberg, gelegen onder Berlicum
en Rosmalen.
Dirck Aerdszn laatstgemeld vermaakte het hier bedoeld
huis in de Postelstraat aan zijne vrouw Henrica van den
Stadeacker, die het in 1586 weder vermaakte voor de eene
helft aan haren genoemden moeizegger Hans van Bergen en
voor cle andere helft aan hare genoemde moeizegster Catharina
van Bergen, welke deze helft op hare beurt vermaakte aan
haren man mr. Godefroi Steech.
De kinderen van dezen laatste, zoo uit eersten als uit
— 231 —
tweeden echt, verkochten 19 Maart 1629 (Reg. n0 365 f 239)
laatstbedoelde helft aan Amand de Homes, heer van Gelclrop,
die ze den 17 September daaraanvolgende (Reg. n° 369 f. 337)
weder verkocht aan mr. Albert van Breugel, licentiaat in de
rechten en raad van den Bosch ; deze laatste verkocht 21
Januari 1647 (Reg. n° 393 f. 192) die helft, welke nu wordt
gezegd te zijn: „de helfte in eene huysinge, erve, plaets, hoff,
achterhuys boven de Diese, met een stallinge ende poirt achter
in den Uylenberchstraet uytgaende, staende in cle Postelstraef'
tusschen het huis voorheen van Lucia van Hohensteyn weduwe
van Jor Peter van Broeckhoven, rentmeester der Staten van
Brabant, nu Abraham Kip, ex uno en het huis, eertijds van
Lambert die Wolf, nu mr. Theodore Smets en zijne vrouw
Maria van de Water ex alio, aan mr. Marcelis Hermans van
Bergen, licentiaat in de rechten, die als erfgenaam van zijnen
vader Hans van Bergen reeds de wederhelft van dat huis bezat,
Genoemde mr. Marcelis Hermans van Bergen stelde Nico-
laas Buysen en Jacob van Lier Janszn 1), kooplieden te den
Bosch, tot zijne erfgenamen in en zoo kwam dit huis evenals
het landgoed cle Wamberg aan hen; zij verkochten dat huis
12 November 1668 (Reg. n° 450 f. 91), als wanneer het werd
omschreven als: „eene seer schoone huysinge, erve, plaets, hoff,
achterhuys boven cle Diese, met eene stalling ende poort achter
in den Uylenborchstraet uutgaencle, met grote schone boven-
ende benedecamers, met schoone overwulfcle kelders,'' enz, aan
Gijsbert van Grinsven. 2)
Deze was gehuwd met Maria van Campen 3), dochter van
Guiliam, heer van Bysterveld en Geertruy Vermeulen. Zij schonk
hem deze kinderen:
a Lucia van Grinsven; zij huwde met Johan de Pottere,
1) Men zie over Jacob van Lier Janszn blz. 164.
2) Hij kocht in 1697 het huis de Drie Kronen in de Korenbrug-
straat te den Bosch (Reg n° 483 f. 103), dat hij in 1705 weder verkocht
(Reg. no 485 f. 130.)
3) Hare zuster Johanna van Campen huwde met 1° Johan van
Hedel ; 2° Thomas Minten.
— 232 —
zoon van Claudius, drossaard van Grimbergen en Maria Ver-
heyden 1), (dochter van Hendrick en Catharina van Berckel.)
Hunne kinderen waren:
1° Francois Potters, koopman te den Bosch, huwde Anna
Maria van Berckel;
2° Hendrick Potters, wijnkooper te Rotterdam, huwde
Johanna van Berckel;
3o Johanna Maria Potters, huwde met Jaspar Spijkers,
wijnkooper te den Bosch ;
4° Adriaan Potters, woonde aldaar.
b. Geertruid van Grinsven, huwde met 1° Jaspar Gast,
zoon van Gerard en Catharina Boons ; 2° Walterus Nicols.
Hunne kinderen waren:
1° Catharina Gast, gestorven in den Bosch 27 Augustus
1753, huwde 1717 met Jan Louis Verster, notaris en procu-
reur, schepen en raad van den Bosch, overleden aldaar 15
Maart 1752 ;
2° Gerrit Gast, stierf ongehuwd ;
3° Francois Gast huwde Maria Bos 2) ;
4° Maria Geertruid Gast, huwde met Peter van Loon ;
5° Johanna Maria Gast, huwde met Leonard van Ceulen,
bierbrouwer in den Bosch ; zij schonk hem deze kinderen :
Gertruda van Ceulen, die huwde met Louis de Mele eii Cor-
nelia van Ceulen, die huwde met Petrus Josephus van Berckel,
med. doctor en later burgemeester van den Bosch ;
6° Francoise Gijsberdina Nicols.
c. Gijsbert van Grinsven ;
1) Hun andere zoon was Theodorus de Pottere, wijnkooper te den
Bosch, die huwde met Ida van den Heuvel, terwijl hunne dochter was
Anna Maria de Pottere, die trouwde met Johan van Lier, heer van Leeu-
wenburg onder Vught en koopman te den Bosch, zoon van Jacob Janszn
en Allegonda van Empel.
2) Hun zoon Jaspar Gast huwde in 1706, als wanneer hij te den
Bosch op het Hinthamereind woonde, Petronella Loeff; zij schonk hem
een zoon Johannes Arnoldus Gast, die huwde met Maria Sopers, welke
hem baarde een zoon Theodorus Jasper Gast, die huwde Johanna Maria
de Mele, dochter van Louis en Gertruda van Geulen.
— 233 —
d. Guilliam van Grinsven :
e. Johan van Grinsven ;
f. Francois van Grinsven.
Laatsgenoemde, Frangois van Grinsven n. 1., erfde van
zijne ouders het hierbedoelde huis. Zoowel hij als zijne voor-
noemde broeders stierven kinderloos, want zijne erfgenamen
waren, voor de eene helft de hiervoren sub a 1 — 4 vermelde
kinderen Potters en voor de andere helft de hiervoren sub b
1 — 6 vermelde kinderen Gast en Nicols ; dezen, voor zooverre
zij toen nog minderjarig waren, vertegenwoordigd door hunne
voogden, zijnde voor de kinderen Gast en Nicols hun broeder
Gerrit Gast en voor de kinderen Potters Henrick van Beugen
en Theodorus van Berckel, verkochten 23 Augustus 1719 (Reg.
n° 539 f. 52) dit huis, — dat alstoen omschreven werd als :
huis met erf,"plaats, tuin en achterhuis boven de Dieze, alsmede
stalling en poort, op de Uilenburg uitkomende, staande aan
de Postelstraat, het huis eertijds der erven van mr. Johan
Eelkens, nu de vrouw van Johan van den Heuvel ex uno en
het huis van Pieter van Beugen ex alio, — aan mr. Petrus
Nagelmaeckers, woonachtig te den Bosch, zoon van mr. Rogier
en Maria Tholinx weduwe van Pieter Vughts ; hij betrok dit
huis metterwoon en huwde 1° Johanna Maria van den Endepoel
(dochter van Pieter en Anna Maria Bosch); 2° in 1721 Catharina
Huygermans, die toen op de Markt in den Bosch woonde,
dochter van Heribertus en Geertruid Gast; van hem erfden dit
huis zijne kinderen uit eersten echt: Petronella Maximiliana,
echtgenoote van Andreas Emanuel van Spoelberch d' Eyndhouts
en mr. Hendricus Josephus Nagelmaeckers, die gehuwd was
met Henriette Verster (dochter van Jan Louis en Catharina
Gast), welke na zijnen dood hertrouwde met mr. Philip
Reynhart Vitrarius, griffier en secretaris van Oisterwijk. Van
mr. Hendricus Josephus Nagelmaeckers erfde dit huis diens
dochter Catharina Martina Nagelmaeckers, echtgenoote van
mr. Antony Willem Hendrik Nolthenius, ontvanger van de
convooien en licenten te Tilburg, die het 28 April 1775 verkocht
— 234 —
aan Joannes Half-Wassenaer, heer van Nieuwkuik en Onsenoort,
gedoopt te den Haag 18 October 1706, overleden 10 Februari
1782, echtgenoot van Joanna Everarda de Roy, dochter van
Bernard Willem. Van dezen erfde het hun zoon Bernard Jacob
Half-Wassenaer, heer van Nieuwkuik en Onsenoort, lid van het
WTetgevend Lichaam en lid der Bossche Municipaliteit, geboren
te den Haag 6 September 1746, overleden in den Bosch 10 Nov.
1810, echtgenoot van Petronella Jacoba van Engelen. Thans
is dit huis het kantoor van 's Rijks directe belastingen.
g. Het huis van Boxtel of van Oirschot.
Nos. 46 en 48.
Dit huis ontleende zijnen eerstgemelden naam hieraan,
dat het eens het eigendom was der Heeren van Boxtel.
De eerste hunner, van wTien bekend is, dat hij dit huis
bezat, was Jan van Hornes, heer van Baucignies, geboren op
Gaesbeek, stierf 26 April 1521, huwde 1491 Adriana van Ranst,
erfdochter van Boxtel en Kessel, dochter van Hen riek, baander-
heer van Boxtel en Henrica van Haeften. Van hen erfde dit
huis hun zoon Philips van Hornes, baron van Boxtel, die in
1526 te Breda huwde Clara van Renesse, dochter van Ferry
en Anna van Hamal, erfdochter van Elderen. Van deze echte-
lieden erfde het dezer zoon Jan van Hornes, baron van Boxtel,
kapitein-generaal en prinsgezind gouverneur van den Bosch in
1578, gestorven 11 November 1606 in den ouderdom van 75
jaren ; huwde met 1° Maria van St. Aldegonde ; 2° Anua van
Flodorp ; 3° Anna van Brederode, dochter van Reinier, heer
van Cloetingen en Margaretha van Doerne.
Adrianus van Hoorne, naturalis, zooalshij in na te melden
schepenakte genoemd wordt, in Boextele, als gemachtigde van
laatstgenoemde, nu geheeten : nobilis et g enerosus vir dominus
Johannes de Hoirne, dominus temporalis de Baucingny, Boextele,
Lokere, Kessele, Lyempde, etc, verkocht Mei 1555 (Reg. n°. 191
f. 228 vso) dit huis, dat toen omschreven werd als : „domus,
— 235 —
area, domus posterior, pons, hereditas vacua dicta plaetse ultra
pontem preclictum, una cum quodam exitu ibidem tendente versus
den Ulenborch',, staande en gelegen in de Postelstraat tusschen
het huis van Dirck Aerclszn ex nno en dat van Johanna weduwe
van Lambrecht van den Kerckhoff en hare kinderen ex alio,
aan Domicellus Eycaldus de Merode, dominus temporalis de
Oirschot, Beecke, Duffele, Waetdem, Ghele, etc. Naar dezen
kreeg het toen den naam van het huis van Oirschot. Jan
van Esch in zijne hoedanigheid van rentmeester van de kinderen
van laatstgenoemden eigenaar, zijnde : Rycalt, Henrick, Marga-
retha, Maria en Anna van Merode, verkocht 25 Februari 1586
(Reg. n° 243 f. 442) dit huis, dat nu gezegd werd te zijn :
huys, erffve, achterhuys, stallinge, poerte, etc., gemeyndelick
genoempt het huys van Oirschot, staande in de Postelstraat
tusschen het huis van de weduwe van Dirck Aerclszn ex uno
en dat van de weduwe Lambert Aerdszn exalio en zich achter-
waarts uitstrekkende tot aan cle straat, genoemd de strate by den
Convente van den Ulenborch tegensover denselven convente, aan
Gijsbert, den zoon van Jan Willemszn in den Sester en echt-
genoot van Margriet 1), (de dochter van den olieslager Jacob
Janszn Ketelaers en Hadewich, de dochter van Jacob Corneliszn).
De kinderen van laatstgenoemden Gijsbert, zijnde Jacob 2),
Henriksken, echtgenoote van Nicolaes Janszn van Driel en
Hadewich, huisvrouw van den kleermaker Matheus Martenszn,
verkochten 4 Januari 1622 dit huis, dat alstoen werd omschreven
als: huys, erve, plaetsse, achterhuys, poorte, brouiverye, achter-
ivaerts met een steene brugge óver den water uuytgaende met
een poirte aen de straet tegensover den Susteren convent
opten TJlenborgh, aan Jor mr. Peter van Broeckhoven, schepen
van den Bosch in 1598, raad en rentmeester-generaal van
Brabant in het Kwartier van den Bosch, overleden in 1626 3),
1) Hare zuster Anna was gehuwd met mr. Peter Pelgrom de Bye,
raad van den Bosch wien zij schonk een zoon mr. Johan Pelgrom de Bye,
schepen van den Bosch.
2) Gf. Reg. no 356 f. 155.
3) Taxandria VI p. 164 en XV p. 38.
— 236 —
echtgenoot van Lucia van Hohensteyn, vrouw van Arendonck en
Sentsich ; zijne genoemde vrouw verkocht in haren weduwlijken
staat 22 December 1644 dit huis aan Abraham Kip. koopman
te den Bosch. Diens kinderen, zijnde : Marten Kip, majoor-
kommandant der vesting Willemstad, Huybrecht Kip, secretaris
van Steenbergen, Catharina Kip, echtgenoote van Willem Diderix,
predikant te Lippstadt, en eenige niet genoemde minderjarigen,
alsmede cle voogden over de minderjarige kinderen zijner
vóóroverleden dochter Agneta Kip, echtgenoote van Johan van
der Borch, verkochten 21 Juni 1681 (Keg. n° 499 f. 308 vso)
dit huis, dat alstoen omschreven werd als: huis met erf, tuin,
plaats, zijdelhuis, pomp, stal en achterhuis met eene voor- en
achterpoort, staande aan de Postelstraat en strekkende ^met cle
achterpoort tot aan de Dieze, — aan Philip van Beugen, koop-
man in wijnen te den Bosch, den echtgenoot van Mechteld van
Heeswyck. Van dezen kwam het door het huwelijk van hunne
dochter Mechtildis Maria van Beugen met mr. Henricus Josephus
van Kerrenbroeck, burggraaf van Grimberghe 1), aan dezer doch-
ter Adriana Mechtildis Petronella van Kerrenbroeck, burggravin
van Grimberghe, woonachtig te Brussel, die in 1747 huwde
met Joannes Baptista Helman, baron van Wrillebroeck, Ruys-
broeck, enz. ; bij akte van Schepenen van den Bosch van 16
Maart 1790 verkocht zij dit huis, waarvan toen gezegd werd,
dat het bewoond werd door den Eerw. heer Joannes Spierinckx,
aan dezen laatste onder voorwaarde: dat het altoos zal moeten
dienen voor een rooms ch her ckenhuys endetothetgebruyckvan
dien, alsmede, dat de Eoomsche gemeente altoos, soo lange het
een roomsch ker ckenhuys is, de macht ml hebhen omhet geseyt
transport tot sigh te reclameren, mits betaelende ofte restituee-
rende de coopsomme mei de kosten, dogh in geval het voorschreven
1) Hij was met haar gehuwd in 1720; na haren dood hertrouwde
hij in 1730 met Allegonda de Meyere weduwe van Johannes Ignatius van
den Eeckaert, heer van Aalst. (Taxandria X p. 99). Van haar erfden Anna
Maria van Berckel, huisvrouw van Frangois Potters, koopman te den
Bosch en anderen het Duifhuis te St. Michielsgestel, dat zij in 1758 ver-
kochten aan Gornelis Beckers, woonachtig te den Bosch (Reg. n° 573 f. 191 vso).
— 237 —
roomsch kerckenhuys hy wettige overheyt qaamt geslotlien te wor-
den, alsdan sal den cooper ofte eyghenaer, die?' ten teyde zijnde,
daeraff liet liber gebruyck ende vrye eyghendom hebben. Het
hier bedoeld kerkhuis stond in den tuin van het huis van
Boxtel ; volgens Schutjes IV p. 296 werd dit bedehuis, waarin de
H. Antonius van Padua bijzonder vereerd werd, door de Paters
Minderbroeders opgericht 1), door hen in 1680 herbouwd en tot
het jaar 1774 bediend, nadat het door de Staten -Generaal van af
24 December 1744 — 1747 gesloten was geweest; was in 1774
daarvan pastoor geworden Joannes Spierings, die in 1800 als zoo-
danig werd opgevolgd door Gerardus van der Heyden en werd
bij decreet van Keizer Napoleon I van 9 November 1811 dit
bedehuis voor altijd opgeheven. Van deze opgave kan echter niet
juist zijn de mededeeling, dat dit bedehuis vóór 1680 reeds
bestond, daar toch het huis van Boxtel van 1644 tot 1681 in
Protestantsche handen was; waarschijnlijker is het daarom, dat
vóór het jaar 1681 het door Schutjes bedoeld bedehuis geweest
zal zijn het naast dit huis staand huis Het Wapen van Luik,
omdat daarin, zooals wij hierna zullen zien, eene Katholieke
kapel was ; en dat eerst in dat jaar achter het Huis van Boxtel
het Katholieke bedehuis gebouwd is, zoodat voor het woord
herbouivd, dat Schutjes bezigt, zal moeten worden gesteld : over-
gebracht naar het huis van Boxtel. Van dit laatstbedoeld be-
dehuis bestaat nog altijd het gebouw, terwijl ook nog bestaat
een fraai gebeeldhouwd houten poortje, met het jaartal 1649 er
boven, waardoor men van de Uilenburg in dit bedehuis kwam.
h. Het Wapen van Luik.
N° 44.
Ook dit huis behoorde eens aan een Heer van Boxtel.
Heer Jan van Hoirne, ridder, heer tot Bucstel, Baitssignye
1) In een handschrift van omstreeks 1774, getiteld: Origo et progressus
missionis fratrum minorum recollectorum in ipsa civitate Sylvaeducensis
in missione de Postelstraet, staat: primus Garolus Rillart anno Domini
1643; illi circa annum 1653 successit R. P. Joannes van Gestel, enz.
— 238 —
ende vronive Adriane zyne wettige gesellinne 1) verkochten
7 Mei 1511 (Reg. n° 105 f. 494) dit huis, — dat alstoen om-
schreven werd als: huys, hoff ende achterhuys mit eender
hoiiter bruggen over d'iuater staende, met oic eenen uuytganck,
coemende achter opten Ulemborch uuyt, staande in de Postel-
straat tusschen het huis van genoemden Heer en Vrouwe van
Boxtel ex uno en dat van Jenneken weduwe van Marcelijs
Henrickszn 2) ex alio, — aan Lambrecht van den Kerckhoff
Henrickszn; deze had van zijne vrouw Johanna Bolcx Otto's
dochter onder anderen eene dochter Aleid van den Keickhoff,
die het ten huwelijk bracht aan haren man Dirck 3), den zoon
van den op blz. 227 genoemden Dirck Aerdszn en wien zij
twee zonen schonk: Lambert en Dirck 4), over wie in Regis-
ter n° 204 f. 384 eene Bossche Schepenakte voorkomt van den
volgenden inhoud:
Lambert en Dirck, zonen van Dirck, den zoon van wijlen
Dirck Arndszn, verleen en aan het Groot Zieken Gasthuis te
den Bosch eene grondrente van 35 caroli guldens uit: huys,
erve, hoff ende achterhuys, den voorn. Lambert toebehoorend,
staande te den Bosch in de Postelstraat tusschen het huis van
wijlen Aelbert van Deventer ex uno en dat van den Heer van
Petershem, Ricald van Merode, ex alio, en uit land onder Maren,
toebehoorende genoemden Dirck, waarna Goyard Corneliszn,
meester en rector van gezegd Gasthuis, met consent van Henrick
van Eyndhouts, provisor van hetzelve, verklaart „dat hy van
nu voortaen ten euwighen daeghen by eenen eerlycken priester
zall doen doen een weeckmisse voer den altaere, staende in
1) Zij was, zooals op blz. 234 reeds zagen, eene van Ranst.
2) Zijn familienaam was van Orthen.
3) Men zie over hem Reg. n° 221 f. 84, alwaar hij genoemd wordt
Dirck Aertszn junior.
4) Hij was gehuwd met Judith, dochter van Jan Elmpt Martinuszn,
van wie hij in 1570 reeds weduwnaar was; de voogden over hunne on-
mondige kinderen voor de eene helft en die over de onmondige kinderen
van wijlen Nycolaus van Elmpt Janszn en Elsbene voor de andere helft
verkochten toen (Reg. n° 219 f. 247) een steenen huis met leien gedekt en
een bouwhuis daaraan annex, staande te Schijndel ter plaatse genaamd
Lieshout, aan Gielis, y.oon van wijlen Jan Pennincx.
— 239 —
een choorken bijnnen der kercke van SI. Jan Evangelist ontrent
der vunte, alwaer Aleyt, des Margrietken ende Agneeskene
sustere, dochteren des voirs wylen Dirck Arndszn, begraven
leeght; item daerenboven, dat die voirs. meester van den Groo-
ten Gasthuys, nu zijnde ende naemaels wesende, alle jaer opten
tweeden Korsdach zall roepen ten maeltijt, te wetene des mid-
daechs, den voirs. priester, die dé misse doen zall, den execu-
teuren 1) van den testamente ende vijff off ses persoonen van
de naeste vrienden van den voirs. Margrietkene ende Agneeskene,
schenckende derselver de maeltijt nae zijnder discretien met
eenenygelycken van hen eenen pot wijns, opte maeltijt te ver-
drincken ofte min soo veele den executeuren ende vrienden
believen zall; item daerenboven, dat hy die crancken, daer
zijnde, nyemanden uuytgescheyden, zall administreren ende
geven gebraet, suycker^ ivijn ende schoonbroot nae uuytwysen
van den testamente saliger heer ende mr. Josephs Valckenborch,
cappellaen in der tijt desselve Groolen Gasthuys, zonder arch
oft list; item daerenboven, dat die voirs. meester, nu zijnde
oft naemaels wesende, oock gehouden ende verbonden zall wesen
al tijt, alst van noode wesen zall, de naeste vrienden van den
voirs. Margrietkene ende Agneeskene te doenevry endevranck
opt Gasthuys cost een camere omme by den naesten vrienden
daerinne te doene eenighe van hueren booden oft kijnderen,
van eenigher hander sieckte tzy peste oft andere humoer e syeck
zijnde, behoudens den Gasthuys van den crancken, aldaer
stervende, zyne gerechticheyt. 20 Febr. 1560.
Van genoemde beide zonen erfde dit huis Lambert,
genoemd Lambert Aertssen ; hij huwde met Gertruyt Sterck,
dochter van mr. Jan Sterck, welke hem deze kinderen schonk :
Dierck en Lambrecht Aertssen; laatst genoemde Dierck, alsmede
Mathijs van den Ancker in diens hoedanigheid van curator
over de onmondige kinderen van laatstgenoemden Lambrecht
verkochten 16 Mei 1603 dit huis, dat toen omschreven wTerd als:
1) Dezen waren: Dirck, zoon van wijlen Dirck Aerdszn ; Dirck,
zoon van Aerd Dirckszn en Dirck van den Berge.
— 240 —
een huysinge, erve, hoff ende achterhuys, met eener brugge
over de water ende eenen uuylganck, comende opten Ulenborch,
gestaen ende gelegen in de Postelstraet tassen erffenisse eertijts
Jenneke weduwe Marcelis Henricxszn, daernae Heer Henrick
Bloyman, Heere tot Helvoirt, nu zyne kijnderen, iïeen syde
ende tussen erffenisse eertijts des Heeren van Bucstel, daernae
des Heeren van Oirscot, nu Margriet weduwe Ghijsbert Jan
Willemszoon, d1 ander syde, aan mr Peter van Broeckhoven,
hiervoren op blz. 235 reeds genoemd, wiens echtgenoote was,
zooals wij op blz. 236 reeds zagen, Lucia van Hohensteyn, vrouwe
van Arendonck en Sentsich; deze en de kinderen van haar en
haren genoemden man, zijnde: Johan Martijn van Broeckhoven,
heer van Arendonck, Maria Anna van Broeckhoven, echtgenoote
van Johan van Tellin, heer van Martigneul en Catharina van
Broeckhoven, echtgenoote van Jor Willem Berwouts, kapitein
in Spaanschen dienst, verkochten, nadat hij daarin was komen
te overlijden, den 16 October 1631 dit huis aan Henrick, zoon
van Aert Henrickszoon van Zutphen, koopman te den Bosch.
Van dezen erfde, althans kwam ten slotte door erfenis dit huis
aan Margaretha van Zutphen, dochter van Daniel en Engela
Glymmert; zij bracht het ten huwelijk aan haren man Melchior
Donckers (of Doncquers). 1)
1) Over zijne familie, waarover men ook zie Taxandria XV blz
183 en VI blz. 196, blijkt uit de Bossche Schepenregisters het volgende:
Gielis Donckersse had een zoon Kycolaus Donckers, die in 1545 een
huis in de Kolperstraat te den Bosch kocht; deze laatste had deze zonen:
a Gijsbert Donckers, die in 1563 leefde en huwde met Aleid N.,
die bij haar een zoon Nicolaas verwekte ;
b Laureyns Donckers, die van Oda, dochter van Jacob Gast Wil-
lemszn, deze kinderen had: 1<> Nicolaas, die in 1611 wollenlakenkooper
was en huwde met Heylwich Boyen Philipsdr, bij wie hij verwekte eenen
zoon Philips, die in 1649 reeds was overleden met achterlating van deze
kinderen: Dirck, Johan en Goijart, welke toennog minderjarig waren (Reg.
n0 429 f. 460); 2<> Antonius. Zijne kinderen waren: Lucretia, die huwde
met 1° Adriaan Herincx; 2o Johan van der Horst; Arnout; Johan;
en Odilia, huisvrouw van Jan van Woensel (Reg. n° 388 f. 85); 3° Jaco-
mina; 4o Maria, die huwde met Dirck Christiaanszn; 5° Willem, in 1595
buitenslands vertoefde en 6° Gertruid Donckers;
c Antonius Donckers, verkoopt in 1565 een huis in de Vughterstraat
te den Bosch;
— 241 —
Hij had van zijne genoemde vrouw twee dochters :
Adriana Elisabeth Donckers, geestelijke dochter te den Bosch
en Maria Angelina Donckers, die huwde met mr. Victor van
Beughem, hiervoren op blz. 207 reeds genoemd, eerst advocaat
te den Bosch, later ordinaris-gecommitteerde der Staten van
Brabant te den Haag; zij erfden met haar beiden een vierde in
dit huis, (dat in 1708 verhuurd werd aan Johanna van Beresteyn
douairière van Johan van Goor, luitenant-kolonel in Staatschen
dienst), van haren oom mr. Elias Donckers, waaruit is op te
maken, dat haar vader dit huis aan hem verkocht had ; de
overige parten in dat huis erfden van dezen :
Melchior van Susteren, heer van 's Gravenwezel, woon-
d Jan Donckers, die in 1565 een huis in die straat kocht en van
zijne vrouw Mariken, dochter van Lodewijk van Duren, deze kinderen had:
a Nicolaes Donckers, wollenlakenkooper te en raad van den Bosch,
stierf kinderloos, kocht in 1594 een huis in de Vuchterstraat te den Bosch.
6 Lowies Donckers, koopman te den Bosch, kocht in 1601 voor
Schepenen van den Bosch (Reg. n° 266 f. 130) van de kinderen van Fran-
choys Pynappel en Engelken, dochter van Jan van 't Gasthuys: eenscJwon,
omgraven steenen leyen huys met boomgaerden, staande te St. Michiels-
gestel ter plaatse genaamd den Horrick ; Goyart Pynappel Marceliszn ver-
naderde het echter. Van Maria van Griensven en zijne tweede vrouw
Anneken, dochter van Albert Janszn Ketelaers had hij deze kinderen :
1o Guiliam; 2° Johanna, huwde met Marcelis de Wijk; 3o Emerentiana,
huwde met Johan van Loon; 4<> Helena, huwde met Joris Houbraken en
5<> Maria Donckers, huwde met Peter Liebrechts (Reg. n° 388 f. 75);
c Melchior Donckers, bierbrouwer in het Zwart Anker op den
Vughterdijk te den Bosch, huwde Heylwich van den Graeve, dochter van
Goijard Gerardszn en Maria van Sambeeck Goijarsdr; hunne kinderen
waren: 1<> Nicolaas, koopman en houder eener verwerij te Breda, die
huwde a Adriana van Tilborch ; /5f Mechteld vander Plas; uit beide huwe-
lijken waren kinderen; 2o Joan Baptist, die huwde Adriana van Horenbeeck,
uit welk huwelijk o a. Melchior Donckers, die trouwde met Margaretha
van Zutphen ; 3<> Maria die huwde met: a mr. Gerard van den tfroeck,
advocaat te Breda (uit welk huwelijk : Maria van den Broeck, de huisvrouw
van mr. Jacob Oortj'ens en Peter vanden Broeck); ft mr. Peter van Hegelsom,
president-schepen van Breda; 4<> mr. Elias, stierf kinderloos te den Bosch
16 Augustus 1673; 5o Helena, huwde met Mathias van Boeckholt; 6° Catha-
rina, huwde met: o Henrick Herincx; /? Johan Gomes, koopman te Ant-
werpen (Reg. no 384 f. 633);
d Balthazar Donckers, lakenkooper te den Bosch, huwde Gatharina,
dochter van Jan Everardszn van Ravensteyn en weduwe van Peter Wil-
lemszn van Heeswijk;
e Jacomina Donckers, huwde met Cornelis Gieliszn van Gierle;
hunne dochter Jenneken huwde met Jan van de Gracht (Reg. n° 388 f 75);
f Helena Donckers, huwde met Nicolaas Vereist.
16
— 242 ,—
achtig te Amsterdam (zijne vrouw was Maria Constantia Barbou) ;
zijne zuster Adriana van Susteren, geestelijke dochter te Am-
sterdam ; hun broeder Henricus Josephus van Susteren, vicaris
van het Aartsbisdom te Mechelen, allen kinderen van Gijsbert
van Susteren en Helena Donckers, dochter van Joan Baptist
en Adriana van Horenbeeck, ook voor een vierde ; Judocus
Calendries, licentiaat in de rechten en oud-griffier van Dender-
monde, als gehuwd met Agnes Donckers, dochter alsvoren,
ook voor een vierde ; Henclrick Musch 1), heer van Milheeze,
als gehuwd met Maria Agnes Zyberts, eerder weduwe van
mr. Adrianus van Straelen, advocaat te Helmond, dochter van
Willem Zyberts en Maria Donckers, dochter alsvoren ; mr.
Melchior Zyberts, raad-ordinaris in Z. Kathol. Majesteits Souve-
reinen Raad van Brabant te Brussel ; Johanna Maria Zyberts,
echtgenoote van Jor Johan Carlo de Biesthoven; mr. Willem
van Straelen en zijn broeder mr. Pi eter van Straelen, advocaat
voor den voormelden Souvereinen Raad van Brabant, zonen
van mr. Adrianus en Maria Agnes Zyberts voornoemd 2);
Baldewinus van Santvoort, zoon van mr. Gerard Baldewinuszn
van Santvoort, administrateur van cle Baronie van Boxtel en
Helena Zyberts, en zijne minderjarige broeders en zusters Adriana
Maria, Catharina, Henrick en Gerard ; deze allen ook voor een
vierde; zij verkochten 9 April 1712 (Keg. n° 529 f. 327) dit huis,
dat alsnu omschreven werd: als huis met tuin en achterhuis,
met een poortje over het water op de Uilenburg uitkomende
en met eene kamer bezijden aanliggende, aan Noël Clement de
Grand Champs, lakenkooper te den Bosch; daar hij uit de
provincie Luik afkomstig was, zal hij het geweest zijn, die aan
dit huis den naam van: Het ivapen van Luik "gaf. Zijne vrouw
was, als reeds gezegd, Marguerithe Josselet, die vóór dat zij
met hem huwde weduwe was van Godefroy d' Erkenne en van
wien zij had: Marie Frangoise Joseph en Anne Marguerithe
d' Erkenne, nonnen in het klooster der Penitentes Recollectines
1) Men zie over hem Taxandria XIV p. 269.
2) Men zie over hen Taxandria XIV p. 269 en en 270.
— 243 —
te Hoei; van haren genoemden tweeden man had zij eene
dochter Catharine de Jesus de Grand Champs, chanoinesse
reguliere du St. Sepulchre te Luik.
Marguerithe Josselet stierf als weduwe van haren twee-
den man in dit huis; na haren dood werd in 1744 eene boedel-
beschrijving opgemaakt van hetgeen zich daarin bevond en in
dien inventaris komt daarover het volgende voor: de Medingen
van een altaar tot het bedienen van de Roomse Misse, nevens
het missaal in een sivart jagryne band met silver beslag, zijnde
het geheele ornament voor den altaar, alles proper en mooy. De
ontzegelinge van de kamer nevens de hamer boven het voorhuys
gedaan zijnde, hebben ivy daarin bevonden een opgeschikte
altaar met syne schilderyen. Men kan hieruit gerustelijk opma-
ken, dat het Katholieke bedehuis in de Postelstraat, waarover
Schutjes t. a. p. handelde, eerst in dit huis is geweest.
Hubert de Grand Champs, koopman te Luik, als erfge-
naam van Noel Clement de Grand Champs en diens echtgenoote
Marguerithe Josselet, verkocht 28 Maart 1749 aan Jacob Elet,
burger van en koopman te den Bosch, dit huis, dat alsnu om-
schreven werd als: een huysinge, voorsten van veele logeable
camers met een pakhuys daarnaast, lioff en agterhuysinge,
met een poort over 't water op den Uylenborg uytkomende. met
een huysje off kamer dien bezyden, staande in de Postel-
straat, ex uno de Roomse Kerk, ex alio mr. Jacob Laurens
Chatvelt, secretaris van den Bosch. Den 9 Januari 1758 verkocht
genoemde Elet dit huis aan Abraham van Velsen, koopman te
den Bosch, die het 8 November 1768 weder verkocht aan Francis
Vermeulen, koopman aldaar. Laatstgenoemde was 1 Januari 1727
te Dommelen geboren uit het huwelijk van Dirk Vermeulen
met Anna Coppens en 6 Januari 1760 te Leende gehuwd met
Maria Sophia Vermeulen. Hij deed dit huis geheel veibouwen;
na zijnen dood werd het van hem geëfd door zijn dochter Anna
Petronella Vermeulen, die 11 Juli 1779 op het aan hare aan-
staande schoonouders toebehoorend landgoed de Wamberg onder
Berlicum trouwde met den hiervoren reeds genoemden Thomas
— 244 —
Cornelis van Ryckevorsel 1) ; deze werd door dat huwelijk de
stamvader van alle thans nog in leven zijnde R. K. van
Ryckevorsels's.
In het laatst der 19e eeuw was dit huis het eigendom
der Noordbrabantsche Bank, die door haar faillissement tal van
slachtoffers maakte, zoowel te den Bosch als in de omstreken
van die stad. Thans behoort het toe aan Theodore van Gulick,
koopman te den Bosch en heer van het goed Henkeshage
onder St. Oedenrode. Zijn geslacht is met die van Sopers,
Scheffers en des Mense het eenige, dat gedurende het laatste
drietal eeuwen tot nu toe onafgebroken te den Bosch is geves-
tigd gebleven. Het heeft tot stamvader Joris Goijartszoon van
Gulick 2), die in 1599 kocht het aan Oude Dieze te den Bosch
gestaan hebbend huis de Witte Laars 3) en behalve eenen zoon
Peter, over wien in Dl. II, eenen zoon Willem Joriszoon van
Gulick had, die koopman te den Bosch was en driemaal huwde,
nj. 1° met Henrica de Leeuw, dochter van Jan Hendrikszn en
Maria Capermans, welke hem deze kinderen schonk : a Joris van
Gulick, van wien genoemde Thedore van Gulick in rechte lijn
afstamt; b Maria van Gulick, die huwde met Johan Becx en
c Anna van Gulick, die ongehuwd bleef; 2° met Aeltje, dochter
van den bakker Jan van Oeffel, en weduwe van Jan Claeszn
van Berckel; 3° met Johanna Andriesdochter van Ravestein 4),
die hem schonk: d Johanna van Gulick, in 1704 woonachtig te
1) Het landgoed de Wamberg erfde hij met zijnen broeder Augus-
tinus Tilmanus, reeds vroeger genoemd ; zijne helft daarin verkocht hij in
1813 aan Jacoba Catharina, dochter van zijnen voornoemden broeder, die
de wederhelft daarvan van dezen geërfd had en gehuwd was met Fran-
ciscus van Lanschot.
2) Blijkens Schepenregister van den Bosch n° 216 f. 97 verkocht
iu 1567 Bartel, zoon van Jan Janszn van Gulick en Jenneken, de dochter
van Peter Hoefnagel, eene grondrente, die ging uit een huis, dat bij de
toenmalige kerk van Orthen stond.
3) Op het erf daarvan staat thans het huis genummerd Oude Dieze 11.
4) Zij bezat in 1668, toen zij reeds weduwe van hem was, een huis
aan de zuidzijde van de Verwerstraat, staande naast dat der Wed. Johan
Pelgrom de Bye (Reg. n<> 468 f. 412). Haar man had in 1650 (Reg n<> 430
f. 434) i/3 daarin gekocht van Goyard Nieuwenhuysen, den echtgenoot van
Geraertgen, dochter van Gerard van Oeffel.
— 245 —
den Bosch en e Mathias van Gulick, toen woonachtig te
Kromme Mijdrecht.
Genoemde Willem Joriszoon van Gulick kocht 10 Novem-
ber 1632 van Jan van Herwaerden een huis in de Verwerstraat
te den Bosch, dat in 1693 (Reg. n° 480 f. 388) gezegd werd
te staan tusschen dat van Juftr. van Zonst en dat der erfge-
namen Jan Scheffers, en 29 November 1641 van Jenneken,
dochter van Peter Wouterszn van de Venne en weduwe van
Jan Janszn van Oeffel een huis, dat ook in gezegde straat
stond bijna tegenover het huis genaamd het Zevengester en in
1704 geheeten werd de stad Munster. (Reg. n° 516 f. 280 vos).
i De Munt.
No. 42.
Dit huis staat ter plaatse waar oudtijds twee huizen
stonden ; dat hetwelk Vischmarktwaarts stond, behoorde eerst
toe aan Gerard van Mulsel, later aan Lambert Millinck, laag-
schout van den Bosch, die het verkocht aan Willem, zoon van
Henrick Willemszn van Orthen en aan Jenneken, dochter van
Johan Henrickszn de Lynther en weduwe van Marcelis, den
zoon van denzelfden Henrick Willemszn van Orthen 1). Laatst-
genoemde echtelieden hadden eene dochter Mechteld, die dit
huis erfde en het ten huwelijk bracht aan haren man Jan, den
zoon van Jan Hermanszn van Bergen en Maria 2).
Eerstgenoemde Jan van Bergen had van zijne vrouw
twee zonen: Herman 3) en Marcelis, die 8 Maart 1532 (Reg.
n° 143 f. 16) met toestemming hunner amitorum mr. Goijart
van den Berge, priester en kanonik der parochiale kerk van
Eindhoven en Jan Gevartszn die Potter, priester en beneficiaat
1) Pteg. n<> 645 f. 284.
2) Deze echtelieden hadden behalve den zoon Jan nog deze kinderen :
Jacob ; Catharina, de huisvrouw van Jan van Bree ; Heylwich, de huis-
vrouw van Frans van Elmpt Martinuszn; Elisabeth en Arnold, die in 1518
reeds was overleden met achterlating van onmondige kinderen (Reg. n°
115 f. 169), zijnde: Jan, Aerken, Henrick en Jacob.
3) Hy hield in 1544 te Antwerpen zijn verblijf. (Reg. n° 105 f 289).
— 246 —
der St. Janskerk te den Bosch, alsmede met toestemming van
Willem van den Berge, den vader van genoemden mr. Goijart,
dit huis met erf, dat, zooals toen vermeld werd, eertijds stond
tusschen dat van Hen riek Goenen ex uno en dat van Jan van
Ham ex alio en nu staat tusschen dat van Johanna weduwe
van Lambrecht van den Kerckhoff en hare kinderen Vischmarkt-
waarts en dat van Aelbrecht van Deventher Vughterstraatwaarts
en zich achterwaarts uitstrekt tot aan de Dieze, verkochten aan
Bartholomeus die Mombair 1), zoon van Jan ; deze verkocht
het 4 April daaraanvolgende weder aan voornoemden Aelbrecht
Proening van Deventher, die heer van Nieuw-Herlaer, koopman
te en schepen van den Bosch was en zoon van Gerard en
Elisabeth Ketelaers Aelberts dr 2).
Het ander huis, dat Vughterstraatwaarts stond, had tot
oudst bekenden eigenaar Jan van Ham; vervolgens den laag-
schout Lambert Millinck en voorts Petronella de Eoover, vrouwe
van de Nemelaer 3), dochter van Willem de Roover en douairière
van Claes Oem van Bockhoven. De uitvoerders van haren
uitersten wil, zijnde Egidius van Weert, priester, Willem van
Bockhoven en Peter Pels, verkochten na haren dood dit huis
aan mr. Henrick Pelgrom Gerardszoon, secretaris van den
Bosch, die in 1514 overleed en de man was van Elisabeth, de
dochter van Jan van Witmeer, schepen van den Bosch, door
welk huwelijk hij een koude zwager werd van den Bosschen
secretaris mr. Claes Kuyst '4) en van den Bosschen schepen
Lambrecht de Wolff. 5)
1) Hij fondeerde in 1549 eene beneficie in de kapel van het H. Kruis.
te Vught, die blijkens J. Hezenmans De Commanderij te Vught blz. 37
op den weg naar het Buitengerecht aldaar stond. Schutjes t. a. p. IV.
blz. 386.
2) Taxandria XVIII blz. 37 en vlgd.
3) Zij had dit kasteel in 1461 gekocht. Tijdschrift va*i Sassen I blz. 128.
4) Hij had van zijne vrouw Mechteld van Witmeer Jansdochter
deze kinderen : Peterken, gehuwd met den notaris Symon Bacx Janszn
en Margriet, huisvrouw van den gewandsnijder Jan van Emmerick Wil
lemszn.
5) Taxandria XIII bladz. 104, alwaar ook de genealogie van de
hier bedoelde familie Pelorom te vinden is.
— 247 —
Van laatstgenoemde echtelieden Pelgrom erfde dit huis
hun zoon Frans Pelgrom, schepen van den Bosch, die het
24 December 1527 (Beg. n° 133 f. 589 vso), — als wanneer het
omschreven werd als : huis, erf, plaats en achterhuis, staande
in de Postelstraat tusschen het overig huis en erf, dat voorheen
was van voornoemden Lambert Millinck en nu is van Joost,
zoon van Jan Bloemaerts genaamd Metsers, ex uno en het huis,
dat voorheen was van Willem van Poppel 1) en nu is van de
kinderen van Jan, den zoon van Jan Hermanszn van Bergen,
strekkende het zich achterwaarts uit tot aan de Dieze, —
verkocht aan voorzegden Aelbrecht Proening van Deventher.
Deze behoorde tot een geslacht, dat blijkbaar uit Deventer
afkomstig was en in den Bosch, zooals ook hierna zal blijken,
hoog in aanzien geraakte; oorspronkelijk was het Bruynincx
geheeten. 2)
Aelbrecht Proening van Deventer, die alzoo door koop
eigenaar was geworden van de beide hier bedoelde huizen, zal die
tot een gemaakt hebben, zooals zij dit thans nog zijn. Hij bezat
daartoe de middelen, omdat hij een zeer vermogend man was.
Hij had zich dan ook kunnen veroorloven om behalve deze hui-
zen den 19 October 1532 aan te koopen 3) het kasteel Nieuw
Herlaer onder St. Michielsgestel, waarvoor hij in 1544 met
zijnen broeder Henrick eene poort bouwde met dit opschrift:
,,Alberti et Henrici de Deventer fraternum opus 1544. Concordia."
In 1541 hield hij voor zijnen handel te Antwerpen verblijf.
Zijne vrouw was Anna Vyge, dochtervan Jan Henrickzn
en Maria Bolten; zij was eene Bossche van afkomst, daar
toch haar vader in 1521 een huis in de Orthenstraat te
den Bosch kocht (Reg. n° 221 f. 290 vso), dat hij in 1530 weder
verkocht en in 1539 een huis aan den Hoogen Steenweg
aldaar bezat. In 1545 -waren geërfd in den Bosch Aleid wed.
van Jan Vyge Junior en hare kinderen ; in 1589 compareerde
1) Dit is een abuis, zooals zal blijken uit de beschrijving van het
volgend huis sub j.
2) Reg. n<> 104 f. 50 vso en 102 f. 326.
3) Rep;, no 143 f. 35.
— 248 —
voor Schepenen van den Bosch (Reg. n° 246 f. 96 vso) Emmelken,
dochter van Maximiliaan Bardoul en huisvrouw van Jan Vyge,
die dezelfde moet geweest zijn als de Jan Vyge Hendrikszn,
die in 1603 gezegd werd soldaat onder den heer Grobbendonck
in den Bosch te zijn, vermits zijne vrouw toen Emken geheeten
werd.
Anna Vyge schonk aan Aelbrecht Proening van Deventher
geene kinderen. Wel had hij van eene bijzit eene bastaard-
dochter Susanna Proening van Deventher, die huwde met 1° Jan
Winkelroy ; 2° Hendrik Mallants.
In 1554 was hij reeds overleden. Vermoedelijk heeft
zijne vrouw daarna het huis de Munt een tijdlang verhuurd
aan Jacob Bacx Janszn 1), rentmeester der Staten van Brabant
in het Kwartier van den Bosch, omdat vermeld staat, dat
deze dit huis bewoonde. Van Heurn deelt op grond hiervan in
zijne Beschrijving mede, dat dit huis het stamhuis der familie
Bacx was, doch, zooals reeds uit het voorgaande gebleken zal
zijn, ten onrechte ; zou er van een stamhuis van die familie
in den Bosch sprake kunnen zijn, dan is dat, blijkens hetgeen
later in Dl II zal worden medegedeeld, in de Verwerstraat
aldaar te zoeken.
Tijdens dat Jacob Bacx het huis de Munt in huur had,
geschiedde daarmede volgens Cuperinus t. a. p. blz. 322 het
volgende :
Den 9 September 1571 hebben de Duitsche soldaten, die
binnen den Bosch in garnizoen lagen, ten getale van ongeveer
200, met geladen roers, brandende lonten, blancke swaerden,
met een wagen met stroo en brandende toortsen, tsaemen eerst
gestrecken van de mert aff tot die rentmeester Bacxs huysinge
in de Postelstraet, die door e oft poirte van den huyse met
gewelt opengeloepen en daer tgeweer unyt den huyse gehaelt
met noch meer andere dingen genomen, die zy noch wederom
te brengen hebben 2).
1) Men zie over hem van Heurn Historie II blz. 46.
2) ld. Jac. van Oudenhoven 1. c. blz. 151 en van Heurn. H istoriell blz. 98.
— 249 —
In het laatst van 1572 en het begin van 1573 hield de
Hertog van Medina Coeli, de opvolger van Alva, in dit huis
zijn verblijf 1).
Anna Vyge, de weduwe van Albrecht Proening van
Deventher, stierf omstreeks het jaar 1578. Van hare erven kocht
daarop de helft van het huis de Munt, dat toen naar haar het
huis van Vrouwe van Deventher werd geheeten, mr. Henrick
Bloeymans, pandheer van Helvoirt, heer van Zwijnsbergen 2)
en president-schepen van den Bosch 3). Hij kocht vervolgens
25 Januari 1580 (Reg. n° 229 f. 45) van Goyart van Eyck, heer
van Zeelst (zoon van Roelof, heer van Blaardhem, Velthoven en
Zeelst en Heylwich van Berckel), als man van Elisabeth Proening
van Deventher, dochter van mr. Jacob, den broeder van Aelbrecht
meergenoemd en Barbara Bacx, (dochter van Jan, den vader
van den rentmeester Jabob Bacx hiervoren reeds genoemd), een
vierde in dit huis, dat zijne vrouw geërfd had en dat in de
daarvan gemaakte akte van verkoop aldus omschreven werd:
een vierde in quadam porta, domo, area, vacua hereditate,
dicta ledige plaetse, orto, canditorio dicto een bleyckvelt, domo
posteriori, etc, sitis in Buscoducis in de Postelstraet inter
hereditatem Lamberti Arntszn ex uno et inter hereditatem
Jacobi Laurynszn ex alio, tendentibus a dicto vico, dicto die
Postelstraet, ultra aquam, de Diese appellatam, ad quondam
alium vicum, vulgo appellatum den Uylenborgh, vulgo appellata
premissa Vrouwe van Deventher huysinge el quae premissa
Albertus de Daventhria et domicella Anna Vyge, conjuges,
post mortem reliquaverunt et de quibus porta, domo, area, vacua
heredidate, orto, canditorio, domo posteriori una medietasad
dominum et magistrum Henricum Bloeymans, dominum de
1) R. A. van Zuylen de Stadsrekeningen II blz. 877 en 878.
2) Dit adellijk huis zal zijnen naam ontleend hebben aan de famile
Zweynnen, die in 1517 reeds te Helvoirt geërfd was (Reg. n° 113 f. 139 vso)
en wier naam in verloop van tijd veranderd is in dien van Sweens.
Vóór mr. Henrick Bloeymans was Willem Monicx, de zoon van
den Bosschen president-schepen mr. Jan Monicx Sr, heer van Zwijnsbergen.
3) Men zie over hem Taxandria IV blz. 181 en volgd; Mr. G. A.
Hermans Kronijken blz. XVII en blz. 546 en J. Hezenmans 's Bosch blz. 11.
— ■ 250 —
Helvoirt, utriusque juris licentiatum et jam president domi-
norum scabinorum in Buscoducis per prias spectabat. ut
dicebant. Het overige een vierde in dit huis konden noch
mr. Henrick Bloeymans noch zijne vrouw Elisabeth Lombaerts
van Enckevoirt 1) bekomen, want mr. Gerard Proening van
Deventher 2), die eerst schepen was van den Bosch en daarna
burgemeester van Utrecht, wilde of kon hun dat part, dat hij van
genoemden Aelbrecht Pr. van D. geërfd had, niet verkoopeu. Het
vruchtgebruik daarvan erfde na diens overlijden zijne tweede
vrouw Emerentiana Wynants van Resant (dochter van Clarebout
en Maria van den Heuvell), terwijl den blooten eigendom
bekwamen zijne kinderen uit tweeden echt: Jacob, kapitein-
kommandant van Loevestein, gehuwd met Christina Back ge-
naamd van Wytfliet; Barbara; Josina, die huwde met Jor Marcus
van Arckel en Emerentiana Proening van Deventher; nadat
hunne moeder ten hunne behoeve van dat vruchtgebruik had
afgestaan, verkochten deze kinderen 28 April 1611 het een vierde
in dit huis aan de dochters van genoemde echtelieden Bloeymans,
zijnde Maria Bloeymans en Johanna Bloeymans, erfdochter van
Helvoirt en Zwijnsbergen, en echtgenoote van Erasmus van
Grevenbroeck, heer van Mierlo; dit kwart werd aldus omschreven:
een vierde gedeelte van een huysinge, gangeïick genoempt het
huys van Deventer, als te weten het vierde gedeelte der poorte,
ledige plaetse, hoff> achterhuysinge ende alle die appendentien
van dien, alsuytgang opten Uylenborch ende het screynwerck
soo in de voorhuysinge als afterhuysinge ende brougebouwen,
mitsgaders in de scilderye, tegenwoerdelijck daerinne wesende.
Johanna Bloeymans, de echtgenoot van Erasmus van
Grevenbroeck, heer van Mierlo, werd later uitsluitend eigenares
van dit huis. Nicolaes Bloemaerts, muntmeester van den Bosch,
liet toen zijne oogen vallen op dat huis, dat destijds bewoond
werd door den sergeant-majoor van den Graaf van Hoogstraten,
1) Hij stierf 13 April 1584, zij 27 December 1600.
2) Mij was de broeder van Elisabeth Proening van Deventher,
echtgenoote van Goijart van Eyck, heer van Zeelst. Men zie over hem
Taxandria V p. 148.
— 251 —
om het voor een muntgebouw aan te koopen ; hij kocht het
daartoe werkelijk aan, doch de koop werd weder verbroken en
hij moest toen voor de munt naar een ander gebouw uitzien ; hij
huurde daarom daarvoor een deel van het Hof van Zevenbergen
in de Keizerstraat, doch hij kon er geen munt in slaan, omdat
in November 1613 Anthony Schetz, baron van Grobbendonck,
de Koningsgezinde bevelhebber van den Bosch, die tegenover
het Hof van Zevenbergen in het Keizershof woonde , het
hem verbood op grond dat het uitoefenen van het bedrijf
van de munt in dat Hof gevaar voor brand voor het Keizershof
zoude opleveren. Bloemaerts kocht daarom voor de Munt
wederom het hals van Vrouwe van Deventher aan, doch ander-
maal werd die koop verbroken, reden waarom hij in 1614 van
Erasmus van Grevenbroeck dit huis voor een muntgebouw
huurde tegen eenen jaarlijkschen huurprijs van fl 250, die
later verhoogd werd tot fl 500 en tegen eene vergoeding van
fl 260 aan den sergeant-majoor van den Graaf van Hoogstraten,
omdat deze aanstonds het huis had te verlaten. Zoo werd dan
eindelijk in het jaar 1614 dit huis de Munt, en kreeg het
daarna den naam van de Munt, welke het sedert dien behouden
heeft; een wapenbord, met de wapens van Albert en Isabella
er op, werd er alstoen voor gehangen. Den 14 Januari 1616
brak er in het dak van dit huis een groote brand uit, waarvan
het ontstaan werd toegeschreven aan de ovens der munt. Den
15 December van het volgend jaar brak er weder brand in uit,
die aan dezelfde oorzaak werd toegeschreven, doch men twij-
felde er nu aan of de brand daardoor wel was ontstaan, want
het bleek, dat de muntmeester Bloemaerts zich aan malver-
satiën had schuldig gemaakt, zooclat hij de branden wel kon
aangestookt hebben om zijne misdrijven niette doen uitkomen;
wegens zijne malversatiën is hij alstoen uit zijne betrekking
van muntmeester ontslagen en met verbeurdverklaring zijner
goederen uit den Bosch gebannen. Cornelis van den Leemputte,
die vroeger ook al muntmeester der stad den Bosch was geweest,
werd toen zijn opvolger, wat deze bleef tot 14 Juni 1619,
— 252 —
als wanneer Lieven van Craeywinckel, goudsmid te Antwerpen,
in diens plaats werd benoemd; deze bleef dat tot 16 November,
1624, zijnde de dag, waarop de ovens dezer munt werden uitge-
doofd; de munt zelve werd eerst op St. Jansdag 1626 gesloten,
waarna bet huis de Munt, waarin zij toen nog gevestigd was,
ter beschikking van cleszelfs eigenaar werd gesteld, terwijl
de stempels, waarmede in den Bosch munten geslagen waren
geworden, vernietigd werden. Men vindt dit alles uitvoerig
vermeld in het werk van F. Verachter Histoire monetaire de
la ville de Bois Ie Duc p. 217 en vlgd.
De munten, die in dit huis geslagen werden, hebben tot
onderscheidingsteeken een boompje; enkelen daarvan zijn zeer
zeldzaam, o.a. het een guldenstuk en de dubbele dukaton, welke
laatste munt eenige jaren geleden voor fl. 55 aan het Provinciaal
Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noordbrabant
verkocht is; Jhr. M. A. Snoeck heeft de Bossche munten beschre-
ven in de Handelingen van dat Genootschap van 1883/84, welke
beschrijving ook nog gaven Alphonse de Witte in zijne Histoire
monetaire des Comtes de Louva in, Ducs de Brabant en Baud de
Jonghe in het Tijdschrift van het Necl. Genootschap voor Munt-en
Penningkunde V. p. 321 en vlgd. Nadat dit huis had opgehou-
den de munt te zijn, is het den 10 November 1629 ingericht tot
woning en stal voor den staatsgezinden Hertog van Bouillon. 3)
Erasmus van Grevenbroeck, de echtgenoot van Johanna
Bloeymans, de voormelde eigenares van dit huis, had van haar
onder anderen eene dochter Elisabeth van Grevenbroeck, die
huwde met Joost Pieck van Tienhoven, heer van Zuilichem
en bij schepenakte van den Bosch van 22 Augustus 1640,
waarbij de nalatenschappen harer ouders werden gescheiden,
voor haar deel kreeg het huis de Mant, dat toen aldus om-
schreven werd als: eene huysinge. poort, erffenisse ende achter-
hays, gestaen ende gelegen binnen dese stadt ter plaetse
genoempt in de Postelstraet, die de lieer e President Ploos,
(van Amstel) tegenwoordich in zijn gebruyck is hebbende.
4) R. A. van Zuylen de Stadsrekeningen II p. 1354.
— 253 —
Den 23 November 1651 verkocht zij dit huis aan Otho
Copes, raad en pensionaris van den Bosch ; het werd nu
omschreven als volgt: eene schoone, welgelegen adelycke huys,
erve, hoff ende achterhuys, opten Uylenborch uytkomende,
met syne rechten ende toebehoorten, gestaen ende gelegen
binnen dese stadt in de Postelstraet, gemeynlick genoempt de
Mant, daerinne Joncker Johan van Roode tegenwoordelijck
is woonende, tassen huyse ende erve der weduwe Diericx van
den Velde (Vughterstraatwaarts) ex uno ende tussen huys
ende erve van den heer e Elias Donckers, Aicentiaet in de
rechten (Vischmarktwaarts) ex alio, streckende van de gemeyne
Postelstraet tot opten Uylenborch uytcomende.
Otho Copes, die met zijne afstammelingen volgens van
Heurn Beschrijving gedurende meer dan eene eeuw eigenaar
van dit huis bleef, had van zijne vrouw Josina Schade van
Westrum 1) o. a. een zoon mr. Hendrick Copes, die in 1647
in de Waalsche kerk van den Bosch gedoopt werd en schepen
van die stad was en eene dochter Henriette Maria Copes,
welke 25 Juni 1703 huwde met mr. Frans Chatvelt, secretaris
van den Bosch, wien zij dit huis ten huwelijk bracht; van
hem erfde het hun zoon mr. Jacob Laurens Chatvelt, ook
secretaris van die stad (Reg. n° 547 f. 15); deze huwde
1° in 1741 met Anna Catharina van Thienen, woonachtig te
Berlicum en dochter van den ritmeester Arend van Thienen,
heer van Berlicum en Middelrode en Barbara Bellous; 2° in
1749 met Cornelia van Gils weduwe van Jan Engelbert Oirzandt,
baljuw en dijkgraaf van de Klundert; zijne beide huwelijken
schijnen kinderloos te zijn gebleven, want van hem erfde de
Munt zijne zuster Josina Aemelia Chatvelt, de vrouw van
mr. Hendrik Aemilius van Panhuys, commissaris-instructeur
van wege de Staten Generaal der Vereenigde Nederlanden te
Maastricht. Deze droeg 27 Juli 1761 dat huis over aan zijnen
1) Van hen werden in de Waalsche kerk te den Bosch behalve
een zoon Henrick, deze kinderen gedoopt: 1648 Agatha Elisabeth; 1650
Guillaume; 1651 Gaspar; 1655 Amelia; 1658 Josina; 1668 Henriette Maria.
— 254 —
zoon mr. Freclerik Hendrik van Panhuys, woonachtig te den
Bosch, die het 20 Januari 1775 verkocht aan Cornelia Elisabeth
van Wykerslooth, woonachtig aldaar, douairière van Gerard
Theo door van Borssele, heer van Muys winkel en eigenaar van
het voormalig huis Ter Aa 1) onder Berlicum; hij was zoon
van Pieter van Borssele en Margaretha, de dochter van Gerrit
van Honthorst, drost van de stad en lande van Eavestein en
Anna van der Dussen; hij overleed op het huis Ter Aa in 1765;
zij stierf kinderloos te den Bosch 13 Juni 1776. Na haren
dood verkochten 6 December 1776 hare erfgenamen,— zijnde
Hendrik Willem van Wynbergen, heer van Bussloo, toen woon-
achtig te Venlo; Cornelis van Wykerslooth van Grevenmachern,
wonende te Amsterdam; Hendrik Jacob van Wykerslooth, 'de
latere heer van Weerdesteyn, wonende te Utrecht en Maria
Johanna Charlotta van Kuykhoven, wonende te Utrecht, weduwe
van Cornelis Caspar van Wykerslooth, in hare hoedanigheid
van moeder-voogdes over hare minderjarige kinderen Frans
Jan Caspar van Wykerslooth, den lateren heer van Eoyestein ;
Maria Elisabeth en Catharina Maria van Wykerslooth 2), —
dit huis aan Petrus Josephus van Berckel, med. doctor te en
later burgemeester van den Bosch. Van Heurn zegt in zijne
Beschrijving dat het huis de Munt alstoen van buiten dezelfs
oude gedaante meest behouden had, doch van binnen is het
onderste gedeelte naar de hedendaagsche ivyze verandert;
het torentje, waarin de trap is, staat nog in zijn geheel,
uytgenoomen, dat de knop boven hetzelve afgenoomen en plat
gedekt is.
Later werd dit huis het eigendom van den vermaarden
Bosschen advokaat mr. Jan Hendrik Sassen, geboren te den
Bosch 27 Mei 1785 uit het huwelijk van Hubertus Sassen,
mr. zilversmid te den Bosch 3) en Antonetta Maria Euwel en
overleden aldaar 5 Mei 1830; zijne uitvoerige levensbeschrijving
1) Men zie hierover Taxandria XVI blz. 238.
2) Zij huwde met Jean Jacques van Zuyien van de Haar, stam-
vader der thans nog levende van Zuylen's van de Haar.
3) Hij was de zoon van Jacob Sassen en Maria Anna Hermans.
— 255 —
komt voor in het werk van Coppens Nieuwe Beschrijv. van het
Bisdom den Bosch II p. 338. Van diens erven werd dit huis
gekocht door Jhr. mr. Eduard de Kuyper, eerst burgemeester
van den Bosch, later Commissaris des Konings in Limburg ; van
dezen erfde het zijn zoon Jhr. mr. Jan de Kuyper, griffier bij
het Gerechtshof te den Bosch, die er thans nog eigenaar van is.
j. Het huis n°. 38.
Naast het huis de Munt stond Vughterstraatwaarts een
huis, dat zich thans nog onderscheidt door eenen merkwaar-
digen gevel, over welk huis in Reg. n° 1.18 f. 227 de navolgende
schepenakte van het jaar 1520 voorkomt: Mathijs en Andries
Brugmans, zonen van Mathijs Brugmans, en Joseph Henrickszn
van den Stadeacker, als man van Yda, dochter van laatstge-
noemden Mathijs Brugmans, zoo voor zich als namens hunnen
broeder Dirck, verkoopen aan Cornelis, priester, Jan en Catharina,
ook kinderen van Mathijs Brugmans laatstgenoemd, Vi in dea/2
van een huis, erf, plaats en achterhuis, staande in de Postel-
straat tusschen het huis van Henrick Goijartszn van den Broeck
ex uno en het overig huis van Katherina, dochter van Hubert
's Abts ex alio ; item het overig huis met erf van genoemde
Katherina voor het geheel, staande dat tusschen het voormeld
huis erf ex uno en het huis van Belia weduwe van Johan van
Tricht en hunne kinderen ex alio, welke voorschreven helft en
welk voormeld overig huis Mathijs van Poppel gekocht had van
Katherina, dochter van Hubert 's Abts en nu zijn: „huis, erf,
plaats en achterhuis, staande in de Postelstraat tusschen het
huis van Petrus Toelinck ex uno en dat van wijlen mr. Henrick
Pelgrom, secretaris van den Bosch, ex alio en zich achterwaarts
uitstrekkende tot aan de Dieze." Genoemde Katherina huwde
met Joost Janszn Bloemaerts 1), welke 26 Juni 1523 2k in
1) Zijne erfgenamen waren in 1561 de navolgende afstammelingen
van Jan Bloemaerts, zijnen vader:
a Jan, zoon van wijlen Goessen, Hen zoon van Jan voornoemd;
b de ldnderen van Arnd Kemp en Segerken, de dochter van Goessen
voornoemd ;
— 256 —
gezegd huis kocht van zijnen genoemden zwager Jan Brugnians,
(die 20 September 1522 Reg. n° 122 f. 256 daarvan V3 had
gekocht van zijnen broeder Cornelis,) waardoor hij daarvan
algeheel eigenaar werd. De erfgenamen zijner vrouw, zijnde
Jan, Willem en Nicolaus, zonen van Mathijs, den zoon van
Mathijs Brugmans Senior, hiervoren genoemd ; Gerard Corneliszn
als man van Clara, dochter van Mathijs Mathijszn Brugmans
voornoemd; Mathijs, zoon van denzelfde; Anna, dochter van
Joseph van den Stadeacker Henrickszn en Yda, de dochter van
Mathijs Brugmans Senior; Marcelis, zoon van Jan Hermanszn
van Bergen, als man van Jutte, Jaspar van Eyck als man
van Barbara en mr. Godevaert Lombaerts van Enckevoirt
als man van Dirixken, dochters van Joseph en Yda voornoemd;
Jan van Kessel Willemszn als gemachtigde van Dirck Aerdszn,
als man van Henrica, dochter van Joseph en Yda meerge-
noemd; de voogden over Jan, onmondigen zoon van Jan van
Bree en Maria, dochter van Joseph en Yda meergenoemd; de
voogden over Lamberta, onmondige dochter van Lambert, den
zoon van Andries, den zoon van Mathijs Brugmans senior; de
Rector van de Tafel van den H. Geest en die van het Groot
Ziekengasthuis te den Bosch als uitvoerders van het testament
van Jacob van Doerne als man van Yda, dochter van Andries
Brugmans voornoemd, verkochten 9 Februari 1561 (Reg. n° 207
f. 128 vso) voorschreven huis, dat nu gezegd wordt te zijn twee
huizen, erven, plaats en achterhuis, achter elkander liggende,
staande in de Postelstraat tusschen dat van Petrus Toelinck
ex uno en dat der erven mr. Henrick Pelgrom, secretaris van
den Bosch, ex alio, aan Anna Vyge weduwe van Aelbrecht
Proening van Deventher. Zij vermaakte dit huis aan Jacob
Laurenszn van den Steen, als man van Jenneken Thomas,
die het 30 Juli 1614 verkocht aan Dierck van den Velde
c de kinderen van Dirck Toelinck en Margrietkene, dochter van
Wouter van Lith en Margrietkene, de dochter van genoemden Jan
Bloemaerts senior;
d de kinderen van Dirck Heeren en Adriana, dochter van Wouter
van Lith en Margrietkene voornoemd.
