Skip to main content

Full text of "De voorname huizen en gebouwen van 's-Hertogenbosch : alsmede hunne eigenaars of bewoners in vroegere eeuwen : aanteekeningen uit de bossche schepenprotocollen loopende van 1500-1810"

See other formats


HAROLO  8  LEE  U8RARY 

8WOHAM  YOUMG  UWtVBWTY 

PROVO.  UTAH 


411 

Mi 

,iVK  u-i 

\v\  ^r 

DE  VOORNAME 

HUIZEN  EN  GEBOUWEN 

VAN 

's-HERTOGENBOSCH, 

ALSMEDE  HUNNE  EIGENAARS  OF  BEWONERS 
IN  VROEGERE  EEUWEN. 

AANTEEKENINGEN 

UIT  DE 

BOSSCHE  SCHEPENPROTOCOLLEN, 

LOOPENDE  VAN  1500-1810. 

DOOR 

Jhr.    Mr,    A.    F.   O.   van  SASSE  van  YSSELT 

BESTUURSLID  VAN  HET  PROVINCIAAL  GENOOTSCHAP 

VAN 
KUNSTEN    EN    WETENSCHAPPEN    IN    NOORE>BRABANT. 


le  DEEL. 


Uitgaue   uan 

het  Prouinciaal  Genootschap  uan  Kunsten  en  Wetenschappen 

in  Noordbrabant. 


'TOVO,  UTAH 


VOORWOORD. 


Aanvankelijk  was  mijn  voornemen  om  uit  de  Bossche 
Schepenprotocollen,  loopende  over  het  tijdvak  1500 — 1810,  uit- 
treksels te  geven  op  dezelfde  wijze  als  Aug.  Sassen  zulks  deed 
met  de  protocollen  der  Helmondsche  notarissen.  Het  bleek 
mij,  toen  ik  met  het  excerpeeren  daarvan  was  begonnen,  dat 
het  niet  de  moeite  zoude  loonen  om  al  de  duizende  akten,  die 
in  de  Bossche  Schepenregisters  staan,  bij  extract  uit  te  geven 
en  bovendien  dat  het  excerpeeren  daarvan  een  werk  zoude  zijn, 
dat  ik  onmogelijk  zoude  kunnen  voltooien. 

Ik  moest  daarom  de  taak,  die  ik  mij  had  opgelegd,  be- 
perken en  ik  meende  dat  niet  beter  te  kunnen  doen  dan  met 
mij  te  bepalen  tot  die  schepenakten,  welke  betrekking  hebben 
op  de  voornaamste  of  belangrijkste  huizen  en  gebouwen,  die 
oudtijds  te  's  Hertogenbosch  stonden,  alsmede  op  derzelver  be- 
woners of  eigenaars ;  dan  was  het  geen  onbegonnen  werk  en 
werden  in  elk  geval  de  belangrijkste  schepenakten  geexcerpeerd. 

Hierbij  heb  ik  de  door  mij  gemaakte  extracten  zoodanig 
gerangschikt,  dat  zij  geplaatst  zijn  in  de  beschrijving  van  de 
huizen  of  gebouwen,  waarop  zij  betrekking  hebben,  omdat  ik 
vermeende,    dat    daardoor    het   raadplegen    van   mijn  werk  zeer 


zoude  worden  vergemakkelijkt ;  voorts  heb  ik  daarbij  hetgeen 
in  kronijken  of  andere  oude  werken  over  die  huizen  of  gebou- 
wen en  derzelven  eigenaars  of  bewoners  vermeld  staat,  tusschen 
die  extracten  of  excerpten  ingevoegd  ten  einde  den  inhoud  er 
van  beter  verstaanbaar  te  maken.  Daartoe  heb  ik  ook  nog  een 
veelvuldig  gebruik  gemaakt  van  de  onuitgegeven  Beschrijving 
van  's  Hertogenbosch  van  den  bekenden  geschiedschrijver  mr. 
Johan  Hendrik  van  Heurn,  die  ze  in  zijne  Historie  der  Stad  en 
Meyerye  van  's  Hertogenbosch  II  blz.  447  noemt :  Beschryving 
der  Geestelyke  en    Waereldlyke   Gebomven  der  Stad. 

Naar  hetgeen  hij  daar  ter  plaatse  mededeelt,  was  hij  in 
1776  nog  niet  met  dit  werk  begonnen,  hetgeen  ook  uit  deszelfs 
inhoud  blijkt,  want  men  kan  er  duidelijk  uit  zien,  dat  het  eerst 
omstreeks  1780  werd  samengesteld.  Het  bestaat  uit  twee  dikke 
folio  deelen  goed  geschreven  schrift;  Pastoor  Coppens  maakte 
er  reeds  een  ruim  gebruik  van  voor  zijne  geschiedenis  van  het 
Bisdom  van  den  Bosch  en  daardoor  kwam  een  deel  van  den 
inhoud  der  Beschrijving  ook  in  het  bekende  werk  van  pastoor 
Schutjes  over  hetzelfde  Bisdom.  Met  hetgeen  ik  uit  de  Be- 
schrijving in  dit  werk  zal  mededeelen  zal  daardoor  thans  bijna 
de  geheele  inhoud  er  van  in  druk  zijn  verschenen  met  uitzon- 
dering echter  van  hetgeen  van  Heurn  daarin  vermeldde  over 
de  oude  Bossche  gilden ;  overneming  hiervan  kwam  mij  niet 
wenschelijk  voor,  omdat  hij  over  de  gilden  niets  anders  mede- 
deelt dan  den  verkorten  inhoud  hunner  kaarten ;  den  origineelen 
tekst    daarvan    gaf  hij   alzoo  niet. 

Dank  zij  de  vrijgevigheid  van  nu  wijlen  mr.  Petrus  Franciscus 
van  Cooth,  in  leven  griffier  der  Staten  van  Noordbrabant,  berust 
de  Beschrijving  van  mr.  van  Heurn  thans  in  de  verzameling 
handschriften  van  het  Provinciaal  Genootschap  van  Kunsten  en 


—     5     — 

Wetenschappen  in  Noordbrabant.  Voor  eene  uitgave  in  den 
oorspronkelijken  tekst  is  zij  voor  den  tegenwoordigen  tijd  niet 
meer  geschikt. 

Uit  de  beschrijvingen  der  kerken  en  andere  openbare 
gebouwen  van  den  Bosch,  die  gedurende  de  laatste  vijftig 
jaren  in  druk  verschenen  zijn,  heb  ik  echter  voor  dit  werk  zoo 
goed  als  niets  overgenomen,  omdat  die  boeken  door  een  ieder 
gemakkelijk  kunnen  geraadpleegd  worden  en  het  daarom  over- 
bodig was  den  inhoud  daarvan  hier  over  te  nemen. 

De  nummers,  die  ik  aan  de  door  mij  beschreven  huizen 
en  gebouwen  heb  gegeven,  zijn  de  huisnummers,  welke  zij  thans 
hebben  blijkens  het  Gemeenteblad  van  's  Hertogenbosch  voor 
1909  n°.  177  en  de  nummers,  die  ik  achter  de  door  mij  mede- 
gedeelde excerpten  heb  vermeld,  zijn  die  der  Bossche  schepen- 
protocollen,  waaruit  ik  ze  genomen  heb. 

Van  eenige  huizen  en  gebouwen  had  ik  gaarne  meer 
transporten  medegedeeld  dan  ik  deed,  doch  dat  was  mij  niet 
mogelijk,  omdat  ik  daarvan  bij  het  onderzoek  in  de  schepen- 
protocollen  den  draad  kwijt  raakte,  doordien  daarin  vóór  155° 
de  huizen,  met  uitzondering  van  die,  welke  op  de  Markt  en 
in  hare  onmiddellijke  omgeving  stonden,  op  eene  enkele  uit- 
zondering na,  niet  met  hunne  namen  worden  aangeduid ;  zij 
zullen    die  vóór  dien  tijd  meerendeels  niet  hebben    gehad. 

De  Bossche  schepenprotocollen  van  vóór  1500  heb  ik 
niet  onderzocht,  omdat  mij  de  tijd  ontbrak  ze  te  ontcijferen  ; 
zeer  wenschelijk  vind  ik  het  echter  dat  een  ander  mijn  werk 
uit  die  protocollen  aanvult ! 

A.  F.  O.  van  SASSE  van  YSSELT. 

's  Hertogenbosch, 
1  Mei  I9ijb. 


INLEIDING. 


De  stad  'sHertogenbosch,  —  haar  naam  duidt  het  reeds 
aan,  —  is  gesticht  op  een  bodem,  die  volgens  den  eenen  kronijk- 
schrijver  een  boseh  was  en  volgens  den  anderen  nabij  een 
bosch  was  gelegen. 

Jacob  van  Oudenhoven  in  zijne  uitgave  van  1670  van 
zijne  Beschryvinghe  der  stadt  van  's  Hertogenbossche  1)  blz.  2 
zegt :  „dat  dese  stadt  uyt  gheen  bosch  gebouwt  en  is,  blijckt 
ten  eersten  uyt  den  ouden  naem  van  nova  civitas  apnd  sylvam, 
de  nieuwe  stadt  by  het  bossche.  Ende  dat  is  al  eenen  seer 
ouden  naem,  die  dese  stadt  in  haer  eerst  beghin  ghevoert  heeft, 
want  de  Roomsche  coninck  Henrick,  soon  van  den  keyser 
Fredericus  II,  noemt  de  burghers  van  dese  stadt  homines  de 
nova  civitate  apad  sylvam,  in  den  brief,  gegeven  apud  Nuren- 
berch  anno  1233,  13  Kal  Octobris,  waerin  dat  hy  deselve  tolvry 
maeckt  doorgaens  op  den  Rhijn,  De  grondt,  daer  de  stadt  leydt, 
is  ten  anderen  (ook)  al  te  leegh  geweest  ende  (aan)  het  water 
te  seer  onderworpen  om  daer  boomen  tot  een  bosch  te  wassen, 
oock  selfs  doen  de  wateren  hier  noch  soo  hoogh  niet  en  reesen 
als  sy  nu  wel  doen".  Kortheidshalve,  zoo  betoogt  hij  verder, 
zou   dan    de    naam   van    civitas    apud   sylvam  geworden  zijn 


1)  Waar  hij  in  dit  werk  wordt  aangehaald  zonder  vermelding  van 
jaartal  is  bedoeld  zijne  uitgave  van  1670. 

Hij  was  in  zijne  jeugd  kloosterling  in  het  klooster  Bazeldonk  te 
den  Bosch,  later  werd  hij  Hervormd  predikant  en  stierf  te  Haarlem  omstreeks 
het   jaar  1683. 


—     8     — 

Bossche  en  van  hier  volgens  hem  de  dwaling,  dat  ter  plaatse, 
waar  de  stad  den  Bosch  gelegen  is,  oudtijds  een  bosch  zoude 
hebben  gestaan. 

Met  deze  zienswijze  van  van  Oudenhoven  zijn  in  strijd 
de  Bossche  kron ijkschrijvers  Wilhelmus  Molius,  Albertus  Cupe- 
rinus  en  Simon  Pelgromius  1),  die  allen  veel  vroeger  leefden 
clan  hij ;  zoo  schreef  de  in  de  tweede  plaats  genoemde  hunner, 
wat  de  beide  anderen  in  bijna  dezelfde  bewoordingen  ook  mede- 
deelden: „die  plaetse,  claer  nu  die  stad  van  Tsertogenbossche 
op  gefuudeert  is,  was  een  zeer  lustige  encle  plaisantelycke 
bosscagie  ende  een  genuchelike  foreeste,  verciert  met  menigherley 
boomen,  ghebusteu,  mit  verscheyde  grim  cruden,  bloemen  ende 
al  wat  tot  genuchte,  solacie  ende  berieflicheyt  van  een  bossche, 
foreeste  encle  warande  toebehoort.  In  dat  bossche  waren  veel 
vremde,  wilde  dieren,  als:  vossen,  wolven,  beren,  wilde  swynen, 
hazen,  conynen,  herten,  hijnden  ende  sulx  meer  van  wilbraet."  2) 

De  meening  van  de  drie  laatstgenoemde  kronijksch rij- 
vers wordt  bevestigd  door  het  Eegister  der  goederen  van  het 
klooster  Lorsch,  omdat  onder  de  vrome  giften  daarin  de  na- 
volgende van  het  jaar  815  opgeteekend  staat  3) :  In  villa  Hortina 
(=  de  Frankische  villa  of  dorp  Orthen)  declit  Runfridus  terram 
ad  seminandum  modios  clecem  et  mansos  cum  pratis,  pascuis, 
sylva,  piscatoriis  et  omnibus  adjacentiis,  zijnde  hetzelfde  als 
dat  wat  reeds  Alfger  had  gedaan  toen  deze:  tradidit  in  Ortinon 
terram  ad  modia  decem  sementis  et  prata,  et  in  Ulam  sylvam 
(n.1.  het  Orthensche  bosch)  porcos  cluos. 

De  benaming  Muntel,  clie  een  deel  van  'sHertogenbosch  en 
van  den  polder  het  Ertveld  en  de  Vliert(=Yliedaard)  oudtijds  hacl, 
pleit  ook  voor  het  bestaan  hebben  van  een  bosch  in  en  nabij 
die  stad,  daar  toch  dit  woord  beteekent  eene  mun  (begraafplaats) 


1)  Hij  werd  omstreeks  1507  te  den  Bosch  geboren  en  in  1540  prior 
van  het  klooster  Bazeldonk  aldaar.  Volgens  Dr.  G.  R.  Hermans  Gesch. 
Mengelwerk  1  blz.  56  overleed  hij  in  1572  ;  zijne  kronijk  is  aldaar  afgedrukt 
op  blz.  61  en  vlgd. 

2)  Dr.  G.  R.  Hermans  Verzameling  van  Kronijken   blz.  19  en  vlgd. 

3)  Mr.  A    G.  Bondam  de  Orthensche  verwikkelingen  blz.  9  en  6. 


—     9     — 

gelegen  bij  een  lo  (bosch)  1).  Het  deel  van  de  Muntel,  dat 
binnen  de  vesten  van  den  Bosch  lag,  vindt  men  omschreven 
in  eene  Schepenakte  dier  stad  van  1596  (Reg.  no.  294  f.  36), 
waarbij  Goijart  van  Engeland  aan  mr.  Jacob  van  Balen  ver- 
koopt een  kamp  lands,  genaamd  de  Kleine  Mantel,  gelegen 
op  het  Hinthamereind  tusschen  de  Pijnappelsche  en  cle  Hint- 
hamerpoorten  en  den  stadswal  ex  uno  en  de  aldaar  vlietende 
wateren  ex  alio. 

Men  kan  alzoo  veilig  aannemen,  dat  cle  stad  den  Bosch 
gebouwd  is  ter  plaatse,  waar  voorheen  zich  een  bosch  bevond, 
zooals,  op  Van  Oudenhoven  na,  ook  steeds  het  algemeen  ge- 
voelen is  geweest. 

„In  dit  bosch,"  zoo  schreef  Pelgromius,  „heeft  de  Hertoch 
een  hutte  op  gheslagen,  so  voor  syne  honden  ende  peerden  als 
hy  ter  jacht  ginck  als  oock  voor  de  menschen  om  voor  den 
reghen  ende  groote  hitte  daerin  te  schuylen.  Dese  hutte  is 
daerna  het  Hasewijnt  ghenaemt  ende  staet  alsnoch  op  de  Merckt. 
Des  Hertoghs  jaghers  hebben  dese  hutte  met  eenen  graft  om- 
graven  om  hen  tegens 'tghewelt  haerder  vyanden  te  versekeren, 
want  daer  was  eenen  grooten  twist  geresen  tusschen  hen  ende 
cle  jaghers  van  den  Graeff  van  Megen  2),  overmidts  dat  sy 
onder  het  ghebiedt  van  den  ghemelden  Graeff  ghecomen  waren, 
volghende  haere  honden,  die  daer  ofte  verdwaelt  waren  of  door 
al  te  groote  hitticheyt  het  wilt  hebben  gevolcht,  waerover  sy 
van  des  Graefs  jaghers  seer  zijn  gheslaghen  ende  gewont, 
alsof  sy  hen  onderstaen  hadden  in  eens  anders  jacht  te  jaghen. 
Dit  heeft  de  Prins  so  qualijck  ghenomen,  dat  hy  die  van 
Meghen  clwonck  de  ghedoode  honden  met  de  achterste  voeten 
om  hooch  te  hanghen  ende  die  gheheelijck,  tot  een  amende, 
met  coren  te  overgieten  ende  te  bedecken'*. 

Molius  zegt  van  bedoelde  hut,  die  hij  noemde  Casula 
seu  diverticalum  qaoddam, :  postea  factum  est  ut  ab  hac  eaclem 
casula    in    eodem  loco  constructa,  domus  illa,  quae  nunc  circa 


1)  Dr.  C.  R.  Hermans  Geschiedk.  Mengelwerk  II  blz.  263. 

2)  Guperinus  in  Dr.  G.  R.  Hermans  Verzameling  van  Kronijken  blz.  20. 


—     10     ~ 

forum,  cane  venatico  intersignata,  monstratur  et  adhuc  ibidem 
nomen  servasse  videatur. 

Dit  huis,  het  Hazewindje  genaamd,  was  het  oudste  huis 
van  den  Bosch,  doch  daarom  nog  niet  de  optrek  of  het  zooge- 
naamde kasteel  of  paleis,  dat  de  Hertog  van  Brabant  voor  zijn 
verblijf  aldaar  had;  dit  was  het  huis,  dat  Godfried  III  of  wel 
Hendrik  I  van  Brabant  1)  een  paar  huizen  verder  dan  het 
Hazewindje  aan  de  Pensmarkt  bouwde  om  er  gedurende  het 
jachtseizoen  met  zijnen  hofstoet  eenigen  tijd  verblijf  te  houden.  2) 
Molius  noemde  dat  huis  „aula  Ducis,  ab  eodem  recenter  in- 
signi  opere  in  foro  exstructa,  quae  nunc  e  regione  maccelli, 
oloris  sive  cygni  insignio,  ubi  princeps  libenter  diverte  solebat, 
nobilitata  conspicitur.  Wanneer  dit  huis  gebouwd  is,  is  niet 
meer  bekend;  zeker  zal  het  reeds  in  1200  voltooid  zijn  ge- 
weest, omdat  toen  eene  compositie-  facta  est  apud  Orten  inter 
ducem  (Hendrik  I  van  Brabant)  et  comitem  (Otto  van  Gelre) 
en  het  niet  is  te  veronderstellen,  dat  vorstelijke  personen  met 
elkander  een  verdrag  zouden  gesloten  hebben  in  eene  hutte; 
in  elk  geval  stond  het  gebouw  er  al  in  1202,  daar  het  toen 
reeds  eene  munitio  werd  genoemd. 

Mr.  J.  H.  van  Heurn  zegt  in  zijne  Historie  der  Stad  en 
Meyerye  van  ' s  Hertog enbosch  I  blz.  100,  dat  de  bouw  van  dit 
huis  of  kasteel,  zooals  hij  het  noemt,  oorzaak  was,  dat  vele 
menschen  zich  bij  of  omtrent  hetzelve  vestigden,  waardoor 
Hertog  Godfried  werd  bewogen  hunne  woningen  en  zijn  kasteel 
met  wallen  en  grachten  te  doen  omringen,  aan  welke  aldus 
versterkte  plaats  hij  den  naam  van  's  Hertogenbosch  gaf,  het- 
geen geschiedde  in  het  jaar  1184. 

Pelgromius  geeft  daarentegen  als  oorzaak  van  het  ont- 
staan dier  stad  de  volgende  op  : 

„De  plaets  van  (voorbedoeld)  bosch  was  tot  vele  saken 
bequaem  ghelegen,  hebbende  in  't  midden  een  ghemeyne  vaert, 
tot   dewelcke,    als   tot   een   ghemejme   haeve,   vele  volckeren 


1)  Cuperinus  in  Dr.  G.  R.  Hermans  Verzameling  van  Kronijken  blz.  31. 

2)  Butkens  Tropheés  I  bk  4  blz.  131. 


11 


daghelijckx  quamen  om  hare  ghecochte  goederen  daer  te  ont- 
fanghen. 

De  Kempelaoders,  Peellanders  ende  haere  gebueren  plach- 
ten haere  byen  naer  de  uytterste  palen  van  Gelderlandt  te 
brengen,  omdat  die  landtstreecke  een  seer  soete  ende  ghetem- 
perde  locht  heeft  ende  overvloedich  is  van  coren,  bloeysel  ende 
heyde,  zijnde  seer  bequaem  voetsel  voor  de  byen.  Dese  natie 
ter  bequamer  tijdt  haere  byen  in  haere  bykorven  overbrenghende 
ende,  met  Geldersche  coopmanschappende  met  coren,  boonen, 
erwitten,  keesen  ende  diergelycke  waren,  hebben  dese  plaetse, 
als  naer  alderbequaemste  ghelegen,  verkosen,  tot  dewelcke  sy 
met  groote  menichte  met  haere  schuytjens  ende  kerrekens 
quamen  om  de  gecochte  waren  of  die  se  noch  mochten  koopen 
te  ontfanghen.  Ende  geschiede  dan  door  de  groote  coopman- 
schap,  die  hier  gedreven  wert,  dat  dese  plaets  vermaerder  ende 
meer  besocht  wert. 

Daer  en  waeren  dan  noch  geen  publycke  herberghen  om 
de  comende  luyden  te  ontfanghen,  also  dat  die  ghenootsaeckt 
waren  onder  den  blauwen  hemel  te  vernachten,  indien  sy  tot 
haer  groot  onghemack  tot  de  naest  ghelegen  dorpen  ende 
hoeven  hen  niet  en  begaven.  Eenen  sekeren  huysman,  dit 
onghemack  moede  zijnde,  heeft  voor  hem  ghenomen  daer  te 
timmeren,  ende  is  de  eerste  gheweest,  die  in  dit  bosch  een 
openbaer  herberghe  ghebout  heeft  aen  de  Oude  Diese  ontrent 
de  Geertruydebrugghe  ende  is  door  de  menichte  der  gasten  ende 
groote  neeringhe  in  korten  tijdt  seer  rijck  gheworden,  dat  oock 
niet  te  verwonderen  en  is,  want  het  doen  eenen  vredelycken 
tijt  was  ende  het  volck  quam  daer  by  groote  menichte,  soo 
uyt  de  Geldersche  quartieren,  voorn  amentlijck  uyt  Bommeler- 
ende  Tielerweert,  Maes  ende  Wael,  als  oock  uyt  de  quartieren 
van  Brabant,  te  weten  van  Brussel,  Loven,  Antwerpen,  Kempe- 
landt  ende  Peellandt  ende  uyt  alle  omliggende  stedekens  ende 
vlecken  om  op  dese  plaets  haere  coopmanschap  te  dry  ven. 
Door  dit  goet  succes  ende  welvaren  van  desen  weert  geschiedent 
(ghelijck    de   menschen   van   naturen    voornuftich   zijn)  datter 


-*-      12     — 

meer  haere  wooninghe  daer  gingen  timmeren,  soo  datter  huys 
by  huys  gevoecht  worde.  Dit  zijn  dan  de  eerste  gheluckige 
beginselen  gheweest  van  de  toecomende  stadt.  Molius  schreef 
hetzelfde  en  eindigt  dan  aldus  :  haec  fuere  civitatis  buscoducensis 
praeludia;  de  plaats  waar  de  eerste  woningen  volgens  hem 
kwamen  te  staan  was :  „non  longe  a  littore  gurgitis  antiquae 
diesae,  qui  eo  tempore  per  pon  tem  ortensium  dirivabatur". 
Van  Oudenhoven  t.  a.  p.  blz.  3  beweert  nog,  dat  het  eerste  begrijp 
van  dese  stadt  op  den  dijck  van  Orthen  begrepen  ende  meest 
ghebouwt  is,  en  komt  alzoo  de  zienswijze  van  Molius  en  Pel- 
gromius  zeer  nabij,  daar  toch  onder  den  dijk  van  Orthen  moet 
worden  verstaan  de  Orthenstraat,  welke  benaming  oudtijds  niet 
alleen  droeg  de  eigenlijke  Orthenstraat  maar  ook  de  Hooge 
Steenweg,  doch  op  blz.  12  schrijft  hij,  behalve  dat  voorbedoelde 
huisman  zijn  logement  bouwde  op  de  plaats,  waar  later  het 
St.  Geertruiklooster  stond,  dat  de  woningen,  welke  na  het  zetten 
van  die  herberg  gebouwd  zijn,  getimmer t  werden  ter plaetse,  nu 
de  oude  dyse  ghenaemt,  op  den  Hoogen  Steenivegh  ende  nae  de 
Veriverstraet ;  hij  blijft  zich  daar  alzoo  met  zijne  eerste  bewe- 
ring niet  gelijk,  want  hij  doet  het  er  toch  voorkomen  dat  de 
plaats,  waar  de  eerste  woningen  gebouwd  werden,  was  de  tegen- 
woordige straat  de  Oude  Dieze.  Cuperinus  in  zijne  kronijk, 
uitgegeven  door  Dr.  Hermans  1.  c.  blz.  23  beweert  dit  ook, 
want  hij  zegt  daar  dat  die  eerste  husen  werden  getimmert  op 
die  selve  plaetse  oft  straete,  dat  nu  op  die  Oude  Diese  gemunt 
is  en  dat  eerst  daarna,  nadat  ook  al  de  Verver  straat  bebouivd 
ivas,  ivoningen  gezet  werden  op  ten  Hoogen  Steenweek.  Het 
wil  mij  echter  voorkomen  dat  laatstgenoemde  geschiedschrijver 
evenals  van  Oudenhoven  op  blz.  12  zich  vergist,  daar  het  toch 
niet  aannemelijk  is,  dat  de  eerste  woningen  der  stad  gebouwd 
zouden  zijn  betrekkelijk  ver  buiten  hare  eerste  ommuring;  tot 
die  vergissing  zullen  zij  zijn  gekomen  doordien  te  hunnen  tijde 
alleen  het  einde  der  Verwerstraat  de  Oude  Dieze  genaamd 
werd.  De  plaats,  door  Molius,  Pelgromius  en  gedeeltelijk  ook 
nog   door    Cuperinus    aangegeven,   als    de    oorsprong  van  den 


--   ia  - 

Bosch,  was  bovendien  veel  beter  gelegen  voor  den  handel  met 
de  Gelderschen  dan  de  zooveel  verder  gelegene  straat,  welke 
thans  de  Oude  Dieze  heet.  Voor  mijn  gevoelen  vind  ik  nog  steun 
bij  van  Heurn  in  zijne  Beschrijving,  want  hij  is  daar  ook 
van  oordeel,  dat  de  plaats,  waar  de  eerste  woningen  der  stad 
kwamen  te  staan,  gelegen  was  aan  de  Oude  Dieze,  die  van  af  de 
Geertruibrug  in  meer  Oostelijke  richting  dan  de  tegenwoordige 
Dieze  naar  de  Maas  liep  1)  en  eerst  den  naam  van  Oude  Dieze 
kreeg  toen,  zooals  van  Oudenhoven  op  blz.  25  t.  a.  p.  mede- 
deelt men  „in  den  jaere  1448  op  den  29  Mey  begonst  heeft 
een  nieuwe  haven  2)  te  graven  ende  men  groef  (toen)  de  Dyse 
tot  Enghelen  toe  ende  doen  wierden  alle  het  water  van  de 
waterstroom  met  eenen  graft  daer  naer  (Engelen)  toegebrocht, 
die  te  vooren  ten  deele  met  eenen  langhen  loop  door  de  stadt 
liep  ende  ten  deele  door  de  brugghe  by  den  Orthenschen  dijck 
naer  de  Maes  toe".  Met  de  brugghe  by  den  Orthenschen  dijck 
bedoelt  van  Oudenhoven  blijkbaar  de  pons  ortensius,  waarvan 
Molius,  als  gezegd,  gewaagde,  zijnde  dezelfde  als  de  Geertruy- 
brugghe,  waarover  Pelgromius  het  heeft,  zooals  ook  de  meening 
is  van  van  Heurn  in  zijne  Beschrijving,  daar  deze  aldaar  toch 
zegt:  „door  den  Ortensen  dijk  kan  ik  niets  anders  verstaan  als 
de  straat,  die  den  Hoogen  Steenweg  genaamt  werd;  deeze  straat 
was  in  de  eerste  bewalling  der  stad  begreepen  en  is  thans 
nog  zo  hoog,  dat  de  meeste  huizen  aldaar  ter  rechte  zijde,  als 
men  van  de  Markt  komt,  aan  de  agter  zijde  merkelijk  laager 
zijn  als  de  straat  is ;  van  Heurn  ziet  hierbij  echter  over  het 
hoofd  dat  de  naam  Hooge  Steenweg  van  oudsher  alleen  ge- 
voerd wordt  door  dat  deel  van  de  Orthenstraat,  dat  loopt  van 
af  de  Vischstraat  tot  aan  de  Pensmarkt. 

De    ghemeyne   vaert,    die  blijkeus  de  hiervoren  aange*- 
haalde  passage  van  Pelgromius  liep  door  het  bosch,  op  welks 


4)  Van  af  Orthen  tot  de  Maas  had  dit  deel  der  Dieze  den  naam 
van  het  Zwarte  Water. 

2)  Over  de  verdere  geschiedenis  van  deze  haven,  thans  de  Smalle 
en  Breede  genaamd,  zie  men  van  Oudenhoven  1.  c.  blz.  23  en  van  Heurn 
Historie  II  blz.  489  en  496. 


—     14     — 

bodem  den  Bosch  gebouwd  is,  was  blijkens  van  Oudenhoven 
t.  a.  p.  blz.  12  de  Maalstroom.  Hieraan  stond  onder  Orthen 
een  kapelleke,  aan  St.  Peter  gewijd,  dat  in  1545  zal  zijn  afge- 
broken 1),  van  welk  bedehuisje  nog  melding  wordt  gemaakt 
in  eene  Bossche  Schepenakte  van  5  October  1722,  waarbij 
Arend  de  Raet,  wonende  te  Haarlem,  als  executeur-testamentair 
van  Gualtherus  de  Raet,  heer  van  Dubbeldam,  verkoopt  een 
kamp  hooi-  of  weiland,  genaamd  de  Zwanenkamp,  groot  zeven 
morgen,  gelegen  te  Orthen  tegenover  de  plaats  daer  de  capel 
gestaen  heeft,  gemeendelijk  genoemt  Maelstroom,  de  erve  eer- 
tijts  Catharina  Goossens  ende  haare  kinderen  ex  uno  ende 
tussen  de  Oude  Diese,  aldaer  vlietende,  ex  alio. 

De  bewering  van  van  Heurn,  dat  de  stad  den  Bosch  is 
ontstaan  doordien  menschen  zich  vestigden  en  in  de  nabijheid 
van  het  zoogenaamd  kasteel  of  paleis  van  den  Hertog  en  die 
van  Pelgromius,  dat  zij  is  ontstaan  doordien  menschen  het 
deden  aan  de  Oude  Dieze  bij  de  St.  Geertruibrug,  kunnen  zeer 
goed  samengaan,  want  het  verblijf  van  clen  Hertog  in  die  stad 
zal  er  zeker  ook  lieden  hebben  getrokken  2). 

Wanneer    is  nu  de  stad  den  Bosch  gesticht  geworden  ? 

Lang  heeft  de  meening  gegolden,  op  grond  van  het  oud 
chronicon,  dat  aldus  luidde: 

GodefrldVs  dVX  e  sILVa  feCIt  oppIdVM, 
dat  het  jaar  1184  het  stichtingsjaar  was,  maar  de  Bossche  archi- 
varis Jan  Hezenmans  beweerde  in  zijn  werk  de  Stichting  van 
's  Bosch  in  1185,  dat  het  stichtingsjaar  1185  moest  zijn  en 
daarom  is  op  zijn  advies  in  het  jaar  1885  te  's  Hertogen- 
bosch  met  zeer  veel  luister  en  vrolijkheid  het  zevenhonderd- 
jarig bestaan  van  die  stad  gevierd.  Volgens  mr.  A.  C.  Bondam 
t.  a.  p.  blz.  20  is  echter  de  stichting  van  den  Bosch  door 
Hertog  Godfried   slechts   als   eene  legende  te  beschouwen  3)  en 


1)  R.  A.  van  Zuylen  De  Stadsrekeningen  I  blz.  624. 

2)  Mr.  A.  G.  Bondam  t.  a.  p.  blz.  34. 

3)  In  het  Tijdschrift  voor  Noordbrab.  Gesch.,  Taal-  en  Letterkunde  I 
blz.  81  staat  aangehaald  een  handschrift  van  Butkens,  volgens  hetwelk  den 
Bosch  in  1185  reeds  deze  schepenen  had:  Walterus;  Johannes ;  Egidius; 
Judocus  en  Godefridus. 


—     15     — 

hij  zal  daarin  wel  gelijk  hebben,  want  uit  niets  blijkt,  dat  die 
Hertog  of  zijn  zoon  Hendrik  die  stad  stichtte.  Edmond  de 
Dynter  II  p.  132,  op  wien  men  zich  beroept  ten  bewijze,  dat 
den  Bosch  in  1185  zoude  gesticht  zijn,  spreekt  van  een  e  stich- 
ting der  stad  in  dat  jaar  niet.  Het  meest  aannemelijk  is  ook,  dat 
den  Bosch  niet  in.  eens  doch  langzamerhand  is  ontstaan,  zooals 
eveneens  uit  de  voormelde  aanhalingen  uit  de  Bossche  kroniek- 
schrijvers valt  op  te  maken  en  dat  die  plaats  eerst  stad  zal 
geworden  zijn  toen  door  den  Hertog  aan  haar  stedelijke  rechten 
geschonken  werden ;  wanneer  zulks  gebeurde  is  echter  tot  dusverre 
niet  kunnen  blijken.  Met  Dr.  J.  Huizinga  in  de  Bijdragen  voor 
Vaderl.  Geschied.  IVe  reeks  Ve  Dl  blz.  89  ben  ik  het  eens, 
dat  dit  zal  hebben  plaats  gehad  in  of  kort  vóór  1196,  vermits 
Keizer  Hendrik  VI  op  verzoek  van  Hendrik  I,  Hertog  van 
Brabant,  den  1  Juni  1196  tolvrijheid  op  den  Rijn  schonk: 
universis  hominibus  suis  de  nova  civitate  apud  silvam  1)  en, 
zooals  Dr.  Huizinga  terecht  opmerkt,  de  Brabantsche  Hertog 
aan  den  Keizer  voor  zijne  nieuwe  stad  geene  voorrechten  zal 
hebben  verzocht  dan  nadat  hij  eerst  zelf  daaraan  voorrechten 
in  den  vorm  van  stedelijke  rechten  zal  hebben  verleend.  Het 
heeft  daarom  niets  gewaagds  het  verleenen  van  stedelijke 
rechten  van  den  Bosch  op  of  (op)  kort  vóór  1196  te  dateeren, 
te  meer  daar  dezelfde  hertog  Hendrik  I  reeds  in  1212  die  stad 
met  Sichem,  Lier,  Aerschot,  Antwerpen  en  Leuven  rekende 
onder  cle  oppida  nostra  ab  antiquo  aedificata.  2)  Maar  wat 
er  hier  ook  van  moge  zijn,  in  elk  geval  waren  de  Bossche- 
naren in  1885  niet  ver  van  de  waarheid,  toen  zij  in  dat  jaar 
het  zevenhonderdjarig  bestaan  hunner  stad  plechtig  herdachten. 
Volgens  Van  Heurn  Beschrijving  waren  de  eerste 
woningen  van  den  Bosch  maar  boerenhuizen,  die  slechts  gering 

1)  Miraeus  Opera  Diplomatica  I  blz.  193.  Mr.  A.  G.  Bondam  t.  a.  p. 
blz.  35.   Wauters  Table  chronologique  des  chartes  III  blz.  55. 

In  hetzelfde  jaar  1196  gunde  ook  de  Graaf  van  Gelre  tolvrijheid 
aan  de  burgenses  de  novo  oppido  super  silvam  juxta  Orten  (Sloet  Oor- 
kondenboek  no.  387). 

2)  Miraeus  t.  a.  p.  I  blz.  571. 


—     16     — 

van  omvang  waren,  geene  andere  muren  dan  leemen  wanden 
hadden  en  enkel  en  alleen  met  stroo  of  riet  gedekt  waren. 
Doordien  hare  daken  slechts  van  stroo  of  riet  waren,  bevond 
zich  tusschen  die  woningen  eene  tusschenruimte  van  twee  voeten 
breed  om  het  regenwater  te  doen  wegloopen;  hieraan  zou  het 
volgens  hem  zijn  toe  te  schrijven,  dat  men  zelfs  nog  in  zijnen 
tijd  te  's  Hertogenbosch  tusschen  de  woningen  zoogenaamde 
wennen  had. 

De  insoliede  bouw  der  eerste  woningen  van  den  Bosch 
maakte  het  aan  de  inwoners  van  Heusden  gemakkelijk  om, 
toen  zij  uit  afgunst  de  nieuwe  stad  wilden  vernietigen,  de 
nieuwe  ivooningen,  zooals  Pelgromius  verhaalt,  tot  den  grondt 
toe  af  te  breken  om  de  voorspoedighe  beginselen  (van  's  Her- 
togenbosch) voor  te  komen,  die  ander sins  den  onder ganck  van 
haere  stadt  (Heusden  n.1.)  soude  medebrenghen.  Pelgromius 
verhaalt  verder,  dat  de  eerste  bewoners  van  den  Bosch  aldaar 
wederom  nieuwe  wooningen  ghebouivt  hebben,  ivaer door  den  nijt 
van  de  Heusdensche  borgers  meer  ende  meer  ontsteken  is,  die 
deselve  oock  niet  langher  en  laten  nestelen,  maer  overvallen 
se  voor  de  tweede  reyse,  ruineren  haere  huysen  ende  dryven 
se  verre  van  haere  plaets,  opdat  haer  laetste  voornemen  niet 
arger  en  worde  als  haer  eerste. 

Uit  deze  beschrijving  van  Pelgromius  valt  op  te  maken, 
dat  den  Bosch  ook  toen  nog  niet  ommuurd  was,  want  anders 
zoude  het  aan  de  Heusdenaren  zeker  niet  gelukt  zijn  om  de 
Bosschenaren  ten  tweeden  male  te  overvallen  en  hunne  woningen 
te  vernietigen.  Versterkt  zal  destijds  alleen  de  optrek  of  het  zoo- 
genaamd kasteel  van  den  Hertog  geweest  zijn,  omdat  niet  ver- 
meld wordt,  dat  de  Heusdenaren  het  eveneens  vernielden  en 
in  1202,  zooals  wij  reeds  zagen,  het  zelfs  uitdrukkelijk  eene 
munitio  genoemd  werd.  Dit  werd  gezegd  bij  de  vermelding 
van  het  feit,  dat  in  dat  jaar  Dirk  VII,  Graaf  van  Holland, 
met  behulp  van  de  Gelderschen  dit  zoogenaamd  kasteel  be- 
legerde, dat  toen  door  Willem,  heer  van  Perweys,  den  halven 
broeder   van   Hendrik  I,  Hertog  van  Brabant  en  Hendrik  van 


—     17     — 

Kuik,  tegen  hem  verdedigd  werd;  hij  legde  het  alstoen  in  de 
asch  en  voerde  genoemde  verdedigers  gevankelijk  daaruit  weg, 
doch  bij  Heusden  door  hertog  Hendrik  op  7  September  van 
dit  jaar  achterhaald  en  overrompeld  zijnde,  moest  hij  zijne 
gevangenen  weder  loslaten  en  werd  hij  zelf  gevankelijk  naar 
Leuven  gevoerd;  als  losprijs  moest  hij  toen  2000  marken  be- 
talen, cum  quibus,  zoo  zegt  Beka  p.  63,  ipse  dux  (Hendrik  I) 
suum  oppidum  reparavit,  in  quo,  zoo  voegt  de  Dyn ter  II  p.  132 
er  aan  toe,  oppida  sua  Brabantiae,  scilicet  Lovanium,  Bruxella  et 
Antiverpia,  fecerunt  construi  tres  portas,  1)  welke  poorten  blijkens 
Pelgromius  waren:  die  van  Leuven  de  poort,  welke  te  zijnen 
tijde  de  Gevangenpoort  was,  staande  nabij  de  Markt  dicht  bij  het 
Groot  Ziekengasthuis  ;  die  van  Brussel  de  H.  Kruispoort,  welke  in 
de  Orthenstraat  stond  en  te  zijnen  tijde  nog  aanwezig  was  en  die 
van  Antwerpen  de  O.  L.  V.  poort,  welke  aan  het  begin  der 
tegenwoordige  Schapenmarkt  stond  en  te  zijnen  tijde  reeds  was 
afgebroken.  Behalve  deze  drie  poorten  zal  er  toen  ook  nog  eene 
waterpoort  gebouwd  zijn,  daar  toch  aan  eiken  kant  van  de 
Dieze  vlak  bij  het  Groot  Ziekengasthuis  en  wel  ten  W.  daarvan 
een  toren  stond,  waarvan  de  onderste  stukken  thans  nog  bestaan. 
Tusschen  eerstgenoemde  drie  poorten  deed  hertog  Hendrik  I  een 
ringmuur  bouwen  en  buiten  daarom  heen  grachten  graven,  welk 
werk,  zoo  verhaalt  Cuperinus  t.  a.  p.  blz.  27,  spoedig  was 
verricht.  Van  dien  muur  schreef  van  Oudenhoven  t.  a.  p.  blz,  14: 
dit  was  een  seer  dicke  ende  sware  mner,  ivaervan  dat  men 
noch  eenighe  overblijfselen  siet  achter  het  Minnebroedersclooster, 
bij  de  Vischmerckt,  tusschen  de  Tolbrugghe  ende  de  Merclct 
ende  achter  het  Oude  Raedthuys.  De  zooveel  later  dan  hij 
geleefd  hebbende  mr.  J.  H.  van  Heurn  deelt  over  dezen  muur 
nog  mede,  dat  toen  in  1779  het  huis  de  Schotsch e  roos  (Kolper- 
straat  No.  18),  hetwelk  destijds  het  eigendom  was  van  den 
stadssecretaris  mr.  Abraham  Bastide,  verbouwd  werd,  men  in 
het  erf  van  dat  huis  een  gedeelte  van  dien  stadsmuur  met  een 


1)  Mr.  A.  G.  Bondam  t.  a.  p.  blz.  23—34 


—     18     — 

of  twee  schietgaten  er  in  ontdekte  en  dat  het  achterste  gedeelte 
van  het  aan  de  Groote  Markt  staand  huis  de  Gulden  Ketel 
(Markt  No.  17)  dat  toen  toebehoorde  aan  Godefridus  van  Lan- 
schot,  die  door  hem  genoemd  werd  een  voornaam  Koopman  te 
'sHertogenbosch,  gebouwd  was  op  dien  stadsmuur. 

Over  de  plaatsen,  waar  die  muur  gestaan  heeft,  vond  ik  in 
de  Bossche  Schepenregisters  nog  het  volgende: 

Reg.  n°.  180  blz.  239  :  a°  1550  vermeld  een  huis,  staande 
nabij  de  Markt  tusschen  een  secreet  van  het  huis  de  Groeneburg 
(Markt  n°.  7)  ex  uno  en  den  ouden  muur  van  den  Bosch  ex  alio 
en  zich  uitstrekkende  van  af  gezegd  secreet  tot  aan  het  Ridder- 
straatje. 

Reg.  n°.  99  blz.  88  :  a°  1505  verkoop  van  een  erf,  gelegen 
in  de  Korte  Waterstraat  bij  het  Groot  Ziekengasthuis  onder 
den  boog  van  den  ouden  muur  der  stad  den  Bosch. 

Reg.  n°.  120  blz.  75  :  a°  1520  verkoop  door  Gerard  van 
Wijck  Willemszoon  aan  Nycolaus  Geelmans  van  de  helft  van  een 
stal,  staande  in  antiquo  muro  oppidi  de  Buscoducis  in  vico  die 
Waterstraet  prope  portam  Captivorum  inter  dictum  murum  ex 
uno  latere  et  inter  dictam  plateam  die  Waterstraet  ex  alio. 

Reg.  n°.  101  blz.  94  vso :  a°  1506  verkoop  van  een  erf, 
gelegen  achter  het  huis  het  Hert  (Markt  n°.  47  en  49)  en 
zich  uitstrekkende  van  af  de  Dieze  tot  aan  den  stadsmuur. 

Reg.  n°.  126  blz.  147 :  a°.  1523  verkoop  van  een  huis  in  de 
Orthenstraat,  staande  infra  murum  antiquum  oppidi  de  Buscoducis 
et  ultra  en  tusschen  het  huis  van  Ysselstein  ex  uno  en  dat 
van  Jan  van  den  Zande  ex  alio,  zich  achterwaarts  uitstrek- 
kende tot  aan  de  Haven.  Kooper  daarvan  was  Henrick,  zoon 
van  Zander  van  Horssen.  (Men  zie  ook  nog  Reg.  n°.  101 
f.  396). 

Reg.  n°.  133  blz.  447  :  a°  1527  verkoop  van  een  huis  in  de 
Orthenstraat,  staande  tusschen  dat  van  Glaviman  ex  uno  en 
dat  van  het  klooster  Marienhage  bij  Eindhoven  en  zich  achter- 
waarts uitstrekkende  ad  murum  antiquum  van  den  Bosch. 

Reg.  n°.  98  blz.  490:  a°  1503  verkoop  van  een  huis  en 


—     19     — 

achterhuis  in  de  Karslraat  alsmede  van  een  ledig  erf  vóór  dat 
huis  gelegen  „juxta  portam  Fratrum  Minorum  ibidem  et  domum 
Gysberti  Willemszn.  aen  den  put",  alsmede  van  een  erf,  ge- 
legen achter  gezegd  huis  en  zich  uitstrekkende  tot  aan  den 
ouden  stadsmuur. 

Reg.  n°.  292  blz.  74  vso :  a°  1595  verkoop  van  een  huis, 
staande  in  de  straat,  welke  loopt  van  de  Abtsbrug  naar  de 
Vischmarkt  en  zich  van  die  straat  achterwaarts  uitstrekkende 
tot  aan  antiquum  murum  oppidi  de  Buscoducis. 

Uit  al  deze  gegevens  valt  met  zekerheid  op  te  maken,  dat  de 
eerste  vestingmuur  van  den  Bosch  van  af  de  voormalige  O.  L.  V. 
poort,  die  aan  het  begin  der  tegenwoordige  Schapenmarkt,  ge- 
nomen als  men  uit  de  Vughterstraat  kwam,  stond,  liep  vlak 
achter  langs  de  erven  der  aan  de  Zuidzijde  van  de  Markt 
staande  huizen,  alzoo  dwars  door  de  achterplaats  van  het  Stad- 
huis, de  Eidderstraat,  Kolperstraat  en  Korte  Kerkstraat  tot  aan 
de  Korte  Waterstraat;  van  daar  langs  de  O.  grens  van  het 
eiland,  dat  aan  de  O.  zijde  van  de  erven  der  aan  de  N.  zijde 
der  Markt  staande  huizen  tot  aan  de  St.  Geertruisluis  ligt ; 
van  daar  dwars  door  de  Orthenstraat  tot  dicht  bij  de  Smalle 
Haven  en  van  daar  langs  de  erven  der  aan  de  W.  zijde  van 
de  Orthenstraat  staande  huizen  tot  ongeveer  het  begin  der 
W.  zijde  van  de  Karstraat ;  van  daar  achter  langs  de  erven 
der  aan  de  O.  zijde  van  de  Kruisstraat,  staande  huizen  tot 
aan  de  Abtsbrug  en  van  daar  ten  O.  van  de  Dieze,  die 
loopt  onder  de  ten  O.  van  de  Snellestraat  staande  huizen,  tot 
aan  de  O.  L.  V.  poort.  De  plattegrond  van  den  Bosch  was 
aanvankelijk  derhalve  zoo  als  die,  welke  afgeteekend  staat 
in  Dr.  C.  F.  X.  Smits  de  Kathedraal  van  'sHertogenbosch 
blz.  11.  De  vestinggracht,  welke  langs  gezegden  vestingmuur 
liep,  bestaat  nog  voor  een  deel;  zoo  bestaat  die  nog  van 
af  laatstgemelde  poort  tot  aan  de  Autfoirtsche  brug,  gelegen 
in  de  straat  genaamd  Achter  het  Stadhuis;  van  daar  tot  aan 
het  Groot  Ziekengasthuis  is  zij  gedempt ;  van  af  dat  Gasthuis 
tot   aan    de    St.    Geertruisluis    bestaat   zij    daarentegen    nog; 


—     20     — 

van  daar  tot  aan  de  Smalle  Haven  is  zij  weder  gedempt 
en  van  daar  tot  aan  Abtsbrug  is  zij  op  een  enkel  stuk  na  ook 
gedempt  1),  terwijl  zij  nog  altijd  bestaat  van  af  die  brug  tot 
aan  de  plaats  der  meergezegde  O.  L.  V.  poort. 

Eene  kerk  was  er  aanvankelijk  binnen  gezegden  vesting- 
muur voor  de  Bosschenaren  niet ;  zij  hadden  daarom  tot 
parochiekerk  de  voormalige  St.  Salvatorskerk  te  Orthen,  2)  die, 
zooals  Cuperinus  t.  a.  p  blz.  33  schreef,  doen  die  moyer  kerck 
ivas  van  der  stat  van  den  Bosch,  maar,  zoo  had  hij  al  op  blz. 
32  geschreven,  sy  haelden  haer  Sacramenten  ende  kerkenregten 
tot  Orthen  in  dat  cleyn  cappelleken,  datter  noch  staet  (n.1.  dat 
aan  de  Maalstroom),  dat  ivelcke  zy  hielden  voor  haer  parochie 
kerck  (zeker  omdat  het  dicht  bij  den  Bosch  stond  3)  en  aan  den 
weg,  waar  langs  de  eerste  Bosschenaren  hunnen  handel  dreven;  4) 
dit  duurde  tot  dat  de  Minderbroeders  in  den  tuin  en  boom- 
gaard, die  gelegen  waren  achter  den  optrek  of  het  zoogenaamd 
kasteel  of  paleis  van  den  Hertog  van  Brabant  en  hun  daartoe 
door  dezen  waren  geschonken,  in  1258  een  klooster  met  kerk 
bouwden,  waarna  deze  kerk,  zooals  Cuperinus  t.  a.  p.  blz.  35 
ook  nog  mededeelt,  een  wijl  tijts  een  prochie  kercke  van  der 
stat  van  den  Bosch  ivas;  zij  werd,  omdat  zij  de  derde  kerk 
of  kapel  voor  de  Bosschenaren  was,  genoemd  tertia  capella 
sitb  Orduno  5). 

Toen  de  stad  den  Bosch  eenmaal  versterkt  was  en  zij 
dientengevolge  het  hoofd  kon  bieden  aan  hare  vijanden,  breidde 
hare  bevolking  zich  weldra  zoowel  binnen  als  buiten  hare 
vesten  aanmerkelijk  uit.  Hierover  deelt  Pelgromius  het  volgende 
mede :  „als  de  poorten  so  mildelijck  opgetimmert  waren,  soo 
is   de   plaets   van  velen  soo  seer  gesocht  als  ofter  geit  in  de 


1)  Van  Heurn  Historie  I  blz.  480  en  481.  Het  dempen  van  dit  deel 
der  stadsgracht  geschiedde  blijkens  de  Stadsrekeningen  van  1533/34  in  1534; 
alstoen  kwam  in  de  plaats  daarvan  de  tak  der  Dieze,  die  van  af  de  Uilen- 
burg onder  de  tegenwoordige  Vischmarkt  door  naar  de  Haven  loopt. 

2)  J.  van  Oudenhoven  t.  a.  p.  blz.  16. 

3)  Schutjes  Bisdom  van  's  Hertogenbosch  V  blz.  422  en  426. 

4)  J.  van  Oudenhoven  t.  a.  p.  blz.  12. 

5)  J.  van  Oudenhoven  t.  a.  p.  blz.  93. 


—     21     — 

fondamenten  begraven  waer  geweest.  Dese  nieuwe  inwoonders 
grypen  eenen  nieuwen  moet,  die  se  door  de  plonderinge  van 
de  Heusdensche  borgers  te  voren  verloren  hadden,  sy  timmeren 
wederom  nieuwe  ghebouwen  ende  voegen  het  een  huys  by  het 
ander;  alle  die  haer  metter  wooningen  tot  dese  stadt  begaven, 
al  waren  ballighen  ende  banckerottiers,  worden  van  den  Prins 
vryheyt  vergunt,  waerdoor  dattet  gebeurde,  datter  menichte 
uyt  't  Landt  van  Cleef,  Guylickerlandt,  Gelderlandt  ende  uyt 
andere  nabuerighe  plaetse  quamen  om  hier  haere  woonplaetse 
te  nemen.  Dese  ghemelde  Provintien  geven  uyttermaten  stercke 
ende  stoute  vrouwen,  alsoo  dat  dese  vremdelinghen  seer  kneuter- 
achtighe  ende  stoute  vrouwen  met  haer  ghebracht  hebben,  die 
ten  meestendeel  over  hare  mans  heerscheden  ende  de  ghemeyne 
goederen  verquisten  in  spijt  van  hare  mans,  waerom  dat  dese 
stadt  van  den  Prins  tot  een  remedie  dese  wet  gegeven  is :  „dat 
de  vrouwe  sonder  den  man  gheen  macht  en  heeft  om  het  goet 
te  vervreemden  maar  dat  de  mans,  sonder  de  vrouwen  te  kennen, 
volkomen  macht  heeft  om  het  goed  te  verruylen  ende  te  ver- 
koopen." 

Onder  hen,  die  zich  bij  den  Bosch  metterwoon  vestigden, 
waren  ook  vele  Israëlieten,  zooals  blijkt  uit  van  Ouden- 
hoven 1.  c.  blz.  17,  waar  deze  schrijft:  „vinde  mede  by 
verscheyden  aengheteeckent,  dat  in  den  beginne  van  dese 
nieuwe  stadt  hier  ghekomen  waeren  een  menichte  van  Jooden, 
dewelcke  haer  wooninge  namen  op  de  plaets,  die  nu  genoemt 
is  Achter  het  Wilt  Vereken,  dat  doen  buyten  de  stadt  was, 
want  die  stadtsmuere  met  een  stadtspoorte  stont  doen  niet 
verre  van  daer,  alwaer  nu  de  groote  Wage  is;  dese  Jooden, 
als  sy  een  wyle  tijts  daer  ghe woont  hadden,  doende  hare 
neeringhe  ende  hanteeringhe  ghelijck  andere,  sijn  sy  ghevanghen 
gheworden  (als  daer  staet  aengheteeckent)  om  haere  leelycke 
feyten  ende  misdaden  ende  wierden  daernaer  alle  naer  Vucht 
ghebrocht  ende  zijn  daer  verbrant  op  de  plaetse,  die  men  noch 
der  Jooden  Kerckhof  noemt,  niet  verre  van  de  galgh".  De 
door  van  Oudenhoven  hier  bedoelde  poort  was  de  reeds  genoemde 


—      22     — 

O.  L.  V.  poort,  naar  de  Joden,  die  in  de  buurt  daarvan  woonden, 
ook  wel  de  Jodenpoort  geheeten ;  zij  bestond  nog  in  het  begin 
der  16e  eeuw ;  en  de  door  hem  genoemde  plaats  was,  zoowel 
de  straat,  welke  nu  nog  zoo  heet,  als  de  straten,  geheeten 
Achter  het  Verguld  harnas  en  Achter  het  Stadhuis,  daar  die 
aanvankelijk  ook  „Achter  het  Wild  Varken"  genaamd  werden ; 
de  straat  genaamd  Achter  het  Stadhuis,  heette  volgens  van 
Heurn  Beschrijving  oudtijds  ook  wel  Jericho.  De  leelijke 
feiten  en  misdaden,  waarvan  volgens  van  Oudenhoven  de 
Bossche  Joden  beschuldigd  waren,  bestonden  blijkens  van  Heurn 
Beschrijving  hierin,  dat  men  hen  verdacht  van  de  hand  te 
hebben  gehad  in  de  inneming  door  den  Hollandsehen  graaf 
Dirk  VII  van  den  optrek  of  het  zoogenaamd  kasteel  of  paleis 
van  den  Hertog  van  Brabant,  dat  op  de  Pensmarkt  stond.  Volgens 
de  overlevering  werden  zij  verbrand  op  het  tegenwoordig 
Israèlietisch  kerkhof  te  Vught,  dat,  als  zij  juist  zoude  zijn,  alsdan 
ook  een  waar  champ  des  martyrs  geweest  is. 

Kwamen,  zooals  wij  hiervoren  zagen,  reeds  spoedig  na 
de  eerste  versterking  der  stad  vele  woningen  buiten  hare 
muren  te  staan,  er  zal  toen  daar,  op  de  plaats  waar  thans  de 
St.  Janskerk  staat  1),  ook  eene  kerk  gebouwd  zijn  ;  aan  die 
kerk  waren  blijkens  eene  Bossche  Schepenakte  van  Goeden 
Vrijdag  1273  in  dat  jaar  al  acht  priesters  verbonden  2).  Vol- 
gens Molius  en  Cuperinus  3)  bestond  deze  kerk  reeds  in  1222, 
want  zij  zeggen,  dat  in  de  akte  van  dat  jaar,  waarbij  hertog 
Hendrik  I  van  Brabant  aan  de  Keulsche  kerk  opdroeg  :  „allodium 
suum  de  Ortho  cum  Buscho  et  aliis  pertinentiis  omnibus  (excepta 


1)  S.  Pelgromius  zegt  in  zijne  kronijk,  dat  die  plaats,  zijnde  de 
plaats,  gelegen  tusschen  de  Gevangen-  en  Hinthamerpoort,  't  Hintemer- 
sant  genaamd  werd,  omdat  die  plaats  oudtijds  onder  het  dorp  Hintham 
behoorde.  Bij  het  uitgraven  van  den  grond,  waarop  het  Klooster  der  Zwart 
Schwestern  aan  de  Papenhulst  stond,  is  in  het  jaar  1910  eene  diepe  zand- 
bank, die  zich  naar  het  Oosten  uitstrekte,  te  voorschijn  gekomen;  zij 
hield  achter  de  muren  van  dat  klooster  (W.-waarts)  op. 

2)  Dr.  G.  F.  X.  Smits  t.  a.  p.  blz.  13. 

3)  Guperinus  t.  a.  p.  blz.  34.  Men  zie  hierover  ook  van  Heurn 
Historie  I  blz.  112  en  vlgd. 


—     23      — 

curia  et  atrio  ecclesiae)  in  quibus,  si  munitionem  construxerit, 
allodium  ecclesiae  Coloniensis  existet,"  met  het  woord  atrium 
ecclesiae  bedoeld  wordt:  atrium  ecclesiae  S.  Joannis  Evange- 
listae,  en  met  curia :  curia  sua,  quae  est  juxta  Portam  Cap- 
tivorum.  Met  hunne  opvatting  zijn  echter  in  strijd  Schutjes 
Bisdom  van  den  Bosch  IV  blz.  185  en  Mr,  A.  C.  Bondam  t.  a.  p. 
blz.  38  en  39,  doch  zij  wordt  met  klem  van  redenen  verdedigd 
door  Dr.  C.  F.  X.  Smits  t.  a.  p.  blz.  14  en  15.  Vreemd  is  het, 
dat  eene  zoo  groote  kerk,  als  de  eerste  St.  Jan  blijkens  voor- 
melde schepenakte  van  1273  moet  geweest  zijn,  buiten  de  stads- 
muren gebouwd  werd,  maar  nog  vreemder  is  het,  dat  ook  hertog 
Hendrik  I  buiten  dien  muur  bouwde  een  hoff,  zooals  Cuperinus  dien 
beschrijft  t.  a.  p.  blz.  31,  om  daer  in  te  tracteren  saken  aen- 
gaende  zijnder  domeynder,  ivelck  huys  noch  staet  in  de  Gast- 
huysstraete  buiten  die  Gevangenpoort  ende  is  genaemt  H  hoff 
van  Brabant.  Het  bouwen  van  die  beide  aanzienlijke  ge- 
bouwen buiten  de  vesten  der  stad  is  alleen  te  verklaren  als 
gezegde  Hertog  het  voornemen  had  om  ook  het  deel  van  den 
grond,  waarop  zijn  gouvernementsgebouw  en  de  eerste  St.  Jans- 
kerk stonden,  binnen  de  stadsmuren  te  trekken  ;  dat  dit  voor- 
nemen werkelijk  bij  hem  heeft  bestaan,  leid  ik  hieruit  af,  dat 
in  den  tuin  van  het  huis  de  Wildeman  (Verwersstraat  n°.  7) 
ligt  een  stuk  vestingmuur,  loopende  uit  de  richting  van  de 
Fonteinstraat  naar  de  achter  dat  huis  stroomende  Dieze  en 
hebbende  niet  minder  dan  13  versnijdingen  ;  daar  van  eene  voort- 
zetting van  dien  muur  zuidwaarts  uit  niets  blijkt  zoo  moet  ook 
worden  aangenomen,  dat  de  Hertog  de  doortrekking  van  dien 
muur  zal  gestaakt  hebben,  hetzij  wegens  voormelde  opdracht  aan 
de  Keulsche  kerk  hetzij  omdat  hij  later  van  gedachte  werd,  dat 
hij  een  grooter  gebied  van  de  omgeving  der  stad  den  Bosch 
moest  versterken  dan  aanvankelijk  zijn  plan  was.  Met  deze 
grootere  versterking  werd  begonnen  in  het  jaar  1250  1);  zij  zoude 
volgens  van  Oudenhoven  1.  c.  blz.  19— 22  eerst  in  het  jaar  1352 


1)    Cuperinus  t.  a.  p.  blz.  37. 


-     24     - 

voltooid  zijn.  Hierdoor  kwam  binnen  de  muren  der  stad 
den  Bosch  te  liggen  de  geheele  vesting  van  dien  naam,  zooals 
wij  die  nog  gekend  hebben,  met  uitzondering  van  hetgeen  lag 
tusschen  de  Pijnappelsche  en  de  Hinthamerpoorten  en  tusschen  de 
H.  Kruispoort  of  Vughterbinnenpoort  en  de  Vughterpoort,  De 
poorten,  welke  in  dezen  nieuwen  vestingmuur  gebouwd  werden, 
waren  o.  a.  de  Pijnappelsche  en  H.  Kruispoort  laatstgenoemd. 
Deze  muur  werd  ook,  ofschoon  niet  achtereenvolgens,  doch  in 
verschillende  tijdvakken,  zooals  o.  a.  blijkt  uit  Cuperinus  t.  a.  p. 
blz.  118,  omgeven  door  grachten,  zooals  nu  nog  te  zien  is  voor 
zoover  die  muur  thans  nog  bestaat ;  dat  het  gedeelte  van  den 
muur,  waarin  de  Pijnappelsche  poort  stond,  ook  omgeven  was 
door  eene  gracht  blijkt  uit  van  Heurn  Historie  IV  blz.  7,  uit 
eene  Bossche  Schepenakte  van  20  Mei  1740,  waarbij  mr.  Jacob 
Massing,  als  politie-rentmeester  van  den  Bosch,  aan  Roelof  van 
Zoggel,  wonende  aldaar,  verkoopt :  „eene  ledige  stadserve,  ge- 
leegen  aan  de  westzyde  van  de  passagie,  alwaar  heeft  gestaan 
de  Hintemerbinnenpoort  1),  welcke  erve  voor  deesen  geweest 
is  een  graft,  dog  alsnu  met  straatslijk  aangevult,  met  conditie, 
dat  den  verkrygere  dese  erve  zal  mogen  incorporeeren  tot  aen 
het  laaste  venster  der  huisjes,  staende  langs  de  voors.  erve  en 
naast  den  Kruyttoorn  aldaar,"  alsmede  uit  eene  Bossche  Sche- 
penakte van  18  Maart  1743,  waarbij  mr.  Abraham  Hubert,  als 
politie-rentmeester  van  den  Bosch,  verkoopt  „een  stuk  ledige  stads- 
erve, gelegen  aan  de  O.  zijde  van  de  passagie,  alwaar  heeft  gestaan 
de  Hinthamerbinnenpoort,  welke  erve  voor  deze  geweest  in  een 
gragt,  dog  alsnu  met  straatslijk  aangevult,  gelegen  tussen  het 
huys  des  koopers  ex  uno  en  de  barakken  2)  van  mr.  Ewout 
Hendrik  Storm  van  's  Gravesande,  ex  alio,  zich  uitstrekkende 
tot  aan  den  Wal  3) ;  en  dat  het  gedeelte  van  den  muur,  waarin 


1)  Deze  poort,  gewoonlijk  de  Pijnappelsche  poort  genaamd,  stond 
op  het  Hinthamereind  aan  de  Hofstad  en  werd  in  1723  wegens  bouw- 
valligheid afgebroken.  Van  Heurn  Historie  III  blz.  447  en  St.  Hanewinkel 
Gesch.  en  Aardr.  Beschrijv.  der  stad  en  meierij  van  den  Bosch  blz.  234. 

2)  Zij  waren  de  woningen  der  militairen. 

3)  Cf.  nog  Van  Heurn  Historie  IV  blz.  7. 


—     25     — 

H.  Kruis-  of  Vughterbinnenpoort  zich  bevond,  eveneens  door  eene 
gracht  was  omgeven,  zal  hierna  kunnen  blijken  uit  de  beschrij- 
ving van  den  Colveniersbogaard. 

Volgens  J.  van  Oudenhoven  t.  a.  p.  blz.  22  werd  het 
gedeelte  van  den  Bosch,  dat  gelegen  was  van  af  de  H.  Kruis- 
poort  tot  aan  de  later  gebouwde  Vughterpoort,  in  1351  en  1352 
bij  de  stad  getrokken  en  toen  ook  grootendeels  ommuurd  en 
is  hetzelfde  gedaan  in  1599  ten  aanzien  van  dat  deel  daarvan, 
hetwelk  lag  tusschen  de  Pijnappelsche  poort  en  de  daarna  ge- 
bouwde Hinthamerpoort ;  van  Heurn  in  zijne  Beschrijving  ver- 
meent echter,  dat  deze  drie  laatste  jaartallen  elk  met  100  jaren 
moeten  worden  verminderd.  Deze  nieuwe  muren  werden  toen 
eveneens  grootendeels  met  grachten  omgeven  en,  voor  zooverre 
het  ommuren  en  omgeven  met  grachten  toen  of  te  voren  al  niet 
was  geschied,  gebeurde  dit  blijkens  de  Stadsrekeningen  in  de  eerste 
helft  der  16e  eeuw.  Zoo  was  dan  toen  binnen  de  vestingmuren 
en  grachten  de  geheel  stad  den  Bosch  gebracht  voor  zooverre 
die  tot  aan  hare  ontmanteling  vesting  was.  Laatstbedoelde 
muren  waren  zoogenaamde  schildmuren,  achter  welke  zich  be- 
vond een  wal-  of  rondegang  ter  breedte  van  7  a  8  voeten,  die 
op  bogen  rustte,  waar  tusschen  zich  bevond  de  begane  grond, 
welke  gelijkvloers  was  met  de  straat.  Volgens  van  Heurn 
Beschrijving  hadden  deze  vestingmuren  veel  overeenkomst  met 
de  Leidsche  Burcht  1). 

In  laatstbedoelde  vestingmuren  van  den  Bosch  bevonden 
zich  verscheidene  torens,  waarvan  een,  die  stond  aan  de  Hofstad 
in  den  vestingmuur,  welke  liep  van  de  Pijnappelsche  poort  tot 
aan  den  wal  N.  zijde,  het  Bushuis  of  Kruittoren  geheeten, 
nog  tot  op  onzen  tijd  aanwezig  was  en  de  ander,  die  aan- 
vankelijk de  Bakkerstoren  en  later  de  Vuurwerkerstoren  ge- 
heeten  werd   2),    stond   in    den    vestingmuur  halverwege  den 


1)  Men  zie  over  de  oude  vestingmuren  F.  A.  Hoefer  in  de  Handel, 
van  het  Prov.  Genootsch.  van  K.  en  W.  in  Noordbrabant  1903-10  blz.  107 
en  vlgd.  en  F.  Eyck  van  Zuylichem  Kort  overzigt  over  de  oude  verster- 
kingen en  kasteelen  in  ons  land,  blz.  33. 

2)  Van  Heurn  Historie  III  blz.  197  en  noot  c. 


—     26     — 

Kleinen  hekellaan ;  zij  werd  eerst  gesloopt  toen  de  vesting  den 
Bosch  ontmanteld  is.  De  andere  torens,  welke  in  de  vesting- 
muren stonden,  hadden  blijkens  eene  Memorie  van  de  inkomsten 
en  lasten  der  stad  's  Hertogenbosch  van  1557  ook  namen,  want 
daarin  wordt  melding  gemaakt  van  den  toren  Halff  gehangen ; 
van  den  St.  Michielstoren,  die  blijkens  eene  Bossche  Schepenakte 
van  1529  stond  in  den  vestingmuur  achter  de  Berewoutsstraat; 
den  Lintweverstoren  ;  den  toren  bij  de  Kruisbroeders  (bij  dezen 
toren  sprong  Juliaan  Cleerhage  na  het  mislukken  van  den  aan- 
slag van  Hohenlohe  op  den  Bosch  in  1585  in  de  vestinggracht  1)  ; 
den  Schrijn  werkers  toren  en  den  St.  Willebrordstoren  2).  Prosper 
Cuypers-van  Velthoven  noemt  in  zijne  Documents  blz.  502  nog 
andere  namen  van  torens,  die  in  de  vestingmuren  der  stad  den 
Bosch  stonden  en  hetzelfde  doet  R.  A.  van  Zuylen  in  zijne 
Stadsrekeningen  I  blz.  584  en  656.  Zoo  was  er  nog  een  Stad- 
houderstoren,  die  stond  achter  het  Straatje  de  Ramen  nabij 
den  Grooten  Hekel  ter  plaatse,  waar  later  een  bastion  met 
buskruitmagazijn  gebouwd  werd  en  zoo  wordt  in  eene  Bossche 
Schepenakte  van  1649  (Reg  no.  397  blz.  108)  ook  nog  vermeld 
de  Paustoren,  staande  in  den  vestingmuur  tusschen  den  Kleinen 
Hekel  en  de  Hinthamerpoort.  Van  Vladeracken  noemt  in  zijn 
Diarium,  Handel.  Prov.  Gen.  van  K.  en  Wet.  in  Noordbrabant 
1093 — 1910  blz.  226  nog  den  Rosmalenschen  toren. 

Van  Heurn  deelt  in  zijne  Beschrijving  over  die  torens  mede, 
dat  elk  dezer  had  eene  boven-  en  eene  benedenverdieping,  die 
beiden  verwelfd  waren ;  dat  men  in  de  benedenverdieping  kon 
komen  van  uit  de  straat  door  eene  deur  en  in  de  bovenverdieping, 
hetzij  met  eene  trap,  die  in  de  benedenverdieping  stond  hetzij 
van  uit  den  wal  of  rondegang;  in  de  beide  verdiepingen  dei- 
torens  waren  aan  den  buitenkant  schietgaten,  die  binnen waarts 
breed  uitliepen  en  in  het  midden  rond  waren;  door  die  ronde 
gaten  werden  de  haakbussen  gestoken,  welke  dan  kwamen  te 
hangen   aan   een  haak,  die  zich  boven  elk  der  schietgaten  be- 


1)  Tijdschrift  Noordbrabant  1853  blz.  97. 

2)  Men  zie  hierover  R.  A.  van  Zuylen  Stadsrekeningen  I  blz.  769. 


—     27     — 

vond  en  door  welk  hangen  het  gemakkelijk  werd  gemaakt  om 
de  bussen  naar  rechts  en  links  te  wenden,  al  naar  mate  de 
verdediging  der  stad  zulks  vereischte. 

Het  schijnt,  dat  aanvankelijk  niet  alle  torens  van  een  dak 
voorzien  waren,  daar  toch  van  Oudenhoven  t.a.p.  blz.  23  schreef: 
„In  den  jaere  1522  is  bij  de  Regeerders  van  de  Stadt  beslooten 
te  doen  decken  de  stadtsthorens  achter  de  Tolbrugghe  ende  is 
elck  Clooster  gegeven  eenen  thoren  op  hare  costen  te  maecken 
ende  te  decken". 

Behalve  deze  torens  had  men  vóór  het  jaar  1600  in  de 
vestingmuren  ook  nog  twee  rondeelen;  zij  werden  blijkens  van 
Oudenhoven  t.  a.  p.  blz.  29/26  in  1578  in  den  muur  aan  de  Z.zijde 
der  stad  gemaakt,  van  buyten  opghemetselt  met  sivare  mueren 
ende  binnen  met  aerde  ghevalt. 

Toen  de  vestingmuren  rondom  de  stad,  zooals  die,  blijkens 
hetgeen  wij  hiervoren  zagen,  achtereenvolgens  was  uitgebreid, 
gereed  waren,  had  men  daarin  de  volgende  poorten  (de  eerste 
poorten  der  stad,  alsmede  de  Pijnappelsche  poort  waren  tenge- 
volge van  die  uitbreiding  binnenpoorten  geworden) : 

a.  De  Vughterpoort,  oudtijds  de  PiecJce-  of  wel,  zooals 
van  Oudenhoven  t.  a.  p.  blz.  25  beweert,  de  Picardtspoort 
geheeten  ;  deze  laatste  benaming  zou  zij  volgens  hem  gekregen 
hebben,  omdat  tijdens  den  Gelderschen  oorlog  eene  compagnie 
pieken iers  door  haar  binnen  de  stad  zoude  zijn  gekomen,  terwijl 
Cuperinus  t.  a.  p.  blz.  35  beweert,  dat  zij  dien  naam  zoude 
hebben  bekomen,  omdat  zij  getimmerd  zoude  zijn  tot  schande 
van  de  Hollanders,  die  men  nuemt  pickaerts  om  haer  gul- 
sicheyt  wille;  uit  onderzoekingen  in  de  Schepenregisters  is  mij 
echter  gebleken,  dat  deze  poort  oudtijds  geen  anderen  naam 
heeft  gehad  dan  van  de  Pieckepoort  en  daarmede  ontvalt  aan 
de  naamsafleidingen  van  Van  Oudenhoven  en  Cuperinus  haar 
grond.  Van  Heurn  is  in  zijne  Beschrijving  van  oordeel,  dat 
de  poort  den  naam  van  Pieckepoort  kreeg  van  eenen  Jonker 
Pieck,  die  1412  tijdens  gezegden  oorlog  de  stad  zoude  zijn 
binnen  gedrongen ;  dit   is  mogelijk,  maar  ook  is  het  mogelijk, 


-     28     - 

dat  zij  om  eene  andere  reden  dezen  naam  kreeg,  daar  toch 
oudtijds  eene  familie  Pieck  in  en  om  den  Bosch  gevestigd 
was;  zoo  verleende  in  1532  Marcelis,  zoon  van  Godfried  Pieck 
en  Marcelia,  dochter  van  Marcelis  Spijker,  eene  grondrente  uit 
eene  bouwhoeve  onder  Rosmalen  (Schepenreg.  van  den  Bosch 
n°.  141  f.  466)  en  verkocht  diezelfde  Marcelis  in  1543  een  huis 
met  erf  te  Vught  (Eod.  n°.  166  f.  147) ;  het  zal  met  hare 
benaming  wel  gegaan  zijn  even  als  met  die  der  Pijnappelsche 
poort,  die  zeker  aan  de  Bossche  familie  Pijnappel  haren  naam 
ontleende,  vermits  een  lid  daarvan,  zijnde  Frans  Pijnappel,  'in 
1596    nog  een  huis  bij  die  poort  bezat   (Eod.  n°.  260  f.  125). 

Volgens  van  Oudenhoven  t.  a.  p.  blz.  23  werd  de  Vugh- 
terpoort  in  1461  gebouwd,  wat  volgens  van  Heurn  Beschrij- 
ving niet  juist  was,  daar  hij  vermeent,  dat  ook  dit  jaartal  met 
100  jaren  moet  worden  vervroegd.  Blijkens  eene  oude  Bossche 
kronijk,  die  alleen  in  H.  S.  bestaat,  was  deze :  poort  soo  groot 
ende  schoon,  dat  dergelijke  in  heel  Nederlant  niet  en  was ;  daer 
waeren  365  schietgaten  in,  dat  is  soo  veel  schietgaten  als  er 
dagen  in  het  jaer  comen  en  stond  boven  dese  poort  dit  devies : 

Quid  prosunt  munimenta,  nisi  vir  fortis  ea  tueatur. 

Van  Heurn,  die  van  deze  poort  eene  afbeelding  zag, 
zooals  zij  er  oorspronkelijk  uitzag,  zegt  daarvan  in  zijne 
Beschrijving  ook,  dat  zij  grootsch  van  bouworde  was. 

Deze  poort  is  vooral  bekend  geworden  door  de  plichts- 
betrachting en  den  moed,  dien  haar  oude  portier  Marcelis 
Jochems  in  1585  betoonde  bij  den  mislukten  aanslag  van  Ho- 
henlohe  op  den  Bosch  1).  Bij  het  beleg  van  die  stad  in  1629 
werd  zij  deerlijk  gehavend,  in  welken  toestand  zij  bleef  ver- 
keeren  tot  het  jaar  1729,  als  wanneer  zij  grootendeels  werd 
verbouwd  en  haar  monumentaal  karakter  verloor  2) ;  zij  kwam 
er   toen  uit   te  zien,  zooals   zij  afgebeeld  staat  in  van  Heurn 


1)  Van  Heurn  Historie  II  blz.  157-161 ;  van  Oudenhoven  t.  a.  p. 
blz.  209;  Tijdschrift  Noordbrabant  1853  blz.  blz.  83  en  vlgd.  en  R.  A. 
van  Zuylen  Stadsrekeningen  II  blz.  1049  en  1051,  die  daarbij  vermeldt 
de  namen  der  Staatschen,  welken  bij  dezen  aanslag  verdronken. 

2)  Van  Heurn  Historie  III  blz.  435  en  467. 


—     29     — 

Historie  I  biz.  IV  ;  er  .was  dan  ook  niets  aan  verloren,  dat  zij 
enkele  jaren  geleden  is  afgebroken. 

b.  De  waterpoort,  de  S.  Cornelishekel  genaamd.  Zij 
bevond  zich  in  den  stadsmuur  ter  hoogte  van  de  voormalige 
S.  Coraeliskapel,  welke  achter  den  Vughterdijk  stond.  Men  kon 
van  uit  de  vestinggracht  door  deze  poort  varen  tot  in  den  tak 
der  Dieze,  die  daar  ter  plaatse  een  aanvang  nam.  Ten  tijde 
van  Van  Heurn  was  haar  toog  reeds  zoozeer  verlaagd,  dat  de 
doorvaart  toen  al  niet  meer  mogelijk  was. 

c.  De  waterpoort,  de  Kruisbroedershekel  geheeten.  Men 
kon  ook  daardoor  van  uit  de  vestinggracht  in  de  stad  varen 
en  wel  in  den  tak  der  Dieze,  die  onder  de  Kruiskerk  loopt. 
In  gemelde  Memorie  van  inkomsten  heet  zij  :  „'t  poertken  aen 
Massereels  beemst  tot  de  hekele  after  de  Cnrysbroederen.''  Bij 
het  leven  van  Van  Heurn  was  de  toog  dezer  poort  al  even 
laag  als  die  van  den  S.  Cornelishekel. 

d.  de  Molensteegpoort  of  Molenpoort,  door  van  Heurn 
in  zijne  Beschrijving  ten  onrechte  ook  eene  waterpoort  ge- 
noemd. Zij  stond  achter  de  Weversplaats  en  men  ging  daardoor 
van  uit  de  Molensteeg  de  stad  uit  naar  het  molenhuis  en  de 
rnolenwerf,  die  oudtijds  daar  ter  plaatse  evenals  andere  huizen 
buiten  den  vestingmuur  zich  bevonden;  in  het  jaar  1543  zijn 
zij  met  al  de  huizen,  die  bij  en  buiten  den  vestingmuur  van 
den  Bosch  stonden,  afgebroken,  zooals  blijkt  uit  van  Ouden- 
hoven t.  a.  p.  blz.  27  en  203,  die  aldaar  vermeldt,  dat  in  dat 
jaar  op  bevel  van  den  Hove,  ,,dat  alle  huizen,  staande  aan  de 
stadsmuren,  moesten  worden  afgebroken",  wel  200  huizen  tot 
aan  den  grond  toe  werden  afgebroken,  evenals  het  van  Adam 
van  Mierden  's  gasthuis,  dat  niet  ver  van  de  St.  Barbarakapel 
stond.  1) 

Be  Molensteegpoort  bestond  in  1628  nog,  vermits  in  eene 
Schepenakte  van  dat  jaar  (Reg.  no.  364  f.  10)  melding  wordt 
gemaakt  van  het  poortje  van  de  Molensteeg. 

1)    Men    zie   hierover  nog  R.  A.  van  Zuvlen  de  Stadsrekeningen  I 
blz.  583. 


—     30      — 

e.  de  waterpoort,  eertijds  de  Drie  hekelen,  later  de 
Groote  hekel  genaamd.  Den  naam  van  de  Drie  hekelen  droeg 
zij  aanvankelijk,  omdat  de  Dommel  daar  ter  plaatse  in  de  stad 
kwam  door  drie  openingen,  welke  gesloten  werden  met  drijvende 
balken  of  boomen,  waaraan  ijzeren  pinnen  bevestigd  waren, 
zoodat  die  boomen  op  vlashekels  geleken,  en  van  daar,  zoo 
schreef  van  Heurn  in  zijne  Beschrijving,  de  naam  van  Hekel. 
Toen  men  het  voor  de  verdediging  der  stad  gevaarlijk  achtte, 
dat  in  deze  poort  drie  openingen  waren,  werd  een  daarvan 
dichtgemetseld.  Aan  de  binnenzijde  van  die  poort  bevond  zich 
eene  waterkom,  welke  grooter  was  dan  de  tegenwoordige  en 
het  Vollersgat  heette,  omdat  de  vollers  er  hunne  lakens  in 
volden.  Thans  is  deze  poort  vervangen  door  eene  dubbele  sluis, 
behoorende   tot  de  werken  voor  de  watervrijhouding  der  stad. 

ƒ.  de  St.  Antonie  of  Bazeldonkspoort.  Zij  bevond  zich 
bij  den  Kleinen  Hekel  aan  het  einde  der  St.  Antoniestraat,  die 
oudtijds  liep  van  af  de  voormalige  brug,  de  Zwengelbrug  geheeten, 
(welke  lag  aan  het  einde  der  Hinthamerstraat  over  de  Aa,  toen 
die  nog  door  de  stad  stroomde),  tot  aan  den  vestingmuur ;  deze 
straat  heette  aanvankelijk  het  Baseldonksche  straatje,  omdat 
men  er  mede  kon  komen  door  de  buurt,  de  Borcht  genaamd,  1) 
aan  het  klooster  Bazeldonk,  dat  blijkens  Cuperinus  t.a.p.  blz. 
117  en  118  op  last  van  het  Hof  van  Brabant  eveneens  om 
redenen  van  defensie  in  1542  werd  afgebroken  met  zijne  kerk 
en  allen  husen  ter  zieken,  terwijl  toen  tevens  om  dezelfde 
redenen  alle  daaromheen  staande  eiken  werden  geveld.  2) 

In  1535  werd  deze  poort  verfraaid,  zooals  blijkt  uit  de  vol- 
gende posten,  voorkomende  in  R.  A.  van  Zuj7len  de  Stadsreke- 
ningen I  blz.  511:  Item  (betaeld  mr.  Jan  der  Kennis,  den  loeds- 
meester  van  de  St.  Jans-Kerk)  van  twee  wapenen  van  Avenne 


1)  Deze  buurt  heette  aldus,  omdat  Hertog  Antony  van  Brabant 
aldaar  in  1414  eene  burcht  of  kasteel  had  doen  bouwen  (van  Heurn 
Historie  I  blz.  259).  Over  deze  burcht  zal  later  uitvoeriger  worden  gehandeld. 

2)  Van  Oudenhoven  t.  a  p.  blz.  27  en  van  Heurn  Historie  I  blz.  500, 
welke  laatste  aldaar  abusievelijk  vermeldt,  dat  dit  klooster  stond  op  de 
Donk  buiten  de  St.  Janspoort. 


—     31     — 

steen    ende   een   capiteel  bove  St.  Anthoinis  voir  der  poirt  te 
staen  van  Vilvoirts  orduyn,  tsamen  6  Car.   guld. 

Noch  (door  hem)  gelevert  tot  St.  Anthonispoirt  in 
versceyden  reysen  57  voet  Vilvoirts  orduyn,  den  voet  3  st., 
vz  8  Car.  guld-  11  st. 

Noch  den  daet  (datum)  voer  St.  Anthonispoirt  te  houwen 
enz.  Item  omme  te  maken  van  Avenner  steen  die  beelden  van 
St.  Anthoenis  ende  St.  Sebastiaen  ende  vijff  leeuwen  gecoft  't 
Antwerpen  3572  voet  Avenner  steen,  elcken  voet  4V2  st.,  vz. 
7  Car.  guld.  19  st.  3  oirt. 

Item  van  vrachten  van  Antwerpen  hier  te  brengen  tsamen 
20  st.  Item  den  steenhouwer  van  clie  voirs.  beelden  te  maken 
6  Car.  guld.;  van  vijff  leeuwen  10  guld.;  vz  tsamen  24  Car. 
guld.  19  st.  3  oirt.  Item  Willemen  clie  maelder  vant  stofferen 
der  beelden  van  St.  Anthoenis  ende  St.  Sebastiaen  ende  die 
leeuwen  voirs  tsamen  71/2  Car.  guld. 

Volgens  van  Heurn  Historie  I  blz.  483  werd  in  1535 
voor  deze  poort  ook  nog  een  blokhuis  aangelegd. 

Bij  het  beleg  van  den  Bosch  in  1601  werd  zij  platgeschoten  1) 
en  schijnt  zij  daarom  daarna  te  zijn  afgebroken.  Van  Heurn 
deelt  in  zijne  Beschrijving  mede,  dat  hij  in  1778,  toen  tot  her- 
stelling van  den  vestingmuur  een  deel  van  den  wal  werd 
afgegraven,  gezien  heeft,  dat  de  vloer  van  deze  poort  nog 
aanwezig  was,  en  dat  die  twee  voeten  lager  lag  dan  de  straat 
aldaar,  waaruit  hij  de  gevolgtrekking  maakt,  dat  die  straat  na 
1601  met  zooveel  voeten  was  opgehoogd. 

g.  De  waterpoort,  genaamd  de  Kleine  hekel  Deze  poort 
bevond  zich  ter  hoogte  van  sluis  n°  0,  alwaar  vóór  het  graven 
van  de  Zuid- Willemsvaart  de  rivier  de  Aa  in  de  stad  kwam. 
Van  Heurn  in  zijne  Beschrijving  is  van  oordeel,  dat  deze  poort 
gebouwd  is,  toen  in  1534  die  rivier  van  af  voormelde  zieken- 
huizen  door   de  stad    geleid    werd    2).     Zij  werd  op  dezelfde 


1)  Diarium    van  Van  Vladeracken  Handelingen  alsvoren  blz.  232. 

2)  Men  zie  hierover  van  Oudenhoven  t.  a.  p.  blz.  24. 


—     32     — 

wijze  gesloten  als  de  Groote  Hekel  en  in  1822  bij  het  graven 
van  de  Zuid-Willemvaart  1)  is  zij  afgebroken. 

h.  De  Hinthamer-  of  Graafschepoort.  De  eerste  Hint- 
hamerpoort  werd  gebouwd  bij  den  laatsten  uitleg  der  vesting 
den  Bosch ;  zij  was  ook  eene  fraaie  poort ;  voor  haar  stond 
buitenwaarts  een  blokhuis  of  rondeel,  waarin  ook  een  poort  was ; 
boven  deze  laatste  poort  werd  in  1539  het  vijf  voeten  hooge 
steenen  beeld  van  den  apostel  St.  Andreas  geplaats.  en  daar 
naast  aan  de  eene  zijde  het  wapen  van  keizer  Karel  V  en  aan 
den  anderen  kant  dat  van  de  stad,  terwijl  toen  binnen  die 
poort  gesteld  werd  het  beeld  van  de  Moeder  G-ods.  Zie  hier  hoe 
dit  vermeld  staat  in  R.  A.  van  Zuylen  de  Stadsrekeningen  I 
blz.  557  : 

Item  betaelt  Fransse  den  beltsnyder  van  eenen  beidt 
van  St.  Andries  in  steen  gehouwen,  lanck  5  voet,  met  zijnen 
tabernakel  lanck  1 1  voet ;  noch  twee  wapenen  in  steen  gehou- 
wen, d'een  Keysers  wapene  (met)  den  Ar(e)n(t).  ende  d'ander 
deser  stat  wapen,  al  staende  buyten  't  blockhuys  voor  de  poerte 
aen  de  Hynthamerpoerte ;  noch  een  Marien  beeldt,  in  steen 
gehouwen,  staende  bijnnen  der  poerte  van  den  voirs.  blockhuys, 
dairvan  denselven  toegevueght  voer  zynen  arbeyt  ende  konste 
24  car.  guld. 

Item  Willem  den  maelder  van  dieselve  beelden  metten 
wapenen  te  stofferen  bet.  12  Car.  guld.  5  st. 

Door  deze  poorten  deed  Aartshertog  Albert  van  Oos- 
tenrijk 7  October  1603  zijnen  intocht  in  de  stad  2).  Zij  werden 
in  1632  vervangen  door  één  poort,  welke  onder  den  wal  ge- 
bouwd en  in  1829  geheel  vernieuwd  werd;  bij  de  ontmante- 
ling der  vesting  den  Bosch  is  ook  deze  gesloopt ;  zij  was  toen 
niet  veel  meer  dan  een  tunnel. 


1)  In  de  verzameling  kaarten  van  het  Provinciaal  Genootschap 
van  Kunsten  en  Wetenschappen  in  N. -Brabant  bevindt  zich  het  project 
van  J.  Marcus  van  Gerwen,  Schout  van  Peelland,  -{-  1645,  om  ter  bevor- 
dering van  den  handel  van  Luik  op  den  Bosch  van  af  Maeseijck  tot  aan 
's  Bosch  eene  vaart  te  graven  ongeveer  ter  plaatse,  waar  thans  de  Zuid- 
Willemsvaart  loopt.  Het  plan  voor  dat  kanaal  te  graven  was  dus  al  zeer  oud  ! 

2)  Van  Heurn  Historie  II  blz.  267-269. 


—     33     - 

i.  De  Orthenpoort ;  de  eerste  poort  van  dien  naam 
stond  ter  plaatse  waar  nu  het  fort  de  Papenbril  zich  bevindt. 
Het  blijkt  niet,  wanneer  zij  gebouwd  is,  wel,  dat  zij  in  1542 
geheel  vernieuwd  werd  1).  Toen  in  1641  gezegd  fort  gebouwd 
werd,  is  zij  gesloopt  2) ;  twee  jaren  te  voren  was  reeds  aan 
den  tegenwoordigen  Ortheruitgang  op  last  van  den  Raad 
van  State  eene  andere  poort  daarvoor  in  de  plaats  gebouwd 
3),  die  in  1772  is  afgebroken  en  vervangen,  zooals  van 
Heum  het  noemt,  door  een  hek  met  twee  profielmuren ; 
dat  hek  is  bij  de  ontmanteling  der  vesting  den  Bosch  ook 
opgeruimd. 

j.  De  waterpoort  de  Boom.  Denkelijk  werd  zij  zoo 
genaamd,  omdat  zij  werd  afgesloten  door  een  boom  of  balk ; 
zij  stond  aan  den  mond  der  Haven  4)  en  bestond  uit  twee 
hooge  torens,  waarvan  de  een  zich  bevond  ter  plaatse  van  de 
aanlegplaats  der  Arnhemsche  boot,  zooals  men  nu  nog  kan  zien 
aan  het  aldaar  aanwezig  voetstuk  daarvan  en  de  ander  aan 
de  overzijde  van  het  water ;  deze  torens  werden  in  1448,  bij 
gelegenheid,  dat  de  Haven  gegraven  werd,  gebouwd  5)  en 
waren  alleen  aan  den  buitenkant  rond,  daar  zij  toch  aan  den 
binnenkant  vlak  waren  ;  zij  hadden  eenige  verdiepingen  en  aan 
de  binnenzijde  spitse  gevels;  door  eene  steenen  brug  waren 
zij  aan  elkander  verbonden,  zoodat  schepen  met  opstaande 
masten  niet  in  de  Haven  konden  komen.  Van  Heurn  in  zijne 
Beschrijving  vermoedt,  dat  deze  torens  met  de  brug  kort  na 
de  overgave  van  den  Bosch  in  *629  afgebroken  zijn ;  bij  zijn 
leven    bestond    van    den    toren,    die  aan  de  overzijde  van  het 


1)  R.  A.  van  Zuylen.  De  Stadsrekeningen  I  blz.  573,  575  en  584. 
Guperinus  t.  a.  p.  blz.  117. 

2)  Van  Oudenhoven  t.  a.  p.  blz.  29/26. 
3J     Van  Heurn  Historie  II  blz.   497. 

4)  Het  wachthuis  of  corps  de  garde,  dut  daarbij  stond,  werd  eerst 
in  1638  gebouwd  en  is  in  het  laatst  der  19e  eeuw  door  een  grooter 
militair  gebouw  vervangen. 

5)  Van  Oudenhoven  t.  a.  p.  blz.  25.  Uit  R.  A.  van  Zuylen  De 
Stadsrekeningen  blijkt  echter,  dat  er  reeds  in  1400  een  toren  aan  den 
Boom  stond;  wellicht  lag  deze  boom  op  eene  andere  plaats. 

3 


—     34     — 

water  stond,  ook  nog  het  voetstuk  en  lag  tusschen  beide  voor- 
bedoelde  voetstukken  de  boom  en  daarvoor  nog  een  tweede  drijf  - 
balk.  Vlak  buiten  deze  poort  stonden  oudtijds  ook  huizen,  zooals 
blijkt  uit  eene  Bossche  Schepenakte  van  1520  (Reg.  n°.  119 
f.  142)  alwaar  van  een  erf  gezegd  wordt,  dat  het  lag  juxta 
tarrem  oppidi,  dictitm  den  boem ;  zij  werden  reeds  in  1434 
afgebroken  1). 

k.  Het  Dijhpoorfje.  Dit  poortje  stond  ten  W.  van  den 
Boom  en  kon  alleen  door  voetgangers  gebruikt  worden ;  buiten 
dat  poortje  bevond  zich  een  klein  landhoofd,  van  waaruit  een 
brugje  over  de  vestinggracht  gelegd  was  naar  den  aan  de 
overzijde  gelegen  dijk,  die  naar  Engelen  leidde.  Volgens  Gra- 
maye  Taxandria  blz.  3  is  dit  poortje  tijdens  den  Tachtigjarigen 
oorlog  dichtgemetseld.  In  onzen  tijd  was  daar  ter  plaatse  eene 
opening  in  den  wal,  van  waaruit  men  over  eene  brug  naar 
Engelen  kon  komen ;  die  brug,  welke  eene  voetgangersbrug- 
was,  is  bij  het  graven  der  tegenwoordige  Bnitenhaven  afge- 
broken. 

Van  Heurn  zegt  in  zijne  Beschrijving,  dat  er  behalve 
dit  poortje  nog  een  ander  dijkpoortje  was,  dat  blijkens  Gra- 
maye  1.  c.  in  den  Tachtigjarigen  oorlog  eveneens  werd  toege- 
metseld  en  waarvan  hij  de  plaats  niet  heeft  kunnen  ontdekken. 
Ik  vermoed,  dat  dit  poortje  zich  bevonden  heeft  bij  den  Grooten 
Hekel,  omdat  blijkens  eene  Bossche  Schepenakte  van  13  No- 
vember 1606  (Reg.  n°.  273  f.  97)  daar  eene  plaats  was  genaamd 
het  Dijcksxken ;  dat  poortje  zal  alsdan  toegang  hebben  ver- 
leend tot  den  Pettelaarschen  weg,  zooals  ook  in  onzen  tijd  een 
poortje  deed. 

I.  De  St.  Janspoort.  Vóór  dat  deze  poort  gebouwd 
was  stond  aan  het  einde  der  St.  Jansstraat,  oudtijds  de  Koe- 
straat genaamd,  eene  poort  de  Koepoort  geheeten,  waarvan 
reeds  melding  wordt  gemaakt  in  de  Stadsrekening  1464/65  ;  zij 
bestond  uit  eenen  toren,    die  aan  de  stadszijde  plat,  maar  aan 


4)     Cuperinus  t.  a.  p.  blz.  108. 


—    35    — 

de  buitenzijde  rond  was;  in  de  Stadsrekening  1531/32,  te  vin- 
den bij  van  Zuylen  I  blz.  482,  staat  over  deze  poort  het  vol- 
gende vermeld:  Item  betaelt  Jacoppen  Coelborner  voer  loet  opte 
Coepoirts  Uweren.  Blijkens  J.  van  Oudenhoven  1.  c.  blz.  23  1) 
werd  voor  die  poort  aan  de  buitenzijde  der  stad  in  1532  ge 
bouwd  eene  andere  poort,  welke  volgens  van  Heurn  Beschrij- 
ving was  eene  hooge  vierkante  poort  en  den  naam  van 
St.-Janspoort  kreeg.  Laatstgemelde  Stadsrekening  bevat  hier- 
over het  volgende  : 

Item  Jenny  de  Wall  vijf  dagen  steen  gehouwen  tot 
busgateren,  sdaighs  4V2  st. 

Item  in  cle  weke  dairnae  (Maria  Visitatie)  Henrick  van 
Maerheze  ende  zynen  knecht,  timmerlieden,  aen  de  nyeuwTe 
cappe  van  der  nyeuwer  poirten  getijmmert,  vz.  tsamen  34V2  st. 

Item  Frans  die  steenhouwer  aen  die  nyeuwe  poirt,  nu 
genoemt  Sint  Janspoert,  buyten  die  Coepoirt,  gemaict  van 
witten  steen  twee  wapenen,  te  weten  's  Keysers  ende  deser 
stat  wapenen,  twee  werpers  ende  drie  leeuwen,  tsamen  betaelt 
voer  zynen  arbeyt  12  Car.  guld. 

Item  Willemen  die  maelder  voer  de  wapenen  te  vergul- 
den ende  stofferen  bet.  4  Car.  guld.  2V2  st. 

Item  Jenny  (van  Namen),  den  loedsmeester,  voer  den 
witten  steen  hiertoe  ende  anderssins  gelevert,  betaelt  9  Car. 
2  st.  IV2  oirt. 

Item  betaelt  Jacoppen  Coelborner  voer  loet  op  te  Coe- 
poirts thoeren  ende  op  die  nyeuwe  poirt  ende  oick  int  ghieteil 
van  blaauwen  steenen  verbesight,  tsamen  300  pond,  te  2V2 
Car.  guld. 

Item  inde  week  Beati  Egidi  Melis  Willemss  ende  Hen- 
rick Willemss  elck  5V2  dach  plancken  gesaight  totten  werck 
om  een  galerye  te  maken,  sdaigs  elcken  4  st. 

Item  Fa  es  ende  Aelbert,  gebrueders,  leydeckers  ende 
Jan  die  oiperman  elck  6  daigen  die  nyeuwe  poirte  gedeckt. 


t)     Cf.  nog   Cuperinus  t.  a.  p.  blz.  105. 


—    36     — 

Item  die  voergenöempde  steenhouwer,  die  die  leeuwen 
ende  werpers  gemaickt  heeft  (Frans  n.l.),.van  Sint  Janna  1) 
te  maicken  ende  houwen  van  witten  steen  aldair  in  de  nyeuwe 
poirt,  St.  Janspoirt  genoenipt,  gestelt,  betaelt  5  Car.  Guld. 

Volgens  van  Heurn  Beschrijving  en  van  Oudenhoven  1.  c. 
blz.  23  werd  boven  die  St.  Janspoort  dit  veis  uitgebeiteld  : 
Hanc  portam,  civesque  tuos,  arasque  focosque 
Custodi  dilecte  Deo  patrone  Johannes. 
welk  vers  van  Heurn  aldus  vertaalde  : 

O  schutsheer,  Gode  lief  Johannes!  wilt  bewaren 

Deez  poort,  uw  burgerij,  haar  haardsteên  en  autaren.  2) 

Van  Heurn  meent  dat  beide  poorten,  de  Koepoort  en  de 
St.  Janspoort  n.1.,  reeds  in  1597  werden  afgebroken  3),  omdat 
in  de  St.  Janspoort,  welke  ten  zijnen  tijde  bestond,  aan  de 
binnenzijde  onder  eene  nis,  die  tijdens  zijn  leven  geen  beeld 
meer  bevatte,  het  jaartal  1597  was  uitgehouwen;  de  buitenzijde 
dezer  laatste,  poort  scheen  hem  toe  eerst  in  1640  gebouwd  te 
zijn,  vermits  daarin  van  boven  dat  jaartal  was  uitgebeiteld  4). 
Laatstbedoelde  St.  Janspoort  liep  evenals  cle  Hinthamerpoort 
onder  den  stadswal  door  en  wel,  in  tegenstelling  met  deze,  in 
eene  kromme  lijn,  zoodat  het  oudtijds  niet  mogelijk  was  er 
met  kogels  door  heen  te  schieten.  Toen  cle  vestingwerken  van 
's  Hertogenbosch   gesloopt    werden  is  ook  deze  poort  geslecht. 

Hiermede  zijn  al  de  poorten  behandeld,  welke  voorheen 
in    de   buitenste    omwalling   van    den  Bosch  stonden.     Eiken 


1)  Dit  beeld  werd,  evenals  de  beelden  staande  op  de  St.  Anlhonis- 
en  Hinthamerpoorten,  door  de  Beeldstormers  vernield,  doch  in  1570 
hersteld  (R.  A.  van  Zuylen  De  Stadsrekeningen  II  blz.  826).  Zie  nogeod. 
blz.  835. 

2)  Over  den  weg  naar  Deuteren,  die  van  af  deze  poort  in  1532/33 
gemaakt  werd  en  van  de  weide  de  Donck  werd  afgenomen,  zie  men 
R.  A.  van  Zuylen  de  Stadsrekeningen  I  blz.  488,  494  en  495  en  Guperinus 
t.  a.  p.  blz.  105. 

3)  Blijkens  R.  A.  van  Zuylen  de  Stadsrekeningen  II  p.  1095  was  in 
1593  de  toren  van  de  St.  Janspoort  al  afgebroken. 

4)  In  gemelde  Stadsrekeningen  II  blz.  1421  staat  op  dat  jaar  ver- 
meld :  „voor  het  herbouwen  van  de  blauwe  steenen  poort  aan  St.  Jans- 
brug  met  het  leveren  van  eene  groote  blauwe  steenen  lijst"  enz. 


— .    37     — 

avond  werden  zij  gesloten,  hetgeen  duurde  tot  ruim  de  tweede 
helft  der  19e  eeuw  ;  men  zie  hierover  van  Heurn  Historie  IV 
blz.  158. 

De  stad  den  Bosch  moet  ten  tijde,  dat  zij  omringd  was 
van  eenen  gekanteelden  vestingmuur,  waar  tusschen  tot  afwis- 
seling stonden  torens  en  kasteelsgewijze  gebouwde  poorten,  met 
hare  majestueuse  St.  Janskerk  en  vele  andere  kerken  en  ka- 
pellen op  den  achtergrond,  er  van  buiten  af  zeer  schilderachtig 
hebben  uitgezien  en  terecht  kon  J.  van  Someren  dan  ook  op 
haar  dichten : 

„En  wrat  daer  heerlijck  is,  vertoont  sigh  hier  rontom." 
Maar  de  verbetering  van  het  geschut  stelde  aan  de  ver- 
dediging eener  vesting  hoogere  eisenen  dan  schilderachtig  ge- 
bouwde vestingmuren  ;  die  waren  niet  meer  bestand  tegen  de 
al  meer  en  meer  tot  volmaking  gerakende  artillerie  en  daarom 
geschiedde  het,  dat  de  steenen  walgangen  met  cle  daar  tus- 
schen gebouwde  torens  van  den  Bosch  moesten  worden  af- 
gebroken en  vervangen  door  aarden  borstweringen,  aangelegd 
op  aarden  wallen,  die  achter  de  schildmuren  werden  aange- 
bracht. Hierover  deelt  Cuperinus  t.  a.  p.  blz.  249  mede,  dat 
in  1542  de  burgers  van  den  Bosch,  uit  elk  huis  één,  moesten 
graven  in  de  grachten  van  af  den  Grooten  Hekel  tot  aan  den 
Kruisbroedershekel  en  den  daarvan  afkomstigen  grond  brengen 
achter  den  vestingmuur,  terwijl  van  Oudenhoven  t.  a.  p.  blz. 
23  schreef,  dat  men  in  den  jaere  1543  is  beghinnen  te  graven 
ende  te  maecken  eenen  swaren  wal  van  de  Vuchterpoort  af 
tot  de  St.  Janspoort  toe.  Na  de  overgave  der  stad  in  1629, 
zoo  deelt  hij  aldaar  ook  nog  mede,  zijn  de  wallen  al  mede 
seer  verbetert,  opgeruymt  ende  rontsom  met  boomen  beplant,  die 
op  die  hooghten  goeden  tier  hebben  ende  schoon  boomen  ghe- 
worden  zijn;  deze  beplanting  geschiedde  blijkens  van  Heurn 
Historie  II  blz.  490  in  1634;  zij  zal  daarna  wel  eenige  malen 
vernieuwd  zijn,  althans  zeker  na  1681  —  1700,  in  welk  tijdvak 
zij  blijkens  van  Heurn  Historie  II  blz.  275,  305  en  359  gerooid 
werd  en  ook  na  1813,  want  in  dat  jaar  deed  deFransche  bevel- 


—     38     — 

hebber  der  stad  de  mooiste  boomen,  die  op  hare  wallen  stonden, 
vellen  om  daarvan  tegen  de  in  aantocht  zijnde  legers  der  Geal- 
lieerden palissaden  te  maken,  ondanks  het  protest  der  Bossche 
burgerij,  dat  hij  daardoor  de  eenige  wandeling  van  de  stad 
beroofde  van  haren  lommer.  In  1870  wilde  de  Militaire  Overheid 
van  den  Bosch  weder  hetzelfde  doen,  doch  dank  zij  het  krachtig 
optreden  van  het  bestuur  dier  stad  kreeg  dat  werk  slechts 
een  begin  van  uitvoering. 

Van  Oudenhoven  t.  a.  p.  blz.  29/26  vermeldt  eveneens, 
dat  na  1600  aan  de  wallen  der  stad  achtereenvolgens  bastions 
werden  toegevoegd,  zoo  in  1614  zeven  bastions  en  in  1622 
het  bastion  Bazelaar,  dat  het  houten  bohverck  genaamd  werd  1); 
in  1634  werd  gemaakt  het  bastion  Oranje  2),  zooals  blijkt  uit 
de  volgende  passage  van  van  Oudenhoven  t.  a.  p.  blz.  29/26  : 
item  ix  hier  noch  ghemaeckt  een  groot  bohverck  achter  den 
Ouden  Schutsbogaert,  met  stercke  mueren  opghemetseli  en 
met  aerde  van  binnen  ghevult  en  in  1641,  ter  plaatse  waar 
in  1540  vóór  de  toenmalige  Orthenpoort  een  bolwerk  was  ge- 
maakt, het  fort  de  Papenbril,  het  groot  bohverck  by  den  Boom, 
gelijk  van  Oudenhoven  t.  a.  p.  het  noemde  of  zooals  het  offi- 
cieel genaamd  werd  naar  cle  kinderen  van  Prins  Frederik 
Hendrik  :  de  schans  Willem  en  Maria  3).  Gemelde  bastions  werden 
echter  niet  aanstonds  geheel  met  aarde  gevuld,  zooals  blijkt  uit 
het  volgende,  dat  van  Heurn  dienaangaande  mededeelt  in  zijne 
Historie  III  blz.  151  :  De  bolwerken  (bastions  zeide  men  daar- 
voor latei)  van  tijd  tot  tijd  aan  de  wallen  der  stad  alleenlijk 
ter  breedte  van  den  walgang  en  de  borstweering  gehegt, 
waren  met  aarde  tegen  de  muuren  van  dezelve  aangevuld, 
zodat  de  keelen  en  het  binnenste  van  dien  nog  hol  en  niet 
met  de  wallen  aangehoogd  waren,  hetwelk  tot  merklijk  nadeel 
der  vestingwerken  verstrekte.  De  Prins  van  Jarante,  (Charles 


1)  J.  van  Oudenhoven    blz.  117.    Men  zie  nog  van    Heurn  Historie 
II  blz.  371  en  378. 

2)  Van  Heurn   Historie  II  blz.  490. 

3)  Van  Heurn  Historie  II  blz,  497  en  498. 


—     39     — 

de  la  Tremoïlle)  bevelhebber  der  stad,  begreep  dit  zeer  wel, 
hy  stelde  den  Raad  van  Staaten  voor  om  de  bolwerken  met 
straatslijk  aan  te  vullen;  de  Raad  besloot  dit  te  beproeven; 
zy  voegde  aan  de  stad,  wegens  het  missen  van  het  straatslijk, 
voor  een  jaar  f  800  toe.  De  Regeering  besloot  hierop  (a°  1668) 
zig  met  den  Pag  ter  van  het  straatslijk  te  verdragen  om  af- 
stand van  zynen  pagt  te  doen  of  wel  het  slijk  in  de  bol- 
werken te  vervoeren.  In  het  laaste  geval  zoude  hy  niet  meer 
dan  f  800  desweg ens  genieten. 

In  1642  inspecteerde  Prins  Freclerik  Hendrik  met  zijnen 
zoon  de  nieuw  aangelegde  bastions  en  liet  fort  de  Papenbril  1); 
bij  die  gelegenheid  maakte  hij  de  opmerking,  dat  de  weg  van 
de  stad  naar  Orthen,  welke  blijkens  van  Oudenhoven  t.  a.  p. 
blz.  23  in  1451  werd  aangelegd,  veel  te  breed  was  gemaakt 
en  dat  die  daarom  versmald  en  tot  een  hoog  voetpad  terugge- 
bracht moest  worden;  aan  dit  bezwaar  is  toen  onmiddellijk 
voldaan  2).  De  Prins  had  voor  deze  inspectie  zijnen  intrek 
genomen  bij  Johan  Wolphart  van  Brederode,  den  bevelhebber 
of  gouverneur  der  stad,  in  het  gouvernementsgebouw,  omdat  het 
hem  te  moeilijk  viel  de  trappen  van  het  toenmalig  Stadhuis 
op  te  klimmen. 

Het  zal  wel  niet  noodig  zijn  mede  te  deelen,  dat  al  naar 
gelang  de  belegeringskunst  vooruitging,  de  vestingwerken  van 
den  Bosch  wijzigingen  moesten  ondergaan  3) ;  toch  zijn  die 
werken  in  vergelijking  van  die  van  andere  vestingen  van  ons 
land,  zooals  bv.  Bergen  op  Zoom,  van  weinig  beteekenis  ge- 
weest, omdat  de  vesting  den  Bosch,  zooals  van  Oudenhoven 
t.  a.  p.  blz.  29  (26)  al  opmerkte,  reeds  seer  sterek  was  van 
weghen  haer  situatie  ende  waer  het  opperwater  alleen  ghe- 
noch  om  de  stadt  te  ontsellen;  hetzelfde  betoogde  Van 
Heurn   in   zijne    Beschrijving,    daar   hij   aldaar  toch  zegt:   de 


1)  Van^ïeurn  Historie  II  blz.  518. 

2)  In  1736  werd  dit  pad  afgegraven,  omdat  het  voor  de  defensie 
te  hoog  scheen  te  zijn  maar  is  korten  tijd  daarna  weder  opgehoogd.  Van 
Heurn   Historie  IV    blz.  33  en  34. 

3)  Zie  hierover  Van  Heurn  Historie  II  blz.  305  en  324, 


—     40     — 

grootste  sterkte  der  stad  heeft  echter  altijd  bestaan  in  de  laagte 
der  omliggende  landen,  die  gemakkelijk  onder  gezet  kunnen 
worden.  Toen  echter  liet  geschut  ten  slotte  een  zoodanig  draag- 
vermogen had  verkregen,  dat  de  stad  gemakkelijk  van  uit  de 
terreinen,  die  buiten  haar  inundatiegebied  gelegen  zijn,  kon 
worden  beschoten,  had  zij  alle  beteekenis  als  vesting  verloren, 
waarbij  nog  kwam,  dat  deze  in  ons  tegenwoordig  vestingstelsel 
niet  meer  paste.  Hare  vestingwerken  werden  daarom  eenige 
jaren  geleden  gesloopt  en  toen  werd  van  hare  wallen  slechts 
zooveel  overgelaten  als  noodig  was  om  haar  te  verdedigen  tegen 
haren  eeuwigdurenden  vijand,  het  water,  waarvan  evenwel  in 
1904  de  grootste  kracht,  die  het  tegen  haar  kon  ontwikkelen, 
was  gebroken,  toen  in  dat  jaar,  nadat  eerst  het  Schansche  gat 
en  daarna  de  Heerenwaardensche  overlaten,  die  ook  veel  hadden 
bijgedragen  tot  de  overstroomingen,  welke  de  stad  den  Bosch 
en  hare  omgeving  gedurende  eenige  eeuwen  hadden  geteisterd, 
gedicht  waren,  de  nieuwe  Maasmond  geopend  werd,  waar- 
door thans  de  Maas  en  de  daarin  vallende  rivieren  en  waterloopen 
beter  en  gemakkelijker  haar  water  naar  zee  kunnen  afvoeren  dan 
gedurende  de  laatste  eeuwen  het  geval  was.  Van  Heurn  gaf  in 
zijne  Beschrijving,  waar  hij  verklaart  het  feit,  waarom  het  water 
om  den  Bosch  ten  tijde  van  deszelfs  stichting  niet  zoo  hoog 
werd  als  later  het  geval  is  geweest,  het  volgende  als  oorzaak 
daarvan  op,  wat  wel  der  moeite  waard  is  mede  te  deelen  als 
zijnde  de  getuigenis  van  een  man,  die  vóór  anderhalve  eeuw 
leefde :  de  rede  hiervan  is,  omdat  de  rivier  de  Maaze  voor- 
heen van  het  Dorp  Bokhoven  regt  toe  naar  zee  liep  zonder  dat 
zy  gemeenschap  met  een  andere  rivier  had ;  naderhand,  den- 
kelijk na  het  inbreeken  van  den  Dordrechtsen  waard  in  het 
jaar  1421,  is  de  staat  der  rie vieren  zeer  veranderd ;  de  Maaze 
storte  zich  naderhand  tusschen  Wondrichem  en  Loevestijn 
in  de  bedde  van  de  Waal,  waardoor  er  veel  vertraaging  van 
afvoer  van  het  Maaztuater  werd  veroorzaakt,  waarby  komt, 
dat  de  doorsny dingen  omtrent  de  schans  St.  Andries  en  de 
Voorn  veel  water  van  de  Waal  op  de  Maaze  brengen,  zodat 


—     41     — 

door  het  eerste  de  afvoer  van  het  water  vertraagt  en  door 
het  tweede  meer  er  water  op  de  Maaze  gebragt  werd,  waar- 
door het  land  laag  gr  schijnd,  omdat  het  water  hooger  rijst 
als  voorheen,  waaraan  wij  menschen  van  thans  ook  nog  als 
reden  zouden  kunnen  toevoegen  de  normaliseering  van  de  Dommel 
en  de  daarin  zich  uitstortende  beken,  die  na  1850  plaats  had. 

Tengevolge  van  de  voortdurende  verhooging  der  water- 
standen, welke  in  en  om  den  Bosch  na  deszelfs  stichting  plaats 
greep,  moesten  hare  straten  en  pleinen,  de  Hoogen  steenweg, 
Orthenstraat  en  Paradeplaats  waarschijnlijk  uitgezonderd,  tel- 
kenmale worden  opgehoogd. 

Eeeds  in  het  begin  der  13e  eeuw  was  dit  noodzakelijk, 
zooals  blijkt  uit  van  Oudenhoven  t.  a.  p.  blz.  14,  alwaar  hij 
mededeelt,  dat  toen  de  inwoonders  (van  den  Bosch)  den  grondt 
(daarvan)  int  ghemeen  verhoochden  met  sandt  ende  siet  men 
noch  wel  tusschen  de  stadt  en  Orten  aen  de  landen,  dat  de 
aerde  daer  wegh  ghehaelt  is,  die  (nu)  meest  in 't  water  staen 
ende  niet  anders  als  ruygh  ende  grof  gewas  op  en  werpen,  daer 
alleen  bij  gheheel  droog he  somers  eenigh  nut  van  komt. 

Tusschen  de  jaren  1624  en  27  werden  blijkens  van 
Heurn  Historie  II  blz.  393  de  voornaamste  straten  der  stad, 
omdat  die  bij  hoog  water  herhaaldelijk  onder  water  liepen, 
met  dat,  voor  hare  defensie  nadeelig  gevolg,  dat  hare  vesting- 
werken  alsdan  genoegzaam  ongenaakbaar  waren,  opgehoogd 
met  zaud,  dat  van  de  Hooge  Pettelaar  gehaald  werd,  en  na 
hare  reductie  in  1629  werden  volgens  van  Oudenhoven  t.  a.  p. 
blz.  25  haar  mercktvelt  ende  oock  (nog  hare)  straten  vry  seer 
verhooght.  Een  veertigtal  jaren  geleden  zijn  de  meeste  straten, 
welke  binnen  de  voormalige  wallen  van  de  stad  gelegen  waren, 
weder  aanzienlijk  verhoogd  geworden,  doch  dit  kon  al  weder 
niet  verhinderen,  clat  bij  hoog  water  de  meeste  straten  der  stad 
overstroomd  werden,  zoodat  deze  omstreeks  het  jaar  1880  genood- 
zaakt was  zich  zelve  in  te  polderen  en  een  stoomgemaal  te  bouwen 
om  ingeval  van  hoog  water  het  kwelwater  te  kunnen  uitpompen 
en  na  uitpomping  van  vuil  water  versch  water  in  de  stad  brengen. 


42 


De  lage  grondslag,  dien  de  stad  den  Bosch  aanvankelijk 
li ad,  zal  er  wel  toe  hebben  bijgedragen  tot  het  graven  van 
de  verschillende  takken  der  Dieze,  die  thans  haar  doorsnijden, 
ik  schrijf :  bijgedragen  hébben,  want  de  beveiliging  der  stad 
tegen  hare  vijanden  was  oorzaak,  dat  om  hare  eerste  en  latere 
muren  de  grachten  werden  gegraven,  die,  zooals  ik  op  blz.  17 
en  24  en  25  reeds  mededeelde,  nu  nog  voor  een  goed  deel  bestaan 
en  thans  ook  takken  der  Dieze  vormen;  bovendien  liep  er  reeds 
vóór  de  stichting  der  stad  eene  Dieze  door  de  stad,  n  1.  de 
Oude  Dieze,  die  van  af  het  latere  St.  Geertruiklooster  in  de 
richting  van  Orthen  liep.  Van  waar  kwam  die  Oude  Dieze  ? 
Het  antwoord  op  deze  vraag  geeft  van  Heurn  in  zijne  His- 
torie I  blz.  479  en  in  zijne  Beschrijving,  als  hij  schrijft,  dat 
ten  tijde  van  de  stichting  der  stad  de  Dommel  liep  door  de 
latere  waterpoort  de  St.  Cornelishekel  tot  ongeveer  de  plaats, 
waar  de  H.  Kruis-  of  Vughterbinnenpoort  gebouwd  werd  1) 
en  van  daar  onder  de  Molenbrug  door  achter  de  Postelstraat 
naar  de  Abtsbrug  en  van  onder  deze  brug  achter  de  Kruis- 
straat tot  aan  de  plaats,  waar  de  Ortherbinnenpoort  gezet 
werd  en  van  daar  tot  aan  de  St.  Geertruisluis,  van  waar  die 
als  gezegd  in  de  richting  van  Orthen  liep.  De  Aa  liep  toen 
nog  niet  door  de  stad;  dit  geschiedde  eerst  na  1534,  toen 
blijkens  van  Oudenhoven  t.  a.  p.  blz.  24  begonnen  werd  de  Aa 
te  graven  van  achter  die  siecken  tot  de  Hekel  van  S.  Teunis- 
poort  ende  van  daer  tot  de  Susteren  van  Orthen  en  voorts, 
zooals  van  Heurn  mededeelt  in  zijne  Historie  I  blz.  481,  tot 
aan  het  Groot  Zieken  Gasthuis,  alwaar  die  viel  in  de  oude 
vesten,  die  zig  van  het  Gasthuis  uitstrekken  tot  aan  de  Geer- 
truidekerk  2);  hij  vergist  zich  daar  echter,  als  hij  schrijft, 
dat  onder  de  woorden  die  siecken,  welke  van  Oudenhoven  als 


1)  Ik  acht,  het  waarschijnlijker,  dat  de  Dommel  door  den  lateren 
Kruisbroedershekel  voor  het  eerst  in  de  stad  kwam  en  van  daar  onder 
de  Kruiskerk  door  naar  de  Molenbrug  liep,  want,  zooals  wij  zullen  zien 
bij  de  beschrijving  van  het  huis  van  Bokhoven  in  de  St.  Jorisstraat,  liep 
in  1384  daar  achter  reeds  eene  Dieze. 

2)  Men  zie  nog  Cuperinus  t.  a.  p.  blz,  108  en  9. 


—     43     — 

laatstgezegd  bezigde,  verstaan  zoude  moeten  worden  voormeld 
gasthuis;  immers  bedoelde  deze  met  die  woorden:  de  huysinghe 
der  siecken,  die  buiten  de  voormalige  St.  Antoniepoort  stonden  1). 
Dit  laatste  graaf  werk  duurde  blijkens  de  Stadsrekeningen  yan  R. 
A.  van  Zuylen  I  blz.  503  en  4  tot  het  jaar  1540  toe  2).  Wanneer 
de  andere  takken  der  Dieze  door  de  stad  gegraven  werden, 
valt  niet  met  zekerheid  te  zeggen ;  blijkens  van  Oudenhoven 
t.  a.  p.  blz.  24  werd  wel  in  1534  door  de  Regeering  der  stad 
gheresolveert  ende  gheordonneert,  dat  men  de  waterstroomen 
de  Dommel  ende  Aa  geheel  ende  volcomentlijck  door  de  stadt 
soude  brengen,  opdat  de  stadt  oock  te  meer  ende  te  beter  met 
het  water  mochte  ghedient  wesen,  doch  het  blijkt  niet  dat  er 
toen  door  de  stad  eene  andere  Dieze  is  gegraven  clan  clie, 
welke  door  de  verlegging  van  de  Aa  is  gevormd  3) ;  er  waren 
trouwens  vóór  1534  in  den  Bosch  nog  andere  takken  der  Dieze 
clan  de  hiervoren  reeds  gemelde,  zooals  b.  v.  de  Oude  Dieze  ten 
einde  cle  Verwerstraat,  die  zich  achter  deze  straat  voortzet  tot  aan 
de  Autfoirtsche  brug;  zij  heeft  zeker  reeds  lang  vóór  laatstge- 
meld  jaar  bestaan  en  waarschijnlijk  den  naam  van  Oude  Dieze 
bekomen,  toen  er  nog  meer  takken  van  die  rivier  in  de  stad  gegra- 
ven werden,  zooals  in  1250,  als  wanneer  blijkens  Cuperinus  t.  a.  p. 
blz.  37  de  Aa  reeds  voor  een  deel  door  de  stad  werd  geleid, 
of  in  1498,  toen  blijkens  denzelfde  die  Diese  in  die  Stat  werd 
gegraven.  Volgens  van  Oudenhoven  t.  a.  p.  blz.  25  werd  in  1448 
de  Haven  (de  tegenwoordige  binnenhaven)  van  den  Bosch  ge- 
graven en  volgens  denzelfde  blz.  23  zijn  na  de  reductie  der- 
stad,  aan  de  kade  van  de  Haven,  aen  d'eene  zyde  daer  de 
huysen  op  de  Haven  uytquamen,  de  huysen  achter  aen  de  Haven 


1)  Gf.  van  Oudenhoven  t.  a.  p.  blz.  27  en  Cuperinus  t.  a.  p.  blz. 
118.  Deze  huizen  waren  niet  het  Leprozenhuis,  dal;  blijkens  van  Ouden- 
hoven 1.  c.  blz.  27   en  127  buiten  de  Hinthamci poort  stond. 

2)  Sedert  het  graven  van  de  Zuid- Willemsvaart,  alzoo  sedert  1822, 
loopt  de   Aa  weder  buiten  de  stad. 

3)  Van  Heurn,  Historie  I  blz.  481  beweert  wel,  dat  in  1544  de 
Dieze  gegraven  is,  die  onder  de  Zevensteensche  brug'  loopt,  doch  hij  ver- 
gist zich  daar  blijkbaar  in,  want  die  brug  bestond  blijkens  de  Bossche 
8chepenakten  in  1500  reeds, 


44 


afghebroocken  ende  (is)  langhs  de  Haven  aen  den  Oostzijde 
mede  een  bequame  kade  ghemaeckt,  in  voeghen,  dat  de  schepen 
nu  aen  beyde  de  zyden  van  de  Haven  connen  aenlegghen  lossen 
ende  laden;  hij  deelt  op  blz.  25  ook  nog  mede,  dat  in  1442  aan 
het  binneneinde  van  de  Haven  eene  kraan  was  opgericht ;  het  jaar- 
tal 1442  zal  echter  wel  foutief  zijn. 

De  eerste  straten  van  den  Bosch  waren  de  verbindings- 
wegen met  de  omliggende  dorpen  en  gehuchten,  welke  wegen 
binnen  die  stad  door  zijstraten  met  elkander  werden  verbonden. 
Toen  de  bevolking  der  stad,  vooral  de  mindere,  allengs  zoo  in 
aantal  toenam,  dat  de  stad  langs  hare  straten  geene  voldoende 
ruimte  meer  aanbood  om  daar  langs  woningen  te  bouwen,  werden 
ook  vele  tuinen,  die  achter  de  huizen  gelegen  waren,  met  arbeiders- 
woningen bezet ;  zij  kregen  toegang  tot  de  openbare  straten  door 
de  gangen  of  de  zoogenaamde  wennen,  die  men  oudtijds  langs 
de  meeste  huizen  had  en  zoo  zijn  dan  cle  tallooze  steegjes  en 
slopjes  ontstaan,  die  nu  nog  in  den  Bosch,  ondanks  de  Woning- 
wet en  woon-  of  bouwverordeningen  worden  gevonden. 

De  straten  van  den  Bosch  waren  aanvankelijk  niet  ge- 
plaveid ;  dat  heeft  men  een  40  jaren  geleden  nog  kunnen 
waarnemen,  toen  eene  nieuwe  rioleering  door  de  Vughterstaat 
werd  gelegd,  want  toen  bleek  het,  dat  deze  oudtijds  geene 
andere  bestrating  had  dan  dat  daarin  in  het  karspoor  van 
weerszijden  eene  rij  takkebossen  lag ;  zij  lagen  diep  onder  de 
tegenwoordige  straat,  wel  een  bewijs  hoezeer  den  Bosch  in 
verloop  van  tijd  is  opgehoogd  geworden.  Blijken  Cuperinus  t.a.p. 
blz.  59  kwam  men  met  het  plaveien  van  den  Vughterdijk  eerst 
in  1451  gereed,  doch  die  straat  was  toen  nog  niet  op  zijne 
tegenwoordige  breedte,  vermits  de  Regeering  der  stad  den  Bosch 
in  1514  lieden  aanschreef  om  te  komen  werken  aan  den 
Vughterdijk  tusschen  de  H.  Kruis-  tot  aan  de  Pieckenpoort,  ten 
einde  dien  te  ivyen  (uitbreiden)  met  scuppen  ende  spaden. 

Met  het  onderhoud  der  straten  waren  tot  het  jaar  1744 
de  aanliggende  eigenaars  van  huizen  belast  1). 

1)  Van  Heurn  Historie   IV  blz.  79. 


~     45     — 

Smerig  waren  de  straten  van  den  Bosch  oudtijds  in 
hooge  mate,  want  blijkens  van  Heurn  Historie  lil  blz.  41 
moest  de  Regeering  van  die  stad  nog  in  1655  een  verbod  uit- 
vaardigen tegen  het  werpen  van  mest  of  vuil  op  de  straten  ;  dat 
moest  daarna  buiten  de  stad  worden  gebracht,  wat  blijkens  den- 
zelfde III  blz.  152  en  408  sedert  1668  mocht  geschieden  tegen 
den  wal  aan. 

Tot  het  jaar  1684  had  men  in  den  Bosch  geene  open- 
bare straatverlichting  maar  bestond  er  het  voorschrift,  dat  een 
ieder,  die,  als  het  donker  was,  uitging,  eene  brandende  lantaarn  bij 
zich  moest  dragen  ;  eerst  in  laatstgezegd  jaar  wTerd  volgens 
van  Heurn  Historie  III  blz.  287  door  de  Regeering  van  die 
stad  besloten  er  de  openbare  straatverlichting  in  te  voeren, 
waartoe  door  haar  in  het  volgend  jaar  450  lantaarns  wer- 
den  aangekocht. 

Vóór  het  jaar  1688  had  men  in  den  Bosch  van  stadswege 
tot  het  blusschen  van  branden  slechts  lederen  emmers,  water- 
tonnen,  brandladders  en  brandhaken,  waarover  het  beheer 
hadden  de  Blokmeesters,  die  gesteld  waren  over  de  9  Blokken, 
waarin  oudtijds  den  Bosch  verdeeld  was  en  die,  behalve  met 
de  armenzorg,  welke  hunne  hoofdtaak  wras,  ook  met  de  brand- 
weer belast  waren  ;  als  zoodanig  hadden  zij  mede  de  zorg  over 
de  watertrappen  en  de  pompen,  welke  men  oudtijds  in  die 
stad  had.  Heel  in  den  ouden  tijd  luidde  men  daar  nog  ter 
voorkoming  van  brand  des  avonds  de  St  Jans  Evangelist- 
klok  der  St.  Janskerk  als  aanzegging  aan  de  ingezetenen,  dat 
zij  de  vuren  in  hunne  huizen  hadden  uit  te  dooven.  Blijkens 
van  Heurn  Historie  III  blz.  306  stelde  de  Regeering  van  de 
stad  eerst  ia  1688  drie  brandspuiten  in  dienst,  welk  getal  bij 
het  leven  van  Van  Heurn  tot  vijf  vermeerderd  wrerd ;  een 
daarvan  stond  in  de  St.  Janskerk  achter  het  groot  koor  en 
de  andere  in  de  stadsbrandspuithuisjes,  welke  zich  bevonden, 
een  achter  het  Stadhuis,  waar  het  nu  nog  is,  een  bij  de  St. 
Geertruikerk,  dat  er  ook  nog  is,  een  in  de  St.  Jorisstraat, 
dat    er   eveneens    nog   is    en    een    bij    de   Geerlingsche  brug. 


—    46    - 

Het  was  zeer  roekeloos  van  de  Begeering  der  stad,  dat  zij  oud- 
tijds zoo  slecht  voor  de  brandweer  zorgde,  want,  behalve 
enkele  huizen,  die  van  steen  gebouwd  waren  1),  waren  aanvan- 
kelijk de  meestehuizen  vanden  Bosch,  zooals  wij  reeds  zagen, 
slechts  van  hout  en  leem  gemaakt  en  alleen  maar  met  riet  of 
stroo  gedekt,  zoodat  zij  gemakkelijk  eene  prooi  der  vlammen 
werden,  terwijl  van  de  huizen,  die  van  steen  gebouwd  werden, 
velen  nog  houten  gevels  hadden,  wat  ook  het  gevaar  voor  brand 
bevorderde.  Te  verwonderen  is  het  daarom  niet,  dat  als  er  in 
den  Bosch  oudtijds  brand  kwam,  een  groot  deel  dier  stad  in 
asch  werd  gelegd.  Zoo  vermeldt  van  Heurn  Historie  I  blz.  271 
— 73  eenen  grooten  brand,  die  in  1419  uitbrak  in  het  in  de 
Hinthamerstraat  staand  huis  de  Valk  (no.  207),  welk  huis  langen 
tijd  eene  herberg  of  logement  is  geweest,  en  welke  brand  eerst 
gestuit  werd  aan  het  huis  de  Zivarte  Hond,  dat  aan  den  Hoogen 
Steenweg,  hoek  Scheidingstraat,  stond  (no.  1)  en  deelt  hij  t.  a.  p. 
blz.  336  mede  eenen  anderen  grooten  brand,  die  in  1463  uitbrak 
in  het  in  de  Verwerstraat  gestaan  hebbend  huis  de  Groote  Ketel 
(thans  een  deel  van  het  Gouvernement)  en  een  zeer  groot  gedeelte 
der  stad,  met  inbegrip  van  het  Baadhuis  en  het  Minderbroeders- 
klooster,  verwoestte ;  ruim  4000  huizen  zouden  toen  eene  prooi 
der  vlammen  geworden  zijn  2),  een  getal,  dat  sterk  overdreven 
lijkt,  als  men  let  op  het  resultaat  van  de  telling  der  huizen  en 
haardsteden  te  's  Bosch  in  1526  3),  waaronder  niet  eens  waren 
begrepen  de  huizen,  die  buiten  de  muren  der  stad  stonden  en  vele 
in  getal  waren,  zooals  blijkt  uit  Van  Oudenhoven  t.  a.  p.  blz.  27 
en  203;  het  ergste  van  dezen  brand  was  nog,  dat  met  den 
brand  van  het  raadhuis  ook  verbrandde  het  geheel  stedelijk 
archief,  behalve  de  stadsprivilegiën,  welke  toen  bewaard  wer- 
den in  eene  ijzeren  kast,  die  stond  in  de  O.  L.  V.  Kapel  ten 
N.  van  den  toren  der  Kerk  van  St.  Jan  4). 

1)  Cf.  van  Oudenhoven  t.  a.  p.  blz.  14  en  12. 

2)  Men    zie   over    dezen  brand  ook  nog  Guperinus  t.  a.  p.  blz.  00 
en  van  Oudenhoven  1.  c.  blz.  175. 

3;  Handelingen    van    het  Prov.  Gen.  van  K.  en   VV.  in  N.  Brabant 
1891-93  blz.  224  en  vlgd. 

4)  Van  Heurn  Historie  I  bl/.  XXVIII. 


—     47     — 

Naar  aanleiding  van  dezen  laatsten  brand  bepaalde  de 
Kegeering  der  Stad  bij  Ordonnantie  van  15  September  1463,  dat 
in  het  vervolg  geene  huizen  meer  met  stroo  of  riet  doch  slechts 
met  tegels  (pannen)  of  leien  mochten  gedekt  worden  en  dat  de 
bestaande  strooien  of  rieten  daken  in  10  jaren  tijds  door  daken 
van  tegels  of  leien  moesten  vervangen  worden.  Blijkbaar  waren 
er  toen  nog  vele  strooien  of  rieten  daken  in  den  Bosch  over- 
gebleven, want  voor  de  verandering  daarvan  in  pannen  of  leien 
daken  schonk  de  Stad  eeue  premie,  als  het  nieuwe  dak  met  leien 
zou  gedekt  worden,  van  40  en  als  men  daartoe  tegels  gebruikte, 
van  24  stuivers  voor  iedere  Bossche  roede  en  had  zij  daarvoor, 
zooals  hierna  zal  worden  medegedeeld,  veel  te  betalen.  Het 
schijnt,  dat  de  Geestelijkheid  der  stad  zich  aanvankelijk  niet 
verplicht  achtte  om  de  rieten  of  strooien  daken  harer  gebou- 
wen te  veranderen,  daar  toch  Hertog  Philips  van  Bourgondie 
in  14G4  verklaarde,  dat  de  desbetreffende  verordering  ook  op 
haar  van  toepassing  was. 

Van  Oudenhoven  1.  c.  blz.  175  deelt  als  volgt  mede,  hoe 
de  Stad  den  Bosch  zich  na  laatstbedoelden  brand  herkreeg 
en  welke  de  uitwerking  van  laatstgezegde  ordonnantie  was: 
de  Stadt  tuierde  alleenskens  wederom  op  getimmer  t  met  schoone 
lustighe  huysen  ende  die  neringhe  nam  seer  toe,  soo  dat  vele 
in  horten  tijdt  weder  wonnen  H  gene  sy  door  den  brandt  ver- 
horen hadden;  de  huysen  tuierden  al  met  hert  dack gemaeckt, 
die  te  voor  en  meest  met  stroo  gedeckt  waren. 

Zooals  uit  Van  Heurn  Historie  I  blz.  138  blijkt,  beliep 
hetgeen  de  stad  aan  premies  voor  de  vervanging  van  strooien 
of  rieten  daken  te  betalen  had  al  spoedig  een  zeer  aanzienlijk 
bedrag.  Deze  opgave  wordt  bevestigd  door  de  Stadsrekeningen, 
loopende  van  October  1463  tot  October  1464,  daar  toch  volgens 
dezelve  in  dat  jaar  voor  het  maken  van  leiendaken  5530  en  voor 
pannendaken  525  oude  schilden  door  de  Gemeente  waren 
uitgegeven. 

Om  die  uitgaven  te  kunnen  dekken  was  bij  meergezegde 
Ordonnantie  tevens  bepaald,  dat  de  stad  nieuwe  accijnsen  zoude 


—     48     - 

beffen  op  het  bier,  den  wijn,  de  costelicke  drancken  en  de  mede, 
alsmede  een  weg-  en  dijkgeld,  moetende  onder  dat  weggeld  tolhef- 
fing worden  verstaan.  Met  het  invorderen  dier  belastingen  en 
der  premies  werd  eene  bijzondere  commissie  uit  de  stedelijke 
regeering  belast,  die  als  leydacmeesteren  hunne  rekening  en 
verantwoording  deden. 

De  rieten-  en  strooiendaken  werden  hierdoor  in  den  Bosch 
geleidelijk  opgeruimd  en  door  leien-  of  pannen  daken  vervangen. 

Met  deze  verbetering  van  bedekking  der  woningen  was 
het  gevaar  voor  groote  branden  voor  den  Bosch  nog  niet  afge- 
wend, omdat  dit  ook  nog  gelegen  was  in  de  houten  voorgevels, 
die,  als  gezegd,  een  groot  deel  der  Bossche  huizen  oudtijds  had. 
Daarom  besloot  de  Stedelijke  regeering  het  opruimen  dier  houten 
gevels  ook  zooveel  mogelijk  te  bevorderen,  zooals  blijkt  uit  de 
volgende  mededeeling  van  Van  Heurn  in  zijne  Historie  Ilblz.  331 : 
De  gevels  der  meeste  huizen  in  deeze  stad  waren  van  ouds 
{gelijk  er  thans  nog  verscheiden  overig  zijn)  van  hout  gemaakt, 
ivaarom  de  Regeering  in  het  jaar  1615,  zo  tot  voorkoming  van 
brand,  als  tot  sieraad  der  stad  goedvond,  dat  ieder  burger, 
(behalven  de  Geestelyke  en  Kloosters),  die  eenen  steene  gevel 
voor  zijne  huizinge  zoude  maaken,  van  Stadsivege  met  een  derde 
der  steen  en,  daartoe  noodig,  zoude  beschonken  worden.  Deeze 
gift  iverd  in  geld  voldaan,  gerekend  na  den  prijs  der  steenen. 
Veele  burgers,  hierdoor  aangemoedigd,  veranderden  in  het  eerste 
jaar  zestien  gevels.  Een  groot  getal  waarlijk,  wanneer  men  den 
vervallen  staat  der  burgerye  van  dezen   (dien)  tijd  beschouwd. 

Dat  dit  besluit  genomen  werd  vindt  men  in  de  Stadsresolu- 
tiënEeg.  A.  no.  18  als  volgt  vermeld:  Ter  vergadering  van  de 
stadsregeering  van  5  Juni  1615  is  in  overweging  genomen 
het  verzoek  van  verscheidene  burgers,  die  steenen  gevels  voor 
hunne  huizen  bouwden  of  zouden  komen  te  bouwen,  dat  hun 
vrijstelling  zouden  geschonken  op  het  bier,  dat  de  arbeiders, 
werkzaam  aan  het  maken  van  steenen  gevels  in  de  plaats  van 
houten  voorplooien  (gevels),  zouden  drinken;  zij  noemden  daar- 
bij die  verandering  een  cieraet  vaor  de  stad. 


—     49     — 

Op  dat  verzoek  besloten  de  twee  eerste  leden  van  de 
Stadsregeering  (n.1.  de  schepenen  en  de  gezworenen  en  raden), 
dat  men  daertoe  egeen  vrydicheyt  van  den  accyns  int  generael 
en  sal  accorderen,  maer  te  wordden  geordonneert  commissarissen 
uuytten  dry  en  leden  om  ennigen  anderen  voet  ende  ordonnan- 
tie te  raemen,  daerby  diegene  sonde  mogen  tuordden  gerecog- 
nosceert,  die  ennige  nyeuwe  ghevels  bijnnen  deser  stadt  souden 
comen  te  maecken  tot  cieraet  ende  verbeteringe  derselve  ende 
voirts  by  den  commissarissen  te  tvorden  geleth  oft  nyet  goet  en 
sonde  ivesen,  dat  voirtaen  egeene  nyeuwe  houten  vorployen 
bijnnen  deser  stadt  en  souden  behoiren  gemaecM  te  tuordden. 

Het  derde  lid  cler  Stadsregeering  (de  dekenen  en  gezwo- 
renen der  ambachten  of  gilden)  was  voor  de  recognosceering 
doch  tegen  de  bepaling,  dat  voortaan  geen  houten  voorplooien 
meer  zouden  mogen  worden  getimmerd. 

Bedoelde  commissarissen  deden  daarop  ter  vergadering 
van  26  Juni  daaraanvolgende  rapport  en  stelden  voor,  dat  tot 
het  bouwen  van  steenen  gevels  van  stadswege  aan  ieder,  die 
ze  deed  zetten,  zoude  worden  gegeven  een  derde  deel  van  den 
gebakken  steen,  te  rekenen  van  den  beganen  grond  tot  op  de 
hoogte  waarop  de  nieuw  te  bouwen  gevels  zouden  worden  ge- 
bouwd. Des  anderen  daags  vereenigden  zich  de  twee  eerste 
leden  met  dit  voorstel  en  den  wensch  van  het  derde  lid  en 
werd  alzoo  het  besluit  genomen,  dat  Van  Heurn  ter  laatst- 
gemelde  plaatse  medededeelde,  sonder  geesteliche  personen  oft 
cloosteren  daeronder  te  begrypen    (Stadsresolutiën  A.  no  191.) 

Deze  nieuwe  bepaling  werd  aanstonds  in  werking  ge- 
bracht, zooals  blijkt  uit  de  stadsrekening  van  St.  Eemys  of 
St.  Bavo  (1  October)  1615  tot  denzelfden  datum  1616;  immers 
komen  daarin  voor  uitgaven  voor  premies  voor  16  nieuwe  steenen 
gevels,  waaronder:  aen  Dierick  Huygen  van  Berckel  als  sinne- 
loosmeester  voor  den  steen  aen  den  nyeuwen  gevel  van  den  Sinne- 
looshuys  5  gitld.  10  st. ;  idem  aen  Geer truydtivedae  Jan  Jansse 
Ryder  voir  een  derden  deel  van  de  steenen  vermetst  inden  gevel 
van  Deventersgasthuys  op  ten  Wyntmolenberch  17  guld. 

4 


50 


Na  deze  verbouwingen  werden  vooreerst  niet  veel  houten 
in  steenen  gevels  meer  veranderd,  daar  toch  in  de  volgende 
stadrekeningen  weinig  uitgaven  voor  premiëu  voorkomen.  Dit 
belette  echter  niet,  dat  J.  van  Oudenhoven  t.  a.  p.  blz.  25  in 
1670  over  de  stad  den  Bosch  het  volgende  kon  schrijven,  na 
te  hebben  vermeld,  dat  na  hare  laatste  uitbreiding  binnen  hare 
veste  wel  2000  groote  ende  schoone  huysen  ghestaen  hebben, 
behalve  de  ghemeene  huysen  ende  hutten, :  —  dat  zij  noch  al  was 
een  seer  wel  betimmerde  stadt  ende  vertrouwe,  dat  het  ghe- 
tal  der  huysen  daer  niet  vermindert  en  is:  de  huysen  daer 
oock  niet  verslecht,  maer  vry  verbetert  ende  de  oude  houten 
ghevels  in  steenen  veel  verandert  sijn  ende  hetwélck  niet 
weynigh  dient  tot  cieraet  van  dese  stadt;  heeft  seer  wyde  ende 
schoone  lochte  straeten, 

Ter  voorkoming  van  brandgevaar  was  het  zeker  zeer 
goed,  dat  de  Stadsregeering  de  verandering  van  houten  in  stee- 
nen gevels  bevorderde,  doch  of  zulks,  zooals  J.  van  Oudenhoven 
meende,  ook  strekte  tot  sieraad  van  de  stad  valt  zeer  te  be- 
twijfelen als  men  b.  v.  in  aanmerking  neemt  hoe  schilderachtig 
hare  Markt  er  oudtijds  uitzag,  toen,  blijkens  de  afbeel- 
dingen daarvan  uit  de  16e  en  17e  eeuw.  waarvan  er  een  ge- 
reproduceerd is  in  Van  Heurn  Historie  II  blz.  121  en  de  andere 
in  het  Tijdschrift  voor  N.  Brab.  Geschiedenis,  Taal-  en  Letter- 
kunde van  Aug.  Sassen  II  blz.  6,  de  meeste  daaraan  staande 
huizen  nog  houten  gevels  hadden. 

De  stoot  tot  een  e  meer  algemeene  vervanging  van  cle  hou- 
ten gevels  door  steenen  werd  eerst  gegeven  door  artikel  77  van 
de  Branclkeur  voor  den  Bosch,  vastgesteld  door  hare  regeering  op 
27  Augustus  1703;  daarbij  wTas  bepaald,  dat  niemand  eenige 
houten  gevels  van  huizen  of  loodsen,  vóór  deze  binnen  de  stad 
gemaakt,  mocht  vernieuwen  of  repareeren,  doch  dat  zij  slechts 
konden  blijven  staan  tot  tijd  en  wijle  clezelven  komen  te 
vergaan. 

Die  bepaling  had  toch  eene  vluggere  opruiming  der  houten 
voorgevels  tengevolge,  te  meer  daar  zoowel  aan  het  Besluit  van 


27  Juni  1615  als  aan  cle  naleving  van  art.  77  der  Brandkeur 
van  27  Augustus  1703  door  de  Staclsiegeering  streng  de  hand 
gehouden  werd. 

Ruim  zes  jaren  later  werd  echter  het  Besluit  van  27 
Juni  1615  ingetrokken  ;  in  de  plaats  daarvan  bepaalde  de 
Stadsregeering  den  22  October  1709,  dat  aan  degeenen.  die 
eenigen  opbouiv  tot  cieraet  van  de  Stad  zouden  doen,  zouden 
worden  vereerd  gouden  penningen  (vroedschaps-  of  stadhuis- 
penningen genaamd)  ter  waarde  van  15,  16,  17  of  18 
gulden.  Bij  een  nader  besluit  van  1  Augustus  1715  bepaalde 
zij,  dat  aan  hen,  die  een  steenen  gevel  zouden  maken,  kostende 
fl  200,  een  gouden  penning  zoude  worden  toegewezen  van  9  gul- 
den 9  stuiv.  en  bij  dat  van  22  Juli  1719,  dat  de  waarde  van  de 
gouden  penningen  naar  proportie  van  den  opbomv  der  nieuwe 
gevels  zoude  mogen  worden  verhoogd ;  van  daar,  dat  er  ook  gouden 
penningen,  die  de  waarde  van  fl  40  aan  goud  hadden,  voor 
steenen  gevels  vereerd  zijn.  Een  van  die  penningen  wordt  nog 
in  het  museum  van  het  Prov.  Genootschap  van  K.  en  W.  in 
N.  Brabant  bewaard. 

Toen  in  1744  op  de  Schapenmarkt  van  den  Bosch  een 
felle  brand  gewoed  had,  waarbij  o.  a.  het  huis  het  Groot  Para- 
dijs 1),  dat  aan  den  hoek  dier  markt  en  de  Minderbroedersstraat 
stond,  eene  prooi  der  vlammen  was  geworden,  bepaalde  de 
Regeering  van  die  stad.  den  12  Mei  van  dat  jaar,  dat  niemand 
eenige  houte  gevels  mogt  vernieuwen  of  herstellen  anders  dan  met 
steen  op  eene  boete  van  fl.  50 ;  de  timmerlieden  of  ververs,  die 
aan  de  vernieuwingen  van  houte  gevels  de  hand  leenden,  zondert 
ieder  fl.  25  verbeuren.  2) 

Ook  ten  gevolge  van  deze  bepaling  werden  vele  houten 
gevels  in  steenen  veranderd;  zij  weiden  allen  in  Oud-Holland- 
schen  stijl  opgetrokken,  zoodat  straten  van  den  Bosch  toch  nog 
een  vrij  schilderachtig  aanzien  bleven  behouden. 


i)  Thans  een  deel  van  het  huis  der  firma  A.  Meyring  (Schapen- 
markt,  no.  1),  dat  voor  het  overige  bestaat  uit  de  huizen  het  Klein  Paradijs 
en  de  Regenboog  (Schapenmarkt  no.  3). 

2)  Van  Ileurn   Historie  IV  blz.  75  en  76. 


—     52     — 

Daar  laatstbedoelde  verbodsbepaling  steeds,  zij  het  ook 
al  in  andere  bewoordingen,  in  de  Bossche  politieverordeningen 
gehandhaafd  werd,  zoo  geschiedde  het,  dat  er  een  dertig  of 
veertigtal  jaren  geleden  in  den  Bosch  maar  vier  houten  gevels 
meer  over  waren ;  de  belangrijkste  daarvan  waren  die  van  het 
huis  h e t  Klaverblad,  dat  aan  den  hoek  der  Kruisstraat  en  Oude 
Vischmarkt  staat  (Kruisstraat  no.  44)  en  die  van  het  huis  het 
Fransche  Kabinet,  dat  in  de  Kerkstraat  zich  bevindt  (Kerkstraat 
nos  73  en  75),  van  welken  laatsten  gevel  eene  afbeelding  voor- 
komt in  het  N.  Brab.  Jaarboekje  van  Aug.  Sassen  van  1889. 
Deze  vier  laatste  houten  gevels  werden  omstreeks  dienzelfden 
tijd   afgebroken. 

De  Oud-Hollandsche  gevels,  die  in  de  17e  en  18e  eeuw 
in  den  Bosch  in  de  plaats  van  de  houten  gevels  gekomen  waren 
en  aan  de  straten  dier  stad  nog  een  vrij  aardig  aanzien  gaven,  zijn 
in  de  laatste  40  jaren  bijna  allen  afgebroken  door  Bossche  met- 
selaarsbazen,  die  het  de  hoogste  uiting  van  kunstgevoel  achtten 
om  de  fraaie,  ingevoegde,  vaak  met  zandsteen  versierde  trapge- 
vels van  baksteen  te  veranderen  in  rechthoekige  gevels,  voor- 
zien van  eene  rechte  gootlijst  en  besmeerd  met  portland  cement, 
die  hier  en  daar,  om  ze  toch  niet  al  te  eentonig  te  doen  zijn, 
zoogenaamd  versierd  werden  met  gegoten  portland  cementen 
krullen  en  cementen  lijsten.  Het  oude  gedeelte  van  de  stad  den 
Bosch  levert  dientengevolge,  in  tegenstelling  met  zoo  menig 
andere  stad  van  ons  land,  op  bouw-  en  oudheidkundig  gebied 
zeer  weinig  belangrijks  meer  op. 

Het  water  van  de  daken  der  huizen  liep  voorheen  in  den 
Bosch  niet  door  pijpen  naar  beneden  maar  stortte  zich  bijna 
midden  op  de  straat  uit  door  van  uit  de  daken  of  gevels  stekende 
goten.  Dit  veroorzaakte,  zoo  schreef  Van  Heurn  in  zijne  His- 
torie II,  blz.  509,  een  groot  ongemak  voor  die,  welke  by  stort- 
regens langs  straat  gingen.  Om  dit  te  voor  te  komen  gelaste 
de  Regeering  in  den  jaare  1640,  dat  alle  die  gooien  binnen 
een  jaar  weggedaan  en  het  water  langs  de  gevels  door  loode  of 
blikke  pypen  afgeleid  zoude  moeten  worden. 