— 257 —
Gijsbertszoon, notaris en schrijver van de evictiën te den Bosch ;
diens weduwe Pierina Heesters Huybertsdr. schonk het in 1652
(Reg. n° 402 f. 392) aan Gijsbrecht Karsmans Janszn als zijnde
gehuwd met hare nicht Maria Strick; van hen erfde het hun
zoon Pieter Karsmans, van wien het kwam aan diens zoon
Gijsbert, rentmeester der heerlijkheid St. Michielsgestel, echt-
genoot van Theodora Jacquelina Ingenrae 1); van dezen erfde
het hun zoon Theodorus Karsmans, kanonik te Brugge, die het
21 November 1749 verkocht aan Tjard van Berchuys, commies
van 'slands magazijnen te den Bosch en daartoe behoorende
forten; deze verkocht het in 1753 weder aan Pieter Vissers,
van wien het erfde diens dochter Johanna Louisa Vissers,
echtgenoote van Gerardus Josephus Deckers, wijnkooper te
den Bosch.
k. Het Klein Begijnhof.
Tegenover het huis het Wapen van Luik stond oudtijds
tusschen de Postel- en de Snellestraat, aan beide zijden van
de Begijnenstraat het Klein Begijnhof, waarvan het ontstaan
en te niet gaan nog steeds onbekend zijn. Van Heurn kon dan
ook in zijne Beschrijving er niets anders over mededeelen dan
het volgende: zekere plaats alhier tusschen de Postel- en
Snelstraaten , alwaar veele gangetjes in zijn, daarin kleine
huisjes thans nog staan, word de Kleine Begijnhof genaamd.
Van deezen kan ik bynaar niets melden, omdat noch in
stadspapieren noch in de rekeningen der Geestelyke goederen
er iets van gemeld word. Het eenige, dat ik er van vinde, is,
dat in de stigting van het Spijkers oude vrouwenhuis staat,
dat Margareet Spykers, beyijn op den Kleinen Begijnhof, dit
1) In eene Bossche Schepenakte van 1741 (Reg. no 534 f. 126)
compareerden mr. Pieter Ingenrae, advocaat te den Bosch en Gijsbert
Karsmans als gehuwd met Iheodora Ingenrae, beiden als testamentaire
voogden over Helena Maria Nieuwenhoff weduwe van Johan Ingerae,
rentmeester der heerlijkheid te St. Michielsgestel, alsmede over de minder-
jarige kinderen dezer echtelieden, welke waren Isabella Maria, Johanna
Maria en Johan Ingenrae; hunne zuster was genoemde Theodora Ingenrae
(Reg. no 540 f. 172).
17
— 258 —
oude vrouwenhuis in de jaar en 1443 en 1444 gestigt hebbe,
waaruit blijkt, dat die begijnhof reeds in dien tijd in wezen
was; van deszelfs lotgevallen kan ik derhalven niets ver haaien.
Schutjes IV p. 371 kan er nog veel minder over zeggen ; alleen
deelt hij daar er over mede, dat blijkens Wichmans Brabantia
Maria-na blz. 657 tijdens de Nederlandsen e Beroerten het
H. Bloed van Boxtel op het Klein Begijnhof bij vrouwe Heilwich
Vos was in bewaring gebracht ; hij ziet daarbij echter over het
hoofd, dat het Klein Begijnhof toen als stichting niet meer
bestond, (als het ooit, wat wel waarschijnlijk is, een afzonderlijk
bestaan zoude hebben gehad) ; immers uit al de Bossche schepen-
akten van af het jaar 1500 blijkt, dat reecis in dat jaar cje
verschillende huisjes, waaruit dat Hof bestond, aan verscheidene
natuurlijke personen toebehoorden 1).
In eene Bossche Schepenakte van 1539 wordt melding
gemaakt van huizen : opten cleynen begijnhove ruerens by der
poirten desselfs begijnhoffs aen de zyde ter kerken ivaert van
der minrebruederen, streckende metten eynde aen der gemeynder
strate aldair after der kereker voirs. en in eene zelfde akte van
1535 (Keg. n° 148 f. 194 vso) staat vermeld, dat Hercules van
Edingen, zoon van Petrus, heer van Kestergate, als man van
Dirckje, dochter van Geerlic de Roover en Geertruid, de dochter
van Herbert Hals, den zoon van Roelof, den zoon van Jan, toen
aan Gerard die Vryeze, korenkooper, zoon van Jan Gerritszn,
verkocht eene kamer met haar erf, staande op het Klein Begijnhof
in een huis, genaamd het nederhuys, tusschen de kamer van
domicella van Gestel ex uno en de kamer van Luytgardis van
Hemert ex alio, welke kamer Hille weduwe van Willem van
Os gekocht had van den smid Bernard Huysman, waarna zij
die weder verkocht had aan Hille en Catharina, de dochters
van Jan Hals. Tal van dergelijke transporten komen in de
Bossche Schepenregisters voor, doch zij zijn niet der moeite
waard om ze ook te vermelden, omdat men er niet anders uit
kan vernemen dan dat het Klein Begijnhof, zooals van Heurn
1) Men zie over het Klein Begijnhof nog Taxandria III p. 156.
— 259 —
reeds schreef, uit verscheidene huisjes bestond. Thomas Cornelis
van Kijckevorsel, hiervoren reeds meermalen genoemd, kocht
in de jaren 1793, 94, 97 en 99 van verschillende eigenaren
aan verscheidene van die huisjes, waarvan het huis de Nietnve
Paushoed wel het voornaamste zal zijn geweest, brak ze af
en bouwde er voor in de plaats het kapitale heerenhuis met
tuin en koetshuis n° 49, dat aan de Postelstraat ten Zuiden
van de Begijnen straat staat.
Het huis, dat daarnaast in de richting van de Vuchter-
straat staat en genummerd is 47, staat gedeeltelijk op het erf
van het Spijkersgasthuis en gedeeltelijk op het erf van een
daarnaast gestaan hebbend huis. Het Spijkersgasthuis was door
Margariet Spijkers, begijn op het Klein Begijnhof, bij uitersten
wil en codicil, respectievelijk van 6 October 1443 en 23 Juli
1444, gesticht, waartoe zij bestemde het huis, dat op eerstbe-
doeld erf stond, met bepaling, dat daarin eerst zouden gehuisvest
worden vier eerlijke zusters, die zij bij haar testament had
aangewezen en na dezen vier andere eerlijke vrouwen ; blijkens
eene Bossche Schepenakte van 6 Mei 1515 (Reg. n° 111 f. 522),
was toen mr. Lambrecht Zwederszn rector van dit gasthuis en
woonden toen daarin Barbara van den Bossche ; Mechteld
Laurensdochter; Gijsbrechtken, dochter van Mechteld voornoemd;
Jutken Henrick Lambrechtsdochter en Dympna, dochter van
wijlen Gielis Nuenhem. Den 30 Januari 1750 werd dit gasthuis
door Wouter van Wolfsbergen, den toenmaligen rentmeester
van hetzelve, verkocht aan den kapitein Hendrik Joseph de
Bruynincx, den eigenaar van het daarnaast staand huis ; het
Spijkersgasthuis had daarna geen eigen gebouw meer.
Laatstbedoeld huis behoorde eens aan Jonker Engelbert
Dirix, die te Vechel woonachtig was en zoon was van Adriaan,
superintendent van den Demer en Hendrina van Broeckhoven
Rogiersdochter 1); van hem erfde het diens oomzegger Jonker
1) Deze echtelieden hadden ook nog een zoon Ferdinand Dirix
en waarschijnlijk mede een zoon Philips ; "misschien ook nog een zoon
Guiiiam Dirix, die gehuwd was met Anna Wredt, welke hem deze kinderen
schonk : Adriaan en Reinier Dirix.
— 260 —
Christoffel Jacob Dirix Philipszoon, schout van Eoermoncl 1),
die liet 18 Mei 1701 (Reg. n° 514 f. 106 vso), als wanneer
het gezegd werd te staan in de Postelstraat tusschen het
Spijkersgasthuis ex ano en het huis van den speldenmaker
Gijsbert Boons, ex alio, strekkende het zich achterwaarts uit
tot aan het erf van dat gasthuis, verkocht aan Johan van
Kessel, koopman te den Bosch 2), denkelijk dezelfde als de
op blz. 180 genoemde Johan van Kessel, wiens vrouw was
Maria Herincx. Later behoorde het aan genoemden kapitein de
Bruynincx, clie dit huis, alsmede het Spijkersgasthuis afbrak en
daarvoor een groot woonhuis in de plaats bouwde ; hij legateerde
dat huis aan zijne echtgenoote Adriana Maria ab Angelis, met
wie hij 30 October 1717 gehuwd was, dochter van Petrus en
Maria Anna van Kessel, de dochter van Antonij en Lucretia
van Gerwen. Zij maakte van clit huis een fldeicommis ten
behoeve van Maria Magclalena Glaudina en Johannes Petrus
Adrianus de Bruynincx als bezwaarde erfgenamen en hare
eigene erfgenamen als verwachters. In Mei 1757 kwam zij kin-
derloos te overlijde, waarop dit huis geërfd werd door hare
genoemde bezwaarde erfgenamen; na hun overlijden verkochten
de verwachters, zijnde Hendrina Maria Theresia van Kessel voor
de eene helft, en Maria Agnes Vercamp weduwe van Johan
van Bommel, Maria Johanna Vercamp, Bernard Jacob Half-
Wassenaer, heer van Onsenoort en Nieuwkuik als gehuwd met
Petronella van Engelen, Lucas van Engelen, B. K. priester te
Antwerpen, Jonker Hendrik Joseph van der Vliert en Joanna
Elisabeth van der Vliert weduwe van mr. Petrus de Blauwe,
raadpensionaris der stad Brugge, voor de andere helft 3), den
21 Augustus J792 (Reg. n° 598 f. 51 vso) dit huis aan mr. Hugo
Bowier, oud-schepen en raad van den Bosch; het werd alstoen
1) Zijne zuster was Henrica Albertina Dirix, echtgenoote van Arnold
van Wykerslooth, schout van Roermond.
2) Deze kocht tenzelfden dage van de andere erfgenamen van
voornoemden Engelbert Dirix een huis in de Stoofstraat, achterwaarts
grenzende aan het door hem van Christoffel Jacob Dirix gekocht huis.
3) Over de wijze waarop deze erfgenamen aan de erflaatster bestonden
zie men Algem. Nederl. Familieblad YII blz. 178 en vlgd.
— 261 —
gezegd te zijn: huis en erf, mitsgaders koetshuis en stal daar
naast staande, staande naast het huis van A. Laurentius ex uno
en dat van Jonkvrouw Gratiana Maria Deutz ex alio ; genoemde
Bowier verkocht het 15 December 1797 weder aan den dikwerf
genoemden Thomas Cornelis van Rijckevorsel, die, als gezegd,
toen reeds eigenaar was van de Vischmarktwaarts daarnaast
staande huisjes en waarschijnlijk ook den stal en koetshuis van
dit huis zal getrokken hebben bij het huis, dat hij op de erven
van die huisjes bouwde.
Het voorbedoeld huis der Jonkvrouw Deutz, zijnde thans
genummerd 45, werd 22 Februari 1762 door Dr. Petrus Josephus
van Berckel en voorts door anderen verkocht aan Diederik
Huygens, oud-schepen en raad van den Bosch, zoon van
Christiaan en Theresia Johnston van Elphinston; deze verkocht
het 1 December 1781 weder aan Joan Abraham van der Voort,
oud-gouverneur van Amboina ; het werd toen gezegd te zijn
een huis met stal en koetshuis ; deze laatste verkocht het op
zijne beurt 30 November 1789 aan genoemde Gratiana Maria
Deutz, woonachtig te den Bosch, die het 27 November 1807
verkocht aan mr. Jacob Marten Deutz van Assendelft, toen
ook aldaar woonachtig; hij was eigenaar van het buitengoed
Steenwijk onder Vught, dat hij 8 November 1808 verkocht aan
Josephus Vermeulen, wethouder van den Bosch, zoon van
Theodorus en Anna Coppens, — doch het werd toen door
meergenoemde Gratiana Maria Deutz genaast,
l. Het Refugiehuis der Abdij van Postel.
Aan de overzijde der Postelstraat, een heel eind in de
richting der Vughterstraat, stond een refugiehuis, waaraan eerst-
gemelde straat, zooals wij reeds zagen, haren naam ontleende.
De oudste geschiedenis van dit huis kan men leeren
kennen uit Th. Ign. Welvaerts Het refugiehuis der Abdij
Postel te 's Hertogenbosch. Blijkens dat werk blz. 10 legateerde
Lambertus Sus, poorter van den Bosch, in Augustus 1258 aan
de Abdij van Postel mansionem suam, in qua manebat in
— 262 —
Buschodicus cum omni edificio ad ipsam mansionem spectante,
a fratribus dicti scenobii perpetue possidendam, met voorbehoud
van zijn recht om zijn levenlang in dit huis te kunnen blijven
wonen. Gerard van Eyck, prelaat der Abdij van Floreffe,
waarvan de Abdij van Postel tot in het begin der 17e eeuw
een filiaal was en Henrick van Eyck, overste der laatstgemelde
Abdij, verhuurden 6 November 1475 dit refugiehuis, dat daarbij
omschreven werd als: nostre maison, que Ton dist de Postte 1),
en la ville de Bosleduc, gisans en la rue nommê la rae de
Postte, (avec) jardin, prez et pourpris deca et dela riviere, oü
demeurt presentement la veuve de feu Gerard Boste, ainsi
qiïelle est enclose de pauois alencontre de la court et place
de nostre dite maison et Ie petit edifice oü Von mettoit les
tourbes et bols, voor den tijd van 70 jaren aan Guy de Brimeu,
heer van Humbercourt, graaf van Megen, enz.
Nog denzelfden dag stond deze aan de kloosterlingen
der Abdij van Postel toe om in dit huis hunnen intrek te
nemen quand ils yront au Bos Ie Duc, doch alleen en V absence
van hem en zijne tres chiere et tresainte compaigne presente
ou aucun ou de noz Jioirs ou ayans cause, ou leurs compaignes,
noz successeurs de la dite maison. De Graaf van Megen of
zijne erven hield dit huis geen 70 jaren lang in huur want
reeds in 1485 werd het door genoemden prelaat en overste
voor den tijd van 12 jaren verhuurd aan Gooswyn van den
Heesakker, onder voorwaarde echter dat genoemde geestelijken
met hunne bloedverwanten en bedienden er steeds hun intrek
in konden nemen. Later werd daarvan huurder Gerard van
Gerwen en 16 Februari 1524 huurde het Goyart van Eyck
ook voor den tijd van 12 jaren, die geacht werden reeds in
1519 te zijn aangevangen. Onmogelijk is het niet, dat Floris
van Egmond, bijgenaamd Fleurtje Dunbier, graaf van Buren
en Leerdam, heer van Ysselstein, St. Maartensdijk, Kranendonk,
1) In eene Bossche Schepenakte van 1567 (Reg. n° 236 f. 244) wordt
dit huis geheeten thuys van Postel, bestaande uit huis, erf en ledige plaats,
staande in de Postelstraat tusschen het erf van domicella Sophia wed. van
mr. Raese Raessens ex uno en een straatje ex alio.
— 263 —
enz. in 1535, toen hij, zooals Cuperimis verhaalt 1) des Sondachs
op sinte Annendach te den Bosch die papegay heeft afgeschoten
van den Jongen Schutten, dit huis in huur had, want Cuperinus
deelt verder nog mede, 2) dat deze Graaf sijn ivooninghe
of herberghe hadde in die Posteïstraet. Den 2 Mei 1614
(Reg. n° 314 f. 250) verkocht d'Eeriverdighe heer e, heer en
mr. Rombout Colibrant, proviseur des Goidtshuys van Postel,
daartoe behoorlijk gemachtigd, dit refugiehuis, dat toen aldus
omschreven werd: huys, erve, zydelhuis met zyne gronden,
poirte, poirthuysken, plaetsche, hoff, mit een brugge over den
strom ofte ivater aldaer vlietende, ende hoff over het voirs.
water liggende, met allen zynen rechten ende toebehoirten,
gemeynlick genoempt thuys van Postel, gestaen ende gelegen
in de straete, genoemt de Postelstraete, tussen huys ende
erve Michiels van der Sterren totten water toe ende voirts
neffens erffenisse eens schaemel mansgasthuys, genoempt Loyers
Gasthuys, ex uno ende tussen erffe Arndts van Heesch, des
secretaris deser stadt 3) ende een straetken, uutcoemende op
het water aldaer, ende voirts den hoff over het ivater neffen
erffenisse ofte bleycke Goyaerts Gerartszn van de Grave, ex
alio, streckende voir van de gemeyn straet, die Posteïstraet
genoempt ende den erven des voorn. Arndts van Heesch achter-
ivaerts tot op erffenisse mr. Hartens Fierlantz, rentmeester
van de domeynen van Brabant int quartier deser stadt, des
convents van den Ulenborch ende meer andere geerffden in
de Berivoutstraet 4), aan Goyaerden van Engelandt, priestere
1) Dr. G. R. Hermans Kronijken p. 109.
2) Dr. G. R. Hermans eod. blz. 18.
3) Jan Buyl, als meester en provisor van het Huis van Postel, had
namens die Abdij dit huis in 1556 (Reg. n° 193 f. 331) verkocht aan Jan
Kuysten, priester en kanonik der St. Janskerk te den Bosch, waarna
13 Dec. 1561 (Reg. n° 206 f. 341) diens bastaarddochter Elisabeth en Adam,
zoon van Mathijs van den Laer, als man van Maria, zijne andere bastaard-
dochter, dit huis, (dat nu gezegd wordt te staan in de Postelstraat aan
den hoek van het Waterstraatje tusschen dat straatje en het ledig erf
der Abdij van Postel), verkoopen aan mr. Willem van Emmerick Janszn.
4) In eene Bossche Schepenakte van 1503 (Reg. no 98 f. 466),
waarbij een huis in de Berewoutstraat verkocht werd, staat, dat dit huis
achterwaarts zich uitstrekte ad pratum domus de Postnlo,fossataquodam
int er ja cent e.
— 264 —
tot behoeff van de eerto er dighe Patres van de Capacinen binnen
deser stadt tot erectie ende bouivinghe van een convent ende
kercke voir denselven Patres der Capacinen. in conformiteit
van het octrooi hun daartoe 19 December 1611 door de Aarts-
hertogen Albert en Isabella verleend. De Paters Capucijnen
vestigden zich daarop voorloopig in dit refugiehuis totdat zij
hun klooster daarachter hadden gebouwd, zooals nader zal
worden medegedeeld. Toen hebben zij, zooals bij de beschrijving
van hun klooster uitvoeriger zal worden vermeld, het refugie-
huis met Guiliam Aertsen 1) geruild tegen onroerend goed
van dezen ; wat er verder met dit refugiehuis is geschied blijkt
eerst op 2 Mei 1739; op dien datum is toch dit huis, hetwelk
alstoen Het Keizershof geheeten werd, waarschijnlijk omdat
het toen al een logement zal geweest zijn, door den Ontvanger
van de verpondingen over den Bosch enz. wegens achterstallige
belasting ten laste van deszelfs toenmalige eigenares Margaretha
van Megen weduwe van Johannes Brierye gerechtelijk verkocht
(Eeg. n° 559 f. 300 vso) ; het werd toen aldus omschreven :
een schoone groote huysinge met syne saletten, kam,ers, keuken,
vijf kelders, slallinge, ende een groote plaats, mitsgaders een
magnificque tuyn in sijn muuren, beplant met verscheyde
vrugibomen en een tuynhuys met een vrye toegang tot de Diese,
gemeenlijk genaamt het Keyzershof, staande in de Postelstraat
naast het huis der erven van Adriaan van Boxel, en zich van
de Postelstraat achterwaarts uitstrekkende tot aan het huis en
erf van Jan Louis Verster. Kooper werd toen daarvan de reeds
op blz. 213 genoemde Jacob Sassen, die toen al gezegd werd
burger van den Bosch te zijn. Hij vergrootte dit huis, door op
23 Juni 1750 (Reg. n° 565 f. 288 vso) van mr Gerard Smits,
advocaat te den Bosch, in diens hoedanigheid van bij zonderen
curator over Reinier, Catharina, Piet en Johannes van Boxel,
minderjarige kinderen van Adriaan van Boxel en Mechtilde
Theodora van Ingen, zoomede in diens qualiteit van gemachtigde
der meerderjarige kinderen dezer echtelieden, zijnde Maria
1) Zijne vrouw was Petronella van Broeckhoven.
— 265 —
Aloysia van Boxel, Anna Theresia van Boxel, echtgenoote van
Adrianus Cornelis van Wevelinkhoven, mr Cornelis van Boxel
en Michiel Guilelmus van Boxel, daarbij aan te koopen een huis
niet erf, staande in de Postelstraat eenerzijds tusschen het erf
van het voormalig Capucijnenklooster. toebehoorende aan Jan
Louis Verster, en anderzijds tusschen dat van hem, kooper, en
zich achterwaarts uitstrekkende van af gezegde straat tot aan
het erf van hem, kooper. Dit laatste huis was in 1717 bij de
deeling, welke toen ten overstaan van den Bosschen notaris de
Bye 1) tusschen genoemden Adriaan van Boxel, Michiel van
Boxel, beiden kooplieden te den Bosch, Catharina en Maria
Anna van Boxel, ook aldaar wonende, plaats had van de nala-
tenschappen hunner ouders Reinier van Boxel (of Boxtel), ook
koopman te den Bosch en Anna van der Waarde, toebedeeld
aan meergenoemden Adriaan van Boxel.
Jacob Sassen maakte van deze beide door hem gekochte
huizen een logement, dat hij onder den naam van het Oucl-
Keizershof exploiteerde.
Hij huwde tweemaal; 1° in 1733 met Anna Maria van
Aalst, geboren te Boxtel en woonachtig in het huis de Eenhoorn
in de Karstraat te den Bosch; 2° in 1745 met Maria Anna
Hermans, geboren te Boxmeer ; uit dit laatste huwelijk had hij
o. a. twee zonen: Hubertus Sassen, mr. zilversmid te den Bosch,
die gehuwd was met Antonetta Maria Ruwel en Jacobus Sassen,
posthouder der Hollandsche wagenposterij te Maastricht, die
met hare zuster Anna Maria Ru wel was gehuwd; deze beide zonen
alsmede Petrus Cnoebart waren uitvoerders van den uitersten
wil hunner moeder Maria Anna Hermans weduwe van Jacob
Sassen, in welke hoedanigheid zij 6 Maart 1798 (Reg. n° 621
f. 358 vso) aan Cornelius Sebastianus van Boeckel, wonende te
Achel, verkochten voormelde tot een gemaakte huizen, die als-
toen omschreven werden als: huis met erf, stal en koetshuis,
genaamd het Oud- Keizershof, staande in de Postelstraat tusschen
A. Verster ex uno en Bartholomeus Roeters ex alio en zich
1) Blz. '286 van zijn protocol.
— 266 —
achterwaarts uitstrekkende tot aan de Dieze. Dit huis diende
toen nog, zooals van Heurn in zijne Beschrijving schreef; tot
een logement en uitspanning der postwagens, die van den Bosch
naar Maastricht ryden en is merkelijk veranderd. Het bleef een
logement, totdat de Zusters van Engelen het in 1857 tot een
liefdegesticht aankochten; lang bleef nog daarna het opschrift :
het Keizershof, dat op de poort daarvan stond, door de verf heen
schijnen. Omstreeks 1868 hebben zij het afgebroken en daarvoor
haar tegenwoordig liefdegesticht in de plaats gebouwd, dat zij
in 1910 nog hebben vergroot met daarbij aan te trekken een
gebouw, dat zij deden zetten op het N.waarts daarnaast gestaan
hebbend huis de Kroon, dat de koopman Beinier van Boxel (of
Boxtel), 8 Juni 1688 bij gerechtelijke uitwinning had gekocht
(Reg. n° 479 f. 102 vsoj en alstoen werd gezegd te zijn: „huis,
erf, tuin en achterhuis, staande tusschen het huis van Guilliam
van Broeckhoven's erfgenamen ex uno en dat van Juffrouw van
van Weert weduwe Seberts of Zyberts 1) ex alio en zich
achterwaarts uitstrekkende tot aan de Dieze/' Den 1 April 1599
(Reg. no 248 f. 385) hadden Jan en Wouter, zonen van wijlen
mr. Wouter van Achelen en Elisabeth, de dochter van Dirck
Aerdszn senior; Aelken, dochter alsvoren en weduwe van
mr. Zeger Adriaanszn, raad van den Bosch; Anthony Dirckszn
de Raet als man van Francoysken, dochter alsvoren; Elisabeth
weduwe van Lambrecht, zoon alsvoren en hun zoon Dierck, c. s.
dat huis de Kroon met een ander daarnaast staand huis. welke
beide huizen alstoen omschreven werden als: twee huysenmet
henre gronden, hoff ende achterhuys, malcanderen aenliggende
in de Postelstraat tusschen het Huis van Postel ex uno en het
erf, dat eertijds was van Gerard Colen 2), nu van den bakker
1) Dit huis werd 23 September 1737 (Reg. no 548 f. 4) door mr
Pieter van Straelen, heer van Yfilheeze, woonachtig te Eindhoven, die
verklaarde het geërfd te hebben van zijnen oom Melchior Zyberts, verkocht
aan Johannes van den Bogart, mr wollenverwer te den Boscb; het werd toen
gezegd te staan tusschen de huizen de Kroon en het Kasteel van Onsenoort.
2) Gerard Colen Gerardszn, secretaris van den Bosch, had dit huis
3 Maart 1571 (Reg. no 221 f. 84) gekocht van Dirck Aerdszn junior, zoon
van Dirck Aerdszn.
— 267 —
Mathijs Janszn ex allo en zich achterwaarts uitstrekkende
tot aan het water, door mr Wouter van Achelen voornoemd
c. s. in 1592 bij gerechtelijke uitwinning gekocht, verkocht aan
Michiel van der Sterren, bijgenaamd Bontenos, kapitein van
een vendel soldaten in 'sKonings dienst, die den 2 October 1591
van Gregoris van der Meer Dierckszn, raad van den Bosch,
had gekocht een kasteel, staande tegenover de tegenwoordige
Protestantsche kerk van Berlicum bij clen Bosch, dat hij
1 Augustus 1595 weder verkocht aan Gielis de la Couture.
m. Het voormalig Capucijnenklooster.
De stichting van dit klooster werd mogelijk gemaakt
door Goyard van Engeland, die gedurende eenige jaren schepen
van den Bosch was en na doode zijner vrouw Zeeuwken, dochter
van Lambert Vastards, welke 5 Juli 1602 stierf, priester was
geworden. Volgen der wijze verhaalde hij aan pater Cyprianus
van Antwerpen, provinciaal der Gapucijnen en aan pater Judocus
van Gend, toen zij bij hem te gast waren, hoe hij er toe was
gekomen om mede te werken tot de stichting van een Capucijnen-
klooster: „Ik was, zoo sprak hij, nog geheel onbekend met de
Orde der Capucijnen, toen ik op zekeren dag met een knecht je
naar mijn buitengoed, gelegen in het dorp Nuland, ging, en
mij aldaar op eens een monnik verscheen. Ik zag hem geknield,
met gevouwen handen, als in het gebed verslonden. Hij droeg
een kleed, gelijk aan het habijt der Capucijnen. Mijn dienst-
knecht zag eveneens den monnik. Wij beiden waren ontsteld,
ofschoon deze gebeurtenis op klaarlichten dag, het was omstreeks
tien uur in den morgen, plaats greep. Ik zeide tot den knaap:
ga er eens naar toe en zie wat die monnik doet. Hij durfde
niet. Toen gingen wij samen, maar zie, plotseling was de
monnik verdwenen. Ik waande mij door den schijn bedrogen,
riep een landman, doch na veel zoeken mochten wij ook nu
niemand bespeuren. Wanneer ik nu des anderen daags wederom
naar mijn buitengoed wandelde, verscheen mij dezelfde gedaante,
die echter weder even spoedig verdween. Alstoen kwam bij
— 268 —
mij de gedachte op om te Nuland een gasthuis te bouwen
tot ondersteuning van oude, hulpbehoevende armen, doch de
inwoners van dat dorp weigerden zich met het onderhoud van
dat gesticht te belasten en zoo kwam er van dat plan niets.
Daarna kwam de Capucijnerpater Henricus van Rijn, uit het
Capucijnenklooster te Maastricht, in de St. Janskerk te den
Bosch preeken; ik hoorde zijne preek en alstoen vatte ik,
in de meening zijnde dat zulks met het visioen, dat ik had
gehad,was bedoeld, liet voornemen op om in de plaats van een
gasthuis te Nuland een Capucijnenklooster te den Bosch te
stichten." Van Engeland bood daartoe aan een paar huizen in
de Diepstraat aldaar, die hij in 1612 daartoe had gekocht, ter
vervanging van een zijner huizen aan de Windmolenbergstraat
aldaar, dat hij het jaar te voren daartoe had bestemd, doch
er niet geschikt voor was. Ook die huizen bleken daarvoor
niet geschikt te zijn en daarom kocht hij, gesteund met eene
gift van fl. 1000, die de Regeering der stad den Bosch daartoe
had gedaan, in het jaar 1614, zooals wij reeds zagen, het
Refugiehuis der Abdij van Postel voor een Capucijnenklooster
aan ; de Capucijnen vestigden zich voorloopig daarin, zoodat
in eene Bossche Schepenakte van 1614 kon vermeld worden
dat de Paters Capucijnen gevestigd waren in de huysinge
van Postel, doch dit gebouw was voor hun klooster ook niet
geschikt waarom dan ook bij den aankoop daarvan reeds
besloten was in den voorste der daartoe behoorende tuinen een
klooster met kerk te bouwen; die tuinen vergrootten zij nog
met verschillende andere erven; zoo verkochten 14 November
1614 (Reg. n° 315 blz. 70) mr. Maarten Fierlandts, raad en
rentmeester-generaal der Domeinen van Brabant in het Kwar-
tier van den Bosch, diens broeder Francois en diens andere
broeder Theodore, commies-generaal van de affaires van den
Graaf van Hohenzollern, aan Jor. Peter van Broeckhoven, raad
en rentmeester der Staten van Brabant in het Kwartier van
den Bosch, tot behoef van de Eerw. Paters van de Cappucinen
van den Bosch om by hen neffens de huysinge ende erffenisse
— 269 —
van Postel gebruyckt ende geemployeert te ivorddene tot erectie
van convent, kercke, etc. seeckere voortij ts huysinge, over
het water gelegen, mit zynen gronde, rosmolen, mit den hof
daertoe behoorende, nu all te samen affgebrocken ende bleyckvelt
zijnde, gelegen achter de Vughterstraat achter het huis met
erf, genaamd de Catherine, toebehoorende aan den bierbrouwer
Leunis Simonszn, tusschen de Dieze ex nno en voorts rondom
de erven van de Huysinge van Postel, toebehoorende aan
genoemde Paters en het ook aan de Vughterstraat staand huis
de Blauwe Leeuw, toebehoorende aan Gerard van de Grave,
mitsgaders de brug, waarover men over het water gaat van
het erf van het huis de Catherine naar gezegd bleekveld;
item de helft van de materialen van een bleekhuisje, op dat
veld liggende, behoorende dé andere helft daarvan toe aan
genoemden van de Grave, haddende Symon Fierlandt, vader
der verkoopers, het verkochte gekocht 22 Januari 1599; voorts
huis, erf en tuin, staande in de Aert Berewoutstraat tusschen
het erf van hen. verkoopers, ex uno en dat, hetwelk voorheen
was van Michiel Joosten, een gangske tusschen beiden liggende,
ex alio, strekkende van de straat tot aan het erf van gemeld
huis de Blauwe Leeuw, zijnde dit goed door Johanna weduwe
van Wouter Pijnappel Willemszn 21 April 1598 verkocht geweest
aan genoemden Symon Fierlandt; eindelijk een tuin of boom-
gaard, zijnde voorheen geweest huis, erf en tuin, gelegen in de
Aert Berewoutstraat tusschen het erf van de Wede Schepers
ex uno en dat van Jan Lamberts ex alio, den 16 Februari 1585
door Wouter de Luyck als man van Hendrica, dochter van
Jacob Herman szn van Eyck, verkocht geworden aan denzelfden
Symon Fierlanclts.
Het zelfde deden in hetzelfde jaar (blz. 124 eod.) Jan
van den Dunghen met zijn huis en tuin, staande en gelegen
aan de Aert Berewoutstraat en zich achterwaarts uitstrekkende
tot aan het erf van het Huis van Postel en de bakker Otto
Adriaanszn met zijn huis en tuin, in dezelfde straat gelegen en
zich achterwaarts tot hetzelfde erf.
— 270 —
Den 8 December 1614 (Reg. n° 340 f. 89) verkochten
Jenneken, dochter van wijlen Lambert Janszn van Berlikom
en haar broeder Jan aan denzelfden Jor Peter van Broeckhoven
ten behoeve van de Paters Capucynen van den Bosch omme
neff'ens d' andere huysinge ende erffenisse van Postel geem-
ployeert ende geconverteert te ivordene tot erectie ende opbou-
ivinge van een convent voor denselven Paters van de Capucinen
(daartoe gemachtigd door de Aarsthertogen Albert en Isabella
van Brabant), een huis met erf en tuin, staande en gelegen
in de Aert Berewoutstraat tusschen het erf van Jan van den
Dungen, vetteivarier cremer. ex nno en tusschen het erf van
de Zusters van het Convent op de Ulenborch, ex alio, strek-
kende zich van gezegde straat achterwaarts uit tot aan het
erf van het Huis van Postel, nu de eerwaarde Paters van de
Capucinen.
Ook kochten de Paters Capucijnen bij deze erven nog
aan het Loyersgasthuis en een stuk van de straat de Uilenburg,
waaraan dat gasthuis stond. Door al deze aankoopen waren zij
eigenaars geworden van een zeer uitgestrekt terrein, dat zich
van de Postelstraat langs het Waterstraatje 1), nu abusievelijk
geheeten de Capucijnenpoort, en de erven van de aan de Vughter-
straat staande huizen eenerzijds en den tuin van het vroegere
klooster Marienburg op de Uilenburg anderzijds zich uitstrekte
tot aan de Berewoutstraat. Op dit terrein, waarop men van de
Postelstraat kwam door na te melden poort, die tusschen het
Refugiehuis van Postel en het huis, genummerd Postelstraat
no 16 stond en die altijd de Capucijnenpoort geheeten heeft,
begonnen de Paters Capucynen achter laatstbedoeld huis in 1615
hun klooster met kerk te bouwen ; voor deze kerk legde toen
de Bossche Bisschop Zoesius den eersten steen, terwijl voor het
klooster vanwege de stad door een harer Schepenen de eerste
steen werd gelegd, die daaronder twee dubbelde Albertus'seD,
ter waarde van ongeveer elf Carolusguldens, inmetselde; in
1) Dit straatje werd in eene Bossche Schepenakte van 1577 (Eeg.
no 237 f. 464) geheeten: dat straetken neven den Postel.
— 271 —
datzelfde jaar gaf de Eegeering der stad aan de Capucynen
tot bouw van hunne kerk fl 100 en in het volgend jaar nog
fl 1000 en stond zij hun bovendien toe om daarvoor in de stad
te collecteeren. Den 16 Januari 1618 was deze kerk voltooid
en is zij toen gewijd ; in datzelfde jaar werd gebouwd de reeds
gemelde Capucynenpoort, waardoor men van de Postelstraat in
het klooster en de daarbij behoorende kerk kon komen ; voor den
bouw van die poort had de Regeering der stad 3000 steenen
gegeven, terwijl zij nog fl 40 schonk om boven die poort het
beeld van den H. Franciscus te plaatsen; bij deze schenkingen
der stad bleef het niet, want zij gaf in datzelfde jaar aan de
Capucynen ook nog fl 1000 om te bouwen een muur tusschen
het erf van hun klooster en dat van het klooster Mariënburg
op de Uilenburg.
Toen hun klooster gereed was verlieten de Capucijnen
het Refugiehuis van Postel en betrokken dat kloostermetterwoon;
zij hebben daarop dat refugiehuis met een deel van deszelfs
tuin met Guiliam Aertssen 1), zoon van wijlen Dirck Aertsen
(of Aerdsen) en Rasa, de dochter van wijlen mr. Gerarcl Hack,
tegen onroerend goed van dezen geruild, zooals blijkt uit eene
Bossche Schepenakte van 4 Maart 1617 (Reg.n°318 f. 276 vso),
waarin daarover het volgende voorkomt : , .Peter Janszn Mutsaerts
als geordineerde ende genomineerde directeur off werelijck vader
van de eerwaerdiche Patres van de Capucinen binnen deser
stadt ende henne goederen alhier, (gemachtigd) door den Eer-
weerdiche heere ende Pater Simon Aldenardensis, provinciael
des ordens der Capucinen over de provincie van Vlaenderen in
Nederduitzlandt, ter eenre ende Guiliam Aertsn, zoen e wylen
Diercx Aertsn ende Rasa, dochter wylen mr. Gherarts Hack,
ter andere zyde, hebben oipentlick beleden ende bekent, dat de
voirs. Eerweerdiche Patres van de Capucinen binnen deser stadt
mitten voirs. Guiliam Aertsn hebben gemaect ende aengegaen
1) Van zijne vrouw Petronella van Broeckhoven, die eene dochter
zal geweest zijn van Rogier en Elisabeth van Jabeek, had hij geene
kinderen. Zij stierf in of omstreeks het jaar 1672.
— 272 —
zeeckere erffmangelinghe ende permutatie van zeeckere parthyen
van gronden van erven, malcanderen by ende aengelegen aen
henne erffenissen, gestaen ende gelegen binnen deser voirs.
stadt in de Postelstraete, in alsulcke vuegen ende gestaltenisse
gelijck de voirs. erffenissen ter wedersyden tot elcx gerieff zijn
mit mueragien affgeteeckent, bevrijdt ende affgeheympt,'' waarna
zij hunne wederzij dsche rechten en verplichtingen ten aanzien
van die muren met elkander regelden.
De Capucijnen bleven niet lang in het bezit van hun
nieuw klooster, daar reeds in 1629, toen den Bosch zich aan cle
Staatschen had moeten overgeven, hetzelve ten behoeve van het
Rijk werd verbeurd verklaard en zij het alstoen moesten verlaten.
Het Eijk heeft het daarop verhuurd aan Andries de Fresne,
raad én rentmeester der Domeinen in de stad en Meierij van
den Bosch en ontvanger van cle gemeen e middelen in die stad.
Scotte en Gruys in hunne hoedanigheid van Gecommitteerden
van den Raad van State kwamen daarna in 1636 met dezen
overeen, nadat zij zei ven het klooster hadden bezichtigd en
het bovendien hadden doen opnemen en schatten door Pieter
Bilderbeeck, opzichter en Frans Blom, toen timmerman te den
Bosch, dat hij het van den staat zoude koopen, waarop Pietei"
Schuyl, als raad en rentmeester der geestelijke goederen aldaar
hem den 26 November 1636 het Capucijnenklooster verkocht,
hetwelk alstoen omschreven werd als volgt : het clooster ofte
hitysinge, voorplaetse ende lioff'. 1) Op welke wijze dit klooster
daarna van hem is gekomen aan Henrietta Maria Blom, dochter
van Nicolaas en Elisabeth Wylde, is mij niet kunnen blijken.
Van genoemde Henrietta Maria Blom werd het vervolgens
geërfd door Leonora Wylde, die het ten huwelijk bracht aan
haren man Diederick Ruysch, commissaris-ordinaris van de
monstering en raad van den Bosch.
Van hem erfde het hunne dochter Florentina Ruysch,
de huisvrouw van Christoffel baron van Galen; deze verkocht
1) Reg. no 374 fol. 346.
— 273 —
20 November 1717 1) het voormalig Capucynenklooster aan
Nicolaas Smeyers, wonende te den Bosch; het werd alstoen
omschreven als volgt: huysinge, poorte, voorplaatse, herck,
binnenhoven ende den groot en hof, gemeenlijch genaamt het
CapucinenMooster, gelegen aan de Postelstraat, achteruitgaande
Westwaarts met een poortje in de Berewoutstraat en bezijden
Noordwaarts met een e poort achter den Uilenburg, door ver-
kooper en zijne huurders gebruikt wordende.
Genoemde Smeyers (wiens vrouw was ElisabethLediger-
mans, die na zijnen dood hertrouwde met Hendrikus Couwenberg)
verkocht 12 Aug. 1729 (Reg. n° 544 f. 131 vso) het gewezen
Capucynenklooster, zooals het in laatstgemelde akte was om-
schreven, aan Jan Louis Verster, notaris en procureur, schepen
en raad te den Bosch 2). Het kloostergebouw en de kerk
van dit klooster verkeerden toen blijkens Foppens Historia
Episcopatus Sylvaeducensis p. 298 in dezen staat: Conventus
hodieque in totd ferme integritate perseverat una cum templo,
nisi quod circa annum 1700 turriscorruerit. Den 2 Jan. 1742
(Reg. n° 560 f. 456) droeg Jan Louis Verster dit voormalig
klooster met kerk tegelijk met het voormalig klooster Catharinen-
berg te Oisterwijk, dat de Staat aan hem den 11 Dec. 1729
had verkocht, over aan zijnen zoon Abraham Verster, drossaard
van St. Michiels-Gestel, oud-schepen en raad van den Bosch
en rentmeester der geestelijke goederen in de Kwartieren van
Oisterwijk en Kempenland.
Ten tijde dat genoemde Abraham Verster dit gewezen
Capucynenklooster bezat, waren de kerk en het kloostergebouw
daarvan nog in wezen, behoudens dat toen reeds, als gezegd,
op de kerk geen torentje meer stond en dat het kloostergebouw
in twee aparte huizen gesplitst was.
Den 14 Juli 1801 verkochten zijne kinderen, behuwd- en
kleinkinderen, zijnde: Dr. Florentius Verster, wonende te den
1) (Reg. n° 5S8 f. 142)
2) Hij was zoon van Abraham Verster en Henrietta Margaretha
van Woerkom en huwde als gezegd met Catharina Gast.
18
— 274 —
Bosch l); mr Comelis Jacob Speelman, heer van Heeswijk
en Dinther, wonende te Heeswijk, als gehuwd met Catharina
Verster; Willem Guerin, wonende te den Bosch, als gehuwd
met Geertruy Verster; Abraham Gijsbert Verster, wonende te
Amsterdam; mr. Joost Eomswinkel, wonende te Leiden, als
gehuwd met Henriette Geertruy Verster en Agnes Maria de
Lepo weduwe mr. Jean Louis Verster, voor zich en in hare
hoedanigheid van moeder-voogdes over hare minderjarige kin-
deren Florentia Anna, Henrica en Abraham Arnoldus Josephus
Verster, aan den op blz 265 genoemden Cornelius Sebastianus
van Boeckel, die vroeger te Achel en nu te den Bosch woonachtig
was: de kapel van het geiveeze CapucyneMooster met alle de
gebouwen ten O. van deselve en de open plaats ten Z. en ten
O. van gemelde kapel, begrensd ten W. door den muur van den
tuin, ten Z. door den muur van de Dieze, den muur van het
straatje en het erf van J. cle Gruyter, ten O. door de Poort aan de
Postelstraat en N. door de erven van den kooper; den 6 November
1799 had hij van hen reeds van dit kloostergoed gekocht: een
huisje met een tuintje daarachter, staande aan de Postelstraat
op den hoek van cle Capucynenpoort en ingang hebbende door
die poort, begrensd eenerzijds door die poort en anderzijds door
het Oud-Keizershof en zich achterwaarts uitstrekkende tot aan
den stal van cle verkoopers, terwijl hij, zooals wij hiervoren
reeds zagen, den 6 Maart 1798 ook al had gekocht het gewezen
Eefugiehuis der Abdij van Postel. Zoo waren nu voor een goed
deel weder in eene hand de goederen, die de Capucynen in het
begin van 1617 te den Bosch bezaten.
Het voormalig klooster en kerk der Capucijnen zijn in
de eerste helft der 19e eeuw gesloopt geworden, Thans zijn
bijna al de goederen, die zij in het begin van 1617 te den
1) Hij was aldaar geneesheer, schepen en raad; den 14 Augustus
4747 werd hij er geboren en hij overleed er 24 April 1802; hij huwde
met 1° Antonia Emilia van Heurn ; 2° Sabina Wilhelmina Mollerus; zijne
eerste vrouw schonk hem Jan Francois Leopold Verster, die inspecteur
der registratie en lid van den Gemeenteraad te den Bosch was en zijne
tweede vrouw baarde hem een zoon Abraham Hendrik Verster, heer van
Wulverhorst en opperhoutvester.
— 275 —
Bosch hadden liggen en ook bijna al de goederen van het
vroegere Bossche klooster Marienburg eigendom der Zusters
van Engelen, of zooals zij officieel heeten : der Zusters van
het Gezelschap J. M. J.
n. Het Gele Huis.
N° 13.
Hoewel dit huis nooit heeft uitgemunt door omvang of
door bouwstijl, zoo wordt het hier toch door mij beschreven,
omdat naar mijne overtuiging het is geweest het ouderlijk huis
van den Bosschen heilige, den H. Leonardus van Vechel, een
der martelaren van Gorcum, eene overtuiging, die hierop is
gevestigd, dat dit huis het eenige huis was, dat zijn vader
bezat en het geheel onwaarschijnlijk is, dat deze, die in den
Bosch het eenvoudig beroep van kaarsemnaker uitoefende, daar
een ander huis zoude bewoond hebben.
Die vader, wiens voornaam was Goyard en wiens vader
was Peter Peterszn van Vechel, kocht 8 Maart 1546 (Reg.
n° 172 f. 149 vso) de helft in dit huis bij eene akte, die
luidt als volgt:
Cum Johannes, filius legitimus quonclam Hermanni
Michielsz, ab eodem et quondam Margareta, sua uxore, filia
quondam Willelmi Robbyns, pariter genitus; Lambertus, filius
Mathiae Ghysbertszn et Johannes, filius naturalis Henrici clicti
Verbeeck, ab eodem Henrico et quondam Maria, sorore, dum
vixit, quondam Johannae, filiae dicti quondam Willelmi Robbyns
relictaeque, dum vixit, quondam Henrici Voss, filii quondam
Jacobi Voss, pariter genitus, tanquam legatarii seu heredes dictae
quondam Johannae relictaeque quondam Henrici Voss, tanquam
potentes vigore testamentorum dicti quondam Henrici Voss
necnon dictae Johannae, medietatem cujusdam domistadii, siti
in Buscoducis in vico, tendente a vico Vuchtense versus Forum
piscium in opposito domus de Postula inter hereditatem Catharinae
relictae quondam Arnoldi clicti van der Weyclen ex uno et inter
— 276 -
hereditatem Gerardi dicti die Cuyper ex alio latere et medietatem
domus snpra dictum domistadium exsistentis bereditarie suppor-
tassent Engberto, filio quondani Henrici Toelinck,prout in litteris,
constitutus igitur coram scabinis infrascriptïs Theocloricus, filius
dicti qnondam Engberti, filii quondam Henrici Toelinck, dictam
medietatem domistadii et dictam medietatem domus supra dictum
domistadium existentis bereditarie supportavit Godefrido, filio
quondam Petro Peterszn de Vecbel.
Den 11 April 1548 (Reg. n° 174 f. 328) kocht 'de vader
van den H. Leonardus van dit huis de andere helft bij eene
akte van den navolgenden inhoud :
Vermits Johanna weduwe van Henric Voss Jacobszn uit
kracht van diens testament de helft van een huis met erf,
staande te den Bosch in de straat, die loopt van de Vughterstraat
naar de Vischmarkt, tegenover het Huis van Postel, tusschen
het huis van Johannes de Roey ex uno en dat van Lambert
die Cuyper Gerardszn ex alio, welk huis genoemde Henric Vos
gekocht had van mr. Jan van Lytt, timmerman en diens vrouw
Heylwich weduwe van Jacob van Bree Jacobszn, verkocht
had 1) aan Jacob Janszn van Dueren, glazenmaker (vitrifex);
vermits daarna Jan, zoon van genoemden Jacob van Dueren en
weduwnaar van Elisabeth, dochter van Mathias die Vlemminck,
het vruchtgebruik van deze helft in gezegd huis, nu staande
in de Postelstraat tusschen clat van Comelis, den schrijnwerker,
ex uno en dat van Johannes van Rode (of de Rode) ex alio
en zich achterwaarts uitstrekkende tot het erf van den messen-
maker Henrick van Roggel, afgestaan had aan Jacob, den
zoon van Jan van Dueren en Elisabeth voornoemd, alsmede
aan Andries, zoon van Henrick van Broeckhoven, als man van
Anna, dochter van genoemden Jan van Dueren en Elisabeth,
de dochter van Elisabeth de Vlemminck, en vermits vervolgens
genoemde Jacob en Andries, de laatste als man van Anna,
die helft verkocht hadden aan meergenoemden Jan Jacobszn
1) Dit geschiedde in 1512 (Reg-. 108 f. 3)
— 277 — .
van Dueren, zoo heeft deze Jan, zoon van Jaeob, den zoon
van Jan van Dueren, glazenmaker, deze helft, waarvan de
wederhelft reeds toebehoort aan Goyard, den zoon van Peter van
Vechel, verkocht aan dezen Goyard van Vechel.
Deze, die in een cijnsboek van het voormalig Baselaars-
klooster van den Bosch (waarin vermeld staat, dat zijn huis,
staande in opposito domus de Postula, ten behoeve van dat
klooster bezwaard was met eene gronclrente) eenvoudig genoemd
wordt Godefridus Petri die Kersmaker, of wel, zooals in het
Bosch schepenregister n° 256 f. 260, candellifex, had twee zusters
Catharina en Weyndelmodis, van wie niet blijkt dat zij trouwden.
Hij huwde eerst met Adriana van Lommei, waardoor hij vader
werd van eenen zoon Peter van Vechel, zooals blijkt uit de
navolgende akte van 6 Februari 1543 (Reg. n° 177 blz. 200):
Godefridus, filius quondam Petri de Vechel, relictusque legi-
timus quondam Adrianae suae uxoris, filiae quondam Johannis
de Loemel, usumfructum sïbi competentem in medietate quo-
rumcunque bonorum, mobilium et immobilium, hereditariorum
atque paratorum, nullo bonorum genere dempto, videlicet in
Ma medietate dictorum bonorum, quae Petroy filio Godefridi
et quondam Adrianae praedictorum, per et post mortem dictae
Adrianae, suae matris, .jure successionis hereditarie aduoluta
est et quae eidem Petro per el post mortem dicli Godefridi,
sui patris, adhuc advoldendum est, ubicunquelocorumconsis-
tenlem, sitam, solvendam ac competentem, ut dicebat, legitime
supportavit dicto Petro, suo filio, ab ipso Godefrido et dicta
quondam Adriana, sua prima uxore, pariter genito, effestu-
cando, promittens enz. Onmiddelijk na deze akte droeg bedoelde
Peter van Vechel voorschreven helft aan zijnen vader over.
Van gezegde vrouw had Goyard van Vechel ook nog eene
dochter Maria, zooals blijkt uit eene Bossche Schepenakte van
4 April 1554 (Reg. n° 191 f. 184), waarbij hij ten haren behoeve
denzelfden afstand van vruchtgebruik deed als ten behoeve van
haren genoemden broeder, waarna zij hetzelfde deed als deze.
Het is onbekend wat van deze twee kinderen geworden is.
— 278 —
In tweeden echt huwde Goyard van Vechel, de kaarsen-
maker, met Yda, dochter van Leonard Arndszoon, zooals blijkt
uit de volgende Schepenakte van den Bosch van 2 Dec. 1564
(Keg. n° 212 f. 47), waarin ook hunne kinderen vermeld worden:
Yda, filia quondam Leonardi Arntszn, relictaque quon-
dam Godefridi Peeterszn de Vechel, cum tutore, doet afstand
van tocht, haar toekomende in domo, area et vacua hereditate,
sitis in Buscodusis in vico Apostolico, dicto die Postelstraet, e
regione domus de Postula, inter hereditatem Cornelii Thomass,
scrinipaii, ex uno, et inter hereditatem Johannis 1), filii quon-
dam Johannis Lievens de Mennen, ex alio, tendentes a dicto
vico ad hereditatem Henrici, filii quondam Johannis Roggen 2),
ut dicebat, ten behoeve van en aan Adriano et Catharinae,
ejus sorori, liberis Ydae et quondam Godefridi predictorum,
ad opus eorum et ad opus domini et magisiri Leonardi,
presbyteri, filii Ydae et quondam Godefridi predictorum et
ad opus Hadewigis, filiae Arnoldi Mars, ab eodem Arnoldo
et quondam Elisabeth, sua uxore, filiae Ydae et quondam
Godefridi predictorum, pariter genitorum, nee non ad opus
liberorum impuberum Adriani, filii quondam Mathei de Herlaer,
ab eodem Adriano et quondam Theodorica. sua uxore, filiae
Ydae et quondam Godefridi saepe predictorum, pariter geni-
torum. 2 December 1564.
Op deze akte volgt onmiddellijk de navolgende van
denzelfden datum :
Notum sit universis etc. constituti igitur coram scabinis
infrascriptis dicti Adrianus et Gatharina, ejus soror, liberi
Ydae et quondam Godefridi predictorum, pro se ipsis et adhuc
pro domino et magistro Leonardo, eorum fratre, filio Ydae
et quondam Godefridi predictorum, pro quo se fortes fecerunt;
dictus Arnoldus Mars nomine et ex parte dictae Hadewigis,
1) Men zie over hem bJz. 86 hiervoren, alwaar blijkt, dat hij de
zwager was van Herman de Ruyter.
2) Hij bezat het huis de Witte Valk in de Vughterstraat (Reg.
ii° 277 f. 46 vso).
— 279 —
filiae Arnoldi et quondam Elisabeth predictorum, pro qua se
fortem fecit et adhuc dictus Adrianus, filius quondam Mathei
de Herlaer, nomine et ex parte dictorum suorum liberorum
impuberum, ab eodem Adriano et dicto Theodorica pariter
genitorum, pro quibus se fortem fecit, dictam domum, aream
et vacuam hereditatem dederunt ad annuum et hereditarium
censum Henrico 1), quondam Johannis Roggen.
Op zijde van deze laatste akte staat geschreven :
Aernt Henricxszoon van Zutphen, man ende momber
van Yda, syne hunsvrouwe ■, dochter e Adriaens Goyartszn van
V echel, heeft bekent dat desen chijns van sestien ende eenen
halven gulden is gequeten by heer ende mr Henrick Voss,
presbyter ende Guilliam Voss. sijn broedere, als proprietarissen
des onderpants. Actum 10 Juny i()i9.
Zooals ook uit eerstgenoemde akte van 1564 blijkt,
stond het ouderlijk huis van den H. Leonardus van Vechel in
de Postelstraat tegenover het Refugiehuis der Abdij van Postel.
Zijn vader had dit reeds den 8 Januari 1550 ten zijnen
behoeve verbonden tot zekerheid eener lijfrente van 14 car.
guldens, die hij hem verleend had, zooals blijkt uit de volgende
Bossche Schepenakte van dien datum (Register n° 180 f. 279):
Godefridus Petri de Vechele promisit ut debitor prin-
cipalis mihi ad opus magistri Leonardi, sui filii, dare ac
solvere eodem magistro Leonardo annuam et vitalempensionem
quatuordecim florenorum, Carolus gl. communiter vocatorum,
ex domo, area ac vacua hereditate, sitis in Buscoducis in vico
Postulense, inter hereditatem Comelis Thomae, scrinarii1 ex
uno et inter hereditatem Johannis de Rode ex alio, tendentes
a dicto vico ad hereditatem Henrici Roggen.
1) Deze Hendrick Roggen had van Anneken N. deze kinderen :
a. mr Reinier Roggen, van wien het Geel huis geërfd werd door
diens dochter Barbara Roggen.
b. Barbara Roggen, die na laatstgenoemde den 17 Februari 1599
eigenares werd van dat huis en huwde met 1° Gornelis Wouterszoon van
Tilborch ; 2<> Peter, zoon van Nicolaas Janszoon ; hare kinderen uit den
eersten echt erfden dit huis, zooals blijkt uit eene Bossche Schepenakte
van 2 December 1600 (Reg. no 235 fol. 41 vso.)
— 28r0 —
Blijkens eene akte van permutatie van 17 Februari 1599
(Reg. n° 262 f. 193) werden uit de nalatenschap van dezen
Henrick Roggen getransporteerd :
aan Henrick Gerardszu Vuclits als man van Margriet,
dochter van dien Henrick Roggen : een huys, erve, hoff ende
afterhuis, genoempt den Witte -Valck, gestaen ende gelegen
(te den Bosch) in de Vnchterstraet ende uutgaende liet voirs.
afterhays in de Postelstraet, met den uutganck aldaer in
deselve Postelstraet, en aan Cornelis Wouterszn van Tilborch
als man van Barbara, dochter alsvoren : een huys ende erve
met sijn plaetske, genoempt liet Geel Huys, gestaen ende gelegen
bijnnen desc.r stadt in de Postelstraet tegenover hei Hnys van
Postell, zijnde dit huis bezwaard met eene grondrente ten
behoeve van Aert Henrickszoon van Zutplien en eene dito
ten behoeve van het Baselaarsklooster te den Bosch.
Den 2 December 1600 (Reg. n° 235 f. 41 vso) werd
het Gele Huis weder getransporteerd bij eene akte, waarvan
de inhoud is als volgt :
Peter, zoon van wijlen Nicolaas Janszn, als man van
Barbara, dochter van wijlen Henrick Roggen en Anneken, en
weduwe van Cornelis Wouterszn van Tilborch, doet afstand
van den tocht, aan genoemde Barbara competerende van : huys,
erf, plaats, genoempt het Geel huis, — staande in cle Postel-
straat tegenover het Huys van Postel, tusschen het huis eertijds
vau Cornelis Thomaszn, schrijnwerker en nu mits zijne absentie
geconfisqueerd zijnde, een gangske tusschen beiden liggende en
tot het voorhuis van de Voetangel behoorende, ex uno en het
huis eertijds van Jan LieveDS van Mennen, nu van Aleid, dr van
Henrick Roggen voornoemd, ex alio, strekkende van cle straat
tot het achterhuis van den Voetangel, — welk huis genoemde
Henrick Janszn Roggen tegen Aclriaan en Catharina, kinderen
van wijlen Yken, dochter van wijlen Lenarts Aertszn en weduwe
van Goeyart Peterszn van Vechel, gekocht had 2 Dec. 1564,
en daarna bij boedelscheiding is toebedeeld aan Barbara, doch-
ter van mr. Reyner Roggen, zoon van genoemden Henrick, en
— 281 —
en vervolgens bij contract van permutatie d.d. 17 Februari 1599.
is gekomen aan Cornelis Wouterszn als man van Barbara, dochter
van genoemden Henrick Janszn Roggen, — ten behoeve van
Wouter, Anneken en Henrica, onmondige kinderen van Barbara
voornoemd en Cornelis Wouterszn van Tilborch, waarop hun
voogd Jan Wouterszn van Tilborch het verkoopt aan Jan, den
zoon van mr. Goyart Loefï van der Sloot, gaande uit dit huis
een erfcijns van 2 guld. 2 st. aan het convent van den Basel-
donck te den Bosch.
Bij Schepenakte van den Bosch van 5 Dec. 1611 (Reg.
n° .283 f. 131 vso) verkocht genoemde Jan Loeft0 van der Sloot,
(die de zoon was van mr. Goyart, den president- schepen van
's Hertogenbosch), als weduwnaar van Dirkje, de dochter van
mr. Cornelis van Beeck Otto'szoon, krachtens de macht door haar
aan hem bij haar testament verleend, dit huis aan Catharina
Gysselen Henricksdochter, weduwe 1) van mr. Leonard de Vos,
raad van 's Hertogenbosch, den zoon van Willem cle Vos 2) en
Jenneken van G effen Leonards dochter. In die akte wordt het
Gele Huis aldus omschreven : huys, erve met een ledige er ff enisse
oft plaetsken, gemeynlick genoempt het Geel huis, gestaen ende
gelegen bijrmen 's Hertogenbosch in de Postelstraet, tegenover het
Huys van Postell, tussen er ff e, eertij Is Cornelis, screynwercker
ende daernae, mits sijnre absentie geconfisqueert geweest sijnde,
een ganxken tussen beyde liggende ende tot den voorhuyse,
den Voetangel genoempt 3), toebehoirende, aen oVeen syde,
1) Zij was de moeder van mr. Henrick en Guilliam dG Vos voornoemd.
2) Deze was een zoon van Jan de Vos en Maria Vastaerts.
3) Gerardus van der Wetten, schoenmaker te den Bosch, verkocht
31 Oct. 1757 een huis, staande aan de Vughterstraat aldaar, eertijds
genaamd de Voetangel, daarna de Bonte Koe, begrensd ex uno door het
huis van Petrus Scheffers en ex alio door dat van Johan Peymans en
zich uitstrekkende achterwaarts tot het huis van Verhaeren; met een
gangetje kwam het uit in de Postelstraat. Kooper daarvan werd toen
Anthony van Kruystraten (Reg. n° 573 blz. 79). Het huis van genoemden
Johan Peymans werd 7 Mei 17G0 verkocht aan Theodorus Luyckx, koper-
slager te den Bosch; het was genaamd het Verguld Hekken en is thans
het huis van Jan van Gulick-van Roosmalen, genummerd 41 ; in dit huis
werd van 1797 — 1800 bij deszelfs toenmaligen eigenaar Luyckx bewaard het
H. Sacrament van Mirakel van Hasselt (in België). Het huisde Voetangel
werd 42 Aug. 1801 verkocht aan Simon Antonius Luyckx te den Bosch
en is thans de apotheek der firma Woltering.
— 282 —
ende tussen er ff e, eertijts Jans Lievens van Mennen, daernae
(Alyts) dochter Henrix Roggen, aen cV ander syde, streckende
voor aen de gemeyn Postelstraet ende achterwaerts tot erffnisse
der voirs. Alijts. In deze akte staat van dit huis nog vermeld :
welck voirs huys, erve ende plaetse Jan Wouterszn van Tilborch,
als momboir van de onmundige kijnderen wylen Cornelis
Wouterszoon van Tilborch ende Barbara sijn huysvrouwe,
dochter wylen Henrix Roggen, in 1599 (lees 1600) aan genoem-
den Jan Loeff van der Sloot had verkocht, zijnde deze voogd
tot dien verkoop gemachtigd bij het testament, dat door genoem-
den Cornelis Wouterszoon van Tiborch met consent van Barbara
zijne huisvrouw gemaakt was ten overstaan van Heer Andnes
van Hoesselt, priester en vice-plebaan der Kathedrale Kerk
van St. Jan te 's Hertogenbosch, in tegenwoordigheid van het
Hoogwaardig H. Sacrament en getuigen.
Mr. Henrick de Vos, kanonik-graduaal der St. Janskerk
te den Bosch, zoon van mr. Leonard de Vos voornoemd, verkocht
18 Februari 1648 (Reg. n° 394 f. 362) dit huis, dat alsnu
omschreven werd als: eene huyingse ende erve met een plaetsken,
gemeynlick genoempt het Geelhuys, staande in de Postelstraat
tegenover het huis en de poort van Petronella van Broeckhoven
weduwe van Guilliam Aertszn en staande tusschen het huis
van Cornelis Wynants van Heusden, een gangske, behoorende
tot het huis de Voetangel, tusschen beide liggende, ex uno
en het huis der erfgenamen van Lucas Martens, kleermaker,
ex alio, zijnde het door hem geërfd van zijne ouders, aan
Abraham Albertszoon van Os.
Het Gele Huis verwisselde daarna nog herhaaldelijk
van eigenaar; Adriana Mechtildis Petronella van Kerrenbroeck
douairière van Joannes Baptista Helman, baron van Willebroeck,
Ruysbroeck enz, erfde het van hare moeder Mechtildis Maria
van Beugen, waarop zij het 12 Januari 1786 verkocht aan
Theodorus Luyckx, koperslager te den Bosch; het daarnaast
staand huis had deze in 1761 reeds gekocht; thans is dit huis,
hetwelk in de eerste helft der 19e eeuw eene speldenfabriek
— 283 —
■
was, het magazijn der firma van Gulick Luyckx, terwijl het
Gele Huis de stal en het koetshuis van die firma is ; het achter
gezegd magazijn in de Vughterstraat staand huis, het Verguld
hekken genaamd, had meergenoemde Theodorus Luyckx 7 Mei
1760 al gekocht.
Ik deelde de overgangen van het Gele Huis eenigszins
uitvoerig mede om duidelijk te doen zien, dat dit huis dat der
ouders van den H. Leonardus van Vechel was.
Omtrent dezen heilige komen in het Bossche Schepen-
register n° 651 f. 58 nog de volgende akten voor:
a 5 Juli 1571. Schepenen van den Bosch stellen heer
ende mr Leonardt, sone ivylen Goyardts Peeterszn van Vechel,
pastoor ende canoniek der Collegiale Kerke van Sinte Marten
ende St. Vincent tot Gorinchem, zijnen broeder Adriaan en
Arndt Mars, weduwnaar van Elisabeth, diens eerste huisvrouw,
dochter van Goyardt voornoemd, als naaste bloedverwanten van
Hadewig, onmondige dochter van Arndt Mars en wijlen Elisabeth
voornoemd, tot voogden over deze Hadewig aan en machtigen
hen haar huisraad te verkoopen.
b 12 Juli 1571. Heer ende mr. Lenardt, sone wylen
Goyarts Peeterszn van Vechel, pastoor ende canoniek der Colle-
giale kereke van Sinte Marie ende Sinte Vincent tot Gorinchem ;
Adriaen, sone des voirs. wyle Goyarts Peeterszn van Vechel,
sijn broedere, als gestelde ende geordineerde momboirs van ende
over Hadewige, onmundige dochtere Arnts Mars, van denselven
ende wylen Elisabeth, dochtere Goyarts Peeterszn van Vechel
voirs., syne yerste huysvrouwe, tsamen verweckt, als gemechtigt
tot sgeens navolgende is enz. ter eenre, ende Arndt Mars, nage-
laten weduwer des voirs. Elisabeth, dochtere Goyarts Peeterszn
van Vechel, syne yerste huysvrouwe, alsse leeffde ende met hem
Catharina, sijns Arndts tegenwoirdige huysvrouwe, dochtere
Jans Andrieszn, ter andere syden, hebben aangegaen sekere
accoirt in manieren hiernae volghende:
Dats te wetene in recompens van alsulcken huysraedt,
dair saliger Elisabeth voirs. inne bestorven is, ende hem Arnden
— 281 —
Mars ter tochte en de . den voirs onmnndigen ten erfjrecht
competerende, dewelcke midts lap s van den tyde eensdeels is
versleten, gebroken ende verloren, soo men verclairde, alsoe
dat denselve nyet wel reconnrabeJ en was:soe hebben de voirs.
Arnt Mars ende Catharina syne huijsvrouwe hen midts desen
overgegeven, dat sy sullen voldoen alsulckeyi concept van testa-
mente, nochtans nyet gesolempniseert wesende. als die voirs.