—     53     — 

Behalve  uitstekende  goten  hadden  voorheen  zeer  vele 
huizen  in  den  Bosch  ook  nog  uithangborden,  terwijl  er  andere 
huizen  in  hunne  gevels  gevelsteenen,  met  de  eene  of  andere  voor- 
stelling er  op,  hadden  staan,  (de  nieesten  met  op-  of  onderschrift,) 
waaraan  zij  hunnen  naam  ontleenden  en  welke  namen  toen  dezelfde 
rol  vervulden  als  thans  de  kadastrale  nummers  en  secties.  Op 
enkele  na  zijn  thans  ook  die  uithangborden  en-teekens  ver- 
dwenen. Steph.  Hanewinkel  zegt  in  zijne  Geschied-  en  Aardrijks- 
Beschrijving  de?'  Stad  en  Meierij  van  's  Bosch  blz.  127  noot  h, 
dat  hij  een  handschrift  zag,  waarin  alle  opschriften,  staande  op 
openbare  gebouwen  en  particuliere  huizen  in  den  Bosch,  alsmede 
andere  bijzonderheden  daarvan,  waren  opgeteekend,  doch  hij 
kon  het  niet  te  lezen  krijgen  en  wist  ook  niet  wie  het  bezat. 
Jammer  is  het  zeker,  dat  dit  handschrift  verloren  schijnt  te 
zijn  geraakt,  want  anders  zouden  wij  daaruit  omtrent  de  oude 
Bossche  huizen  merkwaardigheden  en  bijzonderheden  kunnen 
vernemen,  die  nu  waarschijnlijk  voor  een  goed  deel  aan  de  ver- 
getelheid zijn  prijs  gegeven.  Gelukkig  is  het  daarom,  dat  wat 
dienaangaande  nog  is  kunnen  nagespoord  worden  door  Jan  en 
Alphons  Mosmans  is  te  boek  gesteld  in  hun  werk :  Oude  namen 
van  huizen  en  straten  te  's  Bosch,  waarin  niet  alleen  voorkomen 
de  meeste  namen  der  huizen  in  het  oude  gedeelte  van  den  Bosch, 
maar  ook  alle  bijzonderheden,  welke  hun  er  van  bekend  waren. 

Van  Heurn  heeft  in  zijne  Beschrijving  der  stad  'sHer- 
togenbosch,  welke  hij,  als  gezegd,  omstreeks  het  jaar  1780 
maakte,  ook  nog  menige  bijzonderheid,  betreffende  de  oude  Bos- 
sche huizen,  aan  de  vergetelheid  ontrukt.  Zoo  deelt  hij  daarin  over 
de  vroegere    burgerwoningen    in  die  stad  het  volgende  mede: 

Kort  na  1463  maakte  men  voor  alle  de  huizen  der  bur- 
gers gevels  van  hout.  Het  is  opmerkelijk,  dat  alle  die  gevels 
naar  de  straatzyde  stonde  en  ik  weete  niet,  dat  ik  aan  den 
achterkant  der  huizen  gevels  van  hout  gezien  heb. 

Mogelijk,  hoewel  ik  er  niets  van  vinde,  is  dit  verboden 
geweest,  omdat  men  in  geval  van  brand  de  voorgevels  gemak- 
kelijk om  en  op  straat  kon  haaien,  hetgeen  met  achtergevels  zoo 


—     54     — 

ligt  niet  geschieden  kan  en  van  gevaarlyke  gevolgen  zoude 
kunnen  zijn.  Het  is  mede  opmerkelijk,  dat  alle  de  burgerhuizen 
alhier  smal  en  naar  maate  zeer  lang  zijn.  De  rede  daarvan 
schijn d,  dat  de  handwerken  voorheen  het  grootste  bestaan  der 
inwooners  waren.  Het  voorste  gedeelte  beneeden  van  hun  huis 
-diende  tot  winkel  en  het  achterste  tot  werkhuis.  Boven  waren 
de  pakzolders.  Om  deeze  rede  springen  de  houte  gevels  by 
ieder  verdieping  omtrent  twee  voeten  straatwaars  uit,  waardoor 
men  veel  plaats  won.  Aan  de  meeste  oude  huizen  waren  voor- 
heen windaasen  om  goederen  op-  en  af  te  laaten  ;  dit  was  nodig, 
omdat  de  meeste  goederen  der  inwooners  oudtijds  en,  thans 
voor  een  gedeelte  nog,  in  pachthoeven  of  koornrenten  bestonden 
en  ook  omdat  de  handwerken  aldaar  geborgen  zouden  kunnen 
werden  totdat  die  verkogt  werden.  Ik  zal  mijne  leezeren  een 
kort  denkbeeld  van  de  oude  burgerhuizen.  die  genoegsaam  allen 
op  een  en  dezelve  wyze  gebouwd  en  waarvan  er  nog  ver- 
scheiden overig  zijn,  opgeeven. 

Hiervoor  heb  ik  verhaald,  dat  de  meesten  lang  en  smal 
zijn  en  tevens  de  rede  daarvan  gemeld.  De  voorhuizen  zijn 
doorgaans  van  een  meer  dan  gemeene  hoogte,  denkelijk  om  in 
de  winkels  meerer  goederen  te  kunnen  bergen.  Uit  het  voor- 
huis gaat  men  cloor  een  gang,  die  ter  rechte  of  ter  linke  zyde 
van  hetzelve  is,  naar  achter.  In  deeze  is  een  dein*,  waardoor 
men  in  een  vertrek  komt,  dat  vry  laager  van  verdieping  als 
het  voorhuis  is  en  door  raamen  zijn  uitzigt  daarin  heeft.  Dit 
vertrek  diend  tot  verblijfplaats  van  het  huisgezin  en  voor  een 
eet-  en  meestal  nog  voor  een  slaapvertrek  voor  den  man  en 
de  vrouw;  zoodanig  vertrek  is  in  genoegzaam  alle  de  burger- 
huizen; men  noemd  dat  denkelijk  daarom  Bossche  keuken.  Als 
men  de  gang  verder  doorgaat,  komt  men  aan  een  kelderkamer, 
werwaars  men  met  vier  a  vijf  trappen  opklimt.  Tusschen  de 
kelderkamer  en  de  bosse  keuken  is  de  trap  naar  boven  en 
onder  deze  die  naar  de  kelder  onder  de  kelderkamer.  De  kelder 
en  de  kelderkamer  scheppen  haar  licht  van  een  binnenplaats, 
waarop  de  gang  mede  uitkomt.  Achter  is  een  en  somtijds  meer 


—     55     — 

vertrekken,  die  tot  werkplaatsen  van  die,  welken  zich  met 
handwerken  geneeren,  dienen;  veelen  deezer  vertrekken  strek- 
ken zich  uit  tot  aan  de  rivier  de  Dieze,  welke,  zo  als  hiervoor 
gemeld  is,  met  vele  armen  door  de  stad  loopt.  Het  water  is 
voor  veele  handwerken  nodig,  hetwelk  men  alsdan  by  de  hand 
heeft.  Als  men  de  trap  in  de  gang  opklimt,  vind  men  boven 
de  bossche  keuken  een  vertrek,  dat  laag  van  verdieping  is  en 
met  de  bossche  keuken,  die  er  onder  is,  de  hoogte  van  het 
voorhuis  heeft ;  die  kamer,  welke  de  hangkamer  genaamt  word, 
diend  tot  een  slaapvertrek  voor  de  kinderen  en  myden.  Van 
daar  gaat  men  verder  naar  boven.  Het  bovenhuis  verdeeld 
zich  in  twee  vertrekken,  een  boven  het  voorhuis  en  de  hang- 
kamer; het  schijnd  my  toe,  dat  deeze  voorheen  voor  de  beste 
kamer  gehouden  werd  en  dat  men  daarin  bruiloften  en  niaal- 
tyden  gaf;  de  tweede  kamer  is  boven  de  kelderkamer;  deeze, 
die  haar  licht  van  de  achterplaats  schept,  diend  om  vrienden 
te  huisvesten. 

In  verre  de  meeste  huizen  waren  zogenaamde  brandgevels; 
deze  strekken  zich  van  de  kelder  af  tot  boven  het  dak  uit; 
men  vind  ze  doorgaans  tusschen  de  bossche  keukens  en  de 
kelderkamers ;  het  komt  my  voor,  dat  die  dienden  om,  in  ge- 
val het  voorste  gedeelte  van  het  huis  in  brand  raakte,  het 
achterste  zoude  kunnen  behouden  werden  en,  ingeval  het  achterste 
dit  ongeluk  overkwam,  het  voorste  beveiligd  werd  en  ik  meene, 
dat  zy  om  die  rede  den  naam  van  brandgevels  bekoomen  hebben. 
Boven  waaren  de  pakzolders,  waarop  de  winkelwaren  en  de 
handwerken  geborgen  en  van  dezelven  door  de  windaasen, 
hierboven  gemeld,  opgehaald  en  afgelaaten  werden. 

Dit  is  de  waare  geschapenheid  der  meeste  oude  burger- 
huizen  alhier.  Van  tijd  tot  tijd  zijn  er  veelen  afgebrooken  en 
in  een  anderen  smaak  vertimmerd.  Tot  zooverre  van  Heurn. 

Behalve  hetgeen  ik  hiervoren  reeds  mededeelde  over  de 
verandering  der  houten  gevels  in  steenen  trapgevels,  zou  ik 
aan  hetgeen  hij  over  de  oude  Bossche  burgerwoningen  aan- 
teekende,   nog   willen    toevoegen,  dat  zij   beneden  bijna  allen 


—     56     — 

van  houten  luifels  waren  voorzien;  dezen  waren  in  1829,  op 
enkelen  na,  reeds  allen  verdwenen  en  thans  bestaat  er  geen 
een  meer  van.  Ook  hadden  de  meeste  burgerhuizen  op  de 
daarvoor  gelegen  stoep,  op  de  scheiding  daarvan  met  die  van  het 
aangrenzend  huis,  eene  vaststaande  houten  of  steenen  bank, 
waarop  de  bewoners  des  avonds  gingen  zitten  om  een  luchtje 
te  scheppen,  en  —  als  men  den  onverdraagzamen  en  daardoor 
lang  niet  betrouwbaren  St.  Hanewinkel  in  zijne  Reize  door 
de  Major  y  lp.  19  zoude  kunnen  gelooven,  —  tot  10  of 
11  uur  's  avonds  met  hunne  buren  babbelden;  dan  werden, 
zoo  schreef  hij,  „anderen  braaf  gehekeld  en  al  wie  dan  by 
geval  langs  straat  komt,  die  word  dan,  en  dit  hoort  ook  zoo, 
want  wat  doet  hy  toch  op  straat?  ook  eens  duchtig  geroskamd/' 

Ten  slotte,  zoo  schreef  van  Heurn  voorts  in  zijne  Beschrij- 
ving over  de  oude  Bossche  burgerhuizen,  moet  ik  nog  opmerken, 
dat  tusschen  veelen  derzelver  zogenaamde  wennen  of  soeyen 
zijn,  dat  is,  om  my  klaarer  uit  te  drukken,  dat  er  tusschen 
de  huizen  een  tusschenwijtte  van  omtrent  een  en  een  halve 
voet  is,  1)  zodat  de  huizen  geen  gemeenen  muur  hebben,  maar 
dat  ieder  huis  op  zich  zei  ven  staat.  Van  deeze  wennen  of  soeyen 
maken  de  Kostuimen  der  Stad  titel  VIII  artt.  21,  22  en  23 
gevyag,  naamelijk,  dat  men  die  ten  gemeenen  kosten  moet 
onderhouden  en  dat  men  door  dezelven  geen  ander  dan  hemels- 
water  mag  doen  doorloopen,  en  meer  andere  zaaken,  die  daartoe 
betrekking  hebben;  gelijk  ook,  dat  indien  een  der  naarbuuren 
toestaat,  dat  in  deszelfs  muur  getimmerd  werd,  die  muur  alsdan 
gemeen  zal  zijn ;  hieruit  is  dan  op  te  maaken,  dat  indien 
iemand  in  deszelfs  naarbuurs  muur  balken  mag  leggen,  hy  dan 
ook  die  wen  of  soeye  mag  inneemen  en  deszelfs  erf  daarmede 
verbreeden. 

Ik   heb  naar  de  rede  van  deeze  wonderlyke  wyze  van 


1)  Het  blijkt  niet  hoe  groot  de  door  van  Heurn  bedoelde  maat  is; 
gaat  men  na  de  ruimte,  welke  thans  nog  op  het  Hinthamereind  tusschen 
verschillende  huizen  gevonden  wordt  en  die  de  breedte  heeft  van  een 
steegje,  dan  komt  het  waarschijnlijk  voor,  dat  de  door  van  Heurn  op- 
gegeven maat  voor  vele  gevallen  te  klein  is. 


—     57     — 

timmeren  lang*  gezogt  en  het  is  my  voorgekoomen,  dat  de  ge- 
bouwen alhier  vóór  de  twee  voornaame  branden,  in  de  jaaren 
1419  en  1468  voorgevallen,  uit  leeme  wanden  en  strooye  daken 
bestonden,  dus  konde  men  geene  gemeene  wanden  of  muureu 
hebben ;  het  regenwater  moest  derhalven  van  de  daken  tusschen 
die  wanden  op  de  straaten  uitloopen.  Het  schijnd  mij  toe,  dat 
by  het  optimmeren  der  afgebrande  huizen  veelen  zich  over  het 
maaken  van  een  gemeene  muur  niet  konden  verstaan  en  niet 
verder  als  hun  erf  uitstrekte  eenigen  grond  durfden  inneemen 
en  hierdoor  die  wennen  of  sooyen  zijn  blyven  bestaan.  Vaster 
gaat  het,  dat  in  laatere  tyclen  verscheiden  van  deeze  wennen 
zijn  weggeraakt  en  dat  men  gemeene  muuren  tusschen  de 
huizen  gemaakt  hebbe,  hoewel  er  noch  veele  wennen  tusschen 
de  huizen  gevonden  werden.  Wenschelijk  was  het,  dat  alle  de 
wennen  weggenoomen  wierden,  omdat  het  regenwater,  hetwelk 
in  dezelven  van  de  wederzijdsche  daken  nedervalt,  de  muuren 
vogtig  maakt  en  dat  als  die  wennen  wegraakten,  cle  muuren 
drooger  en  de  gezondheid  der  inwooneren  bevorderd  zoude  werden. 

Over  de  adellijke  huizen,  die  men  voorheen  in  den  Bosch 
had,  vermeldde  van  Heurn  in  zijne  Beschrijving  het  volgende: 
De  huisen  der  Edelen,  waarvan  er  voorheen  zeer  veelen  hier 
ter  steede  woonden,  waren  van  een  geheel  ander  maaksel  als 
die  der  Burgerye;  zy  waren  zeer  ruim  en  geheel  van  steen 
gebouwd.  Terzyde  of  op  cle  plaatsen  van  dezelven  stond  ge- 
meenelijk  een  torentje,  waarop  een  spitsje  met  een  appel  stond, 
dat  boven  het  gebouw  uitstak.  In  dit  torentje  was  de  trap 
naar  boven.  Het  is  my  ondoenelijk  alle  de  huizen  der  Edelen 
met  de  Geslachten,  aan  welken  die  toebehoorden,  te  vermelden ; 
veelen  zijn  er  afgebrooken  en  de  naamen  der  geweezen  eigenaaren 
door  den  tijd  verduisterd  geworden. 

Wat  van  Heurn  hierop  laat  volgen  omtrent  eenige 
adellijke  huizen  zal  ik  bij  elk  dier  huizen  mededeelen  evenals 
hetgeen  hij  ten  aanzien  van  andere  Bossche  gebouwen  aan- 
teekende. 

Over  de  vroegere  bewoners  van    den  Bosch  schreef  Wil- 


58 


helmus  Molius,  eigenlijk  genaamd  mr.  Willem  Moei,  die  aldaar 
priester  en  rentmeester  der  111.  L.  V.  Broederschap  was  en  29  Sep- 
tember 1565  overleed,  het  volgende  in  zijne  Annales  Civitatis 
Buscoducensis  et  rerum  domi  et  foris,  pace  et  bello  per  Buscodu- 
censes  ïncolas  gestarum  compendiosa  narratio,  eene  kronijk, 
die  wonderlijk  genoeg  tot  heden  niet  in  druk  verscheen ;  wel 
schreef  Dr.  C.  E.  Hermans  in  de  voorrede  zijner  Verzameling 
van  Kronijken,  clat  hij  ook  van  plan  was  deze  kronijk  uit  te 
geven,  doch  hij  liet  het  daarbij : 

Sylvaducenses  artificio  quaestuario  aut  negotiationi  ut 
plurimum  student,  ob  quam  rem  et  causam  rara  est  provincia 
in  tota  Christianitate  aut  urbs,  in  qua  non  versetur  Sylvadu- 
censis  unus  aut  alter. 

Buscoducensium  seu  incolarum  hujus  oppidi  triplex  est 
conditio  sive  status.  Primus  Clerieorum  tam  religiosorum  quam 
ssecularium,  utrique  magnis  reditibus  censibusque  provisi,  ab 
aliis  plurimum  honoris  percipiunt,  quod  Deo  sacrificant,  sanc- 
torum  laudes  in  Ecclesia  jugiter  cantant,  vestitu  religiosi  omnes 
quique  suo  et  satis  decenter  utuntur.  Sseculares  vero  sacerdotes, 
ut  sunt  canonici,  beneficiati^  cantores  cseterique  ministri  Dei, 
etc,  ecclaesiarum  tunicas  portant  fluxas,  caput  mitra  lanea  tegunt, 
non  mul  turn  fastigiata,  sed  capite  auretenus  satis  adhaerente; 
ex  collo,  cum  in  publicum  procedunt,  fasciam  dependunt,  qui- 
dam sericam  quidam  lanea m,  tantummodo  honestatis  causa  sed 
hsec  deportatio  fasciae  nunc  abolere  coepit,  ejus  usu  apud  vete- 
ranos  sacerdotes,  causa  frigoris,  remanente. 

Secundus  est  status  nobilium  et  divitum.  Sunt  enim  in 
ea  urbe  nobiles  et  divites  quam  plurimi,  qui  generis  claritudine 
cseteris  antecedunt,  possessiones  et  reditus  habentes,  qui  de 
patrimonio  et  reditibus  suis  viventes,  aut  domi  manent  aut 
committitur  ipsis  respublica  prae  aliis,  quibus  poten tiores  etiam 
sunt,  nam  viri,  qui  vitre  integritate  et  honestate  praecipui  ju- 
dicantur,  eliguntur  in  scabinos  seu  judices,  qui,  judicandi  munus 
necessario    subeuntes    judiciis  statuto  tempore  in  domo  civica 


—     59     — 

intendunt;  jurantque  singuli  se  judieaturos,  secundum  quod  eiis 
visum  fuerit  justius  atque  melius. 

Tertius  status  est  oppidanorum  et  communis  generis 
plebis,  qui  mercantiis  et  officinis  intendunt,  quaestuarias 
artes  sednlo  exercentes,  qui  in  pompis  processionalibus  ordine 
progressivo  in  octodecim  vel  pluribus  agminibus,  causa  osten- 
tationis  incedunt.  Primo  ordine  incedunt  fabri  ferrarii  quocunque 
modo  artem  suam  in  ferro  aut  stanno  exercentes.  deinde  molen- 
darii,  deinde  pistores,  turn  textores  lanae  et  lini,  deinde  calcifices 
et  coriarii,  item  sartores,  frumentarii,  laniones  pecorum.  venditores 
piscium,  pelliones,  chirothecarii,  splintifices,  cupifices,  tectores, 
latonii  et  chirurgi  ac  sic  de  reliquis. 

Cives  autem  inter  se  amicissime  et  honestissime  vivunt, 
in  locis  publicis  et  privatis  frequenter  convenientes,  mercantur, 
convivantur,  colludunt,  colloquuntur.  Victu  et  vestitu  privatis 
diebus  ferme  omnes  frugali  et  simplici  utuntur,  festis  diebus 
splendidiore  adventitiis  et  novis  vestimentorum  formis  jam 
plurimum  gaudent. 

Ad  Dei  cultum  satis  clediti  sunt.  Si  quidem  multi  artifices 
mane  antequam  laborare  incipiunt,  aedes  sacras  intrant  et  divino 
officio  intersunt,  multas  eleemosinas  in  meridie  largiter  tribuunt: 
at  peracto  prandio  turpc  putant,  eisque  non  modice  exprobran- 
dum,  qui  ex  pigritia  aliave  jam  causa  operi  manuum  aut  studio 
litterarum  non  insistunt,  adeo  otium  vitant  et  aspernantur. 
Consuetudo  pertinax  et  perseverans  apud  ipsos  est  non  prandere 
aut  convivia  quantumcunque  solemnia  exercere  ante  duodecimam 
horam  jam  tactam  in  meridie. 

Festa  die  in  sacra  aede  D.  Joannis  aut  in  monasteriis 
ante  meridiem  quasi  omnes  conveniunt  et  a  sacerdote  verbum 
Dei  et  sacra  audiunt;  post  meridiem  vero  campos  petunt  ad 
spatiandum  aut  cauponiam  intrant  et  cerevisiam  bibunt,  quae 
sitienter  et  immodeste  satis  ab  ipsis  bibitur,  mutuoque  ad 
bibendum  cogunt  et  hortantur;  puellae  tarnen  et  juvenes, 
ad  vesperante  die,  clioreas  in  plateis,  praecipue  tempore  aestivo, 
ducunt. 


—     60     — 

Circa  diem  dedicationis  oppidi  juventus  nova  quaedam 
spectacula  excogitat,  queis  mentem  et  oculos  omnium  oblectet, 
admirationeque  detineat  atque,  ne  pudor  obstet  qui  se  ludicro 
illi  committunt,  facies  larva  obducunt  sexum  et  aetatem  men- 
tientes,  viri  mulierum  vestimenta,  mulieres  virorum  induunt, 
nemo  tune  per  totum  oppidum  tanta  paupertate  premitur,  nemo 
tanta  tenacitate  tenetur,  qui  in  hac  dedicationis  die  vel  tem- 
pore non  altili  aliquo  vel  saltem  ovino  aut  vitalino  viscere 
assato  aut  lixato  vescatur  et  qui  cerevisiae  remissius  non  in- 
dulgeat. 

In  die  S.  Nicolai  adolescentes,  qui  disciplinarum  gratia 
scholas  frequentant,  inter  se  eligunt  episcopum,  is  ipsa  die  in 
aedem  D.  Johannis  solemniter  introductus  a  scholastico  coetu 
divinis  officiis  infulatus  praesidet. 

Proinde  Buscoducenses  erga  nefarios  homines,  ut  sunt 
fures,  latrones,  homicidae,  etc.  multum  sunt  crudeles  et  gaudent 
in  eorum  interitu;  cum  enim  malefactores  per  justiciam  puniendi 
sunt,  magna  aviditate  adsunt  spectaculo  illi,  dicentes :  al  best 
daer  voor,  vel  simili  quid. 

Saepe  cum  hostibus  Geldris,  acceptis  et  illatis  cladibus 
contendere,  nee  totis  viribus  belli  fortunam  experiri  recusave- 
runt,  nam  nulla  gens  Brabantica  arma  Geldorum  magis  exercuit, 
nulla  ab  his  rursus  magis  exercita  est;  adeo  paribus  animis 
varioque  eventu  est  semper  utrimque  bellatum. 

Duobus  vitiis  haec  gens  Buscoducensis  plus  aliis  insig- 
ni-s  conspicitur,  scilicet  inhospitalitate  et  verborum  morositate, 
mordacitate  et  asperitate;  de  inhospitalitate  satis  liquet,  quocl 
advenientesexternosamicosautnotos  raro  invitant,  aut,  siinvitant, 
hoc  tarnen  imperfecte  dubitanter  vel  interrogative,  dicentes: 
vultis  semel  bibere?;  vel  aliquando  etiam  negative,  dicentes: 
si  esses  pransus,  darem  tibi  semel  potum  et  haec  dicunt, 
tenentes  postem  domus  in  manibus.  Sermone  quoque  minus 
blandi  sunt  et  suaves,  si  quidem  eorum  sermo  fastuosus,  durus 
et  asper ;  mitior  tarnen  ac  sermone  benignior  nobilitas  et  magis 
obvia  ad  omne  humanitatis  officium,  sed  haec  de  natura,  qua- 


—      61      — 

litate  et  raoribus  Buscoducensium  sufficiant.  Vond  Molius  het 
hiermede  genoeg  gezegd  hoe  hij  over  zijne  stadgenooten  oor- 
deelde, welwillender  dacht  over  hen  de  Bossche  kronijkschrijver 
broeder  Aelbertus  Cuperinus,  die  ook  een  Bosschenaar  was  en 
na  hem  zijne  kronijk  van  den  Bosch  schreef,  want  hij  haalt 
dezen  daarin  aan.  Cuperinus  schreef  toch  over  de  Bosschenaars 
het  volgende :  1)  Opdat  nu  voort  allen  menschen  bekent  werde 
die  vromicheyt  en  proprieteyt  der  ingesetenen  van  den  Bosch, 
soo  is  te  weten,  dat  meeste  deel  onder  die  borgers  veel  goeder 
condicien  zijn,  die  men  in  d'ander  steden  onder  die  borgers 
soo  gemeynlijck  niet  en  vijnt.  In  den  eersten,  soo  is  datvolck 
van  den  Bosch  seer  strijdbaer  en  de  moedig  tegens  zijn  vianden, 
als  dat  dickwille  openbaer  is  geweest  in  verscheyde  oorlogen 
tegen  die  Gelderschen,  welck  landt  sy  dicwils  alleen  gedwon- 
gen hebben,  sonderling  in  dat  oerloge  van  Po(do)roeyen  int 
jaer  ons  Heeren  1508.  Item  in  dat  oerloge  van  Utrecht  anno 
1524,  doen  zij  allen  die  dorpen  van  Gelderlant  tot  Zutphen  toe 
brachten  int  verdingen.  Item  in  dat  Tielsce  belech,  geschiet 
sijnde  anno  1528  ende  tot  meer  andere  tyden  van  oorlogen, 
daer  die  van  den  Bosch  haer  grootmoedicheyt  seer  over  haer 
vianden  gethoont  hebben. 

Den  tweeden,  soo  blijckt  gemeynlijck  onder  die  borgers 
naturelycke  ingeboren  getrauwicheyt  tot  haeren  naturelycken 
landsheere  ende  prinche  van  Brabant,  want  sy  altoos  bereet 
sijn  geweest  mit  haren  prinche  te  leven  ofte  sterven,  alsoo  dat 
die  wil  bevonden  is,  dat  welck  hier  te  lanck  soude  vallen  te 
vertellen;  waerom  dat  die  stat  van  den  Bosch  van  sommighe 
heeren  ende  hartogen  van  Brabant  begracyt  sijn  geweest  ende 
seer  in  haer  vrintschappe  gestaen  hebben  ende  mit  previlegien 
begaeft  sijn  geweest,  als  te  weten:  Henrick,  die  eerste  van 
dien  name,  hartoge  van  Brabant ;  item  vrou  Janne,  hartoghinne 
van  Brabant;  item  Maximiliaen,  die  keiser  ende  hartoge  van 
Brabant;    item  zijn  sone  Philippus,  hartoge  van  Brabant  ende 


I)    Dr.  G.  R.  Hermans  Verzameling  van  Kronijken  blz.  9  en  vlgd. 


—     62      — 

coninck  van  Castillien  ende  meer  andere,  die  de  stat  geëert 
ende  liefghehadt  hebben  om  haer  trouwicheyt. 

Ten  derden  soo  sta  et  aen  te  mereken  tot  loff  ende  re- 
eommendacie  der  borgeren  ende  inwoonders  der  stadt  van  den 
Bosch,  die  groote  charitate  ende  melidende  bermherticheyt, 
die  zy  thonen  ende  bewysen  den  ermen  ende  gebreckelicke 
menschen  ende  schamel  clerxken,  want  in  geen  steden,  noch  in 
Gelderlant,  noch  int  lant  van  Cleve,  Gulick,  Ludiek  of  oeck 
mede  in  Vlaenderen  of  Brabant,  soe  groote  charitate  van  al- 
missen  te  geven  gedaen  werdt  als  tot  Tsertoghenbosch,  als 
wel  blijck  ende  openbaer  is  allen  menschen  die  barmhertige 
charitate,  die  men  doet  den  zieken  int  Groot  Gasthuys;  item 
die  overvloedighe  spine  (spijnde),  die  daer  geschiet  in  denHeyligen 
Geest  2  of  3  mael  ter  weke;  voord  aen  wat  charitaten  men 
bewijst  den  huysarmen ;  item  hoe  dicwils,  alst  duren  tijt  was, 
hoe  bystandich  die  goede  borgers  bewesen  hebben  den  armen 
menschen,  die  anders  van  honger  bedorven  1)  souden  hebben, 
als  te  weten  int  jaer  ons  Heeren  1530;  item  int  jaervan  1545; 
item  int  jaer  van  1557,  doen  ten  Bosch  alsoo  groote  volck 
uut  andere  steden,  als  van  Luyck,  uut  Brabant,  uut  Gelderlant, 
uuten  landen  van  Cleve,  van  Gulick,  etc,  quam,  dat  den  stadt 
te  swaer  viel  haer  almissen  te  geven  ;  desgelijcx  in  tyden,  dat 
die  Maescant  ende  daer  ontrent  overvallen  werde  mitten  water, 
dat  de  huysluyden,  daer  woonenden,  op  die  solders  lopen  om 
haer  lijf  te  sal veren,  hoe  neerstich  die  stat  van  den  Bosch 
daer  dan  beschickte  met  schuten  ende  pleiten,  proviande  van 
broot,  kaze,  boter,  vleesch,  etc,  om  die  schamele  menschen  te 
hulpe  te  comen,  als  wel  gebleken  heeft  in  't  jaer  1529;  item 
int  jaer  van  1531;  item  int  jaervan  1552  ende  tot  meer  andere 
tyden  van  duren  tijt  oft  van  oploop  van  wateren,  waerom  die 
stadt  van  den  Bosch  wel  mach  geneumt  werden  een  toevlucht 
ende  onderstant  van  allen  armen  menschen. 

Ten  vierden  soo  zijn  die  van  den  Bosch  seer  neerstich 
om   haer   broot  te   winnen    ende    haer   ambacht  te  vervolgen. 


Te  lezen  :     gestorven? 


—     63     — 

Sy  hebben  voor  een  maniere  dat  sy  liaer  kinderen  tot  geen 
leechevt  en  houden,  maer  sy  doen  haer  kinderen  van  joncx  op 
een  ambacht  leeren  of  zy  doen  haer  kinderen  scholen  gaen. 
het  sy  buten  of  binnen  der  stadt,  of  sy  doen  haer  kinderen 
leeren  comenschappen,  midts  welcke  toecompt,  dat  men  in  alle 
landen  of  steden  Busschers  vijnt  ende  dat  in  die  stadt  menich 
treft'elijek  rijck  borger  soo  ambachsman  soo  coopman  woonende 
is,  als  men  oock  wel  sien  mach  die  playsantelike  husen,  die 
dagelijckx  in  de  stadt  van  den  Bosch  getimmert  ende  gebetert 
werden. 

Hoe  men  in  de  18e  eeuw  over  den  Bosch  en  de  Bossche- 
naren oordeelde,  deelde  ik  reeds  mede  in  Taxandria  XIJ  blz. 
306  en  vlgd. 

De  bevolking  van  die  stad  bedroeg  tijdens  het  beleg  in 
1629  zonder  het  garnizoen  11300  zielen  en  in  1775,  ook  zonder 
liet  garnizoen,  ruim  13000  inwoners. 

En  hiermede  vertrouw  ik  de  lezers  van  mijn  werk  vol- 
doende op  de  hoogte  te  hebben  gebracht  van  den  toestand  van 
den  Bosch  in  vroegere  eeuwen  om  mij  met  vrucht  te  kunnen 
vergezellen  bij  mijne  oudheidkundige  rondwandeling  door  die 
stad  en  hare  schepen  registers. 


HOOFDSTUK  I. 

De    Orthenstraat. 

Eerste  Gedeelte. 

De  kerk  en  de  huizen  van  het  vroegere  dorp  Orthen 
bevonden  zich  op  eene  andere  plaats  dan  die  van  het  tegen- 
woordig gehucht  van  dien  naam.  De  eerste  kerk  van  Orthen 
toch,  de  Salvatorskerk  geheeten,  stond  tusschen  het  tegenwoor- 
dig kerkhof  der  gemeente  den  Bosch  "en  de  spoorweglijn  naar 
Utrecht,  terwijl  deszelfs  eerste  huizen  daar  grootendeels  om 
heen  stonden.  Bedoelde  kerk  brandde  in  1601  door  toedoen  der 
Staatschen  af  1) ;  zij  werd  daarna  weder  opgebouwd,  maar  is 
in  1673  op  last  der  's  Landsregeering  geheel  gesloopt,  omdat 
zij  haar  gevaarlijk  achtte  voor  de  verdediging  van  den  Bosch ; 
hetzelfde  geschiedde  toen  om  gelijke  reden  met  de  daarom  heen 
staande  woningen  2),  zoodat  er  daarna  van  het  vroeger  zoo 
aanzienlijk  dorp  Orthen  3)  niet  veel  meer  overbleef. 

In  de  plaats  van  de  afgebroken  woningen  zijn  later  aldaar 
huizen  gebouwd  geworden  ter  hoogte  van  de  plaats,  waar  nu 
de  tegenwoordige  kerk  van  Orthen  staat. 

Het  zal  ook  wel  niet  noodig  zijn  mede  te  deelen,  dat 
voor  dat  het  tegenwoordig  Orthen  aan  den  weg  tusschen  den 


4)  Diarium  van  Vladeracken  t.a.p.  blz.  237. 

2)  Van  Heurn  Historie  III  blz.  196. 

3)  Over  het  aantal  huizen,  dat  Orthen  in  1526  had,  zie  men  de 
telling  der  huizen  en  haardsteden  in  de  Stad  en  de  Meierij  van  den  Bosch 
van  dat  jaar  (Hand.  Prov.  Genootsch.  van  K.  en  W.  in  Noordbrabant 
1891/93  blz.  231). 

5 


—     66     — 

Bosch  en  Hedel  gebouwd  werd  de  verbinding  tusschen  dat  dorp 
en  den  Bosch  anders  was  dan  thans ;  minstens  twee  wegen 
verbonden  toen  toch  Orthen  met  den  Bosch,  waarvan  een 
liep  van  de  plaats,  waar  de  St.  Peters-kapel  van  dat  dorp 
stond,  terwijl  de  ander  van  de  voormalige  Salvatorskerk  van 
Orthen  naar  den  Bosch  zal  hebben  geloopen;  deze  weg  kwam 
daar  uit  ter  plaatse  waar  thans  het  fort  de  Papenbril  ligt  en 
is  later,  ter  wille  van  dat  fort,  in  zooverre  verlegd,  dat  die  toen 
in  den  Bosch  uitkwam  ter  plaatse  waar  nu  de  Ortheruitgang 
is.  Laatstbedoelde  weg  werd  in  1642  op  last  van  Prins  Frederik 
Hendrik,  zooals  wij  reeds  zagen,  afgekard  en  tot  een  hoog  voetpad 
teruggebracht  en  in  1736  nog  meer  afgegraven,  zoo  zelfs,  dat 
zooals  van  Heurn  in  zijne  Historie  IV  blz.  33  schrijft,  men 
nauwelijks  er  over  binnen  de  stad  kon  komen ;  op  het  vertoog 
van  hare  Regeering  stond  echter  de  Raad  van  State  haar  in 
1739  toe,  dien  weg  met  steengruis  op  te  hoogen  en  van  weers- 
zijden met  eene  schoeiing  te  voorzien  ;  zederd,  zoo  vermeldt 
van  Heurn  t.a.p.  verder,  is  de  weg  met  puin  merklijk  aange- 
hoogd,  zo  dat  die  thans  zo  hoog  is  als  die  voorheen  was, 
maar  veel  bijzonders  was  die  daarom  nog  niet,  want  in  de 
N.  en  Z,  Brabantsche  Faam  van  1829  (Dl.  I)  wordt  die  gezegd 
te  zijn  de  ellendigste  ter  wereld,  als  zijnde  des  zomers  enkel 
zand  en  des  winters  bij  hoog  water  geheel  overstroomd.  Eerst 
omstreeks  1848  is  die  weg  een  behoorlijke  geworden,  doordien 
het  Rijk  toen  den  tegenwoordigen  weg  van  den  Bosch  van 
Hedel  maakte  en  daarin  opnam  dat  gedeelte  van  den  weg  van 
Orthen  naar  gezegde  stad,  dat  vanaf  haar  tegenwoordig  kerkhof 
stadswaarts   liep. 

Ging  men  langs  dien  weg  naar  den  Bosch,  dan  kreeg  men 
bij  het  begin  dier  stad  aan  zijne  rechterhand  het  fort  Willem  en 
Maria;  het  werd  gewoonlijk  de  Papenbril  genaamd,  omdat  het  in 
1641  gemaakt  was  om  de  Katholieken  van  den  Bosch  in  bedwang 
te  houden;  op  deze  sterkte  werden  aanvankelijk  slechts  een 
wachthuis,  een  ammunitiehuis  en  eenige  barakken  gebouwd; 
barakken  waren  keeten,  waarin  de  minderen  van  het  Bossche 


—     67     — 

garnizoen  gelegerd  werden,  zoolang  als  er  nog  geene  kazernes  in 
den  Bosch  waren ;  later  werd  op  dit  fort  nog  eene  woning  voor 
zijnen  Kommandant  gebouwd.  In  de  jaren  1789,  1790  en  1791 
stichtte  het  Rijk  er  eene  gevangenis  voor  de  militaire  mis- 
dadigers, omdat  het  Geweldiger,  dat  tot  dusverre  daartoe  had 
gediend  en  op  den  Kruisbroedershof  stond,  te  ongezond  voor  eene 
gevangenis  bleek  te  zijn  en  bovendien  zeer  bouwvallig  was  ge- 
worden. Van  deze  nieuwe  militaire  gevangenis,  waarin  ook  eenige 
vertrekken  voor  den  Krijgsraad  gemaakt  waren,  werd,  toen  zij 
geheel  voltooid  was,  geschreven,  dat  zij  een  zeer  schoon  en 
sterk  gebouw  was;  in  lateren  tijd  werd  zij 't Landsprovoosthuis 
en  daarna  eene  kazerne,  waartoe  zij  aanmerkelijk  verbouwd 
is;  zij  is  dit  nu  nog  en  heet  thans  de  Citadelkazerne. 

Veel  merkwaardigs  is  er  op  dit  fort  niet  voorgevallen; 
de  belangrijkste  gebeurtenissen,  die  er  op  plaats  grepen,  waren, 
dat  de  toenmalige  Gouverneur  der  stad,  Henri  Charles  de  la 
Tremoïlle,  prins  van  Tarente  en  Talmond,  er  in  1667  plechtig 
vierde  het  sluiten  van  den  vrede  van  Breda ;  dat  den  23  Novem- 
ber 1747  brand  op  dit  fort  ontstond,  die  echter  weldra  werd 
gebluscht  en  dat  toen  de  Fransche  Republikeinen  in  1794  bezit 
van  dit  fort  hadden  genomen,  zij  er  gevangen  zetten  de  leden 
van  het  Corps  Fransche  legitimisten  van  Béon,  die  hun  bij  de 
overgave  van  den  Bosch  in  dat  jaar  in  handen  waren  gevallen 
en  er  toen  eenigen  van  dezen  fusilleerden.  1)  Zij  gaven  aan 
dit  fort  den  naam  van  la  Citadelle,  vanwaar  de  tegenwoordige 
naam  der  daarop  staande  kazerne.  Het  Fransche  garnizoen, 
clat  zich  in  1814  op  dit  fort  uit  de  stad  den  Bosch  had  terug- 
getrokken, nadat  hare  bevolking  het  Fransche  juk  had  afge- 
schud, bombardeerde  toen  van  daaruit  die  stad,  doch  bracht 
er  weinig  schade  door  aan. 

Aan  de  andere  zijde  van  den  Orthenschen  weg  lag  voor- 
heen binnen  de  vesten  der  stad  eene  weide  van  het  aldaar  gestaan 


1)  N.  en  Z.  Brabantsche  Faam  1829  blz.  104  en  Taxandria  VI  blz. 
292,  alwaar  ik  abusievelijk  mededeelde,  dat  al  de  gevangen  genomen  leden 
van  het  corps  van  Béon  op  het  fort  Isabella  gefusilleerd  zijn. 


—     68     — 

hebbend  St.  Geertruiklooster.  In  de  jaren  1618  en  19  werd 
daarop  bij  den  ingang  dier  stad  door  Dr.  Jan  der  Weeghen, 
ingenieur  ende  mathematicien  van  de  Aartshertogen  Albert  en 
Isabella,  een  kruithuis  gebouwd  1),  omdat  er  in  het  jaar  1616 
nabij  ■  de  Orthenbinnenpoort,  waarin  destijds  een  deel  van  het 
buskruit  der  vesting  den  Bosch  bewaard  werd,  een  brand  was 
geweest  en  de  Kegeering  van  die  stad  daardoor  was  gaan 
inzien  het  gevaar,  dat  voor  haar  er  in  was  gelegen,  dat  buskruit 
binnen  hare  bebouwde  kom  geborgen  was.  Eerst  den  10  Sep- 
tember 1629  werd  de  stad  den  Bosch  eigenares  van  de  plaats, 
waarop  dit  kruithuis  door  haar  gebouwd  was,  zooals  blijkt  uit 
eene  Schepenakte  van  dien  datum  (Reg.  n°  365  blz.  347),  waarbij 
d'Eerw.  Heere  ende  broeder  Jan  Boutmans,  priester,  pater- 
confessor  der  Susteren  Regularissen  Convente  van  St.  Gertruyt 
te  den  Bosch,  daartoe  gemachtigd  door  den  Eerwaardig  sten  Heer 
den  Bisschop  dier  stad  ende  door  de  Susteren  Maria  Rogiers, 
priorinne,  Johanna  Bey  hertz,  suppriorinne,  Johanna  Havens, 
procuratesse,  Weyndelken  van  Auwen,  Hilleken  Ancems  ende 
Michielken  van  Ophoven,  senieuren  ende  andere  raedtsusteren 
des  voors.  Convents,  }t  selve  heel  convent  representerende,  — 
aan  de  stad  den  Bosch  verkoopen:  een  stuck  erffs,  genomen  van 
den  beempt  des  voors.  convents,  daerop  deser  stadt  amonüie- 
huys  is  staende,  met  een  grachte  omme  denselven  huyse  tot 
wydinge  ende  breydinge  van  den  monte  van  den  ouden 
gracht  om  met  pleyten  daer  uuyt  ende  inne  te  vaeren  ende  te 
swaeyen  uuyt  ende  afgegraven,  mitsgaders  de  voirdere  erffeniss, 
die  't  voirs.  convent  tussen  den  voirs.  nyeuwen  gracht  van 
den  amonitiehuys  ende  der  voirs.  stadtwalle  is  hebbende  {uuyt- 
gesceyden  de  twee  molenweruen  aldaer).  Dit  kruit-  of  amonitie- 
huis  was,  zooals  wij  uit  laatstgemelde  schepenakte  zagen, 
omgeven  door  eene  gracht,  welke  in  1813  er  nog  om  lag; 
daarna  is  die  gedempt,  denkelijk  bij  het  graven  der  Zuid- 
Willemsvaart  ;  over  die  gracht  lag  eene  valbrug,  waarover  men 


1)  Van  Heurn  Historie  II  blz.  334  en  R.  A.  van  Zuylen  de  Stads- 
rekeningen II  blz.  1240,  1252  en  1259. 


? .. 


HET   KRUITHUIS. 


Behoort   bij   blz.  68. 


—     69     — 

door  eene  poort  in  dit  kruithuis  kwam  ;  beneden  die  poort  be- 
vond zich  aan  de  zijde  der  gracht  een  blauwe  steen,  waarin 
dit  chronicon  gehouwen  was: 

DorMI  Vt  eXpergls  Carls, 
(Slaap    om    te    ontwTaken). 

Tot  1742  bleef  dit  gebouw  als  kruithuis  dienst  doen; 
toen  werd  het  buiskruit  daaruit  overgebracht  naar  het  daarvoor 
op  het  bastion  Bazelaar  gebouwd  kruitmagazijn ;  het  Kruithuis 
werd  daarop  een  arsenaal,  later  een  laboratorium  en  thans  is 
het  een  militair  wapen-  en  kleedingmagazijn.  Het  is  nu  nog 
geheel  in  denzelfden  staat  als  waarin  het  oorspronkelijk  werd 
gebouwd  behalve  dat  het  niet  meer  zoo  goed  als  vroeger  tot 
zijn  recht  komt,  omdat  er  thans  geene  gracht  meer  om  heen 
ligt.  Het  merkwaardige  van  dit  gebouw  is  nog,  dat  het  het 
eenige  kruithuis  is.  dat  hier  te  lande  uit  den  tijd  van  den 
Tachtigjarigen  oorlog  is  overgebleven. 

De  straat,  die  thans  van  Orthen  tusschen  het  fort  de 
Papenbril  en  voorzegd  voormalig  kruithuis  naar  de  Zeven- 
steensche  brug  loopt,  liep  vroeger  meer  N.waarts,  omdat  die  toen 
uit  het  midden  van  voormeld  fort  kwam.  Aan  deze  straat  stonden 
verscheidene  huizen,  alsmede  het  oudvrouwen  gasthuis  van 
Agnes  van  den  Broeck  en  de  in  de  tweede  helft  der  15e  eeuw 
gebouwde  kerk  van  St.  Peter  en  Paulus  met  pastorie;  deze 
kerk,  waarvan  de  fundamenten  voor  den  dag  zijn  gekomen  bij 
het  graven  der  fundamenten  van  het  gebouw  der  voormalige 
Sociëteit  de  Liedertafel,  thans  het  Concertgebouw,  was  een 
groot  gebouw,  bestaande  uit  een  schip  met  twee  zijbeuken; 
boven  het  schip  bevond  zich  een  koepel  en  in  het  schip  zelf 
een  fraai  oxaal,  zooals  men  kan  zien  uit  eene  afbeelding,  welke 
van  Saenredam  er  van  maakte  en  die  zich  thans  bevindt  in 
het  Eijksmuseum  te  Amsterdam.  Op  liet  dak  dezer  kerk  stond 
ook  nog  een  torentje,  waarin  een  slaand  uurwerk  was;  bij  het 
sloopen  dezer  kerk  is  dat  uurwerk  geplaatst  in  het  torentje  der 
Orthenbinnenpoort,  terwijl  het  torentje  zelf  geplaatst  werd  op 
de  Vughterbinnenpoort.    Nadat  in  1637  reeds  drie  huizen  van 


—     70     — 

gezegde  straat  waren  afgebroken,  omdat  zij  te  dicht  stonden  bij 
het  bolwerk,  op  de  plaats  waarvan  later  het  fort  de  Papenbril 
gebouwd  werd,  1)  zijn  in  1645  de  overige  40  huizen  en  de 
voormelde  kerk,  die  daar  stonden,  afgebroken,  omdat  de  Eaad 
van  State  het  voor  het  fort  de  Papenbril  gevaarlijk  achtte, 
dat  die  gebouwen  in  de  nabijheid  daarvan  stonden ;  van  het 
erf,  waarop  zij  zich  bevonden,  is  toen  eene  esplanade  gemaakt, 
die  den  naam  van  het  Plein  kreeg  en  waarop  cle  troepen  ge- 
exerceerd  en  wapenschou wingen  over  dezelve  gehouden  werden.  2) 

Op  dit  Plein  werd  den  24  Juli  1831  door  den  toenmaligen 
Prins  van  Oranje,  den  lateren  Koning  Willem  II,  aan  de  dienst- 
doende schutterij  van  den  Bosch  plechtig  uitgereikt  een  vaandel, 
dat  door  de  dochters  van  mr.  Jan  Hendrik  Sassen,  lid  van 
Gedeputeerde  Staten  van  Noordbrabant  en  eene  freule  Hora 
Siccama  van  de  Harkstede  voor  haar  was  gemaakt.  Van  deze 
vaandeluitreiking  is  door  Dubois,  directeur  der  Bossche  K.  Teeken- 
school  eene  schilderij  gemaakt,  die  thans  hangt  boven  de 
hoofdtrap  van  het  Bossche  stadhuis.  3)  Het  uitgereikte  vaandel 
was  hetzelfde  als  dat,  hetwelk  30  October  1906  bij  de  opheffing 
der  D.D.  Schutterij  van  den  Bosch  plechtig  op  de  pui  van  het 
Stadhuis  dier  stad  aan  Jhr.  P.  J.  van  der  Does  de  Willebois, 
als  burgemeester  van  die  stad,  is  teruggegeven. 

Bij  de  slooping  van  de  St.  Petrus  en  Pauluskerk  is 
waarschijnlijk  de  preekstoel,  die  daarin  stond,  overgebracht  naai- 
de St.  G-eertruikerk,  want  op  de  preekstoel,  die  daarin  nog  in 
het  begin  der  19e  eeuw  stond,  waren  de  beelden  der  Apostelen 
Petrus  en  Paulus  uitgehouwen ;  de  in  laatstgenoemde  kerk  gestaan 
hebbende  preekstoel  bevindt  zich  thans  in  de  Waalsche  kerk  van 
den  Bosch  en  zoo  zou  het  dus  kunnen  zijn,  dat  deze  kerk  den 
preekstoel  heeft,  die  eens  in  de  Bossche  St.  Peter  en  Pauluskerk 
stond.   Waar  de   grafzerken    gebleven   zijn,    die  in   deze  kerk 

1)  Van  Heurn  Historie  II  blz.  498. 

2)  Van  Heurn  Historie  II  blz.  502,  523,  527  en  528. 

3)  R.  A.  van  Zuylen  Gedenkboek  der  Teekenschool  te  den  Bosch 
blz.  95  en  Beschrijv.  Catalogus  van  de  histor.  verzameling  der  Schutterij 
te  den  Bosch  blz.  1-4  en  blz.  49. 


—     71      — 

tijdens  hare  slooping  lagen,  is  onbekend ;  de  eigenaars  der 
graven,  waarop  die  zich  bevonden,  waren  gemachtigd  ze  tot  zich 
te  nemen.  De  afbraak  dezer  kerk  is  verkocht  geworden  en  de 
opbrengst  daarvan  werd  in  1645  besteed  om  daarvan  te  betalen 
het  herstel  der  St.  Geertrui-  en  der  Kruiskerk  van  den  Bosch. 

Toen  den  Bosch  had  opgehouden  vesting  te  zijn  is  het 
Plein  of  de  Esplanade,  zooals  men  het  toen  heette,  door  het 
Rijk  aan  de  gemeente  den  Bosch  verkocht  en  zijn  vervolgens 
door  haar  daarop  straten  aangelegd,  waaraan  vele  huizen  en 
andere  gebouwen  gezet  zijn.  Geen  dier  straten  draagt  thans  den 
naam  van  Orthenstraat;  dit  doet  alleen  de  straat  vanaf  de 
Zevensteensche  brug  tot  aan  den  Hoogen  Steenweg,  welke 
laatste  straat  aanvankelijk  ook  de  Orthenstraat  heette. 

Over  de  Zevensteensche  brug  1),  waarschijnlijk  dicht  bij 
dezelve,  stond  oudtijds  een  O,  L.  V.  huisje,  in  eene  Bossche 
Schepenakte  van  1530  (Reg.  n°  138  f.  10vso)  genaamd  doman- 
cula  beatae  Mariae  Virginis;  blijkens  eene  Bossche  Schepen- 
akte van  1622  (Reg.  n°  358  f.  109)  bestond  het  toen  al  niet 
meer,  want  daarin  wordt  gesproken  van  een  plaetsse,  da er  onser 
Liever  Vrouwen  haysken  gestaen  heeft. 

De  steeg,  welke  zich  bevindt  links  van  de  Orthenstraat, 
als  men  van  de  Zevensteensche  brug  Marktwaar ts  gaat  en  het 
Peter  de  Gek  straatje  heet,  kreeg  dien  naam  naar  eenen  zekeren 
Peter,  die  oudtijds  daarin  woonde  en  den  bijnaam  had  van  den 
gek;  hij  was  bediende  op  het  Bossche  Stadhuis  en  belast 
met  aldaar  te  bewaren  het  zij dge weer,  waarmede  de  Bossche 
Regenten  zich  moesten  omgorden,  wanneer  zij  in  het  openbaar 
vergaderden;  zijn  portret  in  olieverf  stond  voorheen  op  eene 
deur  van  de  tegenwoordige  raadzaal  van  gezegd  Stadhuis ;  later 
werd  het  de  deur  eener  kast,  die  op  de  bodenkamer  van  dat  gebouw 
zich  bevond  en  thans  bestaat  het  niet  meer ;  het  stelde  voor  eenen 
ouden  man,  die  eenige  degens  onder  een  zijner  armen  draagt. 

Schuins    tegenover  gezegde  steeg,    wier   oorspronkelijke 


1)  Men  zie  over  deze  brug  Van  Heurn  Historie  III  blz.  401. 


—     72     — 

naam   was   het   Sullen-  of  Solsstraatje,  stond  oudtijds  aan  de 
Orthen  straat 

a.    De  St.  Eloikapel. 

(No.  70.) 

Deze  kapel  moet,  zooals  haar  bouwstijl  ook  aanduidde, 
reeds  vóór  eenige  eeuwen  zijn  gebouwd  geweest,  daar  toch 
Wouter  van  Oeckel  bij  zijn  testament  van  5  December  1394 
haar  met  het  erf,  waarop  zij  stond,  bestemde  voor  het  St.  Eloys- 
gasthuis,  dat  door  hem  daarbij  in  het  leven  werd  geroepen  tot 
een  tehuis  voor  zeven  oude  vrouwen ;  dit  oudvrouwenhuis  werd 
gebouwd  achter  deze  kapel  en  bleef  daar  staan  tot  dat  het 
werd  afgebroken  tot  het  maken  van  de  straat  de  Smalle  Haven ; 
het  is  alstoen  of  later  overgebracht  naar  het  Groot  Begijnhof 
en  daarna  naar  de  Choorstraat  te  den  Bosch. 

In  de  St.  Eloikapel  stond  maar  één  altaar;  het  was 
aan  den  H.  Eligius  toegewijd. 

Toen  de  stad  den  Bosch  zich  in  1629  aan  de  Staatschen 
had  moeten  overgeven  en  dientengevolge  de  uitoefening  van 
den  Katholieken  godsdienst  aldaar  verboden  was  geworden, 
werd  deze  kapel  ook  aan  hare  bestemming  onttrokken  en  richtte 
de  Kegeering  dier  stad  haar  eerst  in  tot  een  turf  magazijn  voor 
het  corps  de  garde,  later  tot  eene  schuur  voor  de  berging  van 
de  stadsturf,  hout,  steen  en,  kalk,  enz.  1);  naderhand  maakte 
zij  er  een  aschhuis  van  tot  berging  van  de  asch,  die  de  aan- 
nemers van  den  stedelijken  reinigingsdienst  hadden  weg  te 
voeren,  waarom  die  kapel  toen  genoemd  werd  de  stadsaschschuur. 
In  het  jaar  1765  was  deze  kapel  zoo  bouwvallig,  dat  hare 
muren  met  palen  moesten  gestut  worden ;  de  Regeering  der  stad 
brak  haar  daarom  toen  af,  evenals  het  daarnaast  Noordwaarts 
staand  huis  de  Eoode  Leeuw.  Dit  huis  behoorde  in  den  aanvang 
der  16e  eeuw  aan  de  echtelieden  Jan  de  Cock  Gijsbertszn.  en 
Barbara  van  Kelmis;  hunne  kinderen,  zijnde:  Gijsbrecht,  Jacob, 


1)  Van  Heurn  Historie  II  blz,  125. 


—     73     — 

Margriet  weduwe  van  Jan  van  Breugel,  Barbara,  Lysbeth  weduwe 
van  Jan  Sadorvül,  Kathelyne  huisvrouw  van  Jor.  Vyth  Herel  en 
Marie  huisvrouw  van  Jan,  den  zoon  van  Jan  Thomaszn.,  ver- 
kochten 20  December  1544  1)  7k  in  dat  huis,  dat  alstoen  om- 
schreven werd  als:  eene  huysinge  met  poorten,  plaetsen,  hove, 
afterhuis  ende  gronden,  staande  in  de  Orthenstraat  tusschen 
Ste.  Loyscapelle  aldaar  ex  uno  en  het  huis,  genaamd  de  Ploech, 
toebehoorende  aan  de  Wede.  Jan  van  Stryp  en  hare  kinderen, 
ex  alio  en  zich  achterwaarts  uitstrekkende  tot  aan  de  Dieze, 
aan  hunne  zuster  Anna,  huisvrouw  van  Joost  van  Oss  Arndszn, 
die  daarin  als  erfgename  harer  ouders  reeds  Vs  had;  de 
kinderen  van  laatstgenoemde  echtelieden,  zijnde  Bela,  Antonia, 
Johanna  huisvrouw  van  Wouter  Scellens  Dirckszn,  Leonard, 
Johan,  Mechteld,  Barbara  en  Elisabeth  van  Oss,  verkochten  dit 
huis  weder  aan  Henrick  Kemp  Janszn  senior,  van  wien  het 
erfde  diens  zoon  Ambrosius  Kemp ;  van  dezen  erfden  het  diens 
broeders  en  zuster  :  Nycolaus,  Cornelius  en  Elisabeth  Kemp, 
welke  laatste  de  echtgenoote  was  van  mr.  Henrick  Oliviers 
van  Berchuysen,  den  zoon  van  Willem ;  zij  verkochten  het  20 
April  1575  2)  aan  Geertruid,  dochter  van  Dierck  van  Wyck 
Loeniszn  en  weduwe  van  genoemden  Ambrosius  Kemp;  deze 
verkocht  op  hare  beurt  den  laatsten  Maart  1610  3)  dit  huis, 
dat  nu  gezegd  wordt  te  zijn:  huis,  erf,  tuin,  achterhuis  en 
poort,  staande  tusschen  de  Kapel  van  St.  Eloy  en  het  Gasthuis 
ex  uno  en  het  erf  van  Catharina  wede.  Gerard  Janszn,  potten- 
bakker, ex  alio,  aan  Peter,  zoon  van  Peter  Goossenszn,  timmerman; 
den  16  October  1765  werd  de  stad  's  Bosch  eigenares  van  dit 
huis,  doordien  haar  politierentmeester  Wilhelmus  Bopp  het 
toen  voor  haar  kocht  van  Lambertus  van  de  Ven,  koopman  te 
den  Bosch,  als  gehuwd  met  Anna  Maria  van  der  Linden,  c.s.  4) 
Op  de  erven  van  de  St.  Eloykapel  en  het  huis  de  Eoode 
Leeuiu  bouwde  de  stad  den  Bosch  eene  nieuwe  stadsaschschuur, 


1)  Reg.  NO  168  f.  146  v*o. 

2)  Reg.  NO  224  f.  316. 

3)  Reg.  NO  308  f.  397  v«°. 

4)  Reg.  NO  579  f.  243. 


—      74     — 

die  zij  in  de  eerste  helft  der  19e  eeuw  ook  deed  afbreken, 
waarna  zij  naar  het  plan  van  J.  H.  Laffertée,  leeraar  der  K. 
Teekenschool  van  den  Bosch,  in  de  plaats  daarvan  deed  bouwen 
eene  korenbeurs,  ten  einde  daarin  over  te  brengen  de  destijds 
bloeiende  korenmarkt,  die  toen  ter  tijde  in  de  Hinthamerstraat 
ter  hoogte  van  de  Nedercluitsch-Hervormde  kerk  gehouden 
werd;  maar  die  markt  liet  zich  niet  verplaatsen  en  verliep 
dientengevolge  geheel  en  al  toen  de  Raad  van  den  Bosch  die 
in  de  Korenbeurs  deed  houden.  Dit  gebouw  is  daarop  dooi- 
de gemeente  den  Bosch  tot  verschillende  doeleinden  verhuurd 
geworden  met  uitzondering  van  deszelfs  binnenplaats,  waarop 
tot  vóór  een  paar  jaren  geleden  om  de  14  dagen  op  de 
Woensdagen  linnenmarkt  werd  gehouden.  Thans  dient  dit  ge- 
bouw sedert  het  jaar  1909  tot  commissariaat  van  Politie.  Aan 
de  Zuidzijde  van  hetzelve  bevindt  zich  een  gang,  waarvoor  aan 
den  straatkant  eene  poort  staat,  boven  welke  tot  vóór  een 
40  jaren  geleden  zich  een  steen  bevond,  waarin  was  uitge- 
houwen een  wapen  geheel  gelijk  aan  dat  der  adellijke  familie 
van  Wijnbergen;  het  is  mij  niet  gebleken  dat  deze  familie 
met  de  St.  Eloykapel  of  het  Zuidwaarts  daarnaast  staand 
huis,  tusschen  welke  gebouwen  bedoelde  gang  lag,  iets  had  uit 
te  staan;  wel  vond  ik  in  Reg.  n°  427  f.  146,  dat  in  1647  Jor 
Richard  van  Theuven,  luitenant  onder  den  kapitein  Dimmer, 
aan  den  bakker  Willemsen  verkocht:  een  huis  met  gang  daar 
naast,  staande  en  gelegen  tusschen  de  St.  Eloikapel  en  het 
huis  het  Gulden  Vlies  en  door  hem  gekocht  geweest  van  de 
Weel2,  de  Dolia,  zoodat  de  mogelijkheid  bestaat,  dat  bedoeld 
wapen  het  zijne  was. 

b.    Het  Aard  van  Avennes  Mannengasthuis. 

(N°.   57.) 

Schuins  tegenover  de  St.  Eloikapel  stond  dit  oudmannen- 
huis,  dat  in  1396  door  Aard  van  Avennes  (of  van  Au  wen)  ge- 


—     75     — 

sticht  was  voor  tien  mannen  boven  de  40  jaren,  die  zoo  arm 
moesten  zijn,  dat  zij  van  deur  tot  deur  hun  brood  moesten  bedelen 
of  van  de  Armen  onderhouden  worden,  en  waartoe  hij  alstoen 
bestemde  het  huis,  dat  destijds  gezegd  werd  te  staan  buiten  de 
poort,  gewoonlijk  genaamd  de  Peter  Scatspoort,  in  de  richting 
van  cle  plaats,  genaamd  het  Muntelken,  tusschen  de  huizen  van 
de  erven  van  Henrick  van  Amersoyen  ex  uno  en  dat  van  den 
timmerman  mr.  Henrick  van  den  Venne,  ex  alio,  en  dat  door 
hem  gekocht  was  van  Elisabeth,  dochter  van  Amelis  Meyssen- 
zoen.  In  dit  huis  werd  dat  gasthuis  opgericht.  Ten  tijde  van 
mr.  J.H.  van  Heurn  werden  er  maar  vier  oude  mannen  in  ver- 
pleegd en  tengevolge  van  het  Decreet  van  den  Franschen 
Prefect  van  28  December  1811,  (Journal  du  Departement  des 
Bouches  du  Rhin  van  10  Jan.  1812),  is  het  opgeheven  geworden. 

c.    De  Bellaar d. 

Het  huis  van  Herman  de  Ruyter. 
(N°.  55.) 

Dit  huis,  dat  naast  laatstgezegd  gasthuis  Marktwaarts 
stond,  was  in  de  tweede  helft  der  16e  eeuw  het  eigendom  van 
Herman  de  Ruyter,  die  in  de  Bossche  troebelen  van  de  jaren 
1566  en  67,  als  behoorende  tot  de  Hervormden  van  die  stad, 
aldaar  eene  groote  rol  speelde  en  die  vooral  vermaard  is  ge- 
worden, doordien  hij  op  Zaterdagavond  9  December  1570,  als 
Franciscaner  monnik  verkleed,  op  last  van  Prins  Willem  den 
Zwijger  het  slot  Loevestein  bij  verrassing  innam  ;  hij  kon  dat 
echter  niet  lang  voor  dezen  behouden,  want  reeds  op  Dinsdag 
19  December  daaraanvolgende,  des  voormiddags  omstreeks  11 
uren,  werd  het  stormenderhand  door  de  Spanjaarden  herwonnen 
en  stierf  hij  daarbij  den  heldendood,  niet  tengevolge  van 
het  in  de  lucht  laten  springen  van  het  kasteel,  zooals  de  le- 
gende   er   later   van    heeft    gemaakt  —  daarvan  is  toch  niets 


—     76     - 

waar, —  maar  doordien  de  Spaansche  soldaten  hem  doodden  1), 
of,  zooals  zijn  tijdgenoot  Michiel  van  Ysselt  schreef  in  diens 
Historici  sui  temporis  blz.  237  :  multitudine  tandem  hostium 
obrutas  occiditur  et  ipse ;  zij  sloegen  hem  daarop  het  hoofd 
af  en  namen  het  mede  naar  den  Bosch,  waar  zij  in  contumeliam 
amicorum  cognatorumque  omnium  het  op  de  Markt  op  het 
schavot  plaatsten,  waarop  het  lang  moeten  hebben  gestaan. 

Is  het  alzoo  niet  waar,  dat  Herman  de  Ruyter  den 
dood  voncl  door  het  in  de  lucht  vliegen  van  het  slot  Loeve- 
stein,  evenmin  is  het  waar,  dat,  zooals  eenige  geschiedschrij- 
vers, o.  a.  van  Slichtenhorst,  beweren,  hij  uit  een  adellijk 
Geldersen  geslacht  gesproten  zoude  zijn.  Hij,  die  slechts  ossen- 
kooper  of  ossenweider  van  zijn  ambacht  was,  was  niet  van 
adel  en  evenmin  van  Geldersche  afkomst ;  hij  behoorde  tot 
eene  Bossche  burger  familie  en  was  zelf  ook  Bosschenaar. 

De  oudst  bekende  van  zijn  geslacht  was  Henrick  de 
Ruyter,  welke  een  zoon  had,  ook  genaamd  Henrick  de  Ruyter, 
die  in  1506  reeds  was  overleden  en  tot  echtgenoote  had 
Seynsa  2),  dochter  van  Petrus  Scellen  (of  Scellens)  en  Elisabeth, 
de  dochter  van  Dirck  Diepbeeck  ;  als  zijne  weduwe  deed  Seynsa 
in  dat  jaar  (Reg.  n°  101  f.  79)  afstand  van  tocht  eener  grondrente, 
gaande  uit  landerijen  te  Erp  gelegen,  aan  hun  beider  kinderen 
Henrick  en  Elisabeth  de  Ruyter.  Laatstgenoemde  Henrick  de 
Ruyter  had  tot  vrouw  Maria,  de  dochter  van  den  bierbrouwer 
Wouter  Koyten  Wouterszoon  en  Aleid ;  hij  en  zijne  zwagers  Goyart 
en  Wouter  Koyten  verkochten  in  1512  voor  Schepenen  van 
den  Bosch  (Reg.  n°  108  f.  229)  3A  in  een  huis,  erf  en  steenen  brug, 


1)  Dr.  J.  Acquoy  Herman  de  Ruyter  blz.  48  en  Dr.  C.  R.  Hermans. 
Verzameling  van  Kronijken  blz.  307. 

2)  Zij  was  in  eersten  echt  gehuwd  geweest  met  N.  Ponthenier  ge- 
naamd Kepkens,  uit  welken  echt  geboren  werd  een  zoon  Willem  genaamd. 
In  1502  deed  zij  voor  Schepenen  van  den  Bosch  (Reg.  no  96  f.  304)  afstand 
van  tocht  van  een  huis  op  het  Hinthamereind  te  den  Bosch  aan  genoemden 
zoon,  alsmede  aan  hare  dochter  uit  haar  tweede  huwelijk,  Elisabeth  de 
Ruyter  geheeten;  deze  laatste  verleende  daarop  eene  grondrente  uit  de 
helft  van  een  huis  en  erf,  staande  in  gezegde  straat,  door  haar  geërfd  van 
haren  grootvader  Henrick  de  Ruyter. 


—  11  — 

staande  en  gelegen  aldaar  ter  plaatse  genaamd  die  Zyle  (thans 
geheeten  Achter  het  verguld  harnas)  tusschen  het  huis  van 
den  timmerman  Jan  van  Lyt,  ex  uno  en  de  Dieze  ex  alio, 
aan  Jan  Hermanszn  van  den  Wande,  weduwnaar  van  hunne 
genoemde  moeder  Aleid. 

Deze  Henrick  de  Ruyter  was  in  1531  reeds  dood,  daar 
toen  zijne  vrouw  als  zijne  weduwe  met  hun  beider  zoon  Hen- 
rick de  Kuyter  voor  Schepenen  van  den  Bosch  aan  de  Wed. 
Jan  van  Kempen  geld  verklaarde  schuldig  te  zijn  (Reg.  no  141 
f.  282,  alsook, Reg.  n°  140  f.  33  vso>). 

Laatstbedoelde  Henrick  de  Ruyter  huwde  met  Christina, 
dochter  van  den  bierbrouwer  Jan  Hermanszn  van  Duimen, 
bijgenaamd  Hensken  Pi  aderkans  (of  Pleyerkans)  1)  en  Agatha, 
de  dochter  van  Henrick  Jonckers  Gooswijnszn.  Zijn  schoon- 
vader Jan  van  Duimen  zal  zijn  beroep  van  bierbrouwer  uit- 
geoefend hebben  in  het  huis,  genaamd  in  den  Leu(w)i  staande 
tegenover  de  tegenwoordige  Protestantsche  kerk  te  Berlicum, 
daar  hij,  zooals  wij  hieronder  zullen  zien,  eigenaar  was  van 
dat  huis,  waartoe  ook  een  brouwhuis  behoorde ;  na  zijnen  dood 
zette  zijne  weduwe,  Agatha  Jonckers,  de  bierbrouwerij  voort, 
doch  stak  zich  daardoor  in  schulden,  waarvoor  zij  op  cle  Ge- 
vangenpoort te  den  Bosch  gegijzeld  werd;  hare  schoonzoons 
namen  daarop  op  zich  die  schulden  te  betalen  onder  verplich- 
ting harerzijds  van  zonder  hun  consent  geene  schuldeu  meer  te 


1)  Jan  van  Duimen,  zoon  van  Herman  Sceellren,  verleende  1515 
voor  Schepenen  van  den  Bosch  (Reg.  no  111  f.  218)  eene  grondrente  uit 
een  erf,  gelegen  te  Berlicum  tegenover  de  kerk,  alsmede  uit  een  1/3  in  een 
huis  met  erf,  staande  achter  het  Minderbroederklooster  te  den  Bosch  en 
zich  achterwaarts  uitstrekkende  tot  aan  de  Dieze,  welk  1/3  hij  had  ver- 
kregen door  zijn  huwelijk  met  Agatha,  de  dochter  van  Henrick,  den  zoon 
van  Gooswijn  Jonckers;  hij  en  zijne  medegerechtigden  verkochten  28  Jan. 
1515  (Reg.  no  111  f.  279)  dit  huis  met  erf,  dat  toen  was  huis,  erf,  ledige 
plaats  en  gang,  staande  tusschen  het  huis  van  Alexander  die  Goutsmit  en 
den  Nobel,  toebehoorende  aan  Nicolaus  van  Delft  Janszn.,  ex  uno  en  het 
huis  van  Willem  Janszn.  Moei,  ex  alio,  aan  dezen  laatste. 

Dezelfde  Jan  van  Duimen  als  man  van  Agatha  Jonckers  verleende 
1519  voor  Schepenen  van  den  Bosch  (Reg.  no  116  f.  189)  eene  grondrente 
uit  huis,  erf,  stal  en  andere  gebouwen  en  plaats,  gelegen  tegenover  de 
kerk  te  Berlicum. 


—     78      — 

zullen  maken,  zooals  blijkt  uit  eene  Bossche  Schepenakte  van 
18  December  1528  (Reg.  n°  135  f.  261,)  waarin  staat,  dat 
vermits  Agatha  wede.  1)  Jans  van  Duimen,  die  men,  doen  hy 
leefde,  gemeynlick  noempden  Hensken  Pladerkans,  involveer t 
ende  gehouden  is  in  diverssche  sculden  ende  ter  causen  van 
denwelcken  zy  langen,  mennigen  tijt  alhier  opter  poirten  ge- 
seten heeft  ende  aldair  oick  vertheert  124  Carolus  guldens 
ende  alsoe  dat  dese  voirs.  somme  met  noch  meer  andere  di- 
versche  sommen  ende  sculden,  tsamen  byeen  getoigen,  belopen 
die  somme  van  driehondert  ende  vierdalven  guldens,  zoo  zijn 
overeengekomen  zij  ter  eenre  en  Henrick  die  Ruyter  als  man 
van  Cristyne  en  Adriaen  Vendicx  als  man  van  Margriet,  dochters 
van  haar  en  Jan  van  Duimen,  dat  zij,  Agatha,  aanstonds  zal 
verkoopen  den  brouwketel,  door  haren  man  achtergelaten  en 
daarvoor  een  kleineren  in  de  plaats  te  koopen;  dat  zij  zal 
verkoopen  van  haar  huisraad  het  gevoegelijkste,  zooals  koperen 
vaten,  doch  geene  bedden,  alsmede  het  zilverwerk,  zich  be- 
vindende ten  huize  van  Anthonis  die  Wael  2) ;  dat  hare  schoon- 
zoons ten  haren  behoeve  geld  zullen  opnemen,  maar  dat  zij 
zich  daarentegen  verbindt  om  zonder  hun  consent  geene  schulden 
meer  te  maken.  Haar  schoonzoon  Henrick  de  Ruyter  nam  daarop 
geld  op  bij  de  Karthuizers  te  Vught.  Den  21  Juni  1539  deed 
zij  voor  Schepenen  van  den  Bosch  (Reg.  nc  153  f.  367)  afstand  van 
tocht  van  een :  huis,  erf,  stal,  schop,  brouwhuis,  plaats  en  boom- 
gaard, genaamd  in  den  Leu(w),  staaude  en  gelegen  te  Berlicum 
tegenover  de  kerk  aldaar  tusschen  het  erf  van  Sebastiaan  van 
der  Cuylen  ex  uno  en  dat  van  Everard  Claeszn  die  Potter  3) 


1)  Zij  was  toen  reeds  hertrouwd  met  Jacob  Pauwels,  daar  zij  toch 
19  Dec.  1528  voor  Schepenen  van  den  Bosch  (Reg.  no  133  f.  593)  met  mach- 
tiging van  dien  tweeden  man  aan  Johan  van  Vladeracken,  heer  van  Geffen, 
als  man  van  Anna,  verhuurde  twee  stukjes  land,  gelegen  te  Berlicum  in 
den  Gloot  in  het  goed  tot  het  Personaatschap  van  Berlicum  behoorende, 
alsmede  een  daaraan  gelegen  weideveld. 

2)  Anthonis  die  Wael  genaamd  Jonckers  bezat  het  huis  de  Zwarte 
Arend,  staande  aan  de  Markt  te  den  Bosch.  Hij  was  zoon  van  Petrus  en 
Aleid,  de  dochter  van  Gooswijn  Jonckers. 

3)  De  naam  Potter  was  oudtijds  eene  afkorting  van  het  woord 
pottenbakker. 


—     79     — 

van  Brussel  ex  alio,  zich  achterwaarts  uitstrekkende  tot  aan 
de  erven  van  Jan  Aben  Henrickszn  en  Roelof  Henrickszn,  — 
aan  Adriaen  Vendicx  Petruszn  als  man  van  Margriet  en  Henrick 
die  Ruyther  Henrickszn  als  man  van  Cristyne,  dochters  van 
haar  en  haren  man  Jan,  —  waarop  dezen  dat  goed  ver- 
kochten aan  Henrick,  zoon  van  Jan  Vuchs  en  Petrus,  zoon 
van  Roelof  Janszn,  die  het  weder  verkochten  aan  Henrick 
Gijsbertszn  van  Rode. 

Genoemde  Agatha  wede.  van  Duimen  deed  in  1541 
(Reg.  n°  158  f.  388)  afstand  van  tocht  van  land,  gelegen  te 
Berlicum  ter  plaatse  genaamd  de  Veedijk,  aan  hare  dochter 
Margriet,  de  echtgenoote  van  Adriaen  Vendicx  Petruszoon, 
wiens  naam  nu  gespeld  is  Vennicx. 

Henrick  de  Ruyter,  haar  andere  schoonzoon,  verleende 
in  1540  voor  Schepenen  van  den  Bosch  (Reg.  n°  159  f.  77) 
eene  grondrente  uit  land,  gelegen:  infra  libertatem  oppidi  de 
Buscoducis  ad  locum  dictum  Eynhouts  inter  campos  ibidem, 
dictos  die  gemeyn  pepers,  ex  uno  et  inter  hereditatem,  Eyn. 
houts  vocatam,  tendens  ab  aggere,  communiter  den  Koedyck 
nuncupato,  ad  campum,  dictum  den  Vliedert, 

In  1544  kocht  hij  voor  Schepenen  van  den  Bosch  (Reg. 
n°  165  f.  333)  eene  bouwhoeve,  gelegen  te  Rosmalen  ter  plaatse 
genaamd  Eijndhtjnens  (of  Eijndhijndens).  In  1548  verkocht  hij 
voor  Schepenen  van  die  stad  (Reg.  n°  175  f.  183)  de  helft 
van  een  stuk  land,  gelegen  op  de  Spqrkt  te  Rosmalen  en  in 
1550  deed  hij  dit  met  ander  land,  dat  in  die  gemeente  was 
gelegen.     (Reg.  n°  182  f.  113  vso). 

Den  3  October  1549  kocht  hij  van  Jan  Smeets  Peterszn, 
als  man  van  Heylwig,  dochter  van  Raese  Persoons  genaamd 
's  Graets,  ten  overstaan  van  Schepenen  van  den  Bosch  (Reg. 
n°  179  f.  218  vso)  het  huis  de  Bellaar  d,  dat  toen  aldus  om- 
schreven werd:  domus,  area,  ortus  ac  domus posterior,  genaamd 
den  Bellart,  staande  in  de  Orthenstraat  tusschen  een  huis  van 
het  St.  Geertruiklooster  ex  uno  en  het  Arnts  van  Ouden  Gasthuis 
ex  alio  en  zich  achterwaarts  uitstrekkende  tot  aan  de  Dieze. 


—      80     — 

Hij  had  van  zijne  vrouw  Christina  van  Duimen,  die  in 
het   jaar    1556    reeds   weduwe  van  hein  was,  deze  kinderen  : 

a.  Henrick  de  Ruyter,  die  huwde  met  Anna  Vuchts,  doch- 
ter van  Nicolaas  Wouterszn,  raad  van  den  Bosch  ;  hij  kocht  den 
21  Februari  1559  met  zijnen  zwager  Jacob  Janszn  Heeren  een  huis 
met  erf  te  Orthen,  waarvan  hij  de  onverdeelde  helft  in  1567  weder 
verkocht  en  in  datzelfde  jaar  verleende  hij  als  man  van  zijne 
gezegde  vrouw  eene  grondrente  uit  een  kamp  lands,  genaamd 
de  Werffertkamp,  gelegen  in  de  Vrijheid  van  den  Bosch  bij 
de  Pomp  en  de  Pompgrave,  aan  Geertrui  wede.  van  Cornelis 
Pels  (Reg.  van  den  Bosch  n°  215  fos.  164  en  347).  In  1560 
had  hij  reeds  als  man  zijner  meergezegde  vrouw  voor  Schepe- 
nen van  den  Bosch  (Reg.  n°  206  f.  89)  land  onder  Hintham 
verkocht  en  den  9  Februari  1565  verkocht  hij  voor  Schepenen 
alsvoren  (Reg.  n°  213  f.  227)  aan  zijnen  genoemden  zwager 
een  huis,  staande  in  de  Orthenstraat  te  den  Bosch  tegenover 
het  St.  Geertruiklooster,  (aan  weerszijden  tusschen  het  huis  van 
Dirck  Symonszn),  dat  hij  17  Juli  1556  had  gekocht  van  Bar- 
bara  van  Balen  wede.  van  Jan  Lambertszn  Rembouts  (Reg. 
n°  197  f.  346).    Het  is  onbekend  of  hij  kinderen  naliet. 

b.  Aleid  de  Ruyter,  huwde  den  slachter  Jacob  Heeren 
JanJacobszn,  wien  zij  deze  kinderen  schonk:  1.  Henrick  Heeren, 
in  1574  nog  onmondig;  2.  Maria  Heeren,  huwde  met  Frans 
Berckmans. 

Hij  hertrouwde  met  N.  N.,  die  hem  een  zoon  Jan  zal 
geschonken  hebben. 

c.  Johanna  de  Ruyter,  huwde  met  Antonis  van  Erp, 
zoon    van  Henrick  die  Leeuwe  genaamd  van  Erp. 

d.  Herman  de  Ruyter,  in  1556  en  57  nog  onmondig, 
over  wien  nader. 

e.  Maria  de  Ruyter,  in  1556  nog  onmondig,  huwde  met 
Peter  Voirwerck,  koopman  in  zeemleder  te  Antwerpen.  Voor 
Schepenen  van  den  Bosch  (Reg.  n°  237  f.  76)  verkocht  hij 
24  Sept.  1572  al  de  goederen  zijner  vrouw  aan  zijnen  kouden 
zwager  Antonis  van  Erp  bij  eene  akte,  die  luidt  als  volgt: 


—     81     — 

Henrick  Willem  Herinx  als  gemecht  tot  's  geens  navol- 
gende is  uuyt  crachte  der  machte  van  zeeckere  procuratie- 
brieven  van  bourgermeesters,  scepen  ènde  raidt  der  stadt  van 
Antwerpen  enz.,  hem  Henrick  dairinne  van  Peetere  Voirwerk, 
coopman  van  zeemeleder,  ingeseten  poirter  der  stadt  voirs  ende 
Marye  Euyters,  dochtere  wylen  Henrix  die  Ruyter,  zyne 
wittige  huysvrouw,  in  deselve  procuratiebrieven  gegeven 
ende  verleent,  enz.,  —  alle  alsulcke  onroerende  ende  erffe- 
lvke  goederen,  huysen,  chijnsen,  renten,  beempden,  landen 
ende  gronden  van  erven,  hoedanich  die  wesen  mogen,  ende 
alomme  wair  ende  tot  wat  plaetssen  die  gelegen  ende  be- 
vonden sellen  mogen  worden,  enz.,  als  die  voirs.  Marie 
Ruyters  ennichsins  toecomen  ende  verstorven  mogen  wesen 
mits  die  doot  ende  afflyvieheit  des  voirs.  wylen  Henrix  die 
Ruyter,  hairs  vaders  ende  wylen  Christynen  Jans  Pleyercans 
dochter,  heur  moeder,  —  heeft  hy  wittelijck  ende  erffelijck 
opgedragen  meesteren  Jacoppen  Donck  tot  behoeft*  van  Antho- 
nissen  van  Erpe. 

De  sub  a — e  genoemde  kinderen  de  Kuyter  verkochten  suc- 
cessievelijk hun  ouderlijk  goed.  Zoo  verkochten  zij  in  1556  land, 
gelegen  te  Berlicum  ter  plaatse  genaamd  Hasselt,  nadat  hunne 
moeder  ten  hunnen  behoeve  had  afstand  gedaan  van  den  tocht, 
dien  zij  daarop  had  (Reg.  n°  198  f.  225);  zoo  verkochten  in 
1559  (Reg.  n°  202  f.  367)  hunne  moeder  en  Petrus  Jonckers  Cor- 
neliszn.,  Henrick  Heeren  en  Gijsbert  Ysebrants  als  voogden  over 
hen,  daartoe  benoemd  bij  het  testament  van  hunnen  vader,  voor 
de  eene  V2  en  Jan  Henrickszn.  Rutten  als  man  van  Francisca 
en  Floris,  zoon  van  Gielis  Floriszn.  als  man  van  Laurentia, 
dochters  van  Adriaen  Vennicx  en  Margriet  van  Duimen,  voor 
de  andere  V2,  aan  mr.  Goyart  van  Vechel  Dirckszn  een  perceel 
weiland  en  een  perceel  bouwland,  naast  elkaar  gelegen  in  de 
parochie  van  Berlicum  ter  plaatse  genaamd  de  Veedijclc,  tus- 
schen  het  erf  van  den  kooper  en  dat  van  Roelof  de  Bever  en 
verkochten  in  1574  (Reg.  n°  222  f.  540)  Henrick,  Johanna  de 
Ruyter   hvr.    Antonis   van    Erp,    Maria    de  Ruyter  hvr.  Peter 

6 


—     82    — 

Voirwerck  en  de  voogden  over  de  hiervoren  sub  1  en  2  ge- 
noemde kinderen  Heeren,  zijnde  laatstgenoemde  Henrick 
de  Ruyter,  Antonis  van  Erp  voornoemd,  Henrick  Beyens 
en  Martinus  Poelmans,  de  voormelde  bouwhoeve,  gelegen 
ter  plaatse  genaamd  Eyndhijnens  bij  de  Mutse  onder  Ros- 
malen en  toen  verhuurd  zijnde  aan  Roelof,  zoon  van  Arnd 
Vastaerts.  Ook  de  Bellaard  werd  door  de  kinderen  de  Ruyter 
van  de  hand  gedaan,  zooals  blijkt  uit  de  navolgende  Bossche 
Schepenakte  van  16  December  1573  (Reg.  n°    222  f.  546): 

„Alsoe  Christine  naegelaten  weduwe  wilner  Henricxdie 
Ruyter,  soone  wilner  Henricx  die  Ruyter,  die  tochte  haercom- 
peterende  in  huys,  erve,  hoff  ende  afterhuys,  gelegen  inne 
's  Hertogenbossche  in  de  Orthenstraet  tusschen  beyde  de 
poorten  aldaer,  genoempt  den  bellart,  tussen  erffenisse  des 
convents  van  Sinte  Gertruyden  binnen  der  voirs.  stadt  ter 
eene  syden  ende  tussen  erffenisse  eens  gasthuys,  genoempt 
Aerts  van  Auwen  gasthuys,  ter  andere  syden,  streckende  van 
de  voirs.  straet  totten  gemeynen  water  daerachter  loopende, 
die  diese  genoempt,  hadde  wittelick  opgedragen  Henricken 
ende  Hermannen,  gebroederen,  soonen  Cristine  ende  wilner 
Henricx  die  Ruyter  voorsr.  tot  behoeff  van  hen  ende  tot 
behoeff  Anthonissens  van  Erpe  Henricxzn,  wittich  man  ende 
momber  van  Jenneken,  sijnre  huysvrouw  ende  Peters  Voirwerck, 
wittich  man  ende  momboir  van  Marykenen,  sijnre  huysvrouwe, 
dochteren  Cristine  ende  wilner  Henricx  die  Ruyter  voors,  ende 
alnoch  tot  behoeff  Henricx  ende  Maryckens,  onmundige  kijnderen 
Jacops  Heeren,  van  denselven  Jacoppen  ende  Aleyden,  sijnre 
huysvrouwe,  dochtere  Cristine  ende  wilner  Henricx  die  Ruyter 
voirs.,  tsamen  verweet,  ende  alsoo  daernae  die  voirs.  Herman 
die  Ruyter  voor  hem  selven  ende  alnoch  dieselve  Herman  als 
gemechticht  uuyt  crachte  der  machte  hem  van  Anthonissen  van 
Erpe  ende  Peeteren  Voirwerck  in  seeckere  procuratiebrieven 
der  Burgemeesteren,  Scepenen  encle  Raedt  der  stadt  van  Ant- 
werpen gegeven  ende  verleent  ende  Jacop  Heeren,  Reyner, 
soone   wilner   Peter    Reynerszn,  Jan  Heeren  ende  Herman  die 


—     83     — 

Ruyter  voirs.  als  tutoren  ende  momboiren  des  voirs.  Henricx 
ende  Maryckens,  onmundige  kijnderen  Jacops  Heeren  encle  wilner 
Aleyts  voirs.  ende  inne  dien  name  gemechticht  uuyt  crachten 
der  machten  hen  in  sekere  mombaersbrieven  der  Scepenen  van 
's  Hertogenbossche  gegeven  ende  verleent,  opt.  voirs.  huys, 
erve,  hoff  ende  achterhuys  met  synen  rechten  ende  toebehoirten 
tot  behoeff  des  voirs.  Henricx,  soone  Cristine  ende  wilner 
Henricx  die  Ruyter  voirs.,  erffelick  hadden  vertegen  helmelinge 
inne  manieren,  inne  dien  gewoenlicken  sijnde,  gelijck  inne 
Scepenenbrieven,  wesende  van  der  dato  19  der  maent  Julij 
1566"  1)  enz.,  zoo  verkoopt  genoemde  zoon,  Henrick  de  Ruyter 
n.1.,  3/ö  in  het  huis  de  Bellaar d  aan  Peter  van  Antwerpen, 
zoon  van  wijlen  Peter  van  Antwerpen,  waarna  hij  ook  op 
dienzelfden  dag  aan  dezen  nog  Vs  in  dat  huis  verkocht,  terwijl  hij 
en  genoemde  Anthonis  van  Erp  zich  verbonden,  dat  zij  hem  binnen 
de  twee  eerstkomende  jaren  nog  het  laatste  Vs  zouden  leveren. 
Laatstgemelde  akte  en  de  daarin  aangehaalde  akte  van 
19  Juli  1566  konden  geen  effekt  sorteeren,  omdat  zij  valsche- 
lijk  waren  opgemaakt  ten  einde  ongedaan  te  maken,  dat  het 
huis  de  Bellaard,  dat  door  Herman  de  Ruyter  van  zijnen  vader 
geërfd  was  en  ten  zijnen  laste  was  verbeurd  verklaard, 
geconfisceerd  bleef.  Die  confiscatie  had  in  1567  plaats  gehad, 
omdat  Herman  de  Ruyter,  van  wien  de  Graaf  van  Megen  aan 
Margaretha  van  Parma  schreef,  dat  hij  un  principal  geidx 
van  den  Bosch  was,  die  stad  had  in  handen  gebracht  van  den 
Prinsgezinden  kapitein  Anthonis  van  Bombergen,  zooals  dit 
o.  a.  blijkt  uit  de  navolgende  getuigenis  van  Goeswijn  Pijnappel, 
stadhouder  van  van  Brecht,  den  Hoogschout  der  stad  en  Meierij 
van  den  Bosch  2)  :  „Herman  de  Ruytere,  geweest  hebbende  een 
ossencoopere  ende  gewoent  hebbende  in  de  Ortenstraete  omtrent 
Sinte  Geertruyden  cloostere,  dewelcke  met  zijnder  huysvrau  te 
huwelicke  wel  gehadt  heeft  omtrent  drie  duysent  gulden,  maer 
wat  hy  nu  heeft  en  weet  hy,  deponent,  nyet ;  welcke  Herman 

1)  Reg.  No  214  f.  347. 

2)  Prosper  Guypers-van  Velthoven  Documents,  blz.  300. 


—    84     - 

den  capiteyn  Bombergen  inne  (den  Bosch)  gebracht  heeft  en- 
de  naermaels  hem  gedragen  heeft  als  schouteth  des  voerschre- 
ven  Bombergen,  welcke  Herman  geweest  is  diegene,  die  geattes- 
teert  heeft  ende  den  volcke  van  den  Bossche  te  kennen  gegeven, 
hoe  dat  hy  present  ende  aen  is  geweest,  daer  die  Prince  van 
Oraengnen,  die  Grave  van  Hoochstraten  ende  die  Heere  van 
Brederode  den  voerschreven  Bombergen  last  ende  bevel  hadden 
gegeven  om  hem  alhier  binnen  deser  stadt  (van  den  Bossche)  te 
vindene  ende  't  gouvernement  derselver  t'aenveerdene,  ende  dat  de 
voerschreve  heeren  hem  toegeseght  hadden  hem  zyne  com- 
missie naer  te  zeyndene,  gelijck  't  selve  eenen  yegelicken  notoir 
is,  ende  daeraff  oick  eene  gemeyne  fame  ende  gesach  is,"  enz. 
Blijkens  de  Rekeningen  der  verbeurdverklaringen  te 
den  Bosch  van  3  Febr.  1567/68  —  30  Sept.  1582,  berustende  in 
het  Rijksarchief  te  Brussel,  werd  het  huis  de  Bellaard,  dat 
daarin  gezegd  wordt  te  zijn  dat  van  Herman  de  Ruyter,  door 
het  Domein  voor  fl  50  'sjaars  veihuurd  aan  Loenis  van  Wyck 
en  werd  het  volgens  eene  Schepenakte  van  den  Bosch  van  12 
Juni  1581  (Reg.  n°.  238  f.  421  vso)  door  hetzelve  8  Maart 
1580  gerechtelijk  verkocht  aan  Elisabeth  weduwe  van  Mathijs 
van  den  Wiel.  Kon  Herman  de  Ruyter  alzoo  zijn  vaderlijk 
huis  niet  buiten  de  verbeurdverklaring  houden,  beter  zal  hem 
dit  gelukt  zijn  met  zijn  roerend  vermogen,  want,  zooals  blijkt 
uit  Prosper  Cuypers  t.  a.  p.  blz.  558,  kon,  nadat  hij  den  11 
April  1567  met  Anthonis  van  Bombergen  den  Bosch  had  ver- 
laten, de  Hoogeschout  van  Brecht  in  zijn  huis  de  Bellaard 
niets  anders  in  beslag  nemen  dan:  een  houten  slaepcoetsse, 
open  met  gesneden  werck,  deivelcke  geschat  was  op  24  Carolus 
gulden.  Het  huis  in  de  drie  nobelen,  dat  in  den  Bosch  in  de 
Vughterstraat  stond,  en  dat  zijne  na  te  melden  vrouw  hem  had 
ten  huwelijk  gebracht,  had  Herman  de  Ruyter  reeds  in  1564 
buiten  het  bereik  van  zijne  tegenpartij  gebracht  door  het  den 
20e  Februari  van  dat  jaar  (Reg.  n°  211  f.  221  vso)  te  verkoopen 
aan  Jan  van  Eek  Arndszn,  den  man  van  zijne  schoonzuster 
Peterken  Lievens  van  Mennen;  genoemde  van  Eek  machtigde 


—     85     — 

op  13  Juli  1579  voor  Schepenen  van  den  Bosch  Willem  Wels 
Willemszn.  om  dit  huis  te  verkoopen,  doch  mr.  Jan  Splinter  van 
Voorn,  rentmeester  der  confiscatiën  in  het  Kwartier  van  den  Bosch, 
vermeende,  dat  de  verkoop,  welke  Herman  de  Ruyter  daarvan 
had  gedaan,  maar  eene  schijnhandeling  was  geweest  en  legde 
daarom  beslag  op  dit  huis,  waardoor  genoemde  Wels  verhin- 
derd werd  het  te  verkoopen,  ook  tot  zijn  eigen  nadeel,  omdat 
hij  op  dien  verkoop  reeds  gelden  ten  behoeve  van  verscheidene 
onmondigen  had  voorgeschoten;  Wels  voornoemd  verzocht  als- 
toen  aan  den  Koning  van  Spanje  het  gelegd  beslag  op  te  heffen, 
dat  deze  toestond  mits  (hij  Wels)  doende  den  eedt  by  hem 
gepresenteert  in  zyne  iniendit,  voir  Syner  Majesteits  Commis- 
saris overgegeven  ende  dat  in  handen  desselfs  Commissaris, 
die  Syne  Majesteit  daertoe  hadde  gecommitteert ;  Wels  legde 
daarop  dien  eed  af,  waarna  de  Koning  genoemden  Rentmeester 
beval  het  arrest  op  te  heffen,  opdat  Wels  uit  de  opbrengst  van  het 
huis  zoude  kunnen  verhalen  wat  deze  als  momboir  over  verschei- 
dene onmondigen  had  voorgeschoten;  Wels  heeft  vervolgens 
uit  kracht  van  de  volmacht,  hem  door  genoemden  Jan  van  Eek 
verleend,  den  28  Februari  1584  1)  het  huis,  genaamd  in  de 
drie  nobelen,  dat  alstoen  werd  gezegd  te  staan  tusschen  dat 
van  den  Kanonik  der  St.  Janskerk  van  den  Bosch,  mr.  Peter  van 
den  Water,  Markt  waar  ts  ex  uno  en  dat  van  Jan  2),  den  zoon 
van  wijlen  Lieven  Peterszoon  van  Rode,  ex  alio,  verkocht 
aan  Margaretha,  de  weduwe  van  genoemden  Jan  van  Rode  3). 

1)  Reg.  No   238  f.  358. 

2)  Dit  huis,  toen  genaamd  de  Witte  Leeuw,  had  deze  21  Augustus 
1564  gekocht  van  genoemden  Jan  van  Eek  Arndszn.,  als  man  van  Peterken 
Lievens  van  Mennen. 

3)  Haar  zoon  Jan  van  Roye  (of  Rode)  had  tot  vrouw  Margriet 
Geubels,  die  toen  zij  weduwe  van  hem  was  het  huis  in  de  drie  nobelen 
den  2  Mei  1594  verkocht  aan  Nicolaas  Janszn.  Donckers ;  diens  erven  ver- 
kochten het  in  1635  aan  Gerard  Lievens,  koopman  in  wollen  lakens.  Den  15 
Juli  1658 verkochten  de'executeurs  van  het  testament  van  Hesthervan  Griens- 
ven  dit  huis,  dat  toen  gezegd  werd  te  staan  tusschen  de  huizen  de  Engel 
en  de  Rollewagen,a.dLn  Hendrik  Peterszoon  van  Bergen,  wiens  erven  het 
16  Maart  1680  verkochten  aan  Johan  van  der  Meulen,  koopman  te  den  Bosch. 

De  kinderen  van  Henricus  van  Doorn,  zijnde  Jacobus  Jan  van 
Doorn  en  Maria  Catharina  van  Doorn  te  Rotterdam,  zij  tevens  als  erfge- 
namen hunner  tante  Maria  Anna  du  Tromp  weduwe  van  Christianus 
Antonius   van    Velsen,  verkochten   13    October  1806  het  huis  in  de  drie 


—     86     — 

De  vrouw  van  Herman  de  Ruyter  was  Maryken  1),  de  doch- 
ter van  Jan  (zoon  van  Lieven  Berendszoon  van  Mennen)  en 
Jutken.  de  dochter  van  den  gewandsnijder  Jan  van  Loom  ge- 
naamd Nobelman,  welke  echtelieden  behalve  haar  nog  deze 
kinderen  hadden. 

a.  Lieven,  gewandsnijder,  bezat  het  huis  Waehvijck  in 
de  Vughterstraat  te  den  Bosch,  dat  hij  in  1579  verkocht  (Reg. 
n°  228  f.  446)  en  huwde  met  Margriet,  dochter  van  Nicolaes 
Janszn.  Everswijn,  bij  wie  hij  een  zoon  Henrick  verwekte; 

b.  Jan  de  Oude ;  hij  en  zijn  broeder  Lieven  verleenden 
in  1575  eene  grondrente  uit  het  huis,  genaamd  de  Witte  Valk, 
toen  staande  in  de  Vughterstraat  te  den  Bosch  tusschen  het  huis 
van  den  messenmaker  Henrick  van  Roggen  ex  uno  en  dat  der 
kinderen  van  Petrus  Janszoon  Ketelaer  ex  allo-,  hij  had  een 
zoon  Lieven  (Reg.  n0  200  f.  578); 

c.  Jan  de  Jonge,  genaamd  Nobelman;  deze  stelde  zich 
4  September  1573  voor  Schepenen  van  den  Bosch  (Reg.  n°  221 
f.  418vso)  ten  beloope  van  600  car.  guldens  er  borg  voor,  dat 
Jacob  Pitsen  Janszn.,  toen  gevangene,  altijd  in  de  gevangenis 
zal  terugkeeren  zoo  dikwijls  als  de  Gouverneur  van  den  Bosch 
het  zou  verlangen.  Hij  huwde  met  Agatha,  dochter  van  Nicolaas 
de  Quade  van  Ravesteyn  en  Agatha,  de  dochter  van  Jacob  van 
Bree  (welke  echtelieden  ook  nog  een  zoon  Johan  de  Quade  van 
Ravesteyn   hadden)    en  verwekte  bij  haar  een  zoon  Nicolaas; 

d.  Anneken,  gehuwd  met  Peter  van  Os  Arndszn; 

e.  Elisabeth,  gehuwd  met  Henrick  van  Tulden  Gijsbertszn ; 

f.  Peterken,  gehuwd  met  den  gewandsnijder  Jan,  den 
zoon  van  Arnd  Henrickszn  van  Eek.  Hij  verkocht  28  April  1564 
(Reg.  n°  209  f.  282)  het  huis  de  Witte  Leeuw,  staande  in  de 
Vughterstraat  te  den  Bosch. 

nobelen  aan  Hendrica  Verhellouw  weduwe  van  Johan  Versfelt,  woonachtig 
te  den  Bosch.  Haar  zoon  Samuel  Johan  Versfelt  verklaarde  in  1804  voor 
Schepenen  aldaar  te  willen  huwen  met  Jacoba  Arnoldina  Beverly,  woon- 
achtig te  Arnhem. 

1)   Hunne  afstammelingen  staan  vermeld  in  Mr.  W.  C.  Ackersdijck 
Ueschiedk.  onderzoek  omtrent  Herman  de  Ruyter. 


—      87     — 

g.  Arnd,  die  in  1563  reeds  was  overleden  en  tot  kin- 
deren had  Maryken  en  Abel,  toen  nog  onmondig. 

De  genoemde  kinderen  der  echtelieden  Jan  Lievens  van 
Mennen  en  Jutken  van  Loom,  alsmede  de  voogden  over  de  sub 
g  genoemde  minderjarigen  verdeelden  23  Juni  1563  voof  Sche- 
penen van  den  Bosch  (Keg.  n°  649  f.  311)  dezer  nalatenschappen, 
waartoe  behoorden  de  voorzegde  huizen  in  de  drie  nobelen  (dat 
bij  de  deeling  der  nalatenschap  van  den  gewandsnijder  Jan  van 
Loom  genaamd  Nobelman  in  1530  voor  Schepenen  van  den  Bosch 
gepasseerd  tusschen  diens  kinderen  Wouter  1)  en  Jutken,  Reg. 
n°  644,  aan  laatstgenoemde  was  toegescheiden)  en  de  Witte 
Leeuw;  daarbij  kreeg  de  toen  nog  minderjarige  Maryken,  de 
latere  huisvrouw  van  Herman  de  Ruyter,  het  huis  in  de  drie 
nobelen  voor  haar  deel,  terwijl  het  huis  de  Witte  Leeuw,  dat 
door  den  erflater  Jan  Lievens  van  Mennen  was  gekocht  van 
Elisabeth  weduwe  van  Henrick  2)  Huybertszoon  de  Ruyter,  en 
eene  bierbrouwerij  was,  vermits  er  een  brouwgetouw  in  aanwezig 
was,  aan  hare  zuster  Peterken  werd  toegescheiden. 


En  nu  nog  iets  over  de  verdere  lotgevallen  van  de  Bellaar  d, 
nadat  dit  huis,  zooals  reeds  is  gemeld,  was  verkocht  aan  Elisabeth 
weduwe  Mathijs  van  den  Wiel.  Zij  verkocht  het  12  Juni  1581  aan 
Adam  van  den  Laer  Mathijszn  (Reg.  n°  238  f.  421vso),  die  het  15 
Juli  daaraanvolgende  weder  verkocht  aan  den  bierbrouwer  Goyart, 
zoon  van  Rutger  Anthoniszn  van  Boxmeer  (Reg.  n°  229  f.  183). 
Deze,  die  zich  nu  noemt  Goyart,  zoon  van  Rutger  Lombaerts 
genaamd  van  Boxmeer,  bierbrouwer,  deed  13  Juli  1619  (Reg. 
n°   355  f.  472)  als    weduwnaar    van  Geertruid  3),  dochter  van 

1)  Diens  vrouw  was  Maria,  dochter  van  Henrick  Oems.  (Reg.  no.  155 
f.  185vso.) 

2)  Deze  Henrick  de  Ruyter  was  een  zoon  van  Huybert  de  Ruyter 
genaamd  van  Lyebergen,  die  weder  een  zoon  was  van  Paulus  de  Ruyter, 
welke  behalve  hem  nog  een  zoon  Zeger  de  Ruyter  had,  wiens  kinderen 
waren  Catharina,  Adriaan  en  Paulus  de  Ruyter,  priester. 

3)  Hij  was  16  Sept.  1580  met  haar  gehuwd  in  de  \oormalige  St,  Peter 
en  Pauluskerk  te  den  Bosch, 


—     88     — 

Gerard  Hermanszn  van  Herpen  en  als  haar  testamentaire  erf- 
genaam, afstand  van  den  tocht  van  dit  huis,  dat  thans  gezegd 
wordt  te  zijn:  huys.  erve,  hoff,  coickhuys,  afterhuys  offbrou- 
werye  metten  brouwgetouwe  daerinne  staende,  te  weten  twee 
cuypen,  H  coelvat,  etc,  genoempt  den  bellaert,  staande  tusschen 
het  erf  der  Zusters  Eegularissen  Convent  van  St.  Geertruid,  ex 
uno  en  het  Aert  Aben  Mannengasthuis,  ex  allo,  en  zich  achter- 
waarts uitstrekkende  tot  aan  de  Dieze,  —  aan  zijne  kinderen : 
Anthonis,  mr.  Gerard,  mr.  Jan,  Eogierken,  Anneken  huisvrouw 
Jan  Fabri  en  Catharinal),  huisvrouw  Huybrecht  Anthony  van 
Lent,  schout  van  het  Kwartier  van  Maasland,  waarna  de  helft 
van  dit  huis  werd  toegescheiden  aan  genoemde  Anneken  en  de 
wederhelft  aan  genoemde  Catharina,  wier  gezegde  man  deze  helft 
den  26  October  1624  (Reg.  n°  350  f.  21)  verkocht  aan  hare 
zuster,  Anneken  voornoemd,  de  huisvrouw  van  Jan  Fabri. 

Den  10  Mei  1667  (Reg.  n°  447  fol.  269)  verkochten 
Mechteld,  dochter  van  wijlen  Jor  Johan  Pol  gezegd  van  Osch 
en  Rogierken,  dochter  van  Goyard  Lombaerts ;  haar  broeder 
Jor  Nicolaas  van  Osch;  eerstgenoemde  nog  als  zich  sterk  ma- 
kende voor  haren  afwezigen  broeder  Jor  Goyard  van  Osch  ; 
de  voogden  over  de  onmondige  kinderen  van  laatstgenoemde; 
hare  zusters  Geertruid  en  Hendrina  van  Osch ;  Reynier  Gast 
als  man  van  Maria,  dochter  van  genoemden  Goyard  Lombaerts ; 
de  voogden  over  de  onmondige  kinderen  van  Jan  Aelberts  en 
Margriet,  de  dochter  van  wijlen  Anthony,  den  zoon  van  Goy- 
ard Lombaerts  voornoemd ;  Caspar  Eechoff  als  man  van  Jen- 
neken,  dochter  van  Goyard  Lombaerts  voornoemd ;  de  voogden 
over  de  onmondige  kinderen  van  Matheus  Cierneels  en  Geer- 
truid, dochter  van  Anthony  Lombaerts  voornoemd ;  Jacob  van 
den  Achter,  zoon  van  Joost  Gysbertszoon,  als  man  van  Antoi- 
netta,  dochter  van  wijlen  Rogier,  den  zoon  van  Anthony  Lom- 
baerts voornoemd,  allen  als  erfgenamen  van  Anneken,  de  dochter 
van    genoemden  Goyard    Lombaerts,    eerst   weduwe    van   Jan 


1)    Zij    was   9    Dec.    1590    gedoopt    in    de  voormalige  St.  Peter  en 
Pauluskerk  den  's  Bosch. 


—     89     — 

Fabri,  daarna  van  Aert  Jaspar  Thielemans,  zijnde  te  Hilvaren- 
beek  overleden,  —  aan  Anthony  van  Brouanen,  dit  huis,  alsnu 
omschreven  als:  rhuys,  erve,  hoff,  coochuys  ende  achterhuys, 
gemeynlic  genoemt  den  Bellaert,  staende  op  H  Ortheneynde  on- 
trent den  Convente  van  8.  Geertruyd  ende  tussen  erve  des- 
selffs  Convents  ex  ano  ende  tussen  erve  van  Aert  van  Avenne 
Mannengasthuys  aldaer  ex  alio,  streckende  van  de  gemeyne 
straet  achterwaerts  totte  Diese"  hebbende  genoemde  Jan  Fabri 
het  verkregen  bij  deeling  voor  de  helft  en  bij  koop  van  Huy- 
bert  Antonissen  1),  schout  van  Maasland,  als  man  van  Catharina, 
dochter  van  Goyard  Rutgers  Lombaerts  alias  Boxmeer  2),  voor 
de  wederhelft. 

Den  28  April  1674  kocht  mr.  Herman  Willemse  bij 
gerechtelijke  uitwinning  de  Bellaar  &  ten  behoeve  van  de  ouders 
van  Wouterina  en  Anna  Geertruid  van  Beest  3),  welke  beide 
laatstgenoemden  dit  huis  16  Sept.  1729  (Reg.  n°  544  f.  154vso) 
weder  verkochten  aan  Maria  van  der  Helst,  woonachtig  te 
den  Bosch;  zij  huwde  met  Gerardus  Haverkamp,  professor  en 
predikant  te  den  Bosch,  en  schijnt  kinderloos  overleden  te  zijn, 
want  van  haar  erfden  dit  huis  bij  versterf:  Gezula  en  Maria 
van  der  Helst,  kinderen  van  Jeronimus  en  Adriana  de  Zwart, 
wonende  in  den  Haag;  Anna  Gezula  van  der  Helst  weduwe  van 
Willem  Vonk,  predikant  te  Amsterdam;  Jacoba  van  der  Helst 
weduwe  van  Joseph  van  der  Putt  en  Gezula  van  der  Helst 
weduwe  van  Matheus  Houtkamp,  ook  wonende  te  Amsterdam 
en  Maria  Zwaan  weduwe  van  den  kapitein-luitenant  George 
Kemmera,  wonende  te  Heusden;  dezen  verkochten  dit  huis 
14  Mei  1753  aan  Johannes  van  Alphen,  predikant  te  den  Bosch, 
wiens  vrouw  was  Jacomina  van  Zwyndrecht;  zij  erfde  het 
van  hem,  waarna  zij  het  19  April  1765  verkocht  aan  Maria 
Lucia  Sam,  weduwe  van  Arnout  Walraven,  die  de  Bellaar 'd  den 


1)  Zijn  familienaam  was  van  Lent. 

2)  Hij  was  dezelfde  als  de  op  blz.  87  genoemde  Goyart,  zoon  van 
Rutger  Anthoniszoon  van  Boxmeer. 

3)  Haar  broeder  was  Cornelis  van  Beest. 


—     90     — 

16  September  van  dat  jaar  overdroeg  aan  haren  zoon  Aldert 
Walraven,  med.  doctor  te  den  Bosch ;  deze  verkocht  dit  huis  7 
Juni  1788  aan  Cornelis  Theodorus  Hoevenaar,  die  huwde  1°  Emilia 
Eckringa  van  Sprangh;  2°  Elisabeth  Schouw;  hij  verkocht  het 
10  Januari  1797  weder  aan  Francis  Arend,  wonende  te  den  Bosch. 
De  Bellaar d  is  thans  een  modern  heerenhuis. 

d.    Het  St.  Geertruiklooster. 

Dit  klooster  strekte  zich  met  de  daaraan  behoorende 
huizen  uit  van  af  het  huis  de  Bellaard  tot  aan  den  zooge- 
naamd en  Kloostergang  en  besloeg  alzoo  langs  de  Orthenstraat 
eene  groote  uitgestrektheid.  Het  was  een  klooster  van  Zusters, 
die  den  regel  van  den  H.  Augustinus  volgden.  Wat  Schutjes 
er  over  mededeelt  in  zijne  Geschiedenis  van  het  Bisdom  den  Bosch 
IV  blz.  466  en  Coeverincx  in  zijne  Analecta  Dl.  II  zal  ik  hier 
niet  overnemen  evenmin  als  wat  zij  over  de  andere  kloosters 
van  den  Bosch  schrijven ;  dat  is  toch  reeds  gedrukt  en  behoeft 
daarom  in  dit  werk  niet  te  worden  herhaald. 

Dit  klooster,  dat,  zooals  wij  op  blz.  12  reeds  zagen,  ge- 
sticht werd  ter  plaatse  waar  de  eerste  herberg  of  logement  van  den 
Bosch  stond,  was  aanvankelijk  klein  van  omvang,  doch  lang- 
zamerhand werd  het  grooter  en  grooter,  waarschijnlijk  tenge- 
volge van  schenkingen.  Hoe  zoodanige  schenkingen  geschiedden, 
kan  blijken  uit  de  navolgende  akte  van  den  Bosschen  notaris 
Johannes  Amelrici  van  13  September  1475,  berustende  in  de 
verzameling  handschriften  van  het  Provinciaal  Genootschap  van 
Kunsten  en  Wetenschappen  in  Noordbrabant : 

In  nomine  Domini  amen.  Per  hoc  praesens  publicum 
instrumentum  cunctis  pateat  evidenter,  quod  (13  Sept.  1475) 
coram  devotis  et  religiosis  personis,  sororibus  Cristina  Hoerns, 
piïorissa  1),  Johanna  Hoemken,  subpriorissa,  Ida  van  der 
Schueren,  procuratrice,  Anna  van  der  Aa  et  Heilwige  Pels,  ac 

i)  Schutjes  t.  a.  p.  IV  blz.  470  noemt  haar  de  eerste  priorin  van 
dit  klooster;  zij  zou  volgens  hem  in  1449  met  enkele  andere  zusters  dat 
toen  nieuw  gesticht  klooster  in  bezit  genomen  hebben  onder  geleide  van 
den  pater  Gregorius  van  der  Spreet. 


—     91     — 

nonnullis  aliis  monialibus  et  sororibus  conventualibus  canonis- 
sarum  regularium  (reguliere  canonikessen)  domus  sive  conven- 
tus  S.  Gertrudis  Virginis,  in  vico  Ortensi,  opicli  Busciducensis, 
Leod.  Diocesis,  ordinis  S.  Augustini,  situati,  nomine  et  ex 
parte  omnium  et  singulorum  conventalium  domus  sive  conven- 
tus  hujusmodi  presentium  et  futurorum  juxta  crathem  ferream 
(ijzeren  hek)  in  camera  locutorii  (spreekkamer)  ejusdem  con- 
ventus ab  intra  ad  sonitum  campanule,  prout  ibi  et  alias  in 
similibus  moris  est,  tanquam  loco  capitulari  (kapittelzaal) 
ad  pertractandum  et  ordinandum  negocia  sua  ad  extra  (met 
de  buitenwereld)  capitulariter,  conventualiter  et  solemniter 
congregatarum,  et  cum  eis  frater  Gregorius  van  der  Spreet, 
sacerdos  et  regularis  dicti  ordinis,  confessor  siquidem  et  pater 
priorissae  et  conventus  predictorum  ad  extra  constitutus  ex 
una  necnon  honorabili  viro  magistro  Gerardi  Hoernken, 
filio  quondam  Johannis  Hoernken,  ex  ipso  quondam  Johanne 
et  quondam  domicella  Catherina,  filia  legitima  quondam  Ge- 
rardi de  Eyck,  ejusdem  quondam  Johannis  dum  viverent  legi- 
tima uxore,  pariter  genito,  ex  alia  partibus,....  in  mei  notarii 
publici,....  constitutis,  idem  magister  Gerardus  cupiens....,  idcirco 
prefatus  magister  Gerardus  (Hoernken,)  non  vi,  dolo,  metu.... 
inductus....  sed  de  ipsius  mera  affection  e....  domos  suas  anteri- 
orem  et  posteriorem,  ac  areas  vacuas  et  ortum  atque  pratum 
quoddam,  retro  ortum  suum  posteriorem  situm,  necnon  ortum 
suum  lateralem  protendentem  a  muro  quodam,  sito  apud  stal- 
gratam  (staltrap)  domus  suae  primodictae  et  progredientem 
versus  et  usque  habitationem  quondam  Johannis  de  Best,  nunc 
vero  domicellae  Demoedis,  relictae  ejusdem,  unacum  via  proten- 
dente  se  a  vico  Ortensi  usque  ad  portam  domorum  praedicta- 
rum,  unacum  omnibus  et  singulis  edificiis  in  hereditate  domorum, 
arearum,  ortorum  atque  prati  hujusmodo  consistentibus....,  dedit 
donatione  perfecta  et  reali,  quae  dicitur  inter  vivos,....  supre- 
dictae  sorori  Ghristinae,  priorissae  presenti  et  ad  opus  praedicti 
conventus....  presentibus  ibidem  honorabilibus  et  discretis  viris 
magistro  Gerardo  Wege,  artium  et  medicinae  doctore  ac  dominis 


—     92     — 

Johanne  dicto  Otter,  presbytero  in  ecclesia  S.  Johannis  opicli 
Busciducensis.... ;  perpetuis  beneficiatis,  necnon  Johanne  Zwitten 
de  Weerdt,  presbyteris  ejusdum  ecclesiae  et  apud  eandem  com- 
morante  testibus.... 

Uit  een  procesverbaal  van  plaatsopneming  van  21  No- 
vember 1634,  eveneens  berustende  in  gezegde  verzameling, 
blijkt,  dat  de  bij  deze  akte  geschonken  goederen  bevatten 
het  huis  met  tuin,  dat  mej.  de  Nancy  kocht,  zooals  hierna  zal 
worden  vermeld,  alsmede  de  tusschen  dat  huis  en  den  stadswal 
gelegen  erven,  want  zij  worden  in  dat  verbaal  nader  aldus 
omschreven:  „Wooningen,  erffven,  hoff  ende  ledighe  erffenisse, 
tsaemen  met  alle  andere  syne  timmeringen,  malcanderen  aen- 
liggende,  gelegen  in  's  Hertogenbossche  by  off  ontrent  d'Orten- 
straat  tusschen  erffenisse  der  Susteren  Eegularissen  des  Convents 
van  St.  Gertruyden,  gelegen  aldaer  aen  d'  een  syde  ende  tusschen 
erve  of  hoff  desselffs  Convents  ende  d'  erve  Jouffrouwe  Demoedis 
weduwe  wylen  Jans  van  Best  aen  d'  aender  syde,  streckende 
met  beyde  d'eynden  totte  gemeyne  waeteren,  die  Diese  ge- 
noempt,  aldaer  vlietende,  tsaemen  met  seeckeren  doorganck, 
diewelcke  streckt  van  de  voorschreven  Ortenstraet  totten  erve 
voors-  ende  met  twee  steenen  bruggen  mette  timmeringen  opte 
voorschreven  bruggen  staende,  daerenboven  seeckeren  beempt  off 
weyde  over  d'  achterste  water  aldaer  liggende,  tsaemen  mette 
huysen  ende  timmeringen  in  denselven  beempt  getimmert  ende  ge- 
ma  eckt,  aldaer  gelegen  tusschen  erffve  des  voorschreven  convents 
aen  d'een  syde  ende  tusschen  erffve  der  erffgenaemen  wylen  Jans 
Monincx  aen  d'  ander  syde,  streckende  van  den  achtersten 
water  achterwaerts  naer  deser  stadtsmueren  tot  seecker  water  off 
erve    tusschen    den   voors,  beempt  ende  muere  aldaer  gelegen. 

Gaande  van  het  huis  de  Bellaard  naar  de  Markt  was  het 
eerste  huis  van  dit  klooster,  dat  men  aan  zijne  linkerhand  kreeg : 

het   huis   no.    53. 

Het  wordt  in  eene  Bossche  Schepenakte  van  1598  (Reg. 
n°  261  f.  480)  aldus  omschreven:  huis  met  een  voorplaatsje 
en   poortje,  tuin   en    achterhuis,  staande  tusschen  het  huis  de 


—     93     — 

Bellart,  toebehoorende  aan  den  bierbrouwer  Goijart  Rutgerzn 
ex  uno  en  een  ander  erf  van  dit  klooster  ex  alio  en  zich 
achterwaarts  uitstrekkende  tot  aan  het  water. 

Toen  het  St.  Geertruiklooster  na  de  reductie  van  den 
Bosch  in  1629  geconfisceerd  was  ten  behoeve  van  den  Staat, 
kwam  dit  huis  in  particulier  bezit,  waarschijnlijk  op  eene  on- 
eerlijke wijze,  zooals  dat  met  meer  kloostergoederen  van  den 
Bosch,  waarvan  niet  valt  na  te  gaan  hoe  zij  na  1629  in  handen 
van  particulieren  gekomen  zijn,  het  geval  moet  zijn  geweest.  Op 
een  gegeven  oogenblik  blijkt  op  eens,  dat  Wouterina  van  Beest, 
hiervoren  op  blz.  89  genoemd,  daarvan  eigenares  was;  zij  lega- 
teerde dit  huis  aan  hare  moeizegster  Catharina  Elsevier,  echt- 
genoote  van  mr.  Antony  Versfelt,  auditeur  militair  en  advocaat 
te  den  Bosch,  die  een  zoon  was  van  Johan  Versfelt  en  Jeannetta 
Verbeek,  welke  echtelieden  nog  deze  kinderen  hadden:  Helena; 
Arnold,  schepen  van  den  Bosch ;  Willemina ;  Lambert,  koopman 
te  den  Bosch  en  Johanna  Versfelt;  hun  vader  Johan  Versfelt 
was  van  zijn  ambacht  marktschipper  van  den  Bosch  op  Rotter- 
dam, als  hoedanig  hij  in  1701  tot  lid  van  het  Bossche  schip- 
persgilde  werd  aangenomen;  hij  was  de  eerste  Versfelt,  die 
zich  in  den  Bosch  metterwoon  vestigde  en  de  stamvader  van 
het  geslacht  van  dien  naam,  dat  aldaar  gedurende  een  paar 
eeuwen  verblijf  hield  en  er  steeds  zeer  in  aanzien  was. 

Genoemde  mr.  Antony  Versfelt  had  van  zijn  voorzegde 
vrouw  Catharina  Elsevier  deze  kinderen  :  Johan,  auditeur-militair 
en  notaris  te  den  Bosch ;  Jeannette;  Isaak  Hermanus  en  Arnoldus 
Versfelt,  onder-luitenant  der  artillerie;  eerstgenoemde  hunner 
erfde  dit  huis  van  zijne  ouders  en  verkocht  het  28  November 
1791  aan  Arnoldus  Hollanders,  woonachtig  te  den  Bosch. 

Tusschen  dit  huis  en  de  straat,  welke  nu  het  Geertrui- 
kerkhof heet,  stond  een  huis,  dat  ook  aan  het  St.  Geertruiklooster 
toebehoorde;  het  was  het  lage  gebouw,  dat  aldaar  thans  nog 
staat  en  genummerd  is  51;  het  diende  na  1629  tot  woning  voor 
den  koster  der  St.  Geertruikerk,  zoolang  als  dat  gebouw  bestemd 
was  tot  de  uitoefening  van  den  Hervormden  godsdienst. 


94 


Aan  den  anderen  kant  van  laatstgezegde  straat,  alzoo 
verder  in  de  richting  van  de  Markt,  stond  het  eigenlijke  St. 
Geertruiklooster. 

In  dit  klooster  zijn  volgens  eene  oude  kronijk  van 
den  Bosch,  die  alleen  nog  maar  in  handschrift  bestaat  en  waarvan 
het  begin  blijkbaar  door  eene  zijner  kloosterlingen  geschreven 
is,  de  navolgende  merkwaardige  gebeurtenissen  voorgevallen  : 

(Toen  Hertog  Aernont  van  Gelder  op  het  slot  te  Buren 
gevangen  zat)  soo  is  by  syne  Genade  gecomen  een  suster 
uyt  dat  clooster  te  Sint  Gertruyden  binnen  den  Bos,  genoemt 
suster  Margriet  van  Eyck  ende  hadde  groote  kennisse  met  den 
Graeff,  alsoo  hy  dickwils  placht  te  Bos  te  comen,  want  (hy) 
was  aldaer  een  Lieve  Vrouwe  broeder  ende  onder  de  compag- 
nie van  de  Oude  Schuts,  soo  dat  hy,  binnen  den  Bos  sijnde, 
veel  in  dat  clooster  quam,  daer  hy  oock  wel  eer  sijn  juweelen 
ende  costelyckheyt  hadt  te  bewaren  gegeven.  Soo  heeft  dese 
non  sijn  Genade  gepresenteert,  dat  hy  haere  nonnencleederen, 
die  sy  aen  hadt,  aen  woude  trecken  ende  sy  soude  de  syne 
aen  doen  ende  in  de  gevangenisse  blyven  sitten  ;  neen,  syde 
sijn  Genade,  dochter,  sy  souden  u  cappen  als  vers  vlees,  want 
sy  sullen  mijn  niet  te  cort  doen  aen  mijn  lyff. 


(Toen  hij  op  instantie  van  groote  heeren  op  Kerstavond, 
nadat  hij  zes  jaren  had  gevangen  gezeten,  uit  de  gevangenis  was 
ontslagen)  wert  hy,  comende  tot  ?s  Hertogenbos,  seer  treffelijck 
van  de  borgers  met  toortsen  in  de  stadt  gebrocht  ende  comende  in 
Sint  Janskerk  voor  dat  hylig  Sacrament  ende  daernaer  voor  ons 
Lieve  Vrouw,  daer  sijn  Genade  devotelijck  sijn  gebed  heeft  gedaen 
ende  daer  waren  tegenwoordig  de  Heer  van  Pervast  (Perweys  ?) 
ende  meer  andere  groote  heeren.  Soo  quam  sanderendaegs  de 
Hertog  van  Gelder  int  Gertruydenclooster,  daer  sijn  Genade 
groote  liefde  toe  hadde  ;  soo  hebben  de  nonnen  sijn  Genade 
met  veele  toortsen  int  clooster  ontfangen  boven  op  't  groot 
choor,    daer   de    nonnen  alle  in  haer  ordre  stonden  ende  daer 


—     95     — 

was  niemant,  out  ofte  jonck,  ofte  sijn  Genade  vatte  se  by  de 
hant  ende  liet  hem  wilcom  heeten ;  daer  was  groot  geschreeuw 
van  alle  die  susteren ;  daer  waeren  oock  jonge  susterkens,  dat 
noch  clijn  kinder  waeren,  die  nam  hy  by  de  hant  ende  syde, 
die  sijn  diegeene,  die  hier  wel  sullen  voor  mijn  bidden,  als  ick 
van  de  werelt  sall  sijn  vergeten.  Toen  sag  sijn  Genade,  dat 
daer  noch  geen  gestoelte  en  was,  daer  men  die  Goddelycke 
dienst  dede,  soo  gaf  sijn  Genade  orden,  dat  men  daer  op  sijn 
costen  een  gestoelte  maecken  soude  ende  gaf  mede  costelycke 
silvren  vergulden  remonstrantie,  een  costelycke  choorcap  ende 
cassufelen  ende  aen  den  hoogen  outaer  twee  syden  gordynen 
ende  meer  andere  dingen  ;  maer  't  is  evenwell  niet  gevolgt, 
want  sijn  Genade  heeft  claer  niet  lang  naer  geleeft  ende  die 
sijn  Genade  dat  bevoolen  hadde,  waaren  ons  soo  gunstig  niet. 


Sijn  herth  js  op  sijn  begeerte  int  clooster  van  Sint  Ger- 
truyden  gebragt  ende  is  daer  met  groote  stacie  opt  choor  ge- 
bracht, liggende  in  een  silvren  casseken  1). 

Voorts  wordt  in  gezegde  kronijk  over  dit  klooster  het 
volgende  verhaald: 

In  de  jaare  1495,  des  anderen  daags  naar  Sint  Anna, 
quam  hier  (in  den  Bosch)  wonen  juffrouw  Barbara  Disquis,  2) 
natuurlycke  dochter  van  Kyser  Maximiliaan  ende  sy  woonde 
by  eenen  Gerrit  van  den  Broeck,  een  fatsoenlijck  ende  aensien- 
lijck  man.  Als  ick  (zoo  schreef  zij)  hier  nu  twee  jaeren  gewoon t 
hadde,  soo  quamen  hier  vreemde  boden  uyt  Duytslant,  die  ge- 
sonden  waren  van  mijnheer  Disquis  moeder,  clie  een  gravinne 
was;  heer  van  den  Broeck  stuurde  die  boden  naar  den  Kyser, 
waer  dat  haere  soon  een  dochter  hadde  achtergelaten,  dat  sijn 
Genade  mijn  die  oversijnclen  soude  tot  haeren  troost  ende  sy 
soude   haer    setten   in    die    stede  van  haeren  soon.  De  Kyser 


1)  Dr.  C.  R.  Hermans  Verzameling  van  Kronijken  blz.  13. 

2)  Men    zie  over  haar  Schutjes  Gesch.  van  het  Bisdom  den  Bosch 
IV  blz.  471. 


—     96     — 

syde  hy  wist  van  geen  kint,  doch  syde  de  Gravinne,  dat  daer 
een  dochter  in  Brabant  was ;  toen  syde  die  Kyser,  daer  is  nie- 
mant  vader  af  dan  ick  ende  die  heb  ik  te  Bos  by  goede  waart- 
lieden  gelaten ;  toen  baden  sy  den  Keyser  om  mijn  te  sien  om 
de  Gravinne  te  voldoen ;  toen  heeft  de  Kyser  eenen  brieff  mede 
gegeven  aan  Gerrit  van  den  Broeck,  1)  want  hy  wist  en  niet, 
dat  ick  int  clooster  was,  dat  hy  mijn  desen  boden  soude  laeten 
sien  ende  spreecken  maer  niet  mede  te  neemen.  Alsoo  sijn  hier 
gecomen  op  den  dagh  van  Sinte  Paulus;  sy  quamen  by  de 
Heeren  van  de  Stadt,  die  syden,  dat  ick  int  Geertruydenclooster 
was;  soo  quamen  sy  int  clooster;  als  sy  my  sagen  soo  simpe- 
lijck  gecleet,  soo  hielden  sy  haer  seer  druckelijck;  sy  waeren 
met  haer  vieren,  waervan  der  mijn  twee  aanspraeken,  maer 
die  andere  twee  verstonde  ick  niet;  sy  waeren  soo  vreemt  ge- 
cleet ende  badden  perlen  aen  haer  baerden;  sy  syden,  dat  ick 
den  Kyser  wel  geleeck  ende  zy  versochten  een  brief  van  de 
Overste  aen  den  Kyser;  so  naemen  sy  haer  afschijt  ende 
druckten  mijn  aen  haer  hert  soo  druckelijck,  dat  ick  oock 
weemoedig  wiert  ende  gaven  mijn  een  somme  gelts  om  goet 
chier  te  maecken. 

In  de  jaare  1504  quam  Hertogh  Philips,  coninck  van 
Castilien,  binnen  den  Bosch  enz. ;  de  Kyser  gaff  ordre,  dat  syne 
dienaren  des  morgens  te  vijf  uure  juffrouw  Barbara  Disquis 
by  hem  souden  brengen,  welcke  juffrouw  sijn  natuurlycke  dochter 
was ;  soo  quam  ick  by  den  Kyser  ende  als  de  Coninck  van 
Castilien  mijn  by  sijn  heer  vader  sagh  staen5  soo  vraegde  hy 
wie  ick  was ;  toen  syde  die  Kyser  ende  nam  byde  mijn  handen 
ende  syde:  dat  is  mijn  een  lieve  dochter  ende  alsoo  een  lieve 
testament,  dat  ick  geen  liever  en  heb  gehadt  noch  een  mach 
crygen  dan  die  vader  van  dese  dochter.  Toen  syde  daer  eenen 
heer  heusselijck  tot  onsen  Coninck:  het  is  de  man  selver;toen 


1)  Tilman  van  den  Broeck  vermaakte  aan  de  111.  L.  V.  Broeder- 
schap van  den  Bosch  een  glazen  beker  met  gothieken  zilver-vergulden 
voet,  door  hem  van  Keizer  Maximiliaan  ontvangen,  welke  thans  nog  in 
haar  bezit  is;  daarop  staat  als  zijn  wapen:  drie  palen  van  keel  op  een 
zilveren  veld  en  een  schildhoofd  van  lazuur,,  beladen  met  twee  zilveren  rozen. 


—     97     — 

woucle  mijn  de  Coninck  kussen;  soo  toogh  mijn  de  Kyser  naer 
hem;  ten  lesten  wrong  mijn  de  Coninck  het  hooft  om  en  de 
kuste  mijn;  toen  riep  hy  luyde:  heer,  vader,  dat  is  mijn  suster; 
ick  wil  hier  geen  bagijn  van  gemaeckt  hebben  ;  toen  wiert  de 
Coninck  1)  lachende  ende  wiert  root  in  sijn  aensigt  ende  syde: 
ick  sal  er  geen  bagijn  van  maecken;  toen  syde  de  Coninck: 
mijn  susterken,  mijn  heer  vader  sal  u  int  clooster  niet  laeten, 
hy  sall  u  corts  eenen  man  geven;  toen  riep  ick:  Jesus  van 
Nazareth!  dien  en  begeer  ick  niet;  toen  worden  alle  die  heeren 
lachende;  toen  syde  die  Kyser:  laat  se  noch  wat  ouder  worden ; 
sy  sall  wel  anders  praeten ;  toen  ontboot  de  Kyser  den  Pater 
van  't  Geertrnydenclooster,  daer  sy  woonde  ende  bevall  hem, 
dat  hy  my  noch  een  wynig  tijds  bewaeren  sonde  ende  dede 
hem  een  signet  geven,  dat  hy  my  niemant  over  soucle  geven, 
sy  en  brochten  dat  mede,  ende  soo  custe  mijn  onsen  genadigen 
heer  de  Kyser,  ons  Coninck  ende  alle  cle  groote  heeren,  die 
daer  present  waeren. 


(Anno  151 1)  als  de  Governante  Margriet  in  cle  stadt 
was,  wiert  haer  gesyt,  dat  haer  vader  Kyser  Maximiliaen 
noch  een  natuerlycke  dochter,  genaemt  Barbara  Disquis,  hier 
ten  Bos  int  Getruydenclooster  hadde ;  soo  wiert  sy  begerig 
om  haer  te  sien  ende  quam  met  groote  stoet  int  clooster  ende 
liet  claer  de  vespere  ende  complete  singen;  doen  geboot  sy 
haeren  hooftmeester,  dat  hy  een  vrouwe,  genaemt  Barbara, 
by  haer  soude  halen  ende  by  haer  gecomen  sijnde,  soo  om- 
helsde sy  haer  met  groote  vreugde  ende  wenste  om  een  lieff 
ding,  dat  sy  haer  heer  vader,  de  Kyser,  soo  gelijck  had  ge- 
weest als  dese  Barbara ;  soo  gong  haer  Majestyt  het  heel  e 
convent  door  ende  comende  in  de  capittelcamer,  daer  stonden 
drie  taeffelen  gedeckt  met  alderly  fruyten  claerop,  encle  haer 
Genade  sat  alleen  aen  cle  taeffel  encle  nam  suster  Barbara  by 
der  hant  ende  sette  haer  suster  neffens  haer;  soo  ath  encle  clroncx 

1)    De  Keizer? 


—     98     — 

sy,  dat  sy  anders  buyten  tijts  niet  en  dede,  ende  de  groote 
heeren  van  den  Landen  ende  stadt  stonden  aen  de  tafel;  naer 
dat  sy  wel  vier  uren  int  convent  hadde  geweest,  doen  vroegde 
haer  Majestijt :  suster  Barbara  begeerde  ietwes  ofte  dat  convent 
ietwes  versogt,  dat  sy  haer  dat  soude  seggen,  daerover  wy 
allegader  haer  Majestyt  bedancten  ende  doen  nam  sy  de  Overste 
metter  hant  ende  bevall  Barbara  grotelijxs;  soo  quaem  haer 
Majestijt  met  groote  stoet  wederom  naer  de  rosbaer  ende  als 
sy  daerin  soude  gaen  sitten,  soo  riep  sy:  comt  hier  suster 
Barbara  ende  clructe  haer  druckelijck  aen  haer  herte  ende  custe 
haer  soo,  dat  sy  byde  weemoedig  wierden.  Ende  haer  Genade 
sont  sanderendaegs  twee  amen  wijn  met  een  somme  geit,  dat 
het  convent  daermede  vrolijck  soude  maecken  ende  besette  haer 
suster  Barbara  een  rente  op  de  Domynen  van  fl.  150  jaerlijcxs. 
In  1521  quaem  Coninck  Christiernus  van  Deenmarcken 
int  Geertruidenclooster,  alsoo  hy  gehoort  hadde,  daer  een 
natuerlycke  dochter  van  Keyser  Maximiliaen,  genaemt  Barbara 
Disquis,  in  dat  clooster  non  was  ende  ontboot  Barbara  by 
hem  ende  ontfing  haer  vriendelij ck  ende  vraegde  naer  die 
ordonnantie  van  dat  clooster,  off  sy  de  getyden  van  de  hylige 
Kercke  hielden  ;  doen  antwoorde  Barbara  :  jae  ende  dat  een 
igelijck  int  clooster  brogt  was  int  gemijn  ende  daer  leefden  wy 
aff ;  maer  suster  Barbara  claegcle  aen  den  Coninck  over  de 
schattinge,  die  haer  clooster  onlangs  was  opgelijt,  soo  connen 
wy  het  niet  staende  houden  ;  waerover  sijn  Genade  hem  seer 
verwonderde  ende  syde  :  ick  sou  dat  in  mijn  lant  niet  toelaten 
ende  sprack  voorder  tegen  haer  van  haer  vader,  den  Kyser ; 
den  wierdt  de  suster  weemoedig  ende  dit  den  Koninck  siende, 
sweeg  voorder  still  ende  versogt  dat  ick  met  't  convent  voor 
sijn  Majestijt  ende  sijn  vrouwe,  de  Coninginne,  die  doen  swaer 
ging  van  haer  vijffde  kint,  bidden  soude  ende  syde  tegen 
Barbara  :  soo  mijn  vrouw  baert  eenen  soon,  sal  hem  naer  u 
Vader  Maximiliaen  laten  hyten  ende  vereerde  Barbara  een 
buydel  met  gout,  daer  omtrent  in  was  fl  300  ende  doen  nam 
hy    sijn    afschijt    ende    recommandeerde    haer    aen    den   pater 


—     99    — 

encle  mater  encle  dat  hy  voor  ons  clooster  in  toecomende  sorgh 
soude  draegen. 

Het  St.  Geertruiklooster  was  volgens  van  Heurn  Be- 
schrijving niet  alleen  zeer  sierlijk,  maar  ook  ruim  gebouwd  ; 
zijne  vertrekken  waren  fraai  en  zeer  gemakkelijk  te  bewonen. 
Te  verwonderen  is  het  daarom  niet,  dat  toen  de  nonnen  van 
dit  klooster  waren  uitgestorven,  de  Raad  van  State  het  be- 
stemde tot  logement  voor  zijne  Gecommitteerden,  wanneer  die 
in  den  Bosch  moesten  verblijven  tot  behartiging  van  's  Lands 
zaken  ;  het  kreeg  daardoor  den  naam  van  het  Statenlo gem ent . 
Deze  bestemming  bleef  het  St.  Geertruiklooster  behouden  tot  dat 
daarvan  eigenaar  werd,  hoe  en  wanneer  1)  blijkt  niet,  Johan 
Esser  2)  Dirkszoon,  notaris  te  en  klerk  ter  secretarie  van  de 
stad  den  Bosch  en  secretaris  der  heerlijkheid  Kessel ;  hij  ver- 
huurde het  in  1706  aan  den  Graaf  van  Niel. 

De  vrouw  van  genoemden  Johan  Esser  was  Maria  Paal, 
van  wie  hij  deze  kinderen  had :  Nicolaas  Esser,  die  als  ritmeester 
der  Cavalerie  in  Staatschen  dienst  in  1746  voor  Luik  werd 
gewond  en  20  Januari  1687  te  den  Bosch  geboren  was  3);  Ida 
Cornelia  Esser,  cchtgenootc  van  Adriaan  van  der  Straten, 
drossaard  van  Empel  en  Meerwijk  en  Jacoba  Esser.  Ten  laste 
van  deze  kinderen  werd  het  Statenlogement  den  1  April  1739 
gerechtelijk  voor  schuld  verkocht  aan  mr.  Hieronymus  Gerbade, 
schepen  van  den  Bosch,  die  2  Januari  1742  een  derde  daarvan 
verkocht  aan  Abraham  Verster,  drossaard  der  heerlijkheid 
St.  Michiels-Gestel,  den  zoon  van  Jan  Louis  Verster  en  Catha- 
rina  Gast.  De  Raad  van  State  kocht  13  November  1745  hei 
Statenlogement  van  mr.  Gerbade  en  Abraham  Verster  voornoemd 


1)  Denkelijk  geschiedde  het  in   109*2. 

2)  In  1676  was  een  Johan  Esser,  denkelijk  dezelfde  als  de  hier- 
boven genoemde,  schoolmeester  van  Kessel. 

3)  Hij  huwde  in  derden  echt  met  Catharina  Adriana  Meerman, 
dochter  van  mr.  Adriaan  en  Maria  van  Heusden,  welke  hem  schonk  Hei- 
man Esser,  cornet  te  den  Bosch;  AnnaMariaEsser.wonendetellillegersberg; 
Johan  Adriaan  Esser,  geboren  te  Breda  31  Maart  1741,  overleden  te 
Rosmalen  9  Augustus  1808,  huwde  aldaar  28  Juni  1765  Johanna  Jacoba 
de  Witte,  overleden  aldaar  23  Januari  1827,  die  hem  elf  kinderen  schonk. 


—     100     — 

terug;  in  de  daarvan  opgemaakte  akte  werd  het  toen  aldus 
omschreven:  „een  hegte,  sterke  en  tveldoortimmerde  huysinge 
met  syne  saletten,  camers  en  behangsels  daarinne,  helders, 
pompen,  met  een  hoff,  paardestal  en  twee  wooninge  daaraan 
en  by  gehoor  ende,  staande  op  H  Orteneyndt  door  en  by  de 
Binnepoort,  (sijnde  een  gedeelte  van  het  Geertruyde  CloosterJ, 
ex  tmo  hays  en  erve  van  den  eerste  transportant,  ex  alio 
de  gemeene  Kerkweg,  strekkende  voor  van  de  Orthenstraat 
tot  agter  aan  de  Riviere  de  Diese".  De  Eaad  van  State  kocht 
zijn  vroeger  logement  niet  terug  om  er  zijne  Gecommitteerden 
wederom  in  te  laten  logeeren,  maar  om  daarin  te  doen  ver- 
plegen de  zieken  en  gewonden  van  de  legers  der  Geallieerden 
uit  den  Oostenrijkschen  Successieoorlog,  l)  Den  15  Januari 
1754  verkocht  de  Raad  van  State  andermaal  het  voormalig 
Statenlogement,  waarvan  toen  gezegd  werd,  dat  het  na  de 
laatste  verkooping  eerst  tot  een  hospitaal,  en  nu  laatstmaal 
tot  een  magazijn  van  den  veldtrein  gebruikt  was;  koopers  daar- 
van werden  toen  Antony  en  Johan  van  Hanswijk,  wonende  te 
den  Bosch,  Mr.  Antoni  van  Hanswijk,  hoogschout  over  de  Stad 
en  Meierij  van  den  Bosch,  Wilhelma  van  Hanswijk,  huisvrouw 
van  Mr.  Stephanus  Eosendaal  Jacob  Frederikszn.  en  Mr. 
Johannes  Wilhelmus  van  Hanswijk,  allen  wonende  te  den  Bosch ; 
Mr.  Nicolaas  Johannes  van  Hanswijk,  wonende  te  Amsterdam; 
Wilhelmus  Petrus  van  Hanswijk,  wonende  te  Eotterdam,  zoo 
voor  zich  en  als  voogd  over  de  4  onmondige  kinderen  van 
wijlen  de  echtelieden  Jan  Dirk  van  Heemskerk  en  Johanna 
Margaretha  van  Hanswijk,  verkochten  als  erfgenamen  van 
Johanna  Maria  Catharina  Hyssel  weduwe  van  voornoemden 
Johan  van  Hanswijk,  1  Maart  1800  het  Statenlogement, 
welks  hoofdgebouw  als  toen  was  ingericht  tot  pakhuis,  aan 
Hartog   Simon  2),    koopman,  Hendrik  Christiaan  Klijn,  brood- 


1)  Van  Heurn  Historie  IV  p.  83. 

2)  Hartog  Simon  was  Israëliet  en  schijnt  zich,  evenals  zijn  vader 
Simon  Hartog,  in  de  tweede  helft  der  18e  eeuw  te  den  Bosch  metterwoon 
gevestigd  te  hebben,  alwaar  zij  veel  vast  goed  aankochten,  dat  zij  daarna 
weder  verkochten. 


—     101     — 

bakker  en  Frederik  van  der  Heyden,  kastelein,  allen  wonende 
te  den  Bosch,  van  wie  de  beide  eerstgenoemde  hunne  aan- 
deelen  in  het  Statenlogeinent  vervolgens  verkochten  aan  den 
laatstgenoemde  hunner,  die  kastelein  was  van  het  aan  de 
Markt  te  den  Bosch  staand  koffiehuis,  toen  liet  Hollandsen,  nu 
het  Nederlandsen  koffiehuis  genaamd.  Deze  verhuurde  het  Staten- 
logement  aan  eenen  kastelein,  Neerhoff  geheeten,  die  een  of 
meer  lokalen  er  van  verhuurde  aan  de  Bossche  Vrijmetselaars- 
loge  de  Edelmoedigheid,  welke  zich  daarin  den  13  Augustus 
1808  had  geconstitueerd ;  dat  gebouw  werd  daarom  sedert 
dien  ook  wel  de  Loge  genaamd.  Eveneens  vergaderde  in  dat- 
zelfde gebouw  de  op  11  November  1798  opgerichtte  Sociëteit, 
genaamd  Muzijk-  en  Redoute-Kollegie ;  zij  gaf  er  concerten 
en  bals,  welke  om  reden  het  Statenlogement  een  tijcl  lang  tot 
hooipakhuis  had  gediend,  gezegd  werden  plaats  te  hebben  op 
den  hooizolder;  deze  sociëteit  hield  op  te  bestaan  nadat  de 
tegenwoordige  sociëteit  Casino  in  den  Bosch  was  opgericht;  de 
zoogenaamde  hooizolder  diende  daarna  gedurende  eenigen  tijcl 
tot  kerk  voor  de  eerste  Afgescheidenen,  die  men  in  den 
Bosch  had;  de  loge  de  Edelmoedigheid  had  reeds  in  1810 het 
voormalig  Statenlogement  verlaten. 

Den  10en  van  Zomermaand  1809  verkocht  cle  curator 
over  den  boedel  van  genoemden  Frederik  van  der  Heyden 
het  voormalig  Statenlogement,  dat  alsnu  omschreven  werd  als: 
„eene  groote  huizinge,  stal,  koetshuis  en  erf,  genaamd  het 
Oud  Statenlogement,  staande  tusschen  het  Kerkhof  en  het 
huis  van  Hendricus  van  Someren,  en  zijnde  voorzien  van 
een  extra  groote  dans-  of  concertzaal,  verscheidene  boven-  en 
benedenkamers,  zolders,  kelders,  pomp,  priuaat,  mitsgaders 
een  plaisirtuin  met  groote  tuinkamer  en  kolf  baan  daarachter 


IlartogSirnon  noemde  zich  later  Herodes  Hartogensis.  Ten  zijnen  ver- 
zoeke verklaarde  voor  Schepenen  van  den  Bosch  de  wede.  Gerard  van  Altena, 
beeëdigd  stadsvroedvrouw  aldaar,  dat  zij  op  16  of  17  Augustus  1793  zijne 
echtgenoote  had  verlost  van  eenen  zoon;  dat  zij  eenige  dagen  later  had  gead- 
sisteerd  bij  de  besnijdenis  van  dat  kind  en  dat  dit  toen  is  genaamd  Nathan 
Beer   Hartog.  Dat  kind  werd  in  1811  genaamd  Bernardus  Hartogensis. 


—     102     — 

gelegen^,  aan  Antonius  de  Wijs,  brander  te  den  Bosch,  zoon  van 
Cornelis  en  Anna  Maria  van  Someren. 

De    erven   van    genoemden    Antonius    de    Wijs,    zijnde 
Martinus  Franciscus  de  Wijs,  lid  der  Staten  van  Noordbrabant; 
Franciscus  Antonius  de  Wijs,  R.  K.  priester,  pastoor  en  land- 
deken   te    Boxtel;    Hein    de    Wijs,    lid  der  Staten  vau  Noord- 
brabant;   Josephus    de   Wijs,    lid   van    den    Gemeenteraad   te 
den  Bosch  ;    Maria  Cornelia  Lightenveld,  echtgenoote  van  mr. 
Henricus    Cornelis   Adrianus   van   Weel,  notaris  te  Oosterhout 
en   Hendriena   Helena    Frederickx   weduwe    van    Antonius  de 
Wijs,  woonachtig  te  den  Bosch,  verkochten  11  Januari  1833  het 
voormalig   Statenlogement   aan    Antonius    Wilhelmus   van  den 
Dun  gen,    aannemer,    ook    aldaar   wonende;  het  werd  toen  om- 
schreven als :  „het  gebouw,  gediend  hebbende  voor  concertzaal 
met  aangelegen  woonhuizinge,  gekwoteerd  B  n°91  N.B.  n°  515 
groote  openplaats,    koestallen,   pa  arden  stallen,    koetshuis  en 
verdere   getimmerten  en  aanhoren,   alles   aan   elkander  vast 
staande  en  gelegen  op  het  Ortheneinde,  het  geheel  belend  aan  de 
eene  zijde  de  Geertruikerk,  de  andere  zijde  Antony  van  Pelt, 
strekkende  voor  van  de  straat  achterwaarts  tegen  de    Dieze." 
Genoemde    van    den  Dun  gen  verkocht  het  door  hem  als 
gezegd  gekochte  op  19  Februari  en  14  Juli  1842  aanLudovicus 
Henricus  Rouppe  van  der  Voort,  toen  rentenier,  woonachtig  te 
den  Bosch;  het  werd  alstoen  omschreven  als: 

a.  een  gebouw,  (het  oude  statenlogement  n.L),  gemerkt 
B  n°  91  V.B.  n°  51,  bestaande  in  groote  bergplaatsen,  graan- 
en  hooizolders,  kelders  en  kantoor,  mitsgaders  eene  woning  ter 
zijde  van  het  gebouw,  als  mede  een  koetshuis  met  stal,  een 
pakhuis,  erven  en  verder  aanhooren,  alles  aan-  en  bij  elkander 
staande  en  gelegen  te  's  Hertogenbosch  in  de  Orthenstraat, 
belend  aan  de  eene  zijde  de  Heer  A.  van  Pelt,  en  aan  de  andere 
zijde  cle  plaats  of  straat  voor  de  Geertruikerk,  op  den  kadastra- 
len  perceelsgewijzen  legger  der  gemeente  's  Bosch  voorkomende 
als:  a  Sectie  G.  n°  2377  pakhuis  ter  grootte  van  5  roeden  28 
ellen    en    b   Sectie   G.  n°  2378  huis   ter  grootte  van  18  ellen. 


—      103     — 

b.  een  gebouw,  bestaande  in  een  woonhuis  met  koestal 
en  hooizolder,  een  koetshuis  met  hooizolder,  twee  woningen  en 
waschhuis,  voorts  erven  en  e  ene  groote  bleek,  alles  aan-  en 
bij  elkander  staande  en  gelegen  te  's  Bosch  in  de  Orthenstraat 
achter  het  vorige  gebouw,  belend  aan  de  eene  zijde  de  Geer- 
truikerk  en  aan  de  andere  zijde  de  heer  A.  van  Pelt,  op  den 
kadastralen  perceelsgewijze  legger  der  gemeente  's  Bosch 
voorkomende  als  Sectie  G  n°  2379,  waschbleekerij  en  erf  ter 
grootte  van  10  roeden  en  54  ellen. 

L.  H.  Eouppe  van  der  Voort  voornoemd  verkocht  het 
door  hem,  als  gezegd,  gekochte  aan  eene  maatschappij,  die  de 
daarop  staande  gebouwen  sloopte  en  op  hunne  erven  bouwde 
de  eerste  gazfabriek,  welke  in  den  Bosch  heeft  bestaan.  Toen  die 
gemeente  hare  tegenwoordige  gazfabriek  in  exploitatie  bracht, 
werd  de  eerstbedoelde  gesloopt  en  werden  op  hare  erven  drie 
wroonhuizen  der  familie  van  Meerwijk  1)  gebouwd,  zijnde  deze 
huizen  thans  genummerd  Orthenstaat  47,  45  en  43. 

Zooals  alle  Bossche  kloosters  had  ook  het  St.  Geertruikloos- 
ter  eene  eigene  kapel,  gemeenlijk  de  St.  Geertruikerk  geheeten  ; 
zij  stond  achter  dit  klooster  aan  de  St.  Geertruiplaats,  thans  het 
St.  Geertruikerkhof  genaamd.  Van  Heurn  zegt  in  zijne  Beschrij- 
ving van  deze  kapel  of  kerk,  dat  zij  oudtijds  verscheidene  geschil- 
derde glasramen  had;  zoo  waren  boven  de  deur  van  het  koor  dier 
kerk  in  het  noorderraam  glazen,  waarin  geschilderd  wras  het  wapen 
van  voornoemde  Barbara  van  Disquis,  die  hij  daar  noemt  van 
Oostenrijk,  zeker  omdat  zij  de  natuurlijke  dochter  was  van  keizer 
Maximiliaan  van  Oostenrijk  2),  en  was  in  de  glazen  van  het 
oosterraam  dezer  kerk  gebrand  de  beeldtenis  van  eenen  ridder, 
gekleed  met  den  wapenrok  van  het  geslacht  Torck  en  hebbende 
boven  zich  zijne  vier  kwartieren,  waarvan  het  eerste  van  moe- 


1)  ]n  1561  was  reeds  een  van  Meerwijk  eigenaar  van  een  huis 
in  de  Orthenstraat.  daar  toch  in  dat  jaar  (Reg.  no  206  f.  363)  Jan,  zoon  van 
Jan  van  Meerwijck  en  Johanna,  de  dochter  van  Gijsbert  de  Brauwer,  een 
huis  verkocht,  staande  aan  die  straat  naast  de  Bokhovenstraat  Marktwaarts. 

2)  Volgens  van  Heurn  Beschrijving  werd  haar  portret  nog  lang 
na  haren  dood  in  het  St.  Gecrtruiklooster  bewaard. 