Amdl Mars metter voirs. Elisabeth, syne ierste huysvrouwe,
cranck liggende ende subytelick voir de volempnisatie desselve
concepts gestor ve, hadde gemaect ende geconcipzeert, als te
wetene, dat de lanxt levende tsijnder tochte ende heurder beyder
kijnderen tsamen verweet ten erffrecht uuytehootstoell) soude
belegge de somme van tweehondert gulden van 20 stuiv. H
stuck. Enz.
De nalatenschap van Goijard Peterszn van Vechel werd
14 Dec. 1575 ten overstaan van Schepenen van den Bosch 2)
verdeeld tnsschen Adriaen. zoon van wijlen Goyert Peterszn
van Vechel; Lyntgenr dochter wijlen Goyert Peterszn voornoemd;
Aernd Mars in den naam zijner dochter Haesken, verwekt bij
zijne vrouw Lysken, dochter wijlen Goyert Peterszn voornoemd
en Adriaan Matheuszoon van Herlaer in den naam van Matheus,
Goijard, Aelken en Anneken, zijne .kinderen, verwekt bij
Dierxken, zijne eerste vrouw, dochter wijlen Goyert Peterszn
van Vechel. Het waren alleen grondrenten, die zij verdeelden.
De afstammelingen van Goijard Peterszoon van Vechel,
den kaarsenmaker, waren zooals uit vorenstaande akten reecis
gedeeltelijk is kunnen worden opgemaakt,
van diens eerste vroiav Adriana van Lommei Jans-
dochter :
a. Peter van Vechel,
b. Maria van Vechel.
Van diens tweede vrouw Yda, dochter van Leonard
Arndszoon :
1) Dit woord beteekent kapitaal.
2) Register n<> 651 fol. 393/
— 285
c. Adriaan van Vechel. Bij Schepenakte van den Bosch
van 1564, waarbij hij gezegd werd ingezetene en burger van
die stad te zijn, machtigde hij Martenen van Hoochhecken.
wonende te Aken, om aldaar voor hem geld in te vorderen
van Jan Goossens den jonge. Den 27 Maart 1573 kocht hij
van de executeurs van het testament van Lambert van Oirle en
van de erfgenamen van Dierixken, dochter van Jan Spyckers
en huisvrouw van genoemden van Oirle, het huis, genaamd de
Gulden 'paternoster, staande aan de Groote Markt te den Bosch
opten hoeck der corte cameren. Nog kocht hij een huis, staande
te den Bosch aan den Vughterdijk over de Molenbrug, dat hij
echter in 1576 weder verkocht (Reg. n° 226 fol. 310). Hij huwde
met 1° Catharina, dochter vao Jacob Hermanszn en Anna, doch-
ter van Jacob Corneliszoon ; 2° Maryken van den Kerckhoff.
De kinderen van zijne eerste vrouw, zijnde Jacob 1), (die
19 Aug. 1590 huwde met Mechteld, dochter van Eoelof Noppen
Janszn) ; Dierixken, begijn in het Groot Begijnhof te den Bosch;
Aelken, (die huwde met Peter, zoon van Adriaan Artssen); Yken,
(die huwde met Aert van Zutphen, koopman te den Bosch 2),
zoon van Hen riek Aertszoon van Zutphen 3) en Petronella
Hagens); Heylken, (die huwde met Marcelis Andrieszoon) en
Jenneken, (die huwde met Jan, den zoon van Jan Janszoon
van der Sluys en Maria Gielis van Hedel), deelden 12 October
1591 de nalatenschappen hunner ouders; Jacob kreeg daarbij
voor zijn deel het huis de Gulden paternoster. Van zijne tweede
vrouw had Adriaan van VecheL eene dochter Adriana, die
1) Zijne kinderen waren Cornelis, Catharina, Anna en Aelken van
Vechel; beide laatstgenoemde dochters erfden het huis d», Galden paternoster.
De afstammelingen van genoemden Cornelis staan vermeld in Taxandria
X, pag. 261.
2) Hij was, toen hij met Yken van Vechel huwde, weduwnaar van
Anneken van den Bersselaer; tijdens zijn huwelijk met deze bezat hij
huizen te Zutphen.
3) Hij was eigenaar van het huis, genaamd de Gulden Flesch,
staande aan de Groote Markt te den Bosch naast het huis de Sampson;
het is thans een succursaal van het Commissariaat van Politie. Zijne kinderen
waren, behalve genoemde Amold : Adriaan, koopman te den Bosch; Gerard,
die huwde met Jacomina Kuysten Ilenricksdochter en Ida, gehuwd met
den kapitein Richard Fosters.
— 286 —
huwde met Zegei*, zoon van mr. Zeger Aclriaanszocm, raad van
den Bosch en Aleid van Achelen.
d. De H. Leonardus van Vechel.
e. Catharina van Vechel 1), die 3 September 1576 aan
haren broeder Adriaan ten behoeve van diens kinderen verkocht
een vierde in een huis en hofstad, staande te Gorinchem in de
Kruisstraat achter de kerk, dat Adriaan van Kuyl Floriszoon,
schout van die stad, had getransporteerd aan haren broeder
heere mr. Lenart Vechel, canoniek ende pastoor der Collegiael
prochiekereke van Sinte Marten ende Sint Vincent bijnnen
Gorinchem,, heur deur ende na den dood des voors. wylen Heer
ende mr. Lenarts, heurs brueders, aengecomen ende geadvolveert.
(Reg. n° 225 fol. 583).
f. Lysken of Elisabeth van Vechel, die trouwde met
Aernt Mars, leerlooier te den Bosch, zoon van Arnold en Hadewig
Ketelaer2), dochter van Willem Albertszn. Zij hadden slechts
een kind Hadewig of Haesken Mars. die trouwde met Jan
Janszoon van den Laer. Aernt Mars hertrouwde na doode van
Lysken van Vechel met Catharina, dochter van Jan Andrieszoon,
die hem drie zonen schonk: Nicolaus, Johannes 3) en Leonard
Mars, welke laatstgenoemde trouwde voor de laatste maal met
Henrica N., welke hem schonk eene dochter Elisabeth Mars, die
huwde met den schipper Seger Hermanszoon.
g. Dirckje van Vechel, die huwde met Adriaan, zoon
Matheus van Herlaer. Hunne kinderen waren Matheus, Goijard,
Aelken en Anneken van Herlaer.
1) Men zie over haar Schepenregister van den Bosch n<> 240 fol. 77 ;
J. Hezenmans in de Dietsche Warande X p. 205 en het werk van Estius
over de Martelaars van Gorcum.
2) Arnold, zoon van Dirck Arnoldszoon Mars en Heylwich van
Diepenbeeck Dircksdr., verkocht 22 Aug. 1543 de helft van een huis op het
Hinthamereind te den Bosch.
3) Deze Nicolaus en Johannes Mars noemden zich in 1606 descen-
denten van Aerd Beys, zoon van Aerd Beys Aerdszn.
HOOFDSTUK VII.
De Vughterstraat en de Vughterdijk.
a. De Gulden Zwaan.
Vughterstraat n° 73.
Ging men van de Postelstraat de Vughterstraat in in de
richting van den Vughterdijk dan was het eerste huis dat men
aan zijne rechterhand kreeg, het hoekhuis, dat eertijds den naam
had van de Gulden Hemel en daarna van de Klok. Rutger
Beelaerts, Cornelis de Bever Janszn als man van Aleid Beelaerts
en Dierick van den Berghe, zoon van mr Gerard, als man van
Anna Beelaerts, respectievelijk zoon en dochters van Antonius
Beelaerts 1), verkochten den laatsten Januari 1544 (Reg. n° 167
f. 181 vso) dit huis, dat zij geërfd hadden van Margaretha 2), doch-
ter van Henrick Beelaerts en omschreven werd als: een huys,
erve, hoff ende achterhuys, staande in de Vughterstraat op den
hoek der Postelstraat tusschen deze laatste straat ex uno en het
huis, dat eertijds het Convent was der Zusters van den derden
regel van St. Franciscus, ex alio en zich achterwaarts uitstrek-
kende tot aan het erf van het Huis van Postel, een straatje, het
Waterstraatje genaamd, tusschen beiden liggende, aan Frans
Kuysten, zoon van mr. Claes Kuyst, den secretaris van den
Bosch. De schuldeischers van Mechteld, dochter van genoemden
Frans Kuysten en diens echtgenoote Ulanda van Vechel en van
Henrick Robbertszn, haren echtgenoot, verkochten 17 Juli 1593
1) Deze was de kleinzoon van na te noemen Henrick Beelaerts.
2) Zij stierf te Oirschot 8 Januari 1517.
— 288 —
(Reg. n° 247 f. 196) dit huis voor schuld aan den chirurgijn
mr. Willem Molengraeff, zoon van Henrick en Heylwich, de
dochter van Willem Hermans (Reg. n° 354 f. 168); in 1626
was hij reeds overleden met achterlating o. a. van eenen
onmondigen zoon Jan (Reg. n0 352 f. 393; 253 f. 324). 1)
Het naast dit huis in dezelfde richting staand huis was
het huis de Gulden Zwaan, dat, zooals wij zoo even reeds zagen,
eens het klooster was der Zusters van den derden regel van
den H. Franciscus. Den 22 December 1562 (Reg n°207 f. 391)
verkochten Petrus, zoon van Henrick van Buerden en Aleid van
Uden Henricksdochter, cuin suis, dit huis, dat alstoen omschreven
werd als: domus, area et particula hereditatis, sibi retro con-
signe adjacens, sitae in Bus codacis ad vicum Vuchtensem inter
reliquam hereditatem seu domum Henrici Elen, filii Erardi
Peter Engele zoen, quodam muro lapideo inter jacen te, ex uno
et inter hereditatem WalteriEyckmans,/pellificis, ex alio latere,
enz, aan Yda, relicta quondam Gödefridi de Vechel, cle moeder
o. a. van den H. Leonardus van Vechel Zij kon den koopprijs
blijkbaar niet betalen, want zij gaf daarvoor eenige schuld-
bekentenissen af. Dit huis werd den 3 Januari 1603 door hare
nakomelingen voor Schepenen van den Bosch weder veikocht,
zooals blijkt uit de navolgende akte (Reg. n° 268 blz. 72):
Jacob, sone wijlen Adriaens, sone wylen Goyart Peeterszn
van Vechel, voir hem selven als voor een sevenst e gedeelt; ende
alnoch dezelve Jacob voor Mar celissen Andriessone, wittich man
ende momber, soo hy seide, van Heylwich, sijn huysvrouive,
dochter e des voors. wylen Adriaans Goyartszn van Vechel,
voir het tweede sevensle gedeelt-, Dirixken, dochtere des voirs.
wylen Adriaens Goyartszn, cum tutore, voir het derde sevenste
gedeelt; Peeter, sone Adriaens Aartssen, wittich man ende
momber van Aleyt, sijn huysvrouwe; Aerdt Henricxzn van
Zutphen, als wittich man ende momber van Yda, sijn huys-
vrouwe: Jan, sone wylen Jans Janszn van der Sluys, als
wittich man ende momber van Janneken, sijn huysvrouw ende
]) Over dit huis zie men nog Reg-. n° 254 f. 414.
*r '289 —
Zeger, sone mr. Zeger Adriaenszn, als ivittich man ende momber
van Adriana, sijn huysvrouwe, alle dochteren des voirs. ivylen
Adriaens, sone Goyart Peeterszn van Vechell, onder hen vieren
voir de resterende vier sevenste gedeelten maickende, alsoo de
voirs. gedeelten te samen een derde gedeelte, hen by namen
ende qualiteyten voirs. competerende in een huys9 ledige erffnisse,
hoff ende achterhuys, uutgaende ter sy den in den ganck oft
waterstraetke aldaer, gaende na den ivatertrap aldaer ende
voirivarts uut gaende ter Postelstraet waert, sijnde de voirs.
huysinge gemeynlick genoempt in de gulden sivane, gestaen
ende gelegen bijnnen 's Hertogenbosch in de Vuchterstraet tegens-
over de poirte, daer men doir gaet na den Convent van de
Cruysbroederen 1) ende gelegen tussen huys, erve ende afterhuys
Lenarts Janssen, bierbrouwer, ter stadivairt uut, aen d'een
syde ende tussen huys, erve, hoff ende achterhuys mr. Willems
Henricxzn Molengraeff, chyrurgin, ter Postelstraet waert, aen
d' ander syde, streckende van de gemeyn Vuchterstraet tot aen
den voirs. Waterstraetken oft ivaterganc, verkoopen hun één
derde gedeelte in dit huis aan Matheussen, sonewylen Adriaen
Matheussen van Herlair, creemer, van denselven wylen Adriaenen
ende wylen Dirixken sijn huysvrouive, dochter e des voirs. ivylen
Goyarts Peeterszn. van Vechell, tsamen verweet, die het twee
derde gedeelte daarin reeds bezat; het overige één derde gedeelte
kocht deze nog den zelfden dag aan van Jan Janszoon van den
Laer als man van Haesken, dochter van wijlen Aernt Mars en
Elisabeth, dochter van Goyard Peterszoon van Vechel voornoemd.
De in deze akte genoemde Jan, de zoon van Jan Janszn
van der Sluys, vernaderde echter als man van Jenneken van
Vechel het verkochte (Reg. n° 268 f. 90), wat evenwel niet
belette, dat hij het 6 Februari 1603 (Keg. n° 268 f. 118)
kocht van den in diezelfde akte genoemden Matheus Adriaanszn
vanHerlaer; van Jan, zoon van Jacob Henrickszn Filters als
man van Anneken, dochter van Adriaan van Herlaer en Dirckje
1) In eene Bossche Schepenakte van 1688 wordt die poort nog
als bestaande vermeld.
19
*- 290 —
van Vechel en van Roeland Lenardszn van Schyndel als man van
Aelken, ook dochter van Adriaan van Herlaer en Dirckje van
Vechel.
Meergenoemde Jan van der Sluys zou volgens eene graf-
zerk, die voorheen in de Kruiskerk te den Bosch lag, eene
van Cronenburg tot moeder hebben gehad, wat echter niet juist
is ; de geheele plaatsing der kwartieren op die zerk toont trou-
wens voldoende aan, dat die niet juist zijn ; zoo is daarvan
o. a. niet waar, dat van eene van Cronenburg de moeder eene
van de Water was ; deze was toch de moeder van Maria van
Hedel, die met Jan van der Sluys huwde 1).
De dikwerf genoemde Jan van der Sluys had van
Jenneken van Vechel eene dochter Catharina, die het huis de
Gulden Zwaan erfde en het ten huwelijk bracht aan haren
man Lambert Becx, schout van Helmond, zoon van Jacob
en Catharina van de Water ; zij vermaakte hem haar aandeel
in dit huis; na haren dood hertrouwde hij met Catharina de
Cock, dochter van Jacob en Hesther van Gestel 2), die hem
deze kinderen schonk : Gerardus, Lambertus, Gasparus Henricus,
heer van Hoogenhuyse, Jenne Franchoise en Catharina Becx,
van wie de laatstgenoemde huwde met Johann Wilhelm baron
Schenck van Nydeggen, die in 1706 te Echternaken woonde.
Lambert Becx vermaakte dit huis aan zijne genoemde tweede
vrouw, welke, nadat zij weduwe van hem was geworden, het 12
Mei 1688 (Reg. n° 479 f. 99) verkocht aan Anthony van Kessel,
koopman te den Bosch, zoon, zooals wij reeds zagen, van
Andries van Kessel 3), den zoon van Dirck Anthoniszoon.
1) Tijdschrift van Sassen voor N.-Brab. Gesch., Taal- en Letter-
kunde I p. 96.
2) De kinderen van deze echtelieden de Cock zijn vermeld in
Taxandria XV p. 178.
3) Hij had van zijne vrouw Catharina de Bruyn gezegd van Aalst,
behalve den zoon Anthony, nog deze kinderen : Dr. Johan ; Susanna, huis-
vrouw van 1° Johan van Boxtel. 1° Johan Otto van Wober; Sara, huisvrouw
van Jan van Velpe, (wier kinderen waren Theodoor, Thomas en Anna
Catharina van Velpe) ; Dr. Theodorus, binnenburgemeester van Antwer-
pen; Francois, vader van na te noemen Adriana ; Maria Anna en Barbara
van Kessel, nonnen.
— 291 —
Genoemde Anthony van Kessel, die 27 Juli 1638 geboren werd en
12 Juli 1694 stierf, was gehuwd met de weduwe van den advocaat
mr Philippe van den Berghe, Isabella van Boxel geheeten,
dochter van Aert en Josina van Bethmeer (de dochter van Simon
en Beelken van de Water), die hem blijkens Schepenakten van
den Bosch van 1719 en 1741 1) deze kinderen schonk:
a Maria Catharina van Kessel, geboren 30 Juli 1676,
huwde met Jacobus Frencken, koopman te den Bosch, wien
zij deze kinderen schonk :
1° Anna Maria Frencken, geboren 24 Juli 1709, huwde
met Godefridus van de Ven, wien zij schonk :
a Frangois, geboren 17 Januari 1737 ;
/5 Adriana Maria, geboren 17 April 1739 ;
r Leonard Martinus, geboren 10 Mei 1741.
2° Francais Frencken, wien in 1744 het huis de Gulden
Zwaan werd toebedeeld.
3° Maria Angelina Frencken, geboren 14 Maart 1717.
b Andries van Kessel, pastoor te Bokhoven ;
c Francais van Kessel ;
d Isabella van Kessel, geboren 3 Mei 1681, huwde met
1° Lambertus van Balen, wien zij schonk :
1° Adriana van Balen, geboren 14 September 1706, huwde
met Thomas Cornelis van Rijckevorsel, meel. doctor te Ooster-
hout, zoon van Johan en Catharina Lemnius ;
2° Frangois van Balen, geboren 14 Januari 1711, huwde
Maria de Leeuw, die hem schonk :
« Lambert, geboren 8 November 1734;
/5 Thomas, geboren 23 Januari 1738 ;
ï Jacobus, geboren 20 October 1739;
«j Isabella geboren 1 Juni 1741, huwde met 1° Antony
Suyskens ; 2° Lambertus Gerardus Antonius Schenck van
Nydeggen; 3° den gepd. luitenant-kolonel Johannes Zeebis.
1) De akte van dit jaar werd opgemaakt wegens de nalatenschap van
Adriana van Kessel weduwe van Jan van Havre, overleden te Gadix en
dochter van den op p. 290 genoemden Francois van Kessel.
— 2S2 —
2° Johan Baptist Le Hen.
d Maria Adriaiïa van Kessel, geboren 13 Januari 1685,
huwde met Augustinus van Eijckevorsel, wien zij schonk:
1° Joan van Eijckevorsel, geboren 14 Juni 1714;.
2o Catrina van Eijckevorsel, geboren 14 Januari 1719;
e Josina van Kessel, begijn in het Begijnhof te Lier.
f Anna Catharina van Kessel, begijn, die in 1741 reeds
dood was.
Deze beide laatsten waren eigenaressen van de bouw-
hoeve Groenendaal met het daarbij behoorend speelhuis, gelegen
te Esch, die zij 15 Januari 1719 (Reg. n° 539 f. 154) verkochten.
b. De Molenbrug en hare omgeving.
Van deze brug, welke tusschen de Vughterstraat en den
Vughterdijk lag, stond aan de Westzijde van eerstgemelde
straat van oudsher de bierbrouwerij, genaamd de Witte Zwaan
(Vughterstraat nos. 97 en 99). Den 26 November 1661 (Reg. n0.
456 f. 119 vso) verkochten Mathijs van Osch c. s. dit huis, dat
toen reeds eene bierbrouwerij was en gezegd werd te staan in de
Vughterstraat bij cle Molenbrug tusschen de Brouwkuip 1),
toebehoorende aan de erven van Anthonis 2), zoon van Goijart
Rutgerszn van Boxmeer, ex uno en de Witte Haan, toebe-
hoorende aan den timmerman Hendrik Cornelissen, ex alio, aan
Johan Kemp ; Judocus van den Achter als weduwnaar van
zijne dochter Maria Kemp verkocht l Augustus 1695 (Reg.
n° 81 f. 58 vso) aan Joris van Kessel, bierbrouwer te den
Bosch 3), dit huis, (waarvan nu gezegd werd, dat het
oudtijds geheeten werd de Witte Zwaan en het thans heet de
Zwarte Schoen, zijnde een huis met plaats, bierbrouwerij en
tuin), mitsgaders het daarnaast staand huis de Witte Haan,
dat ook door zijnen genoemden schoonvader was aangekocht,
1) Dit is het huls thans genummerd Vughterstraat 95.
2) Zijne weduwe en kinderen bezaten dit huis reeds in 1624.
3) Zijne eerste vrouw was Mechteld van Meerwijk, van wie hij had
eene dochter Anna Lucia van Kessel (Reg. n°k530 f. 109vso) en zijne tweede
vrouw Aleida van Breugel, dochter van Geerling en Maria van der Linden.
— 293 —
staande die beide huizen in de Vughterstraat nabij de Molenbrug
tusschen het huis de Brouivhuip ex uno en dat van Gijbertus
Voetius ex allo. Ik heb nergens kunnen ontdekken wie deze
Voetius was, als ook niet dat deze eigenaar was van laatsbedoeld
huis 1) ; wel vond ik van dit huis iu eene Bossche Schepen-
akte van 29 Januari 1669 vermeld, dat het op de Molenbrug
naast het huis de Witte Laars stond ; dat deszelfs toenmalige
eigenaar Henrick van Tilborch het in 1641 nieuwgebouwd had
en dat de notaris Johan Keyser het in 1669 van diens erven kocht.
In het Lidmatenboek van de Neder duitsch- Hervormde gemeente
van den Bosch komt over de Bossche Voetius'sen het volgende
voor: 14 October 1674 Gisbertus Voetius met belijdenis (naai-
den Haag 24 Juni 1676); 13 Januari 1675 Gabrièl Voetius met
belijdenis en Januari 1686 met belijdenis Susanna Voetius op
de Meulenbrugh.
De bierbrouwerij de Witte Zwaan behoorde in de tweede
helft der 18e eeuw 2) eerst aan Philippus Jacobus van Coenen,
echtgenoot van Martin a Suyskens, en voorts door koop in 1786
aan den Bosschen timmerman Willem van der Horst: deze was
in 1746 gehuwd met Hendrica Catharina Marsmans, die hem
deze kinderen schonk: a mr. Lambertus Wilhelmus van der
Horst, eerst raadsheer in het Departementaal Gerechtshof van
Brabant te Breda, daarna president der Eechtbank van den
Bosch ; b Johannes Carolus van der Horst, pastoor te Heusden ;
c Maria Hendrica van der Horst; d Petrus Gijsbertus van der
Horst; e Gerardus van der Horst, die het huis de Witte Zwaan
van zijnen vader erfde en gehuwd was met Johanna Wende-
lina Deckeis en f Gerardus Theodorus van der Horst.
Het eerste huis, dat men aan de overzijde van de Mo-
lenbrug, gaande naar Vught, aan zijne rechterhand kreeg was
1) Dit is thans genummerd Vughterstraat 101.
2) Genoemde Joris van Kessel had 24 December 1712 de huizen
de Witte Zwaan en de Witte Haan getransporteerd aan zijne dochter
Anna Lucia van Kessei (Reg. n<> 530 f 109 vso). Ten laste zijner erven
werden deze beide huizen 28 November 1727 (Reg. n<> 554 f. 103 en 104)
gerechtelijk verkocht aan Wilhelmus Hofmans, bierbrouwer te den Bosch.
_ 294 —
het huis de Witte Laars (Vughterstraat n<> 105), dat reeds in
1567 eene bierbrouwerij was en toen met het daarnaast zuidwaarts
staand huis toebehoorde aan Jor. Nicolaas van Vladeracken,
zoon van Gerard, ridder en heer van Geffen ; hij verleende dat jaar
daaruit eene grondrente, als wanneer die beide huizen gezegd
werden te zijn : twee nieuwe huizen met erven en brouwhuis,
staande aan de Vughterstraat bij de Molenbrug tusschen de
Dieze en zijn erf; den 14 Januari 1576 (Reg. n° 226 f. 64vso)
verkocht hij deze beide huizen, waarvan toen gezegd werd,
dat dat, hetwelk toen genaamd werd de Witte Laars, is eene
bierbrouwerij, aan Zeger, zoon van wijlen Jan van Schijndel ;
in 1740 was het nog eene bierbrouwerij en in 1794 behoorde
het toe aan Gerardus Theodorus van der Horst voornoemd. Op
dit huis volgde het reeds zooeven bedoeld huis (Vughterstraat
n° 107), dat eerst heette de Drie Morianen en daarna de Drie
Suikerbrooden ; de echtelieden Joost Loeff van der Sloot (zoon
van Dirck Franchoyszn 1) en Margaretha van Beugen) en
Maria Colen (die na zijnen dood hertrouwde met Heyliger van den
Rosé, koopman te Maastricht) hadden het 14 November 1650 voor
de V2 van Jenneken, dochter van Hendrik Bus en Heylken en
voor de andere V2 van genoemde Heylken, die de dochtervan
Jan Adriaanszn en weduwe van Hendrik Bus voornoemd was,
gekocht ; hunne kinderen waren :
a Rogier van der Sloot, overleden te Helmond 20 Aug.
1691, huwde aldaar 26 Februari 1679 met Christina van Haendel ;
b Johannes Baptist van der Sloot, wiens dochters waren
Gijsbertina, de vrouw van Jan de Reus en Maria, de echtge-
noote van Antony van der Meulen ;
c Dirck van der Sloot, in 1688 reeds dood, huwde met
Maria Faes, die hem schonk: Antony en Agnes van der Sloot;
d Maria Anna van der Sloot, de huisvrouw van Vincent
Mottet en
e Johanna van der Sloot.
1) Deze Franchoys of Frans Loeff was de zoon vandenopblz. 144
genoemden Dierck Henrickszn Loeff.
— 295 —
Deze kinderen ofwel, voor zooverre zij toen reeds overleden
waren, dezer kinderen verkochten 7 April 1688 (Reg. n° 479
f. 84) laatstbedoeld huis, dat toen gezegd werd te staan tus-
schen de Witte Leers ex uno en het erf, eertijds van Jor Ro-
gier van Broeckhoven, nu van Judith Karsmans, ex alio en zich
uit te strekken tot aan het erf van de Witte Leers, aan Josina
van Aelst weduwe van Mr. Evert van den Bergh, chirurgijn te den
Bosch; dezer kinderen, zijnde: Reynier, Godefridus en Elisa-
beth van den Bergh, welke laatste gehuwd was met Johan van
Loon, verkochten 30 November 1691 (Reg. n° 506 f. 453) dit huis
aan den bierbrouwer Peter van Geilen, die later ook als eigenaar
voorkomt van het daar naast staand huis de Witte Leers ; hij
had van zijne vrouw Catharina Maria Ransecremer deze kinderen :
Margo, die gehuwd was met Pero van den Berghe en Beatrix, de
huisvrouw van Hyacinthus van den Berghe; zij verkochten 21
October 1718 (Reg. n° 533 f. 219 en vlgd.) deze beide huizen
aan Goyert van Arnhem, beenhouwer te den Bosch ; later was
het huis de Drie Suiker brooden het eigendom van Catharina
Susanna van Berckel (dochter van den Bosschen zilversmid
Theodorus van Berckel en Theodora van Meverden), weduwe van
den bierbrouwer Jacob Hack en later huisvrouw van Hendrick
Botti en in 1794 behoorde het aan den dikwerf genoemden
Gerardus Theodorus van der Horst. Op dit laatste huis volgde
het na te melden gangetje, dat in het jaar 1910 is volgebouwd
ter vergrooting van het huis Vughterstraat n° 107 en daarna
kwam het huis de Vergulde Os, (idem n° 109), dat aan den hoek
van de Vughterstraat en de straat stond, die oudtijds de Aert
Berewoutstraat heette en thans alleen de Berewoutstraat ge-
naamd is; zij ontleent dien naam aan de adellijke Bossche
familie Berewout, welke daaraan een zeer aanzienlijk huis had
staan, dat door laatstbedoeld gangetje met eene poort in de
Vughterstraat uitkwam.
c. Het huis van Berewout.
Reeds in het begin der 15° eeuw moet dit huis met de
zooeven beschreven huizen de Witte Laars en de Drie Mori-
— 296 —
anen toebehoord hebben aan de familie Berewout 1), want
bij eene Bossche schepenakte van 1407 droeg Christina, dochter
van Gerard Meesman en Elisabeth, de dochter van Henrick
Berewout junior, aan de Fabriek Capellae SanctiCornelii, sitae
in Buscoducis ad aggerem vici Vuchtensis, over eene grond-
rente, gaande uit een huis en erf, staande en gelegen in den
Bosch in vico Vuchtensi ultra pontem, dictum Molenbrugghe
en welke daaruit was verleend door Henrick Berewout senior ;
in gezegde akte staat ook nog vermeld, dat laatstgenoemde
Henrick Berewout had eenen zoon Aert Berewout en dat deze
had verklaard, dat bedoelde grondrente toekwam aan de kinde-
ren van Henrick Berewout junior en diens echtgenoote Christina,
zijnde: Henrick, Andries, Hilleken en de hiervoren reeds ge-
noemde Elisabeth.
Later behoorde dit huis aan de familie de Borchgrave ;
het blijkt evenwel niet krachtens welken titel.
Dat de familie de Borchgrave het huis van Berewout bezat,
blijkt uit eene Bossche Schepenakte van 1542 (Reg. n° 160
f. 459), waarbij aan Geertruid, dochter van Claes Oem van
Bockhoven, verkocht wercl eene grondrente, die verleend was
geweest door Margriet, dochter van Dirck de Borchgrave en
weduwe van genoemden Claes Oem van Bockhoven : ex domi-
bus, areis, vacuis hereditatibus, ortis, sibi invicem coacljacen-
tibus, olim quondam Theodorici de Borchgreve et dehunc guon-
1) Men zie hierover het Tijdschrift van Sassen voor Noordbrab.
Gesch., Taal- en Letterkunde III p, 134 en Taxandria III p. 281. In 1508
(Reg. no 102 f, 66 vso) bezat Godefridus, zoon van Rutger Berewout en
domicella Elsbene, dochter van Willem Dicbier, land op het Beekveld onder
Berlicum, afkomstig van Roelof Dicbier en diens broeder Henrick; de overige
kinderen van genoemde echtelieden Rutger Berewout waren in 1520:
Luytgardis, huisvrouw van Walraaf van Erp ; Sophia ; Catharina ; Maria ;
Mechteld, huisvrouw van Gerard van Berckel Gerardszoon, Rodolpha,
huisvrouw van Willem van Boshuysen en Goijart.
Elsbene, dochter van Willem Dicbier en weduwe van Rutger Berewout
voornoemd had in 1501 van Henrick Dicbier Willemszoon gekocht eene
huisplaats op het Beekveld onder Berlicum.
In 1539 verleende Arnold, zoon van Roelof Berewout, eene grond-
rente uit een steenen huis te Blaarthem St. Lambert en deed toen hetzelfde
mr. Jan, zoon van genoemden Roelof Berewout, uit eenen mansus, ook
gelegen aldaar,
— 297 —
dam magistri Theodorici, ejus filii et depost Domicellae Mar-
garethae, filiae quondam Theodorici de Borchgreve, relictae
quondam Nycolay de Buchoven, sitis in Buscoducis juxta pon-
tem, dictum die Moelenbrugge, partim in platea Vuchtensi et
partim in platea, dicta Arnts Berwoutstraet, inter hereditatem
Belae relictae quondam Johannis die Sceper ex uno, tendenti-
bus ad Dyesam ibidem fluentem.
Claes Oem van Bockhoven voornoemd, die heer van de
Nemelaer onder Haaren en raad van den Bosch was, had
van zijne genoemde vrouw behalve gezegde dochter ook nog
eene dochter 1) Cornelia Oem van Bockhoven, die het huis de
Nemelaer alsmede het huis van Berewout van hem erfde en
huwde met Gerard van Vladeracken, ridder van Jerusalem en
heer van Geffen en het huis van Nuland. Uit dezen echt werd
geboren een zoon Nycolaus van Vladeracken, die in 1567, als
wanneer hij werd gezegd te zijn zoon van Dominus Gerard
van Vladeracken, dominus in Geffen et eqaes Jerosolimitanus,
eene grondrente verleende uit : a het huis van Berewout, dat
alstoen werd omschreven als : domus, porta, area, ortus et
hereditas vacua in quodam vico, dicto communiter Aernt
Berwoutstraet, inter hereditatem van genoemden van Vladerac-
ken ex uno en inter hereditatem van Wouter van den Dun gen
en dienzelfden van Vladeracken ex alio, zich van af gezegde
straat achterwaarts uitstrekkende tot aan de Dieze; b twee
nieuwe huizen met erven en brouwhuis, staande in de Vugh-
terstraat bij de Molen brug tusssehen zijn ander erf en de
Dieze en zich achterwaarts uitstrekkende tot aan zijn erf (een
die huizen was, als gezegd, de Witte Laars).
Henrick Dachverlies als man van Maria, dochter van
meergenoemden Nicolaus van Vladeracken 2), voor de eene
helft en Gooswijn van Brecht, Johan Heym, Willem van Erp
en mr. Christoffel van Vladeracken als voogden over Karel,
1) Eene andere dochter was Elisabeth Oem van Bockhoven (Reg.
n° 157 f. 236).
2) Zijne vrouw was Barbara van Brecht Jansdr.
293
den onmondigen zoon van dienzelfden Nicolaus van Vladerac-
ken, voor de andere helft, verkochten 9 Juli 1587 (Reg. n° 241
f. 110) het huis van Berewout, dat alstoen omschreven werd
als: „domus, area, ortus, cum duabus portis, quarum una porta
„exitum et introitum habet in platea seu vico Vuchtensi et
»alia in platea, dicta Arnt Berwoutstraet ; insuper alia domus,
„area et ortus, ipsis adjacentes, sitae respective in Buscoducis in
„vico s. dicto, Arnt Berwoutstraet vocato, inter eundem vicum
,Arnt Berwoutstraet vocatum ex uno etinter communem aquam
„ibidem fluentem, de Diese vocatam, ex alio" aan Gerard van
den Kerckhoff Gijsbertszn. Deze kocht 25 Augustus van laatst-
gemeld jaar (Reg. n° 241 f. 273) daar nog bij van Henrica,
de weduwe van Arnd Dirckzn, den sieckendraeger, de helft van
een huis met erf, plaats, poort en eenen tusschen dat huis en
het huis de Oliemolen gelegen gang, staande het in de Aard
Eerewoutstraat tusschen het huis van den kooper ex uno en het
huis de Oliemolen, toebehoorende aan Symon Fierlandts 1),
rentmeester des Konings, ex alio en zich achterwaarts uitstrek-
kende tot aan het erf van Nicolaus Kuysten ; de wederhelft van
dit huis c. a. kocht hij 6 Juni 1591 (Reg. n° 255 f. 339 vso)
van Christina weduwe van Michiel Joosten.
Voornoemde Gerard van den Kerckhoff: verkocht 15 Mei
1618 (Reg. n° 319 f. 303 vso) het door hem als voorzegd ge-
kochte aan Jor Rogier van Broeckhoven, zoon van mr. Henrick ;
het werd toen aldus omschreven : „eene huysinge, brauhuys,
„stallinge, cleyne poortken ende ganck, erven, hoven eude bleyc-
„kerye, daer eertij ts eene huysinge op gestaen heeft, put, met
„eene groote poorte uutgaende in de Berwerstraet," staande in
de Vughterstraat over de Molenbrug tusschen het huis van Wouter
Henrickszn Bus, enz. en de Dieze ex uno en het huis van Jan
Wouterszn van den Dungen en de Berewoutstraat ex alio,
strekkende achterwaarts tot aan het erf van de Paters Capu-
1) Deze had in 1585 een huis in de Aard Berewoutstraat gekocht
(Reg. n<> 240 f. 94), terwijl hij 20 April 1588 (Reg. n<> 245 f. 184vso) in
diezelfde straat nog een huis kocht, dat naast het voormelde stond.
cijnen en Govard Gerardzn van den Gr are, zijnde door ver-
kooper bij verschillende koopen gekocht geweest.
Vrouwe Hendrina van Broeckhoven weduwe van Adriaan
Dirix, kapitein van' eene compagnie paardenvolk ten dienste
van Zijne Kon. Maj. en superintendant van den Demer ; Jor
Guilliam d'Absolons, oud-raad van den Bosch, als man van
vrouwe Isabella van Broeckhoven ; Jor Engelbert van Cannaert,
zoon van wijlen Jor Mathijs van Cannaert en vrouwe Johanna
van Broeckhoven ; Petrus van Broeckhoven, kanonik der colle-
giale kerk van Xanthen en Eduardo van Broeckhoven als man
van vrouwe Lambertina Ernestina de Gerniet, dochter van wijlen
Jor Oudaerts de Gerniet en vrouwe Aldegonda van Broeck-
hoven, allen kinderen en erfgenamen van wijlen Jor Rogier van
Broeckhoven en vrouwe Johanna van Horenbeeck, verkochten
27 Mei 1662 (Reg. n° 463 f. 270 vso) aan Johan Karsmans
laatsbedoeld onroerend goed, dat nu aldus omschreven werd,
„huysinge, staïlinge, cleyn poortjen ende ganck, erven ende
„hoven, met eene groote poorte uytgaende in de Berwoutstraet,
„gelegen over de Molenbrugge neffens huys ende erve der wed.
„Wouter Hendricx Bus, Willeme van Gefïen, de gemeyne stroom
„de Diese naer de Molenbrugwaert, ex uno ende neffens huys
„ende erve der kinderen Jan Wouterszn van den Dungen ende
»de voors. Berwoutstraet naer de H. Cruyspoort waert, ex alio,
„strekkende voor van de Vuchterstraet achterwaerts tot aen
„erve, toegecomen hebbende de Paters Capucynen 1)."
Genoemde Johan Karsmans 2) was koopman in zijden-
lakens te den Bosch en gehuwd met Mechteld, dochter van
1) Alert Adriaan de Riet wijk heer van Rocqueny, als man van
Antonetta Maria Isabella, dochter van Guilliam d'Absolons en Isabella
van Broeckhoven, vernaderde 3 Augustus 1662 dit goed, doch deze naasting-
blijkt geen effect te hebben gehad.
2) Hij was een zoon van Jan Kaersman, zoon van Willem Gijsbertszn
en Jenneken Verschout Jansdochter, welke echtelieden behalve hem nog
deze kinderen hadden :
Maria Karsmans, huisvrouw van Jan Anthoniszn Gloot van den
Huysberch en
Gijsbrecht Karsmans, die tot vrouw had Maria Strick, dochter van
Hans Willemszn.
— 300 —
Hans Willemzn Strick, koopman in wollenlakens te den Bosch,
van wie hij deze kinderen had :
a Mr. Franchois Karsmans ;
b Petronella Karsmans;
c Juclith Mechtildis Karsmans;
d Maria Karsmans, echtgenoote van Jacobus Gysselen ;
e Johanna Karsmans, echtgenoote van N. Stappaerts,
(die bij haar verwekte een zoon Godefridus Stappaerts).
De sub c genoemde Judith Mechtildis Karsmans erfde het
huis van Berewout van haren vader ; de executeur van haar
testament verkocht het 25 Juni 1739 (Reg. n° 548 f. 164 vso) aan
Thomas Coets, drossaard der heerlijkheid Berlicum; het werd toen
aldus omschreven : een groot huis met tuin, moestuin, stalling
en pakhuis, uitkomende met een poortje in de Vughterstraat en
met eene groote poort in de Berewoutstraat, alsmede nog twee
woningen, daarnaast staande. Voornoemde Coets verkocht
24 Aug. 1750 dit huis weder aan Adriaan of Ary Verhellouw,
architect te den Bosch ; het was toen een huis als volgt :
een huysinge, voorsten met verschyde boove- en beneedekaemers,
hvee hooven en stallinge, neevens (met een naast gelegen) een
gank met een poortie uytgaende in de Vugterstraet, met een
groote poort in de Berewoutstraet, alsmeede nog tivee ivoonin-
gen of hnyssies neevens een pakchuyssie in voors. Berivout-
straet. gelegen in de Berwoutstraat, ex uno Hendrick Botti en
ex alio de rivier de Diese en de gemeene Benvoittstraet aen
de andere seyde, streckende met den ganck van de Vugterstraet
neevens erve van voorn. Botti en de erve van de Wed. Jan van
Rosmaelen tot aen erve van de heer Jan Louis Ver ster aen
de andere seyde. Van genoemden Adriaan of Ary Verhellouw
kwam dit huis aan zijnen broeder Willem Verhellouw, die in
1777 nog te Waardenburg woonde en gehuwd was met Adriana
Pistorius en van dezen aan diens zoon Johannes Verhellouw,
die in 1780 architect der stad den Bosch werd. Van Heurn zegt
in zijne Beschrijving van dit huis: het huis van Bereiuouts
of Berwouts staat nog, hoewel gedeeltelijk afgebrooken en
— -301 —
vertimmerd, in de Berewoutsstraat. Thans bestaat er niets meer
van, zelfs niet eens het gangetje naar de Vughterstraat.
Aan den tegenovergstelden kant der Aard Berewoutstraat,
nabij den wal, stond voorheen een gebouw, genaamd de Clock-
gieter spoort, waarvan ik als oudsten eigenaar vond Gobelin us
Moer den clockgieter, den compagnon van den beroemden klok-
gieter mr. Geert van Wou; die in 1474 nieuw burger van
den Bosch werd en de zoon was van Willem, den klok-
kengieter. Niet onwaarschijnlijk is het, dat zij in dit gebouw
hunne klokkengieterij hadden.
Gobelinus Moer had verscheidene kinderen, zooals blij-
ken zal bij de beschrijving van het huis St. Joristraat n° 11,
dat zijne woning schijnt geweest te zijn. Een hunner, genaamd
mr. Jaspar, zoon van Gobelinus Moer des clockgieters, verleende
in 1526 (Reg. n° 130 f. 158) eene grondrente uit de Clockgie-
terspoort, die toen gezegd werd te zijn: domus, area, ortus
ac domus posterior, sitae in platea, dicta Arnt Berwoutstraet,
inter hereditatem •Theodorici Sarcop ex uno et in ter heredi-
tatem quondam Wolteri de Balen ex alio, tendentes a dicta
platea retrorsum ad murum oppidi.
Hij huwde 1° met Lucia, dochter van Henrick Ver-
schaeft ; 2° met Dympna, dochter van Jacob Berewout ; tijdens
dat hij met deze laatste gehuwd was, deed hij 20 Maart 1537
(Reg. n° 153 f. 67) als weduwnaar zijner eerste yrouw afstand
van vruchtgebruik op 4/7 van de Clockgieterspoort ten behoeve
zijner kinderen uit eersten echt: Jan, Anna, Katherina en
Aleid. In 1597 treedt van die kinderen Jan, toen geheeten
mr. Jan Clockgieters, zoon van mr. Jaspar Clockgieters, als
eigenaar van dit gebouw of huis op. Den 16 Maart 1607
(Reg. n° 274 f. 7 vso) verkocht Steven, zoon van Aelbert Snelle,
hetzelve, toen gezegd te zijn : huis, erf, poort en tuin of ledige
plaats, van ouds genaamd de Clockgieterspoort, staande in de
Aard Berewoutstraat tusschen het erf van Gerard Vogels wal-
waarts en dat der kinderen van Henrick Ooms, secretaris der
stad den Bosch, ex alio en zich achterwaarts uitstrekkende
— 362 —
tot aan den stadswal, — aan Paulus van Gerwen, zoon van
Ambrosius Willemszn; blijkens Reg. n° 276 f. 222 moet deze
daarin een oliemolen gedreven hebben.
Later komt als eigenaar van dit gebouw voor mr. Peter
van Oldenburch, de stadsbeul, of zooals hij zich noemde, de
meester van den scherpe gerechte.
De curator over diens nalatenschap verkocht 15 Juni 1709
(Reg. n° 521 f. 370) dit gebouw, toen omschreven als huis, erf,
poort en tuin, genaamd de Klokgieterspoort, staande tusschen een
gasthuis 1) ex nno en het volgend huis ex alio, strekkende van
de Aard Berewoutstraat achterwaarts tot aan den stadswal, als-
mede een huis en tuin, strekkende achterwaarts alsvoren, met
verdere gebouwen en erven aldaar aan Jan Adriaan Ruysch, raad
van den Bosch. Deze verkocht die panden 22 September 1717 aan
mr. Jacob Biben, advocaat aldaar, die ze 19 December 1720 (Reg.
n° 551 f. 29), — als wanneer zij omschreven werden als : één
groot huis en acht huisjes met tuinen, berg en een daarop staand
huisje, gelegen in de Berewoutstraat tusschen het erf van Peter
van Geffen en verder den wal, galerij en Berewoutstraat, — weder
verkocht aan Helena Tulleken douairière van den kolonel Abra-
ham Tscharner, wier dochter was Barbera Antonetta Tscharner,
echtgenoote van 1° den kapitein Adriaan de Lange 2), ; 2° Her-
man Gideon Clemens, professor in de godgeleerdheid en predi-
kant te den Bosch; zij verkocht 28 September 1733 (Reg.
no 546 f. 212 vso) de Klokgieterspoort, die alsnu gezegd werd
te zijn: „huysinge, erve en hof met nog drie huysjes daer nee-
vens en nog vijf huysjes, de galderye genaamt, daar agter ge-
legen," staande in de Berewoutstraat, gemeenlijk genaamt de
Kloek en zijnde begrensd door het erf van mevrouw van den
Berg Oostwaarts ex uno en door het Bergje 3), in den volgenden
1) Dit gasthuis was het Smidsgasthuis, dat door Hendrik van
Vessem, mr. smid en zijne vrouw Gudula van de Poel Jansdochter gesticht
was voor oude mannen. Krachtens het decreet van den Franschen Prefect
van 28 December 1811 werd het opgeheven.
2) Deze kocht 18Aug. 1729 van Gerard Piper en Lucretia Piper,
huisvrouw van Charles Gockburn, kolonel in Engelschen dienst, een buiten,
gelegen te Gemonde onder Boxtel (Reg. n0 544 f. 134 vso).
3) Dit bergje was de werf van eenen afgebroken molen op het
bastion Maria.
— 303 —
koop vermeld, Westwaarts ex alio, strekkende achterswaarts
tot op den gemeenen weg aan den wal, — aan Thomas de
Bresser, woonachtig te den Bosch ; gemeld Bergje met een
speelhuisje daarop staande en den daarbij behoorenden tuin, gele-
gen in de Berewoutstraat aan den wal* verkocht zij toen san
Daniël Jannette en Antony Watrin, ieder voor de helft, met
het recht van uitweg door de deur in den muur, staande op
het erf van de Kloek (de Klokgieterspoort n. 1.). Genoemde
Thoman de Bresser verkocht 13 Januari 1744 (Reg. n0 563 f. 201
en volgd.) van hetgeen hij, als gezegd, kocht twee huisjes van
de zoogenaamde galderije met een stuk van den tuin aan de
gemeente den Bosch, die toen ook nog aankocht van : Jan Paulus
van Ceulen een huis met vier woningen, begrensd Oostwaarts
door de Klokgieterspoort en Westwaarts door het na te melden
goed van Comans ; van Francis Comans een huis met erf, be-
grensd Oostwaarts door het door genoemden van Ceulen ver-
kochte en Westwaarts door den wal ; en van Antony en Johan-
nes Watering 1) een bergje met een speelhuisje daarop staande
en een tuin, begrensd ex uno door den wal, zijnde dit laatste
goed 28 September 1733 door Barbera Antonetta Tscharner
verkocht geweest. De gemeente den Bosch brak van hetgeen
zij, als gezegd, kocht de gebouwen af en bouwde op derzelver
erven en een deel der daartoe behoorende gronden de thans
nog bestaande Barberkazerne. Uit het vorenstaande valt alzoo
met stellige zekerheid op te maken, dat de Klokgieterspoort,
waarin Gobelinus Moer, de compagnon van den beroemden klok-
kengieter mr. Geert van Wou en wellicht deze zelf zijn bedrijf
uitoefende, stond naast den Oostelijken zijgevel van die kazerne.
Vóór dat de stad den Bosch deze kazerne bouwde waren
daar geene kazernes, hoewel zij tijdens den Tachtigjarigen
oorlog eene sterke bezetting van den Koning van Spanje als
hertog van Brabant in had en haar garnizoen, na het beëindi-
gen van dien oorlog, onder de Republiek der Vereenigde Ne-
derlanden in vredestijd behalve de officieren ongeveer 2000
1) Hun naam was Watrin. Zie Reg. n° 556 f. 393.
- ËOi —
man telde en in oorlogstijd, zooals o. a. tusschen 1746 en
1748 het geval was, uit ongeveer 10.000 man bestond. Het
garnizoen van den Bosch werd, vóór dat die stad daar kazernes
bouwde, ingekwartierd bij de ingezetenen, wat duurde tot het
jaar 1610 ; toen werden daarvoor getimmerd barakken, die wel
niet anders dan keeten, althans maar huisjes geweest zullen zijn
1) ; daarin werd sedert dien het garnizoen der stad gehuisvest.
Toen dat in 1623 vermeerderd werd, waren de destijds be-
staandebarakken daarvoor niet voldoende en moest daarom de
stad den Bosch voor hetzelve verscheidene nieuwe barakken
bij de bestaande timmeren 2) ; zij werden evenals de vorige
op en bij de wallen geplaatst. Eenigen dier barakken, welke
op den wal ten W. der Haven stonden, deed de Begeering der
stad in 1637 verkoopen om op de plaats, waar zij gestaan
hadden, huizen te laten bouwen 3). Tengevolge van de ver-
breeding der wallen, die na 1673 plaats had, werden verschei-
dene barakken, die daarop hadden gestaan, van 'sLandswege
afgebroken, zoodat toen den Bosch in 1701 weder vermeerde-
ring van garnizoen kreeg, vele militairen andermaal bij de
ingezetenen moesten worden ingekwartierd 4). Ook had de
Eentmeester der stad den Bosch in 1677 een groot aantal
harer barakken, of, zooals zij toen ook genoemd werden, sol-
daten onderkomens, staande bij de Pijnappelsche poort, de
Hofstad, de Hinthamerpoort, de Muntel, den Kleinen Hekel,
de Vughterpoort, het Katerstraatje en den Kuiperstjeswal, aan
particulieren doen verkoopen, echter met verbod van ze af. te
breken; dit verklaart, dat in het begin der 18e eeuw in vredes-
tijd het Bossche garnizoen ook werd gehuisvest in huisjes, die
door de ingezetenen van den Bosch voor kazerneering der
soldaten verhuurd werden.
Het behoeft wel niet gezegd te worden, dat deze kazer-
neering van het garnizoen van den Bosch allerellendigst was
1) Van Heurn Historie II p. 3-0.
2) Van Heurn 1. c. p. 375.
3) Van Heurn 1. c. p. 496.
4) Van Heurn 1. c. III. p. 869.
— 305 -
en daarom zal 's Lands Regeering bij de Regeering dier stad er
wel op aangedrongen hebben voor haar garnizoen kazernes te
bouwen, althans deze kocht in 1744 behalve voormelde huizen
en tuinen nog verschillende andere gebouwen en gronden aan 1),
op wier erven zij toen, behalve de Barber-, ook nog de Mortel-,
St. Jacobs- en Tolbrugkazerne bouwde. Die kazernen waren
evenwel alleen voor het garnizoen in vredestijds voldoende,
zoodat, wanneer het vermeerderd werd, als b.v. tijdens den
Oostenrijkschen Successieoorlog met 8000 man, toch nog een 7000
tal manschappen bij particulieren moesten ingekwartierd worden.
d. De Vughterbinnenpoort.
Deze poort, welke gebouwd was bij de eerste uitbrei-
ding der vestingwerken van den Bosch, die tusschen de jaren
1250 en 1352 plaats had, stond aan het einde der Vughter-
straat tusschen de huizen, genummerd Vughterdijk 2 en 4 eener-
zijds en Vughterstraat 125 en 127 en Vughterdijk 1 anderzijds 2).
Zij heette ook wel de H. Kruispoort ; waarom zij aldus ge-
naamd werd is mij niet kunnen blijken evenmin als van eene
ware afbeelding van haar; wel komt er eene afbeelding van
voor op de plaat van het werk van Braun en Hogenberg,
voorstellende den mislukten aanslag van Hohenlohe op den
Bosch in 1585, doch die is blijkbaar niet meer clan eene phan-
1) Van Heurn Historie IV p. 71.
2) In eene Bossche Schepenakte van 1736 (Reg. no 557 f. 234vso)
is sprake van een huis onder de Vughterbinnenpoort, staande tusschen
het huis de Rosmolen van Mevr. de Wede Hendrik Antony van de Graeff,
postmeester, (thans genummerd Vughterdijk 6, 8, 10 en 12) ex uno en een
straatje, (thans genaamd de Kuipertjeswal) ex alio. Het is het huis, nu
genummerd Vughterdijk 2 en 4.
Het huis de Rosmolen werd 13 April 1696 (Reg. no 510 f. 66), als
wanneer het gezegd werd te zijn: huis, erf, stal en plaats met eenen
rosmolen, staande Marktwaarts tusschen het gemeen water ex uno en
Vughterpoortwaarts tusschen het erf van Willem Vervoort, een gang
tusschen beiden liggende en den zijdelmuur van de huisjes van verkoopster
ex alio, verkocht aan genoemden Hendrik Antony van de Graeff. Gezegd
water liep langs den buitenkant der Vughterbinnenpoort.
20
— S06 —
, taisie. Blijkens van Heurci Historie III p. 43-4 stond op deze
poort een toren met eene spits er op, welke toren met spits vol-
gens R. A. van iftiylen de Stadsrekeningen IV p. 337 van de
voormalige St. Peter en Paulnskerk afkomstig en op deze poort
in 1646 geplaatst was. In dien toren bevond zich een uur-
werk, dat daarin in 1652 door mr. Juriaan Spraeckel was ge-
steld. Bij den storm van 1 September 1717 woei van dien
toren de spits af en werd het daarin zich bevindend uurwerk
beschadigd ; de Regeering van den Bosch besloot daarom den
15en van die maand een en ander te doen herstellen.
Van Heurn deelt t. a p. II p. 47 mede, dat deze poort in
1567 en volgende jaren tot hulpgevangenis diende en in De III
p. 157, dat van af het jaar 1662 zich daarin liet Theater tot de
ontleding van het Bossche Chirugijnsgilde bevond tot dat de
Eegeering van den Bosch hetzelve in 1669, toen Lodewijk de
Bils, heer van Coppensdamme, benoemd was tot hoogleeraar
in de ontleedkunde aan de Illustre school van die stad, naar
het koor der kapel van het voormalig klooster der Zwart
Zusters op den Papenhulst aldaar deed overbrengen. In de
plaats van ontleeclkamer, werd daarop het vertrek van deze
poort, dat daartoe gediend had, bestemd tot vergaderzaal van
de Schutterij van den Jongen Voetboog.
Ook was sedert het jaar 1699 op deze poort eene anti-
quiteit' en konstkamer, welke zich aldaar nog bevond toen
die poort in 1799 gesloopt werd. Blijkens den inventaris van
de rariteiten, welke zich in die kamer bevonden, was het niet
veel zaaks wat men er te zien kreeg en getuigde dit nog van
alles behalve fijnen smaak ; zoo zag men er een paar kousen,
gemaakt van menschenvel ; het bekkeneel van eene vrouw,
ingericht tot eene drinkschaal ; graveelsteenen ; geraamten van
mismaakte menschen ; een drieling, waarvan eene soldatenvrouw
op een Driekoningenavond ontijdig beviel, toen zij verschrikt
werd door jongens, die met de ster gingen ; het geraamte van
eene vrouw van 80 jaren met eene lantaarn in de hand om
een vrijer te zoeken ; het geraamte van Jacques de Marcelles,
— 30? —
geneesheer en soldaat van het garnizoen van den Bosch, die
in 1672 aldaar wegens verraad werd opgehangen 1) en drie
geraamten van de Beeren van Erp, zijnde booswichten uit dat
dorp, die in den Bosch ook opgehangen waren 2) ; zij waren op
een stoel geplaatst met kaarten in de handen, als zaten zij te
spelen ; achter hen stond het geraamte van den waard van Bile-
velcl, met eene kan en een glas in de hand, als wilde hij de
kaartspelers bier schenken en daarbij nog een jongen met haar
dieve hand 3). Ook waren er dingen te zien, die onmogelijk
echt konden zijn, als b.v. de beurs en het wenschhoedje van
Fortunatus ; de blaasbalg van D01 Faustus, enz. 4). Verder
was er tezien cle malienkolder van Lekkerbeetje met zijne
pistolen; de malienkolder van Breauté met zijne pistolen;
verschillende stukken lederen geld, waarmede cle werklieden
der Bossche St. Janskerk tijdens haren bouw betaald waren
geworden; enkele Romeinsche munten; noodmunten van Haar-
lem, Breda. enz. ; enkele Romeinsche urnen enz.
In het laatst der 18e eeuw waren de verzamelingen dezer
oudheidkamer blijkens St. Hanewinkel Reize I. p. 14 ellendig
verwaarloosd en vervallenen in 1799 werd op last van de Munici-
paliteit van den Bosch cle hierbedoelde poort, waarin zij zich
bevonden, afgebroken 5); dit gaf, zoo schreef Hanewinkel t. a. p.
blz. 169 nog een ruim gezigt, maar ik zou, zo het aan my
gestaan had, gelaten hebben (wat doet veronderstellen, dat het
eene mooie poort was. ) Men heeft de zeldzaamheden op dezelve
gedeeltelijk weggesmeten, doch de beste heeft men er laten uit-
zoeken en bewaaren ; daarvan werd een catalogus opgemaakt,
waarna laatstbedoelde rariteiten clen 20 Mei 1800 in het
openbaar verkocht zijn.
1) Van Heurn Historie III p. 208.
2) Te den Bosch werden gehangen : in 1662 Jan Hendrik Adriaans,
geboren te Erp, bijgenaamd de jonge beer en in 1668 Adriaan Hendriks,
bijgenaamd de beer.
3) St. Hanewinkel Reize II p. 81.
4) St. Hanewinkel Reize II p. 159.
5) St. Hanewinkel Reize II p. 182.
— 308 — •
e. De Jonge Schuttersbogaard.
Deze was gelegen tusschen het voormalig bastion Maria
en den Vughterdijk aan de Noordzijde van het straatje, ge-
naamd Achter den Boogaard, dat daarvan de Zuidelijke grens
uitmaakte. Over de Schutterij de Jonge Voetboog 1), waaraan
deze bogaard toebehoorde, deelt van Heurn in zijne Beschrij-
ving het volgende mede : „De Schutterye van den Jongen
Voetboog is volgens het gemeene gevoelen niet veel jonger als
die van den Ouden Voetboog. De juiste tijd haarer oprigtinge
is geheel onzeker. Uit de plaats van de ligging van haren
boomgaard op den Vuchterdijk, even buiten de binnenpoort op
de geweesene stadsgragt, zoude men kunnen besluiten, dat die
na de tweede uitlegging der stad opgerigt zy, dat is na het
jaar 1361. Vaster gaat het, dat de oprigting tusschen dit jaar en
het jaar 1424 gezogt moet worden; in 't laastgemelde jaar was
deze schutterye reeds in staat en zij trok op het beschryven
van Hertog Jan den IVen te velde en hielp de stad Braine in
Henegouwen winnen. De Burgerye van 's Hertogenbosch, welke
stad het verste van alle de Brabandsche steden van Braine
gelegen is, kwam daarvoor vijftien dagen laater in het leger
als die der andere Brabanders ; of dit de Boschenaars ten
schimp verstrekte weet ik niet, zeker is het, dat zy verzogten
den eersten aanval te mogen doen ; deeze had tengevolge, dat
de stad Braine zich hierna op genade en ongenade overgaf,
echter met dit gevolg, dat er wel zevenhonderd Bosschenaars
claarbv het leven lieten 2) ; door deezen ramp voegden zich de
twee schutteryen, de Jonge en de Oude Voetboog, by elkander
en maakten daarop by voorraad een uit ; eenige jaaren daarna,
wanneer de kinderen der verslagenen volwassen waren, scheide
men de twee schutteryen van één, de eene onder den naam
1) Over de oude Bossche Schutterijen zie men behalve hetgeen
hierna daarover zal worden medegedeeld J. van Oudenhoven 1. c. p. 41 en vlgd.
2) J. van Oudenhoven 1. c. p. 190. De overlevenden brachten uit
Braine Ie Gomte de prachtige koperen kerkkroon mede, welke thans nog
in de H. Sacramentskapel der St. Janskerk van den Bosch hangt.
— 309 —
van den Ouden, en de ander onder den naam van den Jongen
Voetboog; de schutsheer van de laatste was mede St. Joris.
De boomgaard van de schutterye van den Jongen Voet-
boog is op het Vuchtereinde even buiten de Vuchterbinnen-
poort geleegen ; het voorst gedeelte van het daarop staand
huis is in laatere tyden als het achterste gebouwd, zo als uit
het aanschouwen van die gebouwen duidelijk is te zien ; het
schijnd my toe, dat dese schutterye dien boomgaard heeft be-
komen, nadat zy zich van de Oude Schuts afgezonderd had ;
achter gezegde gebouwen is een ruime plaats, met boomen be-
plant, welke zich tot aan den wal uitstrekt, waarvan die met
een muur, in welke een poortje is, afgescheiden word. Het
wapenschild van den Jongen Voetboog bestaat uit een gehar-
nast man te paard, die met een lans eenen draak doorsteekt,
doch de couleuren zijn my, evenals hoe en wanneer die schut-
tery dit wapen bekomen heeft, onbekent.''
Tot zooverre van Heurn. Jhr. mr. J. B. Verheijen deelt
in zijne Bijdrage tot de geschiedenis dev voormalige schutterijen
van den Bosch p. 6 nog mede, dat in eenen brief van 10 Aug.
1589 de Schutterije van den edelen Ridder St. Joris, genoemt
den Jonghen Voetboeghe dezer stad, bij de confrèrie van St.
Joris te Antwerpen er zich over beklaagde, dat de schutterij
van den Ouden Voetboog te den Bosch, die de Moeder Gods
tot patroon had, haren patroon St. Joris had geusurpeerd; zij
deelde daarbij mede, dat na de bestorming van Braineinl424
zoowel de overgebleven gildebroeders van den Jongen Voet-
boog als de oudermans, die, mits hare indispositie ende
ouderdom niet meer ten oorlog dienste van Hertoge uitge-
reist waren, bij de Oude Schuts ingelijfd waren en dat die
toen tot zich heeft weten te trekken niet alleen de gildebroe-
ders der Jonge Schuts maar ook al hare goederen, renten, brieven,
tituls, kaarten, priviligien, tenten encle alderhande siergereed-
schappen, waarop de vollen boom metter wortelen, wezende
het principaalste wapen der Jonge Schuts, alsnog by menschen
memorie heeft gestaan, een en ander vooreen deel uit oorzake,
— 310 —
dat als voors. Jonge Voetboog wederom is geredresseert geweest,
eenighe van de Hoofdluyden ende principaelste regenten die
Schuttertje hebben verlaeten, zich onder den Ouden Voetboog
begevende, waardoor oock alle caerten, brieven, privilegiën ende
documenten voor de Jonge Schuts sijn verloor en, vervreempt
ende gedemanueerV\
Maar wat de Schutterij van den Ouden Voetboog ook
moge behouden hebben, zeker is het dat de Jonge Voetboog
of Jonge Schuts haren bogaard terug bekwam. Het was in
dezen bogaard, dat, zooals wij op blz. 263 reeds zagen, Floris
van Egmond in 1535 de papegaai afschoot.
Deze Schutterij hield bij gezegden brief ook nog vol,
dat gedurende hare vereeniging met den Ouden Voetboog deze
laatste St. Joris tot patroon had aangenomen en dien op hare
wapenen, toortsen (tortysen), palleuren, banieren en vaandels
afgebeeld had, waartoe hij echter geen recht had; alle welcke,
zoo staat er in den brief verder, waarschijnlick is gecauseerd
uit dien fsoo men verstaet) alle de voors. goederen, eertijts
die gulde van St. Joris toebehoerende, oock de capelle ter eer e
van den Ridder St. Joris gededieert, door de Oude Schuts zijn
verkregen en bij haar geïncorporeerd, wat te minder zwarigheid
vond, daar de Jonge Schuts werkeloos bleef". Wijders staat
er in den brief nog, dat „de Jonge Schuts in haar banier
voerde St. Joris bij een vollen en geheelen boom met de wortelen;
de Oude Schuts daarentegen „in hare wapenen en paleuren drie
takskens van een boom, waaraan hangen drie voetboogkens".
Over de Schutterij de Jonge Voetboog komen in de
Bossche Schepenregisters de navolgende akten voor:
Reg n° 137 f. 213; 1530: „De coninck, hoofdman, hogh
deken, dekenen ende voerts alle die ghemeyne guldbrueders
ende bruederschap der Gulden van Sanct Joris binnen deser
stadt van Sthertogenbossche, die men noempt den Jonghen
voetboghe, vergadert sijnde in den huyse ende herberghe,
genoempt den Zwane 1)", verleenen eene grondrente van 9 carol.
1) Stond aan de Pensmarkt te den Bosch.
— 311 —
guld. „uuyt eenen huyse met eender nyeuwen steenen brugge
ende met eenen grooten stuck eiffs daeraen gheleghen, der
voers. gulden encle bruederschap toebehorende, ghenoempt den
Jonghen Schuttersboghaert, ghelegen binnen deeser stad buyten
des Heylichs Cruyspoerte in de Vuchterstrate tusschen der
voers. stadt muer aan d'een zyde encle d'een eynde ende den
erffenisse der erffgenainen wylen Aernt Pels aen die ander zyde
ende strect metten anderen eynde aen die ghemeyne straet.
Reg. n° 139 f. 298 ; 1530: De Schutters van den Jongen
Voetboog, ten getale van 70 vergaderd zijnde in de herberg
de Zwaan, staande aan de (Pens)markt, verleenen eene grond-
rente van 9 carol. guld. „van ende uuyt eender nyeuwer steenen
brugge met eenen nyeuwen huys daarop getimmer t staende,
met eenen groote stuck erffs, daer aanliggende, geheyten den
Jonghen Schut boghaert, gelegen binnen deser staclt buyten
't heylich Cruyspoerte in de Vuchterstraet" tusschen het erf
der erfgenamen van heerArnd Pels ex uno en de stadsmuren
ex allo. Zij verleenden daaruit nog twee andere grondrenten.
Uit deze beide akten en nog meer uit die van 22 April
1589 (Reg. n° 241 f. 389), waarbij Godefriclus Henrickszn de
Kempener als man van Petra, dochter van Petrus Dyonyszn,
verkocht eene dier renten, wrelke daarbij gezegd werd te gaan uit:
quodam novo ponte lapideo cum quadam nova domo desuper
constructa cum quadam manna pecia hereditatis sibi adjacente,
den jongen scutsbogart geheeten, blijkt, dat het gebouw dezer
Schutterij gebouwd werd op een steenen boog; daaronder moet
natuurlijk eene gracht geloopen hebben, daar er anders geen
reden bestond dien boog of brug te bouwen en deze kan, blijkens
hetgeen van Heurn, als gezegd, in zijne Beschrijving mededeelde,
geene andere dan eene gewezene vestinggracht geweest zijn.
Uit de Bossche Schepenregisters blijkt verder, dat:
1 September 1604 Mr. David Everswyn, raedtsheere deser stadt
(den Bosch) als capiteyn, Quiryn van Niel en Nicolaes Laureynszn
Donckers als Ueutenants, mr. Jan van Berckel als veendrich,
Peeter Hermans int Bijlken en Peter Lamberts als sargenten,
— 312 —
Jan Gysselen, Hans van Gangel, Jan van den Gevel Janszn
en Jan Thomaszn van Turnhout als dekenen der gilde off
scutterye van St. Joris, genoempt den Jonge Voetboge, met
gemeynen eendrachtig en consente ende voorwethe van allen
den andere hunne medebroederen der gilde oft scutterye voors.,
verleenden eene grondrente uyt huysingen, doelen ende henne
gronden, boomgart, grachten ende alle henne rechten ende
toebehoorten van dat gilde, gelegen aan den Vughterdijk tussen
beyde de poorten ruerens aen 's Heylichs Cruyspoorte aldaer,
tussen deselve poorte ende de vestmueren deser stadt ex uno
ende tussen eenen open wech 1), daer men doorgaat van der
gemeyne voorstraete ter stadswalle waert.
En dat 21 April 1532 Eeg. n° 141 f. 337 vso Marcelis
van Maren, coninck, Goert Symonszn, hoechdeken, Willem van
Os, hooftman, Bouwen Henrickzn, cremer, Wouter Dirckszn,
Dirick van Mer, dekenen, Peter Steenwech, mr Goyart Wynnagel,
Gerit Goijartszn, Jan van Doerne, Robbert Lambertszn, snyder,
Jan Laureynszn, tijmmerman, als scutters van den gilden van
Sint Jorijs binnen der stat van S hertog enbosch, genoempt ge~
meynlic de Scutters van den jongen voetboge.soe in den name
van hen selven ende mede inden nameende van wegen der ge-
meynre gesellen van den voors. voetboge, nu wesende ende na-
maels comende, hebben geloeftop verbij ntenisse van allen den goe-
den der giiden van St. Joris van den Jonge Voetbogetoebehoerend,
dat sy van nu voirtaen ten ewige dagen zullen doen celebreren
alle ja er op Sint Jorijsdach in de kercken van St. Jans bijnnen
der voirs. stat een singende misse in discant, achtervolgende
der begerten van Heylwigen, dochter Peter Keymps, die de
voirs. misse alsoe uuyt haeren huyse, gecelebreert te worden,
gefundeert hadde ende die voirs. Gilde van den Jongen Voetboge
alsoe gelijck voirs. staet die voirs. misse jaerlix op huere
goeden zal doen celebreren.
Het huis dezer Schutterij, dat, als voorzegd, deel uit-
maakte van haren bogaard, schijnt aan haar niet tot gildekamer
1) Dit is het straatje, thans genaamd Achter den Boogaard.
— 313 —
gediend te hebben, daar toch uit Prosp. Cuypers Documents
pour servir a Vhistoire des troubles religieux du XVIe Siècle
p. 371 blijkt, dat zij in 1567 hare gildekamer had in het huis
de Engel aan de Markt te den Bosch, terwijl, zooals wij
hiervoren reeds zagen, zij die na 1669 had op de Vughter-
binnenpoort aldaar.
Bij het leven van van Heurn werd het huis of gebouw
dezer Schutterij door haar tot een logement of wijnhuis ver-
huurd, zooals toen ook de andere Bossche Schutterijen met
de gebouwen harer bogaarden deden.
Tengevolge van het Besluit der Staten Generaal van
9 November 1787, waarbij zij de vier Schutterijen van den
Bosch ontbonden verklaarde, hield deze Schutterij, die eene daar-
van was, als openbaar lichaam op te bestaan. Zij bleef sedert
dien nog een tijdlang als eene particuliere vereeniging voort-
leven, wat duurde tot dat de Fransche Republikeinen, toen
hun in 1794 den Bosch was overgegeven, een deel hunner
troepen legerden in den bogaard dezer schutterij ; die soldaten
hebben toen het daartoe behoorend gebouw zoodanig vernield,
dat daarvan bijna niets anders dan de muren overschoten.
De leden dezer Schutterij besloten daarom haren bogaard aan
de stad den Bosch te verkoopen en de schutterij heeft zich daarop
ontbonden, zoodat zij van toen af aan geheel ophield te bestaan.
De akte, waarbij zij haren bogaard verkocht, luidt aldus: De
heer Willem Joseph Spens, bogaartmeeeter van de geweeze
Schutterye den jongen Bogaard alhier, tot hetgeen navolgende
gemagtigt van een groot aantal leeden van de voors. geweese
schutterye by qualificatie door dezelven eigenhandig onder-
teekend, ter secretarye alhier geregistreerd, verkoopt aan de
stad den Bosch de byna geheel geruïneerde huizinge den jongen
Schutsbogaard met de aanhorende erve, staande en gelegen
binnen deeze stad op den Vugterdijk, gequoteerd Litt. J. n° 265,
aan de eene zyde erve dezer stad en de heer J. Vermeulen,
aan d 'andere zyde een straatje, strekkende voor van de straat
achterwaards tot aan de stadswallen, onder voorwaarde, dat
— 314 —
de stad zal betalen de schulden dezer Schutterij; 13 Februari
1799. De gemeente den Bosch verkocht daarop 8 April 1803
dezen voormaligen Schuttersbogaard aan Frangois Antony Tret,
wonende te Gorinchem, bij eene akte, waarin o.a. voorkomt:
Gerard Sterk, politierentmeester van den Bosch, tot dezen verkoop
behoorlijk gemachtigd door hare Municipaliteit, verkoopt: de
grond of erve, waarop voorheen den Jongen Schutsbogaard
heeft gestaan, gelegen binnen deeze stad op den Vugterdijk,
aan de eene zijde het Blok Barakken en een gedeelte van de
stadsweg, aan de andere zijde het straatje naar de Wal,
strekkende voor van de straat achterwaarts tot de stadswal;
aan den kooper werd daarbij de verplichting opgelegd om aan
de straat te bouwen eene capitale huizinge, ingevolge het
bestek daarvan zijnde, voords dat de roijing van den voorgevel
zich zal bepalen in eene rechte lijn van den hoek der huizinge
van den timmerman Massing tot op den hoek der huizinge
van Gover t van Beurden, enz
Zoo verdween de Schutterij van den Jongen Voetboog 1)
met haren bogaard voor altijd. In de verzamelingen van het
Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in
Noordbrabant bestaan van haar nog enkele voorwerpen, die de
herinnering aan haar levendig houden, zooals een paar schut-
terspenningen ; eene zilveren plaat, behoord hebbende tot eene
patroontasch harer schutters, waarop het wapen dezer schutterij
en hare spreuk: fortuna fortes adjavat.
f. Het Sonneveld.
Ging men van gezegden bogaard naar de Vughterpoort
dan kwam men aan zijne rechterhand langs liet huis de Twee
gapers (Vughterdijk nos 41, 43 en 45), dat thans nog de twee
gapers als een steenen uithangteeken heeft. Wouter van den
Endepoel, houtkooper te den Bosch, als man van Helena van
Hulst, voor Vs en Antoni van Hulst, burger van den Bosch,
1) Men zie over haar nog van Heurn Historie II p. 102.
— 315 —
verkochten 1 December 1727 (Reg n° 554 f. 106) dit huis, dat
toen gezegd werd te zijn: huis met grutmolen, stal enz., ge-
naamd de Tivee Gapers, hun aangekomen van hunnen grootvader
Peter van Hulst en diens vrouw Maria van den Bosch, hadclende
genoemde Peter van Hulst het 21 Juni 1688 gekocht van Jan
en Pauwei Cronenburg, aan Hendrik van Hulst, graankooper te
den Bosch, die daarop 27 September 1728 (Reg. n° 554 f. 268 vso)
4/ö daarvan verkocht aan zijnen broeder Antony van Hulst,
woonachtig te den Bosch, die daarin reeds Vs had. Elisabeth
Hester van Adrichem, weduwe van Jacob Kien, in hare hoeda-
nigheid van moeder-voogdes over hunne beide minderjarige kin-
deren verkocht 17 Juli 1805 dit gebouw aan Anna Maria van
Someren, weduwe van Cornelis Francis de Wijs 1), wier zonen
Josephus en Antonius de Wijs daarop het beroep van brander
er in uitgeoefend hebben ; met den afval dezer branderij maak-
ten zij vruchtbaar hun buiten Eikenhorst onder Boxtel.
Eene beschrijving van de poort, die aan het eind van
de straat de Vughterdijk stond, gaf ik reeds op blz 27. Oud-
tijds liep van af die poort tot aan Vught een weg, die zoo laag
was, dat die elk jaar meermalen onder water liep ; de gemeen-
schap tusschen dat dorp en den Bosch werd dan onderhouden
door middel van een veerschip ; dit duurde totdat cle straatweg
van den Bosch naar Best in 1741 gemaakt werd 2). In 1827 is
deze straatweg tot aan Vught, evenals die van den Bosch naar
Hintham, aanmerkelijk opgehoogd.
Bij de Vughterpoort aan de overzijde van den Vughter-
poort lag een plein, dat oudtijds de militaire gerechtsplaats was;
het kreeg den naam van Sonneveld naar eenen metselaarsbaas
Gerarclus van Son, omdat deze in het begin der 19e eeuw
aan de N. zijde van dat plein huisjes bouwde; thans heet
i) Voor de betaling der kooppenningen^ bleven toen voor haar borg
Dr. Franciscus Gysbertus Lightenvelt en Johannes van Someren, mr.
timmerman, beiden te den Bosch.
2) Men zie hierover van Heurn Historie IV blz. 58 en vlgd. en
blz. 161; St. liane winkel Gesch. en Aardr. Beschr. der stad en Meierij
van den Bosch blz. 237 en 239.
— 316 —
alleen de straat, waaraan die huisjes staan, het Sonneveld,
terwijl het overige van dat plein met het daaraan na de ont-
manteling der vesting den Bosch aan geplempt terrein heet het
Wilhelminapark. Over de executies der militairen, die op dit
plein plaats hadden, heb ik niets kunnen vinden.
g. De St Corneliskapel on het Heymsgasthuis.
Ging men in de 16e eeuw van laatstbedoeld plein over
den Vughterdijk marktwaarts dan kreeg men eerst aan zijne
rechterhand de St. Corneliskapel. Zij stond op een terrein, ge-
legen tusschen het straatje, genaamd Achter het Fortuintje en
het straatje, dat eertijds het Galgestraatje heette, doch thans
naar laatstgenoemden metselaarsbaas de van Son's steeg ge-
naamd is.
Deze kapel was eene der kapellen van den Bosch, waarin
de Hervormde godsdienst het eerst geregeld werd uitgeoefend.
Zooals toch blijkt, o. a. uit de bijdrage van Dr. W. Meindersma
in het Ned. Archief voor Kerkgeschiedenis VII blz 385 en vlgd.,
werd, toen de reformatorische beweging te den Bosch krachtig
was geworden, van af 22 Augustus 1566 door Hervormde
predikanten tweemaal per week gepreekt zoowel in deze kapel,
als in de St. Jacob-, St. Peter en Paulus en St. Annakapel en
werden zelfs in begin December van dat jaar deze kapellen aan
het Hervormd Consistorie van den Bosch door de twee afge-
vaardigden van de Landvoogdes der Nederlanden tot uitoefening
van den Hervormden godsdienst afgestaan. De Bossche Protes-
tanten zullen daarmede zijn blijven voortgaan zoowel in de
St. Cornelis als in de andere zooeven genoemde kapellen totdat
wegens het vertrek van Anton}^ van Bombergen uit den Bosch,
dat 11 April 1567 plaats had, zeer vele Hervormden die stad
verlieten 1). Blijkens de namen van diegenen hunner, die in
1568 door Alva werden ingedaagd om voor hem of zijne ge-
machtigden te verschijnen ten einde zich te verantwoorden over
1) Dr. Meindersma t. a. p. blz. 390.
— 317 —
hun doen en laten aldaar, welke namen te vinden zijn in van
Heurn Historie II p. 49, behoorden destijds de meeste Hervorm-
den van den Bosch tot den geringen stand.
Van de Hervormden, die toen aldaar waren achtergebleven,
werden eenigen in 1568 op de Markt opgehangen 1). De reforma-
torische bewreging scheen daarop in den Bosch uitgebluscht; toch
gloeide er nog vuur onder de asch, zoo schreef Dr Meindersma
t. a. p. en in latere dagen laaide de vlam weer op. Dat bleek in
1578 toen de geloof s vrede, die door den landvoogd don Jan
van Oostenrijk was voorgesteld, door de Eegeering van de stad
aangenomen en door hare vier Schutterijen alsmede door haren
Prinsgezinden gouverneur Jor Jan van Hornes, baanderheer van
Boxtel, beëedigd was ; immers alstoen bleek, dat er in den Bosch
nog zoovele Hervormingsgezinden waren, althans aldaar terug-
gekeerd waren, dat men er toe overging om hun ter uitoefening
van hunnen godsdienst wederom af te staan de St. Cornelis-,
St. Jacob-, St. Peter en Paulus en St. Annakapel, met bevoegd-
heid daarin hunne dooden te begraven.
Slechts een jaar lang bleven de Bossche Hervormden in
dat hernieuwd bezit dezer kapellen, wrant nadat de Regeering
van den Bosch in 1579 tot den Keulschen vrede was toege-
treden en zich met Parma had verzoend, verlieten bijna alle
Bossche Protestanten deze stad en werden bedoelde kapellen
aan de Katholieken teruggegeven.
Slechts van enkele Hervormden vindt men dan ook ver-
meld, dat zij toen nog in den Bosch bleven; o.a. was dit het
geval met eene Neesken de Greef, die in 1582 te den Bosch
overleed zonder zich, ondanks de bemoeienissen van den Plebaan
der St. Janskerk, met de Katholieke Kerk te hebben willen
verzoenen. Haar lijk is blijkens van Heurn Beschrijving op
last van den Hoog- en laagschout onder door den dorpel van
de deur van haar sterfhuis, dien men daartoe ondergraven had,
waarschijnlijk om niet te schenden het privilegie, dat men
1) Van Heurn Historie IT p. 48.
— 318 —
eens anders woning niet tegen zijnen wil mocht binnentreden,
weggehaald en op eene horde naar de Markt gesleept, alwaar het
onder de plaats van den galg, alzoo voor het Stadhuis, begraven
werd; nadat den Bosch in 1629 aan de Staatschen was over-
gegeven is haar lijk door de Hervormden opgegraven en in eene
kist, in de tegenwoordigheid van den Krijgsraad, den Hervormden
Kerkraad en eenige Protestanten in het Hoogkoor der St Jans-
kerk ter aarde besteld.
Na het sluiten van het Twaalfjarig bestand schijnen er
weder Hervormden in den Bosch gekomen te zijn, zooals blijkt
uit van Heurn Historie II, p. 320 doch niet lang zullen de
meesten hunner er gebleven zijn, omdat, zooals wij biervoren
op blz. 105 reeds zagen, bij de reductie van den Bosch in 1629
in die stad maar enkele Hervormden waren.
De St. Cornelis kapel moet nog al groot geweest zijn,
daar er toch drie altaren in waren, n.1. dat van St. Cornelis,
dat van O. L. Vrouw en dat van het H. Kruis. Gedurende
het beleg van den Bosch in 1601 werd deze kapel zoozeer
door het bombardement der Staatschen gehavend, dat het niet
mogelijk was de daaraan toegebrachte schade te begrooten;
kort daarna moet zij evenwel hersteld zijn, want den 30 October
1626 begaf de nieuw benoemde bisschop van den Bosch, Michael
Ophovius met den Heer van Rambicourt, plaatsvervangend en
gouverneur van den Bosch, den Hoogschout en de Eegeering van
die stad zich daarheen om er zich in tegenwoordigheid van de
geheele geestelijkheid van die stad als Bisschop te doen kleeden
en van daar in processie naar de St. Janskerk te gaan.
Bij het beleg van de stad in 1629 werd deze kapel nog
heviger dan te voren door de Staatschen beschoten, zoodat
het nu niet meer mogelijk was ze nog te herstellen; de Regeering
van die stad besloot daarom in 1664 de ruïne dezer kapel voor
afbraak en haar erf voor bouwgrond te verkoopen, gelijk zij
dan ook op 9 Mei van dat jaar deed 1). Koopers daarvan
1) Schepenreg. van den Bosch no 444 fol. 334 en vlgd.
— 319 —
werden toen voor een gedeelte Pieter Cornelisse van der Starren
en voor het ander Johannes van Grimbergen, die daarop de
overblijfselen van de kapel sloopten. Laatstgenoemde hunner
bouwde op het door hem gekocht deel van het erf der kapel
het huis de Moriaan, dat Johanna de Willefinck, de weduwe
van zijn zoon mr Willem van Grimbergen, raad en rentmeester
van den Bosch, 27 Sept. 1695 verkocht aan den luitenant
Francoys Jourdaen bij een e akte (Reg. n° 509 p. 318), waarin
het beschreven werd als volgt: „eene welgelege huyssinge,
genaemt de Moriaen, gestaen encle gelegen binnen clese stadt
op de Vuchterendijck ende van nieuws door Sr Johannes van
Grimbergen, vader van de voors. heere Willem van Grimbergen,
getimmert op de erve van Sinte Comelis capelle 1), staende de
voors. huyssinge de Moriaen neffens de huyssinge de Brabantsche
Nachtegael ex ano ende neffens huys ende erve genoemt de
Bontte huyt, een ganseken tusschen beyde liggende, ex alio,
streckencle van de voors. gemeyne straet tot op de niuer van
den hoff van voors. vercopersse." Die hof zal waarschijnlijk
geweest zijn de tuin van genoemd huis de Brabantsche Nach-
tegaal, dat voornoemde Johanna de Willefinck 27 Sept. 1695
ook verkocht en waarvan toen werd gezegd, dat Johannes
van Grimbergen het eveneens had getimmerd op d'erve van
St. Comelis capelle, even als het daarnaast staand huis der
Weel. Pieter Corneliszoon van der Starren ook op dat erf was
gebouwd.
Achter de St. Corneliskapel stond een tijd lang het
Heyms oude mannen gasthuis, zooals blijkt uit eene Bossche
Schepenakte van April 1532 (Reg. n° 140 f. 144), waarbij
Arnd Heym Janszn als provisor en rector van het St. Coraelis-
gasthuis, staande achter de St. Corneliskapel aan den Vughterdijk.
een huis met erf en plaats, staande in de Windmolenbergstraat
te den Bosch tusschen het erf der St. Jacobskapel ex uno
1) Over hetgeen J. en A. Mosmans in hun werk Oude Namen van
huizen en straten te den Bosch over de standplaats dezer kapel tegen
mijne bewering aanvoeren, zie men hun supplement op dat werk p. IV.
— 3*20 —
en dat van Jan Stempels ex alio en zich achterwaarts uitstrek-
kende tot aan het erf van Elisabeth Tielmans, verkocht aan
Lambert Wouters Scosterszn. Bij het beleg van den Bosch in
1629 werd het gebouw van dit gasthuis stuk geschoten, waarom
het is overgebracht in een gebouw tegenover de voormalige
St. Peters of strooienkerk te Vught, dat thans nog bestaat.
Jor Henrick Arndszn Heym, als „patroon ende gifter van seker
mannengasthuys, genoempt Heymsgasthuys," heeft daarop 28
Mei 1632 (Reg. n° 371 f. 520) aan Peter Anthoniszn vanden
Wiel en Gijsbert Herincx, raad van den Bosch, verkocht, „de
hoffstadt, erve ende hoff, daerop 't voors. gasthuys plachte te
staen, gelegen achter de St. Corneliskapel ;" die panden zijn ver-
volgens bij eene Bossche Schepenakte van 16 April 1662 (Reg.
n° 442 f. 338), door Henrick Zierneels als vader over de onmon-
dige kinderen, door hem verwekt bij zijne vrouw Christina,
dochter van Willem Herincx; door den curator over het aandeel
van Corstiaan Herincx in de nalatenschap van voornoemden
Gijsbert Herincx; door Catharina en Antonetta, kinderen van
wijlen Anthonis Herincx; door Henrick door Jacobszn van Weert
als man van Hesther, dochter van laatstgenoemden Anthonis
Herincx; door mr Peter van Eyl, med. doctor, als weduwnaar
van Adriana, dochter van Anthonis Herincx meergenoemd en
erfgenaam van zijnen zoon Johannes Herincx, dien hij van haar
had; door Johan Herincx, koopman te Parijs en door Willem
Seberts 1) als erfgenaam van Henrica Seberts, de erfgename van
meergenoemden Gijsbert Herincx, voor de helft verkocht aan
Huybert van Boxtel; zij werden toen omschreven als: seeckere
hoffstadt, erve ende hoff, daerop plach te staen seecker mannen-
gasthuys, genoemt Heymsgasthuys, gelegen op den V lichter en-
dijck achter de Capelle, genoemt St. Cornelis Capelle, streckende
van de gemetste buytenste steenen pïlaeren der voers. capelle
toe op den waeterstroem daerachter vlietende. De andere helft
werd door Peter Anthoniszn den 1 Mei 1662 verkocht aan
Marten Paulszn Smeesters.
1) Zijn eigenlijke naam zal Zyberts geweest zijn.
— 321 —
h. De Suikeraffinaderij.
Nos. 40, 38, 36, 34, 32 en 30.
Ging men langs de Oostzijde van den Vughterdijk markt-
waarts dan kreeg men aan zijne rechterhand het huis de Ver-
gulde Klok, thans genummerd 76, waarachter zich een steegje
bevond, dat geheeten werd Achter de vergulde Klok] daarin
stonden zeven kamers of huisjes, welke de echtelieden Jan van
den Wiel en Barbara de Cock, die toen ook eigenaars waren
van het huis de Vergulde Klok, in 1547 bij hun testament
bestemden tot een gasthuis voor zeven oude vrouwen. Dit
gasthuis is in 1756 met voorschreven huis, dat daaraan door
genoemde echtelieden vermaakt was, voor schuld verkocht,
waarna het ophield te bestaan. (R. A. van Zuylen Inventaris
der archieven van den Bosch n°. 1014).
Een eindweegs in dezelfde richting verder gaande kreeg
men aan zijne rechterhand vier naast elkander staande huizen,
genaamd de Druif of het Land van Belofte, In Antwerpen
of het Gekroond Bamshoofd, het Schaapshoofd en de Klokhen.
Het eerstgenoemde van die huizen werd 20 October 1705
(Reg. n° 519 f. 280 vso), als wanneer het werd gezegd te zijn:
„eene schoone, bequame huysinge, erve, hof, loyerye en aghter-
huys", staande tusschen dat van Rogier van Boxmeer 1) ex
uno en het huis het Bamshoofd ex alio, door Johan Baptist
Huygermans verkocht aan Hendrik de Lepo, notaris en praktizijn
te den Bosch.
Het daarop volgend huis werd 4 April 1701 (Reg.
n° 514 f. 68), — toen het nog heette In Antwerpen en gezegd
werd te zijn : huis, erf en tuin, staande tusschen het huis,
dat eertijds was van Jenneken van Vessem en dat van Helena
van Vucht weduwe van Nicolaas van Gestel, genaamd het
Schaapshoofd, — door Johan Paters, weduwnaar van Catharina
1) Deze had zijn huis, dat de Bril heette, 29 Nov. 1679 bij gerech-
telijke uitwinning gekocht. (lieg. n° 475 f. 24).
21
— 322 —
van Kaldekerken, in diens hoedanigheid van vader en voogd
over zijne 5 minderjarige kinderen, geboren uit zijn huwelijk
met haar, (die het geërfd had van haren vader, welke het
5 November 1661 gekocht had van Abraham Huybertszn van
den Henxtheuvel), verkocht aan denzelfden de Lepo.
Ten diens laste werden de beide zooeven genoemde
huizen, thans genummerd 40, 38 en 36, den 2 Mei 1739, (Reg.
n° 559 f. 297 en 298), — als wanneer het huis In Antwerpen,
toen genaamd het Gekroond Ramshoofd, was eene aanzienlijke
bierbrouwerij, die alstoen aldus omschreven werd : „eene hechte,
wel ter nering staande huizing, bestaande uit een groot voor-
huis, voor- en achterkamers, met eene extra schoone nieuwe
brouwerij, twee bierhuizen, een royalen tuin van twee erven
met een zomerhuisje ten einde daarvan aan de Dieze, staande
tusschen het huis van Anthonij van Hulst ex uno en het huis,
genaamd het Land van belofte ex alio, strekkende van achter
dit laatste huis tot aan de Dieze, — voor schuld verkocht aan
Adriana Tarremans weduwe yan Seger Crayvanger, woonachtig
te Rotterdam.
Het daarop volgend huis het Schaapshoofd, thans ge-
nummerd 34 en 32, werd in 1629 (Reg. n°. 365 f. 348) ver-
kocht aan Jan van Vucht. Diens dochter Heylken van Vucht
weduwe van Nicolaas van Vechel verkocht 18 Januari 1700
(Reg. n° 513 f. 123) de helft in dit huis aan Willem van
Hulst, koopman te den Bosch, die toen reeds eigenaar was van
de wederhelft daarvan doordien deze ze 3 November 1698
(Reg. n° 511 f. 221) gekocht had van Jan van Cronenburg
als man van Elisabeth Venix c.s. (welke die wederhelft geërfd
hadden van Nicolaas van Vechel en diens echtgenoote Heylken
van Vucht voornoemd, haddende gezegde Nicolaas van Vechel,
welke als man van Heylken van Vucht reeds eigenaar was
van de helft in dit huis, de wederhelft daarvan 2 December
1671 (Reg. n° 471 f. 70) gekocht van zijnen zwager Anthony
Janszn van Vucht weduwnaar van Margriet, dochter van Huybert
van Heesch, als lasthebber hunner dochter Adriaantje).
— 323 —
Genoemde Willem van Hulst kocht 7 Februari 1707 (Reg.
n° 485 f. 203 vso) van Jacobus van Welhuysen bij dit huis nog
een ledig erf, gelegen achter het huis de Klokken, begrensd
ex uno door het erf van zijn huis het Schaapshoofd, ex alio
door eenen gang, loopencle naar cle bleek van den heer van
's Gravesande, welk ledig erf door zijnen vader Johan van
Welhuysen 27 Januari 1693 gekocht was van Laureyns Vercamp,
in diens hoedanigheid van voogd over diens kinderen.
Hierop volgde marktwaarts het huis, genaamd de Klokken
(thans genummerd 30), welk huis 8 Februari 1670 (Reg. n° 470
f. 129), — als wanneer het gezegd werd te zijn : huis met erf, tuin,
plaats, waarop een achterhuis had gestaan en het recht van
gebruik van eenen gang 1), loopende langs dat huis tot aan de
Dieze, staande het tusschen het huis van Gerard Jacobszn van
Rundt 2) ex uno en seker hitys, kof ende poortje, toecomende
aan de erffgenaemen van Juffr. Judith van Bierbeeck, eenen
ganclc tusschen byde liggende, ex alio ende streckende voor
van de straet tot liet poortken aldaer by den bleyckvelt niette
keymuere tusscken dese erffenisse ende het bleyckvelt staende,
— door Catharina Nieulaet weduwe van Balthasar van Druenen
en Johan Maes als man van Theodora van Gestel Willemsdr,
bij gerechtelijke uitwinning verkocht werd aan Gerrit Vercamp
Gerritszn. Laureyns Vercamp, chirurgijn te den Bosch, als vader
en voogd over zijne drie minderjarige kinderen, door hem
verwekt bij Wilhelmina van Beuchem, voor V4; Mechelina,
Wilhelmina, Allegonda, Paulina, Anthony en Gerardus, kinderen
van Anthony van Walschuth en Micolaeske Vercamp, ook voor
%U ; Rogier van Zuylen als vader en voogd over Catharina van
Zuylen, door hem verwekt bij Maria Vercamp, eveneens voor
V4 en Johan Spinnen wyl te Haarlem als gehuwd met Christin a
van der Haegen weduwe van genoemden Gerrit Gerritszn
1) Men zie over dien gang akte van 28 April 1599 in Reg. n
262 f. 387vso.
2) Dit huis was het huis, genaamd het Schaapshoofd. Zie akten
Re<?. no 306 f. 103vso en id. n0 424 f. 269.
— 324 —
Vercamp, voor het overige V*, allen als erfgenamen van laatstge-
noemden Yercamp, (wiens zoon was gezegde Laureyns Vercamp),
verkochten 22 Januari 1693 het huis de Klokken, dat toen
gezegd werd te staan tusschen dat van Juffr. van Vechel ex
iino en dat van van Heek ex allo en zich achterwaarts uit te
strekken tot aan het poortje bij het bleekveld, aan Jan van
Welhuysen. Jau Henrixzn Turne als man van Catharina van
Welhuysen, c. s. verkochten in 1719 (Reg. n<> 539 f. 110 vso)
dit huis, dat nu gezegd werd te staan tusschen dat van Sr van
Hulst ex uno en dat van Leonard van Heek ex alio en zich
achterwaarts uit te strekken tot aan het erf van gezegden van
Hulst, weder aan den broodbakker Henrick van Nimwegen.
Johan van Hans wijk, die in den Bosch 24 Januari 1710
gedoopt was als zoon van Willem van Hanswyk en Cecilia
van Wynbergen 1), kocht successievelijk de huizen de Klokken
en ket Sckaapskoofd. Den 18 April 1754 (Reg. n°575 f. 307 v°)
had hij reeds van de curators over de verlaten boedels van
Rogier Bakkers, Adriana Tarremans weduwe van Seger Cray-
vanger en Anna Maria Tarremans weduwe van Jean Francois
Gast, welke blijkbaar met elkander tot het drijven eener
suikerraffinaderij in compagnieschap hadden gehandeld en tot dat
bedrijf de beide na te melden huizen zullen hebben ingericht, —
gekocht cle huizen ket Land van Belofte en ket Gekroonde
Ramslioofd, die nu gezegd werden te zijn: „een hegte, sterke,
doortimmerde en wel geconditioneerde zuykerraffinaderye van
drie pannen, mitsgaders moderne huysinge, pakhuysen, solders,
agterhuysinge, thuyn en thuynhuys, uitkomende aan de rieviere
de Dieze, gestaan op den Vugterendijk, zijnde de twee huysingen,
op welkers erve de rafinaderye is getimmert en opgerigt, het
eene genaamt ket Gekroonde Bamskoofd en het andere liet
Land van Belofte, aan de weduwe Craeyvanger aangekomen in
twee distincte schepenbrieven van 2 Mei 1739.
1) Hun andere zoon Anthony van Hanswyk werd aldaar 12 Januari
1707 gedoopt en huwde in 1736 met PetronellaRagay weduwe van Godfried
Fettmenger.
— 325 —
Van Johan van Hanswij k voornoemd erfde gezegde vier
huizen zijne weduwe Johanna Maria Catharina van Hyssel 1)
en van haar hun beider kinderen : a inr Antonie van Hanswyk,
hoogschout der Stad en Meierij van den Bosch, die 15 Maart
1751 huwde met Catharina Goverdina Bles, geboren en wo-
nende te Tilburg 2); b Wilhelmina van Hanswyk, die in 1758
huwde met mr Stephanus Rosendaal Jacob Frederikszoon, ge-
boren te Rotterdam ; c mr Johannes Wilhelmus van Hanswyk 3),
allen wonende te den Bosch; d mr Nicolaas Johannes van
Hanswyk, wonende te Amsterdam; e Wilhelmus Petrus van
Hanswyk, wonende te Rotterdam; f Johanna Margaretha van
Hanswyk, voor welke bij plaatsvervulling optraden de vier
minderjarige kinderen, geboren uit haar huwelijk met Jan
Dirk van Heemskerk ; dezen verkochten bedoelde vier huizen met
erven 24 Augustus 1796 aan Catharina van den Heuvel 4),
huisvrouw van Adrianus Franciscus Mulders, bierbrouwer en
later ook nog wethouder te den Bosch; zij werden toen om-
schreven als volgt: a eene huyzinge, koetshuis en stallinge op
den Vugterdijk, ex uno de navolgende huizinge, de suikerrafi-
naderye, ex alio een straatje, strekkende van gezegde straat
tot aan de suikerrafinaderye ; b eene huizinge en suikerrafina-
derye met de pakhuizinge en gereedschappen, ex uno voormelde
huizinge, ex alio de huizinge den Bril 5); c tuin, tuinkamer
en koepel agter de rafinaderye, ex uno na te melden bleek
en ex alio, strekkende van de rafinaderye tot aan de Dieze
en hebbende uitgang door voormeld straatje; d eene lindebleek,
bestaande in binnen- en buitenbleek met de bleekerswoning
en door het straatje uitkomende op den Vugterdijk, ex uno
1) Hij was met haar gehuwd in 1739.
2) Taxandria XVII p.' 220.
3) Hij huwde in 1773 met Debora Bouwens, woonachtig op het
Kasteel Durendaal onder Oisterwijk.
4) Zij was de dochter van Nicolaas van den Heuvel en Geertrui
Gast, de dochter van Francois en Maria Bos.
5) De naam van dit huis was oudtijds In den Roymeulen, later
de Vergulde bril. nog later de Gekroonde bril ; het stond Vughtwaarts
naast het huis de Galden bierton, dat weder stond naast het huis In de
drie zwanen.
— 326 —
Constant Mourick 1), ex allo voormelde tuin en achterwaarts
zich uitstrekkende met een brug over de waterstroom.
i. De Loeffen poort.
Nos 26 en 28.
Het volgend huis was de Loeffen poort ; het heeft waar-
schijnlijk reeds vóór het jaar 1500 toebehoord aan de familie Loeff,
want blijkens eene Schepenakte, staande in Reg. n° 137 f. 183 vso,
kocht in 1530 Henrick Loeff Janszn een stuk land, geheeten
Liefland, gelegen achter de Oostelijke zijde van den Vughterdijk
over de Dieze infra den nieuwen vestingmuur der stad tusschen
zijn erf ex uno en dat van Henrick die Lepper ex alio, (welk land
in eene akte van 1548 (Reg. n° 176 f. 263) gezegd werd hem
toe te behooren en te zijn gelegen tusschen den Vughterdijk en
den wal, de Dieze tusschen door loopende, infra novum murum
prope turrem) en blijkens eene Schepenakte van 16 April 1539
(Reg. n° 153 f. 308 vso) verkocht Bartholomeus, de zoon van
genoemden Henrick Loeff, aan Arnolda weduwe van Willem
van den Henxtheuvel een recht van weg, behoorende tot het
erf, genaamd Liefland, gelegen achter de Oostzijde van den
Vughterdijk over de Dieze infra den nieuwen vestingmuur
binnen het erf van genoemden Henrick Loeff, welke weg liep
van het erf Liefland over de Dieze door eene steeg, die aan
die rivier aanving, naar den Vughterdijk en welke door meerge-
noemden Henrick Loeff verkregen was van Petrus van Wijck,
den zoon van Petrus, den zoon van Petrus Stevenszn. Uit clie
akten blijkt toch duidelijk in verband met hetgeen verder over
gezegde steeg en gang zal worden medegedeeld, dat de dikwerf
genoemde Henrick Loef reeds in 1530 eigenaar was van het
genaamd de Loeffen poort.
De genealogie dezer familie Loeff, die in lateren tijd
genoemd werd Loeff van der Sloot en hetzelfde wapen 2) voerde
1) Deze was toen eigenaar van het huis het Duifke.
2) Dit wapen bestond uit een gekanteelden en tegengekanteelden
schuinbalk.
— 327 —
als de familie van der Sloot, welke in de 14e en 15e eeuw te
Tuyl en te Buren woonde, vangt, voor zooverre ik ' die uit de
Bossche Schepenregisters heb kunnen opmaken, aan met eenen
Dierck Loeff, daarin ook wel Theodoricus Lufo geheeten. Hij
had eenen zoon Jan Loeff, die in eersten echt huwde met
Beatrix, dochter van Henrick de Potte, welke hem schonk een
zoon Henrick Loeff, die was de Henrick Loeff Senior hiervoren
op blz. 144 reeds vermeld; ook had hij nog een zoon Henrick
Loeff junior.
Deze laatste was in 1535 schepen van den Bosch en
zegelde als zoodanig met het wapen der familie van der Sloot 1) ;
hij huwde met Christyne Boyen Laureynsdochter, die hem o. a.
schonk een zoon Bartholomeus Loeff, president-schepen van
den Bosch, zooeven ook reeds genoemd. Blijkens eene Bossche
Schepenakte van 1574 (Reg. n° 225 f. 21) was hij eigenaar
van het huis de Loeff en poort; zijne vrouw was in 1539
(Reg. n° 153 f. 381) Ermgard, dochter van mr Goijart van der
Bruggen genaamd van Eyck en Jutta 2), dochter van Otto
Jacobszn. Hun eenig kind was mr. Godevaert Loeff van der
Sloot, ook president-schepen van den Bosch, gestorven aldaar
14 Mei 1604; hij huwde met Josina Pynappel3), dochter van
Goossen Janszn, raad van den Bosch en stadhouder van den
Hoogschout aldaar en Oda van Os, dochter van mr. Peter van
Os, secretaris van die stad. Hunne kinderen waren:
a. Johan Loeff van der Sloot, in 1623 reeds dood,
huwde met Dirckje, dochter van mr Cornelis van Beeck Otto's zn;
hunne kinderen waren : 1° Bartholomeus, huwde met Johanna
van Dien ; 2° Johanna huwde, met Balthazar van der Veenen ;
3° Christina, huwde met Franchoys Tielmans van Sittard;
1) Blijkens Joh. Th. de Raadt Sceaux armoriés deed dit ook Dierck
Loeff Henrickszn, (vermoedelijk dezelfde als de op blz. 144 genoemde), die
van 1548—69 schepen van Heusden was.
2) Zij hertrouwde na dood van haren genoemden man met Henrick
van Dickberch genaamd van Staeckenbroeck (Reg. nos 173 f, 233 en
262 f. 518).^
3) Zij en haar man werden begraven onder eene zerk, die thans
ligt ter zijde van het St. Vincentiusaltaar in de St. Janskerk te den Bosch.
— 328 —
4° Erasmus, die in 1623 ook reeds dood was met achterlating
van minderjarige kinderen zijner huisvrouw Bertken Willems.
h. Mr Henrick Loeff van der Sloot, kanonik te Oirschot,
die, nadat hij van dat Kanonikaat had afstand gedaan, huwde
met Geertruid Cornelisdr.
c. Mr. Godefroy Loeff van der Sloot, raad van den
Bosch, die huwde met Hillegonda Colen, dochter van Daniel
Colen genaamd Scalcken en Hillegonda, de dochter van Eymbert
van Griensven Peterszn.
d. Symon Loeff van der Sloot.
e. Mr. Bartholomeus Loefï van der Sloot, schepen van
den Bosch, huwde Agatha dochter van Laureyns Melen (Reg.
n° 360 f. 247 vso). Hun huwelijk bleef kinderloos.
/. Judith Loeff van der Sloot, die huwde met Johan
van Bierbeeck 1).
g. Emerentiana Loeff van der Sloot.
Deze kinderen en de verdere afstammelingen van mr.
Godevaert Loeff van der Sloot en diens echtgenoote Josina
Pijnappel verdeelden 24 October 1623 (Reg. n° 650 f. 320 en
vlgd.) de nalatenschappen van die echtelieden; daarbij kreeg
de sub f genoemde Judith voor haar deel het huis de Loeff en
poort, dat toen gezegd werd te zijn : een groot huis met eene
poort en tuin ter zijde daaraan liggende, met de heimmuren en
het poortje tot het daarachter gelegen bleekveld toe; de sub g
genoemde Emerentiana bekwam toen voor haar deel voormeld
huis de Klokken, alsmede twee bleekvelden daarachter, waar-
van het een van achter dit en het voorschreven groot huis
tot aan de Dieze en het ander, waarop een bleekhuis stond
over de Dieze zich uitstrekte; dat huis de Klokken had Josina
Pijnappel, toen zij reeds weduwe was van genoemden van
mr. Godevaert Loeff van der Sloot, den 12 Juni 1608 (Reg.
n° 306 f. 103 vso), als wanneer het gezegd werd te zijn : „huys,
1) In 1618 compareerde voor Schepenen van den Bosch Johan van
Bierbeeck Janszn als man van Maria van den Broeck, dochter van Lambert
Jasparszn en weduwe van Gregorius van Berselaer, procureur te den Bosch.
— 329 —
erve, ledige plaetsche, hoff, middelhuys, staende tusschen huys
ende erffenisse der wede en kijnderen mr. Goyaerts Loeff, raidts-
heer, ter eeDre ende tusschen huys ende erve, genoempt het
JSchaepshooft, toebehoirende Jannen, zooue wijlner Wouters
Eelkens, cremere, van wegen zijns tegenwordighe huysvrouwe,
ter andere zyden, mit de gerechticheyt van te moeghen ge-
bruy eken den ganck, tusschen de voirs. huyssinghe mrs. Goijaerts
Loeff ende dese voirs. huysinghe liggende", gekocht van Joost,
den zoon van Gijsbert Janszn, olieslager, (die het vernaderd
had, toen zijne zuster Jenneken en haar man Nicolaas Acliiaanszn
van Hulst het 12 Juni 1608 verkocht hadden) voor zich ter
tocht en voor hare kinderen in eigendom.
Mr. Bartholomeus Loeff van der Sloot, oud-raad van
den Bosch, als executeur van het testament 1) van wijlen zijne
zuster Judith Loeff van der Sloot weduwe van Jor Johan van
Bierbeeck verkocht 15 Maart 1645 (Reg. n° 425 f. 252 vso)
het huis de Loeffen poort, dat alsnu omschreven werd als :
„eene groote huysinge met een poorte ende eenen hoff ter
syden aenliggende, gestaen opten Vu ch terend ij ck, mitte heym-
mure tot de bleyck incluys, tsamen mette gerechticheyt om te
gebruyeken den wech neffen dese huysinge ter Vuchterpoert-
waert, (strekkende) voir ter straeten uuyt tot achter terDiese
toe doir een poirtken, opte hoenderplaets aldaer gemaecf', aan
den bierbrouwer Adriaan, zoon van Jan Wijnandszn Suyskens
van Dinther, (in deze akte genoemd Adriaan Janssen Wijnen
van Dinter) en echtgenoot van Allegonda, dochter van mr.
Godefroy Loeff van der Sloot en Hillegonda Colen. Genoemde
Adriaan Suyskens verkocht 12 April 1645 (Reg. n° 425 f. 253)
dit huis weder aan den schoenmaker Peter Geerlingszoon van
Riel, die het 29 September 1661 (Reg. n° 420 f. 386) schonk
aan zijne eenige dochter Pierijntken huisvrouw van Sebastiaan
1) Als executeur van het testament van dezelfde, die erfgenaam
was van hare zuster Kmerentiana Loeff van der Sloot, verkocht hij 15 Maart
1644 het huis de Klokhen aan Gerard Jacobszoon van Rundt, die toen
reeds eigenaar was van het daar naast staand huis het Schaapshoofd.
— 330 —
Henricx Corneliszoon. Voor dezen man, wiens familienaam was
van Tilborch, verkocht in diens afwezigheid de toenmalige oudste
Bossche groenroede Francoys van Wullen 12 December 1681
(Reg. n° 500 f. 67) dit huis aan FranQoys van Heek, burger
van den Bosch; het werd nu omschreven als: „eene schoone
en welgelege huysinge met een poorte, plaetsche, hoff en drye
wroningen, alsmede eene loyerye met een stallinge voor 14 a
15 paarden'', gemeenlijk genoemd de Loeffenpoort, met de
heymuren tot de bleyck incluys, staande op den Vughterdijk
tusschen de beide poorten. Van genoemden Frangoys van Heek
kwam dit huis aan zijne kinderen, van wie een wasJohannes
van Heek; de dochter van dezen laatste, Theodora Catharina
van Heek, echtgenoote van Jan Frans Christoffel de Beyer,
kolonel 1), erfde het van hem ; toen zij weduwe was, verkocht
zij 10 November 1781 dit huis, dat alstoen omschreven werd
als: huis met erf, staande op den Vughterdijk tusschen het
huis van Jolian van Hanswijk ex uno en dat van den chirurgyn
Johannes Wartenberg ex allo en zich uitstrekkende tot aan de
Bleek, aan Gregorius Josephus Koppelaar, medicinae doctor te
den Bosch. Blijkens het Cijnsregister van den Bosch, berustende
in het Rijksarchief aldaar, heette het toen de Witte Rooster.
Naast dit huis stonden Marktwaarts twee huizen onder
een dak, die ook aan de familie Loeff van der Sloot toe-
behoorden en thans zijn het huis genummerd 24, waarvan de
heer Constant Tilman nu de eigenaar is.
Als oudste eigenaren vond ik daarvan vermeld genoemden
mr. Godevaert Loeff van der Sloot en diens echtgenoote Josina
Pynappel. Bij de verdeeling hunner nalatenschappen, welke,
als gezegd, 24 October 1623 plaats had, werden deze beide
huizen, die toen omschreven werden als: „twee huysen onder
een dack, erve ende hoff, staende naest den grooten huyse ter
heylich Cruyspoorte waert", toebedeeld aan hunnen zoon Symon
Loeff van der Sloot. De erfgenamen van dezen laatste, zijnde :
a mr. Bartholomeus Loeff, oud -raad van den Bosch,
1) Men zie over hem en zijne kinderen Taxandria XI p. 286.
— 331 —
tevens als executeur van het testament van genoemden Symon,
die zijn broeder was;
b Judith Loeif van der Sloot weduwe van Jor Johan
van Bierbeeck;
c Emerentiana Loeif van der Sloot; welke beide laatst-
genoemden de zusters waren van meergenoemden Symon;
d de kinderen van genoemden Johan Loeff van der Sloot,
zijnde: Bartholomeus ; Christina, echtgenoote van Franchoys
Tielemans van Sittard; Johanna, huisvrouw van Balthazarvan
der Veenen ; alsmede de momboiren over de kleinkinderen van
dien Johan Loeif van der Sloot, zijnde de kinderen van diens
vooroverleden zoon Erasmus Loeff: van der Sloot;
e Hildegoncla Colen weduwe van voornoemden mr.
Godef roy Loeif van der Sloot ; hunne dochter Allegonda, huis-
vrouw 1) van Arnoud Bacx en hun schoonzoon Melchior van Kessel,
die toen reeds weduwnaar was van hunne dochter Josina; en
f de reeds genoemde Balthazar van der Veenen als
transport hebbende van voornoemden kanonik mr Henrick
Loeff van der Sloot,
verkochten 20 September 1633 (Reg. n°378 f. 380) deze
beide huizen, van welke dat, hetwelk Vughterpoortwaarts stond
en later het Duyfken geheeten werd, toen gekocht werd door
voornoemden Franchoys Tielemans, als man van Christina Loeff
van der Sloot ; het werd alstoen gezegd te zijn : huis, erf, tuin,
plaats of gang; terwijl het ander, dat Marktwaarts stond, en
toen gezegd werd te zijn: „huysinge, erve. hoff, plaetsche ofte
ganck," staande Vughterpoortwaarts naast het voorschreven
huis, waarmede het onder een dak stond en Marktwaarts naast
dat van den „seeldreeyer" Nicolaes Henrickszn, alstoen werd
gekocht door den bakker Dan iel Hermans, die het 18 September
1643 (Reg n° 423 f. 590) weder verkocht aan Joost Nicolaaszn
van Eethen, lijndraaier 2), terwijl voornoemde Christiana Loeff
1) Haar tweede man was, als gezegd, Adriaan, zoon van Jan
Wynandszn Suyskens van Dinther.
2) Na hem behoorde dit huis aan Henrick Laureynszn.
— 332 —
van der Sloot het door haar, als gezegd, gekochte huis
den 7 November 1659 1) verkocht aan Gijsbertje Adriaans
weduwe van Jan van Santvoirt; deze hertrouwde met Lodewijk
Beauregard, die het daarop 16 September 1667 verkocht aan
den koopman Henrick Bits (Reg. n° 447 f. 391).
Naast het huis, dat, als gezegd, Joost Nicolaaszn van
Eethen kocht, en dat later geheeten werd het Zevengester,
stond het huis, eerst genaamd In de vergulde Kabel, later
het vergulde Kabeltouw; Remigius van Vosbergen verkocht
11 April 1646 (Reg. n° 391 f. 355 vso) dit huis, dat toen
gezegd werd te zijn, huis met erf, tuin en achterhuis, staande
tusschen het huis van Joost Nicolaaszn van Eethen Vughter-
poortwaarts ex uno en dat eertijds van Christina weduwe van
Gijsbert de bleycker, nu Pauwei Janszn busmaker, H. Kruis-
poortwaarts ex allo, aan Gerard Jacobszn van Rundt; naast,
althans niet ver van dit laatste huis stond het huis, genaamd
Jt Verguld hert. Ter plaatse waap de beide laatstgenoemde
huizen en wellicht nog andere huizen stonden, staat thans het
kapitale heerenhuis van mr Victor Tilman, genummerd 22 en 20.
De beide daarop Marktwaarts volgende huizen, waren
de huizen In den Bril, nu genummerd 18 en 16 en het huis,
genaamd In het cijfer F, genummerd Vughterdijk 14 ; laatst-
genoemd huis werd 4 Augustus 1698 (Reg. n° 511 f 125 vso)
gekocht door Jan Buys, burger van den Bosch, als wanneer het
gezegd werd te zijn een huis, staande aan den Vughterdijk
even buiten de Binnenpoort tusschen het huis eertijds genaamd
de Rosmolen, toebehoorende aan en gebouwd door den post-
meester van de Graeff, een straatje tusschen beiden loopende,
Marktwaarts, en het huis in den Bril, toebehoorende aan van
Heek, ex allo en zich achterwaarts uitstrekkende tot aan het
huis van Willem Vervoort, staande in gezegd straatje.
Achter de huizen, thans genummerd Vughterdijk 20, 22, 24,
1) Haar man had het 9 Dec. 1650 (Reg n<> 431 f. 74) verkocht aan
den bakker Anthony Abrahamszn van der Meulen, welke verkoop later
gecasseerd zal zijn.
- 333 —
26 en 28 lagen oudtijds eene bleek, alsmede eene binnen- en
buitenbleek. De bleek behoorde aanvankelijk aan het Kruisbroe-
dersklooster den 's Bosch en werd in 1641, zooals later bij de
beschrijving van het Bossche Predikheerenklooster uitvoeriger
zal worden medegedeeld, door Peter Schuyl, rentmeester der gees-
telijke goederen aldaar, gekocht door mr. Johan Gans en Frans
Blom, hiervoren reeds meermalen genoemd. Van mr. Johan
Gans kwam dit ten slotte aan Jacoba Tromp, welke in eersten
echt gehuwd was met mr. Johan Willem de Groulart, heer
van Surrester en president schepen van den Bosch en in tweeden
echt met mr. Johan Hibelet; daarna behoorde de bleek aan
de kleindochter van eerstgenoemde echtelieden, zijnde Jacoba
Adriana de Groulart; haar eerste man was Gerard Cornelius
Frederik Scheyd, haar tweede Frangois Louis de Graffenried
de St. Jean; deze laatste verkocht met haar 1) 19 Juni 1770
(Reg. no. 591 f. 152) de bleek aan Adrianus Kippinx, koopman
in wijnen te den Bosch; zij werd toen aldus omschreven: eene
bleek met woning en waschhuis, gelegen langs den Kuipertj es-
wal en schietende langs den kapitalen wal tegen de bleek
van Agathus Schouten, met de helft van de sloot, tusschen
de beide bleeken liggende. Thans maakt die bleek een deel uit
van den tuin van voorzegd huis van mr. Victor Til man (ge-
nummerd Vughterdijk 20 en 22.)
De binnen- en buitenbleek, waarvan de buitenbleek waar-
schijnlijk oudtijds Liefland heette, waren eens het eigendom
van mr. Bartholomeus Loeft0 van der Sloot, zoon van mr. Gode-
vaert en Josina Pijnappel, vermoedelijk omdat hij ze van hen
erfde. Tengevolge van zijn kinderloos overlijden, dat 20 No-
vember 1654 plaats had, werden deze beide bleeken van hem
i) Deze echtelieden verkochten op denzelfden dag aan mr. Jacob
Marten Deutz, oud-schepen en raad van den Bosch en ontvanger, het
onder Vught gelegen landgoed Steenwijk, dat genoemde Jacoba Adriana
de Groulart had geërfd van haren vader mr. Steven Harpert de Groulart,
raad en secretaris van den Bosch, die het voor een deel geërfd had van zijne
moeder Jacoba Tromp en voor het overige had gekocht van Philip Willem
de Schmeling, raad en rentmeester-generaal der Domeinen van Brabant
— 334 —
geërfd door: Philips Loeff van der Sloot en zijnen broeder
Go y art Loeff van der Sloot, priester en doctor in de Godgeleerd-
heid te Rome, zonen van zijnen broeder mr Henrick Loeff
van der Sloot en Geertruid Cornelisdr; door Theodorus Loeff
van der Sloot, priester 1), die ook een zoon van deze echte-
lieden zal geweest zijn, alsmede door Anna, Emerentiana,
Allegonda en Odilia, dochters van mr. Godefroy Loeff van der
Sloot en Hillegonda Colen; zij verdeelden 13 April 1667 (Reg.
no. 467 f. 127) de nalatenschap van hunnen voornoemden oom
Bartholomeus Loeff van der Sloot en daarbij werden deze beide
bleeken, die toen geheeten werden de Loeffsbleyck en waarop
alstoen een huisje stond, toegescheiden aan genoemde Allegonda,
welke, als gezegd, de huisvrouw was van Adriaan Suyskens
van Dinther; deze schijnt slechte zaken te hebben gemaakt,
want den 24 Mei 1702 (Reg. no. 514 f. 410) verkocht de op
blz. 111 genoemde Dirck van 's Gravesande, in zijne hoedanig-
heid van curator over diens boedel „de binnen- en buitenbleek
met eene woning er op, gelegen achter den Vughterdijk, uit-
wegende naar die straat onder door het huis van Jonckhout en
strekkende langs de bleek van Mevr. de Groulart van af het
huis de Witte Rooster tot aan den stadswal, — aan zijne echt-
genoote Anna Josina Blom. Den 29 April 1733 (Reg. no. 546
f 144) verkocht Aletta Willemina Tulleken de binnen- en
buitenbleek met bleekerswoning, uitkomende door eenen gang
op den Vughterdijk, gelegen tusschen de erven van Anthony
van Hulst en van Tiel, strekkende over eene brug tot aan den
Stadswal en haar aangekomen van hare voorouders 2), — aan
Catharina Zoete de Laecke, douairière van Johan Freclerik baron
van Lier. Later behoorden deze beide bleeken, zooals wij op
blz. 325 reeds zagen, aan de familie van Hanswyk; op de bin-
nenbleek bevindt zich thans het Tilmanshofje en de buitenbleek
is tegenwoordig eene kweekerij.
1) Men zie over hem J. Hezenmans den Bosch 1629—1798 blz. 179.
2) Aletta Willemina Tulleken was de dochter van mr. Evert Tulleken,
raad en griffier van den Bosch en Johanna Gornelia, de dochter van ge-
neemden Dirck van 's Gravesande en Anna Josina Blom.
- 335 —
j, De Doncquerspoort.
Vughterstraat n°. 102.
Ging men door de Vughterbinnenpoort de Vughterstraat
weder in dan kreeg men eenige huizen verder aan zijne rechter-
hand eerst eene poort, die stond voor de straat, thans de Kui-
perij eswal geheeten, zooals blijkt uit eene Bossche schepenakte
van 1611 (Reg. n° 282 f. 82), waarbij Wouter de Weyer kocht
huis met erf en tuin, staande in de Vughterstraat tusschen de
Molenbrug en de poort van den gang, waardoor men van die
straat gaat naar de kerk van de Kruisbroeders en wel tusschen
het huis der wed. en kinderen Jan Willemszn Seberts in de
richting van die poort ex uno en het huis van Peter de Weyer,
broeder van den kooper, Molenbrugwaarts ex alio ; en nog
eenige huizen verder het huis de Doncquerspoort, dat eerst toebe-
hoorde aan den op blz. 241 genoemden Joan Baptist Donckers
Melchiorszn, die van zijne vrouw Aclriana van Horenbeeck o. a.
een zoon Martin Donckers had, die dit huis van hem erfde en
tot vrouw had Mechtelcl van Boxmeer, dochter van Gijsbert en
Catharina van Susteren. De curator over den verlaten boedel
van dezen Martin Donckers verkocht 19 December 1691 (Reg.
n° 480 f. 261) dit huis, dat alstoen omschreven werd als: huis
met tuin, achterhuis, kamer, stal en pakhuis, staande aan de
Vughterstraat nabij de Molenbrug en uitkomende met eene
poort aan straat, zich achterwaarts uitstrekkende tot aan het
Convent der Kruisbroeders, — aan Reinier van Boxel, koopman
te den Bosch, hiervoren op blz. 265 reeds genoemd. Deze huwde
twee malen, 1° met Anna van der Waarde, van wie hij had
Catharina, Michiel, Adriaan en Maria Anna van Boxel en 2° met
Margaretha Schaer, van wie hij twee kinderen had, die in 1710
nog onmondig waren. Van genoemden Reinier van Boxel kwam
dit huis aan diens zoon Adriaan van Boxel en van dezen aan
diens kinderen, ten wier laste het 9 Sept. 1767 gerechtelijk
werd verkocht aan Hermanus van Venroy en Johan Alleger,
— 336 —
beiden wonende te den Bosch; het werd toen omschreven als:
„huis en erf, genaamd de Doncquerspoort, met tuin, stal. tuin-
kamer, koets- en pakhuizen daarachter, staande tusschen het
erf van Francis Lomans en de Roomsche kerk ex uno en het
erf van Theodoor van Berkel en Theodorus Peters ex alio en
zich achterwaarts uitstrekkende tot over de Dieze met twee of
drie uitgangen op het Kruisboederskerkhof. Francis en Reinier
van Venroy, kinderen van genoemden Heiman van Venroy en
diens vrouw Elisabeth Peters, alsmede de zoon, dien deze had
van haren eersten man Chrysosthomus Mulders, zijnde Jan
Mulders, verkochten 28 April 1774 hunne helft inde Doncquers-
poort aan voornoemden Johan Alleger. Petronella van Venroy,
woonachtig te den Bosch, weduwe en erfgename van Petrus
Cnoebart, die in 1795 eigenaar werd van de Doncquerspoort,
verkocht 21 Mei 1801 aan de Roomsche gemeente van de
Parochie van St. Catharina in de Vuchterstraat aldaar een en
moestuin met hoveniexswoning, stal en pomp; gelegen achter het
huis de Doncquerspoort en uitkomende met eene poort of deur
bij de Kruisbroederskerk.
/.-. Het tweede Katholieke bedehuis in de
Vughterstraat.
N . 98.
Naast het huis de Doncquerspoort stond Marktwaarts
het huis genaamd het Blauwlaken, thans genummerd 100 en
daarnaast in dezelfde richting de huizen, geheeten de Vergulde
Ossehuid en de Zwarte Beer of het Beerken, welke beide
laatste huizen thans tot één gebouwd en de pastorie zijn van
de Kruisbroederskerk te den Bosch, zijnde deze pastorie nu
genummerd Vughterstraat 98.
Het huis de Zwarte beer of het Beerken zal geweest zijn
het huis, waarvan van Heurn in zijne Beschrijving meende,
dat het was het; ref ugiehuis der Abdij van Averbode en waarover
hij aldaar het volgende mededeelde: „De réfugié der Abtdye
857 —
van Everbode stond voorheen in de Vuchterstraat by de
Moolenbrug; die Abdye is in Oostenrijks Brabant geleegen;
om deeze rede konden de Algemeene Staaten dit huis niet als
overheerd aanslaan, zoodat de réfugié door de Abdye zal ver-
kocht zijn, doch op wat tijd (dit geschiedde) heb ik nergens
ontdekt. Eenige jaaren geleden is het grootste gedeelte afge-
brooken en in een moestuin veranderd ; het kappelletje nevens
eenige kamers zijn er thans nog van in weezen." Hoe van
Heurn er toe is kunnen komen van te beweren, dat een dei-
huizen in de Vughterstraat het réfugié was van de Abdij van
Averbode is mij een raadsel, want in de Bossche schepenproto-
collen heb ik geen enkele akte kunnen vinden, waaruit zoude
kunnen worden opgemaakt, dat die Abdij ergens in den Bosch
eenrefugiehuis bezat. Blijkbaar heeft van Heurn zich alzoo vergist
en heeft hij het tweede Katholiek bedehuis in de Vughterstraat
voor een refugiehuis aangezien. Wel vond ik in de Bossche
schepenprotocollen de navolgende akte van 20 Juni 1591 (Reg.
n° 246 f. 461), waaruit blijkt, dat het huis de Zwarte Beer oudtijds
toebehoorde aan het Kruisbroedersklooster in den Bosch : Hee-
ren ende broederen Pauwels van Balen, prior, Thomas van
Harinxvelt, subprior, Jeronimus van Oisterwijck, custer ende
Anthonis van Erp, conventualen des Convents van den Cruys-
broederen binnen der stadt van 's Hertog enbossche, soe voer hen
als voer allen anderen conventualen des voirs. Convents, present
ende toecomende ende in dien name gemechticht tot 's geens
navolgende is uayt crachte van sekere openene brieven van
consente by den Eerwerdigen Heer ende broeder Georgio
Constantini, meester-genera el des Ordens van den Cruysbroe-
deren, onder synen zegele i6 Mey i588 gegeven ende verleent,
verkoopen aan Willem Strick, zoon van wijlen Jan : a een
huys metten gront ende hoff, staande in de Vughterstraat
tusschen het huis en erf eertijds van Gijsbert Gysselen, nu
van hem, kooper, ex uno en tusschen het huis en erf eertijds
van Goyart, zoon van Gerrit Goyartszn, nu Willem Herincx
Gijsbertszn, ex alio, strekkende achterwaarts tot aan de ach-
22
— £36 -
terste kamer van dien Herincx en van die kamer lijnrecht tot
aan de Dieze; b een erf, gelegen over de Dieze tusschen de
erven van genoemde belendende eigenaren, alsmede een erf, dat
achter gezegde achterkamer is gelegen tusschen dat van ge-
noemden Gysselen en het voorschreven Convent der Kruisbroe-
der^ — alle welke goederen Jan, zoon van Henrick Franszoon,
7 Augustus 1529 gekocht had van genoemden Goijart, zoon
van Gerrit Goijartszu en thans toebehooren aan meergenoemd
Convent.
Genoemde Willem Strïck, die voorschreven erven van
het Bossche Kruisbroedersklooster kocht en toen daarnaast
reeds een huis aan de Vughterstraat bezat, was cle zoon van
den op blz. 138 genoemden Jan Strick en diens tweede vrouw
Elisabeth Pynappel Jansdochter. Hij had deze zonen: Willem
Strick, wollenlakenskooper, Gijsbert Strick en Hans Strick.
Laatstgenoemde Willem Strick erfde van zijnen vader het huis,
dat deze vóór gemelclen koop reeds bezat en verkocht het 7
Januari 1611 (Keg. n° 281 f. 158 vso), als wanneer het gezegd
werd te zijn een huis met tuin, staande in de Vughterstraat
tusschen het groot huis van zijnen broeder Hans ex uno en
het huis, genaamd het Wit paardje, toebehoorende aan Willem
Herincx ex alio en zich achterwaarts uitstrekkende tot aan de
Dieze, aan den wollenlakenskooper Peter, zoon van Daniel
Janszn, die het 11 Januari 1616 (Reg n° 341 f. 194) weder
verkocht aan genoemden Hans Strick. Deze laatste was toen
reeds voor het geheel eigenaar van gezegd groot huis, doordien
hij 16 Januari 1612 (Reg. n° 283 f. 208) van zijnen broeder
Gijsbert diens Vs gekocht had; dit huis werd alstoen gezegd
te zijn : huys, erve, hoff ende eene steenen brugghe, liggende
over den waterstroom aldaer ende een af ter huys ende anderen
hoff, liggende over d'ander syde van het water ende brugge
voirs.. staande in de Vughterstraat tusschen het huis, dat eertijds
toebehoorde aan Willem Strick, en het erf van Willem Herincx,
woonachtig te Luik, ex uno en het huis van Jan Goijartszn
van Ravenstein, looier en schoenmaker, c. s. ex alio, achterwaarts
— 339 —
uitgaande met eene poort op het kerkhof der parochie van
St. Catharina, zijnde dat Vs door hem geërfd geweest van zijnen
vader Willem Strick. Zoo was Hans Strick, die ook wollen-
lakenskooper te den Bosch was, nu weder eigenaar van al het
onroerend goed, dat zijn vader aldaar bezat, behoudens dat
deze 5 September 1591 (Reg. n° 246 f. 499 vso) daarvan aan
mr. Gerard Bueckelaer, pastoor der parochiekerk van St. Catha-
rina en kanonik der Kathedrale Kerk van St. Jan te den Bosch,
had verkocht — teneinde daarmede voorzegd kerkhof te ver-
grooten, — een deel van zijnen tuin, gelegen achter zijn huis
en erf in de Vughterstraat en uitkomende op het kerkhof van
gezegde parochiekerk, zijnde dat deel begrensd door dat kerk-
hof ex uno en den heimmuur van Goijart Gerritszn, den verwer,
ex alio en strekkende van den heimmuur van het Convent des
Kruisbroeders tot aan een ander erf van hem Strick.
Hans Strick liet zijne voorschreven huizen met tuinen na
aan zijne dochters Mechteld, echtgenoote van JohanKarsmans;
Maria 1), echtgenoote van Gijsbrecht Karsmans, suikerbakker
te den Bosch (den broeder van genoemden Johan) en Francina.
echtgenoote van Philips van Horen, koopman in wollen lakens
te den Bosch; zij verdeelden 27 Juli 1651 (Reg. n° 400 f. 327)
zijne nalatenschap en alstoen kwam een huys, hoff ende erve,
staende in de Vuchterstraet, genaemt de Swertten beer, aan
Francina en een huys met syne toebehoortten, staande in de
Vughterstraat tusschen het voorschrevene en het huis het Wit
peertken, aan Mechteld.