—     104     — 

derszijde  dat  van  eene  van  Egmoncl  was.  Van  Heurn  deelt 
1.  c.  ook  nog  mede,  dat  in  deze  kerk  zich  bevond  een  miracu- 
leus beeldje  van  O.  L.  Vrouw,  waaronder  hing  een  bord,  waarop 
de  geschiedenis  van  dit  beeldje,  alsmede  de  twaalf  wonderen, 
die  geschied  waren  op  gebeden,  welke  voor  hetzelve  tot  de 
Moeder  Gods  gestort  waren,  te  lezen  stonden  1) ;  dit  beeldje 
is  nadat  de  St.  Geertruikerk  in  Protestantsche  handen  was  ge- 
komen geplaatst  in  de  schuurkerk  van  den  Jezuit  Cornelis 
Bocquet  2),  welke  in  den  Bosch  stond  ongeveer  achter  den  oos- 
telijken  hoek  van  de  Verwer-  en  Lange  Putstraat ;  thans 
berust  het  in  de  Bossche  St.  Pieterskerk. 

Hertog  Arnoud  van  Gelder,  clie  in  in  1473  stierf,  be- 
paalde, zooals  wij  op  blz.  95  reeds  zagen,  dat  zijn  hart  in  deze 
ketk  zou  begraven  worden,  naar  men  verhaalde,  omdat  eene  non 
van  het  St.  Geertruiklooster  hem  zijne  levensloop  zoude  voor- 
speld hebben  en  wel  in  het  bijzonder,  dat  zijn  zoon  Adolf  hem 
zes  jaren  lang  op  het  Kasteel  van  Buuren  zoude  gevangen 
houden  ;  hij  had  tengevolge  van  die  voorspelling  eene  groote 
liefde  voor  de  kerk  van  dit  klooster  gekregen  3).  Het  is  mij 
niet  .gebleken,  waar  zijn  hart  gebleven  is,  nadat  het  in  het 
koor  van  die  kerk  begraven  was. 

Deze  kapel  of  kerk  had  eenen  toren  met  eene  hooge 
spits ;  blijkens  van  Heurn  Beschrijving  sloeg  in  den  avond  van 
28  Mei  1551  de  bliksem  in  die  spits,  met  het  gevolg,  dat  alle 
leien  er  af  werden  geslagen  en  de  haan,  welke  boven  op  die 
spits  stond,  zoover  weggeslingerd  zoude  zijn,  dat  die  buiten  de 
stad  op  de  weide  de  Donk  neerviel  4) ;  vele  glasramen  van 
die  kerk  werden  bij  diezelfde  gelegenheid  verbrijzeld.  In  den 
toren  hing  eene  klok,  welke  tot  opschrift  had :  Katerina 
vocor  anno  dni  1412. 


1)  Men    zie   ook  nog  Foppens  Historia  Episcop.  Sylvaeduc.  p.  311 
en  Wichmans  Brabantia  Mariana  II  c.  26. 

2)  Oudheden  en  Gestichten  van    's  Bosch   p.  641. 

3)  Dr.    G.    R.    Hermans    Kronijken   p.  13  en   Wichmans  Brabantia 
Mariana  p.  383. 

4)  Men  zie  nog  van   Heurn   Historie  I  p.  537. 


—     105      - 

Na  de  reductie  van  den  Bosch  in  1629  werd  de  St. 
Geertruikerk,  zooals  deze  kapel  gewoonlijk  geheeten  werd,  aan 
den  R.  K.  eeredienst  onttrokken  en  zal  zij  van  toen  af  aan  tot  aan 
het  jaar  1645  ongebruikt  zijn  gebleven.  In  dit  jaar  gaf  de  Eaad 
van  State  haar  aan  de  stad  den  Bosch  in  bruikleen  om  in  de 
plaats  der  gesloopte  St.  Peter  en  Pauluskerk  te  dienen  voor  cle 
godsdienstoefeningen  van  de  Bossche  Nedercluitsch-Hervormden. 
Aan  dezen  waren,  nadat  den  Bosch  in  Staatsche  handen  was 
gekomen,  drie  kerken  der  Bossche  Katholieken  ten  gebruike 
afgestaan  :  de  Groote  of  St  Jan  Evangelistkerk,  de  St.  Jacobs 
kerk  (waarvoor  later  de  Kruiskerk  in  de  plaats  kwam)  en  de 
St.  Peter  èn  Pauluskerk,  zeker  in  de  verwachting,  dat  met 
den  overgang  der  stad  aan  de  Staatschen  ook  hare  bevol- 
king zoude  overgaan  tot  den  godsdienst,  dien  dezen  aanhingen, 
want  voor  de  Nederduitsch -Hervormden,  die  men  bij  de  reductie 
van  den  Bosch  in  die  stad  had  was  hare  kleinste  kapel  nog 
groot  genoeg.  Immers  staat  in  het  allereerste  lidmatenboek 
van  hare  Nederduitsch-Hervormde  gemeente  onder  de  lidmaeten 
vóór  19  December  1629  gevonden  zijn  binnen  's  Her togenbossch, 
die  niet  afgevallen  en  ivaeren  of  de  knye  voor  den  Baal 
niet  hadden  geboghen  enkel  en  alleen  vermeld:  Aert  Jansen 
de  Kennis,  schryver  aen  den  boom;  verder  worden  daarin  vóór 
gezegden  datum  genoemd  als  lidtmaeten  die  haer  belydenisse 
gedaen  hebben,  van  de  vorighe  irnvoonders  van  's  Hertogen' 
bossch : 

David  Gerritszn.  van  Strijp  achter  de  Tolbrug; 

Jacob  Petersz.  van  Antwerpen  in  de  Ortenstraet  naest 
de  brouwerye  van  cle  3  biertonnekens ; 

Mayken  Hermans  wede.  in  de  Kerckstraet ; 

Jacob  van  Delft  op  den  Hoogen  Steenwech  ; 

Jan  Niclaessen  Donckers  in  de  Hintemerstraet ; 

Gerart  Claessen  Wytinghs  op  den  hoeck  van  de  Stoofstraet; 

Anclries  Claessen,  slotemaeckers  gesel  in  de  Stoofstraet; 

Merten  Claes  van  Meurs,  gewesen  canonier,  achter  de 
Minderbroeders ; 


106 


Peeter  Donck,  borger  major,  wonende  op  de  Merckt ; 

Christoffel  van  Ancker,  wonende  in  de  Vischstraet ; 

Dirck  Pais,  wijnverlater  in  de  Minnebroersstraet ; 

Wouter  Janssen  van  Tilborch  in  de  Tolbrugstraet ; 

Jan  Jansen,  wonende  in  de  Putstraet ; 

Herman  Jansen  in  de  ander  straet  achter  de  Tolbrugge ; 

Neesken   Henricks    weduwe   van    Claes   Jansen    in   de 
Stoofstraet ; 

Peeter  Henrickserj  by  de  Merckt  tot  den  coperslager 
naest  de  Swarte  Hoet ; 

Peeter  Mathysen  van  Aken  in  de  Boeckhovenstraet 
aen  de  Vischmerckt. 

Waarschijnlijk  zullen  laatstgenoemde  17  personen  vóór 
den  overgang  der  stad  in  het  geheim  Protestant  geweest  zijn. 

Na  de  reductie  der  stad  werd  het  aantal  der  lidmaten 
van  hare  Nederduitsch-Hervormde  gemeente  bijna  uitsluitend 
vermeerderd  door  lieden,  welke  er  zich  metterwoon  kwamen 
vestigen  en  door  militairen.  De  Katholieke  Bosschenaren 
bleven  toch  bijna  allen  hun  voorvaderlijk  geloof  getrouw.  Er 
komen  dan  ook  in  gezegd  lidmatenboek  onder  de  lidtmaeten,  die 
haer  belydenisse  gedaen  hebben  tegens  H  avontmael,  gehou- 
den 21  Aprilis  1630,  van  de  oude  bossche  imvoonders  slechts 
23  personen  voor,  van  wie  alleen  bekende  namen  hadden : 
Hans  van  Turnhout,  drucker,  wonende  in  de  Kercksiraet  in 
den  Bibel,  Henriek  van  Gasteren,  wonende  in  de  Fonteynin 
de  H  intern  er  straet  en  Jacob  van  Gasteren,  rentmeester,  oock 
wonende    in  de  Fonteyne. 

Den  28  Mei  1645  werd  het  eerste  Protestantsche  kind 
in  de  St.  Geertruikerk  gedoopt;  het  was  Anna  van  's  Gravesande, 
dochter  van  Laurens,  schepen  van  den  Bosch  en  controleur  van 
de  convooien  en  licenten  aldaar  en  Isabella  van  Heurn. 

In  datzelfde  jaar  werd  een  terrein  van  het  St.  Geertrui- 
klooster  tot  kerkhof  van  die  kerk  aangelegd. 

Toen  den  17  Mei  1706  door  Cornelis  van  Nassouw,  heer 
van  Cortiene  en  J.  Hop,  raad  en  tresaurier-generaal  der  Unie, 


—     107     — 

als  gecommitteerden  van  den  Raad  van  State,  een  deel  van 
het  St.  Geertruiklooster  geveild  werd,  boden  zij  daarbij  ook 
deszelfs  kerk  ten  verkoop  aan,  echter  onder  voorwaarde:  dat 
de  coopers  off  derselver  er  ff  genamen  in  de  kercke  off  te  cenich 
deel  van  't  voors.  clooster  noyt  en  sullen  mogen  toelaeten,  dat 
daerinne  eenigen  Roomsen  godtsdienst  en  tuort  gedaen  op  ver- 
beurte van  't  gecofte  pandt  en  erve,  eene  voorwaarde  die  tot 
nu  toe  trouw  is  nageleefd.  De  kerk  werd  daarbij  aldus  om- 
schreven: het  erve  met  den  opstal,  getceckent  op  het  plaen 
enz.,  sijnde  de  geheele  kerck  in  haer  vierkant  met  een  stuck 
van  de  bleecke,  een  stuck  van  den  ommegangh,  liggende  op  de 
Diese,  met  nogh  een  out  gebouw  op  en  aen  de  oversyde  van 
de  Diese,  met  den  boomgarde  daer  achter  liggende  tusschen 
de  twee  Diesen.  Kooper  daarvan  werd  toen  Willem  Vreggen, 
smid  te  den  Bosch,  doch  eerst  den  26  November  van  het  volgend 
jaar  werd  het  gekochte  op  hem  gevest.  Hij  was  geboren  te 
Budel  en  huwde  in  1684  te  den  Bosch,  alwaar  hij  toen  op  de 
Haven  woonde,  met  Magdalena  Kerck  ;  later  hertrouwde  hij  met 
Johanna  de  Jongh,  die  in  1725,  na  zijnen  dood,  hertrouwde 
met  Leonard  Ragay,  secretaris  van  Vught. 

Welke  bestemming  de  St.  Geertruikerk  na  gezegden  ver- 
koop kreeg,  is  mij  voor  het  jaar  1746  niet  kunnen  blijken ;  in  dat 
jaar  werd  zij  ook  tot  hospitaal  voor  het  leger  der  Geallieerden 
ingericht,  omdat  het  Statenlogement  alleen  daarvoor  niet  de 
noodige  ruimte  had;  zij  bleef  daartoe  dienst  doen  tot  dat  in 
1748  de  vrede  van  Aken  gesloten  was,  als  wanneer  zij  door 
de  zieken  ontruimd  en  weder  voor  den  Hervormden  eeredienst 
ingericht  werd,  zooals  blijkt  uit  van  Heurn  Historie  IV  p.  84 
en  127.  De  Nederduitsch -Hervormde  gemeente  van  den  Bosch 
is  toen  daarvan  eigenares  geworden,  maar  krachtens  welken  titel 
is  mij  niet  kunnen  blijken.  Deze  kerk  werd  sedert  dien  gewoonlijk 
de  Kleine  of  Havenkerk  genoemd  en  er  bevonden  zich  toen  in: 
aanzienlijke  gestoeltens  voor  den  Gouverneur,  den  Kommandeur 
der  stad  en  hunne  gemalinnen;  de  gemagtigden  des  Raads 
van  Staten  nemen  daarin,  als  die  zig  hier  ter  stede  bevinden, 


—     108     — 

mede  plaats,  (van  Heurn  Beschrijving).  Alleen  des  Zondags- 
morgens werd  in  deze  kerk  gepreekt.  Na  de  overgave  van 
den  Bosch  aan  de  Franschen  in  1794  werd  deze  kerk  wederom 
aan  den  Hervormden  eeredienst  onttrokken  en  alstoen  tot  eene 
broodbakkerij  ingericht  1).  Toen  in  1810  de  St.  Janskerk  aan 
de  Bossche  Katholieken  was  teruggegeven,  hebben  de  Her- 
vormden van  den  Bosch  de  St.  Geertruikerk  andermaal  tot 
hunne  kerk  ingericht  en  hebben  zij  die  daarna  blijven  ge- 
bruiken totdat  zij  in  1820  hunne  kerk  in  de  Kerkstraat  in 
gebruik  namen;  daarop  werd  de  St.  Geertruikerk  gebezigd  tot 
kerk  der  Waalsche  gemeente  van  den  Bosch,  wat  duurde  totdat 
deze  hare  kerk  in  de  Verwerstraat  aldaar  kreeg;  alstoen  werd 
de  St.  Geertruikerk  voor  afbraak  verkocht  en  op  de  absis  na, 
die  nu  tot  houtmagazijn  dient,  gesloopt. 

Bij  de  verkooping  van  een  deel  van  het  St.  Geertrui- 
klooster,,  die,  als  gezegd  17  Mei  1706  plaats  had,  kocht  Willem 
Vreggen  ook  nog  de  daartoe  behoorende  huizen  2),  welke  aan  cle 
Orthenstraat  stonden  tusschen  het  Statenlogementenden  Klooster- 
gang. Van  hem  werden  ze  geërfd  door  zijne  tweede  vrouw  Johanna 
de  Jongh,  die  ze  bij  haren  tweeden  echt  in  1725  ten  huwelijk 
bracht  aan  Leonard  Ragay,  secretaris  van  Vught.  Daar  deze  de 
daarop  staande  schuld  aan  den  Rentmeester  der  geestelijke  goede- 
ren niet  betaalde  werden  ze  den  3  Februari  1734  (Reg.  n°  546 
f.  308)  ten  zijnen  laste  gerechtelijk  verkocht  aan  mr.  Hieronymus 
Gerbade,  destijds  advocaat  te  den  Bosch.  In  de  daarvan  opgemaakte 
akte  werden  deze  gebouwen  aldus  omschreven  :  lc  koop  eene  wel 
doortimmerde  huysinge  met  saletten,  kamers,  keukens  en  daar- 
achter gelegen  tuin  en  paardenstal,  staande  aan  de  Orthenbin- 
nenpoort  en  bewoond  door  mr.  Arend  Verspijck,  ontvanger  der 
verpondingen    over    Kempenland,   ex   uno    het  huis  der  erven 


1)  St.  Hanewinkel  Beschrijving  der  stad  enz.  p.  133. 

2)  Een  dier  huizen  zal  gediend  hebben  tot  woning  van  den  sergeant- 
majoor van  den  Bosch,  daar  de  Raad  van  State  daartoe  een  deel  van  het 
St.-Geertruiklooster  had  aangewezen,  wat  duurde  tot  dat  die  het  verkocht. 


.—     109     — 

Johan  Essers  (het  oude  Statenlogement),  ex  alio  de  2e  koop, 
en  zich  uitstrekkende  van  af  de  Orthenstraat  tot  achter  de 
huysingen  cler  4e,  5e,  6e,  7e,  8e,  9e  en  10e  koop  en  zoo  tot  de 
Dieze  toe  1);  2e  koop  een  huis  met  een  plaatsje  daarachter, 
staande  aan  de  Orthenstraat,  bewoond  door  Morings,  ex  uno  de 
le  koop,  ex  alio  de  3e  koop  en  zich  uitstrekkende  van  af  de  straat 
tot  aan  de  keuken  of  eetzaal  van  het  huis  des  le  koops;  3e  koop 
een  huis  met  plaatsje  daarachter,  bewoond  door  Borus  Vreggen, 
ex  uno  de  2e  koop,  ex  alio  van  onderen  het  straatje  (de  Kloos- 
tergang) en  van  boven  het  huis,  genaamd  het  Maasschip  2)  en 
zich  uitstrekkende  vanaf  de  straat  tot  aan  de  keuken  of  eetzaal 
van  het  huis  des  le  koops;  4e  koop  een  huisje,  zijnde  het  eerste 
in  gemeld  straatje  aan  de  linkerhand,  ex  uno  de  keuken  of 
eetzaal  van  het  huis  der  le  koop,  ex  alio  de  5e  koop;  5e  koop 
een  huisje,  staande  tusschen  de  4e  en  6e  koop;  6e  tot  en  met 
den  10e  koop  huisjes  staande  tusschen  den  5e  koop  en  de  Dieze; 
J  le  koop  een  huisje,  zijnde  het  eerste  in  het  straatje  aan  de 
rechterhand,  ex  uno  de  pomp  en  den  opgang  of  de  trap  tot  het 
huis  der  le  koop,  ex  alio  cle  12e  koop;  12e  koop  een  huisje 
ex  uno  de  lle,  ex  alio  de  13e  koop;  13e,  14e  en  15e  koop, 
huisjes,  ex  uno  de  12c,  ex  alio  de  16e  koop;  16e  koop,  een 
huisje,  staande  op  den  boog  boven  de  Dieze,  ex  uno  de  15e, 
ex  alio  de  17e  koop;  17e  koop  een  huisje  ex  uno  de  16e,  ex 
allo  van  onderen  cle  gang  van  het  secreet,  van  boven  de  zolder 
van  het  huis  des  16e  koops;  18e  en  19e  koop  twee  woningen 
onder  een  dak,  ex  uno  de  gang  van  het  secreet,  ex  alio  de  muur 
van  na  te  melden  tuin  en  tot  achter  tegen  het  erf  van  den  heer 
mr.  Jacob  van  der  Helst,  met  de  steenen  liggende  in  het  huis 
des  19e  koops;  20° koop  een  tuin  of  boomgaard  met  een  speelhuis 
daarin,  binnen  zijne  muren  gelegen,  ex  uno  de  Dieze,  ex  alio 
liet  erf  van  den  heer  mr.  Jacob  van  der  Helst  tot  achter  tegen 


4)  De  le  koop  was  alzoo  het  huis,  dat  thans  toebehoort  aan  Mevr. 
de  Wed.  Bolsius- verhoeven  en  bewoond  wordt  door  mr.  D.  Wesseling, 
zijnde  nu  Orthenstraat  genummerd  41. 

2)  Dit  huis  was  ook  eigendom  van  het  St.  Geertruiklooster,  toen 
dit  werd  creconfisceerd. 


110 


de  t>ieze;  21e  koop  een  huis  met  een  kalkhok  daarnaast,  staande 
tegen  den  muur  van  den  tuin  des  20e  koops;  22e  koop  een 
vervallen  huisje,  staande  op  een  stuk  van  den  boog  boven  de 
Dieze  naast  den  21e  koop.  Den  30e  September  1766  verkochten 
Maria  Gerbade,  huisvrouw  van  den  luitenant  Jan  Willem  Mans- 
velt.  wonende  te  Breda;  Hermanus  Gerbade,  Cornelia Gerbade, 
Otto  Gerbade  en  Lucia  Berendina  Philippina  Gerbade,  allen 
kinderen  van  mr.  Hieronymus  Gerbade  voornoemd,  hun  aandeel 
in  de  hierboven  sub  1—22  omschreven  onroerende  goederen 
aan  hunnen  broeder  Hermanus  Gerbade,  wonende  te  Utrecht ; 
van  dezen  werden  ze  geërfd  door  zijne  vrouw  Agatha  van 
Heurn ;  toen  zij  was  komen  te  overlijden  werden  ze  door 
haren  executeur-testamentair,  mr.  Hendrik  Jacob  Ackersdijck, 
wonende  te  den  Bosch,  den  1  November  1 805  verkocht  aan  Hen- 
dricus  van  Someren  (den  broeder  van  Anna  Maria  van  Someren, 
echtgenoote  van  Cornelis  de  Wijs,  hiervoren  reeds  genoemd).  Hij 
was  factoor  of  expediteur  te  den  Bosch  en  had  tot  vrouw  Beatrix 
van  de  Ven,  dochter  van  Lambertus  en  Anna  Maria  van  der 
Linden,  die  hem  deze  kinderen  schonk:  Maria  Helena  van 
Someren,  de  echtgenoote  van  Francais  Halewijn,  eigenaar  van 
het  hotel  de  Goude  Leeuw  te  den  Bosch ;  Mai  tinus,  Constantinus 
Johannes,  Lamberdina  Theresia,  Hendrina  Theresia  en  Lam- 
bertus van  Someren. 

Zijn  zwager  Cornelis  de  Wijs  had  reeds  30  Juni  1788 
van  cle  kinderen  van  wijlen  Johanna  Makentos  weduwe  van 
Hendrikus  van  Stratum  gekocht  een  deel  der  erven,  welke  het 
St.  Geertruiklooster  oudtijds  te  den  Bosch  aan  de  overzijde  der 
Dieze  bezat  en  welke  men  bereiken  kon  over  eene  daarover 
geslagen  brug,  die  lag  aan  het  einde  van  het  St.  Geertruikerkhof 
of  plaats;  dit  deel  der  goederen  van  het  St.  Geertruiklooster 
bestond  toen  uit  drie  groote  aan  elkander  gelegen  moestuinen, 
benevens  eene  in  het  midden  daarvan  staande  hovenierswoning 
met  stal;  zij  behooren  thans  aan  de  Zusters  van  den  H.  Caro- 
lus  Borromeus. 

Tot   het   St.    Geertruiklooster  behoorden  ook  nog  na  te 


—    lil    - 

melden  huis  en  tuin,  waarvan  de  ligging  thans  moeilijk  meer 
valt  aan  te  wijzen.  Johan  van  Leefdael,  heer  van  Deurne,  in 
zijne  hoedanigheid  van  rentmeester  der  episcopale  en  andere 
geestelijke  goederen  in  de  stad  en  meierij  van  den  Bosch,  verkocht 
ze  12  Juli  1706  aan  Dirck  van 's  Gravesande,  president-schepen 
van  den  Bosch,  die  in  1681  en  waarschijnlijk  ook  nog  in  laatst- 
gezegd  jaar  woonde  in  de  Orthenstraat  aldaar  in  een  huis  1), 
dat  stond  tusschen  het  huis  het  Koppel  paarden,  Orthenwaarts, 
een  gang  of  inrij poort,  de  Koksche  poort  genaamd,  tusschen 
beiden  liggende,  ex  uno  en  het  huis  de  Gapert  Marktwaarts 
ex  alio.  Hij  was  in  1681  gehuwd  met  Anna  Josina  Blom,  die 
toen  in  den  Bosch  in  de  Nieuwstraat  woonde  en  hem  behalve 
Pieter,  den  vader  van  Laurens,  gouverneur-generaal  van  West- 
Indie,  deze  zonen  schonk  :  mr.  Ewout  Hendrik  van  'sGravesande, 
schepen  van  den  Bosch ;  mr.  Willem  Jacob  van  's  Gravesande,  den 
beroemden  professor  in  de  philosophie,  mathesis  en  astronomie  aan 
de  Universiteit  te  Leiden,  (geboren  te  den  Bosch  27  September 
1688  en  overleden  te  Leiden  28  Februari  1742)  en  mr.  .lere- 
mias  van  's  Gravesande,  president-schepen  van  den  Bosch;  zij 
verkochten  12  Juni  1725  dit  huis  met  tuin  aan  Jeanne  Ursule 


1)  Dit  huis  was  in  1503  door  de  kinderen  van  Nycolaus  de  lïeusch 
en  Elisabeth  de  Ruyter  Michielsdochter  verkocht  (Reg.  no  98  f.  "24)  aan 
Andries  van  Arckel  Gerardszoon ;  deze  had  van  zijne  vrouw  Yda  de  na- 
volgende kinderen  :  Gijsbert,  woonachtig  te  Dordrecht  en  Arnold,  die 
wederom  tot  kinderen  had:  Dirck,  Elisabeth,  Margriet,  Geertruid,  Andries 
en  Jan  van  Arckel. 

Genoemde  Gijsbert  van  Arckel  erfde  dit  huis  voor  de  helft  van 
zijnen  vader,  terwijl  hij  de  wederhelft  er  van  kocht  van  zijne  genoemde 
oomzeggers  van  Arckel  met  uitzondering  van  Andries  en  Jan.  Den  21  Aug. 
1549  (Reg.  no  170  f.  429  vs<>;  men  zie  ook  nog  Reg.  no  139  f.  329)  ver- 
kocht hij  het  aan  Jan  Ilermanszn.  Vluggers,  genaamd  Degens;  het  werd 
toen  omschreven  als:  domus,  area,  ortus,  domus  posteriorac  pons  lapideus, 
siti  in  Buscoducis  in  vico  Orthensi  inter  hereditatem  Willelmi  de  Ryel 
versus  portam  Ortensem,  quadam  via  interjacente,  ex  uno  latere  et  inter 
hereditatem  Henrici  Beys  versus  Forum,  ex  alio  latere,  tendentes  a  dicto 
vico  Ortense  retrorsum  ultra  Diesam  ibidem  fluentem  ad  hereditatem 
Conventus  Sanctae  Gertrudis  in  Buscoducis,  necnon  cum  jure  utendi  via 
praedicta.  De  executeurs  van  het  testament  van  Heylken,  dochter  van 
Reynder  Poltey  en  weduwe  van  Jan  Hermanszn.  Vluggers  genaamd  Degens, 
verkochten  dit  huis  9  Maart  1606  aan  Herbert  Willemszn.,  vaandrig  in 
Spaanschen  dienst.  Thans  is  het  genummerd  Orthenstraat  25. 


—     112     — 

de  Nancy,  als  wanneer  het  omschreven  werd  als:  huys  ende 
hoff,  gelegen  agter  het  Geertruydeclooster  in  de  Orterstraet, 
agter  in  een  poort,  oost  ende  west  de  gemeene  waterloop,  ge- 
naemt  de  Diese,  suydwaeris  de  huysinge  bewoont  werdende 
by  de  heer  Donckers,  noordwaerts  de  Wede  Vr eggen  ende 
N.N.  Olyslagers.  (Beg.  n°  552  f.  333vso.) 

Genoemde  de  Nancy  verkocht  15  Mei  1727.  (Rcg\  n° 
554  f.  8),  als  wanneer  zij  gezegd  werd  te  zijn:  meerderjarige 
jonge  juffrouw,  wonende  binnen  dese  stad  (den  Bosch)  dit  huis 
met  tuin  aan  Hare  Hoogheid  Marie  gravin  van  Stirum  en 
Bronkhorst,  douairière  van  Zijne  Hoogheid  den  Landgraaf  van 
Hessen-Philipsthal,  woonachtig  te  den  Bosch,  die  het  29  December 
1732  (Reg.  n°  546  f.  58)  weder  verkocht  aan  mr.  Jabob  van 
der  Helst,  oud-schepen  en  raad  van  die  stad;  het  werd  nu 
omschreven  als :  een  welgelegen  huysinge,  voorsien  van  ver- 
scheyde  camers  ende  hoff,  daerinne  verscheyde  fruytboomen, 
stallinge,  koetshuys,  staende  ende  gelegen  binnen  de  stadt 
(den  Bosch)  achter  het  gewesene  Geertruydeclooster  in  de  Orten- 
straet  achter  in  een  poorte,  daer  men  door  in  ende  uytgaet 
of  Ie  reyt,  oist  ende  west  den  gemeenen  waterloop,  genoempt 
de  Diese,  zuylwaerts  de  huysinge  tegenwoordich  competerende 
Juffrouwe  Theodora  Maria  de  Hee  weduwe  wylen  d1  heer  ende 
mr.  Paulus  Suyskens  ende  noortwaerts  de  huysinge  ende 
erve  van  de  er  ff  genamen  wylen  de  weduwe  Vr  eggen  ende...  1) 
Olislaegers. 

Agatha  van  der  Perre,  weduwe  en  testamentaire  erf- 
gename van  genoemden  mr.  Jacob  van  der  Helst,  nu  echtgenoote 
van  Joachimus  Mobachius,  Hervormd  predikant  te  den  Bosch, 
met  wien  ze  dit  huis  bewoonde,  legateerde  het  1  Juni  1762 
aan  de  Diaconie  der  Nederduitsch-Hervormde  gemeente  aldaar; 
omstreeks  dat  jaar  werd  van  dit  huis  gezegd,  dat  het  was 
voorsien  beneden  met  drie  groote  vertrekken,  alle  met  planken 
vloeren,  twee  behangen  liet  eene  met  goutleer  en  het  ander  met 
seyldoek  en  het  derde  gelambriseert,  met  de  spiegels  en  schil- 

1)     An dries  ? 


—     113     — 

derye  in  de  schoor  steenen,  staande  en  leggende  plaaten,  mits- 
gaders een  schoon  e  keuken  met  alle  gemak  daarin  en  drie 
kelders,  so  groot  als  kleyn,  put  en  regenwater,  boven  met  ses 
vertrekken,  waervan  er  vijf  behangen  sijn  en  drie  solders  en 
eindelijk  met  een  magnifique  hof,  wiens  weerga  wynig  binnen 
dese  stad  is,  beplant  met  exquise  vrugtdragende  bomen  en 
wijngaerden,  mitsgaders  vier  geschilderde  somerhuijsjens, 
hoenderhok,  knegtskamer,  een  zeer  groote  plaats,  waarop  een 
fontijn  en  eenige  cieragien,  aparte  loots. 

De  Diaconie  der  Nederduitsch-Hervormde  gemeente  van 
den  Bosch  verkocht  dit  huis  reeds  23  April  1765  aan  Claudius 
Antonius  Lormier.  ontvanger  van  's  Lands  verpondingen  over 
de  stad  van  den  Bosch  en  het  Kwartier  van  Maasland  ;  het 
werd  toen  in  huur  bezeten  door  Samuel  Hirschig.  C.  A.  Lor- 
mier voornoemd  verkocht  het  2  Mei  1776  weder  aan  Willem 
Hubert  senior,  mr.  timmerman  en  architect  te  den  Bosch ;  wat 
er  daarna  verder  met  dit  huis  en  tuin  is  gebeurd,  is  mij  niet 
gebleken. 

Naast  het  St.  Geertruiklooster  stond  oudtijds  een  kapel- 
letje, dat  van  het  H.  Kruis  genaamd,  waarvan  Van  Heurn  in 
zijne  Beschrijving  de  plaats  al  niet  meer  wist  aan  te  toonen. 
Het  bestond  reeds  in  1362,  daar  toch  in  een  testament  van 
dat  jaar  gezegd  wordt,  dat  het  verleden  werd  in  Buschoducis 
in  capella  Sancti  Crucis,  presentibus  Alberto  dicto  Loze  et 
Henrico  dicto  Lout,  clericis  Leodiensis  diocesis,  testibus. 

In  dit  kapelletje  werd  bewaard  en  vereerd  een  stuk 
van  het  H.  Kruis  1).  Na  de  reductie  van  den  Bosch  in 
1629  werd  deze  relikwie  overgebracht  naar  het  klooster  der 
Zusters  van  Orthen  aldaar  en  vervolgens,  kort  vóór  het 
overlijden  van  deszelfs  laatste  zuster,  naar  de  voormelde 
schuurkerk  van  den  Jezuit  Cornelis  Bocquet.  Thans  berust 
zij  ook  in  de  Bossche  St.  Pieterskerk  met  het  volgend  attest 
er  bij : 


\)    Wichmans  Brabantia  Mariana  p.  387. 


—     114    — 

Exponit  qua  par  est  reverentia  Joannes  Hoogaert,  Pleba- 
nus  St.  Joannis  Sylvaeducis,  quomodo  juxta  monasteriuin  Sanctae 
Gertrudis  magna  populi  devotione  praesertim  feriis  singulis 
sextis  frequentatum  olim  fuerit  sacellum  Sanctae  Crucis,  in  quo 
etiam  plurima  miracula  patrata  dicuntur  virtute  salutaris  hujus 
signi,  per  quocl  salutis  nostrae  sumpsimus  remedium  (Wich- 
mans  in  Brabantia  Mariana  p.  387) ;  quomodo  post  extinctio- 
nem  praefati  monasterii  reliquiae  illae  Sanctae  Crucis  in  eadem 
publica  semper  veneratione  fuerint  in  oratorio  quodam  Patrum 
Societatis  Jesu,  vulgo  het  houte  Kerkske,  et  quomodo  tandem 
post  expulsionem  Jesuitarum  reliquiae  illae  simul  cum  devo- 
tione  translatae  sint  ad  oratorium  Plebani,  —  quae  omnia 
bic  praesertim  senibus  nota  simt,  —  ast  cum  nullum  desuper 
inveniat  instrumentum  authenticum,  binc  recurrit  ad  Reveren- 
dissimam  Dominationem  vestram,  enixe  rogans,  quatenus  ad 
continuendam  pristinam  populi  devotionem,  publicam  dictarum 
Reliquiarum  Sanctae  Crucis  venerationem  semitis  antiquis  per- 
mittere  dignetur.  Quod  faciendo  etc. 

Permittimus,  ut  reliquiae,  de  quibus  in  supplica,  publice 
fidelium  venerationi  in  Diocesi  nostra  exponantur. 

Actum  Sylvae.  A.  van  Alphen,  vicarius-generalis  Duci 
13  Julii  1801.  apostolicus  Diocesis  Buscoducensis. 


HOOFDSTUK    II. 

De    Bokhoven  straat. 


Deze  straat  werd  in  de  18e  eeuw  ook  wel  de  wip  ge- 
naamd, omdat  tegenover  haar  op  de  Smalle  Haven  eene  wip 
stond,  die  in  1680  gemaakt  was  om  daarmede  uit  de  schepen 
goederen  te  lossen. 

Aan  de  Noordzijde  van  die  straat  stond  oudtijds  de  Bank 
van  Leening,  de  Taeffele  van  leeninge  of  de  Lombaert  gehee- 
ten.  Waarschijnlijk  werd  zij  er  in  1547  of  48  opgericht,  daar 
toch  in  een  dier  beide  jaren  Andries  Ymony  van  de  Regeering 
der  stadden  Bosch  octrooi  ontving  om  er,  tegen  eene  jaarlijksche 
betaling  van  fl  40  voor  de  accijnsen,  eene  bank  van  leening  op  te 
richten  en  enkele  jaren  later  Jean  Bergaigne  Paulszn,  Franchois 
Campagnie  en  de  gebroeders  Willem  en  Maerten  van  de  Cap- 
pelle  vermeld  worden  als  houders  van  de  taeffele  van  leeninge 
in  deze  straat.  Deze  bank  maakte  slechte  zaken,  zoodat  hare 
houders  met  gijzeling  werden  bedreigd  en  op  hare  goederen  beslag 
werd  gelegd.  Dit  blijkt  o.  a.  uit  eene  Schepenakte  van  16  Juli 
1567  (Eeg.  no  236  f.  212)  waarbij :  „Erasmus  van  Houwelingen, 
goutsmit,  als  een  van  den  crediteuren  van  Jan  Paul  de  Bergaigne, 
als  taeffelhalder  van  den  leenen,  geweest  zijnde  binnen  deser 
stadt  van  ?s  Hertogenbossche,  zoe  inne  den  name  van  hem 
zelven  alsmede  inne  den  name  ende  van  weghen  allen  ende  een 
yegelyken  crediteuren  desselfs  Jans  Paul,  alleenlijck  binnen  deser 
stadt  woenachtig  wesende,  daervan  die  voirs.  Erasmus  verclaerde 
volcomen  procuratie  te  hebben  ende  alzoo  inne  den  name  ende 
van   weghen    derselver   crediteuren  heeft  gegeven  ende  gheeft 


—     116     — 


niidts  desen  den  voirs.  Jannen  Paul  vry  ende  volcomen  geleye, 
den  tijt  van  sess  weecken  lanck  geduerende,  ingaende  op 
Sondach  den  20e  des  maent  July,  omme  denzelven  tijt  geduerende 
vry  ende  vranck,  ongemolesteert  van  den  voirs.  crediteuren  oft 
ennige  van  hen,  binnen  der  voirs.  stadt  ofte  anders  waer  daert 
hem  gelieven  zall  te  moighen  coomen,  passeren  ende  repasseren 
in  zijn  eygene  persone,  zoornede,  dat  hem  by  clen  voirs.  credi- 
teuren ofte  eenighe  van  hen  den  voirs.  tijt  lanck  geduerende 
eenich  hijnder  ofte  trot  aangedaen  zall  wordden''  (zooals  hem 
reeds  den  7  Augustus  1566  door  zijne  schuldeischers  was  toe- 
gestaan blijkens  Reg.  n°  213  f.  453);  alsmede  uit  eene  akte 
van  dading  van  13  Mei  1568  (Reg.  n°  648  f.  69)  waarbij  Jan 
Peterszn.  Busijn,  koopman  te  Delft  en  genoemde  Erasmus  van 
Houwelingen,  die  in  den  Bosch  goudsmid  was,  deze  laatste  zoo 
voor  zich  en  als  gemachtigde  van  Franchois  Campaignie  en 
de  overige  medeschuldeischers  van  genoemden  Jean  de  Ber- 
gaigne,  taeffelhouder  van  de  leening  e  binnen  's  Hertogenbossche, 
met  dezen  en  met  Franchois  Campaignie,  Willem  ende  Maer- 
ten  van  de  Cappelle,  gebruederen,  als  bewaerders  ende  houders 
der  taeffelle  van  de  leeninge  voirs,  overeen  kwamen  om  het 
beslag  op  te  heffen,  dat  zij,  schuldeischers,  op  de  goederen 
dezer  bank  hadden  doen  leggen,  waarentegen  genoemde  houders 
van  die  bank  aan  hen  boedelafstand  deden.  In  eene  Bossche  Sche- 
penakte  van  5  Mei  1570  (Reg.  n°  219  f.  256)  komt  hierover 
nog  het  volgende  voor:  Alzoo  de  schuldeischers  van  Johan 
Pauls  Bergaigne  bevonden  hadden,  dat  hij  hun  niet  ten  volle 
kon  betalen,  zoo  heeft  deze,  zijnde  taeffelhouder  van  leeningen 
der  stadt  van  's  Hertogenbossche,  getransporteerd  en  gecedeerd 
aan  Willem  en  Maarten  1),  gebroeders,  zonen  van  wijlen  Maarten 
van  de  Capelle,  ten  behoeve  van  die  schuldeischers,  zijnde 
Erasmus  van  Houwelingen,  goudsmid,  Guillaume  de  Succa  en 
nog  dertien  anderen,  alle  't  recht  ende  toeseggen  hem  enichs- 
sins    competerende    ende   toebehoor  ende  inne  ende    totte  voirs. 


1)  Zijne  vrouw  vras  eene  dochter  van  Arnd  Lambrechtszn  van  Dinther. 


—     117     — 

taeffele  van  leeninge,  met  alle  hare  goederen,  have,  panden, 
juweelen,  penningen  en  profijten,  ten  einde  zij  uit  de  opbrengst 
daarvan  hunne  schuldvorderingen  zullen  kunnen  verhalen.  1) 
Den  2  November  1612  (Reg.  n°  284  f.  50)  deedMariken, 
dochter  van  Wouter  Habbits  en  weduwe  van  Dirck  Janszn. 
van  Hedel  ten  behoeve  hunner  kinderen  Jan,  Josina  en  Cornelia, 
de  echtgenoote  van  Gerard  Janszn.  Slimmer,  afstand  van  den 
tocht  van  het  huis,  waarin  deze  bank  van  leening  gevestigd 
was  en  dat  alstoen  omschreven  werd  als:  huis,  erf,  plaats 
genaamd  d'oude  Lombar t,  staande  in  de  Bokho venstraat  aan 
de  watertrap,  genaamd  de  Bokhoventrap,  tusschen  de  stads- 
haven  ex  uno  en  het  erf  van  Jan  Hendrikszn,  den  bakker,  ex 
alio,  waarna  die  kinderen  dat  huis  aan  hunne  moeder  verkochten. 
Het  was  in  1633  geheel  bouwvallig,  zooals  blijkt  uit 't  Register 
van  Resolutien  der  stad  den  Bosch  van  Gans  fol.  144vso,  vermits 
aldaar  het  volgende  daarover  staat  vermeld:  31  Mei  1633.  „Op 
de  rekeste  van  de  proprietarissen  van  de  omgevalle  huysinge, 
genoempt  den  Ouden  Lombaert,  staende  achter  op  de  Haven 
by  de  Bokhovense  straet,  is  verstaen  eenige  Heeren  te  com- 
mitteren om  te  spreken  met  de  eigenaers  van  de  voors.  huysinge, 
die  met  deselve  oock  zullen  in  handeling  treden  ende  besien 
hoe  tot  meesten  dienste  van  de  stadt  ofte  beste  mesnagie  deselve 
huysinge  soude  worden  afgebrooken  ofte  by  de  stadt  worde 
aengenomen,  welcke  Heeren  meteen  inspecteren  ende  informatie 
nemen  sullen  van  de  gelegenheyt  om  alle  de  andere  huysen 
tot  den  hoeck  toe,  die  van  haere  besoigne  gehouden  sullen 
wesen,  te  doen  rapport."  Het  blijkt,  dat  hun  rapport  is 
geweest,  dat  de  stad  de  Oude  Lombard  moest  aankoopen, 
want  den  9  Juni  1633  (Reg.  n°  378  f.  280)  verkocht  Josina, 
dochter  van  wijlen  Dirck  Janszn  van  Hedel  en  weduwe  van 
Servaes,  den  zoon  van  Jacob  Henrickszn  van  Arkenteel,  maas- 
schipper,  nu  huisvrouw  van  Cornelis  Mathijszoon  Beversluys, 
oud-burgemeester  en  schepen  van  Geertruidenberg,  aan  de  stad 

1)    Men    zie   hierover    verder    Tijdschrift  Noordbrabant  1853  blz. 
217  en  vlgd. 


—     118     — 

den  Bosch  eene  huysinge,  erve,  poirte,  plaetse,  kelders,  gemeyn- 
lijck  genoempt  den  ouden  lombart,  staande  aldaar  in  de  Bok- 
hovenstraat  bij  de  watertrap  tusschen  de  Stadshaven  ex  uno 
en  het  huis  van  Jan  Henrickszn,  den  bakker,  ex  allo, 
strekkende  achterwaarts  tot  op  het  erf  van  de  weduwe  en 
kinderen  van  Pauwei  Peterszn,  den  beenhouwer,  haddende 
genoemde  verkoopster  %  in  dit  huis  gekocht  van  haren  broeder 
en  zuster.  Blijkens  de  oude  Bossche  kronijk,  die  alleen  in 
handschrift  bestaat,  brak  de  stad  den  Bosch  eerst  in  1676 
de  oude  Lombard  af.  Zij  is  nog  altijd  eigenares  van  het  erf, 
waarop  deze  bank  eens  stond;  voor  een  paar  jaren  werd  zij 
door  koop  ook  eigenares  van  het  huis,  dat  aan  den  anderen 
hoek  van  de  Noordzijde  der  Bokhovenstraat  stond  en  in  voor- 
melde akte  van  1633  gezegd  wordt  te  zijn  het  huis  van  Jan 
Henrickszoon,  den  bakker ;  het  is  thans  genummerd  Orthenstraat 
n°  42,  terwijl  het  terrein  van  de  oude  Lombard  genummerd 
is   Smalle   Haven    n°   22. 

Aan  de  Zuidzijde  van  de  Bokhovenstraat  stond  voor- 
heen een  huisje,  dat  de  stad  den  Bosch  in  1647  aan  de 
Kraankinderen  1)  ten  gebruike  had  gegeven,  cloch  later  door 
haar  aan  de  Turf  dragers  ten  gebruike  werd  afgestaan ;  de 
Kraankinderen  kregen  toen  van  die  stad  ten  gebruike  het  huis 
de  Karper,  dat  aan  de  Smalle  Haven  stond  en  nu  de  Zalm 
is  genaamd.  (Nos  4  en  3.)  Om  den  Z.  hoek  dezer  straat  stond 
aan  de  Smalle  haven  ook  nog  een  huisje  van  de  stad ;  daarin 
plachten  de  Bierdragers  te  vergaderen;  het  was  in  1685  ook 
bouwvallig  en  is  toen  door  de  stad  verkocht. 


1)  Zij  waren  de  acht  leden  van  het  Gilde,  dat  de  kraan  op  de 
Smalle  Haven  te  den  Bosch  bedienen  en  de  daarmede  opgeheschen  goederen 
vervoeren  moest. 


HOOFDSTUK   III. 

De   Orthenstraat. 

TWEEDE   GEDEELTE. 

a.    De  Orthenbinnenpoort. 

Deze  poort  stond  in  den  eersten  ringmuur  der  stad  tusschen 
de  tegenwoordige  huizen  Orthenstraat  Nos  40  en  38  eenerzijdsen 
45  en  43  anderzijds.  Zij  heette  de  Brusselsche  poort,  omdat  zij 
op  kosten  der  stad  Brussel  zoude  gebouwd  zijn  ;  ook  wel  de 
St.  Peters  schutspoort,  ofwel  de  H.  Kruispoort,  omdat  in 
hare  nabijheid  het  kapelletje  van  het  H.  Kruis  zich  bevond. 
Zij  had  een  torentje,  waarin  de  slaande  klok  der  St.  Peter 
en  Pauluskerk  gehangen  werd,  toen  die  gesloopt  werd.  Om- 
streeks het  jaar  1800  zal  zij  zijn  afgebroken.  Zooals  wij  reeds 
zagen,  wTerd  er  een  tijdlang  het  buskruit,  dat  benoodigd  was 
voor  de  verdediging  der  stad,  bewaard.  Later  vergaderde  er  het 
Kramersgilde.  1)  Het  bezat  eene  door  J.  de  Langhe  vervaardigde 
schilderij,  die  in  1829  hing  in  een  gebouw  der  St.  Janskerk, 
dat  tegenover  hare  Kosterij  staat  en  aan  den  voet  waarvan 
een  bord  zich  bevond,  waarop  dit  versje  geschilderd  was: 

Kramers  hoort  nae  dese  leering, 
Soo  ghy  wilt  ghesegend  zijn, 
In  u  coopmanschap  en  neering, 
Vreest  den  Heer,  geeft  ieder  't  zijn. 
Maeckt  u  maeten,  ellen,  wicht, 
Niet  te  kleyn,  te  kort,  te  licht. 
Anno  1658. 


1)    Taxandria  XIV  p.  150, 


—     120     — 

Thans  bevindt  zich  dit  schilderstuk,  doch  zonder  het 
bord,  in  het  gebouw  van  het  Provinciaal  Genootschap  van 
Kunsten  en  Wetenschappen  in  Noordbrabant. 

b.    Het  Huis  van  Ysselstein. 

N°  36. 

Als  men  door  de  Orthenbinnenpoort  de  stad  inging,  was  het 
eerste  huis,  clat  men  aan  zijne  rechterhand  kreeg,  dit  huis. 
Deszelfs  eerste  eigenaars  worden  als  volgt  vermeld  door  P. 
N.  van  Doorninck  in  zijnen  Inventaris  van  het  oud  archief 
der  heerlijkheid  en  gemeente  Nederhemert  : 

Daags  na  Maria  geboorte  (9  Sept)  1325.  Dirick  de 
Rover,  schout  te  's  Hertogenbosch,  draagt,  ten  overstaan  van 
Elyas  Pannicida  (den  gewandsnijder),  Gerardus  van  Neynsel  en 
Nycholaus  de  Ouden,  schepenen  aldaar,  aan  Johannes  Bode, 
poorter  van  die  stad,  over  zijn  recht  op  een  huis,  staande  te 
's  Hertogenbosch  aan  de  Orthenstraat  bij  de  steenen  Binnen- 
poort.  Hij  verbindt  zich  daarvan  te  betalen  eene  erf  rente  van 
20  pond  aan  de  tafel  van  den  H.  Geest  te  den  Bosch. 

St.  Laurensdag  (10  Augustus)  1342.  Bodo,  zoon  van 
Ghibon  van  Waalwyc,  en  zijne  zuster  Jutta,  beiden  ook  nog 
als  zich  sterk  makende  voor  hunnen  minderjarigen  broeder  Ar- 
noldus,  verkoopen  ten  overstaan  van  Ywanus  de  Gravia  (van 
Grave)  en  Godescalcus  Rosemont,  schepenen  van  's  Hertogen- 
bosch, aan  den  bakker  Henric  Henrics  Mathijszn.  Vö  in  een 
huis  met  tuin,  afkomstig  van  hunnen  grootvader  Bodo  de 
Tyla  (van  Ti  el)  den  oude,  en  staande  aan  de  Orthenstraat 
dicht  bij  de  Poort. 

Daags  na  Driekoningen  (7  Jan.)  1353.  Bodo  de 
Tiela  draagt  ten  overstaan  van  Gerardus  Vosse  en  Arnoldus 
Stamelairt  de  Penu,  schepenen  van  's  Hertogenbosch,  aan  Ge- 
rardus van  Mameren  van  Rossem  tegen  eene  grondrente  van 
13  pond  over  een  erf,  gelegen  aan  de  Orthenstraat. 

St,    Petersdaghe    ten  stoel,  die  men  heyt  ad  cathedram 


—     121     — 

(22  Febr.)  1355.  Schepenen,  Gezworenen,  Rentmeesters,  De- 
kenen van  ambachten,  een  deel  der  goede  knapen  en  de  ge- 
meene  stad  van  's  Hertogenbosch  yerkoopen  aan  Heylwych 
weduwe  van  Henric  Bauderics  een  achter  haar  erf  gelegen 
gedeelte  der  oude  stadsmuren. 

Maendaghs  na  der  octaven  des  heylichs  Sacramentsdach 
(19  Juni)  1357.  Dezelfden  bekennen  verkocht  te  hebben  aan 
Gheryt  van  Mameren  een  stuk  erf,  27V2  voet  breed  en  31V2 
voet  lang,  gelegen  achter  diens  huis  tusschen  Ude  Vlemings 
en  Goclevaert  Dunnecop,  zijnde  deze  verkoop  geschied  onder 
voorwaarde,  dat  de  kooper  binnen  2  jaren  eene  steenen  worp 
zal  doen  leggen  aan  den  stroom  1). 

Vridagh 1363.  Dezelfden  vergunnen  aan  Heyl- 
wych weduwe  van  Henric  Bauderics  om  door  de  Peter- 
scutspoert  binnen  te  rijden  en  eenige  veranderingen  te  maken 
aan  haar  naast  die  poort  staand  huis. 

Feria  quarta  post  Misericordia  (12  April)  1380.  Mech- 
teld  weduwe  van  Goclevaert  Dunnecop  en  hunne  kinderen 
Lambertus,  Boydewinus,  Godefridus  en  Elisabeth,  de  vrouw 
van  mr.  Henricus  Goeswinuszoon,  dragen  ten  overstaan  van 
Henricus  Cnode  en  Leoninus  van  Erp,  schepenen  van  's  Herto- 
genbosch, aan  Henric  Mathyszn.  (Henric  Henrics  Mathyszn?)  over 
een  steenen  huis  met  tuin,  staande  en  gelegen  aan  Orthenstraat 
bij  de  Schutspoort,  alsmede  een  onbebouwd  erf,  grenzende 
aan  dat  huis  en  bezwaard  met  eene  grondrente  van  8  pond. 

Sabbato  post  Dominicam  qua  cantatur  oculi  (28  Maart) 
1394.  Genta  en  Mechtildis,  dochters  van  wijlen  Gheryt  van 
Mameren,  dragen  ten  overstaan  van  Dirck  de  Rover,  ridder  en 
Johannes  Coptiten,  schepenen  van  's  Hertogenbosch,  aan  hunne 
zuster  Margaretha  over  al  hetgeen  zij  uit  de  nalatenschap  van 
hunnen  vader  geërfd  hebben. 

In  die  beatae  Luciae  virginis  (13  Dec.)  1395.  Dirck, 
zoon  van  Gheryt  van  Mameren,  doet  ten  overstaan  van  Ghisel- 


i)     Hiermede  is  blijkbaar  bedoeld  de  toenmalige  tak  der  Dommel, 
welke  langs  den  stadsmuur  ter  hoogte  van  de  Orthenbinnenpoort  liep. 


—     122     — 

bertus  de  Spina  (van  Doorn)  en  Jacobus  Coptiten,  schepenen  van 
's  Hertogenbosch,  ten  behoeve  zijner  zuster  Margaretha  afstand 
van  hetgeen  hem  toekomt  uit  de  nalatenschappen  zijner  ouders. 

Tivee  dagen  na  St.  Maarten  in  den  winter  (13  Nov.) 
1396.  Aleydis,  dochter  van  Gheryt  van  Mameren  en  weduwe 
van  Jan  Janszn  de  Bachon,  draagt  ten  overstaan  van  Ywanus 
Stiereken  en  Gerardus  van  der  Aa,  schepenen  van  's  Herto- 
genbosch, aan  hare  zuster  Margaretha  over  een  huis  en  erf, 
staande  en  gelegen  aan  de  Orthenstraat. 

Feria  secunda  post  feshim  beati  Martini  hyemalis  (13 
Nov.)  1396.  Ywanus  Stiercken  en  Gerardus  van  der  Aa,  sche- 
penen van  's  Hertogenbosch,  geven  een  vidimus  der  voormelde 
schepenbrieven  van  1357,  1380,  1394,  1395  en  1396,  waarna 
Margaretha,  dochter  van  Gheryt  van  Mameren,  verklaart  de 
daarin  bedoelde  eigendomsoverdrachten  aan  te  nemen  voor 
zich  en  voor  Hille,  dochter  van  Hilo  Borghart. 

31  Maart  1411.  Margaretha,  weduwe  van  Henric,  den 
zoon  van  Henric  Mathyszn,  doet  ten  overstaan  van  Daniel 
Roesmont  en  Gerardus  van  der  Aa,  schepenen  van  's  Hertogen- 
bosch, ten  behoeve  van  Elisabeth,  de  dochter  van  Henric  Ma- 
thyszn (Henric  Henrics  Mathyszn),  afstand  van  het  vrucht- 
gebruik, dat  zij  heeft  van  een  steenen  huis  met  erf,  staande 
en  gelegen  aan  de  Orthenstraat  nabij  de  steenen  poort,  genaamd 
St.  Peters  schutspoort. 

J2  September  1425.  Bodo  de  Tyela,  zoon  van  wijlen 
Henric  Mathyszn  (Henric  Henrics  Mathyszn  ?)  draagt  ten  over- 
staan van  Arnoldus  de  Rover  en  Godescalcus  Eoesmont,  sche- 
penen van  's  Hertogenbosch,  over  aan  mr.  Martinus  van  Zomeren 
ten  behoeve  van  Tielman  en  Zwanelde,  kinderen  van  Arnoldus 
Tielmanszn,  een  erf  met  timmering,  gelegen  aan  de  Orthen- 
straat bij  de  Peter  Schutspoort  en  belast  met  eene  erfelijke 
grondrente  van  7  oude  ponden. 

6  Februari  1489  (zal  moeten  zijn  1439).  Zweneldis. 
dochter  van  wijlen  Arnoldus  Tielmanszn.,  draagt  ten  overstaan 
van    Henricus    Berewout    en    Arnoldus   Beest,    schepenen  van 


—     123     — 

's  Hertogenbosch,  aan  Bodo  de  Tyela  (van  Tiel)  over  de  helft 
van  een  erf,  gelegen  aan  de  Orthenstraat  bij  de  Schutspoort 
en  zich  uitstrekkende  tot  aan  de  Haven. 

Vrijdag  na  Paschen  (29  Maart)  1459.  Arnoldus  Hen- 
ricszn.  Colen  draagt  ten  overstaan  van  Nicolaus  Spierinc  en 
Wolterus  van  Vucht,  schepenen  van  's  Hertogenbosch,  aan  Goes- 
vvinus  Toelinc  over  een  erf,  gelegen  aan  de  Orthenstraat  tus- 
schen  het  erf  van  dezen  laatste  en  dat  van  Egidius  Screynmeker 
en  belast  met  een  Vi  eener  erfelijke  grondrente  van  20  oude 
ponden  ten  behoeve  van  de  Tafel  van  den  H.  Geest  te  's  Her- 
togenbosch. 

Zaterdag  na  Zondag  Judica  (13  April)  1469.  Goeswinus 
Toelinc  draagt  ten  overstaan  van  Rodolphus  Dicbier  en  Wil- 
helmus van  den  Bosch,  schepenen  van  's  Hertogenbosch,  aan 
zijnen  zoon  mr.  Wilhelmus  Toelinc,  priester,  over  een  steenen 
huis  met  erf,  staande  aan  de  Orthenstraat  bij  de  H.  Kruispoort 
in  de  nabijheid  van  de  Vischmarkt  en  het  Bokhovenstraatje. 

Zaterdag  na  Zondag  Judica  (13  April)  1469.  Theodori- 
cus  Henrickszn.  Bressers  van  Beeck  doet  ten  overstaan  van 
Kodolphus  Dicbier  en  Wilhelmus  van  den  Bosch,  schepenen 
van  's  Hertogenbosch,  ten  behoeve  van  Willem  Hinckart  afstand 
van  zijn  recht  van  wederinkoop  en  naasting,  dat  hij  heeft  van 
zekere  erven  aan  de  Orthenstraat  nabij  de  H.  Kruispoort 
gelegen  en  welke  door  mr.  Willem  Toelinc,  priester,  den 
zoon  van  Goeswinus  Toelinc,  aan  genoemden  Hinckart  waren 
verkocht. 

Vrijdag  na  Paschen  (27  April)  1470.  Johannes  Kemp 
Janszn.,  als  gehuwd  met  Mechteld  Goeswinusdochter,  draagt 
ten  overstaan  van  Rodolphus  Dicbier  en  Wilhelmus  van  den 
Bosch,  schepenen  van  's  Hertogenbosch,  aan  Wilhelmus  Hinckart, 
als  gemachtigde  van  mr.  Willem  Toelinc,  priester,  over  een 
steenen  huis  met  erf,  staande  aan  de  Orthenstraat  bij  de 
H.  Kruispoort  en  in  de  nabijheid  van  de  Vischmarkt  en  het 
Bokhovenstraatje. 

24   Juli  1470.     Mr.  Willem  Toelinc,  priester,  zoon  van 


-     124     — 

Goeswinus  Tbelinc,  verklaart  ten  overstaan  van  Johannes  Ghys- 
selen  Johanneszoon  en  Rodolphus  Dicbier,  schepenen  van  's  Her- 
togenbosch,  van  Wilhelmus  Hinckart  ontvangen  te  hebben  300 
Rijnsche  gl,  verschuldigd  wegens  den  koop  van  zekere  huizen 
en  erven,  staande  en  gelegen  aan  de  Orthenstraat  en  afkom- 
stig van  genoemden  Goeswinus  Toelinc. 

F  er  ia  tertia  post  Misericordia  (4  Mei)  1484.  Ghysen- 
radis  van  Erp  1),  weduwe  van  Wilhelmus  Hinckart  2),  draagt 
ten  overstaan  van  Johannes  Maertenszn.  Monicx  en  Johannes 
Dachverlies,  schepenen  van  's  Hertogenbosch,  aan  haren  zoon 
Anthonius  3)  over  een  steenen  huis  met  tuin,  staande  aan  de 
Orthenstraat  bij  de  H.  Kruispoort  en  in  cle  nabijheid  van  de 
Vischmarkt  en  het  Bokho  venstraat  je,  door  haren  overleden  man 
aangekocht  van  Mr.  Willem  Toelinc  Goeswinuszn. 

Feria  tertia  post  Misericordia  (4  Mei  1484).  Ten 
overstaan  van  laatstgenoemde  Schepenen  en  met  toestemming 
van  Johannes  van  Erp  Arnolduszoon  en  Symon  van  Gheel 
draagt  Anthonius  Hinckart  laatstbedoeld  huis  met  tuin  over  aan 
Ludovicus  van  der  Heyde. 

18  Nov.  1488.  Frederick,  broeder  tot  Egmond,  heer 
tot  Ysselsteyn,  tot  Bueren,  tot  Craendonck,  enz.,  verklaart, 
dat  zijn  rentmeester  te  Maartensdijk  zal  betalen  aan  zijnen 
dienaar  Lodewich  van  der  Heyen  eene  jaarrente  van  6  Rijn- 
sche gl.  ter  vergoeding  van  in  1487  te  Leerdam  en  andere 
plaatsen  voorgeschoten  gelden. 

5  Aug.  1492.  Frederick  van  Egmond,  tijdelijk  heer 
van  Ysselsteyn,  Craendonck,  Eyndoven,  etc,  bekent  ten  over- 
staan van  Jan  Heym  en  Yewaen  Kuyst  Martynszn.,  schepenen 
van  Js  Hertogenbosch,  aan  Lodewijck  van  der  Heyden  Lode- 
wijchszn.  schuldig  te  zijn  eene  zekere  som  gelds,  voortspruitende 
uit  den  koop  van  een  steenen  huis  aan  de  Orthenstraat  bij  de 

1)  Zij    was    eene    van  Erp  van  Middegael  en  dochter  van  Philips 
en  Coletta  van  der  Meer. 

2)  Zoon  van  Philips  en  Gatharina  Dielbeeck. 

3J     Hij  was  laagschout  van  's  Hertogenbosch  en  gehuwd  met  Adriana 
van  Balveren. 


—     125     — 

H.  Kruispoort,  welk  huis  Lodewijch  van  clerHeyclen  gekocht  had 
van  Anthonius  Hinckart  Willemszn.  en  vroeger  toebehoorde, 
eerst  aan  Goeswinus  Toelinc  en  daarna  aan  Willem  Hinckart, 

Zooals  uit  laatstgemelcle  akte  kan  worden  opgemaakt 
en  in  elk  geval  blijkt  uit  Dr.  C.  E.  Hermans  Kronijken^.  13, 
daar  toch  aldaar  geschreven  staat:  her  Frederick  van  Egmont, 
wyens  huysing  ofte  paleys  noch  staet  in  die  Ortenstraet 
by  dal  heylich  Cruy  spoor  te,  was  Frederik  van  Egmond  de 
eigenlijke  kooper  van  dit  huis,  dat  naar  hem  omdat  hij 
heer  was  van  Ysselstein,  het  huis  van  Ysselstein  is  genoemd 
geworden.  Zijne  ouders  waren  Willem  van  Egmond,  heer  van 
Ysselstein,  Leerdam,  enz  ,  stadhouder  van  Grave,  overleden  op 
het  Kasteel  te  Grave  1483,  en  Walburg  van  Meurs,  overleden 
in    de  kraam  1459  1). 

Over  het  verblijf  van  Frederik  van  Egmond  in  den 
Bosch  vermeldt  J.  van  Oudenhoven  t.  a.  p.  blz.  191  het  vol- 
gende : 

Onder  allede  Hovelinghen  van  yt  Bourgongiesche  Hof 
soo  droech  Fredrick  van  Egmonde,  eerste  Grave  van  Buren. 
Heere   van    Ysselsteyn,    de  Stadt  van  den  Bossche  byzondere 


1)    Zij  hadden  behalve  hem  o.  a.  nog  deze  kinderen: 

a.  Johan  van  Egmond,  eerste  graaf  van  Egmond,  overleden  op 
het  kasteel  van  Egmond ; 

b.  Willem  van  Egmond,  heer  van  Haps,  huwde  Margriet  van  Meer, 
erfdochter  van  Boxmeer  en  weduwe  van  Pieter  van  Vertaing,  heer  van 
Heeswijk,  Dinther,  Asten  en  Moergestel  (Taxandria  VI  blz.  52). 

c.  Anna  van  Egmond,  huwde  Bernard  graaf  van  Bentheim. 

d.  Elisabeth  van  Egmond,  huwde  1°.  Gijsbrecht  van  Bronckhorst 
van  Batenburg;  2°  Jan  van  der  Aa,  ridder,  heer  van  Bokhoven,  die  23 
Maart  1540  kinderloos  overleed.    (Taxandria  III  blz.  112). 

e.  Margriet  van  Egmond,  huwde  1°.  Johan  van  Merode;  2°.  bene- 
den haren  stand,  doch-  uit  liefde,  den  stal  meester  haars  vaders  Godert 
Torck,  kastelein  van  Buren,  gesneuveld  in  den  slag  bij  Middelaar  7  Juni 
1507  en  begraven  i?i  de  kloosterkerk  van  St.  Agatha,  waarin  zij  reeds  in 
1496  ter  aarde  besteld  was.  Zij  schonk  haren  tweeden  man  o.  a.  een 
zoon  Lubbert  Torck,  overste  in  dienst  van  keizer  Karel  V,  die  huwde  met 
lladewig  van  Hemert,  erfdochter  van  Nederhemert,  bij  wie  hij  verwekte: 
Godfried  Torck,  heer  van  Nederhemert,  (wiens  vrouw  was  Gornelia  van 
Harff,  erfdochter  van  Bokhoven,  welke  hem  geene  kinderen  schonk)  en 
Frederik  Torck  ook  heer  van  Nederhemert,  wiens  vrouw  was  Maria  van 
Wittenhorst. 


—     126     — 

gunste  toe;  hiel  hier  sijn  wooning he  op  het  Huysvan  Hemert 
in  de  Orthenstraet  teghen  over  het  Geertruyden  Clooster  be- 
neffens de  oude  Bruysselsche  poort,  nu  de  Cruyspoort.  Dese 
Graef  van  Bueren  was  gewoon  met  de  Bossenaers  in  Gelder- 
landt  vyantlycke  invallen  te  doen.  Hy  hielt  hier  vele  oefe- 
ningen van  wapenen  ende  reedt  veel  seer  prachtich  met  sijn 
Buyters  rontsom  de  Merckt  ende  stelde  die  dan  op  de  Merckt 
in  slach  ordre. 

Hij  overleed  in  het  jaar  1500.  Zijne  eerste  vrouw  was 
Aleicl  van  Culemborg,  erfdochter  van  Buren  en  St.  Maartendijk, 
die  in  1471  stierf;  zij  schonk  hem  deze  kinderen: 

a.  Floris  van  Eginond,  bijgenaamd  Fleurtje  Dunbier, 
graaf  van  Buren  en  Leerdam,  heer  van  Ysselstein,  St.  Maar- 
tensdijk, Cranendonk,  enz.,  stierf  1539,  huwde  Margaretha  van 
Bergen  1),  de  zuster  van  Maximiliaan  en  Cornelis,  heeren  van 
Zevenbergen  2),  welke  hem  deze  kinderen  schonk :  Maximili- 
aan, graaf  van  Buren  ;  Walburg,  die  tot  man  had  Robbert  van 
der  Marck,  heer  van  Aremberg  en  Anna,  die  eerst  huwde  met 
Joseph  de  Montmorency  en  daarna  Jan,  graaf  van  Hoorn, 
heer  van  Altena. 

b.  Wemmer  van  Egmond,  heer  van  Ysselstein,  die  on- 
gehuwd stierf  en  een  bastaardzoon  Willem  van  Ysselstein 
naliet. 

Frederik  van  Egmond  had  ook  een  bastaardzoon,  zooals 
blijkt  uit  eene  Bossche  Schepenakte  van  1546  (Reg.  n°  173 
f.  23),  waarbij  Domicellus  Willelmus,  filius  legitimus  quondam 
Domicelli  Willelmi  de  Ysselsteyn,  filii  naturalis  quondam  no- 
bilis  ac  generosi  domini,  domini  Frederici,  comitis  a  Bueren, 
etc,  ab  eodem  quondam  Domicello  Willelmo  de  Ysselsteyn  et 
Domicella  Theodorica,  sua  uxore  legitima,  filia  quondam 
Gerlaci  die  Roever,  pariter  geniti,  verkoopt  7/s  in  eenen  akker  te 
Rosmalen,  enz. 


4)    Zij  werden    na  hun    huwelijk  feestelijk  te  den  Bosch  ingehaald, 
zooals  blijkt  uit  R.  A.  van  Zuylen  Stadsrekeningen  I  blz.  484. 
2)    Taxandria  VI  blz.  53. 


—     127     — 

De  tweede,  wettige  vrouw  van  Frederik  van  Egmond 
was  Walburg  van  Manderscheid  ;  zij  kreeg  van  hem  het  huis 
van  Ysselstein  in  vruchtgebruik,  van  welken  tocht  zij  3  October 
1530  afstand  deed  ten  behoeve  van  haren  genoemden  stief- 
zoon Floris  van  Egmond,  zooals  blijkt  uit  eene  Bossche  sche- 
penakte  van  dien  datum  (Reg.  n°  138  f.  1 vso),  waarbij  „Daniël  van 
Gerwen,  rentmeester  des  lants  van  Craendonck,  als  speciael  ende 
behoirlic  gemeen ticht  tot  sgheen  des  hier  navol ght  uuyt  crachte 
van  zekere  oepene  brieven  van  procuratie  daer  af  geëxpedieert 
ende  by  de  Edelre  Waelgeboren  ende  vermogende  Vrouwe, 
vrou  Walburch  van  Manderscheyt,  grevinne  ende  weduwe  tot 
Bueren,  tot  Lederdamme,  duwagiere  tot  Craendonck,  etc,  by 
huere  uuythangende  zegele  besegelt  ende  hueren  name  onder- 
getekent,  wesende  van  den  date  den  24  dach  van  Januario 
anno  1530,  die  tochte  der  voirgen,  vrouwe  Walburch  compete- 
rende  in  sekere  huysinge  ende  erven,  met  allen  sijn  toebehoerten, 
genoempt  thuys  van  Ysselsteyn,  gelegen  bijnnen  deser  stat  in 
de  Orthenstraet  by  de  Convente  van  Sinte  Geertruden,  heeft  hy 
wittelic  opgedragen  den  Edelen  Waelgeboren  ende  zeer  ver- 
mogenden heeren  Floris  van  Egmont,  grave  tot  Bueren  ende 
Lederdamme,  heere  tot  Ysselsteyn,  tot  Craendonck,  capiteyn- 
generael  der  Keys.  Mayesteyt  in  desen  synen  neder  landen, 
tsamen  met  allen  brieven  ende  rechten  der  voirgen.  vrouwe 
daerinne  competerende." 

Na  doode  van  genoemden  Floris  van  Egmond  zal  het 
huis  van  Ysselsten  door  zijne  erven  verkocht  zijn  geworden. 
Immers  kort  na  zijn  overlijden  vinden  wij  het  in  het  bezit 
van  Lubbert  Torck,  den  zoon  van  Godert  en  Margriet  van 
Egmond  voornoemd,  daar  hij  toch  blijkens  van  Heurn  Beschrij- 
ving in  het  jaar  1542  een  steen  plaatste  in  den  gevel  van  dat 
huis,  waarop  uitgehouwen  waren  twee  wapens,  waarvan  het 
mannelijk  dat  van  Torck  was  en  het  vrouwelijk  een  gekwar- 
tileerd  wapen  was,  waarvan  een  kwartier  dat  van  Hemert 
vertoonde.  Hij  plaatste  verder  in  het  oostervenster  van  de 
St.  Geertruikerk  een  glas,  waarin  zijne  beeldtenis  gebrand  was 


—     128     — 

met  zijne  vier  kwartieren  daar  boven.  Naar  hem  werd  dit  huis 
een  tijd  lang  het  huis  van  Hemert  genaamd.  Het  zal  van 
hem  gekomen  zijn  aan  zijnen  zoon  Frederik  Torck,  vermits 
den  12  Juni  1572  voor  Schepenen  van  den  Bosch  diens  weduwe 
Maria  van  Wittenhorst  de  Bossche  raadsleden  mr.  Goyart  Lom- 
baerts  van  Enckevoirt  en  Jaspar  Jan  Mathijszoon  machtigde 
om  voor  haar  gerechtelijk  in  te  vorderen  de  huy  shuer  e  oft 
hueringe  van  den  huyse  Ysselsteyn  oft  Hemert  ende  vier  ca- 
meren  oft  huysen  daertoe  annex  ende  toebehoor  ende. 

Later  behoorde  dit  huis  aan  de  Tafel  van  den  H.  Geest 
van  den  Bosch,  krachtens  welken  titel  blijkt  echter  niet ;  alleen 
blijkt  uit  eene  Bossche  Schepenakte,  te  vinden  in  Reg.  n°  252 
f.  514,  datHenrick  Heeren,  raad  van  den  Bosch,  als  meesteren 
rector  van  die  Tafel  dat  huis  9  December  1594  verkocht  aan 
mr.  Jacob  van  Berchem  1),  schout  van  Maasland,  die  de  zoon 
was  van  Jacob,  den  zoon  van  Jan  Gielis  (of  Michiels)zoon  van 
Berchem.  Zijne  vrouw  was  Anna  Gysselen,  dochter  van  Gys- 
bert  en  Waltera  van  Gewande  (dochter  van  Walterus  van 
Gewande  Willemszn  en  Judith  Kuyst  Henricksdochter),  die  hem 
deze  kinderen  schonk : 

a.  Waltera,  huisvrouw  van  Jor.  Dirck  van  Oss  (hun 
zoon  was  Karel  van  Oss,  geboren  in  1601). 

b.  Mr.  Gijsbrecht,  die  huwde  met  Peterken,  de  dochter 
van  Jan  Peterszoon  van  Antwerpen  en  Aleid  (de  dochter  van 
Everard,  den  zoon  van  Goeswijn  Michielszn.),  welke  hem  deze 
kinderen  schonk : 

1°.  Mr.  Jan  van  Berchem,  echtgenoot  van  Magda- 
lena  van  Oss ;  hij  erfde  van  zijne  ouders  (Schepenakte 
van  den  Bosch  23  Juli  1614  Reg.  n°  658  f.  333)  de  erfse- 
cretarie  der  vrijheid  Oss  en  der  dorpen  Lithoijen  en  Maren, 
mitsgaders  de  vorsterijen  van  Oss  en  Lithoijen. 

2°.  Jacob  van  Berchem,  erfde  (akte  alsvoren)  van 
zijne  ouders  de  erfsecretariën  der  dorpen  Berchem,  Heescli, 


1)    Zijn  broeder  was  Willem  van  Berchem. 


—     129     — 

Nistelrode,  Berlicum,  Rosmalen  en  Nuland,  mitsgaders  de 
vorsterijen  van  die  dorpen  1). 
3°,    Peter  van  Berchem. 
4°.    Judith  van  Berchem. 
5°.     Anna  van  Berchem. 

6°.  Aelken  van  Berchem.  Zij  erfde  blijkens  laatst- 
bedoelde Schepenakte  van  hare  ouders  het  hier  bedoeld 
huis,  dat  daarin  aldus  omschreven  werd  :  huis  met  tuin 
en  achterhuis,  staande  aan  de  Orthenstraat  te  den  Bosch 
tegenover  H  Convent  van  Sinte  Gertrude. 

Aelken  van  Berchem  zal  waarschijnlijk  ongehuwd  zijn 
overleden,  daar  toch  hare  genoemde  moei  Wal  ter a  voor  de 
eene  helft  en  haar  broeder  Jan  van  Berchem,  alsmede  Jor. 
Dirck  van  Oss  haar  oom,  Jan  Janszn  van  Antwerpen  en  Pauwei 
Raessen  in  hunne  hoedanigheid  van  momboiren  over  hare  min- 
derjarige broeders  en  zusters,  zooeven  onder  2°  tot  en  met  5°. 
vermeld,  voor  de  andere  helft  dit  huis  den  2  April  1615  (Reg. 
n°  252  f.  514),  voor  de  som  van  f.  2708  aan  de  stad  den  Bosch 
verkochten  ;  het  werd  toen  aldus  omschreven  :  de  groote  huy- 
singe,  voerpoerte,  voerhuys  aen  de  strate,  stallinghe,  galeryen, 
plaetse,  hoff,  erfenissen  ende  achterpoerte,  uutgaende  achter 
die  Craen  2)  opten  Dieskant  aldaer,  gestaen  ende  gelegen 
binnen  dese  stadt  in  de  Orthenstraet  by  de  Heylich  Crays- 
poerte,  genoempt  tlmys  van  Hemert  oft  hnys  van  Ysselsteyn, 
tussen  erfenisse  Jacobs  van  Tulden  3)  naer  de  Vischstraet  d'een 

1)  Al  de  sub  1<>  en  2°  vermelde  secretariën  en  vorsterijen  zijn  5  Oct. 
1675  door  Judith  van  Berchem  voor  Schepenen  van  den  Bosch  overgedragen 
aan  haren  neef  Gijsbert  Boonaerts. 

2)  In  eene  Bossche  Schepenakte  van  3  507  (Reg.  no  101  f.  380)  heet 
deze  kraan  een  edificium,  daar  toch  bij  die  akte  werd  verkocht  het  huis  in 
de  Slang  e  retro  edificium  den  craen  ultra  pon  tem  piscium. 

3)  Dit  huis  had  Jacob  van  Tulden,  die  lakenkooper  te  den  Bosch 
en  de  zoon  was  van  Gerard  van  Tulden,  in  1610  gekocht  van  Roelof  van 
Doirn  Dirckszn.  (Reg.  no  309  f.  197;;  deze  had  het  huis  verkregen  bij  akte 
in  Reg.  no  264  f.  305  ;  den  5  Januari  1614  verkocht  hij  het  weder  aan 
Adriaan  van  Druenen  Jan  Willemszn.  Zijne  vrouw  was  Heylwich,  dochter 
van  Dirck  van  Meurs;  toen  zij  weduwe  van  hem  was,  woonde  zij  in 
1630  te  Oirschot;  hun  zoon  was  Theodoor  van  Tulden,  de  beroemde 
Bossche  schilder.     (Cf.  Taxandria  XVIII  p.  118). 

13 


—     130     — 

syde  ende  tussen  erfenisse  eensdeels  mr.  Jan  Typoets  ende  eensdeels 
die  Bockhovenstraet  d' ander  syde,  streckende  voer  van  de  Orten- 
straet  achterwaerts  totte  strate  achter  de  Craen  opten  Dieshant. 
Volgens  van  Heurn  Beschrijving  kocht  de  stad  den  Bosch 
dit  huis  om  er  een  stedelijk  depot  van  zout  in  te  vestigen. 
Toen  zij  het  daartoe  niet  meer  noodig  had,  verkocht  zij  het  19 
Januari  1657  (Reg.  n°  411  f.  332)  met  het  daartoe  behoorend 
huisje,  waarin  de  Kraankinderen  plachten  te  vergaderen,  aan 
Willem  van  Bree,  koopman  te  den  Bosch ;  het  werd  alstoen  ge- 
zegd te  zijn  :  een  huys  ende  erve  ivilner  Jans  Comans,  gelegen 
in  de  Orthenstraet  by  de  steenen  Binnenpoort,  nu  zijnde  de 
groote  huysinge  enz.  (alsvoren)  by  de  H.  Cruyspoort,  genoemt 
't  huys  van  Hemert  oft  't  huys  van  Ysselsteyn  en  te  staan 
tusschen  de  Bokhovenstraat  ex  uno  en  het  huis  van  mr.  Peter, 
scherprechter  en  het  erf  van  Gerard  Andrieszn.  van  Gelder 
ex  alio.  Het  huis  van  mr.  Peter,  scherprechter,  was  dat,  het- 
welk Jacob  van  Tulden  als  voorzegd  in  1610  had  gekocht; 
de  erfgenamen  van  genoemden  mr.  Peter,  wiens  familienaam 
was  van  Olclenburgh  en  die  beul  was  te  den  Bosch,  verkochten 
26  Mei  1702  (Eeg.  n°  514  f.  417)  dit  huis  aah  na  te  noemen 
Pieter  van  Bree;  het  werd  toen  gezegd  zich  achterwaarts  uit 
te  strekken  tot  aan  een  huis,  dat  aan  cle  Haven  achter  de 
Kraan  stond  tusschen  het  huis  van  Ysselstein  ex  uno  en  het 
huis  de  Drie  paternosters  ex  alio  en  ook  aan  meergenoemden 
mr.  Peter  toebehoorde ;  diens  erven  verkochten  het  op  laatstge- 
melden  datum  eveneens  aan  gezegden  Pieter  van  Bree.  Genoemde 
Willem  van  Bree  had  13  Maart  1683  (Eeg.  n°  477  f.  70)  van 
Maria  Herincx  weduwe  van  Johan  van  Kessel  1)  bij  het  huis 
van  Ysselstein  reeds  aangekocht:  a  een  nieuw  huis  of  pakhuis, 
staande  op  den  hoek  van  cle  Bokhovenstraat  tusschen  het  erf 
van  den  kooper  ex  uno  en  het  volgend  huis  ex  alio;  b  een 
huis  in  dezelfde  straat  tusschen  laatstgemeld  huis  ex  uno  en 
het   erf    van  den  kooper    ex   alio,   terwijl  zijne  weduwe  van 

4)    Deze   verkoopster    had    deze  beide  huizen  verkregen  van  Mag- 
dalena  Herincx  weduwe  van  Mathijs  van  Kessel. 


—    131     — 

de  stad  den  Bosch  7  Augustus  1685  (Keg.  n°  503  f.  101)  bij  het 
huis  van  Ysselsteyn  nog  aankocht  de  Bierdragersvergaderplaats, 
zijnde  een  bouwvallig  huisje,  staande  aan  de  Smalle  Haven  en  den 
hoek  der  Bokhovenstraat  tusschende  erven  van  haar,  koopster. 

Meergenoemde  Willem  van  Bree  had  het  huis  van  Yssel- 
stein  en  de  andere  huizen,  die  hij,  als  gezegd,  kocht,  gekocht 
om  daarin  op  te  richten  eene  glasblazerij  tot  het  vervaardigen 
van  wijn-  en  bierglazen  en  allerhande  andere  voorwerpen  van 
wit  glas.  Ziehier  hoe  van  Heurn  dit  mededeelt  in  zijne  Historie 
III  blz.  83  : 

„In  den  jaare  1656  werd  hier  ter  stede  eene  glasbla- 
zerye  door  zekeren  Willem  van  Bree,  koopman  en  burger  hier 
ter  stede,  opgeregt.  Hy  verzogt  hiertoe  verlof  van  de  Eegee- 
ring  voor  den  tijd  van  14  of  20  jaaren  met  uitsluiting  van  alle 
anderen  en  vrydom  van  stads  accijnsen.  De  Begeering  (van 
den  Bosch)  benoemde  eenigen  uit  den  haare  om  over  de  voor- 
waarden daarvan  met  hem  nader  te  handelen  en  wanneer  zy 
verslag  deden,  dat  dit  werk  voor  de  stad  niet  ondienstig  was, 
besloot  de  Regeering  de  opregting  eener  glasblazerye  aan  van 
Bree  toe  te  staan.  Voorts  gelaste  zy,  dat  geene  vreemde  glase- 
kramers in  de  stad  eenige  glaasen  zouden  mogen  brengen  dan 
op  de  week-  en  jaarmarkten  op  de  verbeurte  van  dezelven  en 
eene  boeten  voor  ieder  glas,  dat  verkogt  werden.  Zy  zouden 
die  glasen  op  dezelve  boete  niet  langs  de  deuren  mogen  dragen 
en  verkopen.  Van  stadswege  zoude  aan  van  Bree  eene  huizinge, 
by  de  Ortenbinnenpoort  gelegen,  het  huis  van  Ysselstein  ge- 
naamd, alsmede  zeker  huisje,  waarin  de  Kraankinderen  plegen 
te  vergaderen,  voor  vier  duizend  guldens,  om  tot  eene  glasbla- 
zerye te  gebruiken,  opgedragen  worden.  Den  medestander  van 
van  Bree  zoude  het  poorterschap  geschonken  worden.  Het  ge- 
melde huis  zou  de  vrijdom  van  inlogering,  van  ruiters  en 
soldaaten  genieten,  zo  lang  het  tot  een  glasblazerye  strekte. 
Hun  houtschip  1)  zoude  agter  hetzelve  huis  mogen  losschen  en 

1)    N.l.    het    schip,    dat    moest    aanvoeren  het  hout  benoodigd  tot 
het  stoken  der  glasblazerij. 


—     132     — 

indien  een  ander  schip  aldaar  lag,  zonde  dit  verlegt  moeten  wor- 
den. Ook  zoude  de  Glasblazery  van  stadslasten  op  het  hout  en  den 
turf  vry  zijn  Deze  Glasblazery  is  thans  nog  in  stand.  In  dezelve 
worden   allerlei   drinkglazen  en  ander  wit  glaswerk  gemaakt." 

Blijkens  E.  A.  van  Zuylen  Stadsrekeningen  II  p.  1470 
ontving  Willem  van  Bree  5  Juli  1658  van  de  stad  fl.  60  tot 
eene  vereeringe  van  dat  hy  de  samentelycke  heer  en  van  de 
regeringe  liadde  versocht  voor  d'eerste  reyse  te  willen  comen 
sien  het  blasen  der  gelasen  in  de  gelaesblaserye,  waaruit  blijkt, 
dat  toen  reeds  deze  fabriek  in  het  huis  van  Ysselstein  in  volle 
werking  was. 

Genoemde  Willem  van  Bree  behoorde  tot  een  Akensch 
geslacht;  zijne  ouders  waren  Willem  van  Bree  en  Elisabeth 
van  Meven,  welke  beiden  in  1654  reeds  waren  overleden,  daar 
toch  in  dat  jaar  Dirk  van  Bree  voor  Schepenen  van  den  Bosch 
zijne  vrouw  Elisabeth  van  Niel  en  zijnen  oom  Jacob  van  Meven, 
koopman  te  Aken,  machtigde  om  met  zijnen  broeder  te  deelen 
de  nalatenschappen  zijner  ouders. 

Willem  van  Bree,  de  Bossche  glasblazer,  overleed  1 0  Juli 
1683;  zijne  vrouw  was  Jenneken  Somers  (dochter  van  Peter  Wil- 
lemszn  en  Aelken,  de  dochter  van  Henrick  Boudewijns),  die  4  Sep- 
tember 1696  stierf;  beiden  werden  in  de  St.  Janskerk  te  den  Bosch 
begraven  onder  eene  grafzerk,  welke  zich  aldaar  nog  bevindt. 

Hunne  kinderen  waren :  Pieter  of  Pedro  van  Bree,  die 
in  1723  te  den  Bosch  ongehuwd  stierf;  Mathias  van  Bree,  die 
13  Juni  1688  te  den  Bosch,  als  wanneer  hij  aldaar  op  den  Hoo- 
gen  steenweg  woonde,  huwde  met  Maria  Suyskens,  woonachtig 
aldaar  in  de  Verwerstraat,  en  Aldegonda  van  Bree,  welke  laatste 
ook  ongehuwd  schijnt  te  zijn  overleden. 

Van  hen  zetten  Pieter  en  Mathias  de  glasblazerij  huns 
vaders  in  het  huis  van  Ysselstein  voort;  dit  huis  kreeg  naar 
dat  bedrijf  den  naam  van  het  glashuis. 

Van  den  medestander  van  Willem  van  Bree  in  deze 
fabriek,  over  wien  van  Heurn  t.  a.  p.  het  heeft,  blijkt  uit  de 
Bossche  Schepenakten  niets,  zoodat  hij  in  den  Bosch  geene  be- 


—     133     — 

zittingen  op  zijnen  naam  zal  hebben  gehad  en  wellicht  aldaar  ook 
niet  zal  hebben  gewoond  1).  Hij  heette  Henri  Bonhomme  en 
ontving  17  October  1658  het  poorterschap  van  gezegde  stad, 
hetgeen  in  haar  poorterboek  aldus  vermeld  staat :  Henry  Bonhom 
is  by  acte  der  heeren  schepen  ende  raedt  deser  stadt  in  dato 
den  17  Octobris  1658  geworden  poirter  deser  stadt  ende  heeft 
daerop  gedaen  den  behoirlicken  eedt  26  Juli  1659. 

Was  genoemde  Bonhomme  blijkbaar  een  Waal,  zeker  was 
dit  aanvankelijk  het  personeel  dezer  fabriek.  Daartoe  behoorde 
o.  a.  Jean  Mahye,  die  van  zijne  vrouwe  Marguerite  Ballet  (of 
Ballay)  te  den  Bosch  in  het  E.  K.  bedehuis  van  St,  Pieter  deze 
kindereu  liet  doopen: 

1688  13  November  Maria. 

1692     1  Mei  Jacobus. 

1694  18  Januari  Maria  Geertruid. 

1695  28  October  Robertus. 

1698     3  Augustus  Joannes  Franciscus. 

De  laatstgenoemde  dezer  kinderen  woonde  in  1736  te 
Kotter  dam,  terwijl  de  voorlaatstgenoemde,  Robertus,  in  1721 
meester  glasblazer  in  gemelde  fabriek  was;  hij  huwde  met 
Maria  Geertruid  van  der  Vaart,  die  hem  deze  kinderen  schonk : 

a.  Johanna ; 

b.  Johan  Francis,  die  huwde  met  Maria  Hof  mans,  welke 
in  1799  weduwe  van  hem  was;  hij  was  de  stamvader  van  de 
familie  Mahie  van  Boxtel  en  Liempde,  waarvan  het  laatste 
mansoir,  zijnde  Gerard  Mahie,  12  Juni  19u6  op  het  huis  van 
Stapelen  onder  Boxtel  overleed; 

c.  Arnoldus  Mahie. 

Over  het  personeel  dezer  fabriek  vermeldt  van  Heurn 
in  zijne  Beschrijving  nog  het  volgende: 

1)  Het  lidmatenboek  der  Nederduitsch-Hervormde  kerk  te  den  Bosch 
houdt  in,  dat  9  October  1687  daarvan  met  attestatie  lidmaat  werd  Michiel 
Bonhomme,  wonende  in  Torenstraat  en  dat  deze  3L  Mei  1692  naar  Nieu- 
wenhoorn vertrok.  Of  hij  Henri  Bonhomme  in  den  bloede  bestond  blijkt 
evenwel  niet. 


134 


Omtrent  twee  jaaren  geleeden  (wanneer  dit  was  vermeldt 
hij  niet)  heeft  de  eigenaar  (der  glasblazerij)  een  glasenslijper 
uit  Engeland  bekoomen,  na  welken  tijd  er  zulken  fraai  glas- 
werk gemaakt  werd,  dat  zulks  het  Engelsche  evenaarde;  doch 
ederd  eenigen  tijd  zijn  de  eigenaar  en  de  slijper  het  oneens 
geworden,  waardoor  hel  te  vreesen  is,  dat  die  geheele  hantee- 
ring  te  niet  zal  loopen. 

In  1766,  toen  stadhouder  prins  Willem  V  een  bezoek 
aan  den  Bosch  bracht,  was  deze  glasblazerij  blijkbaar  nog  in 
vollen   bloei,   want  hij  bezichtigde  haar  toen  1). 

Mathias  van  Bree,  die  na  cloode  zijns  broeders  Pieter 
waarschijnlijk  alleen  de  glasblazerij  zal  hebben  gedreven,  her- 
trouwde na  doode  zijner  genoemde  vrouw  in  1693  met  Geertruicla 
Cornelia  Schouten,  toen  woonachtig  te  Amsterdam;  zij  schonk 
hem  deze  kinderen,  wier  afstammelingen  het  huis  van  Ysselstein 
bezaten:  a  Johanna  Cornelia  van  Bree,  gedoopt  te  den  Bosch 
in  het  E.  K.  bedehuis  van  St.  Jan  24  Maart  1694;  zij  trouwde 
met  Jean  Pierre  d'Henssens,  wonende  te  Antwerpen  en  b  Cor- 
nelia (ook  wel  genoemd  Cecilia)  Maria  van  Bree,  die  de  echt- 
genoote  werd  van  mr.  Pieter  Tiarck,  wonende  te  Leiden  en  hem 
deze  kinderen  schonk:  Petronella  Geertrudis,  die  ongehuwd 
stierf,  en  Maria  Jacoba  Tiarck. 

Den  20  Juli  1787  verkochten  Jkvr.  Geertrudis  Carolina 
d'Henssens  en  Antonia  Johanna  Maria  d'Henssens;  Elisabeth 
Johanna  Ignatia  d'Henssens  weduwe  van  Jor.  Jean  Joseph 
van  Kessel;  Joanna  Maria  d'Henssens  weduwe  van  Jor.  Jean 
Pierre  Ernest  de  Caters;  Pierre  Bals  als  momboir  over  Jor. 
Michiel  d'Henssens,  minderjarigen  zoon  van  wijlen  Mathias 
Xavier  d'Henssens  2)  en  Anne  Jeanne  Adrienne  Wilmot,  als  ook 
als  momboir  over  de  minderjarige  kinderen  van  voornoemde 
douarière  de  Caters;  (zijnde  genoemde  personen,  die  allen  te 
Antwerpen    woonden,    met  na  te  noemen  Adrienne  Knyfï  geb. 

1)  Van  Heurn  Historie  IV.  p.  223. 

2)  Hij    was   broeder   van    de    drie    eerstgenoemde     Jonkvrouwen 
d'Henssens. 


—     135     — 

d'Henssens  eenige  kinderen,  kindskinderen  en  erfgenamen  van 
wijlen  de  echtelieden  Jean  Pierre  d'Henssens  en  Jolianna  Cor- 
nelia  van  Bree);  Jor.  Petrus  Garolns  Josephus  Knyff  en  zijne 
vrouw  Adrienne  d'Henssens,  dochter  van  Mathias  Xavier  en 
Anne  Jeanne  Adrienne  Wilmot,  wonende  te  Brussel;  Maria 
Jacoba  Tiarck  Walta  1)  gravin  douairière  Jean  BaptisteFrancois 
George  graaf  d'Oultremont  de  Wegimont  en  Marie  Elisabeth 
de  Meex  huisvrouw  van  Rogier  de  Blavier,  beiden  wonende  te 
Luik,  —  aan  Willem  Vosch  van  Avesaet,  kapitein  ter  zee  te 
den  Bosch,  echtgenoot  van  Magdalena  Juliana  Senff :  huis  en 
erf,  van  ouds  genaamd  het  huis  van  Hemert  of  het  huis 
Ysselstein,  geapproprieerd  en  tot  hiertoe  gebruikt  tot  eene 
glasblazerij,  met  alle  daartoe  behoorencle  gebouwen,  pakhuizen 
en  gereedschappen,  staande  aan  de  Orthenstraat  bij  en  aan  de 
Binnenpoort,  mitsgaders  nog  zes  huizen  en  erven  daarbij  en 
aan  gelegen  in  de  Orthenstraat,  het  Bokhovenstraatje  en  de 
Smalle  Haven,  en  begrensd  O.  de  Orthenstraat,  W.  de  Smalle 
Haven,  N.  het  Bokhovenstraatje  en  Z.  het  erf  der  wed.  G.  van 
Amelsvoort.  Genoemde  Vosch  van  Avesaet  heeft  daarop  het  huis 
van  Ysselstein,  waarvan  van  Heurn  Beschrijving  ook  nog  me- 
dedeelt, dat  het  toen  reeds  merkelijk  veranderd  en  verkleend 
was,  met  de  daarbij  behoorencle  poort  afgebroken  en  in  1789 
in  de  plaats  daarvan  gebouwd  het  thans  nog  bestaande  kapi- 
tale heerenhuis  met  poort,  genummerd  n°.  36.  Den  1  Februari 
1800  verkocht  hij  dit  huis  aan  Augustinus  Tilmanus  van  Rycke- 
vorsel,  Thomas  Cornelis  van  Ryckevorsel,  Bernard  Jacob  Half 
Wassenaer  van  Onsenoort,  Eugenius  de  Massen  en  Jacobus 
Cornelis  van  Bommel,  allen  wonende  te  den  Bosch.  Het  werd 
toen  ingericht  tot  eene  factorij  van  koloniale  waren ;  later  wrerd 
het  een  bankiershuis  en  thans  wordt  het  met  de  daartoe  be- 
hoorende  gebouwen  aan  particulieren  verhuurd;  eigenaars  daar- 
van zijn  thans  Jan  van  Ryckevorsel,  wronende  te  den  Bosch 
en  zijn  broeder  Herman  van  Ryckevorsel,  wonende  te  Vught. 


1)     Zij    werd  geboren  te  Leiden  26  Aug.  1727.  -[  te  Antwerpen  21 
April  1802  en  huwde  met  haren  genoemden  echtgenoot  te  Leiden  in  1750. 


—     136     — 

■  c.    De  Strikkenpoort. 

CN°.  16). 

Over  dit  huis,  dat  aan  de  Orthenstraat  eenige  huizen  ver- 
der Vischstraatwaarts  dan  het  Huis  van  Ysselstein  en  aan  den- 
zelfden kant  als  dit  huis  stond,  deelde  van  Heurn  in  zijne 
Beschrijving  mede:  „het  is  een  oud  doch  sterk  gevaarte,  dat 
door  de  tegenwoordige  bezitters  merkelijk  van  binnen  is  ver- 
beterd ;  boven  de  poort  dier  huizinge  staat  nog  het  wapen  van 
Strik  met  een  ander,  hetwelk  my  onbekend  is.  Dit  huis  word 
thans  voor  een  logement  en  uitspanning  gebruikt." 

De  oudst  bekende  eigenares  van  dit  huis  was  Arnolda 
weduwe  van  Jan  Gysselen  Janszn.,  die  hetzelve,  als  wanneer 
het  omschreven  werd:  als  erfenissen,  huizen  en  erven,  staande 
en  gelegen  in  de  Orthenstraat  tusschen  het  huis  van  Willem 
van  Venlo  ex  ano  en  dat  van  dezen  en  van  de  erfgenamen 
van  Petrus  Hugenzoon  en  Petrus  van  Loen,  zoomede  de  kin- 
deren van  dezen  laatste,  ex  alio,  bij  gerechtelijke  uitwinning 
verkregen  had;  zij  verkocht  dit  huis,  clat  nu  gezegd  wordt  te 
zijn:  domus  et  area  anterior  ac  vacua  hereditas,  sibi  retro 
adjacens,  olim  Johannis  Reymbrants,  dehinc  ejus  heredum,  ge- 
legen aan  de  Orthenstraat  tusschen  de  erven  van  Aleid  wed. 
Willem  van  Venlo  ex  utroque  latere  en  zich  achterwaarts  uit- 
strekkende tot  vijf  huisjes,  eertijds  van  genoemden  Rembrants, 
nu  aan  diens  erven  toebehoorende,  alsmede  een  gang  met  poort 
daarachter  loopende,  aan  Gyselbert  van  denpolle  1)  Arndszoon 
en  aan  Dirck,  zoon  van  Arnd  Dirckszn. ;  dezen  beiden  deelden 
bij  eene  akte  van  scheiding  dit  huis,  —  dat  toen  omschreven 
werd  als:  huis  met  area  anterior,  ledige  plaats,  sibi  retro  adja- 
cens, en  gang,  —  aan  genoemden  Gyselbert  van  den  Polle  toe. 
Diens  dochter  domicella  Johanna  weduwe  van  Gerard  Sandelyns, 
zoo    voor   zich  en   als  gemachtigde,  blijkens  procuratiebrieven 

1)    In  1505  was  hij  reeds  overleden  met  achterlating  eener  weduwe 
Beatrix  geheeten.  Reg.  n°  92  f.  72, 


—     137     — 

door  de  Regeering  der  stad  Antwerpen  verleend,  van  Adriaen 
Vleedincx  en  diens  vrouw  domicella  Aleid  van  Amstel,  dochter 
van  Gysbert  van  Amstel  en  Elisabeth,  de  dochter  van  Gyselbert 
van  den  Polle  voornoemd;  Jan  Sterckenborch,  zoon  van  Jan 
Janszn.,  burger  van  Keulen,  en  Postulina,  dochter  van  genoem- 
den Gyselbert  van  den  Polle;  mr.  Jan  van  der  Stegen  1)  als 
man  van  domicella  Postulina,  dochter  van  Jan  Janszn.  Stercken- 
borch en  Postulina  van  den  Polle ;  Mathias,  Gysbert  en  domi- 
cella Anna,  kinderen  van  laatstgenoemde  echtelieden  Stercken- 
borch-van  den  Polle;  domicella  Adriana,  dochter  van  Jan  van 
Kessel  2)  en  domicella  Elisabeth,  dochter  van  Gyselbert  van 
den  Polle  voornoemd;  mr.  Gooswijn  van  der  Stegen  3)  als 
man  van  Anna,  dochter  van  Jan  Kessel  en  domicella  Elisabeth 
voornoemd  en  Henrica,  onmondige  dochter  van  Henricus,  den 
zoon  van  Jan  van  Kessel  en  domicella  Elisabeth  voornoemd, 
verkochten  13  Januari  1538  (Reg.  n°  155  f.  77)  dit  huis,  dat 
nu  gezegd  wordt  te  zijn  huis  area  anterior,  ledige  plaats, 
sibi  retro  adjacens  en  gang  met  poort,  aan  Jan  Strick.  Naar 
dezen  kreeg  het  den  naam  van  de  Strikkenpoort.  De  oudst 
bekende  van  zijn  geslacht  was  Nicolaus  Strick,  clie  een  zoon 
Goijart  had,  welke  slachter  te  den  Bosch  was  4)  en  tot  zoon 
had  Nicolaus  Strick;  deze  huwde  met  Elskenen,  die  hem  de 
navolgende  kinderen  schonk: 

Arnolda  Strick; 

Yda  Strick  en 


1)  Hij  was  zoon  van  mr.  Jan  van  der  Stegen  en  Margaretha  Kemp; 
hij  was  schepen  van  den  Bosch,  werd  geboren  1494  en  stierf  17  Januari  1567. 

2)  Hij  was  schout  van  Boxtel 

3)  Hij  was  ook  zoon  van  mr.  Jan  van  der  Stegen  en  Margaretha 
Kemp;  hij  was  eveneens  schepen  van  den  Bosch  en  stierf  15  October  1577. 

4)  Beatrix  weduwe  van  Jan  van  Uden,  bakker,  Jan  van  der  Zijde- 
wijnen  als  man  van  Yda  en  Goijart  de  Bye  Dirckszoon  als  man  van  Eli- 
sabeth, dochters  van  Henrick  van  den  Ackeren,  den  vader  van  genoemden 
Jan  van  Uden,  verkochten  29  Juli  1485  aan  hem  eene  vleeschbank  in 
het  Vleeschhuis  of  Macellum  te  den  Bosch.  Zijne  kleinkinderen  Lambert  en 
Jan  Strick,  Joirden  van  Maren,  als  man  van  Agnes  Strick;  Goijard  Strick, 
Gielis  Glerx  als  man  van  Heskenen  Strick  en  Anthony  Sebastiaanszn.  als 
man  van  Ermgard  Strick,  verkochten  27  Juli  1564  die  bank  aan  Jan 
Heeren  Jacobszn.  (Reg.  n°  210  f.  450). 


—     138     — 

voornoemden  Jan  Striek;  deze  huwde  met  1°  Antieken  Stooters, 
dochter  van  Mathijs  Lambertszn  en  Ermgard,  de  dochter  van 
Jan,  den  zoon  van  Albert  Valckens  van  Maren;  2°  Elisabeth 
Pijnappel  Jans  dochter;  hij  had  van  die  vrouwen  deze  kinderen: 

Ex  lma 

Lambert,  Goijard,  Jan,  (Reg.  n°  213  f.  107  vso),  Agnesen, 
gehuwd  met  Jonden  van  Maren  Adriaanszn..  Heskenen,  huis- 
vrouw van  Gielis  Clercx  en  Ermgard,  echtgenoote  van  Anthony 
Sebastiaatiszn. 

Ex  2dd. 

Willem,  Claes,  Elisabetli,  Antieken,  Heylken  en  Elsken. 

Het  huis  de  Strikkenpoort  werd  uit  hunne  vaderlijke 
nalatenschap  toebedeeld  aan  Goijard  en  Jan  Striek  voornoemd 
tijdens  dat  dezen  nog  onmondig  waren;  hunne  voogden,  zijnde 
Gooswijn  en  Jacobus  Heeren,  Jan  en  Petrus  Stooters  Mathijs- 
zonen,  verkochten  den  laatsten  September  1560  (Reg.  n°  203 
f.  490  vso)  dit  huis,  dat  ook  nu  gezegd  werd  te  zijn:  huis, 
area  anterior,  hereditas  vacua,  transitus  et  porta,  aan  Lam- 
bert  Striek,  den  ouderen  broeder  van  die  minderjarigen.  Hij 
was  slachter  van  beroep  evenals  zijn  broeder  Goijard;  in  1593 
verkocht  hij  voor  schepenen  van  den  Bosch:  duos  stallos  seu 
scamma,  dictos  vleesbanken,  in  het  Vleeschhuis  aldaar,  die 
zijn  broeder  Goijard  hem  11  Februari  1574  verkocht  had,  aan 
den  Deken  van  het  Vleeschhouwersgilde  te  den  Bosch  en  in 
1571  procedeerde  hij  over  door  hem  verkochte  ossen.  In  1566 
(Reg.  n°  215  f.  230)  verleende  hij  eene  grondrente  uit  dit 
huis,  clat  alstoen  omschreven  werd  als:  huis,  area  anterior, 
ledige  plaats,  gang  en  poort,  staande  aan  de  Orthenstraat 
tusschen  de  huizen  van  Catharina  en  van  Henrick  van  den 
Bichelaer  en  zich  achterwaarts  uitstrekkende  tot  aan  de  Haven. 

Lambert  Striek  voornoemd  huwde  met  Aalken  of  Aleid, 
dochter  van  Hans  Gijsbertszoon  van  Amstelredam  en  Dieriks- 
ken,  de  dochter  van  Philips,  den  zoon  van  Peter  Wouterszoon 
Heeren  1);  zij  was  in  1593  reeds  overleden,  hij  leefde  nog  in  1613. 

1)    Reg.  no  213  f.  111. 


—     139     — 

Hunne  kinderen  waren  Johauna,  Elisabeth  en  Aleid  Strick, 
welke  beide  laatstgenoemden  dit  huis  nog  in  1630  en  1643 
bezaten  (Reg.  n°  333  f.  23);  eenige  jaren  te  voren,  zijnde  in 
bet  jaar  1622,  wTas  het  tijdelijk  ingericht  geweest  tot  kazerne 
voor  het  Koningsgezind  garnizoen.  Aan  wien  dit  huis  van  de 
beide  laatstbedoelde  meisjes  Strick  kwam,  blijkt  niet  met  zeker- 
heid ;  wellicht  erfde  het  van  haar  Jaspar  Strick,  koopman  te 
den  Bosch,  daar  hij  toch  in  1652  als  eigenaar  daarvan  optrad; 
immers  den  25  Juni  van  dat  jaar  (Reg.  n°  402  f.  159)  ver- 
leende hij  aan  Jacob  Willemszn,  de  Raedt  ten  behoeve  van 
diens  moeder  Judith,  weduwe  van  Willem  de  Raedt,  eene 
grondrente  uit  dit  huis,  alsnu  omschreven  als :  huys  met  erve, 
poorte,  cleyn  huys  daer  neffens,  erven,  hoff,  achteruytganck, 
staande  aan  de  Orthenstraat  tusschen  een  huis  van  het  Groot 
Ziekengasthuis  ex  uno  en  dat  der  kinderen  Jan  Joosten  ex  alioy 
strekkende  met  den  achteruitgang  tot  aan  de  kade  en  het 
water.  Zijn  vader  Hans  Strick,  koopman  in  wollenlakens  en 
schepen  te  den  Bosch  1),  was  zoon  van  AVillem  Strick  2),  den 
zoon  van  Jan,  welke  de  zoon  was  van  voornoemden  Jan  Strick 
Nicolauszoon.  Johan  Karsmans,  koopman  te  den  Bosch,  die 
gehuwd  was  met  Mechteld,  cle  dochter  van  genoemden  Hans 
Strick,  verkocht  de  Strikkenpoort  den  29  Mei  1656  voor  schuld, 
vermoedelijk  ten  laste  van  zijnen  zwager  Jaspar  Strick,  die 
waarschijnlijk  wegens  overbedeeling  geld  aan  hem  was  sdmldig 
gebleven;   dat  huis  werd  toen  gekocht  door  Anneken  Martens 


1)  Zijne  grafzerk,  die  in  de  St.  Janskerk  te  den  Bosch  ligt,  staat 
afgebeeld  in  van  der  Does  de  Willebois  Studiebeurzen  III  p.  107.  De  daarop 
staande  kwartieren  waren  volgens  van    Heurn  Beschrijving  de   volgende : 

Strick  Boort 

Haestrecht        Beelaerts 
Stooters  Kessel 

Van  den  Broeck 

Zijne  vrouw  was  Maria  van  Susteren,  dochter  van  Peter  Franszoon 
en  Metken,  de  dochter  van  Eduvvaert  Wellens. 

2)  Den  '28  Juli  1613  huwden  in  de  St.  Peter  en  Pauluskerk  te 
den  Bosch  Willem  Strick  en  Catharina  Jansdr. ;  getuigen  waren  daar* 
bij  Jan  Strick  en  Frans  Loeff. 


—     140     — 

weduwe    van  Jacob  Lambertszoon  Creeft  in  vruchtgebruik  en 
door  hare  kinderen  in  eigendom. 

Den  7  December  1678  deed  Agnes,  dochter  van  ge- 
noemde echtelieden  Creeft  en  weduwe  van  Jan  van  Middeldorp 
ten  behoeve  harer  onmondige  kinderen  afstand  van  het  recht 
van  vruchtgebruik,  dat  zij  van  een  vierde  in  dit  huis  had, 
waarna  zij  namens  die  kinderen;  Johannes  de  Heyde  als  man 
van  Maijken,  dochter  van  Jacob  Creeft  en  Anneken  Hartens, 
voornoemd;  Johan  Heeren,  burger  van  den  Bosch,  als  man  van 
Metje,  dochter  van  meergenoemde  echtelieden  Creeft  en  de 
voogden  over  Elisabeth  en  Metje,  dochters  van  wijlen  Lambert, 
zoon  dierzelfde  echtelieden  Creeft,  dit  huis  verkoopen,  dat  alsnu 
omschreven  wordt  als  eene  schoone,  wel  gelege  huyssinge  met 
een  poortte,  met  een  cleyn  liuys  daerneffens  staende  1),  erven, 
hoff,  stallinge,  achteruytganck,  genoemd  Strickenpoort,  staande 
eenerzijds  naast  het  huis  van  het  Groot  Ziekengasthuis  en 
anderzijds  naast  dat  der  erfgenamen  van  Jan  Joostzoon  van 
Nieupoort  en  zich  achterwaarts  uitstrekkende  tot  aan  de  kade 
en  het  water  de  Dieze.  Kooper  daarvan  werd  toen  Herman  van 
Beest,  burger  van  den  Bosch.  Zijn  vrouw,  die  Johanna  de  Jongh 
geheeten  was,  hertrouwde,  nadat  hij  was  overleden,  in  1682 
met  Isaac  Elsevier,  jongman  uit  St.  Michiels- Gestel  en  secretaris 
der  baronie  van  Hedel  2)  en  zoo  zal  het  geschied  zijn,  dat  toen 
de  op  blz.  89  genoemde  Wouterina  van  Beest,  die  eene  doch- 
ter van  genoemden  Herman  Beest  was,  ongehuwd  was  komen 
komen  te  overlijden,  3)  de  cadet  Jan  Cornelis  Elsevier  4)  de 
Strikkenpoort  van  haar  erfde.  Van  dezen  laatste  erfden  dit 
huis  zijne  zuster  Catharina  Elsevier,  echtgenoote  van  mr.  Antonij 
Versfelt,  toen  advocaat  en  notaris  te  den  Bosch;  zijn  broeder 


1)  Dit    huisje    was    gebouwd    op  de  area  anterior,  waarvan  in  de 
voormelde  akten  de  rede  is. 

2)  Later    was    hij    schepen   van  den  Bosch  en  drossaard  van  St.- 
Michiels-Gestel. 

3)  Haar  broeder  en   zuster  Cornelis  en  Anna  Geertruid  van  Beest 
waren  blijkbaar  reeds  vóór  haar  gestorven. 

4)  Hij  was  kleinzoon  van  genoemden  Isaac  Elsevier. 


—     141     — 

Pieter  Elsevier,  wonende  te  Geldermalsen  en  de  kinderen  van 
zijnen  overleden  broeder  Isaacq  Willem  Elsevier,  in  leven  vaan- 
drig te  Grave,  over  wie  moeder-voogdes  was  diens  weduwe 
Cornelia  Bokx,  wonende  aldaar;  zij  verkochten  de  Strikken- 
poort,  die  toen  grensde  aan  de  huizen  van  Roelof  Snell  en 
Cornelis  van  Warmond,  den  22  Juni  1748  aan  Martinus  van 
Summeren,  ook  wel  van  Someren  genoemd. 

Martinus  van  Summeren  of  van  Someren,  die  wel  geen 
bloedverwant  zal  geweest  zijn  van  den  bekenden  Bosschen 
rechtsgeleerde  van  dien  naam,  werd  te  Oirschot  geboren  en  was 
leerlooier  te  den  Bosch,  alwaar  hij  in  1734  huwde  metHendrina 
Theresia  van  Venroy,  eerder  weduwe  van  Lambertus  Prince 
(van  wien  zij  eene  dochter  Maria  Elisabeth  Prince  had)  en 
dochter  van  Dirck  Mathyszoon  van  Venroy  en  Helena  Willems. 

Omtrent  hare  familie  staat  in  een  oud  handschrift  aan- 
geteekendf  dat  sy  binnen  Den  Bosch  heeft  gefloreert  ten  min- 
sten 4  eeuwen  (1400—1700),  sijnde  deselfde  noyt  afgeweken 
van  het  H.  Roowsch  Catholieck  geloof;  deselfde  familie  is 
altijdt  vermaert  geweest  door  het  smeden,  seer  konstigh  in  't 
eyser  etc.  werckende,  hebbende  oock  gemaeckt  die  kurieuse 
pomp,  dien  te  Bosch  op  de  Merckt  staet.  De  stadt  uitroepers 
bel  is  oock  erffelijck  aen  die  familie  geweest,  hebbende  Liven 
van  Venroy  1)  tot  sijn  doot  toe  die  beseten,  t.  w.  tot  ontrent 
het  jaer  1700. 

Hendrina  Theresia  van  Venroy  schonk  haren  tweeden 
man  o.  a.  Adriana  Mechtilda  van  Someren,  die  huwde  met 
Marinus  van  Heylerhof,  woonachtig  te  Maastricht;  den  op  blz. 
110  reeds  genoemden  Hendricus  van  Someren,  die  14  Mei  1741 
in  het  R.  K.  bedehuis  van  St.  Pieter  te  Den  Bosch  gedoopt 
werd  en  factoor  of  expediteur  te  den  Bosch  was  2)  en  Anna 


1)  Hij  was  een  zoon  van  Mathijs  van  Venroy,  die  de  broeder  was 
van  Dirck,  den  grootvader  van  Dirck  Mathyszoon  van  Venroy  voornoemd. 
Ook  hij  was  smid  van  zijn  ambacht.  In  1700  trad  zijne  weduwe  Maria 
van  der  Horst  op  als  moeder-voogdes  zijner  twee  onmondige  zonen. 

2)  Het  beroep  van  factoor  of  expediteur  was  in  de  18e  eeuw  te 
den    Bos^h    eene    winstgevende    zaak,    omdat    sedert  het  sluiten  van  den 


—     142     — 

Maria  van  Someren,  die  huwde  met  Cornelis  de  Wijs,  wijnkoo* 
per  en  brander  te  den  Bosch,  geboren  te  Vessem  7  Februari 
1737  uit  het  huwelijk  van  Franciscus  de  Wijs  met  Cornelia 
van  Poppel  Everardsdochter. 

In  lat eren  tijd  was  de  Strikkenpoort  het  eigendom  van 
H,  C.  Dobbe,  lid  van  den  Gemeenteraad  te  den  Bosch.  In  het 
daartoe  behoorend  zijgebouw  werd  zijn  zoon  pater  Joseph  Dobbe 
geboren,  die  in  1900  in  China  voor  het  Katholiek  geloof  den 
marteldood  stierf  en  wiens  monument  in  de  St.  Pieterskerk  te 
den  Bosch  staat. 

Van  de  erven  van  H.  C.  Dobbe  voornoemd  kocht  de 
firma  P.  de  Gruyter  en  Zn.  dit  huis.  Zij  deed  het  met  de  daarbij 
behoorende  poort,  waarop  al  sinds  lang  geene  wapens  meer 
stonden,  in  1911  geheel  afbreken. 

d.    De  Lintmolen. 

(Tweede  straatje  van  Best  n°  1). 

Ter  plaatse,  waar  zich  thans  de  kapitale  school  dei- 
parochie  St.  Pieter  bevindt,  stond  eertijds  tusschen  de  beide 
straatjes  van  Best  1)  een  gebouw,  dat  een  tijdlang  den  naam 
van  de  Lintmolen  had.  Catharina,  eenige  dochter  en  erfgename 
van  mr.  Jan  Lantfort  van  Turnhout  2)  en  weduwe  van  Huy- 
brecht  van  den  Leemputte,  verkocht  10  Januari  1625  (Reg. 
n°  350  f.  111  vso)  dit  huis,  dat  haar  vader  bij  gerechtelijke 
uitwinning  had  gekocht,  aan  den  schoenmaker  Andries  Willemszn. 


vrede  van  Utrecht  tal  van  tollen  opgericht  waren  op  de  Bovenmaas  en 
dientengevolge  de  kooplieden  van  Holland,  die  goederen  naar  Luik  of 
Aken  te  vervoeren  hadden  er  de  voorkeur  aan  gaven  om  ze  te  den  Bosch 
te  ontschepen  dan  al  die  tollen  te  betalen.  Sedert  dat  de  Leuvensche  vaart 
gegraven  werd,  is  echter  de  expeditiehandel  te  den  Bosch  gaan  verminderen. 

1)  In  eene  Bossche  Schepenakte  van  1522  wordt  vermeld :  mansio 
olim  Johannis  de  Best,  dicta  't  straetken  van  Best.  In  1530  bezat  Arnold 
van  Best  Willemszn.  een  huis  in  de  Orthenstraat  te  den  Bosch  (Re^. 
no  139  f.  280). 

2)  Deze  als  man  van  Heylwig,  dochter  van  Jan  Colen  Henrickszn. 
van  Helt,  c.  s.  verkocht  in  1590  aan  Huybrecht  van  den  Leemputte  Hen- 
rickszn een  huis,  staande  in  de  Verwerstraat  tegenover  de  Beurdschestraat. 


— •     143     — 

van  Affelen.  Eene  kleine  eeuw  later  en  wel  in  1707  verkochten 
Authony  de  Vlieger  1),  postmeester  te  den  Bosch,  als  gehuwd 
met  Eleonore  Marguerithe  Hubert,  eerder  weduwe  van  Maurits 
van  Eelde,  in  leven  commies  ter  recherche  te  den  Bosch,  die  dit 
huis  22  Dec.  1598  gekocht  had  van  Anna  Catharina  Pappers 
c.  s.,  alsmede  de  erfgenamen  van  genoemden  van  Eelde,  op  hunne 
beurt  dit  huis  en  wel  aan  Johannes  van  der  Linden,  koopman 
te  den  Bosch.  Genoemde  Anthony  de  Vlieger  was  in  1606, 
evenals  Johan  Crabbe,  Samuel  Fabre  en  Coenraed  Cuper  van 
Holthuysen,  post-  en  boden  me  ester  van  den  Bosch  op  Holland 
enz. ;  zijne  vrouw  was  de  dochter  van  Thomas  Hubert  en 
Catharine  Tiecquet. 

Later  behoorde  dit  huis  aan  de  echtelieden  Martinus 
van  Someren  en  Hendrina  Theresia  van  Venroy,  hiervoren  op 
blz.  141  reeds  genoemd;  hunne  dochter  Adriana  Mechtilda  van 
Someren,  huisvrouw  van  Marinus  van  Heylerhof,  wonende  te 
Maastricht,  verkocht  het  23  Augustus  1771  aan  haren  broeder 
Henricus  van  Someren,  factoor  te  den  Bosch  ;  het  werd  als  toen 
omschreven  als :  twee  huizen  onder  een  dak,  genaamd  de  Lint- 
molen,  sedert  eenige  jaren  ingericht  tot  een  pakhuis  en  staande 
tusschen  de  twee  straatjes  van  Best. 

De  naam  lintmolen  duidt  aan,  dat  in  dit  huis  oudtijds 
eene  lintfabriek  gevestigd  was.  Voorheen  waren  er  in  den  Bosch 
vele  van  die  fabrieken,  waar  men  het  zoogenaamde  Bossche  band 
maakte,  dat  een  goeden  naam  in  den  lande  had.  Ten  tijde  van 
van  Heurn  was  deze  tak  van  industrie  in  den  Bosch  reeds  in 
verval  2)  en  thans  is  er  in  den  Bosch  maar  één  lintfabriek 
meer.  Van  Heurn  vermeldt  nog,  dat  toen  in  den  Bosch  het 
lintwerken  begon  te  vervallen,  de  twijnerijen  aldaar  toenamen 
en  die  ten  zijnen  tijde  aldaar  eene  voorname  nering  uitmaakten ; 


1)  In  1771  werd  voor  Schepenen  van  den  Bosch  een  gedeelte  in 
een  aldaar  staand  huis  verkocht  door  Judith  van  den  Oudenhof  weduwe 
van  Johannes  de  Vlieger,  zoon  van  Carel  en  Agneta  Kies  (eigenlijk  genaamd 
Kisch).  Men  zie  over  deze  de  Vliegers  De  Wapenhernut  1909  p.  62  en  vlgd. 

2)  Dit  was  het  gevolg  van  den  invoer  hier  te  lande  van  goed- 
kooper  band  uit  Elberfeld. 


—     144     — 

er  waren  er  alstoen  wel  tien  en  daaronder  meer  dan  een  e, 
waarin  met  vijf  of  zes  molens  gewerkt  werd;  de  garens,  die 
men  voor  de  Bossche  twijnerijen  bezigde,  werden  van  inlandsen 
vlas  zoo  binnen  den  Bosch  als  in  de  nabijheid  daarvan  gele- 
gen dorpen  gesponnen,  hetwelk  wel  aan  twee  duizend  spinsters 
zoo  binnen  als  buiten  de  stad  een  bestaan  opleverde;  ook  de 
Bossche  garens  hadden  een  goeden  naam  in  den  lande. 
Wat  verder  marktwaarts  had  men  de  huizen: 

e.    De  Gulden  hopzak  (huis  no.  3),  de  Struis  en  de 
Gulden  brouwkuip  (huis  no.  1). 

Van  deze  drie  huizen,  had  het  eerste,  gerekend  als  men 
kwam  van  Orthen,  den  naam  van  de  Galden  hopzak;  heette 
het  tweede  de  Struis  of  wel  de  Vogel  Struis,  ook  wel  de 
Gulden  Struis  en  het  derde  eerst  de  Wildeman,  later  de  Gul- 
den of  de  Vergulde  brouwkuip. 

Het  eerst  bedoelde  huis  werd  9  Februari  1564  (Reg. 
n°  236  f.  4)  door  Dierck  1)  en  Margriet  Loeff,  kinderen  van 
Henrick  Loeff  den  oude;  door  Jan,  zoon  van  Albert  Wellens  en 
van  Agnes,  de  dochter  van  genoemden  Henrick  Loeff,  alsmede 
door  genoemde  Dierck,  Margriet  en  Jan  namens  Henrick  en  Leo- 
nard,  onmondige  kinderen  van  Alberts  Wellens  en  Agnes  Loeff 
voornoemd,  verkocht  aan  den  bierbrouwer  Wouter,  zoon  van 
Jan  Gooswijnszn  van  Uden;  het  werd  alstoen  gezegd  te  zijn: 
vhuys,  erve,  hoff  met  twee  af terhuysen,  onder  een  dack  staende 
ende  eenen  stalle,  daer  achteraen  staende,  gelegen  aen  den 
Hoogen  Steenweek  tegenover  de  Visstraet  tussen  erve  Gijsbert 
Henrickszn.  aen  d'een  syde  ende  tussen  erffnisse  Hanrix  van 
Gangel,  laeckencooper  aen  d'ander  syde,  streckende  van  de 
voors.  straete  tot  den  water  aldaer  loopende. 


1)  Den  27  Mei  1575  (Reg.  no.  225  p.  217)  verklaarden  voor  Schepe- 
nen van  den  Bosch  Bartholomeus  Loeff,  raad  dier  stad  en  Henricus,  zoon  van 
Albert  Wellens,  graankooper,  beiden  poorters  van  den  Bosch  en  eerlijke 
mannen,  ten  verzoeke  van  Frans,  zoon  van  Dierck  Loeff,  uit  Heusden,  dat 
deze  is  van  goeden  naam  en  faam,  probae  vitae,  nullaque  labe  heretica 
infectum  esse. 


<f^RE7 


* 


-I-  für  -§~ 


HET   HUIS    DE   GULDEN   HOPZAK. 
ORTHENSTRAAT   N°    3. 


Behoort  bij  blz.^i45_ 


-     145     — 

Genoemde  van  Uden  brak  daarop  al  de  gebouwen,  waaruit 
dit  huis  bestond,  af  en  maakte  daarvan :  een  ledige  plaetsse 
oft  erffnisse,  streckende  van  de  voorstraete  achterwarts  tot 
aen  een  deminghuys  by  den  voors.  (van  Uden)  daergestelt 
ende  getimmert,  staende  tot  den  water  toe  aldaer  achtervlie- 
tende, met  de  waterstey  gering  e  daer  af  ter  staende  (n.b.  dit 
„deminghuys"  maakte  later  deel  uit  van  het  door  hem  gebouwd 
huis  de  Vergulde  brouwkuip).  Van  meergenoemden  van  Uden 
kwam  dit  ledig  erf  met  hetgeen  daarachter,  als  gezegd,  gebouwd 
was  aan  diens  dochter  Christina  van  Uden,  welke  het  ten 
huwelijk  bracht  aan  haren  man  Jan  van  Vechel,  den  zoon  van 
Joost  Leonardszoon ;  hunne  kinderen,  zijnde:  Joost,  Wouter, 
Agnes,  Margriet  en  Aleid  van  Vechel,  voor  welke  vier  laatst- 
genoemden, omdat  zij  toen  nog  minderjarig  waren,  optrad  hun 
curator  Adriaan  de  Eoy  Adriaanszn,  verkochten  dat  erf  Maart 
1600  aan  den  bierbrouwer  Wouter  Janszn  van  Wel;  hij  bouwde 
daarna  daarop  het  huisl),  dat  er  thans  nog  op  staat  en  waarvan 
de  gevel  thans  nog  is,  zooals  hij  dien  bouwde ;  deze  is  de  eenige, 
welken  men  uit  zijnen  tijd  in  den  Bosch  nog  vindt.  Zijne  doch- 
ter Anna,  huisvrouw  van  Jan  van  Geffen  en  zijne  overige  erven 
verkochten  18  April  1637  dit  huis,  waarin  toen  woonde  de 
wijnkooper  Gerard  Hulderincx,  aan  Jacques  de  Lange,  kapitein- 
geweldiger  over  het  garnizoen  van  den  Bosch,  die  het  3  Februari 
1643  (Reg.  n°  387  f.  168  vso)  weder  verkocht  aan  mr.  Peter 
van  Bree,  notaris  en  procureur  te  den  Bosch ;  diens  kinderen 
Jacob  en  Boudewijn  van  Bree,  dezen  ook  nog  als  erfgenamen  van 
wijlen  hunnen  broeder  Dr.  Peter  van  Bree,  verkochten  het  24 
November  1694  (Reg.  n°  481  f.  61)  aan  Josina  en  Maria  van  Vechel. 
Het  hierop  volgend  huis,  de  Struis,  ook  de  Vogel  Struis 
of  wel  de  Gulden  Struis  geheeten,  werd  door  de  kinderen  van 
Ariken  van  Bommel  wede  van  Anthonis  Anthoniszn  van  Berck 
in  1628  verkocht  aan  Dorfken  Ysbrants,  die  huwde  eerst  met 
Jan  van  cle  Water  en  daarna  met  Herbert  van  den  Wyer.  Den 
30  Augustus  1729  werd  het  ten  laste  van  de  erfgenamen  Daniel 

1)  Reg.  no  356  f.  124. 

10 


—     146     — 

Stans  Molenmakers  gerechtelijk  verkocht  (Reg  n°  544  f.  147  v*0) 
aan  Helena  Smits  weduwe  van  Hendrik  van  Amelsvoort,  die 
het  voegde  bij  haar  huis  de  Gulden  Brouivkaip  en  daarmede 
tot  een  geheel  vereenigde,  zooals  het  thans  nog  is. 

Van  het  derde  huis,  dat  als  gezegd  aanvankelijk  de 
Wildeman  heette,  was  de  oudst  bekende  eigenaar  Jan  Dirckszn 
Schoircops;  het  werd  ten  zijnen  tijde  gezegd  te  zijn:  huys, 
erve,  hoff  ende  achterhuys,  gelegen  in  de  Ortenstraet  tussen 
erve  Dirx,  sone  wylen  Jacobs  van  Hedel,  aen  aVeen  syde  ende 
tussen  huys  ende  erve  Jacobs  Donck  aen  d"1  ander  syde,  streckende 
van  de  gemeyn  straet  achterwarts  totten  water  aldaer  vlietende; 
na  zijnen  dood  kwam  het  in  vruchtgebruik  aan  zijne  weduwe 
Ycla,  dochter  van  Hanrick  Stapparts  Peeterszoon;  zij  deed 
3  Februari  1559  (Reg.  n°  203  f.  128)  afstand  van  den  tocht 
van  dit  huis,  dat  toen  gezegd  werd  te  staan  tusschen  het  erf 
van  Catharina  weduwe  van  Jan,  den  zoon  van  Willem  Pijn- 
appel Janszn.,  aan  de  eene  zijde  en  het  huis  de  Struis,  toebe- 
hoorende  aan  Mathijs  van  clen  Wiel,  aan  de  andere  zijde,  aan 
hare  kinderen  Jenneken,  Ycla,  Henrica  en  Maria  Schoircops; 
dezen  verkochten  het  nog  denzelfden  dag  aan  meergenoemden 
Wouter  van  Uden,  die  het  gedeeltelijk  afbrak  en  daarvan  maakte: 
een  voor  huys  met  een  achter  coken  da  er  teynden  af  ter  aen 
gestaen,  met  noch  een  ander  onderschooten  camerke  er  aen, 
ledige  plaetse,  een  schoon  groot  nyeuw  brouhuys  ende  brou- 
werye  ende  onder  't  voirs.  voorhuys  twee  schoone  onderschoten 
kelders  van  voore  tot  af  ter  ende  onder  H  voirs.  brouhuys  oick 
eenen  schoonen  overwulffden  kelder  met  syne  geplaveyde  deminge. 
Hij  gaf  toen  daaraan  den  naam,  zeker  wegens  het  beroep  van 
bierbrouwer,  dat  hij  daarin  uitoefende,  van  de  Gulden  Brouiv- 
kuip,  evenals  hij  om  dezelfde  reden  het  eerst  bedoeld  huis  ge- 
noemd zal  hebben  de  Gulden  hopzak.  Zijne  dochter  Christina 
erfde  het  van  hem  en  bracht  het  ten  huwelijk  aan  haren  ge- 
noemden man  Jan  van  Vechel.  Hunne  hiervoren  gemelde  kin- 
deren verkochten  het  1  Maart  1600  ook  aan  den  mede  reeds 
genoemden   bierbrouwer    Wouter  Janszn  van  Wel,  zoodat  het 


—     147     — 

de  bestemming  van  bierbrouwerij  bleef  behouden,  die  meerge- 
noemde   Wouter   van  Uden  daaraan  het  eerst  gegeven  had.  1) 

Eeeds  sedert  het  eerste  begin  van  den  Bosch  vond  men 
daar  bierbrouwerijen,  zooals  blijkt  uit  J.  van  Oudenhoven  1.  c. 
p.  34.  Zij  waren  niet  alleen  eene  bron  van  inkomst  voor  de 
ingezetenen  maar  ook  voor  den  Hertog  van  Brabant,  want  hij 
hief  van  de  daarin  gemaakte  bieren  eene  belasting  onder  den 
naam  van  gruitgeld. 

Het  brouwen  van  bier  werd  oudtijds  in  den  Bosch  be- 
schermd door  invoerrechten  op  de  van  het  buitenland  inkomen- 
de bieren  en  door  de  bepaling,  dat  binnen  anderhalf  uur  af  stands 
van  de  stad  geene  andere  bierbrouwerijen  mochten  zijn  dan 
huisbrouwerijen,  d.  w.  z.  brouwerijen,  waarin  uitsluitend  voor 
de  leden  van  het  gezin  bier  gebrouwen  wTerd;  het  lVa  uur 
werd  gemeten  van  af  de  poorten  der  stad  langs  den  openba- 
ren weg  of  heerbaan  tot  aan  den  dorpstoren;  in  de  dorpen, 
die  op  een  verderen  afstand  lagen,  mochten  met  vergun- 
ning van  's  Lands  Eegeering  wel  bierbrouwerijen  opgericht 
worden,  maar  het  daarin  vervaardigde  bier  mocht  niet  binnen 
den  Bosch  worden  gebracht.  Ten  einde  te  voorkomen,  dat  de 
Bossche  bierbrouwers  monopolie  maakten,  wTas  bepaald,  dat 
niet  meer  dan  twee  brouwers  zich  met  elkaar  mochten  associ- 
eeren.  Voorts  waren  zij  verplicht  den  eed  te  zweren  van  hunne 
bieren  niet  met  voor  de  gezondheid  schadelijke  bestanddeelen 
te  zullen  vervalsenen ;  zij  mochten  alleen  bier  brouwen  van 
tarwe,  garst,  haver  of  spelt.  Uit  hunne  brouwerijen  mocht  het 
bier  alleen  vervoerd  worden  door  de  leden  van  het  Bierdra- 
gersgilde,  welke  bepaling  later  wegens  de  sterke  toeneming 
der  bierbrouwerijen  in  den  Bosch,  omdat  de  leden  van  dit  gilde 
dientengevolge  niet  talrijk  genoeg  waren  om  al  het  aldaar 
gebrouwen  bier  te  vervoeren,  in  zooverre  gewijzigd  werd,  dat 
het  vervoer  ook  mocht  geschieden  door  beëedigde  knechts  der 
brouwers.  Voor  de  behoorlijke  maat  van  de  vaten,  waarin  het 


1)  Reg.  no  263  fol  326. 


—     148     — 

bier  geleverd  werd,  had  de  Regeering  der  stad  ook  nog  gezorgd 
door  te  bepalen,  dat  de  bierbrouwers  alleen  geijkte  maten 
mochten  gebruiken. 

In  het  jaar  1568  waren  er  in  den  Bosch  22  bierbrou- 
werijen voor  den  verkoop  1),  welk  getal  tot  het  jaar  1601  aan- 
merkelijk toenam,  zoodat  er  in  dat  jaar  reeds  51  waren;  in 
de  17e  eeuw  namen  de  bierbrouwerijen  in  den  Bosch  sterk  af 
er)  ten  tijde  van  van  Heurn  nog  meer  en  wel,  zoo  schreef  hij, 
wegens  het  toenemend  gebruik  van  koffie,  thee  en  wijn,  zoodat 
er  in  1740  nog  maar  17  bierbrouwerijen  in  die  stadwaren; 
later,  omstreeks  1780,  waren  er  slechts  zeven  meer:  n.  1.  de 
Vergulde  Brouwkuip  aan  de  Orthenstraat  en  de  Gulden  Laars 
(de  Witte  hond)  op  den  Hoogen  Steenweg ;  de  Witte  Zon,  het 
Anker,  en  de  Witte  Zwaan  in  de  Vughterstraat ;  de  Drie 
Zwanen  op  den  Vughterdijk  en  de  Roode  Kroon  op  hetHint- 
hamereind;  mouterijen,  die  men  oudtijds  ook  in  den  Bosch 
vond,  bestonden  er  ten  tijde  van  van  Heurn  geen  van  allen 
meer;  de  bierbrouwers  maakten  alstoen  daar  zelf  hun  mout. 

Jan  Gerardszoon  van  Geffen  als  man  van  Anna  en  Cor- 
nelis  Goossens  als  man  van  Everken,  dochters  van  genoemden 
bierbrouwer  Wouter  Janszn.  van  Wel  en  Heylken  van  Heesch 
Walraafsdochter,  alsmede  Jan  Crijnen  de  Beer,  wonende  te  Well, 
als  man  van  Agnes,  dochter  alsvoren,  verkochten  18  April  1637, 
evenals  zij  toen  ook  het  huis  de  Gulden  Hopzak  verkochten 
(Reg.  n°  338  f.  456),  het  huis  de  Gulden  Brouiukuip,  zijnde 
toen  eene  woning  en  bierbrouwerij  met  erf  en  tuin,  staande 
en  gelegen  aan  de  Orthenstraat  en  zich  achterwaarts  uitstrek- 
kende, de  woning  en  bierbrouwerij  met  erf  tot  aan  de  Dieze 
en  de  tuin  van  af  het  huis  de  Gulden  Hopzak  ook  tot  aan  de 
Dieze,  wordende  zij  begrensd  eenerzijds  door  eene  poort  en  erf 
van  een  huis,  toebehoorende  aan  de  Regulieren  van  Mariënhage 
bij  Eindhoven  en  anderzijds  door  het  huis  de  Struis,  en  zijnde 
zij  bewoond  en  gebruikt  geweest  door  Jan,  den  zoon  van  genoem- 


1)     R,  A.  van  Zuylen  de  Stadsrekeningen  II  p.  797. 


—     149     — 

den  Wouter  van  Wel,  die  daarin  gestorven  was,  —  aan  Dierck 
Aclriaanszoon  van  Hoey,  koopman.  Diens  vrouw  was  Maria  de 
Raadt,  welke  na  zijnen  dood  hertrouwde  met  Johan  Brants ; 
hij  en  zijne  genoemde  vrouw,  deze  als  daartoe  gemachtigd  bij 
accoord  door  haar  gemaakt  met  de  voogden  over  de  kinderen, 
gesproten  uit  haar  eerste  huwelijk,  zijnde  Jacob  en  Henrick 
van  Hoey  genaamd,  verkochten  14  Mei  1657  (Reg.  n°  412  f.  195) 
het  huis  en  brouwerij  de  Gulden  Brouwkuip  aan  Reynier  van 
den    Berkenbosch,   den  zoon  van  wijlen  Cornelis  Reynierszoon. 

Dirck  Kivits,  kleermaker  te  den  Bosch,  verkocht  3  Januari 
1678  het  huis  en  bierbrouwerij  de  Vergulde  brouwkuip  bij 
gerechtelijke  uitwinning  aan  Johan  van  Eyl,  ook  woonachtig 
aldaar.  Diens  vrouw  was  Maria  de  Wijs,  de  zuster  van  Helena 
de  Wijs,  welke  laatste  26  Mei  1675  huwde  met  denBosschen 
boekdrukker  Jan  Scheffers,  den  zoon  van  Jan  en  Maria  de 
Guliker.  Daar  de  vrouw  van  genoemden  van  Eyl  kinderloos 
overleed,  zoo  erfde  de  helft  van  het  huis  de  Vergulde  brouw- 
kuip hare  gezegde  zuster  Helena,  waarna  deze  en  haar  zwager, 
Johan  van  Eyl  voornoemd,  het  7  Januari  1704  verkochten  aan 
Hendrik  van  Amelsvoort,  wonende  te  den  Bosch ;  dat  huis 
werd  toen  aldus  omschreven :  „huys,  erve,  kelders,  aghterkeucken, 
camerke,  ledige  plaetse,  brouwkuyp  etc,  genaemt  de  Vergulde 
brouwkuyp^  staande  aan  de  Orthenstraat  tusschen  het  huis  en 
erf,  eertijds  der  Regulieren  van  Marienhage,  nu  van  Roelant 
Schoft,  ex  uno,  en  het  huis  en  erf  de  Gulden  Struis  van  Daniel 
Stans  Molenmakers,  ex  alio,  strekkende  vanaf  de  Orthenstraat 
tot  aan  de  Dieze. 

Gezegde  van  Amelsvoort  had  van  zijne  vrouw  Helena 
Smits  deze  kinderen  :  Godefridus  van  Amelsvoort,  die  het  huis 
de  Vergulde  Brouwkuip  erfde;  Dorothea  Maria  van  Amelsvoort, 
echtgenoote  van  Petrus  Josephus  Vogelvanger ;  Helena  van 
Amelsvoort,  echtgenoote  van  Franciscus  Wynandus  baron  van 
Renesse  van  Wilp,  (met  wien  zij  in  1740  huwde)  en  Jacoba 
van  Amelsvoort,  echtgenoote  van  Godefridus  Josephus  Auwen ; 
laatstgenoemde    echtelieden    erfden    dit   huis  van    Godefridus 


—      150     — 

van  Amelsvoort  voornoemd  ;  van  hen  vererfde  het  op  Mechelina 
Wendelina  Decker  s  weduwe  van  Petrus  Appelboom,  die  het 
28  October  1788  verkocht  aan  Lambertus  Antonius  van  Roos- 
malen,  wonende  te  den  Bosch  1);  het  was  toen  vereenigd  met 
het  huis  de  Gulden  Struis,  daar  het  nu  werd  omschreven  als : 
huis  met  brouwerij,  tuin  en  erf,  genaamd  de  Brouwkuyp,  en 
huis,  genaamd  de  Vogelslruis,  staande  aan  de  Orthenstraat, 
ex  uno  de  Poort,  gaande  naar  de  Plebanie,  ex  alio  het  huis 
van  den  heer  Kippens  en  het  straatje  van  Best. 


f.    Het  Refugiehuis  van  het  Klooster 
Marienhage  te  Woensel. 

Naast  het  laatst  beschreven  huis  stond  oudtijds  Markt- 
waarts  eene  poort,  waarvan  de  voorgevel  nu  nog  bestaat  en 
thans  de  Ruysche  poort  heet.  Boven  die  poort  bevond  zich 
toen  een  bovenhuis,  waarvan  de  vloer  lag  ter  hoogte  van  het 
bovenste  gedeelte  van  de  verbreeding  van  den  zijgevel  van 
het  daarnaast  staand  huis  de  Pijnappel ;  dat  bovenhuis  had 
toen  een  stal,  die  achter  laatstgezegd  huis  stond  en  boven 
welken  eene  galerij  was;  voorts  behoorde  tot  dat  bovenhuis 
eene  brug  over  de  Dieze  en  aan  de  overzijde  daarvan  de  tegen- 
woordige Pastorie  van  de  St.  Pieterskerk  met  een  achterhuis 
en  eenen  tuin,  welke  thans  nog  tot  die  pastorie  behoort  en 
met  eene  poort  uitweegde  in  het  Eerste(?)  straatje  van  Best, 
dat  toen  over  eene  brug  tot  achter  dien  tuin  zich  uitstrekte 
en  verder  behoorde  er  toe  een  bleekveld,  op  een  deel  waarvan 
de  tegenwoordige  St.  Pieterskerk  van  den  Bosch  staat.  (Reg. 
n°  232  f.  525  en  vlgd.). 

Al  deze  goederen  behoorden  oudtijds  aan  Jan  Pynappel 
den  oude,  den  zoon  van  Willem  Pynappel  Janszn  en  Heylwich, 


1)  Hij  stierf  aldaar  in  1806  en  was  vader  van  Cornelia  Maria 
van  Roosmalen,  die  huwde  met  Mr.  Johannes  Luyben,  raadsheer  in  het 
Gerechtshof  van  Noordbrabant  en  lid  van  de  Tweede  Kamer  der  Staten 
Generaal. 


—     151     — 

de  dochter  van  Wouter  Bollic,  welke  echtelieden  behalve  hem 
nog*  deze  kinderen  hadden: 

Jan  Pynappel  den  jonge,  Wouter  en  Heylken  Pynappel. 

Jan  Pynappel  de  oude  was  gehuwd  met  Catharina, 
dochter  van  Jacob  Dierckszn  van  Hedel,  van  wie  hij  deze  kin- 
deren had:  Jacob,  Barbara,  Mechteld,  huisvrouw  van  Adriaan 
Aelbertszn  Ketelaers,  Elisabeth,  echtgenoote  van  Jan  den  jonge, 
zoon  van  Mathijs  Stooters  Lambertszn,  Willem,  Johanna  en 
Catharina  Pynappel.  Hij  liet  van  voorschreven  goederen  den 
tocht  na  aan  zijne  vrouw  en  den  eigendom  aan  zijne  genoemde 
kinderen;  nadat  zijne  vrouw  ten  behoeve  van  die  kinderen 
afstand  van  haren  tocht  had  gedaan,  verkochten  dezen  waar- 
bij voor  Willem,  Johanna  en  Catharina  Pynappel,  omdat  zij  nog 
minderjarig  waren,  als  voogden  optraden  Willem  Pynappel,  Wou- 
ter zijn  zoon,  Egidius  en  Gooswijn,  zonen  van  Jacob  Dierckszn 
van  Hedel,  4  Maart  1563  (Reg.  n°  209  f.  236  vso)  die  goederen 
aan  genoemden  Jan  Pynappel  den  jonge;  zij  werden  alstoen 
gezegd  te  zijn:  huis,  erf,  plaats,  achterhuis  met  stal  en  galerij, 
ledig  erf,  poort,  waardoor  men  gaat  naar  de  Orthenstraat;  eene 
andere  poort  in  het  Straatje  van  Best  en  eene  watertra p  aldaar, 
zijnde  die  goederen  gelegen  bij  cle  Orthenstraat  achter  het  huis 
de  Pijnappel  tusschen  het  huis  de  Boos,  toebehoorende  aan  de 
erven  van  Zeger,  den  zoon  van  Jan  Goijartszn  van  Hedel,  ex 
ano  en  het  erf  van  Wouter  van  Uden,  alsmede  het  Straatje  van 
Best  ex  alio  en  strekkende  zij  zich  achterwaarts  uit  van  af  het 
huis  de  Pijnappel  over  de  Dieze  tot  aan  het  erf  van  genoem- 
de erfgenamen  van   Hedel  en  het  Klooster  achter  de  Tolbrug. 

Wouter  Pynappel  huwde  met  Catharina,  dochter  van 
Jan.  den  zoon  van  Jan  Henrickszn  Scepers,  die  hem  deze 
kinderen  schonk: 

a.    Wouter 

6.    Elisabeth    huisvrouw    van  Gerard  Janszn  van  Dael. 

c.  Maria  huisvrouw  van  Paulus  Boen  er. 

d.  Anna  h.  met  1°  Jan  van  Tesselt;  2°  Ryckaert  Rubbens. 

e.  Jenneken  huisvrouw  van  Jan  Adriaanszn. 


—     152     — 

Jan  Pynappel  de  jonge  huwde  met  Heylwich,  dochter 
van  Willem  Olivier  van  Berchuysen  en  eerder  weduwe  van 
Laureyns  van  der  Sprange.  Toen  hij  weduwnaar  van  laatstge- 
noemde vrouw  was  verkocht  hij  5  Juni  1589  (Reg.  n°246  f.  11) 
voorschreven  goederen  aan  Mr.  Frans  Goossenszn.  van  der 
Borcht,  priester  en  kanonik  der  Collegiale  kerk  van  St.  Peter 
te  Boxtel;  ze  werden  toen  aldus  omschreven: 

Een  poorte  mette  huysinge  ofte  timmeragie  boven  de  voirs. 
poerte,  ledige  erfenisse,  galerye  en  de  stallinge  onder  de  galerye, 
steenen  brugge,  huys,  erve,  hoff,  bleyckvelt  ende  achterhuys,  mit 
een  andere  poerte,  in  het  straetken  van  Best  uuytgaende,  water- 
trappe  in  tselve  straetken  van  Best  staende  ende  put,  mit  allen 
hennen  rechten  ende  toebehoerten,  gestaen  ende  gelegen  binnen 
deser  stadt  van  yt  Shartogenbossche  inne  de  Orthenstraet  tegen 
over  de  Vischstraet  tussen  den  huyse  endeerffenissegenoempt 
den  Pynappel,  de  erffenisse  ende  cameren  toebehorende  totten 
huyse  genoempt  de  Boose,  op  dese  zyde  van  den  water  ende  over 
den  water  tussen  de  Ramen  ende  bleyckeryen,  't  anderen  tyde 
totte  voors.  Roose  behoert  hebbende,  d'een  zyde  ende  tussen 
den  huyse,  erfve  ende  brouwerye,  genoempt  de  brouwcuyp, 
toebehoorende  Jannen  Joosten  op  dese  zyde  van  den  water, 
ende  over  de  water  tussen  't  voers.  Straetken  van  Best  ende 
zeekere  cameren  ende  erfenissen  der  kijnderen  Jans  Pynappel 
d'oude,  d'ander  zyde,  strekkende  voer  van  der  gemeynder 
straet  mit  een  steenen  brugge  over  het  water  totten  erfenisse 
des  convents  achter  de  Tolbrugge,  d' water  tussen  beyde  hopende. 

De  bouw  van  een  huis  boven  de  Ruysche  poort  tusschen 
de  huizen  van  twee  andere  eigenaren  in ;  het  feit,  dat  het 
daarnaast  staand  huis  de  Pijnappel  had  een  kijckvensterentralie, 
tussen  die  poirte  ende  dien  huyse,  den  Pijnappel  genoempt, 
staende,  waarvan  beweerd  werd,  dat  het  bestaan  daarvan  alleen 
op  vergunning  berustte,  en  nog  meer  de  omstandigheid,  dat  er 
zoowel  op  hetgeen  bij  voormelde  akte  van  1589  verkocht  werd, 
als  op  het  huis  de  Pijnappel  en  op  de  zeven  kameren,  staande 
aan  de  overzijde  der  Dieze  langs  het  straatje  van  Best  (welke 


—     158     — 

in  1593  toebehoorden  aan  Roelof  Janszn.  Noppen)  grondrenten 
voor  het  geheel  drukten,  gaven  aanleiding  tot  tal  van  kwesties, 
die  eindelijk  bij  Schepenakte  van  8  Mei  1593  (Reg.  n°  232 
f.  525  en  vlgd.)  1),  waarin  uitvoerig  vermeld  staat  hoe  voormelde 
gebouwen  in  elkander  gebouwd  waren,  afdoende  geregeld  werden. 
Bij  diezelfde  akte  verkochten  Mr,  Frans  Goossenszn.  van  der 
Borcht  en  Roelof  Janszn.  Noppen  gezamenlijk  zoowel  hetgeen 
aan  eerstgenoemde  hunner  toebehoorde  krachtens  meergemelde 
koopakte  van  5  Juni  1589  als  de  voorschreven  zeven  kameren 
of  woningjes  langs  het  Eerste  straatje  van  Best,  die  het  eigen- 
dom waren  van  laatstgenoemde:  aen  den  Eerwerdigen  ende 
seer  religieusen  heeren  ende  bruederen  Rutgeren  Janss  van 
Schijndel,  prior  ende  heeren  bruederen  Franchoysen  Martens  van 
Weert,  procurator  des  convents  van  de  Regulieren  van  onser 
Lieven  vrouwen  liage  bij  Eyndhoven  ende  nu  haar  residentie 
houdende  binnen  der  stadt  van  't  Shartogenbossche  inne  die 
Orthenstraet  tegens  de  Vischstraet  over,  tot  behoef  van  de 
voirs  convente,  dat  tot  dezen  koop  gemachtigd  was  bij  octrooi 
van  Koning  Philips  van  Spanje,  als  Hertog  van  Brabant, 
cl.d.  9  Nov.  1592.  Het  huis,  waarin  deze  monniken  volgens 
laatstgemelde  akte  hun  verblijf  hielden,  zal  het  door  hen  bij 
akte  van  1593  gekochte  huis  van  Mr.  Frans  van  der  Borcht 
zijn  geweest,  daar  toch  in  de  akte  van  23  December  1592  (Reg. 
n°  256  f.  484  vso),  waarbij  de  Eerwerdige  ende  zeer  Religieuse 
Heeren  ende  Broederen  Rutger  van  Scy netel,  prior  ende  heere 
Adrianen  van  Luycxgestell,  supprior  des  Convente  van  de 
Reguliere,  genoempt  geweest  zijnde  Onser  Liever  Vrouwen 
Haghe  bij  Eyndhoven,  van  Henrick  de  Heusch,  zoon  van  wijlen 
Henrick  de  Heusch  en  Martha.  de  dochter  van  Zeger,  den  zoon 
van  Jan  Goijartszn  van  Hedel,  het  reeds  meermalen  gemeld 
huis  de  Roos,  staande  aan  den  Hoogen  Steenweg  in  den  Bosch, 
kochten  —  gezegd  wordt,  dat  zij  toen  waren  residerende  bijn- 
nen  deser  stadt  's  Hertog enbossche  in  het  huys  van  mr.  Fran- 


1)    Zie  ook  nog  register  no  246  fol.  12. 


—     154     —  ' 

choys  van  der  Borcht  Goossenszn  ;  zij  zullen  in  dat  huis  hunnen 
intrek  hebben  genomen,  nadat  de  Staatschen  in  1581  hun 
klooster  Marienhage  onder  Woensel  in  brand  hadden  gestoken.  1 ) 
Het  huis  van  genoemden  Henrick  de  Heusch  was  evenwel  niet 
het  eerste,  dat  zij  in  den  Bosch  bezaten,  daar  zij  reeds  in  1526 
(Reg.  n°  132  f.  15  vso)  van  Adriaan  Zegerszn  de  Ruyter  en 
Nicolaus  Vuchts  gekocht  hadden  een  huis  met  erf,  staande 
in  de  Orthenstraat  te  den  Bosch  tusschen  dat  van  Marcelis 
van  Hoculem  ex  ano  en  dat  van  de  kinderen  van  Godefridus 
van  Lynden  ex  alio. 