Tijdens dat Francina Strick. de huisvrouw van genoem-
den Philips van Horen, het huis de Zivarte beer of het Beerken
bezat, diende dit huis of beter gezegd een in den tuin daarvan
staand gebouw tot geheim bedehuis voor de Katholieken,
zooals blijkt uit het volgende, dat Martinus Ackersdyck daar-
over in zijn Memoriaal relateerde:
1) Zij kocht 4 Juli 1680 (Reg. n° 475 f. 231) het goed Muyserick
onder Vugtat van mr. Petrus Husvelt, die het gekocht had van Catharina
van Roye weduwe van Rutger Tulleken.
— Ê40 —
Op den lesten November 1652 is by my gestoort een
paepsche vergaderinge in de haysinge, toebehoorende Philips
van Hoorn, gestaen in de Vuchterstraet, daer inwoonster van
ivas Aeltjen Willems, ende alsoo daer geen ofte weynich volck
in was als de luitenant Maron ende sijn suster, dewelcke ick
hebbe gekent, is daerom voor het huys betaelt de volle peene
van fl 300 ende daervan aen mijn Heer (den hoogschout de
Bergaigne n.t.) gegeven fl 240.
Dat voormelde huysinge het huis het Beerken was, blijkt
uit den navolgenden inhoud eener Schepenakte van den Bosch
van 10 November 1693 (Reg. n° 508 f 243 vso): Paulus de Grauw,
secretaris van Thielen, verkoopt de helft in een huis en achter-
huis, genaamd het Beerke, staande in cle Vughterstraat tusschen
het huis van Juut. Karsmans ex uno en dat van Johan van
Ravesteyn ex alio en zich uitstrekkende tot aan het Kruisbroe-
derskerkhof, — welke helft door hem geërfd was van zijnen
moederlijken oom Philips van Horen, — aan mr. Marcelius
Antonius van der Lee, advocaat te den Bosch.
De andere helft van het huis het Beerken werd geërfd
door de kinderen van Maria Strick en Gijsbrecht Karsmans, die
erfgenamen waren, als gezegd, van Hans Strick; van daar dat
toen Martinus Ackersdijck andermaal eenen inval deed in be-
doeld geheim bedehuis, hij zal vermeld hebben, dat het toebe-
hoorde aan laatstbedoelde erfgenamen ; hij relateerde toch dien
inval als volgt in zijn Memoriaal: Den 27en Februarij 1656
gestoort een paepsche conventicul, dewelcke wierdt gehouden
in de Vuchterstraet, daer uyt hanght het Beer ken, toebehoo-
rende de Erffgenaemen van sal. Hans Strick. Is voor het huys
betaelt de volle peene enz. De kinderen van Gijsbrecht Karsmans,
die in 1689 reeds dood was, waren mr Willem Karsmans,
advocaat; een kind, dat mij onbekend bleef ; Judith Mechtildis
Karsmans, die 4 Februari 1695 een vierde in het huis met erf
en achterhuis, genaamd het Beerken, — staande in de Vughter-
straat en zich uitstrekkende tot aan het Kruisbroederskerkhof,
welk een vierde door haar geërfd was van hare ouders, —
— 341 —
verkocht aan Anna Maria Lintermans weduwe van voornoem-
den Marcelius Antonius van der Lee en Pieter Karsmans,
wonende te Vught, die 16 December 1694 reeds hetzelfde
had gedaan met zijn een vierde in dat huis, nadat hij den
13e November te voren eerst dat een vierde had afgestaan aan
zijnen zoon Gijsbertus Norbertus Henricus Karsmans, geboren
uit zijn huwelijk met Anna van Romundt, in mindering van
diens filiale portie.
Het geheim bedehuis, dat in den tuin van dit huis stond,
werd aanvankelijk bediend door eenen pater Predikheer, die
een lid der Bossche familie Strick zal geweest zijn, want zijn
naam was Dominicus Strick ; blijkens het werk van G. A.
Meyer de Predikheeren te den Bosch p. 152— 155 bediende hij
deze bidplaats van 1643 tot aan zijnen dood in 1677. Hij had
nog enkele Predikheeren tot opvolgers totdat in 1763 door de
Staten Generaal aan de Predikheeren verboden werd nog langer
dit bedehuis te bedienen; toen kwamen daarvoor wereldgeeste-
lijken in de plaats.
Den 8 Juli 1773 werd dit bedehuis met de daarbij be-
hoorende pastorie ten name van cle Roornsche gemeente van
dat bedehuis gevest; het geschiedde bij eene akte, welke
luidde als volgt : Johannes Godefridus Heeren, koopman te den
Bosch, als gemachtigde van Pieter van der Lee, wonende te
Breda en Godefridus van Geel, koopman, wonende te Rotterdam
en vermogens de Resolutie der Staten Generaal van 10 Juni
1773, transporteert de Roomsche Kerkenhuysinge, anders ge-
naamt het tweede kerkenhays in de Vachterstraat, omtrent de
Moolenbrug aldaar, mitsgaders het hofje daarby en aan gelee-
gen, ende alnoch de wooninge en erve, door Bartholomeus
Smolders, Roomsch Priester en Pastoor, als hy leefde ende tot
sijn overlyden toe gebruykt geweest ende eyndelijk seker kleyn
huysje, dienende tot den ingang naar bovengenoemde kerken-
huys, alles te samen neffens huys en erven van Johannes
van den Biggelaar, Francis Lomans, mitsgaders Hermanus van
Venrooy en Johannes Alleger aan de eene en andere zyden
— 342 —
respectivelijk strekkende, alles te samen voor van de gemelde
Vuchterstraat achterwaarts tot tegens den gemeenen weg of
straat, loopende langs de Kruysbroederskerk, daarop die panden
met een poortje uytkomen, — aan de Boomsche gemeente
der meergenoemde kerkenhuysinge. Hoe die kerkenhuysinge,
toen was leert ons van Heurn in zijne Beschrijving als volgt :
,,De kerstpelkerk van St. Kathrijn staat in de Vugterstraat
by de Molenbrug ; zy is in of omtrent het jaar 1696 ge-
timmerd ; het gebouw, dat taamlijk groot en lugtig is, heeft
twee ingangen, d'eene in de Vuchterstraat neven het huis des
Priesters 1) en de andere tegenover de Kruisbroederskerk ; in
deeze kerk is maar een autaar; daarin staat een schilderye,
die (zo het my voortkomt) door den beroemden Theodoras van
Thulden geschilderd is ; daarin word de Moedermaagd ver-
beeld met het kind op den arm, die den roosenkrans aan
St. Dominicus geeft 2). Tegenover het autaar is een oxaal,
waarop een orgel staat. Deze kerk word door een Priester
en een Kappellaan bediend, die in de Vugterstraat eene huizinge
hebben, welke in het jaar 1788 geheel is vernieuwd."
Volgens Schutjes IV p. 294 en 353 noot 1 werd dit
bedehuis, dat ook volgens hem stond in den tegen woordigen
tuin der Pastorie van St. Catharina (de Kruiskerk) grootendeels
gesloopt toen de Katholieken die kerk weder in gebruik namen.
De pastorie van dit bedehuis, die het eigenlijke huis het
Beerken was, maakt thans een deel uit van de tegenwoordige
pastorie van gezegde kerk, welke door den aankoop van het
daarnaast staande huis de Vergulde Ossenhuid aanmerkelijk
is vergroot geworden.
Over de bedehuizen, welke de Katholieken in den Prote-
testantschen tijd in den Bosch hadden, nadat de Staten Gene-
raal hun daartoe bij Resolutie van 16 Februari 1747 meer
1) Naast dat huis liep voorheen een gangetje, waarvan het voorste
gedeelte thans is ingenomen door de tegenwoordige pastorie der Kruiskerk.
2) Deze schilderij hangt thans in de Kruiskerk ; de andere schil-
derijen, die daar hangen, zijn van Petrus Verhagen en afkomstig uit de
Abdij van Averbode.
— 343 —
vrijheid hadden verleend, deelt van Heurn in zijne Beschrijving
nog het volgende mede :
„Een ieder, die de stad volkomen kent, weet, dat naar
maate het getal der Roomschgezinden inwoneren alhier er te
weinig kerken zijn of dat de kerken te klein zijn. Op alle
de kerkendagen zijn die zo opgepropt, dat er zo veel plaats
niet is, dat de menschen daarin staan kunnen, zo daterveelen
onder den blooten hemel moeten blyven. Indien by oorlogs-
tyden er veel krijgsvolk binnen de stad, of dat er in vredestijd
eenige regimenten, waarin zich veele Roomschgezinden bevinden,
gelegt werden, is het veel erger. In sommige kerken moeten
de lieden op zolders onder het dak zitten, hetwelk des zomers
niet alleen ongemakkelijk maar ook zeer ongezond is. De
Algemeene Staaten hebben denkelijk op het betoog hun des-
wegen gedaan in den jaare 1775 goedgevonden, dat de kerk
in de Kerkstraat twintig voeten uitgezet mogt werden en in
het jaar 1779, dat de kerk van den Plebaan in de Tolbrug-
straat, die oud was en vernieuwing noodig had, merkelijk ver-
groot mogt werden.
De Roomschgezinden hebben derzelver kerken zo ver-
deeld, dat de oude kerstspellen in stand gehouden werden,
dan alzo er in het kerstspel van St. Peter en Paulus geen
Roomschgezinde kerk staat, is de priester van St. Jan of
cle Plebaan, ook priester van dat kerstspel. Het doopen,
trouwen en alle ander priesterlijke bedieningen over die twee
kerstspellen behooren aan denzelven. De kerstspellen van St.
Jakob en St. Kathrijn hebben ieder hunnen bijzonderen priester
en kerk".
/. Het Kruisbroedersklooster.
Dit klooster, dat achter de Vughterstraat aan het Kruis-
broedeishof stond, was van uit eerstgemelde straat te bereiken
zoowel door eene poort, die, zooals wij reeds zagen, voor den
Kuipertjeswal stond als door eene poort, cle Kruisbroederspoort
— 344 —
geheeten, welke voor het Kruisbroedersstraatje zich bevond 1) ;
bovendien kon men er komen van uit de St. Jorisstraat door
eene poort, ook genaamd de Kruisbroederspoort, waarboven
zich uitstrekte eene kamer van het huis, nu genummerd
St. Jorisstraat n° 1 1 ; van af deze poort liep naar het klooster
eene straat, eveneens het Kruisbroedersstraatje geheeten, in
welke laatste straat eene brug over de Dieze lag, die 16 Sep-
tember 1606 door dat convent aan de stad den Bosch werd
overgedragen (Reg. n° 272 f. 322 v60).
Naast cle Kruisbroederspoort in de Vughterstraat stond
het huis, genaamd in de Ploeg, thans genummerd 82. Nico] aas
Kuysten, zoon van Aard Franchoyszn 2), verkocht 13 Augustus
1614 (Reg. n° 286 f. 434) van dat huis een bleekveld, gelegen
achter het achterhuis van het voorhuis daarvan, welk voor-
huis toen gezegd werd te staan naast de Kruisbroederspoort,
— aan heer en mr. Henrick Voss, priester, baccalaurus in de
Godgeleerdheid en pastoor der parochiekerk van St. Catharina
te den Bosch, mr, Henrick van Heumen, licentiaat in de rech-
ten en raad van den Bosch, Jan der Sluys en Einood
Peterszn, in hunne hoedanigheid van fabriekmeesters der ge-
zegde kerk, ten behoeve van haar „tot der zeer nootelycke
vergrootinge van den kerckhoff aldaer tot begraeffenisse der
dooden. Mr. Jacob van Balen, president-schepen van den Bosch,
als man van Angela Creeft, dochter van Michiel en Elisabeth
Kuysten, vernadercle echter het verkochte 12 Augustus 1615;
hij was echter niet altijd de St. Catharinakerk zoo ongenegen
als hij zich nu jegens haar betoonde, want 20 December 1596
(Reg. n° 260 f. 93 vs0) had hij als man zijner genoemde
vrouw, c. s. aan de Fabriekmeesters van die kerk verkocht,
tot behoeft der breydinge ende ampliatie des kerkwechs der
i) Zie hiervoren blz. 289.
2) Mathijs Henrickszn Kuysten verkocht in 1564 (Reg. n° 210 f.382)
aan zijne zuster Margriet de helft van een huis, staande in de Kruis-
broederspoort tusschen" het erf van het huis In de ploeg ex uno en dat
der kinderen van Michiel Kreeft exalio en zich achterwaarts uitstrekkende
tot aan eerstgemeld erf.
HET KOOR PER KRUISKERK EN HARE VOORMALIGE PASTORIE.
Behoort bij blz. 345.
— 345 —
kercke vöors , een tuin. gelegen omtrent der Cruysbroede-
renkercke in de Cruysbroederepoort tussen den kerckwech
aen d'een syde ende erffenisse, eertijts Jan van de Laer,
nu der fabrycke van St. Catharyne parochiekercke aen de
ander syde.
Aan het einde der beide Kruisbroedersstraatjes moet ook
nog eene poort gestaan hebben, die tot het Kruisbroedersklooster
toegang gaf. zooals blijkt uit de na te melden Bossche Sche-
penakte van 1534 (Reg. n° 144 f. 418), betreffende het bouwen
van eenen boog boven de Dieze achter het huis, genummerd
St. Jorisstraat n° 11, en uit meergemeld werk van Jac. van
Oudenhoven, eerste uitgave blz. 53, waar hij zegt, dat het
volgend opschrift stond op de Kruysbroereü kerckspoort, welke
de Vossen- of Kruisbroederspoort heette en blijkens van
Oudenhoven 1. c. dit opschrift had:
Da tua dum tua simt, post mortem tua non simt.
De geschiedenis van het Bossche Kruisbroedersklooster
vindt men bij Schutjes in diens meergezegd werk uitvoerig ver-
meld; ik zal daarom ze hier niet mededeelen. Alleen wil ik
hier vermelden eenige bijzonderheden aangaande de kapel van
dit klooster en de aan zijn kloostergebouw na 1629 gegeven
bestemming, die Schutjes niet geeft en die ik vond in de
Beschrijving van van Heurn.
Volgens die Beschrijving bestond de kapel van dit klooster
aanvankelijk alleen maar uit het tegenwoordig koor der kerk
van St. Catharina; dit prachtig stuk bouwwerk, dat het eenig
merkwaardige is, dat oplevert het uitwendige van die kerk,
welke naar hare vroegere eigenaars de Kruisbroeders — of, zoo-
als meest gebruikelijk is, de Kruiskerk geheeten wordt, schijnt
eerst in 1533 begonnen te zijn, omdat in een steen, staande in
een harer dommers, dat jaartal uitgehouwen stond; in het ge-
welf van het koor stond het jaar 1542 geschilderd, wat kan
beteeken d hebben dat dit koor eerst in dat jaar voltooid werd.
— 346 —
In het jaar 1569 werd deze kapel tot parochiekerk verheven 1)
en .daardoor al spoedig te klein om het aantal geloovigen te
bevatten, die er hunne godsdienstplichten moesten vervullen;
daarom werd in 1601 aan gezegd koor een schip gebouwd,
waarvoor Anthony Schetz, baron van Grobbendonck, de toen-
malige bevelhebber van den Bosch, den eersten steen legde,
zooals blijkt uit het opschrift van een steen, die in den N.W.
muur van dat schip gemetseld was en dat luidde als volgt:
Als men schreef sestien honderd en een.
Leyde den Heer van Grobbendonck, Gueverneur deser stat,
Aan desen Piler den eersten steen.
De uitbreiding der kapel schijnt in 1616 voltooid te zijn
geweest, omdat dit jaartal in het gewelf van het schip geschil-
derd stond; dat gewelf was slechts van hout, terwijl dat van
het koor van steen was; dit was ook beschilderd.
Bij den bouw van het schip werd daar aan de N. zijde
ook nog een dwarspancl gebouwd, doch aan de Z.zijde niet;
dit werd waarschijnlijk nagelaten om het Kruisbroedersklooster,
dat daar stond, niet te veel te beknellen. De Regeering dei-
Stad deed in 1620 in het nieuw gebouwde schip dezer kapel,
die nu geheel en al eene kerk was geworden, een raam
plaatsen, waarin het wapen der stad geschilderd was, nadat
reeds in het jaar 1609 Bisschop Masius 2) daarin een geschil-
derd raam gesteld had waarop hij in knielende houding was
1) De Pastoor dezer parochiekerk kreeg tot pastorie het antieke huis,
dat ten N. der kerk staat en waarin thans de koster van diekerk woont; blijkens
het jaarcijfer, dat in den gevel van dit huis staat, werd het eerst in 1619
gebouwd, zoodat te voren de Pastoor der parochie van St. Gatharina eene
andere woning moet hebben gehad. Dit was ook werkelijk het geval, want
blijkens eene Bossche Schepenakte van 1605 stond in dat jaar in de St.
Jorisstraat tegenover het Kruisbroedersstraatje een huis, toebehoorende
aan de Pastorie van de St. Catharinakerk, dat te voren had toebehoord,
eerst aan mr. Ewald Mallants, daarna aan Gatharina weduwe van Henrick
van Deventher (zijnde deze laatste eigenares vermoedelijk Gatharina van
den Kerckhoff wede van Henrick Proening van Deventher.)
2) Hij is 11 Juli 1614 in het hoogkoor der St. Janskerk van den Bosch
begraven onder een monument, datthansopeeneandereplaatsindiekerkstaat.
— 347 —
afgebeeld, terwijl aan zijne eene zijde geschilderd was Christus
aan het kruis en aan den anderen kant de Moeder Gods. Bij
het bloed, dat uit de zijde van den Zaligmaker liep, stond
geschilderd: Hinc a sanguine pascor en uit de borsten zijner
Moeder liep melk naar den Bisschop met de woorden er bij:
Hinc ab ubere lactor, terwijl onder de beeldtenis van den
Bisschop geschilderd stonden de woorden: Positus in medio
quo me vertam nescio.
Toen tijdens het Twaalfjarig bestand eenige Protestanten
uit de Noordelijke Provinciën des Rijks den Bosch waren komen
bezichtigen en zij daarbij ook een bezoek hadden gebracht aan
de Kruiskerk, vond men onder dit raam met rood krijt, blijkbaar
door een hunner, geschreven:
O groote zot!
Keer u tot God.
Tot veel twistgeschrijf gaf dit laatste glasraam aanleiding,
zooals ik medegedeeld heb in Taxandria X p. 63.
Boven de Kruiskerk werd na hare voltooiing een torentje
met een hooge spits geplaatst, in wrelk torentje twee luiklokken
gehangen werden. Bij den geweldigen storm van 8 December
1703 woei dat spits er van af en viel het door het houten
gewelf van het dwarspand naar beneden; daarna werd het
torentje met een lager spits gedekt.
Bij het beleg van den Bosch in 1629 werd deze kerk erg
gehavend 1), welke schade de Regeering der stad eerst in 1648
is begonnen te herstellen; het schijnt, dat dit werk pas in 1650
voltooid werd, omdat dit jaartal geplaatst werd boven het portaal,
dat bij dit herstellingswerk aan deze kerk werd aangebracht ;
bij gelegenheid van dat werk werden twee kapelletjes der
kerk wegens bouwvalligheid afgebroken ; van Heurn gist, dat
die aan weerszijden van het koor der kerk stonden. Toen deze
kerk weder hersteld was, is zij door de Hervormden voor hun-
nen eeredienst in gebruik genomen. Hun predikant predikte er
1} J. van Oudenhoven 1. c. p. 30.
— 348 —
alleen des namiddags. De Regeeringspersonen der stad hadden
in den Protestantschen tijd in deze kerk eene bank.
In 1688 barste de klok, welke in den toren van deze
kerk hing en toen is daarvoor in de plaats gehangen de klok,
die zich bevond in den toren van de kerk van het Groot Be-
gijnhof.
In het jaar 1758 bevond men, dat de vijf pilaren, welke
aan de N. zijde der kerk stonden en welke de eenigen waren,
die zij toen had, sterk Westwaarts begonnen over te hellen,
zoodat men beducht werd, dat de kerk aan die zijde zoude
instorten; daar aan hare buitenzijde geene plaats was om er
een dommer tegen den gevelmuur der kerk te zetten, heeft de
Regeering der stad, ten einde hare instorting te voorkomen,
een sterken muur binnen in de kerk doen bouwen tusschen
den laatsten der pilaren en haren Westelijken muur. In 1794
moesten de Hervormden deze kerk ontruimen, om ze te doen
dienen tot garnizoensbakkerij der Franschen. Hare verdere
lotgevallen vindt men nauwkeurig vermeld bij Schutjes IV
p. 347 en volgd.
De grafzerken, welke zich voorheen in deze kerk bevonden
en thans allen daaruit verdwenen zijn 1), waren de volgende :
Tegen de N. muur van het koor was eene fraaie graf-
tombe, waarop in marmer uitgebeiteld stonden de wapens der
hieronder te vermelden abten der Abdij van Bern, met eenige
teekenen hunner waardigheid er bij, terwijl op een zwarten
steen daarvan in gouden letters dit opschrift stond :
Monumentum reverendorum admodum in Christo patrum,
Domini Johannis Vercuylen, Abbatis monasterii Beatae Mariae
Virginis in Berna, Ordinis Praemonstratensis, hic in exilio
sepulti. Obiit 1621 prima Novemb.
NEC NON
reverendorum admodum Dominorum ejusdem Monasterii Abbatum,
pridem ob exilium hoc loco (iiüescentium, D. Adriani Vlimii,
1) Men 2?ie hierover nog van Heurn Histwie II p. 512.
— S49 —
qui obiit 1606 18 Decembris, D. Arnoldi a Vessem de Tilborch,
qui obiit 1608 24 August.
Orate pro eis.
Tegen den Z. muur van het koor stond ook eene fraaie
graftombe en wel van de familie van den Graef. Daarboven
stonden de wapens van van den Graef en van Sambeek en
daaronder stond in gulden letters in eenen blauwen steen dit
grafschrift :
D. O. M.
Begravenisse Govaerts Gerardsen van den Graef, sterft
den 29 December 1620. Ende Maria van Sambeek, sijn huis-
vrouwe, sterft den 9 Junij 1626, midt haere kienderen en kients-
kienderen, borgeren en cooplieden dezer stadt 1627.
In het O. einde van het koor lag eene groote grafzerk,
waarvan door Schepenen van den Bosch 12 November 1773 de
volgende beschrijving gegeven werd, die geregistreerd staat in
Schepenregister n° 586 fol. 230:
Wy mr. Jan Hendrik van Heurn en Willem Gornelis
van Heemskerek, scheepenen in den Bosch, maaken kenlijk,
certificeerende mits cleezen, dat wy ter instantie en requisitie
van Jonkheer de Vooght, wonagtig binnen de stad Eyndhoven.
gelaste, zoo hy zyde, van zyne principalen, ons hebben ver-
voegt binnen deeze stads parochiale kerk, gen*, de Kruysbroe-
derskerke en ons op het hooge choir hebben la aten aanwysinge
doen van eenen grooten blauwen zarksteen met figuuren en
wapenen behouwen, waarvan ons beschryvinge is versogt, de-
welke wy bevonden hebben te weezen als volgt : in het mid-
delste vak of perk was cle gedaante van een manspersoon, om-
hangen met een mantel tot op de voeten, hebbende op de
linkerzyde van de borst een cruys in deze gedaante (hamer-
kruis) en boven aan in dat vak ter weederzyde van het hooft
een wapenschild, verbeeldende byde hetzelve, namentlyk een
cruys (hamerkruis) aldus ; in de bovenste afsneede stond in
het midden in een rond de verbeeldinge van een ciborie met
— 350 —
een halve Hostie boven uitkomende en aan de eene zyde het
wapen van Masschereel en aan de andere zyde het wapen van
Oey. byde met timbers; in de onderste afsneede stond deze
inscriptie :
Clauditur hoc saxo venerabilis D. Florentius Massche-
relius, ordinis equestris Beatae Mariae Teutonicorum commen-
dator in Vucht, qui obiit anno 1608 die 29 Aprilis, nee non
Domicella Petronella Spirink, avia, ac soror sua Maria Massche-
reel, quae obiit 1540. Requiescant in pace.
De quartieren op den rand van deezen steen verbeelt,
waaren vier aan elke zyde, als volgt :
Masschereel Oey
Berkel Spyrink
Merkelbeek Eyck
Becker Bueren.
Ten N.VV. van laatstbedoelde zerk lag eene andere,
waarop de wapens van de Fierlanclt en de Wolff uitgehouwen
stonden met dit grafschrift er onder :
Nobili et Amplissimo Viro Do. Simoni Fierlants, Philippo
IJ0 ~Hispaniarum Regi Catholico a Consiliis, ac per 18 annos
Ducatus Brabantiae in districtu hujus Urbis Ditionibusque sub
ea Quaestori generali.
NEC NON
D. Theodorae de Wolff, ejus carae conjugi, Liberi moe-
sti posuere. Obiit ille 8 Aprilis 1601, illa 10 Decembris 1621.
Jacet et hic Amplissimus Dominus Martinus Fierlants, eorum
filius, nobilis paterni stemmatis, animi status ac tumuli aequus
haeres, successor, ac Nobilis Domicella Catharina van Eyck
praevius ante obiit 12 Febr. 1622.
Tu lector piis manibus bene apprecare.
In het schip der kerk lag niet ver van het koor eene
zerk, waarop het wapen van van Gerwen uitgehouwen stond
en waaromheen in het vierkant dit opschrift zich bevond:
— 351 —
Hier leyt begraeven Jonker Jan van Gerwen die sterft
in 't jaer'1504 den 19 October. En Juffrou Geertruyd sijn huis-
vrou, die sterft in 't jaer 1526 den 24 September. In elk dei-
hoeken van het vierkant stond een kwartier en wel als volgt:
Gerwen Heynden
Roesmont Vucht.
Wat verder westwaarts lag de grafzerk van de familie
van der Sluys. Daarop stonden de wapens van van der Slujrs
en van Cronenbnrg en daaronder dit grafschrift:
Hier leyt begraeven Jan Jansse van der Sluys, sterft
1631 den 10 October. En Adriaan van der Sluys, sijn soonr
sterft den 14 Januarij 1634. En Maria van der Sluys, huys-
vrou van Adolph Cremers, sterft den 2 Maert 1634. En Cor-
nelis Jacobse van Vechel sterft den 17 November 1675. En
Catharina Vilters, sijn huisvrou, sterft 25 July 1683.
Ter zijde van de wapens stonden deze, evenwel niet
juiste kwartieren :
Van der Sluys Cronenburg
Van Hedel van de Water.
In het Z. W. van het schip lag de grafzerk der familie
van den Velde gezegd Honselaer. Daarop stonden uitgehou-
wen de wapens van van den Velde gezegd Honselaer en van
Wel en daaronder het volgend grafschrift :
Hier leyt begraven Heer Mathys Jansse van den Velde
d. H., sterft den 26 Julij 1622. En Maria van Wel, sijn Ed.
huysvrou, sterft den 15 Julij 1637. En Walraven van Rosmalen,
sterft den 3 November 1619. Johanna Mutsaerts, sterft den
4 Februarij 1657 en Hr. Jan van den Velde d. H., haer man,
sterft den 22 Junij 1668 aet. 78. Heer Franciscus van den
Velde dict Honselaer sterft den 26 December 1685, desself s
soon. Juffrouw Joanna Maria van den Velde dict Honselaer,
sijn Dogter, sterft den 27 December 1706.
In de doopkapel dezer kerk was nog een epitaphium
— 352 —
ter nagedachtenis van Gerardus a Brueckelaer, haren derden
pastoor, nadat zij tot parochiekerk verheven was. De inhoud
van dat epitaphinm vermeldt Schutjes IV p. 350. Van Heurn
vermoedt dat dit epitaphium eene schilderij was en dat die uit
deze kerk in 1629, na de reductie der stad, verwijderd is.
Het Kruisbroedersklooster stond ten O. der Kruiskerk
en wel tusschen die kerk en het terrein der tegenwoordige
gevangenis. Het werd in 1682 ingericht tot eene militaire
gevangenis, de geweldiger provoost genaamd, nadat een deel
van het gewezen Minderbroedersklooster, dat aan de Snelle-
straat stond, opgehouden had zulks te zijn ; Foppens in zijne
Historia Episcopatas Sylvaeducensis p. 300 deelt dit aldus mede:
ex conventu crucigeroriim facti sant carceres militum prae-
sidii, terwijl in de Rekening van den Rentmeester der Gees-
telijke goederen van den Bosch over 1677 dit als volgt wordt
medegedeeld :
Het Cruysbroeders clooster wort volgens resolutie van
haar EcL Mog., geexihibeert in de reechening de a° 1673,
bewoont bij N. Bystervelt (zoo) als als oock in voorgaende
reechening is geseyt.
Het voornoemde clooster, als in het voorgaande reecke-
ninge is geseyt, niet genoech en mochte gelden, ten tyde als haer
Ed. Mog. heeren Gedeputeerdeu | Marty 1681 present waren
hebben nu (soo men verstaet) toegestaen aen den capiteyn ge-
weldiger tot desselfs won in ge en gevangenhuys memorie.
In 1748 bepaalden cle Staten Generaal, dat het gewezen
Kruisbroedersklooster speciaal zou dienen tot gevangenis voor
de deserteurs tot en met den rang van sergeant of wachtmeester
van cle garnizoenen van den Bosch, Grave, Venlo, Gelderland
en Utrecht en dat daartoe bestemd zoude worden eene zaal
voor hun dag- en eene andere zaal voor hun nachtverblijf;
over dag zouden zij met de boeien aan de beenen aan cle ves-
tingwerken moeten arbeiden. De Raad van State stelde voor
deze gevangenen eenen ziekentrooster aan, die hun des Zondags
den Bijbel moest uitleggen.
— 353 —
In 1789 was deze gevangenis, gemeenlijk het Geweldiger
genoemd, zoo oud en vervallen, dat de Raad van State besloot
in de plaats daarvan op het fort de Papenbril eene geheel
nieuwe te doen bouwen met vertrekken tevens voor den Provoost
en den Krijgsraad. Het voormalig Kruisbroedersklooster, Gewel-
diger of Geweldiger provoost, zooals het ook heette, is daarop
den 28 Juli 1801 door Bernard Willem de Roy van Wichen,
kolonel-directeur van 's Lands Fortiflcatiën, in zijne hoedanig-
heid van gemachtigde van den Agent van Oorlog der Bataafsche
Republiek, verkocht aan Arnoldus Kluytmans, wonende te den
Bosch; het werd toen omschreven als thuis en erf, voorheen
gebruikt tot eene Militaire Provoost, gelegen bij de Manege" ';
de kooper zal dit gebouw toen wel gesloopt hebben ; op de
plaats, waar die provoost stond, staan thans gebouwen, toebe-
hoorencle aan de parochiale kerk van St. Catharina.
De provoost-geweldige, die over gezegde gevangenis of pro-
voosthuis gesteld was, huurde in lateren tijd van particulieren
een bij het Geweldiger staand huis, zooals blijkt uit eene
Schepenakte van den Bosch van 29 Mei 1755, waarbij Peter
van der Veen, vorster en gerichtsbode van Eersel, Duizel en
Steensel, als gehuwd met Catharina Kelderman; Arnoldus
Kelderman te den Bosch en Martinus van Heynsbergen, vorster
en gerichtsbode van Vechel, als gehuwd geweest met Allegonda
Kelderman, zijnde zij respectievelijk zoon en schoonzonen van
Johan Kelderman, in leven koopman te den Bosch, aan Wouter
van Aalst aldaar verkochten : een huis, staande bij het gewezen
Kruisbroedersklooster, nu de woning van den Geweldigen pro-
voost, achter de kerk aldaar naast een gangske, separeerende
dit huis van het erf van mijnh. van Boxtel, door hunnen ge-
noemden erflater 8 October 1738 gekocht geweest van Johannes
Martinus, Thomas Wolterus en Maria Geertruid van der Vaart,
alsmede van Jan Brouwers. Dit huis zal ook wel tot het
Kruisbroedersklooster behoord hebben.
Op een erf van dit klooster was door den Staat na 1629
eene manege gebouwd, die in het jaar 1788 werd vergroot en
23
- 354 -
geheel veriiieuwd. Deze bestaat thans nog. Ook behoorden tot
dit klooster de op blz. 333 vermeldde bleek, zoomede een open
terrein, dat gelegen was ten W. der Kruisbroederskerk en, na te
zijn vergroot toen deze kerk eene parochiekerk geworden was, een
tijd lang tot openbare begraafplaats gediend heeft; thans is het
als tuin in gebruik bij de bloemkweekers firma Verhoeven ; op de
poort daarvan kan men nu nog lezen de woorden: Gedenk de dood.
m. Het huis genaamd „In Amsterdam".
Vughterstraat n° 66.
Het huis, dat aan den Noordelijken hoek van de Vughter-
straat en de St. Jorisstraat staat, was oudtijds eene zeepziederij
en kreeg, waarschijnlijk toen Amsterdammers het bezaten^ den
naam van In Amsterdam. Die Amsterdammers zullen geweest
zijn de zeepzieder Goijart Hermanszoon en diens huisvrouw
Jenneken. Hunne erfgenamen, zijnde: Jan, cle zoon van ge-
noemde echtelieden; cle kinderen van diens dochter Jenneken
en van haren man Jan van Arkel, met namen: Goijart en
Isaack van Arkel; de kinderen van Aleid, de dochter van meer-
genoemde echtelieden en van haren man Everard van Arkel,
met namen: Anneken, huisvrouw van Jacob Stevenszn; Janneken
eil verdere kinderen, die toen nog onmondig waren; Arnoult*
en Godefroi, zonen van Herman, den zoon der dikwerf genoemde
echtelieden, verkochten 11 Juli 1612 (Reg. n° 283 f. 543) aan
Willem, den zoon van genoemden Herman, die als hun mede-
erfgenaam daarin reeds Vs bezat, 4/ö in gezegd huis, dat toen
gezegd wrerd te staan in de Vughterstraat op den hoek der
St. Jorisstraat naast het huis van Herman Strick 1) Lambertszn
en zich achterwaarts uit te strekken tot aan het erf van Aert
Janszn Gast, den kreupele en de Dieze.
1) In eene Bossche Schepenakte van 1637 compareeren de onmon-
dige kinderen van wijlen den schoenmaker Lambert Strick Hermanszn
en diens echtgenoote Jenneken, dochter van Dirck Janszn van Ravensteyn.
— 355 —
Janneken, de te Amsterdam wonende dochter van ge-
noemden kooper, Willem Goijartszn, verkocht den laatsten Juli
1619 (Reg. n° 344 f. 485) dit huis, dat toen gezegd werd te
zijn: „eene hoechuysinge, gemeynlijck genoemt in Amsterdam,
uitgaende in de Vuchterstraet, ende drye cameren ofte woningen,
uutgaende in de St. Jorisstraet ende staende achter voors.
voorhuys," staande op den hoek der St. Jorisstraat tusschen die
straat ex uno en het huis van Herman Lambertszn Strick ex alio
en zich achterwaarts uitstrekkende tot aan het erf van Aert
Janszn Gast, den kreupele en tot aan de Dieze, met de daartoe
behoorende zeeperijbakken, — aan den zeepzieder Mathys Janszn
Wytmans. Diens kleinkinderen en diens dochter Catharina ver-
kochten 9 April 1655 dit huis bijeene akte, luidende als volgt:
Alsoo Dierck Wytmans, soene wylen Matheus Wytmans,
woonende tot Gorinchem, als wittich naergelaeten weduwer van
wylen Ida, syn e huys vrouwe, dochtere Schalcx Claesznvan den
Bosch, de tochte hem competerende in de helfte van eene hoeek-
huysinge, gemeynlick genoempt in Amsterdam, metten gronde
van dyen, uytgaende in de Vuchterstraet ende vier cameren
oft wooningen, uytgaende in St. Jorisstraet, gestaen ende gele-
gen vervolgens achter den voors. voorhuyse, met een plaetse
eertijts geweest sijnde eene seeperye, streckende van de voors.
voorhuyse achterwaerts tot aen de riviere de Diese, met den
steyger daerachter aenstaende, ende allen den rechten ende
toebehoirten derselver voors. huysinge ende vier cameren oft
wooningen, gestaen ende gelegen inne 's Hertogenbossche, uyt-
gaende in St. Jorisstraet achter het voors. groot huys, genaempt
Amsterdam, aen cl'een syde, ende tussen huys ende erve Coenraets
van Os aen cVander zyde, welcke helfte der huysinge ende
cameren voorn, de voors. Dierck Wytmans midts doot ende
afflyvicheyt van syne ouders aengecomen was, hadde wittelick
opgedraegen ende overgegeven Laureyns van Kessel, secretaris
deser stadt, tot behoeft van syne onmundige kijnderen aen de
voorn. Ida van den Bosch, zyne huys vrouwe zal. geprocreert,
enz. Soo sijn gestaen voor Schepenen ondergescreven die voors.
— 3o6 —
Dierck Wijtmans als vader van syne voorsr. onmundigen enz.,
voor d'een helft ende Mathijs Wynants van Heusclen, coopman
alhier, als wittich man ende momboir van Catharina, zyne
huysvrouwe, dochtere Matheys Wytmans voorn., voor d'ander
helft, 't voors. geheel huys, genoempt in Amsterdam, ende vier
cameren daer achter aenstaende, enz., hebben sy wittelick
ende erffelick opgedragen ende overgegeven Johannes van
Grimbergen, coopman (in zijden lakens) binnen dese voors.
stadt. 9 April 1655.
Johannes van Grimbergen, die alzoo kooper van dit kapi-
tale huis werd, had tot zoon mr Willem van Grimbergen, raad
en rentmeester van den Bosch, die huwde met Johanna de
Willefinck, welke hem deze kinderen schonk:
a Maria Magclalena van Grimbergen, huisvrouw van
Dominique Pasque de Chavonnes ; b Johanna van Grimbergen,
echtgenoote van Georgius Justus Muller; c Mechelina; cl Elisa-
beth en e Johan van Grimbergen, procureur.
Zijne genoemde erven, die sub a en b wellicht uitgezon-
derd, verkochten 25 April 1722 Vs in dit huis, dat thans gezegd
werd te zijn een nieuiv huis in de Vughterstraat, bestaande
uit vijf woningen onder één dak, staande tusschen het huis der
erven Strick ex uno en de St. Jorisstraat ex alio en zich
achterwaarts uitstrekkende tot aan de Dieze, aan mr Johan
van Heurn, secretaris van den Bosch, die aan hen, welke het
overige % van dat huis reeds hadden, dat Vs weder overdroeg.
Meergenoemde erven sub c, cl en e verkochten daarop
den 20 Maart 1726 (Reg. n° 512 f. 136) van dit huis het
hoekhuis aan Arnoldus Heeren, burger van den Bosch. Deze
was zeer waarschijnlijk een zoon van Jan Goijartszn 1) Heeren
en Margaretha de Bruyn daar toch deze echtelieden in het jaar
1690 in het Katholiek bedehuis van St. Pieter te den Bosch
eenen zoon Arnoldus lieten doopen.
1) Den 14 September 1666 werd een Goijart Heeren voor den tijd
van zes jaren uit den Bosch gebannen en veroordeeld aan die stad te
leveren 12 groenlakensche kussens met het stadsAvapen erop: »omdat hij
qualijck van de heeren van de Magistraet gesproocke hadde".
— 357 —
Arnoldus Heeren kocht dat hoekhuis, omdat hij er het
ambacht van bakker en grutter wilde uitoefenen. Voor de uit-
oefening van het bedrijf van bakker had hij toch een hoekhuis ,
noodig, omdat het oudtijds voorschrift te den Bosch was, dat
de broodbakkerijen er in hoekhuizen moesten worden gedreven,
wat zekerlijk bepaald was met het oog op het gevaar van brand,
dat dergelijke inrichtingen opleveren. Had een bakker te den
Bosch in een hoekhuis versch brood gebakken, clan was het de
gewoonte, dat hij dat in den vroegen morgen in zijne buurt
bekend maakte door op een hoorn te blazen, zooals er kortelings
geleden nog een hing in de broodbakkerij van van de Well op
de Pensmarkt te den Bosch; van daar dit rijmpje:
De bakker van den hoek,
Die heeft van nacht geblazen,
Enz. /
Genoemde Arnoldus Heeren was de stamvader van de
familie van dien naam, welke een tijd lang in den Bosch ge-
bloeid heeft en er thans niet meer bestaat ; zijne vrouw was
Geertruy van Ravesteyn, met wie hij 4 November 1714 in
den echt verbonden werd en die hem deze kinderen schonk :
Johannes Godefridus, geboren in den Bosch 22 September 1715;
Gerhardus ; Willemina, de huisvrouw van Cornelis Mosmans en
Guilliam Heeren, welke laatste tot kinderen had: Catharina, de
echtgenoote van Albertus Leonardus Vogelvanger en Geertruy,
de huisvrouw van Martinus Franciscus van Hooft.
De sub c, d en e hierover genoemde kinderen van Willem
van Grimbergen verkochten den 20 Maart 1726 ook de andere
woningen, welke met het voorschreven hoekhuis onder één dak
gebouwd waren, en wel die, welke in de Vughterstraat stond
tusschen het huis In Amsterdam en dat der erven Strick, aan
Cornelis van Utrecht, burger van den Bosch, terwijl zij van de
andere, die langs de St. Jorisstraat stonden, verkochten cle eerste,
die tegen het hoekhuis aan stond, aan mr. Otto van Cattenburg,
schepen en raad van den Bosch ; de daarop volgende aan
— 358 —
mr. Lambert van den Heesacker, advocaat in den Bosch en de
daarop weder volgende aan mr. Abraham Hubert, ook schepen
en raad van die stad. De middelste dezer woningen, zijnde
thans genummerd St. Jorisstraat 8, werd 23 November 1730
(Reg. n° 555 f. 226 vso) door Ambrosius Schut, wijnkooper in
den Bosch, als gehuwd met Cornelia Maria Schouten, eene der
testamentaire erfgenamen van genoemden mr. Lambert van den
Heesacker, verkocht aan Jor. mr. Steven Johan van den Velde
gezegd Honselaer, woonachtig in den Bosch ; het werd toen
omschreven als een schoon en van nieuws opgetimmerd huis
met erf, staande inde St. Jorisstraat tusschen dat van mr. Otto
van Cattenburg ex uno en dat van Abraham Hubert ex alio,
zich achterwaarts uitstrekkende tot aan het erf van J. Strick.
Genoemde van den Velde behoorde tot een adellijk Brabantsen
geslacht, waarvan ik de navolgende geslactitslijst uit de Bosche
schepenregisters heb kunnen opmaken:
Jan Peterszn van den Velde van Boxmeer had van zijne
huisvrouw N. N. deze zonen:
a Peter van den Velde, wiens kinderen waren : 1° Catha-
rina ; 2° Judith, echtgenoote van Jan Cocx van Cleve, kleermaker
te Antwerpen; 3° Jan, die vóór 1636 kinderloos stierf en tot
echtgenoote had Elisabeth, dochter van den bakker Floris Janszn.
b Mathijs van den Velde, die volgt sub 1°.
I Mathijs van den Velde, hiervoren sub b genoemd,
stierf 26 Juli 1622 en huwde met Maria van Wel, overleden
15 Juli 1637, dochter van Jacob en Elisabeth, de dochtervan
Gielis Lucaszn van Ham en Catharina de dochter van Wouter
van Baerle. Hunne kinderen waren:
a Peter van den Velde.
b Jacquemyn van den Velde, huisvrouw van Jor Henrick
van Buel, woonachtig te Gent.
c Maria van den Velde, wier laatste man was Ailcem
van den Kerckhoö'.
d mr Jan van den Velde, die volgt sub 11°.
II mr Jan van den Velde, hiervoren sub I d genoemd,
— 359 —
was schout van Geldrop en overleed 22 Juni 1668 in den
ouderdom van 78 jaren. Zijne vrouw was Johauna "Mutsaers,
overleden 4 Februari 1657, dochter van Peter Janszn Mutsaers 1)
en Anna Jansclr van den Wiel 2). Hunne kinderen waren:
a Jacobus van den Velde;
b mr. Frans Dominicus van den Velde, die volgt sub
III0; zij namen bij hunnen familienaam dien van van Honselaer
aan, om welke reden heb ik echter niet kunnen vinden.
III mr Frans Dominicus van den Velde gezegd Honselaer,
hiervoren sub II b genoemd, stierf 26 December 1685, nadat
hij 28 December 1682 had gekocht het kasteel Henkenshage te
St. Oedenrode; in datzelfde jaar had hij ook nog gekocht (Keg.
n° 500 f. 278) en wel van de voogden over Johan Philip Focanus,
minderjarigen zoon van wijlen Franchoys Focanus, landdrost
der Meierij en raad van den Bosch 3), het huis Harenstein,
staande aan het Groene Plein onder Haaren 4). Hij huwde met
1° Catharina Margaretha van den Broeck, die stierf 12 Mei
1671; 2° Margaretha Cornelia van den Berch van Lunenburg,
dochter van Steven, heer van Lunenburg en Elisabeth Schenck
van Toutenburg Hunne kinderen waren:
Ex lma.
a Johannes Petrus van den Velde gezegd Honselaer.
b Jacobus Norbertus van den Velde gezegd Honselaer,
heer van Henkenshage, huwde 7 December 1694 Maria van
Neerven.
Ex 2da.
c mr Steven Johan van den Velde gezegd Honselaer,
hiervoren reeds genoemd, die volgt sub IV.
1) Men zie over dezen tak der familie Mutsaers Taxandria IX blz. 8.
2) Zij hadden ook nog eene dochter Adriana Mutsaers, mater van
het Groot Begijnhof te den Bosch ; haar erfgenaam was mr Frans Dominicus
van den Velde (Reg. n° 472 f. 461 en vlgd).
3) Men zie over hem van fleurn Historie III blz. 206.
4) De erven van Cornelis de Groot hadden het 24 Maart 1665
verkocht aan Diederick van Haersolte, majoor van den Bosch, wiens
echtgenoote en kinderen het 5 April 1668 (Reg. n<> 448 f. 30) verkochten
aan genoemden Franchoys Focanus. Het dient thans tot pastorie.
— 360 —
d Anna Elisabeth van den Velde gezegd Honselaer, die
omstreeks het jaar 1757 stierf.
Nog een paar kinderen, die jong stierven.
Al deze kinderen, behalve dat sub b, bleven ongehuwd.
IV Jor mr Steven Johan van den Velde gezegd Honse-
laer, hiervoren sub III c genoemd, werd hierdoor bekend, dat
hij een boek schreef, getiteld : Oudheden en Gestichten van den
Bosch ; hij was de eenige Katholiek, die een boek over die stad
schreef tijdens dat zij nog tot het Generaliteitsland behoorde ;
veel merkwaardigs bevat dat wrerk echter niet. Den 30 Januari
1743 overleed hij, het door hem, als gezegd, gekocht huis, dat
hij bewoond had, nalatende aan zijne volle zuster Anna Elisabeth;
deze vermaakte het bij haar testament aan Jan Paulus van
den Berch van Lunenburg, woonachtig te Wijk bij Duurstede ;
Jacobus Ignatius van den Berch van Lunenburg, woonachtig
te Zwolle, wiens vrouw, was Hendrica van Grootveld; Isabella
Catharina van den Berch van Lunenburg, woonachtig te Wijk
bij Duurstede; Maria Catharina van den Berch van Lunenburg,
woonachtig te den Bosch en Cornelis Johannes van den Berch
van Lunenburg, ook woonachtig te Wijk bij Duurstede; zij
verkochten 18 Maart 1758 (Beg. n° 573 f. 119) clat huis, dat
nu begrensd werd door dat van Laurens Chatvelt ex uno en dat
van eenen van Hans wijk ex alio, aan Lucas van Beugen.
w. Het eerste Katholieke bedehuis in
de Vughterstraat.
Dit geheim bedehuis werd gehouden in het achterhuis
van het huis, genaamd de Zwarte bok, dat in de Vughterstraat
tusschen de huizen het Bood laken en de Vergulden Eland
staat en thans genummerd is 54.
Jacquelina Guillon weduwe van Jan, den zoon van Hen-
riek van Santen en Antonisken, dochter van Franck Verhoeven,
verkocht 18 September 1610 (Reg. n0 280 f. 329), namens de
kinderen, die zij van haren genoemden man had, het huis de
— 361 —
Zwarte bok, dat alstoeu omschreven werd als: „een huys met
een hooch camerken ende coickhuysken daerachter aen gemaict,
put, ledige plaetsse, schoon achterhuys 1), brugge over het water,
met noch eenen schoonen hoff aldaer over tselve water gelegen/'
staande in de Vughterstraat tusschen het huis de Eland ex uno
en het huis, St. Jorisstraatwaarts staande, toebehoorende aan
Aelbertje weduwe van Roeland van Schijndel, en zich achter-
waarts over het water uitstrekkende tot aan het erf van den kuiper
Wouter Maitenszoon van de Laer, aan Jor. Hercules Zacharias
van Biecht, zoon van wijlen Jor. Hercules Zacharias van Brecht,
den zoon van Jor. Johan van Brecht, den ridder.
De groenroede Marten Vermandel als gemachtigde van
Maria van Brecht, dochter van Jor. (Hercules) Zacharias van
Biecht en weduwe van Don Alonso de Luna, deed 5 Februari
1641(Reg. n° 384 f. 211) namens haar afstand van den tocht, dien
zij had van Vs van dit huis, ten behoeve harer beide onmon-
dige kinderen de Luna, waarna diezelfde groenroede als ge-
machtige van dezen dat Vs ; genoemde Maria van Brecht als
erfgename harer zuster Jacomina Ve ; Jor. Zacharias van Brecht,
haar broeder, voor zich Va en als erfgename zijner zuster Ja-
comina Ve in gezegd huis, dat zij geërfd hadden van eerst-
genoemden Jor. Hercules Zacharias van Brecht (wiens vrouw
was Elisabeth, dochter van Jacob Servaaszn van Weert), ver-
kochten aan Servaas Jacobszn van Weert. Van dezen laatste
zal dit huis gekomen zijn aan de familie Seberts of Zyberts,
daar een daarvan gehuwd was met eene van Weert en in het
laatst der 17e van dat huis eigenaar was Willem Seberts of
Zyberts, echtgenoot van Maria Donckers 2), dochter van Joan
1) In 1560 werd aan Dirck, zoon van wijlen Arnd, den zoon van
wijlen Dirck Arndszn, toebedeeld (Reg. n° 649 f. 68) een huis met tuin
en achterhuis, staande in de Vughterstraat, met bepaling, dat de eigenaars
van dit huis altijd zullen hebben het gebruik van eene kapel, daar men
Mis in doet, staande tusschen het voor- en achterhuis voorzegd en sal
die capclle altijts blijven getimmert gelijck se nu getimmer t is. Mogelijk
was dit huis dat genaamd de Zwarte bok.
2) Men zie hunne afstammelingen in Taxandria VI blz. 200 en 201
en XIV blz. 269—272.
V 362 -
Baptist en Adriana van Horenbeeck. Hem volgden in den eigen-
dom van dit huis op : Theodora Maria de Hee weduwe van
den advocaat mr. Paulus Suyskens, doordien zij het 7 Decem-
ber 1716 kocht van Melchior! Zyberts c. s. (Reg. n° 534 f. 355) ;
Antonius van der Blommen, die van 1753 — 1786 rector van het
bedehuis was, dat, als gezegd, in het achterhuis van gemeld
huis gehouden werd ; Antonius van Gils, de latere president van
het R. K. seminarie van het Bisdom van den Bosch, die van
1786 — 1790 rector van dat bedehuis was en Joannes Dominicus
van der Meulen, die daarvan rector was van 1790—1811, als
wanneer dit bedehuis krachtens besluit van Keizer Napoleon I
van 9 November 1811 werd opgeheven; hij bleef echter het
huis de Zwarte bok bewonen tot aan zijnen dood in 1832 1).
Van Heurn zegt in zijne Beschrijving van het bedehuis,
dat achter het voorhuis van de Zwarte Bok stond en behalve
door dat huis ook nog toegang had van uit de St. Jorisstraat
door het huis, aldaar genummerd 14, het volgende :
Het schijnt my uit het beschouwen des gebouivs. dat
die in den beginne vry kleiner is geweest, dog dat zy twee-
malen daarna vergroot zy ; zy is redelijk groot, maar niet
sierlijk gebouiud; heeft twee uitgangen^ een door het huis des
Priesters in de Vugterstraat en een in de St. Jorisstraat. Dit
bedehuis, dat het eerste in de Vughterstraat genoemd werd,
omdat het ander daarin verder op stond, droeg ook den naam
van de bidplaats der Zeven Weeën. Het werd aanvankelijk
door Minderbroeders bediend en na hen door wereldgeestelijken,
wat genoemde rectoren ook waren.
Het bestond reeds als bedehuis in 1653, zooals blijkt
uit het meermalen aangehaald Memoriaal van Ackersdyck, welke
daarin vermeldt de navolgende invallen, die hij namens den
Hoogschout in dit bedehuis deed :
Den 26 December 1653 gestoort eene Paepsche conven-
ticul in de Vuchterstraet neffens den Elandt, alwaer veel volck
1) Schutjes IV blz. 295.
— 363 —
wierclt gevonden; is voor de volle peene van H huys ontfan-
gen ft SOO ende d'andere bekende persoonen door den Groen-
roede Vermandel doen sommeer en tot betalinge van fl 25.
Den 15 October 1656 gestoort een paepsche conventi-
cule, dewelcke wierdt gehouden in de huysinge, toebehoo-
rende Willem Zeberts, gestaen in de Vuchterstraet naest den
Elandt ; is voor dat huys betaelt de volle peene.
Den 9 Febraarij 1659 gestoort een paepsche conventi-
cule, dewelcke ivierdt gehouden in de Vuchterstraet in de
huysinge, staende naest den Elandt, enz.
Den 26 December 1659 gestoort een paepsche conventi-
cule, dewelcke werdt gehouden in de huysinge, toebehoorende
Willem Zeberts, gestaen in de Vuchterstraet alhier naest den
Elandt, enz.
Schutjes vermeldt niet de namen der priesters, welke in
de jaren dezer stoornissen dit bedehuis bedienden.
HOOFDSTUK VIII.
De St. Jorisstraat.
Eerste Gedeelte.
Deze straat heette aanvankelijk de Hulsstraat of de
Hoelstraat, zooals blijkt uit het Reg. n° 222 f. 570 vso; nader-
hand kreeg zij den naam van de St. Jorisstraat naar de daaraan
gestaan hebbende kapel, die aan St. Joris was gewijd. De
brug, die in deze straat ligt, heette oudtijds de Hulsterbrug.
Naast die brug staat aan de Zuidzijde van deze straat
en wel ten O van die brug
a. Het huis no. 7.
Het eeuige merkwaardige van dit huis is, dat het 19
October 1735, als wanneer het gezegd werd te zijn: een huis
met verschillende beneden- en bovenkamers, tuin en kelder, met
eene schoone galderyel), verkocht wercl aan Johan Martinus van
der Vaart, mr metselaar te den Bosch, bij eene akte, waaruit men
verschillende genealogische bijzonderheden kan leeren kennen,
wijl daarin toch als verkoopers optraden mr Willem de Decquere,
advocaat te Herpen ; Peter Arnoud de Breff, wonende te Wamel
en zijn broeder Jacob Adriaan de Breff, wonende te Haps;
Francis de Decquere, cadet te den Bosch ; Antony de Decquere,
woonachtig te Nootdorp en Anna Wilhelmina Hagens weduwe
1) Men zie over dit huis nog Reg. n° 412 f. 21, 131 en 245.
— 365 -
van Hendrick Willem Winkelman, drossaard der Grafelijkheid
Megen, wonende te den Bosch, allen in hunne hoedanigheid van
erfgenamen van hunnen oom Hendrick de Decquere, die dit huis
geërfd had voor de helft van zijne vrouw Philippina Isabella
de Fierlandt en voor de wederhelft van Antonetta Dongius we-
duwe van Jan Hendrickzn van der Beecke 1) (wiens voordochter
was Aldegonda van der Beeke, echtgenoote van Johan van
Hoorn en wier kinderen waren Antonetta en Maria van Hoorn.)
b. Het Gasthuis van Gijsbert van den Broeck.
No. 9.
Ten O. van laatstgemeld huis stond het gebouw van
het gasthuis van Gijsbert van den Broeck, die tot eene familie
behoorde, welke oudtijds in den Bosch zeer in aanzien was en
aldaar in de St. Janskerk had een marmeren gestoelte tot zit-
plaats en eenen kelder met koperen zerk tot graf 2).
Zooals deszelfs naam het reeds aanduidt werd dit gast-
huis door genoemden van den Broeck gesticht en wel bij zijn
testament van 19 Juni 1464, waarbij hij bepaalde, dat het zou
dienen tot verblijf van zeven mannen, ouder dan 50 jaren, en
hunne dienstmeid.
Den 29 September 1789 is het gebouw van dit gasthuis
door zijnen rentmeester Philippus de Bergh verkocht en thans
is het eene smederij. Het gasthuis zelf werd in datzelfde jaar
vereenigd met het in 1617 door Jan van Sambeek in de Wind-
molenbergstraat gesticht gasthuis alsmede met de oude mannen-
gasthuizen van Jacob Uter Oisterwijck, Gerard de Weert en
Jan Moons, voor alle welke gasthuizen toen een gebouw is
aangekocht geworden in de Peperstraat te den Bosch
1) Deze had dit huis in 1674 gekocht. (Schepenreg. van den Bosch
no 492 fol. 112).
2) Men zie over hem en zijn geslacht Taxandria VI blz. 109 en
blz. 161 en vlgd.; XV blz. 35, alsmede M. Balen Beschrijving van Dordrecht.
— 366 —
c. Het huis n° 11.
Naast voorzegd gasthuis staat in O. richting dit huis,
dat oudtijds uit twee huizen bestond, die toebehoorden aan
den Bosschen klokgieter Gobelinus Moer, den compagnon van
den vermaarden Bosschen klokgieter mr. Geert van Wou. De
kinderen van genoemden Moer, die in na te melden akte ge-
zegd werd een campanifex te zijn, zijnde Jan, mr. Jaspar,
Magdalena, IJken, begijn in het Groot Begijnhof te den Bosch,
Katheryne, huisvrouw van Arnd die Vrieze en Maria, huis-
vrouw van Jan Zael, verkochten bij akte van 17 December 1504
(Reg. n°. 99 f. 380) hun 6/7 in die beide huizen, Avelke toen
gezegd werden te zijn : huis, erf, plaats en achterhuis, staande
aan den Ouden huls in de St. Jorisstraat tusschen het volgend
huis ex uno en het Gasthuis van den Broeck ex alio en zich
achterwaarts uit te strekken tot aan de Dieze, alsmede huis,
erf, plaats en achterhuis, staande alsvoren tusschen laatstge-
gezegd huis ex uno en den gang van het Kruisbroedersklooster
ex alio en zich ook uit te strekken tot aan het water, aan
hunnen broeder Willem Moer, die als erfgenaam zijns vaders
daarin reeds het overige bezat. Deze huwde in eersten echt
met Grietken N., (welke hem deze kinderen schonk : a Grietken,
huisvrouw van JanHagens; b Catharina, huisvrouw van Wouter
van Beeck, die bij haar verwekte een zoon Dirck van Beeck
en c Maryken) en in tweeden echt met Elisabeth N.; laatstge-
neemde vrouw verkocht, toerj zij reeds weduwe van hem was, den
5 October 1529 (Reg. n° 137 f. 1 4) deze beide huizen aan Maria
van Haestrecht, erfdochter van Loon op Zand en douairière van
Robbrecht van Grevenbroeck, die daarop van deze beide huizen
er één zal gemaakt hebben De Kruisbroeders van den Bosch en
Henrick Kuyst(en) Matheuszn, vooreerst als eigenaars van eene
steenen werf, gelegen aan cle Dieze, die liep tusschen het voor-
meld erf van Maria van Haestrecht en dat van Henrick Kuyst
voornoemd, tusschen de Vospoort en het gereet van gezegde
broeders aan die poort, en verder als eigenaars van eenen weg,
— 367 —
loopende van den convent van den Cruysbroederen aen der
Vosport tusschen die werf en het huis van meergenoemden
Henrick Kuyst 1), stonden aan Adriaan van Grevenbroeck,
schout van Loon op Zand, ten behoeve van meergenoemde
Maria van Haestrecht toe, behoudens consent der stad den Bosch,
dat zij zal mogen bouwen eenen boog over de Dieze tusschen
haar meergemeld erf en gezegde werf en daarop timmeren een
huis, dat slechts een zolder hoog mocht zijn.
De zoon van Maria van Haestrecht en Robbrecht van
Grevenbroeck meergenoemd, Dierick van Grevenbroeck, heer
van Loon op Zand, verkocht dit huis aan Dierick van den
Berghe, den zoon 'van mr. Gerard, bij eene Schepenakte van
den Bosch van 18 Januari 1543 2), waarin o.a. dit voorkomt:
Domicellus Theodoricus de Grevenbroeck, fllius quon-
dam Domicelli Robberti de Grevenbroeck, dominus temporalis
de Venloon, ab eodem quondam Domicello Robberto et quon-
dam Domicella Maria de Haestrecht, sua conthorali, pariter
genitus, verkoopt aan genoemden van den Berghe domum,
aream, ortum ac domum posteriorem, sitas in oppido de Busco-
ducis ad locum, dictum aen den Ouden Huls in vico Sancti
Georgij, inter hereditatem Willemi, filii quondam Gobelini
Moor, ex uno; et inter hospitale. dictum, 't gasthaysvanden
Broeck, ex alio, insuper domum, aream, ortum ac domum
posteriorem, sitas in dicto oppido de Buscoducis ad vicum
den Ouden Huls in platea predicta inter hereditatem seu quon-
dam transitum Conventus fratrum Cruciferorum ex uno,
et inter hereditatem heredum et aberorum dicti quondam
Gobelini Moor, ex alio, quae vero premissa pronunc duae
domus, areae, ortus ac domus posteriores ipsis mutuo et
lateraliter sunt coadjacentes, sitae in oppido et vico predictis
prope Conventum Cruciferorum inter quondam transitum
1) Déze verleende bij dezelfde akte eene grondrendte uit drie
huizen, staande buiten de poort, voorheen genaamd die Vospoorte, nu
het Kruisbroedersstraatje, tusschen het erf van het Kruisbroedersklooster
ex, uno en dat van het huis, in de Ploeg geheet en, ex alio.
2) Reg. n<> 166 f. 133.
— 368 —
dicti Conuentus ibidem, ex uno, et inter hospitale virorum,
dictum 't gasthuys van den Broeck, predictum, ex alio, ten-
dentes a dicta communi platea seu vico, Sint Jorisstraet vocato,
ad communem aquam, ibidem retro fluentem, qnas vero duas
domus, areas, ortum ac domum posteriorem Domicella Maria
de Haestrecht, domina temporalis de Venloon, relicta quon-
dam dicti Robberti de Grevenbroeck, erga Elisabeth, relictam
quondam Willelmi, filii quondam Gobelini Moor, 15 Septembris
1529 acquiserat.
Genoemde Dierick van den Berghe, die alzoo door koop
eigenaar van dit huis geworden was, was als gezegd, een zoon
van mr. Gerard van den Berghe 1). Hij huwde 1° met Anna,
dochter van Anthonis Beelaerts Rutgerszoon en Elisabeth Mer-
celisdochter ; 2° met Weyndelmoet van Auwen, dochter van
Joost en weduwe van Jan Heymans Robbrechtszoon. Hem wer-
den deze kinderen geboren :
Ex lma: mr. Gerard van den Berghe, raad van den
Bosch, ex 2da: (zij had van haren eersten man eene voordoch-
ter Mariken Heymans, die huwde met mr. Nyclaes van Tulden,
licentiaat in de rechten en schepen van den Bosch) : Anna van
den Berghe, die trouwde met Willem Oliviers van Berchuysen.
Mr. Gerard van den Berghe laatstgenoemd erfde het hier
bedoeld huis van zijnen vader. Hij huwde met Petronella
Pels 2), eenige dochter van Jan Peterszoon, wollenlakenskooper
en Anna de Louwe Jansdr, die hem schonk eenen zoon Jan,
alsmede een en zoon mr. Peter van den Berghe, welke laatste
ook raad van den Bosch was en op zijne beurt dit huis erfde ;
zijne vrouw was Sussanna La Flamingh. Na zijnen dood ver-
kochten zij en hunne kinderen : Cornelia Philippina van den
Berghe gehuwd met Jor. Anthonio van der Perre, kapitein in
Spaanschen dienst ; Catharina van den Berghe ; mr. Philippe
1) Taxandria III p. 165 en La familie van den Berghe p. 9.
2) Zij bracht haren man ten huwelijk aan het huis de Molensteen,
staande in de Hinthamerstraat te den Bosch (naast het huis de Witte
hand), dat hij 13 December 1611 (Reg n° 283 fol. 145 vso) verkocht aan
Arnd Kievits Boelofszn.
— 369 —
van den Berghe, advocaat te den Bosch, Petronella, Gerardus
en Anna Maria van den Berghe, bij Schepenakte van 29 Mei
1659 dit huis aan Jan Leornardszoon van Oiischot; het werd
toen aldus omschreven : een schoon steenen huys, erve, hoff
ende achterhnys, hoven de Diese staende, met een camer boven
de poorie, gemeynlick genoempt de Cruysbroederspoorte, staende
in de St. Jorisstraet tussen den huyse des Susteren Convents
tot Oisterivijk (de poorte daerdoor men yaet naer den Con-
vente van den Cruysbroeders tussen beyde liggende), ex uno,
ende het Mannengasthuys, geheyten van den Broecxgasthuys,
ex alio, strekkende van de St. Jorisstraet over de Diese tot
een straetke, ivaerdoor men gaet nae de Vughterstraet ende
nae de parochiekereke van St. CatJiarina.
Bij erfenis van genoemden van Oirschot kwam dit huis
aan Antony Peterszn van Geffen, die het 22 December 1692
(Reg. n°. 480 f. 371 vso) verkocht aan den advocaat mr. Mar-
celius van der Lee. Diens weduwe en testamentaire erfgename
Anna Maria Lintermans verkocht 11 November 1737, als wan-
neer zij te Noordwijk woonde, dit huis, — dat toen omschre-
ven werd als huis met tuin, achterhuis, boven de Dieze staande,
en eene kamer boven de Kruisbroederspoort, staande in de
St. Jorisstraat ex uno het huis der Wed. Somers, de Kruis-
broederspoort tusschen beiden, ex alio het van den Broecks-
mannengasthuis en zich uitstrekkende tot aan het Kruisbroe-
dersstraatje, — aan mr. Alexander Berent van Eybergen,
oud-schepen en raad van den Bosch 1). Ten diens laste werd
het 3 Aug. 1748 gerechtelijk voor schuld verkocht aan Antony
Verouden, timmerman te den Bosch ; het werd toen gezegd te
zijn : eene schoone, hegte huysinge, voorsien met verscheyde
benede- en bovencamers, solders, kelders, grooten hoff' off open
plaets, pomp, agterhuys, coetshuys en stal boven de Diese
i) Hij was zoon van Lucas van Eybergen, professor en predikant
te den Bosch en huwde met 1° Glara Maria Minten (van wie hij had
eene dochter Gornelia Maria van Eybergen, die trouwde met PieterHubert);
2° Maria van Antwerpen (van wie hij had Lucas en Johanna Allegonda
van Eybergen); 3° GatharinaThomina Pauw weduwe van Willem Hartman.
24
- 310 -
staande, met een camer boven de Cruysbroederspoort. Zijne
erven verkochten 9 October 1784 dit huis aan Hendrik Jan
van den Pavort, notaris te den Bosch. Thans behoort dit huis
aan de erven van mr. Alexander baron van Lams weerde, in
leven rechter te en lid van den Gemeenteraad van den Bosch.
d. Het refugielmis van het Klooster Catharinenberg
te Oisterwrjk.
No. 13.
Aan den Oostelij ken hoek van het Kruisbroedersstraatje
en de St. Jorisstraat, staat naast dat straatje dit huis, dat
aanvankelijk niet grensde aan gezegd straatje, omdat oudtijds,
waar het thans begint, stond een huis, waarvan omstreeks
de helft van de 16e eeuw gemeld wrordt, dat het toen was
afgebroken om van uit de St. Jorisstraat een toegang te hebben
tot de St. Catharinakerk ; het is daarop vervangen door eene
poort, waarboven eene kamer gebouwd werd, die deel uitmaakte
van het hiervoren onder c beschreven huis.
Willem Pynappel Janszn, zijn zoon Wouter Pynappel,
alsmede Jan Heeren Jacobszn en Martinus, zoon van Gerard
'sHeeren Dirckszn, in hunne hoedanigheid van voogden over de
onmondige kinderen van Jan Strick Nicolauszn en Elisabeth, de
dochter van Jan, den zoon van genoemden Willem Pijnappel,
zijnde Willem, Claes, Anneken, Heylken en Elsken Strick,
verkochten 3 Febr. 1559 (Reg. n° 202 f. 340) het hier sub d
bedoeld huis, — dat alstoen omschreven werd als huis, erf,
plaats, twee achterhuizen en bierbrouwerij, staande tusschen
het erf, dat eertijds was van de erfgenamen van den sartor
Henrick van Uden en nu is de Kruisbroederspoort, ex uno en
het erf, dat eertijds was van Henrick, Goijart en Dirck, zonen
van Henrick Janszn Boijens en nu is van Jacob Rutgerszn van
Berchem, zijnde dat huis door Jor Willem Willemszn, van Oss
voor zich en als gemachtigde van Jor Philips Hinckaert Philipszn,
als echtgenoot van domicella Hadewich, dochter van genoemden
— 371 —
Willem van Oss senior, verkocht geweest aan eerstgenoemd en
Nicolaus Strick, den zoon van Goijart Nicolaaszoon en strek-
kende het zich achterwaarts uit tot aan de Dieze, — aan Jan
Pynappel, ook zoon van genoemden Willem Pynappel. Deze Jan
Pynappel verkocht het 9 Januari 1570 (Reg. n° 220 f. 78 vso)aan
de voogden over de minderjarige kinderen van Jan Dirckszoon 1)
van Vechel en Heylwich, dochter van Robbrecht, den zoon van
Gijsbert Heymanszn, zijnde Dirck, Robbert, Goijart, Maria,
Mechteld en Bessele van Vechel, die het later toebedeelden aan
hunnen genoemden broeder en zuster Goijart en Mechteld, toen
huisvrouw van Gerard Willemszoon van Venloo; deze beide
stonden het weder af aan hunnen broeder Robbert. Deze
verkocht het 20 Januari. 1586 (Reg. n° 240 f. 343), —
als wanneer het gezegd werd te zijn: huis, erf, plaats en
achterhuis, staande in de St. Jorisstraat tusschen die Cruys-
broederenpoirte ex uno en het huis van Jacob Rutgerszn van
Berchem ex alio en zich achterwaarts uitstrekkende tot aan
de Dieze, — aan Jeronimus, zoon van Benedictus Mathijszn.
Kort daarna was dit huis in het bezit der nonnen van het
klooster Catharinenberg te Oisterwijk, krachtens welken titel
bleek mij echter niet; Schutjes V blz. 395 schrijft, dat de
Bossche Bisschop Crabbeels het den 10 Mei 1588, als zijnde het
toen reeds eene verblijfplaats van die nonnen, visiteerde; in
1593 woonden deze nonnen blijkens eene Bossche Schepenakte
van dat jaar nog in dit huis. Later namen daarin haar verblijf
de Ongeschoeide Carmelit essen, die zich in het jaar 1622 op de
Papenhulst te den Bosch, vermoedelijk in het huis der Arme
Clarissen van Boxtel, metterwoon gevestigd hadden. Tijdens
dat zij in dit huis verbleven werd het bij het beleg van den
Bosch in 1629 door de bommen der Staatschen beschadigd,
zooals blijkt uit het Dagboek van Robbert van Voorne (Dr. C.
R. Hermans Verz. van zeldzame oorkonden betrekkelijk het
1) Deze Dirck van Vechel, die de zoon was van Goijart Dirckszn
van Vechel en Geertruid van Lairven, had tot vrouw Mechteld van Aerle
Henricksdr.
— 372 —
beleg van den Bosch I p. 61); hij vermeldt daar tevens, dat
met die bommen der Carmeliten huys ende capelle is vernielt
met noch diversche huys en in St. Jorisstraet. Na de reductie
der stad in laatstgezegd jaar werd ook dit refugiehuis door den
Staat geconfisqueerd. Alard Johan Gansneb gend Tengnagel,
als raad en rentmeester-generaal der Episcopale en andere
geestelijke goederen in de stad en Meierij van den Bosch,
verkocht 18 Dec. 1723 (Reg. n° 552 f. 70) aan Andries Somers,
zilversmid te den Bosch, dit huis, dat alstoen omschreven werd
als volgt : een ivelgeleege htiysinge, erve, hof ende stallinge,
staande aan de St. Jorisstraat tusschen het huis van Mechtildis
van Herlaer weduwe van Johan de Clercq, wonende te Venray,
ex uno en den Kruisbroedersgang, ex alio, zich uitstrekkende
tot aan de Dieze en voorheen gecompeteerd hebbende aan het
Convent van de Susteren van Oosterivijck. Genoemde Somers
had van zijne vrouw Johanna van Huy wegen twee kinderen :
a Johanna Catharina, die huwde met 1° Godefridus Loeff van
der Sloot, die kinderloos stierf; 2° Wilhelm Cremer, die evenals
haar eerste man woonachtig was te Diest en b Maria Theresia,
die onnoozel was en tot voogd had mr. Arnoldus Franciscus
Baalmans, luitenant-meier van de stad en het Kwartier van
Leuven; zij verkochten dit huis 27 Juni 1740 aan Eymbert
van Aelst, wonende te den Bosch. Thans behoort het aan
mr Raymond Tilman, agent van de Nederlandsche Bank aldaar.
e. Het huis n° 15.
Naast het laatst beschreven huis stond verder in Ooste-
lijke richting het hier behandeld wordend huis. Hillenus, zoon
van Willem Zegerszn van Cuyck, en zijne dochters Elisabeth
én Margaretha, geboren uit zijn huwelijk met Elisabeth van
Uden Henricksdr; alsmede de kinderen van Gerard van
Achelen, zijnde Gerard, Adriana, huisvrouw van Gerard van
Heessel, Agnes, echtgenoote van Zegerr zoon van Jacob van
Cuyck, en Heylwig van Achelen, verkochten 4 Juli 1504
— 373 -
(Reg. n° 98 f. 78) dit huis, dat alstoen gezegd werd te zijn: huis,
erf, plaats en achterhuis, staande in de St. Jorisstraat tusschen
het huis van Willem van Oss ex uno en dat van Mathys van
Tephelen 1) ex alio, en zich achterwaarts uitstrekkende tot aan
de Dieze, aan Christiaan van Oss. Diens weduwe Christina
deed 2 Januari 1543 (Reg. n° 164 f. 85) afstand van den tocht
van dit huis ten behoeve van Jan, den zoon van Dirck Yewans,
als zijnde gehuwd met hunne dochter Elisabeth, waarna hij
het zoo voor zich en als gemachtigde van Martinus van der
Fontayne en diens echtgenoote Henrica, woonachtig te Brussel,
verkocht aan Rutger Hendrickszn van Weert, ook wel genaamd
Rutger Hermanszn.
In Februari 1558 (Reg. n° 201 f. 514) verkochten diens
zonen, zijnde: Antonius, Casparus en Melchior van Weert, het
aan Jacob Rutgerszn van Berchem. Diens weduwe Johannatleed
17 Maart 1575 (Reg. n° 224 f. 262) boedelafstand aan hun
beider schuldeischers, waarop dezen dit huis 23 Januari 1576
(Reg. n 226 f. 143) verkochten aan den Spanjaard Johannes de
Somarostro ; deze laatste verkocht het 23 Januari 1589 (Reg
n° 241 f. 329), toen het gezegd werd te staan tusschen dat van
de kinderen Jan van Vechel ex uno en dat van Zoete weduwe
van mr Goijart van Empel, secretaris van den Bosch, ex alio,
aan Henrick de Hont Junior, klerk ter secretarie van den
Bosch, zoon van Henrick de Hont Senior. Antonia, weduwe van
genoemden Henrick de Hont Junior, verkocht het op hare
beurt 4 December 1599 (Reg. n° 263 f. 130) aan Gijsbert
Aertszn van Nymegen, linnenwever, die het 24 Octoberl625
1) Hij was een zoon van Udo van Tephelen en had eene dochter
Elisabeth, die huwde met mr Jan van Breugel Arndszoon, wien zij deze
kinderen schonk : mr Mathijs, priester, Arndt, Elisabeth, Hillegond huis-
vrouw van Nycolaus van deu Laer, Peter, Alberl, Paulus, Christina en
Anna van Breugel, zij verkochten 18 Januari 1562 (Reg. n° 207 f. 426)
2/3 in dit huis aan Adrianus, Christina, Joanna huisvrouw van Henrick
Willemszn en Margaretha, huisvrouw van Jan van Liebergen, kinderen
van wijlen mr Goijart van Empel, secretaris van den Bosch enSoeteN.,
die daarvan reeds het V3 hadden (Reg. n° 240 f. 140). Men zie over
genoemde van Breugel s Reg. n° 652 f. 268.
— 374 —
(Reg\ n° 326 f. 34) verkocht aan Agnes van Ravensteijn, dochter
van Henrick Wouterszn en weduwe van Peter de Cort. Willem
van Bree, koopman te den Bosch, als man van Johanna, dochter
van Peter Somers, verkocht 13 April 1641 (Reg. n° 384 f.
389) de helft in dit huis, door haar van haren vader geërfd,
aan Hillegond van Ravenstein weduwe van Henrick van Herlaer,
die 31 Mei 1642 (Reg. n° 386 f. 133) 2/i2 van de % van dat
huis nog kocht van de onmondige kinderen Brouwer, welke die
gedeelten geërfd hadden van genoemde weduwe Peter de Cort,
Zij trad daarna als eenige eigenares van dit huis op, dat later
geërfd werd door Johanna van Herlaer, van wie het weder
erfde hare zuster Mechtildis van Herlaer weduwe van Johan
de Clercq, woonachtig te Venray; cleze laatste verkocht het
29 Augustus 1726, als wanneer het werd gezegd te staan
tusschen dat van Andries Somers, zilversmid, ex uno en dat
van Johan van Grimbergen, c. s. ex alio, aan Jacob Spirinx.
In den nacht van 3 op 4 Maart 1776 brandde dit huis geheel
af, waarna den 3 April van dat jaar Carolus Arnoldus Spierings
Vs in het erf van dat huis, dat hij geërfd had van zijne zusters
Hesther en Christina Spierings, verkocht aan Jan Willem Sprice,
mr pruikenmaker te den Bosch, die daarin reeds 2k had; den
14 Augustus daaraanvolgende verkocht deze (Reg. n° 584 f.
405 vso) dat erf, dat toen gezegd werd te liggen tusschen het
huis van Eymbert van Aelst ex uno en dat van den notaris de
Gier ex alio, aan Gerard van der Vaart, mr timmerman te den
Bosch, die daarop een nieuw huis zal hebben gebouwd. Thans is
het het eigendom van Jhr. mr Bernard de Roy van Zuidewijn,
oud-griffier van de Arrondissements-Rechtbank te den Bosch.
ƒ. Het Karthuizersklooster.
Het voormalig Karthuizersklooster te Vught werd om-
streeks het jaar 1473 gevestigd in het klooster der zusters van
Orthen aldaar, dat onder het bewind van den prior der Karthuizers
van Loon, in het begin den 16e eeuw prachtig werd herbouwd.
— 375 —
Het stond ter plaatse waar thans liet buitengoed Sophiae
Domus gelegen is en droeg den naam van het Huis der
H. Sophia. Den 1 |Maart 1577 werd het door de Staatsche benden
in asch gelegd, waarna zijne kloosterlingen hunnen intrek namen
op het kasteel de Groote Ruwenberg te St. Michiels-Gestel,
dat toen toebehoorde aan Jan van Raveschot Ardtszn. Ook op
dat kasteel waren zij niet veilig tegen de strooptochten der
Staatsche benden, waarom zij den 1 Juli 1591 1) aan den
Koning van Spanje als Hertog van Brabant verzochten zich te
's Hertogenbosch metterwoon te mogen vestigen; het werd hun
toen toegestaan en onmiddelijk daarop betrokken zij hun bekrom-
pen refugiehuis in de St. Jorisstraat aldaar. Dat refugiehuis
bestond uit twee huizen, waarvan een Westwaarts stond naast
het huis, genaamd hei Oroen laken en het ander was het daar-
naast Oostwaarts staand huis, dat later de Mutsaerspoort
geheeten werd.
Eerstbedoeld huis had tot oudst bekenden eigenaar Dirck
van Dyeperbeeck ; van dezen erfden het zijne zonen Arnd,
Dirck en Jan van Dyeperbeeck en zijne dochter Elisabeth, huis-
vrouw van Petrus Scelleken Henrickszn; dezen verkochten het
aan Bernard, zoon van Jan Bernardszn van Overmeer, die een
zoon Petrus had, welke deze kinderen had : a Margaretha, die
huwde met Yewan die hoefsmid, wien zij schonk een zoon Petrus;
b Petrus ; beide laatstgenoemde Petrus'sen verkochten in 1530
(Reg. n° 139 f. 126 en 281) de helft in dit huis, dat toen ge-
zegd werd te staan tegenover de St. Joriskapel Westwaarts
tusschen het huis, dat eertijds was van Jan Danielszn van
Vladeracken, nu van Jacob van Bladel en Oostwaarts tusschen
het huis, dat voorheen was van Elisabeth Luws, nu van Nico-
laas van Bockhoven, — aan Zeynse, de dochter van genoem-
den Bernard, zoon van Jan Bernardszn van Overmeer, die als
erfgename naars vaders daarin reeds de helft had. Zij huwde
met Jan van den Zydewynde, van wien zij geene kinderen
naliet ; na haar overlijden verkochten de uitvoerder van haar
1) Mr J. Sassen Charters blz. 241.
376
testament, Jan Rutgerszn van Schijnle, 3A ; Gerard Toelinck
als man van Geertruid en Michiel, zoon van Dirck die cremer,
als man van Margaretha, dochters van Willem, den zoon van
Petrus, den zoon van meergenoemden Bernard Janszn van
Overmeer, 8 April 1562 (Reg. n° 208 f. 307) de Va in xk van
gezegd huis, dat nu omschreven werd als huis, erf, plaats en
achterhuis, staande Westwaarts tusschen het huis eertijds van
Jacob van Bladel, nu Hemïck van Vechel ex uno en Oostwaarts
tusschen dat eertijds van Claes Oem van Bocklioven, nu het
Karthuizersklooster te Vught ex alio en zich achterwaarts
uitstrekkende tot aan de Dieze vurens aen den choer van der
kercke des convents van den Cruysbruederen 1), aan Marga-
retha, dochter van genoemden Petrus van Overmeer, die de
overige Va van gezegd Vi reeds bezat als erfgename harer
zuster Geertruid van Overmeer. Laatstgenoemde Margaretha
van Overmeer verkocht daarop 16 Maart 1572 dit geheelehuis
aan gemeld Karthuizersklooster, dat, als gezegd, toen reeds
eigenaar was van het daarnaast Oostwaarts staand huis, later
de Mutsaerspoort genaamd.
De oudst bekende eigenaar van laatstbedoeld huis was
mr. Henrick van Kessel Willemszn, die het verkocht aan Hillenus,
zoon van Willem Zegerszn van Nuwenkuyck, (echtgenoot van
Elisabeth, de dochter van den calcifex Henrick van Uden. bij
wie hij twee dochters verwekte : Elisabeth, huisvrouw van
Adrianus van Eyswyck Adriaanszn en Judoca, huisvrouw van
Philip van Weyborch Joostzn, kastelein van het kasteel van
Heeswijk (Reg. n° 103 f. 100 vso). Nadat hij weduwnaar van
haar geworden was stond hij 7 Augustus 1505 (Reg. n° 99 f. 167)
den tocht van dit huis, dat toen gezegd werd te zijn eene huis-
plaats met daarop staande gebouwen, staande aan de Oude Huls
tegenover de St. Joriskapel tusschen dat van Petrus Scellekens
Westwaarts ex uno en dat van Jan van Doern Oostwaarts ex alio,
4) Deze hadden in 1541 aan genoemde Zeynse van Overmeer toege-
staan een trap van blauwen steen aan de Dieze te maken. (Reg. n° ]58
f 443 vso).
— 377 —
af aan zijne beide genoemde dochters, die het daarop verkoch-
ten aan Victor de Molendino, zoon van Henrick van Herenthals,
welke het weder verkocht aan Claes, zoon van Arnd van
Malsen en echtgenoot van Yda, dochter van Godefridns van der
Aelsvoirt. Deze Claes van Malsen verkocht het 16 Juli 1509
(Reg. n° 103 f. 83 vso) aan genoemden Philip van Weyborch, die
het weder verkocht aan Lambert Millinck, zoon van Lambert en
Luytgardis, dochter van Loenis van den Velde ; deze verkocht
het 27 Augustus 1513 aan Claes Oem van Bockhoven Willemszn
(Reg. n° 108 f. J80), clie in de betaling der kooppenningen
achterstallig schijnt gebleven te zijn, want eerst 3 Januari 1532
(Reg. n° 143 f. 6) deed eerstgenoemde Lambert Millinck afstand
van alle recht op dit huis, dat nu gezegd wordt te zijn : domus
anterior, ortus et domus posterior, ten behoeve van genoemden
Claes Oem van Bockhoven, als zijnde het door dezen betaald.
Arnd cle Borchgrave Dirckszn en Gerard van Vlade] a eken, als
voogden over de onmondige dochter, geboren uit het huwelijk
van genoemden Claes Oem van Bockhoven met Margriet cle
Borchgrave 1) Dircksdr, clie bij den doop genoemd was Petronella.
en bij het vormsel Geertrudis, verkochten het 19 April 1531
(Reg. n° 151 f, 203 vso) aan Jan van Balen Janszn, kanonik der
St. Janskerk te den Bosch, clie 10 Juni 1539 (Reg. n° 155 f. 218)
dat huis, dat nu gezegd werd te zijn: domuncula quaedam anterior,
porta, ortus ac domus posterior es, sibi invicem adjacentes, weder
verkocht aan Mathijs Lambertszn Stooters; cleze verkocht het
op zijne beurt 27 Maart 1544 (Reg. n° 167 f. 284) aan Lau-
reyns Pelgrom 2), zoon van Henrick Dirckszoon. Deze verkocht
het 19 Maart 1550 (Reg. n° 181 f. 185) aan: Dommus et frater
Theodoricus cle Meuwen, prior conventus fratrum Carthusiensium
1) Haar andere broeder was mr. Dirck de Borchgrave. Uit diens
nalatenschap werd in 1537 (Reg. n° 150 f. 256) toebedeeld aan zijne zuster-
Margriet: een steenen huys met synen gronden ende graften dair om-
gaende, geheyten Ouden Steyn, woenhuys, erve, hoff, schaepskoye, schuere,
bogart, met haren gronden ende land, gelegen in de prochie van Nuenen,
dwelck tsamen een leen is ende te leene gehouden wort van den com-
menduer van Gemert van de Duytschen Heeren.
2) Men zie over hem Taxandria XIII p. 107.
— 378 —
domus Sanctae Sophiae ad Constantinopolim, sitae in prochia de
Vucht, ad opus ejusdem conventus. Dit huis maakte daarop met
het daarbij, als gezegd, in 1572 gekocht huis, het refugiehuis van
dat klooster uit, hetwelk clat réfugié in 1606 en 1626 met twee
Oostwaarts daarvan staande huizen, waarover nader, vergrootte.
Op verzoek van deszelfs kloosterlingen stonden de Aartsher-
togen Albert en Isabella aan dezen den 27 Maart 1615 toe, clat
zij hunne kloostergoederen konden verkoopen om in staat te
zijn eene andere verblijfplaats te bekomen. Te dien einde ver-
kochten zij 30 April 1618 (Reg. n° 253 f 275) het eerstbe-
doeld huis van hun réfugié aan Dirck van Berckel Rutgerszn,
die reeds eigenaar was van het Westwaarts daarvan staand huis,
genaamd het Groen Laken, thans genummerd 23, terwijl zij als-
toen het laatstbedoelde, dat alsnu omschreven werd als: een
voorhays, poerte, lioff ende achterhuysen, malcanderen aanleg-
gende^ gesiaen ende gelegen over Sint Joriscapelle. strcckende
van de gemeyn straet totten water daer achter hopende] ver-
kochten aan Peter Janszn Mutsaers, naar wien dit huis daarop
de Mutsaerspoort geheeten werd. De Karthuizers hielden daarna
nog het naast dit huis Oostwaarts staand huis over, clat zij,
zooals hierna zal worden medegedeeld, tusschen 1573 en 1606
verkregen hadden; gelukkig, clat zij dat niet mede verkocht
hadden, want het Rijke Fraterhuis te den Bosch, waarop zij
voor hunne nieuwe verblijfplaats het oog hadden laten vallen,
ontglipte hun, omdat het Kapittel der Bossche St. Janskerk het
9 December 1625 verkocht aan de Abdij van Berne, welke daar-
mede reeds 15 Januari 1624 was overeengekomen, clat hare
kloosterlingen in dat Fraterhuis konden wonen. Het zal met het
oog op dezen verkoop geweest zijn, clat eenige leden van dit
Karthuizersklooster, die in het klooster hunner orde te Lier een
tijdelijk onderkomen hadden gevonden, in 1624 een huis te
Antwerpen kochten om het tot klooster te verbouwen en dat de
overige leden van hun klooster van den Bisschop van den
Bosch verlof kregen om de nog geschikte bouwmaterialen van
hun verwoest klooster te Vught te verkoopen of naar Boxtel te
— 379 —
vervoeren teneinde eene der aldaar gelegen Castersche hoeven
tot hun klooster in te richten ; ofschoon zij dit daarna deden
hielden zij toch, zeker wegens de troebele tijden, waarin zij
toen leefden, het door hen tusschen 1573 en 1606 verkregen
huis aan, dat zij bovendien vergrootten door daarbij in 1626
het Oostwaarts daarnaast staand huis aan te koopen.
Van het door de Karthuizers tusschen 1573 en 1606
verkregen huis was de ouds bekende eigenaar een Jan van
Doerne; vervolgens Paganus, geheeten Paganus van Lavalle;
deze verkocht het aan Jan van Gerwen Dirckszoon, wiens vrouw
was Geertruid; vermoedelijk had zij tot familienaam Heynden
blijkens de kwartieren, staande op de hiervoren op blz 351
vermelde grafzerk. Deze echtelieden vermaakten bij hun testa-
ment dit huis aan de Kruisbroeders te clen Bosch, die het in
April 1529 (Reg. ne 135 f. 348), — als wanneer het werd gezegd
te zijn: huis, erf, plaats en achterhuis, staande aan de Oude
Huls tegenover de St. Joriskapel tusschen het huis eertijds van
Hillenus, zoon van Willem Zegerszn van Nuwenkuyck, nu
Claes van Bockhoven, ex uno en dat eertijds der erven van
Geertruid, huisvrouw van Rutger van Erp, nu Richmoedis
weduwe van mr Ewald Mallants en hare kinderen, ex alio, en
zich achterwaarts uitstrekkende tot aan de Dieze, — verkochten
aan Jan die Wolff Lambertszn ; deze liet dit huis na aan zijnen
zoon Lambert en aan zijne dochter Jenneken, echtgenoote van
Jan Liebergen Janszn; zij verkochten het 10 December 1560 aan
Heer en Mr Gielis Mallants, priester en kanonik der St. Jans-
kerk te den Bosch, zoon van mr Ewald Mallants voornoemd;
deze verkocht het 16 Juli 1573 (Reg. n° 221 f. 381 vso), waarbij
het werd omschreven als : een voirhuys met eenre poirten, hooff,
middelhuys ende achterhuys, aan Roelof, zoon van Arnd
Vastaerts, den man, die in 1565 zijn huis in de Verwerstraat
aan de stad den Bosch had verkocht om er een weeshuis van
te maken en in 1574 twee huizen in den Wolvenhoek aldaar
kocht, zijnde thans het kapitaal heerenhuis der erven Nicolaas
Rouppe van der Voort. Hoe genoemde Roelof Vastaerts uit
— 380 —
het bezit van zijn in 1573 gekocht huis geraakte, is mij
niet gebleken; onwaarschijnlijk is het niet, dat hij, die een
zeer vermogend man was, het uit medelijden heeft geschon-
ken aan de Karthuizers van Vught, omdat hun aldaar staand
klooster in de vlammen was opgegaan; in elk geval waren zij
in 1606 eigenaars van dit huis.
De oudst bekende eigenares van het daarnaast Oost-
waarts staand huis was Geertruid, dochter van Klaas van
Stakenborch en huisvrouw eerst van Willem van den Kerckhoff,
daarna van Eutger van Erp; zij bezat het reeds vóór 1493
doordien zij, tijdens dat zij weduwe van haren eersten man
Willem van den Kerckhoff was, het had gekocht van domicella
Heylwich weduwe van Aert Berewout 1); deze had het haar
verkocht met toestemming van Eutger Berewout, van Herman
Coenen als proost der 111. L. Vrouwe Broederschap en van
Christiaan van den Meeracker als rector van het Groot Zieken
Gasthuis te den Bosch (Schepenakte van Januari 1524 Eeg.
n° 128 f. 64). Waarschijnlijk had genoemde Geertruid van
Stakenborch van haren eersten man een e dochter, die huwde
met Herman Coenen Philipszoon ,2), althans diens kinderen
waren hare erfgenamen en zij kwamen daardoor in het bezit
van dit huis, zooals blijkt uit de hiervoren reeds bedoelde akte
van Januari 1524 (Eeg. no 128 f. 64); bij die akte deed toch
Elisabeth weduwe van Claes, zoon van Herman Coenen Philips-
zoon, afstand van den tocht van de helft van laatstbedoeld huis
met erf, toen staande aan de Huls tusschen dat van Egidius van
Doerne (de Spina) ex uno en dat van Wouter van Oerle ex alio,
— ten behoeve van Willem, den zoon van Petrus Eaessen, als
man van Geertruid, dochter van Willem Donck en Christina, de
dochter van genoemden Herman Coenen Philipszoon, waarna
1) Zij zal geweest zijn Heylwich Roesmont Dani Isdochter en haar
man dan Aert Berewout Goijartszoon, over wien men zie Taxandria III
p. 281 en vlgd. In 1480 wordt zij als poorteres van den Bosch vermeld.
2) In eene Schepenakte van den Bosch van 1511 (Reg. n° 106 f.
36 vso) is sprake van een huis in de St. Jorisstraat aldaar, afkomstig van
Philips, zoon van Christiaan Coenen.
— 381 —
gezegde Willem Eaessen, dat huis, hetwelk alstoen gezegd
werd te zijn: huis en erf met twee achterhuizen, erven en
plaats, nu staande tusschen het huis van domicella Geertruid
wed. Jan van Gerwen ex uno en dat van heer Jan van
Baexen, ridder, ex alio, zich achterwaarts uitstrekkende tot
aan de Dieze, met toestemming van mr Henrick en mr Herman,
zonen van Dirck Pelgrom (de Bij e) 1) Henrickszn en van
genoemde weduwTe Claes Coenen, als uitvoerders van den
uitersten wil van dezen laatste, verkochten aan mr Ewald, den
zoon van Jan Mallants. Deze was gehuwd met Richrnoedis,
de dochter van Gielis Maartenszn van Broeckhoven, wien zij
deze kinderen schonk: mr Gielis, Dirck 2), Geertruid, Johanna,
Margaretha en Elisabeth Mallants (Reg. n° 139 f. 92) ; door
die kinderen werd dit huis toegescheiden aan hunnen broeder
mr. Gielis Mallants, die, zooals wij hiervoren reeds zagen,
priester en kanonik der St. Janskerk te den Bosch was. Hij
verkocht 6 Maart 1562 (Reg. n° 207 f. 507 vso) dit huis aan
Jan Dirckszn van Vechel, die van zijne vrouw Heylwich,
dochter van Robbrecht Gijsbertszn Heymans, zooals wij hier-
voren ook reeds zagen, o. a. deze kinderen naliet: Dirck,
Robbert, Goijart, Maria en Mechteld van Vechel ; hunne voog-
den, zijnde: mr Goijart van Vechel Dirckszn, raad van den
Bosch en diens1 broeder Henrick; Henrick, zoon van Robbrecht
Gijsbertszn Heymanszn en Dirck, de zoon van Willem Dirckszn
van Vechel, verkochten 7 Januari 1576 dit huis aan mr Henrick
van Broeckhoven Peterszn, rentmeester der Staten van Brabant
in het Kwartier van den Bosch (Reg n° 251 f. 21), die het
13 Januari 1592 (Reg. n° 256 f. 93) weder verkocht aan Jan,
den zoon van Jan Smits van Gemert, welke het in 1606 op zijne
1) Diens vrouw was Elisabeth Coenen, dochter van Herman Ketelaer
genaamd Coenen (wapen een molenijzer met een vogeltje daar boven)
en Yken Moyns.
2) Hij huwde met Aleid, dochtervan Everard van Arkel genaamd
van de Water en Aleid, wier andere kinderen waren: Jacob, Catharina,
huisvrouw van Jacob, zoon van Nicolaus van Delft genaamd Bunne,
Steven en Hadewich (Reg. n° 163 f. 267).
— 382 —
beurt verkocht aan Johannes van Steenland, prior en Bartholo-
meus Wilsen, procurator van meergezegd Karthuizersklooster,
ten belioeve van hetzelve. Dit klooster vereenigde dat huis met
hetgeen daarnaast Westwaarts stond en sedert dien vormden
die beide huizen een geheel.
Zooals wij hiervoren eveneens hebben gezien had een deel
der kloosterlingen van dit klooster in 1624 een klooster gesticht
te Antwerpen; hieruit leidden de Karthuizers van die stad in
1658 af, dat de beide laatstbedoelde huizen, alsmede de overblijf-
selen van het voormalig Karthuizersklooster te Vught, ingevolge
het vredestractaat van Munster van 1648 niet aan de Staten
Generaal der Vereenigde Nederlanden waren vervallen, daar zij
toch het eigendom waren eener in het buitenland gevestigde
kloosterorde; de Staten Generaal waren evenwel eene andere
zienswijze toegedaan, omdat een deel der Vughtsche Karthuizers
na 1624 te den Bosch en Boxtel was gevestigd gebleven. Na
veel onderhandelen kwamen ten slotte beide partijen in 1658 tot
een accoord bij hetwelk overeengekomen werd, dat het Karthui-
zersklooster te Antwerpen eigenaar van de voorschreven goederen
bleef tegen betaling eener som van fl 55000 aan den Nederland-
schen Staat; van dat geld schonken de Staten Generaal fl 2000 aan
de Nederduitsch Hervormde Diakonie en fl 1000 aan het Burger,
thans het Gereformeerd Burger Weeshuis te den Bosch.
Gezegd klooster verkocht daarop den 8 Januari 1659
aan Pieter Lus, oud-president schepen en raad van den Bosch,
hetgeen van het voormalige Karthuizersklooster te Vught nog
was overgebleven en dat in de daarvan opgemaakte akte aldus
omschreven wercl: huys, voorpoorte, bovenhoff (daerop eeriijts
het Clooster van de heeren Carthnysers van St. Sophia van
Constantinopele gestaenheeft) mette aengelegen landeryen te
Vucht enz., zijnde thans het eigendom der erven mr E. van
Zinnicq Bergmann. Den 22 Februari 1659 daaraanvolgende ver-
kocht Josephus d'Outelair, prior van het meergezegd klooster te
Antwerpen, de beide hierboven bedoelde huizen in de St. Joris-
straat aan Florentius Schuyl, raad van den Bosch, bij eene akte,
— 383 —
waarin zij omschreven werden als volgt: huys, erve, hoff
ende achterhuys, gesiaen ende gelegen binnen dese stadt in de
St. Jorisstraet, (vroeger) tussen huys ende erve van heer ende
mr Gielis, sone Ewalts Mallants, priester ende canoniek van
St. Jans Evangelisten kereke binnen dese stadt, ex nno ende
tussen huys ende erve des Abts van Tongerloe, ex alio, welcke
voors. huys, erve, hoff ende achterhuys, daerachter liggende,
Jan, soone wijlen Jans Smits van Gemert, hadde er ffelick opge-
dragen heer ende broeder Johan van Sieelant, prior ende heer
ende broeder Bartholomeus, procurator van de Carthuysers, ten
behoeve van hun convent, ende welcke voors. hnysingen ende
er ff en alsnu gelegen sijn lussen de huysingen ende erffenisse
der wed. ende kijnderen van den heere president Cattenburch,
ex uno, ende tussen de huysinge ende erffenisse van dheer ende
mr Norbertus Mutsaerts, ex alio, streckende metten eenen eynde
voor aen de gemeyne straete ende metten anderen eynde achter-
ivaerts op iï water aldaer vlietende, de Diese genoempt.
Genoemde Florentius Schuyl, ook wel Schulius genaamd,
werd later professor in de medicijnen en de botanie te Leiden
en huwde met Susanna Rysburch ; toen zij weduwe van hem was
verkocht zij 15 April 1693 de beide laatstbedoelde huizen aan
Abraham Hibelet, Waalsch predikant te den Bosch ; zij werden
alstoen omschreven als volgt: 1° huysinge, poortte, erve, hoff
ende groole achter huysinge, bewoond door Bartholomeus van Eek
en van Deutecom, staande ex uno tusschen het sub 2° volgend
huis en dat van Johan Louis van Cattenburch, secretaris van
den Bosch, en ex alio tusschen het huis van Snelle, strek-
kende achterwaarts tot aan de Dieze; 2° huis, erf en tuintje,
staande en gelegen naast voorschreven poort en erf, ex uno,
en het huis van voornoemden van Cattenburch, ex alio, zich
achterwaarts uitstrekkende tot aan het erf van het sub 1° om-
schreven huis, wordende dit huis bewoond door den heer Brielius
en de weduwe van den luitenant Dart.
1) Reg. no 555 f. 248 vso.
— 384 —
Die beide huizen werden van genoemden Hibelet geërfd
door zijne dochter Hester Elisabeth Hibelet, die in eerste
huwelijk getrouwd was met James Ferguson, brigadier-generaal
en kolonel van een regiment infanterie in Engelschen dienst;
zij schonk hem een e dochter Johanna Elisabeth Ferguson, die
8 Januari 1731 te den Bosch woonde, als wanneer zij die
huizen, die haar na het overlijden haars vaders waren toebe-
deeld, verkocht aan Reinier Plenus, agent en solliciteur-rnilitair,
wonende te den Haag (Reg. n° 555 f. 248 vso) ; zij werden
nu omschreven als een huis met eene poort, koetshuis, erf
en tuin, mitsgaders eene groote open plaats achter het huis
en den tuin, staande in de St. Jorisstraat, tusschen ex uno
het huis van den heer Speelman, heer van Nuland, ex allo het
huis van den heer Norbertus Snelle en zich uitstrekkende tot
aan de Dieze.
Reinier Plenus vermaakte ze aan zijne vrouw Maria van
Bruggen. Zij overleefde hem en benoemde Johan Vorstenbosch,
heer van Aalst en Zegenwerp 1), tot haren executeur-testa-
mentair ; deze verkocht in die hoedanigheid na haren dood den
4 Augustus 1750 bedoelde huizen aan Eufemia Clara Minten 2),
echtgenoote van Louis Richard de Montfort, luitenant in het regi-
ment van Maleprade, woonachtig te den Bosch 3) ; zij was de
dochter van Thomas Minten en Johanna van Campen en schonk
aan haren genoemden man eene dochter Clara Maria Wilhelmina
de Montfort, die huwde met Cornelis Adriaan Zorreth, luitenant-
kolonel-titulair der Dragonders; den 21 Februari 1771 verkocht
hij gezegde huizen aan Diederik Huygens, oud-schepen en raad
1) Hij was gehuwd met Adriana Mechtildis van den Eeckaert,die
hem eene dochter schonk, Maria Anna Theresia Vorstenbosch van Aalst,
welke huwde met Benedictus Arnoldus de Stockmans. (Taxandria X p. 99.)
2) Zij kocht 13 Juli 1761 het landgoed de Dennenboom onder
Schijndel (zie Schepenreg. van den Bosch n° 578 fol. 60).
3) Hij verkocht 29 Sept. 1723 (Reg. n° 541 f. 68 vso) een ten deele
afgebrand huis, genaamd de Koning van Engeland, staande te flintham,
aan Johannes van den Heuvel, woonachtig te den Bosch. Thans behoort
dat huis aan de erven van wijlen Jhr. M. A. Snoeck, kamerheer i. b. d
van H. M. de Koningin te Hintham.
— 385 —
van den Bosch; deze verkocht ze 1 December 1781 weder aan
Joan Abraham van der Voort, regeerend schepen van den Bosch,
die ze 30 November 1789 verkocht aan Anthony van Beusekom
en Dirk van Roothuyzen, beiden wonende aldaar; van genoem-
den Anthonij van Beusekom erfden de helft in die huizen zijn
zoon Isaac van Beusekom, koopman te den Bosch en zijn
schoonzoon Johannes Petrus van Couwenbergh, predikant te
Zwolle, die 4 Juni 1795 de helft van die helft overdeed
aan zijnen genoemden zwager. Volgens van Heurn Beschrij-
ving waren ten zijnen tijde de beide laatstbedoelde huizen der
Karthuizers, die hij daarin hun refugiehuis noemt, afgebroken
op het voorste gedeelte daarvan na, dat toen aan particulieren
verhuurd werd.
En nu nog iets over de verdere lotgevallen van de
Mutsaerspoort.
Peter Janszn Mutsaers, die, als voorzegd, dit huis kocht,
was een Tilburgenaar van geboorte en rentmeester der Abdij
van Tongerloo ; zijn vader was Jan Corneliszn Mutsaers en zijn
broeder Dionysius Mutsaers, kanonik en schrijver der Kerke-
lijke Historie. Zijne vrouw heette Anna van den Wiel Jans-
dochter 1), die hem deze kinderen schonk : Geraerd ; mr. Nor-
bertus, licentiaat in de rechten; Adrianna en Jenneken, de echt-
genoote van mr. Jan van den Velde, schout van Geldrop. Mr.
Norbertus Mutsaers, die het huis de Mutsaerspoort van zijnen
vader erfde, stierf 16 April 1662 ; hij was in 1633 gehuwd met
Helena van Someren, dochter van mr Gerard van Someren, heer
van Berkel, den bekenden Bosschen rechtsgeleerde en diens
eerste vrouw Maria Kelders Johansdochter ; zij bracht hem de
heerlijkheid Berkel ten huwelijk aan en schonk hem eene dochter
Maria Anna Mutsaers, die dit huis en de heerlijkheid Berkel
erfde; haar man was van Jan Snelle, zoon van Steven (den zoon
van Aelbert Snelle van Swoll) en Judith Francken Goijartsdr.
Uit het huwelijk van Jan Snelle met Maria Anna Muts-
1) Taxandria IX blz. 8.
25
386
aerts werden deze kinderen geboren : mr Norbertus Hendricus
Snelle, heer van Berkel en advocaat te den Bosch, stierf
aldaar 9 October 1736; Cornelia Theresia ; Stephanus ; Nico-
laas ; Johan en Hubertus Henricus Snelle.
Genoemde mr Norbertus Hendricus Snelle huwde met
Johanna van Vechel, die hem cleze kinderen schonk, behalve
die, welke jong stierven : a Norbertus Amandus Snelle, die
9 Mei 1748 (Reg. n° 568 f. 228) aan zijne zuster Cornelia
verkocht de helft in het huis de Mutsaerspoort, waarvan zij
als erfgename harer ouders reeds de wederhelft bezat en dat
toen gezegd werd te zijn huis en erf in de St. Jorisstraat,
genaamd de Mutserspoort, staande tusschen het huis van
Mevr. Plenus ex uno en clat van Juffr. Anna Andro ex alio,
zich achterwaarts uitstrekkende tot aan de Dieze; b Joanna
Snelle, geboren in 1693, erfdochter van Berkel na cloode van
haren broeder Stephanus Alexander, met welk goed zij in 1758
beleend werd; c Gerardus Norbertus Amandus Snelle, geboren
in 1700, werelds priester; d Stephanus Alexander Snelle, heer
van Berkel, geboren in 1704; e Cornelia Snelle, geboren in 1706
en f Adriana Helena Snelle, gedoopt in het R. K. bedehuis van
St. Catharina te den Bosch 22 December 1710, die ten slotte
met hare zuster Joanna het huis de Mutsaerspoort erfde en
30 November 1767 te den Bosch huwde met Boetius Stalpert
van der Wiele, jongman, geboren te Leeuwarden ; hun huwelijk
zal wel kinderloos gebleven zijn. Den 31 December 1810 werd
dit huis gekocht door Frans Arendt, woonachtig te den Bosch.
Het Westwaarts naast dit huis staand huis werd in 1750
gekocht door Helena van Amelsvoort douairière van Franciscus
Wijnandus baron van Renesse van Wilp, van wien zij twee
dochters had, (van wie eene heette Jacoba Norbertina, die in
1812 in den Bosch stierf), die dit huis van haar erfden en
daarbij in 1776 aankochten het daarnaast staand huis het
Groen laken 1), thans genummerd 23.
1) Dit huis werd 16 Juli 1722 (Reg. n<> 556 f. 62) door Abraham
Hubert, oud-schepen en raad van den Bosch, verkocht aan Albertus van
Eyl, wonende aldaar.
— 387 —
Op de plaats, waar de kiervoren genoemde huizen der
Karthuizers stonden, staat thans een gesticht voor zenuwlijde-
ressen, genummerd 25, toebehoorende aan de Zusters van
Barmhartigheid van Ronsse.
g. De huizen van Bokhoven en van der Aa, beiden
ook wel genaamd de huizinge van Tongerloo.
Naast het meest Oostwaarts staand huis van de Kar-
thuizers stonden oudtijds in diezelfde richting drie huizen,
waarvan het Westwaarts staande was het huis van Bokhoven
en de' beide Oostwaarts staande waren het huis van der Aa.
De oudste geschiedenis van het huis van Bokhoven,
dat zijnen naam kreeg van de Heeren van Bokhoven, die daar-
van eens eigenaren waren, kan men ook leeren kennen uit
den Inventaris van P. van Doorn inck van het Oud-archief van
Nederhemert. Blijkens dat werk verkocht:
Derden dag na de besnijdenis des Heeren (4 Jan.) 1384
Ghiselbertus Lysscap Junior, zoon van wijlen Arnoldus Ysebout,
ten overstaan van Jacobus Coptiten en Wilhelmus Coptiten,
schepenen van den Bosch, aan Johannes Danielszoon van
Vladeracken ten behoeve van Thomas Thomaszn Valant eene
erfrente van 70 oude schilden, gaande uit een steenen huis en
hof, staande en gelegen op de Oucle Huls en toebehoord
hebbende aan wijlen Wouter Colenszoon. 1)
Zaterdag na St. Mathijs, Apostel en Evang. (21 Septem-
ber) 1384. Johannes de 2) , man en wettig voogd van
Luytghardis Woutersdochter van Oerle, verkoopt ten overstaan
van Symon de Myrabelli en Theodoricus Berewout, schepenen
van den Bosch, aan Ghiselbertus Lysscap een steenen huis
met erf, staande op de Oude Huls en zich uitstrekkende van
af de gemeene straat tot een daarachter vlietend water, zijnde
dit huis belast met eene erfrente van 40 stuivers.
1) Blijkens de volgende akte was zijn familienaam van Oerle.
21 Zal moeten volden Hazen : zie volgende akte.
— 388 —
> . 1396. Juffrouw Luytgardis, weduwe van
Johannes de Hazen, verkoopt ten overstaan van Henricus
Dicbier en Gerardus 1) van der Aa, schepenen van den Bosch,
aan eene erf rente van oude schilden, gaande uit
een steenen huis met erf, staande op de Oude Huls.
Daags vóór St. Simon en Judas (27 Oct.) 1396. Ghisel-
bertus Lysscap Junior verkoopt ten overstaan van Gerardus van
der Wiel en Gerardus van der Aa, schepenen van den Bosch,
aan Jacob Uter Oosterwyc een steenen huis met hof, staande op
de Oude Huls en zich uitstrekkende van af de openbare straat
tot een daar achter vlietend water, belast met eene erfrente
van 18 gouden denarien, gewoonlijk genaamd oude schilden.
8 April 1412. Egidius van de Dystelberch draagt ten
overstaan van Gerardus van der Aa en Johannes Dicbier,
schepenen van den Bosch, over aan Mechtildis weduwe van
Jacob Uter Oesterwijc het recht van afkoop en naasting, dat hij
heeft op eene jaarlijksche erfrente van 40 stuivers, doorArnoldus
Janszoon van Cromvoirt aan genoemde weduwe verkocht.
28 Januari 1417. Thomas Valant Thomas zoon draagt ten
overstaan van Jacobus van Vladeracken en Johannes Heemken 2),
schepenen van den Bosch, over aan de weduwe van Jacobus
Uter Oosterwyc eene erfrente van . . . oudeschilden, jaarlijks
te betalen uit een steenen huis, staande op de Oude Huls.
9 Augustus 1438. Mechtildis weduwe van Jacobus Uter
Oosterwyc verkoopt ten overstaan van Willem Dicbier Henricszn
en Willem Dicbier Janszn, schepenen van den Bosch, aan
Gerardus van der Aa 3) een steenen huis en burcht, staande
1) Zal moeten zijn Goeswinus.
2) Zal moeten zijn : Hoernken.
3) Hij was Gerrit van Randerode gezegd van der Aa, ridder, welke
huwde met Anna van Schoonhoven Jansdochter, die na zijnen dood, den
15 Juni 1473, nou werd in het St. Geertruiklooster te den Bosch en daar-
aan, tot voltooiing van het gebouw van dit klooster, eene aanzienlijke gift
deed. Hunne kinderen waren Dirck ; Hendryck van Randerode gezegd van
der Aa, ridder, heer van Nieuw-Herlaer, overleden 1477, die huwde met
Margriet Oem van Arckel, erfdochter van Bokhoven en Ollem, gestorven
1468, dochter van Jan, heer van Bokhoven en Aleid Pieck; Willem, over-
leden 21 October 1471; mr Goijart;Jan en Elsbena, die huwde met Robert
't Zloschen. (Taxandria III p. 112).
— 389 —
op de Oude Huls en zich uitstrekkende vanaf de gemeene
straat tot aan het water, zijnde bezwaard met erfrenten.
31 Maart 1459. Dirck, Hendryck, Willem en mr. Goijart,
gebroeders, zonen van wijlen Gerrit van der Aa, dragen ten
overstaan van Martinus van Roye en Henricus van den Meren-
donc, schepenen van den Bosch, over aan Aleid, weduwe van
Johannes Oem, ridder, heer van Bokhoven, een steenen huis
met tuin, staande en gelegen te den Bosch op de Oude Huls
en zich uitstrekkende van af de gemeene straat tot het daar
achter vlietende water. Deze koopster was genoemde Aleicl
Pieck, echtgenoote van Jan Oem van Arckel, heer van Bokhoven
en Ollem, wiens broeders waren Marten en Claes, welke laatste
eene dochter Cornelia had, die huwde met Wol ter van Baexen. 1)
24 Jan. 1463. Aleydis weduwe van Johannes Oem, heer
van Bokhoven, verleent ten overstaan van Johannes Johanneszn
Ghysselen en Crispinus Becker, schepenen van den Bosch, aan
Arnoldus Berewout eene erfrente van 14 Eijnsguldens op een
huis met erf, staande op de Oude Huls.
. . . Augustus 1484. Aleydis van Buchoven weduwe van
Johannes Oem, ridder, heer van Bokhoven en Olmen, draagt
ten overstaan van Goeswinus van Brecht en Johannes Monix
Martijnszoon, schepenen van den Bosch over aan Johannes
van Baecx(en) Wolterszoon, als echtgenoot van Geertrudis van
der Aa 2), dochter van wijlen Henricus van der Aa, ridder, de
helft van haar huis met tuin, staande op de Oude Huls en zich
1) Taxandria IX p. 11 en Genootschap Gelre : Register op de Leen-
aktenboeken. Uitheemsche leenen p. 71.
2) Geertrudis van der Aa voornoemd, was de dochter van voor-
noemden Hendryck van Randerode gezegd van der Aa, ridder, heer van
Nieuw Herlaer, en Margriet Oem van Arckel. erfdochter van Bokhoven en
Ollem. Zij huwde met Jan van Baexen van Schoonvorst, ridder, den laatsten
laagschout der stad en Meierij van den Bosch, want na zijnen dood in
1529 werd die betrekking vereenigd met die van hoogschout der gezegde
stad en Meierij; hij was medestichter van het klooster St. Annenborch,
dat te voren het kasteel Rodenborch te Rosmalen was, van welk klooster
zijne zuster de eerste priorin werd; (mr A. G. Bondam Inventaris van oor-
konden, afkomstig van het Jezuitencollege te den Bosch, p. 55). Zijne ouders
waren Wol ter van Baexen en Cornelia van Bokhoven, hiervoren gemeld.
— 390 —
uitstrekkende vanaf de gemeene straat tot aan de Dieze, alsmede
de haar toekomende helft in alle zilveren vazen en kostbaarheden
voor huiselijk gebruik, in genoemd huis zich bevindende.
18 1486. Rutgerus Berwout, als uitvoerder der
uiterste wilsbeschikking van wijlen Arnoldus Berwout en Heyl-
wich Roesmontsdochter, zijnen respectieven broeder en schoon-
zuster, draagt ten overstaan van Johannes Back en Henricus
van Uden, schepenen van den Bosch, over aan Willem Steen ween,
als meester en bestuurder van het Groot Gasthuis aldaar, eene
rente van 14 Rijnsche guldens, gaande uit het huis van Heer
Johannes Oem, ridder, in leven heer van Bokhoven, staande
te den Bosch op de Oude Huls.
10 Juli 1493. Claes en Philips, zonen van Herman Coenen
Philipszoon, voor zich zelven en als gemachtigde van hunnen
zwager Willem Donck 1), allen als erfgenamen van Geertruid
Claes van Stakenborchsdochter, in leven echtgenoote van Rutger
van Erp, geven ten overstaan van Goessen van Hezeacker en
Anthonijs Spierinc, schepenen van den Bosch, toestemming aan
Jan Baecx (lees van Baexen), ridder, wonende in het huis van
Buchoven aan de St. Jorisstraat, om balken te mogen vastmaken
in den muur van het huis naast zijne woning, waarin Rutger
van Erp nog woont.
3 Januari 1497. Johannes Martens, dienaar van Heer
Johannes van Renesse van Rinouwen, ridder, als gehuwd met
Cornelia, dochter van wijlen Johannes van Buchoven, draagt
ten overstaan van Yewanus Kuyst en Lambertus die Wolff,
schepenen van den Bosch, over aan Johannes van Baicx (lees
van Baexen), ridder, de helft in een huis met tuin, genaamd
het huis van Buchoven, staande te den Bosch in de St. Joris-
straat tegenover de St. Joriskapel en van achteren zich uitstrek-
kende tot aan de Dieze, of, zooals het in de daarvan opgemaakte
akte heet: meclietatem in domo, area, orto ac domo posteriori,
dictis het huys van Bochoven, sitis in Buscodusis in vico dicto
4) Zijne dochter Geertruid Donck huwde, als op blz. 380 gezegd,
met Willem Raessen Petruszoon.
391
St. Jorisstraet, in opposito capellae Sancti Georgii, inter here-
ditatem seu domum, in qua Rutgher de Erp pronunc commoratur,
ex uno et inter hereditatem seu domum, dictam thuis van der
Aa ex alio, tendentibus a dicta communi platea Sint Jorysstraet
retrorsum ad aquam ibidem fluentem die Dieze.
Dertiendag (6 Januari) 1498. Scheldbrief, gemaakt door
Henrick van Gent van Ricxtel, Herman van Loenresloot en Jan
Mertenszoon tusschen Janne van Renesse, ridder, en Cornelia,
zijne huisvrouw, ter eenre en Heer Jan van Baexe(n), ridder
en Geertruyt, zijne huisvrouw, ten andere zijde, ter vervanging
van een scheidbrief van St. Thomasdag 1497, die verloren
was geraakt.
In het jaar 1510 was voornoemde Jan van Baexen niet
alleen eigenaar van het huis van Bokhoven maar ook van het
daarnaast staand huis van der Aa, waarschijnlijk tengevolge van
zijn huwelijk met Geertruid van der Aa ; die huizen werden in
eene Bossche schepenakte van 4 Juli van dat jaar (Reg. n° 104
f. 515), waarbij Jan van Baexen, ridder, als man van Geertruid,
dochter van Henrick van der Aa, heer van Bokhoven, daaruit
eene grondrente verleende, gezegd te bestaan uit: drie naast
elkander staande huizen, met plaatsen en twee achterhuizen,
begrensd Westwaarts door het huis van Claes Coenen Hermanszn
en Oostwaarts door de Oude Schuts en zich achterwaarts uit-
strekkende tot aan de Dyest.
In het jaar 1511, tijdens dat hij alzoo eigenaar van die
huizen was, genoot Jan van Baexen, die laagschout van den
Bosch was, de eer, dat Margaretha van Oostenrijk, de land-
voogdes der Nederlanden, daarin, bij haar bezoek aan den
Bosch 1), haren intrek nam, by haer hebbende, zoo schreef van
Oudenhoven t. a. p. blz. 197, groot getal van 'peerden en
eenighe groote Capiteynen uyt Spaingnien met heer Philips,
bastart van Bourgongien, admiraal van der zee. Blijkens de
Kronijk van Ouperinus 2) logeerde Margaretha van Oostenrijk
1) Van Heurn Historie I blz. 4^0.
2) Dr G. R. Hermans Kron ijken p. 78.
— 392 —
in 1515 wederom in dit huis om tegenwoordig te zijn bij de
inhuldiging van Karel V in den Bosch als Hertog van Brabant.
Geertruid van der Aa, de vrouw van genoemden Jan
van Baexen, stierf kinderloos in 1523, waarna hij hertrouwde
met Elisabeth van Harff, bij wie hij evenmin kinderen verwekte
en die na zijnen dood hertrouwde met Willem Hinckaert.
Kort vóór zijnen dood verkocht Jan van Baexen zijn
goed Nieuw-Herlaer onder St. Michielsgestel aan Aelbrecht
Proening van Deventher 1) ; doordien de dood hem had ver-
rast kon hij van dien verkoop de transportakte niet meer doen
opmaken, hetgeen daarom den 19 October 1532 (Reg. n° 143
f. 35) zijne erfgenamen deden bij een e akte, waarin o. a. het
volgende voorkomt : Jaspar van Baexen, broeder van wijlen
Jan van Baexen ridder; Wouter, Henrick en Margriet, kinde-
ren van wijlen Henrick van Baexen, ook broeder van Jan ;
Pouwels van Geervliet als man van Connegonda, dochter van
wijlen Henrick van Baexen voornoemd; Jan van Baexen.
zoon van laatstgenoemden Henrick van Baexen ; Claes van
Baexen, zoon van wijlen Wouter van Baexen, broeder van
genoemden Jan ; Mary, dochter van voornoemden wijlen Wouter
van Baexen en huisvrouw van Philips Peters Rutgers, jongsten
zoon van Woenssel zoo voor zich als voor haren genoem-
den man ; Henrick de Roever als man van Anna, dochter
van wijlen Wouter van Baexen voorschreven, allen als erfge-
namen van Jan van Baexen voornoemd en ook als legatarissen
van hem en zijne vrouw Geertruid van der Aa, voor de eene
helft en Willem Hinckaert, weduwnaar van Elisabeth van
Herff, die vóór zijn huwelijk met haar weduwe was van Jan van
Baexen meergenoemd, zoo voor zich als wettige actie en tocht-
recht hebbende tot de andere helft van na te melden goed
ingevolge opdracht na doode van heer Jan van Baexen voor-
noemd aan genoemde vrouwe Elisabeth van Herff gedaan door
heer Jan van der Aa, ridder, vrijheer tot Bokhoven, als wettigen
1) Taxandria V, blz. 145 en XVII p. 38.
— 393 —
erfgenaam van Geertruid van der Aa voornoemd, zijne zuster;
en Jonker, Goijart van Herff, heer van Herff en erfgenaam van
Elisabeth van Herff voornoemd, zijne zuster, als rechthebbende
op de andere helft, verkoopen aan : Aelbrecht van Deventer,
zoon van wijlen Geraert van Deventer, „'t goet genoemytNyewe
Herlaer, leenroerig aen de hoffstede ende heerlicheyt Herlaer,
als eerstens 't huys, genoempt 't hoff tot Nyewe Herlaer, met
zynen byvangen, bogarclen, uuytgenomen die gifte ofte collatie
van de cappellen aldaer bijnnen den hove staende encle die der
voirs. heerlicheyt van de hoffsteden van Herlaer gereserveert,
landeryen zoo bouw- en weiland'*, enz 1).
Over de nalatenschappen van Jan van Baexen en diens
huisvrouwen ontstonden na hun overlijden allerlei kwesties;
zoo werd in 1547 voor Schepenen van den Bosch over de
nalatenschappen van hem en zijne eerste vrouw een accoord
getroffen tusschen Jor Goyart Torck, heer van Bokhoven, als
man van Cornelia van Haiff 2), de erfgename van heer Jan
van der Aa, ridder, heer van Bokhoven ; cle kinderen van
wijlen Henrick van Baexen, zijnde Margriet, Wouter, Henrick
en Cunegond, de echtgenoote van Eoutard van Lanscroon ; de
kinderen en erfgenamen van Wouter van Baexen, zijnde Rochio
de la Cousy als erfgenaam van Marie van Baexen, Anna en
Claes van Baexen; en Coenraad van Baexen als erfgenaam van
Jaspar, den zoon van wijlen Henrick van Baexen voornoemd.
Zoo kwamen 1 Mei 1530 (Reg. n° 136 f. 153) Jan van dei-
Aa, ridder, vrijheer van Bokhoven, met Elisabeth van Haiff,
zijne nicht, weduwe van Jan van Baexen, over het testament
van dezen laatste en diens huisvrouw Geertruid van der Aa,
zijne zuster, overeen, dat hij, Heer van Bokhoven, zal behouden:
dat geheel huys van bochoven ende dat half huys van der
Aa mijtten halven huysraet ende silverwerck, daerin wesende,
mijt hueren toebehoren.
1) Men zie nog Taxandria XVII blz. 168 en Reg. n° 145 f. 92.
2) Zij was de dochter van Jacob vanHarffen Elisabeth van Gertzen
gend van Sintzich.
— 394 —
Zoo droeg nog 13 September 1540 (Eeg. n° 156 f. 141)
Lambert van Borne als daartoe gemachtigd door Claes van
Baexen, zoon van wijlen Wouter en door Henrick die Rover
als man van Anna, dochter van wijlen Wouter voornoemd, over
aan zijnen zwager mr. Dierck van der Kempden alle recht als
aan genoemden Claes en Anna competeert in een huis met toe-
behooren, geheeten H huys van der Aa, staande bij de St. Joris?
alsmede in de penningen, die daarvan bij den verkoop zijn
gekomen of nog zullen worden betaald door Jos Lubbert Torck,
heer van Hemert, die van dit huis kooper is geworden. Zoo
droeg eindelijk diezelfde Lambert van Borne Janszoon 19
October 1540 (Reg. n° 158 f. 312) krachtens de macht hem
gegeven door Wouter en Henrick, zonen van wijlen Henrick
van Baexen, en door Claes, zoon van wijlen Wouter van Baexen,
aan mr Dierick Ter Kempden over: allen absulcken gedeelten,
actie, recht ende toeseggen als denselven Wouteren, Henricken,
gebruederen ende Claessen ennichsins moigen competeren in
een huys, erve, hoeff, gelegen bijnnen deser stadt in St. Joris-
straet, genoempt het huys van Bochoven ende voorts in allen
alsulcken juwelen, cleynoden soe van goude, silvere, gesteinten
als alle andere, diewelcke tegen woirdelick staende ende berus-
tende sijn onder den Gecommitteerden totter policien deser stadt
geordineert ende aldair by Willemen Hinckart gestelt ende
geassigneert sijn geweest ende insgelicx in allen den gueden,
beyde, have ende erve, die hen aenbestorven mogen wesen by
salige heeren Jannen van Baex, ridderen. Wat er ook van al
deze geschillen moge geweest zijn in elk geval werden Lubbert
Torck, heer van Hemert en Godefridus, zijn zoon, heer van
Bokhoven 1), eigenaren van de huizen van Bokhoven en van
der Aa; zij verkochten die 10 Februari 1541 (Reg. n° 161
f. 200 vso), als wanneer zij gezegd werden te zijn : duae domus,
sibi invicem adjacentes, vacua hereditas, porta, ortus, domus
posterior ac alia vacua hereditas, staande in cle St. Jorisstraat
1) Hij was heer van Bokhoven geworden door zijn huwelijk met
Cornelia van Harff (Taxandria III blz. 113).
395
tusschen het huis van Bichmoeclis weduwe van inr E wal tl Mallants
Vughterstraatwaarts ex nno en den Ouden Schuttersbogaard
ex alio, en zich achterwaarts uitstrekkende tot aan de Dieze,
aan Laurens van Sprange ten behoeve van Arnold Streyten,
abt van het Klooster van Tongerloo en wel voor hetzelve.
De Paters dezer Abdij maakten van die huizen een
refugiehuis en hielden er wegens de toenmalige troebele tijden
hun verblijf van af 1578 tot 1584; gedurende dat tijdsverloop
werden zij bij Parma aangeklaagd van niet te leven zooals
het behoorde en zij verzochten daarom aan Schepenen van
den Bosch geloofwaardige getuigen te hooren over hunnen
levenswandel aldaar; dezen gaven in 1580 aan hun verzoek
gevolg en hoorden toen eenige ingezetenen van die stad als
getuigen, van wier verklaringen een verbaal is opgemaakt, tl at-
af gedrukt is in het N.-Brab. Jaarboekje van Sassen 1890 blz. 244
en vlgd.; van die getuigen verklaarden o.a. mr. Gysbrecht
Masius: waerachtich te sijn, dat de (kloosterlingen) by mal-
canderen zijn woonende ende huyshoudende in alle soberheyt
ende opte cloostersmaniere ende dat dezelve zijn frequenterende
de prochie van Sinte Catharina ende aldaer hen misse sijn
doende ende den dienst Goids tlagelix helpen augmenteren ende
alsoo levende in alle eerbaerheyt, vromicheyt, modestie ende
civiliteyt, gelijck ook sommighe van hen sonder onderlaet op
sondaghen ende heylighe daghe sijn frequenteren de sijns deponents
sermoenen ende dezelve oyck metter pennen excipierende.
Mr. Gerardt Broeckelaer : dat het hem kennelijck is
te wezene, dat de (kloosterlingen) ten tytle der Guesen van
den zelven zeer veel hebben moet lijden, hebbende de moet-
willighe opten iersten dach July 1579 der (kloosterlingen) huys,
tlaer sy met malcanderen tegenwoirdelijck in zijn woenende,
van voor tot achter met haers gelycken beset gehadt, alsoe
sy wairen scrick den vianden der heyliger kercken, in der
vueghen, dat sy dezelve der stadt souden uuyt hebben geleyt,
in soeverre den Raet deser stadt denselven nyet en hadde voor
gestaen, ende indyen oyck de Catholycke op der Merckt nyet
396
de oeverhant en hadden gehouden, verclaerende voorts de
voors. deponent der (kloosterlingen) nu ter tijt binnen deser
stadt residerende, leven ende conversatie te wesene godtlijck,
rechtverdelick ende in alle eerlicheyt ende civiliteyt, — seggencle
redenen van sijuder kennisse, dat hij deselve dagelicx siet
coemen binnen Sint Joris capelle deser stadt, alwaer hy,
deponent, vicaris is, omme heurs convents missen aldaer te
celebreren ende oyck in Sinte Catharinen prochykercke daer
hy, deponent, pastoir aff is, helpende aldaer den Cruysbroederen
heeren singhen encle den dienst Goidts administreren encle oick
den dienst van der pastoirie inne singhen ende andere cere-
moniën verstercken.
Mr. Peter van de Water alsvoren en voorts: Ende hoe
well sy (kloosterlingen) sijn gaende in haer weerlick habijt ende
met hennen sydelgeweer, dat tselve nyet toe en compt deur
haer (kloosterlingen) opset maer dat sy daertoe by cle drie
Leden derselver stadt sijn geordineert, gelijck hy, deponent
ende andere geestelycke heeren oyck genoetsaeckt zijn te doene
deur bevele alsvoor, encle dat hy, deponent ende oyck de
(kloosterlingen) de contrarie doende dair aff by die van de
stadt worden becallengeert gelijck noch onlancx hem, deponent,
is gebuert.
Mr. Cornelis Eymberts alsvoren en voorts: Ende hoewell
hem kennelyck is, dat sy gaen in weerlicke corte cleederen met
sydelgeweer, dat nochtans tselve eensdeels geschiet is, dat ten
tyde van den Geusen zeer odieus was met lange clederen te
gaen, ende oyck dat de stadt van den Bossche in haeren drie
Leden gebooden ende geordineert heeft, dat een yegelick hem
soude houden op sijn geweer, hem refereerende totter acte dair
aff zijnde, hebbende daeromme een yegelick zoe well geestelicke
als weerlicke persoonen, hem gevraecht nae denselven geboth,
gaende ende staende daegelix met hen sydelgeweer, gelijck
oyck degeen contrarie den voorscreven geboth gedaen heb-
bende, gevallen sijn in de peene daertoe staende, enz.