Boven  cle  plaats,  waar  oudtijds  was  de  ingang  van  den 
toren,  behoorende  tot  de  tegenwoordige  pastorie  van  St.Pieter 
en  zijnde  een  deel  van  de  gebouwen,  die  cle  kloosterlingen  van 
Marienhage  van  mr.  Frans  van  der  Borcht,  als  gezegd,  hadden 
gekocht,  werd  door  hen  geplaatst  het  in  zandsteen  gebeeldhouwd 
wapen  van  Keizer  Karel  V,  ingesloten  door  de  twee  kolommen 
van  Hercules  en  omhangen  met  den  keten  der  orde  van  het  Gulden 
Vlies,  terwijl  op  den  tekstband  boven  clat  wapen  gebeiteld  stond 
het  devies  Plus  Oultre.  Dit  wapen,  dat  zich  nog  steeds  terzelfder 
plaatse  bevindt,  zal  een  teeken  van  verleende  sauvegarde  zijn 
geweest,  doch  daarmede  is  nog  niet  de  vraag  opgelost,  waarom 
daartoe  het  wapen  van  Keizer  Karel  V  werd  gebezigd,  die  reeds 
in  1555  zijne  regeering  had  nedergelegd.  Mogelijk  had  het  te 
voren  gediend  tot  sauvegarde  van  het  klooster  Mariengarde  zelf. 

Na  de  reductie  van  den  Bosch  in  1629  moesten  de  kloos- 
terlingen van  Marienhage  hun  voormeld  refugiehuis  aan  de 
Orthenstraat  metterwoon  verlaten  en  keerden  zij  naar  hun  ge- 
zegd klooster  terug.  Hun  refugiehuis  schijnt  toen  domein  van 
het  Huis  van  Oranje  geworden  te  zijn,  want  in  het  procesver- 
baal van  schatting,  den  9  November  1648  opgemaakt  ten  ver- 
zoeke van  Johan  Stappaerts,  rentmeester-generaal  der  domeinen 
van  den  Prins  van  Oranje  en  der  geestelijke  goederen  van 
Eindhoven  en  Cranendonk,  komt  het  voor  onder  deze  omschrij  - 
ving:  eene  huysinge  met  bleycke  ende  liuysken,  mitsgaeders  vier 

1)     Houben  Geschied,  van  Eindhoven  I  blz.  195  en  196. 


—     155     — 

camerkens  in  forme  als  baracken.  Desniettemin  had  reeds  4  Maart 
van  dat  jaar  Johan  Boutmans  in  zijne  hoedanigheid  van  prior 
van  het  klooster  Marienhage  dat  refugiehuis,  hetwelk  toen  om- 
schreven werd  als  des  voirs.  Convents  haysingen,  erven  en 
hoff,  gelijck  de  voirs.  heer  e  commissaris  deselve  tegenwoirdich  is 
bewonende,  metten  beempdt  ofte  bleyck,  genoempt  de  Baemen, 
verkocht  aan  Johan  Kuysch,  den  zoo  even  bedoelden  commis- 
sarisordinaris  van  de  monstering  van  wege  de  Staten  Generaal 
over  de  garnizoenen  der  stad  den  Bosch  en  hare  forten,  die 
behalve  dat,  ook  nog  raad  van  den  Bosch  was.  Deze  verkoop 
kon  echter  geen  effect  meer  sorteeren  en  om  die  reden  heeft 
genoemde  Johan  Kuysch  den  17  Februari  1650  dat  huis,  waar- 
van de  voorpoort  naar  hem  de  Ruysche  poort  is  genoemd 
geworden,  ook  nog  moeten  koopen  van  genoemden  Johan  Stap- 
paerts  in  diens  hoedanigheid  van  rentmeester  der  Domeinen 
van  den  Prins  van  Oranje.  (Reg.  n°.  430  fol.  132). 

Hij    behoorde    tot    de    Amsterdam sche    familie  Ruysch, 
waarvan  in  het  volksrijmpje  gezegd  werd: 

De  Wael'en,  de  Zael'en,  de  Schaep'en,  de  Ruysch'en 
Zijn  de  vier  oudste  van  de  drie  kruisen. 

Zijne  vrouw  was  Clara  van  Boenen,  dochter  van  Johan 
en  Clara  van  Swansbel. 

Beiden  zijn  begraven  1)  in  eenen  grafkelder  in  de  St. 
Janskerk  te  den  Bosch,  waartoe  genoemde  Johan  Ruysch  in 
1652  van  de  erven  van  Huybrecht  van  Maenen  had  aangekocht 
eene  blauwe  steenen  zerk,  welke  in  die  kerk  lag.  Boven  dien 
kelder  werd  na  hun  overlijden  een  rouwbord  gehangen,  waarop 
hunne  navolgende  kwartieren  stonden: 
Ruysch  Beune 

van  der  Moeien  Swansbel 

de  Jode  de  Ryck        van  Strunkede 
Alkemade  van  Overlaker. 


1)  Hij  stierf  Aug.  1657,  zij  22  Aug.  1678. 


—     136     — 

Hij  had  van  zijne  genoemde  vrouw  deze  kinderen :  Gijs- 
bert,  overste  der  cavalerie,  die  huwde  met  Theodora  Ploos  van 
Amstel  1) ;  Frederick;  mr.  Henrick,  secretaris  van  den  Bosch; 
Diederick2);  en  Veronica,  de  huisvrouw  van  Reynerus  Vogel- 
sangh,  professor  en  predikant  te  Deventer.  Bij  akte  van  5 
September  1676  (Reg.  n°  494  f.  368)  verkochten  zij  aan  ge- 
noemden mr.  Henrick  Ruysch  het  hier  bedoeld  goed,  dat  als- 
toen  gezegd  werd  te  grenzen  ex  uno  aan  het  huis  van  Jaspar 
van  Emmerick,  koopman  in  den  Pijnappel  en  aan  de  bleek  van 
Daniel  van  Zutphèn,  en  ex  alio  aan  het  huis  de  Brouivcuyp 
van  Mayke  de  Raet,  eerst  weduwe  van  Dirck  van  Hoey,  daarna 
huisvrouw  van  Johan  Brant  en  aan  het  erf  van  het  Convent  van 
St.  Geertruid,  terwijl  het  voorts  gezegd  werd  zich  uit  te  strekken 
tot  aan  eene  beemd  van  het  Convent  van  de  Tolbrug. 

Mr.  Henrick  Ruysch  overleed  25  Ag.  1678,  van  zijne  vrouw 
Alletta  Tulleken,  bij  wie  hij  14  kinderen  verwekt  had  3),  o.  a. 
deze  kinderen  nalatende ;  mr.  Rutger  Ruysch,  advocaat  en  ont- 
vanger te  Roosendaal ;  Barbara  Catharina  Ruysch ;  Johan  Adriaan 
Ruysch,  president-schepen  van  den  Bosch  4) ;  Hendrik  Ruysch, 
achtereenvolgens  predikant  te  'sGravemoer,  Zevenbergen,  Arn- 
hem en  Delft  en  Alletta  Ruysch,  die  huwde  met  1°  Carel  Jacob 
Swaen,  luitenant  der  cavalerie ;  2°  Leonard  van  Eys,  koopman ; 
3°  Jan  van  Sevenhoven,  schepen  van  den  Bosch.  Jan  Hezenmans 
in  zijn  den  Bosch  1629  —  1798  p.  320  vermeldt  hoe  de  zoons 
van  mr.  Henrick  Ruysch  zich  verweerden,  toen  een  van  diens 
schuldeischers  de  meubels,  behoorende  tot  zijne  nalatenschap, 
in  dit  voormalige  Refugiehuis  had  doen  in  beslag  nemen. 


i)  Hun  zoon  was  Adriaan  Dirck  Ruysch,  die  in  1655  in  de  Waalsche 
kerk  te  den  Bosch  werd  gedoopt. 

2)  Hij  was  commissaris  van  de  monsteringen  en  raad  te  den  Bosch ; 
zijne  vrouw  was  Leonora  Wylde,  met  wie  hij  huwde  in  1681 ;  zij  wordt 
in  eene  Bossche  Schepenakte  van  1692  gezegd  te  zijn  de  eenige  erfgename 
van  Henriette  Maria  Blom. 

3)  Herald.  Bibliotheek.   Nieuwe  Reeks  III  p.  296  en  297. 

4)  Van  zijne  vrouw  Johanna  Maria  Crayenest,  (dochter  van  Ghristiaan, 
die  te  Gent  woonde)  had  hij  maar  één  zoon:  Ghristiaan  Adriaan  Ruysch. 


—     157     — 

Zijne  genoemde  kinderen  verkochten  8  Januari  1700  dit 
huis  bij  eene  akte,  luidende  als  volgt: 

De    heer   Johan   Adriaen   Ruysch,    Hendrick  Ruysch, 
predicant  tot  's  Gravemoer  ende  Carel  Jacob  Swaen,  luitenant 
te  peerde  ten  dienste  der  V 'er 'eenigde  Nederlanden,  als  man  van 
Aletta  Ruysch,  alle  kinderen  ende  erfgenamen  van  wijlen  mr. 
Hendrick  Ruysch,  in  zijn  leven  secretaris  dezer  stad  ende  van 
Aletta  Tulleken,  verkoopen  aan  Sr.  Koelandt  Scholt,  koopman 
te    's  Hertogenbosch,   eene   huysinge,   erve,  plaetse,  regenback 
ende  grooten  hof  daeraen  gelegen,  met  oock  een  achterkamer 
op    het   water,   geheten    de    Diese,  aldaer  vlietende,  uytsiende 
ende   een    turfhuys  daerby  ende  neffens  staende  ende  alnoch 
eene  stalling  e   voor    vier   paerden    met   een  erfganck  van  de 
voors.   stallinge   of   muur  van  den  voors.  hof  over  de  steene 
brugge  tot  dit  erf  gehoirende  ende  het  recht  van  den  uyt  ende 
inganck  door  een  poortie  deses  erfs  in  het  straetje  van  Best, 
sonder   nochtans    hierby   te  begrypen  het  ledich  erfje  ontrent 
tegenover  de  voors.  stallinge  met  alle  verdere  rechten  ende  toe- 
behoorten  van   dien,  gestaen  alhier  op  den  hoogen  steenwech 
tegensouer   de  Vischstraet  nevens  huys  ende  erven  van  wijlen 
Jasper   van   Emmerick,  genaamd  in  den  pijnappel  ende  erve 
wylen    Daniel   van   Zutphen,  sijnde  een  blycke,  ex  uno  ende 
nevens  huys  ende  erve  van  Johan  van  Eijl,  genaamd  in  den 
broucuype,  d'erve  van  H  convent  St.  Geertruyt  ex  alio,  strek- 
kende voor  van   de  straet    tot   op  erve  des  convents  van  de 
Tolbruch,    geheeten    den  beempt,  de  riviere  de  diese  tusschen 
beyde  vlietende,  welcke  voors.  huysinge  ende  erve  Johan  Stap- 
paert,  rentmeester  van  de  domeynen  ende  geestelycke  goederen 
van    Eyndhoven   van   sijne  Hoocheyt  den  Heere  Prince  van 
Orangien,   geauthoriseert   van    sijn   Hoochgemeltes   Hoocheyt 
signateure  ende  opgedruckte  segel,  in  rooden  wassche  daervan 
gedepescheert,  op  den  25  November  1649  ivettich  ende  erffelijck 
hadde  opgedragen  aen   de    heer  Johan  Ruysch,  in  sijn  leven 
commissaris   van    de  monsteringe  ende  raedt  deser  stadt,  der 
heer  en  opdr  ageren   grootvader  zal.,  —  welcke   huysinge  ende 


—     158     — 

erve  naer  voorgaende  afgaeninge  van  tochte  van  vrouwe  Clara 
van  Boenen  zal.,  iveduive  des  voorn.  Johan  Ruysch,  de  heeren 
Gijsbert  ende  Frederick  Ruysch  zal.  ende  vrouwe  Veronica 
Ruysch,  huysvrouw  van  heer  e  Reynerus  Vogelsangh,  'professor 
ende  predicant  tot  Deventer  ende  mede  tsamentlijck  de  rato 
caverende  voor  de  heer  Diedrick  Ruysch,  haeren  broeder,  voor 
vier  vijfde  parten  hadden  wettich  ende  erffelijck  opgedragen 
den  heer  Hendrick  Ruysch,  der  opdrageren  vader,  die  het 
ander  vijfde  part  daerin  van  te  voren  ivas  toebehoor  en  de,  prout 
litteris  d.d.  5  Sept.  1676,  ende  alsoo  daernaer  midts  dootvan 
haere  ouders  op  haer  verstorven.  1). 

Genoemde  Roeland  Scholt  had  deze  kinderen: 
Vreda  Elisabeth  Scholt,  die  huwde  met  Warner  Arent 
van  Keppelfox  en  Johanna  Scholt,  die  trouwde  met  mr.  Meynard 
van  Soesbergen;  zij  erfden  van  hem  het  voormalig Refugiehuis, 
dat  de  eerstgenoemde  echtelieden,  alsmede  mr.  Meynard  van 
Soesbergen  als  erfgenaam  zijner  gezegde  vrouw  30  October  1716 
verkochten  aan  mr.  Paulus  Suyskens,  advocaat  te  den  Bosch. 
Hij  was  zoon  van  mr.  Lambertus  Suyskens  en  Elisabeth  van 
"Beugen  en  de  man  van  Theodora  Maria  de  Hee ;  zoowel  hij 
als  zijne  vrouw  waren  vurige  Katholieken,  die  veel  voor  de 
instandhouding  van  het  Katholieke  geloof  over  hadden  en  het  is 
daarom  zeer  waarschijnlijk,  dat  hij  het  voormalig  Refugiehuis 
kocht  voor  eene  pastorie  van  den  Pastoor  van  het  bedehuis,  dat 
de  toenmalige  parochies  van  St.  Pieter  en  St.  Jan  gezamenlijk 
Achter  de  Tolbrug  te  den  Bosch  hadden  staan. 

Deszelfs  eigenaar  in  naam,  zooals  ik  vermeen  hem  te 
mogen  betitelen,  Mr.  Paulus  Suyskens,  had  van  zijne  vrouw 
Theodora  Maria  de  Hee  deze  kinderen  :  mr.  Lambertus  Suyskens, 
woonachtig" te  den  Bosch  ;  Isabella  Johanna  Suyskens,  echtgenoote 
van  Petrus  Mathias  van  der  Vrecken,  Keizerlijk  postmeester 
te  Maastricht ;  Anna  Maria ;  Maria  Allegonda  en  Theodora 
Allegonda  Suyskens,  echtgenoote  van  Franciscus  Hyacinthus 
van  den   Berghe;   dezen   verkochten   4   Mei  1742  aan  Johan 

1)  Reg.  no.  483  fol.  189. 


'ty 


HET     REFUGIEHUIS     VAN    MARIENHAGE, 
In  het  begin  der  19e  eeuw. 


Behoort  bij  blz.  159. 


—     159     — 

de  Hee,  Boomsch  ivereltspriester  te  Berlicam,  dat  huis,  dat  nu 
omschreven  werd  als :  „huis  met  erf.  plaats,  regenbak,  grooten 
hof  daaraan  gelegen,  met  eene  achterkamer  op  de  Dieze,  een 
turfhuis  daarnaast  staande,  een  stal  van  vier  paarden  met  recht 
van  uitgang  voor  dien  stal  van  den  voormelden  tuin  over  de 
steenen  brug  daartoe  behoorende  1)  en  het  recht  van  uit-  en 
ingang  door  eene  poort  in  het  straatje  van  Best,  staande  het 
voorschrevene  aan  den  Hoogen  Steenweg  tegenover  de  Visch- 
straat,  ex  uno  het  huis  de  Pijnappel,  ex  alio  het  huis  de  Bromv- 
Jcuip  en  strekkende  van  den  Hoogen  Steenweg  tot  aan  het  erf 
van  het  Klooster  van  de  Tolbrug,  genaamp  de  Beempt,  de  rivier 
de  Dieze  tusschen  beide  loopende." 

Genoemde  Johan  de  Hee  verkocht  4  Mei  1747  dit  huis 
weder  aan  Lambertüs  Hoeks,  Boomsch  priester  te  den  Bosch; 
hij  was  plebaan  aldaar  en  woonde  in  dat  huis.  In  zijn  testament 
van  14  Juli  1758  bepaalde  hij  o.  a.:  „ik  wil  en  begeere,  dat  het 
huys,  gelegen  agter  de  Brouwcuyp  enPynappel,  verder  beschreven 
in  de  brieven  van  den  coop,  na  myne  dood  zy  een  pastoreel 
huys  van  de  Parochie  agter  Tolbrug ;  het  kan  en  mag  gestelt 
worden  op  den  naam  van  myne  erfgenamen,  dewelke  nogtans 
het    minste    regt   in    conscientie  tot  hetselfde  sullen  hebben.'' 

Uit  dit  testament  valt  alzoo  op  te  maken,  dat  bij  het 
maken  daarvan  het  bovenhuis,  dat  oudtijds  boven  de  Ruysche 
poort  stond,  toen  niet  meer  bestond.  De  voormelde  beschikking 
van  plebaan  Hoeks  werd  door  zijne  erfgename  trouw  nagekomen, 
want  24  Aug.  1764  transporteerde  Maria  Hoeks  weduwe  van 
Peter  van  Iperen,  wonende  te  Berchem,  ten  behoeve  van  de 
Gemeente  der  Roomsche  Kerkschuur  achter  de  Tolbrug :  aan 
Johan  van  Venrooy,  Roomsch  priester  en  pastoor  in  de  Bhoomsche 
kerkschuure  achter  de  Tolbrug,  huis  en  erf  op  den  Hoogen 
Steenweg  tegenover  de  Vischstraat  achter  het  huis  genaamd 
de  Pijnappel  eenerzijds  en  het  huis  de  Brouiukuip  anderzijds, 
strekkende  achterwaarts  met  eene  steenen  brug  over  de  Dièze 


1)    Deze  brug  lag  over  de  Dieze  tusschen  den  tuin  en  een  straatje 
van  Best ;  zij  werd  omstreeks  1803  afgebroken. 


160 


tot   aan    de    Beemd    van  het  Convent  Achter  Tolbrug  en  heb- 
bende eenen  uitgang  in  het  straatje  van  Best. 

Het  huis  van  dit  voormalig  réfugié,,  dat  over  de  Dieze 
stond,  bestaat  nog  altijd  en  strekt,  evenals  in  de  18e  eeuw, 
nog  steeds  tot  pastorie,  thans  van  de  kerk  van  St.  Pieter.  Het 
heeft  vrijwel  zijne  vroegere  gedaante  behouden,  behoudens  dat 
in  het  begin  der  19e  eeuw  het  tegenwoordige  voorhuis  er  aan- 
gebouwd is.  Ook  wordt  het  nog  altijd  geflankeerd  door  eenen 
toren  evenals  zulks  in  den  Bosch  oudtijds  met  de  adellijke 
huizen  het  geval  was. 


GEZICHT   OP   DE   VISCHSTRAAT   (O.    DEEL), 
Genomen  van  af  de  Oude  Vischmarkt. 


Behoort  bij  blz.  161. 


HOOFDSTUK  IV. 

De  Vischmarkt,  Lepelstraat,  Korenbrugstraat 

en  Kruisstraat. 

Ging  men  van  cle  Ruysche  Poort  Westwaarts  dan  kwam 
men  in  de  Vischstraat ;  een  gezicht  op  deze  straat  uit  de 
18e  eeuw,  genomen  van  uit  de  tegenwoordige  Oude  Vischmarkt, 
staat  hier  neven. 

Hoewel  laatstbedoelde  straat  de  Oude  Vischmarkt  heet, 
was  zij  niet  de  oudste  vischmarkt  van  den  Bosch  ;  die  werd 
aanvankelijk  gehouden  nabij  de  Markt  in  het  begin  der  Hint- 
hamerstraat,  even  buiten  de  Gevangenpoort.  1)  Naer  de  ver- 
grootinghe  van  de  stadt,  zoo  schreef  Oudenhoven  t.  a.  p.,  is 
de  vischmerckt  ghebrocht  op  het  eynde  van  des  stadtshaven 
ende  tot  gherief  van  deselve  (de)  bmgghe  over  het  ivater  in 
den  jaere  1522  vermaeckt  ende  vergroot  ende  gheven  de  by 
ligghende  rivieren  ende  de  wateren  van  de  lecghe  landen  see.r 
overvloedigh  goeden  riviervissche  ende  worden  daer  almede  sal- 
men  ghevanghen,  ghelijck  in  den  jaere  1532  twee  salmen  metter 
handt  luierden  ghevanghen,  den  eenen  achter  de  Weversplaets 
ende  den  anderen  by  S.  Tennispoort,  ghelijck  wy  dat  vinden 
in  de  Memorien  aengheteeckent  ende  staet  daermede,  dat  in 
den  jaere  1530  soo  veel  salmen  hier  te  koop  ghebrocht  sijn. 
van  Paesschen  af  tot  Bamis  toe,  dat  den  uytroeper  voor  sijn 
uytroepen    eenen   gheheelen    salm  kreegh.  Volgens  van  Heurn 


4)     J.  van  Oudenhoven  t.  a.  p.  blz.  16. 

11 


—     162     — 

Historie  III  blz.  133  moet  de  Vischinarkt  vanaf  laatstbedoelde 
plaats,  die  thans  de  Oude  Vischmarkt  heet,  overgebracht  zijn 
ter  plaatse  waar  thans  de  vischmarkt  gehouden  wordt,  maar 
in  het  jaar  1664  werd  die  weder  naar  de  Oude  Vischmarkt 
overgebracht  1),  alwaar  die  gehouden  is  geworden  tot  een 
veertig  jaren  geleden,  als  wanneer  die  naar  cle  tegenwoordige 
Vischmarkt  andermaal  is  overgebracht.  2) 

Ten  einde  van  cle  tegenwoordige  Oude  Vischmarkt,  ter 
plaatse  waar  nu  de  voormalige  Stationstraat,  thans  ook  de 
Visch straat  geheeten,  loopt,  liep  voorheen  naast  het  huis  de 
Zwarte  Ruiter,  dat  in  1592  toebehoorde  aan  Henrick  de  Heusch 
Hemïckszn,  eene  steeg,  genaamd  het  Bokking  straatje  of  Haring- 
yangske,  die  van  af  gezegde  markt  zich  uitstrekte  tot  aan  den 
stadswal  en  langs  clie  steeg  strekte  aan  de  andere  zijde  van 
af  de  Oude  Vischmarkt  tot  aan  den  stadswal  een  huis  met  erf 
zich  uit,  geheeten  de  Wildeman;  dit  huis  behoorde  in  het  laatst 
der  16e  eeuw  aan  de  familie  de  Eaet,  daar  toch  20  Mei  1583 
(Reg.  n°  230  f.  61vso)  Arnd  Henrickszn  van  Varick  als  man 
van  Elisabeth,  dochter  van  Albert  de  Eaet,  aan  den  metselaar 
Reinier  Cloot,  zoon  van  Lam  bert  Jacobszn,  verkocht  2/a  in  Vc 
in  dit  huis  en  8  Augustus  1584  (Reg  n°  239  f.  433)  Antonius 
Dirckszn  de  Raet  2/a  in  datzelfde  huis  aan  genoemden  metse- 
laar verkocht ;  het  werd  alstoen  gezegd  te  grenzen  Zuidwaarts 
aan  het  huis  den  Engel,  toebehoorencle  aan  mr.  Henrick  Lam- 
bertszoon  van  Uden.  Deze  beide  laatstbedoelde  huizen,  de  Wil- 
deman en  cle  Engel  n.1.,  zijn  een  40-tal  jaren  geleden  door  de 
gemeente  den  Bosch  aangekocht,  clie  ze  afbrak  en  van  hunne 
erven  alsmede  van  gezegde  steeg  een  gedeelte  van  de  tegen- 
woordige Vischstraat  maakte  en  verder  aldaar  over  cle  stads- 
gracht eene  brug  bouwde  teneinde  de  stad  een  behoorlijken 
toegang  tot  den  spoorweg  zoude  hebben. 

Twee  huizen  verder  clan  deze  beide  huizen  stond  in  de 


1)  Van   He  urn  Historie  III  blz.  132. 

2)  Over  de  sluis  nabij  die  Markt  zie  men  Resolutie  van  Schepenen 
van  den   Bosch  A.  186  f.  214  vso. 


—      163     — 

Lepelstraat  een  huis,  genaamd  de  Groote  Beer,  dat  22  October 
1592  (Reg.  n°  257  f.  26)  Gijsbertus  Masius,  bisschop  van  den 
Bosch  en  Roelof  Leonardszn  van  Scliijndel,  in  hunne  hoedanigheid 
van  testamentaire  voogden  over  Jan,  den  onmondigen  zoon  van 
Jan,  (den  zoon  van  Jan  Dirckszn  van  den  Hovel),  en  Geertruid 
(de  dochter  van  genoemden  Leonard  van  Schijndel),  voor  de  eene 
1k  en  Jan,  zoon  van  Petrus  des  Menschen,  als  man  van  Catharina 
(de  dochter  van  Jan  Dirckszn  van  den  Hovel),  voor  de  andere  Vs 
verkochten  aan  Jan,  den  zoon  van  Arnold  Peterszn;  het  werd 
toen  gezegd  te  zijn :  huis,  erf  en  achterhuis  en  te  staan  ultra 
pontem  bladi  tusschen  het  huis  van  Jaspar  van  Balen  Peterszn. 
ex  uno  en  het  huis  der  wede  van  mr.  Dominicus.  den  zoon  van 
Goeswijn,  den  zoon  van  Henrick,  den  zoon  van  Jan  Boyen,  ex 
alio  en  zich  achterwaarts  uit  te  strekken  tot  aan  het  erf  van 
Cornelis  van  der  Molen.  Genoemde  mr.  Dominicus  had  het  20 
November  1556  verkocht  aan  Jan  Dirckszn  van  den  Hovel  voor- 
noemd en  5  September  1681  werd  het  bij  gerechtelijke  uitwinning 
(Reg.  n°  476  f.  283  vso)  weder  verkocht  aan  Jan  Henselmans. 
Binnen  de  poort  van  dit  huis  staat  een  Moedergodsbeeld,  waar- 
voor de  Katholieken  plegen  te  bidden,  als  zij  van  af  7 — 15 
Juli  na  het  vallen  van  den  avond  den  zoogenaamden  omgang 
maken,  d.  w.  z,  in  het  donker  al  biddend  den  weg  volgen, 
die  vóór  het  jaar  1629  de  processies  plachten  te  volgen,  welke 
vóór  dien  tijd  in  den  Bosch  in  het  openbaar  gehouden  werden 
en  waren  die  van  St.  Jan  Evangelist,  van  H.  Sacramentsdag 
en  van  Zondag  na  O.  L.  V.  Presentatie;  van  deze  processies 
was  die  van  St.  Jan  Evangelist  de  voornaamste,  want  daaraan 
namen  deel  de  geheele  regeering  der  stad,  hare  gilden  en  de 
inwoners  van  Orthen;  toen  den  Bosch  in  1629  in  handen  der 
Staatschen  was  gekomen  en  dientengevolge  aldaar  de  uitoefe- 
ning van  den  Katholieken  godsdienst  verboden  was,  mochten 
er  geene  processies  meer  plaats  hebben,  wat  evenwel  niet  ver- 
hinderde, dat  de  Katholieken  van  die  stad  gedurende  voorschre- 
ven tijdsverloop,  zoodra  het  donker  was  geworden,  al  bidden- 
de denzelfden  weg  volgden,  die  eertijds  de  voormelde  processies 


-      164     — 

plachten  te  volgen  ;  de  omgang  kwam  evenwel  niet  in  de  plaats 
daarvan;  die  moet  eenen  anderen  oorsprong  hebben.  1) 

Ultra  pontem  bladi,  zooals  van  laatstbedoeld  huis  gezegd 
werd,  m.  a.  w.  over  de  Korenbrug  2),  stond  het  op  den  stadswal 
uitkomend  huis  de  Tamboer,  waarvan  het  moeilijk  is  uit  te 
maken  waar  het  precies  stond,  omdat  de  namen  van  Lepel-  en 
Molenstraat  oudtijds  niet  bekend  waren  en  van  de  huizen,  die 
daaraan  stonden,  enkel  en  alleen  werd  vermeld,  dat  zij  ston- 
den over  de  Korenbrug.  Het  huis  de  Tamboer  was  de  zeepzie- 
derij  van  Jacob  Janszn  van  Lier,  die  in  1675  reeds  was  over- 
leden en  eigenaar  was  van  het  goed  de  Wamberg  onder  Berlicum. 

Hij  behoorde  niet  tot  de  adellijke  familie  van  zijnen  naam 
maar  tot  eene  Bossche  burgerfamilie;  den  26  November  1643 
was  hij  te  den  Bosch  gehuwd  met  Allegonda  van  Empel,  dochter 
van  Jacob  Lourijnszoon,  die  hem  deze  kinderen  schonk :  a.  Wil- 
lem, die  huwde  1°  Antonia  Danckeloff  2°  Jacoba  van  den  Ancker ; 
b.  Jacob,  die  huwde  met  Catharina  Margaretha  Boulay;  c.  Johan, 
die  huwde  met  Anna  Maria  de  Pottere,  ook  wel  Potters  genaamd ; 
deze  laatste  was  koopman  te  den  Bosch  en  erfde  het  huis  de 
Tamboer,  dat  hij  in  1680  verkocht,  waarna  hij  den  24  Maart 
1689  van  den  curator  over  de  onbeheerde  nalatenschappen  van 
Cornelia  van  Orthen  weduwe  van  Joost  van  Berckel  en  hunnen 
zoon  Hendrick  van  Berckel  kocht  het  huis  de  Engel,  staande 
in  de  Vughterstraat  te  den  Bosch  naast  het  huis  in  de  Drie 
Nobelen,  dat  toen  toebehoorde  aan  Johan  van  der  Meulen,  koop- 
man te  den  Bosch;  den  15  Januari  1699  kocht  hij  ook  nog  het 
kasteeltje  Leeuwenburg  onder  Vught ;  hij  maakte  echter  slechte 
zaken,  zoodat  zijn  inboedel  onder  het  beheer  van  curators  moest 
worden  gesteld;  dezen  verkochten  9  Mei  1711  zijn  huis  de  Engel 
aan  Jacob  van  der  Meulen,  koopman  te  den  Bosch  en  zijn  kasteel 
Leeuwenburg,  dat  toen  gezegd  werd  te  zijn  met  twee  grachten 
omivaetert,    hoff\  boomgaert  ende  eisen  hegge  rontsom  de  buy- 

i)  G.   van    der   Kant    Handboekje  voor  de  vereerders  der  Z.  L.  V. 
van  den  Bosch  2e  dr.  blz.  53. 

2)  Bij  deze  brug  stond  in  1706  het  Gorenmeetershuysken. 


M 


r. 


W 

H 

> 
w 

t-1 

> 


a 

>— i 

H 


2 


W 
2J 


cd 

re 
ET 

O 

O 


—     165     — 

tenste  gracht,  aan  mr.  Daniel  de  Lobell;  d.  Hendrik,  die  17  Maart 
1656  te  den  Bosch  R.  K  gedoopt  werd  en  e.  Anneken  van  Lier, 
die  in  1674  huwde  met  Michiel  Le  Hardy. 

Aan  den  Westelijken  hoek  van  de  Oude  Vischmarkt  en 
de  straat,  die  thans  de  Kruisstraat  heet,  stond  oudtijds  het  huis 
het  Klaverblad,  een  merkwaardig  type  van  eene  oude  Bossche 
burgerwoning,  clat  omstreeks  het  jaar  1867  heeft  moeten  plaats 
maken  voor  een  geheel  modern  koffiehuis.  Henrick,  zoon  Gerard 
van  den  Grave,  had  eene  grondrente  verleend  uit  dit  huis  aan 
Petronella  en  Heylwich,  dochters  van  Peter  Last  en  Geertruid 
Strybosch  (de  dochter  van  Peter  Leonardszn),  welke  grondrente 
door  hare  voogden  was  verkocht  aan  Henrick  Henrickszn  van 
Oudenhoven,  die  ze  in  1567  (Reg  n°  215  f.  211)  weder  verkocht. 
De  kleinkinderen  en  erfgenamen  van  Lambertus  Princen,  zijnde 
Melchior  Lambertus  van  Gorcom;  Isabella  Princen  huisvrouw 
van  Johannes  Josephus  van  Veldriel ;  Jacoba  Princen  en  Martinus 
Josephus  de  Leeuw,  weduwnaar  en  erfgenaam  van  Anna  Catha- 
rina  Princen,  verkochten  23  October  1780  dit  huis  aan  Willem 
Latour,  woonachtig  te  den  Bosch. 

De  Kruisstraat,  waaraan  dit  huis  met  den  voorgevel  stond, 
heette  oudtijds  tot  aan  de  Korenbrugstraat  de  Mandemakers- 
straat  1)  en  van  daar  tot  aan  de  Postelstraat  Achter  de  Minder- 
broeders of  bij  de  Abtsbrug ;  de  tegenwoordige  Eerste  Korenstraat 
en  Korenbrugstraat  werden  oudtijds,  omdat  die  de  beide  laatst- 
genoemde straten  doorsneden,  de  Kruisstraat  geheeten. 

Aan  het  eind  der  tegenwoordige  Kruisstraat  stond  o.  a. 
het  huis 

a.    de  Nobel, 

ook  wel  de  Gulden  Nobel  genaamd,  zijnde  thans  het  huis  ge- 
nummerd Kruisstraat  6,  4  en  2.  Dit  huis  bevond  zich  op  het 
erf,  dat  eens  toebehoorde  aan  de  Abdij  van  den  H.  Trudo  der 
orde   van    den  H.  Benedictus  te  St.  Truijen,  aan  welke  Abdij 


i)    De   tegenwoordige   Breede    Haven   heette    oudtijds    Achter   de 
Mandenmakers, 


—     166     — 

de  nabij  dit  huis  gelegen  brug  den  naam  van  de  Abtsbrug  ont- 
leende. Het  deel  van  het  erf,  waarop  dit  huis  stond,  werd  van 
deze    Abdij    gekocht   door    Henrick   van   Uden,  dié  het  weder 
verkocht  aan  mr.  Willem  Hoernkens,  den  klokgieter;  deze  was 
het    wellicht,    die  het  hier  bedoeld  huis  daarop  bouwde;  zijne 
weduwe   Luytgardis  deed  14  Januari  1502  (Reg.  u°  97  f.  287) 
afstand  van  den  tocht  van  dat  huis,  hetwelk  alsnu  gezegd  wordt 
te  zijn :  huis,  erf  en  achterhuis,  genaamd  In  den  nobel,  staande 
Achter  het  Minderbroed ersklooster  tusschen  het  huis  van  God- 
fried Godden,  kleermaker  l)  ex  uno  en  dat  van  Elisabeth,  de 
dochter  van    Goeswijn    Joncker,  ex  alio,  en  zich  achterwaarts 
over  de  Dieze  uitstrekkende  tot  aan  het  Ulenborchstraetken,  — 
aan   hunne  kinderen  Lambert,  Wouter,  Weyndelmoed,  Yda  en 
Margaretha  Hoernkens,  zijnde  de  laatstgenoemde  huisvrouw  van 
Henrick    Henrickszn   van    Sprengel  genaamd  die  verwer.  Van 
deze    kinderen    verkochten  Lambert,  Weyndelmoed  en  Henrick 
van    Sprengel   als   man  van  Margaretha  Hoernkens  5  Februari 
1507    (Reg.    n°  102  f.  128  vso)  aan  Nicolaus  van  Delft  Janszn 
voorzegd  huis,  dat  daarbij  omschreven  werd  als  te  zijn  geweest 
een    deel    erf,    genomen  van  het  erf  van  den  Abt  en  de  Con- 
ventualen    van   het    Klooster  van  St.  Trudo  der  orde  van  den 
H.  Benedictus,  n.  1.  de  muren  en  gebouwen,  staande  op  dat  stuk 
erf,  hetwelk  is  gelegen  tusschen  het  erf  van  Jan  Baliart,  bastaard- 
zoon   van    Jan  Baliart,  het  water  tusschenbeiden  loopende,  ex 
uno  en  het  erf  der  kinderen  van  Goeswijn  Henrickszn  Jonkers, 
—  te  beginnen  van  af  het  huis  van  Gerard  yan  Roede,  timmer- 
man,   en    nabij  de  openbare  straat,  ex  alio,  welk  stuk  erf  ge- 
noemde  Willem    Hoernkens   die    clockgieter   gekocht  had  van 
Henrick  van  Uden  en  nu  is:  huis,  erf  en  achterhuis,  genaamd 
de  Nobel,  staande  tusschen  het  huis  van  Lambert  Millinck,  het 
water    tusschen    beiden  vlietende,  ex  uno  en  het  erf  van  Eli- 
sabeth, de  dochter  van  Goeswijn  Henrickszn  Jonckers  2)  ex  alio, 

1)  Wellicht  was  deze  slechts  huurder  van  dit  huis. 

2)  De  kinderen  en  kleinkinderen  van  dezen  Goeswijn  Jonckers, 
zijnde  a  Maria  wede  Marcelis  van  den  Grave,  alsmede  derzelver  kinderen 
Antonius?  Elubert,  Joost,  Barbara  en  Adriana;  b  Antonius  die  Wael,  zoon 


—     167      — 

zicli    achterwaarts    over    de    Dieze    uitstrekkende  tot  aan  den 
üïenborch. 

Genoemde  Nicolaus  van  Delft  Janszn  verkocht  6  Juni 
1537  (Reg.  n°  152  f.  242)  dit  huis.  dat  alsnu  omschreven  wordt 
als:  huis,  erf  en  achterhuis  met  stal,  brug  en  erf,  staande  en 
gelegen  achter  dat  achterhuis,  aan  Mathijs,  zoon  van  Jan 
Mathijszoon  van  den  Wyel.  Deze  verkocht  27  Februari  1552 
(Reg.  n°  188  f.  125)  de  Nobel,  die  thans  gezegd  wordt  te  zijn : 
domus,  area  ac  domus  posterior,  simul  cum  porta,  vacua  hereditate, 
stabulo,  ponte  ac  vacua  particula  hereditatis  retro  dictam  domum 
posteriorem  jacentibus,  aan  Herman,  den  zoon  van  Willem,  den 
zoon  van  Christaan  Lucaszoon.  Diens  dochter  Geertruid,  begijn 
op  het  Groot  Begijnhof  te  den  Bosch,  verkocht  10  September 
159L  (Reg.  n°  246  f.  495)  1k  in  de  Nobel  aan  den  bierbrouwer 
Philips,  zoon  van  OhristofM  Sanders,  als  in  huwelijk  hebbende 


van  Petrus  en  Aleid,  de  dochter  van  Goeswijn  Jonckers  voornoemd  en 
zijn  broeder  en  zuster  Jan  en  Johanna  die  Wael;  c  Jan,  zoon  van  Herman 
van  Duimen,  als  gehuwd  met  Agatha,  de  dochter  van  Henrick,  zoon  van 
Goeswijn  Jonckers  voornoemd,  verkochten  20  Mei  1513  (Reg.  n°  108  f.  323) 
het  huis  van  Elisabeth  Jonckers,  dat  gezegd  werd  te  staan  over  de  Abts- 
brug  tusschen  het  huis  van  Jan  Ruysch,  bierbrouwer,  ex  uno  en  het  overig 
huis  en  erf  van  haar  ex  alio;  alsmede  dat  overig  huis  en  erf,  staande 
tusschen  het  achter-  of  brouwhuis  van  genoemden  Ruysch  ex  uno  en  het 
huis  de  Nobel,  ex  alio,  aan  Willem  Moei  Janszn,  Deze  kocht  28  Jan.  1515 
(Reg.  n°  111  f.  279)  van  Jan  van  Duimen  als  gehuwd  met  Agatha  Jonckers, 
c.  s.  nog  een  huis  en  een  daarbij  behoorende  gang,  staande  en  gelegen 
tusschen  de  Nobel  en  het  huis  van  Alexander  die  goudsmit  ex  uno  en 
zijn  huis  ex  alio.  Willem  Molius,  de  Bossche  kronijkschrijver,  zoon  van 
genoemden  Willem  Moei  Janszn  en  diens  vrouw  Mechteld,  dochter  van 
Willem  Geris,  erfde  van  zijnen  vader  van  diens  gezegde  huizen  een  huis, 
dat  toen  hij  het  in  October  1554  transporteerde  aan  de  kinderen  zijner 
zuster  Jutte  Moei,  echtgenoote  van  Goyart  van  Vlierden  Danielszn,  aldus 
omschreven  werd  (Reg.  n<>  192  f.  46) :  domus,  area,  vacua  hereditas  dicta 
ledige  plaetsse,  domus  posterior,  sitae  in  Buscoducis  retro  Conventum  Fra- 
trum  Minorum  juxta  pontem,  des  Abtsbrugge  vocatam,  inter  hereditatem 
Jutte,  filiae  dictae  Willelmi  Mooi,  relictaeque  quondam  Godefridi  de  Vlierden 
Danielszn  et  ejus  liberorum,  ex  uno  et  inter  hereditatem  Joannis,  filii 
quondam  Petri  Jacobszn  (hier  is  bedoeld  de  zoogenaamde  van  baukens- 
camer)  et  Hermanni,  filii  Wilhelmi  Lucaszn,  ex  alio,  tendentes  acommuni 
platea  ad  communem  aquam,  die  Diese  vocatam,  ibidem  retro  fluentem, 
hem,  mr.  Willem  Molius,  ten  deel  gevallen  bij  de  boedelscheiding,  opge- 
maakt tusschen  hem,  genoemde  Jutte  en  anderen.  Het  huis,  dat  Jutte, 
als  voorzegd,  reeds  bezat,  stond  Vischmarktaartsw  naast  het  huis,  genaamd 
In  de  Leerse. 


—     168     — 

Aleid  of  Aelken,  de  zuster  van  genoemde  verkoopster,  welke 
het  overige  3/ö  in  dat  huis,  waarin  zijne  vrouw  reeds  Vs  had, 
21  Februari  1597  kocht  van  Wilhelma  en  Judith,  de  zusters 
zijner  genoemde  vrouw  en  van  Jacobus,  zoon  van  Symon  An- 
thoniszoon,  als  weduwnaar  van  Heylwich,  ook  zuster  zijner 
vrouw  en  als  vader  van  de  kinderen,  die  hij  van  Heylwich  had. 
Genoemde  Philips  Sanders  bezat  een  kasteeltje  op  het  Loo  onder 
St.  Michielsgestel  en  was  kleinzoon  van  den  priester  Jacob  San- 
ders. Van  zijne  vrouw  Aleid  of  Aelken,  de  dochtervan  gezeg- 
den Herman  Willemszoon,  had  hij  een  zoon  Herman  Sanders,  die 
10  Januari  1628  (Reg.  n°  254  f.  474  vso)  zoo  voor  zich  als  voor 
zijne  zonen  Jan  en  Christoffel  Sanders  dit  huis,  dat  nu  gezegd 
wordt  te  zijn:  een  huysinge,  erve, poerte,  ganck,  plaetsken,  coeck- 
haysken,  sydelhuys  ende  achterhuys,  ivesende  een  brouwerye 
ende  seeperye,  staande  achter  het  Klooster  van  de  Minderbroe- 
ders tusschen  het  huis  eertijds  van  Lambert  Millinck,  nu  Jan 
Aertszn  van  Horenbeeck,  het  gemeene  water  tusschen  beiden 
loopende,  ex  uno  en  het  huis  eertijds  van  Elisabeth,  dochter 
van  Goeswijn  Jonckers,  nu  de  weduwe  van  Cornelis  Fabri  en  den 
wollenlakenskooper  Jan,  zoon  van  Jan  Roelofszn  Coenen,  ex 
alio,  strekkende  achterwaarts  met  eene  brug  over  het  water 
tot  op  den  Uilenburg,  —  verkocht  aan  den  bierbrouwer  Adriaan, 
zoon  van  Jan  Wynandszn  Suyskensl). 

Tijdens  dat  laatstgenoemde  kooper  het  huis  de  Nobel 
bezat  werd  een  deel  daarvan,  naar  alle  waarschijnlijkheid  het 
pakhuis,  het  was  althans  een  gebouw,  dat  achter  den  Nobel 
stond  en  daarvan  een  deel  uitmaakte,  ingericht  tot  een  geheim 


1)  De  familie  Suyskens,  waartoe  hij  behoorde,  was  afkomstig  van 
Dinther,  alwaar  in  1540  Jan  Henrickszn  Suyskens  en  in  1547  Jan  Suys- 
kens Jr.,  zoon  van  genoemden  Jan,  reeds  geërfd  waren. 

De  bierbrouwer  Adriaan  Suyskens  was  een  afstammeling  van  eerst- 
genoemden  Jan  Henrickszn  Suyskens,  die  deze  kinderen  had  :  Jan,  Arnolda, 
Maria,  Hillegonda,  Adriana,  Elisabeth,  Wijnand,  Henrick,  bierbrouwer, 
Cornelis  en  Gerard  Suyskens,  priester.  Genoemde  Wijnand  Suyskens  had 
weder  deze  kinderen  :  Adriaan,  die  successievelijk  tot  vrouwen  had  Elisabeth 
Wijnants  van  Resant  en  Metken,  dochter  van  Eduard  Wellens  en  weduwe 
van  Peter  Franszn  van  Susteren  en  Jan,  din  vader  van  bedoelden  bierbrou- 
wer Adriaan  Suyskens,  die  naar  de  plaats  zijner  afkomst  gewoonlijk  Suys- 
kens van  Dinther  genaamd  werd. 


-*     169     — 

bedehuis  voor  de  Katholieken.  Dit  geschiedde,  omdat  de  uitoefe- 
ning van  den  Katholieken  godsdienst  na  de  reductie  van  den 
Bosch  in  1629  in  die  stad  verboden  was.  Wel  was  in  art.  2  der 
Poincten  by  syne  Princelycke  Excellentie  ende  de  Gedeputeerde 
van  de  Hooge  Moghende  Heeren  Staten  Generaal  der  Veree- 
nichde  Provinciën  den  14  Septemb.  1629  aen  die  G eestelij cklieyt^ 
Magistraet  ende  Borgerye  van  de  Stadt  van  's  Hertog enbosch 
geaccordeert,  bepaald,  dat  „de  Ingesetenen  van  dese  Stadt  hun 
sullen  moeten  draghen  volghens  de  Placaten  van  den  Lande, 
midts  ghenietende  de  vryheyt  van  conscientie,  ghelijck  sulckx 
alomme  wort  ghedaen,  doch  dit  was  een  vrijheid  van  geweten 
uitsluitend  voor  de  Nederduitsch  Hervormden,  niet  voor  de 
Katholieken,  wat  ook  duidelijk  blijkt  uit  den  volgenden  inhoud 
van  dat  artikel,  vermits  het  toch  verder  luidt:  „dat  allegeeste- 
lycke  ende  religieuse  manspersoonen  sullen  uytte  stadt  vertrecken 
binnen  den  tijdt  van  twee  maenden"  (met  bevoegdheid:  „met 
haer  te  nemen  hare  meublen,  beelden,  schilderyen  ende  andere 
kerckelycke  ornamenten").  Van  daar  dat  de  Katholieke  gods- 
dienst na  1629  in  den  Bosch  niet  anders  dan  in  het  geheim 
kon  worden  uitgeoefend,  wat  natuurlijk  slechts  kon  geschieden 
in  particuliere  woningen,  welke  door  godvruchtige  Katholieken 
daartoe  beschikbaar  werden  gesteld  en  door  priesters,  die  zich 
daar  schuil  hielden.  Het  schijnt,  dat  de  Protestantsche  Overheid 
van  den  Bosch  er  spoedig  achterkwam,  dat  ondanks  het  verbod 
van  voormeld  artikel  2  er  nog  priesters  in  die  stad  waren,  daar 
toch  de  Gemachtigden  der  Staten  Generaal  den  3  Januari  1630, 
toen  zij  zich  tot  regeling  van  de  Staatsche  regeering  nog  in  den 
Bosch  bevonden,  de  bepaling  uitvaardigden,  dat  alle  Katholieke 
priesters,  die  zich  daaruit  nog  niet  hadden  verwijderd,  binnen  vier 
of  vijf  dagen  na  dien  uit  cle  stad  moesten  vertrekken  op  straffe 
van  anders  voor  goeden  prijs  te  worden  gehouden  en  dat  zij,  die 
na  den  overgang  van  den  Bosch,  reeds  uit  die  stad  waren  gegaan 
doch  daarna  daarin  weder  waren  gekomen,  binnen  vier  en  twintig 
uren  na  dien  op  dezelfde  straf  de  stad  te  verlaten  hadden,  i) 


1)    Bor  Beschrijv.  van  den  Bosch  p.  401. 


—     170     — 

Aanvankelijk  was  deze  gebodsbepaling  voor  de  valiede 
Katholieken  van  den  Bosch  nog  te  overkomen,  omdat  ondanks 
de  reductie  van  die  stad  het  gezag  van  de  Staten  Generaal  over 
cle  Meierij  in  den  eersten  tijd  nog  niet  zoo  krachtig  was,  dat 
zij  konden  verhinderen,  dat  de  Katholieke  godsdienst  in  de  dor- 
pen der  Meierij  nog  als  vroeger  openlijk  werd  uitgeoefend,  doch 
al  naar  gelang  hun  gezag  daar  krachtiger  werd,  werd  ook  in 
die  plaatsen  de  uitoefening  van  den  Katholieken  godsdienst  met 
geweld  tegengegaan  en  bleef  er  voor  de  Bossche  Katholieken 
ten  slotte  niet  anders  meer  over  dan  of  in  de  Vrijheerlijkheid 
Bokhoven  de  Mis  te  gaan  hooren  of  in  het  geheim  in  hunne 
huizen  de  Mis  te  laten  lezen  door  den  een  of  anderen  moedigen 
priester,  die  niet  de  vervolgingen  van  den  Hoog-  en  laagschout 
vreesde.  Dientengevolge  ontstonden  in  den  Bosch  meer  en  meer 
geheime  bedehuizen,  die,  hoe  zorgvuldig  ze  ook  geheim  gehou- 
den werden,  toch  nog  meermalen  bekend  werden  aan  den  Hoog- 
en  laagschout  der  stad  en  Meierij  van  den  Bosch,  die  er  dan  een 
inval  in  liet  doen,  zooals  van  Heurn  Historie  II  p.  492  op  het  jaar 
1636  volgender  wijze  verhaalt:  cle  Eoomsch  gezinde  oeff enden, 
niettegenstaande  de  strenge  Plakaaten,  hunnen  Godsdienst  in 
afgelegen  huizen  en  kelders  uit,  hetivelken  hun  somtijds  gelukte, 
doch  dikwijls  toerden  zij  gestoord.  Hij  deelt  daar  nog  verder 
mede,  hoe  in  datzelfde  jaar  de  Hoog-  en  laagschout  te  vergeefs 
een  inval  trachtte  te  doen  in  een  huis  in  den  Bosch,  alwaar,  naar 
hij    meende,  de  Katholieke  godsdienst  werd  uitgeoefend. 

Toen  de  Staten  Generaal  vernamen,  dat  hunne  gebods- 
bepaling van  1630  ondanks  hare  gestrengheid,  toch  nog  ont- 
doken werd.  vaardigden  zij  daarom  23  Januari  1638  eene  ver- 
scherpte resolutie  uit  tegen  het  uitoefenen  van  den  Katholie- 
ken godsdienst  in  den  Bosch,  waarbij  o.  a.  werd  bepaald : 
„te  verclaeren  van  goeden  prisse  de  Papen,  dewelcke  heur  in 
de  conventiculen  1)  hebben  laten  gebruycken  om  te  prediken, 
misse    offte    eenige  paepsche    superstitie  te  doen  offte  claertoe 


1)  Hieronder  werden  verstaan  de  bijeenkomsten,  waarin  de  Katholieke 
godsdienst  in  het  geheim  werd  uitgeoefend, 


—     171      — 

vergaderinge  te  maecke  encle  werden  deselve  Papen  ransoena- 
bel  gestelt  ter  somme  van  fl  600  toe,  niet  permissie,  wanneer 
eenige  Papen  souden  mogen  geattrappeert  worden,  die  van 
meerder  vermogen  mochten  sijn,  dat  't  selve  alhier  soude 
mogen  bekent  gemaeckt  worden  om  met  kennnisse  tot  hoger 
rantsoen  van  't  selve  geresol veert  te  werden  ende  weit  hier 
neffens  verklaert,  dat  soo  wie  sijn  huys,  schuer  offte  erve 
offte  plaetse  tot  enige  sulcke  verboden  vergaderinge  sal  geleent 
hebben  offte  laten  gebruycken,  dat  deselve  persoon  daervoor 
sal  gemulcteert  worden  ter  somme  van  fl  300  voor  elcke  reyse 
ende  by  zooverre  de  wert  offte  huysheer  van  de  plaetse,  daer 
de  ongeoorloffde  vergaderinge  gehouden  sal  sijn,  de  Paep  sal 
laten  evaderen,  dat  hy  sal  gehouden  sijn  voor  het  rantsoen  te 
verantwoorden  ;  voorts  dat  ydereen  van  de  toehoorders  offte 
persoonen,  in  alsulcke  verbodene  vergaderinge  verscheynende, 
gemulcteert  sullen  worden  ter  somme  van  rl  25  voor  iedere 
reyse  etc." 

Dit  besluit  werd  gepubliceerd  in  den  Bosch  3  Februari 
1638.  Hoe  streng  het  ook  was,  er  kon  daardoor  niet  worden 
voorkomen  dat  moedige  en  ijverige  Katholieke  priesters  in  den 
Bosch  in  het  geheim  de  Sacramenten  hunner  Kerk  bleven  toe- 
dienen en  dat  menig  vurig  Katholiek  van  die  stad  zijn  huis 
daartoe  nog  beschikbaar  bleef  stellen,  zoodat  er  ook  nog  altijd 
geheime  Katholieke  bedehuizen  bleven  ot'  kwamen.  Ondanks 
dat  dezen  in  het  grootste  geheim  gehouden  werden,  werden  zij, 
ook  toen  er  zooveel  zwaarder  straffen  op  stonden,  van  tijd  tot 
tijd  nog  door  den  Hoog-  en  Laagschout  ontdekt,  zooals  blijkt 
uit  de  navolgende  notulen  der  Stedelijke  Regeering  van  den 
Bosch  (Resolutiën  A.  40) : 

Jovis  den  4  April  1641   voormiddach. 

Presenten  allen  de  Heeren  Schepenen. 

Is  by  den  Heere  president  geproponeert,  alsoo  onlangs 
alhier  is  gestoort  seeckere  misse,  alwaer  groote  insolentiën  sijn 
gepleecht,  sraaeckende  na  oproer  en  gewelt,  ende  alsoo  sulcke 


—     172     — 

onbehoorlijckheden  in  dese  stadt  niet  behooren  te  werden  geto- 
lereert  ende  dat  in  toecomencle  tegens  sulcke  moetwillen  behoort 
te  werden  versien,  't  welce  principalycken  in  een  frontierstadt 
behoort  te  werden  geremedieert  off  niet  behoorlycke  informatiën 
daerover  behooren  te  werden  genomen  off  dese  isolentiën  zijn 
gedaen  ofte  gepleecht  door  burgers  ofte  door  soldaten  ofte  door 
beyde.  Ende  den  Heere  Hoochschout  aengemaent,  dat  hy  over 
dese  sake  hem  behoorlycke  believe  te  informeren,  opdat  dair- 
tegens  tydelycke  remediën  mogen  werden  bygebracht  ende  voor 
sooveel  dese  onbehoorlycheden  souden  mogen  wesen  gepleegt 
by  militaire  persoonen,  dat  daerover  behoorlycke  dachten  aen 
den  Heere  Commandeur  souden  mogen  werden  gedaen,  opdat 
claertegens  behoorlycke  remedie  soude  mogen  werden  bygebracht, 
dewyle  dit  een  saecke  is  raeckende  cle  seeckerheyt  vau  de  stadt 
aengaende  yeder  een  sijn  goet  ende  bloet,  Waerop  zijnde  gedi- 
libereert,  is  verstaen  ende  geresolveert,  dat  men  den  Heere 
Hoochschout  sal  versoecken,  dat  hy  de  Heeren  Schepenen 
openinge  believe  te  doen,  wat  informatiën  hy  aireede  over  dese 
onbehoirlycke  acten  heeft  genomen  ende  soo  noch  geen  vol- 
comen  informatiën  heeft,  dat  de  Heeren  Schepenen  sijn  Ed. 
sullen  presenteren  om  alle  behulp  ende  assistentie  te  doen.  Ende 
alsoo  uyt  de  verclaringe  van  eenige  der  Heeren  Schepenen  is 
verstaen,  dat  verscheyde  militairen  persoonen  haer  met  dit  werck 
hebben  gemoeyt  ende  vermengt,  dat  men  den  Heere  (van)  Thie- 
nen  1)  uyt  den  naem  van  de  Heeren  Schepenen  sal  versoecken 
mede  behoorlycke  informatie  daerover  te  nemen. 

Ende  sijn  gecommitteert  van  den  Heere  (van)  Thienen 
dit  te  versoecken  cle  Heeren  Donckers  2)  ende  Copes. 

Eodem  die 

Presenten :  den  Heere  Hoochschout,  alle  de  Heeren  Sche- 
penen. Uyt  de  Heeren  Gesworeus :  Tielmans,  Brul  ende  (van) 
Brussel. 


1)  Jor  Philips  van  Thienen,  kommandant  van  den  Bosch. 

2)  Hij  was  Johan    Donckers,    zoon    van    Nicolaas    Laureynszn  en 
Heyiwich  Boyen  Philipsdr,  en  n.  b.  Katholiek. 


-     173     -- 

Nadat  de  Heeren  Schepenen  dese  bovcnstaend  Kesolutie 
hadden  genomen  in  de  Visiteerkamer,  den  Heere  Hoogschout 
met  de  Gesworens  in  de  Ordinariscamer  van  vergaderinge  sijnde 
gebleven,  soo  sijn  de  Heeren  Schepenen  weder  in  de  camer 
gecomen  ;  daer  gecomen  zijnde,  soo  heeft  den  Heere  Hooch- 
schout  geexhibeert  de  volgende  schriftelycke  propositie;  nadat 
deselve  was  aen gevangen  te  lesen,  heeft  den  President  gesusti- 
neert,  dat  eerst  zoude  werden  gelesen  de  Resolutien  bij  de 
Heeren  Schepenen  genomen ;  den  Heere  Hoochschout  daeren- 
tegens,  dat  syne  propositie  eerst  zoude  werden  gelesen,  waer- 
over  lange  zijnde  gedisputeert  ende  veel  woorden  gevallen,  soo 
is  eindtelycken  goetgevonden,  dat  de  schriftelycke  propositie 
van  den  Heere  Hoochschout  soude  werden  gelesen  ende  luyt 
als  volgt : 

Mijn  Heeren 

Alsoo  op  Maendach  laetstleden,  tweeden  Paesdach,  alhier 
in  dese  stadt  is  ontstaen  eenen  grooten  gevaerlycken  oploop 
tvde  zoo  wanneer  de  twee  Heeren  claertoe  gecommitteerde 
Schepenen,  van  den  Bosch  ende  Tielmans,  waeren  geweest  op 
versoeck  van  mynen  Stadthouder  visiteren  het  huys  1)  ende  ge- 
stalte van  dien,  daer  alsdoen  gemelte  Stadthouder  hadde  ver- 
stoort een  groote  vergaderinge  van  papiste  borgeren  ende  sol- 
daten, ende  dat  geseyden  oploop  sulx  is  geweest  met  affgryse- 
lycke  roupen,  worpen  van  steenen,  slaen  ende  stooten,  oock  met 
bloot  rappier,  dat  sy,  Schepenen  ende  Stadthouder,  niet  sonder 
groot  gevaer  van  haer  leven  uyt  denselven  oploop  met  fortse- 
lijck  ontryden  van  de  carosse,  daer  sy  in  saten,  ende  stadich, 
in  vougen  als  geseyt  is,  wierden  nageloopen  tot  aen  den  Stad- 
huyse,  hen  al  daer  hebben  gesalveert.  Waeromme  byaldien  hierna 
soo  ter  straffe  van  de  coupablen  als  voorcomen  van  verder  on- 
heylen  niet  promptelycke  wert  voorsien  na  behooren  soo  zijn 
d'uyterste  daeruyt  ontstaende  gevaren  wrel  te  bedencken.  Soo 
en   heb   ick    ten   vervolge  van  mijn  schuldige  plichtampt  ende 


1)     Het  is  niet  meer  na  te  gaan  welk  huis  hier  bedoeld  is. 


debvoir  niet  connen  onderlaten  op  myné  preperatoire  infor- 
matièn,  die  ick  bereyts  hebbe  genomen,  dese  vergaderinge  alle- 
sulx  voor  te  dragen  teneynde  wy  alhier  in  rype  diliberatien 
mogen  uytvinden  de  bequaemste  middelen  soo  ter  bekentmaking 
der  coupablen  ende  derselver  exemplare  straffen  als  tot  bera- 
minge  der  middelen  omme  de  afgryselycke  onheylen,  die  ten 
peryckele  van  dese  stadt  ende  ons  gesamentlijck  leven  wel 
souden  connen  vallen,  in  cas  wy  daerinne  niet  te  versien,  voor 
te  comen  ende  uyt  te  wercken. 

4  April  1641.  H.  Bergaingne. 

Welcke  propositie,  zijnde  gelesen,  is  mede  gelesen  de 
Resolutie,  by  de  Heeren  Schepenen  genomen  hiervooren  gestélt. 

Maendach  den  8  April  1641 

Presenten :  den  Heere  Hoochschout,  alle  de  Heeren 
Schepenen.  Uyt  cle  Heeren  Gesworens :  Outheusden,  Tielemans. 
Brul,  (van)  Brussel. 

Den  Heere  Hoochschout  heeft  de  vergaderinge  voorge- 
dragen, dat  hy  op  de  laetste  byeencompste  de  Heeren  hadde 
bekent  gemaeckt  de  grooten  oploop,  die  op  den  eersten  April 
was  ge  pleegt,  de  onheylen,  die  in  toecomende  dairuyt  staen 
te  verwachten  ende  geerne  gesien  hadde,  dat  eenige  prompte 
ordre  by  publicatie  oft  anders  tot  voorcominge  van  meerder 
onheylen  ende  swaerigheyden  dairtegens  soude  werden  gestelt. 
Dan  alsoo  tselve  tot  noch  toe  niet  en  is  gesciet,  soo  heeft  den 
Heere  Hoochschout  de  vergaderinge  op  hieus  voorgehouden  off 
het  niet  dienstig  soude  sijn  datelij ck  een  publicatie  soude  wer- 
den gedaen,  dat  soo  yemant  weet  bekent  te  maken  eenige  bur- 
gerlycke  persoon  en,  die  in  den  oploop,  geschiet  den  eersten 
April,  schuldich  sijn  in  het  naloopen,  roupen,  slaen,  worpen 
met  steenen  ofte  slijck  na  de  carosse,  daer  de  Heeren  Sche- 
penen insaten,  aengedaen,  dat  men  die  sal  vereeren  met  een 
praemium.  Welcke  propositie  by  den  Heere  Hoochschoudt  sijnde 
gedaen,    heeft   den    Heere    President    daerop    omvrage  gedaen 


ende  na  deliberatie  is  verstaen  ende  geresolveert,  dat  men  de 
publicatie  sal  doen  in  conformité  van  de  voornoemde  propositie 
ende  dat  men  den  aenbrenger  sal  vereeren  met  premium  van 
fl  25  ende  synen  naem  sal  secreet  houden. 

Of  de  Hoog-  en  Laagschout,  Hen  riek  van  Bergaigne 
voornoemd,  met  deze  uitlokking  tot  verraad  succes  had  blijkt 
niet ;  wel  blijkt,  dat  hij  met  zijn  optreden  tegen  de  geheime 
Katholieke  bedehuizen  geen  succes  had,  daar  hij  zich  toch  in 
1644  genoopt  achtte  aan  de  Regeering  van  den  Bosch  te  ver- 
toonen,  dat  ,,er  toen  wel  in  18  verscheyde  particuliere  huysen 
ende  plaetsen  bevonden  werden  by  de  pausgezinde  borgeren 
opgerecht  te  zijn  publycque  kereken,  t'eenemael  tot  hennen 
dienste  geapproprieert  ende  versien  met  altaren,  alderhande 
kerckelycke  ornamenten,  bancken  en  stoven,  stoelen,  matten,  enz., 
uytwysende  de  bygaende  memorie  daervan  gemaeckt  1),  boven 
ende  behalven  noch  andere  bynaer  ontelbaere  gelycke  plaetsen, 
die  ofte  niet  bekent  en  sijn  ofte  daer  ghenen  openbaeren  toe- 
ganck  van  volck  en  weidt  geadmitteert,  alle  welcke  voors. 
geapproprieerde  plaetsen  en  kereken  met  soo  veele  verschey- 
dene  toegangen  ende  uyteompsten  sijn  versien,  dat  het  bynaer 
onmogelijck  is  de  byeen  vergaderde  personen  aldaer  te  betrap- 
pen ofte  achterhalen,  te  min  doordien  op  sijn  remonstrants 
ende  sijns  stadthouders  huysen  door  onbekende  persoonen, 
voornementlijck  op  sonnedaegen  ende  de  heylige  claegen,  soo- 
danich  regard  genomen  werdt,  dat  sy  niet  eenen  voet  buyten 
henne  deuren  en  connen  setten  offte  die  byeen  vergaderde 
persoonen  werden  daeraff  gewaerschouth,  zul  ex  dat  deselve, 
eer  hy,  remonstrant,  die  can  doen  stooren  ende  becalangieren, 
door  de  voors.  diversche  toegangen  der  huysen  sijn  verscheyde 
ende  alsoo  niet  anders  bevonden  als  de  voors.  altaren,  ornamen- 
ten, stoelen,  stoven,  bancken,  alles  in  form  van  eene  publycque 
kereke  geapproprieert,  hem,  remonstrant,  offte  synen  stadthouder 
alsdan    voorwerpende,   dat  het  een  kier  geoirlooft  is  zijn  huys 


])     Deze  memorie  schijnt  niet  meer  te  bestaan. 


—     176     — 

soodanichlijck  te  aecommodeeren,  versien  en  approprieeren  als 
bet  hen  goetdunckt,  't  welck  is  eene  saecke  van  quade  conse- 
quentie";  hij  vroeg  daarom  aan  het  slot  van  zijn  vertoog  eene 
strafbepaling  tegen  eene  inrichting  der  huizen  tot  Katholieke 
kerken.  De  Eegeering  van  den  Bosch,  hoewel  zij  grootendeels 
Protestant  was,  had  blijkbaar  geen  lust  om  aan  het  verzoek 
van  den  Schout  te  voldoen,  want  deze  moest  nog  herhaaldelijk 
daarop  aandringen,  totdat  zij  ten  slotte  daarvoor  bezweek  en 
op  19  Mei  1653  bevel  gaf  tot  opruiming  der  geheime  Katho- 
lieke bedehuizen  op  poene  van  arbitrale  correctie.  Doordien 
die  bedehuizen  geheim  waren,  blijkt  daarover  niet  veel,  maar 
toch  zijn  er  eenige  er  van  bekend  gebleven  door  een  fragment 
van  een  Memoriaal  van  Martinus  Ackersdijck,  rakende  de 
Paepsche  Conventiculen,  beginnende  November  1652,  dat  eenige 
jaren  geleden  door  den  toenmaligen  archivaris  van  Noord brabant, 
mr.  A.  C.  Bondam,  voor  het  Eijksarchief  aldaar  is  aangekocht. 
Genoemde  Ackersdijck,  die  een  zoon  was  van  den  Kot- 
terdammer Cornelis  Ackerdijck  en  diens  echtgenoote  Johanna 
Nicolaï,  had  zich  in  1651  te  den  Bosch  1)  metterwoon  gevestigd 
als  gecommitteerde  van  den  Hoogschout  Jor.  Hendrick  de  Ber- 
gaigne  en  maakte  als  zoodanig  ijverig  jacht  op  de  geheime 
bijeenkomsten,  die  de  Katholieken  aldaar  tot  uitoefeningen 
van  hunnen  godsdienst  hielden  en  hield  daarvan  dagboek  in 
zijn  gezegd  Memoriaal.  Daaruit  blijkt,  in  verband  met  na  te 
melden  schepenakte  van  1745,  dat  ook  in  den  Nobel  een  ge- 
heim Katholiek  bedehuis  was,  daar  hij  toch  daarin  over  dat 
bedehuis  het  volgende  relateert:  Den  lesten  April  1656  gestoort 
een  paepsche  conventicul,  dewelcke  wierdt  gehouden  op  de 
Cruysstraet,  daeruyt  hanght  St.  Jan  ende  is  voor  het  huys 
betaelt  de  volle  peene,  enz.  Geheel  juist  is  echter  de  vermelding 
niet,  dat  deze  bijeenkomst  werd  gehouden  in  het  huis  St.  Jan, 
vermits    zij    plaats    had  in  den  Nobel;  Ackersdijck  zal  er  toe 


4)  Hij  huwde  aldaar  in  1653  met  Mechteld  Ganters,  dochter  van 
Joost,  schepen  van  den  Bosch  en  Hermina  van  Beugen.  Hij  overleed  aldaar 
24  November  1674,  verscheidene  kinderen  nalatende. 


-    177    - 

gekomen  zijn,  doordien  door  het  buis  St.  Jan  (genummerd  10)  l), 
waarvan  de  daarachter  gelegen  plaats  grensde  aan  den  gang  van 
den  Nobel,  toegang  tot  dit  geheime  bedehuis  werd  verleend. 

Sedert  het  jaar  1G73  werd  er  geen  geheim  meer  van 
gemaakt,  dat  in  den  Nobel  een  Katholiek  bedehuis  gevestigd 
was.  Dit  was  te  danken,  hoe  vreemd  het  ook  moge  klinken, 
aan  eenen  inval,  dien  de  Hoog-  en  Laagschout  op  22  October 
1673  had  gedaan  in  een  geheim  Katholiek  bedehuis,  clat  ge- 
houden werd  in  het  aan  den  Hoogen  Steenweg  te  den  Bosch 
staand  huis,  genaamd  in  Rome  2). 

Die  inval  had  toch  onder  de  Katholieke  bevolking  van 
den  Bosch  eene  zoo  hevige  ontroering  veroorzaakt,  dat  daarom 
de  Regeering  van  die  stad,  zoo  schreef  van  Heurn  in  zijne 
Beschrijving  dit  geval  den  Al  gemeen  en  Staten  en  den  Prinse 
van  Orange  bekend  maakte;  zij  vertoonde  zijne  Hoogheid,  „dat 
de  strenge  uitvoering  van  's  Lands  wetten  tegen  de  oeffening 
des  Eoomschgezinden  Godsdienst,  welkers  beleiders  toen  meer 
als  drie  vierden  der  inwooners  haarer  stad,  die  een  grensves- 
ting was,  uitmaakten,  haar  ten  uitersten  gevaarlijk  toescheen; 
zij  verzogt  om  die  reden,  dat  zijn  Hoogheid  den  Hoogschout 
gelasten  wilde  hierin  met  meerder  gematigdheid  te  werk  te 
gaan  (Notulen  9  Mei,  1674  Keg.  van  Breugel).  Of  dit  eenige 
uitwerking  gehad  hebbe  om  de  Roomschgezinden  zo  sterk  niet 
meer  te  vervolgen  en  hun  by  oogluiking  hunnen  Godsdienst  te 
laten  oeffenen,  kan  ik  by  gebrek  van  bewijs  niet  vernaaien.  Vaster 
gaat  het,  dat  er  sedercl,  zo  in  de  stad  en  genoegzaam  in  alle 
de  dorpen  der  Meyerye  kerkenhuysen  voor  de  Roomschgezinden 
geduld  zijn.  De  Officieren  3)  voerden  vervolgens  de  strenge  Pla- 
kaaten  niet  uit,  maar  lieten  zich  door  geld  verblinden,  aan  wel- 
kers kragt  zy  niet  wederstaan  konden ;  hierdoor  brak  de  oeffening 
des  Roomschgezinden  Godsdienst  meer  en  meer  door;  cle  Offi- 


i)  Dit  huis  behoorde  in  1644  aan  Pauwei  Janszn  Coenen  en  in 
1742  aan  Anthony  de  Hee.  Men  zie  er  over  Reg.  no  431  f.  14  en  eene 
Bossche  schepenakte  van  1644. 

2.)     Van  Heurn  Historie  III  blz.  225. 

3)     Zij  waren  de  stadhouders  of  de  substituten  van  de  Schouten. 

12 


^-      178     — 

eieren  maakten  er  eindelijk  geen  geheim  meer  van,  dat  zy  vatl 
de  Priesters  en  Roomschgezinde  inwoners  geld  genoten.  De 
Algemeene  Staaten  vonden  om  het  willekeurig  afneemen  van 
geld  tegen  te  gaan,  in  liet  jaar  1730  goed,  dat  voor  ieder  kerk 
in  cle  stad  en  Meyerye,  die  door  eenen  Priester  bediend  werd, 
vijftig  guldens  en  daar,  waar  een  Kapellaan  bygevoegd  was,  vijf 
en  twintig  gulden  daar  en  boven  betaald  zoude  moeten  werden." 

Zoo  had  dan  de  inval  van  22  October  1673  het  gevolg, 
dat  de  Katholieke  bedehuizen,  die  toen  in  den  Bosch  waren, 
geen  geheime  meer  behoefden  te  zijn  en  dat  in  eene  Schepen- 
akte  van  den  Bosch  van  1745  door  den  Katholieken  eigenaar  van 
dit  huis  openlijk  kon  worden  vermeld,  dat  een  deel  van  den 
Nobel  gebruikt  was  geworden  tot  een  Roomsch  kerekehuys. 

Zoo  als  blijkt  uit  cle  reeds  meermalen  aangehaalde  Bos- 
sche kronijk,  die  alleen  nog  maar  in  handschrift  bestaat,  werd 
dat  deel  van  den  Nobel  ook  nog  gebezigd  tot  het  geven  van 
stichtelijke  tooneeluitvoeringen,  daar  toch  daarin  het  volgende 
aangeteekend  staat : 

„In  het  jaar  1671  den  18  September  is  alhier  door  de 
Bossche  jeugt  ten  huysse  van  Adriaen  Suyskens,  bierbrouwer 
in  den  Nobel,  gespeelt  het  treurspel,  verclarende  de  oogluyc- 
kinge  des  vaders  ende  wederspannighijt  des  soons,  gestraft  in 
den  coninck  David  ende  Absalon,  opgedragen  aen  de  heer 
Jaques  van  Kessel,  borger  deser  stadt,  wonende  tot  Parijs, 
tegenwoordig  present  alhier,  alles  door  ende  onder  het  belijt 
van  den  Eerwaerde  Heer  Jan  de  Bolster,  minderbroeder  ende 
missionaris  alhier." 

In  1745  was  het  bedehuis  van  den  Nobel  ingestort  en 
het  is  daarna  niet  meer  opgebouwd,  zooclat  het  van  af  dat  jaar 
voor  goed  ophield  eene  Katholieke  bidplaats  te  zijn.  Onaan- 
genaam zal  dat  zeker  niet  aan  de  Staten-Generaal  zijn  ge- 
weest, want  in  het  jaar  1731,  toen  er  in  den  Bosch  nog  10 
Katholieke  bedehuizen  waren  J),  bepaalden  zij,  dat  hun  getal, 


I)     Men    vindt    ze    vermeld  bij  Schutjes  t.  a.  p.  IV  blz.  299  onder 
nummers  2 — 11. 


—     1?9     — 

bij  het  uitsterven  derzelve  bedienende  priesters,  tot  op  5  zoude 
worden  teruggebracht  (Resol.  van  12  Maart  1731).  Eenige 
jaren  later  (1747)  stonden  zij  echter  toe,  dat  er  in  den  Bosch 
7  Katholieke  bedehuizen  zonden  zijn,  waarvan  er  5  door  een 
pastoor  en  een  kapelaan  en  2  door  een  pastoor  alleen  zouden 
bediend  worden.     (Resol.  van  16  Febr.  1747). 

De  vrouw  van  meergenoeinden  Adriaan  Suyskens  was 
naar  alle  waarschijnlijkheid  Allegonda  Loeft'  van  der  Sloot, 
dochter  van  mr.  Godefroy,  raad  van  den  Bosch  en  Hillegoncla 
Colen  ;  zij  stierf  2  Januari  1669.  Hun  zoon  zal  dan  geweest 
zijn  Godefridus  Suyskens,  die  3  Juni  1690  in  den  Bosch  onder- 
trouwde met  Johanna  Francoise  de  Cleyn,  woonachtig  te  Ant- 
werpen, en  wiens  zoon  (uit  zijn  huwelijk  met  haar?)  was 
Adriaan  Suyskens;  deze  laatste  huwde  met  Hillegond  de  Soete, 
dochter  van  Jaspar  en  Odilia  Loeft  van  der  Sloot,  welke  hem 
deze  kinderen  schonk  :  Godfried  en  Jaspar  Suyskens,  beiden 
kinderloos  gestorven ;  Willemina  Suyskens,  die  in  1719  te  Meche- 
len  woonde  en  Maria  Suyskens,  welke  met  Willem  van  In  gen 
huwde.  Het  huis  de  Nobel  werd  15  April  1702  (Reg.  n°  514 
f.  361  vso)  ten  laste  van  laatstgenoemden  Adriaan  Suyskens  voor 
schuld  verkocht ;  het  werd  alstoen  omschreven  als :  „eene  huysinge 
met  eene  poorte,  erve,  middelhuys  op  de  plaetsche,  packhuys, 
mouterye,  brouwerye,  coelbacken,  bierpomp,  etc,  met  een  uyt- 
ganck  aen  den  Uylenburch,  twee  achterhuysen  aen  ende  ter 
zyde  van  den  ganck,  te  weten  aen  ieder  zyde  een,  met  een 
prieelken  over  de  Diese,  alles  gelegen  aen  de  Kruysstraet  naest 
het  erf  van  de  Wede  Anthony  de  Hee  ex  uno  ende  het  huys 
van  van  Tilburch  ex  alio'\  zijnde  het  toen  bewoond  door  Adriaan 
Suyskens  laatstgenoemd  en  de  Wed  Poolen.  Koopster  werd 
toen  daarvan  Maria  Herincx  (dochter  van  Adriaan  Herincx  en 
Lucretia  Donckers  1),  die  na  doode  van  haren  genoemden  man 
hertrouwde  met  Johan  van  der  Horst,  oucl-schepen  en  raad  van 


1)  Deze  echtelieden  hadden  behalve  Maria  deze  kinderen:  Guiliam, 
woonachtig  te  Antwerpen;  Laurens,  gehuwd  metElisabeth  van  der  Linde  en 
Hendrina  Herincx,  gehuwd  met  Guiliam  Lefèvre,  woonachtig  te  Amsterdam. 


—     180     - 

clen  Bosch  1)  en  weduwe  van  Johan  van  Kessel.  Van  haar 
werd  dit  huis  geërfd  door  haren  zoon  Johan  van  Kessel,  ple- 
baan van  den  Bosch,  van  wien  het  weder  erfde  diens  oomzegger 
Ignatius  Petrus  van  Kessel,  woonachtig  te  Leuven,  de  zoon  van 
Balthazar  en  N.  Driessens;  deze  verkocht  het  26  Mei  1745  (Reg. 
n°  563  f.  432)  aan  Cornelis  van  Warmont,  woonachtig  in  den 
Bosch,  wiens  vrouw  was  Mathea  Sopers  2),  dochter  van  Dirck 
Sopers,  slachter  te  den  Bosch  en  Ida  Deckers.  de  dochter  van 
Ivo  en  Wouterken  van  Eerssel.  De  Nobel  werd  toen  volgender- 
wijze  omschreven  :  „huysinge  met  een  poort,  erve,  middelhuys 
op  de  plaats  en  gebouw,  laast  gebruykt  sijnde  tot  een  Rooms 
kerckehuys,  met  een  uytgang  naar  den  Uylenburg,  alsmede  nog 
twee  agterhuysen  aan  en  ter  zyde  van  voois,  gang  3),  te  weeten 
aan  ydere  zyde  een'',  staande  aan  de  Kruisstraet  tusschen  het 
huis  van  mr.  Daniel  de  Lobell  ex  uno  en  het  huis  de  Star- 
ex  allo.  Genoemde  Cornelis  van  Warmont,  die  een  zoon  was  van 
Gillis  Peeters  (den  zoon  van  Balduinus  Peeters  en  Elisabeth 
van  Herck)  en  Cornelia  Pardyck,  kocht  16  Mei  1750  (Reg.  n°  565 
f.  266)  van  Arnoldus  Fabrie,  woonachtig  te  Wassenberg,  bij 
clen  Nobel  nog  aan  gezegd  huis  de  Star  (ook  wel  de  Morgenster 
en  vroeger  de    Torts    en   de  Bril  geheeten)  4),  dat  naast  de 

4)  Hunne  kinderen  waren  mr.  Anthony  van  der  Horst,  advocaat 
te  den  Bosch,  die  huwde  met  Maria  van  Heynsbergen,  welke  hem  kin- 
deren schonk  en  Adriaan  van  der  Horst. 

2)  Hare  zusters  en  broeder  waren:  Ivesta  ;  Maria  Gatharina,  huis- 
vrouw van  Jan  Arnold  Gast  en  Matheus  Sopers. 

3)  Met  dezen   gang  zal  voormelde  uitgang  bedoeld  zijn. 

4)  Arnoldus  Fabrie  had  het  geërfd  van  zijne  ouders  Theodorus  Fabrie 
en  Godefrida  van  Kessel  (Protocol  van  notaris  Hendrik  Carel  van  Seven- 
hoven ;  akte  van  16  Februari  1736).  In  1576  heette  dit  huis  die  van  bau- 
kenscamer;  Uenricus  Beek  als  man  van  Gatharina,  dochter  van  Petrus 
Jacobszn,  wonende  te  Helmond,  verkocht  28  April  van  dat  jaar  (Reg.  n°  225 
f.  442  vso)  die  kamer,  waarvan  toen  gezegd  werd,  dat  zij  stond  bij  de 
Abtsbrug  tegenover  het  Minderbroederklooster  tusschen  het  huis  van 
Willem  Janszn  Moei,  nu  Jan  Roelofszoon  Coenen,  pannicida,  ex  uno  en 
dat  van  Elisabeth  weduwe  van  Herman  Lucaszn  en  hare  kinderen,  ge- 
naamd de  Nobel,  ex  alio,  en  dat  zij  zich  uitstrekte  van  de  slraat  tot  aan 
laatstbedoeld  erf,  —  aan  Gerard,  zoon  van  Marcelis  Dirckszn  de  Moor. 
Over  het  huis  van  Willem  Janszn  Moei  voormeld  zie  men  Schepenakte  van 
den  Bosch  n°  192  f.  46  van  October  1554,  waarbij  diens  zoon  mr.  Willem 
Moei,  beter  bekend  onder  den  naam  van  Molius,  dat  huis  transporteerde. 


—     181     — 

poort  van  het  buis  de  Nobel,  thans  genaamd  de  Poort  van 
Diepen,  staat  en  nu  genummerd  is  Kruisstraat  8.  Hij  overleed 
te  den  Bosch  omstreeks  het  jaar  1793;  althans  den  7  October 
van  dat  jaar  hebben  zijne  erfgenamen,  die  allen  in  België,  woon- 
den, deze  beide  huizen  verkocht  aan  mr.  Jacob  Marten  Deutz, 
oud-schepen  en  raad  van  den  Bosch,  die  het  drie  dagen  later 
weder  verkocht  aan  Petrus  Josephus  van  den  Endepoel,  wo- 
nende aldaar. 

b.    Het  huis  Kruisstraat  no.  1 

Dit  huis  wordt  door  de  Gebroeders  Mosmans  in  hun  hier- 
voren  reeds  aangehaald  werk  genoemd  de  Blaasbalg,  doch  dit 
is  het  niet.  De  Blaasbalg  was  het  daar  naast  staand  huis,  dat 
Wouter  en  Clara,  kinderen  van  Henrick  Wouterszn  van  Cuering- 
hen,  21  Januari  1606,  als  wanneer  het  werd  gezegd  te  staan 
aan  de  straat,  tendens  a  porde  dicto  des  Abtsbrugge  versus 
forum  piscium,  tusschen  het  huis,  genaamd  het  Torcxhooft  1), 
Vischmarktwaarts  ex  uno  latere  en  een  ledig  erf  van  Philips 
Sanders  Christoffelszoon,  gelegen  in  de  richting  van  het  Min- 
derbroederklooster, ex  alio  latere,  verkochten  aan  Peter,  zoon 
Nicolaas  Peterszn,  hoedenmaker  (pilifex),  wiens  zoon  Nicolaas 
het  13  December  1633  (Reg.  n°  336  f.  100),  als  wanneer  het 
gezegd  werd  te  staan  tusschen  dat  van  Daniel  Danielszn  van 
Esch  aan  de  eene  zijde  en  het  erf  van  het  convent  der  Min- 
derbroeders te  den  Bosch  aan  de  andere  zijde,  verkocht  aan 
den  kramer  Jaspar,  zoon  van  wijlen  Hendrick  Peterszn. 

Het  hier  bedoeld  huis,  Kruisstraat  no  1,  was  dat  waarvan 
Barbara  Bacx  weduwe  van  mr.  Jacob  Proening  van  Deventher 
in  1572  bij  gerechtelijke  uitwinning  eigenares  werd,  als  wanneer 
het   werd   gezegd    te   staan  achter  het  Minderbroederklooster 


1)  Bij  eene  Bossche  Schepenakte  van  1771  (Reg.  n°  582  f.  357 
verso)  verkocht  Wouter  van  den  Endepoel  dit  huis,  dat  toen  nog  het 
Turkshoofd  heette  en  gezegd  werd  te  staan  tusschen  dat  van  Gerard  War- 
tenberg  ex  uno  en  dat  der  erven  Martinus  van  Someren  ex  alio,  en  zich 
achterwaarts  uit  te  strekken  tot  aan  het  erf  der  juffrouwen  de  Ilee,  aan 
Mathea  Sopers  weduwe  van  Cornelis  van  Warmont. 


182 


tusschen    clat   klooster  ex   uno    en    het   huis  van  Robert  van 
Griethusen,  den  messeninaker,  ex  alio  en  zich  achterwaarts  uit 
te  strekken  tot  aan  het  erf  van  bedoeld  klooster;  zij  verkocht 
het  in  1582  aan  Philips  Sanders  Christoff'elszn  voornoemd  (Keg. 
n°  239   f.  88);   hij  verkocht  het  5  Juni  1603  weder  aan  Dirck 
Arnolduszn   van    Meurs,   in  diens  hoedanigheid  van  pater  seu 
administrator    spiritualis    van    meerbedoeld   klooster,   waarna 
deze  het  2  Maart  1606  (Reg.    n°  302   f.  226  vso)  aan  hetzelve 
verkocht;  het  werd  nu  gezegd  te  zijn  vacua  hereditas  seu  ortus. 
Frans  Blom,  koopman,  controleur  van  de  fortificatiën  in 
den   Bosch  en  commissaris   van  de  monsteringen  van  die  stad 
en  hare  forten,  en  mr.  Johan  Gans,  pensionaris  van  den  Bosch, 
kochten  31  Augustus  1641  van  den  Raad  van  State  (Reg.  n°.  384 
f.  677)  o.  a.  het  dikwerf  bedoeld  klooster  en  daardoor  ook  ge- 
zegde vacua  hereditas  seu  ortus.  Een  dier  koopers  zal  daarna 
op  dat  erf  het  huis  gebouwd  hebben,  waarvan  de  rede  was  bij 
de  verdeeling,  welke  den  13  Juni  1653  (Reg.  n°.  538)  tusschen 
Maria  Sprongh  1)  weduwe  van  genoemden  Frans  Blom  en  mr. 
Johan  Gans  voornoemd  plaats  had  van  huysen,  landen  etc.  soo  ten 
Minnebroers,  Preeckheeren,  Geerlruyden,  Achter  het  Klooster 
van  de   Tolbrugge  en  de  andere,  en  clat  was  clat,  hetwelk  als- 
toen  genoemd  werd  het  huys  daer  den  pensionaris  Berensteyn 
in  woont ;  het  werd  daarbij  aan  genoemde  weduwe  toebedeeld 
o.a.  onder  deze  bepaling  :  ende  alsoo  het  saeltgen  off  kamerken, 
staende  over  het  water  van  de  Diese  van  het   huys  voormelt, 
daer  Berensteyn  inwoont,  voor  een  gedeelte  is  betimmert  ende 
komende   voor  het  huys,  by  den  Geweldiger   bewoont,  soo  sal 
hetselue,   in   sulcke  forme  als  het  jegenwoordich  staet,  mogen 
blyven    met   de    gerechtkheyt  om  terselver  breete  tot  aen  de 
straet  te  mogen  timmeren.  Van  genoemde  weduwe  of  wel,  wat 
het   meest  waarschijnlijk  is,  van  hare  kleindochter,  Henrietta 
Maria  Blom,  dochter  van  haren  zoon  Nicolaas  Blom  en  Elisa- 
beth  Wylde,  erfde  dit  huis  Leonora  Wylde;  zij  huwde  in  1681, 


1)    In    de    van    die    scheiding   opgemaakte  akte  wordt  gezegd,  dat 
haar  schoonvader  was  Johan  Pennis, 


—     183     — 

als  wanneer  zij  te  den  Bosch  op  het  St.  Jacobskerkhof  woonde, 
met  Diederick  Ruysch,  commissaris-ordinaris  van  de  monstering 
en  raad  van  den  Bosch,  toen  woonachtig  in  de  Postelstraat 
aldaar;  hij  was  weduwnaar  van  Henrica  Elisabeth  van  Bijster- 
velt  (met  wie  hij  in  1678  getrouwd  was).  Leonora  Wylcle  ver- 
maakte hem  26  Maart  1682  ten  overstaan  van  Jolian  van  Rotter- 
dam, notaris  te  den  Bosch,  dit  huis,  dat  daarna  van  hem  geërfd 
werd  door  zijne  dochter  Florentina  Ruysch,  die  in  1705  huwde 
met  Christoffel  baron  van  Galen ;  deze  verkocht  het  23  December 
1716,  als  wanneer  het  omschreven  werd  als:  eene  huysinge, 
erve,  coetsliiiys  en  grooten  hof,  thans  bewoond  door  Jacob  van 
der  Hoeven,  heer  van  Heeswijk  en  Dinther,  oud-president-schepen 
en  raad  van  den  Bosch,  staande  aan  de  Kruisstraat  tusschen 
het  huis,  dat  eertijds  het  Geweldigershuis  wTas  en  nu  de  Gans 
geheeten  wrordt,  eenerzijds  en  het  huis  van  Jan  van  Wartenberg 
anderzijds  en  zich  achterwaarts  uitstrekkende  van  de  Kruis- 
straat tot  aan  de  Nieuwstraat  (de  Doode  Nieuwstraat)  langs 
eenen  nieuwen  muur,  het  voorschreven  koetshuis  aan  de  eene 
zijde  en  met  een  poortje  uitgaande  naast  het  huisde  Vijf gars- 
tenbrooden  aan  de  andere  zijde,  —  aan  Anthony  de  Hee,  koopman 
te  den  Bosch  1),  zoon  van  Anthony  en  Allegonda  van  Wamel2), 


1)  Blijkens  eene  Bossche  Schepenakte  van  29  Mei  1624  (Reg.  n° 
360  f.  402)  had  Jan  Janszn  de  Hee  (ook  wel  genaamd  van  Luydick) 
»zwaardveger",  van  zijne  eerste  vrouw  Henricksken,  dochter  van  Reynder 
Henrickszn  van  Lennich  genaamd  van  Reys  (wiens  overige  kinderen  waren  : 
Jacob,  mr.  Willem,  raad  en  pensionaris  van  den  Bosch  en  Hillegond, 
echtgenoote  van  mi*.  Jacob,  zoon  van  mr.  Jacob  Casseyer)  deze  kinderen : 
a.  Reinier,  priester,  baccalaurus  in  de  H.  Godgeleerdheid  en  pastoor  van 
Maren  en  Kessel;  b.  Jacob  (die  tot  zoon  had  Adriaan  de  Hee,  in  1644  nog 
onmondig);  c.  Francijntken  huisvrouw  van  Nicolaas  van  Empel  Adriaans- 
zoon;  d.  Maryken,  huisvrouw  van  Abraham,  zoon  van  Herman  Anthonis- 
zoon  van  der  Moeien;  e.  Gatharina,  huisvrouw  van  Henrick,  zoon  van 
Gijsmaer  Adriaanszoon  van  Meerwijk;  f.  Jenneken,  begijn  op  het  Groot 
Begijnhof  te  den  Bosch;  g.  Geertruid;  h.  Jan.  De  sub  a—g  vermelde  kin- 
deren verkochten  bij  die  akte  aan  hunnen  broeder  Jan  7/8  in  het  huis, 
genaamd  de  IJzeren  man,  staande  aan  de  Zadelstraat  (thans  de  Schapen- 
markt)  te  den  Bosch. 

Theodora  Maria  de  Hee,  zuster  van  genoemden  Anthony,  huwde  met 
mr.  Paulus  Suyskens,  advocaat  te  den  Bosch,  II.  K.  gedoopt  aldaar  22  Februari 
1670  als  zoon  van  mr.  Lambertus  en  Maria  Elisabeth  van  Beughem. 

2)  Zij  was  met  hem  te  den  Bosch  getrouwd  (J  Juli  1673, 


—     184     — 

de  dochter  van  mr.  Johan,  apotheker  te  den  Bosch  en  Margriet 
de  Helt  genaamd  Colen. 

Zijne  vrouw  was  afkomstig  van  Luik  en  heette  Maria 
Agnes  Burette;  hij  was  met  haar  9  Mei  1716  te  den  Bosch 
ondertrouwd  en  verwekte  bij  haar  verscheidene  kinderen,  van 
wie  een  17  Juni  1718  in  het  R.  K.  bedehuis  van  St  Jan  te 
den  Bosch  gedoopt  werd  en  daarbij  de  voornamen  Aldegundis 
Beatrix  ontving ;  wellicht  was  zij  dezelfde  als  Beatrix  Elisabeth 
de  Hee,  die  met  hare  zuster  Maria  dit  huis  van  hem  erfde; 
deze  gezusters  kochten  daarbij  van  Johannes  en  Hendricus 
Wartenberg,  zonen  van  Gerarclus,  9  Mei  1783  (Reg.  n°  601 
f.  182)  aan  het  huis,  dat  als  gezegd  de  Blaasbalg  heette  en  nu 
genummerd  is  Kruisstraat  3  1) ;  deze  beide  huizen  kwamen  ten 
slotte  alleen  aan  Beatrix  Elisabeth  de  Hee,  van  wie  ze  erfde 
Jean  Charles  de  Meester,  woonachtig  te  St.  Truijen ;  deze  ver- 
kocht ze  8  Mei  1804  aan  Victor  Andreas  van  Rijckevorsel, 
wijnkooper  te  den  Bosch.  2) 

Genoemde  Victor  Andreas  van  Rijckevorsel  speelde  in 
den  Bosch  eene  groote  politieke  rol,  daar  hij  aldaar  na  1820 
het  hoofd  was  van  cle  gouvernementeele  partij  3).  Hij  stierf  kin- 
derloos op  zijn  buitengoed  Beukenhorst  onder  Vught  2  Augustus 
1855.  Zijne  erven  verkochten  in  1866  de  beide  laatst  bedoelde 
huizen  aan  Auguste  van  Lanschot,  oud-agent  der  Nederlandsche 
Bank  te  den  Bosch,  den  kleinzoon  van  Franciscus  van  Lanschot 
en  Jacoba  Catharina  van  Rijckevorsel,  die  de  dochter  was  van 
Augustinus  Tilmanus  en  Maria  Barbara  van  Leempoel. 


1)  Jan  van  Wartenberg,  paruikie7*  te  den  Bosch,  had  het  26  Mei  1716 
(Reg.  n°  531  f.  256)  gekocht  van  Catharina  van  Couverden  wede  van  Dirck 
Huysbergen,  koopman  te  Rotterdam. 

2)  Over  den  toenmaligen  omvang  zijner  wijnzaak  zie  men  Reg. 
n°  600  f.  78  en  80. 

3)  Taxandria  XII  p.  7. 


HOOFDSTUK    V. 

De  Snelle»  en  de  Minderbroedersstraat. 


De  straat,  die  van  af  de  Kruisstraat  naar  de  Vughter- 
straat  loopt,  had  aanvankelijk  tot  aan  de  plaats,  waar  de 
Minderbroedersstraat  daarop  uitkomt,  geen  naam;  werd  in  over- 
oude tijden  van  huizen,  die  aan  dat  gedeelte  der  Snellestraat 
stonden,  melding  gemaakt,  dan  werd  dan  ook  daarvan  gewoon- 
lijk niet  anders  gezegd  dan  dat  zij  zich  achter  het  convent 
der  Minderbroeders  of  achter  de  Minderbroeders,  bevonden. 

Eerst  omstreeks  de  tweede  helft  der  17e  eeuw  ontving 
dat  deel  van  gezegde  straat  den  naam  van  cle  Snellestraat, 
welke  naam  toen  ook  liet  overig  gedeelte  van  die  straat  be- 
kwam. Zij  kreeg  dien  naam  naar  het  uithangbord  van  het 
in  die  straat  staand  huis  nos.  32  en  34,  dat  in  de  drie  snelle- 
hens  heette,  welke  naam  daaraan  was  gegeven  door  Aelbert  1), 
zoon  van  Herman  Snelle  van  Swoll,  nadat  deze  het  clen  laatsten 
Januari  1579  gekocht  had.  Zijne  eerste  2)  vrouw  was  Emken, 
dochter  van  Aert  van  Scuttrop  en  Ariken,  de  dochter  van 
Steven  Cluytinx  Lambrechtszoon,  die  hem  deze  kinderen  schonk: 

a.  Arnd,  die  huwde  met  Goijartken,  dochter  van  Jan 
Moillart  en  bij  haar  verwekte  1°  eene  dochter  Emerentiana, 
welke  de  huisvrouw  was  van  den  zilversmid  Aerd  Janszn  van 
Meurs  en  2°  eenen  zoon  Jan,  die  huwde  met  Margriet  Adolfs, 


1)  Zijn  broeder  was  Nicolaus  van  Swoll,  die  huwde  met  Emberta, 
dochter  van  Aerd  van  Meurs. 

%  Zijne  tweede  vrouw  was  Marikcn,  dochter  van  Joachim  Dirks 
en  weduwe  van  Jacob,  den  zoon  van  Andries,  den  zoon  van  Gijsbrecht  Voss, 


186 


bij  wie  hij  verwekte  deze  kinderen  :  a  Aerd,  die  huwde  met 
Godefricla  N.  en  bij  haar  deze  kinderen  verwekte:  Emerentiana 
en  Jan  Snelle;  b  Aclolph  en  c  Maria  Snelle;  laatstgenoemde 
werd  de  huisvrouw  van  den  Bosschen  koopman  Mathijs  van  de 
Lande,  den  zoon  van  Jacob  Gerardszn. 

b.  Steven  Snelle,  den  stamvader  van  de  familie  Snelle, 
die  de  heerlijkheid  Berkel  bij  Tilburg  bezat  en  huwde  met 
Judith  Francken  Goijartsdr.  Steven  Snelle  voornoemd  en  zijne 
sub  1°  genoemde  nicht  Emerentiana  verkochten  3  Januari  1607 
het  huis  de  drie  snellekens  aan  den  oudekleerenkooper  Denys 
van  Espendonck,  zoon  van  Laureyns  Aertszn  en  Aleid,  de  doch- 
ter van  Gerarcl  Henrickszn,  den  bakker.  (Keg.  n°  273  f.  173). 
Diens  zoon  Jacob,  c.  s.  verkochten  1  September  1650  (Reg. 
n°  397  f.  287  vso)  dit  huis  aan  zijnen  anderen  zoon  Laureyns;  het 
werd  toen  omschreven  als:  huysinge,  ervejedich  plaetsJce  ende 
koockhuysken,  eertijds  genaamd  liet  Sweertken  en  nu  de  drey 
snellekens,  staande  achter  de  Minderbroeders  en  zich  van  cle 
Minclerbroedersstraat  achterwaarts  uitstrekkende  tot  aan  de 
Postelstraat. 

Het  gedeelte  van  de  Snellestraat,  dat  loopt  van  af  de 
Minderbroederstraat  tot  aan  de  Vughterstraat,  had  aanvankelijk 
dezelfde  namen  als  de  Minderbroederstraat;  in  1611  heette 
het  ook  cle  Kofferm  akersstraat. 

De  Minderbroederstraat,  die  blijkens  een  Declaratoii  van 
Hertog  Wenceslaus  van  Brabant  van  1  Mei  1365  omstreeks 
dat  jaar  werd  aangelegd,  heette  oudtijds  de  Dravelgas  of  Dra- 
velstraat;  daarna  het  Spoorstraatje  en  vervolgens  het  Minder- 
broedersstraatje. Laatstgezegden  naam  ontleende  zij  aan  het 
Minderbroedersklooster,  dat  aan  die  straat  stond. 

Dit  klooster  strekte  met  zijne  kerk  zich  uit  van  af  het 
huis  de  Gulden  Tralie  (thans  een  deel  van  het  winkelmagazijn 
de  Zon  aan  de  Pensmarkt)  langs  de  N.zijde  van  de  Minder- 
broederstraat en  de  O. zijde  van  cle  Snellestraat  tot  aan  het 
huis  genummerd  Kruisstraat  n°  1  en  was  gebouwd  in  den  tuin 
en   boomgaard  van  den  optrek  of  het  zoogenaamde  paleis  van 


—     187     — 

den  Hertog  van  Brabant,  die  deze  daartoe  aan  de  Minderbroe- 
ders had  geschonken.  Molius  deelt  dit  in  zijne  Kronijk  aldus 
mede:  fraterculi  minores  ab  Principe  in  circumferentia  loei,  ubi 
nunc  habitant,  sede  monasteriali  donati  fuere,  qui  locus  eodem 
tempore  post  ipsitis  aulam,  quae  modo  intersignio  oloris  aut 
cygni  est  nota,  pro  horto  atque  pomario  ejusdem  Principis  habi- 
tus fuit.  Volgens  Foppens  Historia  Episcopatus  Syluaeducensis 
blz.  304  werd  dit  klooster  in  1228,  doch  naar  anderen  meenen, 
eerst  in  1258  gebouwd;  werd  de  kerk  daarvan  in  1263  gesticht 
en  is  het  klooster  zelf  in  1355  uitgebreid.  1) 

Bij  den  geweldigen  brand,  die  in  1463  in  den  Bosch 
woedde,  werd  dit  klooster  in  de  asch  gelegd;  Lodewijk  van 
Bourbon  stelde  alstoen  deszelfs  kloosterlingen  door  aanzienlijke 
giften  in  staat  het  weder  op  te  bouwen,  wat  zij  door  een  op- 
schrift in  hun  klooster  vermeldden  2).  In  1566  werd  zoowel  dit 
klooster  als  deszelfs  kerk  door  de  Hervormingsgezinden  deerlijk 
gehavend  3),  doch  de  Begeering  der  stad  herstelde  die  gebouwen 
weder.  In  1628  schonk  dezelfde  Begeering  geld  tot  herstel  der 
kerk  van  dit  klooster,  welke  ten  gevolge  van  de  beschieting  dei- 
stad  door  Prins  Maurits  in  1601  veel  had  geleden.  Bij  het 
klooster  was  een  kerkhof,  dat  de  Geestelijkheid  der  stad  als  een 
terrein  beschouwde,  dat  buiten  het  wereldlijk  gezag  stond,  zoo- 
dat, toen  de  Begeering  der  stad  aldaar  misdadigers  had  doen 
gevangen  nemen,  die  daarop  gevlucht  waren,  omdat  zij  het  eene 
vrijplaats  achtten  te  zijn,  de  Bisschop  van  Luik  in  1366  een 
interdict  op  de  stad  legde;  het  werd  echter  het  volgend  ja  al- 
reeds geschorst  en  in  1371  door  den  Paus  vernietigd  4).  Dit 
kerkhof  schijnt  zich  te  hebben  uitgestrekt  tot  ongeveer  de  W.helft 
van  het  aan  de  Pensmarkt  gestaan  hebbend  huis  de  Vergulde 
Pantoffel,  want,  toen  dit  een  paar  jaar  geleden  afgebroken 
werd    om    daarmede  het  winkelmagazijn  de  Zon  te  vergrooten, 


1)  Men  zie  hierover  nog  Cuperinus  t.  a.  p.  blz.  35  en  van  Ouden- 
hoven blz.   117 

2)  Gramaye  Taxandria  blz.  8. 

3)  Prosp.  Cuypers  t.  a.  p,  blz.  395 

4)  Van  Heurn  Historie  I  blz.  325. 


—     188     — 

kwamen  uit  het  erf,  waarop  dat  huis  stond,  geraamten  te  voor- 
schijn. Dit  klooster  had  ook  een  tuin,  zooals  blijkt  uit  Prosp. 
Cuypers  t.  a.  p.  blz.  376,  daar  hij  aldaar  toch  vermeldt,  dat  van 
Bombergen  daarin  op  den  dag  van  zijn  vertrek  uit  den  Bosch, 
zijnde  11  April  1567,  zijne  hoplieden  en  voetknech ten  afdankte. 
Doordien  dit  klooster  en  zijne  kerk,  nadat  zij  in  1641 
door  den  Staat  verkocht  waren,  geheel  zijn  afgebroken,  is 
het  niet  meer  mogelijk  er  eene  topographische  beschrijving 
van  te  geven.  Uit  de  Bossche  Schepenakten  kan  die  ook  niet 
worden  opgemaakt.  Alleen  blijkt  daaruit,  dat  aan  het  begin 
der  Minderbroedersstraat  langs  de  Markt  eerst  een  hek.  genaamd 
de  Minderbroedersstappe  en  daarna  eene  poort  stond,  welke 
tot  dit  klooster  toegang  gaf;  aan  de  eene  zijde  van  dat  hek 
of  poort  bevond  zich  het  huis  het  Groot  Paradijs  en  aan  de 
andere  zijde  een  open  erf,  dat  toebehoorde  aan  de  Tafel  van 
den  H.  Geest  te  den  Bosch;  het  werd  door  deszelfs  meester 
en  rector  mr.  Goijart  Lombaerts  van  Enckevoirt  7  December 
1577  (Reg.  n°  245  f.  211)  verkocht  aan  Adam  Peterszn  van 
Gerwen,  die  daarop  het  huis  de  Gulden  Tralie  bouwde,  op 
welks  erf,  als  gezegd,  thans  voor  een  deel  het  winkelmagazijn 
de  Zon  staat.  Ging  men  door  gezegd  hek  of  poort  de  Minder- 
broedersstraat in  dan  kreeg  men  aan  zijne  rechterhand  eerst 
het  Minderbroeders  kerkhof  1),  vervolgens  het  Minderbroeders- 
klooster  en  daarna  de  Minderbroeders  kerk,  die  zich  uitstrekte 
langs  de  geheele  Noordzijde  van  de  Minderbroedersstraat  van 
af  den  Oostelijken  hoek  dier  straat  en  der  Doode  Nieuwstraat  tot 
aan  de  Snellestraat  en  langs  de  Oostzijde  van  laatstgenoemde 
straat  tot  aan  de  Abtsbrug;  immers  in  eene  Bossche  Schepen- 
akte  van  1648  (Reg.  n°  395  f.  257  vso)  wordt  vermeld,  dat  het 
huis  de  Roode  Haan,  nu  genummerd  Snellestraat  n°  52,  het- 
welke  aan  de  Westzijde  van  laatstbedoelde   straat  staat,  zich 


1)  Het  Minderbroedersklooster  verkocht  in  1625  (Reg.  n°  362  f.  18 
en  vlgd)  ledige  erven,  gelegen  achter  de  huizen  genaamd:  In  de  gulden 
(of  dobbele)  tralie,  In  den  gulden  pantolfel,  In  de  drie  vijzels  en  In  den 
Rozenkrans,  allen  staande  aan  de  Pensmarkt 


189 


bevond  eerst  tegenover  de  Minderbroederskerk  en  daarna  tegen- 
over den  Geweldiger,  over  welk  laatste  huis  later. 

De  Minderbroederskerk  had  tegen  over  liet  huis  St. 
Antonius,  dat  aan  de  Zuidzijde  der  Minderbroedersstraat  staat, 
(het  is  thans  genummerd  28  en  30)  een  zy delingen  inganck, 
ook  wel  genaamd  de  valvae  of  de  deuren  van  de  Minderbroe- 
derskerk. Toen  de  stad  den  Bosch  in  1629  aan  de  Staatschen 
was  overgegaan,  vervielen  zoowel  dit  klooster  als  zijne  kerk 
aan  den  Staat  der  Vereenigde  Nederlanden.  De  kerk  is  toen 
een  tijdlang  ten  gebruike  afgestaan  aan  de  Hoogcluitsche  ge- 
meente, welke  in  1630  te  den  Bosch  werd  opgericht  uit  Her- 
vormden, die  zich  toen  aldaar  van  uit  Gulikerland  en  Aken 
metterwoon  hadden  gevestigd  en  daartoe  een  eigen  predikant, 
Eotarius  genaamd,  hadden  medegebracht  1).  Deze  verzocht  aan 
den  Kerkeraad  der  Nederduitsch-Hervormde  gemeente  te  den 
Bosch  aldaar  als  Hoogduitsch  predikant  bevestigd  te  wTorden 
en  het  Avondmaal  te  mogen  toedienen,  doch  dit  verzoek  werd 
afgeslagen  2);  of  dit  de  reden  daarvan  was,  clan  wel  of  eene 
andere  reden  daartoe  bestond,  de  Hoogduitsche  gemeente  van 
den  Bosch  is  in  elk  geval  spoedig  daarna  te  niet  gegaan. 

Het  Minderbroedersklooster  en  zijne  kerk  zijn  den  31 
Augustus  1641  (Reg.  n°  384  f.  677)  door  Peter  Schuyl,  in  zijne 
hoedanigheid  van  rentmeester  der  geestelijke  goederen  binnen 
den  Bosch,  daartoe  geautoriseerd  door  den  Raad  van  State, 
op  zeer  voordeelige  voorwaarden,  die  zullen  worden  medege- 
deeld bij  de  beschrijving  van  het  Bossche  Predikheerenkloostei, 
verkocht  aan  Johan  Gans  en  Frans  Blom,  hieiyoren  reeds  ge- 
noemd. Het  Minderbroedersklooster  en  kerk  werden  daarbij 
aldus  omschreven  : 

de  Minderbroedershuysen 
als  te  wetene  : 

(Een  huys  inde  Karstraet;  dit  huis  maakte  geen  deel 
uit  van  het  klooster,  maar  was  eigendom  daarvan.) 

1)  Van  Heurn  Historie  II  p.  417  en  vlgd. 

2)  Akten    van    gezegden  Kerkeraad  van  9  Januari,  22  Mei,  17  Juli 
en  7  Augustus  1630. 


—     190     — 

Een  gedeelte  van  't  Minderbroedersclooster  mit  den  war- 
moeshoff,  bewoont  by  den  commis  Losecaet  ; 

Een  gedeelte  van  't  voorn.  Clooster,  bewoont  by  den 
geweldiger  over  't  garnisoen  van  den  Bosch  ; 

De  erven  van  't  Minderbroedersclooster  ende  kercke. 

Genoemde  koopers  stonden  van  die  door  hen  gekochte 
goederen  aan  de  gemeente  den  Bosch  het  Minderbroeders- 
kerkhof  of  wel  een  deel  daarvan  af  om  daarop  te  bouwen  een 
wachthuis  of  corps  de  garde  voor  de  ruiterij  in  de  plaats  van 
het  vroegere,  dat  na  1629  in  een  deel  van  het  Minderbroeders- 
klooster  zelf  was  gevestigd  geweest  1).  De  Eegering  van  die 
stad  heeft  daarop  28  September  1643  (Reg.  n°  387  f.  568)  met 
dé  eigenaars  van  de  aan  de  Pensmarkt  staande  huizen  de  Galden 
Tralie,  de  Gulden  Ketting,  de  vergulde  Pantoffel  (welke  drie 
huizen  thans  het  winkelmagazijn  de  Zon  uitmaken)  en  de 
Drie  Vijzels  (thans  de  bakkerij  van  Van  de  Well,)  eene  over- 
eenkomst gesloten  over  hunne  wederzij dsche  rechten  en  ver- 
plichtingen als  eigenaars  van  hunne  aan  elkander  grenzende 
erven,  waarna  zij  aldaar  het  corps  de  garde  met  stalling  bouwde. 
In  lateren  tijd  geraakte  blijkens  van  Heurn  Histo7ie  II  p.  521 
dit  wachthuis  als  zoodanig  in  onbruik  en  werd  een  deel  daar- 
van bestemd  tot  een  winkel,  waarin  rouwmantels  en  bedden 
verhuurd  werden  :  het  kreeg  toen  den  naam 

a.     Het  Mantel  huis. 

(Minderbroedersstraat   nos.  3,  5  en  7). 

Waarschijnlijk  om  dit  huis  als  mantelhais  voordeelig 
te  kunnen  verhuren  bepaalde  de  Regeering  van  den  Bosch  den 
28  Juni  1692,  dat  uitsluitend  in  dat  huis  mochten  worden  ver- 
huurd de  rouwmantels  en  de  lamfers,  die  men  oudtijds  in  den 
Bosch  om  en  aan  deed  als  men  een  lijk  grafwaarts  vergezelde, 
hetgeen  steeds  te  voet  geschiedde  tot  het  jaar  1860,  als  wan- 
neer  in    de    kom    van    de    stad  den  Bosch   geene  lijken  meer 


1)     Van  lieurn  Historie  II  blz.  520. 


—     191     - 

mochten    worden    begraven  maar  dit  in  het  vervolg  te  Orthen 
in  het  aldaar  nieuw  aangelegd  kerkhof  moest  geschieden. 

Aan  zes  personen  verleende  de  Regeering  der  stad  dit 
octrooi,  waaruit  blijkt,  dat  zes  lieden  het  Mantelhuis  exploi- 
teerden. 

Den  4  October  1709  (Reg.  n0  521  f.  445)  verkocht  de 
stad  den  Bosch  dit  huis  aan  Hendrick  Becla,  Hendrick  Oppers, 
Thomas  Hurkens,  Willem  Comprez,  Ida  van  Beugen  wed.  de 
Groot  en  Anna  Maria  van  Keulen,  allen  wonende  in  den  Bosch, 
bij  eene  akte,  waarin  het  werd  omschreven  als  volgt :  eene 
huysinge,  genaamt  het  Mantelhuys,  mitsgaders  een  corps  de 
guarde  offte  de  stadsstallinge,  staande  aan  cle  Minderbroeders- 
straat tusschen  het  huis,  genaamd  de  Geleerde  man,  van  den 
heer  de  Groulart,  ex  uno  en  het  huis  de  Vergulde  Tralie 
Marktwaarts  ex  alio  en  zich  achterwaarts  uitstrekkende  tot 
aan  het  huis  Liefkenshoek  1) 

De  verkoop  van  het  Mantelhuis  aan  particulieren  zal 
denkelijk  ten  gevolge  hebben  gehad,  dat  derden  vermeenden 
aan  het  daaraan  in  1692  verleend  octrooi  niet  meer  gehouden 
te  zijn  ;  immers  de  Kegeering  der  stad  achtte  zich  genoodzaakt 
23  December  1772  ten  behoeve  van  het  Mantelhuis,  dat  toen  het 
Stads  Mantelhuis  genaamd  werd,  cle  volgende  publicatie  uit  te 
vaardigen:  Mijn  heeren  den  Hoogschout,  mitsgaders  Schepenen, 
Gezworens  en  Raaden  der  Hoofdstadt  's  Hertogenbosch  voor- 
gekomen zijnde,  dat  deze  en  geene  baatzuchtige  Personen  zig 
niet  ontzien  by  voorkomende  begraaffenissen  rouwmantels  zo 
binnen  als  buiten  deze  stadt  te  verhuuren  en  van  zodanige  on- 
gequalificeerde  te  huuren  tot  groot  nadeelen  dergeenen,  welke, 
als  geinteresseerdens  in  het  Mantelhuis  binnen  deze  stadt  in  de 
Minnebroersstraat,  daartoe  alleen  privativelijk  geregtigd  zijn  ; 
niettegenstaande  daartegens  bereids  by  Publicatie  van  den  28 
Juni  1692  is  voorzien:  Zo  is 't,  dat  mijn  heeren  de  Hoogschout, 
mitsgaders  Schepenen,  Gezworens  en  Raaden  voorsz.,  by  Am- 
pliatie    en    Renovatie    van    gemelde   Publicatie,    by   deze   elk 

1)     Is  thans  het  hotel  het  Groenhuis. 


192 


en  eenen  ieder  wel  expresselijk  op  nieuw  interdiceren  eenige 
rouwmantels  binnen  dese  stadt  of  buiten  dezelve  gebruikt  wer- 
dencle,  te  leveren  of  te  verhuuren,  nog  ook  die  by  zodanige 
ongequalificeerde  te  haaien  of  te  huuren  dan  alleen  in  het 
Mantelhuis  in  de  Minnebroersstraat  alhier  op  eene  boete  van 
fl  12,  telken  reize  te  verbeuren  by  dengeenen,  die  bevonden 
zal  worden  des  contrarie  te  hebben  gedaan,  waarvan  een 
derde  part  zal  zijn  voor  den  Heere  Officier,  een  derde  voor 
den  aanbrenger  en  het  overige  een  derde  ten  behoeve  van 
het  Burger  weeshuis  alhier  en  daarenboven  op  de  verbeurte 
van  de  door  de  ongequalificeerde  geleverde  of  verhuurde  rouw- 
mantels ten  behoeve  der  geïnteresseerden s  in  het  voorsz.  Man- 
telhuis. 

In  den  loop  der  19e  eeuw  had  dit  octrooi  blijkbaar  zijne 
verbindende  kracht  verloren,  daar  men  toen  in  den  Bosch  ook 
nog  een  mantelhuis  had  op  het  St.  Janskerkhof  en  een  tegen- 
over de  St.  Jacobsstraat.  Al  deze  mantelhuizen  verdwenen  als 
zoodanig  voor  goed  van  het  wereldtooneel  toen  op  1  Januari 
1860  het  stedelijk  kerkhof  te  Orthen  in  gebruik  werd  gesteld 
en  daarmede  in  den  Bosch  ophield  het  gebruik,  dat  men  de 
lijken  van  zijne  magen  of  vrienden  te  voet  grafwaarts  ver- 
gezelde 1). 

Het  octrooi,  door  de  stedelijke  regeering  van  den  Bosch 
aan  het  Mantelhuis  in  de  Minderbroedersstraat  verleend,  zal 
ten  gevolge  hebben  gehad,  dat  het  een  groot  kapitaal  verte- 
genwoordigde en  dat  alzoo  één  persoon  het  niet  alleen  kon 
bezitten  maar  dat  met  meer  anderen  moest  doen.  Zoo  laat  het 
zich  verklaren,  dat  Johannes  Oppers,  woonachtig  te  Boxmeer, 
11  Juni  1731  (Reg.  n°  555  f.  303  vso)  Vs  in  Ve  in  het  Man- 
telhuis verkocht  aan  Maria  Anna  Oppers,  huisvrouw  van 
den  majoor  Johan  Ernst  Sloot ;  dat  bij  Schepen  akte  van 
17  April  1750  Jan  Louis  Verster,  oud-schepen  en  raad  van  den 
Bosch,  Vö  kocht  in  een  huizing  en  pakhuis  in  de  Minderbroe- 
dersstraat, genaamd  het  Mantelhuis,  met  Ve  van  de  daarin  zich 

1)  Taxandria  IV  p.  95. 


—      193     — 

bevindende  bedden,  dekens,  rouwmantels  en  sluiers,  tot  dat 
huis  behoorende,  terwijl  hij  bij  opvolgende  akten  van  dat  jaar 
nog  daarin  kocht  Vs  van  Vg  en  Vz  in  Ve,  te  zamen  alzoo  V3 : 

dat  bij  schepenakte  van  9  April  1756  de  curator  over  den 
boedel  van  Joanna  van  Rosmalen  weduwe  van  Willem  Copier 
aan  Nicolaas  Pels,  burger  van  den  Bosch,  verkocht  Ve  in  het 
Mantelhuis,  alsmede  Ve  in  den  volgenden  inventaris  daarvan  : 
254  rouwmantels,  10  slepers,  20  lamfers,  105  bedden,  117  pelu- 
wen, 12  kussens,  alsmede  48  bedden  en  veeren  op  zolder; 

dat  bij  schepenakte  van  8  October  1757  Maria  Elisabeth 
Hornkens  verkocht  Ve  in  het  Mantelhuis  met  inhoud,  haar  aan- 
gekomen van  hare  ouders,  aan  Hendrik  van  Beugen,  koop- 
man te  den  Bosch  en  dat  bij  akte  van  13  Juli  1758  Pieter 
de  Groot,  timmerman  te  den  Bosch,  daarin  Vis  verkocht  aan 
Theodorus  de  Groot,  die  daarin  reeds  Vis  had ; 

dat  bij  schepenakte  van  17  December  1759  Abraham 
Verster,  drossaard  der  heerlijkheid  St.  Michiels-Gestel,  Jaspar 
Verster,  notaris  en  procureur  te  den  Bosch  1),  mr.  Philip 
Reinhard  Vitrarius,  griffier  van  het  Kwartier  en  secretaris  der 
Vrijheid  Oisterwijk,  als  man  van  Henrietta  Geertruy  Verster, 
Pieter  Francais  Verster,  kapitein  2)  en  Daniël  Bosch,  luitenant, 
als  man  van  Johanna  Gijsberta  Verster,  aan  Johannes  van 
Hanswijk,  oud- schepen  en  raad  van  den  Bosch,  verkochten  Vs 
in  het  Mantelhuis  met  inhoud,  hun  aangekomen  uit  de  nalaten- 
schap van  hunnen  respectieven  vader  en  schoonvader  Jan  Louis 
Verster  (den  man  van  Catharina  Gast) ;  alsmede  dat  bij  schepen- 
akte van  den  Bosch  van  21  Augustus  1802  mr.  Anthony  van 
Hanswijk,  hoog-  en  laagschout  der  stad  en  Meierij  van  den 
Bosch  en  zijn  broeder  mr.  Nicolaas  Johannes  van  Hanswijk, 
woonachtig  te  Amsterdam,  beiden  in  hunne  hoedanigheid  van 
executeurs-testamentair   der  nalatenschap  van  Johanna  Maria 


4)  Hij  was  geboren  te  den  Bosch  22  December  1720  en  huwde  te 
St.  Michiels-Gestel  1  September  1743  Catharina  Digues  de  la  Motte. 

2)  Hij  werd  geboren  25  September  1722  en  huwde  met  Cornelia 
Philippina  de  Bruyn,  waardoor  hij  de  stamvader  werd  van  den  Eindho- 
venschen  en  Amsterdamschen  tak  der  Versters. 

13 


—     194     — 

Catharina  van  Hijssel,  weduwe  van  Johannes  van  Hanswijk 
voornoemd,  2/s  in  bet  Mantelhuis,  en  de  daarin  aanwezige 
mantels,  sluiers,  bedden  en  dekens,  verkochten  aan  Willem  van 
Elten  en  Hendrik  Verhulst,  wonende  in  den  Bosch. 

b.    Het  Geweldiger  of  de  Gans. 

Zoodra  waren  niet  mr.  Johan  Gans  en  Frans  Blom  eige- 
naars geworden  van  het  Minderbroedersklooster  en  kerk  of  zij 
braken  die  gebouwen  geheel  af  op  een  gebouw  na,  dat  in  de 
Doode  Nieuwstraat  stond.  In  eene  Bossche  schepenakte  van 
1642  (Keg.  n°  423  f.  272)  wordt  dan  ook  reeds  gezegd,  dat 
het  huis  de  Paushoed  stond  in  de  Minderbroedersstraat  tegen- 
over de  ledige  plaats,  daar  de  Minderbroeder sherk  placht  te 
staan.  Over  het  erf  van  die  kerk  trokken  zij  de  Karrestraat, 
die  aanvankelijk  heette  de  Schrijnwerkersstraat,  door  tot  aan 
de  Minderbroedersstraat ;  deze  nieuwe  straat  werd  eerst  de 
Nieuwe  Karrestraat  of  de  Nieuwe  Minderbroedersstraat  ge- 
naamd 1)  en  heet  thans  de  Doode  Nieuwstraat.  Op  de  erven 
van  het  door  hen  gesloopte  klooster  en  kerk  bouwden  zij  ver- 
scheidene woningen  en  een  magazijn,  dat  zij  aan  den  Kaad 
van  State  verhuurden.  Welke  de  huizen  waren,  die  zij  bouwden, 
kan  men  zien  uit  de  akte  van  13  Juni  1653  (Reg.  n°  538), 
waarbij  zij  die  huizen  en  dat  magazijn  verdeelden ;  zij  waren : 

1°  het  huis,  staande  in  de  Minderbroedersstraat  naast 
de  ruyters  corps  de  garde,  waarin  Jan  Lodewijcx  woont ; 

2°    het  huis  daar  naast ; 

3°  het  huis  daar  naast,  waarin  de  Voorlezer  van  cle 
Fransche  kerk  woont ; 

4°    het  huis  daar  naast ; 

5°  het  huis  daar  naast,  staande  aan  den  hoek  der 
Minderbroedersstraat  en  de  nieuwe  straat; 

6°    het  huis  daar  achter  in  de  nieuwe  straat ; 

7°     het  huis  daar  naast ; 


1)    Van  Heurn  Historie  III  p.  408. 


—     195     - 

80    het  huis  daar  naast ; 

9°  het  huis  daar  naast,  waarin  meester  Hans  de  speel- 
man woont ; 

10e  de  stal,  staande  tussehen  laatstgezegd  huis  en  den 
stal  van  Jos.  Pieck  van  Tienhoven  en  zijnde  in  huur  bij  An- 
thonij  van  Brouanen  l) ; 

aan  de  overzijde  der  nieuwe  straat : 

11°  het  magazijn,  dat  de  Raad  van  State  in  huur 
heeft  2) ; 

12°    het  huis  daar  naast ; 

13°    het  huis  daar  naast ; 

14°    het  huis  daar  naast ; 

15°  het  huis,  staande  op  den  hoek  van  de  nieuwe 
straat  en  de  Minderbroedersstraat; 

16°    het  huis  daar  naast ; 

17°    het  huis  daar  naast; 

18°    het  huis  daar  naast ; 

19°  het  huis  met  de  poort  en  den  gang,  daar  de 
mutsenmaker  in  woont ; 

20°  het  huis,  daar  de  Geweldiger  Jacques  de  Lange 
in  woont ; 

21°  het  huis,  dat  de  pensionaris  van  Berensteyn  in 
huur  heeft  3). 

Zooals  uit  vorenstaande  omschrijving  valt  op  te  maken 
omvatte  het  Geweldiger  het  geheele  blok  huizen  en  erven  dat 


1)  Deze  stal  en  de  sub  5—9  vermelde  huizen  waren  het  eenige 
wat  van  het  Minderbroedersklooster  was  overgebleven;  zij  werden  in  1708 
(Reg.  no.  521  f.  117  en  118)  wegens  wanbetaling  van  belasting  in  zes  koopen 
gerechtelijk  verkocht  en  toen  omschreven  als:  het  vervallene  magasijn  ofte 
stallingen,  gestaen  aan  de  Minderbroedersstraat  neffens  de  voors.  Minder- 
broedersstraat ex  uno  en  het  erf  van  Dirck  Ruysch  ex  alio,  strekkende 
voor  van  de  Nieuwstraat  tot  op  huysen  erve,  toebehoorende  den  heer  van 
Wassenberg;  zij  waren  in  1710  zoo  bouwvallig,  dat  de  Regeering  der 
stad  aan  zijne  eigenaren  gelastte  ze  af  te  breken ;  op  het  erf  daarvan 
zijn  toen  een  pakhuis  (thans  genummerd  Doode  Nieuwstraat  21  en  23) 
en  huizen   gezet  (van  Heurn  Historie  III  blz.  408). 

2)  Dit  magazijn,  dat  nog  altijd  bestaat,  heeft  in  den  gevel  het 
jaartal  1644  en  is  thans  genummerd  Doode  Nieuwstraat  12. 

3)  Dit  huis  is  thans  genummerd  Kruisstraat  1. 


196 


thans  zich  bevindt  tusschen  het  huis  hoek  Minderbroedersstraat 
en  Snellestraat,  het  huis  Kruisstraat  n°  1  en  de  Doode  Nieuwe- 
straat, voor  zooverre  die  zich  uitstrekt  van  af  laatstgezegd 
magazijn  tot  aan  de  Karrestraat 

Het  Geweldiger  was  de  militaire  gevangenis  van  den  Bosch 
en  bestond  uit  kamers,  waarin  de  gevangenen  militairen  opge** 
sloten  werden,  eene  galerij  en  de  woning  van  den  geweldigen 
provoost  of  geweldiger.  Mr.  Johan  Gans  en  Frans  Blom  verhuur- 
den het  Geweldiger  aan  denRaad  van  State,  totdat  deze  daartoe 
in  1682  bestemde  het  gewezen  Kruisbroedersklooster.  Het  Ge- 
weldiger in  de  Snellestraat  werd  daarop  eene  herberg,  die  waar- 
schijnlijk naar  zijnen  vroeger  medeeigenaar  mr.  Johan  Gans 
den  naam  kreeg  van  de  Gans,  ook  wel  van  de  Witte  Gans.  In 
die  herberg  had  in  1694  een  Israëlietisch  huwelijk  plaats,  dat 
men  merkwaardig  genoeg  vond  om  in  de  oude  Bossche  kronijk, 
die  nog  maar  alleen  in  handschrift  bestaat,  te  vermelden,  wat 
daarin  geschiedde  als  volgt :  „den  13  May  1694  is  hier  eene 
Jode  genaemt  Isacq  Worms,  met  een  Jodinne  van  Rees  onder 
den  blauwen  hemel  in  de  Gans  (ofte  int  Minderbroedersclooster 
eertijds)  met  veele  van  haere  figuren  ende  solemnityten  ge- 
trouwt;  daer  waeren  ter  bruyloft  seven  en  vijftich  soo  Joden 
als  Jodinnen!"  Over  dit  huwelijk  houden  de  oude  Bossche 
ondertrouw-  en  trouwregisters  niets  in,  zoo  dat  het  wel  geene 
wettelijke  kracht  zal  hebben  gehad. 

De  herberg  de  Gans  was  bij  de  Bossche  schepenakte  van 
2  Maart  1684  (Reg.  n°  502  f.  124  vso),  waarbij  tusschen  de 
toen  daarop  gerechtigden  eerrige  panclei],  die  in  de  plaats  van 
het  Minderbroedersklooster  en  kerk  gekomen  waren,  verdeeld 
werden,  toegescheiden  aan:  Cornelis  Gans,  ridder-baronet,  heer 
van  Nuland,  Bommenede  en  Blois ;  Diederick  Ruysch,  commis- 
saris van  de  monsteringen  en  raad  van  den  Bosch,  als  ge- 
huwd met  Leonora  Wylde,  universeele  erfgename  van  hare 
moeizegster  Henrietta  Maria  Blom,  de  dochter  van  Nicolaas 
en  Elisabeth  Wylde;  Johan  Henrick  van  Gooien,  luitenant  der 
cavalerie    en   schepen  van   den  Bosch,  als  man  van  Catharina 


—     197     — 

Groenhooft,  dochter  van  Adriaen,  auditeur-militair  te  den  Bosch 
en  Anna  Blom  l)  en  Henry  Graham,  luitenant-kolonel,  als  we- 
duwnaar en  erfgenaam  van  Maria  Groeuhooft,  dochter  alsvoren; 
dat  huis  werd  daarbij  omschreven  als :  eene  hnyssinge  ende 
ledige  erve,  gestaen  in  de  Snelstraet,  genaemt  het  Geweldige 
huys  met  de  galderye  daernevens  en  de  cameren,  eertijts  ge- 
bruyckt  by  de  gevangenen,  streckende  voor  van  de  straet  en  de 
Diese  tot  aen  den  scheytsmuur  van  het  Minnebroeder smag azijn 
ende  de  soldatencamer .  In  1689  had  Cornelis  Gans  voornoemd, 
als  wanneer  hij  president-schepen  van  den  Bosch  was,  dat 
huis  met  toebehooren  aan  de  Regeering  dier  stad  voor  cavalerie- 
stal  aangeboden,  mits  zij  dat  daartoe  inrichtte  en  hem  behulpzaam 
was  om  daarvoor  huur  van  het  Rijk  te  bekomen ;  de  Regeering 
der  stad  nam  dit  aanbod  aan,  doch  verder  kwam  van  deze 
zaak  niets,  omdat  het  bij  nader  inzien  bleek,  dat  niet  alle 
paarden  van  het  Bossche  garnizoen  er  in  gestald  konden  worden. 
(Van  Heurn  Historie  III  p.  310.) 

Genoemde  Diederick  Ruysch  als  weduwnaar  en  erfgenaam 
van  Leonora  Wylde,  voor  de  eene  V2  en  Egidia  Adriana  van 
Schoonhoven  als  weduwe  en  erfgename  van  Henry  Graham 
voornoemd  en  de  uitvoerder  van  den  uitersten  wil  van  Johan 
Henrick  van  Gooien  voorzegd  voor  de  andere  V2,  verkochten  4 
Juli  1698  (Reg.  n°  511  f.  103)  gezegd  huis,  dat  nu  geheeten  werd 
de  Gans,  aan  Adriaan  Molengraeff,  woonachtig  te  den  Bosch; 
het  werd  toen  omschreven  als :  eene  schoone  ende  welgelege 
huyssinge,  erve,  stallinge,  eertijts  geweest  zijnde  't  Geweldigde 
huys  ende  alsnu  de  Gans,  en  de  cooper  in  huere  ende  gebruyck 
is  hebbende,  gestaen  ende  gelegen  achter  de  Minnebroeders 
tusschen  huys  ende  erve  van  mevrouwe  verkooperse  ex  uno 
en  de  heere  eerstgenoemde  vercoopere,  bewoont  ende  gebruyckt 
by  den  heere  Convoymeester  Caros,  ex  alio,  strekkende  voor 
van  de  straet  achterwaerts  tot  aent  Minderbroedersmagazijn, 
toecomende  den  Heere  van  Nulant.  Uit  gezegde  omschrijving 
blijkt,  dat  het  Geweldiger  toen  al  reeds  geheel  verbouwd  was 

1)    Zij  stierf  in  1665. 


—     198     — 

en  dat  het  verkochte  enkel  en  alleen  bestond  uit  het  huis,  ge- 
nummerd Snellestraat  51  en  49. 

Van  genoemden  Molegraeff  werd  de  Gans  geërfd  door 
diens  weduwe  Geertrudis  Meex  in  vruchtgebruik  en  hunne 
kinderen  en  kleinkinderen  in  eigendom ;  zij  verkochten  dat 
huis  4  October  1714  (Reg.  n°  531  f.  234)  aan  Augustinus  van 
Eijckevorsel,  koopman  in  wijnen  te  den  Bosch  ;  het  werd  nu 
gezegd  te  zijn  :  „een  schoon  en  welgelegen  huys,  erve,  stal^ 
staende  achter  de  Minnebroeders,  huys  en  erve  van  Willem 
Vregge  c.  s,  ex  uno,  de  loopende  Diese  en  d'erve  Heer  Diderick 
Ruysch,  ex  alio,  strekkende  metten  eenen  eynde  van  de  voors 
Minnebroedersstraet  tot  aan  het  Minnebroedersmagasijn  metten 
anderen  eynde,  nu  tot  wooninghen  geapproprieert  de  voorn, 
huysinghe  genaemt  de  herberge  de  Gans. 

Genoemde  van  Eijckevorsel  was  de  zoon  van  Johan 
van  Eijckevorsel,  meel.  doctor  te  den  Bosch,  den  eersten  van 
zijn  geslacht,  die  zich  in  den  Bosch  metterwoon  vestigde,  en 
Catharina  Lemnius  1) ;  zijne  vrouw  was  Maria  Adriana  van 
Kessel,  dochter  van  Anthony  2)  en  Isabella  van  Boxel,  (weduwe 
van  den  advocaat  mr.  Philippe  van  den  Berghe).  Van  hem 
erfde  de  Gans  zijn  zoon  Joan  van  Eijckevorsel,  ook  koopman 
in  wijnen  te  den  Bosch,  die  gehuwd  was  met  Jacoba  Ermers, 
(dochter  van  Thieleman  en  Allegonclis  van  Lier,  cle  eigenares 
van  het  goed  de  Wamberg  onder  Berlicum,  geboren  te  den 
Bosch  8  Augustus  1686  uit  het  huwelijk  van  Willem  van  Lier, 
koopman  te  den  Bosch,  met  Jacoba  van  den  Ancker,  cle  dochter 
van  Theodorus,  meel.  doctor  en  Maria  Gast). 


4)  Johannes  Lemnius  als  man  van  Ariaantje  van  Vechel,  dochter 
van  Felix  Adriaanszn  en  Jenneken  van  der  Donck,  en  Johannes  van  Empel 
als  man  van  Antonetta  van  Vechel,  dochter  alsvoren,  verkoopen  18  Augus- 
tus 1700  (Reg.  n°  513  f.  348)  het  huis  St.  Joris  in  de  St.  Antoniestraat 
te  den  Bosch. 

2)  Hij  was  de  zoon  van  Andries  van  Kessel  en  Catharina  de  Bruyn 
gezegd  van  Aalst,  welke  echtelieden  begraven  liggen  in  de  Protestantsche 
kerk  te  Vught  onder  eene  grafzerk,  waarop  het  wapen  van  van  Kessel 
(het  ruitenkruisj  uitgebeiteld  is;  zij  hadden  behalve  Anthony  nog  een  zoon 
dr.  Theodorus  van  Kessel,  binnnenburgemeester  van  Antwerpen,  wiens 
afstammelingen  in  de  Zuidelijke  Nederlandeninden  adelstand  erkend  werden. 


—     199     — 

Over  den  wijnhandel,  die  ten  tijde  van  de  beide  laatst- 
genoemde eigenaren  van  de  Gans  in  den  Bosch  gedreven  werd, 
schreef  van  Heurn  in  zijne  Beschrijving  het  volgende :  „de 
wijnhandel  is  te  den  Bosch  een  oude  neeringe,  die  zederdhet 
begin  van  de  zestiende  eeuw  en  zelfs  vroeger  aldaar  in  weezen 
was  ;  stadsrekeningen  van  die  tyden  strekken  er  ten  bewyze 
van :  ik  vinde  echter  daarin  niets  als  van  Rijnsche  wynen 
gemeld  ;  of  er  andere  soorten  toen  in  gebruik  waren,  vind  ik 
niet  aangeteekend  ;  my  is  als  eene  vaste  waarheid  verzekerd, 
dat  er  [thans  jaarlijks  meer  als  3000  oxhoofden  wijns  binnen 
de  stad  gebragt  worden,  van  welken  omtrent  twee  derden  naar 
het  Land  van  Luik,  de  Meyerye  en  naar  elders  uitgevoerd 
worden,  zo  dat  er  omtrent  1000  oxhoofden  binnen  de  stad 
verteerd  worden;  het  getal  der  wijnkopers  binnen  de  stad  be- 
draagt thans  zo  als  ik  ten  komtoire  van  den  pachter  van  den 
wijnexcijns  vernoomen  heb,  het  getal  van  26  ;  onder  deezen 
zijn  er  eenigen,  die  ook  in  gedisteleerde  wateren  handelen, 
behalve  nog  27,  die  in  het  klein  die  wateren  verkoopen. 

Augustinus  Tilmanus  van  Rijckevorsel,  die  van  zijnen 
vader,  Joan  van  Ryckevorsel  laatstgenoemd,  het  huis  de  Gans 
erfde,  was  evenals  zijn  broeder  Thomas  Coruelis  ook  koopman 
in  wijnen ;  samen  zetten  zij  de  wijnzaak  huns  vaders  voort 
onder  de  firma  Johan  van  Ryckevorsel  en  Zn. 

Augustinus  Tilmanus  v.  R.,  die  in  het  huis  de  Gans 
bleef  wonen,  huwde  1°  met,  zooals  wij  op  blz.  184  reeds  zagen, 
Maria  Barbara  van  Leempoel,  dochter  van  Johannes  Frederik 
en  Maria  Louisa  de  Montfort ;  2°  met  Theresia  van  Meeuwen, 
dochter  van  Johannes  en  Johanna  Maria  de  Pottere,  ook  wel 
Potters  genaamd ;  uit  dezen  tweeden  echt  werd  geboren  Johanna 
Cornelia  van  Rijckevorsel,  die  het  huis  de  Gans  van  haren 
vader  erfde  en  het  ten  huwelijk  bracht  aan  haren  man  mr. 
Joannes  Benedictus  Hyacinthus  van  de  Mortel,  president  van 
het  Gerechtshof  van  Noordbrabant  en  lid  van  cle  Tweede  Kamer 
der  Staten  Generaal ;  van  hem  erfde  het  hun  zoon  Joannes 
Benedictus    Augustinus    van   de    Mortel,    wethouder   van    den 


—     200     — 

Bosch,  die  dit  huis  naliet  aan  zijne,  uit  zijn  huwelijk  met 
Jonkvr.  Eosa  van  Meeuwen  geboren  dochter  Joanna  van  de 
Mortel,  echtgenoote  van  Eudolph  de  Quay,  kapitein  der  Infanterie. 

Bij  de  op  blz.  196  vermelde  schepenakte  van  1684  werd 
het  magazijn,  waarvan  op  blz.  195  reeds  de  rede  was,  toebe- 
deeld aan  voornoemden  Cornelis  Gans;  het  werd  daarin  genoemd : 
het  Minderbroedersmagazijn,  met  het  koetshuys  daer  annex, 
voor  desen  gebruyckt  by  den  heer  Pieck,  soo  als  int  viercant 
in  sijn  mueren  is  gestaen  ende  gelegen  in  de  Nieuive  Minder- 
broeder 'sstraet,  met  seekere  camer,  genaemt  de  soldatencamer, 
soo  als  die  achter  H  voors.  magazijn  ten  westen  in  syne  mue- 
ren   is  nytspringende  met  den  kelder  daeronder  liggende. 

Gezegd  magazijn  en  koetshuis  bestaan  nog  altijd. 

c.    Het  huis  der  ouders  van  den  Bosschen  Schilder 
Theodore  van  Tulden  ï). 

(Nos.  28  en  30). 

Dit  huis  stond  aan  de  Zuidzijde  der  Minderbroedersstraat 
en  was  genaamd  St.  Antonius.  Heylwich,  dochter  van  wijlen 
Dirck  van  Meurs  en  weduwe  van  den  lakenkooper  Jacob 
Gerardszoon  van  Tulden,  deed  14  Augustus  1630,  als  wanneer 
zij  te  Oirschot  woonde  2),  van  den  tocht  van  dit  huis,  dat  toen 
gezegd  werd  te  staan  tegenover  den  sydelingen  inganck  van  de 
kercke  der  Minderbroeren  tusschen  het  huis  van  Gerard,  den 
zoon  van  genoemden  Dirck  van  Meurs,  zilversmid  3),  ex  uno 

en  dat  van ex  alio,  en  te  strekken  achterwaarts  tot  aan  het 

erf  van  het  huis  het  Gulden  Hoofd,  zijnde  het  door  haar 
geërfd  van  haren  vader,  —  afstand  ten  behoeve  harer  kinderen, 
welke  waren  Theodore,  Arnoult,  Geraert,  Frangois,  Jan,  Anneken, 
Peter  en  Hendrick,  waarna  Dirck  van  Tulden  Gerardszoon  en 


1)  Geboren  te  den  Bosch  in  1607  (Taxandria  VII  p.  211). 

2)  Haar  man  is  aldaar  gestorven  (Taxandria  VII  p.  212). 

3)  Dit    was   het    huis   genaamd  de  Paushoed  genummerd  32,  dat 
stond  naast  de  Dieze,  waarboven  thans  ook  een  huis  staat. 


—     201     — 

Gerard  Dirckszoon  van  Meurs,  als  voogden  over  de  genoemde 
kinderen  van  Jacob  van  Tulden  en  Heylwich  van  Meurs,  dit 
huis  op  gemelden  datum  (Reg.  n°  371  f.  71)  verkochten  aan 
den  zilversmid  Aerd  Janszn  van  Meurs,  den  echtgenoot  van 
Emerentiana  Snelle. 

De  vader  van  genoemden  Jacob  van  Tulden,  mr.  Gerard 
van  Tulden,  was  rentmeester  van  den  Bosch  1)  en  had  van 
zijne  vrouw  Anna  van  Arckel  Jacobsdr.,  behalve  Jacob,  deze 
kinderen  :  mr.  Henrick  en  mr.  Frans,  priesters ;  Dirck ;  Pieter 
en  Lamberta.  Laatstgenoemde  machtigde  in  1641  voor  sche- 
penen van  Oirschot  hare  nicht,  Anneken  van  Tulden  voor- 
noemd, om  uit  de  Minderbroederskerk  in  den  Bosch,  die,  naar 
zij  vernomen  had,  zoude  worden  afgebroken,  te  doen  halen  de 
grafzerk,  waaronder  hare  ouders  in  die  kerk  begraven  lagen  2). 


i)     Zijn  vader  was  Dierck  van  Tulden,  zoon  van  Henrick. 
2)    Taxandria  VII  p.  210. 


HOOFDSTUK   VI. 

De   Postelstraat. 

Deze  straat  ontleent  haren  naam  aan  het  Refugiehuis 
der  Abdij  van  Postel,  dat  oudtijds  aan  deze  straat  stond.  Men 
kwam  van  de  Kruisstraat  in  die  straat  over  de  op  blz.  166 
reeds  genoemde  Abtsburg.  Aan  die  brug  was  langs  de  Postel- 
straat, gedeeltelijk  boven  de  Dieze,  gebouwd  het  huis,  genaamd 

a.    De  Meebaal  of  In  Londen. 

(Nos  66  en  68). 

dat  voor  het  overige  stond  op  het  erf,  dat  aan  de  Abdij 
van  den  H.  Trudo  der  orde  van  den  H.  Benedictus  te  St,  Truijen 
had  toebehoord.  Heer  Arncl  van  Beringen,  abt,  Godefridus 
de  Castro,  keldermeester  en  Jan  Galpout,  kapelaan  van  die 
Abdij,  convent  of  klooster,  had  van  dit  erf  een  stuk  met  de 
daarop  staande  gebouwen,  hetwelk  gelegen  was  tusschen  het 
erf,  clat  de  op  blz.  166  genoemde  Henrick  van  Uden  en  dat, 
hetwelk  Jan  Berewout  Gerardszoon  van  gezegde  Abdijheeren 
gekocht  had,  verkocht  aan  Jan  van  den  Yevelair  Wouterszoon ; 
diens  weduwe  Aleid  verkocht  29  October  1512  (Eeg.  n3  108 
f.  211  vso)  een  gedeelte  van  clat  stuk  erf,  hetwelk  alsnu  gezegd 
werd  te  zijn  huis,  erf,  plaats  en  achterhuis,  staande  tusschen 
het  huis  van  Nicolaus  van  Delft  ex  uno  en  dat  van  Lambert 
Millinck  ex  alio  en  zich  achterwaarts  uitstrekkende  tot  aan 
de  Dieze,  aan  Mathijs,  den  zoon  van  Michiel  Henrickszoon.  Van 
dezen  zal  dat  huis  met  toebehooren  gekomen  zijn  aan  Jan 
Baliart,  want  hij  verkocht  het  aan  Lambert  Millinck,  zoon  van 


—     203     — 

Lambert.  Van  dezen  erfde  het  diens  zoon  Lambert  Millinck  1), 
die  het  16  Februari  1528,  als  wanneer  het  gezegd  werd  te 
zijn  :  „huis,  erf,  plaats  en  achterhuis,  staande  en  gelegen  achter 
„de  Minderbroeders  in  de  Postelstraat  tusschen  het  huis  van 
„Nicolaus  van  Delft  ex  uno  en  dat  van  Martinus  de  Oliesla- 
„ger  ex  alio  en  zich  achterwaarts  uitstrekkende  tot  aan  de 
»Ulenborchstraat,  met  zijne  gebouwen,  genaamd  screynwerck" 
verkocht  2)  aan  Jan  van  Kessel,  schout  te  Boxtel  3).  Lambert 
Millinck,  heer  van  Waalwijk,  Eethen,  Meeuwen,  en  Babiloniën- 
broek  4),  die  de  zoon  was  van  Jan,  heer  van  Waalwijk  (den 
zoon  van  Lambert  Adamszoon)  en  Adriana  van  Eanst,  erfdoch- 
ter van  Eethen,  Meeuwen  en  Babiloniënbroek,  vernaderde 
echter  28  April  1528  (Eeg.  n°  135  f.  343)  het  verkochte;  hij 
stierf  kinderloos  en  dit  zal  de  reden  geweest  zijn  waarom 
Lambert  Millinck,  de  zoon  van  eerstgenoemden  Lambert  Mil- 
linck Lambertszoon,  enkele  jaren  later  weder  eigenaar  was  van 
dit  huis;  althans  17  December  1532  verkocht  hij  het  wederom 
(Reg.  n°  143  f.  324),  nu  aan  mr.  Gijsbrecht  Heym  Jansz;  het 
werd  alstoen  omschreven  als :  domus,  area,  ortus  ac  domus 
posterior,  sitae  in  Buscodacis  retro  conventum  Fr atrum  Mino- 
rumjuxta  pontem  die  Abtsbrugh  inter  hereditatem  Nicolai  de 
Delft  versus  Forum  Piscium  ex  uno  latere  et  inter  heredi- 
tatem Martini  Olyslegers  ex  alio  latere,  tendentes  a  communi 
platea  ab  ante  et  retro  usque  ad  communem  plateam,  die 
Ulenborchstraet  vocatam,  aqua  die  Dyese  subtus  dictam  do- 
mum  poster iorem  fluente.  In  het  volgend  jaar  verklaarden 
(Reg.  n°  144  f.  80)  genoemde  van  Kessel  en  Gijsbrecht  Pels, 
in    hunne    hoedanigheid  van  executeurs  van  den  uitersten  wil 


1)  Hij  had  van  Katharina,  dochter  van  Pau  wel  Baten,  deze 
bastaarden  :  Lambert,  Leonius  en  Anna  Millinck. 

2)  Reg.  no  135  f.  319. 

3)  Diens  wapen  was  hetzelfde  als  dat.  der  familie  Pelgrom  de  Bye, 
wat  hiervan  kwam,  dat  hij  een  de  Bye  was.  Zijn  grootvader  Gerrit  de 
Bye  had  den  naam  van  Kessel  aangenomen  naar  de  heerlijkheid  van  dien 
naam;  de  vrouw  van  Jan  van  Kessel  was  Elisabeth,  dochter  van  Gijselbert 
van  den  Polle. 

4)  Zijne  vrouw  was  Beatrix  van  Assendelft, 


—     204     — 

van  laatstgemelden  verkooper  (Lambert  Millinck  n.  1.)  en  diens 
huisvrouw   Luytgardis   van    den  Velde  Loenisdochter,  dat  mr. 
Gijsbrecht  Heym  hun  fl  1651  als  koopsom  van  dat  huis  betaald 
had.  Deze  was  de  zoon  van  Jan  Heym,  heer  van  Maurick,  den 
hoogschout  der  stad  en  Meierij  van  den  Bosch,  en  Elisabeth 
van  Gheel  Symonsdochter.  Hij  verkocht  het  hier  bedoeld  huis 
13    September  1538  (Eeg,  n°  152  f.  345))  aan  mr.  Jeronimus, 
van    den    Coute    Claaszoon    en    Johannes,  zoon   van  Heyman 
Janszoon.  Blijkens  Cuperinus  blz.  113  kochten  zij  dit  huis  om 
er  eene  bank  van  leening  in  op  te  richten,  daar  deze  schreef: 
In  dit  jaer  1538,  mit  consent  des  Hoofs,  is  ten  Bosch  comen 
woonen  die  lombaert  en  heeft  een  huys  geco ft  achter 't  convent 
van  den  Minder  br neder en,  eertijts  toebehoor 'ende  Lambert  Millinc, 
daernae  meester  Ghysbert  Heym.  Zooals  door  R.  A.  van  Zuylen 
werd  medegedeeld  in  het  Tijdschrift  Noordbrabant  (1853)  p.  214 
was  door  Keizer  Karel  V  bij  privilegiebrief  van  1538  aan  Francois 
cle  Bellis  en  genoemden  Johannes  Heymanszn  toestemming  ver- 
leend om  in  onderscheidene  steden  van  Brabant,  waaronder  ook 
den  Bosch,  taeffelen  van  den  wisselen  der  Lombarden  voor  den 
tijd  van  12  jaren  op  te  richten,  waarna  de  Eegeering  der  stad 
den  Bosch  hun  bij  besluit  van  20  Mei  1538  voor  gezegd  tijdvak 
octrooi  verleende   om   aldaar   hunne  beleenbank  te  houden  tot 
proeffyte  derselver  stadt,  tot  vermeerderinghe  hurer  assijnssen 
ten  gerieve  hurer  ingesetenen  ende  poir ter en  ende  andere  luden, 
binnen    der    voirs.    stadt   verkerende    ende  hun  comanscappen 
doende.  De  bepaling,  dat  de  Bank  moest  strekken  tot  vermeer- 
dering   der    stedelijke   accijnsen,  was  echter  in  strijd  met  het 
privilegie  van  Hertog  Philips  van  Brabant  van  18  December  1499, 
waarbij  aan  de  houders  der  Banken  van  leeningen  werd  verleend 
vrijdom  van  accijnsen,  contributiën,  wachten  en  inkwartieringen, 
doch  naar  alle  waarschijnlijkheid  hadden  Francais  de  Bellis  en 
meergenoemde    Johannes  Heymanszn,  ten  einde  het  vereisen  te 
octrooi  voor  hunne  bank  van  leening  te  krijgen,  te  voren  hier- 
over  met    de  stad  den  Bosch  getransigeerd;  immers  zij  waren 
daarmede  overeengekomen,  dat  zij  wegens  de  stedelijke  accijn- 


—     205     — 

sen  aan  haar  jaarlijks  200  carolus  guldens  vooruit  zouden  be- 
talen. Francois  de  Bellis  betaalde  die  som  niet,  doch  wel 
Johannes  Heymanszn  1),  waaruit  kan  worden  afgeleid,  dat  eerst- 
genoemde alleen  het  hoofd  was  van  eene  maatschappij,  die  in 
verschillende  plaatsen  van  Brabant  banken  van  leeningen  hield 
en  dat  Johannes  Heymanszn  het  hoofd  was  van  de  bank  van 
leening  in  den  Bosch. 