Iheronimus Wynants, waerachtich te zijn, dat hy
— 397 —
oyck eenighe van den voorscreven (kloosterlingen) onder sijn
vendelen is hebbende.
Mr. Martin Moins : dat nyet alleen die van Tongerloo
maer oy ck alle andere conventualen ende geestelyeke persoonen,
zoe binnen cleser stadt gevlucht als andere haere ordinarisse
residentie daer houdende, gebooden ende geordineert is by den
drie Leden deser stadt, dat sy ende elck van hen respective
als alle andere weerlicke persoonen, de 20 jaeren gepasseert
sijnde ende nyet excederende den ouderdom van 60 jaeren,
souden moeten versien zijn van behoorlieke wapenen van de-
fensien omme daermede den gemeynen viant des catholycke
gelooffs te resisteren ende dese stadt teghen alle invasien des-
zelffs te def enderen, enz.
Den 10 November 1587 1) zijn cle hierbedoelde huizen, die
toen naar hunne toenmalige eigenaren den naam van de huysinge
van Tongerloo droegen, en alstoen volgender wijze werden
omschreven : twee huysen, malcanderen aenleggende ende andere
timmeragien oft achterhuysen, ledige plaetse, poerte, hoven ende
erffenissen, gemeynlick genoempt de huysinge van Tongerloo,
gestaen ende gelegen in de St. Jorisstraet tusschen de huysinge
ende bogerd van de Oude Scutters ende de huysinge van
mr Henrick van Broeckhoven, door Clemens Crabbeels, bisschop
van ;s Hertogenbosch, als prelaat der Abdij van Tongerloo,
met mr Johannes Hogaerts Kelders als man van Walburgis
en mr Maarten Bardoul, als man van Barbara, dochters van
Nycolaus van der Beken en Paulina de Mets, en als zoodanig
testamentaire erfgenamen van den Bosschen bisschop Laurentius
Metsius (de Mets), geruild tegen het door dezen nagelaten
huis van Cloetingen, staande in de Hinthamerstraat te 'sHer-
togenbosch, ter plaatse waar nu het Paleis van Justitie staat,
zoodat de huysinge van Tongerloo van toen af aan ophield
refugiehuis te zijn.
Den 17 Augustus 1626 2) verkochten voornoemde mr
i) Reg. no 245 f. 48 en 49.
2j Reg. no 254 fol. 384.
— 398 - "
Johannes Hogaerts Kelders, als gehuwd met Walburgis van
der Beken, voor de eene helft en de kinderen van voornoemden
mr Maarten Bardoul en diens echtgenoote Barbara van dei-
Beken, voor de andere helft de hirysinge van Tongerloo,
die alsnu omschreven werd als: twee huysen, malcanderen
aenliggende, ledige plaetse, hof, bogart, bleycvell, staande en
gelegen in de St. Jorisstraat tusschen het erf van den Ouden
Schuttersbogaard ex uno en het erf, eertijds van mr Henrick
van Broeckhoven, raad van den Bosch, nu het Convent van
de Karthuyzers ex allo en zich achterwaarts uitstrekkende
over de Dieze tot aan den stads wal, aan Amand de Hornes,
heer van Geldrop.
Den 21 Juni 1631 verkocht mr Jan van den Velde,
schout van Geldrop, als gemachtigde van voornoemden Amand
de Hornes, deze huizinge weder aan Dirck van Cattenburch,
secretaris van Johan Wolphert van Brederode, den gouverneur
van 'sHertogenbosch; zij werd toen ook aldus omschreven:
twee huysingen, malcanderen aanliggende, ledige plaetse,
hoff, boomgaert. bleyckvelt, gelegen tusschen het erf van den
Ouden Schutters boogaard, ex uno, en het erf, eertijds van
mr Hendrick van Broeckhoven, raad van 's Hertogenbosch, nu
het Convent der Karthuizers, ex allo, en zich uitstrekkende tot
aan den stadswal.
Dirck van Cattenburch voornoemd, die door koop ook
heer van cle helft der heerlijkheden Heeswijk en Dinther was
geworden 1) was gehuwd met Catharina van Casteren, dochter
van Jacob, president-schepen van den Bosch. Van hem kwam
de huizinge van Tongerloo aan hunnen zoon 2) mr Jean
Louis van Cattenburch, secretaris van den Bosch, die trouwde
met Moralla Catharina Copes, welke hem deze kinderen schonk 3) :
1) Taxandria V blz. 169.
2) Hunne overige kinderen waren :
Willem van Cattenburch ; Maria van Gatttenburch, echtgenoote van
mr Sebastianus Schellekens, professor in de rechten te den Bosch en
lïelena van Cattenburch, echtgenoote van mr. Johan Vinck.
3) Reg. no 521 f. 183 v».
— 399 —
mr Willem Hendrik van Cattenburch, schepen en raad
in de Vroedschap van Gouda;
mr Otto van Cattenburch, schepen en raad van den
Bosch en
Theodora Catharina van Cattenburch.
Zij verkochten deze huizinge 22 Nov. 1725 (Reg. n° 552
f. 432) aan mr Cornelis Speelman, ridder-baronet, heer van Nuland,
Heeswijk en Dinther, oud-schepen en raad van den Bosch; zij
werd alstoen omschreven als een blok huizen en erven, bestaande
uit : 1° huis, erf en tuin in de St. Jorisstraat ex itno het huis
van Mevrouw Schombach, ex alio het volgend huis en zich
uitstrekkende tot aan den Stadswal; 2° huis en erf naast het
voorgaande; 3° een huisje, naast dat sub 2°; 4° een bekwaam
huis, staande tusschen dat sub 3° en den St. Joris bogaard.
Genoemde mr. Speelman was gehuwd met Agatha van
der Hoeven, van wie hij had deze zonen : Marinus Speelman, die
in 1742 reeds was overleden; mr Cornelis Speelman, heer van
Heeswijk en Dinther en mr Jacob Speelman, heer van Nuland 2) ;
de beide laatstgenoemden erfden van hunnen vader de huizinge
van Tongerloo, waarvan vervolgens mr Jacob van zijnen broe-
der mr Cornelis Speelman den 17e December 1754 de helft kocht,
zoodat hij nu de eenige eigenaar daarvan was. Zij werd als nu
omschreven als een huis met stal, koetshuis, tuin en tuinkamer,
staande aan de St. Jorisstraat, ex ano de Oude Schuts, ex alio de
Wed. de Montfort en zich uitstrekkende tot aan den Wal, welke
huizinge in 1725 aan hunnen vader als „vier distincte" huizen
was verkocht geworden. Zij schijnt daarna afgebrand, althans
afgebroken te zijn, want genoemde mr Jacob Speelman, die
behalve dat hij heer van Nuland, ook nog raad en schepen
van Gouda was, verkocht 31 Januari 1764 deze huizinge als:
„een ledig erf, waarop voorheen een huis gestaan heeft," met
2) Hij was gehuwd met Beatrix Susanna van der Meer, doch stierf
kinderloos; de heerlijkheid Nuland vererfde daarop aan zijnen oomzegger
mr Jacob Speelman, wiens executeurs-testamentair haar 3 Juli 1790 ver-
kochten aan Adriana Crena, wonende te Dordrecht.
— 400 —
tuin en speelhuis aan den Wal, aan Anna Maria van Dijck
wede van Willem Frencken, wonende te den Bosch. Haar
executeur-testamentair verkocht vervolgens 31 Januari 1794 dit
erf, dat nu omschreven is als „eene schoone moestuyn met
een moderne spatieuse agtkantige koupel met een tuynmans-
wooninge onder die koupel en voorts staV1 aan Jacob Kien,
oud-schepen en raad van den Bosch l); deze verkocht dien tuin
den 16 Maart 1801 weder aan Franciscus Johannes Everardus
cle Eoy van Wichen, wonende te den Bosch, welke dien op
zijne beurt den 8 Februari 1803 verkocht aan Franciscus Suys,
woonachtig aldaar; deze verkocht den tuin den 3 October 1804
aan de Commissie tot de Directie van het op te bouwene tucht-
huis en administratiekosten der Crimineele Justitie over het
District van den Bosch, bestaande uit W. J. Heeren, F. L. van
Ryckevorsel, J. H. van der Does, L. F. Wesselman, mr. J. de
Wit, J. Pannebakker en Dr L. A. Bokstart en zoo is ten slotte
op het erf van de huizen van Bokhoven en van der Aa een deel
der tegenwoordige gevangenissen komen te staan. Hier is dus
ook weder toepasselijk het : Sic transit gloria mundi !
h. De Oude Schutsbogaard.
bevond zich in de richting van de Oude Huls naast
het huis ven Bokhoven. Hij behoorde toe aan de Schutterij
van den Ouden Voetboog, die O. L. Vrouw tot hare bescherm-
heilige had en in dezen boogaard hare oefeningen en bijeen-
komsten hield 2). Wanneer deze Schutterij, die de oudste der
vier Bossche Schutterijen was en ook wel de voornaamste dier
burgerwachten zal geweest zijn, daar toch Hertog Arnoud van
Gelder daarvan lid was 3), in het bezit van dien bogaard is
1) Zijne vrouw was Elisabeth Hester van Adrichem, van wie hij
twee kinderen had.
2) Men zie hare geschiedenis in de Bijdrage tot de geschiedenis
der voormalige Schuttersgilden te den Bosch door Jhr mr J. B Verheven
en van Heurn Historie II p. 98.
3) Dr G. R. Hermans Kronyken p. 13, 63 en G4.
— 401 —
gekomen, valt niet meer na te gaan, wat hieraan moet worden
toegeschreven, dat deze Schutterij al reeds vóór 1349 bestond
en toen ook al haren bogaard zal hebben gehad. Den naam van
bogaard zal hare oefenplaats gekregen hebben van de boomen,
waarmede die beplant was; daartusschen stond ten tijde, dat
de Schutterij van den Ouden Voetboog deze oefenplaats bezat,
het beeld van St. Joris, zijnde een geharnast man te paard, die
een draak doorstak.
Deze Schutterij had behalve eene oefenplaats ook nog
een eigen gebouw, dat langs de St. Jorisstraat voor dat terrein
stond. Van Heurn deelt in zijne Beschrijving daarover het
volgende mede : De voorgevel (van dit gebouw) aan de straat
was voorheen voor het grootste gedeelte een zeer oud gebouw
met eenen houten gevel. Een gedeelte van hetzelve was reeds
in den jaare 1618 zo oud, dat men toen besloot hetzelve te
vernieuwen. De stad schonk hiertoe ft. 200. Dit gedeelte bestaat
(thans) uit eenen stevigen steenen gevel naar de wyze dier
tyden gebouwd. In het jaar 1767 vond de Schutterij goed
het overige oude gedeelte te vernieuwen, hetwelk in het vol-
gende jaar geschiede. Het gebouw bestaat thans uit een sier-
lyken gevel naar de heden daag sche bouwkunde gemaakt, twee
verdiepingen hoog, in dewelke zestien schuifraamen en eene
deur zijn, behalven nog een poort, door dewelke de Schutterye,
wanneer die in de wapenen komt, uittrekt. Boven dezelve
staan in een sierlyken blaauwen steen het wapenschild der
Schutterye nevens de naamen der toenmalige officieren uit-
gehouwen', onder dit staat het jaar getal van 1768, hetwelk dat
der vernieuwinge van dien gevel is. Het wapenschild deezer
Schutterye is een rood kruis op een veld van zilver; wat de
beduiding van dit wapenschild is en . hoe de Schutterye
daaraan gekomen is, vind ik nergens gemeld. Van Heurn
deelt over de achter dit gebouw gelegen hebbende oefenplaats
dezer Schutterij nog mede: Achter dit gebouw is een zeer
ruime plaats met boomen beplant, die zich tot aan Stadswallen
uitstrekt, waarvan zij met een steevige muur, in welke een
26
— 402 —
poortje is, word afgescheiden, alsook, dat in den bogaard het
stadswapen stond, waartoe de stad in 1692 twintig dukatons
geschonken had.
Behalve dezen bogaard bezat de Schutterij van den
Ouden Voetboog ook nog eene eigene kapel, waarover later en
de visscherij in de Bossche Sloot, zijnde voorheen geweest eene
vaart, waardoor turf uit de veenen van Loon op Zand met
schuiten naar den Bosch kon worden gebracht; Hertogin Johanna
van Brabant had in 1396 aan Paulus van Haestrecht, heer
van Loon op Zand, toegestaan die te graven. Ook had deze
Schutterij nog de visscherij in de Dieze van af de plaats, waar
de Bossche Sloot daarin valt, tot drie worpen ver in de rivier
de Maas, alsmede enkele perceelen hooiland. Verder bezat
zij eenig zilverwerk, waartoe volgens van Heurn behoorden
een ouderwetsch (antiek) halssieraad, dat tot halverwege de
borst afhing en een ebbenhouten staf, die omgeven was van
verscheidene dikke zilveren ringen; naar oude lieden aan van
Heurn verzekerden was deze staf de stok van den Provoost dezer
Schutterij geweest en waren de daaraan bevestigde ringen
geschenken harer leden. Wijders had zij nog even zoovele
koperen schutterspenningen als er schutters in een rot waren;
bij het schieten werd aan elk hunner zoo'n penning, die elk
zijn eigen nummer had, overhandigd om dien op de borst te
dragen teneinde de orde te bepalen, waarin hij moest schieten.
Het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen
in Noordbrabant bezit hiervan een exemplaar; het heeft even-
eens het vaandel dezer Schutterij, dat waarschijnlijk nog het-
zelfde is als dat, hetwelk de stad den Bosch in 1642 daaraan
schonk, toen Prins Frederik Hendrik deze Schutterij evenals
de andere Bossche Schutterijen weder opgericht had, na ze
eerst in 1629 ontbonden te hebben. Ook heeft het Genootschap
nog enkele exemplaren van de Nieuwjaarsverzen, die de tam-
boers dezer Schutterij op Nieuwjaarsdag aan de huizen der
ingezetenen van den Bosch rondbrachten.
In het gebouw van deze schutterij, dat door haar ook
— 403 —
tot logement of wijnhuis werd verhuurd, vierde de Classis van
den Bosch in 1741 haar eeuwfeest met eenen deftigen maal-
tijd; elk der gasten ontving toen van haar een zilveren ge-
denkpenning op dat feest, alsmede een gedrukt exemplaar der
redevoeringen, welke tot opluistering daarvan uitgesproken
waren geworden. 1)
In den Ouden Schutsbogaard, zooals de bogaard van deze
Schutterij placht genoemd te worden, had den 29 September
1786 een gecombineerde schiet wed strijd der vier Bossche Schut-
terijen plaats, waarbij jonge Bossche meisjes aan elk der
schutters een eiken takje uitdeelden, nadat een harer dit versje
had opgezegd :
Uw moedig vuur, hoe sterk, is minder dan den gloed,
Die in uw harten blaakt, o bloem der Bosschenaaren !
Ontvang dan van onz hand, roem waarde wapenstoet !
Het eikenloov, van ouds geschikt voor heldenschaaren ;
Gewapende! Gy zijt (hoe fel de heerschzugt woed)
De Roe der Dwinglandy en vryheidssteunpilaeren.
Waarop de luitenant mr. Jean Louis Verster 2) als
volgt antwoordde: Bevallige Juffertjes, tedere maagden, Bos-
sche burgeresjes ! Hoe klopt het gevoelig hart van ieder wei-
menend burger niet, daar, als het ware de vrijheid zelfs door
uwe onbevlekte handjes onze krijgsoeffeningen bekroont, met
een op zig zelven gering, doch voor ons allen, waardigst ge-
schenk van eikenloof, een zinnebeeld der kranssen, welken
Oud-Romen schonk aan zyne burgerlyke helden, die voor de
vryheid pal stonden en op de vyanden van den Staat over-
winningen bevochten.
1) Van Heurn Historie IV p. 60. Over eene andere gebeurtenis,
die daar plaats had, zie men van Heurn Historie II p. 98.
2) Hij was zoon van Abraham Verster en Florentia van Woerkom,
en bekleedde de betrekkingen van ordinaris-leenman der Leen- en Tolkamer
te den Bosch en van drossaard van St. Michielsgestel ; den 7 Januari 1745
werd hij te den Bosch geboren, alwaar hij i September 1793 overleed;
zijne vrouw was Agnes Maria de Lepo.
— 404
Ontvang cloor my de oprechte dankbetuigingen van
alle uwe brave en rechtaarde meede burgers, welke gy voor
u in order geschaard ziet, gereed om, wanneer zulks de nood
mogte vereischen, hetgeen God verhoede ! het dierbaar Vader-
land, deze stadt met derzelver Burgerlievende Regenten, hunne
vryheid, rechten en voorrechten, en beneffens dezelven hunne
dierbaarste panden, hunne gaden en kroost, en onder dezelven
u, hunne mede-burgeresjes, aan welken zy altoos met dankbaar-
heid zullen gedenken, te verdedigen.
En gy, myne waarde medeburgers, exercerende leden
der vier Schutteryen dezer stad, laat deze gebeurtenis ons
altoos herinneren, dat wanneer onze plicht ons mogte nood-
zaken het zwaard aan te gorden en het geweer te schouderen,
om den vijand weerstand te bieden, wy als vrye Belgen moeten
sterven of als overwinnaars leven.
Het was immers Keizer Karel zelfs, die weleer aan
zynen zoon Philips den Nederlander dus kenschetste :
Het Neerlands volk bemint zijn wettige opperheeren,
Zo lang zy hunnen plicht, zijn recht en wetten eeren.
Dan — welk een hoon 't verduur, zodra 't zijn rechten raakt,
Wordt ieder Belg een leeuw, die voor zijn welpen waakt.
De naam van vryheid staat in aller hart geschreven.
Het kiest een edlen dood voor een verachtlijk leven.
En zo de dwinglandy hen immer overviel,
Elk vocht, bezweek en stierf, maar.., „met een vrye ziel."
De Bossche Schutterijen waren dus in 1786, het blijkt
ten duidelijkste uit bovenstaande toespraken, volbloed Patriot
en geen wonder was het daarom dat de Staten Generaal haar
9 November 1787, ondanks het protest der Regeering van de
stad den Bosch, voor goed ontbonden.
De Schutterij van den Ouden Voetboog bleef nu nog
wel als een privaat lichaam bestaan, doch het mooie was er
nu van af en daarom verkocht zij 4 October 1804 aan de
voormelde Commissie tot de Directie van het op te bouwene
— 4Ctó —
tuchthuis enz. haren bogaard bij eene akte, waarin gerelateerd
staat : Pieter Hestor van Galen, lieutenant en rent- of bogaard-
meester van gewezen Ouden Schuts Bogaard, zich sterk makende
en de rato caveerende voor de overige Officieren, gemagtigd bij
authorisatie van het Gemeentebestuur deezer stad, verkoopt
aan gezegde Commissie het geheele locaal van den Ouden Schuts-
bogaard, zo daar de huizinge en stallen etc. gestaan hebben
als den gezegden Bogaard zelve, alle bij den andere gelegen in
de St. Jorisstraat alhier, de eene zijde de Hr Verheijen, de
andere zijde de verkrijgster, strekkende voor van de straat
achterwaarts tot de stadsiuallen.
De woorden in laatstgezegde akte : zo daar de huizinge
en stallen etc gestaan hebben doelden op de vernieling van het
gebouw van den Schuttersbogaard door het bombardement, dat
de Fransche Republikeinen onder Pichegru de vesting den Bosch
in 1794 deden ondergaan. Deze vernieling alsmede die van de
beide naast den bogaard staande huizen staat volgender wijze
beschreven in de 's Hertogenbossche Vaderlandsche Courant van
28 October 1794: „De vlammen begonnen te woeden in den
Ouden Bogaard in de St. Jorisstraat, waardoor dit gebouw 1),
het logement de Plaats Royaal en nog een daar neffens
staand huis geheel in den asch gelegd werden. Deeze ver-
schriklyke brand, te akeliger omdat dezelve in den nagt en
onder het vreeselijkste schieten ontstond, duurde van 'snagts
ten half twee tot 's morgens te agt uuren". 2)
Op het terrein van dezen schuttersbogaard staan thans
ook de gevangenissen.
i. De Plaats Royaal.
Ter plaats waar later het voormeld logement stond,
bevonden zich in het begin der 16e eeuw: huizen, erven en
plaatsen aan cle Oude Huls tusschen den Schuttersbogaard
1) Het was toen aan eenen van Wurmond als logement verhuurd.
2) Men zie hierover St. Hanewinkel Reize door de Majorij I. p. 9,
en Taxandria VI p. 244.
— 406 —
ex uno en het erf van den bakker Wouter Emmen ex alio,
zich van af gezegde straat achterwaarts uitstrekkende tot aan
den Stadswal, welke huizen, erven en plaatsen onmiddelijk aan
elkander grensden en toen waren: een hoofdgebouw met zes
huisjes, onder een dak staande. Gerard van Merlaer Henrickszn
als man van Aleid, dochter van den slachter Daniel Croeck;
Jutta, weduwe van dien slachter ; Symon Schoencken ; Halwig
en Udula, dochters van dien slachter; Henrick Prycker, zoon
van Lambert en Aleid, dochter van Daniel Croeck Senior;
Gerard Moll, zoon van Gerard Moll van Driell en zijne zuster
Elisabeth; Jan, Henrick en Henrica, kinderen van Henrick
Croeck Mathijszen; Henrick, Michiel en Willem, kinderen van
Jan Cottens en Katherina, dochter van Mathijs Schoencken;
Jan, zoon van Goeswijn Ploechmans, als man van Elisabeth,
dochter van Jan Cottens en Katherina voornoemd; Elisabeth,
dochter van Henrick van den Acker; Jan van Uden Claeszn
als man van Beatrix en Joan van den Zydewynde als man van
Yda, ook dochters van genoemden Henrick van den Acker,
verkochten deze huizen aan Hendrick Paeuweter Arnoldszoon;
hij had van zijne vrouw Elsbena, die in 1507 deze huizen bezat
(Reg. n° 101 f. 378), een zoon Arnold Paeuweter, wiens kinderen,
zijnde: Frans, Henrick, Anna, Mechteld, Dominicus, Arnold,
Aelbert en Mathijs Paeuweter, tegelijk met zijne executeurs-
testamentair : Heer Lambert, priester, zoon van Henrick Claeszoon,
Henrick Osman en Amelis Maeszn, 6 Januari 1521 die huizen
verkochten aan Adriaan van den Leemputte en diens echtgenoote
Hadewich ter tocht en aan hunnen zoon Henrick van den
Leemputte ten erfrecht. Laatstgenoemde had van zijne echt-
genoote Hadewich, dochter van Jan Geck en Heylwich, de dochter
van Gerong, zoon van mr Pieter Gerongszn van den Bosch,
deze kinderen (Reg. n° 174 f. 4):
a Comelis, huwde met Catharina Paeuweter Mathijsdr,
bij wie hij deze kinderen verwekte: Maria, huwde mr Jan van
der Lee; Hesther, huwde Sylvester Lintermans, med. doctor;
Elisabeth, huwde Jaspar Peterszn van Heeswijk en Mathijs.
— 407 —
b Hen riek.
c Jacob.
d Beelken, huisvrouw van mr Herman van Heumen,
raad van den Bosch.
e mr Geerling, echtgenoot van Sara van Ouwen Joostdr
(uit dit huwelijk waren kinderen).
f Huybrecht, die trouwde met Catharina Lantfort van
Turnhout. Zij hadden kinderen.
g Adriana.
h mr Pauwei, die huwde met Yda van den Nyeuwen-
huys (welke na zijnen dood hertrouwde met Jor Godefroy
Absolons) en hem deze kinderen schonk: Henrick van den
Leemputte, kastelein van het huis Oud-Herlaer en officier der
heerlijkheid St. Michiels gestel ; Lucia, die trouwde met Aerdt
van Dalen, wien zij eene dochter schonk, de huisvrouw van
mr Maarten van Weremont, raad van den Bosch; Henrick, ook
kastelein van Oud-Herlaer en Dominicus van den Leemputte.
Genoemde mr Herman van Heumen had van zijne voor-
zegde vrouw een zoon mr Henrick van Heumen, eveneens raad
van den Bosch, die de hierbedoelcle huizen erfde en daaruit
in 1624 eene grondrente verleende (Reg. n° 360 f. 504 vso), als
wanneer zij gezegd werden te zijn : „huysingen, erven, hoven,
galleryen met noch zes cameren ofte woningen ende achterhuys'',
staande in de St. Jorisstraat tusschen het huis van het Gilde
van St. Joris, genaamd de Oude voetboog, ex uno en het huis
van den Prelaat van St. Geertruid te Leuven, ex allo en zich
achterwaarts uitstrekkende tot aan den Stadswal. Mr Henrick
van Heumen betaalde deze of eene andere grondrente niet en
daarom werden 2 Mei 1651 voorbedoelde huizen, die alsnu
omschreven werden als: „huysingen, erven, plaetsen, hoff,
achterhuysen, camer ende poorte" gerechtelijk uitgewonnen;
kooper werd toen daarvan Johannes van Grimbergen, koopman
in zijden lakens te den Bosch. Van dezen wTerden zij geërfd door
zijnen zoon mr Willem van Grimbergen, raad en rentmeester
van den Bosch, wiens weduwe Johana de Willefinck ze 14 Mei
— 408 —
1708 (Reg. n° 527 f. 88) verkocht aan Jolian Casper Hircel,
kolonel van een Regiment Zwitsers; zij werden alstoen om-
schreven als eene schoone en wel gelegene huysinghe, erve,
hoff, stalling he mette achterhuysinghen en de huysinghe mettet
poortje ofte ganck de voors. groote huysinghe besyden aenlig-
gende, soo ende gelijck tselue tegenwoordigh voert bewoont by
den kooper, staande aan de St. Jorisstraat tusschen de
wooning he ofte de huysinghe van den Ouden Schutsbogaert,
ex uno, ende het erf der Abdy van St. Geertruid, ex alio
en strekkende van de St. Jorisstraat tot aan den Stadswal ; de
eerstbedoelde huizen waren nu blijkbaar door andere gebouwen
vervangen. Johan Caspar Hircel was gehuwd met Maria Anna
Doberkau, die van hem het vruchtgebruik erfde der doorhem,
als gezegd, in 1708 gekochte huizen; zij deed daarvan in 1718
afstand ten behoeve hunner kinderen Margaretha en Hendrik
Hircel, die ze 22 November 1718 (Reg. n° 533 f. 233) ver-
kochten aan Reinier Plenus, koopman en solliciteur-militair te
den Haag, 1) wiens dochter Geertruid Plenus, huisvrouw van
Hendrik Meyer, woonachtig te clen Bosch, ze 21 Augustus 1761
weder verkocht aan Johan van Hanswijk ; diens weduwe
Johanna Maria Catharina Hyssel verkocht ze 17 Octoberl781
op hare beurt aan den logementhouder Samuel Hirschig, woon-
achtig te den Bosch, die er toen wrel het logement de Plaats
Royaal van zal hebben gemaakt. Hij was te Amsoldingen bij
Thun geboren en 15 April 1765 poorter van den Bosch ge-
worden; zijne kinderen heetten: Antoni, Elisabeth> Susanna
en Christiaan Jacobus. Zooals hiervoren reeds is gezegd brandde
zijn logement tengevolge van het bombardement der Franschen
in 1794 geheel af; hij werd daarom 15 Mei 1795 kastelein in
den Zwarten Arend op de Markt te den Bosch, en recomman-
1) Hij was in 1732 eigenaar van het goed Duinen daal onder
Nuland, waarover men zie Schutjes Gesch. van het Bisdom den Bosch V
p. 225, en Schepenreg. van Empel (Alrehande akten) op dat jaar. In 1772
werd het door Jean George baron van Crohnen, die toen daarop woonde
en het 22 December 1759 had gekocht, verkocht aan Ant. van Hanswijk
(Schepenreg. den Bosch n° 582 f. 415;.
— 409 —
deerde zich daarbij in de courant in het maaken van pasteye,
allerhande gebakken, enz. Den 17 Januari 1801 verkocht hij
het erf van zijn verwoest logement, dat alstoen omschreven
werd als : een afgebrande erf, waarop voorheen gestaen heeft
een huis met stalling en keuken, liggende met deszelfs tuin
en tuinkamer aan den Wal en voorts gelegen aan de St. Joris-
straat, tusschen het erf van Theodorus Prince en dat van
den Ouden Schutsbogaard, aan mr Arnoldus Gerbrandus Ver-
heyen, die later burgemeester van den Bosch en lid der Tweede
Kamer der Staten Generaal werd. Wat deze met dat erf gedaan
heeft is mij niet gebleken, vermoedelijk verkocht hij het (en
anders zeker zijn rechtverkrijger) aan de Commissie voor het
Tuchthuis.
Het derde huis, dat blijkens voormeld courantenbericht
in 1794 afbrandde, behoorde tot het Eefugiehuis der Abdij
St. Geertruid en zal daarbij behandeld worden.
Ook op de plaats, waar het logement de Plaats Boy aal
stond, werden in 1804 de gevangenissen gebouwd. Zij waren
aanvankelijk een tuchthuis, dat van het volk den naam van het
Spinhuis kreeg, omdat de gevangenen er in moesten spinnen;
waren er niet genoeg gevangenen voor clat werk, dan sloten de
Regenten van voorzegd Tuchthuis contracten met Regenten van
andere gevangenissen af tot het leveren van de vereischte
arbeidskracht.
Veel had het in gehad om tot den bouw van dat Tucht-
huis te kunnen besluiten, zooals men zien kan bij van Heurn
Historie IV p. 9, 50 en 153. In 1733 was reeds dit onder-
werp ter sprake gebracht door de Regeering der Meierij, die
er zich over beklaagde, dat de Justitie wegens gebrek aan
ruimte op de Bossche Gevangenpoort, die toen cle burgergevan-
genis was voor de stad en Meierij van den Bosch, de boosdoeners,
na ze gekastijd te hebben, maar eenvoudig in de Meierij losliet,
alwaar ze dan de schrik der plattelandsbevolking werden.
Het Tuchthuis heeft in lateren tijd als zoodanig opgehou-
den te bestaan ; er zijn toen daarvan gevangenissen gemaakt.
— 410 —
j. Het Refugiehuis der Abdij van St Geertruid
te Leuven.
Nos 33 en 35.
Aan het einde der St. Jorisstraat stond aan dezelfde
zijde als de tegenwoordige Gevangenissen het Eefugiehuis der
Adellijke Abdij van St. Geertruid te Leuven. Daar deze Abdij
zonder eenigen twijfel eene buitenlanclsehe was, zoo kon zij
hier te lande na 1648 ongestoord haar refugiehuis blijven be-
houden. Den 11 Augustus 1767 verkocht mr Petrus Nagel-
maeckers, wonende te Gorinchem, als gemachtigde van Adrianus
Guielmus baron van Renesse, prelaat en andere heeren Capitu-
laren der Adellijke Abdij van St. Geertruid te Leuven, dit
huis, dat alstoen omschreven werd als volgt: a huys, hof, stal
en open plaats ten eynde van de St. Jorisstraat, ex uno, het
huis van den heer Chambrier ; ex allo het volgende, strekkende
van de straat tot aan den Stadswal; b huys en erve, staande
ten eynde van de St. Jorisstraat, ex uno het voormelde, ex
alio dat van den heer van Hanswyk, strekkende achterwaarts
tot op het erf van eerstgemeld huis.
Koopers werden toen, van het sub a bedoeld huis 1) mr
Hendrik Albert van Adrichem, stadhouder van den Hoogschout
der stad en Meierij van den Bosch, wonende aldaar 2) en van
dat sub b Gerard van Luynen, eveneens te den Bosch woon-
achtig; dit laatste huis brandde bij het bombardement van 1794,
als gezegd, af, zooals ook nog blijkt uit eene akte van 25 Maart
1797, waarbij dat huis ten laste van genoemden van Luynen
aan Theodorus Wilhelmus Prinsen, wonende te den Bosch, voor
schuld werd verkocht, want daarin wordt het toch omschreven
1) In dit huis overleed de vermaarde Bossche stempelsnijder Theo-
dorus van Berckel; hij werd van daaruit ?3 September 1808 naar de St
Janskerk ten grave gedragen.
2) Hij werd geboren te Pernis en huwde in '1760 met Anna Maria
Beusichum van der Linden, woonachtig te Leiden.
— 411 —
als : een romp van een huis met zijn erf, zijnde in den jare
1794 grootendeels afgebrand, staande in de St. Jorisstraat
tusschen het huis van den heer van Adrichem en het afge-
brande huis van Samuel Hirschig en strekkende achterwaarts
tegen het erf van genoemden heer van Adrichem. Thans zijn
de sub a en b huizen kantoor en magazijn der firma Lutkie
en Cranenburg.
Toen in 1871 van het gedeelte van het Tuchthuis, dat
op het erf van de Plaats Royaal gebouwd was, gemaakt werd
eene bijzondere strafgevangenis, werd in den grond daarvan
gevonden het wapen van Petrus Was, abt van St. Geertruid te
Leuven 1); het berust thans op het Provinciaal Genootschap
van Kunsten en Wetenschappen in Noordbrabant.
1) Hij stierf als pastoor van Oisterwijk 14 Februari 1553.
HOOFDSTUK IX.
De Oude Huls en de St. JonSStr. (Tweede Gedeelte).
Van de Hulsstraat heeft alleen nog maar het eind van
de St. Jorisstraat dien naam overgehouden en dat nog wel
verbasterd, daar toch het eind van die straat thans Hulst heet
en wel, omdat die naam de alleroudste benaming was van de
beide straten de Hulst, die men te den Bosch heeft, de Oude
Hulst. Van waar de naam Huls of Hulst komt durf ik niet te
zeggen; niet waarschijnlijk acht ik het toch, dat de straat de
Huls haren naam ontleent aan eene omhulling of aan den be-
kenden heester met stekelpuntige bladen.
De verlenging van de St. Jorisstraat van af het na te
noemen Masschereelshuis, die thans ook de Oude Hulst heet,
tot aan de Weversplaats, heette aanvankelijk, evenals die plaats
en de van daar naar de Verwerstraat loopende straat, die Beurde
of Beurdsche straat.
Het eerste huis, dat men komende uit de St. Jorisstraat
aan de Oude Hulst aan zijne rechterhand krijgt is
a Het Masschereelshuis.
(Oude Hulst n° 37).
Het staat tusschen het Refugiehuis der Abdij van
St. Geertruid en de thans niet meer bestaande steeg, de Molen-
steeg genaamd.
— 413 —
Niet onmogelijk is het. dat dit huis eerst heeft toebehoord
aan de familie Spiering en dat het door het huwelijk van Petra,
dochter van Klaas Spiering, schepen van den Bosch in 1447 1), met
Herbert van Ooy, heer van Balgoy, is gekomen in het geslacht
van dezen laatste ; in elk geval behoorde het aan de dochter
dezer echtelieden, Ulanda van Ooy geheeten; zij bracht het
ten huwelijk aan haren man Henrick van Masschereel Janszn,
ridder 2), die reeds in 1531 als eigenaar daarvan optrad (Reg.
n° 139 f. 218 vso) en naar wien dit huis het Masschereelshuis
genaamd werd. Den 8 April 1545 (Reg n° 167 f. 324) heeft
deze, die toen geheeten werd Domicellus Henricus Massereel,
dominus temporalis de Balgoyen, als man van Ulanda, dit huis,
dat toen omschreven werd als „domus, area, ortus, vacua
„hereditas et domus posterior, staande aan de Oude Huls
„tusschen het erf van den Abt van St. Geertruid ex ano en
„eene gemeene straat ex alio en zich achterwaarts uitstrek-
kende tot aan den Stadswal," met eene weide, gelegen achter
dat huis buiten den vestingmuur, overgedragen aan Aclrianus
van Eyndhouts, ten behoeve van den zoon, dien hij van zijne
genoemde vrouw had; die zoon was Herbertus van Masschereel,
hun, zooals hij toen gezegd werd te zijn, filius emancipatus
et apud principem de Orangne commorans ac residens. Bij
gezegde overdracht werd bepaald, dat deze zoon eerst na den
dood zijner ouders in het bezit van voormeld huis met weide
zoude komen.
De Prins van Oranje, bij wien cle jonge Herbertus van
Masschereel ten tijde van gezegde overdracht verbleef, was
René van Chalon; deze had reeds in 1543 in het Masschereels-
huis zijn intrek gehad, zooals blijkt uit eene Schepenakte van
Heusden van 22 April 1549, vermeld in meergenoemden Inven-
taris van P. N. van Doorninck, daar toch blijkens die akte
Schepenen en Burgemeesters van Heusden op laatstgezegden
1) Het Missale van de kerk te Wijk bij Heusden p. 112.
2) d'Ablaing de Ridderschap van het Kwartier van Nijmegen p. 28.
— 414 —
dag verklaarden, dat S weder van Bemmel i) ten verzoeke van
Jonker Govert Torck, heer van Hemert, onder eede getuigd
had, dat hij op 22 Januari 1543 gecommitteerd was geweest
in den tocht op de Velu we en dat hij van cle aldaar ingevorderde
brandschatting op last van den Prins van Oranje fl 474 gege-
ven had aan Lubbert Torck, heer van Hemert, alsmede dat die
Prins dien last gaf in den op dien tocht gevolgden Vastentijd,
te den Bosch, ten huize van Henrick van Masschereel, heer
van Balgoy, alwaar toen verscheidene edellieden bijeen waren,
onder welken Jaspar Torck 2), clie ook verklaarde gehoord te
hebben, dat de Prins bedoelden last gaf.
Genoemde Herbertus van Masschereel stierf zoo niet
ongehuwd, dan toch kinderloos. Zijne broeders, voor zoover
bekend, waren: a Jor. Jan van Masschereel, heer van Balgoy
en Opijnen 3), die huwde met Hillegonda de Cock van Opynen
Arndsdochter 4).
b Floris van Masschereel, priester en commandeur van
de Duitsche Orde te Vught. Hij erfde van zijnen broeder
Herbertus van Masschereel het Masschereelshuis. In eene
Bossche Schepenakte van 1612 (Reg. n° 283 f. 618) staat van
hem vermeld, dat hij bij gelegenheid van het huwelijk zijner
nicht Catharina, dochter van Udeman van Bruheze (den zoon
van mr Peter) en Petronella van Masschereel, met Ambrosius,
zoon van wijlen Henrick Fabri van Gemert, aan haar fl 800
geschonken had. Hij stierf 29 April 1608 en werd, wat wij op
blz. 350 reeds zagen, in de Kruiskerk te den Bosch begraven.
1) Hij was zoon van Jan van Bemmel en Margaretha Dachverlies
Jansdr en gehuwd met Catharina, dochter van Jan Gerritszoon die Werdt.
Zijn zoon Lubbert van Bemmel, die gehuwd was met Beatrix Vos (Reg.
no 355 f. 26), kocht 19 Maart 1562 (Reg. n° 196 f. 197 v«*) eene werf,
waarop een huis gebouwd was gelegen te Vught, en thans genaamd Muy-
serick. Een andere zoon van hem was Willem van Bemmel.
2) Men zie over hem Jaarboek van den Nederl. Adel IVejg.p. 268.
3) Hij verbond zich in 1544 jegens Elisabeth de Cock, de zuster
zijner vrouw, geestelijke dochter in het St. Geertruiklooster te den Bosch.
4) Zij schonk hem deze kinderen : Henrick, heer van Balgoy en
Opijnen, die in 1595 van zijne vrouw Walravina van Wees, minderjarige
kinderen had ; Mechteld; Ulanda, de vrouw van Henrick van Wyttenhorst,
landdrossaard van Kleef; en Anna.
— 415 —
Zooals uit de na te mededeelen passage uit het werk van
J. C. A. Hezenmans de Commanderij der Duitsche Orde te
Vught kan worden opgemaakt, vermaakte hij het Masschereels-
huis aan die Commanderij, welke gevestigd was geweest in
het huis de Commanderij te Vught, ter plaatse alwaar later
het huis Sionsburg gebouwd werd.
Naast het straatje de Molensteeg stonden oudtijds in
de richting van de Weversplaats twee huizen naast elkander,
met vier huisjes daar zijdelings tegen aan staande. Zij behoor-
den toe aan Wouter Scellens Dierckszn, die dan eens genoemd
wordt raad, dan weder secretaris en griffier van den Bosch;
Gijsbrecht van den Velde, secretaris en griffier van die stad
en Willem Albertszn van der Lynden, in hunne hoedanigheid
van uitvoerders van den uitersten wil van genoemden Scellens,
verkochten 11 April 1600 (Reg. n° 334 f. 331) laatstbedoelde
panden, die nu gezegd werden te zijn: tivee huysen voor aen
de strate neffens den andere, met vier cameren oft wooninghen
dyen zydelinge aenliggende, henne erffven ende hoff daertoe
behoirende, staende in iïeynde van St. Jorisstraet ter plaetse
genoempt den Ouden Huls tussen de erven eertijts Gerarts
van Doem, nu Anthonis Lambertss Cloot, ter eenre ende
tussen den erve heere Floris Massereel, presbyter, commandeur
tot Vucht, een gemeyn straetken, geheyten de Molenstege,
tussen beyde liggende, ter andere zyde, streckende voor van
de gemeyn straet achterwaerts tot deser stadswalle toe, aan
voornoemden Anthonis Lambertszn Cloot, die in andere Bossche
schepenakten vermeld wordt maeldere van zijn beroep te zijn.
Hij was, zooals uit laatstgemelde akte reeds bleek, toen al
eigenaar van het naast de daarbij verkochte huizen gestaan
hebbend huis, de Baecsche poort genaamd, welke benaming later
verbasterd is tot de Bandsche poort.
Dit huis moet aanvankelijk hebben toebehoord aan Jan
van Baexen 1), die van zijne vrouw domicella Maria, dochter
van Jan van Berckel, deze kinderen had:
1) Reg. no 132 f. 57.
— 416 —
Christopher van Baexen, priester en
Anneken van Baexen, clie huwde met Clemens van
Accorneys, welke bij haar deze kinderen verwekte:
a. Jan van Accorneys;
b. Antonia van Accorneys huisvrouw van Willem van
Berchen ;
c. Henrick van Accorneys, die huwde met Helena,
dochter van Wouter van Losvelt en bij haar deze kinderen
verwekte: Clementia en Jenneken van Losvelt, die in 1579
nog onmondig waren. (Reg. n° 238 f. 197),
De sub a en b genoemde kinderen, alsmede de voogden
over de sub c vermelde minderjarigen verkochten 16 Januari
1579 (Reg. n° 238 f. 197) het huis de Baecsche poort, dat
toen gezegd werd te zijn : huis, erf, tuin en achterhuis, staande
aan de Oude Huls tusschen het huis van Wouter Scellens,
secretaris en griffier van den Bosch, ex uno en dat van de
Wed. Jan Mariens en hare kinderen ex alio en zich achter-
waarts uitstrekkende tot aan den Stadswal, aan Gerard Arndszn
van Doerne, die het 11 Maart 1600 (Reg. n° 264 f 43 vso)
weder verkocht aan genoemden Anthonis Goot. Deze verkocht
5 Januari 1618 (Reg. n° 354 f. 136) het erf van dit laatste
huis 1), dat alstoen gezegd werd te zijn : een ledige hoffstadt,
daer eertijts een huys op gestaen heeft, erffe, hoff, met een
poirte aen de gemeyn straet uuytgaende, genoempi de Baecxe
poirt, zoomede zijne daarnaast staande twee huizen met de
huisjes daarbij, zooeven vermeld, aan Werner Huyn van
Amstenrade, heer van Amstenrade, ambtman te Bruggen en
maarschalk van het Vorstendom Gulick, die in 1621 stierf en
tot echtgenoote had Liffert, dochter van Wijnand von Leerod.
Deze zal de huizen van Anthonis Cloot gekocht hebben voor
de Commanderij van de üuitsche Orde te Vught, want waarom
anders kocht hij, die in Gulikerland woonde, die gebouwen?
En gezegde Commanderij zal ze gekocht hebben om van die huizen
1) Het zal bij eene van de belegeringen, waaraan den Bosch ge-
durende den Tachtigjarigen oorlog bloot stond, plat geschoten zijn.
— 417 —
en het Masschereelshais te maken een nieuw commanclerijshuis
met tuin ter vervanging van haar huis te Vught, dat reeds jaren
te voren, waarschijnlijk door de Staatschen, in den Tachtigjarigen
oorlog, verwoest was 1). In elk geval behoorde het Masschereels-
huis met cle huizen en erven van meergenoemden Anthonis
Cloot in 1624 aan meergezegde Commanderij, zooals blijkt uit
het Eegister harer bezittingen in 1624, vermeld door J. C. A.
Hezenmans t. a. p. blz. 72, want volgens dat register behoorden
toen aan haar:
eene schoone huysinge, gemeynlick genoempt Massche-
reelshuysinge, gestaen ende gelegen op den hoeck van de
Molenstege neffens de huysinge der abdye van St. Geertruyden
tot Loven, sijnde alsnu de woning e ende residentieplaetse,
daerinne oVheere commandeur jegenwoirdelick inne 's Hertogen-
bossche is residerende 2) ;
item eene andere huysinge ofte woninge met eenen
schoonen hoff ende versceyde cameren dyen annex, gelegen
ter plaetse lest voirs, op oV ander zyde van de Molenstege.
sijnde verhuert als volgt: den hoff enz.; oVeene helfte van de
principale huysinge met d'eerste camer in de Molenstege enz.;
Wander helfte enz.; d'eerste camer naest het trapken; de
tweede camer in de Molenstege; de derde ende leste camer
naest het cleyn poertken, enz.
In 1663 hield de Commanderij der Duitsche Orde te
Vught voor goed op te bestaan. Immers den 22 December 1663 3)
transporteerde Ambrosius van Virmundt, Duitsch Ordensridder
en commandeur der Duitsche Orde te Gemert, als daartoe ge-
machtigd door den Landscommandeur der Balye van Alden-
1) J. G. A. Hezenmans t. a. p. blz. 54 en 56. In 1543 was het
Vughtsche Commanderijshuis blijkens denzelfden blz. 36 noot 1 ook a!
verwoest geworden (cf. nog van Heurn Historde I p. 504), doch het moet
daarna weder zijn opgebouwd, vermits Parma in 1586 in sauvegarde
nam :' Ie chateau et Commanderie te Vucht.
2) In 1614 werd het Masschereelshuis gezegd te zijn : »huys, erve,
poirte, plaetsche ende achterhuysen'', staande in de St. Jorisstraat, eer-
tijds de Oude Huls genaamd, op den hoek van de Molensteeg, tusschen
die steeg ex uno en de Abdij van St Geertruid ex aïio (Reg n» 314 f. 196).
3) J. C. A. Hezenmans t. a. p. blz. 65 en vlgd.
27
- 4ié -
biesen, op Cornelis Kuchlinus, ontvanger van cle gemeene
middelen en raad van den Bosch, die het vroeger reeds van
hem gekocht had 1), het erf, waarop het huis van de Commanderij
der Duitsche Orde te Vught eens gestaan had, met de daarbij
behoorende gronden. Van dezen werd het geërfd door Cornelis
Kuchlinus, wiens vader en voogd Jacobus Kuchlinus, professor
in de Grieksche taal en predikant te den Bosch, het 26 Januari
1690 voor hem verkocht aan Pieter de Koningh, commies-
extraordinair van 's Lands bovenkantoren. Er was toen daarop
weder een huis gebouwd, want het werd alstoen omschreven als:
eene schoone viercante huysinge met syne onder-en bovencamers,
geheeten de Commandery van de Duytsche orde te Vucht2).
Dezelfde Ambrosius van Virmundt, die toen genoemd
werd de Wel Eerweer dige ende Welgeboren Heer e Ambrosius
baron van Virmundt, des Eidderlyclcen Duitschen Ordens ridder
ende Commandeur tot Gemert, als gemechticht by Emondt
Godefroy vryheere van Bocholtz, der ridderlycken Duytschen
Ordens Landtcommandeur der ballye Biessen ende Commandeur
tot Maestricht, verkocht na zijn voormeld transport en wel 12
Augustus 1670 (Reg. n° 470 f. 305) het Masschereelshuis met het
erf van het daarnaast aan de overzijde van de Molensteeg gestaan
hebbend huis, dat-nu een tuin was, aan Jacob Ferdinand Sweerts de
Landas, heer van Oyen, Landschadenhof , Appeltern en Altforst,
ontvanger-generaal der beden in Brabant en oud-president-
schepen van den Bosch 3) ; het werd alstoen omschreven als :
eene huysinge, statte, plaetse, metten hoff daer ter syden by*
liggende, gestaen ende gelegen achter aen in St. Jorisstraet
1) J. G. A. Hezemans t. a. p. blz. 65,
2) De dochter van genoemden de Koningh, Alyda de Koningh,
erfde van hem dit huis en bracht het ten huwelijk aan haren man, den
kapitein Henrick de la Fosse (die na haren dood hertrouwde met Hen-
rietta de Massin) ; de voogden der kinderen, die haar man bij haar ver-
wekt had, verkochten 14 Juni 1717 (Reg. n<> 534 f. 436) dat huis, dat toen
Sionsburg heette, aan Petrus van Geffen, burger van den Bosch.
3) Hij was broeder van Maarten Ghristiaan Sweerts de Landas,
heer van Oirschot en Best en van Frederik Hendrik Sweerts de Landas,
heer van Baarschot.
— 419 —
op den Ouden Hulst. Bij deze erven kocht deze later nog bij
de navolgende daarnaast staande huizen en wel a in 1674
(Eeg n° 472 f. 56 vso) het huis genaamd in de Lelie en b in
1680 (Reg. n° 475 f. 163 vso) een huis, toebehoorende aan
Peter van Bree, koopman te den Bosch. Een gangske, uitko-
mende op de Oude Huls, boven welks poortje thans nog
zijn wapen met het jaartal 1680 staat, houdt de herinnering
aan den door hem als gezegd gedane koopen nog levendig.
Zijne vrouw was Elisabeth van Els tot Boelenham, die als
zijne weduwe den 20 October 1737 stierf en te Oyen begraven ligt.
Van hen erfde het Masschereelshuis met bijbehoorende
huizen en erven hunne dochter Elisabeth Johanna Sweerts de
Landas van Oijen, zooals blijkt uit eene akte van boedelscheiding,
door haar 9 Mei 1709 opgemaakt met haren broeder en zusters ;
zij verkocht het 16 Februari 1712 aan Daniel Chambrier, bri-
gadier en kolonel van een Regiment Zwitsers, die gehuwd was
met hare zuster Gratiana Catharina Sweerts de Landas; de
omschrijving van dit huis was toen als volgt: eene groote
huysinghe mette naest aengelegene huysinghe, hof en orangie-
huis, staande in de St. Jorisstraat en genaamd Hulster hoeck.
De dochter van laatstgenoemde echtelieden, Johanna
Suzanna Chambrier genaamd, huwde met John Sayer, ritmeester
der dragonders, wien zij schonk eene dochter Elisabet Gratiana
Sayer ; deze trouwde met Albert Dominicus van Limburg Stirum,
heer van den Wildenborch en majoor-kommandant van Arnhem en
bracht hem ten huwelijk aan het Masschereelshuis met toebe-
hooren, dat van hem geërfd werd door hunnen zoon Leopold van
Limburg Stirum, raad en rentmeester der Epicopale en andere
geestelijke goederen in de stad enMeiery van den Bosch, overleden
te den Haag 25 Juni 1840. Diens vrouw was Theodora Odilia
van der Does, vrijvrouwe van Noordwijk, die in den Bosch 3
Mei 1793 overleed, van hem 1) nalatende eenige minderjarige
kinderen, wier voogden Otto Ernst Gelder van Limburg Stirum
1) Hij hertrouwde te den Haag '24 November 1801 met Maria
van Styrum, dr. van mr. Jan en Anna Visschers Florisdochter,
— 420 —
(gehuwd met Maria von Maneil) en Sainuel John van Limburg
Stirum (gehuwd met Johanna Eeynst) dit huis met toebehooren
14 December 1801 (Reg. n° 621 f. 512 vso) verkochten aan Petro-
nella Josephina van den Heuvel echtgenoote van Joseph Hendrik
George de Guernon de Pretzi; het werd toen volgender wijze
omschreven: 1° een huyzinge, voorzien van verschelde groote,
zoo boven- als beneden vertrekken, keuken en kelders, open
plaats met casematten onder de stadswallen, alsmede koetshuis,
stalling en koetsierskamer, staande in de St. Jorisstraat tus-
schen het huis van den heer van Adrichem en na te melden
moestuin ; 2° een grooten hof met hovenierswoning met case-
matten onder de stadswallen, gelegen op de Weversplaats over
de St. Jorisstraat, gelegen tusschen ., ex uno, het sub
1° omschreven huis ex alio, strekkende tot aan den Stadswal.
Thans is dit huis met tuin de boekdrukkerij van Bernard Lutkie,
handelende onder de firma Lutkie en Cranenburg. Hij is een
afstammeling van Jan Christoffel Lütke, die als militair uit
Munsterland hier te lande in dienst was gekomen en in 1748
te den Bosch trouwde met Johanna de Zeeuw weduwe van
Egbertus van Mierlo; diens familienaam Lütke, dien men nog
veel in Duitschland aantreft, was in 1807 reeds verbasterd tot
Luttekus, zooals blijkt uit eene Bossche Schepenakte van dat
jaar, waarin Elisabeth de Bie, weduwe van zijnen zoon Bernardus
Luttekus, optrad voor hare minderjarige kinderen Wouter en
Johannes Luttekus; ten slotte werd zijn familienaam Lutkie.
Het Masschereelshuis en de daarbij behoorende huizen
en erven zijn thans geheel verbouwd, terwijl de Molensteeg
thans is dicht gebouwd, zoodat het niet meer mogelijk is
de juiste plaats aan te geven waar al die huizen en erven ge-
staan of zich bevonden hebben. In elk geval loopt de tegen-
woordige straat, de Bandsche poort genaamd, niet over hetzelfde
erf, waarop eens het huis de Baecschepoort stond.
— 421 —
b De Koninklijke school voor nuttige
en beeldende Kunsten.
St. Jorisstraat N° 82.
Aan de overzijde van het Masschereels huis, langs de
St. Jorisstraat, ter plaatse waar thans deze school staat, bevond
zich oudtijds de kaatsbaan van den Bosch, het Kaetsspel ge-
naamd. Barbara Wijtmans weduwe van Pauwei Wijnants van
Resant verkocht dit gebouw 19 September 1605 aan het Klooster
der Kruisbroeders te den Bosch, waarna heer en broeder
Pauwels van Balen, prior; heer en broeder Mathias van Aken,
subprior; heer en broeder Jeronimus Adriaenszn de Greve en
heer eu broeder Antonius van Erp, seniores conventualen van
dat klooster, het 26 September 1606 voor dat 'klooster ver-
kochten (Reg. n° 252 f. 442) aan den Edelen Heere Anthonis
Baenreheere van Grobbendonck, riddere, raedt van oorloge van
Hunne Doorluchtige Hoochheden, Gouverneur der stadt en
Meyerye van 's Hertog enbossche, die het 20 Juni 1613 (Reg.
n° 252 f. 323), als wanneer het gezegd werd te zijn: ^twee
huysen ende erven, malcanderen sydelinge onder een dack
aenliggende ende ledige plaetse daerachter aenliggende, staande
en gelegen aan de Oude Huls tusschen het erf van Jan
van Stiphout, timmerman, ex uno en het erf van Ancem
Ancemszn, spelmaker, ex alio en zich achterwaarts uitstrekkende
tot aan het erf van den Heer van Zevenbergen, zijnde die
huizen ,,het Kaetsspel", — verkocht aan heer en mr Jan van
der Moeien Janszn, priester; deze verkocht 16 Februari 1616
(Reg. n° 253 f. 54) die huizen, nu wesende eene huysinge aen
de voerstraet mette huysingen daerachter staende, erve, plaetse
mei een kaetsspel 1), hoff ende poerte neffens 't voerhuys, alle
1) Dit kaetsspel werd in 1613 (Reg. n° 285 f. 271) aldus om-
schreven: eene hooge, rontsomme opgemetste caetsbane ende een ledich
plaetsken vóór de voors. caetsbane liggende, met noch eenen hoff, liggende
tynden after aen de caetsbane voors.
— 422 —
oen malcanderen gestaen ende gelegen aen den Ouden Huls,
weder aan genoemden Anthony Schetz, baron van Grobben-
donck; deze verkocht dat huis den 4 Februari 1618 andermaal,
nu aan Hans de Brier en Margriet Speckarts. Peter van
Beerdonck in zijne hoedanigheid van curator over Jan, den
zoon van wijlen Cornelis de Brier (den zoon van laatstgenoemde
echtelieden) en Jenneken van Limborch, voor Vs, zoomede Peter
Doompt als man van Maria, en Margrieta weduwe van Jan
van Damme, beiden dochters van Hans de Brier en Margriet
Speckarts meergenoemd, voor %, verkochten den 16 October
1640 (Reg. n° 376 f. 3) laatstbedoeld huis, dat nu gezegd werd
te staan ten einde de St. Joristraat op de Oude Huls tusschen
het huis van de Wede en kinderen van Jor Gerard van Gerwen
ex uno en dat van Mariken wede van Goijart Wijnants 1)
ex alio, aan Nicolaes Pisset, luitenant eener compagnie harque-
bussiers van Zyne Genade Graaf Fritz van Nassau. Diens
weduwe Maria Nubaise verkocht 15 December 1662 (Reg.
n° 464 f. 93 vso) dit huis, dat alstoen omschreven werd als:
eene huysinge aen de voorstraete niette huysinge daerachter
staende, erve, plaetse, voor desen met een caetsspel maer gedemo-
Hert, pompe, perdestal ende hoff daerachter liggende, aan Seger
Splinter. Laatstgenoemde stierf met achterlating van minderjarige
kinderen, die onverzorgd waren, weshalve zij in het Burger
Weeshuis van den Bosch (thans het Gereformeerd Burgerwees-
huis, zooals het toen feitelijk ook was) werden opgenomen. De
Regenten van dat Weeshuis hebben daarop den 16 Februari
1686 (Reg. n° 503 f. 230) aan Steven Rosendael. commies ter
recherche te den Bosch, gezegd huis verkocht, dat in de
daarvan opgemaakte akte aldus werd omschreven : twee huizen
naast elkander staande onder een dak, zijnde nu gemaakt tot
één huis met achterhuis, erf en plaats, waarop voorheen eene
kaatsbaan stond, paardenstal en achtergelegen tuin, staande en
gelegen teneinde de St. Jorisstraat ter plaatse genaamd de
1) Zij was Maria, de dochter van Laureyns Donckers, en haar man
heette voluit: Goijart Wynants van Bernagie.
— 423 —
Oude Hulst tusschen het huis der kinderen van Jor Gerard van
Gerwen eenerzijds en dat van Maryken weduwe Goijart Wynands
anderzijds en zich uitstrekkende achterwaarts tot aan den tuin
van het Hof van Zevenbergen, hebbende Maria Nubaise, weduwe
van den luitenant der Cavalerie Nicolaes Piset, dat goed den
15 December 1662 verkocht gehad aan Seger Splinter en zijnde
het van dezen geërfd door diens minderjarige kinderen, nu in
gezegd Weeshuis verpleegd wordende en zijnde het dientegevolge
gekomen aan dat Weeshuis.
Voornoemde Steven Eosendael was gehuwd met Johanna
van Westrick, die hem schonk eenen zoon Michiel Samuel
Rosendael, welke koopman in drogisterijen te den Bosch was
en het hierbedoeld huis met ap- en dependentiën van zijne
ouders erfde. Den 29 November 1724 (Reg. n° 541 f. 353)
verkocht hij het aan Anthony Martini, professor theologiae en
predikant te den Bosch, ten behoeve van diens zoon mr Hendrik
Bernard Martini, oud-schepen en raad van die stad. Het werd
alsnu gezegd te grenzen eenerzijds aan het huis en erf, eertijds
der weduwe en kinderen Jor Gerard van Gerwen, nu der Vrouwe
van Oijen, en anderzijds aan het huis en erf, eertijds van
Maryken weduwe Goijart Wynands, nu (Agnes van Loenen),
de Wed. (van Nicolaes) Coenen.
Mr Hendrik Bernard Martini voornoemd verkocht 19 Sep-
tember 1730 (Eeg. n° 544 f. 349) dit goed aan mr Samuel
Essenius, extraordinaris raadsheer in het Hof van Gelderland
en ontvanger der gemeene middelen over de Kwartieren van
Oisterwijk en Maasland; het heette nu te zijn: een nieuw
gebouwd huis met tuin, staande aan de Oude Hulst tusschen
het huis, eertijds van Agnes van Loenen Wed. Nicolaes Coenen,
nu van haren kleinzoon mr. Gerard Cornelis van Blotenburg,
eenerzijds en dat van de Vrouwe van Oijen anderzijds en zich
uitstrekkende tot aan het Hof van Zevenbergen.
Mr. Samuel Essenius voornoemd verkocht het 30 Sep-
tember 1733 (Reg. n° 546 f. 215) weder aan Cornelis de Witt,
professor in de Oostersche talen en Hervormd predikant te
— 424 —
den Bosch en diens zuster Jacoba cle Witt, die daaraan krachtens
koop, gedaan bij gerechtelijke uitwinning van 24 Mei 1738 ten
laste van den toenmaligen eigenaar der na te melden panden,
Derck Jacob Sweerts cle Lanclas, heer van Oijen, toevoegden
een huis met tuin, stal, plaats, erf en huisje, alsmede een huis,
tusschen het laatstgemelde en clat van hen, koopers, staande.
Genoemde Sweerts, die kinderloos stierf, was zoon van
den op blz. 418 genoemden Jacob Ferdinand Sweerts de
Lanclas, heer van Oijen, Landschadenhof, Appeltern en Altforst,
ontvanger-generaal der beden in Brabant en president-schepen
van den Bosch, en van Elisabeth van Els tot Boelenham.
De huizen, welke Cornelis en Jacoba de Witt, als
voorzegd, den 24 Mei 1738 bij gerechtelijke uitwinning
kochten, stonden ter plaatse, waar eens cle navolgende huizen
stonden :
a het huis de Paushoed, clat Henricus, zoon van Johannes
Joordenszn van St. Oeclenrode, den 26 Februari 1608 (Reg.
n° 305 f. 309) verkocht aan Arnoldus van der Moeien Anthoniszn,
die het 10 April 1612 (Reg. n° 311 f. 447), als wanneer
het gezegd werd te zijn huis en erf, den Paushoet genaamd,
met drie huisjes of kamers daarachter gelegen en eene plaats,
staande aan de Oude Huls, nu St. Jorisstraat genaamd,
tegenover het huis van heer Floris van Masschereel, commandeur
te Vught en tusschen het erf der Kruisbroeders van den Bosch
ex uno en dat van Magclalena weduwe van Gerarcl Willemszn,
spintrif ex en hare kinderen, een steeg tusschen beiden liggende,
ex alio en zich achterwaarts uitstrekkende tot aan de Mortel
en het erf van Jacques Darbant, — verkocht aan Jor Gerard
van Gerwen Gerardszoon. Deze was ruiterman in dienst van
den Koning van Spanje als Hertog van Brabant; opmerkelijk
is het, dat ten zijnen tijde in den Bosch meer voorname lieden
niet anders dan ruiters in 's Konings dienst waren en daar
in eigen huizen woonden; daaruit kan worden opgemaakt,
dat gedurende den Tachtigjarigen oorlog en wellicht ook nog
later het zijn van ruiter bij de Cavalerie niet gelijk stond
— 425 —
met het zijn van gemeen hussaar in clen tegenwoordigen tijd,
maar dat het eene deftige militaire positie was.
De vrouw van genoemden Gerarcl van Gerwen was
Francina, dochter van Jacques van Strijp en Luitgard Pleviers.
In 1670 worden zij en hare kinderen nog als eigenaars van
dit huis vermeld. Johan van Kessel, koopman te den Bosch,
verkocht het als erfgenaam zijner ouders 5 Juli 1 70i (Reg.
n° 516 f. 301) aan Elisabeth van Els tot Boelenham, douairière
van Jacob Ferdinancl Sweerts de Landas, van wie het kwam
aan hunnen zoon Derck Jacob Sweerts de Landas, ten wiens
laste het, als voorzegd, 24 Mei 1738 gerechtelijk werd uitgewonnen.
b het huis St. Huybert. Henrick van de Gevel als
weduwnaar van Anna van Ophoven verkocht 12 Juni 1670
(Reg. n° 452 f. 378) dit huis. dat toen gezegd werd te zijn:
huys, erve, stallinge ende hoff, genaemt in St. Huybert, staande
ten einde de St. Jorisstraat op de Oude Huls nabij de
Molensteeg tusschen het huis en erf der weduwe en kinderen
Gerarcl van Gerwen, een straatje tusschen beiden liggende,
ex uno en het huis en erf van Cornelis van Boxmeer,
ex alio, zich achterwaarts uitstrekkende tot aan het erf van
Jacques Darbant, aan Denys Janszn van Loon, ruiter in de
compagnie van den Prins van Tarente; deze verkocht het 27
Juli 1686 (Reg. n° 503 f. 303) weder aan genoemden Jacob
Ferdinand Sweerts de Landas, van wien het kwam aan diens
zoon Derck Jacob, ten wiens laste, als meergezegd, het 24 Mei
1738 gerechtelijk werd uitgewonnen.
Zoo waren dan ten laatste de huizen het Kaatsspel, de
Paushoed en St. Huybert het eigendom van Cornelis de Witt en
diens zuster Jacoba; zij zullen die verbouwd hebben, want
blijkens eene beschrijving van die huizen, gemaakt in hunnen tijd,
staande in het Cijnsboek van den Bosch, dat in het Rijks-
archief aldaar berust, stond tegen het huis het Kaatsspel in de
richting van de Weversplaats de studeerkamer van Prof. Cornelis
de Witt; daarop volgde een poortje, clat toegang gaf tot voor-
schreven huis en studeerkamer; dan kwam het koetshuis van
426
den professor, dat voor aan de straat stond en waartegen van
achteren eene keuken stond; vervolgens kwam een stal ; daarna
nog een koetshuis of stal en eindelijk nog een poortje 1).