Nadat  Johannes  Heymanszn  die  bank  gedurende  zes 
achtereenvolgende  jaren  gehouden  had,  liet  hij  ze  in  den  steek 
en  betaalde  toen  ook  niet  meer  de  aan  de  stad  den  Bosch 
toegezegde  200  carolus  guldens.  De  Regeering  dier  stad  deed 
daarom  Jan  Heijmans  die  lombar t  ter  cause  van  den  op- 
houde  der  taeffele  van  den  lombar t  binnen  deser  stadt,  ter 
zake  van  dat  hij  volgen  die  geloofte  deser  stadt  gedaen 
sekere  somme  van  penningen  derselver  stadt  nog  schuldig  was 
bleven,  gevangen  nemen  en  op  de  Gevangenpoort  zetten.  Lang 
bleef  hij  toen  daar  gevangen  omdat  hij  niet  in  staat  was  de 
stad  te  voldoen  tot  dat  eindelijk,  door  tusschenkomst  zijner 
vrienden,  tusschen  hem  en  de  stad  eene  overeenkomst  werd 
getroffen  en  hij  zijne  vrijheid  terugkreeg. 

Drie  jaren  lang  stond  intusschen  de  Bank  van  leening 
ledig.  In  1547  of  48  kreeg,  zooals  wij  hiervoren  op  blz.  115 
reeds  zagen,  Andries  Ymony  van  de  Regeering  der  stad  den 
Bosch  octrooi  om  er  eene  Bank  van  leening  op  te  richten,  mits 
jaarlijks  aan  haar  voor  de  accijnsen  fl  40  betalende;  waar  hij 
zijne  Bank  hield  blijkt  niet,  waarschijnlijk  hield  hij  ze,  zooals  ik 
hiervoren  t.  a.  p.  reeds  veronderstelde,  in  het  Bokhovenstraatje. 

De  slechte  zaken,  welke  Johannes  Heymanszn  met  zijne 
Bank  van  leening  in  de  Postelstraat  gemaakt  had,  zullen  ook 
wel  ten  gevolge  hebben  gehad,  dat  Gijsbrecht  Heym  Janszn 
het  hier  bedoeld  huis  moest  terugkoopen ;  in  elk  geval  was  hij 
daarvan  in  1558  weder  eigenaar,  want  hij  verkocht  het  9  Mei 
van  dat  jaar  (Reg.  n°  199  f.  336),  als  wanneer  het  omschre- 
ven werd  als  :  domus,  area,  ortus  et  domus  posterior,  sitae  in 
1)     R.  A.  Zuylen  de  Stadsrekeningen  I  blz.  540. 


—     206     — 

Buscoducis  retro  convenium  fratrum  minorum  juxta  pontem, 
dictum  Absbrug,  inter  hereditatem  quondam  Henriet  Bloeyman 
ex  uno  et  inter  hereditatem  Hermanni,  ftlii  quondam  Wil- 
lelmi  Lucasz,  ex  alio,  aan  Jeronimus  Wijnants,  zoon  van  Paulus 
Wijnants  van  Eesant  1)  en  Elisabeth  Cuypers.  Deze  kooper 
was  raad  van  den  Bosch  en  kapitein  van  de  Colveniers  aldaar ; 
hij  stierf  op  St.  Nicolaasdag  1601,  van  zijne  vrouw  Cornelia 
Bloeymans,  dochter  van  Henrick  en  Catharina,  dochter  van 
Marcus  Gerits  Celenzoon.  nalatende  deze  kinderen  : 

a  mr.  Pauwels ;  wiens  afstammelingen  zullen  worden 
vermeld  in  cle  beschrijving  van  het  volgend  huis  ; 

b    Henrick ; 

c  Marten,  die  huwde  met  Dingna,  dochter  van  Jacob 
van  Casteren  en  Anneken  van  Broeckhoven  Gijsbertsdr. ;  zij 
hadden  ook  kinderen  ; 

d     Wijnand ; 

e  Jenneken,  die  huwde  met  mr  Marten  Moins  Janszn, 
raad  van  den  Bosch  ; 

ƒ    Elisabeth,  die  trouwde  met  Willem  Danckarts ; 

g  Jan,  schepen  van  den  Bosch,  die  huwde  met  Josina 
van  Wijck,  dochter  van  Loenis  Dircksz;  hunne  kinderen  waren: 
Loenis,  Josina,  Henrick  en  Marijken; 

h  volgens  sommigen  nog  Mar  gare  tha,  non  in  het  St. 
Geertruiklooster  te  den  Bosch. 

De  kinderen  genoemd  onder  c,  d  en  f;  Jeronimus,  Cor- 
nelia en  Elisabeth  Wynants,  kinderen  van  het  kind  genoemd 
sub  a;  de  voogden  over  deszelfs  overige  kinderen;  Loenis  en 
Josina  Wynants  genoemd  sub  g  en  de  momboiren  over  de 
overige  sub  g  genoemde  kinderen  verkochten  22  Mei  1607  (Reg. 
n°  304  f.  104)  dit  huis  aan  Johan  van  Horenbeeck,  zoon  van 
Aert  Corneliszoon ;  deze  had  van  zijne  eerste  vrouw  Catharina, 
dochter  van  Henrick  Herincx,  eene  dochter  Maria,  die  huwde 
met   Guilliam    van    Doyenbraecken,    raad    van    den   Bosch  en 

1)    Men  zie  over  zijne  familie  W.  Wynaendts  van  Resandt  Geschie- 
denis en  genealogie  van  het  geslacht  Wijnants. 


—     207     — 

van  zijne  tweede  vrouw  Lucia  Pottey,  dochter  van  Eeynder 
Ygromszn  Pottey,  eene  dochter  Catharina,  die  in  1623  nog 
minderjarig  was;  eerstgenoemde  dochter  alsmede  de  momboiren 
over  de  laatstgenoemde  verkochten  16  Maart  van  dat  jaar  (Reg. 
n°  335  f.  207  verso)  dit  huis  aan  Henrick  Aertszn  van  Zut- 
phen,  koopman  te  den  Bosch;  het  werd  toen  gezegd  te  zijn: 
huys,  erffue  met  een  poirt  aen  de  straet,  hoff,  achterhuys 
metter  brouwerye  daerinne  staende,  brougetouwe,  toebehoor 
ende  met  noch  twee  woenplaetsen  achterwaerts  opten  Ulen- 
borch  uitgaende",  staande  achter  het  Convent  van  de  Minder- 
broeders nabij  de  Postelstraat  tusschen  het  huis  van  Adriaan 
Jans  Wijnen  van  Dinther,  bierbrouwer,  genoemd  in  den  Nobel 
ex  uno  en  het  huis  van  Barbara  weduwe  van  mr.  Pauwels 
Wynants,  raad  van  den  Bosch,  ex  alio,  zich  achterwaarts  uit- 
strekkende tot  op  den  Ulenborch.  Zijn  zoon  Henrick  vanZutphen, 
koopman  te  Amsterdam,  verkocht  9  Augustus  1638  (Reg.  n°  421 
f.  145)  weder  dit  huis,  dat  nu  gezegd  wordt  eene  brouwerij 
te  zijn  geweest,  aan  Pieter  Lus,  ontvanger  van  de  convooien 
en  licenten  te  den  Bosch;  deze  geraakte  in  déconfiture;  van 
daar  dat  de  curator  over  zijnen  boedel  2  Januari  1685  dit  huis 
verkocht  aan  mr.  Victor  van  Beughem,  toen  nog  advocaat  te  den 
Bosch,  zoon  van  Jaspar  en  Johanna  van  Wamel  (dochter  van 
Victor  en  Anna  Coolen);  in  de  daarvan  opgemaakte  akte  werd 
het  omschreven  als  het  huis  genaamd  de  Meebael  met  erf,  tuin 
achterhuizen,  waarvan  een  eertijds  eene  brouwerij  was,  eene 
woning  op  de  brug  boven  de  Dieze,  zijnde  de  woning  naast  de 
boog  boven  die  rivier  voorheen  ingestort  doch  nu  weder  opge- 
bouwd, en  een  pakhuis,  drie  verdiepingen  hoog,  welk  laatste 
gebouw  4  Juni  1661  door  genoemde  Lus  was  aangekocht  van 
de  belendende  eigenares  Anna,  dochter  van  Lambert  Janszn 
van  Boxmeer  en  weduwe  van  Dirck  de  Best. 

Mr.  Victor  van  Beughem  voornoemd  verkocht  8  Decem- 
ber 1691  (Reg.  n°  506  f.  459  vso)  dit  huis  aan  Antony  de  Hee, 
koopman  te  den  Bosch,  die  van  zijne  vrouw  Allegonda  van 
Wamel,    dochter   van   Mr.   Johan,  apotheker  te  den  Bosch  en 


—     2Ü8     — 

Margriet  de  Helt  genaamd  Colen  1),  ook  nog  een  zoon  Francois 
de  Hee  had,  welke  dit  huis  10  Maart  1732,  als  wanneer  het 
genaamd  was  In  Londen,  verkocht  aan  mr.  Daniel  de  Lobell, 
oud-schepen  en  raad  van  den  Bosch,  zoon  van  Daniel,  predikant 
te  den  Haag,  (den  zoon  van  Nicolaas,  raad  vaD  den  Bosch 
en  Johanna  Bultjou)  en  Philippina  van  Blanckevoort  2).  Laatst- 
genoemde kooper  brak  het  volgend  jaar  den  houten  voorgevel 
af,  dien  dit  huis  tot  dusverre  had  gehad  en  zette  er  eenen 
steenen  voor  in  de  plaats,  waarvoor  de  Regeering  der  stad 
den  Bosch  hem  vereerde  met  eenen  dubbelen  gouden  stadhuis- 
penning, die  thans  bewaard  wordt  in  de  verzameling  van  munten 
en  penningen  van  het  Provinciaal  Genootschap  van  K.  en  W. 
in  Noordbrabant.  Zijne  vrouw  was  Dina  Vis,  die  hem  deze 
kinderen  schonk : 

a.  Philippina  Johanna  de  Lobell,  die  huwde  met  mr. 
Willem  van  Laer,  raad-ordinaris  in  den  Raad  en  Leenhove 
van  Brabant  te  den  Haag ; 

b.  Susanna  Petronella  de  Lobell,  echtgenoote  van  Gerrit 
Godin,  kolonel  der  Infanterie  te  den  Bosch  en 

c.  Margaretha  Maria  de  Lobell,  huisvrouw  van  Johan 
Philip  van  Eys,  schepen  van  den  Bosch. 

De  sub  a  en  b  genoemde  kinderen  verkochten  1  Juli 
1767  hunne  aandeelen  in  dit  huis,  dat  alstoen  omschreven  werd 
als:  huis  met  tuin,  open  plaats,  tuinkamer,  achterhuis,  stalen 
koetshuis  aan  dat  genoemd  sub  c.  Van  dit  kind  erfden  het 
weder  die  genoemd  sub  a  en  £>,  van  wie  daarop  de  eerstge- 
noemde hare  helft  in  het  huis  den  30  Mei  1775  verkocht 
aan  Gerrit  Godin  voornoemd.  De  executeur  van  het  testament 
van  dezen  laatste,  zijnde  Jan  Carel  Godin,  raad  in  de  Vroed- 
schap  te   Utrecht,    verkocht  dit  huis  2  Juni  1781  aan  Johan 


\)  De  kinderen  van  Antony  de  Hee  en  Allegonda  van  Wamel 
waren:  Francois,  Johan,  Antony,  Margaretha,  huisvrouw  van  Godefridus 
Loyens  en  Theodora  Maria  huisvrouw  van  mr.  Paulus  Suyskens. 

2)  Hun  ander  kind  was  Johanna  Maria  de  Lobell,  die  huwde  met 
Abraham  Hubert,  schepen  van  den  Bosch. 


—     -209     — 

Balthazar  Wydenkeller  1),  wonende  te  Vught,  die  het  9  Januari 
1782  weder  verkocht  aan  Melchior  van  Goens,  oud-schepen  en 
raad  van  den  Bosch.  Diens  weduwe  Johanna  Elisabeth  du 
Buisson  verkocht  het  24  Juli  1792  aan  mr.  Jacob  Maarten 
Deutz,  schepen  en  raad  van  den  Bosch,  die  het  24  Dec.  1807 
weder  verkocht  aan  Johan  Florens  Mollerus,  koopman  te  den 
Bosch  2).  Later  behoorde  dit  huis  aan  Johannes  Franciscus 
Moleschott,  medicinae  doctor  te  den  Bosch,  aldaar  overleden 
4  November  1857;  uit  zijn  huwelijk  met  Elisabeth  Antonia 
van  der  Monde,  overleden  te  Kleef  31  Maart  1875,  werd  hem 
9  Augustus  1822  in  dit  huis  geboren  Jacob  Moleschott,  achter- 
eenvolgens privaat-docent  te  Heidelberg,  hoogleeraar  te  Zurich 
(1856) ;  idem  te  Turyn  (1861)  en  senator  van  het  Koningrijk 
Italië  (1876),  overleden  te  Rome  20  Mei  1893.  Door  den  lateren 
eigenaar  van  dit  huis,  Victor  van  cl  e  Mortel,  in  leven  notaris  te 
den  Bosch,  is  dit  huis  in  tweeën  geplitst,  wat  het  nu  nog  is. 

b.  Het  huis  genummerd  64. 

Dit  huis,  dat  naast  het  laatstbehandelcle  staat,  is  ook  gebouwd 
op  het  erf  der  Abdij  van  den  H.  Trudo  der  orde  van  den 
H.  Benedictus  te  St.  Truijen.  Het  stuk  van  dit  erf,  waarop  het 
gebouwd  werd,  was,  zooals  wij  hiervoren  reeds  zagen,  door 
voornoemden  Jan  van  den  Yevelair  Wouterszoon,  ook  wel 
genaamd  Zeelmeker,  gekocht  van  de  op  blz.  202  genoemde 
Abdijheeren.  Van  het  hierop  gebouwd  huis  worden  achtereen- 
volgens als  eigenaren  vermeld  :  Aleicl,  de  weduwe  van  genoemden 
van  den  Yevelair,  ook  wel  genoemd  Aleid  de  weduwe  van  Jan 
den  Zeelmeker\  Lambert  Millinck;  Martinus  die  Olieslager  en 
in  1558  Henrick  Bloeymans. 

Laatstgenoemde,    die  de  zoon  was  van  Jan  en  Johanna 
Michiels  genaamd  van  Enckevoirt  (dochter  van  Gerard  Michiels- 


1)  Op  het  oude  Protest,  kerkhof  te  Vught  ligt  begraven  Pieter 
Antony  van  Wydenkeller,  cadet  onder  de  Hollandsche  tiussaren,  geb.  17 
December  1771  en  gest.  8  Maart  1790;  deze  zal  zijn  zoon  geweest  zijn. 

2)  Hij  was  geboren  in  het  land  van  Marck  en  werd  in  1742  poorter 
van  den  Bosch. 

14 


—     210     — 

zoon,  1537  raad  van  den  Bosch  en  Elisabeth  van  Enckevoirt, 
de  zuster  van  den  bekenden  kardinaal  Willem  van  Enckevoirt), 
huwde  met  Catharina,  de  dochter  van  Marcus  Gerits  Celenzoon, 
en  verwekte  bij  haar  deze  kinderen: 

I.  Mr.  Henrick  Bloeymans,  licentiaat  in  de  rechten, 
pandheer  van  Helvoirt,  heer  van  het  aldaar  staand  adellijk 
huis  Zwijnsbergen  en  president-schepen  van  den  Bosch ;  hij 
huwde  met  Elisabeth  Lombaerts  van  Enckevoirt  (dochter  van 
mr.  Jan  Lombaerts,  pensionaris  en  secretaris  van  den  Bosch 
en  Elisabeth  Michiels  genaamd  van  Enckevoirt,  de  zuster  van 
genoemde  Johanna),  die  hem  deze  kinderen  schonk: 

a.  Jan,  pandheer  van  Helvoirt  en  heer  van  Zwijnsbergen, 
die  kinderloos  stierf ;  „ 

b.  Maria,  die  ongehuwd  bleef ; 

c.  Johanna,  die  Helvoirt  en  Zwijnsbergen  van  haren 
broeder  erfde  en  huwde  met  Erasmus  van  Grevenbroeck,  heer 
van  Mierlo. 

II.  Cornelia  Bloeymans,  die  huwde  met  den  op  blz.  205 
genoemden  Jeronimus  Wynants,  raad  van  den  Bosch,  die  van 
haar  had  de  hiervoren  reeds  genoemde  kinderen. 

III.  Gerritken  Bloeymans,  die  in  eene  Bossche  Schepen- 
akte  van  1556  gezegd  wordt  dit  huis  te  bewonen. 

Bij  Schepenakte  van  den  Bosch  van  1590,  waarbij  de 
nalatenschappen  van  Henrick  Bloeymans  en  zijne  vrouw  Catharina 
werden  gescheiden,  werd  dit  huis,  hetwelk  alsnu  gezegd  wordt 
te  staan  tusschen  het  huis  van  Jeronimus  Wijnants  eenerzijds 
en  dat  der  erfgenamen  van  Goeswijn  van  Hedel  anderzijds, 
toebedeeld  aan  cle  kinderen  en  kleinkinderen  van  genoemden 
Jeronimus  Wijnants,  met  namen  :Marten  en  Wynand;  Jenneken, 
de  vrouw  van  mr.  MartenMoins,  raad  van  den  Bosch;  Elisabeth, 
de  vrouwT  van  Willem  Danckarts  ;  de  kinderen  van  wijlen  mr. 
Pauwels  Wijnants  en  die  van  wijlen  Jan  Wijnants.  Nog  in  dat- 
zelfde jaar  1590  werd  dit  huis  bij  onderverdeeling  toegescheiden 
aan   de  na  te  noemen  kinderen  van  wijlen  Pauwels  Wijnants. 

Genoemde  Pauwels  Wijnants,  die  in  na  te  melden  akte 


—     211     — 

van  1632  geheeten  werd  Pauwels  Wijnands  van  Bosan,  was 
raad  van  den  Bosch  en  kapitein  van  eene  compagnie  voetvolk 
ten  dienste  van  den  Koning  van  Spanje;  hij  huwde  niet  Barbara 
Wijtmans  en  verwekte  bij  haar  deze  kinderen ; 

a.  Jeronimus,  die  huwde  met  1°  Josina  van  Berckel, 
van  wie  kinderen  ;  2°  Johanna  Conincx. 

b.  Pauwels,  koopman  in  wollen  lakens  te  den  Bosch,  die 
huwde  met  1°  Johanna,  de  dochter  van  Herman  Jacobszn  van 
Casteren  en  Josina,  dochter  van  Willem  Wels;  2°  1632  Judith, 
dochter  van  Jaspar  van  Heeswijck  en  Marieken  Poelmans ; 
van  beide  vrouwen  had  hij  kinderen  ; 

c.  Cornelia;  zij  huwde  met  Rogier  van  Outvorst  Goij- 
artszoon  ; 

d.  Maria,  die  huwde  met  1°  Cornelis  Penninx  2°  Henrick 
Smits  Gijsbertszn  ; 

e.  Johanna,  gehuwd  te  Schijndel  met  Dierck  van  Kessel ; 
ƒ.    Elisabeth,   die  huwde  met  den  bierbrouwer  Adriaan 

Suyskens  van  Dinther,  zoon  van  Wijnand,  den  zoon  van  Jan 
Suyskens  van  Dinther ;  zij  schonk  hem  deze  kinderen  : 

1°  Pauwels,  bierbrouwer  te  den  Bosch,  die  huwde 
met  Maria  van  den  Merendonck  Cornelisdochter;  hunne  kin- 
deren waren  :  Elisabeth,  de  echtgenoote  van  Reinier  Potey ; 
mr.  Lambertus,  advocaat  te  den  Bosch  en  Cornelis  Suyskens 
woonachtig  te  Cadix; 

2°  Mechteld,  die  19  November  1634  in  den  Bosch 
huwde  met  Govert  van  den  Broeck  Govertszn  uit  Eindhoven. 
(Hun  zoon  heette  ook  Govert) ;  en  3°  Barbara  Suyskens. 

(De  latere  vrouw  van  genoemden  Adriaan  Suyskens  was 
Metken,  dochter  van  Eduwaert  Wellens  en  weduwe  van  Peter 
Franszn  van  Susteren). 

g.  Anneken,  die  huwde  met  Marcelis  Herincx,  laken- 
verwer  te  Eindhoven,  welke  bij  haar  twee  kinderen  verwekte. 

Bij  schepenakte  van  den  Bosch  van  1632  verdeelden 
de  sub  a — g  vermelde  kinderen  Wijnants  hunne  ouderlijke 
nalatenschappen ;    daarbij   kwam  aan  Jeronimus  Wijnants  van 


-      212     - 

Resant   een  steen  en   omwaterd  huis  1),  staande  te  Lutteleind, 
gemeente  Schijndel,  en  aan  cle  kinderen  van  Marcelis  Herincx 
en  Anneken  Wijnants  het  huis,  waarvan  hier  de  rede  is  en  dat 
nu    gezegd    werd  te  staan  achter  het  convent  der  Minderbroe- 
ders tusschen    dat,    eertijds  van  Jan  Artszn  van  Horenbeeck, 
nu  Henrick  van  Zutphen  ex  uno  en  dat,  eertijds  van  Cornelis 
van  Kessel,  nu  de  wed.  en  kinderen  Marten  Fierlands,  ex  alio. 
Pauwels  Wijnants,  de  koopman  in  wollen  lakens  te  den  Bosch, 
verkocht  als  gemachtigde  van  Marcelis  Herincx,  lakenverwer  te 
Eindhoven,  en  van  de  voogden  over  diens  onmondige  kinderen, 
verwekt   bij    Anneken   Wijnants  van  Resant,  17  Januari  1635 
dit  huis   aan  den  broodbakker  Lambert  Janszoon  van  Boxmeer, 
van  wien  daarna  een  vierde  daarin  erfde  diens  dochter  Elisabeth 
van  Boxmeer ;    hare  voogden,  zijnde  Adam   Christoffelszn  van 
Beugen   en   Nicolaas   Borchgraeff,  verkochten  5  Mei  1661  dat 
een  vierde   aan  Dirck  de  Best  als  man  van  Anna,  ook  dochter 
van  genoemden  Lambert  van  Boxmeer,  welke  van  dezen  reeds 
drie    vierden  daarvan  geërfd  had.    Van  laatstgenoemde  echte- 
lieden erfden  clit  huis  hunne  kinderen :  Rogier  de  Best,  brood- 
bakker   te    den    Bosch;    Elisabeth    de    Best    huisvrouw  van 
Adriaan   van   Vrieseveen ;    Agneta    en    Maria  de  Best,   welke 
drie  laatstgenoemden  (Reg,  n°  522  f.   185  en  id.  n°  527  f.  285) 
hare    aandeelen   in  dit  huis  aan  haren  broeder  verkochten.  In 
1743    waren    de    boedels  van  dezen  en  diens  vrouw  Johanna 
Smeyers  insolvent  en  is  toen  door  den  daarover  gestelden  curator 
dat  huis  verkocht  geworden  aan  Petrus  Scheffers,  boekdrukker 
te  den    Bosch,  wiens  vrouw  was  Lucia  Cuypers,    weduwe  van 
Johan  Vervorst.  Hunne  erven,  zijnde  zijn  zoon  Jacobus  Schef- 
fers, ook  boekdrukker  aldaar,  deze  zoo  voor  zich  en  als  voogd 
over  de  twee  minderjarige  kinderen  zijner  zuster  Maria  Dingena 
Scheffers,  bij  haar  in  echt  verwekt  door  den  apotheker  Johannes 
Nicols ;  Wilhelmus  Vervorst,  pastoor  te  den  Dungen,  zoon  van 
genoemde  Lucia  Cuypers  en  Johannes  Vervorst,  haren  eersten 
man   en   Joannes    Scheffers,   R.  K.   priester  te   Baarle-Hertog, 


1)     Het  heette  Groenendaal. 


213 


ook  zoon  van  Lucia  Cuypers  en  haren  tweeden  echtgenoot 
Petrus  Scheffers  1),  verkochten  3  September  1763  dit  huis  aan 
Jacob  Sassen,  woonachtig  te  den  Bosch. 

Deze,  die  de  stamvader  is  van  de  thans  nog  bloeiende 
familie  Sassen,  werd  geboren  te  Elsloo  en  was  als  bereden 
militair  in  den  Bosch  in  garnizoen  gekomen  ;  na  zijn  ontslag 
uit  den  dienst  vestigde  hij  zich  aldaar  metterwoon  en  werd  hij 
geëmployeerde  bij  de  Wagenposterij  van  den  Bosch  op  Maas- 
tricht. Hij  huwde  1°  in  1733  met  Anna  Maria  van  Aalst, 
geboortig  van  Boxtel,  die  hem  deze  kinderen  schonk :  Maria 
Elisabeth  en  Jan  Sassen,  welke  in  1775  als  erfgenamen  hunner 
moeder  met  eenige  andere  medegerechtigden  aan  Antonij  Hen- 
drik Voet,  factoor  in  den  Bosch,  verkochten  het  aldaar  in  de 
Karrestraat  staand  huis  de  Eenhoorn;  2°  in  1745,  als  wanneer 
hij  weduwnaar  van  zijne  genoemde  vrouw  was  en  in  den 
Bosch  in  de  Postelstraat  in  het  huis  het  Keizershof  woonde, 
met  Maria  Anna  Hermans,  geboortig  van  Boxmeer.  Als  zijne 
weduwe  en  erfgename  verkocht  deze  laatste  het  bedoeld  huis 
19  September  1775  aan  Johan  Hutmann,  Johan  Willem  Daniel 
de  Jongh  en  mr.  Cornelis  Willem  van  der  Sleyden,  toenmaals 
ondernemers  van  de  gezegde  wagenposterij  van  den  Bosch  op 
Maastricht,  of,  zooals  het  in  de  van  dien  verkoop  opgemaakte 
akte  heet:  geassocieerden  in  de  wagenposterij  van  den  Bosch 
op  Maastricht.  Het  octrooi  tot  die  onderneming  was  hun  door 
cle  Staten-Generaal  den  19  October  1770  voor  den  tijd  van 
30  jaren,  ingaande  4  April  1775,  verleend.  Den  30  September 
1785  verkocht  Magdalena  Dorothea  Rumpen,  weduwe  van 
Johann  Christophel  Weigels  te  Lubeck,  als  eenige  erfgename 
van  haren  te  den  Bosch  overleden  halven  broeder  Johann  Eep- 
penhage,  zich  in  den  Bosch  genoemd  hebbende  Johann  Hutmann, 
geassocieerde  in  de  wagenposterij  van  die  stad  op  Maastricht, 
diens  aandeel  in  „gezegd  octrooi;  item  in  het  Posthuis  te  Eind- 


1)  Over  hetgeen  deze  deed  om  voor  zijnen  stiefzoon  Wilhelmus 
Vervorst  7  Juni  1782  het  Roomsche  kerkehuis  van  den  Dungen  aan  te  koo- 
pen;  zie  men  Schutjes  III  blz.  519  en  Schepenreg.  van  den  Bosch  no  601  f.  110. 


—     214     — 

„hoven  en  in  alle  koetsen  of  Berlynen,  bolderwagens,  postchaisen 
„en  andere  rytuigen,  postpaarden,  paardentuigen,  enz.,  tot  be- 
doelde wagenpostery  behoorende,"  aan  Johan  Willem  Daniel  de 
Jongh,  wonende  te  Valkenswaard  en  mr.  Cornelis  Willem  van 
der  Sleijden,  wonende  te  den  Bosch,  ook  hiervoren  genoemd.  1) 
Hun  genoemde  medegeassocieerde  en  zij  hadden  reeds  9  Februari 
1779  het  huis,  waarvan  hier  de  rede  is  en  dat  alstoen  omschre- 
ven werd  als:  huis  en  erf,  thans  gebruikt  wordende  tot  een 
wagenhuis  of  remise,  verkocht  aan  den  kolonel  Gerrit  Godin 
voornoemd,  die,  zooals  wij  zagen,  al  eigenaar  was  van  het 
aangrenzend  huis  de  Meebaal;  hij  voegde  het  aan  dat  huis  als 
koetshuis  toe  en  zoo  ging  het  successievelijk  over  aan  hen,  die 
de  Meebaal  kochten  tot  en  met  deszelfs  eigenaar  Johan  Florens 
Mollerus.  Van  dezen  laatste  zal  het  door  koop  gekomen  zijn 
aan  den  kleinzoon  van  Jacob  Sassen  en  Maria  Anna  Hermans 
voornoemd,  zijnde  Leonardus  Jacobus  Sassen,  procureur  te  den 
Bosch,  zoon  van  Jacobus  Sassen,  posthouder  der  Hollandsche 
wagenposterij  te  Maastricht,  en  Anna  Maria  Euwel. 

Genoemde  Leonardus  Jacobus  Sassen  was  gehuwd  met 
Anna  Maria  van  Santen,  van  wie  hij  een  zoon  had  mr.  Jacques 
Sassen,  secretaris  der  gemeente  den  Bosch,  die  huwde  met 
Elisabeth  Wilhelmina  Aengenent.  Uit  dit  huwelijk  werd  o.  a. 
geboren  Albert  Sassen,  in  leven  directeur  van  de  waterleiding 
der  gemeente  den  Bosch,  wiens  weduwe  thans  eigenares  is  van  dit 
huis,  hetwelk  ook  thans  van  het  huis  de  Meebaal  is  gescheiden. 

Het  naast  het  hier  beschreven  huis  staand  huis  is 

c.    De  Fierlandtspoort  of  het  Spookhuis. 

(Nos  62  en  60). 

Dit  huis  staat  gedeeltelijk  op  het  erf  van  de  meerge- 
zegde Abdij  van  St.  Geertruid,  dat  Jan  Berewout  Gerardszoon 


1)  Zijne  vrouw  was  Maria  de  Jongh,  dochter  van  genoemden  Johan 
Willem  Daniel  de  Jongh,  stadhouder  van  Kempenland  en  drossaard  van 
Valkenswaard  en  Waalre,  en  Maria  Johanna  Velsen. 


—     215     — 

gekocht  had  van  de  op  blz.  202  genoemde  Abdijheeren  en  ge- 
deeltelijk op  het  erf,  dat  eerst  toebehoorde  aan  Gijselbertus  van 
den  Broeck  en  daarna  aan  Henrick  en  Jan,  zonen  van  Arnold 
Roever,  den  zoon  van  Gijselbertus  van  den  Broeck  voornoemd; 
deze  zonen  verkochten  dat  erf  aan  den  reeds  genoemden  Jan 
Berewout.  De  beide  gezegde  erven,  die  in  eene  Bossche  Schepen- 
akte  van  23  Februari  1505  (Reg.  n°  100  f  139  vso)  gezegd  werden 
te  zijn:  vacua  hereditas,  camera,  ortus  ac  domus  posterior, 
staande  en  gelegen  tusschen  het  erf  van  Aleid  weduwe  van 
Jan  de  Zeelmeker  ex  uno  en  dat  van  Adriaan  Roempot  ex  alio 
en  zich  achterwaarts  uitstrekkende  tot  aan  de  Dieze,  —  wer- 
den bij  die  akte  door  Rijtsart,  kastelein  van  het  kasteel, 
genaamd  Ter  Auderstat,  staande  in  Lier,  als  man  van  domicella 
Bela  weduwe  van  meergenoemden  Jan  Berewout,  verkocht  aan 
Nicolaus,  zoon  van  Henrick  van  Delft  genaamd  van  Henxthem. 

Bij  akte  van  25  Mei  1546  (Reg.  n°  169  f.  350)  ver- 
kochten de  kinderen  van  hem,  die  nu  genoemd  wordt  Nicolaus 
van  Henxthem.  genaamd  van  Delft,  en  welke  kinderen  waren: 
Willem,  Jan,  Mechteld  senior,  Mechteld  junior  1),  Jutta,  Wou- 
terken, echtgenoote  van  Jan  van  Elmpt  Maarten szn,  Gerarda, 
huisvrouw  van  Elias  de  Raet  Roelofszn  en  mr.  Henrick,  dit  huis 
aan  Jan  van  Bree  Janszn,  die  het  18  Mei  1552  (Reg.  n°  185 
f.  259)  weder  verkocht  aan  Gooswijn  van  Hedel  Jacobszn,  raad 
van  den  Bosch;  het  werd  nu  gezegd  te  zijn:  domus,  area  et 
ortus,  ac  domus  posterior,  staande  in  de  Postelstraat  achter  het 
Minderbroedersklooster  tusschen  het  huis  van  Catharina  weduwe 
van  Henrick  Bloeymans  en  hare  kinderen  ex  uno  en  dat  van 
Daniel  Reinierszn  Loijen  en  zijne  kinderen  ex  alio. 

Genoemde  van  Hedel  liet  dit  huis  na  aan  zijne  dochter 
Adriana  van  Hedel,  welke  het  ten  huwelijk  bracht  aan  haren 
man    Cornelis   van    Kessel;  het  werd  omstreeks  dien  tijd  om- 


1)  Eene  dezer  Mechteld's  huwde  met  Rutger  Janszn  van  Doerne, 
wien  zij  eene  dochter  Jutta  schonk;  dezer  man  was  Petrus  van  Broeck- 
hoven,  zoon  van  Gielis  en  Henrica,  de  dochter  van  Henrick  van  Aerle 
en  Aleid  (Reg.  n<>  1G9  f,  324). 


216 


schreven  als  volgt  1):  een  schoone  groote  huysinge  met  eenre 
poirte,  ganc,  ledige  erffnisse  off  hoff  ende  achterhuys,  genoempt 
het  groot  huys  ende  een  cleyn  ander  huys  2)  met  een  ledich 
plaetsken,  staande  naast  het  voorschreven  groot  huis,  welke 
beide  huizen  staan  aan  het  eind  der  Postelstraat  tusschen  het 
huis  van  Barbara  weduwe  van  Pauwels  Wijnants  ex  uno  en 
dat  genaamd  In  Gorcum,  hetwelk  eertijds  van  Henrick  zoon 
van  Goossen  Gijsbertszn  was. 

Cornelis   van    Kessel    liet  van  zijne  vrouw  Adriana  van 
Hedel  deze  kinderen  na:  Maria,  Weyndelmodis   Jan,  Jacob  en 
Anna;    zij   hadden  in  1610  geschil  met  de  erven  van  Cornelis 
van  Baerle,  gewoond  hebbende  te  Breda,  over  schilderijen,  die 
hunne  moeder  bij  de  inneming  van  die  stad  aan  dezen  in  be- 
waring had  gegeven.  (Reg.  n°  280  f.  322).    De  beide  eerstge- 
noemde  kinderen,    alsmede   mr.  Jacob  van  der  Cammen,  raad 
van  den  Bosch  en  Jacob  Pijnappel  Janszn  in  hunne  hoedanig- 
heid van  voogden   over  de  drie  laatstgenoemde  kinderen  ver- 
kochten 3  Februari  1610  (Reg.  n°  308  f.  272)  dit  huis  aan  mr. 
Maarten  Fieiïandts,  raad  en  rentmeester-generaal  der  Domeinen 
van  Brabant   in  het  kwartier  van  den  Bosch.    Diens  weduwe, 
zijnde    de  na  te  noemen  Catharina  van  Eyck,  kocht  4  Maart 
1627    van   de   erven  van   Reynder  Danielszn  Loijen  daar  nog 
bij  een  huisje,  dat  zich    achterwaarts  uitstrekte  tot  aan  voor- 
zegd huis    en    O.waarts   grensde    aan  het  huis  der  erven  van 
Goossen,  zoon  van  Henrick  Goossenszoon ;  genoemde  Reynder 
Loijen  had  het  9  Februari  1610  gekocht  van  de  genoemde  kin- 
deren van  Kessel. 

Mr.  Maarten  Fierlandt,  naar  wien  dit  huis  sedert  dat  hij 
het  gekocht  had  de  Fierlandtspoort  geheeten  werd,  was  de  zoon 
van  Symon  Fierlandts,  die  ook  raad  en  rentmeester-generaal 
der    Domeinen   van  Brabant  in  hetzelfde  kwartier  was,  over- 


1)  Reg.  no  279  f.  105. 

2)  Dit  was  het  huis,  genaamd  In  Maastricht.  Mathijs  van  den 
Kolck  had  het  in  1501  (Reg.  no  96  f.  43  vso)  verkocht  aan  Nicolaus  van 
Henxthem  genaamd  van  Delft, 


—     217     — 

leden  8  April  1601  en  Theodora  de  Wolff,  gestorven  10  Decem- 
ber 1621  1),  dochter  van  Dirck,  dochter  van  Thomas  Dirckzoon 
en  Geertruid,  dochter  van  Arnolcl  Emontszn. 

Genoemde  mr.  Maarten  Fierlandts  huwde  met  Catharina 
van  Eyck  dochter  van  Goijart  Jasparszoon  en  Heylwich  Bacx 
en  verwekte  bij  haar  deze  kinderen : 

a.  Jacques  Fierlandts,  heer  van  Zeelst,  Veldhoven  en 
Blaarthem,  raad  van  den  Bosch;  hij  huwde  met  Coineïia  Pallaes 
van  der  Sterre,  dochter  van  Johan,  vaandrig  (wieus  vader  was 
Michiel  Pallaes  van  der  Sterre  genaamd  Bontenos)  en  Margriet 
de  Haze  2); 

b.  Mathias  Fierlandts,  kanonik  te  Condé; 

c.  Maria  Anna  Fierlandts,  die  trouwde  met  mr.  Adriaan 
de  Vos,  drossaard  van  de  stad  en  den  lande  van  Ravestein, 
zoon  van  Willem  en  Maria  van  Hamel. 

d.  Johan  Baptist  Fierlandts. 

e.  Paulus  Rodolf  Fierlandts. 

De  sub  a,  c  en  d  genoemde  kinderen  verkochten,  na  van 
de  sub  b  en  e  genoemden  derzelver  aandeelen  daarin  gekregen 
of  gekocht  te  hebben,  den  26  September  1650  de  Fierlandtspoort 
aan  Johan  de  Bacquer  Jr,  (ook  wel  genaamd  de  Backer),  koop- 
man te  den  Bosch,  den  zoon  van  Johan. 

Diens  eerste  vrouw  was' Agnes  Gysselen,  dochter  van 
Jacob  en  Maria  van  Engelen  3)';  zij  schonk  hem  deze  kinde- 
ren:  Margaretha  de  Bacquer,  die  in  1671  huwde  met  mr.  Cor- 
nelis  van  Horenbeeck,  die  eerst  advocaat  in  den  Bosch  en  later 


1)  Deze  echtelieden  hadden  nog  een  zoon  Franchoys  alsmede  een 
zoon  Theodore,  die  in  eene  Bossche  Schepenakte  van  1614  gezegd  werd  te 
zijn  secretaris  en  ontvanger  generaal  van  den  graaf  van  Solre. 

2)  De  kinderen  van  Johan  Pallaes  van  der  Sterre  en  Margiet  de 
Haze  waren:  Reinier,  Catharina,  Gornelia,  Anna  en  Geertruid.  (Men  zie 
over  deze  van  der  Sterre's  nog  Taxandria  XIV  p.  230). 

In  eene  Bossche  Schepenakte  van  1700  worden  als  moeizeggers  van 
Geertruid  Pallaes  van  der  Sterre  genoemd  MartinusDominicus  Fierlandts, 
wonende  te  Westerhoven  en  Philip  Poulyn,  woonachtig  te  Lubeck. 

3)  Hunne  overige  kinderen  waren:  Johan  Gijsselen,  advocaat; 
Guilliam,  raad  ordinaris  in  den  Souvereinen  raad  van  Gelderland  te  Roer- 
mond én  Jacob  Gijsselen, 


—     218     — 

landschrijver   der   stad  en  graafschap  Megen  was  1) ;  Adriaan 
en  Jacob  de  Bacquer. 

Johan  de  Bacquer  voornoemd  zoo  voor  zich  en  als  weduw- 
naar van  Agnes  Gysselen  verkocht  16  October  1680  (Reg. 
n°  499  f.  12  vso)  de  Fierlandtspoort  aan  Jacqueline  Brouart 
weduwe  van  Mr.  Christiaan  van  Beresteyn,  pensionaris  van 
den  Bosch,  geboren  29  Januari  1616  en  overleden  23  Mei  1680; 
hij  was  zoon  van  Gijsbert  en  Maria  Prins  en  woonde  in  1653 
in  het  huis  Kruisstraat  n°  1. 

In  de  van  dien  verkoop  opgemaakte  akte  werd  dit 
huis  aldus  omschreven  :  „een  schoon  huis  met  poort,  erf,  tuin, 
galerij,  achterhuizen,  kamers  en  achterkeuken,  genaamd  Heer 
Fierlandspoort,  staande  aan  de  Postelstraat  tusschen  het  huis 
der  erven  Lambert  Janszoon  van  Boxmeer  eenerzijds  en  het 
huis  genaamd  In  Maastricht  anderzijds.'* 

Genoemde  weduwe  van  Beresteyn  werd  ook  nog  eigena- 
res van  het  landgoed  Maurick  onder  Vught,  doordien  zij  het  den 
23  Juli  1681  kocht  bij  gerechtelijke  uitwinning,  geschied  ten  laste 
van  deszelfs  toenmaligen  eigenaar  Jor.  Hendrick  Heym.  Zij  had 
van  haren  gezegden  man  o.  a.  een  zoon  Thomas  van  Beresteyn, 
geboren  te  den  Bosch  8  April  1647,  overleden  aldaar  19  Maart 
1708,  heer  van  Maurick  bij  erfenis  zijner  moeder,  schepen  van 
den  Bosch,  rentmeester  der  geestelijke  goederen  in  de  Kwar- 
tieren van  Kempenland  en  Oisterwijk  en  van  het  Kapittel  van 
Oirschot,  h.  1°  te  Rijswijk  (Z.  Holland)  25  Augustus  1693  Dina 
Cornelia  Tromp,  (dochter  van  Maarten  Harperstzn  Tromp  en 
Magdalena  van  Adrichem),  geboren  te  Delft  6  Oct.  1657,  over- 
leden te  den  Bosch  31  Maart  1699;  2°  te  den  Haag  5  Febr. 
1704  Johana  Catharina  de  Groot,  dochter  van  mr.  Pieter  en 
Agatha  van  Ryn. 

Uit  diens  eerste  huwelijk  werd  o.  a.  geboren  mr.  Maarten 
Cornelis  van  Beresteyn,  schepen  van  den  Bosch,  die  26  Aug. 
1734  te    Rotterdam  ongehuwd  stierf.    Hij  erfde  ook  Maurick, 


1)     Hunne  dochter  Maria  Agnes  van  Horenbeeck  huwde  met  Jonker 
Alexander  van  Bommel. 


—     219     — 

dat  de  executeurs  van  zijn  testament  den  12  November  van 
laatstgezegd  jaar  trausporteerden  aan  zijnen  halven  broeder 
mr.  Christiaan  Paulus  van  Beresteyn,  die  door  koop  ook  heer  van 
den  Kleinen  Kuwenberg  werd  1).  Deze  was  geboren  in  den  Haag 
2  Januari  1705  en  stierf  op  den  huize  Maurick  15  Februari 
1758;  hij  huwde  1°  te  den  Bosch  21  Februari  1729  Elisabeth 
van  Midlum,  dochter  van  Gerard,  predikant  en  hoogleeraar  te 
den  Bosch  en  Wilhelmina  Backer;  2°  te  Hörstgen  11  Maart 
1743  Catharina  Wilhelmina  Brühl ;  van  beide  vrouwen  had 
hij  kinderen,  zooals  zal  vermeld  worden  bij  de  beschrijving 
van  het  huis  der  van  Berestejm's,  dat  in  den  Bosch  aan  de 
Oude  Dieze  staat  2). 

Mr.  Christiaan  Paulus  van  Beresteyn  werd  eveneens 
eigenaar  van  het  huis  de  Fierlandtspoort,  dat  hij  den  15  Januari 
1750,  als  wanneer  hij  op  Maurick  woonde,  verkocht ;  dit  huis, 
dat  alstoen  ook  het  Spookhuis  genoemd  werd,  werd  alsnu  om- 
schreven als  huis  met  erf,  stal,  koetshuis  en  pakhuis  daar 
naast  staande,  gelegen  in  de  Postelstraat  tusschen  het  huis 
van  Petrus  Scheffers  eenerzijds  en  dat  der  weduwe  van 
Heeswijk  anderzijds,  zijnde  het  hem  aangekomen  van  zijne 
moeder  Johanna  Catharina  de  Groot ;  koopers  daarvan  werden 
toen  Abdias  Velingius,  professor  en  predikant  te  den  Bosch  en 
diens  echtgenoote  Christina  Elisabeth  Vis ;  zij  schijnen  in 
slechten  doen  te  zijn  geweest,  want  reeds  den  25  October 
1751  werd  dit  huis,  dat  nu  gezegd  wordt  te  zijn  een  huis  met 
vele  groote  zalen,  ten  hunnen  laste  voor  schuld  verkocht  aan 
Gijsbert  van  Geffen,  koopman  te  den  Bosch,  die  het  14  Sep- 
tember 1772  weder  verkocht  aan  Jean  Pierre  Loneux,  ook 
koopman  in  den  Bosch  3),  die  zich  in  1805  factoor  of  expediteur 
noemde 

Dit  huis  dient  thans  tot  ijkkantoor. 


1)  Taxandria  VII  p.  169. 

2)  Over    deze    van    Beresteyn's    zie    men   verder  de  Wapenheraut 
1905  blz.  268  en  vlgd. 

3)  Denkelijk  een  afstammeling1  van  Thomas    Loneux,    die  in  1700 
Maasschipper  te  den  Bosch  was. 


-      220     — 

d.    Het  Zwartmakershof. 

Van  de  Postelstraat  kwam  men  door  het  Uilenburg- 
straatje in  de  buurt,  genaamd  de  Ulenborch  of  de  Uilenburg.  In 
die  buurt,  waarvan  de  straten  thans  genoemd  worden  de  Ui- 
lenburg, de  Molenstraat  en  de  Walpoort,  stonden  oudtijds  het 
Schildersgasthuis,  dat  Johan  Schilder,  raad  van  den  Bosch,  in 
het  jaar  1500  voor  acht  oude  vrouwen  stichtte; het  St.  Martens- 
mannengasthuis,  dat  in  1682  door  Coenraad  van  Boxtel  Dirkszn 
voor  drie  oude  mannen  in  drie  huisjes  was  gesticht  (Eeg.  n°  502 
f.  186);  het  Loyersgasthuis  en  het  Franciscannessenklooster 
Mariënburg,  dat  aan  de  Westzijde  van  de  straat  cle  Uilenburg 
stond  en  waarvan  thans  alleen  nog  maar  over  is  de  kapel,  welke 
langs  de  straat  cle  Walpoort  staat  en  nu  toebehoort  aan  het  tegen- 
woordige nonnenklooster  Mariënburg:  die  kapel  diende  van  1684 
tot  1693  tot  bedehuis  voor  het  grootste  gedeelte  der  Katholieke 
Bosschenaren  ;  in  laatstgemeld  jaar  werd  zij  door  den  Staat 
aan  die  bestemming  onttrokken  en  ingericht  tot  's  Lands  am- 
munitiehuis  of  arsenaal;  de  grafzerken,  welke  er  in  lagen,  zijn 
alstoen  publiek  verkocht.  Twee  eeuwen  lang  bleef  deze  kapel 
die  nieuwe  bestemming  behouden  tot  dat  het  Rijk  ze  verkocht 
aan  het  tegenwoordige  klooster  Mariënburg,  dat  er  eene  school 
van  maakte. 

Het  oude  klooster  Mariënburg  1)  had  achter  hetzelve 
tot  aan  den  wal  groote  tuinen  liggen ;  een  stuk  daarvan,  dat 
lag  tusschen  gezegde  kapel  en  den  wal  (thans  de  St  Jans- 
singel), werd  met  twee  woningen,  eene  schuur  met  erf,  die  in 
1729  gezegd  werd  te  zijn  ingericht  tot  eene  plaisante  kamer 
met  keuken  en  eenen  moeshof,  allen  behoord  hebbende  tot  ge- 
zegd klooster,  krachtens  appointement  van  den  Raad  van  State 
van  22  Augustus  1713  door  den  generaal-majoor  Freclerik 
Thomas   Yvoi,    den    lateren    kommandant  van  den  Bosch,  van 


1)     Het    werd    grootendeels    verkocht    bij    Schepenakten    van  den 
Bosch  van  27  October  1707,  staande  in  Reg.  n°  527  f.  28  en  vlgd. 


—     221      —      ' 

den  Raad  van  State  in  erfpacht  gekocht  1);  het  werd  in  1729 
gezegd    toen   te    zijn    geweest    „een   vuyle   en    onordentelyke 
hoeck  tegen    den    stadswal ;  hij  maakte  er  ook  tuin  van  ;  mr. 
Johan    Willem    de    Groulart,  heer  van  Surester,  raad  en  oud- 
president-schepen  van  den  Bosch,   als  voogd  over  zijne  minder- 
jarige   kinderen    en    zijne    dochter   Henrietta  Maria  Ivoy  ver- 
kochten na  zijnen  dood  den  11  Februari  1729  (Reg.  n°  544  f. 
21)  dezen  tuin  aan  Noël  Clement  de  Grand  Champs,  lakenkooper 
te  den  Bosch  2).  Marie  Franchise  Tamineau.  wonende  te  Luik, 
en  de  andere  testamentaire  erfgenamen  van  hem  en  zijne  vrouw 
Marguerith  Josselet  verkochten  dien  met  andere  tuinen  van  het 
voormalig  klooster  Marienburg  den  9  April   1770  (Reg.  n°  591 
f.    129  vso)   aan  Abraham  Verster,  drossaard  van  St.  Michiels- 
gestel, oud-schepen  en  raad  van  den  Bosch  en  rentmeester  dei- 
geestelijke    goederen    over    de    Kwartieren  van   Oisterwijk   en 
Kempenland  3),  die  er  met  zijnen  tuin  van  achteren  aangrensde. 
Deze  transporteerde  21  Augustus  1779  (Reg.  n°  585  f.  331)  aan 
zijnen    zoon    Florentius  Verster,  med.  doctor  te  den  Bosch,  in 
mindering  van  diens  filiale  portie  o.  a.  voormelden  door  F.  T. 
Yvoi  tot  tuin  aangelegclen  hoek,  die  toen  aldus  werd  omschre- 
ven:  „eenen  boven-  en  benedenhof  met  een  tuynhuisje,  uitziende 
op    de    stadswalle:    item   eene   groote  benedenkamer  met  twee 
vertrekjes  en  een  kelder  daaraan  staande,  gelegen  op  den  Uilen- 
burg, met  eerie  planke  hyninge  en  muur  nevens  de  stadswalle 
ex   uno    en  nevens  's  Landsmagazijn  en  arcenaal  ex  alio,  fine 
uno  de  walle,  fine  alio  een  moeshof.  De  kinderen,  behuwd-  en 
kleinkinderen   van    genoemden    Abraham    Verster,    zijnde    Dr. 
Florentius  Verster,  wonende  te  den  Bosch;  mr.  Cornelis  Jacob 
Speelman,    heer    van    Heeswijk  en  Dinther,  wonende  te  Hees- 

1)  Reg.  n°  534  f  110.  Hij  had  deze  goederen  te  voren  kosteloos  van 
den  Raad  van  State  in  gebruik  gehad  ter  vergoeding  van  vrije  woning, 
die  de  sergeants-majoor  van  den  Bosch  vóór  hem  in  een  deel  van  het 
St.  Geertruiklooster  hadden  gehad. 

2)  Deze  hadreeds  verschillendegebouwen  van  het  klooster  Mariènburg 
in  1707  (Reg.  n  527  f.  28  en  vlgd.)  en  in  1713  (Reg.  n<>  530  f.  307)  gekocht. 

3)  Hij  was  zoon  van  Jan  Louis  Verster  en  Gatharina  Gast;  den 
1  Febr.  1720  werd  hij  te  den  Bosch  geboren,  alwaar  hij  9  Juni  1799  over- 
leed. Zijne  vrouw  was  Florentia  van   Woerkom. 


wijk,  als  gehuwd  met  Catharina  Verster;  Willem  Guerin,  wo- 
nende te  den  Bosch,  als  gehuwd  met  Geertruy  Verster;  Abraham 
Gijsbert  Verster,  wonende  te  Amsterdam  1);  mr.  Joost  Romswin- 
kel,  wonende  te  Leiden,  als  echtgenoot  van  Henriette  Geertruy 
Verster,  en  Agnes  Maria  cle  Lepo  weduwe  van  mr.  Jean 
Louis  Verster,  in  leven  drossaard  van  St.  Michiels -Gestel  2),  zij 
zoo  voor  zich  en  als  moeder-voogdes  over  hunne  minderjarige 
kinderen  Florentia  Anna  3),  Henrica  en  Abraham  Arnoldus 
Josephus  Verster  4),  verkochten  17  Maart  1800  dit  stuk  tuin, 
dat  alstoen  omschreven  werd  als  :  eenen  plaisir  tuin  met  ivoning 
en  tuinhuis,  staande  en  gelegen  op  den  Uilenburg,  met  eenen 
uitgang  op  's  lands  wallen,  gelegen  tusschen  's  lands  Arsenaal 
en  de  Stadsxo allen  en  zich  uitstrekkende  van  den  moestuin 
van  J.  A.  Nuyts  tot  aan  die  wallen,  aan  het  Gezelschap  onder 
de  zinspreuk:  door  eendragt  en  oprechte  vriendschap  tzaam 
verbonden,  gevestigd  te  den  Bosch.  Deze  vereeniging  kreeg 
later  den  naam  van  de  Sociëteit  de  Harmonie  en  hare  voorzegde 
tuin  dien  van  het  Zwartmakershof.  Volgens  eene  aanteekening 
van  10  Maart  1839  van  Antoni  Servaas  Welsch  5),  die  toen 
lid  van  deze  Sociëteit  was,  werd  zij  in  1763  in  de  woning, 
welke  aan  dien  tuin  stond,  opgericht  en  stond  ten  zijnen  tijde 
nog  de  naam  van  Het  gezelschap  door  Eendragt  en  opregte 
Vriendschap  zaam\  verbonden  boven  de  naamlijst  harer  leden, 
waarop  mede  stond: 

En  is  den  wensen  der  Broederen: 
Dat  tweedragt  noijt  verbreekt  den  band, 

Van  het  gezellig  Broeder  leven, 
Dan  zal  dit  Hoff:  genoegen  geven 

Tot  roem  van  Stad  en  Vaderland. 


1)  Hij  was  te  den  Bosch  geboren  31  Juli  1751  en  huwde  aldaar 
8  October  1778  Maria   H ester  Blisseth. 

2)  Hij  overleed  te  den  Bosch  2  September  1793. 

3)  Zij  huwde  met  Vincentius  van  Tuerenhout,  controleur  der  be- 
lastingen te  Grave. 

4)  Hij  werd  geboren  te  den  Bosch  15  Nov.  1781,  h.  21  Jan.  1824  te 
Boxmeer  Glara  Maria  de  Quay  en  overleed  als  burgemeester  van  Vught 
15  April  1836. 

5)  Hij  was  in  1794  te  den  Bosch  geboren  uit  het  huwelijk  van 
Frans  Lodewijk  Welsch  met  Johanna  Adriana  Gieseler. 


—     223     — 

Blijkens  diezelfde  aanteekeniug  werd  hare  eerste  bena- 
ming in  het  jaar  1808  veranderd  in  die  van  Harmonie,  bij  gele- 
genheid, dat  haar  reglement  gewijzigd  werd.  De  oorsprong  van 
den  naam  Zwartmakershof,  welke  aan  haren  tuin  gegeven  werd. 
is  niet  meer  bekend,  zoo  teekende  Welsch  in  zijne  memorie 
nog  aan;  van  gissingen  daaromtrent,  zoo  schreef  hij  verder, 
houde  ik  die  van  den  heer  de  Koning  voor  de  waarschijnlijkste, 
n.1.,  dat  den  bijnaam  van  het  Driekoningenfeest,  dat  vroeger 
luisterrijk  en  vrolijk  schijnt  gevierd  geweest  te  zijn,  afkomstig 
is.  Welligt  heeft  bij  het  een  of  ander  dier  feesten  de  Regerende 
en  dien  dag  aftredende  Koning  der  Sociëteit,  aan  wiens  zijde 
opzettelijk  of  toevallig  de  laatst  vorige  Koning  geplaatst  was, 
de  nieuw  benoemde  in  hun  midden  doen  nederzetten,  opge- 
schikt met  het  klatergoud  en  bordpapier  bij  die  gelegenheid 
in  gebruik.  Hoe  ligt  kan  het  nu  aan  eenige  der  vrolijke  gasten 
niet  hebben  ingevallen  den  hoogen  karmozijn  tint,  die  de  wan- 
gen van  den  nieuwen  koning,  nadat  hij  copieus  gegeten  en 
gedronken  had,  verwde,  te  overtrekken  met  de  kool  van  eenen 
gebranden  kurk  en  daardoor  het  drietal  te  doen  zien,  zooals 
het  driekoningenfeest  het  wil,  n.1.  de  zwarte  koning  in  het  midden? 
Uit  het  volgend  vers,  dat  Jan  Reinier  Hopman  op  1  Juni 
1807  op  deze  Sociëteit  maakte,  kan  men  zien  hoe  het  daar 
oudtijds  toeging : 

Gezelligheid  en  vreugd,  verdraagzaamheid  en  trouw 

Maakt  hier  de  vriendschap  uit,  die  elkeen  wenschen  zou  ; 

Belangrijk  Broederschap !  Uw  heuschheid  onbedwongen. 

Uw  lusttuin  naar  waardij  wordt  nimmer  opgezongen. 

't  Voorvaderlijk  banket,  de  trotsche  eenvoudigheid, 

't  Oud  burgerlijk  bestaan,  wordt  hier  ten  toon  gespreid. 

Welmeenend  eensgezind,  hoort  men  krakeel  noch  vloeken. 

Geweerd  wordt  hier  diegeen,  die  twist  of  tweedragt  zoeken. 

Een  jasje  of  't  ombre  spel  is  't  algemeen  vermaak, 

Vooral  't  sans  prendertje,  naar  toedragt  van  de  zaak. 

Dan  mengt  men  ernst  met  jok  en  wordt  er  hard  geblazen. 

't  Is  louter  tijdverdrijf  om  andren  te  verbazen 


—     224     — 

Een  frissche  pijp  tabak,  een  niullig  glaasje  bier, 

Een  krakelring  met  kaas,  ziedaar  gepaste  cier. 

Trekt  iemands  lust  naar  wijn,  wil  men  een  gast  tracteren? 

Welaan,    slechts  Jan  gelast,  hem  zal  geen  flesch  ontberen ; 

De  roemers  staan  gespoelt,  de  tafel  wordt  geveegd, 

Zoolang  na  't  eerste  glaasje,  het  tweede  is  ook  geleegd. 

En  wordt  er  extra  eens  een  bonkje  in  't  jaar  gegeven, 

Dan  warlen  deun  en  rijm,  dan  schept  men  vreugd  in  't  leven. 

Dan  krijgt  luidruchtigheid  de  vrolijke  overhand ; 

Dan  valt  een  gast  wel  eens  al  pissend   aan  den  wand  ; 

Dan  barst  men  uit  in  't  roud,  met  algemeen  geschater, 

Mits  hij  zich  niet  bezeerd,  nog  dronken  van  het  water! 

Verrukkend  staat  het  oog,  waarhenen  men  het  wend 

En   dwaalt   in    't  weidsch  verschiet,  begeerig  zonder  end  ! 

't  Is  hier  een  Paradijs,  waarin  beproefde  leden 

Als  broeders  van  één  huis  hun  snipperuur  besteden 

In  zaal,  prieel  of  tuin  of  op  de  uitstekkamer 

Naar  het  saisoen  hun  lokt,  als  des  te  aangenamer. 

Dan.  ik  gedenk  mijn  pligt  voor  't  mij  vergund  genoegen 

Dat  ik,  als  deelgenoot,  mij  in  uw  rei  mag  voegen 

Reeds  heet  ik  wellekom  met  een  vereende  hand, 

Die   mij  straks  heeft  gesnoerd  aan  deze  vriendschapsband. 

'k    Betuig  u  mijnen  dank,  hier  kunt  gij  staat  op  maken, 

Dat  door  mijn  toedoen  nooit  de  vreugd  gestoord  zal  raken. 

Gezelligheid   mint   deugd,  zoekt  eendracht,  trouw,  vermaak 

En  dit  is  hier  de  wet,  en  dus  der  Broeclren  taak. 

Dat  wij  dan  onderling  dit  heilzaam  nut  betrachten 

En  't  onuitspreekbaar  schoon  van  dezen  lusthof  achten. 

Dat  zoo  de  vriendschap  groeije  en  blijve  metterwoon 

Ja,  bloeijende  overga  tot  op  den  laatsten  zoon. 

Eenige  jaren  geleden  verkocht  de  Sociëteit  de  Harmonie 
haren  tuin  aan  nu  wijlen  den  oud-raadsheer  mr.  Frans  van 
Lanschot,  die  er  o.  a.  op  bouwde  de  Van  LanschoVs  Stichting  ; 
hare  societeitszaal  werd  door  haar  ook  verkocht  en  kwam  ten 


—     225     — 

slofte  aan  het  tegenwoordige  klooster  Mariënburg.  De  vroeger 
zoo  bloeiende  sociëteit  Harmonie  leidt  nu  nog  maar  een  kwij- 
nend bestaan  in  een  koffiehuis.  Sic  transit  gloria  mundi ! 

e.    Het  huis  genummerd  52. 

De  oudst  bekende  eigenaar  van  dit  huis,  dat  aan  de 
Postelstraat  op  den  hoek  van  het  Uilenburgstraatje  staat,  is 
Ludolph  Buck  Ludolphszn ;  deze  legateerde  het  aan  zijne 
bastaarddochter  Aleid,  die  gehuwd  was  met  Amelis,  den  zoon 
van  Gielis  van  Broeckhoven  1)  Martinuszn ;  deze  laatste  verkocht 
het  16  Februari  1518  (Reg.  n°  116  f.  95),  als  wanneer  het 
gezegd  werd  te  zijn  :  huis,  erf,  plaats  en  achterhuis,  staande 
tusschen  een  straatje  ex  uno  en  het  huis  der  erven  van  Martinus 
van  Elmpt  ex  alio,  aan  Wouter  Oems  Janszn,  wiens  tweede 
vrouw  was  Beatris,  dochter  van  Marcelis  van  den  Eeckaert  en 
Judoca,  dochter  van  Jan,  den  zoon  van  Symon  van  de  Graft.  2) 
Bij  de  verdeeling  der  nalatenschap  van  genoemden  Wouter 
Oems,  die  in  1539  plaats  had,  werd  dit  huis  toebedeeld  aan 
de  kinderen  van  diens  voor-overleden  zoon  Gerit  Oems,  zijnde 
Arykenen  (de  latere  huisvrouw  van  Gerardus,  den  zoon  van 
Willem  Henrickszn),  Heylwich,  Agnesen  (huisvrouw  van  Lenard 
van  Hynsberch  Stevenszn,  verwer)  en  Ermgard  Oems  (huisvrouw 
van  Peter  Loeckemans  Henrickszn),  alsmede  aan  Jan,  zoon 
van  Cornelis  van  den  Logenhage  en  Henrica,  (dochter  van  Jan 
Marceliszoon  van  den  Eeckaert)  en  aan  zijne  zuster  Elisabeth 
van  den  Logenhage,  echtgenoote  van  Wolphard  Haller,  ridder, 
tresaurier  van  Maria,  Regentes  der  Nederlanden.  De  kinderen 
van  genoemden  Gerit  Oems  verkochten  24  Januari  van  laatst- 
gezegd  jaar  (Reg.  n°  157  f.  87)  dit  huis  aan  Frans  Pelgrom, 
zoon  van  mr.  Henrick  Gerarclszoon  en  schepen  van  den  Bosch. 
Hij  had  van  zijne  vrouw  Margriet  Kemp  deze  kinderen  : 

1)  Diens  overige  kinderen  waren  Henrick  en  Gielis  van  Broeckhoven 
en  eene  dochter,  gehuwd  met  Jordanus  van  Boert. 

2)  Genoemde  echtelieden  van  den  Eeckaert  hadden  ook  nog  eenen 
zoon  Jan,  wiens  kinderen  waren:  mr.  Adriaan,  priester,  Marcelis,  Jan, 
Henrica  en  Belia  (Reg.  n°  151  f.  232.) 

15 


—     226     — 

a.  Heylwich.  die  huwde  met  Grego-ris  van  der  Meer, 
zoon  van  Dirck  Reinierszn  en  hem  kinderen  schonk; 

b.  Henrick  ; 

c.  Jan  ; 

d.  Elisabeth,  die  huwde  met  den  koopman  Wolf  Heesters; 

e.  Petronella,  die  huwde  met  Gysbrecht  Bobben,  wien 
zij  deze  kinderen  schonk :  Besselken,  de  huisvrouw  van  den 
koopman  Gielis  Borremans ;  Elisabeth,  de  huisvrouw  van  Dirck 
Kyff  Junior  en  Heylwich  Robben,  de  huisvrouw  van  Lambrecht 
Rombouts,  koopman  te  den  Bosch ; 

ƒ.  Gerard; 

g.  Cornelia,  de  huisvrouw  van  Joost  Andriessen.  die  bij 
haar  een  zoon  Joost  verwekte,  over  wien  in  1576  Jan  Hels 
Andrieszn  voogd  was. 

Deze  kinderen  of  wel  hunne  kinderen,  voor  zooverre  zij 
toen  al  niet  meer  in  leven  waren,  verkochten  6  April  1576 
(Reg.  n°  226  f.  242)  dit  huis  aan  Lambrecht  de  Wolff  Janszoon. 

Thielman,  zoon  van  wijlen  Jan  Thielmans,  burger  van 
den  Bosch,  als  gemachtigde  van  den  te  Amsterdam  wonende 
Lambrecht  de  Wolff,  zoon  van  genoemden  Lambrecht,  ver- 
kocht 26  Februari  1610  (Reg.  n°  251  f.  389)  diens  een  vierde 
in  dit  huis  aan  zijne  zusters  Mayken,  Aelken  en  Catharina  de 
Wolff,  waarna  dezen  14  Juni  1610  (Reg.  n°  280  f.  143)  dat 
huis  verkochten  aan  Govard  Gerardszoon  van  den  Grave,  koop- 
man te  den  Bosch;  mr.  Johan  van  de  Water  vernaderde  echter 
14  Mei  1611  het  verkochte  als  man  van  Maria,  dochter  van  Jan 
Thielmans  en  Maria,  de  dochter  van  Jan  Thomaszn,  en  liet  het 
na  aan  zijne  dochter  Maria,  geboren  uit  zijnen  echt  met  zijne 
genoemde  vrouw;  die  dochter  bracht  het  ten  huwelijk  aan 
haren  man  mr.  Theodore  Smets,  die  het  als  voogd  over  hunne 
dochter  Johanna  Maria  Smets  den  1  Maart  1650  verkocht  aan 
Wouter   Eeltjens    (of  Eelkens)  Henrickszoon  1);  deze  had  van 

1)  Men  zie  de  genealogie  dezer  familie  in  Taxandria  XV  blz.  184  en 
vlgd.  De  aldaar  op  blz.  184  genoemde  echtelieden  Wouter  Eeltjens  waren 
werkelijk  de  ouders  van  Rogier,  Mechteld  en  Henrica,  die  in  1640  reeds 
dood  was.  De  vrouw  van  den  t.  a.  p.  op  blz.  185  genoemden  Henrick 
Wouterszn  was  Catharina,  dochter  van  Goyart  Janszn  van  Aken. 


—     227     — 

zijne  tweede  vrouw  Cornelia  Vinck  een  zoon  mr.  Johan  Eeltjens, 
advocaat  te  Antwerpen,  die  23  September  1707  (Reg.  n°  485  f. 
309)  dit  huis  verkocht  aan  Maria  van  Boxmeer  weduwe  van 
Jacobus  van  Ravesteyn,  die  later  hertrouwd  schijnt  te  zijn  met 
Johan  van  den  Heuvel.  Van  haar  erfde  het  haar  kleinzoon 
Willem  Vervorst,  bierbrouwer  te  den  Bosch,  die  het  15  Juni  1729 
verkocht  aan  de  curators  over  den  onnoozelen  priester  Johan 
Hendrick  van  Boxmeer ;  van  dezen  erfden  het  Reinier  en  Maria 
van  Boxmeer  en  van  dezen  weder  hunne  zuster  Barbera  van 
Boxmeer,  echtgenoote  van  Hendrick  Backers,  koopman  te  den 
Bosch;  deze  droeg  het  2  October  1750  (Reg.  n°  570  f.  103) 
over  aan  zijne  dochter  Johanna  Catharina  Backers  1),  die  eerst 
huwde  met  Johan  Vervorst  en  daarna  met  Henricus  Hermanus 
Appelboom,  koopman  te  den  Bosch;  toen  zij  weduwe  van  dezen 
laatste  was,  verkocht  zij  dit  huis  2  October  1790  aan  Thomas 
Cornelis  van  Ryckevorsel,  zoon  van  Joan  en  Jacoba  Ermers, 
hiervoren  reeds  genoemd;  hij  maakte  er  een  wijnpakhuis  van. 

f.    Het  huis  genummerd  50. 

De  oudst  bekende  eigenaars  van  dit  huis  waren  Gerard 
en  domicella  Alverada,  kinderen  van  Arnd  van  Vladeraeken  2) ; 
zij  verkochten  het  aan  Martinus  of  Maarten  van  Elmpt 
Henrickszn,  die  schepen  van  den  Bosch  was  en  van  zijne  vrouw 
Elisabeth  N.  eenen  zoon  Hendrick  had,  die  dit  huis  van  hem 
erfde;  deze  verkocht  het  14  November  1521  (Reg.  n°  122 
f.  19vso)  aan  Aerd  3),  zoon  van  Dirck*Aerdszn;  het  werd  alstoen 
omschreven  als :  domus,  area,    ortus,  domus  posterior,  pons  ac 


1)  Hare  zuster  was  Catharina  Backers,  die  huwde  met  Theodorus 
van  Berckel,  goud-  en  zilversmid  te  den  Bosch  ;  zij  waren  de  ouders  van 
den  beroemden  stempelsnijder  Theodorus  Victor  Berckel,  geboren  te  den 
Bosoh  21  April  1739. 

2)  Een  Arnd  Arndszoon  van  Vladeraeken,  vermeld  1413 — 59,  had 
van  zijne  vrouw  Catharina  van  den  Berge  twee  zonen  Jan  en  Gerard  van 
Vladeraeken,  die  in  1446  nog  minderjarig  waren.  In  1522  was  Elisabeth 
van  Rode  weduwe  van  Gerard  Arndszn  van    Vladeraeken. 

3)  Zijn  broeder  heette  Dirck ;  hij  verkocht  in  1539  een  huis  in  de 
Postelstraat  te  den  Bosch. 


—     22$     — 

vacua  hereditas,  pronunc  domus,  area,  ortus,  domus  posterior, 
pons,  necnon  quaedam  camera  ultra  dictum  pontem  sita  retro 
dictam  domum  posteriorem,  qui  siti  sunt  ibidem  inter  heredi- 
tatem  Wolteri  Oems,  fllii  Johannis  (olim  Ludolphi  Buck)  et 
hereditatem  conventus  opten  Ulenborch  ex  uno  et  inter  heredi- 
tatem  Domini  de  Bucstel  et  hereditatem  ejusdem  conventus 
ex  allo,  tendentes  a  communi  platea,  die  Postelstraet  vocata, 
ad  quendam  viculum,  dictum  die  Ulenborchstraet. 

Aerd,  zoon  van  Dirck  Aerdszn,  voornoemd  had  een  en 
zoon  Dirck  Aerdszn,  die  dit  huis  van  hem  erfde  en  het  onder 
Berlicum  bij  den  Bosch  gelegen  landgoed  de  Wamberg  kocht  1); 
hij  huwde  met  Henrica,  dochter  van  Joseph  Henrickszn  van  den 
Stadeacker,  die  bij  haar  geene  kinderen  zal  hebben  verwekt,  daar 
zij  toch  het  goed  de  Wamberg  vermaakte  aan  de  kinderen  harer 
zuster  Judith  of  Jutte,  (die  gehuwd  was  met  Marcelis,  den  zoon 
van  Jan  Hermanszn  2)  van  Bergen  en  Oatharina  van  den  Kerck- 
hoff),  zooals  blijkt  uit  den  navolgenden  inhoud  eener  schepenakte 
van  den  Bosch  van  15  September  1587  (Reg.  n°  241  f.  136  vso): 

Judith,  dochter  van  Joseph  Henrickszn  van  den  Stade- 
acker en  weduwe  van  Marcelis,  zoon  van  Jan  Hermans  van 
Bergen,  doet  afstand  van  den  tocht  in  d'eene  helft  van  den 
steenen  huyse,  erve,  gront,  hoff,  metten  boogardt  omgraven 
zijnde,  oick  mette  selven  graften  ende  wagenshuys,  gestaen 
ende  gelegen  op  ende  aen  de  hoeve,  genoempt  de  Wamberch 
inne  der  prochie  van  Berlicum,  by  saliger  Henrica,  dochter 
des    voirn.   wylen    Josephs    Henrickszn  van  den  Stadeacker, 


1)  Jan  van  Erp  Janszn  genaamd  van  Beerse,  meester  van  den  H. 
Geest  te  den  Bosch,  kocht  7  Februari  1540  (Reg.  n°  159  f.  93)  de  helft  \an 
eenen  mansus,  gelegen  te  Berlicum  ter  plaatse  de  Wamberg,  van  de  erven 
zijner  vrouw  Yda,  dochter  van  Henrick  Gelen  en  weduwe  van  Jan  Kanapart. 
Hij  en  zijne  medegerechtigden  verkochten  daarop  30  Juli  1554  dit  goed, 
dat  toen  de  Wamberg  geheeten  werd,  aan  laatstgenoemden  Dirck  Aerdszn  ; 
sedert  dien  is  het  nooit  meer  verkocht  geworden,  wat  voor  een  Noord- 
brabantsch  landgoed  zeker  merkwaardig  is. 

2)  Herman  van  Bergen  had  ook  nog  een  zoon  Arnold  van  Bergen, 
die  in  1502  voor  Schepenen  van  den  Bosch  (Reg.  n°  96  f.  303)  compareert 
als  man  van  Theodorica,  dochter  van  Henrick  van  Bloemendael  en  Sophia, 
de  dochter  van   Dirck  Henrickszn  van  Kuyck,  faber. 


—     229     — 

weduwe  wijlen  Dirix  Arts  Dirixzn  achtergelaten,  te  wetene 
in  alsulcke  hel  f  te  van  den  steenen  hmjse,  erve,  gront,  hoff, 
boomgart,  wagenhuys  ende  graf  ten  voirs,,  dairinne  Hanssen, 
sone  wyle  Marcelis,  sone  Jans  Hermans  ende  Judith  voirgen, 
d'erffrecht  is  competerende  nae  inhouden  des  testamenle  by  de 
voirs.  wylen  Henrica  van  den  Stadeacker  wedue  Dirix  Artssen 
op  29  Decembris  LI.  gemaict  voir  heer  ende  mr.  Peter  de 
Ruyter,  priester,  canoniek  der  kereke  van  's  Hertog enbossche, 
als  openbair  notaris  ende  sekere  getuygen,  —  ten  behoeve 
van  Hans,  den  zoon  van  haar  en  haren  genoemden  man. 

Waarop  deze  zoon  voor  de  eene  helft  en  zijne  zuster 
Yda  voor  een  Vs  in  de  andere  helft  van  voirn.  steenen  huyse, 
erve,  gront,  hoff,  bogardt,  graften  ende  wagenhuys,  uuyt  vrient- 
schap  ende  gerieff  het  gebruik  afstonden  aan  Jan  Kaessen  en 
diens  huisvrouw,  Yda  voornd.,  voor  den  tijd  van  hun  leven, 
behoudens  dat  Hans  zal  behouden  .,sijn  gebruyek  ende  optreck 
in  eene  van  de  neder camer en  des  voirn.  steenen  huyse;  daarna 
heeft  Catharina,  dochter  van  wijlen  Marcelis  en  Judith  voornd, 
aan  voornoemden  Jan  Kaessen  en  Yda,  zijne  huisvrouw,  ook 
uuyt  rrientscappe  ende  vergonninge,  hun  levenlang  gegeven 
het  gebruik  van  haar  Vs  „inne  der  hoeve  met  allen  henre 
landen,  genoempt  den  Wamberch,  gelegen  in  de  prochie  van 
Berlicum,  als  wylen  Henrica  van  den  Stadeacker  wede  Dirick 
Artszn  deselve  heele  hoeve  heeft  achtergelaten,  uuyt  genomen 
het  steenen  huys,  erve,  gront,  hoff,  boomgart,  omgravensijnde, 
oic  metten  selven  graf  ten  ende  wagenhuys,  totten  voirs.  hoeve 
behoor  ende,  waerinne  de  voirn.  Catharina  nochtertijt  nyet 
en  is  gerecht,  met  conditie  dat  Jan  Eaessen  en  Yda  voorn. 
„de  huysinge  van  der  bouwerye  in  verhouding  tot  haar  aan- 
deel zullen  onderhouden,  en  de  opgaande  eikenboomen  niet 
zullen  vellen  dan  met  hare  toestemming,  voor  zooverre  haar 
recht  daarop  reikt. 

Genoemde  echtelieden  Marcelis  van  Bergen  en  Judith 
van  den  Stadeacker  hadden  deze  kinderen  : 

a.  Hans   voornoemd,   die  huwde  met  Catharina  Joosten 


—     230      — 

Thomassen    van  Breugel  en  bij  haar  verwekte  deze  kinderen  : 
Jan;  mr.  Marcelis  en  Judith. 

b.  Yda  voornoemd,  die  huwde  met  Jan  Raessen  Wouterszu, 
wien  zij  geene  kinderen  schonk  ; 

c.  Jenneken,  die  huwde  met  Jacob  Beyharts  Franchoyszn, 
wien  zij  schonk  een  zoon  Joseph,  die  trouwde  met  Geertken, 
dochter  van  Henrick  Leuardszn  Grois  ; 

d.  Catharina,  die  huwde  met  mr.  Godefroi  Steech,  doctor 
in  de  medicijnen  en  lijfarts  van  Z.  K.  Majesteit  Rudolph  van 
Oostenrijk,  wien  zij  schonk  een  zoon  Jor  Cornelis  Steech,  licen- 
tiaat in  de  rechten  en  heer  van  Bubbingen.  Hij  hertrouwde  na 
haren  dood  met  Aleid,  dochter  van  Nicolaus  van  Henxthem 
genaamd  van  Delft  en  verwekte  bij  deze  de  navolgende  kinderen  : 
Anna  Maria  Steech  huisvrouw  van  Johan  de  Sucha,  koopman 
te  Luik;  Jan;  Guillaume  en  Anna  Johanna  Steech; 

e.  Diericksken,  die  huwde  met  Marcelis  van  Groeningen, 
wijntavernier  in  het  huis,  genaamd  in  Hispanien,  staande  aan 
den  Hoogen  Steenweg  te  den  Bosch ;  zij  schonk  hem  deze 
kinderen :  Jan  van  Groeningen  en  Yda  van  Groeningen,  de 
huisvrouw  van  Leunis  of  Louis  Eeltjens  (of  Eelkens)  Wouterszn, 
wien  zij  vijf  kinderen  baarde. 

De  sub  a  tot  en  met  c  genoemde  kinderen  van  Marcelis 
van  Bergen  transigeerden  17  November  1603  voor  Schepenen 
van  den  Bosch  (Reg.  n°  656  f.  366)  met  den  sub  c  genoemden 
Joseph  Beyharts  over  den  verkoop  van  eikeboomen,  staande 
op  de  hoeve  en  het  goed  de  Wamberg,  gelegen  onder  Berlicum 
en  Rosmalen. 

Dirck  Aerdszn  laatstgemeld  vermaakte  het  hier  bedoeld 
huis  in  de  Postelstraat  aan  zijne  vrouw  Henrica  van  den 
Stadeacker,  die  het  in  1586  weder  vermaakte  voor  de  eene 
helft  aan  haren  genoemden  moeizegger  Hans  van  Bergen  en 
voor  cle  andere  helft  aan  hare  genoemde  moeizegster  Catharina 
van  Bergen,  welke  deze  helft  op  hare  beurt  vermaakte  aan 
haren  man  mr.  Godefroi  Steech. 

De   kinderen    van  dezen  laatste,  zoo  uit  eersten  als  uit 


—     231     — 

tweeden  echt,  verkochten  19  Maart  1629  (Reg.  n0  365  f  239) 
laatstbedoelde  helft  aan  Amand  de  Homes,  heer  van  Gelclrop, 
die  ze  den  17  September  daaraanvolgende  (Reg.  n°  369  f.  337) 
weder  verkocht  aan  mr.  Albert  van  Breugel,  licentiaat  in  de 
rechten  en  raad  van  den  Bosch  ;  deze  laatste  verkocht  21 
Januari  1647  (Reg.  n°  393  f.  192)  die  helft,  welke  nu  wordt 
gezegd  te  zijn:  „de  helfte  in  eene  huysinge,  erve,  plaets,  hoff, 
achterhuys  boven  de  Diese,  met  een  stallinge  ende  poirt  achter 
in  den  Uylenberchstraet  uytgaende,  staende  in  cle  Postelstraef' 
tusschen  het  huis  voorheen  van  Lucia  van  Hohensteyn  weduwe 
van  Jor  Peter  van  Broeckhoven,  rentmeester  der  Staten  van 
Brabant,  nu  Abraham  Kip,  ex  uno  en  het  huis,  eertijds  van 
Lambert  die  Wolf,  nu  mr.  Theodore  Smets  en  zijne  vrouw 
Maria  van  de  Water  ex  alio,  aan  mr.  Marcelis  Hermans  van 
Bergen,  licentiaat  in  de  rechten,  die  als  erfgenaam  van  zijnen 
vader  Hans  van  Bergen  reeds  de  wederhelft  van  dat  huis  bezat, 

Genoemde  mr.  Marcelis  Hermans  van  Bergen  stelde  Nico- 
laas  Buysen  en  Jacob  van  Lier  Janszn  1),  kooplieden  te  den 
Bosch,  tot  zijne  erfgenamen  in  en  zoo  kwam  dit  huis  evenals 
het  landgoed  cle  Wamberg  aan  hen;  zij  verkochten  dat  huis 
12  November  1668  (Reg.  n°  450  f.  91),  als  wanneer  het  werd 
omschreven  als:  „eene  seer  schoone  huysinge,  erve,  plaets,  hoff, 
achterhuys  boven  cle  Diese,  met  eene  stalling  ende  poort  achter 
in  den  Uylenborchstraet  uutgaencle,  met  grote  schone  boven- 
ende  benedecamers,  met  schoone  overwulfcle  kelders,''  enz,  aan 
Gijsbert  van  Grinsven.  2) 

Deze  was  gehuwd  met  Maria  van  Campen  3),  dochter  van 
Guiliam,  heer  van  Bysterveld  en  Geertruy  Vermeulen.  Zij  schonk 
hem  deze  kinderen: 

a    Lucia  van  Grinsven;  zij  huwde  met  Johan  de  Pottere, 


1)  Men  zie  over  Jacob  van  Lier  Janszn  blz.  164. 

2)  Hij  kocht  in  1697  het  huis  de  Drie  Kronen  in  de  Korenbrug- 
straat te  den  Bosch  (Reg  n°  483  f.  103),  dat  hij  in  1705  weder  verkocht 
(Reg.  no  485  f.  130.) 

3)  Hare  zuster  Johanna  van  Campen  huwde  met  1°  Johan  van 
Hedel ;  2°  Thomas  Minten. 


—      232      — 

zoon  van  Claudius,  drossaard  van  Grimbergen  en  Maria  Ver- 
heyden  1),  (dochter  van  Hendrick  en  Catharina  van  Berckel.) 
Hunne  kinderen  waren: 

1°  Francois  Potters,  koopman  te  den  Bosch,  huwde  Anna 
Maria  van  Berckel; 

2°  Hendrick  Potters,  wijnkooper  te  Rotterdam,  huwde 
Johanna  van  Berckel; 

3o  Johanna  Maria  Potters,  huwde  met  Jaspar  Spijkers, 
wijnkooper  te  den  Bosch ; 

4°    Adriaan  Potters,   woonde  aldaar. 

b.  Geertruid  van  Grinsven,  huwde  met  1°  Jaspar  Gast, 
zoon  van  Gerard  en  Catharina  Boons ;  2°  Walterus  Nicols. 
Hunne  kinderen  waren: 

1°  Catharina  Gast,  gestorven  in  den  Bosch  27  Augustus 
1753,  huwde  1717  met  Jan  Louis  Verster,  notaris  en  procu- 
reur, schepen  en  raad  van  den  Bosch,  overleden  aldaar  15 
Maart  1752  ; 

2°     Gerrit  Gast,  stierf  ongehuwd  ; 

3°    Francois  Gast  huwde  Maria  Bos  2) ; 

4°    Maria  Geertruid  Gast,  huwde  met  Peter  van  Loon ; 

5°  Johanna  Maria  Gast,  huwde  met  Leonard  van  Ceulen, 
bierbrouwer  in  den  Bosch ;  zij  schonk  hem  deze  kinderen : 
Gertruda  van  Ceulen,  die  huwde  met  Louis  de  Mele  eii  Cor- 
nelia  van  Ceulen,  die  huwde  met  Petrus  Josephus  van  Berckel, 
med.  doctor  en  later  burgemeester  van  den  Bosch ; 

6°    Francoise  Gijsberdina  Nicols. 

c.  Gijsbert  van  Grinsven ; 


1)  Hun  andere  zoon  was  Theodorus  de  Pottere,  wijnkooper  te  den 
Bosch,  die  huwde  met  Ida  van  den  Heuvel,  terwijl  hunne  dochter  was 
Anna  Maria  de  Pottere,  die  trouwde  met  Johan  van  Lier,  heer  van  Leeu- 
wenburg onder  Vught  en  koopman  te  den  Bosch,  zoon  van  Jacob  Janszn 
en  Allegonda  van  Empel. 

2)  Hun  zoon  Jaspar  Gast  huwde  in  1706,  als  wanneer  hij  te  den 
Bosch  op  het  Hinthamereind  woonde,  Petronella  Loeff;  zij  schonk  hem 
een  zoon  Johannes  Arnoldus  Gast,  die  huwde  met  Maria  Sopers,  welke 
hem  baarde  een  zoon  Theodorus  Jasper  Gast,  die  huwde  Johanna  Maria 
de  Mele,  dochter  van  Louis  en  Gertruda  van  Geulen. 


—     233     — 

d.  Guilliam  van  Grinsven  : 

e.  Johan  van  Grinsven  ; 

f.  Francois  van  Grinsven. 

Laatsgenoemde,  Frangois  van  Grinsven  n.  1.,  erfde  van 
zijne  ouders  het  hierbedoelde  huis.  Zoowel  hij  als  zijne  voor- 
noemde broeders  stierven  kinderloos,  want  zijne  erfgenamen 
waren,  voor  de  eene  helft  de  hiervoren  sub  a  1 — 4  vermelde 
kinderen  Potters  en  voor  de  andere  helft  de  hiervoren  sub  b 
1 — 6  vermelde  kinderen  Gast  en  Nicols  ;  dezen,  voor  zooverre 
zij  toen  nog  minderjarig  waren,  vertegenwoordigd  door  hunne 
voogden,  zijnde  voor  de  kinderen  Gast  en  Nicols  hun  broeder 
Gerrit  Gast  en  voor  de  kinderen  Potters  Henrick  van  Beugen 
en  Theodorus  van  Berckel,  verkochten  23  Augustus  1719  (Reg. 
n°  539  f.  52)  dit  huis,  —  dat  alstoen  omschreven  werd  als  : 
huis  met  erf,"plaats,  tuin  en  achterhuis  boven  de  Dieze,  alsmede 
stalling  en  poort,  op  de  Uilenburg  uitkomende,  staande  aan 
de  Postelstraat,  het  huis  eertijds  der  erven  van  mr.  Johan 
Eelkens,  nu  de  vrouw  van  Johan  van  den  Heuvel  ex  uno  en 
het  huis  van  Pieter  van  Beugen  ex  alio,  —  aan  mr.  Petrus 
Nagelmaeckers,  woonachtig  te  den  Bosch,  zoon  van  mr.  Rogier 
en  Maria  Tholinx  weduwe  van  Pieter  Vughts ;  hij  betrok  dit 
huis  metterwoon  en  huwde  1°  Johanna  Maria  van  den  Endepoel 
(dochter  van  Pieter  en  Anna  Maria  Bosch);  2°  in  1721  Catharina 
Huygermans,  die  toen  op  de  Markt  in  den  Bosch  woonde, 
dochter  van  Heribertus  en  Geertruid  Gast;  van  hem  erfden  dit 
huis  zijne  kinderen  uit  eersten  echt:  Petronella  Maximiliana, 
echtgenoote  van  Andreas  Emanuel  van  Spoelberch  d'  Eyndhouts 
en  mr.  Hendricus  Josephus  Nagelmaeckers,  die  gehuwd  was 
met  Henriette  Verster  (dochter  van  Jan  Louis  en  Catharina 
Gast),  welke  na  zijnen  dood  hertrouwde  met  mr.  Philip 
Reynhart  Vitrarius,  griffier  en  secretaris  van  Oisterwijk.  Van 
mr.  Hendricus  Josephus  Nagelmaeckers  erfde  dit  huis  diens 
dochter  Catharina  Martina  Nagelmaeckers,  echtgenoote  van 
mr.  Antony  Willem  Hendrik  Nolthenius,  ontvanger  van  de 
convooien  en  licenten  te  Tilburg,  die  het  28  April  1775  verkocht 


—     234     — 

aan  Joannes  Half-Wassenaer,  heer  van  Nieuwkuik  en  Onsenoort, 
gedoopt  te  den  Haag  18  October  1706,  overleden  10  Februari 
1782,  echtgenoot  van  Joanna  Everarda  de  Roy,  dochter  van 
Bernard  Willem.  Van  dezen  erfde  het  hun  zoon  Bernard  Jacob 
Half-Wassenaer,  heer  van  Nieuwkuik  en  Onsenoort,  lid  van  het 
WTetgevend  Lichaam  en  lid  der  Bossche  Municipaliteit,  geboren 
te  den  Haag  6  September  1746,  overleden  in  den  Bosch  10  Nov. 
1810,  echtgenoot  van  Petronella  Jacoba  van  Engelen.  Thans 
is  dit  huis  het  kantoor  van  's  Rijks  directe  belastingen. 

g.    Het  huis  van  Boxtel  of  van  Oirschot. 

Nos.  46  en  48. 

Dit  huis  ontleende  zijnen  eerstgemelden  naam  hieraan, 
dat  het  eens  het  eigendom  was  der  Heeren  van  Boxtel. 

De  eerste  hunner,  van  wTien  bekend  is,  dat  hij  dit  huis 
bezat,  was  Jan  van  Hornes,  heer  van  Baucignies,  geboren  op 
Gaesbeek,  stierf  26  April  1521,  huwde  1491  Adriana  van  Ranst, 
erfdochter  van  Boxtel  en  Kessel,  dochter  van  Hen  riek,  baander- 
heer  van  Boxtel  en  Henrica  van  Haeften.  Van  hen  erfde  dit 
huis  hun  zoon  Philips  van  Hornes,  baron  van  Boxtel,  die  in 
1526  te  Breda  huwde  Clara  van  Renesse,  dochter  van  Ferry 
en  Anna  van  Hamal,  erfdochter  van  Elderen.  Van  deze  echte- 
lieden erfde  het  dezer  zoon  Jan  van  Hornes,  baron  van  Boxtel, 
kapitein-generaal  en  prinsgezind  gouverneur  van  den  Bosch  in 
1578,  gestorven  11  November  1606  in  den  ouderdom  van  75 
jaren ;  huwde  met  1°  Maria  van  St.  Aldegonde  ;  2°  Anua  van 
Flodorp ;  3°  Anna  van  Brederode,  dochter  van  Reinier,  heer 
van  Cloetingen  en  Margaretha  van  Doerne. 

Adrianus  van  Hoorne,  naturalis,  zooalshij  in  na  te  melden 
schepenakte  genoemd  wordt,  in  Boextele,  als  gemachtigde  van 
laatstgenoemde,  nu  geheeten  :  nobilis  et  g enerosus  vir  dominus 
Johannes  de  Hoirne,  dominus  temporalis  de  Baucingny,  Boextele, 
Lokere,  Kessele,  Lyempde,  etc,  verkocht  Mei  1555  (Reg.  n°.  191 
f.  228    vso)  dit   huis,  dat  toen  omschreven  werd  als :  „domus, 


—     235     — 

area,  domus  posterior,  pons,  hereditas  vacua  dicta  plaetse  ultra 
pontem  preclictum,  una  cum  quodam  exitu  ibidem  tendente  versus 
den  Ulenborch',,  staande  en  gelegen  in  de  Postelstraat  tusschen 
het  huis  van  Dirck  Aerclszn  ex  nno  en  dat  van  Johanna  weduwe 
van  Lambrecht  van  den  Kerckhoff  en  hare  kinderen  ex  alio, 
aan  Domicellus  Eycaldus  de  Merode,  dominus  temporalis  de 
Oirschot,  Beecke,  Duffele,  Waetdem,  Ghele,  etc.  Naar  dezen 
kreeg  het  toen  den  naam  van  het  huis  van  Oirschot.  Jan 
van  Esch  in  zijne  hoedanigheid  van  rentmeester  van  de  kinderen 
van  laatstgenoemden  eigenaar,  zijnde  :  Rycalt,  Henrick,  Marga- 
retha,  Maria  en  Anna  van  Merode,  verkocht  25  Februari  1586 
(Reg.  n°  243  f.  442)  dit  huis,  dat  nu  gezegd  werd  te  zijn  : 
huys,  erffve,  achterhuys,  stallinge,  poerte,  etc.,  gemeyndelick 
genoempt  het  huys  van  Oirschot,  staande  in  de  Postelstraat 
tusschen  het  huis  van  de  weduwe  van  Dirck  Aerclszn  ex  uno 
en  dat  van  de  weduwe  Lambert  Aerdszn  exalio  en  zich  achter- 
waarts uitstrekkende  tot  aan  cle  straat,  genoemd  de  strate  by  den 
Convente  van  den  Ulenborch  tegensover  denselven  convente,  aan 
Gijsbert,  den  zoon  van  Jan  Willemszn  in  den  Sester  en  echt- 
genoot van  Margriet  1),  (de  dochter  van  den  olieslager  Jacob 
Janszn  Ketelaers  en  Hadewich,  de  dochter  van  Jacob  Corneliszn). 
De  kinderen  van  laatstgenoemden  Gijsbert,  zijnde  Jacob  2), 
Henriksken,  echtgenoote  van  Nicolaes  Janszn  van  Driel  en 
Hadewich,  huisvrouw  van  den  kleermaker  Matheus  Martenszn, 
verkochten  4  Januari  1622  dit  huis,  dat  alstoen  werd  omschreven 
als:  huys,  erve,  plaetsse,  achterhuys,  poorte,  brouiverye,  achter- 
ivaerts  met  een  steene  brugge  óver  den  water  uuytgaende  met 
een  poirte  aen  de  straet  tegensover  den  Susteren  convent 
opten  TJlenborgh,  aan  Jor  mr.  Peter  van  Broeckhoven,  schepen 
van  den  Bosch  in  1598,  raad  en  rentmeester-generaal  van 
Brabant  in  het  Kwartier  van  den  Bosch,  overleden  in  1626  3), 


1)  Hare  zuster  Anna  was  gehuwd  met  mr.  Peter  Pelgrom  de  Bye, 
raad  van  den  Bosch  wien  zij  schonk  een  zoon  mr.  Johan  Pelgrom  de  Bye, 
schepen  van  den  Bosch. 

2)  Gf.  Reg.  no  356  f.  155. 

3)  Taxandria  VI  p.  164  en  XV  p.  38. 


—     236     — 

echtgenoot  van  Lucia  van  Hohensteyn,  vrouw  van  Arendonck  en 
Sentsich ;  zijne  genoemde  vrouw  verkocht  in  haren  weduwlijken 
staat  22  December  1644  dit  huis  aan  Abraham  Kip.  koopman 
te  den  Bosch.  Diens  kinderen,  zijnde :  Marten  Kip,  majoor- 
kommandant  der  vesting  Willemstad,  Huybrecht  Kip,  secretaris 
van  Steenbergen,  Catharina  Kip,  echtgenoote  van  Willem  Diderix, 
predikant  te  Lippstadt,  en  eenige  niet  genoemde  minderjarigen, 
alsmede  cle  voogden  over  de  minderjarige  kinderen  zijner 
vóóroverleden  dochter  Agneta  Kip,  echtgenoote  van  Johan  van 
der  Borch,  verkochten  21  Juni  1681  (Keg.  n°  499  f.  308  vso) 
dit  huis,  dat  alstoen  omschreven  werd  als:  huis  met  erf,  tuin, 
plaats,  zijdelhuis,  pomp,  stal  en  achterhuis  met  eene  voor-  en 
achterpoort,  staande  aan  de  Postelstraat  en  strekkende  ^met  cle 
achterpoort  tot  aan  de  Dieze,  —  aan  Philip  van  Beugen,  koop- 
man in  wijnen  te  den  Bosch,  den  echtgenoot  van  Mechteld  van 
Heeswyck.  Van  dezen  kwam  het  door  het  huwelijk  van  hunne 
dochter  Mechtildis  Maria  van  Beugen  met  mr.  Henricus  Josephus 
van  Kerrenbroeck,  burggraaf  van  Grimberghe  1),  aan  dezer  doch- 
ter Adriana  Mechtildis  Petronella  van  Kerrenbroeck,  burggravin 
van  Grimberghe,  woonachtig  te  Brussel,  die  in  1747  huwde 
met  Joannes  Baptista  Helman,  baron  van  Wrillebroeck,  Ruys- 
broeck,  enz. ;  bij  akte  van  Schepenen  van  den  Bosch  van  16 
Maart  1790  verkocht  zij  dit  huis,  waarvan  toen  gezegd  werd, 
dat  het  bewoond  werd  door  den  Eerw.  heer  Joannes  Spierinckx, 
aan  dezen  laatste  onder  voorwaarde:  dat  het  altoos  zal  moeten 
dienen  voor  een  rooms ch  her ckenhuys  endetothetgebruyckvan 
dien,  alsmede,  dat  de  Eoomsche  gemeente  altoos,  soo  lange  het 
een  roomsch  ker  ckenhuys  is,  de  macht  ml  hebhen  omhet  geseyt 
transport  tot  sigh  te  reclameren,  mits  betaelende  ofte  restituee- 
rende  de  coopsomme  mei  de  kosten,  dogh  in  geval  het  voorschreven 


1)  Hij  was  met  haar  gehuwd  in  1720;  na  haren  dood  hertrouwde 
hij  in  1730  met  Allegonda  de  Meyere  weduwe  van  Johannes  Ignatius  van 
den  Eeckaert,  heer  van  Aalst.  (Taxandria  X  p.  99).  Van  haar  erfden  Anna 
Maria  van  Berckel,  huisvrouw  van  Frangois  Potters,  koopman  te  den 
Bosch  en  anderen  het  Duifhuis  te  St.  Michielsgestel,  dat  zij  in  1758  ver- 
kochten aan  Gornelis  Beckers,  woonachtig  te  den  Bosch  (Reg.  n°  573  f.  191  vso). 


—     237     — 

roomsch  kerckenhuys  hy  wettige  overheyt  qaamt  geslotlien  te  wor- 
den, alsdan  sal  den  cooper  ofte  eyghenaer,  die?'  ten  teyde  zijnde, 
daeraff  liet  liber  gebruyck  ende  vrye  eyghendom  hebben.  Het 
hier  bedoeld  kerkhuis  stond  in  den  tuin  van  het  huis  van 
Boxtel ;  volgens  Schutjes  IV  p.  296  werd  dit  bedehuis,  waarin  de 
H.  Antonius  van  Padua  bijzonder  vereerd  werd,  door  de  Paters 
Minderbroeders  opgericht  1),  door  hen  in  1680  herbouwd  en  tot 
het  jaar  1774  bediend,  nadat  het  door  de  Staten -Generaal  van  af 
24  December  1744 — 1747  gesloten  was  geweest;  was  in  1774 
daarvan  pastoor  geworden  Joannes  Spierings,  die  in  1800  als  zoo- 
danig werd  opgevolgd  door  Gerardus  van  der  Heyden  en  werd 
bij  decreet  van  Keizer  Napoleon  I  van  9  November  1811  dit 
bedehuis  voor  altijd  opgeheven.  Van  deze  opgave  kan  echter  niet 
juist  zijn  de  mededeeling,  dat  dit  bedehuis  vóór  1680  reeds 
bestond,  daar  toch  het  huis  van  Boxtel  van  1644  tot  1681  in 
Protestantsche  handen  was;  waarschijnlijker  is  het  daarom,  dat 
vóór  het  jaar  1681  het  door  Schutjes  bedoeld  bedehuis  geweest 
zal  zijn  het  naast  dit  huis  staand  huis  Het  Wapen  van  Luik, 
omdat  daarin,  zooals  wij  hierna  zullen  zien,  eene  Katholieke 
kapel  was ;  en  dat  eerst  in  dat  jaar  achter  het  Huis  van  Boxtel 
het  Katholieke  bedehuis  gebouwd  is,  zoodat  voor  het  woord 
herbouivd,  dat  Schutjes  bezigt,  zal  moeten  worden  gesteld :  over- 
gebracht naar  het  huis  van  Boxtel.  Van  dit  laatstbedoeld  be- 
dehuis bestaat  nog  altijd  het  gebouw,  terwijl  ook  nog  bestaat 
een  fraai  gebeeldhouwd  houten  poortje,  met  het  jaartal  1649  er 
boven,  waardoor  men  van  de  Uilenburg  in  dit  bedehuis  kwam. 

h.    Het  Wapen  van  Luik. 

N°  44. 

Ook   dit  huis   behoorde  eens  aan  een  Heer  van  Boxtel. 
Heer  Jan  van  Hoirne,   ridder,    heer  tot  Bucstel,  Baitssignye 


1)  In  een  handschrift  van  omstreeks  1774,  getiteld:  Origo  et  progressus 
missionis  fratrum  minorum  recollectorum  in  ipsa  civitate  Sylvaeducensis 
in  missione  de  Postelstraet,  staat:  primus  Garolus  Rillart  anno  Domini 
1643;  illi  circa  annum  1653  successit  R.  P.  Joannes  van  Gestel,  enz. 


—     238     — 

ende  vronive  Adriane  zyne  wettige  gesellinne  1)  verkochten 
7  Mei  1511  (Reg.  n°  105  f.  494)  dit  huis,  —  dat  alstoen  om- 
schreven werd  als:  huys,  hoff  ende  achterhuys  mit  eender 
hoiiter  bruggen  over  d'iuater  staende,  met  oic  eenen  uuytganck, 
coemende  achter  opten  Ulemborch  uuyt,  staande  in  de  Postel- 
straat tusschen  het  huis  van  genoemden  Heer  en  Vrouwe  van 
Boxtel  ex  uno  en  dat  van  Jenneken  weduwe  van  Marcelijs 
Henrickszn  2)  ex  alio,  —  aan  Lambrecht  van  den  Kerckhoff 
Henrickszn;  deze  had  van  zijne  vrouw  Johanna  Bolcx  Otto's 
dochter  onder  anderen  eene  dochter  Aleid  van  den  Keickhoff, 
die  het  ten  huwelijk  bracht  aan  haren  man  Dirck  3),  den  zoon 
van  den  op  blz.  227  genoemden  Dirck  Aerdszn  en  wien  zij 
twee  zonen  schonk:  Lambert  en  Dirck  4),  over  wie  in  Regis- 
ter n°  204  f.  384  eene  Bossche  Schepenakte  voorkomt  van  den 
volgenden  inhoud: 

Lambert  en  Dirck,  zonen  van  Dirck,  den  zoon  van  wijlen 
Dirck  Arndszn,  verleen  en  aan  het  Groot  Zieken  Gasthuis  te 
den  Bosch  eene  grondrente  van  35  caroli  guldens  uit:  huys, 
erve,  hoff  ende  achterhuys,  den  voorn.  Lambert  toebehoorend, 
staande  te  den  Bosch  in  de  Postelstraat  tusschen  het  huis  van 
wijlen  Aelbert  van  Deventer  ex  uno  en  dat  van  den  Heer  van 
Petershem,  Ricald  van  Merode,  ex  alio,  en  uit  land  onder  Maren, 
toebehoorende  genoemden  Dirck,  waarna  Goyard  Corneliszn, 
meester  en  rector  van  gezegd  Gasthuis,  met  consent  van  Henrick 
van  Eyndhouts,  provisor  van  hetzelve,  verklaart  „dat  hy  van 
nu  voortaen  ten  euwighen  daeghen  by  eenen  eerlycken  priester 
zall   doen  doen  een  weeckmisse  voer  den  altaere,  staende  in 


1)  Zij  was,  zooals  op  blz.  234  reeds  zagen,  eene  van  Ranst. 

2)  Zijn  familienaam  was  van  Orthen. 

3)  Men  zie  over  hem  Reg.  n°  221  f.  84,  alwaar  hij  genoemd  wordt 
Dirck  Aertszn  junior. 

4)  Hij  was  gehuwd  met  Judith,  dochter  van  Jan  Elmpt  Martinuszn, 
van  wie  hij  in  1570  reeds  weduwnaar  was;  de  voogden  over  hunne  on- 
mondige kinderen  voor  de  eene  helft  en  die  over  de  onmondige  kinderen 
van  wijlen  Nycolaus  van  Elmpt  Janszn  en  Elsbene  voor  de  andere  helft 
verkochten  toen  (Reg.  n°  219  f.  247)  een  steenen  huis  met  leien  gedekt  en 
een  bouwhuis  daaraan  annex,  staande  te  Schijndel  ter  plaatse  genaamd 
Lieshout,    aan  Gielis,  y.oon  van  wijlen  Jan  Pennincx. 


—     239    — 

een  choorken  bijnnen  der  kercke  van  SI.  Jan  Evangelist  ontrent 
der  vunte,  alwaer  Aleyt,  des  Margrietken  ende  Agneeskene 
sustere,  dochteren  des  voirs  wylen  Dirck  Arndszn,  begraven 
leeght;  item  daerenboven,  dat  die  voirs.  meester  van  den  Groo- 
ten  Gasthuys,  nu  zijnde  ende  naemaels  wesende,  alle  jaer  opten 
tweeden  Korsdach  zall  roepen  ten  maeltijt,  te  wetene  des  mid- 
daechs,  den  voirs.  priester,  die  dé  misse  doen  zall,  den  execu- 
teuren 1)  van  den  testamente  ende  vijff  off  ses  persoonen  van 
de  naeste  vrienden  van  den  voirs.  Margrietkene  ende  Agneeskene, 
schenckende  derselver  de  maeltijt  nae  zijnder  discretien  met 
eenenygelycken  van  hen  eenen  pot  wijns,  opte  maeltijt  te  ver- 
drincken  ofte  min  soo  veele  den  executeuren  ende  vrienden 
believen  zall;  item  daerenboven,  dat  hy  die  crancken,  daer 
zijnde,  nyemanden  uuytgescheyden,  zall  administreren  ende 
geven  gebraet,  suycker^  ivijn  ende  schoonbroot  nae  uuytwysen 
van  den  testamente  saliger  heer  ende  mr.  Josephs  Valckenborch, 
cappellaen  in  der  tijt  desselve  Groolen  Gasthuys,  zonder  arch 
oft  list;  item  daerenboven,  dat  die  voirs.  meester,  nu  zijnde 
oft  naemaels  wesende,  oock  gehouden  ende  verbonden  zall  wesen 
al  tijt,  alst  van  noode  wesen  zall,  de  naeste  vrienden  van  den 
voirs.  Margrietkene  ende  Agneeskene  te  doenevry  endevranck 
opt  Gasthuys  cost  een  camere  omme  by  den  naesten  vrienden 
daerinne  te  doene  eenighe  van  hueren  booden  oft  kijnderen, 
van  eenigher  hander  sieckte  tzy  peste  oft  andere  humoer  e  syeck 
zijnde,  behoudens  den  Gasthuys  van  den  crancken,  aldaer 
stervende,  zyne  gerechticheyt.  20  Febr.  1560. 

Van  genoemde  beide  zonen  erfde  dit  huis  Lambert, 
genoemd  Lambert  Aertssen ;  hij  huwde  met  Gertruyt  Sterck, 
dochter  van  mr.  Jan  Sterck,  welke  hem  deze  kinderen  schonk : 
Dierck  en  Lambrecht  Aertssen;  laatst  genoemde  Dierck,  alsmede 
Mathijs  van  den  Ancker  in  diens  hoedanigheid  van  curator 
over  de  onmondige  kinderen  van  laatstgenoemden  Lambrecht 
verkochten  16  Mei  1603  dit  huis,  dat  toen  omschreven  wTerd  als: 


1)    Dezen   waren:    Dirck,    zoon    van  wijlen  Dirck  Aerdszn  ;  Dirck, 


zoon  van  Aerd  Dirckszn  en  Dirck  van  den  Berge. 


—     240     — 

een  huysinge,  erve,  hoff  ende  achterhuys,  met  eener  brugge 
over  de  water  ende  eenen  uuylganck,  comende  opten  Ulenborch, 
gestaen  ende  gelegen  in  de  Postelstraet  tassen  erffenisse  eertijts 
Jenneke  weduwe  Marcelis  Henricxszn,  daernae  Heer  Henrick 
Bloyman,  Heere  tot  Helvoirt,  nu  zyne  kijnderen,  iïeen  syde 
ende  tussen  erffenisse  eertijts  des  Heeren  van  Bucstel,  daernae 
des  Heeren  van  Oirscot,  nu  Margriet  weduwe  Ghijsbert  Jan 
Willemszoon,  d1  ander  syde,  aan  mr  Peter  van  Broeckhoven, 
hiervoren  op  blz.  235  reeds  genoemd,  wiens  echtgenoote  was, 
zooals  wij  op  blz.  236  reeds  zagen,  Lucia  van  Hohensteyn,  vrouwe 
van  Arendonck  en  Sentsich;  deze  en  de  kinderen  van  haar  en 
haren  genoemden  man,  zijnde:  Johan  Martijn  van  Broeckhoven, 
heer  van  Arendonck,  Maria  Anna  van  Broeckhoven,  echtgenoote 
van  Johan  van  Tellin,  heer  van  Martigneul  en  Catharina  van 
Broeckhoven,  echtgenoote  van  Jor  Willem  Berwouts,  kapitein 
in  Spaanschen  dienst,  verkochten,  nadat  hij  daarin  was  komen 
te  overlijden,  den  16  October  1631  dit  huis  aan  Henrick,  zoon 
van  Aert  Henrickszoon  van  Zutphen,  koopman  te  den  Bosch. 
Van  dezen  erfde,  althans  kwam  ten  slotte  door  erfenis  dit  huis 
aan  Margaretha  van  Zutphen,  dochter  van  Daniel  en  Engela 
Glymmert;  zij  bracht  het  ten  huwelijk  aan  haren  man  Melchior 
Donckers  (of  Doncquers).  1) 


1)  Over  zijne  familie,  waarover  men  ook  zie  Taxandria  XV  blz 
183  en  VI  blz.  196,  blijkt  uit  de  Bossche  Schepenregisters  het  volgende: 

Gielis  Donckersse  had  een  zoon  Kycolaus  Donckers,  die  in  1545  een 
huis  in  de  Kolperstraat  te  den  Bosch  kocht;  deze  laatste  had  deze  zonen: 

a  Gijsbert  Donckers,  die  in  1563  leefde  en  huwde  met  Aleid  N., 
die  bij  haar  een  zoon  Nicolaas  verwekte ; 

b  Laureyns  Donckers,  die  van  Oda,  dochter  van  Jacob  Gast  Wil- 
lemszn,  deze  kinderen  had:  1<>  Nicolaas,  die  in  1611  wollenlakenkooper 
was  en  huwde  met  Heylwich  Boyen  Philipsdr,  bij  wie  hij  verwekte  eenen 
zoon  Philips,  die  in  1649  reeds  was  overleden  met  achterlating  van  deze 
kinderen:  Dirck,  Johan  en  Goijart,  welke  toennog  minderjarig  waren  (Reg. 
n0  429  f.  460);  2<>  Antonius.  Zijne  kinderen  waren:  Lucretia,  die  huwde 
met  1°  Adriaan  Herincx;  2o  Johan  van  der  Horst;  Arnout;  Johan; 
en  Odilia,  huisvrouw  van  Jan  van  Woensel  (Reg.  n°  388  f.  85);  3°  Jaco- 
mina;  4o  Maria,  die  huwde  met  Dirck  Christiaanszn;  5°  Willem,  in  1595 
buitenslands  vertoefde  en  6°  Gertruid  Donckers; 

c  Antonius  Donckers,  verkoopt  in  1565  een  huis  in  de  Vughterstraat 
te  den  Bosch; 


—     241      — 

Hij  had  van  zijne  genoemde  vrouw  twee  dochters : 
Adriana  Elisabeth  Donckers,  geestelijke  dochter  te  den  Bosch 
en  Maria  Angelina  Donckers,  die  huwde  met  mr.  Victor  van 
Beughem,  hiervoren  op  blz.  207  reeds  genoemd,  eerst  advocaat 
te  den  Bosch,  later  ordinaris-gecommitteerde  der  Staten  van 
Brabant  te  den  Haag;  zij  erfden  met  haar  beiden  een  vierde  in 
dit  huis,  (dat  in  1708  verhuurd  werd  aan  Johanna  van  Beresteyn 
douairière  van  Johan  van  Goor,  luitenant-kolonel  in  Staatschen 
dienst),  van  haren  oom  mr.  Elias  Donckers,  waaruit  is  op  te 
maken,  dat  haar  vader  dit  huis  aan  hem  verkocht  had  ;  de 
overige  parten  in  dat  huis  erfden  van  dezen  : 

Melchior  van  Susteren,  heer  van  's  Gravenwezel,  woon- 


d  Jan  Donckers,  die  in  1565  een  huis  in  die  straat  kocht  en  van 
zijne  vrouw  Mariken,  dochter  van  Lodewijk  van  Duren,  deze  kinderen  had: 

a  Nicolaes  Donckers,  wollenlakenkooper  te  en  raad  van  den  Bosch, 
stierf  kinderloos,  kocht  in  1594  een  huis  in  de  Vuchterstraat  te  den  Bosch. 

6  Lowies  Donckers,  koopman  te  den  Bosch,  kocht  in  1601  voor 
Schepenen  van  den  Bosch  (Reg.  n°  266  f.  130)  van  de  kinderen  van  Fran- 
choys  Pynappel  en  Engelken,  dochter  van  Jan  van 't  Gasthuys:  eenscJwon, 
omgraven  steenen  leyen  huys  met  boomgaerden,  staande  te  St.  Michiels- 
gestel ter  plaatse  genaamd  den  Horrick ;  Goyart  Pynappel  Marceliszn  ver- 
naderde  het  echter.  Van  Maria  van  Griensven  en  zijne  tweede  vrouw 
Anneken,  dochter  van  Albert  Janszn  Ketelaers  had  hij  deze  kinderen : 
1o  Guiliam;  2°  Johanna,  huwde  met  Marcelis  de  Wijk;  3o  Emerentiana, 
huwde  met  Johan  van  Loon;  4<>  Helena,  huwde  met  Joris  Houbraken  en 
5<>  Maria  Donckers,  huwde  met  Peter  Liebrechts  (Reg.  n°  388  f.  75); 

c  Melchior  Donckers,  bierbrouwer  in  het  Zwart  Anker  op  den 
Vughterdijk  te  den  Bosch,  huwde  Heylwich  van  den  Graeve,  dochter  van 
Goijard  Gerardszn  en  Maria  van  Sambeeck  Goijarsdr;  hunne  kinderen 
waren:  1<>  Nicolaas,  koopman  en  houder  eener  verwerij  te  Breda,  die 
huwde  a  Adriana  van  Tilborch ;  /5f  Mechteld  vander  Plas;  uit  beide  huwe- 
lijken waren  kinderen;  2o  Joan  Baptist,  die  huwde  Adriana  van  Horenbeeck, 
uit  welk  huwelijk  o  a.  Melchior  Donckers,  die  trouwde  met  Margaretha 
van  Zutphen ;  3<>  Maria  die  huwde  met:  a  mr.  Gerard  van  den  tfroeck, 
advocaat  te  Breda  (uit  welk  huwelijk :  Maria  van  den  Broeck,  de  huisvrouw 
van  mr.  Jacob  Oortj'ens  en  Peter  vanden  Broeck);  ft  mr.  Peter  van  Hegelsom, 
president-schepen  van  Breda;  4<>  mr.  Elias,  stierf  kinderloos  te  den  Bosch 
16  Augustus  1673;  5o  Helena,  huwde  met  Mathias  van  Boeckholt;  6°  Catha- 
rina,  huwde  met:  o  Henrick  Herincx;  /?  Johan  Gomes,  koopman  te  Ant- 
werpen (Reg.  no  384  f.  633); 

d  Balthazar  Donckers,  lakenkooper  te  den  Bosch,  huwde  Gatharina, 
dochter  van  Jan  Everardszn  van  Ravensteyn  en  weduwe  van  Peter  Wil- 
lemszn  van  Heeswijk; 

e    Jacomina    Donckers,    huwde    met  Cornelis  Gieliszn  van  Gierle; 
hunne  dochter  Jenneken  huwde  met  Jan  van  de  Gracht  (Reg.  n°  388  f  75); 
f    Helena  Donckers,  huwde  met  Nicolaas  Vereist. 

16 


—     242    ,— 

achtig  te  Amsterdam  (zijne  vrouw  was  Maria  Constantia  Barbou) ; 
zijne  zuster  Adriana  van  Susteren,  geestelijke  dochter  te  Am- 
sterdam ;  hun  broeder  Henricus  Josephus  van  Susteren,  vicaris 
van  het  Aartsbisdom  te  Mechelen,  allen  kinderen  van  Gijsbert 
van  Susteren  en  Helena  Donckers,  dochter  van  Joan  Baptist 
en  Adriana  van  Horenbeeck,  ook  voor  een  vierde  ;  Judocus 
Calendries,  licentiaat  in  de  rechten  en  oud-griffier  van  Dender- 
monde,  als  gehuwd  met  Agnes  Donckers,  dochter  alsvoren, 
ook  voor  een  vierde ;  Henclrick  Musch  1),  heer  van  Milheeze, 
als  gehuwd  met  Maria  Agnes  Zyberts,  eerder  weduwe  van 
mr.  Adrianus  van  Straelen,  advocaat  te  Helmond,  dochter  van 
Willem  Zyberts  en  Maria  Donckers,  dochter  alsvoren ;  mr. 
Melchior  Zyberts,  raad-ordinaris  in  Z.  Kathol.  Majesteits  Souve- 
reinen  Raad  van  Brabant  te  Brussel ;  Johanna  Maria  Zyberts, 
echtgenoote  van  Jor  Johan  Carlo  de  Biesthoven;  mr.  Willem 
van  Straelen  en  zijn  broeder  mr.  Pi  eter  van  Straelen,  advocaat 
voor  den  voormelden  Souvereinen  Raad  van  Brabant,  zonen 
van  mr.  Adrianus  en  Maria  Agnes  Zyberts  voornoemd  2); 
Baldewinus  van  Santvoort,  zoon  van  mr.  Gerard  Baldewinuszn 
van  Santvoort,  administrateur  van  cle  Baronie  van  Boxtel  en 
Helena  Zyberts,  en  zijne  minderjarige  broeders  en  zusters  Adriana 
Maria,  Catharina,  Henrick  en  Gerard ;  deze  allen  ook  voor  een 
vierde;  zij  verkochten  9  April  1712  (Keg.  n°  529  f.  327)  dit  huis, 
dat  alsnu  omschreven  werd:  als  huis  met  tuin  en  achterhuis, 
met  een  poortje  over  het  water  op  de  Uilenburg  uitkomende 
en  met  eene  kamer  bezijden  aanliggende,  aan  Noël  Clement  de 
Grand  Champs,  lakenkooper  te  den  Bosch;  daar  hij  uit  de 
provincie  Luik  afkomstig  was,  zal  hij  het  geweest  zijn,  die  aan 
dit  huis  den  naam  van:  Het  ivapen  van  Luik "gaf.  Zijne  vrouw 
was,  als  reeds  gezegd,  Marguerithe  Josselet,  die  vóór  dat  zij 
met  hem  huwde  weduwe  was  van  Godefroy  d'  Erkenne  en  van 
wien  zij  had:  Marie  Frangoise  Joseph  en  Anne  Marguerithe 
d' Erkenne,  nonnen  in  het  klooster  der  Penitentes  Recollectines 

1)  Men  zie  over  hem  Taxandria  XIV  p.  269. 

2)  Men  zie  over  hen  Taxandria  XIV  p.  269  en  en  270. 


—     243     — 

te  Hoei;  van  haren  genoemden  tweeden  man  had  zij  eene 
dochter  Catharine  de  Jesus  de  Grand  Champs,  chanoinesse 
reguliere  du  St.  Sepulchre  te  Luik. 

Marguerithe  Josselet  stierf  als  weduwe  van  haren  twee- 
den man  in  dit  huis;  na  haren  dood  werd  in  1744  eene  boedel- 
beschrijving opgemaakt  van  hetgeen  zich  daarin  bevond  en  in 
dien  inventaris  komt  daarover  het  volgende  voor:  de  Medingen 
van  een  altaar  tot  het  bedienen  van  de  Roomse  Misse,  nevens 
het  missaal  in  een  sivart  jagryne  band  met  silver  beslag,  zijnde 
het  geheele  ornament  voor  den  altaar,  alles  proper  en  mooy.  De 
ontzegelinge  van  de  kamer  nevens  de  hamer  boven  het  voorhuys 
gedaan  zijnde,  hebben  ivy  daarin  bevonden  een  opgeschikte 
altaar  met  syne  schilderyen.  Men  kan  hieruit  gerustelijk  opma- 
ken, dat  het  Katholieke  bedehuis  in  de  Postelstraat,  waarover 
Schutjes  t.  a.  p.  handelde,  eerst  in  dit  huis  is  geweest. 

Hubert  de  Grand  Champs,  koopman  te  Luik,  als  erfge- 
naam van  Noel  Clement  de  Grand  Champs  en  diens  echtgenoote 
Marguerithe  Josselet,  verkocht  28  Maart  1749  aan  Jacob  Elet, 
burger  van  en  koopman  te  den  Bosch,  dit  huis,  dat  alsnu  om- 
schreven werd  als:  een  huysinge,  voorsten  van  veele  logeable 
camers  met  een  pakhuys  daarnaast,  lioff  en  agterhuysinge, 
met  een  poort  over  't  water  op  den  Uylenborg  uytkomende.  met 
een  huysje  off  kamer  dien  bezyden,  staande  in  de  Postel- 
straat, ex  uno  de  Roomse  Kerk,  ex  alio  mr.  Jacob  Laurens 
Chatvelt,  secretaris  van  den  Bosch.  Den  9  Januari  1758  verkocht 
genoemde  Elet  dit  huis  aan  Abraham  van  Velsen,  koopman  te 
den  Bosch,  die  het  8  November  1768  weder  verkocht  aan  Francis 
Vermeulen,  koopman  aldaar.  Laatstgenoemde  was  1  Januari  1727 
te  Dommelen  geboren  uit  het  huwelijk  van  Dirk  Vermeulen 
met  Anna  Coppens  en  6  Januari  1760  te  Leende  gehuwd  met 
Maria  Sophia  Vermeulen.  Hij  deed  dit  huis  geheel  veibouwen; 
na  zijnen  dood  werd  het  van  hem  geëfd  door  zijn  dochter  Anna 
Petronella  Vermeulen,  die  11  Juli  1779  op  het  aan  hare  aan- 
staande schoonouders  toebehoorend  landgoed  de  Wamberg  onder 
Berlicum  trouwde  met  den  hiervoren  reeds  genoemden  Thomas 


—     244     — 

Cornelis  van  Ryckevorsel  1) ;  deze  werd  door  dat  huwelijk  de 
stamvader  van  alle  thans  nog  in  leven  zijnde  R.  K.  van 
Ryckevorsels's. 

In  het  laatst  der  19e  eeuw  was  dit  huis  het  eigendom 
der  Noordbrabantsche  Bank,  die  door  haar  faillissement  tal  van 
slachtoffers  maakte,  zoowel  te  den  Bosch  als  in  de  omstreken 
van  die  stad.  Thans  behoort  het  toe  aan  Theodore  van  Gulick, 
koopman  te  den  Bosch  en  heer  van  het  goed  Henkeshage 
onder  St.  Oedenrode.  Zijn  geslacht  is  met  die  van  Sopers, 
Scheffers  en  des  Mense  het  eenige,  dat  gedurende  het  laatste 
drietal  eeuwen  tot  nu  toe  onafgebroken  te  den  Bosch  is  geves- 
tigd gebleven.  Het  heeft  tot  stamvader  Joris  Goijartszoon  van 
Gulick  2),  die  in  1599  kocht  het  aan  Oude  Dieze  te  den  Bosch 
gestaan  hebbend  huis  de  Witte  Laars  3)  en  behalve  eenen  zoon 
Peter,  over  wien  in  Dl.  II,  eenen  zoon  Willem  Joriszoon  van 
Gulick  had,  die  koopman  te  den  Bosch  was  en  driemaal  huwde, 
nj.  1°  met  Henrica  de  Leeuw,  dochter  van  Jan  Hendrikszn  en 
Maria  Capermans,  welke  hem  deze  kinderen  schonk :  a  Joris  van 
Gulick,  van  wien  genoemde  Thedore  van  Gulick  in  rechte  lijn 
afstamt;  b  Maria  van  Gulick,  die  huwde  met  Johan  Becx  en 
c  Anna  van  Gulick,  die  ongehuwd  bleef;  2°  met  Aeltje,  dochter 
van  den  bakker  Jan  van  Oeffel,  en  weduwe  van  Jan  Claeszn 
van  Berckel;  3°  met  Johanna  Andriesdochter  van  Ravestein  4), 
die  hem  schonk:  d  Johanna  van  Gulick,  in  1704  woonachtig  te 


1)  Het  landgoed  de  Wamberg  erfde  hij  met  zijnen  broeder  Augus- 
tinus  Tilmanus,  reeds  vroeger  genoemd ;  zijne  helft  daarin  verkocht  hij  in 
1813  aan  Jacoba  Catharina,  dochter  van  zijnen  voornoemden  broeder,  die 
de  wederhelft  daarvan  van  dezen  geërfd  had  en  gehuwd  was  met  Fran- 
ciscus  van  Lanschot. 

2)  Blijkens  Schepenregister  van  den  Bosch  n°  216  f.  97  verkocht 
iu  1567  Bartel,  zoon  van  Jan  Janszn  van  Gulick  en  Jenneken,  de  dochter 
van  Peter  Hoefnagel,  eene  grondrente,  die  ging  uit  een  huis,  dat  bij  de 
toenmalige  kerk  van  Orthen  stond. 

3)  Op  het  erf  daarvan  staat  thans  het  huis  genummerd  Oude  Dieze  11. 

4)  Zij  bezat  in  1668,  toen  zij  reeds  weduwe  van  hem  was,  een  huis 
aan  de  zuidzijde  van  de  Verwerstraat,  staande  naast  dat  der  Wed.  Johan 
Pelgrom  de  Bye  (Reg.  n<>  468  f.  412).  Haar  man  had  in  1650  (Reg  n<>  430 
f.  434)  i/3  daarin  gekocht  van  Goyard  Nieuwenhuysen,  den  echtgenoot  van 
Geraertgen,  dochter  van  Gerard  van  Oeffel. 


—     245     — 

den    Bosch    en    e    Mathias    van    Gulick,    toen    woonachtig    te 
Kromme  Mijdrecht. 

Genoemde  Willem  Joriszoon  van  Gulick  kocht  10  Novem- 
ber 1632  van  Jan  van  Herwaerden  een  huis  in  de  Verwerstraat 
te  den  Bosch,  dat  in  1693  (Reg.  n°  480  f.  388)  gezegd  werd 
te  staan  tusschen  dat  van  Juftr.  van  Zonst  en  dat  der  erfge- 
namen Jan  Scheffers,  en  29  November  1641  van  Jenneken, 
dochter  van  Peter  Wouterszn  van  de  Venne  en  weduwe  van 
Jan  Janszn  van  Oeffel  een  huis,  dat  ook  in  gezegde  straat 
stond  bijna  tegenover  het  huis  genaamd  het  Zevengester  en  in 
1704  geheeten  werd  de  stad  Munster.  (Reg.  n°  516  f.  280  vos). 

i   De  Munt. 

No.  42. 

Dit  huis  staat  ter  plaatse  waar  oudtijds  twee  huizen 
stonden  ;  dat  hetwelk  Vischmarktwaarts  stond,  behoorde  eerst 
toe  aan  Gerard  van  Mulsel,  later  aan  Lambert  Millinck,  laag- 
schout  van  den  Bosch,  die  het  verkocht  aan  Willem,  zoon  van 
Henrick  Willemszn  van  Orthen  en  aan  Jenneken,  dochter  van 
Johan  Henrickszn  de  Lynther  en  weduwe  van  Marcelis,  den 
zoon  van  denzelfden  Henrick  Willemszn  van  Orthen  1).  Laatst- 
genoemde echtelieden  hadden  eene  dochter  Mechteld,  die  dit 
huis  erfde  en  het  ten  huwelijk  bracht  aan  haren  man  Jan,  den 
zoon  van  Jan  Hermanszn  van  Bergen  en  Maria  2). 

Eerstgenoemde  Jan  van  Bergen  had  van  zijne  vrouw 
twee  zonen:  Herman  3)  en  Marcelis,  die  8  Maart  1532  (Reg. 
n°  143  f.  16)  met  toestemming  hunner  amitorum  mr.  Goijart 
van  den  Berge,  priester  en  kanonik  der  parochiale  kerk  van 
Eindhoven  en  Jan  Gevartszn  die  Potter,  priester  en  beneficiaat 


1)  Pteg.  n<>  645  f.  284. 

2)  Deze  echtelieden  hadden  behalve  den  zoon  Jan  nog  deze  kinderen  : 
Jacob ;  Catharina,  de  huisvrouw  van  Jan  van  Bree  ;  Heylwich,  de  huis- 
vrouw van  Frans  van  Elmpt  Martinuszn;  Elisabeth  en  Arnold,  die  in  1518 
reeds  was  overleden  met  achterlating  van  onmondige  kinderen  (Reg.  n° 
115  f.  169),  zijnde:  Jan,  Aerken,  Henrick  en  Jacob. 

3)  Hy    hield  in  1544  te  Antwerpen  zijn  verblijf.  (Reg.  n°  105  f  289). 


—     246     — 

der  St.  Janskerk  te  den  Bosch,  alsmede  met  toestemming  van 
Willem  van  den  Berge,  den  vader  van  genoemden  mr.  Goijart, 
dit  huis  met  erf,  dat,  zooals  toen  vermeld  werd,  eertijds  stond 
tusschen  dat  van  Hen  riek  Goenen  ex  uno  en  dat  van  Jan  van 
Ham  ex  alio  en  nu  staat  tusschen  dat  van  Johanna  weduwe 
van  Lambrecht  van  den  Kerckhoff  en  hare  kinderen  Vischmarkt- 
waarts  en  dat  van  Aelbrecht  van  Deventher  Vughterstraatwaarts 
en  zich  achterwaarts  uitstrekt  tot  aan  de  Dieze,  verkochten  aan 
Bartholomeus  die  Mombair  1),  zoon  van  Jan  ;  deze  verkocht 
het  4  April  daaraanvolgende  weder  aan  voornoemden  Aelbrecht 
Proening  van  Deventher,  die  heer  van  Nieuw-Herlaer,  koopman 
te  en  schepen  van  den  Bosch  was  en  zoon  van  Gerard  en 
Elisabeth  Ketelaers  Aelberts  dr  2). 

Het  ander  huis,  dat  Vughterstraatwaarts  stond,  had  tot 
oudst  bekenden  eigenaar  Jan  van  Ham;  vervolgens  den  laag- 
schout  Lambert  Millinck  en  voorts  Petronella  de  Eoover,  vrouwe 
van  de  Nemelaer  3),  dochter  van  Willem  de  Roover  en  douairière 
van  Claes  Oem  van  Bockhoven.  De  uitvoerders  van  haren 
uitersten  wil,  zijnde  Egidius  van  Weert,  priester,  Willem  van 
Bockhoven  en  Peter  Pels,  verkochten  na  haren  dood  dit  huis 
aan  mr.  Henrick  Pelgrom  Gerardszoon,  secretaris  van  den 
Bosch,  die  in  1514  overleed  en  de  man  was  van  Elisabeth,  de 
dochter  van  Jan  van  Witmeer,  schepen  van  den  Bosch,  door 
welk  huwelijk  hij  een  koude  zwager  werd  van  den  Bosschen 
secretaris  mr.  Claes  Kuyst  '4)  en  van  den  Bosschen  schepen 
Lambrecht  de  Wolff.  5) 


1)  Hij  fondeerde  in  1549  eene  beneficie  in  de  kapel  van  het  H.  Kruis. 
te  Vught,  die  blijkens  J.  Hezenmans  De  Commanderij  te  Vught  blz.  37 
op  den  weg  naar  het  Buitengerecht  aldaar  stond.  Schutjes  t.  a.  p.  IV. 
blz.  386. 

2)  Taxandria  XVIII  blz.  37  en  vlgd. 

3)  Zij  had  dit  kasteel  in  1461  gekocht.  Tijdschrift  va*i  Sassen  I  blz.  128. 

4)  Hij    had    van    zijne  vrouw   Mechteld   van   Witmeer  Jansdochter 
deze    kinderen  :    Peterken,    gehuwd   met  den  notaris  Symon  Bacx  Janszn 
en  Margriet,  huisvrouw  van  den  gewandsnijder  Jan  van  Emmerick  Wil 
lemszn. 

5)  Taxandria  XIII  bladz.  104,  alwaar  ook  de  genealogie  van  de 
hier  bedoelde  familie  Pelorom  te  vinden  is. 


—     247      — 

Van  laatstgenoemde  echtelieden  Pelgrom  erfde  dit  huis 
hun  zoon  Frans  Pelgrom,  schepen  van  den  Bosch,  die  het 
24  December  1527  (Beg.  n°  133  f.  589  vso),  —  als  wanneer  het 
omschreven  werd  als :  huis,  erf,  plaats  en  achterhuis,  staande 
in  de  Postelstraat  tusschen  het  overig  huis  en  erf,  dat  voorheen 
was  van  voornoemden  Lambert  Millinck  en  nu  is  van  Joost, 
zoon  van  Jan  Bloemaerts  genaamd  Metsers,  ex  uno  en  het  huis, 
dat  voorheen  was  van  Willem  van  Poppel  1)  en  nu  is  van  de 
kinderen  van  Jan,  den  zoon  van  Jan  Hermanszn  van  Bergen, 
strekkende  het  zich  achterwaarts  uit  tot  aan  de  Dieze,  — 
verkocht  aan  voorzegden  Aelbrecht  Proening  van  Deventher. 
Deze  behoorde  tot  een  geslacht,  dat  blijkbaar  uit  Deventer 
afkomstig  was  en  in  den  Bosch,  zooals  ook  hierna  zal  blijken, 
hoog  in  aanzien  geraakte;  oorspronkelijk  was  het  Bruynincx 
geheeten.  2) 

Aelbrecht  Proening  van  Deventer,  die  alzoo  door  koop 
eigenaar  was  geworden  van  de  beide  hier  bedoelde  huizen,  zal  die 
tot  een  gemaakt  hebben,  zooals  zij  dit  thans  nog  zijn.  Hij  bezat 
daartoe  de  middelen,  omdat  hij  een  zeer  vermogend  man  was. 
Hij  had  zich  dan  ook  kunnen  veroorloven  om  behalve  deze  hui- 
zen den  19  October  1532  aan  te  koopen  3)  het  kasteel  Nieuw 
Herlaer  onder  St.  Michielsgestel,  waarvoor  hij  in  1544  met 
zijnen  broeder  Henrick  eene  poort  bouwde  met  dit  opschrift: 
,,Alberti  et  Henrici  de  Deventer  fraternum  opus  1544.  Concordia." 

In  1541  hield  hij  voor  zijnen  handel  te  Antwerpen  verblijf. 

Zijne  vrouw  was  Anna  Vyge,  dochtervan  Jan  Henrickzn 
en  Maria  Bolten;  zij  was  eene  Bossche  van  afkomst,  daar 
toch  haar  vader  in  1521  een  huis  in  de  Orthenstraat  te 
den  Bosch  kocht  (Reg.  n°  221  f.  290  vso),  dat  hij  in  1530  weder 
verkocht  en  in  1539  een  huis  aan  den  Hoogen  Steenweg 
aldaar  bezat.  In  1545 -waren  geërfd  in  den  Bosch  Aleid  wed. 
van  Jan  Vyge  Junior  en  hare  kinderen  ;  in  1589  compareerde 

1)  Dit  is  een  abuis,  zooals  zal  blijken  uit  de  beschrijving  van  het 
volgend  huis  sub  j. 

2)  Reg.  n<>  104  f.  50  vso  en  102  f.  326. 

3)  Rep;,  no  143  f.  35. 


—     248     — 

voor  Schepenen  van  den  Bosch  (Reg.  n°  246  f.  96  vso)  Emmelken, 
dochter  van  Maximiliaan  Bardoul  en  huisvrouw  van  Jan  Vyge, 
die  dezelfde  moet  geweest  zijn  als  de  Jan  Vyge  Hendrikszn, 
die  in  1603  gezegd  werd  soldaat  onder  den  heer  Grobbendonck 
in  den  Bosch  te  zijn,  vermits  zijne  vrouw  toen  Emken  geheeten 
werd. 

Anna  Vyge  schonk  aan  Aelbrecht  Proening  van  Deventher 
geene  kinderen.  Wel  had  hij  van  eene  bijzit  eene  bastaard- 
dochter Susanna  Proening  van  Deventher,  die  huwde  met  1°  Jan 
Winkelroy ;  2°  Hendrik  Mallants. 

In  1554  was  hij  reeds  overleden.  Vermoedelijk  heeft 
zijne  vrouw  daarna  het  huis  de  Munt  een  tijdlang  verhuurd 
aan  Jacob  Bacx  Janszn  1),  rentmeester  der  Staten  van  Brabant 
in  het  Kwartier  van  den  Bosch,  omdat  vermeld  staat,  dat 
deze  dit  huis  bewoonde.  Van  Heurn  deelt  op  grond  hiervan  in 
zijne  Beschrijving  mede,  dat  dit  huis  het  stamhuis  der  familie 
Bacx  was,  doch,  zooals  reeds  uit  het  voorgaande  gebleken  zal 
zijn,  ten  onrechte ;  zou  er  van  een  stamhuis  van  die  familie 
in  den  Bosch  sprake  kunnen  zijn,  dan  is  dat,  blijkens  hetgeen 
later  in  Dl  II  zal  worden  medegedeeld,  in  de  Verwerstraat 
aldaar  te  zoeken. 

Tijdens  dat  Jacob  Bacx  het  huis  de  Munt  in  huur  had, 
geschiedde  daarmede  volgens  Cuperinus  t.  a.  p.  blz.  322  het 
volgende : 

Den  9  September  1571  hebben  de  Duitsche  soldaten,  die 
binnen  den  Bosch  in  garnizoen  lagen,  ten  getale  van  ongeveer 
200,  met  geladen  roers,  brandende  lonten,  blancke  swaerden, 
met  een  wagen  met  stroo  en  brandende  toortsen,  tsaemen  eerst 
gestrecken  van  de  mert  aff  tot  die  rentmeester  Bacxs  huysinge 
in  de  Postelstraet,  die  door  e  oft  poirte  van  den  huyse  met 
gewelt  opengeloepen  en  daer  tgeweer  unyt  den  huyse  gehaelt 
met  noch  meer  andere  dingen  genomen,  die  zy  noch  wederom 
te  brengen  hebben  2). 


1)  Men  zie  over  hem  van   Heurn  Historie  II  blz.  46. 

2)  ld.  Jac.  van  Oudenhoven  1.  c.  blz.  151  en  van  Heurn.  H  istoriell  blz.  98. 


—     249     — 

In  het  laatst  van  1572  en  het  begin  van  1573  hield  de 
Hertog  van  Medina  Coeli,  de  opvolger  van  Alva,  in  dit  huis 
zijn  verblijf  1). 

Anna  Vyge,  de  weduwe  van  Albrecht  Proening  van 
Deventher,  stierf  omstreeks  het  jaar  1578.  Van  hare  erven  kocht 
daarop  de  helft  van  het  huis  de  Munt,  dat  toen  naar  haar  het 
huis  van  Vrouwe  van  Deventher  werd  geheeten,  mr.  Henrick 
Bloeymans,  pandheer  van  Helvoirt,  heer  van  Zwijnsbergen  2) 
en  president-schepen  van  den  Bosch  3).  Hij  kocht  vervolgens 
25  Januari  1580  (Reg.  n°  229  f.  45)  van  Goyart  van  Eyck,  heer 
van  Zeelst  (zoon  van  Roelof,  heer  van  Blaardhem,  Velthoven  en 
Zeelst  en  Heylwich  van  Berckel),  als  man  van  Elisabeth  Proening 
van  Deventher,  dochter  van  mr.  Jacob,  den  broeder  van  Aelbrecht 
meergenoemd  en  Barbara  Bacx,  (dochter  van  Jan,  den  vader 
van  den  rentmeester  Jabob  Bacx  hiervoren  reeds  genoemd),  een 
vierde  in  dit  huis,  dat  zijne  vrouw  geërfd  had  en  dat  in  de 
daarvan  gemaakte  akte  van  verkoop  aldus  omschreven  werd: 
een  vierde  in  quadam  porta,  domo,  area,  vacua  hereditate, 
dicta  ledige  plaetse,  orto,  canditorio  dicto  een  bleyckvelt,  domo 
posteriori,  etc,  sitis  in  Buscoducis  in  de  Postelstraet  inter 
hereditatem  Lamberti  Arntszn  ex  uno  et  inter  hereditatem 
Jacobi  Laurynszn  ex  alio,  tendentibus  a  dicto  vico,  dicto  die 
Postelstraet,  ultra  aquam,  de  Diese  appellatam,  ad  quondam 
alium  vicum,  vulgo  appellatum  den  Uylenborgh,  vulgo  appellata 
premissa  Vrouwe  van  Deventher  huysinge  el  quae  premissa 
Albertus  de  Daventhria  et  domicella  Anna  Vyge,  conjuges, 
post  mortem  reliquaverunt  et  de  quibus  porta,  domo,  area,  vacua 
heredidate,  orto,  canditorio,  domo  posteriori  una  medietasad 
dominum   et  magistrum  Henricum  Bloeymans,   dominum  de 


1)  R.  A.  van  Zuylen  de  Stadsrekeningen  II  blz.  877  en  878. 

2)  Dit  adellijk  huis  zal  zijnen  naam  ontleend  hebben  aan  de  famile 
Zweynnen,  die  in  1517  reeds  te  Helvoirt  geërfd  was  (Reg.  n°  113  f.  139  vso) 
en  wier  naam  in  verloop  van  tijd  veranderd  is  in  dien  van  Sweens. 

Vóór    mr.    Henrick    Bloeymans  was  Willem  Monicx,  de  zoon  van 

den  Bosschen  president-schepen  mr.  Jan  Monicx  Sr,  heer  van  Zwijnsbergen. 

3)  Men  zie  over  hem  Taxandria  IV  blz.  181  en  volgd;  Mr.  G.  A. 

Hermans  Kronijken  blz.  XVII  en  blz.  546  en  J.  Hezenmans  's  Bosch  blz.  11. 


— ■     250     — 

Helvoirt,  utriusque  juris  licentiatum  et  jam  president  domi- 
norum  scabinorum  in  Buscoducis  per  prias  spectabat.  ut 
dicebant.  Het  overige  een  vierde  in  dit  huis  konden  noch 
mr.  Henrick  Bloeymans  noch  zijne  vrouw  Elisabeth  Lombaerts 
van  Enckevoirt  1)  bekomen,  want  mr.  Gerard  Proening  van 
Deventher  2),  die  eerst  schepen  was  van  den  Bosch  en  daarna 
burgemeester  van  Utrecht,  wilde  of  kon  hun  dat  part,  dat  hij  van 
genoemden  Aelbrecht  Pr.  van  D.  geërfd  had,  niet  verkoopeu.  Het 
vruchtgebruik  daarvan  erfde  na  diens  overlijden  zijne  tweede 
vrouw  Emerentiana  Wynants  van  Resant  (dochter  van  Clarebout 
en  Maria  van  den  Heuvell),  terwijl  den  blooten  eigendom 
bekwamen  zijne  kinderen  uit  tweeden  echt:  Jacob,  kapitein- 
kommandant  van  Loevestein,  gehuwd  met  Christina  Back  ge- 
naamd van  Wytfliet;  Barbara;  Josina,  die  huwde  met  Jor  Marcus 
van  Arckel  en  Emerentiana  Proening  van  Deventher;  nadat 
hunne  moeder  ten  hunne  behoeve  van  dat  vruchtgebruik  had 
afgestaan,  verkochten  deze  kinderen  28  April  1611  het  een  vierde 
in  dit  huis  aan  de  dochters  van  genoemde  echtelieden  Bloeymans, 
zijnde  Maria  Bloeymans  en  Johanna  Bloeymans,  erfdochter  van 
Helvoirt  en  Zwijnsbergen,  en  echtgenoote  van  Erasmus  van 
Grevenbroeck,  heer  van  Mierlo;  dit  kwart  werd  aldus  omschreven: 
een  vierde  gedeelte  van  een  huysinge,  gangeïick  genoempt  het 
huys  van  Deventer,  als  te  weten  het  vierde  gedeelte  der  poorte, 
ledige  plaetse,  hoff>  achterhuysinge  ende  alle  die  appendentien 
van  dien,  alsuytgang  opten  Uylenborch  ende  het  screynwerck 
soo  in  de  voorhuysinge  als  afterhuysinge  ende  brougebouwen, 
mitsgaders  in  de  scilderye,  tegenwoerdelijck  daerinne  wesende. 
Johanna  Bloeymans,  de  echtgenoot  van  Erasmus  van 
Grevenbroeck,  heer  van  Mierlo,  werd  later  uitsluitend  eigenares 
van  dit  huis.  Nicolaes  Bloemaerts,  muntmeester  van  den  Bosch, 
liet  toen  zijne  oogen  vallen  op  dat  huis,  dat  destijds  bewoond 
werd  door  den  sergeant-majoor  van  den  Graaf  van  Hoogstraten, 


1)  Hij  stierf  13  April  1584,  zij  27  December  1600. 

2)  Mij  was  de  broeder  van  Elisabeth  Proening  van  Deventher, 
echtgenoote  van  Goijart  van  Eyck,  heer  van  Zeelst.  Men  zie  over  hem 
Taxandria  V  p.  148. 


—     251     — 

om  het  voor  een  muntgebouw  aan  te  koopen  ;  hij  kocht  het 
daartoe  werkelijk  aan,  doch  de  koop  werd  weder  verbroken  en 
hij  moest  toen  voor  de  munt  naar  een  ander  gebouw  uitzien ;  hij 
huurde  daarom  daarvoor  een  deel  van  het  Hof  van  Zevenbergen 
in  de  Keizerstraat,  doch  hij  kon  er  geen  munt  in  slaan,  omdat 
in  November  1613  Anthony  Schetz,  baron  van  Grobbendonck, 
de  Koningsgezinde  bevelhebber  van  den  Bosch,  die  tegenover 
het  Hof  van  Zevenbergen  in  het  Keizershof  woonde ,  het 
hem  verbood  op  grond  dat  het  uitoefenen  van  het  bedrijf 
van  de  munt  in  dat  Hof  gevaar  voor  brand  voor  het  Keizershof 
zoude  opleveren.  Bloemaerts  kocht  daarom  voor  de  Munt 
wederom  het  hals  van  Vrouwe  van  Deventher  aan,  doch  ander- 
maal werd  die  koop  verbroken,  reden  waarom  hij  in  1614  van 
Erasmus  van  Grevenbroeck  dit  huis  voor  een  muntgebouw 
huurde  tegen  eenen  jaarlijkschen  huurprijs  van  fl  250,  die 
later  verhoogd  werd  tot  fl  500  en  tegen  eene  vergoeding  van 
fl  260  aan  den  sergeant-majoor  van  den  Graaf  van  Hoogstraten, 
omdat  deze  aanstonds  het  huis  had  te  verlaten.  Zoo  werd  dan 
eindelijk  in  het  jaar  1614  dit  huis  de  Munt,  en  kreeg  het 
daarna  den  naam  van  de  Munt,  welke  het  sedert  dien  behouden 
heeft;  een  wapenbord,  met  de  wapens  van  Albert  en  Isabella 
er  op,  werd  er  alstoen  voor  gehangen.  Den  14  Januari  1616 
brak  er  in  het  dak  van  dit  huis  een  groote  brand  uit,  waarvan 
het  ontstaan  werd  toegeschreven  aan  de  ovens  der  munt.  Den 
15  December  van  het  volgend  jaar  brak  er  weder  brand  in  uit, 
die  aan  dezelfde  oorzaak  werd  toegeschreven,  doch  men  twij- 
felde er  nu  aan  of  de  brand  daardoor  wel  was  ontstaan,  want 
het  bleek,  dat  de  muntmeester  Bloemaerts  zich  aan  malver- 
satiën  had  schuldig  gemaakt,  zooclat  hij  de  branden  wel  kon 
aangestookt  hebben  om  zijne  misdrijven  niette  doen  uitkomen; 
wegens  zijne  malversatiën  is  hij  alstoen  uit  zijne  betrekking 
van  muntmeester  ontslagen  en  met  verbeurdverklaring  zijner 
goederen  uit  den  Bosch  gebannen.  Cornelis  van  den  Leemputte, 
die  vroeger  ook  al  muntmeester  der  stad  den  Bosch  was  geweest, 
werd    toen    zijn    opvolger,    wat   deze  bleef  tot  14  Juni  1619, 


—     252     — 


als  wanneer  Lieven  van  Craeywinckel,  goudsmid  te  Antwerpen, 
in  diens  plaats  werd  benoemd;  deze  bleef  dat  tot  16  November, 
1624,  zijnde  de  dag,  waarop  de  ovens  dezer  munt  werden  uitge- 
doofd; de  munt  zelve  werd  eerst  op  St.  Jansdag  1626  gesloten, 
waarna  bet  huis  de  Munt,  waarin  zij  toen  nog  gevestigd  was, 
ter  beschikking  van  cleszelfs  eigenaar  werd  gesteld,  terwijl 
de  stempels,  waarmede  in  den  Bosch  munten  geslagen  waren 
geworden,  vernietigd  werden.  Men  vindt  dit  alles  uitvoerig 
vermeld  in  het  werk  van  F.  Verachter  Histoire  monetaire  de 
la  ville  de  Bois  Ie  Duc  p.  217  en  vlgd. 

De  munten,  die  in  dit  huis  geslagen  werden,  hebben  tot 
onderscheidingsteeken  een  boompje;  enkelen  daarvan  zijn  zeer 
zeldzaam,  o.a.  het  een  guldenstuk  en  de  dubbele  dukaton,  welke 
laatste  munt  eenige  jaren  geleden  voor  fl.  55  aan  het  Provinciaal 
Genootschap  van  Kunsten  en  Wetenschappen  in  Noordbrabant 
verkocht  is;  Jhr.  M.  A.  Snoeck  heeft  de  Bossche  munten  beschre- 
ven in  de  Handelingen  van  dat  Genootschap  van  1883/84,  welke 
beschrijving  ook  nog  gaven  Alphonse  de  Witte  in  zijne  Histoire 
monetaire  des  Comtes  de  Louva  in,  Ducs  de  Brabant  en  Baud  de 
Jonghe  in  het  Tijdschrift  van  het  Necl.  Genootschap  voor  Munt-en 
Penningkunde  V.  p.  321  en  vlgd.  Nadat  dit  huis  had  opgehou- 
den de  munt  te  zijn,  is  het  den  10  November  1629  ingericht  tot 
woning  en  stal  voor  den  staatsgezinden  Hertog  van  Bouillon.  3) 

Erasmus  van  Grevenbroeck,  de  echtgenoot  van  Johanna 
Bloeymans,  de  voormelde  eigenares  van  dit  huis,  had  van  haar 
onder  anderen  eene  dochter  Elisabeth  van  Grevenbroeck,  die 
huwde  met  Joost  Pieck  van  Tienhoven,  heer  van  Zuilichem 
en  bij  schepenakte  van  den  Bosch  van  22  Augustus  1640, 
waarbij  de  nalatenschappen  harer  ouders  werden  gescheiden, 
voor  haar  deel  kreeg  het  huis  de  Mant,  dat  toen  aldus  om- 
schreven werd  als:  eene  huysinge.  poort,  erffenisse  ende  achter- 
hays,  gestaen  ende  gelegen  binnen  dese  stadt  ter  plaetse 
genoempt  in  de  Postelstraet,  die  de  lieer  e  President  Ploos, 
(van  Amstel)  tegenwoordich  in  zijn  gebruyck  is   hebbende. 

4)  R.  A.  van  Zuylen  de  Stadsrekeningen  II  p.  1354. 


—     253     — 

Den  23  November  1651  verkocht  zij  dit  huis  aan  Otho 
Copes,  raad  en  pensionaris  van  den  Bosch ;  het  werd  nu 
omschreven  als  volgt:  eene  schoone,  welgelegen  adelycke  huys, 
erve,  hoff  ende  achterhuys,  opten  Uylenborch  uytkomende, 
met  syne  rechten  ende  toebehoorten,  gestaen  ende  gelegen 
binnen  dese  stadt  in  de  Postelstraet,  gemeynlick  genoempt  de 
Mant,  daerinne  Joncker  Johan  van  Roode  tegenwoordelijck 
is  woonende,  tassen  huyse  ende  erve  der  weduwe  Diericx  van 
den  Velde  (Vughterstraatwaarts)  ex  uno  ende  tussen  huys 
ende  erve  van  den  heer  e  Elias  Donckers,  Aicentiaet  in  de 
rechten  (Vischmarktwaarts)  ex  alio,  streckende  van  de  gemeyne 
Postelstraet  tot  opten  Uylenborch  uytcomende. 

Otho  Copes,  die  met  zijne  afstammelingen  volgens  van 
Heurn  Beschrijving  gedurende  meer  dan  eene  eeuw  eigenaar 
van  dit  huis  bleef,  had  van  zijne  vrouw  Josina  Schade  van 
Westrum  1)  o.  a.  een  zoon  mr.  Hendrick  Copes,  die  in  1647 
in  de  Waalsche  kerk  van  den  Bosch  gedoopt  werd  en  schepen 
van  die  stad  was  en  eene  dochter  Henriette  Maria  Copes, 
welke  25  Juni  1703  huwde  met  mr.  Frans  Chatvelt,  secretaris 
van  den  Bosch,  wien  zij  dit  huis  ten  huwelijk  bracht;  van 
hem  erfde  het  hun  zoon  mr.  Jacob  Laurens  Chatvelt,  ook 
secretaris  van  die  stad  (Reg.  n°  547  f.  15);  deze  huwde 
1°  in  1741  met  Anna  Catharina  van  Thienen,  woonachtig  te 
Berlicum  en  dochter  van  den  ritmeester  Arend  van  Thienen, 
heer  van  Berlicum  en  Middelrode  en  Barbara  Bellous;  2°  in 
1749  met  Cornelia  van  Gils  weduwe  van  Jan  Engelbert  Oirzandt, 
baljuw  en  dijkgraaf  van  de  Klundert;  zijne  beide  huwelijken 
schijnen  kinderloos  te  zijn  gebleven,  want  van  hem  erfde  de 
Munt  zijne  zuster  Josina  Aemelia  Chatvelt,  de  vrouw  van 
mr.  Hendrik  Aemilius  van  Panhuys,  commissaris-instructeur 
van  wege  de  Staten  Generaal  der  Vereenigde  Nederlanden  te 
Maastricht.  Deze  droeg  27  Juli  1761  dat  huis  over  aan  zijnen 


1)  Van  hen  werden  in  de  Waalsche  kerk  te  den  Bosch  behalve 
een  zoon  Henrick,  deze  kinderen  gedoopt:  1648  Agatha  Elisabeth;  1650 
Guillaume;  1651   Gaspar;  1655  Amelia;  1658  Josina;  1668 Henriette  Maria. 


—     254     — 

zoon  mr.  Freclerik  Hendrik  van  Panhuys,  woonachtig  te  den 
Bosch,  die  het  20  Januari  1775  verkocht  aan  Cornelia  Elisabeth 
van  Wykerslooth,  woonachtig  aldaar,  douairière  van  Gerard 
Theo  door  van  Borssele,  heer  van  Muys  winkel  en  eigenaar  van 
het  voormalig  huis  Ter  Aa  1)  onder  Berlicum;  hij  was  zoon 
van  Pieter  van  Borssele  en  Margaretha,  de  dochter  van  Gerrit 
van  Honthorst,  drost  van  de  stad  en  lande  van  Eavestein  en 
Anna  van  der  Dussen;  hij  overleed  op  het  huis  Ter  Aa  in  1765; 
zij  stierf  kinderloos  te  den  Bosch  13  Juni  1776.  Na  haren 
dood  verkochten  6  December  1776  hare  erfgenamen,—  zijnde 
Hendrik  Willem  van  Wynbergen,  heer  van  Bussloo,  toen  woon- 
achtig te  Venlo;  Cornelis  van  Wykerslooth  van  Grevenmachern, 
wonende  te  Amsterdam;  Hendrik  Jacob  van  Wykerslooth,  'de 
latere  heer  van  Weerdesteyn,  wonende  te  Utrecht  en  Maria 
Johanna  Charlotta  van  Kuykhoven,  wonende  te  Utrecht,  weduwe 
van  Cornelis  Caspar  van  Wykerslooth,  in  hare  hoedanigheid 
van  moeder-voogdes  over  hare  minderjarige  kinderen  Frans 
Jan  Caspar  van  Wykerslooth,  den  lateren  heer  van  Eoyestein ; 
Maria  Elisabeth  en  Catharina  Maria  van  Wykerslooth  2),  — 
dit  huis  aan  Petrus  Josephus  van  Berckel,  med.  doctor  te  en 
later  burgemeester  van  den  Bosch.  Van  Heurn  zegt  in  zijne 
Beschrijving  dat  het  huis  de  Munt  alstoen  van  buiten  dezelfs 
oude  gedaante  meest  behouden  had,  doch  van  binnen  is  het 
onderste  gedeelte  naar  de  hedendaagsche  ivyze  verandert; 
het  torentje,  waarin  de  trap  is,  staat  nog  in  zijn  geheel, 
uytgenoomen,  dat  de  knop  boven  hetzelve  afgenoomen  en  plat 
gedekt  is. 

Later  werd  dit  huis  het  eigendom  van  den  vermaarden 
Bosschen  advokaat  mr.  Jan  Hendrik  Sassen,  geboren  te  den 
Bosch  27  Mei  1785  uit  het  huwelijk  van  Hubertus  Sassen, 
mr.  zilversmid  te  den  Bosch  3)  en  Antonetta  Maria  Euwel  en 
overleden  aldaar  5  Mei  1830;  zijne  uitvoerige  levensbeschrijving 

1)  Men  zie  hierover  Taxandria  XVI  blz.  238. 

2)  Zij    huwde    met  Jean  Jacques  van  Zuyien  van  de  Haar,  stam- 
vader der  thans  nog  levende  van  Zuylen's  van  de  Haar. 

3)  Hij    was    de  zoon  van  Jacob  Sassen  en  Maria  Anna  Hermans. 


—     255     — 

komt  voor  in  het  werk  van  Coppens  Nieuwe  Beschrijv.  van  het 
Bisdom  den  Bosch  II  p.  338.  Van  diens  erven  werd  dit  huis 
gekocht  door  Jhr.  mr.  Eduard  de  Kuyper,  eerst  burgemeester 
van  den  Bosch,  later  Commissaris  des  Konings  in  Limburg ;  van 
dezen  erfde  het  zijn  zoon  Jhr.  mr.  Jan  de  Kuyper,  griffier  bij 
het  Gerechtshof  te  den  Bosch,  die  er  thans  nog  eigenaar  van  is. 

j.    Het  huis  n°.  38. 

Naast  het  huis  de  Munt  stond  Vughterstraatwaarts  een 
huis,  dat  zich  thans  nog  onderscheidt  door  eenen  merkwaar- 
digen  gevel,  over  welk  huis  in  Reg.  n°  1.18  f.  227  de  navolgende 
schepenakte  van  het  jaar  1520  voorkomt:  Mathijs  en  Andries 
Brugmans,  zonen  van  Mathijs  Brugmans,  en  Joseph  Henrickszn 
van  den  Stadeacker,  als  man  van  Yda,  dochter  van  laatstge- 
noemden Mathijs  Brugmans,  zoo  voor  zich  als  namens  hunnen 
broeder  Dirck,  verkoopen  aan  Cornelis,  priester,  Jan  en  Catharina, 
ook  kinderen  van  Mathijs  Brugmans  laatstgenoemd,  Vi  in  dea/2 
van  een  huis,  erf,  plaats  en  achterhuis,  staande  in  de  Postel- 
straat tusschen  het  huis  van  Henrick  Goijartszn  van  den  Broeck 
ex  uno  en  het  overig  huis  van  Katherina,  dochter  van  Hubert 
's  Abts  ex  alio ;  item  het  overig  huis  met  erf  van  genoemde 
Katherina  voor  het  geheel,  staande  dat  tusschen  het  voormeld 
huis  erf  ex  uno  en  het  huis  van  Belia  weduwe  van  Johan  van 
Tricht  en  hunne  kinderen  ex  alio,  welke  voorschreven  helft  en 
welk  voormeld  overig  huis  Mathijs  van  Poppel  gekocht  had  van 
Katherina,  dochter  van  Hubert  's  Abts  en  nu  zijn:  „huis,  erf, 
plaats  en  achterhuis,  staande  in  de  Postelstraat  tusschen  het 
huis  van  Petrus  Toelinck  ex  uno  en  dat  van  wijlen  mr.  Henrick 
Pelgrom,  secretaris  van  den  Bosch,  ex  alio  en  zich  achterwaarts 
uitstrekkende  tot  aan  de  Dieze."  Genoemde  Katherina  huwde 
met   Joost  Janszn   Bloemaerts  1),   welke  26  Juni  1523  2k  in 


1)  Zijne  erfgenamen  waren  in  1561  de  navolgende  afstammelingen 
van  Jan  Bloemaerts,  zijnen  vader: 

a    Jan,  zoon  van  wijlen  Goessen,  Hen  zoon  van  Jan  voornoemd; 

b  de  ldnderen  van  Arnd  Kemp  en  Segerken,  de  dochter  van  Goessen 
voornoemd  ; 


—     256     — 

gezegd  huis  kocht  van  zijnen  genoemden  zwager  Jan  Brugnians, 
(die  20  September  1522  Reg.  n°  122  f.  256  daarvan  V3  had 
gekocht  van  zijnen  broeder  Cornelis,)  waardoor  hij  daarvan 
algeheel  eigenaar  werd.  De  erfgenamen  zijner  vrouw,  zijnde 
Jan,  Willem  en  Nicolaus,  zonen  van  Mathijs,  den  zoon  van 
Mathijs  Brugmans  Senior,  hiervoren  genoemd ;  Gerard  Corneliszn 
als  man  van  Clara,  dochter  van  Mathijs  Mathijszn  Brugmans 
voornoemd;  Mathijs,  zoon  van  denzelfde;  Anna,  dochter  van 
Joseph  van  den  Stadeacker  Henrickszn  en  Yda,  de  dochter  van 
Mathijs  Brugmans  Senior;  Marcelis,  zoon  van  Jan  Hermanszn 
van  Bergen,  als  man  van  Jutte,  Jaspar  van  Eyck  als  man 
van  Barbara  en  mr.  Godevaert  Lombaerts  van  Enckevoirt 
als  man  van  Dirixken,  dochters  van  Joseph  en  Yda  voornoemd; 
Jan  van  Kessel  Willemszn  als  gemachtigde  van  Dirck  Aerdszn, 
als  man  van  Henrica,  dochter  van  Joseph  en  Yda  meerge- 
noemd; de  voogden  over  Jan,  onmondigen  zoon  van  Jan  van 
Bree  en  Maria,  dochter  van  Joseph  en  Yda  meergenoemd;  de 
voogden  over  Lamberta,  onmondige  dochter  van  Lambert,  den 
zoon  van  Andries,  den  zoon  van  Mathijs  Brugmans  senior;  de 
Rector  van  de  Tafel  van  den  H.  Geest  en  die  van  het  Groot 
Ziekengasthuis  te  den  Bosch  als  uitvoerders  van  het  testament 
van  Jacob  van  Doerne  als  man  van  Yda,  dochter  van  Andries 
Brugmans  voornoemd,  verkochten  9  Februari  1561  (Reg.  n°  207 
f.  128  vso)  voorschreven  huis,  dat  nu  gezegd  wordt  te  zijn  twee 
huizen,  erven,  plaats  en  achterhuis,  achter  elkander  liggende, 
staande  in  de  Postelstraat  tusschen  dat  van  Petrus  Toelinck 
ex  uno  en  dat  der  erven  mr.  Henrick  Pelgrom,  secretaris  van 
den  Bosch,  ex  alio,  aan  Anna  Vyge  weduwe  van  Aelbrecht 
Proening  van  Deventher.  Zij  vermaakte  dit  huis  aan  Jacob 
Laurenszn  van  den  Steen,  als  man  van  Jenneken  Thomas, 
die    het    30    Juli    1614    verkocht   aan  Dierck  van  den  Velde 


c  de  kinderen  van  Dirck  Toelinck  en  Margrietkene,  dochter  van 
Wouter  van  Lith  en  Margrietkene,  de  dochter  van  genoemden  Jan 
Bloemaerts  senior; 

d  de  kinderen  van  Dirck  Heeren  en  Adriana,  dochter  van  Wouter 
van  Lith  en  Margrietkene  voornoemd. 


—     257     — 

Gijsbertszoon,  notaris  en  schrijver  van  de  evictiën  te  den  Bosch ; 
diens  weduwe  Pierina  Heesters  Huybertsdr.  schonk  het  in  1652 
(Reg.  n°  402  f.  392)  aan  Gijsbrecht  Karsmans  Janszn  als  zijnde 
gehuwd  met  hare  nicht  Maria  Strick;  van  hen  erfde  het  hun 
zoon  Pieter  Karsmans,  van  wien  het  kwam  aan  diens  zoon 
Gijsbert,  rentmeester  der  heerlijkheid  St.  Michielsgestel,  echt- 
genoot van  Theodora  Jacquelina  Ingenrae  1);  van  dezen  erfde 
het  hun  zoon  Theodorus  Karsmans,  kanonik  te  Brugge,  die  het 
21  November  1749  verkocht  aan  Tjard  van  Berchuys,  commies 
van  'slands  magazijnen  te  den  Bosch  en  daartoe  behoorende 
forten;  deze  verkocht  het  in  1753  weder  aan  Pieter  Vissers, 
van  wien  het  erfde  diens  dochter  Johanna  Louisa  Vissers, 
echtgenoote  van  Gerardus  Josephus  Deckers,  wijnkooper  te 
den  Bosch. 

k.    Het  Klein  Begijnhof. 

Tegenover  het  huis  het  Wapen  van  Luik  stond  oudtijds 
tusschen  de  Postel-  en  de  Snellestraat,  aan  beide  zijden  van 
de  Begijnenstraat  het  Klein  Begijnhof,  waarvan  het  ontstaan 
en  te  niet  gaan  nog  steeds  onbekend  zijn.  Van  Heurn  kon  dan 
ook  in  zijne  Beschrijving  er  niets  anders  over  mededeelen  dan 
het  volgende:  zekere  plaats  alhier  tusschen  de  Postel-  en 
Snelstraaten ,  alwaar  veele  gangetjes  in  zijn,  daarin  kleine 
huisjes  thans  nog  staan,  word  de  Kleine  Begijnhof  genaamd. 
Van  deezen  kan  ik  bynaar  niets  melden,  omdat  noch  in 
stadspapieren  noch  in  de  rekeningen  der  Geestelyke  goederen 
er  iets  van  gemeld  word.  Het  eenige,  dat  ik  er  van  vinde,  is, 
dat  in  de  stigting  van  het  Spijkers  oude  vrouwenhuis  staat, 
dat  Margareet  Spykers,  beyijn  op  den  Kleinen  Begijnhof,  dit 

1)  In  eene  Bossche  Schepenakte  van  1741  (Reg.  no  534  f.  126) 
compareerden  mr.  Pieter  Ingenrae,  advocaat  te  den  Bosch  en  Gijsbert 
Karsmans  als  gehuwd  met  Iheodora  Ingenrae,  beiden  als  testamentaire 
voogden  over  Helena  Maria  Nieuwenhoff  weduwe  van  Johan  Ingerae, 
rentmeester  der  heerlijkheid  te  St.  Michielsgestel,  alsmede  over  de  minder- 
jarige kinderen  dezer  echtelieden,  welke  waren  Isabella  Maria,  Johanna 
Maria  en  Johan  Ingenrae;  hunne  zuster  was  genoemde  Theodora  Ingenrae 
(Reg.  no  540  f.  172). 

17 


—     258     — 

oude  vrouwenhuis  in  de  jaar  en  1443  en  1444  gestigt  hebbe, 
waaruit  blijkt,  dat  die  begijnhof  reeds  in  dien  tijd  in  wezen 
was;  van  deszelfs  lotgevallen  kan  ik  derhalven  niets  ver  haaien. 
Schutjes  IV  p.  371  kan  er  nog  veel  minder  over  zeggen ;  alleen 
deelt  hij  daar  er  over  mede,  dat  blijkens  Wichmans  Brabantia 
Maria-na  blz.  657  tijdens  de  Nederlandsen  e  Beroerten  het 
H.  Bloed  van  Boxtel  op  het  Klein  Begijnhof  bij  vrouwe  Heilwich 
Vos  was  in  bewaring  gebracht ;  hij  ziet  daarbij  echter  over  het 
hoofd,  dat  het  Klein  Begijnhof  toen  als  stichting  niet  meer 
bestond,  (als  het  ooit,  wat  wel  waarschijnlijk  is,  een  afzonderlijk 
bestaan  zoude  hebben  gehad) ;  immers  uit  al  de  Bossche  schepen- 
akten  van  af  het  jaar  1500  blijkt,  dat  reecis  in  dat  jaar  cje 
verschillende  huisjes,  waaruit  dat  Hof  bestond,  aan  verscheidene 
natuurlijke  personen  toebehoorden  1). 

In  eene  Bossche  Schepenakte  van  1539  wordt  melding 
gemaakt  van  huizen  :  opten  cleynen  begijnhove  ruerens  by  der 
poirten  desselfs  begijnhoffs  aen  de  zyde  ter  kerken  ivaert  van 
der  minrebruederen,  streckende  metten  eynde  aen  der  gemeynder 
strate  aldair  after  der  kereker  voirs.  en  in  eene  zelfde  akte  van 
1535  (Keg.  n°  148  f.  194  vso)  staat  vermeld,  dat  Hercules  van 
Edingen,  zoon  van  Petrus,  heer  van  Kestergate,  als  man  van 
Dirckje,  dochter  van  Geerlic  de  Roover  en  Geertruid,  de  dochter 
van  Herbert  Hals,  den  zoon  van  Roelof,  den  zoon  van  Jan,  toen 
aan  Gerard  die  Vryeze,  korenkooper,  zoon  van  Jan  Gerritszn, 
verkocht  eene  kamer  met  haar  erf,  staande  op  het  Klein  Begijnhof 
in  een  huis,  genaamd  het  nederhuys,  tusschen  de  kamer  van 
domicella  van  Gestel  ex  uno  en  de  kamer  van  Luytgardis  van 
Hemert  ex  alio,  welke  kamer  Hille  weduwe  van  Willem  van 
Os  gekocht  had  van  den  smid  Bernard  Huysman,  waarna  zij 
die  weder  verkocht  had  aan  Hille  en  Catharina,  de  dochters 
van  Jan  Hals.  Tal  van  dergelijke  transporten  komen  in  de 
Bossche  Schepenregisters  voor,  doch  zij  zijn  niet  der  moeite 
waard  om  ze  ook  te  vermelden,  omdat  men  er  niet  anders  uit 
kan  vernemen  dan  dat  het  Klein  Begijnhof,  zooals  van  Heurn 

1)    Men  zie  over  het  Klein  Begijnhof  nog  Taxandria  III  p.  156. 


—     259     — 

reeds  schreef,  uit  verscheidene  huisjes  bestond.  Thomas  Cornelis 
van  Kijckevorsel,  hiervoren  reeds  meermalen  genoemd,  kocht 
in  de  jaren  1793,  94,  97  en  99  van  verschillende  eigenaren 
aan  verscheidene  van  die  huisjes,  waarvan  het  huis  de  Nietnve 
Paushoed  wel  het  voornaamste  zal  zijn  geweest,  brak  ze  af 
en  bouwde  er  voor  in  de  plaats  het  kapitale  heerenhuis  met 
tuin  en  koetshuis  n°  49,  dat  aan  de  Postelstraat  ten  Zuiden 
van  de  Begijnen  straat  staat. 

Het  huis,  dat  daarnaast  in  de  richting  van  de  Vuchter- 
straat  staat  en  genummerd  is  47,  staat  gedeeltelijk  op  het  erf 
van  het  Spijkersgasthuis  en  gedeeltelijk  op  het  erf  van  een 
daarnaast  gestaan  hebbend  huis.  Het  Spijkersgasthuis  was  door 
Margariet  Spijkers,  begijn  op  het  Klein  Begijnhof,  bij  uitersten 
wil  en  codicil,  respectievelijk  van  6  October  1443  en  23  Juli 
1444,  gesticht,  waartoe  zij  bestemde  het  huis,  dat  op  eerstbe- 
doeld  erf  stond,  met  bepaling,  dat  daarin  eerst  zouden  gehuisvest 
worden  vier  eerlijke  zusters,  die  zij  bij  haar  testament  had 
aangewezen  en  na  dezen  vier  andere  eerlijke  vrouwen  ;  blijkens 
eene  Bossche  Schepenakte  van  6  Mei  1515  (Reg.  n°  111  f.  522), 
was  toen  mr.  Lambrecht  Zwederszn  rector  van  dit  gasthuis  en 
woonden  toen  daarin  Barbara  van  den  Bossche ;  Mechteld 
Laurensdochter;  Gijsbrechtken,  dochter  van  Mechteld  voornoemd; 
Jutken  Henrick  Lambrechtsdochter  en  Dympna,  dochter  van 
wijlen  Gielis  Nuenhem.  Den  30  Januari  1750  werd  dit  gasthuis 
door  Wouter  van  Wolfsbergen,  den  toenmaligen  rentmeester 
van  hetzelve,  verkocht  aan  den  kapitein  Hendrik  Joseph  de 
Bruynincx,  den  eigenaar  van  het  daarnaast  staand  huis  ;  het 
Spijkersgasthuis  had  daarna  geen  eigen  gebouw  meer. 

Laatstbedoeld  huis  behoorde  eens  aan  Jonker  Engelbert 
Dirix,  die  te  Vechel  woonachtig  was  en  zoon  was  van  Adriaan, 
superintendent  van  den  Demer  en  Hendrina  van  Broeckhoven 
Rogiersdochter  1);  van  hem  erfde  het  diens  oomzegger  Jonker 

1)  Deze  echtelieden  hadden  ook  nog  een  zoon  Ferdinand  Dirix 
en  waarschijnlijk  mede  een  zoon  Philips ;  "misschien  ook  nog  een  zoon 
Guiiiam  Dirix,  die  gehuwd  was  met  Anna  Wredt,  welke  hem  deze  kinderen 
schonk :  Adriaan  en  Reinier  Dirix. 


—     260     — 

Christoffel   Jacob   Dirix  Philipszoon,  schout  van  Eoermoncl  1), 
die   liet    18    Mei    1701  (Reg.   n°  514  f.  106  vso),  als  wanneer 
het    gezegd    werd    te    staan    in   de    Postelstraat    tusschen  het 
Spijkersgasthuis   ex   ano    en    het    huis  van  den  speldenmaker 
Gijsbert   Boons,  ex  alio,  strekkende  het  zich  achterwaarts  uit 
tot    aan    het   erf   van    dat   gasthuis,  verkocht  aan  Johan  van 
Kessel,    koopman    te    den   Bosch  2),  denkelijk  dezelfde  als  de 
op    blz.    180    genoemde    Johan   van  Kessel,  wiens  vrouw  was 
Maria  Herincx.  Later  behoorde  het  aan  genoemden  kapitein  de 
Bruynincx,  clie  dit  huis,  alsmede  het  Spijkersgasthuis  afbrak  en 
daarvoor  een  groot  woonhuis  in  de  plaats  bouwde  ;  hij  legateerde 
dat  huis  aan  zijne  echtgenoote  Adriana  Maria  ab  Angelis,  met 
wie    hij  30  October  1717  gehuwd  was,  dochter  van  Petrus  en 
Maria  Anna  van  Kessel,   de  dochter  van  Antonij  en  Lucretia 
van    Gerwen.  Zij    maakte    van    clit   huis   een   fldeicommis  ten 
behoeve   van    Maria  Magclalena    Glaudina  en  Johannes  Petrus 
Adrianus    de    Bruynincx    als    bezwaarde    erfgenamen    en  hare 
eigene  erfgenamen  als  verwachters.  In  Mei  1757  kwam  zij  kin- 
derloos  te   overlijde,  waarop  dit  huis  geërfd   werd  door  hare 
genoemde  bezwaarde  erfgenamen;  na  hun  overlijden  verkochten 
de  verwachters,  zijnde  Hendrina  Maria  Theresia  van  Kessel  voor 
de    eene  helft,  en   Maria   Agnes  Vercamp  weduwe  van  Johan 
van   Bommel,  Maria  Johanna   Vercamp,  Bernard  Jacob  Half- 
Wassenaer,  heer  van  Onsenoort  en  Nieuwkuik  als  gehuwd  met 
Petronella  van  Engelen,  Lucas  van  Engelen,  B.  K.  priester  te 
Antwerpen,  Jonker  Hendrik   Joseph  van  der  Vliert  en  Joanna 
Elisabeth  van  der   Vliert  weduwe  van  mr.  Petrus  de  Blauwe, 
raadpensionaris  der  stad  Brugge,  voor  de  andere  helft  3),  den 
21  Augustus  J792  (Reg.  n°  598  f.  51  vso)  dit  huis  aan  mr.  Hugo 
Bowier,  oud-schepen  en  raad  van  den  Bosch;  het  werd  alstoen 

1)  Zijne  zuster  was  Henrica  Albertina  Dirix,  echtgenoote  van  Arnold 
van  Wykerslooth,  schout  van  Roermond. 

2)  Deze  kocht  tenzelfden  dage  van  de  andere  erfgenamen  van 
voornoemden  Engelbert  Dirix  een  huis  in  de  Stoofstraat,  achterwaarts 
grenzende    aan    het   door   hem  van  Christoffel  Jacob  Dirix  gekocht  huis. 

3)  Over  de  wijze  waarop  deze  erfgenamen  aan  de  erflaatster  bestonden 
zie  men  Algem.  Nederl.  Familieblad  YII  blz.  178  en  vlgd. 


—     261     — 

gezegd  te  zijn:  huis  en  erf,  mitsgaders  koetshuis  en  stal  daar 
naast  staande,  staande  naast  het  huis  van  A.  Laurentius  ex  uno 
en  dat  van  Jonkvrouw  Gratiana  Maria  Deutz  ex  alio  ;  genoemde 
Bowier  verkocht  het  15  December  1797  weder  aan  den  dikwerf 
genoemden  Thomas  Cornelis  van  Rijckevorsel,  die,  als  gezegd, 
toen  reeds  eigenaar  was  van  de  Vischmarktwaarts  daarnaast 
staande  huisjes  en  waarschijnlijk  ook  den  stal  en  koetshuis  van 
dit  huis  zal  getrokken  hebben  bij  het  huis,  dat  hij  op  de  erven 
van  die  huisjes  bouwde. 

Het  voorbedoeld  huis  der  Jonkvrouw  Deutz,  zijnde  thans 
genummerd  45,  werd  22  Februari  1762  door  Dr.  Petrus  Josephus 
van  Berckel  en  voorts  door  anderen  verkocht  aan  Diederik 
Huygens,  oud-schepen  en  raad  van  den  Bosch,  zoon  van 
Christiaan  en  Theresia  Johnston  van  Elphinston;  deze  verkocht 
het  1  December  1781  weder  aan  Joan  Abraham  van  der  Voort, 
oud-gouverneur  van  Amboina  ;  het  werd  toen  gezegd  te  zijn 
een  huis  met  stal  en  koetshuis  ;  deze  laatste  verkocht  het  op 
zijne  beurt  30  November  1789  aan  genoemde  Gratiana  Maria 
Deutz,  woonachtig  te  den  Bosch,  die  het  27  November  1807 
verkocht  aan  mr.  Jacob  Marten  Deutz  van  Assendelft,  toen 
ook  aldaar  woonachtig;  hij  was  eigenaar  van  het  buitengoed 
Steenwijk  onder  Vught,  dat  hij  8  November  1808  verkocht  aan 
Josephus  Vermeulen,  wethouder  van  den  Bosch,  zoon  van 
Theodorus  en  Anna  Coppens,  —  doch  het  werd  toen  door 
meergenoemde  Gratiana  Maria  Deutz  genaast, 

l.    Het  Refugiehuis  der  Abdij  van  Postel. 

Aan  de  overzijde  der  Postelstraat,  een  heel  eind  in  de 
richting  der  Vughterstraat,  stond  een  refugiehuis,  waaraan  eerst- 
gemelde  straat,  zooals  wij  reeds  zagen,  haren  naam  ontleende. 

De  oudste  geschiedenis  van  dit  huis  kan  men  leeren 
kennen  uit  Th.  Ign.  Welvaerts  Het  refugiehuis  der  Abdij 
Postel  te  's  Hertogenbosch.  Blijkens  dat  werk  blz.  10  legateerde 
Lambertus  Sus,  poorter  van  den  Bosch,  in  Augustus  1258  aan 
de  Abdij   van  Postel  mansionem  suam,  in  qua  manebat  in 


—     262     — 

Buschodicus  cum  omni  edificio  ad  ipsam  mansionem  spectante, 
a  fratribus  dicti  scenobii  perpetue  possidendam,  met  voorbehoud 
van  zijn  recht  om  zijn  levenlang  in  dit  huis  te  kunnen  blijven 
wonen.  Gerard  van  Eyck,  prelaat  der  Abdij  van  Floreffe, 
waarvan  de  Abdij  van  Postel  tot  in  het  begin  der  17e  eeuw 
een  filiaal  was  en  Henrick  van  Eyck,  overste  der  laatstgemelde 
Abdij,  verhuurden  6  November  1475  dit  refugiehuis,  dat  daarbij 
omschreven  werd  als:  nostre  maison,  que  Ton  dist  de  Postte  1), 
en  la  ville  de  Bosleduc,  gisans  en  la  rue  nommê  la  rae  de 
Postte,  (avec)  jardin,  prez  et  pourpris  deca  et  dela  riviere,  oü 
demeurt  presentement  la  veuve  de  feu  Gerard  Boste,  ainsi 
qiïelle  est  enclose  de  pauois  alencontre  de  la  court  et  place 
de  nostre  dite  maison  et  Ie  petit  edifice  oü  Von  mettoit  les 
tourbes  et  bols,  voor  den  tijd  van  70  jaren  aan  Guy  de  Brimeu, 
heer  van  Humbercourt,  graaf  van  Megen,  enz. 

Nog  denzelfden  dag  stond  deze  aan  de  kloosterlingen 
der  Abdij  van  Postel  toe  om  in  dit  huis  hunnen  intrek  te 
nemen  quand  ils  yront  au  Bos  Ie  Duc,  doch  alleen  en  V absence 
van  hem  en  zijne  tres  chiere  et  tresainte  compaigne  presente 
ou  aucun  ou  de  noz  Jioirs  ou  ayans  cause,  ou  leurs  compaignes, 
noz  successeurs  de  la  dite  maison.  De  Graaf  van  Megen  of 
zijne  erven  hield  dit  huis  geen  70  jaren  lang  in  huur  want 
reeds  in  1485  werd  het  door  genoemden  prelaat  en  overste 
voor  den  tijd  van  12  jaren  verhuurd  aan  Gooswyn  van  den 
Heesakker,  onder  voorwaarde  echter  dat  genoemde  geestelijken 
met  hunne  bloedverwanten  en  bedienden  er  steeds  hun  intrek 
in  konden  nemen.  Later  werd  daarvan  huurder  Gerard  van 
Gerwen  en  16  Februari  1524  huurde  het  Goyart  van  Eyck 
ook  voor  den  tijd  van  12  jaren,  die  geacht  werden  reeds  in 
1519  te  zijn  aangevangen.  Onmogelijk  is  het  niet,  dat  Floris 
van  Egmond,  bijgenaamd  Fleurtje  Dunbier,  graaf  van  Buren 
en  Leerdam,  heer  van  Ysselstein,  St.  Maartensdijk,  Kranendonk, 


1)  In  eene  Bossche  Schepenakte  van  1567  (Reg.  n°  236  f.  244)  wordt 
dit  huis  geheeten  thuys  van  Postel,  bestaande  uit  huis,  erf  en  ledige  plaats, 
staande  in  de  Postelstraat  tusschen  het  erf  van  domicella  Sophia  wed.  van 
mr.  Raese  Raessens  ex  uno  en  een  straatje  ex  alio. 


—     263     — 

enz.  in  1535,  toen  hij,  zooals  Cuperimis  verhaalt  1)  des  Sondachs 
op  sinte  Annendach  te  den  Bosch  die  papegay  heeft  afgeschoten 
van  den  Jongen  Schutten,  dit  huis  in  huur  had,  want  Cuperinus 
deelt  verder  nog  mede,  2)  dat  deze  Graaf  sijn  ivooninghe 
of  herberghe  hadde  in  die  Posteïstraet.  Den  2  Mei  1614 
(Reg.  n°  314  f.  250)  verkocht  d'Eeriverdighe  heer  e,  heer  en 
mr.  Rombout  Colibrant,  proviseur  des  Goidtshuys  van  Postel, 
daartoe  behoorlijk  gemachtigd,  dit  refugiehuis,  dat  toen  aldus 
omschreven  werd:  huys,  erve,  zydelhuis  met  zyne  gronden, 
poirte,  poirthuysken,  plaetsche,  hoff,  mit  een  brugge  over  den 
strom  ofte  ivater  aldaer  vlietende,  ende  hoff  over  het  voirs. 
water  liggende,  met  allen  zynen  rechten  ende  toebehoirten, 
gemeynlick  genoempt  thuys  van  Postel,  gestaen  ende  gelegen 
in  de  straete,  genoemt  de  Postelstraete,  tussen  huys  ende 
erve  Michiels  van  der  Sterren  totten  water  toe  ende  voirts 
neffens  erffenisse  eens  schaemel  mansgasthuys,  genoempt  Loyers 
Gasthuys,  ex  uno  ende  tussen  erffe  Arndts  van  Heesch,  des 
secretaris  deser  stadt  3)  ende  een  straetken,  uutcoemende  op 
het  water  aldaer,  ende  voirts  den  hoff  over  het  ivater  neffen 
erffenisse  ofte  bleycke  Goyaerts  Gerartszn  van  de  Grave,  ex 
alio,  streckende  voir  van  de  gemeyn  straet,  die  Posteïstraet 
genoempt  ende  den  erven  des  voorn.  Arndts  van  Heesch  achter- 
ivaerts  tot  op  erffenisse  mr.  Hartens  Fierlantz,  rentmeester 
van  de  domeynen  van  Brabant  int  quartier  deser  stadt,  des 
convents  van  den  Ulenborch  ende  meer  andere  geerffden  in 
de  Berivoutstraet  4),  aan  Goyaerden  van  Engelandt,  priestere 

1)  Dr.  G.  R.  Hermans  Kronijken  p.  109. 

2)  Dr.  G.  R.  Hermans  eod.  blz.  18. 

3)  Jan  Buyl,  als  meester  en  provisor  van  het  Huis  van  Postel,  had 
namens  die  Abdij  dit  huis  in  1556  (Reg.  n°  193  f.  331)  verkocht  aan  Jan 
Kuysten,  priester  en  kanonik  der  St.  Janskerk  te  den  Bosch,  waarna 
13  Dec.  1561  (Reg.  n°  206  f.  341)  diens  bastaarddochter  Elisabeth  en  Adam, 
zoon  van  Mathijs  van  den  Laer,  als  man  van  Maria,  zijne  andere  bastaard- 
dochter, dit  huis,  (dat  nu  gezegd  wordt  te  staan  in  de  Postelstraat  aan 
den  hoek  van  het  Waterstraatje  tusschen  dat  straatje  en  het  ledig  erf 
der  Abdij  van  Postel),  verkoopen  aan  mr.  Willem  van  Emmerick  Janszn. 

4)  In  eene  Bossche  Schepenakte  van  1503  (Reg.  no  98  f.  466), 
waarbij  een  huis  in  de  Berewoutstraat  verkocht  werd,  staat,  dat  dit  huis 
achterwaarts  zich  uitstrekte  ad  pratum  domus  de  Postnlo,fossataquodam 
int  er  ja  cent  e. 


—     264     — 

tot  behoeff  van  de  eerto  er  dighe  Patres  van  de  Capacinen  binnen 
deser   stadt    tot  erectie  ende  bouivinghe  van  een  convent  ende 
kercke    voir    denselven    Patres  der  Capacinen.  in  conformiteit 
van  het  octrooi  hun  daartoe  19  December  1611  door  de  Aarts- 
hertogen  Albert   en    Isabella   verleend.    De  Paters  Capucijnen 
vestigden    zich  daarop  voorloopig  in  dit  refugiehuis  totdat  zij 
hun    klooster   daarachter   hadden    gebouwd,   zooals   nader  zal 
worden  medegedeeld.  Toen  hebben  zij,  zooals  bij  de  beschrijving 
van  hun  klooster  uitvoeriger  zal  worden  vermeld,  het  refugie- 
huis   met    Guiliam   Aertsen  1)    geruild   tegen  onroerend  goed 
van  dezen ;  wat  er  verder  met  dit  refugiehuis  is  geschied  blijkt 
eerst  op  2  Mei  1739;  op  dien  datum  is  toch  dit  huis,  hetwelk 
alstoen   Het   Keizershof   geheeten  werd,  waarschijnlijk  omdat 
het  toen  al  een  logement  zal  geweest  zijn,  door  den  Ontvanger 
van  de  verpondingen  over  den  Bosch  enz.  wegens  achterstallige 
belasting  ten  laste  van  deszelfs  toenmalige  eigenares  Margaretha 
van  Megen  weduwe  van  Johannes  Brierye  gerechtelijk  verkocht 
(Eeg.    n°    559    f.    300  vso) ;  het  werd  toen  aldus  omschreven : 
een  schoone  groote  huysinge  met  syne  saletten,  kam,ers,  keuken, 
vijf  kelders,  slallinge,  ende  een  groote  plaats,  mitsgaders  een 
magnificque    tuyn    in   sijn   muuren,    beplant  met  verscheyde 
vrugibomen  en  een  tuynhuys  met  een  vrye  toegang  tot  de  Diese, 
gemeenlijk  genaamt  het  Keyzershof,  staande  in  de  Postelstraat 
naast  het  huis  der  erven  van  Adriaan  van  Boxel,  en  zich  van 
de  Postelstraat  achterwaarts  uitstrekkende  tot  aan  het  huis  en 
erf  van  Jan  Louis  Verster.  Kooper  werd  toen  daarvan  de  reeds 
op  blz.  213  genoemde  Jacob  Sassen,  die  toen  al  gezegd  werd 
burger  van  den  Bosch  te  zijn.  Hij  vergrootte  dit  huis,  door  op 
23   Juni  1750  (Reg.  n°  565  f.  288  vso)  van  mr  Gerard  Smits, 
advocaat  te  den  Bosch,  in  diens  hoedanigheid  van  bij  zonderen 
curator    over  Reinier,  Catharina,  Piet  en  Johannes  van  Boxel, 
minderjarige   kinderen   van    Adriaan    van   Boxel  en  Mechtilde 
Theodora  van  Ingen,  zoomede  in  diens  qualiteit  van  gemachtigde 
der    meerderjarige    kinderen   dezer    echtelieden,    zijnde   Maria 

1)  Zijne  vrouw  was  Petronella  van  Broeckhoven. 


—     265     — 

Aloysia  van  Boxel,  Anna  Theresia  van  Boxel,  echtgenoote  van 
Adrianus  Cornelis  van  Wevelinkhoven,  mr  Cornelis  van  Boxel 
en  Michiel  Guilelmus  van  Boxel,  daarbij  aan  te  koopen  een  huis 
niet  erf,  staande  in  de  Postelstraat  eenerzijds  tusschen  het  erf 
van  het  voormalig  Capucijnenklooster.  toebehoorende  aan  Jan 
Louis  Verster,  en  anderzijds  tusschen  dat  van  hem,  kooper,  en 
zich  achterwaarts  uitstrekkende  van  af  gezegde  straat  tot  aan 
het  erf  van  hem,  kooper.  Dit  laatste  huis  was  in  1717  bij  de 
deeling,  welke  toen  ten  overstaan  van  den  Bosschen  notaris  de 
Bye  1)  tusschen  genoemden  Adriaan  van  Boxel,  Michiel  van 
Boxel,  beiden  kooplieden  te  den  Bosch,  Catharina  en  Maria 
Anna  van  Boxel,  ook  aldaar  wonende,  plaats  had  van  de  nala- 
tenschappen hunner  ouders  Reinier  van  Boxel  (of  Boxtel),  ook 
koopman  te  den  Bosch  en  Anna  van  der  Waarde,  toebedeeld 
aan  meergenoemden  Adriaan  van  Boxel. 

Jacob  Sassen  maakte  van  deze  beide  door  hem  gekochte 
huizen  een  logement,  dat  hij  onder  den  naam  van  het  Oucl- 
Keizershof  exploiteerde. 

Hij  huwde  tweemaal;  1°  in  1733  met  Anna  Maria  van 
Aalst,  geboren  te  Boxtel  en  woonachtig  in  het  huis  de  Eenhoorn 
in  de  Karstraat  te  den  Bosch;  2°  in  1745  met  Maria  Anna 
Hermans,  geboren  te  Boxmeer ;  uit  dit  laatste  huwelijk  had  hij 
o.  a.  twee  zonen:  Hubertus  Sassen,  mr.  zilversmid  te  den  Bosch, 
die  gehuwd  was  met  Antonetta  Maria  Ruwel  en  Jacobus  Sassen, 
posthouder  der  Hollandsche  wagenposterij  te  Maastricht,  die 
met  hare  zuster  Anna  Maria  Ru  wel  was  gehuwd;  deze  beide  zonen 
alsmede  Petrus  Cnoebart  waren  uitvoerders  van  den  uitersten 
wil  hunner  moeder  Maria  Anna  Hermans  weduwe  van  Jacob 
Sassen,  in  welke  hoedanigheid  zij  6  Maart  1798  (Reg.  n°  621 
f.  358  vso)  aan  Cornelius  Sebastianus  van  Boeckel,  wonende  te 
Achel,  verkochten  voormelde  tot  een  gemaakte  huizen,  die  als- 
toen  omschreven  werden  als:  huis  met  erf,  stal  en  koetshuis, 
genaamd  het  Oud- Keizershof,  staande  in  de  Postelstraat  tusschen 
A.  Verster    ex    uno   en    Bartholomeus  Roeters  ex  alio  en  zich 


1)     Blz.  '286  van  zijn  protocol. 


—     266     — 

achterwaarts  uitstrekkende  tot  aan  de  Dieze.  Dit  huis  diende 
toen  nog,  zooals  van  Heurn  in  zijne  Beschrijving  schreef;  tot 
een  logement  en  uitspanning  der  postwagens,  die  van  den  Bosch 
naar  Maastricht  ryden  en  is  merkelijk  veranderd.  Het  bleef  een 
logement,  totdat  de  Zusters  van  Engelen  het  in  1857  tot  een 
liefdegesticht  aankochten;  lang  bleef  nog  daarna  het  opschrift : 
het  Keizershof,  dat  op  de  poort  daarvan  stond,  door  de  verf  heen 
schijnen.  Omstreeks  1868  hebben  zij  het  afgebroken  en  daarvoor 
haar  tegenwoordig  liefdegesticht  in  de  plaats  gebouwd,  dat  zij 
in  1910  nog  hebben  vergroot  met  daarbij  aan  te  trekken  een 
gebouw,  dat  zij  deden  zetten  op  het  N.waarts  daarnaast  gestaan 
hebbend  huis  de  Kroon,  dat  de  koopman  Beinier  van  Boxel  (of 
Boxtel),  8  Juni  1688  bij  gerechtelijke  uitwinning  had  gekocht 
(Reg.  n°  479  f.  102  vsoj  en  alstoen  werd  gezegd  te  zijn:  „huis, 
erf,  tuin  en  achterhuis,  staande  tusschen  het  huis  van  Guilliam 
van  Broeckhoven's  erfgenamen  ex  uno  en  dat  van  Juffrouw  van 
van  Weert  weduwe  Seberts  of  Zyberts  1)  ex  alio  en  zich 
achterwaarts  uitstrekkende  tot  aan  de  Dieze/'  Den  1  April  1599 
(Reg.  no  248  f.  385)  hadden  Jan  en  Wouter,  zonen  van  wijlen 
mr.  Wouter  van  Achelen  en  Elisabeth,  de  dochter  van  Dirck 
Aerdszn  senior;  Aelken,  dochter  alsvoren  en  weduwe  van 
mr.  Zeger  Adriaanszn,  raad  van  den  Bosch;  Anthony  Dirckszn 
de  Raet  als  man  van  Francoysken,  dochter  alsvoren;  Elisabeth 
weduwe  van  Lambrecht,  zoon  alsvoren  en  hun  zoon  Dierck,  c.  s. 
dat  huis  de  Kroon  met  een  ander  daarnaast  staand  huis.  welke 
beide  huizen  alstoen  omschreven  werden  als:  twee  huysenmet 
henre  gronden,  hoff  ende  achterhuys,  malcanderen  aenliggende 
in  de  Postelstraat  tusschen  het  Huis  van  Postel  ex  uno  en  het 
erf,  dat  eertijds  was  van  Gerard  Colen  2),  nu  van  den  bakker 


1)  Dit  huis  werd  23  September  1737  (Reg.  no  548  f.  4)  door  mr 
Pieter  van  Straelen,  heer  van  Yfilheeze,  woonachtig  te  Eindhoven,  die 
verklaarde  het  geërfd  te  hebben  van  zijnen  oom  Melchior  Zyberts,  verkocht 
aan  Johannes  van  den  Bogart,  mr  wollenverwer  te  den  Boscb;  het  werd  toen 
gezegd  te  staan  tusschen  de  huizen  de  Kroon  en  het  Kasteel  van  Onsenoort. 

2)  Gerard  Colen  Gerardszn,  secretaris  van  den  Bosch,  had  dit  huis 
3  Maart  1571  (Reg.  no  221  f.  84)  gekocht  van  Dirck  Aerdszn  junior,  zoon 
van  Dirck  Aerdszn. 


—     267     — 

Mathijs  Janszn  ex  allo  en  zich  achterwaarts  uitstrekkende 
tot  aan  het  water,  door  mr  Wouter  van  Achelen  voornoemd 
c.  s.  in  1592  bij  gerechtelijke  uitwinning  gekocht,  verkocht  aan 
Michiel  van  der  Sterren,  bijgenaamd  Bontenos,  kapitein  van 
een  vendel  soldaten  in  'sKonings  dienst,  die  den  2  October  1591 
van  Gregoris  van  der  Meer  Dierckszn,  raad  van  den  Bosch, 
had  gekocht  een  kasteel,  staande  tegenover  de  tegenwoordige 
Protestantsche  kerk  van  Berlicum  bij  clen  Bosch,  dat  hij 
1  Augustus  1595  weder  verkocht  aan  Gielis  de  la  Couture. 

m.    Het  voormalig  Capucijnenklooster. 

De  stichting  van  dit  klooster  werd  mogelijk  gemaakt 
door  Goyard  van  Engeland,  die  gedurende  eenige  jaren  schepen 
van  den  Bosch  was  en  na  doode  zijner  vrouw  Zeeuwken,  dochter 
van  Lambert  Vastards,  welke  5  Juli  1602  stierf,  priester  was 
geworden.  Volgen  der  wijze  verhaalde  hij  aan  pater  Cyprianus 
van  Antwerpen,  provinciaal  der  Gapucijnen  en  aan  pater  Judocus 
van  Gend,  toen  zij  bij  hem  te  gast  waren,  hoe  hij  er  toe  was 
gekomen  om  mede  te  werken  tot  de  stichting  van  een  Capucijnen- 
klooster: „Ik  was,  zoo  sprak  hij,  nog  geheel  onbekend  met  de 
Orde  der  Capucijnen,  toen  ik  op  zekeren  dag  met  een  knecht  je 
naar  mijn  buitengoed,  gelegen  in  het  dorp  Nuland,  ging,  en 
mij  aldaar  op  eens  een  monnik  verscheen.  Ik  zag  hem  geknield, 
met  gevouwen  handen,  als  in  het  gebed  verslonden.  Hij  droeg 
een  kleed,  gelijk  aan  het  habijt  der  Capucijnen.  Mijn  dienst- 
knecht zag  eveneens  den  monnik.  Wij  beiden  waren  ontsteld, 
ofschoon  deze  gebeurtenis  op  klaarlichten  dag,  het  was  omstreeks 
tien  uur  in  den  morgen,  plaats  greep.  Ik  zeide  tot  den  knaap: 
ga  er  eens  naar  toe  en  zie  wat  die  monnik  doet.  Hij  durfde 
niet.  Toen  gingen  wij  samen,  maar  zie,  plotseling  was  de 
monnik  verdwenen.  Ik  waande  mij  door  den  schijn  bedrogen, 
riep  een  landman,  doch  na  veel  zoeken  mochten  wij  ook  nu 
niemand  bespeuren.  Wanneer  ik  nu  des  anderen  daags  wederom 
naar  mijn  buitengoed  wandelde,  verscheen  mij  dezelfde  gedaante, 
die  echter  weder  even   spoedig   verdween.  Alstoen  kwam  bij 


—     268     — 

mij  de  gedachte  op  om  te  Nuland  een  gasthuis  te  bouwen 
tot  ondersteuning  van  oude,  hulpbehoevende  armen,  doch  de 
inwoners  van  dat  dorp  weigerden  zich  met  het  onderhoud  van 
dat  gesticht  te  belasten  en  zoo  kwam  er  van  dat  plan  niets. 
Daarna  kwam  de  Capucijnerpater  Henricus  van  Rijn,  uit  het 
Capucijnenklooster  te  Maastricht,  in  de  St.  Janskerk  te  den 
Bosch  preeken;  ik  hoorde  zijne  preek  en  alstoen  vatte  ik, 
in  de  meening  zijnde  dat  zulks  met  het  visioen,  dat  ik  had 
gehad,was  bedoeld,  liet  voornemen  op  om  in  de  plaats  van  een 
gasthuis  te  Nuland  een  Capucijnenklooster  te  den  Bosch  te 
stichten."  Van  Engeland  bood  daartoe  aan  een  paar  huizen  in 
de  Diepstraat  aldaar,  die  hij  in  1612  daartoe  had  gekocht,  ter 
vervanging  van  een  zijner  huizen  aan  de  Windmolenbergstraat 
aldaar,  dat  hij  het  jaar  te  voren  daartoe  had  bestemd,  doch 
er  niet  geschikt  voor  was.  Ook  die  huizen  bleken  daarvoor 
niet  geschikt  te  zijn  en  daarom  kocht  hij,  gesteund  met  eene 
gift  van  fl.  1000,  die  de  Regeering  der  stad  den  Bosch  daartoe 
had  gedaan,  in  het  jaar  1614,  zooals  wij  reeds  zagen,  het 
Refugiehuis  der  Abdij  van  Postel  voor  een  Capucijnenklooster 
aan ;  de  Capucijnen  vestigden  zich  voorloopig  daarin,  zoodat 
in  eene  Bossche  Schepenakte  van  1614  kon  vermeld  worden 
dat  de  Paters  Capucijnen  gevestigd  waren  in  de  huysinge 
van  Postel,  doch  dit  gebouw  was  voor  hun  klooster  ook  niet 
geschikt  waarom  dan  ook  bij  den  aankoop  daarvan  reeds 
besloten  was  in  den  voorste  der  daartoe  behoorende  tuinen  een 
klooster  met  kerk  te  bouwen;  die  tuinen  vergrootten  zij  nog 
met  verschillende  andere  erven;  zoo  verkochten  14  November 
1614  (Reg.  n°  315  blz.  70)  mr.  Maarten  Fierlandts,  raad  en 
rentmeester-generaal  der  Domeinen  van  Brabant  in  het  Kwar- 
tier van  den  Bosch,  diens  broeder  Francois  en  diens  andere 
broeder  Theodore,  commies-generaal  van  de  affaires  van  den 
Graaf  van  Hohenzollern,  aan  Jor.  Peter  van  Broeckhoven,  raad 
en  rentmeester  der  Staten  van  Brabant  in  het  Kwartier  van 
den  Bosch,  tot  behoef  van  de  Eerw.  Paters  van  de  Cappucinen 
van  den  Bosch  om  by  hen  neffens  de  huysinge  ende  erffenisse 


—     269     — 

van  Postel  gebruyckt  ende  geemployeert  te  ivorddene  tot  erectie 
van  convent,  kercke,  etc.  seeckere  voortij ts  huysinge,  over 
het  water  gelegen,  mit  zynen  gronde,  rosmolen,  mit  den  hof 
daertoe  behoorende,  nu  all  te  samen  affgebrocken  ende  bleyckvelt 
zijnde,  gelegen  achter  de  Vughterstraat  achter  het  huis  met 
erf,  genaamd  de  Catherine,  toebehoorende  aan  den  bierbrouwer 
Leunis  Simonszn,  tusschen  de  Dieze  ex  nno  en  voorts  rondom 
de  erven  van  de  Huysinge  van  Postel,  toebehoorende  aan 
genoemde  Paters  en  het  ook  aan  de  Vughterstraat  staand  huis 
de  Blauwe  Leeuw,  toebehoorende  aan  Gerard  van  de  Grave, 
mitsgaders  de  brug,  waarover  men  over  het  water  gaat  van 
het  erf  van  het  huis  de  Catherine  naar  gezegd  bleekveld; 
item  de  helft  van  de  materialen  van  een  bleekhuisje,  op  dat 
veld  liggende,  behoorende  dé  andere  helft  daarvan  toe  aan 
genoemden  van  de  Grave,  haddende  Symon  Fierlandt,  vader 
der  verkoopers,  het  verkochte  gekocht  22  Januari  1599;  voorts 
huis,  erf  en  tuin,  staande  in  de  Aert  Berewoutstraat  tusschen 
het  erf  van  hen.  verkoopers,  ex  uno  en  dat,  hetwelk  voorheen 
was  van  Michiel  Joosten,  een  gangske  tusschen  beiden  liggende, 
ex  alio,  strekkende  van  de  straat  tot  aan  het  erf  van  gemeld 
huis  de  Blauwe  Leeuw,  zijnde  dit  goed  door  Johanna  weduwe 
van  Wouter  Pijnappel  Willemszn  21  April  1598  verkocht  geweest 
aan  genoemden  Symon  Fierlandt;  eindelijk  een  tuin  of  boom- 
gaard, zijnde  voorheen  geweest  huis,  erf  en  tuin,  gelegen  in  de 
Aert  Berewoutstraat  tusschen  het  erf  van  de  Wede  Schepers 
ex  uno  en  dat  van  Jan  Lamberts  ex  alio,  den  16  Februari  1585 
door  Wouter  de  Luyck  als  man  van  Hendrica,  dochter  van 
Jacob  Herman szn  van  Eyck,  verkocht  geworden  aan  denzelfden 
Symon  Fierlanclts. 

Het  zelfde  deden  in  hetzelfde  jaar  (blz.  124  eod.)  Jan 
van  den  Dunghen  met  zijn  huis  en  tuin,  staande  en  gelegen 
aan  de  Aert  Berewoutstraat  en  zich  achterwaarts  uitstrekkende 
tot  aan  het  erf  van  het  Huis  van  Postel  en  de  bakker  Otto 
Adriaanszn  met  zijn  huis  en  tuin,  in  dezelfde  straat  gelegen  en 
zich    achterwaarts  tot  hetzelfde  erf. 


—     270     — 

Den  8  December  1614  (Reg.  n°  340  f.  89)  verkochten 
Jenneken,  dochter  van  wijlen  Lambert  Janszn  van  Berlikom 
en  haar  broeder  Jan  aan  denzelfden  Jor  Peter  van  Broeckhoven 
ten  behoeve  van  de  Paters  Capucynen  van  den  Bosch  omme 
neff'ens  d' andere  huysinge  ende  erffenisse  van  Postel  geem- 
ployeert  ende  geconverteert  te  ivordene  tot  erectie  ende  opbou- 
ivinge  van  een  convent  voor  denselven  Paters  van  de  Capucinen 
(daartoe  gemachtigd  door  de  Aarsthertogen  Albert  en  Isabella 
van  Brabant),  een  huis  met  erf  en  tuin,  staande  en  gelegen 
in  de  Aert  Berewoutstraat  tusschen  het  erf  van  Jan  van  den 
Dungen,  vetteivarier  cremer.  ex  nno  en  tusschen  het  erf  van 
de  Zusters  van  het  Convent  op  de  Ulenborch,  ex  alio,  strek- 
kende zich  van  gezegde  straat  achterwaarts  uit  tot  aan  het 
erf  van  het  Huis  van  Postel,  nu  de  eerwaarde  Paters  van  de 
Capucinen. 

Ook  kochten  de  Paters  Capucijnen  bij  deze  erven  nog 
aan  het  Loyersgasthuis  en  een  stuk  van  de  straat  de  Uilenburg, 
waaraan  dat  gasthuis  stond.  Door  al  deze  aankoopen  waren  zij 
eigenaars  geworden  van  een  zeer  uitgestrekt  terrein,  dat  zich 
van  de  Postelstraat  langs  het  Waterstraatje  1),  nu  abusievelijk 
geheeten  de  Capucijnenpoort,  en  de  erven  van  de  aan  de  Vughter- 
straat  staande  huizen  eenerzijds  en  den  tuin  van  het  vroegere 
klooster  Marienburg  op  de  Uilenburg  anderzijds  zich  uitstrekte 
tot  aan  de  Berewoutstraat.  Op  dit  terrein,  waarop  men  van  de 
Postelstraat  kwam  door  na  te  melden  poort,  die  tusschen  het 
Refugiehuis  van  Postel  en  het  huis,  genummerd  Postelstraat 
no  16  stond  en  die  altijd  de  Capucijnenpoort  geheeten  heeft, 
begonnen  de  Paters  Capucynen  achter  laatstbedoeld  huis  in  1615 
hun  klooster  met  kerk  te  bouwen ;  voor  deze  kerk  legde  toen 
de  Bossche  Bisschop  Zoesius  den  eersten  steen,  terwijl  voor  het 
klooster  vanwege  de  stad  door  een  harer  Schepenen  de  eerste 
steen  werd  gelegd,  die  daaronder  twee  dubbelde  Albertus'seD, 
ter   waarde   van   ongeveer  elf   Carolusguldens,  inmetselde;  in 


1)    Dit  straatje  werd  in  eene  Bossche  Schepenakte  van  1577  (Eeg. 
no  237  f.  464)  geheeten:  dat  straetken  neven  den  Postel. 


—     271     — 

datzelfde  jaar  gaf  de  Eegeering  der  stad  aan  de  Capucynen 
tot  bouw  van  hunne  kerk  fl  100  en  in  het  volgend  jaar  nog 
fl  1000  en  stond  zij  hun  bovendien  toe  om  daarvoor  in  de  stad 
te  collecteeren.  Den  16  Januari  1618  was  deze  kerk  voltooid 
en  is  zij  toen  gewijd ;  in  datzelfde  jaar  werd  gebouwd  de  reeds 
gemelde  Capucynenpoort,  waardoor  men  van  de  Postelstraat  in 
het  klooster  en  de  daarbij  behoorende  kerk  kon  komen ;  voor  den 
bouw  van  die  poort  had  de  Regeering  der  stad  3000  steenen 
gegeven,  terwijl  zij  nog  fl  40  schonk  om  boven  die  poort  het 
beeld  van  den  H.  Franciscus  te  plaatsen;  bij  deze  schenkingen 
der  stad  bleef  het  niet,  want  zij  gaf  in  datzelfde  jaar  aan  de 
Capucynen  ook  nog  fl  1000  om  te  bouwen  een  muur  tusschen 
het  erf  van  hun  klooster  en  dat  van  het  klooster  Mariënburg 
op  de  Uilenburg. 

Toen  hun  klooster  gereed  was  verlieten  de  Capucijnen 
het  Refugiehuis  van  Postel  en  betrokken  dat  kloostermetterwoon; 
zij  hebben  daarop  dat  refugiehuis  met  een  deel  van  deszelfs 
tuin  met  Guiliam  Aertssen  1),  zoon  van  wijlen  Dirck  Aertsen 
(of  Aerdsen)  en  Rasa,  de  dochter  van  wijlen  mr.  Gerarcl  Hack, 
tegen  onroerend  goed  van  dezen  geruild,  zooals  blijkt  uit  eene 
Bossche  Schepenakte  van  4  Maart  1617  (Reg.n°318  f.  276  vso), 
waarin  daarover  het  volgende  voorkomt : , .Peter  Janszn  Mutsaerts 
als  geordineerde  ende  genomineerde  directeur  off  werelijck  vader 
van  de  eerwaerdiche  Patres  van  de  Capucinen  binnen  deser 
stadt  ende  henne  goederen  alhier,  (gemachtigd)  door  den  Eer- 
weerdiche  heere  ende  Pater  Simon  Aldenardensis,  provinciael 
des  ordens  der  Capucinen  over  de  provincie  van  Vlaenderen  in 
Nederduitzlandt,  ter  eenre  ende  Guiliam  Aertsn,  zoen  e  wylen 
Diercx  Aertsn  ende  Rasa,  dochter  wylen  mr.  Gherarts  Hack, 
ter  andere  zyde,  hebben  oipentlick  beleden  ende  bekent,  dat  de 
voirs.  Eerweerdiche  Patres  van  de  Capucinen  binnen  deser  stadt 
mitten  voirs.  Guiliam  Aertsn  hebben  gemaect  ende  aengegaen 


1)  Van  zijne  vrouw  Petronella  van  Broeckhoven,  die  eene  dochter 
zal  geweest  zijn  van  Rogier  en  Elisabeth  van  Jabeek,  had  hij  geene 
kinderen.  Zij  stierf  in  of  omstreeks  het  jaar  1672. 


—     272     — 

zeeckere  erffmangelinghe  ende  permutatie  van  zeeckere  parthyen 
van  gronden  van  erven,  malcanderen  by  ende  aengelegen  aen 
henne  erffenissen,  gestaen  ende  gelegen  binnen  deser  voirs. 
stadt  in  de  Postelstraete,  in  alsulcke  vuegen  ende  gestaltenisse 
gelijck  de  voirs.  erffenissen  ter  wedersyden  tot  elcx  gerieff  zijn 
mit  mueragien  affgeteeckent,  bevrijdt  ende  affgeheympt,''  waarna 
zij  hunne  wederzij dsche  rechten  en  verplichtingen  ten  aanzien 
van  die  muren  met  elkander  regelden. 

De  Capucijnen  bleven  niet  lang  in  het  bezit  van  hun 
nieuw  klooster,  daar  reeds  in  1629,  toen  den  Bosch  zich  aan  cle 
Staatschen  had  moeten  overgeven,  hetzelve  ten  behoeve  van  het 
Rijk  werd  verbeurd  verklaard  en  zij  het  alstoen  moesten  verlaten. 
Het  Eijk  heeft  het  daarop  verhuurd  aan  Andries  de  Fresne, 
raad  én  rentmeester  der  Domeinen  in  de  stad  en  Meierij  van 
den  Bosch  en  ontvanger  van  cle  gemeen  e  middelen  in  die  stad. 
Scotte  en  Gruys  in  hunne  hoedanigheid  van  Gecommitteerden 
van  den  Raad  van  State  kwamen  daarna  in  1636  met  dezen 
overeen,  nadat  zij  zei  ven  het  klooster  hadden  bezichtigd  en 
het  bovendien  hadden  doen  opnemen  en  schatten  door  Pieter 
Bilderbeeck,  opzichter  en  Frans  Blom,  toen  timmerman  te  den 
Bosch,  dat  hij  het  van  den  staat  zoude  koopen,  waarop  Pietei" 
Schuyl,  als  raad  en  rentmeester  der  geestelijke  goederen  aldaar 
hem  den  26  November  1636  het  Capucijnenklooster  verkocht, 
hetwelk  alstoen  omschreven  werd  als  volgt  :  het  clooster  ofte 
hitysinge,  voorplaetse  ende  lioff'.  1)  Op  welke  wijze  dit  klooster 
daarna  van  hem  is  gekomen  aan  Henrietta  Maria  Blom,  dochter 
van  Nicolaas  en  Elisabeth  Wylde,  is  mij  niet  kunnen  blijken. 
Van  genoemde  Henrietta  Maria  Blom  werd  het  vervolgens 
geërfd  door  Leonora  Wylde,  die  het  ten  huwelijk  bracht  aan 
haren  man  Diederick  Ruysch,  commissaris-ordinaris  van  de 
monstering  en  raad  van  den  Bosch. 

Van  hem  erfde  het  hunne  dochter  Florentina  Ruysch, 
de   huisvrouw  van  Christoffel  baron  van  Galen;  deze  verkocht 


1)  Reg.  no  374  fol.  346. 


—     273     — 

20  November  1717  1)  het  voormalig  Capucynenklooster  aan 
Nicolaas  Smeyers,  wonende  te  den  Bosch;  het  werd  alstoen 
omschreven  als  volgt:  huysinge,  poorte,  voorplaatse,  herck, 
binnenhoven  ende  den  groot  en  hof,  gemeenlijch  genaamt  het 
CapucinenMooster,  gelegen  aan  de  Postelstraat,  achteruitgaande 
Westwaarts  met  een  poortje  in  de  Berewoutstraat  en  bezijden 
Noordwaarts  met  een  e  poort  achter  den  Uilenburg,  door  ver- 
kooper  en  zijne  huurders  gebruikt  wordende. 

Genoemde  Smeyers  (wiens  vrouw  was  ElisabethLediger- 
mans,  die  na  zijnen  dood  hertrouwde  met  Hendrikus  Couwenberg) 
verkocht  12  Aug.  1729  (Reg.  n°  544  f.  131  vso)  het  gewezen 
Capucynenklooster,  zooals  het  in  laatstgemelde  akte  was  om- 
schreven, aan  Jan  Louis  Verster,  notaris  en  procureur,  schepen 
en  raad  te  den  Bosch  2).  Het  kloostergebouw  en  de  kerk 
van  dit  klooster  verkeerden  toen  blijkens  Foppens  Historia 
Episcopatus  Sylvaeducensis  p.  298  in  dezen  staat:  Conventus 
hodieque  in  totd  ferme  integritate  perseverat  una  cum  templo, 
nisi  quod  circa  annum  1700  turriscorruerit.  Den  2  Jan.  1742 
(Reg.  n°  560  f.  456)  droeg  Jan  Louis  Verster  dit  voormalig 
klooster  met  kerk  tegelijk  met  het  voormalig  klooster  Catharinen- 
berg  te  Oisterwijk,  dat  de  Staat  aan  hem  den  11  Dec.  1729 
had  verkocht,  over  aan  zijnen  zoon  Abraham  Verster,  drossaard 
van  St.  Michiels-Gestel,  oud-schepen  en  raad  van  den  Bosch 
en  rentmeester  der  geestelijke  goederen  in  de  Kwartieren  van 
Oisterwijk  en  Kempenland. 

Ten  tijde  dat  genoemde  Abraham  Verster  dit  gewezen 
Capucynenklooster  bezat,  waren  de  kerk  en  het  kloostergebouw 
daarvan  nog  in  wezen,  behoudens  dat  toen  reeds,  als  gezegd, 
op  de  kerk  geen  torentje  meer  stond  en  dat  het  kloostergebouw 
in  twee  aparte  huizen  gesplitst  was. 

Den  14  Juli  1801  verkochten  zijne  kinderen,  behuwd- en 
kleinkinderen,   zijnde:  Dr.  Florentius  Verster,  wonende  te  den 


1)  (Reg.  n°  5S8  f.  142) 

2)  Hij    was  zoon  van  Abraham  Verster  en  Henrietta  Margaretha 


van  Woerkom  en  huwde  als  gezegd  met  Catharina  Gast. 


18 


—     274     — 

Bosch  l);  mr  Comelis  Jacob  Speelman,  heer  van  Heeswijk 
en  Dinther,  wonende  te  Heeswijk,  als  gehuwd  met  Catharina 
Verster;  Willem  Guerin,  wonende  te  den  Bosch,  als  gehuwd 
met  Geertruy  Verster;  Abraham  Gijsbert  Verster,  wonende  te 
Amsterdam;  mr.  Joost  Eomswinkel,  wonende  te  Leiden,  als 
gehuwd  met  Henriette  Geertruy  Verster  en  Agnes  Maria  de 
Lepo  weduwe  mr.  Jean  Louis  Verster,  voor  zich  en  in  hare 
hoedanigheid  van  moeder-voogdes  over  hare  minderjarige  kin- 
deren Florentia  Anna,  Henrica  en  Abraham  Arnoldus  Josephus 
Verster,  aan  den  op  blz  265  genoemden  Cornelius  Sebastianus 
van  Boeckel,  die  vroeger  te  Achel  en  nu  te  den  Bosch  woonachtig 
was:  de  kapel  van  het  geiveeze  CapucyneMooster  met  alle  de 
gebouwen  ten  O.  van  deselve  en  de  open  plaats  ten  Z.  en  ten 
O.  van  gemelde  kapel,  begrensd  ten  W.  door  den  muur  van  den 
tuin,  ten  Z.  door  den  muur  van  de  Dieze,  den  muur  van  het 
straatje  en  het  erf  van  J.  cle  Gruyter,  ten  O.  door  de  Poort  aan  de 
Postelstraat  en  N.  door  de  erven  van  den  kooper;  den  6  November 
1799  had  hij  van  hen  reeds  van  dit  kloostergoed  gekocht:  een 
huisje  met  een  tuintje  daarachter,  staande  aan  de  Postelstraat 
op  den  hoek  van  cle  Capucynenpoort  en  ingang  hebbende  door 
die  poort,  begrensd  eenerzijds  door  die  poort  en  anderzijds  door 
het  Oud-Keizershof  en  zich  achterwaarts  uitstrekkende  tot  aan 
den  stal  van  cle  verkoopers,  terwijl  hij,  zooals  wij  hiervoren 
reeds  zagen,  den  6  Maart  1798  ook  al  had  gekocht  het  gewezen 
Eefugiehuis  der  Abdij  van  Postel.  Zoo  waren  nu  voor  een  goed 
deel  weder  in  eene  hand  de  goederen,  die  de  Capucynen  in  het 
begin  van  1617  te  den  Bosch  bezaten. 

Het  voormalig  klooster  en  kerk  der  Capucijnen  zijn  in 
de  eerste  helft  der  19e  eeuw  gesloopt  geworden,  Thans  zijn 
bijna   al    de    goederen,    die    zij  in  het  begin  van  1617  te  den 

1)  Hij  was  aldaar  geneesheer,  schepen  en  raad;  den  14  Augustus 
4747  werd  hij  er  geboren  en  hij  overleed  er  24  April  1802;  hij  huwde 
met  1°  Antonia  Emilia  van  Heurn ;  2°  Sabina  Wilhelmina  Mollerus;  zijne 
eerste  vrouw  schonk  hem  Jan  Francois  Leopold  Verster,  die  inspecteur 
der  registratie  en  lid  van  den  Gemeenteraad  te  den  Bosch  was  en  zijne 
tweede  vrouw  baarde  hem  een  zoon  Abraham  Hendrik  Verster,  heer  van 
Wulverhorst  en  opperhoutvester. 


—     275     — 

Bosch  hadden  liggen  en  ook  bijna  al  de  goederen  van  het 
vroegere  Bossche  klooster  Marienburg  eigendom  der  Zusters 
van  Engelen,  of  zooals  zij  officieel  heeten :  der  Zusters  van 
het  Gezelschap  J.  M.  J. 

n.    Het  Gele  Huis. 

N°  13. 

Hoewel  dit  huis  nooit  heeft  uitgemunt  door  omvang  of 
door  bouwstijl,  zoo  wordt  het  hier  toch  door  mij  beschreven, 
omdat  naar  mijne  overtuiging  het  is  geweest  het  ouderlijk  huis 
van  den  Bosschen  heilige,  den  H.  Leonardus  van  Vechel,  een 
der  martelaren  van  Gorcum,  eene  overtuiging,  die  hierop  is 
gevestigd,  dat  dit  huis  het  eenige  huis  was,  dat  zijn  vader 
bezat  en  het  geheel  onwaarschijnlijk  is,  dat  deze,  die  in  den 
Bosch  het  eenvoudig  beroep  van  kaarsemnaker  uitoefende,  daar 
een  ander  huis  zoude  bewoond  hebben. 

Die  vader,  wiens  voornaam  was  Goyard  en  wiens  vader 
was  Peter  Peterszn  van  Vechel,  kocht  8  Maart  1546  (Reg. 
n°  172  f.  149  vso)  de  helft  in  dit  huis  bij  eene  akte,  die 
luidt  als  volgt: 

Cum  Johannes,  filius  legitimus  quonclam  Hermanni 
Michielsz,  ab  eodem  et  quondam  Margareta,  sua  uxore,  filia 
quondam  Willelmi  Robbyns,  pariter  genitus;  Lambertus,  filius 
Mathiae  Ghysbertszn  et  Johannes,  filius  naturalis  Henrici  clicti 
Verbeeck,  ab  eodem  Henrico  et  quondam  Maria,  sorore,  dum 
vixit,  quondam  Johannae,  filiae  dicti  quondam  Willelmi  Robbyns 
relictaeque,  dum  vixit,  quondam  Henrici  Voss,  filii  quondam 
Jacobi  Voss,  pariter  genitus,  tanquam  legatarii  seu  heredes  dictae 
quondam  Johannae  relictaeque  quondam  Henrici  Voss,  tanquam 
potentes  vigore  testamentorum  dicti  quondam  Henrici  Voss 
necnon  dictae  Johannae,  medietatem  cujusdam  domistadii,  siti 
in  Buscoducis  in  vico,  tendente  a  vico  Vuchtense  versus  Forum 
piscium  in  opposito  domus  de  Postula  inter  hereditatem  Catharinae 
relictae  quondam  Arnoldi  clicti  van  der  Weyclen  ex  uno  et  inter 


—      276      - 

hereditatem  Gerardi  dicti  die  Cuyper  ex  alio  latere  et  medietatem 
domus  snpra  dictum  domistadium  exsistentis  bereditarie  suppor- 
tassent  Engberto,  filio  quondani  Henrici  Toelinck,prout  in  litteris, 
constitutus  igitur  coram  scabinis  infrascriptïs  Theocloricus,  filius 
dicti  qnondam  Engberti,  filii  quondam  Henrici  Toelinck,  dictam 
medietatem  domistadii  et  dictam  medietatem  domus  supra  dictum 
domistadium  existentis  bereditarie  supportavit  Godefrido,  filio 
quondam  Petro  Peterszn  de  Vecbel. 

Den  11  April  1548  (Reg.  n°  174  f.  328)  kocht 'de  vader 
van  den  H.  Leonardus  van  dit  huis  de  andere  helft  bij  eene 
akte  van  den  navolgenden  inhoud : 

Vermits  Johanna  weduwe  van  Henric  Voss  Jacobszn  uit 
kracht  van  diens  testament  de  helft  van  een  huis  met  erf, 
staande  te  den  Bosch  in  de  straat,  die  loopt  van  de  Vughterstraat 
naar  de  Vischmarkt,  tegenover  het  Huis  van  Postel,  tusschen 
het  huis  van  Johannes  de  Roey  ex  uno  en  dat  van  Lambert 
die  Cuyper  Gerardszn  ex  alio,  welk  huis  genoemde  Henric  Vos 
gekocht  had  van  mr.  Jan  van  Lytt,  timmerman  en  diens  vrouw 
Heylwich  weduwe  van  Jacob  van  Bree  Jacobszn,  verkocht 
had  1)  aan  Jacob  Janszn  van  Dueren,  glazenmaker  (vitrifex); 
vermits  daarna  Jan,  zoon  van  genoemden  Jacob  van  Dueren  en 
weduwnaar  van  Elisabeth,  dochter  van  Mathias  die  Vlemminck, 
het  vruchtgebruik  van  deze  helft  in  gezegd  huis,  nu  staande 
in  de  Postelstraat  tusschen  clat  van  Comelis,  den  schrijnwerker, 
ex  uno  en  dat  van  Johannes  van  Rode  (of  de  Rode)  ex  alio 
en  zich  achterwaarts  uitstrekkende  tot  het  erf  van  den  messen- 
maker Henrick  van  Roggel,  afgestaan  had  aan  Jacob,  den 
zoon  van  Jan  van  Dueren  en  Elisabeth  voornoemd,  alsmede 
aan  Andries,  zoon  van  Henrick  van  Broeckhoven,  als  man  van 
Anna,  dochter  van  genoemden  Jan  van  Dueren  en  Elisabeth, 
de  dochter  van  Elisabeth  de  Vlemminck,  en  vermits  vervolgens 
genoemde  Jacob  en  Andries,  de  laatste  als  man  van  Anna, 
die   helft   verkocht   hadden  aan  meergenoemden  Jan  Jacobszn 


1)     Dit  geschiedde  in  1512  (Reg-.   108  f.  3) 


—     277     — . 

van  Dueren,  zoo  heeft  deze  Jan,  zoon  van  Jaeob,  den  zoon 
van  Jan  van  Dueren,  glazenmaker,  deze  helft,  waarvan  de 
wederhelft  reeds  toebehoort  aan  Goyard,  den  zoon  van  Peter  van 
Vechel,  verkocht  aan  dezen  Goyard  van  Vechel. 

Deze,  die  in  een  cijnsboek  van  het  voormalig  Baselaars- 
klooster  van  den  Bosch  (waarin  vermeld  staat,  dat  zijn  huis, 
staande  in  opposito  domus  de  Postula,  ten  behoeve  van  dat 
klooster  bezwaard  was  met  eene  gronclrente)  eenvoudig  genoemd 
wordt  Godefridus  Petri  die  Kersmaker,  of  wel,  zooals  in  het 
Bosch  schepenregister  n°  256  f.  260,  candellifex,  had  twee  zusters 
Catharina  en  Weyndelmodis,  van  wie  niet  blijkt  dat  zij  trouwden. 
Hij  huwde  eerst  met  Adriana  van  Lommei,  waardoor  hij  vader 
werd  van  eenen  zoon  Peter  van  Vechel,  zooals  blijkt  uit  de 
navolgende  akte  van  6  Februari  1543  (Reg.  n°  177  blz.  200): 
Godefridus,  filius  quondam  Petri  de  Vechel,  relictusque  legi- 
timus  quondam  Adrianae  suae  uxoris,  filiae  quondam  Johannis 
de  Loemel,  usumfructum  sïbi  competentem  in  medietate  quo- 
rumcunque  bonorum,  mobilium  et  immobilium,  hereditariorum 
atque  paratorum,  nullo  bonorum  genere  dempto,  videlicet  in 
Ma  medietate  dictorum  bonorum,  quae  Petroy  filio  Godefridi 
et  quondam  Adrianae  praedictorum,  per  et  post  mortem  dictae 
Adrianae,  suae  matris,  .jure  successionis  hereditarie  aduoluta 
est  et  quae  eidem  Petro  per  el  post  mortem  dicli  Godefridi, 
sui  patris,  adhuc  advoldendum  est,  ubicunquelocorumconsis- 
tenlem,  sitam,  solvendam  ac  competentem,  ut  dicebat,  legitime 
supportavit  dicto  Petro,  suo  filio,  ab  ipso  Godefrido  et  dicta 
quondam  Adriana,  sua  prima  uxore,  pariter  genito,  effestu- 
cando,  promittens  enz.  Onmiddelijk  na  deze  akte  droeg  bedoelde 
Peter  van  Vechel  voorschreven  helft  aan  zijnen  vader  over. 

Van  gezegde  vrouw  had  Goyard  van  Vechel  ook  nog  eene 
dochter  Maria,  zooals  blijkt  uit  eene  Bossche  Schepenakte  van 
4  April  1554  (Reg.  n°  191  f.  184),  waarbij  hij  ten  haren  behoeve 
denzelfden  afstand  van  vruchtgebruik  deed  als  ten  behoeve  van 
haren  genoemden  broeder,  waarna  zij  hetzelfde  deed  als  deze. 
Het  is  onbekend  wat  van  deze  twee  kinderen  geworden  is. 


—     278     — 

In  tweeden  echt  huwde  Goyard  van  Vechel,  de  kaarsen- 
maker,  met  Yda,  dochter  van  Leonard  Arndszoon,  zooals  blijkt 
uit  de  volgende  Schepenakte  van  den  Bosch  van  2  Dec.  1564 
(Keg.  n°  212  f.  47),  waarin  ook  hunne  kinderen  vermeld  worden: 

Yda,  filia  quondam  Leonardi  Arntszn,  relictaque  quon- 
dam  Godefridi  Peeterszn  de  Vechel,  cum  tutore,  doet  afstand 
van  tocht,  haar  toekomende  in  domo,  area  et  vacua  hereditate, 
sitis  in  Buscodusis  in  vico  Apostolico,  dicto  die  Postelstraet,  e 
regione  domus  de  Postula,  inter  hereditatem  Cornelii  Thomass, 
scrinipaii,  ex  uno,  et  inter  hereditatem  Johannis  1),  filii  quon- 
dam Johannis  Lievens  de  Mennen,  ex  alio,  tendentes  a  dicto 
vico  ad  hereditatem  Henrici,  filii  quondam  Johannis  Roggen  2), 
ut  dicebat,  ten  behoeve  van  en  aan  Adriano  et  Catharinae, 
ejus  sorori,  liberis  Ydae  et  quondam  Godefridi  predictorum, 
ad  opus  eorum  et  ad  opus  domini  et  magisiri  Leonardi, 
presbyteri,  filii  Ydae  et  quondam  Godefridi  predictorum  et 
ad  opus  Hadewigis,  filiae  Arnoldi  Mars,  ab  eodem  Arnoldo 
et  quondam  Elisabeth,  sua  uxore,  filiae  Ydae  et  quondam 
Godefridi  predictorum,  pariter  genitorum,  nee  non  ad  opus 
liberorum  impuberum  Adriani,  filii  quondam  Mathei  de  Herlaer, 
ab  eodem  Adriano  et  quondam  Theodorica.  sua  uxore,  filiae 
Ydae  et  quondam  Godefridi  saepe  predictorum,  pariter  geni- 
torum. 2  December  1564. 

Op  deze  akte  volgt  onmiddellijk  de  navolgende  van 
denzelfden  datum : 

Notum  sit  universis  etc.  constituti  igitur  coram  scabinis 
infrascriptis  dicti  Adrianus  et  Gatharina,  ejus  soror,  liberi 
Ydae  et  quondam  Godefridi  predictorum,  pro  se  ipsis  et  adhuc 
pro  domino  et  magistro  Leonardo,  eorum  fratre,  filio  Ydae 
et  quondam  Godefridi  predictorum,  pro  quo  se  fortes  fecerunt; 
dictus   Arnoldus  Mars  nomine  et  ex  parte  dictae  Hadewigis, 


1)  Men    zie  over  hem  bJz.  86  hiervoren,  alwaar  blijkt,  dat  hij   de 
zwager  was  van  Herman  de  Ruyter. 

2)  Hij    bezat    het  huis  de    Witte  Valk  in  de  Vughterstraat  (Reg. 

ii°  277  f.  46  vso). 


—     279     — 

filiae  Arnoldi  et  quondam  Elisabeth  predictorum,  pro  qua  se 
fortem  fecit  et  adhuc  dictus  Adrianus,  filius  quondam  Mathei 
de  Herlaer,  nomine  et  ex  parte  dictorum  suorum  liberorum 
impuberum,  ab  eodem  Adriano  et  dicto  Theodorica  pariter 
genitorum,  pro  quibus  se  fortem  fecit,  dictam  domum,  aream 
et  vacuam  hereditatem  dederunt  ad  annuum  et  hereditarium 
censum  Henrico  1),  quondam  Johannis  Roggen. 

Op  zijde  van  deze  laatste  akte  staat  geschreven  : 

Aernt  Henricxszoon  van  Zutphen,  man  ende  momber 
van  Yda,  syne  hunsvrouwe ■,  dochter  e  Adriaens  Goyartszn  van 
V echel,  heeft  bekent  dat  desen  chijns  van  sestien  ende  eenen 
halven  gulden  is  gequeten  by  heer  ende  mr  Henrick  Voss, 
presbyter  ende  Guilliam  Voss.  sijn  broedere,  als  proprietarissen 
des  onderpants.  Actum  10  Juny  i()i9. 

Zooals  ook  uit  eerstgenoemde  akte  van  1564  blijkt, 
stond  het  ouderlijk  huis  van  den  H.  Leonardus  van  Vechel  in 
de  Postelstraat  tegenover  het  Refugiehuis  der  Abdij  van  Postel. 
Zijn  vader  had  dit  reeds  den  8  Januari  1550  ten  zijnen 
behoeve  verbonden  tot  zekerheid  eener  lijfrente  van  14  car. 
guldens,  die  hij  hem  verleend  had,  zooals  blijkt  uit  de  volgende 
Bossche  Schepenakte  van  dien  datum  (Register  n°  180  f.  279): 

Godefridus  Petri  de  Vechele  promisit  ut  debitor  prin- 
cipalis  mihi  ad  opus  magistri  Leonardi,  sui  filii,  dare  ac 
solvere  eodem  magistro  Leonardo  annuam  et  vitalempensionem 
quatuordecim  florenorum,  Carolus  gl.  communiter  vocatorum, 
ex  domo,  area  ac  vacua  hereditate,  sitis  in  Buscoducis  in  vico 
Postulense,  inter  hereditatem  Comelis  Thomae,  scrinarii1  ex 
uno  et  inter  hereditatem  Johannis  de  Rode  ex  alio,  tendentes 
a  dicto  vico  ad  hereditatem  Henrici  Roggen. 

1)  Deze  Hendrick  Roggen  had  van  Anneken  N.  deze  kinderen  : 

a.  mr  Reinier  Roggen,  van  wien  het  Geel  huis  geërfd  werd  door 
diens  dochter  Barbara  Roggen. 

b.  Barbara  Roggen,  die  na  laatstgenoemde  den  17  Februari  1599 
eigenares  werd  van  dat  huis  en  huwde  met  1°  Gornelis  Wouterszoon  van 
Tilborch ;  2<>  Peter,  zoon  van  Nicolaas  Janszoon  ;  hare  kinderen  uit  den 
eersten  echt  erfden  dit  huis,  zooals  blijkt  uit  eene  Bossche  Schepenakte 
van  2  December  1600  (Reg.  no  235  fol.  41  vso.) 


—     28r0    — 

Blijkens  eene  akte  van  permutatie  van  17  Februari  1599 
(Reg.  n°  262  f.  193)  werden  uit  de  nalatenschap  van  dezen 
Henrick  Roggen  getransporteerd  : 

aan  Henrick  Gerardszu  Vuclits  als  man  van  Margriet, 
dochter  van  dien  Henrick  Roggen  :  een  huys,  erve,  hoff  ende 
afterhuis,  genoempt  den  Witte  -Valck,  gestaen  ende  gelegen 
(te  den  Bosch)  in  de  Vnchterstraet  ende  uutgaende  liet  voirs. 
afterhays  in  de  Postelstraet,  met  den  uutganck  aldaer  in 
deselve  Postelstraet,  en  aan  Cornelis  Wouterszn  van  Tilborch 
als  man  van  Barbara,  dochter  alsvoren  :  een  huys  ende  erve 
met  sijn  plaetske,  genoempt  liet  Geel  Huys,  gestaen  ende  gelegen 
bijnnen  desc.r  stadt  in  de  Postelstraet  tegenover  hei  Hnys  van 
Postell,  zijnde  dit  huis  bezwaard  met  eene  grondrente  ten 
behoeve  van  Aert  Henrickszoon  van  Zutplien  en  eene  dito 
ten  behoeve  van  het  Baselaarsklooster  te  den  Bosch. 

Den  2  December  1600  (Reg.  n°  235  f.  41  vso)  werd 
het  Gele  Huis  weder  getransporteerd  bij  eene  akte,  waarvan 
de  inhoud  is  als  volgt : 

Peter,  zoon  van  wijlen  Nicolaas  Janszn,  als  man  van 
Barbara,  dochter  van  wijlen  Henrick  Roggen  en  Anneken,  en 
weduwe  van  Cornelis  Wouterszn  van  Tilborch,  doet  afstand 
van  den  tocht,  aan  genoemde  Barbara  competerende  van  :  huys, 
erf,  plaats,  genoempt  het  Geel  huis,  —  staande  in  cle  Postel- 
straat tegenover  het  Huys  van  Postel,  tusschen  het  huis  eertijds 
vau  Cornelis  Thomaszn,  schrijnwerker  en  nu  mits  zijne  absentie 
geconfisqueerd  zijnde,  een  gangske  tusschen  beiden  liggende  en 
tot  het  voorhuis  van  de  Voetangel  behoorende,  ex  uno  en  het 
huis  eertijds  van  Jan  LieveDS  van  Mennen,  nu  van  Aleid,  dr  van 
Henrick  Roggen  voornoemd,  ex  alio,  strekkende  van  cle  straat 
tot  het  achterhuis  van  den  Voetangel,  —  welk  huis  genoemde 
Henrick  Janszn  Roggen  tegen  Aclriaan  en  Catharina,  kinderen 
van  wijlen  Yken,  dochter  van  wijlen  Lenarts  Aertszn  en  weduwe 
van  Goeyart  Peterszn  van  Vechel,  gekocht  had  2  Dec.  1564, 
en  daarna  bij  boedelscheiding  is  toebedeeld  aan  Barbara,  doch- 
ter van  mr.  Reyner  Roggen,  zoon  van  genoemden  Henrick,  en 


—     281     — 

en  vervolgens  bij  contract  van  permutatie  d.d.  17  Februari  1599. 
is  gekomen  aan  Cornelis  Wouterszn  als  man  van  Barbara,  dochter 
van  genoemden  Henrick  Janszn  Roggen,  —  ten  behoeve  van 
Wouter,  Anneken  en  Henrica,  onmondige  kinderen  van  Barbara 
voornoemd  en  Cornelis  Wouterszn  van  Tilborch,  waarop  hun 
voogd  Jan  Wouterszn  van  Tilborch  het  verkoopt  aan  Jan,  den 
zoon  van  mr.  Goyart  Loefï  van  der  Sloot,  gaande  uit  dit  huis 
een  erfcijns  van  2  guld.  2  st.  aan  het  convent  van  den  Basel- 
donck  te  den  Bosch. 

Bij  Schepenakte  van  den  Bosch  van  5  Dec.  1611  (Reg. 
n°  .283  f.  131  vso)  verkocht  genoemde  Jan  Loeft0  van  der  Sloot, 
(die  de  zoon  was  van  mr.  Goyart,  den  president- schepen  van 
's  Hertogenbosch),  als  weduwnaar  van  Dirkje,  de  dochter  van 
mr.  Cornelis  van  Beeck  Otto'szoon,  krachtens  de  macht  door  haar 
aan  hem  bij  haar  testament  verleend,  dit  huis  aan  Catharina 
Gysselen  Henricksdochter,  weduwe  1)  van  mr.  Leonard  de  Vos, 
raad  van  's  Hertogenbosch,  den  zoon  van  Willem  cle  Vos  2)  en 
Jenneken  van  G effen  Leonards  dochter.  In  die  akte  wordt  het 
Gele  Huis  aldus  omschreven  :  huys,  erve  met  een  ledige  er  ff enisse 
oft  plaetsken,  gemeynlick  genoempt  het  Geel  huis,  gestaen  ende 
gelegen  bijrmen  's  Hertogenbosch  in  de  Postelstraet,  tegenover  het 
Huys  van  Postell,  tussen  er  ff  e,  eertij  Is  Cornelis,  screynwercker 
ende  daernae,  mits  sijnre  absentie  geconfisqueert  geweest  sijnde, 
een  ganxken  tussen  beyde  liggende  ende  tot  den  voorhuyse, 
den    Voetangel   genoempt    3),    toebehoirende,    aen  oVeen  syde, 


1)  Zij  was  de  moeder  van  mr.  Henrick  en  Guilliam  dG  Vos  voornoemd. 

2)  Deze  was  een  zoon  van  Jan  de  Vos  en  Maria  Vastaerts. 

3)  Gerardus  van  der  Wetten,  schoenmaker  te  den  Bosch,  verkocht 
31  Oct.  1757  een  huis,  staande  aan  de  Vughterstraat  aldaar,  eertijds 
genaamd  de  Voetangel,  daarna  de  Bonte  Koe,  begrensd  ex  uno  door  het 
huis  van  Petrus  Scheffers  en  ex  alio  door  dat  van  Johan  Peymans  en 
zich  uitstrekkende  achterwaarts  tot  het  huis  van  Verhaeren;  met  een 
gangetje  kwam  het  uit  in  de  Postelstraat.  Kooper  daarvan  werd  toen 
Anthony  van  Kruystraten  (Reg.  n°  573  blz.  79).  Het  huis  van  genoemden 
Johan  Peymans  werd  7  Mei  17G0  verkocht  aan  Theodorus  Luyckx,  koper- 
slager  te  den  Bosch;  het  was  genaamd  het  Verguld  Hekken  en  is  thans 
het  huis  van  Jan  van  Gulick-van  Roosmalen,  genummerd  41  ;  in  dit  huis 
werd  van  1797 — 1800  bij  deszelfs  toenmaligen  eigenaar  Luyckx  bewaard  het 
H.  Sacrament  van  Mirakel  van  Hasselt  (in  België).  Het  huisde  Voetangel 
werd  42  Aug.  1801  verkocht  aan  Simon  Antonius  Luyckx  te  den  Bosch 
en  is  thans  de  apotheek  der  firma  Woltering. 


—     282     — 

ende  tussen  er  ff  e,  eertijts  Jans  Lievens  van  Mennen,  daernae 
(Alyts)  dochter  Henrix  Roggen,  aen  cV  ander  syde,  streckende 
voor  aen  de  gemeyn  Postelstraet  ende  achterwaerts  tot  erffnisse 
der  voirs.  Alijts.  In  deze  akte  staat  van  dit  huis  nog  vermeld : 
welck  voirs  huys,  erve  ende  plaetse  Jan  Wouterszn  van  Tilborch, 
als  momboir  van  de  onmundige  kijnderen  wylen  Cornelis 
Wouterszoon  van  Tilborch  ende  Barbara  sijn  huysvrouwe, 
dochter  wylen  Henrix  Roggen,  in  1599  (lees  1600)  aan  genoem- 
den Jan  Loeff  van  der  Sloot  had  verkocht,  zijnde  deze  voogd 
tot  dien  verkoop  gemachtigd  bij  het  testament,  dat  door  genoem- 
den Cornelis  Wouterszoon  van  Tiborch  met  consent  van  Barbara 
zijne  huisvrouw  gemaakt  was  ten  overstaan  van  Heer  Andnes 
van  Hoesselt,  priester  en  vice-plebaan  der  Kathedrale  Kerk 
van  St.  Jan  te  's  Hertogenbosch,  in  tegenwoordigheid  van  het 
Hoogwaardig  H.  Sacrament  en  getuigen. 

Mr.  Henrick  de  Vos,  kanonik-graduaal  der  St.  Janskerk 
te  den  Bosch,  zoon  van  mr.  Leonard  de  Vos  voornoemd,  verkocht 
18  Februari  1648  (Reg.  n°  394  f.  362)  dit  huis,  dat  alsnu 
omschreven  werd  als:  eene  huyingse  ende  erve  met  een  plaetsken, 
gemeynlick  genoempt  het  Geelhuys,  staande  in  de  Postelstraat 
tegenover  het  huis  en  de  poort  van  Petronella  van  Broeckhoven 
weduwe  van  Guilliam  Aertszn  en  staande  tusschen  het  huis 
van  Cornelis  Wynants  van  Heusden,  een  gangske,  behoorende 
tot  het  huis  de  Voetangel,  tusschen  beide  liggende,  ex  uno 
en  het  huis  der  erfgenamen  van  Lucas  Martens,  kleermaker, 
ex  alio,  zijnde  het  door  hem  geërfd  van  zijne  ouders,  aan 
Abraham  Albertszoon  van  Os. 

Het  Gele  Huis  verwisselde  daarna  nog  herhaaldelijk 
van  eigenaar;  Adriana  Mechtildis  Petronella  van  Kerrenbroeck 
douairière  van  Joannes  Baptista  Helman,  baron  van  Willebroeck, 
Ruysbroeck  enz,  erfde  het  van  hare  moeder  Mechtildis  Maria 
van  Beugen,  waarop  zij  het  12  Januari  1786  verkocht  aan 
Theodorus  Luyckx,  koperslager  te  den  Bosch;  het  daarnaast 
staand  huis  had  deze  in  1761  reeds  gekocht;  thans  is  dit  huis, 
hetwelk   in   de   eerste  helft  der  19e  eeuw  eene  speldenfabriek 


—      283      — 

■ 

was,  het  magazijn  der  firma  van  Gulick  Luyckx,  terwijl  het 
Gele  Huis  de  stal  en  het  koetshuis  van  die  firma  is ;  het  achter 
gezegd  magazijn  in  de  Vughterstraat  staand  huis,  het  Verguld 
hekken  genaamd,  had  meergenoemde  Theodorus  Luyckx  7  Mei 
1760  al  gekocht. 

Ik  deelde  de  overgangen  van  het  Gele  Huis  eenigszins 
uitvoerig  mede  om  duidelijk  te  doen  zien,  dat  dit  huis  dat  der 
ouders  van  den  H.  Leonardus  van  Vechel  was. 

Omtrent  dezen  heilige  komen  in  het  Bossche  Schepen- 
register  n°  651  f.  58  nog  de  volgende  akten  voor: 

a  5  Juli  1571.  Schepenen  van  den  Bosch  stellen  heer 
ende  mr  Leonardt,  sone  ivylen  Goyardts  Peeterszn  van  Vechel, 
pastoor  ende  canoniek  der  Collegiale  Kerke  van  Sinte  Marten 
ende  St.  Vincent  tot  Gorinchem,  zijnen  broeder  Adriaan  en 
Arndt  Mars,  weduwnaar  van  Elisabeth,  diens  eerste  huisvrouw, 
dochter  van  Goyardt  voornoemd,  als  naaste  bloedverwanten  van 
Hadewig,  onmondige  dochter  van  Arndt  Mars  en  wijlen  Elisabeth 
voornoemd,  tot  voogden  over  deze  Hadewig  aan  en  machtigen 
hen  haar  huisraad  te  verkoopen. 

b  12  Juli  1571.  Heer  ende  mr.  Lenardt,  sone  wylen 
Goyarts  Peeterszn  van  Vechel,  pastoor  ende  canoniek  der  Colle- 
giale kereke  van  Sinte  Marie  ende  Sinte  Vincent  tot  Gorinchem ; 
Adriaen,  sone  des  voirs.  wyle  Goyarts  Peeterszn  van  Vechel, 
sijn  broedere,  als  gestelde  ende  geordineerde  momboirs  van  ende 
over  Hadewige,  onmundige  dochtere  Arnts  Mars,  van  denselven 
ende  wylen  Elisabeth,  dochtere  Goyarts  Peeterszn  van  Vechel 
voirs.,  syne  yerste  huysvrouwe,  tsamen  verweckt,  als  gemechtigt 
tot  sgeens  navolgende  is  enz.  ter  eenre,  ende  Arndt  Mars,  nage- 
laten weduwer  des  voirs.  Elisabeth,  dochtere  Goyarts  Peeterszn 
van  Vechel,  syne  yerste  huysvrouwe,  alsse  leeffde  ende  met  hem 
Catharina,  sijns  Arndts  tegenwoirdige  huysvrouwe,  dochtere 
Jans  Andrieszn,  ter  andere  syden,  hebben  aangegaen  sekere 
accoirt  in  manieren  hiernae  volghende: 

Dats  te  wetene  in  recompens  van  alsulcken  huysraedt, 
dair  saliger  Elisabeth  voirs.  inne  bestorven  is,  ende  hem  Arnden 


—      281      — 

Mars  ter  tochte  en  de .  den  voirs  onmnndigen  ten  erfjrecht 
competerende,  dewelcke  midts  lap s  van  den  tyde  eensdeels  is 
versleten,  gebroken  ende  verloren,  soo  men  verclairde,  alsoe 
dat  denselve  nyet  wel  reconnrabeJ  en  was:soe  hebben  de  voirs. 
Arnt  Mars  ende  Catharina  syne  huijsvrouwe  hen  midts  desen 
overgegeven,  dat  sy  sullen  voldoen  alsulckeyi  concept  van  testa- 
mente,  nochtans  nyet  gesolempniseert  wesende.  als  die  voirs. 
Amdl  Mars  metter  voirs.  Elisabeth,  syne  ierste  huysvrouwe, 
cranck  liggende  ende  subytelick  voir  de  volempnisatie  desselve 
concepts  gestor ve,  hadde  gemaect  ende  geconcipzeert,  als  te 
wetene,  dat  de  lanxt  levende  tsijnder  tochte  ende  heurder  beyder 
kijnderen  tsamen  verweet  ten  erffrecht  uuytehootstoell)  soude 
belegge  de  somme  van  tweehondert  gulden  van  20  stuiv.  H 
stuck.  Enz. 

De  nalatenschap  van  Goijard  Peterszn  van  Vechel  werd 
14  Dec.  1575  ten  overstaan  van  Schepenen  van  den  Bosch  2) 
verdeeld  tnsschen  Adriaen.  zoon  van  wijlen  Goyert  Peterszn 
van  Vechel;  Lyntgenr  dochter  wijlen  Goyert  Peterszn  voornoemd; 
Aernd  Mars  in  den  naam  zijner  dochter  Haesken,  verwekt  bij 
zijne  vrouw  Lysken,  dochter  wijlen  Goyert  Peterszn  voornoemd 
en  Adriaan  Matheuszoon  van  Herlaer  in  den  naam  van  Matheus, 
Goijard,  Aelken  en  Anneken,  zijne  .kinderen,  verwekt  bij 
Dierxken,  zijne  eerste  vrouw,  dochter  wijlen  Goyert  Peterszn 
van  Vechel.  Het  waren  alleen  grondrenten,  die  zij  verdeelden. 

De  afstammelingen  van  Goijard  Peterszoon  van  Vechel, 
den  kaarsenmaker,  waren  zooals  uit  vorenstaande  akten  reecis 
gedeeltelijk  is  kunnen  worden  opgemaakt, 

van  diens  eerste  vroiav  Adriana  van  Lommei  Jans- 
dochter : 

a.  Peter  van  Vechel, 

b.  Maria  van  Vechel. 

Van  diens  tweede  vrouw  Yda,  dochter  van  Leonard 
Arndszoon  : 


1)  Dit  woord  beteekent  kapitaal. 

2)  Register  n<>  651   fol.  393/ 


—     285 


c.  Adriaan  van  Vechel.  Bij  Schepenakte  van  den  Bosch 
van  1564,  waarbij  hij  gezegd  werd  ingezetene  en  burger  van 
die  stad  te  zijn,  machtigde  hij  Martenen  van  Hoochhecken. 
wonende  te  Aken,  om  aldaar  voor  hem  geld  in  te  vorderen 
van  Jan  Goossens  den  jonge.  Den  27  Maart  1573  kocht  hij 
van  de  executeurs  van  het  testament  van  Lambert  van  Oirle  en 
van  de  erfgenamen  van  Dierixken,  dochter  van  Jan  Spyckers 
en  huisvrouw  van  genoemden  van  Oirle,  het  huis,  genaamd  de 
Gulden  'paternoster,  staande  aan  de  Groote  Markt  te  den  Bosch 
opten  hoeck  der  corte  cameren.  Nog  kocht  hij  een  huis,  staande 
te  den  Bosch  aan  den  Vughterdijk  over  de  Molenbrug,  dat  hij 
echter  in  1576  weder  verkocht  (Reg.  n°  226  fol.  310).  Hij  huwde 
met  1°  Catharina,  dochter  vao  Jacob  Hermanszn  en  Anna,  doch- 
ter van  Jacob  Corneliszoon ;  2°  Maryken  van  den  Kerckhoff. 
De  kinderen  van  zijne  eerste  vrouw,  zijnde  Jacob  1),  (die 
19  Aug.  1590  huwde  met  Mechteld,  dochter  van  Eoelof  Noppen 
Janszn) ;  Dierixken,  begijn  in  het  Groot  Begijnhof  te  den  Bosch; 
Aelken,  (die  huwde  met  Peter,  zoon  van  Adriaan  Artssen);  Yken, 
(die  huwde  met  Aert  van  Zutphen,  koopman  te  den  Bosch  2), 
zoon  van  Hen  riek  Aertszoon  van  Zutphen  3)  en  Petronella 
Hagens);  Heylken,  (die  huwde  met  Marcelis  Andrieszoon)  en 
Jenneken,  (die  huwde  met  Jan,  den  zoon  van  Jan  Janszoon 
van  der  Sluys  en  Maria  Gielis  van  Hedel),  deelden  12  October 
1591  de  nalatenschappen  hunner  ouders;  Jacob  kreeg  daarbij 
voor  zijn  deel  het  huis  de  Gulden  paternoster.  Van  zijne  tweede 
vrouw   had    Adriaan    van   VecheL  eene    dochter  Adriana,  die 


1)  Zijne  kinderen  waren  Cornelis,  Catharina,  Anna  en  Aelken  van 
Vechel;  beide  laatstgenoemde  dochters  erfden  het  huis  d»,  Galden  paternoster. 
De  afstammelingen  van  genoemden  Cornelis  staan  vermeld  in  Taxandria 
X,  pag.  261. 

2)  Hij  was,  toen  hij  met  Yken  van  Vechel  huwde,  weduwnaar  van 
Anneken  van  den  Bersselaer;  tijdens  zijn  huwelijk  met  deze  bezat  hij 
huizen  te  Zutphen. 

3)  Hij  was  eigenaar  van  het  huis,  genaamd  de  Gulden  Flesch, 
staande  aan  de  Groote  Markt  te  den  Bosch  naast  het  huis  de  Sampson; 
het  is  thans  een  succursaal  van  het  Commissariaat  van  Politie.  Zijne  kinderen 
waren,  behalve  genoemde  Amold  :  Adriaan,  koopman  te  den  Bosch;  Gerard, 
die  huwde  met  Jacomina  Kuysten  Ilenricksdochter  en  Ida,  gehuwd  met 
den  kapitein  Richard  Fosters. 


—     286     — 

huwde  met  Zegei*,  zoon  van  mr.  Zeger  Aclriaanszocm,  raad  van 
den  Bosch  en  Aleid  van  Achelen. 

d.  De  H.  Leonardus  van  Vechel. 

e.  Catharina  van  Vechel  1),  die  3  September  1576  aan 
haren  broeder  Adriaan  ten  behoeve  van  diens  kinderen  verkocht 
een  vierde  in  een  huis  en  hofstad,  staande  te  Gorinchem  in  de 
Kruisstraat  achter  de  kerk,  dat  Adriaan  van  Kuyl  Floriszoon, 
schout  van  die  stad,  had  getransporteerd  aan  haren  broeder 
heere  mr.  Lenart  Vechel,  canoniek  ende  pastoor  der  Collegiael 
prochiekereke  van  Sinte  Marten  ende  Sint  Vincent  bijnnen 
Gorinchem,,  heur  deur  ende  na  den  dood  des  voors.  wylen  Heer 
ende  mr.  Lenarts,  heurs  brueders,  aengecomen  ende  geadvolveert. 
(Reg.  n°  225  fol.  583). 

f.  Lysken  of  Elisabeth  van  Vechel,  die  trouwde  met 
Aernt  Mars,  leerlooier  te  den  Bosch,  zoon  van  Arnold  en  Hadewig 
Ketelaer2),  dochter  van  Willem  Albertszn.  Zij  hadden  slechts 
een  kind  Hadewig  of  Haesken  Mars.  die  trouwde  met  Jan 
Janszoon  van  den  Laer.  Aernt  Mars  hertrouwde  na  doode  van 
Lysken  van  Vechel  met  Catharina,  dochter  van  Jan  Andrieszoon, 
die  hem  drie  zonen  schonk:  Nicolaus,  Johannes  3)  en  Leonard 
Mars,  welke  laatstgenoemde  trouwde  voor  de  laatste  maal  met 
Henrica  N.,  welke  hem  schonk  eene  dochter  Elisabeth  Mars,  die 
huwde  met  den  schipper  Seger  Hermanszoon. 

g.  Dirckje  van  Vechel,  die  huwde  met  Adriaan,  zoon 
Matheus  van  Herlaer.  Hunne  kinderen  waren  Matheus,  Goijard, 
Aelken  en  Anneken  van  Herlaer. 


1)  Men  zie  over  haar  Schepenregister  van  den  Bosch  n<>  240  fol.  77  ; 
J.  Hezenmans  in  de  Dietsche  Warande  X  p.  205  en  het  werk  van  Estius 
over  de  Martelaars  van  Gorcum. 

2)  Arnold,  zoon  van  Dirck  Arnoldszoon  Mars  en  Heylwich  van 
Diepenbeeck  Dircksdr.,  verkocht  22  Aug.  1543  de  helft  van  een  huis  op  het 
Hinthamereind  te  den  Bosch. 

3)  Deze  Nicolaus  en  Johannes  Mars  noemden  zich  in  1606  descen- 
denten van  Aerd  Beys,  zoon  van  Aerd  Beys  Aerdszn. 


HOOFDSTUK    VII. 

De  Vughterstraat  en  de  Vughterdijk. 

a.    De  Gulden  Zwaan. 

Vughterstraat  n°  73. 

Ging  men  van  de  Postelstraat  de  Vughterstraat  in  in  de 
richting  van  den  Vughterdijk  dan  was  het  eerste  huis  dat  men 
aan  zijne  rechterhand  kreeg,  het  hoekhuis,  dat  eertijds  den  naam 
had  van  de  Gulden  Hemel  en  daarna  van  de  Klok.  Rutger 
Beelaerts,  Cornelis  de  Bever  Janszn  als  man  van  Aleid  Beelaerts 
en  Dierick  van  den  Berghe,  zoon  van  mr  Gerard,  als  man  van 
Anna  Beelaerts,  respectievelijk  zoon  en  dochters  van  Antonius 
Beelaerts  1),  verkochten  den  laatsten  Januari  1544  (Reg.  n°  167 
f.  181  vso)  dit  huis,  dat  zij  geërfd  hadden  van  Margaretha  2),  doch- 
ter van  Henrick  Beelaerts  en  omschreven  werd  als:  een  huys, 
erve,  hoff  ende  achterhuys,  staande  in  de  Vughterstraat  op  den 
hoek  der  Postelstraat  tusschen  deze  laatste  straat  ex  uno  en  het 
huis,  dat  eertijds  het  Convent  was  der  Zusters  van  den  derden 
regel  van  St.  Franciscus,  ex  alio  en  zich  achterwaarts  uitstrek- 
kende tot  aan  het  erf  van  het  Huis  van  Postel,  een  straatje,  het 
Waterstraatje  genaamd,  tusschen  beiden  liggende,  aan  Frans 
Kuysten,  zoon  van  mr.  Claes  Kuyst,  den  secretaris  van  den 
Bosch.  De  schuldeischers  van  Mechteld,  dochter  van  genoemden 
Frans  Kuysten  en  diens  echtgenoote  Ulanda  van  Vechel  en  van 
Henrick  Robbertszn,  haren  echtgenoot,  verkochten  17  Juli  1593 


1)  Deze    was    de    kleinzoon  van  na  te  noemen  Henrick  Beelaerts. 

2)  Zij  stierf  te  Oirschot  8  Januari  1517. 


—     288     — 

(Reg.  n°  247  f.  196)  dit  huis  voor  schuld  aan  den  chirurgijn 
mr.  Willem  Molengraeff,  zoon  van  Henrick  en  Heylwich,  de 
dochter  van  Willem  Hermans  (Reg.  n°  354  f.  168);  in  1626 
was  hij  reeds  overleden  met  achterlating  o.  a.  van  eenen 
onmondigen  zoon  Jan  (Reg.  n0  352  f.  393;  253  f.  324).  1) 

Het  naast  dit  huis  in  dezelfde  richting  staand  huis  was 
het  huis  de  Gulden  Zwaan,  dat,  zooals  wij  zoo  even  reeds  zagen, 
eens  het  klooster  was  der  Zusters  van  den  derden  regel  van 
den  H.  Franciscus.  Den  22  December  1562  (Reg  n°207  f.  391) 
verkochten  Petrus,  zoon  van  Henrick  van  Buerden  en  Aleid  van 
Uden  Henricksdochter,  cuin  suis,  dit  huis,  dat  alstoen  omschreven 
werd  als:  domus,  area  et  particula  hereditatis,  sibi retro  con- 
signe adjacens,  sitae  in  Bus  codacis  ad  vicum  Vuchtensem  inter 
reliquam  hereditatem  seu  domum  Henrici  Elen,  filii  Erardi 
Peter  Engele  zoen,  quodam  muro  lapideo  inter  jacen  te,  ex  uno 
et  inter  hereditatem  WalteriEyckmans,/pellificis,  ex  alio  latere, 
enz,  aan  Yda,  relicta  quondam  Gödefridi  de  Vechel,  cle  moeder 
o.  a.  van  den  H.  Leonardus  van  Vechel  Zij  kon  den  koopprijs 
blijkbaar  niet  betalen,  want  zij  gaf  daarvoor  eenige  schuld- 
bekentenissen af.  Dit  huis  werd  den  3  Januari  1603  door  hare 
nakomelingen  voor  Schepenen  van  den  Bosch  weder  veikocht, 
zooals  blijkt  uit  de  navolgende  akte  (Reg.  n°  268  blz.  72): 

Jacob,  sone  wijlen  Adriaens,  sone  wylen  Goyart  Peeterszn 
van  Vechel,  voir  hem  selven  als  voor  een  sevenst e  gedeelt;  ende 
alnoch  dezelve  Jacob  voor  Mar celissen  Andriessone,  wittich  man 
ende  momber,  soo  hy  seide,  van  Heylwich,  sijn  huysvrouive, 
dochter  e  des  voors.  wylen  Adriaans  Goyartszn  van  Vechel, 
voir  het  tweede  sevensle  gedeelt-,  Dirixken,  dochtere  des  voirs. 
wylen  Adriaens  Goyartszn,  cum  tutore,  voir  het  derde  sevenste 
gedeelt;  Peeter,  sone  Adriaens  Aartssen,  wittich  man  ende 
momber  van  Aleyt,  sijn  huysvrouwe;  Aerdt  Henricxzn  van 
Zutphen,  als  wittich  man  ende  momber  van  Yda,  sijn  huys- 
vrouwe: Jan,  sone  wylen  Jans  Janszn  van  der  Sluys,  als 
wittich  man  ende  momber  van  Janneken,  sijn  huysvrouw  ende 


])     Over  dit  huis  zie  men  nog  Reg-.  n°  254  f.  414. 


*r     '289      — 

Zeger,  sone  mr.  Zeger  Adriaenszn,  als  ivittich  man  ende  momber 
van  Adriana,  sijn  huysvrouwe,  alle  dochteren  des  voirs.  ivylen 
Adriaens,  sone  Goyart  Peeterszn  van  Vechell,  onder  hen  vieren 
voir  de  resterende  vier  sevenste  gedeelten  maickende,  alsoo  de 
voirs.  gedeelten  te  samen  een  derde  gedeelte,  hen  by  namen 
ende  qualiteyten  voirs.  competerende  in  een  huys9  ledige  erffnisse, 
hoff  ende  achterhuys,  uutgaende  ter  sy den  in  den  ganck  oft 
waterstraetke  aldaer,  gaende  na  den  ivatertrap  aldaer  ende 
voirivarts  uut  gaende  ter  Postelstraet  waert,  sijnde  de  voirs. 
huysinge  gemeynlick  genoempt  in  de  gulden  sivane,  gestaen 
ende  gelegen  bijnnen  's  Hertogenbosch  in  de  Vuchterstraet  tegens- 
over  de  poirte,  daer  men  doir  gaet  na  den  Convent  van  de 
Cruysbroederen  1)  ende  gelegen  tussen  huys,  erve  ende  afterhuys 
Lenarts  Janssen,  bierbrouwer,  ter  stadivairt  uut,  aen  d'een 
syde  ende  tussen  huys,  erve,  hoff  ende  achterhuys  mr.  Willems 
Henricxzn  Molengraeff,  chyrurgin,  ter  Postelstraet  waert,  aen 
d' ander  syde,  streckende  van  de  gemeyn  Vuchterstraet  tot  aen 
den  voirs.  Waterstraetken  oft  ivaterganc,  verkoopen  hun  één 
derde  gedeelte  in  dit  huis  aan  Matheussen,  sonewylen  Adriaen 
Matheussen  van  Herlair,  creemer,  van  denselven  wylen  Adriaenen 
ende  wylen  Dirixken  sijn  huysvrouive,  dochter e  des  voirs.  ivylen 
Goyarts  Peeterszn.  van  Vechell,  tsamen  verweet,  die  het  twee 
derde  gedeelte  daarin  reeds  bezat;  het  overige  één  derde  gedeelte 
kocht  deze  nog  den  zelfden  dag  aan  van  Jan  Janszoon  van  den 
Laer  als  man  van  Haesken,  dochter  van  wijlen  Aernt  Mars  en 
Elisabeth,  dochter  van  Goyard  Peterszoon  van  Vechel  voornoemd. 
De  in  deze  akte  genoemde  Jan,  de  zoon  van  Jan  Janszn 
van  der  Sluys,  vernaderde  echter  als  man  van  Jenneken  van 
Vechel  het  verkochte  (Reg.  n°  268  f.  90),  wat  evenwel  niet 
belette,  dat  hij  het  6  Februari  1603  (Keg.  n°  268  f.  118) 
kocht  van  den  in  diezelfde  akte  genoemden  Matheus  Adriaanszn 
vanHerlaer;  van  Jan,  zoon  van  Jacob  Henrickszn  Filters  als 
man  van  Anneken,  dochter  van  Adriaan  van  Herlaer  en  Dirckje 


1)    In    eene    Bossche    Schepenakte    van  1688  wordt  die  poort   nog 
als  bestaande  vermeld. 

19 


*-     290     — 

van  Vechel  en  van  Roeland  Lenardszn  van  Schyndel  als  man  van 
Aelken,  ook  dochter  van  Adriaan  van  Herlaer  en  Dirckje  van 
Vechel. 

Meergenoemde  Jan  van  der  Sluys  zou  volgens  eene  graf- 
zerk, die  voorheen  in  de  Kruiskerk  te  den  Bosch  lag,  eene 
van  Cronenburg  tot  moeder  hebben  gehad,  wat  echter  niet  juist 
is ;  de  geheele  plaatsing  der  kwartieren  op  die  zerk  toont  trou- 
wens voldoende  aan,  dat  die  niet  juist  zijn ;  zoo  is  daarvan 
o.  a.  niet  waar,  dat  van  eene  van  Cronenburg  de  moeder  eene 
van  de  Water  was ;  deze  was  toch  de  moeder  van  Maria  van 
Hedel,  die  met  Jan  van  der  Sluys  huwde  1). 

De  dikwerf  genoemde  Jan  van  der  Sluys  had  van 
Jenneken  van  Vechel  eene  dochter  Catharina,  die  het  huis  de 
Gulden  Zwaan  erfde  en  het  ten  huwelijk  bracht  aan  haren 
man  Lambert  Becx,  schout  van  Helmond,  zoon  van  Jacob 
en  Catharina  van  de  Water ;  zij  vermaakte  hem  haar  aandeel 
in  dit  huis;  na  haren  dood  hertrouwde  hij  met  Catharina  de 
Cock,  dochter  van  Jacob  en  Hesther  van  Gestel  2),  die  hem 
deze  kinderen  schonk  :  Gerardus,  Lambertus,  Gasparus  Henricus, 
heer  van  Hoogenhuyse,  Jenne  Franchoise  en  Catharina  Becx, 
van  wie  de  laatstgenoemde  huwde  met  Johann  Wilhelm  baron 
Schenck  van  Nydeggen,  die  in  1706  te  Echternaken  woonde. 
Lambert  Becx  vermaakte  dit  huis  aan  zijne  genoemde  tweede 
vrouw,  welke,  nadat  zij  weduwe  van  hem  was  geworden,  het  12 
Mei  1688  (Reg.  n°  479  f.  99)  verkocht  aan  Anthony  van  Kessel, 
koopman  te  den  Bosch,  zoon,  zooals  wij  reeds  zagen,  van 
Andries  van  Kessel   3),    den   zoon    van   Dirck    Anthoniszoon. 


1)  Tijdschrift  van  Sassen  voor  N.-Brab.  Gesch.,  Taal-  en  Letter- 
kunde I  p.  96. 

2)  De  kinderen  van  deze  echtelieden  de  Cock  zijn  vermeld  in 
Taxandria  XV  p.  178. 

3)  Hij  had  van  zijne  vrouw  Catharina  de  Bruyn  gezegd  van  Aalst, 
behalve  den  zoon  Anthony,  nog  deze  kinderen  :  Dr.  Johan ;  Susanna,  huis- 
vrouw van  1°  Johan  van  Boxtel.  1°  Johan  Otto  van  Wober;  Sara,  huisvrouw 
van  Jan  van  Velpe,  (wier  kinderen  waren  Theodoor,  Thomas  en  Anna 
Catharina  van  Velpe) ;  Dr.  Theodorus,  binnenburgemeester  van  Antwer- 
pen; Francois,  vader  van  na  te  noemen  Adriana  ;  Maria  Anna  en  Barbara 
van  Kessel,  nonnen. 


—     291     — 

Genoemde  Anthony  van  Kessel,  die  27  Juli  1638  geboren  werd  en 
12  Juli  1694  stierf,  was  gehuwd  met  de  weduwe  van  den  advocaat 
mr  Philippe  van  den  Berghe,  Isabella  van  Boxel  geheeten, 
dochter  van  Aert  en  Josina  van  Bethmeer  (de  dochter  van  Simon 
en  Beelken  van  de  Water),  die  hem  blijkens  Schepenakten  van 
den  Bosch  van  1719  en  1741  1)  deze  kinderen  schonk: 

a  Maria  Catharina  van  Kessel,  geboren  30  Juli  1676, 
huwde  met  Jacobus  Frencken,  koopman  te  den  Bosch,  wien 
zij  deze  kinderen  schonk : 

1°  Anna  Maria  Frencken,  geboren  24  Juli  1709,  huwde 
met  Godefridus  van  de  Ven,  wien  zij  schonk : 

a  Frangois,  geboren  17  Januari  1737  ; 

/5  Adriana  Maria,  geboren  17  April  1739  ; 

r  Leonard  Martinus,  geboren  10  Mei  1741. 

2°  Francais  Frencken,  wien  in  1744  het  huis  de  Gulden 
Zwaan  werd  toebedeeld. 

3°   Maria   Angelina  Frencken,  geboren  14  Maart  1717. 

b  Andries  van  Kessel,  pastoor  te  Bokhoven ; 

c  Francais  van  Kessel ; 

d  Isabella  van  Kessel,  geboren  3  Mei  1681,  huwde  met 
1°  Lambertus  van  Balen,  wien  zij  schonk : 

1°  Adriana  van  Balen,  geboren  14  September  1706,  huwde 
met  Thomas  Cornelis  van  Rijckevorsel,  meel.  doctor  te  Ooster- 
hout, zoon  van  Johan  en  Catharina  Lemnius ; 

2°  Frangois  van  Balen,  geboren  14  Januari  1711,  huwde 
Maria  de  Leeuw,  die  hem  schonk : 

«  Lambert,  geboren  8  November  1734; 

/5  Thomas,  geboren  23  Januari  1738  ; 

ï  Jacobus,  geboren  20  October  1739; 

«j  Isabella  geboren  1  Juni  1741,  huwde  met  1°  Antony 
Suyskens ;  2°  Lambertus  Gerardus  Antonius  Schenck  van 
Nydeggen;  3°  den  gepd.  luitenant-kolonel  Johannes  Zeebis. 


1)  De  akte  van  dit  jaar  werd  opgemaakt  wegens  de  nalatenschap  van 
Adriana  van  Kessel  weduwe  van  Jan  van  Havre,  overleden  te  Gadix  en 
dochter  van  den  op  p.  290  genoemden  Francois  van  Kessel. 


—    2S2     — 

2°  Johan  Baptist  Le  Hen. 

d  Maria  Adriaiïa  van  Kessel,  geboren  13  Januari  1685, 
huwde  met  Augustinus  van  Eijckevorsel,  wien  zij  schonk: 

1°  Joan  van  Eijckevorsel,  geboren  14  Juni  1714;. 

2o  Catrina  van  Eijckevorsel,  geboren    14  Januari  1719; 

e   Josina    van    Kessel,  begijn  in  het  Begijnhof  te  Lier. 

f  Anna  Catharina  van  Kessel,  begijn,  die  in  1741  reeds 
dood  was. 

Deze  beide  laatsten  waren  eigenaressen  van  de  bouw- 
hoeve Groenendaal  met  het  daarbij  behoorend  speelhuis,  gelegen 
te  Esch,  die  zij  15  Januari  1719  (Reg.  n°  539  f.  154)  verkochten. 

b.     De  Molenbrug  en  hare  omgeving. 

Van  deze  brug,  welke  tusschen  de  Vughterstraat  en  den 
Vughterdijk  lag,  stond  aan  de  Westzijde  van  eerstgemelde 
straat  van  oudsher  de  bierbrouwerij,  genaamd  de  Witte  Zwaan 
(Vughterstraat  nos.  97  en  99).  Den  26  November  1661  (Reg.  n0. 
456  f.  119  vso)  verkochten  Mathijs  van  Osch  c.  s.  dit  huis,  dat 
toen  reeds  eene  bierbrouwerij  was  en  gezegd  werd  te  staan  in  de 
Vughterstraat  bij  cle  Molenbrug  tusschen  de  Brouwkuip  1), 
toebehoorende  aan  de  erven  van  Anthonis  2),  zoon  van  Goijart 
Rutgerszn  van  Boxmeer,  ex  uno  en  de  Witte  Haan,  toebe- 
hoorende aan  den  timmerman  Hendrik  Cornelissen,  ex  alio,  aan 
Johan  Kemp ;  Judocus  van  den  Achter  als  weduwnaar  van 
zijne  dochter  Maria  Kemp  verkocht  l  Augustus  1695  (Reg. 
n°  81  f.  58  vso)  aan  Joris  van  Kessel,  bierbrouwer  te  den 
Bosch  3),  dit  huis,  (waarvan  nu  gezegd  werd,  dat  het 
oudtijds  geheeten  werd  de  Witte  Zwaan  en  het  thans  heet  de 
Zwarte  Schoen,  zijnde  een  huis  met  plaats,  bierbrouwerij  en 
tuin),  mitsgaders  het  daarnaast  staand  huis  de  Witte  Haan, 
dat  ook  door   zijnen  genoemden  schoonvader  was  aangekocht, 

1)  Dit  is  het  huls  thans  genummerd  Vughterstraat  95. 

2)  Zijne  weduwe  en  kinderen  bezaten  dit  huis  reeds  in  1624. 

3)  Zijne  eerste  vrouw  was  Mechteld  van  Meerwijk,  van  wie  hij  had 
eene  dochter  Anna  Lucia  van  Kessel  (Reg.  n°k530  f.  109vso)  en  zijne  tweede 
vrouw  Aleida  van  Breugel,  dochter  van  Geerling  en  Maria  van  der  Linden. 


—     293     — 

staande  die  beide  huizen  in  de  Vughterstraat  nabij  de  Molenbrug 
tusschen  het  huis  de  Brouivhuip  ex  uno  en  dat  van  Gijbertus 
Voetius  ex  allo.  Ik  heb  nergens  kunnen  ontdekken  wie  deze 
Voetius  was,  als  ook  niet  dat  deze  eigenaar  was  van  laatsbedoeld 
huis  1) ;  wel  vond  ik  van  dit  huis  iu  eene  Bossche  Schepen- 
akte  van  29  Januari  1669  vermeld,  dat  het  op  de  Molenbrug 
naast  het  huis  de  Witte  Laars  stond ;  dat  deszelfs  toenmalige 
eigenaar  Henrick  van  Tilborch  het  in  1641  nieuwgebouwd  had 
en  dat  de  notaris  Johan  Keyser  het  in  1669  van  diens  erven  kocht. 
In  het  Lidmatenboek  van  de  Neder  duitsch- Hervormde  gemeente 
van  den  Bosch  komt  over  de  Bossche  Voetius'sen  het  volgende 
voor:  14  October  1674  Gisbertus  Voetius  met  belijdenis  (naai- 
den Haag  24  Juni  1676);  13  Januari  1675  Gabrièl  Voetius  met 
belijdenis  en  Januari  1686  met  belijdenis  Susanna  Voetius  op 
de  Meulenbrugh. 

De  bierbrouwerij  de  Witte  Zwaan  behoorde  in  de  tweede 
helft  der  18e  eeuw  2)  eerst  aan  Philippus  Jacobus  van  Coenen, 
echtgenoot  van  Martin a  Suyskens,  en  voorts  door  koop  in  1786 
aan  den  Bosschen  timmerman  Willem  van  der  Horst:  deze  was 
in  1746  gehuwd  met  Hendrica  Catharina  Marsmans,  die  hem 
deze  kinderen  schonk:  a  mr.  Lambertus  Wilhelmus  van  der 
Horst,  eerst  raadsheer  in  het  Departementaal  Gerechtshof  van 
Brabant  te  Breda,  daarna  president  der  Eechtbank  van  den 
Bosch ;  b  Johannes  Carolus  van  der  Horst,  pastoor  te  Heusden  ; 
c  Maria  Hendrica  van  der  Horst;  d  Petrus  Gijsbertus  van  der 
Horst;  e  Gerardus  van  der  Horst,  die  het  huis  de  Witte  Zwaan 
van  zijnen  vader  erfde  en  gehuwd  was  met  Johanna  Wende- 
lina  Deckeis  en  f  Gerardus  Theodorus  van  der  Horst. 

Het  eerste  huis,  dat  men  aan  de  overzijde  van  de  Mo- 
lenbrug, gaande  naar  Vught,  aan  zijne  rechterhand  kreeg  was 


1)  Dit  is  thans  genummerd  Vughterstraat  101. 

2)  Genoemde  Joris  van  Kessel  had  24  December  1712  de  huizen 
de  Witte  Zwaan  en  de  Witte  Haan  getransporteerd  aan  zijne  dochter 
Anna  Lucia  van  Kessei  (Reg.  n<>  530  f  109  vso).  Ten  laste  zijner  erven 
werden  deze  beide  huizen  28  November  1727  (Reg.  n<>  554  f.  103  en  104) 
gerechtelijk  verkocht  aan  Wilhelmus  Hofmans,  bierbrouwer  te  den  Bosch. 


_     294     — 

het  huis  de  Witte  Laars  (Vughterstraat  n<>  105),  dat  reeds  in 
1567  eene  bierbrouwerij  was  en  toen  met  het  daarnaast  zuidwaarts 
staand  huis  toebehoorde  aan  Jor.  Nicolaas  van  Vladeracken, 
zoon  van  Gerard,  ridder  en  heer  van  Geffen  ;  hij  verleende  dat  jaar 
daaruit  eene  grondrente,  als  wanneer  die  beide  huizen  gezegd 
werden  te  zijn :  twee  nieuwe  huizen  met  erven  en  brouwhuis, 
staande  aan  de  Vughterstraat  bij  de  Molenbrug  tusschen  de 
Dieze  en  zijn  erf;  den  14  Januari  1576  (Reg.  n°  226  f.  64vso) 
verkocht  hij  deze  beide  huizen,  waarvan  toen  gezegd  werd, 
dat  dat,  hetwelk  toen  genaamd  werd  de  Witte  Laars,  is  eene 
bierbrouwerij,  aan  Zeger,  zoon  van  wijlen  Jan  van  Schijndel ; 
in  1740  was  het  nog  eene  bierbrouwerij  en  in  1794  behoorde 
het  toe  aan  Gerardus  Theodorus  van  der  Horst  voornoemd.  Op 
dit  huis  volgde  het  reeds  zooeven  bedoeld  huis  (Vughterstraat 
n°  107),  dat  eerst  heette  de  Drie  Morianen  en  daarna  de  Drie 
Suikerbrooden  ;  de  echtelieden  Joost  Loeff  van  der  Sloot  (zoon 
van  Dirck  Franchoyszn  1)  en  Margaretha  van  Beugen)  en 
Maria  Colen  (die  na  zijnen  dood  hertrouwde  met  Heyliger  van  den 
Rosé,  koopman  te  Maastricht)  hadden  het  14  November  1650  voor 
de  V2  van  Jenneken,  dochter  van  Hendrik  Bus  en  Heylken  en 
voor  de  andere  V2  van  genoemde  Heylken,  die  de  dochtervan 
Jan  Adriaanszn  en  weduwe  van  Hendrik  Bus  voornoemd  was, 
gekocht ;  hunne  kinderen  waren  : 

a  Rogier  van  der  Sloot,  overleden  te  Helmond  20  Aug. 
1691,  huwde  aldaar  26  Februari  1679  met  Christina  van  Haendel ; 

b  Johannes  Baptist  van  der  Sloot,  wiens  dochters  waren 
Gijsbertina,  de  vrouw  van  Jan  de  Reus  en  Maria,  de  echtge- 
noote  van  Antony  van  der  Meulen  ; 

c  Dirck  van  der  Sloot,  in  1688  reeds  dood,  huwde  met 
Maria  Faes,  die  hem  schonk:  Antony  en  Agnes  van  der  Sloot; 

d  Maria  Anna  van  der  Sloot,  de  huisvrouw  van  Vincent 
Mottet  en 

e  Johanna  van  der  Sloot. 


1)     Deze  Franchoys  of  Frans  Loeff  was  de  zoon  vandenopblz.  144 
genoemden  Dierck  Henrickszn  Loeff. 


—     295     — 

Deze  kinderen  ofwel,  voor  zooverre  zij  toen  reeds  overleden 
waren,  dezer  kinderen  verkochten  7  April  1688  (Reg.  n°  479 
f.  84)  laatstbedoeld  huis,  dat  toen  gezegd  werd  te  staan  tus- 
schen  de  Witte  Leers  ex  uno  en  het  erf,  eertijds  van  Jor  Ro- 
gier van  Broeckhoven,  nu  van  Judith  Karsmans,  ex  alio  en  zich 
uit  te  strekken  tot  aan  het  erf  van  de  Witte  Leers,  aan  Josina 
van  Aelst  weduwe  van  Mr.  Evert  van  den  Bergh,  chirurgijn  te  den 
Bosch;  dezer  kinderen,  zijnde:  Reynier,  Godefridus  en  Elisa- 
beth  van  den  Bergh,  welke  laatste  gehuwd  was  met  Johan  van 
Loon,  verkochten  30  November  1691  (Reg.  n°  506  f.  453)  dit  huis 
aan  den  bierbrouwer  Peter  van  Geilen,  die  later  ook  als  eigenaar 
voorkomt  van  het  daar  naast  staand  huis  de  Witte  Leers ;  hij 
had  van  zijne  vrouw  Catharina  Maria  Ransecremer  deze  kinderen : 
Margo,  die  gehuwd  was  met  Pero  van  den  Berghe  en  Beatrix,  de 
huisvrouw  van  Hyacinthus  van  den  Berghe;  zij  verkochten  21 
October  1718  (Reg.  n°  533  f.  219  en  vlgd.)  deze  beide  huizen 
aan  Goyert  van  Arnhem,  beenhouwer  te  den  Bosch ;  later  was 
het  huis  de  Drie  Suiker brooden  het  eigendom  van  Catharina 
Susanna  van  Berckel  (dochter  van  den  Bosschen  zilversmid 
Theodorus  van  Berckel  en  Theodora  van  Meverden),  weduwe  van 
den  bierbrouwer  Jacob  Hack  en  later  huisvrouw  van  Hendrick 
Botti  en  in  1794  behoorde  het  aan  den  dikwerf  genoemden 
Gerardus  Theodorus  van  der  Horst.  Op  dit  laatste  huis  volgde 
het  na  te  melden  gangetje,  dat  in  het  jaar  1910  is  volgebouwd 
ter  vergrooting  van  het  huis  Vughterstraat  n°  107  en  daarna 
kwam  het  huis  de  Vergulde  Os,  (idem  n°  109),  dat  aan  den  hoek 
van  de  Vughterstraat  en  de  straat  stond,  die  oudtijds  de  Aert 
Berewoutstraat  heette  en  thans  alleen  de  Berewoutstraat  ge- 
naamd is;  zij  ontleent  dien  naam  aan  de  adellijke  Bossche 
familie  Berewout,  welke  daaraan  een  zeer  aanzienlijk  huis  had 
staan,  dat  door  laatstbedoeld  gangetje  met  eene  poort  in  de 
Vughterstraat  uitkwam. 

c.    Het  huis  van  Berewout. 

Reeds  in  het  begin  der  15°  eeuw  moet  dit  huis  met  de 
zooeven  beschreven  huizen  de  Witte  Laars  en  de  Drie  Mori- 


—     296     — 

anen  toebehoord  hebben  aan  de  familie  Berewout  1),  want 
bij  eene  Bossche  schepenakte  van  1407  droeg  Christina,  dochter 
van  Gerard  Meesman  en  Elisabeth,  de  dochter  van  Henrick 
Berewout  junior,  aan  de  Fabriek  Capellae  SanctiCornelii,  sitae 
in  Buscoducis  ad  aggerem  vici  Vuchtensis,  over  eene  grond- 
rente,  gaande  uit  een  huis  en  erf,  staande  en  gelegen  in  den 
Bosch  in  vico  Vuchtensi  ultra  pontem,  dictum  Molenbrugghe 
en  welke  daaruit  was  verleend  door  Henrick  Berewout  senior ; 
in  gezegde  akte  staat  ook  nog  vermeld,  dat  laatstgenoemde 
Henrick  Berewout  had  eenen  zoon  Aert  Berewout  en  dat  deze 
had  verklaard,  dat  bedoelde  grondrente  toekwam  aan  de  kinde- 
ren van  Henrick  Berewout  junior  en  diens  echtgenoote  Christina, 
zijnde:  Henrick,  Andries,  Hilleken  en  de  hiervoren  reeds  ge- 
noemde Elisabeth. 

Later  behoorde  dit  huis  aan  de  familie  de  Borchgrave ; 
het  blijkt  evenwel  niet  krachtens  welken  titel. 

Dat  de  familie  de  Borchgrave  het  huis  van  Berewout  bezat, 
blijkt  uit  eene  Bossche  Schepenakte  van  1542  (Reg.  n°  160 
f.  459),  waarbij  aan  Geertruid,  dochter  van  Claes  Oem  van 
Bockhoven,  verkocht  wercl  eene  grondrente,  die  verleend  was 
geweest  door  Margriet,  dochter  van  Dirck  de  Borchgrave  en 
weduwe  van  genoemden  Claes  Oem  van  Bockhoven :  ex  domi- 
bus,  areis,  vacuis  hereditatibus,  ortis,  sibi  invicem  coacljacen- 
tibus,  olim  quondam  Theodorici  de  Borchgreve  et  dehunc  guon- 

1)  Men  zie  hierover  het  Tijdschrift  van  Sassen  voor  Noordbrab. 
Gesch.,  Taal-  en  Letterkunde  III  p,  134  en  Taxandria  III  p.  281.  In  1508 
(Reg.  no  102  f,  66  vso)  bezat  Godefridus,  zoon  van  Rutger  Berewout  en 
domicella  Elsbene,  dochter  van  Willem  Dicbier,  land  op  het  Beekveld  onder 
Berlicum,  afkomstig  van  Roelof  Dicbier  en  diens  broeder  Henrick;  de  overige 
kinderen  van  genoemde  echtelieden  Rutger  Berewout  waren  in  1520: 
Luytgardis,  huisvrouw  van  Walraaf  van  Erp ;  Sophia ;  Catharina ;  Maria ; 
Mechteld,  huisvrouw  van  Gerard  van  Berckel  Gerardszoon,  Rodolpha, 
huisvrouw  van  Willem  van  Boshuysen  en  Goijart. 

Elsbene,  dochter  van  Willem  Dicbier  en  weduwe  van  Rutger  Berewout 
voornoemd  had  in  1501  van  Henrick  Dicbier  Willemszoon  gekocht  eene 
huisplaats  op  het  Beekveld  onder  Berlicum. 

In  1539  verleende  Arnold,  zoon  van  Roelof  Berewout,  eene  grond- 
rente uit  een  steenen  huis  te  Blaarthem  St.  Lambert  en  deed  toen  hetzelfde 
mr.  Jan,  zoon  van  genoemden  Roelof  Berewout,  uit  eenen  mansus,  ook 
gelegen  aldaar, 


—     297     — 

dam  magistri  Theodorici,  ejus  filii  et  depost  Domicellae  Mar- 
garethae,  filiae  quondam  Theodorici  de  Borchgreve,  relictae 
quondam  Nycolay  de  Buchoven,  sitis  in  Buscoducis  juxta  pon- 
tem,  dictum  die  Moelenbrugge,  partim  in  platea  Vuchtensi  et 
partim  in  platea,  dicta  Arnts  Berwoutstraet,  inter  hereditatem 
Belae  relictae  quondam  Johannis  die  Sceper  ex  uno,  tendenti- 
bus  ad  Dyesam  ibidem  fluentem. 

Claes  Oem  van  Bockhoven  voornoemd,  die  heer  van  de 
Nemelaer  onder  Haaren  en  raad  van  den  Bosch  was,  had 
van  zijne  genoemde  vrouw  behalve  gezegde  dochter  ook  nog 
eene  dochter  1)  Cornelia  Oem  van  Bockhoven,  die  het  huis  de 
Nemelaer  alsmede  het  huis  van  Berewout  van  hem  erfde  en 
huwde  met  Gerard  van  Vladeracken,  ridder  van  Jerusalem  en 
heer  van  Geffen  en  het  huis  van  Nuland.  Uit  dezen  echt  werd 
geboren  een  zoon  Nycolaus  van  Vladeracken,  die  in  1567,  als 
wanneer  hij  werd  gezegd  te  zijn  zoon  van  Dominus  Gerard 
van  Vladeracken,  dominus  in  Geffen  et  eqaes  Jerosolimitanus, 
eene  grondrente  verleende  uit :  a  het  huis  van  Berewout,  dat 
alstoen  werd  omschreven  als :  domus,  porta,  area,  ortus  et 
hereditas  vacua  in  quodam  vico,  dicto  communiter  Aernt 
Berwoutstraet,  inter  hereditatem  van  genoemden  van  Vladerac- 
ken ex  uno  en  inter  hereditatem  van  Wouter  van  den  Dun  gen 
en  dienzelfden  van  Vladeracken  ex  alio,  zich  van  af  gezegde 
straat  achterwaarts  uitstrekkende  tot  aan  de  Dieze;  b  twee 
nieuwe  huizen  met  erven  en  brouwhuis,  staande  in  de  Vugh- 
terstraat  bij  de  Molen  brug  tusssehen  zijn  ander  erf  en  de 
Dieze  en  zich  achterwaarts  uitstrekkende  tot  aan  zijn  erf  (een 
die  huizen  was,  als  gezegd,  de  Witte  Laars). 

Henrick  Dachverlies  als  man  van  Maria,  dochter  van 
meergenoemden  Nicolaus  van  Vladeracken  2),  voor  de  eene 
helft  en  Gooswijn  van  Brecht,  Johan  Heym,  Willem  van  Erp 
en  mr.    Christoffel  van    Vladeracken  als  voogden  over  Karel, 


1)  Eene  andere  dochter  was  Elisabeth  Oem  van  Bockhoven  (Reg. 
n°  157  f.  236). 

2)  Zijne  vrouw  was  Barbara  van  Brecht  Jansdr. 


293 


den  onmondigen  zoon  van  dienzelfden  Nicolaus  van  Vladerac- 
ken,  voor  de  andere  helft,  verkochten  9  Juli  1587  (Reg.  n°  241 
f.  110)  het  huis  van  Berewout,  dat  alstoen  omschreven  werd 
als:  „domus,  area,  ortus,  cum  duabus  portis,  quarum  una  porta 
„exitum  et  introitum  habet  in  platea  seu  vico  Vuchtensi  et 
»alia  in  platea,  dicta  Arnt  Berwoutstraet ;  insuper  alia  domus, 
„area  et  ortus,  ipsis  adjacentes,  sitae  respective  in  Buscoducis  in 
„vico  s.  dicto,  Arnt  Berwoutstraet  vocato,  inter  eundem  vicum 
,Arnt  Berwoutstraet  vocatum  ex  uno  etinter  communem  aquam 
„ibidem  fluentem,  de  Diese  vocatam,  ex  alio"  aan  Gerard  van 
den  Kerckhoff  Gijsbertszn.  Deze  kocht  25  Augustus  van  laatst- 
gemeld  jaar  (Reg.  n°  241  f.  273)  daar  nog  bij  van  Henrica, 
de  weduwe  van  Arnd  Dirckzn,  den  sieckendraeger,  de  helft  van 
een  huis  met  erf,  plaats,  poort  en  eenen  tusschen  dat  huis  en 
het  huis  de  Oliemolen  gelegen  gang,  staande  het  in  de  Aard 
Eerewoutstraat  tusschen  het  huis  van  den  kooper  ex  uno  en  het 
huis  de  Oliemolen,  toebehoorende  aan  Symon  Fierlandts  1), 
rentmeester  des  Konings,  ex  alio  en  zich  achterwaarts  uitstrek- 
kende tot  aan  het  erf  van  Nicolaus  Kuysten ;  de  wederhelft  van 
dit  huis  c.  a.  kocht  hij  6  Juni  1591  (Reg.  n°  255  f.  339  vso) 
van  Christina  weduwe  van  Michiel  Joosten. 

Voornoemde  Gerard  van  den  Kerckhoff:  verkocht  15  Mei 
1618  (Reg.  n°  319  f.  303  vso)  het  door  hem  als  voorzegd  ge- 
kochte aan  Jor  Rogier  van  Broeckhoven,  zoon  van  mr.  Henrick  ; 
het  werd  toen  aldus  omschreven  :  „eene  huysinge,  brauhuys, 
„stallinge,  cleyne  poortken  ende  ganck,  erven,  hoven  eude  bleyc- 
„kerye,  daer  eertij ts  eene  huysinge  op  gestaen  heeft,  put,  met 
„eene  groote  poorte  uutgaende  in  de  Berwerstraet,"  staande  in 
de  Vughterstraat  over  de  Molenbrug  tusschen  het  huis  van  Wouter 
Henrickszn  Bus,  enz.  en  de  Dieze  ex  uno  en  het  huis  van  Jan 
Wouterszn  van  den  Dungen  en  de  Berewoutstraat  ex  alio, 
strekkende   achterwaarts   tot  aan  het  erf  van  de  Paters  Capu- 


1)  Deze  had  in  1585  een  huis  in  de  Aard  Berewoutstraat  gekocht 
(Reg.  n<>  240  f.  94),  terwijl  hij  20  April  1588  (Reg.  n<>  245  f.  184vso)  in 
diezelfde  straat  nog  een  huis  kocht,  dat  naast  het  voormelde  stond. 


cijnen   en    Govard   Gerardzn  van  den  Gr  are,  zijnde  door  ver- 
kooper  bij  verschillende  koopen  gekocht  geweest. 

Vrouwe  Hendrina  van  Broeckhoven  weduwe  van  Adriaan 
Dirix,  kapitein  van'  eene  compagnie  paardenvolk  ten  dienste 
van  Zijne  Kon.  Maj.  en  superintendant  van  den  Demer ;  Jor 
Guilliam  d'Absolons,  oud-raad  van  den  Bosch,  als  man  van 
vrouwe  Isabella  van  Broeckhoven  ;  Jor  Engelbert  van  Cannaert, 
zoon  van  wijlen  Jor  Mathijs  van  Cannaert  en  vrouwe  Johanna 
van  Broeckhoven ;  Petrus  van  Broeckhoven,  kanonik  der  colle- 
giale kerk  van  Xanthen  en  Eduardo  van  Broeckhoven  als  man 
van  vrouwe  Lambertina  Ernestina  de  Gerniet,  dochter  van  wijlen 
Jor  Oudaerts  de  Gerniet  en  vrouwe  Aldegonda  van  Broeck- 
hoven, allen  kinderen  en  erfgenamen  van  wijlen  Jor  Rogier  van 
Broeckhoven  en  vrouwe  Johanna  van  Horenbeeck,  verkochten 
27  Mei  1662  (Reg.  n°  463  f.  270  vso)  aan  Johan  Karsmans 
laatsbedoeld  onroerend  goed,  dat  nu  aldus  omschreven  werd, 
„huysinge,  staïlinge,  cleyn  poortjen  ende  ganck,  erven  ende 
„hoven,  met  eene  groote  poorte  uytgaende  in  de  Berwoutstraet, 
„gelegen  over  de  Molenbrugge  neffens  huys  ende  erve  der  wed. 
„Wouter  Hendricx  Bus,  Willeme  van  Gefïen,  de  gemeyne  stroom 
„de  Diese  naer  de  Molenbrugwaert,  ex  uno  ende  neffens  huys 
„ende  erve  der  kinderen  Jan  Wouterszn  van  den  Dungen  ende 
»de  voors.  Berwoutstraet  naer  de  H.  Cruyspoort  waert,  ex  alio, 
„strekkende  voor  van  de  Vuchterstraet  achterwaerts  tot  aen 
„erve,  toegecomen  hebbende  de  Paters  Capucynen  1)." 

Genoemde   Johan  Karsmans  2)  was  koopman  in  zijden- 
lakens    te   den   Bosch  en  gehuwd  met  Mechteld,  dochter  van 


1)  Alert  Adriaan  de  Riet  wijk  heer  van  Rocqueny,  als  man  van 
Antonetta  Maria  Isabella,  dochter  van  Guilliam  d'Absolons  en  Isabella 
van  Broeckhoven,  vernaderde  3  Augustus  1662  dit  goed,  doch  deze  naasting- 
blijkt   geen  effect  te  hebben  gehad. 

2)  Hij  was  een  zoon  van  Jan  Kaersman,  zoon  van  Willem  Gijsbertszn 
en  Jenneken  Verschout  Jansdochter,  welke  echtelieden  behalve  hem  nog 
deze  kinderen  hadden : 

Maria  Karsmans,  huisvrouw  van  Jan  Anthoniszn  Gloot  van  den 
Huysberch  en 

Gijsbrecht  Karsmans,  die  tot  vrouw  had  Maria  Strick,  dochter  van 
Hans  Willemszn. 


—     300     — 

Hans  Willemzn  Strick,  koopman  in  wollenlakens  te  den  Bosch, 
van  wie  hij  deze  kinderen  had : 

a  Mr.  Franchois  Karsmans ; 

b  Petronella  Karsmans; 

c  Juclith  Mechtildis  Karsmans; 

d  Maria  Karsmans,  echtgenoote  van  Jacobus  Gysselen ; 

e  Johanna  Karsmans,  echtgenoote  van  N.  Stappaerts, 
(die  bij  haar  verwekte  een  zoon  Godefridus  Stappaerts). 

De  sub  c  genoemde  Judith  Mechtildis  Karsmans  erfde  het 
huis  van  Berewout  van  haren  vader ;  de  executeur  van  haar 
testament  verkocht  het  25  Juni  1739  (Reg.  n°  548  f.  164  vso)  aan 
Thomas  Coets,  drossaard  der  heerlijkheid  Berlicum;  het  werd  toen 
aldus  omschreven :  een  groot  huis  met  tuin,  moestuin,  stalling 
en  pakhuis,  uitkomende  met  een  poortje  in  de  Vughterstraat  en 
met  eene  groote  poort  in  de  Berewoutstraat,  alsmede  nog  twee 
woningen,  daarnaast  staande.  Voornoemde  Coets  verkocht 
24  Aug.  1750  dit  huis  weder  aan  Adriaan  of  Ary  Verhellouw, 
architect  te  den  Bosch ;  het  was  toen  een  huis  als  volgt : 
een  huysinge,  voorsten  met  verschyde  boove-  en  beneedekaemers, 
hvee  hooven  en  stallinge,  neevens  (met  een  naast  gelegen)  een 
gank  met  een  poortie  uytgaende  in  de  Vugterstraet,  met  een 
groote  poort  in  de  Berewoutstraet,  alsmeede  nog  tivee  ivoonin- 
gen  of  hnyssies  neevens  een  pakchuyssie  in  voors.  Berivout- 
straet.  gelegen  in  de  Berwoutstraat,  ex  uno  Hendrick  Botti  en 
ex  alio  de  rivier  de  Diese  en  de  gemeene  Benvoittstraet  aen 
de  andere  seyde,  streckende  met  den  ganck  van  de  Vugterstraet 
neevens  erve  van  voorn.  Botti  en  de  erve  van  de  Wed.  Jan  van 
Rosmaelen  tot  aen  erve  van  de  heer  Jan  Louis  Ver  ster  aen 
de  andere  seyde.  Van  genoemden  Adriaan  of  Ary  Verhellouw 
kwam  dit  huis  aan  zijnen  broeder  Willem  Verhellouw,  die  in 
1777  nog  te  Waardenburg  woonde  en  gehuwd  was  met  Adriana 
Pistorius  en  van  dezen  aan  diens  zoon  Johannes  Verhellouw, 
die  in  1780  architect  der  stad  den  Bosch  werd.  Van  Heurn  zegt 
in  zijne  Beschrijving  van  dit  huis:  het  huis  van  Bereiuouts 
of  Berwouts   staat    nog,    hoewel  gedeeltelijk   afgebrooken    en 


—   -301     — 

vertimmerd,  in  de  Berewoutsstraat.  Thans  bestaat  er  niets  meer 
van,  zelfs  niet  eens  het  gangetje  naar  de  Vughterstraat. 