Van Jacoba cle Witt en haren broeder Comelis werden deze
panden geërfd door de weduwe en testamentaire erfgenaam
van laatstgenoemde, Cornelia Kalff, die vóór dat zij met hem
trouwde, weduwe was van Marcelis van den Dungen ; zij ver-
kocht ze 31 Januari 1775 aan Wilhelmus Velingius, echtge-
noot van Jacoba Cornelia de Jong ; die panden bestonden toen
blijkens de daarvan opgemaakte akte uithuis en erf, afzonder-
lijke woning en stal, tuin en tuinkamer. Van hem werden ze
geërfd door zijne genoemde vrouw, die ze daarop verkocht aan
Hendrik Meysenheim Dirkszoon, drossaard van Nieuwkuik en
aan diens echtgenoote Catharina Johanna de Weitzel ; van hen
kocht ze 12 Sept. 1783 Helena Johanna van Kretschmar, huis-
vrouw van mr. Gerard Tulleken en dochter van Andries van
Kretschmar en Anna Elisabeth Weitzel, de zuster van genoemde
Catharina Johanna de Weitzel; zij verkochten 1 Maart 1791
meerbedoelde panden, welke alsnu omschreven werden als huis
en erf, genummerd F n° 244, met eenen grooten tuin en tuin-
kamer, alsmede stal en erf, aan Willem Hubert, mr. timmerman
te den Bosch. Zijn zoon Willem Pieter Hubert, de bekende
Bossche Patriot, toen lid der Municipaliteit van den Bosch,
verkocht 14 December 1795 deze panden aan Philip Stubenrauch
te den Bosch, van wien zij ten slotte door koop kwamen aan
die gemeente ten behoeve van hare Koninklijke school voor
nuttige en beeldende kunsten.
1) Hierop volgde in de richting van de Weversplaats eerst het
huis het Merenblad, dat Jacob de Witt en zijne zuster in 1746 kochten
en dat zij 26 Juli 1749 weder verkochten aan Mathias van Heek, Francis
Herle en Godefridus Henselmans ; dan een huis, dat mr Adrianus Schoneus
in 1746 kocht ; vervolgens het Mannengasthuis van Aart Berewout, dat
krachtens het Decreet van den Franschen Prefect ook is opgeheven en
eindelijk een fraaie, plaisante tuin met hoornen en tuinhuisje, dien
Magdalena Besemer wed. van den predikant Jacobus Kuchlinus 28 Aug.
1706 verkocht aan Beatrix van Susteren, echtgenoote van Christiaan
Beek velt; hare executeurs- testamentair verkochten dien 3 Jan. 1727 weder
aan Jacobus van Beusekom Sr., koopman te den Bosch.
427
Deze school, die aanvankelijk heette A cademie Imperiale
et Royale de peinture, sculptiire et architecture, werd niet
in gezegde panden begonnen ; zij werd begonnen in October
1812, op een afgeschoten zolder boven de toenmalige stads-
armenschool Achter het Wiklvarken te den Bosch, nu de
Gemeentelijke Ambachts- en muziekschool; hoe ook haar begin
was, zij vond toch dadelijk bij de Bossche bevolking instem-
ming, want reeds bij het eindigen van haar eerste studiejaar
kon haar bestuur in de dans- of concertzaal van het Oud
Staten Logement in de Orthenstraat eene tentoonstelling houden
van de in die Academie vervaardigde teekeningen ; het reikte
toen daar op eene plechtige wijze ook nog uit drie kleine
zilveren medailles aan de leerlingen, die zich het meest op die
school onderscheiden hadden.
De zolder van de Stadsarmenschool was dan ook spoedig
te klein om te kunnen voldoen aan de vereischten eener be-
hoorlijke Teekenschool en het was daarom dat cle gemeente
den Bosch daarvoor den 7 October 1820 de hier beschreven
panden aankocht ; de gebouwen, die er op stonden, deed zij
spoedig daarna herbouwen en uitbreiden, zoodat zij reeds den
22 November daaraanvolgende er hare teekenschool in kon
overbrengen. Het behaagde aan Koning Willem I om bij besluit
van 22 Mei 1828 daaraan den titel te verleenen van Konink-
lijke school voor nuttige en beeldende kunsten ; zij mocht zich
in eene steeds toenemenden bloei verheugen, en wel zoo dat het
thans allernoodzakelijkst is om wederom een grooter gebouw
voor haar beschikbaar te stellen.
Een goed deel harer geschiedenis kan men vinden in
haar Gedenkboek, dat door R. A. van Zuylen is samengesteld.
c Het Kuystens- of Lojjensmannengasthuis.
N° 72.
Ging men van het erf, waarop thans de Teekenschool
staat, in de richting van de Vughterstraat, dan kreeg men
eerst aan zijne rechterhand twee naast elkaar staande woningen,
— 428 —
die clan eens twee verschillende eigenaren dan weder slechts
één eigenaar hadden.
Arnoldus, zoon van Jan van Broeckhoven genaamd Per-
soens en Yda, de bastaarddochter van Dirck Lambertszoon,
verkocht in 1530 (Eeg. n° 138 f. 31 vso) de naast het erf der
Teekenschool staande woning, (nu genummerd 80 en 78), welke
alstoen gezegd werd te zijn: huis, erf en achterhuis, staande
tusschen het huis van Daniel van Vlierden ex uno en dat van
domicella Mechteld, weduwe van Ricold van Vladeracken 1), ex
alio, aan Henrick Henrickszoon die Loose, wever. Later be-
hoorde deze woning aan Ancelmus Ancems, spelmaker. In 1585
behoorde deze en de andere daarnaast staande woning aan
Johanna, dochter van Everard van de Water Peterszn, de
echtgenoote van Lambert Stooters van Enckevoirt, den zoon
van Peter Mathijszoon; zij verkocht toen (Reg. n° 240 f. 166)
de naast het erf der Teekenschool staande woning aan mr. Jan
Schenckels, zoon van den med. doctor Dominions Schenckels;
deze woning werd 8 Mei 1623 door Cornelis van Davelaer
weder verkocht en wel aan Huybrecht de Mares, commandant
op 't fort royael op Deuteren en capiteyn in Spaenschen
dienst, die ze 29 September 1625 (Reg. n° 325 f. 312) op
zijne beurt verkocht aan Reynier Gevaerts, commissaris van
het leger van den Koning van Spanje.
De andere woning (nu genummerd 76) behoorde eens
aan Jacob van Vladeracken, zoon van Gerarcl en domicella
1) Voor van Vladeracken zal moeten worden gelezen de Borchgrave,
zooals blijkt uit eene akte van 12 Maart 1505 (Reg. n<> 100 f. 312), waarbij
Daniel van Vlierden Danielszn aan Jan van Os Hermanszoon verkoopt
een huis, genomen van twee naast elkaar gelegen huizen, staande aan de
Oude Hulst tusschen het huis van Jan Persoens ex uno en dat der erven
van Rycold de Borchgrave ex alio, en zich achterwaarts uitstrekkende
tot aan eene gracht. Genoemde Rycold de Borchgrave had tot vrouw na
te noemen Mechteld van Nuland Jansdr., die na zijnen dood hertrouwde
met Gerard van Vladeracken. (In 1507 deelden voor Schepenen van den
Bosch de dochters van Geerlach van Nuland Willemszn, zijnde Sophiaen
Aleid, de huisvrouw van Henrick van Lynther. Reg. n° 101 f. 410; ge-
noemd Geerlach van Nuland had ook nog een zoon Jan van Nuland, wiens
zoons waren AlfarJ, Reg. n° 161 f. 143 en Jacob Reg. n<> 141 f. 274).
Rycold de Borchgrave en Mechteld van Nuland hadden tot kinderen:
Johannes Theodorus; Rycold enLudovicus,conventuaal in de Abdij van Berne.
— 429 —
Mechteld van Nuland; hij schijnt kinderloos te zijn gestorven,
want na zijnen dood traden als eigenaars daarvan op de
bloedverwanten zijner moeder (Reg. nos 141 f. 274; 152 f. 300;
158 fos 57 en 156 en 161 f.143), alsmede de erfgenamen van Philips
van Geldrop, den tweeden man zijner vrouw (Reg. n° 152 f.
300); zij verkochten ze in 1540 en 41 aan Dirck, den zoon
van Peter, den zoon van Jan de Borchgrave. Diens dochters
Maria, begijn op het Groot begijnhof te den Bosch, Petra en
Egidia de Borchgrave verkochten 11 Februari 1558 (Reg. n° 201
f. 499) deze laatste woning, die toen gezegd werd te zijn:
huis, erf, plaats en achterhuis, staande tusschen de woning
van Ancelmus Ancems, spelmaker, ex uno en het huis der erf-
genamen van Zeger, den zoon van Jan Goijartszn van Hedel,
ex alio, aan Jan, den zoon van Gielis van Bladel. In 1585
behoorde ook deze woning, zooals wij zooeven reeds zagen,
aan Johanna van de Water en in 1625 was zij het eigendom
van de weduwe van Jan van der Meer. In 1640 behoorden
de beide woningen aan Maria Laureynsdochter Donckers, de
weduwe van Goijart Wynants Roelof szn van Bernagie, bier-
brouwer 1) ; hunne dochter Theodora Wynants van Bernargie,
laatst weduwe van den meel. doctor Ambrosius Lintermans,
verkocht 22 November 1658 (Reg. n° 415 f. 230) de meest
Vughterstraatwaarts staande woning aan Willem Peterszoon
van Oudenhoven, notaris te den Bosch, die ze 28 November 1661
(Reg. n° 456 f. 121), als wanneer ze gezegd werd te staan
tusschen het huis van den kapitein Faex ex uno en het huis
van Peter Groenhoft en dat van Hendrijck de Marees, Fransch
predikant te den Bosch, ex alio, weder verkocht aan Jacob de
Gruyter Aertszn, commies ter recherche te den Bosch; de andere
woning werd 5 Mei 1664 (Reg. n° 444 f. 328) door laatstge-
noemde gekocht van voorzegden Peter Groenhoft, die ze 16 Juli
1660 gekocht had van den curator over den desolaten boedel van
genoemde Theodora Wynants van Bernagie. Van voornoemden
i) Men zie over zijne familie Maandblad van de Nederland Leeuw
XXIX blz. 90 en vlgd. en blz. 207.
430
de Gruyter erfde deze beide woningen Agnes Van Loenen
weduwe van Nicolaas Coenen, van wie ze geërfd werden door
haren kleinzoon mr Gerard Cornelis van Blotenburg; deze liet
als zijne weduwe na Maria Vreda van Blotenburg, (die na zijnen
dood hertrouwde met Jacob van Brand wyck) en als zijn kind
Vreda Elisabeth van Blotenburg, die geboren was uit zijn huwe-
lijk met haar. Genoemde van Brand wyck verkocht 25 Juli 1739
(Eeg. n° 559 f. 331 vso) voor zijne genoemde vrouw en voor-
zegd kind de naast het erf der Teekenschool staande woning,
welke nu gezegd werd te zijn : huis met erf en achterhuis, staande
tusschen het huis van den Predikant de Witt ex uno en het
volgend huis ex alio, aan Lucas Wesselman, burger van den
Bosch, en de andere woning, welke alstoen omschreven werd
als : een schoon huis, voorzien van schoone kamers en keukens
en met eenen schoonen tuin, staande tusschen het voormeld
huis en dat van van Gemert, aan Daniel Mobachius Quaet,
professor in de medicijnen en regeerend schepen van den Bosch;
zij heette toen de Witte hand.
Over het daarop volgend huis, thans genummerd 74, komt
in Reg. n° 101 f. 231 vso de navolgende schepenakte van 17
November 1506 voor: Jan, zoon van Goyart van Hedel en
weduwnaar van Yda, dochter van Zeger van Brede en Geertruid,
de dochter van Henrick Back, den zoon van Gyselbert van
Loen, doet afstand van den tocht van een huis, staande aan de
Oude Huls tusschen dat van Gyselbert Gyselbertszn van Doorn
ex uno en dat van Jan die Ridder er alio, (welk huis Jacob
van Gheel had verkocht aan genoemden Henrick Back), ten
behoeve van Zeger, zijnen zoon, dien hij had van zijne ge-
noemde vrouw, waarna die zoon dat huis, hetwelk nu was:
„huis, erf, plaats, achterhuis en tuin, staande tusschen dat der
erven van Jacob van Vladeracken ex uno en dat van Peter
die Borchgreve ex alio, en zich achterwaarts uitstrekkende tot
aan het erf van Heer Cornelis van Bergen, heer van Zevenbergen,
de Mortelgrave tusschen beide liggende," overdroeg aan zijnen
genoemden vader.
— 431 -
Zeger van Hedel voornoemd had yan zijne vrouw Aleid,
dochter van mr Willem van den Bosch, deze kinderen : Lazarus,
Martha, huisvrouw van Henrick de Heusch en Zeger van Hedel;
dezen verdeelden in 1550 (Reg. n° 180 f. 16) de nalatenschappen
van hunnen grootvader Jan Goyartszn van Hedel en diens
tweede vrouw Aleid van Gunterslaer en alstoen kreeg Lazarus
voor zijn deel dit huis, dat daarbij omschreven werd als een
huys, erve, hoff ende erffenisse, dair aenliggende, staende in
Sint Jorisstraet tegen den hoff over van de Schutten van den
Alden Voetboege. Genoemde Lazarus van Hedel huwde met
Cecilia Kievits Cornelisdochter, en verwekte bij haar een e
dochter Barbara, die de huisvrouw werd van Lambrecht Dirckszn
Remmen, raad van den Bosch en dat huis erfde ; het werd
toen gezegd te zijn : eenre voirpoirte, voirplaetse, hoven, woon-
huysinge ende afterhuysinge, staande in de St. Jorisstraat
bijna tegenover den Bogaard van de Oude Schutterij tusschen
het huis van Goyart, zoon van Wynand Roelof szn, bierbrouwer,
ex uno en dat der erfgenamen van wijlen Jor Willem de
Borchgrave, heer van Oerle, ex alio (Reg. n° 257 f. 252 Vso).
In 1650 (Reg. n° 493 f. 114) werd het door Aert van Orthen
verkocht aan Servaas van Zutphen. Later behoorde dit huis
aan mr. Johan van Gemert advocaat te den Bosch, die gehuwd
was met Maria Anna Gooien, dochter van mr Cornelis Coolen
Henrickszn, advocaat te den Bosch en rentmeester van de
Adellijke Abdij van St. Geertruid te Leuven. Johan Baptist
van Gemert, die naar alle waarschijnlijkheid hun zoon was,
verkocht 4 Mei 1757 (Reg. n° 576 f. 290 vso) dit huis, dat
alstoen omschreven werd als: huis met achterhuis, tuinkamer,
stal en tuin, zich achterwaarts uitstrekkende door eene
poort, de Faasche poort genaamd 1), tot aan de gedempte
Mortelgraaf, aan Theodora Allegonda Suyskens 2), dochter van
1) Men zie hierover Reg. n<> 456 f. 121.
2) Haar broeder was Constantyn Suyskens, geboren te den Bosch
20 Aug. 1714 en gestorven te Antwerpen 1771. Bij was Jezuit en nam
een werkzaam deel aan de Acta Sanctorum der Bollandisten.
— 432 —
mr Paulus 1) en Theodora Maria de Hee en weduwe van
Franciscus Hyacinthus van den Berghe ; zij woonde toen te
Vught, vermoedelijk op Sionsburg en stierf te den Bosch 7
Februari 1762. Haar man werd 15 Augustus 1718 in het
bedehuis van St. Catharina te den Bosch gedoopt en was zoon
van den kapitein Adriaan Hyacinth van den Berghe 2) en
Beatrix Josepha van Geffen, die 3 Juni 1714 in gezegd bede-
huis gehuwd waren; laatstgenoemde was denkelijk de dochter
van Petrus van Geffen, die 14 Juni 1717, als op blz. 418
noot 2 is gezegd, het huis Sionsburg kocht.
De echtelieden van den Berghe-Suyskens hadden deze
kinderen : a Isabella Theodora, gedoopt 25 Mei 1746 in het
bedehuis van St. Jan te den Bosch, huwde met Jor. Johannes
Baptista Josephus Guyot, aalmoezenier der stad Antwerpen ;
b Theodora Johanna, gedoopt alsvoren 6 October 1747, huwde
met Jor. Jan Steven Grigis en c Franciscus Josephus, gedoopt
alsvoren 7 Augustus 1749, aalmoezenier der stad Antwerpen,
huwde aldaar Maria Theresia de Knyff. Zij verkochten 22
April 1776 (Keg. n° 584 f. 369) het goed Sionsburg aan Jan
van Heemskerck, kolonel te den Bosch, en 4 October 1775
(Reg. n° 592 f. 209) het door hunne moeder, als gezegd, ge-
kocht en hierbedoeld huis aan mr. Zacharias Mathias Lomans,
advocaat te den Bosch ; deze verkocht 4 April 1778 dat huis
(Reg. n° 585 f. 185 vso), dat nu stond tusschen dat van na te
noemen kooper ex uno en het huis de Witte hand, toebehoo-
rende aan Mobachius Quaet, ex alio en zich achterwaarts uit-
strekkende voor de Franse (Faasse) poort van de straat tot
aan de gedempte Mortelgraaf , aan Daniel Baert Verspyck,
schepen van den Bosch en rentmeester der geestelijke goederen
in de kwartieren van Oisterwijk en Kempenland, zoon van
1) Hij was zoon van mr Lambert Suyskens en Maria Elisabeth
van Beughem, dochter van Jaspar, (den zoon van Jan Janszn en Catharina
Grevenraet) en Johanna van Wamel.
2) Men zie zijne genealogie in het werk: La familie van den
Berghe. Anvers 1890.
— 433 —
mr Arend Verspyck 1), die gehuwd was met Theodora Elisabeth
Nobel en weder zoon was van Leonard Verspyck, ontvanger-
generaal in het Kwartier van Nijmegen en Huberta Ingenool;
gezegd huis, dat, toen hij het kocht, was een huis met achterhuis,
kamer, stal, tuin en erf, werd door hem tot eene hoveniers-
woning gemaakt, wat het nu nog is. De executeur van het
testament van genoemden Daniel Baert Verspyck verkocht 28
Juli 1807 (Eeg. n° 622 f. 348 vso) deze hovenierderij, die toen
gezegd werd te zijn : „een moeshof meteen kamertje voor aan den
ingang en achteraan eene woning, mitsgaders stal en koetshuis,"
aan Johan van der Bruggen in diens hoedanigheid van rent-
meester van het na te melden Kuysten's of Loyen's Mannen-
gasthuis.
Het huis, waarin dit oudmannenhuis thans gevestigd
is, staat naast laatstbedoelde hovenierswoning en is nu ge-
nummerd St. Jorisstraat 72.
De oudst bekende eigenaar daarvan was Peter, de zoon
van Peter Rycolduszoon de Borchgrave ; dat hij de zoon was
van dezen Peter Rycolduszoon blijkt ten duidelijkste uit eene
Bossche schepenakte van 1524 (Reg. n° 127 f. 449), waarbij
Peter, de zoon van eerstgenoemden Peter de Borchgrave, ver-
kocht het goed ten Mortel onder Udenhout, dat door zijnen
overgrootvader, Rycoldus de Borchgrave, gekocht was geweest,
alsmede uit eene Bossche schepenakte van hetzelfde jaar
(Reg. n° 128 f. 139 vso), waarin uitdrukkelijk gezegd wordt,
dat Peter de Borchgrave, die, als gezegd, het goed ten Mortel
verkocht, had tot pater eerstgenoemden Peter de Borchgrave,
tot avus diens vader Peter en tot abavus den vader van dezen
laatste, Rycoldus de Borchgrave; het blijkt verder ook nog
zoo duidelijk mogelijk uit eene Bossche schepenakte van 1523
(Reg. n° 125 f. 111). Ik beroep mij op al deze akten, omdat
in het werk van L. de Herckenrode Collection de tombes etc
1) Zijn broeder Johan Stephan Verspyck, majoor der Infanterie,
had van zijne vrouw Elisabeth Maria Smits een zoon mr Leonhard Verspyck,
gedoopt te den Bosch 10 Januari 1728, die de stamvader werd van den
adellijken tak van zijn geslacht.
28
— 434 —
dans les églises et couvents de la Hesbaye blz. 337 gezegd
wordt, dat Peter de Borchgrave, cle verkooper van het goed
ten Mortel, de zoon was van Dirck de Borchgrave 1) en
Geertruid Brant van G-robbendonck en dientengevolge de
meening kon ontstaan, hadde ik mijne bewering niet gestaafd,
dat ik mij vergiste.
Eerstgenoemde Peter de Borchgrave huwde met 1° Zum-
borch, dochter van Floris van der Dussen en Elisabeth Brant ;
2° Beatrix, dochter van Adolf van Dommelen en Heylwich, de
dochter van Jan Loenman Janszn ; uit heide huwelijken kreeg
hij kinderen; die uit den eersten echt waren: a. Peter de
Borchgrave, die stierf 6 September 1553 en huwde met Anna
van Nuland; b. Maria de Borchgrave, echtgenoote van Bartholdus
Wyffliet Janszn ; c. Willem de Borchgrave, heer van Oerle en
Meerveldhoven.
De onder a en b genoemde kinderen erfden het hier-
bedoeld huis, thans genummerd 72; zij bezaten het reecis
28 Augustus 1505 (Reg. n° 99 f. 349), als wanneer het om-
schreven werd als : domus, area, ortns ac domus posterior,
sitae in Buscoducis ad vicum dictum aen den Alden Huls
in opposito pomarii Sagitiariorum ibidem inter hereditatem
Johannis Goyartssoen van Hedel ex uno et inter hereditatem
Egidii dicti des horemekers ex alio, tendentes a dicto vico
retrorsum usque ad hortum Domini Cornelii de Bergis, domini
de Zevenbergen, Grevenbroeck, etc., quodam fossato interjacente.
1) Dirck de Borchgrave, die de zoon was van Dirck de Borchgrave
en Margaretha Bacx genaamd Houtappel. (Hun andere zoon was Ricold
de Borchgrave, die weder tot zoon had Dirck van Borchgrave, welke huwde
met Yda van Kryeckenbeeck Jansdr die hem schonk: Rycold en Heyl-
wich de Borchgrave), werd in 1492 bij doode zijner moeder beleend en
stierf in 1519; hij had van zijne genoemde vrouw deze kinderen:
a mr Dirck de Borchgrave, schepen van den Bosch, stierf kinder-
loos in 1536.
b Arnd de Borchgrave, stierf omstreeks 1540, h. Anna van den
Daele, die hem schonk: 1<> Adriaan, die ongehuwd bleef; 2° Jan; 3° Dirck;
4° Catharina; 5° Geertruid.
c Margaretha de Borchgrave, h. Nicolaus Oem van Bockhoven
(Reg. no 125 f. 423 vso).
d Ida de Borchgrave h. Gerard van Berckel.
— 435 —
Zij verkochten 6 Maart 1524 (Reg. n<> 128 f 139 y«°)
dat huis, dat alstoen gezegd werd te zijn: domus, area et
camerae, necnon domus posterior, olim dicti quondam Petri
de Borchgreve (hunnen vader n.1.), sitae in Buscoducis quasi
in opposito pomarii Antiquorum Sagittariorum, dicti den
Ouden Scutter bogart ibidem, inter hereditatem Johannis,
filii quondam Godefridi de Hedel, ex uno et inter hereditatem
Egidii horenmakers, ex alio, tendentes a communi platea
retrorsum usque ad hereditatem heredum domini Cornelii de
Bergis, domini temporalis de Zevenbergen, Hezewijc, etc., in
quibus quondam Petrus (vader de Borchgrave zeker) decessit,
aan domicella Beatrix, dochter van Adolph van Dommelen en
weduwe van dien Peter de Borchgrave in vruchtgebruik en
aan hare kinderen in eigendom.
In 1565 behoorde dit huis, dat toen gezegd werd te zijn:
porta, domus, area, ortus ac domus posterior, staande tusschen
het huis van Lazarus Zegerszn van Hedel ex uno en dat van
mr Willem van den Bosch, ex alio, aan Willem de Borchgrave,
heer van Oerle en Meerveldhoven, den hiervoren reeds ge-
noemden zoon van Peter de Borchgrave en diens eerste vrouw
Zumborch van der Dussen; van zijne echtgenoote Everarda
van Nuland, dochter van Everard en Adriana van Kessel
Jansdochter, had hij deze kinderen : Everard, schepen van den
Bosch, Yda en Jan de Borchgrave, koningsgezind kapitein te
den Bosch in 1584. Willem de Borchgrave droeg in dat jaar
aan dezen laatste (Reg. n° 239 f. 421) over de heerlijkheid
van de parochie en dorp Meerveldhoven mette iuarande,vogelrye,
visscherye, cueren, breucken, amenden, criminele ende civile
confiscatien van bastaerd goederen etc. Genoemde Jan de
Borchgrave schijnt kinderloos vóór zijnen broeder Everard te
zijn gestorven, want in 1592 noemde deze laatste zich heer
van Oerle en Meerveldhoven. Toen in 1607 de nalatenschappen
van diens ouders verdeeld werden, werd het hierbedoeld huis,
— waarin die ouders hadden gewoond en dat in dat jaar
omschreven werd als: hmjsinge met erve, tuinen, plaets en poort
— 436 —
in de St. Jorisstraat" — aan hem toegescheiden 1). Hij ver-
kocht het 13 Mei 1610 (Keg. n° 297 f. 95) aan Jor Henrick
Dach verlies Joriszn.
Laatstgenoemde kooper behoorde tot een tak der adel-
lijke familie Dachverlies 2), van wie Jan Janszn Dachverlies
reeds vroegtijdig te den Bosch gevestigd was 3) ; deze huwde
met Goeswina van Varick (die na zijnen dood hertrouwde met
Frans de Vos van Steenwijk) ; zij schonk hem deze kinderen :
a. Margaretha Dachverlies, die huwde met Jan van
Bemmel en hem schonk eene dochter Anna, alsmede een zoon
Sweder van Bemmel; (Bossche schepenakte van 1530).
b. Henrich Dachverlies, die volgt onder I;
c Walraaf Dachverlies 4), die huwde met Elisabeth van
Eijswijck Gerardsdr en bij haar deze kinderen verwekte: Jan
en Geerlac.
I Henrick Dachverlies, hiervoren onder l genoemd, was
eerst schepen en daarna hoogschout te den Bosch ; hij verkocht
in 1535 een huis, staande in de Hinthamerstraat aldaar naast
dat van zijnen vader; kocht 25 Juni 1534 (Reg. n° 147 f. 200)
van Willem, den zoon van Jan van Rijswijck en Geertruid,
dochter van Willem Monicx, zoon van mr Jan, een steenen huis
met erf, klein huis, boomgaarden en grachten, genaamd Havels-
donck, (of Havincdonck), staande te Belveren onder Haaren en
huwde met Engelken, dochter van Peter Colen den oude; in
1544 deelden hunne kinderen: Henrick, Geertruid, beiden toen
reeds meerderjarig en Franck, Joris, Walraaf en Maiiken, toen
1) Zijne vrouw was Johanna 's Groets, dochter van Jor Michiel,
heer van Piepingen en Schalckhoeven; zij schonk hem een zoon Michiel
de Borchgrave.
2) Men zie over dezen tak Maandblad van de Nederl. Leeuw XX
blz. 129.
3) In 1524 wordt vermeld frater Adrianus, bastaard van Jan
Dachverlies en biechtvader van het klooster Valle St. Hieronymi te
St. Truiden.
4) In 1545 (Reg. no 169 f. 328) worden vermeld de navolgende
bastaarden van Walraaf Dachverlies en Marie, de bastaard van Frans
de Vos van Steenwijk: Anneken en Jan; deze laatste trad in 1555 op als
man van Sophia, dochter van Joorden die Leeuwe.
— 437 —
nog minderjarig, voor Schepenen van den Bosch (Reg. n<> 645
f. 214) hunne nalatenschappen en werd alstoen toebedeeld een
huis, genaamd Crakenstein, met aanliggende hoeve, gelegen te
Ruimel ter plaatse de Plack, aan Henrick, Franck en Geertruid
voornoemd.
Van deze kinderen 1) huwde : Henrick met Christina 2),
dochter van Henrick de Ruyter, (die bij haar verwekte twee doch-
ters Angela en Christina); en Geertruid met Albert Henrickszn
de Ruyter; waren mr Franck en Walraaf geestelijken; werd
Mariken non en huwde
II Joris Dachverlies met Yda van Berckel Aelbrechts-
dochter. Zij schonk hem deze kinderen:
a Jor Henrick Dachverlies, den kooper van het hier-
bedoeld huis; hij huwde met 1° Marie van Vladeracken, dochter
van Nycolaus en Barbara van Brecht; 2° Agnes de Gruytere,
dochter van Jor Philips, heer van Dirksland.
b Angela Dachverlies, huwde met Floris van Ysselsteyn,
wien zij schonk: Christoffel Floris, Maria en Margaretha van
Ysselsteyn.
c Aelbrecht Dachverlies.
d Willem DachverlieSj in 1609 vermeld.
De onder II a genoemde Jor Henrick Dachverlies Joriszn
verleende 23 Juni 1614 (Reg. n° 339 f 478 vso) als weduwnaar
van Agnes de Gruytere Philipsdochter eene grondrente uitliet
hierbedoeld huis, dat alstoen omschreven werd als: huysinge,
poorte, ledige plaetssen, hoff, voorhuysinge ende achter huysing e,
staande in de St. Jorisstraat tegenover den Ouden Schutters-
bogaard tusschen het erf van Lambrecht Remmens, schepen
van den Bosch, ex uno en dat van den schrijnwerker Herbert
ex alio en zich achterwaarts uitstrekkende tot aan de bleek,
1) In eene Bossche Schepenakte van 1552 (Reg. n° 185 f. 280)
wordt nog als hunne zuster vernield: Antonia, huisvrouw van Petrus
Janszn van den Yser.
2) Zij hertrouwde na zijnen dood met Jor. Willem van Heerdt.
— 438 —
genaamd het Hof van Zevenbergen. In zijne hoedanigheid van
weduwnaar verkocht hij verder 19 Mei 1618 (Reg. n° 253
f. 279) dit huis aan Jor Lodewijk Vereycken, kapitein ten
dienste der Aartshertogen Albert en Isabella.
Van laatstgenoemde kwam dit huis, hoe blijkt niet,
aan Frans Franssen, koopman te Keulen, die het 18 December
1634 verkocht aan Johan van Werden, priester; deze verkocht
het 19 November 1636 (Reg. n° 338 f. 248 vs0) weder aan
Jor Elbert Le Lyon, president-schepen van den Bosch en
drossaard van Oud-Herlaer. Hij was gehuwd met Adriana
Vlas, dochter van Jacob en Anna Raessen, die hem deze kin-
deren schonk: Henrick, heer van den G-rooten Ruwenberg,
luitenant in de compagnie van den kommandant van Tuyll van
Bulkenstein en kastelein, rentmeester en stadhouder van de
leenen van Oud-Herlaer; en Digna, die huwde met den kapitein
Frangois Doublet de Margigny ; aan haar werd 30 September
1655 (Reg. n° 408 f. 172 vso) uit de nalatenschap harer ouders
het hierbedoeld huis aanbedeeld, dat alstoen omschreven werd
als een huis met stal, plaats en tuin, staande aan de St. Joris-
straat tusschen het huis der kinderen Lambert Remmens,
ex uno en dat van mr. Philips, knopmaker, ex alio en zich
achterwaarts uitstrekkende tot aan de Mortelgraaf. Hoe dit
huis uit haar bezit geraakte is mij niet kunnen blijken; wellicht
werd het gerechtelijk uitgewonnen. Blijkens eene akte van den
Bosschen notaris Theodorus van Asten van 24 November 1702
werd het bewoond door Catharina van Roye weduwe van
Rutger Tulleken, schepen van den Bosch en is het toen bij
de verdeeling van de nalatenschappen dezer echtelieden toebe-
deeld aan hunne dochter Antonetta Tulleken, die het 24 Februari
1707 (Reg, n° 520 f. 211 vso) verkocht aan Abraham Tscharner,
luitenant-kolonel in het regiment Zwitsers van den kolonel
Chambrier en echtgenoot harer zuster Helena Tulleken; het
werd alstoen gezegd te zijn huysing, erve, hoff, stallinge ende
koetshuys in de St. Jorisstraat, ex uno mr Johan van Gemert,
ex alio Verheijen, Van laatstgenoemden kooper erfde het
— 439 —
diens dochter Barbara Antonetta Rosina Tscliarner, die huwde
met 1° den kapitein Adriaan de Lange; 2° in 1742 Herman
Gideon Clemens, professor in de godgeleerdheid en predikant
te den Bosch, weduwnaar van Alletta Lampsins. Haar tweede
man overleed 23 Februari 1772, zij op dienzelfden dag, een
half uur na hem (Reg n° 586 f. 148) ; zij stierf kinderloos en
dientengevolge erfden de kinderen van haren broeder Abraham
Assuerus Tscliarner, vaandrig in Zwitserschen dienst, haar
hierbedoelcl huis, evenals zij ook van haar erfden hare helft
in het kasteel Nieuw-Herlaer onder St. Michielsgestel ; dezen
verkochten gezegd huis 30 Juni 1772 (Reg n° 591 f 310 vso)
aan den hiervoren reeds genoemden Daniel Baert Verspyck.
De executeur-testamentair van dezen laatste verkocht 28 Juli
1807 (Reg n° 622 f 348 vso) ook dit huis, dat alstoen gezegd
werd te zijn : huis met poort daarnaast, groote open plaats,
schoone tuin, tuinkamer, stal en koetshuis, alles bij elkander
staande tusschen diens voorschreven perceel ex uno en het
huis van van Kerkhoven ex alio, aan den Rentmeester van het
Kuysten's of Loyen's Mannengasthuis, om te dienen tot woning
van de oude mannen, voor wie dat gast- of oudmannenhuis
gesticht werd.
Stichters van dat gasthuis waren Willem Loyer en diens
huisvrouw Heylwich ; volgens J. van Oudenhoven t. a. p. blz. 126
richtten zij het op in 1407, doch volgens eene oude akte ge-
schiedde zulks in 1440. Het werd eerst gevestigd op den
Uilenburg te den Bosch en kreeg in 1535 zijne statuten. Toen
een gedeelte van den Uilenburg en daarmede dit gasthuis in
1614 bij het eerste Capucynenklooster van den Bosch getrokken
werden, werden de oude mannen van dit gasthuis in een
gebouw in de Tolbrug straat aldaar overgebracht, alwaar zij
verbleven totdat zij in 1809 werden ondergebracht in het hier
beschreven huis ; het gasthuis in de Tolbrugstraat, (dat stond
tegenover de vroegere kazerne, nu van den Bergh's schoen-
fabriek), is in 1822 door den Provisor van dit gasthuis verkocht.
Dat gasthuis werd aanvankelijk gesticht voor vijf be-
— 440 —
hoeftige mannen, vroom van leven en buiten staat om in hun
onderhoud te voorzien. In den beginne was voor hen geen
leeftijdsgrens gesteld, doch later is die bepaald op 60 jaren.
Volgens cle statuten zouden zij verpleegd worden door eene
meid, die, evenals zij, jaarlijks zoude bekomen 40 brooden en
wekelijks een braspenning, terwijl die meid bovendien zoude
ontvangen eene huur van 4 Bijnsche guldens 's j aars Zij kregen
daarenboven elk een kan bier 's daags en allen gezamenlijk
jaarlijks een half varken. De oude mannen, die in dit gasthuis
werden opgenomen, waren gehouden daarin te brengen een
behoorlijk bed en 12 pond fijn tin.
Na de familie Loyer waren provisors van dit gasthuis
leden der familie van Witmeer, welke aan haar verwant was.
Door het huwelijk van Mechteld van Witmeer (of Witmerii)
Jansdochter met Claes Kuyst of Kuysten, secretaris van den
Bosch, kwam het provisorsschap van dit gasthuis in diens familie
en van daar, dat het ook het Kuysten's gasthuis genoemd wordt.
Uit het huwelijk van genoemde Mechteld van Witmeer
met Claes Kuysten werd geboren Hendrik Kuysten, schepen
van den Bosch in 1538, wiens zoon was Gijsbert Kuysten, die
in 1599 stierf en tot vrouw had Susanna van Gasteren, dochter
van Jacob Gerritszoon en Wendelke Spijckers; tot hunne familie
behoorde mr Otto van Cattenburch 1), die dientengevolge pro-
visor van dit gasthuis werd ; hij werd als zoodanig opgevolgd door
den in dat jaar geborenen mr Leonard Kuysten van Hoesen; deze
was een kleinzoon van Leonard van Hoesen, die gehuwd was met
Maria Kuysten, de dochter van mr Gerard Kuysten, die weder
een achterkleinzoon was van voornoemden Gijsbert Kuysten;
Mr Leonard Kuysten van Hoesen assumeerde zich op
23 Juli 1793 als provisor van dit gasthuis Dr Petrus Josephus
van Berckel, als zijnde van den bloede van deszelfs stichters;
1) Hij was kleinzoon van Dirck van Cattenburch, president-schepen
van den Bosch, die gehuwd was met Catharina van Gasteren (dochter
van Jacob, den zoon van Jacob Gerritszn voornoemd) en zoon was van
mr Jean Louis van Cattenburch, secretaris van den Bosch en Moralla
Catharina Copes, dochter van Otho en Josina Schade van Westrum.
— 441 —
op zijne beurt assumeercle deze zich na doocle van genoem-
den van Hoesen in 1809 tot provisor Mr Petrus Andreas van
Meeuwen, van wien hij bij de akte van benoeming verklaarde,
dat hij ten duidelijkste onderricht was, dat deze een afstam-
meling van de Kuysten's was; hetzelfde verklaarde hij van
zijnen neef, den eerwaarden heer Theodorus Dominicus van
Berckel, dien hij bij akte van 10 April 1816 tot zijnen opvolger
aanstelde. Jhr. Mr. P. A. van Meeuwen voornoemd werd als
provisor opgevolgd door zijnen zoon Jhr. mr. Eduard van
Meeuwen en deze laatste door den tegenwoordigen provisor
Jhr. mr. Petrus van Meeuwen, oud-president van het Gerechtshof
te den Bosch.
Dit gasthuis is, blijkbaar tengevolge van den grooten
politieken invloed van zijnen toenmaligen provisor, ontkomen
aan het vernietigingsbesluit van den Franschen Prefect van
28 December 1811, want het bestaat nog altijd als eene zelf-
standige stichting. In de plaats van vijf worden daarin thans
twaalf oude mannen verpleegd, die wegens dat getal in den
volksmond heeten de Twaalf apostelen.
Het tweede huis verder dan dit huis in de richting van
de Vughterstraat, nu genummerd 68, was het Jacob Uter
Oisterwyek's gasthuis, dat Jacob Uter Oisterwyck en zijne
vrouw Mechteld, de dochter van Godevaert Schunken, in 1408
hadden gesticht voor dertien oude mannen. Dit gasthuis
kocht 29 Mei 1660 (Keg. n° 440 f. 322) daarbij aan het daar-
naast in de richting van de Vughterstraat staand huis, dat
aan den anderen kant grensde aan dat der weduwe van den
predikant Valckenarius ; het was de kleindochter van Arend
Gast, echtgenoote van den kuiper Pieter Swaen te Haarlem, die
het aan dat gasthuis verkocht. Dit gasthuis is 29 September
1789 aan zijne bestemming onttrokken doordien zijne toenmalige
rentmeester het toen verkocht aan Jacoba Oucoop weduwe van
Wouter van Wolfsbergen.
— 442 —
d. de St Joriskapel.
Nos 40 en 38.
Aan den hoek der St. Jorisstraat en Keizerstraat stond
de St. Joriskapel, die, zooals wij reeds zagen, het eigendom
was der Schutterij van den Ouden Voetboog 1). Van Heurn
in zijne Beschrijving deelt er het volgende over mede: „De
kapelle van St, Joris of St. Georgius staat in de St. Joris-
straat op den hoek van de Keizerstraat; wanneer die gebouwd
werd, kan ik by gebrek van aanteekeningen niet vernaaien;
het was de grootste kappelle binnen de stad, die kruisgewyze,
egter zonder eenige pilaaren of zypanden, gebouwd was; dezelve
is grooter als meenige kerstspelkerk in kleine steden of dorpen.
Uit het beschouwen des gebouws is duidlijk te zien, dat het
in verscheide tyden getimmerd moet zijn. Het hoogautaar in
deze kappelle was denklijk den Schutsheer toegewijd. Ik
vinde, dat zekere kappellaanye, in die kapelle gestigt, by het
Gemeene Land na het overgaan der stad aangeslagen wierd;
denklijk moet het alleen die van den autaar van St. Barbara
zijn geweest, welkers inkomsten tyde van het oprigten der
nieuwe kerstspelkerken aan den Priester des Kerstspels van
1) De kapel dezer Schutterij bezat oudtijds ook het hoekhuis aan
de overzijde van de St. Jorisstraat, zooals blijkt uit eene Bossche schepen-
akte van 12 Mei 1609 (Reg. n° 307 f. 373), waarbij : Guilliam van Delft,
kapitein, Jan Aertszn van Horenbeeck en Guilliam Gobels, luitenants,
Matheus Adriaanszn van Herlaer en mr Willem Vos, vaandrigs, Eustaes
Janszn van Asperen, Louis Symons en Gijsmar Adriaenszn, sergeanten,
Peter Allardszn van Herpen, Jan Janszn Wouters en Art Aertszn van
Horenbeeck, dekenen, Roelof Noppen Janszn de oude en mr. Aert
Wouterszn van Houbraeken, schrijvers, Peeter van Haeren, rentmeester
en Gornelis Janszn in den Rijder kapel — en was meester, als respresen-
teerende het geheele Corpus van de Gulde ofte de Schutterye van den
Ouden Voetboog binnen den Bosch, verkoopen aan Jan, zoon van Evert
Janszn van de Water: huis en erf, wezende een hoekhuis, staande op
den hoek van de St. Jorisstraat tegenover de St. Joriskapel ter zijde,
tusschen het huis van het Convent der Fraters, ex uno en de straat»
gaande naar het Loeffbrugske ex alio, strekkende van de St. Jorisstraat
tot aan het erf der erfgenamen Jenneken van de Water, welk huis heer
Roelof, priester, zoon van Roelof Coenen, 11 Januari 1486 aan de fabriek
der St. Joriskapel had vermaakt.
— 443 —
St. Katharina gegeven werd (Miraeus Supplem. III p. 245).
Off'er eenige andere autaaren in deeze kapelle geweest zijn,
hetwelk ik om derzelver groote vaststelle, kan ik by mangel
van bewijs niet vernaaien 1). Het is my, behalven uit het
na te melden schryven der (stads) regeering niet gebleken, dat
deze kappelle door de Schuttery des Ouden Voetboogs getim-
merd zy of tot haar bizonder gediend, gelijk ook niet wat
recht de Schutterye van den Ouden Voetboog er boven die
van den Jongen Voetboog toe had; de laatste schutterye was
een afzetsel der eerste.
In het jaar 1663 schreef de Raad van State aan de
(stacls)regeering, dat hy vernoomen had, dat er verscheide kap-
pellen hier ter stede ledig stonden 2); hy zoude derhalven
gaarne onder anderen die van St Joris tot een krijgsvoor-
raadhuis doen vervaardigen. De (stads)regeering antwoorde
hierop, dat de St. Joriskappelle de Schuttery van St. Joris
of van den Ouden Voetboog toekwam en haar honderden jaaren
toebehoord had ; zy was uit deszelfs middelen gebouwd en tot
deezen tijd toe door die Schuttery onderhouden geweest en
word thans ten naaren voordeele verhuurd. De Schutterye
was by cle Voorwaarden van overgaaf der stad, in den jaare
1629 aangegaan, tot die kappelle gerechtigd gebleven". „Ik
heb niet gevonden", zoo schreef van Heurn verder, „wat hierop
by den Raad van Staaten besloten werd, zeker is het, dat die
kappelle tot geen krijgsvoorraadhuis gemaakt is'\
„Na het overgaan der stad in 1629 werd die tot een
pakhuis en stallingen gebruikt" 3).
Eene oude Bossche Kronijk vermeldt verder nog als
volgt den verkoop der sieraden dezer kapel : In het jaer
1632 den 17 Augusti hebben de Officialen van de Oude Schuts
1) Blijkens Bossche Schepenakte van 1540 (Reg. n° 158 f. 143)
stond er ook nog in het altaar der H.H Hieronimus en Hubertus belijder,
alsmede van den H. Matheus, apostel en de H. Dymphna, maagd. Johannes
Bick was toen daarvan rector. De Schr.
2) ld. v. Heurn Historie III p. 125. De Scbr.
3) Zie ook van Heurn Historie III. p. 326. De Schr.
— 444 —
uytter hand vercocht aen heer Paulus van Dael, pastoor tot
Berlicom, ten behoeve van deszelfs kerck, een schoone casuyffell
met een geborduert cruys daerinne, int midde geborduert den
ridder Sint Joris te paert, voor de somme van fl 90, (onder
het beding van wederinkoop, als de stad weder in de macht
van den Koning van Spanje zoude komen of de Katholieke
godsdienst er weder zou mogen worden uitgeoefend). Eodem
anno den 18 dito hebben de selve officialen vercocht het
silverwerck, toebehoorende de Capelle van St. Joris, voor
fl 429-4—8.
Zooals blijkt uit eene Bossche schepenakte van 29 Juli
1717 (Reg n° 538 f. 5) vergrootte in dit jaar meergenoemde
Schutterij het terrein der St. Joriskapel door aankoop van een
open erf, dat tusschen haar en het Keizershof lag, want volgens
die akte verkochten op dien dag Cornelis Speelman, ridder-
baronet, heer van Nuland, voor Va, Nicolaas Kivit, kapitein
ter zee, voor Vs, Frederick Thomas Yvoi, generaal-majoor,
commandeur van den Bosch, als gehuwd met Alida Maria van
der Horst, voor V3, allen in hunne hoedanigheid van testamentaire
erfgenamen van Anna Maria Tromp, douairière van Cornelis Garis,
riclder-baronet, heer van Nuland, Bommenede en Blois, president-
schepen van den Bosch, aan de heeren Officieren van den Ouden
Schuts of Voetboog aldaar ten behoeve van „dien Schuts" eene
ledige plaats, gelegen te den Bosch in de Keizer- of Waterstraat,
ex uno het Keizershof, ex allo et fine uno de St. Joriskapel,
komende met een muur en twee poorten aan cle gemeene straat.
Bij schepenakte van den Bosch van 3 December 1738 (van
Heurn schreef verkeerdelijk 1739) verkochten mr Abraham
Justus Verster 1), kapitein-luitenant en Cornelis Martinus Pels,
luitenant van de Edele Manhafte Oude Schuts of Voetboog
binnen dese stad, gemachtigd bij resolutie van de gesamentlyke
1) Hij was zoon van mr. Isaacq, griffier der Leen- en Tolkamer
te den Bosch en Francoise Ghristina de Balbian en werd geboren te den
Bosch, alwaar hij advocaat en schepen was, '25 Mei 1704; hij overleed
aldaar 12 December 1776.
— 445 —
Heeren officieren van welgemelte Schuts en met toestemming
der gesamentlyke borger y e van meergemelt Oude Schuts :
a het voorste gedeelte van de St. Joriskapel, staande
aan de St. Jorisstraat en toebehoorende voor het geheel aan
genoemde Schutterij, alsmede drie huisjes of woningen, staande
ten ZO. van die kapel en strekkende van de Keizerstraat
tot aan het erf, bewoond wordende door den Proost dier
Schutterij, — aan Abraham van Ruelo, factoor te den Bosch
en luitenant van de Ed. Jonge Schuts 1).
b het middelste gedeelte van de St. Joriskapel, strek-
kende van den koop sub a en het erf van het Provoosthuis
Z.waarts tot aan den koop sub c, — aan mr Abraham Hubert,
oud-schepen en raad van den Bosch.
c het achterste gedeelte van de St. Joriskapel met de
open plaats en den muur langs de Keizerstraat ten Z O. gele-
gen 2), soo en in dier voege als voors. agterste gedeelte van
voors. capelle ten N.W., N O. en Z.O. in sijne eygenmueren
gelegen is en strekkende ten Z. W. tegen den koop sub &,
mitsgaders tegen voorschreven openplaats, aan Pieter Guillelmo
van Bree, wonende te den Bosch.
Na deze verkooping veranderde de kapel grootendeels
van gedaante. Van het middelste gedeelte daarvan maakte toch
mr Abraham Hubert een pakhuis, terwijl Pieter Guillelmo van
Bree 3) het achterste gedeelte en de open plaats maakte
tot een stal met koetshuis voor vier paarden en tot twee huizen ;
thans zijn deze beide gedeelten geheel en al woningen.
Alleen het voorste gedeelte der kapel behield, hoezeer
ook geschonden, tot het jaar 1906 het uiterlijk eener kapel;
1) Denkelijk was hij een zoon van Johannes van Ruelo en Christina
Leyendecker, wier kinderen, met uitzondering van Adriana van Ruelo,
douairière van Louis Francois van Raveschot de Capelle, in 1712 nog
minderjarig waren en alstoen een te den Bosch staand huis verkochten.
2) Deze plaats was blijkbaar het in 1717 aangekocht open erf.
3) Zijne zonen Amandus van Bree, erflanddrost van de Stad en
den Lande van Piavestein ; Guielmus van Bree, woonachtig te Mechelen
en Hermanus van Bree verkochten 12 Sept. 1780 dezen stal met koetshuis
aan mr Abraham Hubert voornoemd.
— 446 —
in haren voorgevel, waarvan de top toen al reeds sedert lang
was afgebroken, was van onderen eene poort en daar boven
één enkel raam, dat vrij hoog en breed was en den vorm van
een spitsboog had.
Van genoemden Abraham van Ruelo kwam dit gedeelte
der kapel aan diens weduwe Aemerentia van Woerkom, van wie
het weder erfden hare kinderen zijnde : Louis Florentius ; Johan
van Ruelo, koopman en factoor; Tjard van Berchuys, oud-
schepen en raad van den Bosch 1), als man van Christina
van Ruelo; Johan Lodewijk Graham Thielen, gepensioneerd
luitenant der dragonders, als man van Anna van Ruelo en
Francois Adam Doornick, gepensioneerd luitenant der Cavalerie,
als man van Maria van Ruelo ; zij verkochten 14 Maart 1755 aan
hunnen genoemden broeder Louis Florentius van Ruelo, factoor te
den Bosch, hunne aandeelen in dit deel der kapel, dat alstoen
omschreven werd als het voorste gedeelte van de St. Joris-
kapel met drie huisjes ten Z. O. van de kapel staande, strek-
kende van de Keizerstraat aan de eene zijde tot aan het huis
der Schutterij, bewoond door haren Provoost 2), en St. Joris-
straatwaarts tot aan het huis van Juffrouw van den Heesacker
anderzijds, — met zijn ruime soldering en catrol, geschikt om
goederen op te halen.
In 1906 is het voorste gedeelte der St. Joriskapel,
dat in den laatsten tijd diende tot wijnpakhuis van Karel
Rouppe van der Voort, door dezen afgebroken.
1) Hij was ook commies van 's Lands magazijnen te den Bosch
en van de daaronder behoorende forten. In 1739 huwde hij met Christina
van Ruelo.
2) Dit was het huisje, dat thans nog staat tusschen de St. Joris-
kapel en het groote huis, hetwelk zich naast de poort van de Réfugié der
Abdij van Berne bevindt. Het werd 12 Juli 1773 door de Schutterij van
den Ouden Voetboog verkocht aan Gerardus van der Vaart, timmerman
te den Bosch. Thans is het genummerd 36.
— 447 —
e. Het Refugiehuis der Abdij van Berne.
Nos 34, 32 en 30.
Ook de voormalige Abdij van Berne bij Heusden had
oudtijds een refugiehuis in den Bosch. Het grootste gedeelte
daarvan maakte aanvankelijk deel uit van de gebouwen, welke
Margriet van Meer, erfdochter van Boxmeer, eerst echtgenoote
van Pieter van Vertaing, heer van Heeswijk, Dinther, Asten
en Moergestel en later van Willem van Egmond, heer van
Haps, te den Bosch langs de Keizer- en St. Jorisstraat bezat
en waarvan die, welke langs de Keizerstraat stonden, later
het Keizershof geheeten werden. Al deze gebouwen werden
van genoemde erfdochter van Boxmeer geërfd door hare dochter
Anna van Egmond, die met Willem III, graaf van den Berg,
huwde 1); laatstgenoemde echtelieden verkochten ze in 1506
(Reg. n° 100 f. 57), als wanneer ze omschreven werden als :
„domus, areae ac cetera ediflcia olim Thomae de Lavalle, de
post Pagani ejus fratris, sita in Buscoducis juxta pontem Lom-
bardorum inter communem plateam ac hereditatem cappellae
Sancti Georgii de Buscoducis ex uno et inter hereditatem
heredum quondam Johannis de Maren, carnirlcis et plurium
aliorum, ex allo, door genoemde Margriet van Meer, weduwe
van Willem van Egmond, gekocht geweest van de heeren
Lambert Cuypers, kanonik te Bergen, Jan Raeszn, kanonik te
Lier, priesters, mr Stephanus van Berlende en Johannes van
Lavalle, zoon van Paganus, genaamd Paganus van Lavalle",
aan Arnoldus van Malsen, abt van Berne 2), ten behoeve van
de abdij van dien naam. Haar latere abt Egidius Ingen Nulant
verkocht ze 12 Februari 1515 (Reg. n° 111 f. 91 vso) weder
aan Arnd Keymp Gerardszoon 3), zooals blijkt uit eene Bossche
1) Taxandria VI p. 53.
2) Men zie over hem Schutjes I p. 290.
3) In 1507 deelden voor schepenen van den Bosch o. a. Gerard
Keymp, zoon van mr Arnd.
— 448 —
Schepenakte van 1525 (Reg. n° 130 f 82), waarin vermeld
wordt, dat Egidius de Nuwelant, abbas monasterii de Bernae
ordine, domus, areas, ortos et cetera aediftcia, sita in Busco-
dacis juxta pontem Lombardorum inter communem plateam
et hereditatem Capellae Sancti Georgii ibidem, ex uno, et
inter hereditatem quondam Johannis de Maren, carnificis et
plurium aliorum, ex alio, supportavisset Arnoldo Keymp,
filio quondam Gerardi, waarna daarin verder vermeld staat,
dat na dien verkoop genoemde Arnd Keymp aan meergezegde
Abdij van die gebouwen en erven schonk: domum, aream et
ortum ac vacuam hereditatem, dictam ledige plaetse, sibi
adjacentes, de premissis sumptos ac sitos inter hereditatem
ad dictam capellam spectantem, ex uno et inter hereditatem
Godefridi Strick, ex alio, tendentes a communi platea ad
reliquas hereditates dicti Arnoldi Keymp. Arnd Keymp
schonk al zoo aan de Abdij van Bern e de gebouwen en erven,
welke langs de St. Jorisstraat tusschen het huisje van den
Provoost van den Ouden Voetboog en het huis van Goijart
Strick Claeszn gelegen waren 1). Laatstbedoeld huis (dat van
Strick n.1.) werd 23 October 1523, als wanneer het gezegd
werd geweest te zijn : a „huis, erf, plaats en achterhuis, staande
in de straat, voorheen cle Oude Huls, nu de St. Jorisstraat
geheeten, tusschen het huis van Vrouwe (Domina) Margaretha
weduwe van Willem van Egmond, ridder, heer van Meer en
hunne kinderen, ex uno en dat van Philips Coenen Christiaanszn
ex alio, (door Coenrarxl en Gudula, kinderen van den slachter
Jan van Maren Roelof szn, aan genoemden Goijart Strick ver-
kocht geweest) ; b een gang, die tusschen het erf van dien
Goyart Strick Vughterstraatwaarts ex uno en dat van Arnd
Keymp Gerardszn, een steenen muur tusschen beiden staande,
St. Joris-kapelwaarts ex alio, van af die kapel tot aan het erf
van genoemden Arnd Keymp, (door dezen aan meergenoemden
1) Uit die panden was in 1387 door Jan Lysscap, zoon van wijlen
Thomas, geheyten Valandt, eene grondrente verleend, die op 7 October
1627 door den toenmalieen Prelaat van Berne werd afgelost.
— 449 —
Goyart Strick verkocht geweest) liep, — door Arnolda en Yda,
dochters, die de dikwerf genoemde Goyart Strick had van zijne
vrouw Hadewich, dochter van Arnold van Bladel, verkocht aan
Cornelis Smeetz, die het den voorlaatsten October 1525, — als
wanneer gemeld huis en gang gezegd werden te liggen in de
St. Jorisstraat tusschen het huis van den Abt van Berne ex uno
en dat van Nicolaus die Wolff Janszn., pellifex, ex alio,
strekkende het huis zich achterwaarts uit tot aan de Dieze en
de gang tot aan het erf van Ermgard weduwe van meerge-
noemd Arnd Keymp, — op zijne beurt verkocht aan genoemden
Egidius Ingen Nulant, abt van de Abdij van Berne (Reg. no.
125 f 10 vso).
Deze Abdij zal daarop dit huis met die gebouwen, welke
daaraan, als voorzegd, geschonken waren, tot haar refugiehuis
gemaakt hebben. Hare kloosterlingen betrokken het in 1579
metterwoon, zooals blijkt uit hetgeen J. van Oudenhoven t. a.p.
blz. 93 daarover mededeelt: De Abdye van Berne was een
schoon ende sivaer gebouiv, maer wier de anno 1579 van het
chrijgsvolk afgebrandt ende is den Abt met sijn Eeligieusen
geweechen naar de Stadt van 's Hertogenbossche ende hebben
daer eenighe jaeren gebleven in een poort in de 8. Jorisstraet ;
zij verbleven daar gedurende het bestuur van vijf opvolgende
abten, van wie drie daarin overleden, zijnde Adriaan van
Vlymen, -J- 18 December 1606; Arnout van Vessem, f 24 Aug.
1608 en Johan Vercuylen, f 1 November 1621 ; zij werden in
het koor der voormelde Kruiskerk begraven.
Toen in 1625 de Abdij van Berne het Bossche Rijke
Fratershuis, na het eerst gedurende een paar jaren in huur te
hebben gehad, tot haar klooster had aangekocht, verlieten hare
kloosterlingen dat refugiehuis en kwam het dientengevolge ledig
te staan 1). Den 7 September 1629 (Reg. n° 365 f. 352) heeft
zij het vervolgens verkocht bij eene akte, waarvan de inhoud
is als volgt: Heere Johan Moors, by der gratie Gods Abt van
1) Analecta Gijsb. Goeverincx II p. 136 en vlgd.
— 450 —
Berne; Heeren ende broederen Leonardt Bossche, prior ; Norber-
tus Vercuylen, Augustijn Janss, Wouter van Groeningen,
Cornelis van Griensven ende Bartholomeus Somers, presby teren,
religieusen ende conventualen der voors, Abdye van Berne,
des ördre van Premonstreyt 's Bisdoms van 's Hertogenbossche,
binnen dieselue stadt residerende, verkoopen allen de huysingen,
aenliggende erven, hoven met hunne gronden der voors Abdye,
gestaen ende gelegen binnen dese voors. stadt 's Hertog enbossche
in St. Jorisstraet aldernaest der Capelle van SL Joris des
Ridders ende Martelaers, zuydtwaerts, ex uno1 ende tussen
huys ende erve Elizabeth wede Jans van Doyenbraeck ende
haere kijnderen noortwaerts, ex alio, streckende westwaerts
van de gemeyn strate tot aen erffenisse des baenreheere van
Grobbendoncq, gouverneur deser siadt voorsz. ende den ge-
meyn water, de Dieze genoempt, oostwaerts aan inr. Johan van
den Ven, licentiaat in de rechten en raad van den Bosch. Zooals
uit den datum der akte blijkt geschiedde de verkoop zeer kort
voor de overgave van 's Hertogenbosch aan Prins Frederik
Hendrik, alzoo op een oogenblik, dat de Katholieken dier stad
moesten en konden voorzien, dat zij weldra onder Protestantsch
bewind zoude komen en de aldaar zich bevindende kerken en
kloosters aan hunne bestemming zouden worden onttrokken ; en
was de kooper mr Johan van den Ven dezelfde als die, aan wien
de Bossche Jezuiten daags te voren (6 September 1629) een groot
deel hunner in gezegde stad gelegen kloostergoederen hadden
overgedragen ; deze laatste overdracht werd na de overgave van
den Bosch in 1629 door de Staatschen geacht slechts eene schijn-
handeling te zijn geweest en dientengevolge werden de goederen,
die de Bossche Jezuiten aan mr Johan van den Ven hadden
verkocht, zooals nader zal worden medegedeeld, gehouden door
hen niet te zijn verkocht geweest en daarom onder de algemeene
confiscatie der kloostergoederen begrepen. De verkoop, die de
Abdij van Berne aan genoemden mr van den Ven had gedaan,
schijnt evenwel niet als eene schijnhandeling aangemerkt te
zijn geworden, althans daarvan blijkt niets. Blijkens na te
— 451 —
melden Schepenakte van 3 Augustus 1679 verkocht 30 October
1635 Melchior Donckers Janszn, koopman te den Bosch, het
voormalig refugiehuis der Abdij van Berne, dat toen gezegd
werd te staan tusschen een huis van het Gilde der Oude
Schutters en de St. Joriskapel ex uno en het huis van Marie
weduwe van Guiliam van Doyenb raken, raad van den Bosch,
ex alio, aan den koopman Mathijs van Loosen; deze huwde
met Johanna van Mechelen, (die na zijnen dood hertrouwde
met eenen van Collen); hij moet aan haar dit huis vermaakt
hebben, want hare legatarissen kregen het van haar. Den
3 Augustus 1679 (Reg. n° 497 f. 321) verkochten de executeurs
van het codicil van genoemJe Johanna van Mechelen, door
haar in 1677 te Keulen gemaakt, en hare legatarissen dit
refugiehuis, dat toen gezegd werd te zijn: een schoone, grootte
huysinge, hoff ende erven, gelegen in de St. Jorisstraet,
aldernaest van de capelle van St. Joris suydwaerts, den baron
van Orobbendonck en de gemeyne Diese ostwaerts, de erffge-
namen Jans van Doyenbraeclc noordwaerts. de gemeyne straet
ivestwaerts, aan Jacob de Bye, notaris en procureur te den
Bosch. Bij dit huis kocht deze bij gerechtelijke uitwinning,
ten laste der Wed. Paulus van Gerwen op 28 Juni 1695
(Reg. n° 481 f. 41) geschied, ook nog aan het daarnaast staand
huis, thans genummerd 28, dat, als gezegd, aan de erven van
Jan van Doyenbraecken had toebehoord. Laatstgenoemde had
24 September 1575 (Reg. n° 224 f. 448 vso) dit huis, dat toen
gezegd werd te staan tusschen dat van den Abt van Berne
ex uno en dat, eertijds van Antonius van Haeren, nu van
Catharina weduwe van Henrick (Proening) van Deventher
Gerardszn 1), gekocht van de voogden over de onmondige
kinderen van Jan van Esch Dirckszn, welke laatste het wreder
gekocht had van Frans, den zoon van Jan Pynappel Boudewynszn.
1) Haar man had dat huis in 1524 (Reg. n° 127 f. 433 vso) gekocht
van mr Ewald MaJlants Janszn, die het 1513 (Reg. no 108 f lö6) had
gekocht van Gijsbert, zoon van Gerard Toelinck Gijsbertszn. Jacob Torsingh
kocht dit huis 28 Juli 1712 (Reg. n° 530 f. 30 v»°). Het is thans ge-
nummerd 26.
— 452 —
Dit huis en het voormalig refugiehuis der Abdij van
Berne werden van voornoemden Jacob de Bye geërfd door zijne
zuster Johanna de Bye weduwe van den kapitein Johan Fer-
dinand van Casteren, zoon van Govert, president-schepen van
den Bosch 2) ; zij verkocht het huis, afkomstig der erven van
Jan van Doyenbraecken (thans genummerd 28) 11 September
1709 aan Beatrix van Susteren weduwe van Christiaan Beekvelt,
wier executeurs-testamentair Pieter Beekvelt en Christiaan
Mosmans, kooplieden te Bilbao, het 3 Februari 1727, als wanneer
het gezegd werd te staan tusschen het huis van Sr Bacquers
ex uno en dat van Berkhof ex alio, verkochten aan Agnes,
Deliana, Johanna Maria en Hendrina van Susteren, allen woon-
achtig te den Bosch 2) (Reg. n° 553 f. 240).
Het naaast dit huis in de richting der St. Joriskapel
staand huis met poort en plaats (thans genummerd 32 en 30)
werd door genoemde Johanna de Bye 21 October 1710 (Reg.
n° 528 f. 297) verkocht aan Hendrick Berckhoff, woonachtig
te den Bosch; het werd toen omschreven als: eene schoone
huysinge, bestaende in verscheyde cameren, plaets, hof, styger
op de Dieze, met een groote poorte en cameren daerboven, staende
aen de St. Jorisstraat tusschen huys van Pedro Beeckvelt en
dat van verkoopster en zich uitstrekkende tot op het erf der
Vrouwe van Nuland en de Dieze. Het huis, zooeven dat van
verkoopster genoemd, hetwelk zij alzoo voor zich behield en dat
thans genummerd is 34, behoorde in 1755 aan juffrouw van
den Heesacker, die naar alle waarschijnlijkheid erfgename van
meergenoemde Johanna de Bye was en zal geweest zijn Hendrina
van den Heesacker, dochter van Adriaan en Maria de Bye.
Johan Ferdinand Schouten, woonachtig te Middelrode, als erfge-
naam van Maria Agatha Schouten, die de erfgename was van
1) Diens andere zonen waren Hendrik en Jacob van Casteren.
2) Deliana en Johanna Maria van Susteren, de eenigen harer, die
toen nog in leven waren, verkochten 28 Januari 1751 dit huis aan mr
David Kleyne, meester van den scherpen gerechte, alias beul, te den
Bosch. Hij had van zijne vrouw Sophia Doornik een zoon Jan Libordus
Kleyne, die na hem meester van den scherpen gerechte te den Bosch was.
— 453 —
mr Lambert van Heesacker, zoon van genoemde echtelieden van
den Heesacker, verkocht het 7 April 1772 (Reg. n° 583 f. 64),
als wanneer het gezegd werd te zijn huis met tuin en open
plaats, staande tusschen de St. Joris kapel en het huis van
den heer Straatmans en zich achterwaarts uitstrekkende tot aan
het erf van dezen laatste, aan Louis Florentius van Ruelo,
factoor te den Bosch.
Van het Refugiehuis der Abdij van Berne zijn thans
alleen nog maar over de koorafsluiting zijner voormalige kapel,
die nu het achterhuis vormt van het in de Keizerstraat staand
huis, genummerd 5, en de poort met open plaats, tegenwoordig
de Oliepoort geheeten.
ERRATA:
Blz. 29 12e regel v. o. staat 1543, lees: 1542.
» 38 le » » » » Jarante, » Tarante.
» 48 le » » » „ vaor, » voor.
» 137 5e » » » noot 4 staat kleinkinderen,
lees : achterkleinkinderen.
» 294 17e » » » staat van Beugen, lees : van Beughem.
BRIGHAM YOUNG UNIVERSITY
3 1197 21118 0457
Date Due
AU library items are subject to recall at any time.
JUN 2 2 2010
Brigham Young University