Aan  den  tegenovergstelden  kant  der  Aard  Berewoutstraat, 
nabij  den  wal,  stond  voorheen  een  gebouw,  genaamd  de  Clock- 
gieter spoort,  waarvan  ik  als  oudsten  eigenaar  vond  Gobelin us 
Moer  den  clockgieter,  den  compagnon  van  den  beroemden  klok- 
gieter  mr.  Geert  van  Wou;  die  in  1474  nieuw  burger  van 
den  Bosch  werd  en  de  zoon  was  van  Willem,  den  klok- 
kengieter.  Niet  onwaarschijnlijk  is  het,  dat  zij  in  dit  gebouw 
hunne  klokkengieterij  hadden. 

Gobelinus  Moer  had  verscheidene  kinderen,  zooals  blij- 
ken zal  bij  de  beschrijving  van  het  huis  St.  Joristraat  n°  11, 
dat  zijne  woning  schijnt  geweest  te  zijn.  Een  hunner,  genaamd 
mr.  Jaspar,  zoon  van  Gobelinus  Moer  des  clockgieters,  verleende 
in  1526  (Reg.  n°  130  f.  158)  eene  grondrente  uit  de  Clockgie- 
terspoort,  die  toen  gezegd  werd  te  zijn:  domus,  area,  ortus 
ac  domus  posterior,  sitae  in  platea,  dicta  Arnt  Berwoutstraet, 
inter  hereditatem  •Theodorici  Sarcop  ex  uno  et  in  ter  heredi- 
tatem  quondam  Wolteri  de  Balen  ex  alio,  tendentes  a  dicta 
platea  retrorsum  ad  murum  oppidi. 

Hij  huwde  1°  met  Lucia,  dochter  van  Henrick  Ver- 
schaeft ;  2°  met  Dympna,  dochter  van  Jacob  Berewout ;  tijdens 
dat  hij  met  deze  laatste  gehuwd  was,  deed  hij  20  Maart  1537 
(Reg.  n°  153  f.  67)  als  weduwnaar  zijner  eerste  yrouw  afstand 
van  vruchtgebruik  op  4/7  van  de  Clockgieterspoort  ten  behoeve 
zijner  kinderen  uit  eersten  echt:  Jan,  Anna,  Katherina  en 
Aleid.  In  1597  treedt  van  die  kinderen  Jan,  toen  geheeten 
mr.  Jan  Clockgieters,  zoon  van  mr.  Jaspar  Clockgieters,  als 
eigenaar  van  dit  gebouw  of  huis  op.  Den  16  Maart  1607 
(Reg.  n°  274  f.  7  vso)  verkocht  Steven,  zoon  van  Aelbert  Snelle, 
hetzelve,  toen  gezegd  te  zijn :  huis,  erf,  poort  en  tuin  of  ledige 
plaats,  van  ouds  genaamd  de  Clockgieterspoort,  staande  in  de 
Aard  Berewoutstraat  tusschen  het  erf  van  Gerard  Vogels  wal- 
waarts  en  dat  der  kinderen  van  Henrick  Ooms,  secretaris  der 
stad   den  Bosch,   ex  alio  en  zich  achterwaarts  uitstrekkende 


—     362     — 

tot  aan  den  stadswal,  —  aan  Paulus  van  Gerwen,  zoon  van 
Ambrosius  Willemszn;  blijkens  Reg.  n°  276  f.  222  moet  deze 
daarin   een   oliemolen  gedreven  hebben. 

Later  komt  als  eigenaar  van  dit  gebouw  voor  mr.  Peter 
van  Oldenburch,  de  stadsbeul,  of  zooals  hij  zich  noemde,  de 
meester  van  den  scherpe  gerechte. 

De  curator  over  diens  nalatenschap  verkocht  15  Juni  1709 
(Reg.  n°  521  f.  370)  dit  gebouw,  toen  omschreven  als  huis,  erf, 
poort  en  tuin,  genaamd  de  Klokgieterspoort,  staande  tusschen  een 
gasthuis  1)  ex  nno  en  het  volgend  huis  ex  alio,  strekkende  van 
de  Aard  Berewoutstraat  achterwaarts  tot  aan  den  stadswal,  als- 
mede een  huis  en  tuin,  strekkende  achterwaarts  alsvoren,  met 
verdere  gebouwen  en  erven  aldaar  aan  Jan  Adriaan  Ruysch,  raad 
van  den  Bosch.  Deze  verkocht  die  panden  22  September  1717  aan 
mr.  Jacob  Biben,  advocaat  aldaar,  die  ze  19  December  1720  (Reg. 
n°  551  f.  29),  —  als  wanneer  zij  omschreven  werden  als :  één 
groot  huis  en  acht  huisjes  met  tuinen,  berg  en  een  daarop  staand 
huisje,  gelegen  in  de  Berewoutstraat  tusschen  het  erf  van  Peter 
van  Geffen  en  verder  den  wal,  galerij  en  Berewoutstraat,  —  weder 
verkocht  aan  Helena  Tulleken  douairière  van  den  kolonel  Abra- 
ham Tscharner,  wier  dochter  was  Barbera  Antonetta  Tscharner, 
echtgenoote  van  1°  den  kapitein  Adriaan  de  Lange  2), ;  2°  Her- 
man Gideon  Clemens,  professor  in  de  godgeleerdheid  en  predi- 
kant te  den  Bosch;  zij  verkocht  28  September  1733  (Reg. 
no  546  f.  212  vso)  de  Klokgieterspoort,  die  alsnu  gezegd  werd 
te  zijn:  „huysinge,  erve  en  hof  met  nog  drie  huysjes  daer  nee- 
vens  en  nog  vijf  huysjes,  de  galderye  genaamt,  daar  agter  ge- 
legen," staande  in  de  Berewoutstraat,  gemeenlijk  genaamt  de 
Kloek  en  zijnde  begrensd  door  het  erf  van  mevrouw  van  den 
Berg  Oostwaarts  ex  uno  en  door  het  Bergje  3),  in  den  volgenden 

1)  Dit  gasthuis  was  het  Smidsgasthuis,  dat  door  Hendrik  van 
Vessem,  mr.  smid  en  zijne  vrouw  Gudula  van  de  Poel  Jansdochter  gesticht 
was  voor  oude  mannen.  Krachtens  het  decreet  van  den  Franschen  Prefect 
van  28  December  1811  werd  het  opgeheven. 

2)  Deze  kocht  18Aug.  1729  van  Gerard  Piper  en  Lucretia  Piper, 
huisvrouw  van  Charles  Gockburn,  kolonel  in  Engelschen  dienst,  een  buiten, 
gelegen  te  Gemonde  onder  Boxtel  (Reg.  n0  544  f.  134  vso). 

3)  Dit  bergje  was  de  werf  van  eenen  afgebroken  molen  op  het 
bastion  Maria. 


—     303     — 

koop  vermeld,    Westwaarts    ex   alio,  strekkende  achterswaarts 
tot  op    den   gemeenen    weg  aan  den  wal,  —  aan  Thomas  de 
Bresser,   woonachtig   te    den   Bosch ;    gemeld    Bergje  met  een 
speelhuisje  daarop  staande  en  den  daarbij  behoorenden  tuin,  gele- 
gen in  de   Berewoutstraat  aan  den  wal*  verkocht  zij  toen  san 
Daniël    Jannette   en    Antony  Watrin,  ieder  voor  de  helft,  met 
het    recht   van  uitweg  door  de  deur  in  den  muur,  staande  op 
het   erf    van    de   Kloek  (de  Klokgieterspoort  n.  1.).  Genoemde 
Thoman  de  Bresser  verkocht  13  Januari  1744  (Reg.  n0  563  f.  201 
en  volgd.)  van  hetgeen  hij,  als  gezegd,  kocht  twee  huisjes  van 
de  zoogenaamde   galderije   met  een  stuk  van  den  tuin  aan  de 
gemeente  den  Bosch,  die  toen  ook  nog  aankocht  van  :  Jan  Paulus 
van  Ceulen  een  huis  met  vier  woningen,  begrensd  Oostwaarts 
door  de  Klokgieterspoort  en  Westwaarts  door  het  na  te  melden 
goed   van  Comans ;  van  Francis  Comans  een  huis  met  erf,  be- 
grensd  Oostwaarts   door  het  door  genoemden  van  Ceulen  ver- 
kochte en  Westwaarts  door  den  wal ;  en  van  Antony  en  Johan- 
nes  Watering  1)  een  bergje  met  een  speelhuisje  daarop  staande 
en  een  tuin,  begrensd  ex  uno  door  den  wal,  zijnde  dit  laatste 
goed    28    September    1733   door  Barbera  Antonetta  Tscharner 
verkocht  geweest.     De  gemeente  den  Bosch  brak  van  hetgeen 
zij,  als  gezegd,  kocht  de  gebouwen  af  en  bouwde   op  derzelver 
erven   en    een  deel  der  daartoe  behoorende  gronden  de  thans 
nog  bestaande  Barberkazerne.  Uit  het  vorenstaande  valt  alzoo 
met   stellige  zekerheid   op  te  maken,  dat  de  Klokgieterspoort, 
waarin  Gobelinus  Moer,  de  compagnon  van  den  beroemden  klok- 
kengieter  mr.  Geert  van  Wou  en  wellicht  deze  zelf  zijn  bedrijf 
uitoefende,  stond  naast  den  Oostelijken  zijgevel  van  die  kazerne. 
Vóór    dat   de    stad  den  Bosch  deze  kazerne  bouwde  waren 
daar    geene   kazernes,    hoewel    zij    tijdens  den  Tachtigjarigen 
oorlog    eene    sterke  bezetting  van  den  Koning  van  Spanje  als 
hertog  van  Brabant  in  had  en  haar  garnizoen,  na  het  beëindi- 
gen van    dien  oorlog,  onder  de  Republiek  der  Vereenigde  Ne- 
derlanden   in   vredestijd    behalve   de    officieren  ongeveer  2000 
1)    Hun  naam  was  Watrin.  Zie  Reg.  n°  556  f.  393. 


-      ËOi     — 

man  telde  en  in  oorlogstijd,  zooals  o.  a.  tusschen  1746  en 
1748  het  geval  was,  uit  ongeveer  10.000  man  bestond.  Het 
garnizoen  van  den  Bosch  werd,  vóór  dat  die  stad  daar  kazernes 
bouwde,  ingekwartierd  bij  de  ingezetenen,  wat  duurde  tot  het 
jaar  1610  ;  toen  werden  daarvoor  getimmerd  barakken,  die  wel 
niet  anders  dan  keeten,  althans  maar  huisjes  geweest  zullen  zijn 
1) ;  daarin  werd  sedert  dien  het  garnizoen  der  stad  gehuisvest. 
Toen  dat  in  1623  vermeerderd  werd,  waren  de  destijds  be- 
staandebarakken daarvoor  niet  voldoende  en  moest  daarom  de 
stad  den  Bosch  voor  hetzelve  verscheidene  nieuwe  barakken 
bij  de  bestaande  timmeren  2) ;  zij  werden  evenals  de  vorige 
op  en  bij  de  wallen  geplaatst.  Eenigen  dier  barakken,  welke 
op  den  wal  ten  W.  der  Haven  stonden,  deed  de  Begeering  der 
stad  in  1637  verkoopen  om  op  de  plaats,  waar  zij  gestaan 
hadden,  huizen  te  laten  bouwen  3).  Tengevolge  van  de  ver- 
breeding der  wallen,  die  na  1673  plaats  had,  werden  verschei- 
dene barakken,  die  daarop  hadden  gestaan,  van  'sLandswege 
afgebroken,  zoodat  toen  den  Bosch  in  1701  weder  vermeerde- 
ring van  garnizoen  kreeg,  vele  militairen  andermaal  bij  de 
ingezetenen  moesten  worden  ingekwartierd  4).  Ook  had  de 
Eentmeester  der  stad  den  Bosch  in  1677  een  groot  aantal 
harer  barakken,  of,  zooals  zij  toen  ook  genoemd  werden,  sol- 
daten onderkomens,  staande  bij  de  Pijnappelsche  poort,  de 
Hofstad,  de  Hinthamerpoort,  de  Muntel,  den  Kleinen  Hekel, 
de  Vughterpoort,  het  Katerstraatje  en  den  Kuiperstjeswal,  aan 
particulieren  doen  verkoopen,  echter  met  verbod  van  ze  af.  te 
breken;  dit  verklaart,  dat  in  het  begin  der  18e  eeuw  in  vredes- 
tijd het  Bossche  garnizoen  ook  werd  gehuisvest  in  huisjes,  die 
door  de  ingezetenen  van  den  Bosch  voor  kazerneering  der 
soldaten  verhuurd  werden. 

Het  behoeft  wel  niet  gezegd  te  worden,  dat  deze  kazer- 
neering  van   het  garnizoen  van  den  Bosch  allerellendigst  was 

1)  Van  Heurn   Historie  II  p.  3-0. 

2)  Van  Heurn  1.  c.  p.  375. 

3)  Van  Heurn  1.  c.  p.  496. 

4)  Van  Heurn  1.  c.  III.  p.  869. 


—     305     - 

en  daarom  zal  's  Lands  Regeering  bij  de  Regeering  dier  stad  er 
wel  op  aangedrongen  hebben  voor  haar  garnizoen  kazernes  te 
bouwen,  althans  deze  kocht  in  1744  behalve  voormelde  huizen 
en  tuinen  nog  verschillende  andere  gebouwen  en  gronden  aan  1), 
op  wier  erven  zij  toen,  behalve  de  Barber-,  ook  nog  de  Mortel-, 
St.  Jacobs-  en  Tolbrugkazerne  bouwde.  Die  kazernen  waren 
evenwel  alleen  voor  het  garnizoen  in  vredestijds  voldoende, 
zoodat,  wanneer  het  vermeerderd  werd,  als  b.v.  tijdens  den 
Oostenrijkschen  Successieoorlog  met  8000  man,  toch  nog  een  7000 
tal  manschappen  bij  particulieren  moesten  ingekwartierd  worden. 

d.    De  Vughterbinnenpoort. 

Deze  poort,  welke  gebouwd  was  bij  de  eerste  uitbrei- 
ding der  vestingwerken  van  den  Bosch,  die  tusschen  de  jaren 
1250  en  1352  plaats  had,  stond  aan  het  einde  der  Vughter- 
straat  tusschen  de  huizen,  genummerd  Vughterdijk  2  en  4  eener- 
zijds  en  Vughterstraat  125  en  127  en  Vughterdijk  1  anderzijds  2). 
Zij  heette  ook  wel  de  H.  Kruispoort ;  waarom  zij  aldus  ge- 
naamd werd  is  mij  niet  kunnen  blijken  evenmin  als  van  eene 
ware  afbeelding  van  haar;  wel  komt  er  eene  afbeelding  van 
voor  op  de  plaat  van  het  werk  van  Braun  en  Hogenberg, 
voorstellende  den  mislukten  aanslag  van  Hohenlohe  op  den 
Bosch  in  1585,  doch  die  is  blijkbaar  niet  meer  clan  eene  phan- 


1)  Van  Heurn  Historie  IV  p.  71. 

2)  In  eene  Bossche  Schepenakte  van  1736  (Reg.  no  557  f.  234vso) 
is  sprake  van  een  huis  onder  de  Vughterbinnenpoort,  staande  tusschen 
het  huis  de  Rosmolen  van  Mevr.  de  Wede  Hendrik  Antony  van  de  Graeff, 
postmeester,  (thans  genummerd  Vughterdijk  6,  8,  10  en  12)  ex  uno  en  een 
straatje,  (thans  genaamd  de  Kuipertjeswal)  ex  alio.  Het  is  het  huis,  nu 
genummerd  Vughterdijk  2  en  4. 

Het  huis  de  Rosmolen  werd  13  April  1696  (Reg.  no  510  f.  66),  als 
wanneer  het  gezegd  werd  te  zijn:  huis,  erf,  stal  en  plaats  met  eenen 
rosmolen,  staande  Marktwaarts  tusschen  het  gemeen  water  ex  uno  en 
Vughterpoortwaarts  tusschen  het  erf  van  Willem  Vervoort,  een  gang 
tusschen  beiden  liggende  en  den  zijdelmuur  van  de  huisjes  van  verkoopster 
ex  alio,  verkocht  aan  genoemden  Hendrik  Antony  van  de  Graeff.  Gezegd 
water  liep  langs  den  buitenkant  der  Vughterbinnenpoort. 

20 


—     S06     — 

,  taisie.  Blijkens  van  Heurci  Historie  III  p.  43-4  stond  op  deze 
poort  een  toren  met  eene  spits  er  op,  welke  toren  met  spits  vol- 
gens R.  A.  van  iftiylen  de  Stadsrekeningen  IV  p.  337  van  de 
voormalige  St.  Peter  en  Paulnskerk  afkomstig  en  op  deze  poort 
in  1646  geplaatst  was.  In  dien  toren  bevond  zich  een  uur- 
werk, dat  daarin  in  1652  door  mr.  Juriaan  Spraeckel  was  ge- 
steld. Bij  den  storm  van  1  September  1717  woei  van  dien 
toren  de  spits  af  en  werd  het  daarin  zich  bevindend  uurwerk 
beschadigd ;  de  Regeering  van  den  Bosch  besloot  daarom  den 
15en  van  die  maand  een  en  ander  te  doen  herstellen. 

Van  Heurn  deelt  t.  a  p.  II  p.  47  mede,  dat  deze  poort  in 
1567  en  volgende  jaren  tot  hulpgevangenis  diende  en  in  De  III 
p.  157,  dat  van  af  het  jaar  1662  zich  daarin  liet  Theater  tot  de 
ontleding  van  het  Bossche  Chirugijnsgilde  bevond  tot  dat  de 
Eegeering  van  den  Bosch  hetzelve  in  1669,  toen  Lodewijk  de 
Bils,  heer  van  Coppensdamme,  benoemd  was  tot  hoogleeraar 
in  de  ontleedkunde  aan  de  Illustre  school  van  die  stad,  naar 
het  koor  der  kapel  van  het  voormalig  klooster  der  Zwart 
Zusters  op  den  Papenhulst  aldaar  deed  overbrengen.  In  de 
plaats  van  ontleeclkamer,  werd  daarop  het  vertrek  van  deze 
poort,  dat  daartoe  gediend  had,  bestemd  tot  vergaderzaal  van 
de  Schutterij  van  den  Jongen  Voetboog. 

Ook  was  sedert  het  jaar  1699  op  deze  poort  eene  anti- 
quiteit' en  konstkamer,  welke  zich  aldaar  nog  bevond  toen 
die  poort  in  1799  gesloopt  werd.  Blijkens  den  inventaris  van 
de  rariteiten,  welke  zich  in  die  kamer  bevonden,  was  het  niet 
veel  zaaks  wat  men  er  te  zien  kreeg  en  getuigde  dit  nog  van 
alles  behalve  fijnen  smaak ;  zoo  zag  men  er  een  paar  kousen, 
gemaakt  van  menschenvel ;  het  bekkeneel  van  eene  vrouw, 
ingericht  tot  eene  drinkschaal ;  graveelsteenen ;  geraamten  van 
mismaakte  menschen  ;  een  drieling,  waarvan  eene  soldatenvrouw 
op  een  Driekoningenavond  ontijdig  beviel,  toen  zij  verschrikt 
werd  door  jongens,  die  met  de  ster  gingen  ;  het  geraamte  van 
eene  vrouw  van  80  jaren  met  eene  lantaarn  in  de  hand  om 
een  vrijer  te  zoeken  ;  het  geraamte  van  Jacques  de  Marcelles, 


—     30?     — 

geneesheer  en  soldaat  van  het  garnizoen  van  den  Bosch,  die 
in  1672  aldaar  wegens  verraad  werd  opgehangen  1)  en  drie 
geraamten  van  de  Beeren  van  Erp,  zijnde  booswichten  uit  dat 
dorp,  die  in  den  Bosch  ook  opgehangen  waren  2) ;  zij  waren  op 
een  stoel  geplaatst  met  kaarten  in  de  handen,  als  zaten  zij  te 
spelen  ;  achter  hen  stond  het  geraamte  van  den  waard  van  Bile- 
velcl,  met  eene  kan  en  een  glas  in  de  hand,  als  wilde  hij  de 
kaartspelers  bier  schenken  en  daarbij  nog  een  jongen  met  haar 
dieve  hand  3).  Ook  waren  er  dingen  te  zien,  die  onmogelijk 
echt  konden  zijn,  als  b.v.  de  beurs  en  het  wenschhoedje  van 
Fortunatus  ;  de  blaasbalg  van  D01  Faustus,  enz.  4).  Verder 
was  er  tezien  cle  malienkolder  van  Lekkerbeetje  met  zijne 
pistolen;  de  malienkolder  van  Breauté  met  zijne  pistolen; 
verschillende  stukken  lederen  geld,  waarmede  cle  werklieden 
der  Bossche  St.  Janskerk  tijdens  haren  bouw  betaald  waren 
geworden;  enkele  Romeinsche  munten;  noodmunten  van  Haar- 
lem, Breda.  enz. ;  enkele  Romeinsche  urnen  enz. 

In  het  laatst  der  18e  eeuw  waren  de  verzamelingen  dezer 
oudheidkamer  blijkens  St.  Hanewinkel  Reize  I.  p.  14  ellendig 
verwaarloosd  en  vervallenen  in  1799  werd  op  last  van  de  Munici- 
paliteit  van  den  Bosch  cle  hierbedoelde  poort,  waarin  zij  zich 
bevonden,  afgebroken  5);  dit  gaf,  zoo  schreef  Hanewinkel  t.  a.  p. 
blz.  169  nog  een  ruim  gezigt,  maar  ik  zou,  zo  het  aan  my 
gestaan  had,  gelaten  hebben  (wat  doet  veronderstellen,  dat  het 
eene  mooie  poort  was. )  Men  heeft  de  zeldzaamheden  op  dezelve 
gedeeltelijk  weggesmeten,  doch  de  beste  heeft  men  er  laten  uit- 
zoeken en  bewaaren  ;  daarvan  werd  een  catalogus  opgemaakt, 
waarna  laatstbedoelde  rariteiten  clen  20  Mei  1800  in  het 
openbaar  verkocht   zijn. 


1)  Van  Heurn  Historie  III  p.  208. 

2)  Te  den  Bosch  werden  gehangen  :  in  1662  Jan  Hendrik  Adriaans, 
geboren  te  Erp,  bijgenaamd  de  jonge  beer  en  in  1668  Adriaan  Hendriks, 
bijgenaamd  de  beer. 

3)  St.  Hanewinkel  Reize  II  p.  81. 

4)  St.  Hanewinkel  Reize  II  p.  159. 

5)  St.  Hanewinkel  Reize  II  p.  182. 


—     308    — • 

e.    De  Jonge  Schuttersbogaard. 

Deze  was  gelegen  tusschen  het  voormalig  bastion  Maria 
en  den  Vughterdijk  aan  de  Noordzijde  van  het  straatje,  ge- 
naamd Achter  den  Boogaard,  dat  daarvan  de  Zuidelijke  grens 
uitmaakte.  Over  de  Schutterij  de  Jonge  Voetboog  1),  waaraan 
deze  bogaard  toebehoorde,  deelt  van  Heurn  in  zijne  Beschrij- 
ving het  volgende  mede :  „De  Schutterye  van  den  Jongen 
Voetboog  is  volgens  het  gemeene  gevoelen  niet  veel  jonger  als 
die  van  den  Ouden  Voetboog.  De  juiste  tijd  haarer  oprigtinge 
is  geheel  onzeker.  Uit  de  plaats  van  de  ligging  van  haren 
boomgaard  op  den  Vuchterdijk,  even  buiten  de  binnenpoort  op 
de  geweesene  stadsgragt,  zoude  men  kunnen  besluiten,  dat  die 
na  de  tweede  uitlegging  der  stad  opgerigt  zy,  dat  is  na  het 
jaar  1361.  Vaster  gaat  het,  dat  de  oprigting  tusschen  dit  jaar  en 
het  jaar  1424  gezogt  moet  worden;  in  't  laastgemelde  jaar  was 
deze  schutterye  reeds  in  staat  en  zij  trok  op  het  beschryven 
van  Hertog  Jan  den  IVen  te  velde  en  hielp  de  stad  Braine  in 
Henegouwen  winnen.  De  Burgerye  van  's  Hertogenbosch,  welke 
stad  het  verste  van  alle  de  Brabandsche  steden  van  Braine 
gelegen  is,  kwam  daarvoor  vijftien  dagen  laater  in  het  leger 
als  die  der  andere  Brabanders ;  of  dit  de  Boschenaars  ten 
schimp  verstrekte  weet  ik  niet,  zeker  is  het,  dat  zy  verzogten 
den  eersten  aanval  te  mogen  doen ;  deeze  had  tengevolge,  dat 
de  stad  Braine  zich  hierna  op  genade  en  ongenade  overgaf, 
echter  met  dit  gevolg,  dat  er  wel  zevenhonderd  Bosschenaars 
claarbv  het  leven  lieten  2) ;  door  deezen  ramp  voegden  zich  de 
twee  schutteryen,  de  Jonge  en  de  Oude  Voetboog,  by  elkander 
en  maakten  daarop  by  voorraad  een  uit ;  eenige  jaaren  daarna, 
wanneer  de  kinderen  der  verslagenen  volwassen  waren,  scheide 
men  de   twee    schutteryen   van  één,  de  eene  onder  den  naam 


1)  Over  de  oude  Bossche  Schutterijen  zie  men  behalve  hetgeen 
hierna  daarover  zal  worden  medegedeeld  J.  van  Oudenhoven  1.  c.  p.  41  en  vlgd. 

2)  J.  van  Oudenhoven  1.  c.  p.  190.  De  overlevenden  brachten  uit 
Braine  Ie  Gomte  de  prachtige  koperen  kerkkroon  mede,  welke  thans  nog 
in  de  H.  Sacramentskapel  der  St.  Janskerk  van  den  Bosch  hangt. 


—     309     — 

van  den  Ouden,  en  de  ander  onder  den  naam  van  den  Jongen 
Voetboog;  de  schutsheer    van    de  laatste  was  mede  St.  Joris. 

De  boomgaard  van  de  schutterye  van  den  Jongen  Voet- 
boog is  op  het  Vuchtereinde  even  buiten  de  Vuchterbinnen- 
poort  geleegen ;  het  voorst  gedeelte  van  het  daarop  staand 
huis  is  in  laatere  tyden  als  het  achterste  gebouwd,  zo  als  uit 
het  aanschouwen  van  die  gebouwen  duidelijk  is  te  zien ;  het 
schijnd  my  toe,  dat  dese  schutterye  dien  boomgaard  heeft  be- 
komen, nadat  zy  zich  van  de  Oude  Schuts  afgezonderd  had  ; 
achter  gezegde  gebouwen  is  een  ruime  plaats,  met  boomen  be- 
plant, welke  zich  tot  aan  den  wal  uitstrekt,  waarvan  die  met 
een  muur,  in  welke  een  poortje  is,  afgescheiden  word.  Het 
wapenschild  van  den  Jongen  Voetboog  bestaat  uit  een  gehar- 
nast man  te  paard,  die  met  een  lans  eenen  draak  doorsteekt, 
doch  de  couleuren  zijn  my,  evenals  hoe  en  wanneer  die  schut- 
tery  dit  wapen  bekomen  heeft,  onbekent.'' 

Tot  zooverre  van  Heurn.  Jhr.  mr.  J.  B.  Verheijen  deelt 
in  zijne  Bijdrage  tot  de  geschiedenis  dev  voormalige  schutterijen 
van  den  Bosch  p.  6  nog  mede,  dat  in  eenen  brief  van  10  Aug. 
1589  de  Schutterije  van  den  edelen  Ridder  St.  Joris,  genoemt 
den  Jonghen  Voetboeghe  dezer  stad,  bij  de  confrèrie  van  St. 
Joris  te  Antwerpen  er  zich  over  beklaagde,  dat  de  schutterij 
van  den  Ouden  Voetboog  te  den  Bosch,  die  de  Moeder  Gods 
tot  patroon  had,  haren  patroon  St.  Joris  had  geusurpeerd;  zij 
deelde  daarbij  mede,  dat  na  de  bestorming  van  Braineinl424 
zoowel  de  overgebleven  gildebroeders  van  den  Jongen  Voet- 
boog als  de  oudermans,  die,  mits  hare  indispositie  ende 
ouderdom  niet  meer  ten  oorlog  dienste  van  Hertoge  uitge- 
reist  waren,  bij  de  Oude  Schuts  ingelijfd  waren  en  dat  die 
toen  tot  zich  heeft  weten  te  trekken  niet  alleen  de  gildebroe- 
ders der  Jonge  Schuts  maar  ook  al  hare  goederen,  renten,  brieven, 
tituls,  kaarten,  priviligien,  tenten  encle  alderhande  siergereed- 
schappen,  waarop  de  vollen  boom  metter  wortelen,  wezende 
het  principaalste  wapen  der  Jonge  Schuts,  alsnog  by  menschen 
memorie  heeft  gestaan,  een  en  ander  vooreen  deel  uit  oorzake, 


—     310      — 

dat  als  voors.  Jonge  Voetboog  wederom  is  geredresseert  geweest, 
eenighe  van  de  Hoofdluyden  ende  principaelste  regenten  die 
Schuttertje  hebben  verlaeten,  zich  onder  den  Ouden  Voetboog 
begevende,  waardoor  oock  alle  caerten,  brieven,  privilegiën  ende 
documenten  voor  de  Jonge  Schuts  sijn  verloor  en,  vervreempt 
ende  gedemanueerV\ 

Maar  wat  de  Schutterij  van  den  Ouden  Voetboog  ook 
moge  behouden  hebben,  zeker  is  het  dat  de  Jonge  Voetboog 
of  Jonge  Schuts  haren  bogaard  terug  bekwam.  Het  was  in 
dezen  bogaard,  dat,  zooals  wij  op  blz.  263  reeds  zagen,  Floris 
van  Egmond  in  1535  de  papegaai  afschoot. 

Deze  Schutterij  hield  bij  gezegden  brief  ook  nog  vol, 
dat  gedurende  hare  vereeniging  met  den  Ouden  Voetboog  deze 
laatste  St.  Joris  tot  patroon  had  aangenomen  en  dien  op  hare 
wapenen,  toortsen  (tortysen),  palleuren,  banieren  en  vaandels 
afgebeeld  had,  waartoe  hij  echter  geen  recht  had;  alle  welcke, 
zoo  staat  er  in  den  brief  verder,  waarschijnlick  is  gecauseerd 
uit  dien  fsoo  men  verstaet)  alle  de  voors.  goederen,  eertijts 
die  gulde  van  St.  Joris  toebehoerende,  oock  de  capelle  ter  eer  e 
van  den  Ridder  St.  Joris  gededieert,  door  de  Oude  Schuts  zijn 
verkregen  en  bij  haar  geïncorporeerd,  wat  te  minder  zwarigheid 
vond,  daar  de  Jonge  Schuts  werkeloos  bleef".  Wijders  staat 
er  in  den  brief  nog,  dat  „de  Jonge  Schuts  in  haar  banier 
voerde  St.  Joris  bij  een  vollen  en  geheelen  boom  met  de  wortelen; 
de  Oude  Schuts  daarentegen  „in  hare  wapenen  en  paleuren  drie 
takskens  van  een   boom,  waaraan  hangen  drie  voetboogkens". 

Over  de  Schutterij  de  Jonge  Voetboog  komen  in  de 
Bossche  Schepenregisters  de  navolgende  akten  voor: 

Reg  n°  137  f.  213;  1530:  „De  coninck,  hoofdman,  hogh 
deken,  dekenen  ende  voerts  alle  die  ghemeyne  guldbrueders 
ende  bruederschap  der  Gulden  van  Sanct  Joris  binnen  deser 
stadt  van  Sthertogenbossche,  die  men  noempt  den  Jonghen 
voetboghe,  vergadert  sijnde  in  den  huyse  ende  herberghe, 
genoempt  den  Zwane  1)",  verleenen  eene  grondrente  van  9  carol. 

1)    Stond  aan  de  Pensmarkt  te  den  Bosch. 


—     311      — 

guld.  „uuyt  eenen  huyse  met  eender  nyeuwen  steenen  brugge 
ende  met  eenen  grooten  stuck  eiffs  daeraen  gheleghen,  der 
voers.  gulden  encle  bruederschap  toebehorende,  ghenoempt  den 
Jonghen  Schuttersboghaert,  ghelegen  binnen  deeser  stad  buyten 
des  Heylichs  Cruyspoerte  in  de  Vuchterstrate  tusschen  der 
voers.  stadt  muer  aan  d'een  zyde  encle  d'een  eynde  ende  den 
erffenisse  der  erffgenainen  wylen  Aernt  Pels  aen  die  ander  zyde 
ende  strect  metten  anderen  eynde  aen  die  ghemeyne  straet. 

Reg.  n°  139  f.  298  ;  1530:  De  Schutters  van  den  Jongen 
Voetboog,  ten  getale  van  70  vergaderd  zijnde  in  de  herberg 
de  Zwaan,  staande  aan  de  (Pens)markt,  verleenen  eene  grond- 
rente  van  9  carol.  guld.  „van  ende  uuyt  eender  nyeuwer  steenen 
brugge  met  eenen  nyeuwen  huys  daarop  getimmer t  staende, 
met  eenen  groote  stuck  erffs,  daer  aanliggende,  geheyten  den 
Jonghen  Schut  boghaert,  gelegen  binnen  deser  staclt  buyten 
't  heylich  Cruyspoerte  in  de  Vuchterstraet"  tusschen  het  erf 
der  erfgenamen  van  heerArnd  Pels  ex  uno  en  de  stadsmuren 
ex  allo.  Zij   verleenden  daaruit  nog  twee  andere  grondrenten. 

Uit  deze  beide  akten  en  nog  meer  uit  die  van  22  April 
1589  (Reg.  n°  241  f.  389),  waarbij  Godefriclus  Henrickszn  de 
Kempener  als  man  van  Petra,  dochter  van  Petrus  Dyonyszn, 
verkocht  eene  dier  renten,  wrelke  daarbij  gezegd  werd  te  gaan  uit: 
quodam  novo  ponte  lapideo  cum  quadam  nova  domo  desuper 
constructa  cum  quadam  manna  pecia  hereditatis  sibi  adjacente, 
den  jongen  scutsbogart  geheeten,  blijkt,  dat  het  gebouw  dezer 
Schutterij  gebouwd  werd  op  een  steenen  boog;  daaronder  moet 
natuurlijk  eene  gracht  geloopen  hebben,  daar  er  anders  geen 
reden  bestond  dien  boog  of  brug  te  bouwen  en  deze  kan,  blijkens 
hetgeen  van  Heurn,  als  gezegd,  in  zijne  Beschrijving  mededeelde, 
geene  andere  dan  eene  gewezene  vestinggracht  geweest  zijn. 

Uit  de  Bossche  Schepenregisters  blijkt  verder,  dat: 
1  September  1604  Mr.  David  Everswyn,  raedtsheere  deser  stadt 
(den  Bosch)  als  capiteyn,  Quiryn  van  Niel  en  Nicolaes  Laureynszn 
Donckers  als  Ueutenants,  mr.  Jan  van  Berckel  als  veendrich, 
Peeter  Hermans  int  Bijlken  en  Peter  Lamberts  als  sargenten, 


—     312     — 

Jan  Gysselen,  Hans  van  Gangel,  Jan  van  den  Gevel  Janszn 
en  Jan  Thomaszn  van  Turnhout  als  dekenen  der  gilde  off 
scutterye  van  St.  Joris,  genoempt  den  Jonge  Voetboge,  met 
gemeynen  eendrachtig  en  consente  ende  voorwethe  van  allen 
den  andere  hunne  medebroederen  der  gilde  oft  scutterye  voors., 
verleenden  eene  grondrente  uyt  huysingen,  doelen  ende  henne 
gronden,  boomgart,  grachten  ende  alle  henne  rechten  ende 
toebehoorten  van  dat  gilde,  gelegen  aan  den  Vughterdijk  tussen 
beyde  de  poorten  ruerens  aen  's  Heylichs  Cruyspoorte  aldaer, 
tussen  deselve  poorte  ende  de  vestmueren  deser  stadt  ex  uno 
ende  tussen  eenen  open  wech  1),  daer  men  doorgaat  van  der 
gemeyne  voorstraete  ter  stadswalle  waert. 

En  dat  21  April  1532  Eeg.  n°  141  f.  337  vso  Marcelis 
van  Maren,  coninck,  Goert  Symonszn,  hoechdeken,  Willem  van 
Os,  hooftman,  Bouwen  Henrickzn,  cremer,  Wouter  Dirckszn, 
Dirick  van  Mer,  dekenen,  Peter  Steenwech,  mr  Goyart  Wynnagel, 
Gerit  Goijartszn,  Jan  van  Doerne,  Robbert  Lambertszn,  snyder, 
Jan  Laureynszn,  tijmmerman,  als  scutters  van  den  gilden  van 
Sint  Jorijs  binnen  der  stat  van  S  hertog  enbosch,  genoempt  ge~ 
meynlic  de  Scutters  van  den  jongen  voetboge.soe  in  den  name 
van  hen  selven  ende  mede  inden  nameende  van  wegen  der  ge- 
meynre  gesellen  van  den  voors.  voetboge,  nu  wesende  ende  na- 
maels  comende,  hebben  geloeftop  verbij ntenisse  van  allen  den  goe- 
den der  giiden  van  St.  Joris  van  den  Jonge  Voetbogetoebehoerend, 
dat  sy  van  nu  voirtaen  ten  ewige  dagen  zullen  doen  celebreren 
alle  ja  er  op  Sint  Jorijsdach  in  de  kercken  van  St.  Jans  bijnnen 
der  voirs.  stat  een  singende  misse  in  discant,  achtervolgende 
der  begerten  van  Heylwigen,  dochter  Peter  Keymps,  die  de 
voirs.  misse  alsoe  uuyt  haeren  huyse,  gecelebreert  te  worden, 
gefundeert  hadde  ende  die  voirs.  Gilde  van  den  Jongen  Voetboge 
alsoe  gelijck  voirs.  staet  die  voirs.  misse  jaerlix  op  huere 
goeden  zal  doen  celebreren. 

Het  huis  dezer  Schutterij,  dat,  als  voorzegd,  deel  uit- 
maakte van  haren  bogaard,  schijnt  aan  haar  niet  tot  gildekamer 


1)    Dit  is  het  straatje,  thans  genaamd  Achter  den  Boogaard. 


—     313      — 

gediend  te  hebben,  daar  toch  uit  Prosp.  Cuypers  Documents 
pour  servir  a  Vhistoire  des  troubles  religieux  du  XVIe  Siècle 
p.  371  blijkt,  dat  zij  in  1567  hare  gildekamer  had  in  het  huis 
de  Engel  aan  de  Markt  te  den  Bosch,  terwijl,  zooals  wij 
hiervoren  reeds  zagen,  zij  die  na  1669  had  op  de  Vughter- 
binnenpoort  aldaar. 

Bij  het  leven  van  van  Heurn  werd  het  huis  of  gebouw 
dezer  Schutterij  door  haar  tot  een  logement  of  wijnhuis  ver- 
huurd, zooals  toen  ook  de  andere  Bossche  Schutterijen  met 
de  gebouwen  harer  bogaarden  deden. 

Tengevolge  van  het  Besluit  der  Staten  Generaal  van 
9  November  1787,  waarbij  zij  de  vier  Schutterijen  van  den 
Bosch  ontbonden  verklaarde,  hield  deze  Schutterij,  die  eene  daar- 
van was,  als  openbaar  lichaam  op  te  bestaan.  Zij  bleef  sedert 
dien  nog  een  tijdlang  als  eene  particuliere  vereeniging  voort- 
leven, wat  duurde  tot  dat  de  Fransche  Republikeinen,  toen 
hun  in  1794  den  Bosch  was  overgegeven,  een  deel  hunner 
troepen  legerden  in  den  bogaard  dezer  schutterij ;  die  soldaten 
hebben  toen  het  daartoe  behoorend  gebouw  zoodanig  vernield, 
dat  daarvan  bijna  niets  anders  dan  de  muren  overschoten. 
De  leden  dezer  Schutterij  besloten  daarom  haren  bogaard  aan 
de  stad  den  Bosch  te  verkoopen  en  de  schutterij  heeft  zich  daarop 
ontbonden,  zoodat  zij  van  toen  af  aan  geheel  ophield  te  bestaan. 
De  akte,  waarbij  zij  haren  bogaard  verkocht,  luidt  aldus:  De 
heer  Willem  Joseph  Spens,  bogaartmeeeter  van  de  geweeze 
Schutterye  den  jongen  Bogaard  alhier,  tot  hetgeen  navolgende 
gemagtigt  van  een  groot  aantal  leeden  van  de  voors.  geweese 
schutterye  by  qualificatie  door  dezelven  eigenhandig  onder- 
teekend, ter  secretarye  alhier  geregistreerd,  verkoopt  aan  de 
stad  den  Bosch  de  byna  geheel  geruïneerde  huizinge  den  jongen 
Schutsbogaard  met  de  aanhorende  erve,  staande  en  gelegen 
binnen  deeze  stad  op  den  Vugterdijk,  gequoteerd  Litt.  J.  n°  265, 
aan  de  eene  zyde  erve  dezer  stad  en  de  heer  J.  Vermeulen, 
aan  d 'andere  zyde  een  straatje,  strekkende  voor  van  de  straat 
achterwaards   tot   aan    de  stadswallen,  onder  voorwaarde,  dat 


—     314     — 

de  stad  zal  betalen  de  schulden  dezer  Schutterij;  13  Februari 
1799.  De  gemeente  den  Bosch  verkocht  daarop  8  April  1803 
dezen  voormaligen  Schuttersbogaard  aan  Frangois  Antony  Tret, 
wonende  te  Gorinchem,  bij  eene  akte,  waarin  o.a.  voorkomt: 
Gerard  Sterk,  politierentmeester  van  den  Bosch,  tot  dezen  verkoop 
behoorlijk  gemachtigd  door  hare  Municipaliteit,  verkoopt:  de 
grond  of  erve,  waarop  voorheen  den  Jongen  Schutsbogaard 
heeft  gestaan,  gelegen  binnen  deeze  stad  op  den  Vugterdijk, 
aan  de  eene  zijde  het  Blok  Barakken  en  een  gedeelte  van  de 
stadsweg,  aan  de  andere  zijde  het  straatje  naar  de  Wal, 
strekkende  voor  van  de  straat  achterwaarts  tot  de  stadswal; 
aan  den  kooper  werd  daarbij  de  verplichting  opgelegd  om  aan 
de  straat  te  bouwen  eene  capitale  huizinge,  ingevolge  het 
bestek  daarvan  zijnde,  voords  dat  de  roijing  van  den  voorgevel 
zich  zal  bepalen  in  eene  rechte  lijn  van  den  hoek  der  huizinge 
van  den  timmerman  Massing  tot  op  den  hoek  der  huizinge 
van  Gover t  van  Beurden,  enz 

Zoo  verdween  de  Schutterij  van  den  Jongen  Voetboog  1) 
met  haren  bogaard  voor  altijd.  In  de  verzamelingen  van  het 
Provinciaal  Genootschap  van  Kunsten  en  Wetenschappen  in 
Noordbrabant  bestaan  van  haar  nog  enkele  voorwerpen,  die  de 
herinnering  aan  haar  levendig  houden,  zooals  een  paar  schut- 
terspenningen ;  eene  zilveren  plaat,  behoord  hebbende  tot  eene 
patroontasch  harer  schutters,  waarop  het  wapen  dezer  schutterij 
en  hare  spreuk:  fortuna  fortes  adjavat. 


f.    Het  Sonneveld. 

Ging  men  van  gezegden  bogaard  naar  de  Vughterpoort 
dan  kwam  men  aan  zijne  rechterhand  langs  liet  huis  de  Twee 
gapers  (Vughterdijk  nos  41,  43  en  45),  dat  thans  nog  de  twee 
gapers  als  een  steenen  uithangteeken  heeft.  Wouter  van  den 
Endepoel,  houtkooper  te  den  Bosch,  als  man  van  Helena  van 
Hulst,    voor   Vs   en    Antoni  van  Hulst,  burger  van  den  Bosch, 

1)    Men  zie  over  haar  nog  van  Heurn  Historie  II  p.  102. 


—     315     — 

verkochten  1  December  1727  (Reg  n°  554  f.  106)  dit  huis,  dat 
toen  gezegd  werd  te  zijn:  huis  met  grutmolen,  stal  enz.,  ge- 
naamd de  Tivee  Gapers,  hun  aangekomen  van  hunnen  grootvader 
Peter  van  Hulst  en  diens  vrouw  Maria  van  den  Bosch,  hadclende 
genoemde  Peter  van  Hulst  het  21  Juni  1688  gekocht  van  Jan 
en  Pauwei  Cronenburg,  aan  Hendrik  van  Hulst,  graankooper  te 
den  Bosch,  die  daarop  27  September  1728  (Reg.  n°  554  f.  268  vso) 
4/ö  daarvan  verkocht  aan  zijnen  broeder  Antony  van  Hulst, 
woonachtig  te  den  Bosch,  die  daarin  reeds  Vs  had.  Elisabeth 
Hester  van  Adrichem,  weduwe  van  Jacob  Kien,  in  hare  hoeda- 
nigheid van  moeder-voogdes  over  hunne  beide  minderjarige  kin- 
deren verkocht  17  Juli  1805  dit  gebouw  aan  Anna  Maria  van 
Someren,  weduwe  van  Cornelis  Francis  de  Wijs  1),  wier  zonen 
Josephus  en  Antonius  de  Wijs  daarop  het  beroep  van  brander 
er  in  uitgeoefend  hebben ;  met  den  afval  dezer  branderij  maak- 
ten zij  vruchtbaar  hun  buiten  Eikenhorst  onder  Boxtel. 

Eene  beschrijving  van  de  poort,  die  aan  het  eind  van 
de  straat  de  Vughterdijk  stond,  gaf  ik  reeds  op  blz  27.  Oud- 
tijds liep  van  af  die  poort  tot  aan  Vught  een  weg,  die  zoo  laag 
was,  dat  die  elk  jaar  meermalen  onder  water  liep ;  de  gemeen- 
schap tusschen  dat  dorp  en  den  Bosch  werd  dan  onderhouden 
door  middel  van  een  veerschip ;  dit  duurde  totdat  cle  straatweg 
van  den  Bosch  naar  Best  in  1741  gemaakt  werd  2).  In  1827  is 
deze  straatweg  tot  aan  Vught,  evenals  die  van  den  Bosch  naar 
Hintham,  aanmerkelijk  opgehoogd. 

Bij  de  Vughterpoort  aan  de  overzijde  van  den  Vughter- 
poort  lag  een  plein,  dat  oudtijds  de  militaire gerechtsplaats  was; 
het  kreeg  den  naam  van  Sonneveld  naar  eenen  metselaarsbaas 
Gerarclus  van  Son,  omdat  deze  in  het  begin  der  19e  eeuw 
aan    de   N. zijde   van    dat   plein    huisjes    bouwde;    thans  heet 


i)  Voor  de  betaling  der  kooppenningen^  bleven  toen  voor  haar  borg 
Dr.  Franciscus  Gysbertus  Lightenvelt  en  Johannes  van  Someren,  mr. 
timmerman,  beiden  te  den  Bosch. 

2)  Men  zie  hierover  van  Heurn  Historie  IV  blz.  58  en  vlgd.  en 
blz.  161;  St.  liane  winkel  Gesch.  en  Aardr.  Beschr.  der  stad  en  Meierij 
van  den  Bosch  blz.  237  en  239. 


—     316     — 

alleen  de  straat,  waaraan  die  huisjes  staan,  het  Sonneveld, 
terwijl  het  overige  van  dat  plein  met  het  daaraan  na  de  ont- 
manteling der  vesting  den  Bosch  aan  geplempt  terrein  heet  het 
Wilhelminapark.  Over  de  executies  der  militairen,  die  op  dit 
plein  plaats  hadden,  heb  ik  niets  kunnen  vinden. 

g.    De  St  Corneliskapel  on  het  Heymsgasthuis. 

Ging  men  in  de  16e  eeuw  van  laatstbedoeld  plein  over 
den  Vughterdijk  marktwaarts  dan  kreeg  men  eerst  aan  zijne 
rechterhand  de  St.  Corneliskapel.  Zij  stond  op  een  terrein,  ge- 
legen tusschen  het  straatje,  genaamd  Achter  het  Fortuintje  en 
het  straatje,  dat  eertijds  het  Galgestraatje  heette,  doch  thans 
naar  laatstgenoemden  metselaarsbaas  de  van  Son's  steeg  ge- 
naamd is. 

Deze  kapel  was  eene  der  kapellen  van  den  Bosch,  waarin 
de  Hervormde  godsdienst  het  eerst  geregeld  werd  uitgeoefend. 
Zooals  toch  blijkt,  o.  a.  uit  de  bijdrage  van  Dr.  W.  Meindersma 
in  het  Ned.  Archief  voor  Kerkgeschiedenis  VII  blz  385  en  vlgd., 
werd,  toen  de  reformatorische  beweging  te  den  Bosch  krachtig 
was  geworden,  van  af  22  Augustus  1566  door  Hervormde 
predikanten  tweemaal  per  week  gepreekt  zoowel  in  deze  kapel, 
als  in  de  St.  Jacob-,  St.  Peter  en  Paulus  en  St.  Annakapel  en 
werden  zelfs  in  begin  December  van  dat  jaar  deze  kapellen  aan 
het  Hervormd  Consistorie  van  den  Bosch  door  de  twee  afge- 
vaardigden van  de  Landvoogdes  der  Nederlanden  tot  uitoefening 
van  den  Hervormden  godsdienst  afgestaan.  De  Bossche  Protes- 
tanten zullen  daarmede  zijn  blijven  voortgaan  zoowel  in  de 
St.  Cornelis  als  in  de  andere  zooeven  genoemde  kapellen  totdat 
wegens  het  vertrek  van  Anton}^  van  Bombergen  uit  den  Bosch, 
dat  11  April  1567  plaats  had,  zeer  vele  Hervormden  die  stad 
verlieten  1).  Blijkens  de  namen  van  diegenen  hunner,  die  in 
1568  door  Alva  werden  ingedaagd  om  voor  hem  of  zijne  ge- 
machtigden te  verschijnen  ten  einde  zich  te  verantwoorden  over 


1)    Dr.  Meindersma  t.  a.  p.  blz.  390. 


—     317     — 

hun  doen  en  laten  aldaar,  welke  namen  te  vinden  zijn  in  van 
Heurn  Historie  II  p.  49,  behoorden  destijds  de  meeste  Hervorm- 
den van  den  Bosch  tot  den  geringen  stand. 

Van  de  Hervormden,  die  toen  aldaar  waren  achtergebleven, 
werden  eenigen  in  1568  op  de  Markt  opgehangen  1).  De  reforma- 
torische bewreging  scheen  daarop  in  den  Bosch  uitgebluscht;  toch 
gloeide  er  nog  vuur  onder  de  asch,  zoo  schreef  Dr  Meindersma 
t.  a.  p.  en  in  latere  dagen  laaide  de  vlam  weer  op.  Dat  bleek  in 
1578  toen  de  geloof s vrede,  die  door  den  landvoogd  don  Jan 
van  Oostenrijk  was  voorgesteld,  door  de  Eegeering  van  de  stad 
aangenomen  en  door  hare  vier  Schutterijen  alsmede  door  haren 
Prinsgezinden  gouverneur  Jor  Jan  van  Hornes,  baanderheer  van 
Boxtel,  beëedigd  was ;  immers  alstoen  bleek,  dat  er  in  den  Bosch 
nog  zoovele  Hervormingsgezinden  waren,  althans  aldaar  terug- 
gekeerd waren,  dat  men  er  toe  overging  om  hun  ter  uitoefening 
van  hunnen  godsdienst  wederom  af  te  staan  de  St.  Cornelis-, 
St.  Jacob-,  St.  Peter  en  Paulus  en  St.  Annakapel,  met  bevoegd- 
heid daarin  hunne  dooden  te  begraven. 

Slechts  een  jaar  lang  bleven  de  Bossche  Hervormden  in 
dat  hernieuwd  bezit  dezer  kapellen,  wrant  nadat  de  Regeering 
van  den  Bosch  in  1579  tot  den  Keulschen  vrede  was  toege- 
treden en  zich  met  Parma  had  verzoend,  verlieten  bijna  alle 
Bossche  Protestanten  deze  stad  en  werden  bedoelde  kapellen 
aan  de  Katholieken  teruggegeven. 

Slechts  van  enkele  Hervormden  vindt  men  dan  ook  ver- 
meld, dat  zij  toen  nog  in  den  Bosch  bleven;  o.a.  was  dit  het 
geval  met  eene  Neesken  de  Greef,  die  in  1582  te  den  Bosch 
overleed  zonder  zich,  ondanks  de  bemoeienissen  van  den  Plebaan 
der  St.  Janskerk,  met  de  Katholieke  Kerk  te  hebben  willen 
verzoenen.  Haar  lijk  is  blijkens  van  Heurn  Beschrijving  op 
last  van  den  Hoog-  en  laagschout  onder  door  den  dorpel  van 
de  deur  van  haar  sterfhuis,  dien  men  daartoe  ondergraven  had, 
waarschijnlijk    om   niet  te  schenden  het    privilegie,   dat  men 


1)    Van   Heurn  Historie  IT  p.  48. 


—     318     — 

eens  anders  woning  niet  tegen  zijnen  wil  mocht  binnentreden, 
weggehaald  en  op  eene  horde  naar  de  Markt  gesleept,  alwaar  het 
onder  de  plaats  van  den  galg,  alzoo  voor  het  Stadhuis,  begraven 
werd;  nadat  den  Bosch  in  1629  aan  de  Staatschen  was  over- 
gegeven is  haar  lijk  door  de  Hervormden  opgegraven  en  in  eene 
kist,  in  de  tegenwoordigheid  van  den  Krijgsraad,  den  Hervormden 
Kerkraad  en  eenige  Protestanten  in  het  Hoogkoor  der  St  Jans- 
kerk ter  aarde  besteld. 

Na  het  sluiten  van  het  Twaalfjarig  bestand  schijnen  er 
weder  Hervormden  in  den  Bosch  gekomen  te  zijn,  zooals  blijkt 
uit  van  Heurn  Historie  II,  p.  320  doch  niet  lang  zullen  de 
meesten  hunner  er  gebleven  zijn,  omdat,  zooals  wij  biervoren 
op  blz.  105  reeds  zagen,  bij  de  reductie  van  den  Bosch  in  1629 
in  die  stad  maar  enkele  Hervormden  waren. 

De  St.  Cornelis  kapel  moet  nog  al  groot  geweest  zijn, 
daar  er  toch  drie  altaren  in  waren,  n.1.  dat  van  St.  Cornelis, 
dat  van  O.  L.  Vrouw  en  dat  van  het  H.  Kruis.  Gedurende 
het  beleg  van  den  Bosch  in  1601  werd  deze  kapel  zoozeer 
door  het  bombardement  der  Staatschen  gehavend,  dat  het  niet 
mogelijk  was  de  daaraan  toegebrachte  schade  te  begrooten; 
kort  daarna  moet  zij  evenwel  hersteld  zijn,  want  den  30  October 
1626  begaf  de  nieuw  benoemde  bisschop  van  den  Bosch,  Michael 
Ophovius  met  den  Heer  van  Rambicourt,  plaatsvervangend  en 
gouverneur  van  den  Bosch,  den  Hoogschout  en  de  Eegeering  van 
die  stad  zich  daarheen  om  er  zich  in  tegenwoordigheid  van  de 
geheele  geestelijkheid  van  die  stad  als  Bisschop  te  doen  kleeden 
en  van  daar  in  processie  naar  de  St.  Janskerk  te  gaan. 

Bij  het  beleg  van  de  stad  in  1629  werd  deze  kapel  nog 
heviger  dan  te  voren  door  de  Staatschen  beschoten,  zoodat 
het  nu  niet  meer  mogelijk  was  ze  nog  te  herstellen;  de  Regeering 
van  die  stad  besloot  daarom  in  1664  de  ruïne  dezer  kapel  voor 
afbraak  en  haar  erf  voor  bouwgrond  te  verkoopen,  gelijk  zij 
dan    ook   op    9   Mei   van   dat  jaar  deed  1).  Koopers  daarvan 


1)    Schepenreg.  van  den  Bosch  no  444  fol.  334  en  vlgd. 


—     319     — 

werden  toen  voor  een  gedeelte  Pieter  Cornelisse  van  der  Starren 
en  voor  het  ander  Johannes  van  Grimbergen,  die  daarop  de 
overblijfselen  van  de  kapel  sloopten.  Laatstgenoemde  hunner 
bouwde  op  het  door  hem  gekocht  deel  van  het  erf  der  kapel 
het  huis  de  Moriaan,  dat  Johanna  de  Willefinck,  de  weduwe 
van  zijn  zoon  mr  Willem  van  Grimbergen,  raad  en  rentmeester 
van  den  Bosch,  27  Sept.  1695  verkocht  aan  den  luitenant 
Francoys  Jourdaen  bij  een  e  akte  (Reg.  n°  509  p.  318),  waarin 
het  beschreven  werd  als  volgt:  „eene  welgelege  huyssinge, 
genaemt  de  Moriaen,  gestaen  encle  gelegen  binnen  clese  stadt 
op  de  Vuchterendijck  ende  van  nieuws  door  Sr  Johannes  van 
Grimbergen,  vader  van  de  voors.  heere  Willem  van  Grimbergen, 
getimmert  op  de  erve  van  Sinte  Comelis  capelle  1),  staende  de 
voors.  huyssinge  de  Moriaen  neffens  de  huyssinge  de  Brabantsche 
Nachtegael  ex  ano  ende  neffens  huys  ende  erve  genoemt  de 
Bontte  huyt,  een  ganseken  tusschen  beyde  liggende,  ex  alio, 
streckencle  van  de  voors.  gemeyne  straet  tot  op  de  niuer  van 
den  hoff  van  voors.  vercopersse."  Die  hof  zal  waarschijnlijk 
geweest  zijn  de  tuin  van  genoemd  huis  de  Brabantsche  Nach- 
tegaal, dat  voornoemde  Johanna  de  Willefinck  27  Sept.  1695 
ook  verkocht  en  waarvan  toen  werd  gezegd,  dat  Johannes 
van  Grimbergen  het  eveneens  had  getimmerd  op  d'erve  van 
St.  Comelis  capelle,  even  als  het  daarnaast  staand  huis  der 
Weel.  Pieter  Corneliszoon  van  der  Starren  ook  op  dat  erf  was 
gebouwd. 

Achter  de  St.  Corneliskapel  stond  een  tijd  lang  het 
Heyms  oude  mannen  gasthuis,  zooals  blijkt  uit  eene  Bossche 
Schepenakte  van  April  1532  (Reg.  n°  140  f.  144),  waarbij 
Arnd  Heym  Janszn  als  provisor  en  rector  van  het  St.  Coraelis- 
gasthuis,  staande  achter  de  St.  Corneliskapel  aan  den  Vughterdijk. 
een  huis  met  erf  en  plaats,  staande  in  de  Windmolenbergstraat 
te    den   Bosch   tusschen   het    erf    der  St.  Jacobskapel  ex  uno 


1)  Over  hetgeen  J.  en  A.  Mosmans  in  hun  werk  Oude  Namen  van 
huizen  en  straten  te  den  Bosch  over  de  standplaats  dezer  kapel  tegen 
mijne  bewering    aanvoeren,  zie  men  hun  supplement  op  dat  werk  p.  IV. 


—     3*20     — 

en  dat  van  Jan  Stempels  ex  alio  en  zich  achterwaarts  uitstrek- 
kende   tot    aan  het  erf  van  Elisabeth  Tielmans,  verkocht  aan 
Lambert  Wouters  Scosterszn.    Bij  het  beleg  van  den  Bosch  in 
1629  werd  het  gebouw  van  dit  gasthuis  stuk  geschoten,  waarom 
het   is    overgebracht    in  een  gebouw  tegenover  de  voormalige 
St.   Peters   of    strooienkerk   te   Vught,  dat  thans  nog  bestaat. 
Jor  Henrick  Arndszn  Heym,  als  „patroon  ende  gifter  van  seker 
mannengasthuys,    genoempt  Heymsgasthuys,"   heeft  daarop  28 
Mei  1632  (Reg.  n°  371  f.  520)  aan  Peter  Anthoniszn  vanden 
Wiel  en  Gijsbert  Herincx,  raad  van  den  Bosch,  verkocht,  „de 
hoffstadt,   erve  ende  hoff,  daerop  't  voors.  gasthuys  plachte  te 
staen,  gelegen  achter  de  St.  Corneliskapel ;"  die  panden  zijn  ver- 
volgens bij  eene  Bossche  Schepenakte  van  16  April  1662  (Reg. 
n°  442  f.  338),  door  Henrick  Zierneels  als  vader  over  de  onmon- 
dige  kinderen,    door    hem   verwekt   bij  zijne  vrouw  Christina, 
dochter  van  Willem  Herincx;  door  den  curator  over  het  aandeel 
van    Corstiaan  Herincx  in  de   nalatenschap   van  voornoemden 
Gijsbert  Herincx;  door   Catharina  en  Antonetta,  kinderen  van 
wijlen  Anthonis  Herincx;  door  Henrick  door  Jacobszn  van  Weert 
als   man   van    Hesther,  dochter  van  laatstgenoemden  Anthonis 
Herincx;  door  mr  Peter  van  Eyl,  med.  doctor,  als  weduwnaar 
van   Adriana,    dochter  van  Anthonis  Herincx  meergenoemd  en 
erfgenaam  van  zijnen  zoon  Johannes  Herincx,  dien  hij  van  haar 
had;  door  Johan  Herincx,  koopman  te  Parijs  en  door  Willem 
Seberts  1)  als  erfgenaam  van  Henrica  Seberts,  de  erfgename  van 
meergenoemden   Gijsbert  Herincx,  voor  de  helft  verkocht  aan 
Huybert  van  Boxtel;  zij  werden  toen  omschreven  als:  seeckere 
hoffstadt,  erve  ende  hoff,  daerop  plach  te  staen  seecker  mannen- 
gasthuys, genoemt  Heymsgasthuys,  gelegen  op  den  V  lichter  en- 
dijck  achter  de  Capelle,  genoemt  St.  Cornelis  Capelle,  streckende 
van  de    gemetste   buytenste  steenen  pïlaeren  der  voers.  capelle 
toe  op  den  waeterstroem  daerachter  vlietende.  De  andere  helft 
werd   door   Peter   Anthoniszn    den    1   Mei  1662  verkocht  aan 
Marten  Paulszn    Smeesters. 

1)    Zijn  eigenlijke  naam  zal  Zyberts  geweest  zijn. 


—     321     — 

h.    De  Suikeraffinaderij. 

Nos.   40,   38,   36,   34,   32   en   30. 

Ging  men  langs  de  Oostzijde  van  den  Vughterdijk  markt- 
waarts  dan  kreeg  men  aan  zijne  rechterhand  het  huis  de  Ver- 
gulde Klok,  thans  genummerd  76,  waarachter  zich  een  steegje 
bevond,  dat  geheeten  werd  Achter  de  vergulde  Klok]  daarin 
stonden  zeven  kamers  of  huisjes,  welke  de  echtelieden  Jan  van 
den  Wiel  en  Barbara  de  Cock,  die  toen  ook  eigenaars  waren 
van  het  huis  de  Vergulde  Klok,  in  1547  bij  hun  testament 
bestemden  tot  een  gasthuis  voor  zeven  oude  vrouwen.  Dit 
gasthuis  is  in  1756  met  voorschreven  huis,  dat  daaraan  door 
genoemde  echtelieden  vermaakt  was,  voor  schuld  verkocht, 
waarna  het  ophield  te  bestaan.  (R.  A.  van  Zuylen  Inventaris 
der  archieven  van  den  Bosch  n°.  1014). 

Een  eindweegs  in  dezelfde  richting  verder  gaande  kreeg 
men  aan  zijne  rechterhand  vier  naast  elkander  staande  huizen, 
genaamd  de  Druif  of  het  Land  van  Belofte,  In  Antwerpen 
of  het  Gekroond  Bamshoofd,  het  Schaapshoofd  en  de  Klokhen. 

Het  eerstgenoemde  van  die  huizen  werd  20  October  1705 
(Reg.  n°  519  f.  280  vso),  als  wanneer  het  werd  gezegd  te  zijn: 
„eene  schoone,  bequame  huysinge,  erve,  hof,  loyerye  en  aghter- 
huys",  staande  tusschen  dat  van  Rogier  van  Boxmeer  1)  ex 
uno  en  het  huis  het  Bamshoofd  ex  alio,  door  Johan  Baptist 
Huygermans  verkocht  aan  Hendrik  de  Lepo,  notaris  en  praktizijn 
te  den  Bosch. 

Het  daarop  volgend  huis  werd  4  April  1701  (Reg. 
n°  514  f.  68),  —  toen  het  nog  heette  In  Antwerpen  en  gezegd 
werd  te  zijn :  huis,  erf  en  tuin,  staande  tusschen  het  huis, 
dat  eertijds  was  van  Jenneken  van  Vessem  en  dat  van  Helena 
van  Vucht  weduwe  van  Nicolaas  van  Gestel,  genaamd  het 
Schaapshoofd,  —  door  Johan  Paters,  weduwnaar  van  Catharina 


1)    Deze  had  zijn  huis,  dat  de  Bril  heette,  29  Nov.  1679  bij  gerech- 
telijke uitwinning  gekocht.  (lieg.  n°  475  f.  24). 

21 


—     322     — 


van  Kaldekerken,  in  diens  hoedanigheid  van  vader  en  voogd 
over  zijne  5  minderjarige  kinderen,  geboren  uit  zijn  huwelijk 
met  haar,  (die  het  geërfd  had  van  haren  vader,  welke  het 
5  November  1661  gekocht  had  van  Abraham  Huybertszn  van 
den  Henxtheuvel),  verkocht  aan  denzelfden  de  Lepo. 

Ten  diens  laste  werden  de  beide  zooeven  genoemde 
huizen,  thans  genummerd  40,  38  en  36,  den  2  Mei  1739,  (Reg. 
n°  559  f.  297  en  298),  — als  wanneer  het  huis  In  Antwerpen, 
toen  genaamd  het  Gekroond  Ramshoofd,  was  eene  aanzienlijke 
bierbrouwerij,  die  alstoen  aldus  omschreven  werd  :  „eene  hechte, 
wel  ter  nering  staande  huizing,  bestaande  uit  een  groot  voor- 
huis, voor-  en  achterkamers,  met  eene  extra  schoone  nieuwe 
brouwerij,  twee  bierhuizen,  een  royalen  tuin  van  twee  erven 
met  een  zomerhuisje  ten  einde  daarvan  aan  de  Dieze,  staande 
tusschen  het  huis  van  Anthonij  van  Hulst  ex  uno  en  het  huis, 
genaamd  het  Land  van  belofte  ex  alio,  strekkende  van  achter 
dit  laatste  huis  tot  aan  de  Dieze,  —  voor  schuld  verkocht  aan 
Adriana  Tarremans  weduwe  yan  Seger  Crayvanger,  woonachtig 
te  Rotterdam. 

Het  daarop  volgend  huis  het  Schaapshoofd,  thans  ge- 
nummerd 34  en  32,  werd  in  1629  (Reg.  n°.  365  f.  348)  ver- 
kocht aan  Jan  van  Vucht.  Diens  dochter  Heylken  van  Vucht 
weduwe  van  Nicolaas  van  Vechel  verkocht  18  Januari  1700 
(Reg.  n°  513  f.  123)  de  helft  in  dit  huis  aan  Willem  van 
Hulst,  koopman  te  den  Bosch,  die  toen  reeds  eigenaar  was  van 
de  wederhelft  daarvan  doordien  deze  ze  3  November  1698 
(Reg.  n°  511  f.  221)  gekocht  had  van  Jan  van  Cronenburg 
als  man  van  Elisabeth  Venix  c.s.  (welke  die  wederhelft  geërfd 
hadden  van  Nicolaas  van  Vechel  en  diens  echtgenoote  Heylken 
van  Vucht  voornoemd,  haddende  gezegde  Nicolaas  van  Vechel, 
welke  als  man  van  Heylken  van  Vucht  reeds  eigenaar  was 
van  de  helft  in  dit  huis,  de  wederhelft  daarvan  2  December 
1671  (Reg.  n°  471  f.  70)  gekocht  van  zijnen  zwager  Anthony 
Janszn  van  Vucht  weduwnaar  van  Margriet,  dochter  van  Huybert 
van  Heesch,  als  lasthebber  hunner  dochter  Adriaantje). 


—      323     — 

Genoemde  Willem  van  Hulst  kocht  7  Februari  1707  (Reg. 
n°  485  f.  203  vso)  van  Jacobus  van  Welhuysen  bij  dit  huis  nog 
een  ledig  erf,  gelegen  achter  het  huis  de  Klokken,  begrensd 
ex  uno  door  het  erf  van  zijn  huis  het  Schaapshoofd,  ex  alio 
door  eenen  gang,  loopencle  naar  cle  bleek  van  den  heer  van 
's  Gravesande,  welk  ledig  erf  door  zijnen  vader  Johan  van 
Welhuysen  27  Januari  1693  gekocht  was  van  Laureyns  Vercamp, 
in  diens  hoedanigheid  van  voogd  over  diens  kinderen. 

Hierop  volgde  marktwaarts  het  huis,  genaamd  de  Klokken 
(thans  genummerd  30),  welk  huis  8  Februari  1670  (Reg.  n°  470 
f.  129),  —  als  wanneer  het  gezegd  werd  te  zijn :  huis  met  erf,  tuin, 
plaats,    waarop    een    achterhuis  had  gestaan  en  het  recht  van 
gebruik  van  eenen  gang  1),  loopende  langs  dat  huis  tot  aan  de 
Dieze,  staande  het  tusschen  het  huis  van  Gerard  Jacobszn  van 
Rundt  2)   ex  uno  en  seker  hitys,  kof  ende  poortje,  toecomende 
aan   de  erffgenaemen  van  Juffr.  Judith  van  Bierbeeck,  eenen 
ganclc    tusschen    byde   liggende,    ex  alio  ende  streckende  voor 
van  de  straet  tot  liet  poortken  aldaer  by  den  bleyckvelt  niette 
keymuere  tusscken  dese  erffenisse  ende  het  bleyckvelt  staende, 
—  door  Catharina  Nieulaet  weduwe  van  Balthasar  van  Druenen 
en   Johan  Maes  als  man  van  Theodora  van  Gestel  Willemsdr, 
bij  gerechtelijke  uitwinning  verkocht  werd  aan  Gerrit  Vercamp 
Gerritszn.  Laureyns  Vercamp,  chirurgijn  te  den  Bosch,  als  vader 
en    voogd   over   zijne   drie    minderjarige   kinderen,    door  hem 
verwekt   bij    Wilhelmina   van   Beuchem,  voor    V4;    Mechelina, 
Wilhelmina,  Allegonda,  Paulina,  Anthony  en  Gerardus,  kinderen 
van  Anthony  van  Walschuth  en  Micolaeske  Vercamp,  ook  voor 
%U ;  Rogier  van  Zuylen  als  vader  en  voogd  over  Catharina  van 
Zuylen,    door  hem  verwekt  bij  Maria  Vercamp,  eveneens  voor 
V4  en  Johan  Spinnen wyl  te  Haarlem  als  gehuwd  met  Christin a 
van    der   Haegen   weduwe    van    genoemden    Gerrit   Gerritszn 


1)  Men    zie    over   dien    gang    akte  van  28  April  1599  in  Reg.  n 
262  f.  387vso. 

2)  Dit   huis   was  het  huis,  genaamd  het  Schaapshoofd.  Zie  akten 
Re<?.  no  306  f.  103vso  en  id.  n0  424  f.  269. 


—     324     — 

Vercamp,  voor  het  overige  V*,  allen  als  erfgenamen  van  laatstge- 
noemden Yercamp,  (wiens  zoon  was  gezegde  Laureyns  Vercamp), 
verkochten  22  Januari  1693  het  huis  de  Klokken,  dat  toen 
gezegd  werd  te  staan  tusschen  dat  van  Juffr.  van  Vechel  ex 
iino  en  dat  van  van  Heek  ex  allo  en  zich  achterwaarts  uit  te 
strekken  tot  aan  het  poortje  bij  het  bleekveld,  aan  Jan  van 
Welhuysen.  Jau  Henrixzn  Turne  als  man  van  Catharina  van 
Welhuysen,  c.  s.  verkochten  in  1719  (Reg.  n<>  539  f.  110  vso) 
dit  huis,  dat  nu  gezegd  werd  te  staan  tusschen  dat  van  Sr  van 
Hulst  ex  uno  en  dat  van  Leonard  van  Heek  ex  alio  en  zich 
achterwaarts  uit  te  strekken  tot  aan  het  erf  van  gezegden  van 
Hulst,  weder  aan  den  broodbakker  Henrick  van  Nimwegen. 

Johan  van  Hans  wijk,  die  in  den  Bosch  24  Januari  1710 
gedoopt  was  als  zoon  van  Willem  van  Hanswyk  en  Cecilia 
van  Wynbergen  1),  kocht  successievelijk  de  huizen  de  Klokken 
en  ket  Sckaapskoofd.  Den  18  April  1754  (Reg.  n°575  f.  307  v°) 
had  hij  reeds  van  de  curators  over  de  verlaten  boedels  van 
Rogier  Bakkers,  Adriana  Tarremans  weduwe  van  Seger  Cray- 
vanger  en  Anna  Maria  Tarremans  weduwe  van  Jean  Francois 
Gast,  welke  blijkbaar  met  elkander  tot  het  drijven  eener 
suikerraffinaderij  in  compagnieschap  hadden  gehandeld  en  tot  dat 
bedrijf  de  beide  na  te  melden  huizen  zullen  hebben  ingericht,  — 
gekocht  cle  huizen  ket  Land  van  Belofte  en  ket  Gekroonde 
Ramslioofd,  die  nu  gezegd  werden  te  zijn:  „een  hegte,  sterke, 
doortimmerde  en  wel  geconditioneerde  zuykerraffinaderye  van 
drie  pannen,  mitsgaders  moderne  huysinge,  pakhuysen,  solders, 
agterhuysinge,  thuyn  en  thuynhuys,  uitkomende  aan  de  rieviere 
de  Dieze,  gestaan  op  den  Vugterendijk,  zijnde  de  twee  huysingen, 
op  welkers  erve  de  rafinaderye  is  getimmert  en  opgerigt,  het 
eene  genaamt  ket  Gekroonde  Bamskoofd  en  het  andere  liet 
Land  van  Belofte,  aan  de  weduwe  Craeyvanger  aangekomen  in 
twee  distincte  schepenbrieven  van  2  Mei  1739. 


1)  Hun  andere  zoon  Anthony  van  Hanswyk  werd  aldaar  12  Januari 
1707  gedoopt  en  huwde  in  1736  met  PetronellaRagay  weduwe  van  Godfried 
Fettmenger. 


—     325     — 

Van  Johan  van  Hanswij k  voornoemd  erfde  gezegde  vier 
huizen  zijne  weduwe  Johanna  Maria  Catharina  van  Hyssel  1) 
en  van  haar  hun  beider  kinderen :  a  inr  Antonie  van  Hanswyk, 
hoogschout  der  Stad  en  Meierij  van  den  Bosch,  die  15  Maart 
1751  huwde  met  Catharina  Goverdina  Bles,  geboren  en  wo- 
nende te  Tilburg  2);  b  Wilhelmina  van  Hanswyk,  die  in  1758 
huwde  met  mr  Stephanus  Rosendaal  Jacob  Frederikszoon,  ge- 
boren te  Rotterdam ;  c  mr  Johannes  Wilhelmus  van  Hanswyk  3), 
allen  wonende  te  den  Bosch;  d  mr  Nicolaas  Johannes  van 
Hanswyk,  wonende  te  Amsterdam;  e  Wilhelmus  Petrus  van 
Hanswyk,  wonende  te  Rotterdam;  f  Johanna  Margaretha  van 
Hanswyk,  voor  welke  bij  plaatsvervulling  optraden  de  vier 
minderjarige  kinderen,  geboren  uit  haar  huwelijk  met  Jan 
Dirk  van  Heemskerk ;  dezen  verkochten  bedoelde  vier  huizen  met 
erven  24  Augustus  1796  aan  Catharina  van  den  Heuvel  4), 
huisvrouw  van  Adrianus  Franciscus  Mulders,  bierbrouwer  en 
later  ook  nog  wethouder  te  den  Bosch;  zij  werden  toen  om- 
schreven als  volgt:  a  eene  huyzinge,  koetshuis  en  stallinge  op 
den  Vugterdijk,  ex  uno  de  navolgende  huizinge,  de  suikerrafi- 
naderye,  ex  alio  een  straatje,  strekkende  van  gezegde  straat 
tot  aan  de  suikerrafinaderye ;  b  eene  huizinge  en  suikerrafina- 
derye  met  de  pakhuizinge  en  gereedschappen,  ex  uno  voormelde 
huizinge,  ex  alio  de  huizinge  den  Bril  5);  c  tuin,  tuinkamer 
en  koepel  agter  de  rafinaderye,  ex  uno  na  te  melden  bleek 
en  ex  alio,  strekkende  van  de  rafinaderye  tot  aan  de  Dieze 
en  hebbende  uitgang  door  voormeld  straatje;  d  eene  lindebleek, 
bestaande  in  binnen-  en  buitenbleek  met  de  bleekerswoning 
en   door  het   straatje   uitkomende  op  den  Vugterdijk,  ex  uno 

1)  Hij  was  met  haar  gehuwd  in  1739. 

2)  Taxandria  XVII  p.' 220. 

3)  Hij  huwde  in  1773  met  Debora  Bouwens,  woonachtig  op  het 
Kasteel  Durendaal  onder  Oisterwijk. 

4)  Zij  was  de  dochter  van  Nicolaas  van  den  Heuvel  en  Geertrui 
Gast,  de  dochter  van  Francois  en  Maria  Bos. 

5)  De  naam  van  dit  huis  was  oudtijds  In  den  Roymeulen,  later 
de  Vergulde  bril.  nog  later  de  Gekroonde  bril ;  het  stond  Vughtwaarts 
naast  het  huis  de  Galden  bierton,  dat  weder  stond  naast  het  huis  In  de 
drie  zwanen. 


—      326    — 

Constant   Mourick  1),   ex  allo  voormelde  tuin  en  achterwaarts 
zich  uitstrekkende  met  een  brug  over  de  waterstroom. 

i.    De  Loeffen  poort. 

Nos  26  en  28. 

Het  volgend  huis  was  de  Loeffen  poort ;  het  heeft  waar- 
schijnlijk reeds  vóór  het  jaar  1500  toebehoord  aan  de  familie  Loeff, 
want  blijkens  eene  Schepenakte,  staande  in  Reg.  n°  137  f.  183  vso, 
kocht  in  1530  Henrick  Loeff  Janszn  een  stuk  land,  geheeten 
Liefland,  gelegen  achter  de  Oostelijke  zijde  van  den  Vughterdijk 
over  de  Dieze  infra  den  nieuwen  vestingmuur  der  stad  tusschen 
zijn  erf  ex  uno  en  dat  van  Henrick  die  Lepper  ex  alio,  (welk  land 
in  eene  akte  van  1548  (Reg.  n°  176  f.  263)  gezegd  werd  hem 
toe  te  behooren  en  te  zijn  gelegen  tusschen  den  Vughterdijk  en 
den  wal,  de  Dieze  tusschen  door  loopende,  infra  novum  murum 
prope  turrem)  en  blijkens  eene  Schepenakte  van  16  April  1539 
(Reg.  n°  153  f.  308  vso)  verkocht  Bartholomeus,  de  zoon  van 
genoemden  Henrick  Loeff,  aan  Arnolda  weduwe  van  Willem 
van  den  Henxtheuvel  een  recht  van  weg,  behoorende  tot  het 
erf,  genaamd  Liefland,  gelegen  achter  de  Oostzijde  van  den 
Vughterdijk  over  de  Dieze  infra  den  nieuwen  vestingmuur 
binnen  het  erf  van  genoemden  Henrick  Loeff,  welke  weg  liep 
van  het  erf  Liefland  over  de  Dieze  door  eene  steeg,  die  aan 
die  rivier  aanving,  naar  den  Vughterdijk  en  welke  door  meerge- 
noemden Henrick  Loeff  verkregen  was  van  Petrus  van  Wijck, 
den  zoon  van  Petrus,  den  zoon  van  Petrus  Stevenszn.  Uit  clie 
akten  blijkt  toch  duidelijk  in  verband  met  hetgeen  verder  over 
gezegde  steeg  en  gang  zal  worden  medegedeeld,  dat  de  dikwerf 
genoemde  Henrick  Loef  reeds  in  1530  eigenaar  was  van  het 
genaamd  de  Loeffen  poort. 

De  genealogie  dezer  familie  Loeff,  die  in  lateren  tijd 
genoemd  werd  Loeff  van  der  Sloot  en  hetzelfde  wapen  2)  voerde 


1)  Deze  was  toen  eigenaar  van  het  huis  het  Duifke. 

2)  Dit    wapen   bestond  uit  een  gekanteelden  en  tegengekanteelden 
schuinbalk. 


—      327      — 

als  de  familie  van  der  Sloot,  welke  in  de  14e  en  15e  eeuw  te 
Tuyl  en  te  Buren  woonde,  vangt,  voor  zooverre  ik '  die  uit  de 
Bossche  Schepenregisters  heb  kunnen  opmaken,  aan  met  eenen 
Dierck  Loeff,  daarin  ook  wel  Theodoricus  Lufo  geheeten.  Hij 
had  eenen  zoon  Jan  Loeff,  die  in  eersten  echt  huwde  met 
Beatrix,  dochter  van  Henrick  de  Potte,  welke  hem  schonk  een 
zoon  Henrick  Loeff,  die  was  de  Henrick  Loeff  Senior  hiervoren 
op  blz.  144  reeds  vermeld;  ook  had  hij  nog  een  zoon  Henrick 
Loeff  junior. 

Deze  laatste  was  in  1535  schepen  van  den  Bosch  en 
zegelde  als  zoodanig  met  het  wapen  der  familie  van  der  Sloot  1) ; 
hij  huwde  met  Christyne  Boyen  Laureynsdochter,  die  hem  o.  a. 
schonk  een  zoon  Bartholomeus  Loeff,  president-schepen  van 
den  Bosch,  zooeven  ook  reeds  genoemd.  Blijkens  eene  Bossche 
Schepenakte  van  1574  (Reg.  n°  225  f.  21)  was  hij  eigenaar 
van  het  huis  de  Loeff  en  poort;  zijne  vrouw  was  in  1539 
(Reg.  n°  153  f.  381)  Ermgard,  dochter  van  mr  Goijart  van  der 
Bruggen  genaamd  van  Eyck  en  Jutta  2),  dochter  van  Otto 
Jacobszn.  Hun  eenig  kind  was  mr.  Godevaert  Loeff  van  der 
Sloot,  ook  president-schepen  van  den  Bosch,  gestorven  aldaar 
14  Mei  1604;  hij  huwde  met  Josina  Pynappel3),  dochter  van 
Goossen  Janszn,  raad  van  den  Bosch  en  stadhouder  van  den 
Hoogschout  aldaar  en  Oda  van  Os,  dochter  van  mr.  Peter  van 
Os,  secretaris  van  die  stad.  Hunne  kinderen  waren: 

a.  Johan  Loeff  van  der  Sloot,  in  1623  reeds  dood, 
huwde  met  Dirckje,  dochter  van  mr  Cornelis  van  Beeck  Otto's  zn; 
hunne  kinderen  waren :  1°  Bartholomeus,  huwde  met  Johanna 
van  Dien  ;  2°  Johanna  huwde,  met  Balthazar  van  der  Veenen ; 
3°    Christina,    huwde   met   Franchoys   Tielmans   van    Sittard; 


1)  Blijkens  Joh.  Th.  de  Raadt  Sceaux  armoriés  deed  dit  ook  Dierck 
Loeff  Henrickszn,  (vermoedelijk  dezelfde  als  de  op  blz.  144  genoemde),  die 
van  1548—69  schepen  van  Heusden  was. 

2)  Zij  hertrouwde  na  dood  van  haren  genoemden  man  met  Henrick 
van  Dickberch  genaamd  van  Staeckenbroeck  (Reg.  nos  173  f,  233  en 
262  f.  518).^ 

3)  Zij  en  haar  man  werden  begraven  onder  eene  zerk,  die  thans 
ligt  ter  zijde  van  het  St.  Vincentiusaltaar  in  de  St.  Janskerk  te  den  Bosch. 


—     328     — 

4°  Erasmus,  die  in  1623  ook  reeds  dood  was  met  achterlating 
van  minderjarige  kinderen  zijner  huisvrouw  Bertken  Willems. 
h.  Mr  Henrick  Loeff  van  der  Sloot,  kanonik  te  Oirschot, 
die,  nadat  hij  van  dat  Kanonikaat  had  afstand  gedaan,  huwde 
met  Geertruid  Cornelisdr. 

c.  Mr.  Godefroy  Loeff  van  der  Sloot,  raad  van  den 
Bosch,  die  huwde  met  Hillegonda  Colen,  dochter  van  Daniel 
Colen  genaamd  Scalcken  en  Hillegonda,  de  dochter  van  Eymbert 
van  Griensven  Peterszn. 

d.  Symon  Loeff  van  der  Sloot. 

e.  Mr.  Bartholomeus  Loefï  van  der  Sloot,  schepen  van 
den  Bosch,  huwde  Agatha  dochter  van  Laureyns  Melen  (Reg. 
n°  360  f.  247  vso).  Hun  huwelijk  bleef  kinderloos. 

/.  Judith  Loeff  van  der  Sloot,  die  huwde  met  Johan 
van  Bierbeeck  1). 

g.    Emerentiana  Loeff  van  der  Sloot. 

Deze  kinderen  en  de  verdere  afstammelingen  van  mr. 
Godevaert  Loeff  van  der  Sloot  en  diens  echtgenoote  Josina 
Pijnappel  verdeelden  24  October  1623  (Reg.  n°  650  f.  320  en 
vlgd.)  de  nalatenschappen  van  die  echtelieden;  daarbij  kreeg 
de  sub  f  genoemde  Judith  voor  haar  deel  het  huis  de  Loeff  en 
poort,  dat  toen  gezegd  werd  te  zijn :  een  groot  huis  met  eene 
poort  en  tuin  ter  zijde  daaraan  liggende,  met  de  heimmuren  en 
het  poortje  tot  het  daarachter  gelegen  bleekveld  toe;  de  sub  g 
genoemde  Emerentiana  bekwam  toen  voor  haar  deel  voormeld 
huis  de  Klokken,  alsmede  twee  bleekvelden  daarachter,  waar- 
van het  een  van  achter  dit  en  het  voorschreven  groot  huis 
tot  aan  de  Dieze  en  het  ander,  waarop  een  bleekhuis  stond 
over  de  Dieze  zich  uitstrekte;  dat  huis  de  Klokken  had  Josina 
Pijnappel,  toen  zij  reeds  weduwe  was  van  genoemden  van 
mr.  Godevaert  Loeff  van  der  Sloot,  den  12  Juni  1608  (Reg. 
n°  306  f.  103  vso),  als  wanneer  het  gezegd  werd  te  zijn :  „huys, 


1)  In  1618  compareerde  voor  Schepenen  van  den  Bosch  Johan  van 
Bierbeeck  Janszn  als  man  van  Maria  van  den  Broeck,  dochter  van  Lambert 
Jasparszn  en  weduwe  van  Gregorius  van  Berselaer,  procureur  te  den  Bosch. 


—     329     — 

erve,  ledige  plaetsche,  hoff,  middelhuys,  staende  tusschen  huys 
ende  erffenisse  der  wede  en  kijnderen  mr.  Goyaerts  Loeff,  raidts- 
heer,  ter  eeDre  ende  tusschen  huys  ende  erve,  genoempt  het 
JSchaepshooft,  toebehoirende  Jannen,  zooue  wijlner  Wouters 
Eelkens,  cremere,  van  wegen  zijns  tegenwordighe  huysvrouwe, 
ter  andere  zyden,  mit  de  gerechticheyt  van  te  moeghen  ge- 
bruy eken  den  ganck,  tusschen  de  voirs.  huyssinghe  mrs.  Goijaerts 
Loeff  ende  dese  voirs.  huysinghe  liggende",  gekocht  van  Joost, 
den  zoon  van  Gijsbert  Janszn,  olieslager,  (die  het  vernaderd 
had,  toen  zijne  zuster  Jenneken  en  haar  man  Nicolaas  Acliiaanszn 
van  Hulst  het  12  Juni  1608  verkocht  hadden)  voor  zich  ter 
tocht  en  voor  hare  kinderen  in  eigendom. 

Mr.  Bartholomeus  Loeff  van  der  Sloot,  oud-raad  van 
den  Bosch,  als  executeur  van  het  testament  1)  van  wijlen  zijne 
zuster  Judith  Loeff  van  der  Sloot  weduwe  van  Jor  Johan  van 
Bierbeeck  verkocht  15  Maart  1645  (Reg.  n°  425  f.  252  vso) 
het  huis  de  Loeffen  poort,  dat  alsnu  omschreven  werd  als : 
„eene  groote  huysinge  met  een  poorte  ende  eenen  hoff  ter 
syden  aenliggende,  gestaen  opten  Vu  ch  terend  ij  ck,  mitte  heym- 
mure  tot  de  bleyck  incluys,  tsamen  mette  gerechticheyt  om  te 
gebruyeken  den  wech  neffen  dese  huysinge  ter  Vuchterpoert- 
waert,  (strekkende)  voir  ter  straeten  uuyt  tot  achter  terDiese 
toe  doir  een  poirtken,  opte  hoenderplaets  aldaer  gemaecf',  aan 
den  bierbrouwer  Adriaan,  zoon  van  Jan  Wijnandszn  Suyskens 
van  Dinther,  (in  deze  akte  genoemd  Adriaan  Janssen  Wijnen 
van  Dinter)  en  echtgenoot  van  Allegonda,  dochter  van  mr. 
Godefroy  Loeff  van  der  Sloot  en  Hillegonda  Colen.  Genoemde 
Adriaan  Suyskens  verkocht  12  April  1645  (Reg.  n°  425  f.  253) 
dit  huis  weder  aan  den  schoenmaker  Peter  Geerlingszoon  van 
Riel,  die  het  29  September  1661  (Reg.  n°  420  f.  386)  schonk 
aan  zijne  eenige  dochter  Pierijntken  huisvrouw  van  Sebastiaan 


1)  Als  executeur  van  het  testament  van  dezelfde,  die  erfgenaam 
was  van  hare  zuster  Kmerentiana  Loeff  van  der  Sloot,  verkocht  hij  15  Maart 
1644  het  huis  de  Klokhen  aan  Gerard  Jacobszoon  van  Rundt,  die  toen 
reeds  eigenaar  was  van  het  daar  naast  staand  huis  het  Schaapshoofd. 


—      330      — 

Henricx  Corneliszoon.  Voor  dezen  man,  wiens  familienaam  was 
van  Tilborch,  verkocht  in  diens  afwezigheid  de  toenmalige  oudste 
Bossche  groenroede  Francoys  van  Wullen  12  December  1681 
(Reg.  n°  500  f.  67)  dit  huis  aan  FranQoys  van  Heek,  burger 
van  den  Bosch;  het  werd  nu  omschreven  als:  „eene  schoone 
en  welgelege  huysinge  met  een  poorte,  plaetsche,  hoff  en  drye 
wroningen,  alsmede  eene  loyerye  met  een  stallinge  voor  14  a 
15  paarden'',  gemeenlijk  genoemd  de  Loeffenpoort,  met  de 
heymuren  tot  de  bleyck  incluys,  staande  op  den  Vughterdijk 
tusschen  de  beide  poorten.  Van  genoemden  Frangoys  van  Heek 
kwam  dit  huis  aan  zijne  kinderen,  van  wie  een  wasJohannes 
van  Heek;  de  dochter  van  dezen  laatste,  Theodora  Catharina 
van  Heek,  echtgenoote  van  Jan  Frans  Christoffel  de  Beyer, 
kolonel  1),  erfde  het  van  hem ;  toen  zij  weduwe  was,  verkocht 
zij  10  November  1781  dit  huis,  dat  alstoen  omschreven  werd 
als:  huis  met  erf,  staande  op  den  Vughterdijk  tusschen  het 
huis  van  Jolian  van  Hanswijk  ex  uno  en  dat  van  den  chirurgyn 
Johannes  Wartenberg  ex  allo  en  zich  uitstrekkende  tot  aan  de 
Bleek,  aan  Gregorius  Josephus  Koppelaar,  medicinae  doctor  te 
den  Bosch.  Blijkens  het  Cijnsregister  van  den  Bosch,  berustende 
in  het   Rijksarchief  aldaar,  heette  het  toen  de  Witte  Rooster. 

Naast  dit  huis  stonden  Marktwaarts  twee  huizen  onder 
een  dak,  die  ook  aan  de  familie  Loeff  van  der  Sloot  toe- 
behoorden en  thans  zijn  het  huis  genummerd  24,  waarvan  de 
heer  Constant  Tilman  nu  de  eigenaar  is. 

Als  oudste  eigenaren  vond  ik  daarvan  vermeld  genoemden 
mr.  Godevaert  Loeff  van  der  Sloot  en  diens  echtgenoote  Josina 
Pynappel.  Bij  de  verdeeling  hunner  nalatenschappen,  welke, 
als  gezegd,  24  October  1623  plaats  had,  werden  deze  beide 
huizen,  die  toen  omschreven  werden  als:  „twee  huysen  onder 
een  dack,  erve  ende  hoff,  staende  naest  den  grooten  huyse  ter 
heylich  Cruyspoorte  waert",  toebedeeld  aan  hunnen  zoon  Symon 
Loeff  van  der  Sloot.  De  erfgenamen  van  dezen  laatste,  zijnde : 

a    mr.   Bartholomeus  Loeff,    oud -raad   van  den  Bosch, 


1)    Men  zie  over  hem  en  zijne  kinderen  Taxandria  XI  p.  286. 


—     331     — 

tevens  als  executeur  van  het  testament  van  genoemden  Symon, 
die  zijn  broeder  was; 

b  Judith  Loeif  van  der  Sloot  weduwe  van  Jor  Johan 
van  Bierbeeck; 

c  Emerentiana  Loeif  van  der  Sloot;  welke  beide  laatst- 
genoemden  de  zusters  waren  van  meergenoemden  Symon; 

d  de  kinderen  van  genoemden  Johan  Loeff  van  der  Sloot, 
zijnde:  Bartholomeus ;  Christina,  echtgenoote  van  Franchoys 
Tielemans  van  Sittard;  Johanna,  huisvrouw  van  Balthazarvan 
der  Veenen ;  alsmede  de  momboiren  over  de  kleinkinderen  van 
dien  Johan  Loeif  van  der  Sloot,  zijnde  de  kinderen  van  diens 
vooroverleden  zoon  Erasmus  Loeff:  van  der  Sloot; 

e  Hildegoncla  Colen  weduwe  van  voornoemden  mr. 
Godef roy  Loeif  van  der  Sloot ;  hunne  dochter  Allegonda,  huis- 
vrouw 1)  van  Arnoud  Bacx  en  hun  schoonzoon  Melchior  van  Kessel, 
die  toen  reeds  weduwnaar  was  van  hunne  dochter  Josina;  en 

f  de  reeds  genoemde  Balthazar  van  der  Veenen  als 
transport  hebbende  van  voornoemden  kanonik  mr  Henrick 
Loeff  van  der  Sloot, 

verkochten  20  September  1633  (Reg.  n°378  f.  380)  deze 
beide  huizen,  van  welke  dat,  hetwelk  Vughterpoortwaarts  stond 
en  later  het  Duyfken  geheeten  werd,  toen  gekocht  werd  door 
voornoemden  Franchoys  Tielemans,  als  man  van  Christina  Loeff 
van  der  Sloot ;  het  werd  alstoen  gezegd  te  zijn :  huis,  erf,  tuin, 
plaats  of  gang;  terwijl  het  ander,  dat  Marktwaarts  stond,  en 
toen  gezegd  werd  te  zijn:  „huysinge,  erve.  hoff,  plaetsche  ofte 
ganck,"  staande  Vughterpoortwaarts  naast  het  voorschreven 
huis,  waarmede  het  onder  een  dak  stond  en  Marktwaarts  naast 
dat  van  den  „seeldreeyer"  Nicolaes  Henrickszn,  alstoen  werd 
gekocht  door  den  bakker  Dan  iel  Hermans,  die  het  18  September 
1643  (Reg  n°  423  f.  590)  weder  verkocht  aan  Joost  Nicolaaszn 
van  Eethen,  lijndraaier  2),  terwijl  voornoemde  Christiana  Loeff 


1)  Haar    tweede    man    was,  als  gezegd,    Adriaan,    zoon    van  Jan 
Wynandszn  Suyskens  van  Dinther. 

2)  Na  hem  behoorde  dit  huis  aan  Henrick  Laureynszn. 


—     332     — 

van  der  Sloot  het  door  haar,  als  gezegd,  gekochte  huis 
den  7  November  1659  1)  verkocht  aan  Gijsbertje  Adriaans 
weduwe  van  Jan  van  Santvoirt;  deze  hertrouwde  met  Lodewijk 
Beauregard,  die  het  daarop  16  September  1667  verkocht  aan 
den  koopman  Henrick  Bits  (Reg.  n°  447  f.  391). 

Naast  het  huis,  dat,  als  gezegd,  Joost  Nicolaaszn  van 
Eethen  kocht,  en  dat  later  geheeten  werd  het  Zevengester, 
stond  het  huis,  eerst  genaamd  In  de  vergulde  Kabel,  later 
het  vergulde  Kabeltouw;  Remigius  van  Vosbergen  verkocht 
11  April  1646  (Reg.  n°  391  f.  355  vso)  dit  huis,  dat  toen 
gezegd  werd  te  zijn,  huis  met  erf,  tuin  en  achterhuis,  staande 
tusschen  het  huis  van  Joost  Nicolaaszn  van  Eethen  Vughter- 
poortwaarts  ex  uno  en  dat  eertijds  van  Christina  weduwe  van 
Gijsbert  de  bleycker,  nu  Pauwei  Janszn  busmaker,  H.  Kruis- 
poortwaarts  ex  allo,  aan  Gerard  Jacobszn  van  Rundt;  naast, 
althans  niet  ver  van  dit  laatste  huis  stond  het  huis,  genaamd 
Jt  Verguld  hert.  Ter  plaatse  waap  de  beide  laatstgenoemde 
huizen  en  wellicht  nog  andere  huizen  stonden,  staat  thans  het 
kapitale  heerenhuis  van  mr  Victor  Tilman,  genummerd  22  en  20. 

De  beide  daarop  Marktwaarts  volgende  huizen,  waren 
de  huizen  In  den  Bril,  nu  genummerd  18  en  16  en  het  huis, 
genaamd  In  het  cijfer  F,  genummerd  Vughterdijk  14  ;  laatst- 
genoemd huis  werd  4  Augustus  1698  (Reg.  n°  511  f  125  vso) 
gekocht  door  Jan  Buys,  burger  van  den  Bosch,  als  wanneer  het 
gezegd  werd  te  zijn  een  huis,  staande  aan  den  Vughterdijk 
even  buiten  de  Binnenpoort  tusschen  het  huis  eertijds  genaamd 
de  Rosmolen,  toebehoorende  aan  en  gebouwd  door  den  post- 
meester van  de  Graeff,  een  straatje  tusschen  beiden  loopende, 
Marktwaarts,  en  het  huis  in  den  Bril,  toebehoorende  aan  van 
Heek,  ex  allo  en  zich  achterwaarts  uitstrekkende  tot  aan  het 
huis  van  Willem  Vervoort,  staande  in  gezegd  straatje. 

Achter  de  huizen,  thans  genummerd  Vughterdijk  20,  22,  24, 


1)  Haar  man  had  het  9  Dec.  1650  (Reg  n<>  431  f.  74)  verkocht  aan 
den  bakker  Anthony  Abrahamszn  van  der  Meulen,  welke  verkoop  later 
gecasseerd  zal  zijn. 


-     333     — 

26  en  28  lagen  oudtijds  eene  bleek,  alsmede  eene  binnen-  en 
buitenbleek.  De  bleek  behoorde  aanvankelijk  aan  het  Kruisbroe- 
dersklooster  den  's  Bosch  en  werd  in  1641,  zooals  later  bij  de 
beschrijving  van  het  Bossche  Predikheerenklooster  uitvoeriger 
zal  worden  medegedeeld,  door  Peter  Schuyl,  rentmeester  der  gees- 
telijke goederen  aldaar,  gekocht  door  mr.  Johan  Gans  en  Frans 
Blom,  hiervoren  reeds  meermalen  genoemd.  Van  mr.  Johan 
Gans  kwam  dit  ten  slotte  aan  Jacoba  Tromp,  welke  in  eersten 
echt  gehuwd  was  met  mr.  Johan  Willem  de  Groulart,  heer 
van  Surrester  en  president  schepen  van  den  Bosch  en  in  tweeden 
echt  met  mr.  Johan  Hibelet;  daarna  behoorde  de  bleek  aan 
de  kleindochter  van  eerstgenoemde  echtelieden,  zijnde  Jacoba 
Adriana  de  Groulart;  haar  eerste  man  was  Gerard  Cornelius 
Frederik  Scheyd,  haar  tweede  Frangois  Louis  de  Graffenried 
de  St.  Jean;  deze  laatste  verkocht  met  haar  1)  19  Juni  1770 
(Reg.  no.  591  f.  152)  de  bleek  aan  Adrianus  Kippinx,  koopman 
in  wijnen  te  den  Bosch;  zij  werd  toen  aldus  omschreven:  eene 
bleek  met  woning  en  waschhuis,  gelegen  langs  den  Kuipertj es- 
wal  en  schietende  langs  den  kapitalen  wal  tegen  de  bleek 
van  Agathus  Schouten,  met  de  helft  van  de  sloot,  tusschen 
de  beide  bleeken  liggende.  Thans  maakt  die  bleek  een  deel  uit 
van  den  tuin  van  voorzegd  huis  van  mr.  Victor  Til  man  (ge- 
nummerd Vughterdijk  20  en  22.) 

De  binnen-  en  buitenbleek,  waarvan  de  buitenbleek  waar- 
schijnlijk oudtijds  Liefland  heette,  waren  eens  het  eigendom 
van  mr.  Bartholomeus  Loeft0  van  der  Sloot,  zoon  van  mr.  Gode- 
vaert  en  Josina  Pijnappel,  vermoedelijk  omdat  hij  ze  van  hen 
erfde.  Tengevolge  van  zijn  kinderloos  overlijden,  dat  20  No- 
vember 1654  plaats  had,  werden  deze  beide  bleeken  van  hem 


i)  Deze  echtelieden  verkochten  op  denzelfden  dag  aan  mr.  Jacob 
Marten  Deutz,  oud-schepen  en  raad  van  den  Bosch  en  ontvanger,  het 
onder  Vught  gelegen  landgoed  Steenwijk,  dat  genoemde  Jacoba  Adriana 
de  Groulart  had  geërfd  van  haren  vader  mr.  Steven  Harpert  de  Groulart, 
raad  en  secretaris  van  den  Bosch,  die  het  voor  een  deel  geërfd  had  van  zijne 
moeder  Jacoba  Tromp  en  voor  het  overige  had  gekocht  van  Philip  Willem 
de   Schmeling,  raad  en  rentmeester-generaal  der  Domeinen  van  Brabant 


—     334     — 

geërfd  door:  Philips  Loeff  van  der  Sloot  en  zijnen  broeder 
Go y art  Loeff  van  der  Sloot,  priester  en  doctor  in  de  Godgeleerd- 
heid te  Rome,  zonen  van  zijnen  broeder  mr  Henrick  Loeff 
van  der  Sloot  en  Geertruid  Cornelisdr;  door  Theodorus  Loeff 
van  der  Sloot,  priester  1),  die  ook  een  zoon  van  deze  echte- 
lieden zal  geweest  zijn,  alsmede  door  Anna,  Emerentiana, 
Allegonda  en  Odilia,  dochters  van  mr.  Godefroy  Loeff  van  der 
Sloot  en  Hillegonda  Colen;  zij  verdeelden  13  April  1667  (Reg. 
no.  467  f.  127)  de  nalatenschap  van  hunnen  voornoemden  oom 
Bartholomeus  Loeff  van  der  Sloot  en  daarbij  werden  deze  beide 
bleeken,  die  toen  geheeten  werden  de  Loeffsbleyck  en  waarop 
alstoen  een  huisje  stond,  toegescheiden  aan  genoemde  Allegonda, 
welke,  als  gezegd,  de  huisvrouw  was  van  Adriaan  Suyskens 
van  Dinther;  deze  schijnt  slechte  zaken  te  hebben  gemaakt, 
want  den  24  Mei  1702  (Reg.  no.  514  f.  410)  verkocht  de  op 
blz.  111  genoemde  Dirck  van  's  Gravesande,  in  zijne  hoedanig- 
heid van  curator  over  diens  boedel  „de  binnen-  en  buitenbleek 
met  eene  woning  er  op,  gelegen  achter  den  Vughterdijk,  uit- 
wegende naar  die  straat  onder  door  het  huis  van  Jonckhout  en 
strekkende  langs  de  bleek  van  Mevr.  de  Groulart  van  af  het 
huis  de  Witte  Rooster  tot  aan  den  stadswal,  —  aan  zijne  echt- 
genoote  Anna  Josina  Blom.  Den  29  April  1733  (Reg.  no.  546 
f  144)  verkocht  Aletta  Willemina  Tulleken  de  binnen-  en 
buitenbleek  met  bleekerswoning,  uitkomende  door  eenen  gang 
op  den  Vughterdijk,  gelegen  tusschen  de  erven  van  Anthony 
van  Hulst  en  van  Tiel,  strekkende  over  eene  brug  tot  aan  den 
Stadswal  en  haar  aangekomen  van  hare  voorouders  2),  —  aan 
Catharina  Zoete  de  Laecke,  douairière  van  Johan  Freclerik  baron 
van  Lier.  Later  behoorden  deze  beide  bleeken,  zooals  wij  op 
blz.  325  reeds  zagen,  aan  de  familie  van  Hanswyk;  op  de  bin- 
nenbleek  bevindt  zich  thans  het  Tilmanshofje  en  de  buitenbleek 
is  tegenwoordig  eene  kweekerij. 

1)  Men  zie  over  hem  J.  Hezenmans  den  Bosch  1629—1798  blz.  179. 

2)  Aletta  Willemina  Tulleken  was  de  dochter  van  mr.  Evert  Tulleken, 
raad  en  griffier  van  den  Bosch  en  Johanna  Gornelia,  de  dochter  van  ge- 
neemden  Dirck  van  's  Gravesande  en  Anna  Josina  Blom. 


-     335     — 

j,    De  Doncquerspoort. 

Vughterstraat  n°.  102. 

Ging  men  door  de  Vughterbinnenpoort  de  Vughterstraat 
weder  in  dan  kreeg  men  eenige  huizen  verder  aan  zijne  rechter- 
hand eerst  eene  poort,  die  stond  voor  de  straat,  thans  de  Kui- 
perij eswal  geheeten,  zooals  blijkt  uit  eene  Bossche  schepenakte 
van  1611  (Reg.  n°  282  f.  82),  waarbij  Wouter  de  Weyer  kocht 
huis  met  erf  en  tuin,  staande  in  de  Vughterstraat  tusschen  de 
Molenbrug  en  de  poort  van  den  gang,  waardoor  men  van  die 
straat  gaat  naar  de  kerk  van  de  Kruisbroeders  en  wel  tusschen 
het  huis  der  wed.  en  kinderen  Jan  Willemszn  Seberts  in  de 
richting  van  die  poort  ex  uno  en  het  huis  van  Peter  de  Weyer, 
broeder  van  den  kooper,  Molenbrugwaarts  ex  alio ;  en  nog 
eenige  huizen  verder  het  huis  de  Doncquerspoort,  dat  eerst  toebe- 
hoorde aan  den  op  blz.  241  genoemden  Joan  Baptist  Donckers 
Melchiorszn,  die  van  zijne  vrouw  Aclriana  van  Horenbeeck  o.  a. 
een  zoon  Martin  Donckers  had,  die  dit  huis  van  hem  erfde  en 
tot  vrouw  had  Mechtelcl  van  Boxmeer,  dochter  van  Gijsbert  en 
Catharina  van  Susteren.  De  curator  over  den  verlaten  boedel 
van  dezen  Martin  Donckers  verkocht  19  December  1691  (Reg. 
n°  480  f.  261)  dit  huis,  dat  alstoen  omschreven  werd  als:  huis 
met  tuin,  achterhuis,  kamer,  stal  en  pakhuis,  staande  aan  de 
Vughterstraat  nabij  de  Molenbrug  en  uitkomende  met  eene 
poort  aan  straat,  zich  achterwaarts  uitstrekkende  tot  aan  het 
Convent  der  Kruisbroeders,  —  aan  Reinier  van  Boxel,  koopman 
te  den  Bosch,  hiervoren  op  blz.  265  reeds  genoemd.  Deze  huwde 
twee  malen,  1°  met  Anna  van  der  Waarde,  van  wie  hij  had 
Catharina,  Michiel,  Adriaan  en  Maria  Anna  van  Boxel  en  2°  met 
Margaretha  Schaer,  van  wie  hij  twee  kinderen  had,  die  in  1710 
nog  onmondig  waren.  Van  genoemden  Reinier  van  Boxel  kwam 
dit  huis  aan  diens  zoon  Adriaan  van  Boxel  en  van  dezen  aan 
diens  kinderen,  ten  wier  laste  het  9  Sept.  1767  gerechtelijk 
werd   verkocht   aan    Hermanus   van  Venroy  en  Johan  Alleger, 


—     336     — 

beiden  wonende  te  den  Bosch;  het  werd  toen  omschreven  als: 
„huis  en  erf,  genaamd  de  Doncquerspoort,  met  tuin,  stal.  tuin- 
kamer, koets-  en  pakhuizen  daarachter,  staande  tusschen  het 
erf  van  Francis  Lomans  en  de  Roomsche  kerk  ex  uno  en  het 
erf  van  Theodoor  van  Berkel  en  Theodorus  Peters  ex  alio  en 
zich  achterwaarts  uitstrekkende  tot  over  de  Dieze  met  twee  of 
drie  uitgangen  op  het  Kruisboederskerkhof.  Francis  en  Reinier 
van  Venroy,  kinderen  van  genoemden  Heiman  van  Venroy  en 
diens  vrouw  Elisabeth  Peters,  alsmede  de  zoon,  dien  deze  had 
van  haren  eersten  man  Chrysosthomus  Mulders,  zijnde  Jan 
Mulders,  verkochten  28  April  1774  hunne  helft  inde  Doncquers- 
poort aan  voornoemden  Johan  Alleger.  Petronella  van  Venroy, 
woonachtig  te  den  Bosch,  weduwe  en  erfgename  van  Petrus 
Cnoebart,  die  in  1795  eigenaar  werd  van  de  Doncquerspoort, 
verkocht  21  Mei  1801  aan  de  Roomsche  gemeente  van  de 
Parochie  van  St.  Catharina  in  de  Vuchterstraat  aldaar  een  en 
moestuin  met  hoveniexswoning,  stal  en  pomp;  gelegen  achter  het 
huis  de  Doncquerspoort  en  uitkomende  met  eene  poort  of  deur 
bij  de  Kruisbroederskerk. 

/.-.    Het  tweede  Katholieke  bedehuis  in  de 
Vughterstraat. 

N  .  98. 

Naast  het  huis  de  Doncquerspoort  stond  Marktwaarts 
het  huis  genaamd  het  Blauwlaken,  thans  genummerd  100  en 
daarnaast  in  dezelfde  richting  de  huizen,  geheeten  de  Vergulde 
Ossehuid  en  de  Zwarte  Beer  of  het  Beerken,  welke  beide 
laatste  huizen  thans  tot  één  gebouwd  en  de  pastorie  zijn  van 
de  Kruisbroederskerk  te  den  Bosch,  zijnde  deze  pastorie  nu 
genummerd  Vughterstraat  98. 

Het  huis  de  Zwarte  beer  of  het  Beerken  zal  geweest  zijn 
het  huis,  waarvan  van  Heurn  in  zijne  Beschrijving  meende, 
dat  het  was  het;  ref  ugiehuis  der  Abdij  van  Averbode  en  waarover 
hij    aldaar  het  volgende  mededeelde:  „De  réfugié  der  Abtdye 


857       — 


van  Everbode  stond  voorheen  in  de  Vuchterstraat  by  de 
Moolenbrug;  die  Abdye  is  in  Oostenrijks  Brabant  geleegen; 
om  deeze  rede  konden  de  Algemeene  Staaten  dit  huis  niet  als 
overheerd  aanslaan,  zoodat  de  réfugié  door  de  Abdye  zal  ver- 
kocht zijn,  doch  op  wat  tijd  (dit  geschiedde)  heb  ik  nergens 
ontdekt.  Eenige  jaaren  geleden  is  het  grootste  gedeelte  afge- 
brooken  en  in  een  moestuin  veranderd ;  het  kappelletje  nevens 
eenige  kamers  zijn  er  thans  nog  van  in  weezen."  Hoe  van 
Heurn  er  toe  is  kunnen  komen  van  te  beweren,  dat  een  dei- 
huizen  in  de  Vughterstraat  het  réfugié  was  van  de  Abdij  van 
Averbode  is  mij  een  raadsel,  want  in  de  Bossche  schepenproto- 
collen  heb  ik  geen  enkele  akte  kunnen  vinden,  waaruit  zoude 
kunnen  worden  opgemaakt,  dat  die  Abdij  ergens  in  den  Bosch 
eenrefugiehuis  bezat.  Blijkbaar  heeft  van  Heurn  zich  alzoo  vergist 
en  heeft  hij  het  tweede  Katholiek  bedehuis  in  de  Vughterstraat 
voor  een  refugiehuis  aangezien.  Wel  vond  ik  in  de  Bossche 
schepenprotocollen  de  navolgende  akte  van  20  Juni  1591  (Reg. 
n°  246  f.  461),  waaruit  blijkt,  dat  het  huis  de  Zwarte  Beer  oudtijds 
toebehoorde  aan  het  Kruisbroedersklooster  in  den  Bosch  :  Hee- 
ren  ende  broederen  Pauwels  van  Balen,  prior,  Thomas  van 
Harinxvelt,  subprior,  Jeronimus  van  Oisterwijck,  custer  ende 
Anthonis  van  Erp,  conventualen  des  Convents  van  den  Cruys- 
broederen  binnen  der  stadt  van  's  Hertog enbossche,  soe  voer  hen 
als  voer  allen  anderen  conventualen  des  voirs.  Convents,  present 
ende  toecomende  ende  in  dien  name  gemechticht  tot  's  geens 
navolgende  is  uayt  crachte  van  sekere  openene  brieven  van 
consente  by  den  Eerwerdigen  Heer  ende  broeder  Georgio 
Constantini,  meester-genera  el  des  Ordens  van  den  Cruysbroe- 
deren,  onder  synen  zegele  i6  Mey  i588  gegeven  ende  verleent, 
verkoopen  aan  Willem  Strick,  zoon  van  wijlen  Jan :  a  een 
huys  metten  gront  ende  hoff,  staande  in  de  Vughterstraat 
tusschen  het  huis  en  erf  eertijds  van  Gijsbert  Gysselen,  nu 
van  hem,  kooper,  ex  uno  en  tusschen  het  huis  en  erf  eertijds 
van  Goyart,  zoon  van  Gerrit  Goyartszn,  nu  Willem  Herincx 
Gijsbertszn,    ex  alio,  strekkende  achterwaarts  tot  aan  de  ach- 

22 


—    £36     - 

terste  kamer  van  dien  Herincx  en  van  die  kamer  lijnrecht  tot 
aan  de  Dieze;  b  een  erf,  gelegen  over  de  Dieze  tusschen  de 
erven  van  genoemde  belendende  eigenaren,  alsmede  een  erf,  dat 
achter  gezegde  achterkamer  is  gelegen  tusschen  dat  van  ge- 
noemden Gysselen  en  het  voorschreven  Convent  der  Kruisbroe- 
der^ —  alle  welke  goederen  Jan,  zoon  van  Henrick  Franszoon, 
7  Augustus  1529  gekocht  had  van  genoemden  Goijart,  zoon 
van    Gerrit  Goijartszu  en  thans  toebehooren  aan  meergenoemd 

Convent. 

Genoemde  Willem  Strïck,  die  voorschreven  erven  van 
het  Bossche  Kruisbroedersklooster  kocht  en  toen  daarnaast 
reeds  een  huis  aan  de  Vughterstraat  bezat,  was  cle  zoon  van 
den  op  blz.  138  genoemden  Jan  Strick  en  diens  tweede  vrouw 
Elisabeth  Pynappel  Jansdochter.  Hij  had  deze  zonen:  Willem 
Strick,  wollenlakenskooper,  Gijsbert  Strick  en  Hans  Strick. 
Laatstgenoemde  Willem  Strick  erfde  van  zijnen  vader  het  huis, 
dat  deze  vóór  gemelclen  koop  reeds  bezat  en  verkocht  het  7 
Januari  1611  (Keg.  n°  281  f.  158  vso),  als  wanneer  het  gezegd 
werd  te  zijn  een  huis  met  tuin,  staande  in  de  Vughterstraat 
tusschen  het  groot  huis  van  zijnen  broeder  Hans  ex  uno  en 
het  huis,  genaamd  het  Wit  paardje,  toebehoorende  aan  Willem 
Herincx  ex  alio  en  zich  achterwaarts  uitstrekkende  tot  aan  de 
Dieze,  aan  den  wollenlakenskooper  Peter,  zoon  van  Daniel 
Janszn,  die  het  11  Januari  1616  (Reg  n°  341  f.  194)  weder 
verkocht  aan  genoemden  Hans  Strick.  Deze  laatste  was  toen 
reeds  voor  het  geheel  eigenaar  van  gezegd  groot  huis,  doordien 
hij  16  Januari  1612  (Reg.  n°  283  f.  208)  van  zijnen  broeder 
Gijsbert  diens  Vs  gekocht  had;  dit  huis  werd  alstoen  gezegd 
te  zijn :  huys,  erve,  hoff  ende  eene  steenen  brugghe,  liggende 
over  den  waterstroom  aldaer  ende  een  af  ter  huys  ende  anderen 
hoff,  liggende  over  d'ander  syde  van  het  water  ende  brugge 
voirs..  staande  in  de  Vughterstraat  tusschen  het  huis,  dat  eertijds 
toebehoorde  aan  Willem  Strick,  en  het  erf  van  Willem  Herincx, 
woonachtig  te  Luik,  ex  uno  en  het  huis  van  Jan  Goijartszn 
van  Ravenstein,  looier  en  schoenmaker,  c.  s.  ex  alio,  achterwaarts 


—     339     — 

uitgaande  met  eene  poort  op  het  kerkhof  der  parochie  van 
St.  Catharina,  zijnde  dat  Vs  door  hem  geërfd  geweest  van  zijnen 
vader  Willem  Strick.  Zoo  was  Hans  Strick,  die  ook  wollen- 
lakenskooper  te  den  Bosch  was,  nu  weder  eigenaar  van  al  het 
onroerend  goed,  dat  zijn  vader  aldaar  bezat,  behoudens  dat 
deze  5  September  1591  (Reg.  n°  246  f.  499  vso)  daarvan  aan 
mr.  Gerard  Bueckelaer,  pastoor  der  parochiekerk  van  St.  Catha- 
rina en  kanonik  der  Kathedrale  Kerk  van  St.  Jan  te  den  Bosch, 
had  verkocht  —  teneinde  daarmede  voorzegd  kerkhof  te  ver- 
grooten,  —  een  deel  van  zijnen  tuin,  gelegen  achter  zijn  huis 
en  erf  in  de  Vughterstraat  en  uitkomende  op  het  kerkhof  van 
gezegde  parochiekerk,  zijnde  dat  deel  begrensd  door  dat  kerk- 
hof ex  uno  en  den  heimmuur  van  Goijart  Gerritszn,  den  verwer, 
ex  alio  en  strekkende  van  den  heimmuur  van  het  Convent  des 
Kruisbroeders  tot  aan  een  ander  erf  van  hem  Strick. 

Hans  Strick  liet  zijne  voorschreven  huizen  met  tuinen  na 
aan  zijne  dochters  Mechteld,  echtgenoote  van  JohanKarsmans; 
Maria  1),  echtgenoote  van  Gijsbrecht  Karsmans,  suikerbakker 
te  den  Bosch  (den  broeder  van  genoemden  Johan)  en  Francina. 
echtgenoote  van  Philips  van  Horen,  koopman  in  wollen  lakens 
te  den  Bosch;  zij  verdeelden  27  Juli  1651  (Reg.  n°  400  f.  327) 
zijne  nalatenschap  en  alstoen  kwam  een  huys,  hoff  ende  erve, 
staende  in  de  Vuchterstraet,  genaemt  de  Swertten  beer,  aan 
Francina  en  een  huys  met  syne  toebehoortten,  staande  in  de 
Vughterstraat  tusschen  het  voorschrevene  en  het  huis  het  Wit 
peertken,  aan  Mechteld. 

Tijdens  dat  Francina  Strick.  de  huisvrouw  van  genoem- 
den Philips  van  Horen,  het  huis  de  Zivarte  beer  of  het  Beerken 
bezat,  diende  dit  huis  of  beter  gezegd  een  in  den  tuin  daarvan 
staand  gebouw  tot  geheim  bedehuis  voor  de  Katholieken, 
zooals  blijkt  uit  het  volgende,  dat  Martinus  Ackersdyck  daar- 
over in  zijn  Memoriaal  relateerde: 


1)  Zij  kocht  4  Juli  1680  (Reg.  n°  475  f.  231)  het  goed  Muyserick 
onder  Vugtat  van  mr.  Petrus  Husvelt,  die  het  gekocht  had  van  Catharina 
van  Roye  weduwe  van  Rutger  Tulleken. 


—     Ê40    — 

Op  den  lesten  November  1652  is  by  my  gestoort  een 
paepsche  vergaderinge  in  de  haysinge,  toebehoorende  Philips 
van  Hoorn,  gestaen  in  de  Vuchterstraet,  daer  inwoonster  van 
ivas  Aeltjen  Willems,  ende  alsoo  daer  geen  ofte  weynich  volck 
in  was  als  de  luitenant  Maron  ende  sijn  suster,  dewelcke  ick 
hebbe  gekent,  is  daerom  voor  het  huys  betaelt  de  volle  peene 
van  fl  300  ende  daervan  aen  mijn  Heer  (den  hoogschout  de 
Bergaigne  n.t.)  gegeven  fl  240. 

Dat  voormelde  huysinge  het  huis  het  Beerken  was,  blijkt 
uit  den  navolgenden  inhoud  eener  Schepenakte  van  den  Bosch 
van  10  November  1693  (Reg.  n°  508  f  243  vso):  Paulus  de  Grauw, 
secretaris  van  Thielen,  verkoopt  de  helft  in  een  huis  en  achter- 
huis, genaamd  het  Beerke,  staande  in  cle  Vughterstraat  tusschen 
het  huis  van  Juut.  Karsmans  ex  uno  en  dat  van  Johan  van 
Ravesteyn  ex  alio  en  zich  uitstrekkende  tot  aan  het  Kruisbroe- 
derskerkhof, —  welke  helft  door  hem  geërfd  was  van  zijnen 
moederlijken  oom  Philips  van  Horen,  —  aan  mr.  Marcelius 
Antonius  van  der  Lee,  advocaat  te  den  Bosch. 

De  andere  helft  van  het  huis  het  Beerken  werd  geërfd 
door  de  kinderen  van  Maria  Strick  en  Gijsbrecht  Karsmans,  die 
erfgenamen  waren,  als  gezegd,  van  Hans  Strick;  van  daar  dat 
toen  Martinus  Ackersdijck  andermaal  eenen  inval  deed  in  be- 
doeld geheim  bedehuis,  hij  zal  vermeld  hebben,  dat  het  toebe- 
hoorde aan  laatstbedoelde  erfgenamen  ;  hij  relateerde  toch  dien 
inval  als  volgt  in  zijn  Memoriaal:  Den  27en  Februarij  1656 
gestoort  een  paepsche  conventicul,  dewelcke  wierdt  gehouden 
in  de  Vuchterstraet,  daer  uyt  hanght  het  Beer  ken,  toebehoo- 
rende de  Erffgenaemen  van  sal.  Hans  Strick.  Is  voor  het  huys 
betaelt  de  volle  peene  enz.  De  kinderen  van  Gijsbrecht  Karsmans, 
die  in  1689  reeds  dood  was,  waren  mr  Willem  Karsmans, 
advocaat;  een  kind,  dat  mij  onbekend  bleef ;  Judith Mechtildis 
Karsmans,  die  4  Februari  1695  een  vierde  in  het  huis  met  erf 
en  achterhuis,  genaamd  het  Beerken,  —  staande  in  de  Vughter- 
straat en  zich  uitstrekkende  tot  aan  het  Kruisbroederskerkhof, 
welk  een    vierde    door    haar  geërfd  was  van  hare  ouders,  — 


—     341     — 

verkocht  aan  Anna  Maria  Lintermans  weduwe  van  voornoem- 
den Marcelius  Antonius  van  der  Lee  en  Pieter  Karsmans, 
wonende  te  Vught,  die  16  December  1694  reeds  hetzelfde 
had  gedaan  met  zijn  een  vierde  in  dat  huis,  nadat  hij  den 
13e  November  te  voren  eerst  dat  een  vierde  had  afgestaan  aan 
zijnen  zoon  Gijsbertus  Norbertus  Henricus  Karsmans,  geboren 
uit  zijn  huwelijk  met  Anna  van  Romundt,  in  mindering  van 
diens  filiale  portie. 

Het  geheim  bedehuis,  dat  in  den  tuin  van  dit  huis  stond, 
werd  aanvankelijk  bediend  door  eenen  pater  Predikheer,  die 
een  lid  der  Bossche  familie  Strick  zal  geweest  zijn,  want  zijn 
naam  was  Dominicus  Strick ;  blijkens  het  werk  van  G.  A. 
Meyer  de  Predikheeren  te  den  Bosch  p.  152— 155  bediende  hij 
deze  bidplaats  van  1643  tot  aan  zijnen  dood  in  1677.  Hij  had 
nog  enkele  Predikheeren  tot  opvolgers  totdat  in  1763  door  de 
Staten  Generaal  aan  de  Predikheeren  verboden  werd  nog  langer 
dit  bedehuis  te  bedienen;  toen  kwamen  daarvoor  wereldgeeste- 
lijken in  de  plaats. 

Den  8  Juli  1773  werd  dit  bedehuis  met  de  daarbij  be- 
hoorende  pastorie  ten  name  van  cle  Roornsche  gemeente  van 
dat  bedehuis  gevest;  het  geschiedde  bij  eene  akte,  welke 
luidde  als  volgt :  Johannes  Godefridus  Heeren,  koopman  te  den 
Bosch,  als  gemachtigde  van  Pieter  van  der  Lee,  wonende  te 
Breda  en  Godefridus  van  Geel,  koopman,  wonende  te  Rotterdam 
en  vermogens  de  Resolutie  der  Staten  Generaal  van  10  Juni 
1773,  transporteert  de  Roomsche  Kerkenhuysinge,  anders  ge- 
naamt  het  tweede  kerkenhays  in  de  Vachterstraat,  omtrent  de 
Moolenbrug  aldaar,  mitsgaders  het  hofje  daarby  en  aan  gelee- 
gen,  ende  alnoch  de  wooninge  en  erve,  door  Bartholomeus 
Smolders,  Roomsch  Priester  en  Pastoor,  als  hy  leefde  ende  tot 
sijn  overlyden  toe  gebruykt  geweest  ende  eyndelijk  seker  kleyn 
huysje,  dienende  tot  den  ingang  naar  bovengenoemde  kerken- 
huys,  alles  te  samen  neffens  huys  en  erven  van  Johannes 
van  den  Biggelaar,  Francis  Lomans,  mitsgaders  Hermanus  van 
Venrooy  en   Johannes   Alleger   aan  de  eene  en  andere  zyden 


—      342     — 

respectivelijk  strekkende,  alles  te  samen  voor  van  de  gemelde 
Vuchterstraat  achterwaarts  tot  tegens  den  gemeenen  weg  of 
straat,  loopende  langs  de  Kruysbroederskerk,  daarop  die  panden 
met  een  poortje  uytkomen,  —  aan  de  Boomsche  gemeente 
der  meergenoemde  kerkenhuysinge.  Hoe  die  kerkenhuysinge, 
toen  was  leert  ons  van  Heurn  in  zijne  Beschrijving  als  volgt : 
,,De  kerstpelkerk  van  St.  Kathrijn  staat  in  de  Vugterstraat 
by  de  Molenbrug ;  zy  is  in  of  omtrent  het  jaar  1696  ge- 
timmerd ;  het  gebouw,  dat  taamlijk  groot  en  lugtig  is,  heeft 
twee  ingangen,  d'eene  in  de  Vuchterstraat  neven  het  huis  des 
Priesters  1)  en  de  andere  tegenover  de  Kruisbroederskerk ;  in 
deeze  kerk  is  maar  een  autaar;  daarin  staat  een  schilderye, 
die  (zo  het  my  voortkomt)  door  den  beroemden  Theodoras  van 
Thulden  geschilderd  is ;  daarin  word  de  Moedermaagd  ver- 
beeld met  het  kind  op  den  arm,  die  den  roosenkrans  aan 
St.  Dominicus  geeft  2).  Tegenover  het  autaar  is  een  oxaal, 
waarop  een  orgel  staat.  Deze  kerk  word  door  een  Priester 
en  een  Kappellaan  bediend,  die  in  de  Vugterstraat  eene  huizinge 
hebben,  welke  in  het  jaar  1788  geheel  is  vernieuwd." 

Volgens  Schutjes  IV  p.  294  en  353  noot  1  werd  dit 
bedehuis,  dat  ook  volgens  hem  stond  in  den  tegen woordigen 
tuin  der  Pastorie  van  St.  Catharina  (de  Kruiskerk)  grootendeels 
gesloopt  toen  de  Katholieken  die  kerk  weder  in  gebruik  namen. 
De  pastorie  van  dit  bedehuis,  die  het  eigenlijke  huis  het 
Beerken  was,  maakt  thans  een  deel  uit  van  de  tegenwoordige 
pastorie  van  gezegde  kerk,  welke  door  den  aankoop  van  het 
daarnaast  staande  huis  de  Vergulde  Ossenhuid  aanmerkelijk 
is  vergroot  geworden. 

Over  de  bedehuizen,  welke  de  Katholieken  in  den  Prote- 
testantschen  tijd  in  den  Bosch  hadden,  nadat  de  Staten  Gene- 
raal  hun   daartoe    bij    Resolutie   van    16   Februari  1747  meer 

1)  Naast  dat  huis  liep  voorheen  een  gangetje,  waarvan  het  voorste 
gedeelte  thans  is  ingenomen  door  de  tegenwoordige  pastorie  der  Kruiskerk. 

2)  Deze  schilderij  hangt  thans  in  de  Kruiskerk ;  de  andere  schil- 
derijen, die  daar  hangen,  zijn  van  Petrus  Verhagen  en  afkomstig  uit  de 
Abdij  van  Averbode. 


—     343      — 

vrijheid  hadden  verleend,  deelt  van  Heurn  in  zijne  Beschrijving 
nog  het  volgende  mede  : 

„Een  ieder,  die  de  stad  volkomen  kent,  weet,  dat  naar 
maate  het  getal  der  Roomschgezinden  inwoneren  alhier  er  te 
weinig  kerken  zijn  of  dat  de  kerken  te  klein  zijn.  Op  alle 
de  kerkendagen  zijn  die  zo  opgepropt,  dat  er  zo  veel  plaats 
niet  is,  dat  de  menschen  daarin  staan  kunnen,  zo  daterveelen 
onder  den  blooten  hemel  moeten  blyven.  Indien  by  oorlogs- 
tyden  er  veel  krijgsvolk  binnen  de  stad,  of  dat  er  in  vredestijd 
eenige  regimenten,  waarin  zich  veele  Roomschgezinden  bevinden, 
gelegt  werden,  is  het  veel  erger.  In  sommige  kerken  moeten 
de  lieden  op  zolders  onder  het  dak  zitten,  hetwelk  des  zomers 
niet  alleen  ongemakkelijk  maar  ook  zeer  ongezond  is.  De 
Algemeene  Staaten  hebben  denkelijk  op  het  betoog  hun  des- 
wegen  gedaan  in  den  jaare  1775  goedgevonden,  dat  de  kerk 
in  de  Kerkstraat  twintig  voeten  uitgezet  mogt  werden  en  in 
het  jaar  1779,  dat  de  kerk  van  den  Plebaan  in  de  Tolbrug- 
straat,  die  oud  was  en  vernieuwing  noodig  had,  merkelijk  ver- 
groot mogt  werden. 

De  Roomschgezinden  hebben  derzelver  kerken  zo  ver- 
deeld, dat  de  oude  kerstspellen  in  stand  gehouden  werden, 
dan  alzo  er  in  het  kerstspel  van  St.  Peter  en  Paulus  geen 
Roomschgezinde  kerk  staat,  is  de  priester  van  St.  Jan  of 
cle  Plebaan,  ook  priester  van  dat  kerstspel.  Het  doopen, 
trouwen  en  alle  ander  priesterlijke  bedieningen  over  die  twee 
kerstspellen  behooren  aan  denzelven.  De  kerstspellen  van  St. 
Jakob  en  St.  Kathrijn  hebben  ieder  hunnen  bijzonderen  priester 
en  kerk". 

/.    Het  Kruisbroedersklooster. 

Dit  klooster,  dat  achter  de  Vughterstraat  aan  het  Kruis- 
broedeishof  stond,  was  van  uit  eerstgemelde  straat  te  bereiken 
zoowel  door  eene  poort,  die,  zooals  wij  reeds  zagen,  voor  den 
Kuipertjeswal  stond  als  door  eene  poort,  cle  Kruisbroederspoort 


—     344     — 

geheeten,  welke  voor  het  Kruisbroedersstraatje  zich  bevond  1) ; 
bovendien  kon  men  er  komen  van  uit  de  St.  Jorisstraat  door 
eene  poort,  ook  genaamd  de  Kruisbroederspoort,  waarboven 
zich  uitstrekte  eene  kamer  van  het  huis,  nu  genummerd 
St.  Jorisstraat  n°  1 1  ;  van  af  deze  poort  liep  naar  het  klooster 
eene  straat,  eveneens  het  Kruisbroedersstraatje  geheeten,  in 
welke  laatste  straat  eene  brug  over  de  Dieze  lag,  die  16  Sep- 
tember 1606  door  dat  convent  aan  de  stad  den  Bosch  werd 
overgedragen  (Reg.  n°  272  f.  322  v60). 

Naast  cle  Kruisbroederspoort  in  de  Vughterstraat  stond 
het  huis,  genaamd  in  de  Ploeg,  thans  genummerd  82.  Nico] aas 
Kuysten,  zoon  van  Aard  Franchoyszn  2),  verkocht  13  Augustus 
1614  (Reg.  n°  286  f.  434)  van  dat  huis  een  bleekveld,  gelegen 
achter  het  achterhuis  van  het  voorhuis  daarvan,  welk  voor- 
huis toen  gezegd  werd  te  staan  naast  de  Kruisbroederspoort, 
—  aan  heer  en  mr.  Henrick  Voss,  priester,  baccalaurus  in  de 
Godgeleerdheid  en  pastoor  der  parochiekerk  van  St.  Catharina 
te  den  Bosch,  mr,  Henrick  van  Heumen,  licentiaat  in  de  rech- 
ten en  raad  van  den  Bosch,  Jan  der  Sluys  en  Einood 
Peterszn,  in  hunne  hoedanigheid  van  fabriekmeesters  der  ge- 
zegde kerk,  ten  behoeve  van  haar  „tot  der  zeer  nootelycke 
vergrootinge  van  den  kerckhoff  aldaer  tot  begraeffenisse  der 
dooden.  Mr.  Jacob  van  Balen,  president-schepen  van  den  Bosch, 
als  man  van  Angela  Creeft,  dochter  van  Michiel  en  Elisabeth 
Kuysten,  vernadercle  echter  het  verkochte  12  Augustus  1615; 
hij  was  echter  niet  altijd  de  St.  Catharinakerk  zoo  ongenegen 
als  hij  zich  nu  jegens  haar  betoonde,  want  20  December  1596 
(Reg.  n°  260  f.  93  vs0)  had  hij  als  man  zijner  genoemde 
vrouw,  c.  s.  aan  de  Fabriekmeesters  van  die  kerk  verkocht, 
tot    behoeft   der   breydinge  ende  ampliatie  des  kerkwechs  der 


i)    Zie  hiervoren  blz.  289. 

2)  Mathijs  Henrickszn  Kuysten  verkocht  in  1564  (Reg.  n°  210  f.382) 
aan  zijne  zuster  Margriet  de  helft  van  een  huis,  staande  in  de  Kruis- 
broederspoort tusschen"  het  erf  van  het  huis  In  de  ploeg  ex  uno  en  dat 
der  kinderen  van  Michiel  Kreeft  exalio  en  zich  achterwaarts  uitstrekkende 
tot  aan  eerstgemeld  erf. 


HET    KOOR   PER    KRUISKERK   EN    HARE   VOORMALIGE   PASTORIE. 


Behoort  bij  blz.  345. 


—     345     — 

kercke  vöors ,  een  tuin.  gelegen  omtrent  der  Cruysbroede- 
renkercke  in  de  Cruysbroederepoort  tussen  den  kerckwech 
aen  d'een  syde  ende  erffenisse,  eertijts  Jan  van  de  Laer, 
nu  der  fabrycke  van  St.  Catharyne  parochiekercke  aen  de 
ander  syde. 

Aan  het  einde  der  beide  Kruisbroedersstraatjes  moet  ook 
nog  eene  poort  gestaan  hebben,  die  tot  het  Kruisbroedersklooster 
toegang  gaf.  zooals  blijkt  uit  de  na  te  melden  Bossche  Sche- 
penakte  van  1534  (Reg.  n°  144  f.  418),  betreffende  het  bouwen 
van  eenen  boog  boven  de  Dieze  achter  het  huis,  genummerd 
St.  Jorisstraat  n°  11,  en  uit  meergemeld  werk  van  Jac.  van 
Oudenhoven,  eerste  uitgave  blz.  53,  waar  hij  zegt,  dat  het 
volgend  opschrift  stond  op  de  Kruysbroereü kerckspoort,  welke 
de  Vossen-  of  Kruisbroederspoort  heette  en  blijkens  van 
Oudenhoven  1.  c.  dit  opschrift  had: 

Da  tua  dum  tua  simt,  post  mortem  tua  non  simt. 

De  geschiedenis  van  het  Bossche  Kruisbroedersklooster 
vindt  men  bij  Schutjes  in  diens  meergezegd  werk  uitvoerig  ver- 
meld; ik  zal  daarom  ze  hier  niet  mededeelen.  Alleen  wil  ik 
hier  vermelden  eenige  bijzonderheden  aangaande  de  kapel  van 
dit  klooster  en  de  aan  zijn  kloostergebouw  na  1629  gegeven 
bestemming,  die  Schutjes  niet  geeft  en  die  ik  vond  in  de 
Beschrijving  van  van  Heurn. 

Volgens  die  Beschrijving  bestond  de  kapel  van  dit  klooster 
aanvankelijk  alleen  maar  uit  het  tegenwoordig  koor  der  kerk 
van  St.  Catharina;  dit  prachtig  stuk  bouwwerk,  dat  het  eenig 
merkwaardige  is,  dat  oplevert  het  uitwendige  van  die  kerk, 
welke  naar  hare  vroegere  eigenaars  de  Kruisbroeders  —  of,  zoo- 
als meest  gebruikelijk  is,  de  Kruiskerk  geheeten  wordt,  schijnt 
eerst  in  1533  begonnen  te  zijn,  omdat  in  een  steen,  staande  in 
een  harer  dommers,  dat  jaartal  uitgehouwen  stond;  in  het  ge- 
welf van  het  koor  stond  het  jaar  1542  geschilderd,  wat  kan 
beteeken  d  hebben  dat  dit  koor  eerst  in  dat  jaar  voltooid  werd. 


—     346     — 

In  het  jaar  1569  werd  deze  kapel  tot  parochiekerk  verheven  1) 
en  .daardoor  al  spoedig  te  klein  om  het  aantal  geloovigen  te 
bevatten,  die  er  hunne  godsdienstplichten  moesten  vervullen; 
daarom  werd  in  1601  aan  gezegd  koor  een  schip  gebouwd, 
waarvoor  Anthony  Schetz,  baron  van  Grobbendonck,  de  toen- 
malige bevelhebber  van  den  Bosch,  den  eersten  steen  legde, 
zooals  blijkt  uit  het  opschrift  van  een  steen,  die  in  den  N.W. 
muur  van  dat  schip  gemetseld  was  en  dat  luidde  als  volgt: 

Als  men  schreef  sestien  honderd  en  een. 

Leyde  den  Heer  van  Grobbendonck,  Gueverneur  deser stat, 

Aan  desen  Piler  den  eersten  steen. 

De  uitbreiding  der  kapel  schijnt  in  1616  voltooid  te  zijn 
geweest,  omdat  dit  jaartal  in  het  gewelf  van  het  schip  geschil- 
derd stond;  dat  gewelf  was  slechts  van  hout,  terwijl  dat  van 
het  koor  van  steen  was;  dit  was  ook  beschilderd. 

Bij  den  bouw  van  het  schip  werd  daar  aan  de  N. zijde 
ook  nog  een  dwarspancl  gebouwd,  doch  aan  de  Z.zijde  niet; 
dit  werd  waarschijnlijk  nagelaten  om  het  Kruisbroedersklooster, 
dat  daar  stond,  niet  te  veel  te  beknellen.  De  Regeering  dei- 
Stad  deed  in  1620  in  het  nieuw  gebouwde  schip  dezer  kapel, 
die  nu  geheel  en  al  eene  kerk  was  geworden,  een  raam 
plaatsen,  waarin  het  wapen  der  stad  geschilderd  was,  nadat 
reeds  in  het  jaar  1609  Bisschop  Masius  2)  daarin  een  geschil- 
derd raam  gesteld  had  waarop  hij  in  knielende  houding  was 


1)  De  Pastoor  dezer  parochiekerk  kreeg  tot  pastorie  het  antieke  huis, 
dat  ten  N.  der  kerk  staat  en  waarin  thans  de  koster  van  diekerk  woont;  blijkens 
het  jaarcijfer,  dat  in  den  gevel  van  dit  huis  staat,  werd  het  eerst  in  1619 
gebouwd,  zoodat  te  voren  de  Pastoor  der  parochie  van  St.  Gatharina  eene 
andere  woning  moet  hebben  gehad.  Dit  was  ook  werkelijk  het  geval,  want 
blijkens  eene  Bossche  Schepenakte  van  1605  stond  in  dat  jaar  in  de  St. 
Jorisstraat  tegenover  het  Kruisbroedersstraatje  een  huis,  toebehoorende 
aan  de  Pastorie  van  de  St.  Catharinakerk,  dat  te  voren  had  toebehoord, 
eerst  aan  mr.  Ewald  Mallants,  daarna  aan  Gatharina  weduwe  van  Henrick 
van  Deventher  (zijnde  deze  laatste  eigenares  vermoedelijk  Gatharina  van 
den  Kerckhoff  wede  van  Henrick  Proening  van  Deventher.) 

2)  Hij  is  11  Juli  1614  in  het  hoogkoor  der  St.  Janskerk  van  den  Bosch 
begraven  onder  een  monument,  datthansopeeneandereplaatsindiekerkstaat. 


—     347     — 

afgebeeld,  terwijl  aan  zijne  eene  zijde  geschilderd  was  Christus 
aan  het  kruis  en  aan  den  anderen  kant  de  Moeder  Gods.  Bij 
het  bloed,  dat  uit  de  zijde  van  den  Zaligmaker  liep,  stond 
geschilderd:  Hinc  a  sanguine  pascor  en  uit  de  borsten  zijner 
Moeder  liep  melk  naar  den  Bisschop  met  de  woorden  er  bij: 
Hinc  ab  ubere  lactor,  terwijl  onder  de  beeldtenis  van  den 
Bisschop  geschilderd  stonden  de  woorden:  Positus  in  medio 
quo  me  vertam  nescio. 

Toen  tijdens  het  Twaalfjarig  bestand  eenige  Protestanten 
uit  de  Noordelijke  Provinciën  des  Rijks  den  Bosch  waren  komen 
bezichtigen  en  zij  daarbij  ook  een  bezoek  hadden  gebracht  aan 
de  Kruiskerk,  vond  men  onder  dit  raam  met  rood  krijt,  blijkbaar 
door  een  hunner,  geschreven: 

O  groote  zot! 
Keer  u  tot  God. 

Tot  veel  twistgeschrijf  gaf  dit  laatste  glasraam  aanleiding, 
zooals  ik  medegedeeld  heb  in  Taxandria  X  p.  63. 

Boven  de  Kruiskerk  werd  na  hare  voltooiing  een  torentje 
met  een  hooge  spits  geplaatst,  in  wrelk  torentje  twee  luiklokken 
gehangen  werden.  Bij  den  geweldigen  storm  van  8  December 
1703  woei  dat  spits  er  van  af  en  viel  het  door  het  houten 
gewelf  van  het  dwarspand  naar  beneden;  daarna  werd  het 
torentje  met  een  lager  spits  gedekt. 

Bij  het  beleg  van  den  Bosch  in  1629  werd  deze  kerk  erg 
gehavend  1),  welke  schade  de  Regeering  der  stad  eerst  in  1648 
is  begonnen  te  herstellen;  het  schijnt,  dat  dit  werk  pas  in  1650 
voltooid  werd,  omdat  dit  jaartal  geplaatst  werd  boven  het  portaal, 
dat  bij  dit  herstellingswerk  aan  deze  kerk  werd  aangebracht ; 
bij  gelegenheid  van  dat  werk  werden  twee  kapelletjes  der 
kerk  wegens  bouwvalligheid  afgebroken ;  van  Heurn  gist,  dat 
die  aan  weerszijden  van  het  koor  der  kerk  stonden.  Toen  deze 
kerk  weder  hersteld  was,  is  zij  door  de  Hervormden  voor  hun- 
nen eeredienst  in  gebruik  genomen.   Hun  predikant  predikte  er 

1}     J.  van  Oudenhoven  1.  c.  p.  30. 


—      348     — 

alleen  des  namiddags.  De  Regeeringspersonen  der  stad  hadden 
in  den  Protestantschen  tijd  in  deze  kerk  eene  bank. 

In  1688  barste  de  klok,  welke  in  den  toren  van  deze 
kerk  hing  en  toen  is  daarvoor  in  de  plaats  gehangen  de  klok, 
die  zich  bevond  in  den  toren  van  de  kerk  van  het  Groot  Be- 
gijnhof. 

In  het  jaar  1758  bevond  men,  dat  de  vijf  pilaren,  welke 
aan  de  N. zijde  der  kerk  stonden  en  welke  de  eenigen  waren, 
die  zij  toen  had,  sterk  Westwaarts  begonnen  over  te  hellen, 
zoodat  men  beducht  werd,  dat  de  kerk  aan  die  zijde  zoude 
instorten;  daar  aan  hare  buitenzijde  geene  plaats  was  om  er 
een  dommer  tegen  den  gevelmuur  der  kerk  te  zetten,  heeft  de 
Regeering  der  stad,  ten  einde  hare  instorting  te  voorkomen, 
een  sterken  muur  binnen  in  de  kerk  doen  bouwen  tusschen 
den  laatsten  der  pilaren  en  haren  Westelijken  muur.  In  1794 
moesten  de  Hervormden  deze  kerk  ontruimen,  om  ze  te  doen 
dienen  tot  garnizoensbakkerij  der  Franschen.  Hare  verdere 
lotgevallen  vindt  men  nauwkeurig  vermeld  bij  Schutjes  IV 
p.  347  en  volgd. 

De  grafzerken,  welke  zich  voorheen  in  deze  kerk  bevonden 
en  thans  allen  daaruit  verdwenen  zijn  1),  waren  de  volgende : 

Tegen  de  N.  muur  van  het  koor  was  eene  fraaie  graf- 
tombe, waarop  in  marmer  uitgebeiteld  stonden  de  wapens  der 
hieronder  te  vermelden  abten  der  Abdij  van  Bern,  met  eenige 
teekenen  hunner  waardigheid  er  bij,  terwijl  op  een  zwarten 
steen  daarvan  in  gouden  letters  dit  opschrift  stond : 

Monumentum  reverendorum  admodum  in  Christo  patrum, 
Domini  Johannis  Vercuylen,  Abbatis  monasterii  Beatae  Mariae 
Virginis  in  Berna,  Ordinis  Praemonstratensis,  hic  in  exilio 
sepulti.    Obiit  1621  prima  Novemb. 

NEC   NON 

reverendorum  admodum  Dominorum  ejusdem  Monasterii  Abbatum, 
pridem    ob    exilium  hoc  loco  (iiüescentium,  D.  Adriani  Vlimii, 


1)    Men  2?ie  hierover  nog  van  Heurn  Histwie  II  p.  512. 


—     S49     — 

qui  obiit  1606  18  Decembris,  D.  Arnoldi  a  Vessem  de  Tilborch, 
qui  obiit  1608  24  August. 

Orate  pro  eis. 

Tegen  den  Z.  muur  van  het  koor  stond  ook  eene  fraaie 
graftombe  en  wel  van  de  familie  van  den  Graef.  Daarboven 
stonden  de  wapens  van  van  den  Graef  en  van  Sambeek  en 
daaronder  stond  in  gulden  letters  in  eenen  blauwen  steen  dit 
grafschrift : 

D.     O.    M. 

Begravenisse  Govaerts  Gerardsen  van  den  Graef,  sterft 
den  29  December  1620.  Ende  Maria  van  Sambeek,  sijn  huis- 
vrouwe,  sterft  den  9  Junij  1626,  midt  haere  kienderen  en  kients- 
kienderen,  borgeren  en  cooplieden  dezer  stadt  1627. 

In  het  O.  einde  van  het  koor  lag  eene  groote  grafzerk, 
waarvan  door  Schepenen  van  den  Bosch  12  November  1773  de 
volgende  beschrijving  gegeven  werd,  die  geregistreerd  staat  in 
Schepenregister  n°  586  fol.  230: 

Wy  mr.  Jan  Hendrik  van  Heurn  en  Willem  Gornelis 
van  Heemskerek,  scheepenen  in  den  Bosch,  maaken  kenlijk, 
certificeerende  mits  cleezen,  dat  wy  ter  instantie  en  requisitie 
van  Jonkheer  de  Vooght,  wonagtig  binnen  de  stad  Eyndhoven. 
gelaste,  zoo  hy  zyde,  van  zyne  principalen,  ons  hebben  ver- 
voegt binnen  deeze  stads  parochiale  kerk,  gen*,  de  Kruysbroe- 
derskerke  en  ons  op  het  hooge  choir  hebben  la  aten  aanwysinge 
doen  van  eenen  grooten  blauwen  zarksteen  met  figuuren  en 
wapenen  behouwen,  waarvan  ons  beschryvinge  is  versogt,  de- 
welke wy  bevonden  hebben  te  weezen  als  volgt :  in  het  mid- 
delste vak  of  perk  was  cle  gedaante  van  een  manspersoon,  om- 
hangen met  een  mantel  tot  op  de  voeten,  hebbende  op  de 
linkerzyde  van  de  borst  een  cruys  in  deze  gedaante  (hamer- 
kruis)  en  boven  aan  in  dat  vak  ter  weederzyde  van  het  hooft 
een  wapenschild,  verbeeldende  byde  hetzelve,  namentlyk  een 
cruys  (hamerkruis)  aldus  ;  in  de  bovenste  afsneede  stond  in 
het  midden    in    een  rond  de  verbeeldinge  van  een  ciborie  met 


—     350     — 

een  halve  Hostie  boven  uitkomende  en  aan  de  eene  zyde  het 
wapen  van  Masschereel  en  aan  de  andere  zyde  het  wapen  van 
Oey.  byde  met  timbers;  in  de  onderste  afsneede  stond  deze 
inscriptie  : 

Clauditur  hoc  saxo  venerabilis  D.  Florentius  Massche- 
relius,  ordinis  equestris  Beatae  Mariae  Teutonicorum  commen- 
dator  in  Vucht,  qui  obiit  anno  1608  die  29  Aprilis,  nee  non 
Domicella  Petronella  Spirink,  avia,  ac  soror  sua  Maria  Massche- 
reel, quae  obiit  1540.     Requiescant  in  pace. 

De  quartieren  op  den  rand  van  deezen  steen  verbeelt, 
waaren  vier  aan  elke  zyde,  als  volgt : 

Masschereel  Oey 

Berkel  Spyrink 

Merkelbeek  Eyck 

Becker  Bueren. 

Ten  N.VV.  van  laatstbedoelde  zerk  lag  eene  andere, 
waarop  de  wapens  van  de  Fierlanclt  en  de  Wolff  uitgehouwen 
stonden  met  dit  grafschrift  er  onder  : 

Nobili  et  Amplissimo  Viro  Do.  Simoni  Fierlants,  Philippo 
IJ0  ~Hispaniarum  Regi  Catholico  a  Consiliis,  ac  per  18  annos 
Ducatus  Brabantiae  in  districtu  hujus  Urbis  Ditionibusque  sub 
ea  Quaestori  generali. 

NEC  NON 

D.  Theodorae  de  Wolff,  ejus  carae  conjugi,  Liberi  moe- 
sti  posuere.  Obiit  ille  8  Aprilis  1601,  illa  10  Decembris  1621. 
Jacet  et  hic  Amplissimus  Dominus  Martinus  Fierlants,  eorum 
filius,  nobilis  paterni  stemmatis,  animi  status  ac  tumuli  aequus 
haeres,  successor,  ac  Nobilis  Domicella  Catharina  van  Eyck 
praevius  ante  obiit  12  Febr.  1622. 

Tu  lector  piis  manibus  bene  apprecare. 

In  het  schip  der  kerk  lag  niet  ver  van  het  koor  eene 
zerk,  waarop  het  wapen  van  van  Gerwen  uitgehouwen  stond 
en  waaromheen  in  het  vierkant  dit  opschrift  zich  bevond: 


—     351     — 

Hier  leyt  begraeven  Jonker  Jan  van  Gerwen  die  sterft 
in  't  jaer'1504  den  19  October.  En  Juffrou  Geertruyd  sijn  huis- 
vrou,  die  sterft  in  't  jaer  1526  den  24  September.  In  elk  dei- 
hoeken  van  het  vierkant  stond  een  kwartier  en  wel  als  volgt: 

Gerwen  Heynden 

Roesmont  Vucht. 

Wat  verder  westwaarts  lag  de  grafzerk  van  de  familie 
van  der  Sluys.  Daarop  stonden  de  wapens  van  van  der  Slujrs 
en  van  Cronenbnrg  en  daaronder  dit  grafschrift: 

Hier  leyt  begraeven  Jan  Jansse  van  der  Sluys,  sterft 
1631  den  10  October.  En  Adriaan  van  der  Sluys,  sijn  soonr 
sterft  den  14  Januarij  1634.  En  Maria  van  der  Sluys,  huys- 
vrou  van  Adolph  Cremers,  sterft  den  2  Maert  1634.  En  Cor- 
nelis  Jacobse  van  Vechel  sterft  den  17  November  1675.  En 
Catharina  Vilters,  sijn  huisvrou,  sterft  25  July  1683. 

Ter  zijde  van  de  wapens  stonden  deze,  evenwel  niet 
juiste  kwartieren : 

Van  der  Sluys  Cronenburg 

Van  Hedel  van  de  Water. 

In  het  Z.  W.  van  het  schip  lag  de  grafzerk  der  familie 
van  den  Velde  gezegd  Honselaer.  Daarop  stonden  uitgehou- 
wen de  wapens  van  van  den  Velde  gezegd  Honselaer  en  van 
Wel  en  daaronder  het  volgend  grafschrift : 

Hier  leyt  begraven  Heer  Mathys  Jansse  van  den  Velde 
d.  H.,  sterft  den  26  Julij  1622.  En  Maria  van  Wel,  sijn  Ed. 
huysvrou,  sterft  den  15  Julij  1637.  En  Walraven  van  Rosmalen, 
sterft  den  3  November  1619.  Johanna  Mutsaerts,  sterft  den 
4  Februarij  1657  en  Hr.  Jan  van  den  Velde  d.  H.,  haer  man, 
sterft  den  22  Junij  1668  aet.  78.  Heer  Franciscus  van  den 
Velde  dict  Honselaer  sterft  den  26  December  1685,  desself s 
soon.  Juffrouw  Joanna  Maria  van  den  Velde  dict  Honselaer, 
sijn  Dogter,  sterft  den  27  December  1706. 

In    de   doopkapel    dezer  kerk  was  nog  een  epitaphium 


—     352     — 


ter  nagedachtenis  van  Gerardus  a  Brueckelaer,  haren  derden 
pastoor,  nadat  zij  tot  parochiekerk  verheven  was.  De  inhoud 
van  dat  epitaphinm  vermeldt  Schutjes  IV  p.  350.  Van  Heurn 
vermoedt  dat  dit  epitaphium  eene  schilderij  was  en  dat  die  uit 
deze  kerk  in  1629,  na  de  reductie  der  stad,  verwijderd  is. 

Het  Kruisbroedersklooster  stond  ten  O.  der  Kruiskerk 
en  wel  tusschen  die  kerk  en  het  terrein  der  tegenwoordige 
gevangenis.  Het  werd  in  1682  ingericht  tot  eene  militaire 
gevangenis,  de  geweldiger  provoost  genaamd,  nadat  een  deel 
van  het  gewezen  Minderbroedersklooster,  dat  aan  de  Snelle- 
straat  stond,  opgehouden  had  zulks  te  zijn  ;  Foppens  in  zijne 
Historia  Episcopatas  Sylvaeducensis  p.  300  deelt  dit  aldus  mede: 
ex  conventu  crucigeroriim  facti  sant  carceres  militum  prae- 
sidii,  terwijl  in  de  Rekening  van  den  Rentmeester  der  Gees- 
telijke goederen  van  den  Bosch  over  1677  dit  als  volgt  wordt 
medegedeeld : 

Het  Cruysbroeders  clooster  wort  volgens  resolutie  van 
haar  EcL  Mog.,  geexihibeert  in  de  reechening  de  a°  1673, 
bewoont  bij  N.  Bystervelt  (zoo)  als  als  oock  in  voorgaende 
reechening  is  geseyt. 

Het  voornoemde  clooster,  als  in  het  voorgaande  reecke- 
ninge  is  geseyt,  niet  genoech  en  mochte  gelden,  ten  tyde  als  haer 
Ed.  Mog.  heeren  Gedeputeerdeu  |  Marty  1681  present  waren 
hebben  nu  (soo  men  verstaet)  toegestaen  aen  den  capiteyn  ge- 
weldiger tot  desselfs  won  in  ge  en  gevangenhuys  memorie. 

In  1748  bepaalden  cle  Staten  Generaal,  dat  het  gewezen 
Kruisbroedersklooster  speciaal  zou  dienen  tot  gevangenis  voor 
de  deserteurs  tot  en  met  den  rang  van  sergeant  of  wachtmeester 
van  cle  garnizoenen  van  den  Bosch,  Grave,  Venlo,  Gelderland 
en  Utrecht  en  dat  daartoe  bestemd  zoude  worden  eene  zaal 
voor  hun  dag-  en  eene  andere  zaal  voor  hun  nachtverblijf; 
over  dag  zouden  zij  met  de  boeien  aan  de  beenen  aan  cle  ves- 
tingwerken  moeten  arbeiden.  De  Raad  van  State  stelde  voor 
deze  gevangenen  eenen  ziekentrooster  aan,  die  hun  des  Zondags 
den  Bijbel  moest  uitleggen. 


—     353     — 

In  1789  was  deze  gevangenis,  gemeenlijk  het  Geweldiger 
genoemd,  zoo  oud  en  vervallen,  dat  de  Raad  van  State  besloot 
in  de  plaats  daarvan  op  het  fort  de  Papenbril  eene  geheel 
nieuwe  te  doen  bouwen  met  vertrekken  tevens  voor  den  Provoost 
en  den  Krijgsraad.  Het  voormalig  Kruisbroedersklooster,  Gewel- 
diger of  Geweldiger  provoost,  zooals  het  ook  heette,  is  daarop 
den  28  Juli  1801  door  Bernard  Willem  de  Roy  van  Wichen, 
kolonel-directeur  van  's  Lands  Fortiflcatiën,  in  zijne  hoedanig- 
heid van  gemachtigde  van  den  Agent  van  Oorlog  der  Bataafsche 
Republiek,  verkocht  aan  Arnoldus  Kluytmans,  wonende  te  den 
Bosch;  het  werd  toen  omschreven  als  thuis  en  erf,  voorheen 
gebruikt  tot  eene  Militaire  Provoost,  gelegen  bij  de  Manege" '; 
de  kooper  zal  dit  gebouw  toen  wel  gesloopt  hebben  ;  op  de 
plaats,  waar  die  provoost  stond,  staan  thans  gebouwen,  toebe- 
hoorencle  aan  de  parochiale  kerk  van  St.  Catharina. 

De  provoost-geweldige,  die  over  gezegde  gevangenis  of  pro- 
voosthuis  gesteld  was,  huurde  in  lateren  tijd  van  particulieren 
een  bij  het  Geweldiger  staand  huis,  zooals  blijkt  uit  eene 
Schepenakte  van  den  Bosch  van  29  Mei  1755,  waarbij  Peter 
van  der  Veen,  vorster  en  gerichtsbode  van  Eersel,  Duizel  en 
Steensel,  als  gehuwd  met  Catharina  Kelderman;  Arnoldus 
Kelderman  te  den  Bosch  en  Martinus  van  Heynsbergen,  vorster 
en  gerichtsbode  van  Vechel,  als  gehuwd  geweest  met  Allegonda 
Kelderman,  zijnde  zij  respectievelijk  zoon  en  schoonzonen  van 
Johan  Kelderman,  in  leven  koopman  te  den  Bosch,  aan  Wouter 
van  Aalst  aldaar  verkochten :  een  huis,  staande  bij  het  gewezen 
Kruisbroedersklooster,  nu  de  woning  van  den  Geweldigen  pro- 
voost, achter  de  kerk  aldaar  naast  een  gangske,  separeerende 
dit  huis  van  het  erf  van  mijnh.  van  Boxtel,  door  hunnen  ge- 
noemden erflater  8  October  1738  gekocht  geweest  van  Johannes 
Martinus,  Thomas  Wolterus  en  Maria  Geertruid  van  der  Vaart, 
alsmede  van  Jan  Brouwers.  Dit  huis  zal  ook  wel  tot  het 
Kruisbroedersklooster  behoord  hebben. 

Op  een  erf  van  dit  klooster  was  door  den  Staat  na  1629 
eene  manege  gebouwd,  die  in  het  jaar  1788  werd  vergroot  en 

23 


-     354     - 

geheel  veriiieuwd.  Deze  bestaat  thans  nog.  Ook  behoorden  tot 
dit  klooster  de  op  blz.  333  vermeldde  bleek,  zoomede  een  open 
terrein,  dat  gelegen  was  ten  W.  der  Kruisbroederskerk  en,  na  te 
zijn  vergroot  toen  deze  kerk  eene  parochiekerk  geworden  was,  een 
tijd  lang  tot  openbare  begraafplaats  gediend  heeft;  thans  is  het 
als  tuin  in  gebruik  bij  de  bloemkweekers  firma  Verhoeven ;  op  de 
poort  daarvan  kan  men  nu  nog  lezen  de  woorden:  Gedenk  de  dood. 

m.    Het  huis  genaamd  „In  Amsterdam". 

Vughterstraat  n°  66. 

Het  huis,  dat  aan  den  Noordelijken  hoek  van  de  Vughter- 
straat en  de  St.  Jorisstraat  staat,  was  oudtijds  eene  zeepziederij 
en  kreeg,  waarschijnlijk  toen  Amsterdammers  het  bezaten^  den 
naam  van  In  Amsterdam.  Die  Amsterdammers  zullen  geweest 
zijn  de  zeepzieder  Goijart  Hermanszoon  en  diens  huisvrouw 
Jenneken.  Hunne  erfgenamen,  zijnde:  Jan,  cle  zoon  van  ge- 
noemde echtelieden;  cle  kinderen  van  diens  dochter  Jenneken 
en  van  haren  man  Jan  van  Arkel,  met  namen:  Goijart  en 
Isaack  van  Arkel;  de  kinderen  van  Aleid,  de  dochter  van  meer- 
genoemde echtelieden  en  van  haren  man  Everard  van  Arkel, 
met  namen:  Anneken,  huisvrouw  van  Jacob  Stevenszn;  Janneken 
eil  verdere  kinderen,  die  toen  nog  onmondig  waren;  Arnoult* 
en  Godefroi,  zonen  van  Herman,  den  zoon  der  dikwerf  genoemde 
echtelieden,  verkochten  11  Juli  1612  (Reg.  n°  283  f.  543)  aan 
Willem,  den  zoon  van  genoemden  Herman,  die  als  hun  mede- 
erfgenaam daarin  reeds  Vs  bezat,  4/ö  in  gezegd  huis,  dat  toen 
gezegd  wrerd  te  staan  in  de  Vughterstraat  op  den  hoek  der 
St.  Jorisstraat  naast  het  huis  van  Herman  Strick  1)  Lambertszn 
en  zich  achterwaarts  uit  te  strekken  tot  aan  het  erf  van  Aert 
Janszn  Gast,  den  kreupele  en  de  Dieze. 


1)  In  eene  Bossche  Schepenakte  van  1637  compareeren  de  onmon- 
dige kinderen  van  wijlen  den  schoenmaker  Lambert  Strick  Hermanszn 
en  diens  echtgenoote  Jenneken,  dochter  van  Dirck  Janszn  van  Ravensteyn. 


—     355     — 

Janneken,  de  te  Amsterdam  wonende  dochter  van  ge- 
noemden kooper,  Willem  Goijartszn,  verkocht  den  laatsten  Juli 
1619  (Reg.  n°  344  f.  485)  dit  huis,  dat  toen  gezegd  werd  te 
zijn:  „eene  hoechuysinge,  gemeynlijck  genoemt  in  Amsterdam, 
uitgaende  in  de  Vuchterstraet,  ende  drye  cameren  ofte  woningen, 
uutgaende  in  de  St.  Jorisstraet  ende  staende  achter  voors. 
voorhuys,"  staande  op  den  hoek  der  St.  Jorisstraat  tusschen  die 
straat  ex  uno  en  het  huis  van  Herman  Lambertszn  Strick  ex  alio 
en  zich  achterwaarts  uitstrekkende  tot  aan  het  erf  van  Aert 
Janszn  Gast,  den  kreupele  en  tot  aan  de  Dieze,  met  de  daartoe 
behoorende  zeeperijbakken,  —  aan  den  zeepzieder  Mathys  Janszn 
Wytmans.  Diens  kleinkinderen  en  diens  dochter  Catharina  ver- 
kochten 9  April  1655  dit  huis  bijeene  akte,  luidende  als  volgt: 

Alsoo  Dierck  Wytmans,  soene  wylen  Matheus  Wytmans, 
woonende  tot  Gorinchem,  als  wittich  naergelaeten  weduwer  van 
wylen  Ida,  syn e  huys vrouwe,  dochtere  Schalcx  Claesznvan  den 
Bosch,  de  tochte  hem  competerende  in  de  helfte  van  eene  hoeek- 
huysinge,  gemeynlick  genoempt  in  Amsterdam,  metten  gronde 
van  dyen,  uytgaende  in  de  Vuchterstraet  ende  vier  cameren 
oft  wooningen,  uytgaende  in  St.  Jorisstraet,  gestaen  ende  gele- 
gen vervolgens  achter  den  voors.  voorhuyse,  met  een  plaetse 
eertijts  geweest  sijnde  eene  seeperye,  streckende  van  de  voors. 
voorhuyse  achterwaerts  tot  aen  de  riviere  de  Diese,  met  den 
steyger  daerachter  aenstaende,  ende  allen  den  rechten  ende 
toebehoirten  derselver  voors.  huysinge  ende  vier  cameren  oft 
wooningen,  gestaen  ende  gelegen  inne  's  Hertogenbossche,  uyt- 
gaende in  St.  Jorisstraet  achter  het  voors.  groot  huys,  genaempt 
Amsterdam,  aen  cl'een  syde,  ende  tussen  huys  ende  erve  Coenraets 
van  Os  aen  cVander  zyde,  welcke  helfte  der  huysinge  ende 
cameren  voorn,  de  voors.  Dierck  Wytmans  midts  doot  ende 
afflyvicheyt  van  syne  ouders  aengecomen  was,  hadde  wittelick 
opgedraegen  ende  overgegeven  Laureyns  van  Kessel,  secretaris 
deser  stadt,  tot  behoeft  van  syne  onmundige  kijnderen  aen  de 
voorn.  Ida  van  den  Bosch,  zyne  huys  vrouwe  zal.  geprocreert, 
enz.  Soo  sijn  gestaen  voor  Schepenen  ondergescreven  die  voors. 


—      3o6      — 

Dierck  Wijtmans  als  vader  van  syne  voorsr.  onmundigen  enz., 
voor  d'een  helft  ende  Mathijs  Wynants  van  Heusclen,  coopman 
alhier,  als  wittich  man  ende  momboir  van  Catharina,  zyne 
huysvrouwe,  dochtere  Matheys  Wytmans  voorn.,  voor  d'ander 
helft,  't  voors.  geheel  huys,  genoempt  in  Amsterdam,  ende  vier 
cameren  daer  achter  aenstaende,  enz.,  hebben  sy  wittelick 
ende  erffelick  opgedragen  ende  overgegeven  Johannes  van 
Grimbergen,  coopman  (in  zijden  lakens)  binnen  dese  voors. 
stadt.  9  April  1655. 

Johannes  van  Grimbergen,  die  alzoo  kooper  van  dit  kapi- 
tale huis  werd,  had  tot  zoon  mr  Willem  van  Grimbergen,  raad 
en  rentmeester  van  den  Bosch,  die  huwde  met  Johanna  de 
Willefinck,  welke  hem  deze  kinderen  schonk: 

a  Maria  Magclalena  van  Grimbergen,  huisvrouw  van 
Dominique  Pasque  de  Chavonnes ;  b  Johanna  van  Grimbergen, 
echtgenoote  van  Georgius  Justus  Muller;  c  Mechelina;  cl  Elisa- 
beth  en  e  Johan  van  Grimbergen,  procureur. 

Zijne  genoemde  erven,  die  sub  a  en  b  wellicht  uitgezon- 
derd, verkochten  25  April  1722  Vs  in  dit  huis,  dat  thans  gezegd 
werd  te  zijn  een  nieuiv  huis  in  de  Vughterstraat,  bestaande 
uit  vijf  woningen  onder  één  dak,  staande  tusschen  het  huis  der 
erven  Strick  ex  uno  en  de  St.  Jorisstraat  ex  alio  en  zich 
achterwaarts  uitstrekkende  tot  aan  de  Dieze,  aan  mr  Johan 
van  Heurn,  secretaris  van  den  Bosch,  die  aan  hen,  welke  het 
overige  %  van  dat  huis  reeds  hadden,  dat  Vs  weder  overdroeg. 

Meergenoemde  erven  sub  c,  cl  en  e  verkochten  daarop 
den  20  Maart  1726  (Reg.  n°  512  f.  136)  van  dit  huis  het 
hoekhuis  aan  Arnoldus  Heeren,  burger  van  den  Bosch.  Deze 
was  zeer  waarschijnlijk  een  zoon  van  Jan  Goijartszn  1)  Heeren 
en  Margaretha  de  Bruyn  daar  toch  deze  echtelieden  in  het  jaar 
1690  in  het  Katholiek  bedehuis  van  St.  Pieter  te  den  Bosch 
eenen  zoon  Arnoldus  lieten  doopen. 


1)  Den  14  September  1666  werd  een  Goijart  Heeren  voor  den  tijd 
van  zes  jaren  uit  den  Bosch  gebannen  en  veroordeeld  aan  die  stad  te 
leveren  12  groenlakensche  kussens  met  het  stadsAvapen  erop:  »omdat  hij 
qualijck  van  de  heeren  van  de  Magistraet  gesproocke  hadde". 


—     357     — 

Arnoldus  Heeren  kocht  dat  hoekhuis,  omdat  hij  er  het 
ambacht  van  bakker  en  grutter  wilde  uitoefenen.  Voor  de  uit- 
oefening van  het  bedrijf  van  bakker  had  hij  toch  een  hoekhuis  , 
noodig,  omdat  het  oudtijds  voorschrift  te  den  Bosch  was,  dat 
de  broodbakkerijen  er  in  hoekhuizen  moesten  worden  gedreven, 
wat  zekerlijk  bepaald  was  met  het  oog  op  het  gevaar  van  brand, 
dat  dergelijke  inrichtingen  opleveren.  Had  een  bakker  te  den 
Bosch  in  een  hoekhuis  versch  brood  gebakken,  clan  was  het  de 
gewoonte,  dat  hij  dat  in  den  vroegen  morgen  in  zijne  buurt 
bekend  maakte  door  op  een  hoorn  te  blazen,  zooals  er  kortelings 
geleden  nog  een  hing  in  de  broodbakkerij  van  van  de  Well  op 
de  Pensmarkt  te  den  Bosch;  van  daar  dit  rijmpje: 

De  bakker  van  den  hoek, 
Die  heeft  van  nacht  geblazen, 
Enz.     / 

Genoemde  Arnoldus  Heeren  was  de  stamvader  van  de 
familie  van  dien  naam,  welke  een  tijd  lang  in  den  Bosch  ge- 
bloeid heeft  en  er  thans  niet  meer  bestaat ;  zijne  vrouw  was 
Geertruy  van  Ravesteyn,  met  wie  hij  4  November  1714  in 
den  echt  verbonden  werd  en  die  hem  deze  kinderen  schonk : 
Johannes  Godefridus,  geboren  in  den  Bosch  22  September  1715; 
Gerhardus  ;  Willemina,  de  huisvrouw  van  Cornelis  Mosmans  en 
Guilliam  Heeren,  welke  laatste  tot  kinderen  had:  Catharina,  de 
echtgenoote  van  Albertus  Leonardus  Vogelvanger  en  Geertruy, 
de  huisvrouw  van  Martinus  Franciscus  van  Hooft. 

De  sub  c,  d  en  e  hierover  genoemde  kinderen  van  Willem 
van  Grimbergen  verkochten  den  20  Maart  1726  ook  de  andere 
woningen,  welke  met  het  voorschreven  hoekhuis  onder  één  dak 
gebouwd  waren,  en  wel  die,  welke  in  de  Vughterstraat  stond 
tusschen  het  huis  In  Amsterdam  en  dat  der  erven  Strick,  aan 
Cornelis  van  Utrecht,  burger  van  den  Bosch,  terwijl  zij  van  de 
andere,  die  langs  de  St.  Jorisstraat  stonden,  verkochten  cle  eerste, 
die  tegen  het  hoekhuis  aan  stond,  aan  mr.  Otto  van  Cattenburg, 
schepen    en   raad    van    den   Bosch ;    de   daarop  volgende  aan 


—     358     — 

mr.  Lambert  van  den  Heesacker,  advocaat  in  den  Bosch  en  de 
daarop  weder  volgende  aan  mr.  Abraham  Hubert,  ook  schepen 
en  raad  van  die  stad.  De  middelste  dezer  woningen,  zijnde 
thans  genummerd  St.  Jorisstraat  8,  werd  23  November  1730 
(Reg.  n°  555  f.  226  vso)  door  Ambrosius  Schut,  wijnkooper  in 
den  Bosch,  als  gehuwd  met  Cornelia  Maria  Schouten,  eene  der 
testamentaire  erfgenamen  van  genoemden  mr.  Lambert  van  den 
Heesacker,  verkocht  aan  Jor.  mr.  Steven  Johan  van  den  Velde 
gezegd  Honselaer,  woonachtig  in  den  Bosch ;  het  werd  toen 
omschreven  als  een  schoon  en  van  nieuws  opgetimmerd  huis 
met  erf,  staande  inde  St.  Jorisstraat  tusschen  dat  van  mr.  Otto 
van  Cattenburg  ex  uno  en  dat  van  Abraham  Hubert  ex  alio, 
zich  achterwaarts  uitstrekkende  tot  aan  het  erf  van  J.  Strick. 
Genoemde  van  den  Velde  behoorde  tot  een  adellijk  Brabantsen 
geslacht,  waarvan  ik  de  navolgende  geslactitslijst  uit  de  Bosche 
schepenregisters  heb  kunnen  opmaken: 

Jan  Peterszn  van  den  Velde  van  Boxmeer  had  van  zijne 
huisvrouw  N.  N.  deze  zonen: 

a  Peter  van  den  Velde,  wiens  kinderen  waren :  1°  Catha- 
rina ;  2°  Judith,  echtgenoote  van  Jan  Cocx  van  Cleve,  kleermaker 
te  Antwerpen;  3°  Jan,  die  vóór  1636  kinderloos  stierf  en  tot 
echtgenoote  had  Elisabeth,  dochter  van  den  bakker  Floris  Janszn. 

b    Mathijs  van  den  Velde,  die  volgt  sub  1°. 

I  Mathijs  van  den  Velde,  hiervoren  sub  b  genoemd, 
stierf  26  Juli  1622  en  huwde  met  Maria  van  Wel,  overleden 
15  Juli  1637,  dochter  van  Jacob  en  Elisabeth,  de  dochtervan 
Gielis  Lucaszn  van  Ham  en  Catharina  de  dochter  van  Wouter 
van  Baerle.  Hunne  kinderen  waren: 

a    Peter  van  den  Velde. 

b  Jacquemyn  van  den  Velde,  huisvrouw  van  Jor  Henrick 
van  Buel,  woonachtig  te  Gent. 

c  Maria  van  den  Velde,  wier  laatste  man  was  Ailcem 
van  den  Kerckhoö'. 

d    mr  Jan  van  den  Velde,  die  volgt  sub  11°. 

II  mr  Jan  van  den  Velde,  hiervoren  sub  I  d  genoemd, 


—     359     — 

was  schout  van  Geldrop  en  overleed  22  Juni  1668  in  den 
ouderdom  van  78  jaren.  Zijne  vrouw  was  Johauna  "Mutsaers, 
overleden  4  Februari  1657,  dochter  van  Peter  Janszn  Mutsaers  1) 
en  Anna  Jansclr  van  den  Wiel  2).  Hunne  kinderen  waren: 

a    Jacobus  van  den  Velde; 

b  mr.  Frans  Dominicus  van  den  Velde,  die  volgt  sub 
III0;  zij  namen  bij  hunnen  familienaam  dien  van  van  Honselaer 
aan,  om  welke  reden  heb  ik  echter  niet  kunnen  vinden. 

III  mr  Frans  Dominicus  van  den  Velde  gezegd  Honselaer, 
hiervoren  sub  II  b  genoemd,  stierf  26  December  1685,  nadat 
hij  28  December  1682  had  gekocht  het  kasteel  Henkenshage  te 
St.  Oedenrode;  in  datzelfde  jaar  had  hij  ook  nog  gekocht  (Keg. 
n°  500  f.  278)  en  wel  van  de  voogden  over  Johan  Philip  Focanus, 
minderjarigen  zoon  van  wijlen  Franchoys  Focanus,  landdrost 
der  Meierij  en  raad  van  den  Bosch  3),  het  huis  Harenstein, 
staande  aan  het  Groene  Plein  onder  Haaren  4).  Hij  huwde  met 
1°  Catharina  Margaretha  van  den  Broeck,  die  stierf  12  Mei 
1671;  2°  Margaretha  Cornelia  van  den  Berch  van  Lunenburg, 
dochter  van  Steven,  heer  van  Lunenburg  en  Elisabeth  Schenck 
van  Toutenburg   Hunne  kinderen  waren: 

Ex  lma. 

a    Johannes   Petrus   van  den  Velde  gezegd  Honselaer. 

b  Jacobus  Norbertus  van  den  Velde  gezegd  Honselaer, 
heer  van  Henkenshage,  huwde  7  December  1694  Maria  van 
Neerven. 

Ex  2da. 

c  mr  Steven  Johan  van  den  Velde  gezegd  Honselaer, 
hiervoren  reeds  genoemd,  die  volgt  sub  IV. 


1)  Men  zie  over  dezen  tak  der  familie  Mutsaers  Taxandria  IX  blz.  8. 

2)  Zij  hadden  ook  nog  eene  dochter  Adriana  Mutsaers,  mater  van 
het  Groot  Begijnhof  te  den  Bosch  ;  haar  erfgenaam  was  mr  Frans  Dominicus 
van  den  Velde  (Reg.  n°  472  f.  461  en  vlgd). 

3)  Men  zie  over  hem  van  fleurn  Historie  III  blz.  206. 

4)  De  erven  van  Cornelis  de  Groot  hadden  het  24  Maart  1665 
verkocht  aan  Diederick  van  Haersolte,  majoor  van  den  Bosch,  wiens 
echtgenoote  en  kinderen  het  5  April  1668  (Reg.  n<>  448  f.  30)  verkochten 
aan  genoemden  Franchoys  Focanus.    Het  dient  thans  tot  pastorie. 


—     360     — 

d  Anna  Elisabeth  van  den  Velde  gezegd  Honselaer,  die 
omstreeks  het  jaar  1757  stierf. 

Nog  een  paar  kinderen,  die  jong  stierven. 

Al  deze  kinderen,  behalve  dat  sub  b,  bleven  ongehuwd. 

IV  Jor  mr  Steven  Johan  van  den  Velde  gezegd  Honse- 
laer, hiervoren  sub  III  c  genoemd,  werd  hierdoor  bekend,  dat 
hij  een  boek  schreef,  getiteld :  Oudheden  en  Gestichten  van  den 
Bosch ;  hij  was  de  eenige  Katholiek,  die  een  boek  over  die  stad 
schreef  tijdens  dat  zij  nog  tot  het  Generaliteitsland  behoorde ; 
veel  merkwaardigs  bevat  dat  wrerk  echter  niet.  Den  30  Januari 
1743  overleed  hij,  het  door  hem,  als  gezegd,  gekocht  huis,  dat 
hij  bewoond  had,  nalatende  aan  zijne  volle  zuster  Anna  Elisabeth; 
deze  vermaakte  het  bij  haar  testament  aan  Jan  Paulus  van 
den  Berch  van  Lunenburg,  woonachtig  te  Wijk  bij  Duurstede ; 
Jacobus  Ignatius  van  den  Berch  van  Lunenburg,  woonachtig 
te  Zwolle,  wiens  vrouw,  was  Hendrica  van  Grootveld;  Isabella 
Catharina  van  den  Berch  van  Lunenburg,  woonachtig  te  Wijk 
bij  Duurstede;  Maria  Catharina  van  den  Berch  van  Lunenburg, 
woonachtig  te  den  Bosch  en  Cornelis  Johannes  van  den  Berch 
van  Lunenburg,  ook  woonachtig  te  Wijk  bij  Duurstede;  zij 
verkochten  18  Maart  1758  (Beg.  n°  573  f.  119)  clat  huis,  dat 
nu  begrensd  werd  door  dat  van  Laurens  Chatvelt  ex  uno  en  dat 
van  eenen  van  Hans  wijk  ex  alio,  aan  Lucas  van  Beugen. 

w.    Het  eerste  Katholieke  bedehuis  in 
de  Vughterstraat. 

Dit  geheim  bedehuis  werd  gehouden  in  het  achterhuis 
van  het  huis,  genaamd  de  Zwarte  bok,  dat  in  de  Vughterstraat 
tusschen  de  huizen  het  Bood  laken  en  de  Vergulden  Eland 
staat  en  thans  genummerd  is  54. 

Jacquelina  Guillon  weduwe  van  Jan,  den  zoon  van  Hen- 
riek  van  Santen  en  Antonisken,  dochter  van  Franck  Verhoeven, 
verkocht  18  September  1610  (Reg.  n0  280  f.  329),  namens  de 
kinderen,    die    zij  van  haren  genoemden  man  had,  het  huis  de 


—      361      — 

Zwarte  bok,  dat  alstoeu  omschreven  werd  als:  „een  huys  met 
een  hooch  camerken  ende  coickhuysken  daerachter  aen  gemaict, 
put,  ledige  plaetsse,  schoon  achterhuys  1),  brugge  over  het  water, 
met  noch  eenen  schoonen  hoff  aldaer  over  tselve  water  gelegen/' 
staande  in  de  Vughterstraat  tusschen  het  huis  de  Eland  ex  uno 
en  het  huis,  St.  Jorisstraatwaarts  staande,  toebehoorende  aan 
Aelbertje  weduwe  van  Roeland  van  Schijndel,  en  zich  achter- 
waarts over  het  water  uitstrekkende  tot  aan  het  erf  van  den  kuiper 
Wouter  Maitenszoon  van  de  Laer,  aan  Jor.  Hercules  Zacharias 
van  Biecht,  zoon  van  wijlen  Jor.  Hercules  Zacharias  van  Brecht, 
den  zoon  van  Jor.  Johan  van  Brecht,  den  ridder. 

De  groenroede  Marten  Vermandel  als  gemachtigde  van 
Maria  van  Brecht,  dochter  van  Jor.  (Hercules)  Zacharias  van 
Biecht  en  weduwe  van  Don  Alonso  de  Luna,  deed  5  Februari 
1641(Reg.  n°  384  f.  211)  namens  haar  afstand  van  den  tocht,  dien 
zij  had  van  Vs  van  dit  huis,  ten  behoeve  harer  beide  onmon- 
dige kinderen  de  Luna,  waarna  diezelfde  groenroede  als  ge- 
machtige  van  dezen  dat  Vs ;  genoemde  Maria  van  Brecht  als 
erfgename  harer  zuster  Jacomina  Ve ;  Jor.  Zacharias  van  Brecht, 
haar  broeder,  voor  zich  Va  en  als  erfgename  zijner  zuster  Ja- 
comina Ve  in  gezegd  huis,  dat  zij  geërfd  hadden  van  eerst- 
genoemden  Jor.  Hercules  Zacharias  van  Brecht  (wiens  vrouw 
was  Elisabeth,  dochter  van  Jacob  Servaaszn  van  Weert),  ver- 
kochten aan  Servaas  Jacobszn  van  Weert.  Van  dezen  laatste 
zal  dit  huis  gekomen  zijn  aan  de  familie  Seberts  of  Zyberts, 
daar  een  daarvan  gehuwd  was  met  eene  van  Weert  en  in  het 
laatst  der  17e  van  dat  huis  eigenaar  was  Willem  Seberts  of 
Zyberts,  echtgenoot  van  Maria  Donckers  2),  dochter  van  Joan 


1)  In  1560  werd  aan  Dirck,  zoon  van  wijlen  Arnd,  den  zoon  van 
wijlen  Dirck  Arndszn,  toebedeeld  (Reg.  n°  649  f.  68)  een  huis  met  tuin 
en  achterhuis,  staande  in  de  Vughterstraat,  met  bepaling,  dat  de  eigenaars 
van  dit  huis  altijd  zullen  hebben  het  gebruik  van  eene  kapel,  daar  men 
Mis  in  doet,  staande  tusschen  het  voor-  en  achterhuis  voorzegd  en  sal 
die  capclle  altijts  blijven  getimmert  gelijck  se  nu  getimmer t  is.  Mogelijk 
was  dit  huis  dat  genaamd  de  Zwarte  bok. 

2)  Men  zie  hunne  afstammelingen  in  Taxandria  VI  blz.  200  en  201 
en  XIV  blz.  269—272. 


V     362      - 

Baptist  en  Adriana  van  Horenbeeck.  Hem  volgden  in  den  eigen- 
dom van  dit  huis  op :  Theodora  Maria  de  Hee  weduwe  van 
den  advocaat  mr.  Paulus  Suyskens,  doordien  zij  het  7  Decem- 
ber 1716  kocht  van  Melchior!  Zyberts  c.  s.  (Reg.  n°  534  f.  355) ; 
Antonius  van  der  Blommen,  die  van  1753 — 1786  rector  van  het 
bedehuis  was,  dat,  als  gezegd,  in  het  achterhuis  van  gemeld 
huis  gehouden  werd  ;  Antonius  van  Gils,  de  latere  president  van 
het  R.  K.  seminarie  van  het  Bisdom  van  den  Bosch,  die  van 
1786 — 1790  rector  van  dat  bedehuis  was  en  Joannes  Dominicus 
van  der  Meulen,  die  daarvan  rector  was  van  1790—1811,  als 
wanneer  dit  bedehuis  krachtens  besluit  van  Keizer  Napoleon  I 
van  9  November  1811  werd  opgeheven;  hij  bleef  echter  het 
huis  de  Zwarte  bok  bewonen  tot  aan  zijnen  dood  in  1832  1). 

Van  Heurn  zegt  in  zijne  Beschrijving  van  het  bedehuis, 
dat  achter  het  voorhuis  van  de  Zwarte  Bok  stond  en  behalve 
door  dat  huis  ook  nog  toegang  had  van  uit  de  St.  Jorisstraat 
door  het  huis,  aldaar  genummerd  14,  het  volgende  : 

Het  schijnt  my  uit  het  beschouwen  des  gebouivs.  dat 
die  in  den  beginne  vry  kleiner  is  geweest,  dog  dat  zy  twee- 
malen daarna  vergroot  zy ;  zy  is  redelijk  groot,  maar  niet 
sierlijk  gebouiud;  heeft  twee  uitgangen^  een  door  het  huis  des 
Priesters  in  de  Vugterstraat  en  een  in  de  St.  Jorisstraat.  Dit 
bedehuis,  dat  het  eerste  in  de  Vughterstraat  genoemd  werd, 
omdat  het  ander  daarin  verder  op  stond,  droeg  ook  den  naam 
van  de  bidplaats  der  Zeven  Weeën.  Het  werd  aanvankelijk 
door  Minderbroeders  bediend  en  na  hen  door  wereldgeestelijken, 
wat  genoemde  rectoren  ook  waren. 

Het  bestond  reeds  als  bedehuis  in  1653,  zooals  blijkt 
uit  het  meermalen  aangehaald  Memoriaal  van  Ackersdyck,  welke 
daarin  vermeldt  de  navolgende  invallen,  die  hij  namens  den 
Hoogschout  in  dit  bedehuis  deed : 

Den  26  December  1653  gestoort  eene  Paepsche  conven- 
ticul  in  de  Vuchterstraet  neffens  den  Elandt,  alwaer  veel  volck 


1)    Schutjes  IV  blz.  295. 


—     363     — 

wierclt  gevonden;  is  voor  de  volle  peene  van  H  huys  ontfan- 
gen  ft  SOO  ende  d'andere  bekende  persoonen  door  den  Groen- 
roede Vermandel  doen  sommeer  en  tot  betalinge  van  fl  25. 

Den  15  October  1656  gestoort  een  paepsche  conventi- 
cule,  dewelcke  wierdt  gehouden  in  de  huysinge,  toebehoo- 
rende  Willem  Zeberts,  gestaen  in  de  Vuchterstraet  naest  den 
Elandt ;  is  voor  dat  huys  betaelt  de  volle  peene. 

Den  9  Febraarij  1659  gestoort  een  paepsche  conventi- 
cule,  dewelcke  ivierdt  gehouden  in  de  Vuchterstraet  in  de 
huysinge,  staende  naest  den  Elandt,  enz. 

Den  26  December  1659  gestoort  een  paepsche  conventi- 
cule,  dewelcke  werdt  gehouden  in  de  huysinge,  toebehoorende 
Willem  Zeberts,  gestaen  in  de  Vuchterstraet  alhier  naest  den 
Elandt,  enz. 

Schutjes  vermeldt  niet  de  namen  der  priesters,  welke  in 
de  jaren  dezer  stoornissen  dit  bedehuis  bedienden. 


HOOFDSTUK    VIII. 

De  St.  Jorisstraat. 

Eerste  Gedeelte. 


Deze  straat  heette  aanvankelijk  de  Hulsstraat  of  de 
Hoelstraat,  zooals  blijkt  uit  het  Reg.  n°  222  f.  570  vso;  nader- 
hand kreeg  zij  den  naam  van  de  St.  Jorisstraat  naar  de  daaraan 
gestaan  hebbende  kapel,  die  aan  St.  Joris  was  gewijd.  De 
brug,  die  in  deze  straat  ligt,  heette  oudtijds  de  Hulsterbrug. 

Naast  die  brug  staat  aan  de  Zuidzijde  van  deze  straat 
en  wel  ten  O    van  die  brug 

a.    Het  huis  no.  7. 

Het  eeuige  merkwaardige  van  dit  huis  is,  dat  het  19 
October  1735,  als  wanneer  het  gezegd  werd  te  zijn:  een  huis 
met  verschillende  beneden-  en  bovenkamers,  tuin  en  kelder,  met 
eene  schoone  galderyel),  verkocht  wercl  aan  Johan  Martinus  van 
der  Vaart,  mr  metselaar  te  den  Bosch,  bij  eene  akte,  waaruit  men 
verschillende  genealogische  bijzonderheden  kan  leeren  kennen, 
wijl  daarin  toch  als  verkoopers  optraden  mr  Willem  de  Decquere, 
advocaat  te  Herpen ;  Peter  Arnoud  de  Breff,  wonende  te  Wamel 
en  zijn  broeder  Jacob  Adriaan  de  Breff,  wonende  te  Haps; 
Francis  de  Decquere,  cadet  te  den  Bosch ;  Antony  de  Decquere, 
woonachtig   te  Nootdorp  en  Anna  Wilhelmina  Hagens  weduwe 


1)    Men  zie  over  dit  huis  nog  Reg.  n°  412  f.  21,  131  en  245. 


—    365     - 

van  Hendrick  Willem  Winkelman,  drossaard  der  Grafelijkheid 
Megen,  wonende  te  den  Bosch,  allen  in  hunne  hoedanigheid  van 
erfgenamen  van  hunnen  oom  Hendrick  de  Decquere,  die  dit  huis 
geërfd  had  voor  de  helft  van  zijne  vrouw  Philippina  Isabella 
de  Fierlandt  en  voor  de  wederhelft  van  Antonetta  Dongius  we- 
duwe van  Jan  Hendrickzn  van  der  Beecke  1)  (wiens  voordochter 
was  Aldegonda  van  der  Beeke,  echtgenoote  van  Johan  van 
Hoorn  en  wier  kinderen  waren  Antonetta  en  Maria  van  Hoorn.) 

b.    Het  Gasthuis  van  Gijsbert  van  den  Broeck. 

No.   9. 

Ten  O.  van  laatstgemeld  huis  stond  het  gebouw  van 
het  gasthuis  van  Gijsbert  van  den  Broeck,  die  tot  eene  familie 
behoorde,  welke  oudtijds  in  den  Bosch  zeer  in  aanzien  was  en 
aldaar  in  de  St.  Janskerk  had  een  marmeren  gestoelte  tot  zit- 
plaats en  eenen  kelder  met  koperen  zerk  tot  graf  2). 

Zooals  deszelfs  naam  het  reeds  aanduidt  werd  dit  gast- 
huis door  genoemden  van  den  Broeck  gesticht  en  wel  bij  zijn 
testament  van  19  Juni  1464,  waarbij  hij  bepaalde,  dat  het  zou 
dienen  tot  verblijf  van  zeven  mannen,  ouder  dan  50  jaren,  en 
hunne  dienstmeid. 

Den  29  September  1789  is  het  gebouw  van  dit  gasthuis 
door  zijnen  rentmeester  Philippus  de  Bergh  verkocht  en  thans 
is  het  eene  smederij.  Het  gasthuis  zelf  werd  in  datzelfde  jaar 
vereenigd  met  het  in  1617  door  Jan  van  Sambeek  in  de  Wind- 
molenbergstraat  gesticht  gasthuis  alsmede  met  de  oude  mannen- 
gasthuizen  van  Jacob  Uter  Oisterwijck,  Gerard  de  Weert  en 
Jan  Moons,  voor  alle  welke  gasthuizen  toen  een  gebouw  is 
aangekocht  geworden  in  de  Peperstraat  te  den  Bosch 


1)  Deze  had  dit  huis  in  1674  gekocht.  (Schepenreg.  van  den  Bosch 
no  492  fol.  112). 

2)  Men    zie    over   hem  en  zijn  geslacht  Taxandria  VI  blz.  109  en 
blz.  161  en  vlgd.;  XV  blz.  35,  alsmede  M.  Balen  Beschrijving  van  Dordrecht. 


—     366     — 

c.    Het  huis  n°  11. 

Naast   voorzegd   gasthuis  staat  in  O.  richting  dit  huis, 
dat   oudtijds  uit  twee  huizen  bestond,   die  toebehoorden  aan 
den  Bosschen  klokgieter   Gobelinus  Moer,  den  compagnon  van 
den  vermaarden  Bosschen  klokgieter  mr.  Geert  van  Wou.   De 
kinderen  van  genoemden  Moer,  die  in  na  te  melden  akte  ge- 
zegd  werd    een    campanifex   te    zijn,  zijnde  Jan,  mr.  Jaspar, 
Magdalena,  IJken,  begijn  in  het  Groot  Begijnhof  te  den  Bosch, 
Katheryne,  huisvrouw   van   Arnd  die  Vrieze   en  Maria,  huis- 
vrouw van  Jan  Zael,  verkochten  bij  akte  van  17  December  1504 
(Reg.  n°.  99  f.  380)  hun  6/7  in  die  beide  huizen,  Avelke  toen 
gezegd  werden  te  zijn :  huis,  erf,  plaats  en  achterhuis,  staande 
aan  den  Ouden  huls  in  de  St.  Jorisstraat  tusschen  het  volgend 
huis  ex  uno  en  het  Gasthuis  van  den  Broeck  ex  alio  en  zich 
achterwaarts    uit   te  strekken  tot  aan  de  Dieze,  alsmede  huis, 
erf,   plaats   en  achterhuis,  staande  alsvoren  tusschen  laatstge- 
gezegd  huis  ex  uno  en  den  gang  van  het  Kruisbroedersklooster 
ex   alio   en    zich   ook    uit  te  strekken  tot  aan  het  water,  aan 
hunnen    broeder    Willem  Moer,  die  als  erfgenaam  zijns  vaders 
daarin   reeds   het    overige  bezat.   Deze  huwde  in  eersten  echt 
met  Grietken  N.,  (welke  hem  deze  kinderen  schonk :  a  Grietken, 
huisvrouw  van  JanHagens;  b  Catharina,  huisvrouw  van  Wouter 
van   Beeck,    die  bij  haar  verwekte  een  zoon  Dirck  van  Beeck 
en  c  Maryken)  en  in  tweeden  echt  met  Elisabeth  N.;  laatstge- 
neemde  vrouw  verkocht,  toerj  zij  reeds  weduwe  van  hem  was,  den 
5  October  1529  (Reg.  n°  137  f.  1 4)  deze  beide  huizen  aan  Maria 
van  Haestrecht,  erfdochter  van  Loon  op  Zand  en  douairière  van 
Robbrecht  van  Grevenbroeck,  die  daarop  van  deze  beide  huizen 
er  één  zal  gemaakt  hebben   De  Kruisbroeders  van  den  Bosch  en 
Henrick  Kuyst(en)  Matheuszn,  vooreerst  als  eigenaars  van  eene 
steenen  werf,  gelegen  aan  cle  Dieze,  die  liep  tusschen  het  voor- 
meld erf  van  Maria  van  Haestrecht  en  dat  van  Henrick  Kuyst 
voornoemd,   tusschen    de    Vospoort  en  het  gereet  van  gezegde 
broeders  aan  die  poort,  en  verder  als  eigenaars  van  eenen  weg, 


—     367    — 

loopende  van  den  convent  van  den  Cruysbroederen  aen  der 
Vosport  tusschen  die  werf  en  het  huis  van  meergenoemden 
Henrick  Kuyst  1),  stonden  aan  Adriaan  van  Grevenbroeck, 
schout  van  Loon  op  Zand,  ten  behoeve  van  meergenoemde 
Maria  van  Haestrecht  toe,  behoudens  consent  der  stad  den  Bosch, 
dat  zij  zal  mogen  bouwen  eenen  boog  over  de  Dieze  tusschen 
haar  meergemeld  erf  en  gezegde  werf  en  daarop  timmeren  een 
huis,  dat  slechts  een  zolder  hoog  mocht  zijn. 

De  zoon  van  Maria  van  Haestrecht  en  Robbrecht  van 
Grevenbroeck  meergenoemd,  Dierick  van  Grevenbroeck,  heer 
van  Loon  op  Zand,  verkocht  dit  huis  aan  Dierick  van  den 
Berghe,  den  zoon  'van  mr.  Gerard,  bij  eene  Schepenakte  van 
den  Bosch  van  18  Januari  1543  2),  waarin  o.a.  dit  voorkomt: 

Domicellus  Theodoricus  de  Grevenbroeck,  fllius  quon- 
dam  Domicelli  Robberti  de  Grevenbroeck,  dominus  temporalis 
de  Venloon,  ab  eodem  quondam  Domicello  Robberto  et  quon- 
dam Domicella  Maria  de  Haestrecht,  sua  conthorali,  pariter 
genitus,  verkoopt  aan  genoemden  van  den  Berghe  domum, 
aream,  ortum  ac  domum  posteriorem,  sitas  in  oppido  de  Busco- 
ducis  ad  locum,  dictum  aen  den  Ouden  Huls  in  vico  Sancti 
Georgij,  inter  hereditatem  Willemi,  filii  quondam  Gobelini 
Moor,  ex  uno;  et  inter  hospitale.  dictum,  't  gasthaysvanden 
Broeck,  ex  alio,  insuper  domum,  aream,  ortum  ac  domum 
posteriorem,  sitas  in  dicto  oppido  de  Buscoducis  ad  vicum 
den  Ouden  Huls  in  platea  predicta  inter  hereditatem  seu  quon- 
dam transitum  Conventus  fratrum  Cruciferorum  ex  uno, 
et  inter  hereditatem  heredum  et  aberorum  dicti  quondam 
Gobelini  Moor,  ex  alio,  quae  vero  premissa  pronunc  duae 
domus,  areae,  ortus  ac  domus  posteriores  ipsis  mutuo  et 
lateraliter  sunt  coadjacentes,  sitae  in  oppido  et  vico  predictis 
prope    Conventum    Cruciferorum    inter  quondam  transitum 

1)  Déze  verleende  bij  dezelfde  akte  eene  grondrendte  uit  drie 
huizen,  staande  buiten  de  poort,  voorheen  genaamd  die  Vospoorte,  nu 
het  Kruisbroedersstraatje,  tusschen  het  erf  van  het  Kruisbroedersklooster 
ex,  uno  en  dat  van  het  huis,  in  de  Ploeg  geheet  en,  ex  alio. 

2)  Reg.  n<>  166  f.  133. 


—     368     — 

dicti  Conuentus  ibidem,  ex  uno,  et  inter  hospitale  virorum, 
dictum  't  gasthuys  van  den  Broeck,  predictum,  ex  alio,  ten- 
dentes  a  dicta  communi  platea  seu  vico,  Sint  Jorisstraet  vocato, 
ad  communem  aquam,  ibidem  retro  fluentem,  qnas  vero  duas 
domus,  areas,  ortum  ac  domum  posteriorem  Domicella  Maria 
de  Haestrecht,  domina  temporalis  de  Venloon,  relicta  quon- 
dam  dicti  Robberti  de  Grevenbroeck,  erga  Elisabeth,  relictam 
quondam  Willelmi,  filii  quondam  Gobelini  Moor,  15  Septembris 
1529  acquiserat. 

Genoemde  Dierick  van  den  Berghe,  die  alzoo  door  koop 
eigenaar  van  dit  huis  geworden  was,  was  als  gezegd,  een  zoon 
van  mr.  Gerard  van  den  Berghe  1).  Hij  huwde  1°  met  Anna, 
dochter  van  Anthonis  Beelaerts  Rutgerszoon  en  Elisabeth  Mer- 
celisdochter ;  2°  met  Weyndelmoet  van  Auwen,  dochter  van 
Joost  en  weduwe  van  Jan  Heymans  Robbrechtszoon.  Hem  wer- 
den deze  kinderen  geboren  : 

Ex  lma:  mr.  Gerard  van  den  Berghe,  raad  van  den 
Bosch,  ex  2da:  (zij  had  van  haren  eersten  man  eene  voordoch- 
ter Mariken  Heymans,  die  huwde  met  mr.  Nyclaes  van  Tulden, 
licentiaat  in  de  rechten  en  schepen  van  den  Bosch) :  Anna  van 
den  Berghe,  die  trouwde  met  Willem  Oliviers  van  Berchuysen. 
Mr.  Gerard  van  den  Berghe  laatstgenoemd  erfde  het  hier 
bedoeld  huis  van  zijnen  vader.  Hij  huwde  met  Petronella 
Pels  2),  eenige  dochter  van  Jan  Peterszoon,  wollenlakenskooper 
en  Anna  de  Louwe  Jansdr,  die  hem  schonk  eenen  zoon  Jan, 
alsmede  een  en  zoon  mr.  Peter  van  den  Berghe,  welke  laatste 
ook  raad  van  den  Bosch  was  en  op  zijne  beurt  dit  huis  erfde ; 
zijne  vrouw  was  Sussanna  La  Flamingh.  Na  zijnen  dood  ver- 
kochten zij  en  hunne  kinderen  :  Cornelia  Philippina  van  den 
Berghe  gehuwd  met  Jor.  Anthonio  van  der  Perre,  kapitein  in 
Spaanschen    dienst ;    Catharina  van  den  Berghe ;  mr.  Philippe 


1)  Taxandria  III  p.  165  en  La  familie  van  den  Berghe  p.  9. 

2)  Zij  bracht  haren  man  ten  huwelijk  aan  het  huis  de  Molensteen, 
staande  in  de  Hinthamerstraat  te  den  Bosch  (naast  het  huis  de  Witte 
hand),  dat  hij  13  December  1611  (Reg  n°  283  fol.  145  vso)  verkocht  aan 
Arnd  Kievits  Boelofszn. 


—     369     — 

van  den  Berghe,  advocaat  te  den  Bosch,  Petronella,  Gerardus 
en  Anna  Maria  van  den  Berghe,  bij  Schepenakte  van  29  Mei 
1659  dit  huis  aan  Jan  Leornardszoon  van  Oiischot;  het  werd 
toen  aldus  omschreven :  een  schoon  steenen  huys,  erve,  hoff 
ende  achterhnys,  hoven  de  Diese  staende,  met  een  camer  boven 
de  poorie,  gemeynlick  genoempt  de  Cruysbroederspoorte,  staende 
in  de  St.  Jorisstraet  tussen  den  huyse  des  Susteren  Convents 
tot  Oisterivijk  (de  poorte  daerdoor  men  yaet  naer  den  Con- 
vente  van  den  Cruysbroeders  tussen  beyde  liggende),  ex  uno, 
ende  het  Mannengasthuys,  geheyten  van  den  Broecxgasthuys, 
ex  alio,  strekkende  van  de  St.  Jorisstraet  over  de  Diese  tot 
een  straetke,  ivaerdoor  men  gaet  nae  de  Vughterstraet  ende 
nae  de  parochiekereke  van  St.  CatJiarina. 

Bij  erfenis  van  genoemden  van  Oirschot  kwam  dit  huis 
aan  Antony  Peterszn  van  Geffen,  die  het  22  December  1692 
(Reg.  n°.  480  f.  371  vso)  verkocht  aan  den  advocaat  mr.  Mar- 
celius  van  der  Lee.  Diens  weduwe  en  testamentaire  erfgename 
Anna  Maria  Lintermans  verkocht  11  November  1737,  als  wan- 
neer zij  te  Noordwijk  woonde,  dit  huis,  —  dat  toen  omschre- 
ven werd  als  huis  met  tuin,  achterhuis,  boven  de  Dieze  staande, 
en  eene  kamer  boven  de  Kruisbroederspoort,  staande  in  de 
St.  Jorisstraat  ex  uno  het  huis  der  Wed.  Somers,  de  Kruis- 
broederspoort tusschen  beiden,  ex  alio  het  van  den  Broecks- 
mannengasthuis  en  zich  uitstrekkende  tot  aan  het  Kruisbroe- 
dersstraatje, —  aan  mr.  Alexander  Berent  van  Eybergen, 
oud-schepen  en  raad  van  den  Bosch  1).  Ten  diens  laste  werd 
het  3  Aug.  1748  gerechtelijk  voor  schuld  verkocht  aan  Antony 
Verouden,  timmerman  te  den  Bosch ;  het  werd  toen  gezegd  te 
zijn :  eene  schoone,  hegte  huysinge,  voorsien  met  verscheyde 
benede-  en  bovencamers,  solders,  kelders,  grooten  hoff'  off  open 
plaets,  pomp,    agterhuys,    coetshuys    en    stal   boven    de  Diese 

i)  Hij  was  zoon  van  Lucas  van  Eybergen,  professor  en  predikant 
te  den  Bosch  en  huwde  met  1°  Glara  Maria  Minten  (van  wie  hij  had 
eene  dochter  Gornelia  Maria  van  Eybergen,  die  trouwde  met  PieterHubert); 
2°  Maria  van  Antwerpen  (van  wie  hij  had  Lucas  en  Johanna  Allegonda 
van  Eybergen);  3°  GatharinaThomina  Pauw  weduwe  van  Willem  Hartman. 

24 


-     310     - 

staande,  met  een  camer  boven  de  Cruysbroederspoort.  Zijne 
erven  verkochten  9  October  1784  dit  huis  aan  Hendrik  Jan 
van  den  Pavort,  notaris  te  den  Bosch.  Thans  behoort  dit  huis 
aan  de  erven  van  mr.  Alexander  baron  van  Lams  weerde,  in 
leven  rechter  te  en  lid  van  den  Gemeenteraad  van  den  Bosch. 

d.    Het  refugielmis  van  het  Klooster  Catharinenberg 

te   Oisterwrjk. 

No.  13. 

Aan  den  Oostelij  ken  hoek  van  het  Kruisbroedersstraatje 
en  de  St.  Jorisstraat,  staat  naast  dat  straatje  dit  huis,  dat 
aanvankelijk  niet  grensde  aan  gezegd  straatje,  omdat  oudtijds, 
waar  het  thans  begint,  stond  een  huis,  waarvan  omstreeks 
de  helft  van  de  16e  eeuw  gemeld  wrordt,  dat  het  toen  was 
afgebroken  om  van  uit  de  St.  Jorisstraat  een  toegang  te  hebben 
tot  de  St.  Catharinakerk ;  het  is  daarop  vervangen  door  eene 
poort,  waarboven  eene  kamer  gebouwd  werd,  die  deel  uitmaakte 
van  het  hiervoren  onder  c  beschreven  huis. 

Willem  Pynappel  Janszn,  zijn  zoon  Wouter  Pynappel, 
alsmede  Jan  Heeren  Jacobszn  en  Martinus,  zoon  van  Gerard 
'sHeeren  Dirckszn,  in  hunne  hoedanigheid  van  voogden  over  de 
onmondige  kinderen  van  Jan  Strick  Nicolauszn  en  Elisabeth,  de 
dochter  van  Jan,  den  zoon  van  genoemden  Willem  Pijnappel, 
zijnde  Willem,  Claes,  Anneken,  Heylken  en  Elsken  Strick, 
verkochten  3  Febr.  1559  (Reg.  n°  202  f.  340)  het  hier  sub  d 
bedoeld  huis,  —  dat  alstoen  omschreven  werd  als  huis,  erf, 
plaats,  twee  achterhuizen  en  bierbrouwerij,  staande  tusschen 
het  erf,  dat  eertijds  was  van  de  erfgenamen  van  den  sartor 
Henrick  van  Uden  en  nu  is  de  Kruisbroederspoort,  ex  uno  en 
het  erf,  dat  eertijds  was  van  Henrick,  Goijart  en  Dirck,  zonen 
van  Henrick  Janszn  Boijens  en  nu  is  van  Jacob  Rutgerszn  van 
Berchem,  zijnde  dat  huis  door  Jor  Willem  Willemszn,  van  Oss 
voor  zich  en  als  gemachtigde  van  Jor  Philips  Hinckaert  Philipszn, 
als  echtgenoot  van  domicella  Hadewich,  dochter  van  genoemden 


—     371     — 

Willem  van  Oss  senior,  verkocht  geweest  aan  eerstgenoemd  en 
Nicolaus  Strick,  den  zoon  van  Goijart  Nicolaaszoon  en  strek- 
kende het  zich  achterwaarts  uit  tot  aan  de  Dieze,  —  aan  Jan 
Pynappel,  ook  zoon  van  genoemden  Willem  Pynappel.  Deze  Jan 
Pynappel  verkocht  het  9  Januari  1570  (Reg.  n°  220  f.  78  vso)aan 
de  voogden  over  de  minderjarige  kinderen  van  Jan  Dirckszoon  1) 
van  Vechel  en  Heylwich,  dochter  van  Robbrecht,  den  zoon  van 
Gijsbert  Heymanszn,  zijnde  Dirck,  Robbert,  Goijart,  Maria, 
Mechteld  en  Bessele  van  Vechel,  die  het  later  toebedeelden  aan 
hunnen  genoemden  broeder  en  zuster  Goijart  en  Mechteld,  toen 
huisvrouw  van  Gerard  Willemszoon  van  Venloo;  deze  beide 
stonden  het  weder  af  aan  hunnen  broeder  Robbert.  Deze 
verkocht  het  20  Januari.  1586  (Reg.  n°  240  f.  343),  — 
als  wanneer  het  gezegd  werd  te  zijn:  huis,  erf,  plaats  en 
achterhuis,  staande  in  de  St.  Jorisstraat  tusschen  die  Cruys- 
broederenpoirte  ex  uno  en  het  huis  van  Jacob  Rutgerszn  van 
Berchem  ex  alio  en  zich  achterwaarts  uitstrekkende  tot  aan 
de  Dieze,  —  aan  Jeronimus,  zoon  van  Benedictus  Mathijszn. 
Kort  daarna  was  dit  huis  in  het  bezit  der  nonnen  van  het 
klooster  Catharinenberg  te  Oisterwijk,  krachtens  welken  titel 
bleek  mij  echter  niet;  Schutjes  V  blz.  395  schrijft,  dat  de 
Bossche  Bisschop  Crabbeels  het  den  10  Mei  1588,  als  zijnde  het 
toen  reeds  eene  verblijfplaats  van  die  nonnen,  visiteerde;  in 
1593  woonden  deze  nonnen  blijkens  eene  Bossche  Schepenakte 
van  dat  jaar  nog  in  dit  huis.  Later  namen  daarin  haar  verblijf 
de  Ongeschoeide  Carmelit essen,  die  zich  in  het  jaar  1622  op  de 
Papenhulst  te  den  Bosch,  vermoedelijk  in  het  huis  der  Arme 
Clarissen  van  Boxtel,  metterwoon  gevestigd  hadden.  Tijdens 
dat  zij  in  dit  huis  verbleven  werd  het  bij  het  beleg  van  den 
Bosch  in  1629  door  de  bommen  der  Staatschen  beschadigd, 
zooals  blijkt  uit  het  Dagboek  van  Robbert  van  Voorne  (Dr.  C. 
R.  Hermans   Verz.    van    zeldzame    oorkonden  betrekkelijk  het 


1)  Deze  Dirck  van  Vechel,  die  de  zoon  was  van  Goijart  Dirckszn 
van  Vechel  en  Geertruid  van  Lairven,  had  tot  vrouw  Mechteld  van  Aerle 
Henricksdr. 


—     372     — 

beleg  van  den  Bosch  I  p.  61);  hij  vermeldt  daar  tevens,  dat 
met  die  bommen  der  Carmeliten  huys  ende  capelle  is  vernielt 
met  noch  diversche  huys  en  in  St.  Jorisstraet.  Na  de  reductie 
der  stad  in  laatstgezegd  jaar  werd  ook  dit  refugiehuis  door  den 
Staat  geconfisqueerd.  Alard  Johan  Gansneb  gend  Tengnagel, 
als  raad  en  rentmeester-generaal  der  Episcopale  en  andere 
geestelijke  goederen  in  de  stad  en  Meierij  van  den  Bosch, 
verkocht  18  Dec.  1723  (Reg.  n°  552  f.  70)  aan  Andries  Somers, 
zilversmid  te  den  Bosch,  dit  huis,  dat  alstoen  omschreven  werd 
als  volgt :  een  ivelgeleege  htiysinge,  erve,  hof  ende  stallinge, 
staande  aan  de  St.  Jorisstraat  tusschen  het  huis  van  Mechtildis 
van  Herlaer  weduwe  van  Johan  de  Clercq,  wonende  te  Venray, 
ex  uno  en  den  Kruisbroedersgang,  ex  alio,  zich  uitstrekkende 
tot  aan  de  Dieze  en  voorheen  gecompeteerd  hebbende  aan  het 
Convent  van  de  Susteren  van  Oosterivijck.  Genoemde  Somers 
had  van  zijne  vrouw  Johanna  van  Huy wegen  twee  kinderen  : 
a  Johanna  Catharina,  die  huwde  met  1°  Godefridus  Loeff  van 
der  Sloot,  die  kinderloos  stierf;  2°  Wilhelm  Cremer,  die  evenals 
haar  eerste  man  woonachtig  was  te  Diest  en  b  Maria  Theresia, 
die  onnoozel  was  en  tot  voogd  had  mr.  Arnoldus  Franciscus 
Baalmans,  luitenant-meier  van  de  stad  en  het  Kwartier  van 
Leuven;  zij  verkochten  dit  huis  27  Juni  1740  aan  Eymbert 
van  Aelst,  wonende  te  den  Bosch.  Thans  behoort  het  aan 
mr  Raymond  Tilman,  agent  van  de  Nederlandsche  Bank  aldaar. 

e.    Het  huis  n°  15. 

Naast  het  laatst  beschreven  huis  stond  verder  in  Ooste- 
lijke richting  het  hier  behandeld  wordend  huis.  Hillenus,  zoon 
van  Willem  Zegerszn  van  Cuyck,  en  zijne  dochters  Elisabeth 
én  Margaretha,  geboren  uit  zijn  huwelijk  met  Elisabeth  van 
Uden  Henricksdr;  alsmede  de  kinderen  van  Gerard  van 
Achelen,  zijnde  Gerard,  Adriana,  huisvrouw  van  Gerard  van 
Heessel,  Agnes,  echtgenoote  van  Zegerr  zoon  van  Jacob  van 
Cuyck,    en    Heylwig    van   Achelen,    verkochten   4   Juli    1504 


—     373      - 

(Reg.  n°  98  f.  78)  dit  huis,  dat  alstoen  gezegd  werd  te  zijn:  huis, 
erf,  plaats  en  achterhuis,  staande  in  de  St.  Jorisstraat  tusschen 
het  huis  van  Willem  van  Oss  ex  uno  en  dat  van  Mathys  van 
Tephelen  1)  ex  alio,  en  zich  achterwaarts  uitstrekkende  tot  aan 
de  Dieze,  aan  Christiaan  van  Oss.  Diens  weduwe  Christina 
deed  2  Januari  1543  (Reg.  n°  164  f.  85)  afstand  van  den  tocht 
van  dit  huis  ten  behoeve  van  Jan,  den  zoon  van  Dirck  Yewans, 
als  zijnde  gehuwd  met  hunne  dochter  Elisabeth,  waarna  hij 
het  zoo  voor  zich  en  als  gemachtigde  van  Martinus  van  der 
Fontayne  en  diens  echtgenoote  Henrica,  woonachtig  te  Brussel, 
verkocht  aan  Rutger  Hendrickszn  van  Weert,  ook  wel  genaamd 
Rutger  Hermanszn. 

In  Februari  1558  (Reg.  n°  201  f.  514)  verkochten  diens 
zonen,  zijnde:  Antonius,  Casparus  en  Melchior  van  Weert,  het 
aan  Jacob  Rutgerszn  van  Berchem.  Diens  weduwe  Johannatleed 
17  Maart  1575  (Reg.  n°  224  f.  262)  boedelafstand  aan  hun 
beider  schuldeischers,  waarop  dezen  dit  huis  23  Januari  1576 
(Reg.  n  226  f.  143)  verkochten  aan  den  Spanjaard  Johannes  de 
Somarostro ;  deze  laatste  verkocht  het  23  Januari  1589  (Reg 
n°  241  f.  329),  toen  het  gezegd  werd  te  staan  tusschen  dat  van 
de  kinderen  Jan  van  Vechel  ex  uno  en  dat  van  Zoete  weduwe 
van  mr  Goijart  van  Empel,  secretaris  van  den  Bosch,  ex  alio, 
aan  Henrick  de  Hont  Junior,  klerk  ter  secretarie  van  den 
Bosch,  zoon  van  Henrick  de  Hont  Senior.  Antonia,  weduwe  van 
genoemden  Henrick  de  Hont  Junior,  verkocht  het  op  hare 
beurt  4  December  1599  (Reg.  n°  263  f.  130)  aan  Gijsbert 
Aertszn    van   Nymegen,   linnenwever,  die  het  24  Octoberl625 


1)  Hij  was  een  zoon  van  Udo  van  Tephelen  en  had  eene  dochter 
Elisabeth,  die  huwde  met  mr  Jan  van  Breugel  Arndszoon,  wien  zij  deze 
kinderen  schonk :  mr  Mathijs,  priester,  Arndt,  Elisabeth,  Hillegond  huis- 
vrouw van  Nycolaus  van  deu  Laer,  Peter,  Alberl,  Paulus,  Christina  en 
Anna  van  Breugel,  zij  verkochten  18  Januari  1562  (Reg.  n°  207  f.  426) 
2/3  in  dit  huis  aan  Adrianus,  Christina,  Joanna  huisvrouw  van  Henrick 
Willemszn  en  Margaretha,  huisvrouw  van  Jan  van  Liebergen,  kinderen 
van  wijlen  mr  Goijart  van  Empel,  secretaris  van  den  Bosch  enSoeteN., 
die  daarvan  reeds  het  V3  hadden  (Reg.  n°  240  f.  140).  Men  zie  over 
genoemde  van  Breugel s  Reg.  n°  652  f.  268. 


—     374     — 

(Reg\  n°  326  f.  34)  verkocht  aan  Agnes  van  Ravensteijn,  dochter 
van  Henrick  Wouterszn  en  weduwe  van  Peter  de  Cort.  Willem 
van  Bree,  koopman  te  den  Bosch,  als  man  van  Johanna,  dochter 
van  Peter  Somers,  verkocht  13  April  1641  (Reg.  n°  384  f. 
389)  de  helft  in  dit  huis,  door  haar  van  haren  vader  geërfd, 
aan  Hillegond  van  Ravenstein  weduwe  van  Henrick  van  Herlaer, 
die  31  Mei  1642  (Reg.  n°  386  f.  133)  2/i2  van  de  %  van  dat 
huis  nog  kocht  van  de  onmondige  kinderen  Brouwer,  welke  die 
gedeelten  geërfd  hadden  van  genoemde  weduwe  Peter  de  Cort, 
Zij  trad  daarna  als  eenige  eigenares  van  dit  huis  op,  dat  later 
geërfd  werd  door  Johanna  van  Herlaer,  van  wie  het  weder 
erfde  hare  zuster  Mechtildis  van  Herlaer  weduwe  van  Johan 
de  Clercq,  woonachtig  te  Venray;  cleze  laatste  verkocht  het 
29  Augustus  1726,  als  wanneer  het  werd  gezegd  te  staan 
tusschen  dat  van  Andries  Somers,  zilversmid,  ex  uno  en  dat 
van  Johan  van  Grimbergen,  c.  s.  ex  alio,  aan  Jacob  Spirinx. 
In  den  nacht  van  3  op  4  Maart  1776  brandde  dit  huis  geheel 
af,  waarna  den  3  April  van  dat  jaar  Carolus  Arnoldus  Spierings 
Vs  in  het  erf  van  dat  huis,  dat  hij  geërfd  had  van  zijne  zusters 
Hesther  en  Christina  Spierings,  verkocht  aan  Jan  Willem  Sprice, 
mr  pruikenmaker  te  den  Bosch,  die  daarin  reeds  2k  had;  den 
14  Augustus  daaraanvolgende  verkocht  deze  (Reg.  n°  584  f. 
405  vso)  dat  erf,  dat  toen  gezegd  werd  te  liggen  tusschen  het 
huis  van  Eymbert  van  Aelst  ex  uno  en  dat  van  den  notaris  de 
Gier  ex  alio,  aan  Gerard  van  der  Vaart,  mr  timmerman  te  den 
Bosch,  die  daarop  een  nieuw  huis  zal  hebben  gebouwd.  Thans  is 
het  het  eigendom  van  Jhr.  mr  Bernard  de  Roy  van  Zuidewijn, 
oud-griffier   van   de  Arrondissements-Rechtbank  te  den  Bosch. 

ƒ.    Het  Karthuizersklooster. 

Het  voormalig  Karthuizersklooster  te  Vught  werd  om- 
streeks het  jaar  1473  gevestigd  in  het  klooster  der  zusters  van 
Orthen  aldaar,  dat  onder  het  bewind  van  den  prior  der  Karthuizers 
van  Loon,  in  het  begin  den  16e  eeuw  prachtig  werd  herbouwd. 


—     375     — 

Het  stond  ter  plaatse  waar  thans  liet  buitengoed  Sophiae 
Domus  gelegen  is  en  droeg  den  naam  van  het  Huis  der 
H.  Sophia.  Den  1  |Maart  1577  werd  het  door  de  Staatsche  benden 
in  asch  gelegd,  waarna  zijne  kloosterlingen  hunnen  intrek  namen 
op  het  kasteel  de  Groote  Ruwenberg  te  St.  Michiels-Gestel, 
dat  toen  toebehoorde  aan  Jan  van  Raveschot  Ardtszn.  Ook  op 
dat  kasteel  waren  zij  niet  veilig  tegen  de  strooptochten  der 
Staatsche  benden,  waarom  zij  den  1  Juli  1591  1)  aan  den 
Koning  van  Spanje  als  Hertog  van  Brabant  verzochten  zich  te 
's  Hertogenbosch  metterwoon  te  mogen  vestigen;  het  werd  hun 
toen  toegestaan  en  onmiddelijk  daarop  betrokken  zij  hun  bekrom- 
pen refugiehuis  in  de  St.  Jorisstraat  aldaar.  Dat  refugiehuis 
bestond  uit  twee  huizen,  waarvan  een  Westwaarts  stond  naast 
het  huis,  genaamd  hei  Oroen  laken  en  het  ander  was  het  daar- 
naast Oostwaarts  staand  huis,  dat  later  de  Mutsaerspoort 
geheeten  werd. 

Eerstbedoeld  huis  had  tot  oudst  bekenden  eigenaar  Dirck 
van  Dyeperbeeck ;  van  dezen  erfden  het  zijne  zonen  Arnd, 
Dirck  en  Jan  van  Dyeperbeeck  en  zijne  dochter  Elisabeth,  huis- 
vrouw van  Petrus  Scelleken  Henrickszn;  dezen  verkochten  het 
aan  Bernard,  zoon  van  Jan  Bernardszn  van  Overmeer,  die  een 
zoon  Petrus  had,  welke  deze  kinderen  had :  a  Margaretha,  die 
huwde  met  Yewan  die  hoefsmid,  wien  zij  schonk  een  zoon  Petrus; 
b  Petrus ;  beide  laatstgenoemde  Petrus'sen  verkochten  in  1530 
(Reg.  n°  139  f.  126  en  281)  de  helft  in  dit  huis,  dat  toen  ge- 
zegd werd  te  staan  tegenover  de  St.  Joriskapel  Westwaarts 
tusschen  het  huis,  dat  eertijds  was  van  Jan  Danielszn  van 
Vladeracken,  nu  van  Jacob  van  Bladel  en  Oostwaarts  tusschen 
het  huis,  dat  voorheen  was  van  Elisabeth  Luws,  nu  van  Nico- 
laas  van  Bockhoven,  —  aan  Zeynse,  de  dochter  van  genoem- 
den Bernard,  zoon  van  Jan  Bernardszn  van  Overmeer,  die  als 
erfgename  naars  vaders  daarin  reeds  de  helft  had.  Zij  huwde 
met  Jan  van  den  Zydewynde,  van  wien  zij  geene  kinderen 
naliet ;  na  haar  overlijden  verkochten  de  uitvoerder  van  haar 

1)    Mr  J.  Sassen  Charters  blz.  241. 


376 


testament,  Jan  Rutgerszn  van  Schijnle,  3A ;  Gerard  Toelinck 
als  man  van  Geertruid  en  Michiel,  zoon  van  Dirck  die  cremer, 
als  man  van  Margaretha,  dochters  van  Willem,  den  zoon  van 
Petrus,  den  zoon  van  meergenoemden  Bernard  Janszn  van 
Overmeer,  8  April  1562  (Reg.  n°  208  f.  307)  de  Va  in  xk  van 
gezegd  huis,  dat  nu  omschreven  werd  als  huis,  erf,  plaats  en 
achterhuis,  staande  Westwaarts  tusschen  het  huis  eertijds  van 
Jacob  van  Bladel,  nu  Hemïck  van  Vechel  ex  uno  en  Oostwaarts 
tusschen  dat  eertijds  van  Claes  Oem  van  Bocklioven,  nu  het 
Karthuizersklooster  te  Vught  ex  alio  en  zich  achterwaarts 
uitstrekkende  tot  aan  de  Dieze  vurens  aen  den  choer  van  der 
kercke  des  convents  van  den  Cruysbruederen  1),  aan  Marga- 
retha,  dochter  van  genoemden  Petrus  van  Overmeer,  die  de 
overige  Va  van  gezegd  Vi  reeds  bezat  als  erfgename  harer 
zuster  Geertruid  van  Overmeer.  Laatstgenoemde  Margaretha 
van  Overmeer  verkocht  daarop  16  Maart  1572  dit  geheelehuis 
aan  gemeld  Karthuizersklooster,  dat,  als  gezegd,  toen  reeds 
eigenaar  was  van  het  daarnaast  Oostwaarts  staand  huis,  later 
de  Mutsaerspoort  genaamd. 

De  oudst  bekende  eigenaar  van  laatstbedoeld  huis  was 
mr.  Henrick  van  Kessel  Willemszn,  die  het  verkocht  aan  Hillenus, 
zoon  van  Willem  Zegerszn  van  Nuwenkuyck,  (echtgenoot  van 
Elisabeth,  de  dochter  van  den  calcifex  Henrick  van  Uden.  bij 
wie  hij  twee  dochters  verwekte :  Elisabeth,  huisvrouw  van 
Adrianus  van  Eyswyck  Adriaanszn  en  Judoca,  huisvrouw  van 
Philip  van  Weyborch  Joostzn,  kastelein  van  het  kasteel  van 
Heeswijk  (Reg.  n°  103  f.  100  vso).  Nadat  hij  weduwnaar  van 
haar  geworden  was  stond  hij  7  Augustus  1505  (Reg.  n°  99  f.  167) 
den  tocht  van  dit  huis,  dat  toen  gezegd  werd  te  zijn  eene  huis- 
plaats  met  daarop  staande  gebouwen,  staande  aan  de  Oude  Huls 
tegenover  de  St.  Joriskapel  tusschen  dat  van  Petrus  Scellekens 
Westwaarts  ex  uno  en  dat  van  Jan  van  Doern  Oostwaarts  ex  alio, 


4)  Deze  hadden  in  1541  aan  genoemde  Zeynse  van  Overmeer  toege- 
staan een  trap  van  blauwen  steen  aan  de  Dieze  te  maken.  (Reg.  n°  ]58 
f  443  vso). 


—     377     — 

af  aan  zijne  beide  genoemde  dochters,  die  het  daarop  verkoch- 
ten aan  Victor  de  Molendino,  zoon  van  Henrick  van  Herenthals, 
welke  het  weder  verkocht  aan  Claes,  zoon  van  Arnd  van 
Malsen  en  echtgenoot  van  Yda,  dochter  van  Godefridns  van  der 
Aelsvoirt.  Deze  Claes  van  Malsen  verkocht  het  16  Juli  1509 
(Reg.  n°  103  f.  83  vso)  aan  genoemden  Philip  van  Weyborch,  die 
het  weder  verkocht  aan  Lambert  Millinck,  zoon  van  Lambert  en 
Luytgardis,  dochter  van  Loenis  van  den  Velde ;  deze  verkocht 
het  27  Augustus  1513  aan  Claes  Oem  van  Bockhoven  Willemszn 
(Reg.  n°  108  f.  J80),  clie  in  de  betaling  der  kooppenningen 
achterstallig  schijnt  gebleven  te  zijn,  want  eerst  3  Januari  1532 
(Reg.  n°  143  f.  6)  deed  eerstgenoemde  Lambert  Millinck  afstand 
van  alle  recht  op  dit  huis,  dat  nu  gezegd  wordt  te  zijn  :  domus 
anterior,  ortus  et  domus  posterior,  ten  behoeve  van  genoemden 
Claes  Oem  van  Bockhoven,  als  zijnde  het  door  dezen  betaald. 
Arnd  cle  Borchgrave  Dirckszn  en  Gerard  van  Vlade]  a eken,  als 
voogden  over  de  onmondige  dochter,  geboren  uit  het  huwelijk 
van  genoemden  Claes  Oem  van  Bockhoven  met  Margriet  cle 
Borchgrave  1)  Dircksdr,  clie  bij  den  doop  genoemd  was  Petronella. 
en  bij  het  vormsel  Geertrudis,  verkochten  het  19  April  1531 
(Reg.  n°  151  f,  203  vso)  aan  Jan  van  Balen  Janszn,  kanonik  der 
St.  Janskerk  te  den  Bosch,  clie  10  Juni  1539  (Reg.  n°  155  f.  218) 
dat  huis,  dat  nu  gezegd  werd  te  zijn:  domuncula  quaedam  anterior, 
porta,  ortus  ac  domus  posterior  es,  sibi  invicem  adjacentes,  weder 
verkocht  aan  Mathijs  Lambertszn  Stooters;  cleze  verkocht  het 
op  zijne  beurt  27  Maart  1544  (Reg.  n°  167  f.  284)  aan  Lau- 
reyns  Pelgrom  2),  zoon  van  Henrick  Dirckszoon.  Deze  verkocht 
het  19  Maart  1550  (Reg.  n°  181  f.  185)  aan:  Dommus  et  frater 
Theodoricus  cle  Meuwen,  prior  conventus  fratrum  Carthusiensium 


1)  Haar  andere  broeder  was  mr.  Dirck  de  Borchgrave.  Uit  diens 
nalatenschap  werd  in  1537  (Reg.  n°  150  f.  256)  toebedeeld  aan  zijne  zuster- 
Margriet:  een  steenen  huys  met  synen  gronden  ende  graften  dair  om- 
gaende,  geheyten  Ouden  Steyn,  woenhuys,  erve,  hoff,  schaepskoye,  schuere, 
bogart,  met  haren  gronden  ende  land,  gelegen  in  de  prochie  van  Nuenen, 
dwelck  tsamen  een  leen  is  ende  te  leene  gehouden  wort  van  den  com- 
menduer  van  Gemert  van  de  Duytschen  Heeren. 

2)  Men  zie  over  hem  Taxandria  XIII  p.  107. 


—     378     — 

domus  Sanctae  Sophiae  ad  Constantinopolim,  sitae  in  prochia  de 
Vucht,  ad  opus  ejusdem  conventus.  Dit  huis  maakte  daarop  met 
het  daarbij,  als  gezegd,  in  1572  gekocht  huis,  het  refugiehuis  van 
dat  klooster  uit,  hetwelk  clat  réfugié  in  1606  en  1626  met  twee 
Oostwaarts  daarvan  staande  huizen,  waarover  nader,  vergrootte. 
Op   verzoek   van  deszelfs  kloosterlingen  stonden  de  Aartsher- 
togen Albert  en  Isabella  aan  dezen  den  27  Maart  1615  toe,  clat 
zij    hunne    kloostergoederen  konden  verkoopen  om  in  staat  te 
zijn  eene  andere  verblijfplaats  te  bekomen.  Te  dien  einde  ver- 
kochten  zij    30  April  1618  (Reg.  n°  253  f    275)  het  eerstbe- 
doeld  huis  van  hun  réfugié  aan  Dirck  van  Berckel  Rutgerszn, 
die  reeds  eigenaar  was  van  het  Westwaarts  daarvan  staand  huis, 
genaamd  het  Groen  Laken,  thans  genummerd  23,  terwijl  zij  als- 
toen   het  laatstbedoelde,  dat  alsnu  omschreven  werd  als:   een 
voorhays,  poerte,  lioff  ende  achterhuysen,  malcanderen  aanleg- 
gende^ gesiaen  ende  gelegen  over  Sint  Joriscapelle.  strcckende 
van  de  gemeyn  straet  totten  water  daer  achter  hopende]  ver- 
kochten aan  Peter  Janszn  Mutsaers,  naar  wien  dit  huis  daarop 
de  Mutsaerspoort  geheeten  werd.  De  Karthuizers  hielden  daarna 
nog  het  naast   dit  huis  Oostwaarts  staand  huis  over,  clat  zij, 
zooals  hierna  zal  worden  medegedeeld,  tusschen  1573  en  1606 
verkregen   hadden;    gelukkig,    clat  zij  dat  niet  mede  verkocht 
hadden,   want    het  Rijke  Fraterhuis  te  den  Bosch,  waarop  zij 
voor  hunne  nieuwe  verblijfplaats  het   oog  hadden  laten  vallen, 
ontglipte  hun,  omdat  het  Kapittel  der  Bossche  St.  Janskerk  het 
9  December  1625  verkocht  aan  de  Abdij  van  Berne,  welke  daar- 
mede  reeds    15    Januari    1624   was  overeengekomen,  clat  hare 
kloosterlingen  in  dat  Fraterhuis  konden  wonen.  Het  zal  met  het 
oog  op   dezen  verkoop  geweest  zijn,  clat  eenige  leden  van  dit 
Karthuizersklooster,  die  in  het  klooster  hunner  orde  te  Lier  een 
tijdelijk  onderkomen  hadden  gevonden,  in    1624   een   huis  te 
Antwerpen  kochten  om  het  tot  klooster  te  verbouwen  en  dat  de 
overige   leden    van   hun   klooster  van  den  Bisschop    van   den 
Bosch  verlof  kregen  om  de  nog  geschikte  bouwmaterialen  van 
hun  verwoest  klooster  te  Vught  te  verkoopen  of  naar  Boxtel  te 


—     379      — 

vervoeren  teneinde  eene  der  aldaar  gelegen  Castersche  hoeven 
tot  hun  klooster  in  te  richten ;  ofschoon  zij  dit  daarna  deden 
hielden  zij  toch,  zeker  wegens  de  troebele  tijden,  waarin  zij 
toen  leefden,  het  door  hen  tusschen  1573  en  1606  verkregen 
huis  aan,  dat  zij  bovendien  vergrootten  door  daarbij  in  1626 
het  Oostwaarts  daarnaast  staand  huis  aan  te  koopen. 

Van  het  door  de  Karthuizers  tusschen  1573  en  1606 
verkregen  huis  was  de  ouds  bekende  eigenaar  een  Jan  van 
Doerne;  vervolgens  Paganus,  geheeten  Paganus  van  Lavalle; 
deze  verkocht  het  aan  Jan  van  Gerwen  Dirckszoon,  wiens  vrouw 
was  Geertruid;  vermoedelijk  had  zij  tot  familienaam  Heynden 
blijkens  de  kwartieren,  staande  op  de  hiervoren  op  blz  351 
vermelde  grafzerk.  Deze  echtelieden  vermaakten  bij  hun  testa- 
ment dit  huis  aan  de  Kruisbroeders  te  clen  Bosch,  die  het  in 
April  1529  (Reg.  ne  135  f.  348),  —  als  wanneer  het  werd  gezegd 
te  zijn:  huis,  erf,  plaats  en  achterhuis,  staande  aan  de  Oude 
Huls  tegenover  de  St.  Joriskapel  tusschen  het  huis  eertijds  van 
Hillenus,  zoon  van  Willem  Zegerszn  van  Nuwenkuyck,  nu 
Claes  van  Bockhoven,  ex  uno  en  dat  eertijds  der  erven  van 
Geertruid,  huisvrouw  van  Rutger  van  Erp,  nu  Richmoedis 
weduwe  van  mr  Ewald  Mallants  en  hare  kinderen,  ex  alio,  en 
zich  achterwaarts  uitstrekkende  tot  aan  de  Dieze,  —  verkochten 
aan  Jan  die  Wolff  Lambertszn ;  deze  liet  dit  huis  na  aan  zijnen 
zoon  Lambert  en  aan  zijne  dochter  Jenneken,  echtgenoote  van 
Jan  Liebergen  Janszn;  zij  verkochten  het  10  December  1560  aan 
Heer  en  Mr  Gielis  Mallants,  priester  en  kanonik  der  St.  Jans- 
kerk te  den  Bosch,  zoon  van  mr  Ewald  Mallants  voornoemd; 
deze  verkocht  het  16  Juli  1573  (Reg.  n°  221  f.  381  vso),  waarbij 
het  werd  omschreven  als :  een  voirhuys  met  eenre  poirten,  hooff, 
middelhuys  ende  achterhuys,  aan  Roelof,  zoon  van  Arnd 
Vastaerts,  den  man,  die  in  1565  zijn  huis  in  de  Verwerstraat 
aan  de  stad  den  Bosch  had  verkocht  om  er  een  weeshuis  van 
te  maken  en  in  1574  twee  huizen  in  den  Wolvenhoek  aldaar 
kocht,  zijnde  thans  het  kapitaal  heerenhuis  der  erven  Nicolaas 
Rouppe   van   der   Voort.    Hoe  genoemde  Roelof  Vastaerts  uit 


—     380     — 

het  bezit  van  zijn  in  1573  gekocht  huis  geraakte,  is  mij 
niet  gebleken;  onwaarschijnlijk  is  het  niet,  dat  hij,  die  een 
zeer  vermogend  man  was,  het  uit  medelijden  heeft  geschon- 
ken aan  de  Karthuizers  van  Vught,  omdat  hun  aldaar  staand 
klooster  in  de  vlammen  was  opgegaan;  in  elk  geval  waren  zij 
in  1606  eigenaars  van  dit  huis. 

De  oudst  bekende  eigenares  van  het  daarnaast  Oost- 
waarts staand  huis  was  Geertruid,  dochter  van  Klaas  van 
Stakenborch  en  huisvrouw  eerst  van  Willem  van  den  Kerckhoff, 
daarna  van  Eutger  van  Erp;  zij  bezat  het  reeds  vóór  1493 
doordien  zij,  tijdens  dat  zij  weduwe  van  haren  eersten  man 
Willem  van  den  Kerckhoff  was,  het  had  gekocht  van  domicella 
Heylwich  weduwe  van  Aert  Berewout  1);  deze  had  het  haar 
verkocht  met  toestemming  van  Eutger  Berewout,  van  Herman 
Coenen  als  proost  der  111.  L.  Vrouwe  Broederschap  en  van 
Christiaan  van  den  Meeracker  als  rector  van  het  Groot  Zieken 
Gasthuis  te  den  Bosch  (Schepenakte  van  Januari  1524  Eeg. 
n°  128  f.  64).  Waarschijnlijk  had  genoemde  Geertruid  van 
Stakenborch  van  haren  eersten  man  een  e  dochter,  die  huwde 
met  Herman  Coenen  Philipszoon  ,2),  althans  diens  kinderen 
waren  hare  erfgenamen  en  zij  kwamen  daardoor  in  het  bezit 
van  dit  huis,  zooals  blijkt  uit  de  hiervoren  reeds  bedoelde  akte 
van  Januari  1524  (Eeg.  no  128  f.  64);  bij  die  akte  deed  toch 
Elisabeth  weduwe  van  Claes,  zoon  van  Herman  Coenen  Philips- 
zoon, afstand  van  den  tocht  van  de  helft  van  laatstbedoeld  huis 
met  erf,  toen  staande  aan  de  Huls  tusschen  dat  van  Egidius  van 
Doerne  (de  Spina)  ex  uno  en  dat  van  Wouter  van  Oerle  ex  alio, 
—  ten  behoeve  van  Willem,  den  zoon  van  Petrus  Eaessen,  als 
man  van  Geertruid,  dochter  van  Willem  Donck  en  Christina,  de 
dochter    van    genoemden  Herman  Coenen  Philipszoon,  waarna 


1)  Zij  zal  geweest  zijn  Heylwich  Roesmont  Dani  Isdochter  en  haar 
man  dan  Aert  Berewout  Goijartszoon,  over  wien  men  zie  Taxandria  III 
p.  281   en    vlgd.  In  1480  wordt  zij  als  poorteres  van  den  Bosch  vermeld. 

2)  In  eene  Schepenakte  van  den  Bosch  van  1511  (Reg.  n°  106  f. 
36  vso)  is  sprake  van  een  huis  in  de  St.  Jorisstraat  aldaar,  afkomstig  van 
Philips,  zoon  van  Christiaan  Coenen. 


—     381     — 

gezegde  Willem  Eaessen,  dat  huis,  hetwelk  alstoen  gezegd 
werd  te  zijn:  huis  en  erf  met  twee  achterhuizen,  erven  en 
plaats,  nu  staande  tusschen  het  huis  van  domicella  Geertruid 
wed.  Jan  van  Gerwen  ex  uno  en  dat  van  heer  Jan  van 
Baexen,  ridder,  ex  alio,  zich  achterwaarts  uitstrekkende  tot 
aan  de  Dieze,  met  toestemming  van  mr  Henrick  en  mr  Herman, 
zonen  van  Dirck  Pelgrom  (de  Bij  e)  1)  Henrickszn  en  van 
genoemde  weduwTe  Claes  Coenen,  als  uitvoerders  van  den 
uitersten  wil  van  dezen  laatste,  verkochten  aan  mr  Ewald,  den 
zoon  van  Jan  Mallants.  Deze  was  gehuwd  met  Richrnoedis, 
de  dochter  van  Gielis  Maartenszn  van  Broeckhoven,  wien  zij 
deze  kinderen  schonk:  mr  Gielis,  Dirck  2),  Geertruid,  Johanna, 
Margaretha  en  Elisabeth  Mallants  (Reg.  n°  139  f.  92) ;  door 
die  kinderen  werd  dit  huis  toegescheiden  aan  hunnen  broeder 
mr.  Gielis  Mallants,  die,  zooals  wij  hiervoren  reeds  zagen, 
priester  en  kanonik  der  St.  Janskerk  te  den  Bosch  was.  Hij 
verkocht  6  Maart  1562  (Reg.  n°  207  f.  507  vso)  dit  huis  aan 
Jan  Dirckszn  van  Vechel,  die  van  zijne  vrouw  Heylwich, 
dochter  van  Robbrecht  Gijsbertszn  Heymans,  zooals  wij  hier- 
voren ook  reeds  zagen,  o.  a.  deze  kinderen  naliet:  Dirck, 
Robbert,  Goijart,  Maria  en  Mechteld  van  Vechel ;  hunne  voog- 
den, zijnde:  mr  Goijart  van  Vechel  Dirckszn,  raad  van  den 
Bosch  en  diens1  broeder  Henrick;  Henrick,  zoon  van  Robbrecht 
Gijsbertszn  Heymanszn  en  Dirck,  de  zoon  van  Willem  Dirckszn 
van  Vechel,  verkochten  7  Januari  1576  dit  huis  aan  mr  Henrick 
van  Broeckhoven  Peterszn,  rentmeester  der  Staten  van  Brabant 
in  het  Kwartier  van  den  Bosch  (Reg  n°  251  f.  21),  die  het 
13  Januari  1592  (Reg.  n°  256  f.  93)  weder  verkocht  aan  Jan, 
den  zoon  van  Jan  Smits  van  Gemert,  welke  het  in  1606  op  zijne 


1)  Diens  vrouw  was  Elisabeth  Coenen,  dochter  van  Herman  Ketelaer 
genaamd  Coenen  (wapen  een  molenijzer  met  een  vogeltje  daar  boven) 
en  Yken  Moyns. 

2)  Hij  huwde  met  Aleid,  dochtervan  Everard  van  Arkel  genaamd 
van  de  Water  en  Aleid,  wier  andere  kinderen  waren:  Jacob,  Catharina, 
huisvrouw  van  Jacob,  zoon  van  Nicolaus  van  Delft  genaamd  Bunne, 
Steven  en  Hadewich  (Reg.  n°  163  f.  267). 


—     382     — 

beurt  verkocht  aan  Johannes  van  Steenland,  prior  en  Bartholo- 
meus  Wilsen,  procurator  van  meergezegd  Karthuizersklooster, 
ten  belioeve  van  hetzelve.  Dit  klooster  vereenigde  dat  huis  met 
hetgeen  daarnaast  Westwaarts  stond  en  sedert  dien  vormden 
die  beide  huizen  een  geheel. 

Zooals  wij  hiervoren  eveneens  hebben  gezien  had  een  deel 
der  kloosterlingen  van  dit  klooster  in  1624  een  klooster  gesticht 
te  Antwerpen;  hieruit  leidden  de  Karthuizers  van  die  stad  in 
1658  af,  dat  de  beide  laatstbedoelde  huizen,  alsmede  de  overblijf- 
selen van  het  voormalig  Karthuizersklooster  te  Vught,  ingevolge 
het  vredestractaat  van  Munster  van  1648  niet  aan  de  Staten 
Generaal  der  Vereenigde  Nederlanden  waren  vervallen,  daar  zij 
toch  het  eigendom  waren  eener  in  het  buitenland  gevestigde 
kloosterorde;  de  Staten  Generaal  waren  evenwel  eene  andere 
zienswijze  toegedaan,  omdat  een  deel  der  Vughtsche  Karthuizers 
na  1624  te  den  Bosch  en  Boxtel  was  gevestigd  gebleven.  Na 
veel  onderhandelen  kwamen  ten  slotte  beide  partijen  in  1658  tot 
een  accoord  bij  hetwelk  overeengekomen  werd,  dat  het  Karthui- 
zersklooster te  Antwerpen  eigenaar  van  de  voorschreven  goederen 
bleef  tegen  betaling  eener  som  van  fl  55000  aan  den  Nederland- 
schen  Staat;  van  dat  geld  schonken  de  Staten  Generaal  fl  2000  aan 
de  Nederduitsch  Hervormde  Diakonie  en  fl  1000  aan  het  Burger, 
thans  het  Gereformeerd  Burger  Weeshuis  te  den  Bosch. 

Gezegd  klooster  verkocht  daarop  den  8  Januari  1659 
aan  Pieter  Lus,  oud-president  schepen  en  raad  van  den  Bosch, 
hetgeen  van  het  voormalige  Karthuizersklooster  te  Vught  nog 
was  overgebleven  en  dat  in  de  daarvan  opgemaakte  akte  aldus 
omschreven  wercl:  huys,  voorpoorte,  bovenhoff  (daerop  eeriijts 
het  Clooster  van  de  heeren  Carthnysers  van  St.  Sophia  van 
Constantinopele  gestaenheeft)  mette  aengelegen  landeryen  te 
Vucht  enz.,  zijnde  thans  het  eigendom  der  erven  mr  E.  van 
Zinnicq  Bergmann.  Den  22  Februari  1659  daaraanvolgende  ver- 
kocht Josephus  d'Outelair,  prior  van  het  meergezegd  klooster  te 
Antwerpen,  de  beide  hierboven  bedoelde  huizen  in  de  St.  Joris- 
straat  aan  Florentius  Schuyl,  raad  van  den  Bosch,  bij  eene  akte, 


—     383     — 

waarin  zij  omschreven  werden  als  volgt:  huys,  erve,  hoff 
ende  achterhuys,  gesiaen  ende  gelegen  binnen  dese  stadt  in  de 
St.  Jorisstraet,  (vroeger)  tussen  huys  ende  erve  van  heer  ende 
mr  Gielis,  sone  Ewalts  Mallants,  priester  ende  canoniek  van 
St.  Jans  Evangelisten  kereke  binnen  dese  stadt,  ex  nno  ende 
tussen  huys  ende  erve  des  Abts  van  Tongerloe,  ex  alio,  welcke 
voors.  huys,  erve,  hoff  ende  achterhuys,  daerachter  liggende, 
Jan,  soone  wijlen  Jans  Smits  van  Gemert,  hadde  er ffelick  opge- 
dragen heer  ende  broeder  Johan  van  Sieelant,  prior  ende  heer 
ende  broeder  Bartholomeus,  procurator  van  de  Carthuysers,  ten 
behoeve  van  hun  convent,  ende  welcke  voors.  hnysingen  ende 
er  ff  en  alsnu  gelegen  sijn  lussen  de  huysingen  ende  erffenisse 
der  wed.  ende  kijnderen  van  den  heere  president  Cattenburch, 
ex  uno,  ende  tussen  de  huysinge  ende  erffenisse  van  dheer  ende 
mr  Norbertus  Mutsaerts,  ex  alio,  streckende  metten  eenen  eynde 
voor  aen  de  gemeyne  straete  ende  metten  anderen  eynde  achter- 
ivaerts  op  iï  water  aldaer  vlietende,  de  Diese  genoempt. 

Genoemde  Florentius  Schuyl,  ook  wel  Schulius  genaamd, 
werd  later  professor  in  de  medicijnen  en  de  botanie  te  Leiden 
en  huwde  met  Susanna  Rysburch ;  toen  zij  weduwe  van  hem  was 
verkocht  zij  15  April  1693  de  beide  laatstbedoelde  huizen  aan 
Abraham  Hibelet,  Waalsch  predikant  te  den  Bosch ;  zij  werden 
alstoen  omschreven  als  volgt:  1°  huysinge,  poortte,  erve,  hoff 
ende  groole  achter  huysinge,  bewoond  door  Bartholomeus  van  Eek 
en  van  Deutecom,  staande  ex  uno  tusschen  het  sub  2°  volgend 
huis  en  dat  van  Johan  Louis  van  Cattenburch,  secretaris  van 
den  Bosch,  en  ex  alio  tusschen  het  huis  van  Snelle,  strek- 
kende achterwaarts  tot  aan  de  Dieze;  2°  huis,  erf  en  tuintje, 
staande  en  gelegen  naast  voorschreven  poort  en  erf,  ex  uno, 
en  het  huis  van  voornoemden  van  Cattenburch,  ex  alio,  zich 
achterwaarts  uitstrekkende  tot  aan  het  erf  van  het  sub  1°  om- 
schreven huis,  wordende  dit  huis  bewoond  door  den  heer  Brielius 
en  de  weduwe  van  den  luitenant  Dart. 


1)     Reg.  no  555  f.  248  vso. 


—     384     — 

Die  beide  huizen  werden  van  genoemden  Hibelet  geërfd 
door  zijne  dochter  Hester  Elisabeth  Hibelet,  die  in  eerste 
huwelijk  getrouwd  was  met  James  Ferguson,  brigadier-generaal 
en  kolonel  van  een  regiment  infanterie  in  Engelschen  dienst; 
zij  schonk  hem  een  e  dochter  Johanna  Elisabeth  Ferguson,  die 
8  Januari  1731  te  den  Bosch  woonde,  als  wanneer  zij  die 
huizen,  die  haar  na  het  overlijden  haars  vaders  waren  toebe- 
deeld, verkocht  aan  Reinier  Plenus,  agent  en  solliciteur-rnilitair, 
wonende  te  den  Haag  (Reg.  n°  555  f.  248  vso) ;  zij  werden 
nu  omschreven  als  een  huis  met  eene  poort,  koetshuis,  erf 
en  tuin,  mitsgaders  eene  groote  open  plaats  achter  het  huis 
en  den  tuin,  staande  in  de  St.  Jorisstraat,  tusschen  ex  uno 
het  huis  van  den  heer  Speelman,  heer  van  Nuland,  ex  allo  het 
huis  van  den  heer  Norbertus  Snelle  en  zich  uitstrekkende  tot 
aan  de  Dieze. 

Reinier  Plenus  vermaakte  ze  aan  zijne  vrouw  Maria  van 
Bruggen.  Zij  overleefde  hem  en  benoemde  Johan  Vorstenbosch, 
heer  van  Aalst  en  Zegenwerp  1),  tot  haren  executeur-testa- 
mentair ;  deze  verkocht  in  die  hoedanigheid  na  haren  dood  den 
4  Augustus  1750  bedoelde  huizen  aan  Eufemia  Clara  Minten  2), 
echtgenoote  van  Louis  Richard  de  Montfort,  luitenant  in  het  regi- 
ment van  Maleprade,  woonachtig  te  den  Bosch  3) ;  zij  was  de 
dochter  van  Thomas  Minten  en  Johanna  van  Campen  en  schonk 
aan  haren  genoemden  man  eene  dochter  Clara  Maria  Wilhelmina 
de  Montfort,  die  huwde  met  Cornelis  Adriaan  Zorreth,  luitenant- 
kolonel-titulair der  Dragonders;  den  21  Februari  1771  verkocht 
hij  gezegde  huizen  aan  Diederik  Huygens,  oud-schepen  en  raad 


1)  Hij  was  gehuwd  met  Adriana  Mechtildis  van  den  Eeckaert,die 
hem  eene  dochter  schonk,  Maria  Anna  Theresia  Vorstenbosch  van  Aalst, 
welke  huwde  met  Benedictus  Arnoldus  de  Stockmans.  (Taxandria  X  p.  99.) 

2)  Zij  kocht  13  Juli  1761  het  landgoed  de  Dennenboom  onder 
Schijndel  (zie  Schepenreg.  van  den  Bosch  n°  578  fol.  60). 

3)  Hij  verkocht  29  Sept.  1723  (Reg.  n°  541  f.  68  vso)  een  ten  deele 
afgebrand  huis,  genaamd  de  Koning  van  Engeland,  staande  te  flintham, 
aan  Johannes  van  den  Heuvel,  woonachtig  te  den  Bosch.  Thans  behoort 
dat  huis  aan  de  erven  van  wijlen  Jhr.  M.  A.  Snoeck,  kamerheer  i.  b.  d 
van  H.  M.  de  Koningin  te  Hintham. 


—     385     — 

van  den  Bosch;  deze  verkocht  ze  1  December  1781  weder  aan 
Joan  Abraham  van  der  Voort,  regeerend  schepen  van  den  Bosch, 
die  ze  30  November  1789  verkocht  aan  Anthony  van  Beusekom 
en  Dirk  van  Roothuyzen,  beiden  wonende  aldaar;  van  genoem- 
den Anthonij  van  Beusekom  erfden  de  helft  in  die  huizen  zijn 
zoon  Isaac  van  Beusekom,  koopman  te  den  Bosch  en  zijn 
schoonzoon  Johannes  Petrus  van  Couwenbergh,  predikant  te 
Zwolle,  die  4  Juni  1795  de  helft  van  die  helft  overdeed 
aan  zijnen  genoemden  zwager.  Volgens  van  Heurn  Beschrij- 
ving waren  ten  zijnen  tijde  de  beide  laatstbedoelde  huizen  der 
Karthuizers,  die  hij  daarin  hun  refugiehuis  noemt,  afgebroken 
op  het  voorste  gedeelte  daarvan  na,  dat  toen  aan  particulieren 
verhuurd  werd. 

En   nu   nog   iets   over   de   verdere   lotgevallen  van  de 
Mutsaerspoort. 

Peter  Janszn  Mutsaers,  die,  als  voorzegd,  dit  huis  kocht, 
was  een  Tilburgenaar  van  geboorte  en  rentmeester  der  Abdij 
van  Tongerloo  ;  zijn  vader  was  Jan  Corneliszn  Mutsaers  en  zijn 
broeder  Dionysius  Mutsaers,  kanonik  en  schrijver  der  Kerke- 
lijke Historie.  Zijne  vrouw  heette  Anna  van  den  Wiel  Jans- 
dochter 1),  die  hem  deze  kinderen  schonk  :  Geraerd ;  mr.  Nor- 
bertus,  licentiaat  in  de  rechten;  Adrianna  en  Jenneken,  de  echt- 
genoote  van  mr.  Jan  van  den  Velde,  schout  van  Geldrop.  Mr. 
Norbertus  Mutsaers,  die  het  huis  de  Mutsaerspoort  van  zijnen 
vader  erfde,  stierf  16  April  1662  ;  hij  was  in  1633  gehuwd  met 
Helena  van  Someren,  dochter  van  mr  Gerard  van  Someren,  heer 
van  Berkel,  den  bekenden  Bosschen  rechtsgeleerde  en  diens 
eerste  vrouw  Maria  Kelders  Johansdochter ;  zij  bracht  hem  de 
heerlijkheid  Berkel  ten  huwelijk  aan  en  schonk  hem  eene  dochter 
Maria  Anna  Mutsaers,  die  dit  huis  en  de  heerlijkheid  Berkel 
erfde;  haar  man  was  van  Jan  Snelle,  zoon  van  Steven  (den  zoon 
van  Aelbert  Snelle  van  Swoll)  en  Judith  Francken  Goijartsdr. 

Uit  het  huwelijk  van  Jan  Snelle  met  Maria  Anna  Muts- 


1)    Taxandria  IX  blz.  8. 

25 


386 


aerts  werden  deze  kinderen  geboren :  mr  Norbertus  Hendricus 
Snelle,  heer  van  Berkel  en  advocaat  te  den  Bosch,  stierf 
aldaar  9  October  1736;  Cornelia  Theresia ;  Stephanus ;  Nico- 
laas ;  Johan  en  Hubertus  Henricus  Snelle. 

Genoemde   mr   Norbertus   Hendricus  Snelle  huwde  met 
Johanna   van  Vechel,  die  hem  cleze  kinderen  schonk,  behalve 
die,    welke   jong    stierven  :    a  Norbertus  Amandus  Snelle,  die 
9    Mei    1748    (Reg.   n°  568  f.  228)    aan   zijne  zuster  Cornelia 
verkocht   de   helft  in  het  huis  de  Mutsaerspoort,  waarvan  zij 
als  erfgename  harer  ouders  reeds  de  wederhelft  bezat  en  dat 
toen    gezegd  werd    te    zijn    huis   en  erf  in  de  St.  Jorisstraat, 
genaamd    de    Mutserspoort,    staande    tusschen    het    huis    van 
Mevr.    Plenus  ex  uno  en  clat  van  Juffr.  Anna  Andro  ex  alio, 
zich    achterwaarts   uitstrekkende    tot  aan  de  Dieze;  b  Joanna 
Snelle,  geboren  in  1693,  erfdochter  van  Berkel   na  cloode  van 
haren  broeder  Stephanus  Alexander,  met  welk  goed  zij  in  1758 
beleend  werd;  c  Gerardus  Norbertus  Amandus  Snelle,  geboren 
in  1700,  werelds  priester;  d  Stephanus  Alexander  Snelle,  heer 
van  Berkel,  geboren  in  1704;  e  Cornelia  Snelle,  geboren  in  1706 
en  f  Adriana  Helena  Snelle,  gedoopt  in  het  R.  K.  bedehuis  van 
St.  Catharina   te  den  Bosch  22  December  1710,  die  ten  slotte 
met   hare    zuster   Joanna   het  huis  de  Mutsaerspoort  erfde  en 
30  November  1767  te  den  Bosch  huwde  met  Boetius  Stalpert 
van  der  Wiele,  jongman,  geboren  te  Leeuwarden  ;  hun  huwelijk 
zal  wel  kinderloos  gebleven  zijn.    Den  31  December  1810  werd 
dit  huis  gekocht  door  Frans  Arendt,  woonachtig  te  den  Bosch. 
Het  Westwaarts  naast  dit  huis  staand  huis  werd  in  1750 
gekocht  door  Helena  van  Amelsvoort  douairière  van  Franciscus 
Wijnandus   baron   van   Renesse   van  Wilp,  van  wien  zij  twee 
dochters   had,  (van  wie  eene  heette  Jacoba  Norbertina,  die  in 
1812    in   den   Bosch   stierf),    die  dit  huis  van  haar  erfden  en 
daarbij  in    1776    aankochten    het    daarnaast   staand   huis  het 
Groen  laken  1),  thans  genummerd  23. 


1)  Dit  huis  werd  16  Juli  1722  (Reg.  n<>  556  f.  62)  door  Abraham 
Hubert,  oud-schepen  en  raad  van  den  Bosch,  verkocht  aan  Albertus  van 
Eyl,  wonende  aldaar. 


—     387     — 

Op  de  plaats,  waar  de  kiervoren  genoemde  huizen  der 
Karthuizers  stonden,  staat  thans  een  gesticht  voor  zenuwlijde- 
ressen,  genummerd  25,  toebehoorende  aan  de  Zusters  van 
Barmhartigheid  van  Ronsse. 

g.    De  huizen  van  Bokhoven  en  van  der  Aa,  beiden 
ook  wel  genaamd  de  huizinge  van  Tongerloo. 

Naast  het  meest  Oostwaarts  staand  huis  van  de  Kar- 
thuizers stonden  oudtijds  in  diezelfde  richting  drie  huizen, 
waarvan  het  Westwaarts  staande  was  het  huis  van  Bokhoven 
en  de' beide   Oostwaarts  staande  waren  het  huis  van  der  Aa. 

De  oudste  geschiedenis  van  het  huis  van  Bokhoven, 
dat  zijnen  naam  kreeg  van  de  Heeren  van  Bokhoven,  die  daar- 
van eens  eigenaren  waren,  kan  men  ook  leeren  kennen  uit 
den  Inventaris  van  P.  van  Doorn inck  van  het  Oud-archief  van 
Nederhemert.  Blijkens  dat  werk  verkocht: 

Derden  dag  na  de  besnijdenis  des  Heeren  (4  Jan.)  1384 
Ghiselbertus  Lysscap  Junior,  zoon  van  wijlen  Arnoldus  Ysebout, 
ten  overstaan  van  Jacobus  Coptiten  en  Wilhelmus  Coptiten, 
schepenen  van  den  Bosch,  aan  Johannes  Danielszoon  van 
Vladeracken  ten  behoeve  van  Thomas  Thomaszn  Valant  eene 
erfrente  van  70  oude  schilden,  gaande  uit  een  steenen  huis  en 
hof,  staande  en  gelegen  op  de  Oucle  Huls  en  toebehoord 
hebbende  aan  wijlen  Wouter  Colenszoon.  1) 

Zaterdag  na  St.  Mathijs,  Apostel  en  Evang.  (21  Septem- 
ber)   1384.  Johannes   de  2) ,  man  en  wettig  voogd  van 

Luytghardis  Woutersdochter  van  Oerle,  verkoopt  ten  overstaan 
van  Symon  de  Myrabelli  en  Theodoricus  Berewout,  schepenen 
van  den  Bosch,  aan  Ghiselbertus  Lysscap  een  steenen  huis 
met  erf,  staande  op  de  Oude  Huls  en  zich  uitstrekkende  van 
af  de  gemeene  straat  tot  een  daarachter  vlietend  water,  zijnde 
dit  huis  belast  met  eene  erfrente  van  40  stuivers. 


1)     Blijkens  de  volgende  akte  was  zijn  familienaam  van  Oerle. 
21     Zal  moeten  volden  Hazen  :  zie  volgende  akte. 


—     388     — 

> . 1396.   Juffrouw    Luytgardis,    weduwe    van 

Johannes  de  Hazen,  verkoopt  ten  overstaan  van  Henricus 
Dicbier  en  Gerardus  1)  van  der  Aa,  schepenen  van  den  Bosch, 

aan eene  erf  rente  van oude  schilden,  gaande  uit 

een  steenen  huis  met  erf,  staande  op  de  Oude  Huls. 

Daags  vóór  St.  Simon  en  Judas  (27  Oct.)  1396.  Ghisel- 
bertus  Lysscap  Junior  verkoopt  ten  overstaan  van  Gerardus  van 
der  Wiel  en  Gerardus  van  der  Aa,  schepenen  van  den  Bosch, 
aan  Jacob  Uter  Oosterwyc  een  steenen  huis  met  hof,  staande  op 
de  Oude  Huls  en  zich  uitstrekkende  van  af  de  openbare  straat 
tot  een  daar  achter  vlietend  water,  belast  met  eene  erfrente 
van  18  gouden  denarien,  gewoonlijk  genaamd  oude  schilden. 

8  April  1412.  Egidius  van  de  Dystelberch  draagt  ten 
overstaan  van  Gerardus  van  der  Aa  en  Johannes  Dicbier, 
schepenen  van  den  Bosch,  over  aan  Mechtildis  weduwe  van 
Jacob  Uter  Oesterwijc  het  recht  van  afkoop  en  naasting,  dat  hij 
heeft  op  eene  jaarlijksche  erfrente  van  40  stuivers,  doorArnoldus 
Janszoon  van  Cromvoirt  aan  genoemde  weduwe  verkocht. 

28  Januari  1417.  Thomas  Valant  Thomas  zoon  draagt  ten 
overstaan  van  Jacobus  van  Vladeracken  en  Johannes  Heemken  2), 
schepenen  van  den  Bosch,  over  aan  de  weduwe  van  Jacobus 
Uter  Oosterwyc  eene  erfrente  van  .  .  .  oudeschilden,  jaarlijks 
te  betalen  uit  een  steenen  huis,  staande  op  de  Oude  Huls. 

9  Augustus  1438.  Mechtildis  weduwe  van  Jacobus  Uter 
Oosterwyc  verkoopt  ten  overstaan  van  Willem  Dicbier  Henricszn 
en  Willem  Dicbier  Janszn,  schepenen  van  den  Bosch,  aan 
Gerardus   van   der  Aa  3)  een  steenen  huis  en  burcht,  staande 


1)  Zal  moeten  zijn  Goeswinus. 

2)  Zal  moeten  zijn :  Hoernken. 

3)  Hij  was  Gerrit  van  Randerode  gezegd  van  der  Aa,  ridder,  welke 
huwde  met  Anna  van  Schoonhoven  Jansdochter,  die  na  zijnen  dood,  den 
15  Juni  1473,  nou  werd  in  het  St.  Geertruiklooster  te  den  Bosch  en  daar- 
aan, tot  voltooiing  van  het  gebouw  van  dit  klooster,  eene  aanzienlijke  gift 
deed.  Hunne  kinderen  waren  Dirck ;  Hendryck  van  Randerode  gezegd  van 
der  Aa,  ridder,  heer  van  Nieuw-Herlaer,  overleden  1477,  die  huwde  met 
Margriet  Oem  van  Arckel,  erfdochter  van  Bokhoven  en  Ollem,  gestorven 
1468,  dochter  van  Jan,  heer  van  Bokhoven  en  Aleid  Pieck;  Willem,  over- 
leden 21  October  1471;  mr  Goijart;Jan  en  Elsbena,  die  huwde  met  Robert 
't  Zloschen.  (Taxandria  III  p.  112). 


—     389     — 

op  de  Oude  Huls  en  zich  uitstrekkende  vanaf  de  gemeene 
straat  tot  aan  het  water,  zijnde  bezwaard  met  erfrenten. 

31  Maart  1459.  Dirck,  Hendryck,  Willem  en  mr.  Goijart, 
gebroeders,  zonen  van  wijlen  Gerrit  van  der  Aa,  dragen  ten 
overstaan  van  Martinus  van  Roye  en  Henricus  van  den  Meren- 
donc,  schepenen  van  den  Bosch,  over  aan  Aleid,  weduwe  van 
Johannes  Oem,  ridder,  heer  van  Bokhoven,  een  steenen  huis 
met  tuin,  staande  en  gelegen  te  den  Bosch  op  de  Oude  Huls 
en  zich  uitstrekkende  van  af  de  gemeene  straat  tot  het  daar 
achter  vlietende  water.  Deze  koopster  was  genoemde  Aleicl 
Pieck,  echtgenoote  van  Jan  Oem  van  Arckel,  heer  van  Bokhoven 
en  Ollem,  wiens  broeders  waren  Marten  en  Claes,  welke  laatste 
eene  dochter  Cornelia  had,  die  huwde  met  Wol  ter  van  Baexen.  1) 

24  Jan.  1463.  Aleydis  weduwe  van  Johannes  Oem,  heer 
van  Bokhoven,  verleent  ten  overstaan  van  Johannes  Johanneszn 
Ghysselen  en  Crispinus  Becker,  schepenen  van  den  Bosch,  aan 
Arnoldus  Berewout  eene  erfrente  van  14  Eijnsguldens  op  een 
huis  met  erf,  staande  op  de  Oude  Huls. 

.  .  .  Augustus  1484.  Aleydis  van  Buchoven  weduwe  van 
Johannes  Oem,  ridder,  heer  van  Bokhoven  en  Olmen,  draagt 
ten  overstaan  van  Goeswinus  van  Brecht  en  Johannes  Monix 
Martijnszoon,  schepenen  van  den  Bosch  over  aan  Johannes 
van  Baecx(en)  Wolterszoon,  als  echtgenoot  van  Geertrudis  van 
der  Aa  2),  dochter  van  wijlen  Henricus  van  der  Aa,  ridder,  de 
helft  van  haar  huis  met  tuin,  staande  op  de  Oude  Huls  en  zich 


1)  Taxandria  IX  p.  11  en  Genootschap  Gelre  :  Register  op  de  Leen- 
aktenboeken.  Uitheemsche  leenen  p.  71. 

2)  Geertrudis  van  der  Aa  voornoemd,  was  de  dochter  van  voor- 
noemden Hendryck  van  Randerode  gezegd  van  der  Aa,  ridder,  heer  van 
Nieuw  Herlaer,  en  Margriet  Oem  van  Arckel.  erfdochter  van  Bokhoven  en 
Ollem.  Zij  huwde  met  Jan  van  Baexen  van  Schoonvorst,  ridder,  den  laatsten 
laagschout  der  stad  en  Meierij  van  den  Bosch,  want  na  zijnen  dood  in 
1529  werd  die  betrekking  vereenigd  met  die  van  hoogschout  der  gezegde 
stad  en  Meierij;  hij  was  medestichter  van  het  klooster  St.  Annenborch, 
dat  te  voren  het  kasteel  Rodenborch  te  Rosmalen  was,  van  welk  klooster 
zijne  zuster  de  eerste  priorin  werd;  (mr  A.  G.  Bondam  Inventaris  van  oor- 
konden, afkomstig  van  het  Jezuitencollege  te  den  Bosch,  p.  55).  Zijne  ouders 
waren  Wol  ter  van  Baexen  en  Cornelia  van  Bokhoven,  hiervoren  gemeld. 


—     390     — 

uitstrekkende  vanaf  de  gemeene  straat  tot  aan  de  Dieze,  alsmede 
de  haar  toekomende  helft  in  alle  zilveren  vazen  en  kostbaarheden 
voor  huiselijk  gebruik,  in  genoemd  huis  zich  bevindende. 

18 1486.  Rutgerus  Berwout,  als  uitvoerder  der 

uiterste  wilsbeschikking  van  wijlen  Arnoldus  Berwout  en  Heyl- 
wich  Roesmontsdochter,  zijnen  respectieven  broeder  en  schoon- 
zuster, draagt  ten  overstaan  van  Johannes  Back  en  Henricus 
van  Uden,  schepenen  van  den  Bosch,  over  aan  Willem  Steen ween, 
als  meester  en  bestuurder  van  het  Groot  Gasthuis  aldaar,  eene 
rente  van  14  Rijnsche  guldens,  gaande  uit  het  huis  van  Heer 
Johannes  Oem,  ridder,  in  leven  heer  van  Bokhoven,  staande 
te  den  Bosch  op  de  Oude  Huls. 

10  Juli  1493.  Claes  en  Philips,  zonen  van  Herman  Coenen 
Philipszoon,  voor  zich  zelven  en  als  gemachtigde  van  hunnen 
zwager  Willem  Donck  1),  allen  als  erfgenamen  van  Geertruid 
Claes  van  Stakenborchsdochter,  in  leven  echtgenoote  van  Rutger 
van  Erp,  geven  ten  overstaan  van  Goessen  van  Hezeacker  en 
Anthonijs  Spierinc,  schepenen  van  den  Bosch,  toestemming  aan 
Jan  Baecx  (lees  van  Baexen),  ridder,  wonende  in  het  huis  van 
Buchoven  aan  de  St.  Jorisstraat,  om  balken  te  mogen  vastmaken 
in  den  muur  van  het  huis  naast  zijne  woning,  waarin  Rutger 
van  Erp  nog  woont. 

3  Januari  1497.  Johannes  Martens,  dienaar  van  Heer 
Johannes  van  Renesse  van  Rinouwen,  ridder,  als  gehuwd  met 
Cornelia,  dochter  van  wijlen  Johannes  van  Buchoven,  draagt 
ten  overstaan  van  Yewanus  Kuyst  en  Lambertus  die  Wolff, 
schepenen  van  den  Bosch,  over  aan  Johannes  van  Baicx  (lees 
van  Baexen),  ridder,  de  helft  in  een  huis  met  tuin,  genaamd 
het  huis  van  Buchoven,  staande  te  den  Bosch  in  de  St.  Joris- 
straat tegenover  de  St.  Joriskapel  en  van  achteren  zich  uitstrek- 
kende tot  aan  de  Dieze,  of,  zooals  het  in  de  daarvan  opgemaakte 
akte  heet:  meclietatem  in  domo,  area,  orto  ac  domo  posteriori, 
dictis  het  huys  van  Bochoven,  sitis  in  Buscodusis  in  vico  dicto 


4)     Zijne    dochter  Geertruid  Donck  huwde,  als  op  blz.  380  gezegd, 
met  Willem  Raessen  Petruszoon. 


391 


St.  Jorisstraet,  in  opposito  capellae  Sancti  Georgii,  inter  here- 
ditatem  seu  domum,  in  qua  Rutgher  de  Erp  pronunc  commoratur, 
ex  uno  et  inter  hereditatem  seu  domum,  dictam  thuis  van  der 
Aa  ex  alio,  tendentibus  a  dicta  communi  platea  Sint  Jorysstraet 
retrorsum  ad  aquam  ibidem  fluentem  die  Dieze. 

Dertiendag  (6  Januari)  1498.  Scheldbrief,  gemaakt  door 
Henrick  van  Gent  van  Ricxtel,  Herman  van  Loenresloot  en  Jan 
Mertenszoon  tusschen  Janne  van  Renesse,  ridder,  en  Cornelia, 
zijne  huisvrouw,  ter  eenre  en  Heer  Jan  van  Baexe(n),  ridder 
en  Geertruyt,  zijne  huisvrouw,  ten  andere  zijde,  ter  vervanging 
van  een  scheidbrief  van  St.  Thomasdag  1497,  die  verloren 
was  geraakt. 

In  het  jaar  1510  was  voornoemde  Jan  van  Baexen  niet 
alleen  eigenaar  van  het  huis  van  Bokhoven  maar  ook  van  het 
daarnaast  staand  huis  van  der  Aa,  waarschijnlijk  tengevolge  van 
zijn  huwelijk  met  Geertruid  van  der  Aa  ;  die  huizen  werden  in 
eene  Bossche  schepenakte  van  4  Juli  van  dat  jaar  (Reg.  n°  104 
f.  515),  waarbij  Jan  van  Baexen,  ridder,  als  man  van  Geertruid, 
dochter  van  Henrick  van  der  Aa,  heer  van  Bokhoven,  daaruit 
eene  grondrente  verleende,  gezegd  te  bestaan  uit:  drie  naast 
elkander  staande  huizen,  met  plaatsen  en  twee  achterhuizen, 
begrensd  Westwaarts  door  het  huis  van  Claes  Coenen  Hermanszn 
en  Oostwaarts  door  de  Oude  Schuts  en  zich  achterwaarts  uit- 
strekkende tot  aan  de  Dyest. 

In  het  jaar  1511,  tijdens  dat  hij  alzoo  eigenaar  van  die 
huizen  was,  genoot  Jan  van  Baexen,  die  laagschout  van  den 
Bosch  was,  de  eer,  dat  Margaretha  van  Oostenrijk,  de  land- 
voogdes der  Nederlanden,  daarin,  bij  haar  bezoek  aan  den 
Bosch  1),  haren  intrek  nam,  by  haer  hebbende,  zoo  schreef  van 
Oudenhoven  t.  a.  p.  blz.  197,  groot  getal  van  'peerden  en 
eenighe  groote  Capiteynen  uyt  Spaingnien  met  heer  Philips, 
bastart  van  Bourgongien,  admiraal  van  der  zee.  Blijkens  de 
Kronijk  van  Ouperinus  2)  logeerde  Margaretha  van  Oostenrijk 


1)  Van  Heurn  Historie  I  blz.  4^0. 

2)  Dr  G.  R.  Hermans  Kron ijken  p.  78. 


—      392     — 

in    1515    wederom  in  dit  huis  om  tegenwoordig  te  zijn  bij  de 
inhuldiging  van  Karel  V  in  den  Bosch  als  Hertog  van  Brabant. 

Geertruid  van  der  Aa,  de  vrouw  van  genoemden  Jan 
van  Baexen,  stierf  kinderloos  in  1523,  waarna  hij  hertrouwde 
met  Elisabeth  van  Harff,  bij  wie  hij  evenmin  kinderen  verwekte 
en   die  na   zijnen  dood  hertrouwde  met  Willem  Hinckaert. 

Kort  vóór  zijnen  dood  verkocht  Jan  van  Baexen  zijn 
goed  Nieuw-Herlaer  onder  St.  Michielsgestel  aan  Aelbrecht 
Proening  van  Deventher  1)  ;  doordien  de  dood  hem  had  ver- 
rast kon  hij  van  dien  verkoop  de  transportakte  niet  meer  doen 
opmaken,  hetgeen  daarom  den  19  October  1532  (Reg.  n°  143 
f.  35)  zijne  erfgenamen  deden  bij  een  e  akte,  waarin  o.  a.  het 
volgende  voorkomt :  Jaspar  van  Baexen,  broeder  van  wijlen 
Jan  van  Baexen  ridder;  Wouter,  Henrick  en  Margriet,  kinde- 
ren van  wijlen  Henrick  van  Baexen,  ook  broeder  van  Jan ; 
Pouwels  van  Geervliet  als  man  van  Connegonda,  dochter  van 
wijlen  Henrick  van  Baexen  voornoemd;  Jan  van  Baexen. 
zoon  van  laatstgenoemden  Henrick  van  Baexen ;  Claes  van 
Baexen,  zoon  van  wijlen  Wouter  van  Baexen,  broeder  van 
genoemden  Jan ;  Mary,  dochter  van  voornoemden  wijlen  Wouter 
van  Baexen  en  huisvrouw  van  Philips  Peters  Rutgers,  jongsten 
zoon  van  Woenssel  zoo  voor  zich  als  voor  haren  genoem- 
den man  ;  Henrick  de  Roever  als  man  van  Anna,  dochter 
van  wijlen  Wouter  van  Baexen  voorschreven,  allen  als  erfge- 
namen van  Jan  van  Baexen  voornoemd  en  ook  als  legatarissen 
van  hem  en  zijne  vrouw  Geertruid  van  der  Aa,  voor  de  eene 
helft  en  Willem  Hinckaert,  weduwnaar  van  Elisabeth  van 
Herff,  die  vóór  zijn  huwelijk  met  haar  weduwe  was  van  Jan  van 
Baexen  meergenoemd,  zoo  voor  zich  als  wettige  actie  en  tocht- 
recht  hebbende  tot  de  andere  helft  van  na  te  melden  goed 
ingevolge  opdracht  na  doode  van  heer  Jan  van  Baexen  voor- 
noemd aan  genoemde  vrouwe  Elisabeth  van  Herff  gedaan  door 
heer  Jan  van  der  Aa,  ridder,  vrijheer  tot  Bokhoven,  als  wettigen 


1)    Taxandria  V,  blz.  145  en  XVII  p.  38. 


—     393     — 

erfgenaam  van  Geertruid  van  der  Aa  voornoemd,  zijne  zuster; 
en  Jonker,  Goijart  van  Herff,  heer  van  Herff  en  erfgenaam  van 
Elisabeth  van  Herff  voornoemd,  zijne  zuster,  als  rechthebbende 
op  de  andere  helft,  verkoopen  aan :  Aelbrecht  van  Deventer, 
zoon  van  wijlen  Geraert  van  Deventer,  „'t  goet  genoemytNyewe 
Herlaer,  leenroerig  aen  de  hoffstede  ende  heerlicheyt  Herlaer, 
als  eerstens  't  huys,  genoempt  't  hoff  tot  Nyewe  Herlaer,  met 
zynen  byvangen,  bogarclen,  uuytgenomen  die  gifte  ofte  collatie 
van  de  cappellen  aldaer  bijnnen  den  hove  staende  encle  die  der 
voirs.  heerlicheyt  van  de  hoffsteden  van  Herlaer  gereserveert, 
landeryen  zoo  bouw-  en  weiland'*,  enz  1). 

Over  de  nalatenschappen  van  Jan  van  Baexen  en  diens 
huisvrouwen  ontstonden  na  hun  overlijden  allerlei  kwesties; 
zoo  werd  in  1547  voor  Schepenen  van  den  Bosch  over  de 
nalatenschappen  van  hem  en  zijne  eerste  vrouw  een  accoord 
getroffen  tusschen  Jor  Goyart  Torck,  heer  van  Bokhoven,  als 
man  van  Cornelia  van  Haiff  2),  de  erfgename  van  heer  Jan 
van  der  Aa,  ridder,  heer  van  Bokhoven ;  cle  kinderen  van 
wijlen  Henrick  van  Baexen,  zijnde  Margriet,  Wouter,  Henrick 
en  Cunegond,  de  echtgenoote  van  Eoutard  van  Lanscroon ;  de 
kinderen  en  erfgenamen  van  Wouter  van  Baexen,  zijnde  Rochio 
de  la  Cousy  als  erfgenaam  van  Marie  van  Baexen,  Anna  en 
Claes  van  Baexen;  en  Coenraad  van  Baexen  als  erfgenaam  van 
Jaspar,  den  zoon  van  wijlen  Henrick  van  Baexen  voornoemd. 
Zoo  kwamen  1  Mei  1530  (Reg.  n°  136  f.  153)  Jan  van  dei- 
Aa,  ridder,  vrijheer  van  Bokhoven,  met  Elisabeth  van  Haiff, 
zijne  nicht,  weduwe  van  Jan  van  Baexen,  over  het  testament 
van  dezen  laatste  en  diens  huisvrouw  Geertruid  van  der  Aa, 
zijne  zuster,  overeen,  dat  hij,  Heer  van  Bokhoven,  zal  behouden: 
dat  geheel  huys  van  bochoven  ende  dat  half  huys  van  der 
Aa  mijtten  halven  huysraet  ende  silverwerck,  daerin wesende, 
mijt  hueren  toebehoren. 


1)  Men  zie  nog  Taxandria  XVII  blz.  168  en  Reg.  n°  145  f.  92. 

2)  Zij  was  de  dochter  van  Jacob  vanHarffen  Elisabeth  van  Gertzen 


gend  van  Sintzich. 


—     394     — 

Zoo  droeg  nog  13  September  1540  (Eeg.  n°  156  f.  141) 
Lambert  van  Borne  als  daartoe  gemachtigd  door  Claes  van 
Baexen,  zoon  van  wijlen  Wouter  en  door  Henrick  die  Rover 
als  man  van  Anna,  dochter  van  wijlen  Wouter  voornoemd,  over 
aan  zijnen  zwager  mr.  Dierck  van  der  Kempden  alle  recht  als 
aan  genoemden  Claes  en  Anna  competeert  in  een  huis  met  toe- 
behooren,  geheeten  H  huys  van  der  Aa,  staande  bij  de  St.  Joris? 
alsmede  in  de  penningen,  die  daarvan  bij  den  verkoop  zijn 
gekomen  of  nog  zullen  worden  betaald  door  Jos  Lubbert  Torck, 
heer  van  Hemert,  die  van  dit  huis  kooper  is  geworden.  Zoo 
droeg  eindelijk  diezelfde  Lambert  van  Borne  Janszoon  19 
October  1540  (Reg.  n°  158  f.  312)  krachtens  de  macht  hem 
gegeven  door  Wouter  en  Henrick,  zonen  van  wijlen  Henrick 
van  Baexen,  en  door  Claes,  zoon  van  wijlen  Wouter  van  Baexen, 
aan  mr  Dierick  Ter  Kempden  over:  allen  absulcken  gedeelten, 
actie,  recht  ende  toeseggen  als  denselven  Wouteren,  Henricken, 
gebruederen  ende  Claessen  ennichsins  moigen  competeren  in 
een  huys,  erve,  hoeff,  gelegen  bijnnen  deser  stadt  in  St.  Joris- 
straet,  genoempt  het  huys  van  Bochoven  ende  voorts  in  allen 
alsulcken  juwelen,  cleynoden  soe  van  goude,  silvere,  gesteinten 
als  alle  andere,  diewelcke  tegen woirdelick  staende  ende  berus- 
tende sijn  onder  den  Gecommitteerden  totter  policien  deser  stadt 
geordineert  ende  aldair  by  Willemen  Hinckart  gestelt  ende 
geassigneert  sijn  geweest  ende  insgelicx  in  allen  den  gueden, 
beyde,  have  ende  erve,  die  hen  aenbestorven  mogen  wesen  by 
salige  heeren  Jannen  van  Baex,  ridderen.  Wat  er  ook  van  al 
deze  geschillen  moge  geweest  zijn  in  elk  geval  werden  Lubbert 
Torck,  heer  van  Hemert  en  Godefridus,  zijn  zoon,  heer  van 
Bokhoven  1),  eigenaren  van  de  huizen  van  Bokhoven  en  van 
der  Aa;  zij  verkochten  die  10  Februari  1541  (Reg.  n°  161 
f.  200  vso),  als  wanneer  zij  gezegd  werden  te  zijn :  duae  domus, 
sibi  invicem  adjacentes,  vacua  hereditas,  porta,  ortus,  domus 
posterior  ac  alia  vacua  hereditas,  staande  in  cle  St.  Jorisstraat 


1)     Hij    was   heer  van  Bokhoven  geworden  door  zijn  huwelijk  met 
Cornelia  van  Harff  (Taxandria  III  blz.  113). 


395 


tusschen  het  huis  van  Bichmoeclis  weduwe  van  inr  E  wal  tl  Mallants 
Vughterstraatwaarts  ex  nno  en  den  Ouden  Schuttersbogaard 
ex  alio,  en  zich  achterwaarts  uitstrekkende  tot  aan  de  Dieze, 
aan  Laurens  van  Sprange  ten  behoeve  van  Arnold  Streyten, 
abt  van  het  Klooster  van  Tongerloo  en  wel  voor  hetzelve. 

De  Paters  dezer  Abdij  maakten  van  die  huizen  een 
refugiehuis  en  hielden  er  wegens  de  toenmalige  troebele  tijden 
hun  verblijf  van  af  1578  tot  1584;  gedurende  dat  tijdsverloop 
werden  zij  bij  Parma  aangeklaagd  van  niet  te  leven  zooals 
het  behoorde  en  zij  verzochten  daarom  aan  Schepenen  van 
den  Bosch  geloofwaardige  getuigen  te  hooren  over  hunnen 
levenswandel  aldaar;  dezen  gaven  in  1580  aan  hun  verzoek 
gevolg  en  hoorden  toen  eenige  ingezetenen  van  die  stad  als 
getuigen,  van  wier  verklaringen  een  verbaal  is  opgemaakt,  tl  at- 
af  gedrukt  is  in  het  N.-Brab.  Jaarboekje  van  Sassen  1890  blz.  244 
en  vlgd.;  van  die  getuigen  verklaarden  o.a.  mr.  Gysbrecht 
Masius:  waerachtich  te  sijn,  dat  de  (kloosterlingen)  by  mal- 
canderen  zijn  woonende  ende  huyshoudende  in  alle  soberheyt 
ende  opte  cloostersmaniere  ende  dat  dezelve  zijn  frequenterende 
de  prochie  van  Sinte  Catharina  ende  aldaer  hen  misse  sijn 
doende  ende  den  dienst  Goids  tlagelix  helpen  augmenteren  ende 
alsoo  levende  in  alle  eerbaerheyt,  vromicheyt,  modestie  ende 
civiliteyt,  gelijck  ook  sommighe  van  hen  sonder  onderlaet  op 
sondaghen  ende  heylighe  daghe  sijn  frequenteren  de  sijns  deponents 
sermoenen  ende  dezelve  oyck  metter  pennen  excipierende. 

Mr.  Gerardt  Broeckelaer :  dat  het  hem  kennelijck  is 
te  wezene,  dat  de  (kloosterlingen)  ten  tytle  der  Guesen  van 
den  zelven  zeer  veel  hebben  moet  lijden,  hebbende  de  moet- 
willighe  opten  iersten  dach  July  1579  der  (kloosterlingen)  huys, 
tlaer  sy  met  malcanderen  tegenwoirdelijck  in  zijn  woenende, 
van  voor  tot  achter  met  haers  gelycken  beset  gehadt,  alsoe 
sy  wairen  scrick  den  vianden  der  heyliger  kercken,  in  der 
vueghen,  dat  sy  dezelve  der  stadt  souden  uuyt  hebben  geleyt, 
in  soeverre  den  Raet  deser  stadt  denselven  nyet  en  hadde  voor 
gestaen,  ende  indyen  oyck  de  Catholycke  op  der  Merckt  nyet 


396 


de  oeverhant  en  hadden  gehouden,  verclaerende  voorts  de 
voors.  deponent  der  (kloosterlingen)  nu  ter  tijt  binnen  deser 
stadt  residerende,  leven  ende  conversatie  te  wesene  godtlijck, 
rechtverdelick  ende  in  alle  eerlicheyt  ende  civiliteyt,  —  seggencle 
redenen  van  sijuder  kennisse,  dat  hij  deselve  dagelicx  siet 
coemen  binnen  Sint  Joris  capelle  deser  stadt,  alwaer  hy, 
deponent,  vicaris  is,  omme  heurs  convents  missen  aldaer  te 
celebreren  ende  oyck  in  Sinte  Catharinen  prochykercke  daer 
hy,  deponent,  pastoir  aff  is,  helpende  aldaer  den  Cruysbroederen 
heeren  singhen  encle  den  dienst  Goidts  administreren  encle  oick 
den  dienst  van  der  pastoirie  inne  singhen  ende  andere  cere- 
moniën verstercken. 

Mr.  Peter  van  de  Water  alsvoren  en  voorts:  Ende  hoe 
well  sy  (kloosterlingen)  sijn  gaende  in  haer  weerlick  habijt  ende 
met  hennen  sydelgeweer,  dat  tselve  nyet  toe  en  compt  deur 
haer  (kloosterlingen)  opset  maer  dat  sy  daertoe  by  cle  drie 
Leden  derselver  stadt  sijn  geordineert,  gelijck  hy,  deponent 
ende  andere  geestelycke  heeren  oyck  genoetsaeckt  zijn  te  doene 
deur  bevele  alsvoor,  encle  dat  hy,  deponent  ende  oyck  de 
(kloosterlingen)  de  contrarie  doende  dair  aff  by  die  van  de 
stadt  worden  becallengeert  gelijck  noch  onlancx  hem,  deponent, 
is  gebuert. 

Mr.  Cornelis  Eymberts  alsvoren  en  voorts:  Ende  hoewell 
hem  kennelyck  is,  dat  sy  gaen  in  weerlicke  corte  cleederen  met 
sydelgeweer,  dat  nochtans  tselve  eensdeels  geschiet  is,  dat  ten 
tyde  van  den  Geusen  zeer  odieus  was  met  lange  clederen  te 
gaen,  ende  oyck  dat  de  stadt  van  den  Bossche  in  haeren  drie 
Leden  gebooden  ende  geordineert  heeft,  dat  een  yegelick  hem 
soude  houden  op  sijn  geweer,  hem  refereerende  totter  acte  dair 
aff  zijnde,  hebbende  daeromme  een  yegelick  zoe  well  geestelicke 
als  weerlicke  persoonen,  hem  gevraecht  nae  denselven  geboth, 
gaende  ende  staende  daegelix  met  hen  sydelgeweer,  gelijck 
oyck  degeen  contrarie  den  voorscreven  geboth  gedaen  heb- 
bende, gevallen  sijn  in  de  peene  daertoe  staende,  enz. 

Iheronimus    Wynants,    waerachtich    te  zijn,  dat  hy 


—     397     — 

oyck    eenighe    van   den  voorscreven  (kloosterlingen)  onder  sijn 
vendelen  is  hebbende. 

Mr.  Martin  Moins :  dat  nyet  alleen  die  van  Tongerloo 
maer  oy ck  alle  andere  conventualen  ende  geestelyeke  persoonen, 
zoe  binnen  cleser  stadt  gevlucht  als  andere  haere  ordinarisse 
residentie  daer  houdende,  gebooden  ende  geordineert  is  by  den 
drie  Leden  deser  stadt,  dat  sy  ende  elck  van  hen  respective 
als  alle  andere  weerlicke  persoonen,  de  20  jaeren  gepasseert 
sijnde  ende  nyet  excederende  den  ouderdom  van  60  jaeren, 
souden  moeten  versien  zijn  van  behoorlieke  wapenen  van  de- 
fensien  omme  daermede  den  gemeynen  viant  des  catholycke 
gelooffs  te  resisteren  ende  dese  stadt  teghen  alle  invasien  des- 
zelffs  te  def enderen,  enz. 

Den  10  November  1587  1)  zijn  cle  hierbedoelde  huizen,  die 
toen  naar  hunne  toenmalige  eigenaren  den  naam  van  de  huysinge 
van  Tongerloo  droegen,  en  alstoen  volgender  wijze  werden 
omschreven :  twee  huysen,  malcanderen  aenleggende  ende  andere 
timmeragien  oft  achterhuysen,  ledige  plaetse,  poerte,  hoven  ende 
erffenissen,  gemeynlick  genoempt  de  huysinge  van  Tongerloo, 
gestaen  ende  gelegen  in  de  St.  Jorisstraet  tusschen  de  huysinge 
ende  bogerd  van  de  Oude  Scutters  ende  de  huysinge  van 
mr  Henrick  van  Broeckhoven,  door  Clemens  Crabbeels,  bisschop 
van  ;s  Hertogenbosch,  als  prelaat  der  Abdij  van  Tongerloo, 
met  mr  Johannes  Hogaerts  Kelders  als  man  van  Walburgis 
en  mr  Maarten  Bardoul,  als  man  van  Barbara,  dochters  van 
Nycolaus  van  der  Beken  en  Paulina  de  Mets,  en  als  zoodanig 
testamentaire  erfgenamen  van  den  Bosschen  bisschop  Laurentius 
Metsius  (de  Mets),  geruild  tegen  het  door  dezen  nagelaten 
huis  van  Cloetingen,  staande  in  de  Hinthamerstraat  te  'sHer- 
togenbosch,  ter  plaatse  waar  nu  het  Paleis  van  Justitie  staat, 
zoodat  de  huysinge  van  Tongerloo  van  toen  af  aan  ophield 
refugiehuis  te  zijn. 

Den    17    Augustus    1626   2)  verkochten  voornoemde  mr 


i)    Reg.  no  245  f.  48  en  49. 
2j     Reg.  no  254  fol.  384. 


—     398     -        " 

Johannes  Hogaerts  Kelders,  als  gehuwd  met  Walburgis  van 
der  Beken,  voor  de  eene  helft  en  de  kinderen  van  voornoemden 
mr  Maarten  Bardoul  en  diens  echtgenoote  Barbara  van  dei- 
Beken,  voor  de  andere  helft  de  hirysinge  van  Tongerloo, 
die  alsnu  omschreven  werd  als:  twee  huysen,  malcanderen 
aenliggende,  ledige  plaetse,  hof,  bogart,  bleycvell,  staande  en 
gelegen  in  de  St.  Jorisstraat  tusschen  het  erf  van  den  Ouden 
Schuttersbogaard  ex  uno  en  het  erf,  eertijds  van  mr  Henrick 
van  Broeckhoven,  raad  van  den  Bosch,  nu  het  Convent  van 
de  Karthuyzers  ex  allo  en  zich  achterwaarts  uitstrekkende 
over  de  Dieze  tot  aan  den  stads  wal,  aan  Amand  de  Hornes, 
heer  van  Geldrop. 

Den  21  Juni  1631  verkocht  mr  Jan  van  den  Velde, 
schout  van  Geldrop,  als  gemachtigde  van  voornoemden  Amand 
de  Hornes,  deze  huizinge  weder  aan  Dirck  van  Cattenburch, 
secretaris  van  Johan  Wolphert  van  Brederode,  den  gouverneur 
van  'sHertogenbosch;  zij  werd  toen  ook  aldus  omschreven: 
twee  huysingen,  malcanderen  aanliggende,  ledige  plaetse, 
hoff,  boomgaert.  bleyckvelt,  gelegen  tusschen  het  erf  van  den 
Ouden  Schutters  boogaard,  ex  uno,  en  het  erf,  eertijds  van 
mr  Hendrick  van  Broeckhoven,  raad  van  's  Hertogenbosch,  nu 
het  Convent  der  Karthuizers,  ex  allo,  en  zich  uitstrekkende  tot 
aan  den  stadswal. 

Dirck  van  Cattenburch  voornoemd,  die  door  koop  ook 
heer  van  cle  helft  der  heerlijkheden  Heeswijk  en  Dinther  was 
geworden  1)  was  gehuwd  met  Catharina  van  Casteren,  dochter 
van  Jacob,  president-schepen  van  den  Bosch.  Van  hem  kwam 
de  huizinge  van  Tongerloo  aan  hunnen  zoon  2)  mr  Jean 
Louis  van  Cattenburch,  secretaris  van  den  Bosch,  die  trouwde 
met  Moralla  Catharina  Copes,  welke  hem  deze  kinderen  schonk  3) : 


1)  Taxandria  V  blz.  169. 

2)  Hunne  overige  kinderen  waren : 

Willem  van  Cattenburch ;  Maria  van  Gatttenburch,  echtgenoote  van 
mr  Sebastianus  Schellekens,  professor  in  de  rechten  te  den  Bosch  en 
lïelena  van  Cattenburch,  echtgenoote  van  mr.  Johan  Vinck. 

3)  Reg.  no  521  f.  183  v». 


—     399     — 

mr  Willem  Hendrik  van  Cattenburch,  schepen  en  raad 
in  de  Vroedschap  van  Gouda; 

mr  Otto  van  Cattenburch,  schepen  en  raad  van  den 
Bosch  en 

Theodora  Catharina  van  Cattenburch. 

Zij  verkochten  deze  huizinge  22  Nov.  1725  (Reg.  n°  552 
f.  432)  aan  mr  Cornelis Speelman,  ridder-baronet,  heer  van  Nuland, 
Heeswijk  en  Dinther,  oud-schepen  en  raad  van  den  Bosch;  zij 
werd  alstoen  omschreven  als  een  blok  huizen  en  erven,  bestaande 
uit :  1°  huis,  erf  en  tuin  in  de  St.  Jorisstraat  ex  itno  het  huis 
van  Mevrouw  Schombach,  ex  alio  het  volgend  huis  en  zich 
uitstrekkende  tot  aan  den  Stadswal;  2°  huis  en  erf  naast  het 
voorgaande;  3°  een  huisje,  naast  dat  sub  2°;  4°  een  bekwaam 
huis,  staande  tusschen  dat  sub  3°  en  den  St.  Joris  bogaard. 

Genoemde  mr.  Speelman  was  gehuwd  met  Agatha  van 
der  Hoeven,  van  wie  hij  had  deze  zonen :  Marinus  Speelman,  die 
in  1742  reeds  was  overleden;  mr  Cornelis  Speelman,  heer  van 
Heeswijk  en  Dinther  en  mr  Jacob  Speelman,  heer  van  Nuland  2) ; 
de  beide  laatstgenoemden  erfden  van  hunnen  vader  de  huizinge 
van  Tongerloo,  waarvan  vervolgens  mr  Jacob  van  zijnen  broe- 
der mr  Cornelis  Speelman  den  17e  December  1754  de  helft  kocht, 
zoodat  hij  nu  de  eenige  eigenaar  daarvan  was.  Zij  werd  als  nu 
omschreven  als  een  huis  met  stal,  koetshuis,  tuin  en  tuinkamer, 
staande  aan  de  St.  Jorisstraat,  ex  ano  de  Oude  Schuts,  ex  alio  de 
Wed.  de  Montfort  en  zich  uitstrekkende  tot  aan  den  Wal,  welke 
huizinge  in  1725  aan  hunnen  vader  als  „vier  distincte"  huizen 
was  verkocht  geworden.  Zij  schijnt  daarna  afgebrand,  althans 
afgebroken  te  zijn,  want  genoemde  mr  Jacob  Speelman,  die 
behalve  dat  hij  heer  van  Nuland,  ook  nog  raad  en  schepen 
van  Gouda  was,  verkocht  31  Januari  1764  deze  huizinge  als: 
„een  ledig  erf,  waarop  voorheen  een  huis  gestaan  heeft,"  met 


2)  Hij  was  gehuwd  met  Beatrix  Susanna  van  der  Meer,  doch  stierf 
kinderloos;  de  heerlijkheid  Nuland  vererfde  daarop  aan  zijnen  oomzegger 
mr  Jacob  Speelman,  wiens  executeurs-testamentair  haar  3  Juli  1790  ver- 
kochten aan  Adriana  Crena,  wonende  te  Dordrecht. 


—     400     — 

tuin  en  speelhuis  aan  den  Wal,  aan  Anna  Maria  van  Dijck 
wede  van  Willem  Frencken,  wonende  te  den  Bosch.  Haar 
executeur-testamentair  verkocht  vervolgens  31  Januari  1794  dit 
erf,  dat  nu  omschreven  is  als  „eene  schoone  moestuyn  met 
een  moderne  spatieuse  agtkantige  koupel  met  een  tuynmans- 
wooninge  onder  die  koupel  en  voorts  staV1  aan  Jacob  Kien, 
oud-schepen  en  raad  van  den  Bosch  l);  deze  verkocht  dien  tuin 
den  16  Maart  1801  weder  aan  Franciscus  Johannes  Everardus 
cle  Eoy  van  Wichen,  wonende  te  den  Bosch,  welke  dien  op 
zijne  beurt  den  8  Februari  1803  verkocht  aan  Franciscus  Suys, 
woonachtig  aldaar;  deze  verkocht  den  tuin  den  3  October  1804 
aan  de  Commissie  tot  de  Directie  van  het  op  te  bouwene  tucht- 
huis en  administratiekosten  der  Crimineele  Justitie  over  het 
District  van  den  Bosch,  bestaande  uit  W.  J.  Heeren,  F.  L.  van 
Ryckevorsel,  J.  H.  van  der  Does,  L.  F.  Wesselman,  mr.  J.  de 
Wit,  J.  Pannebakker  en  Dr  L.  A.  Bokstart  en  zoo  is  ten  slotte 
op  het  erf  van  de  huizen  van  Bokhoven  en  van  der  Aa  een  deel 
der  tegenwoordige  gevangenissen  komen  te  staan.  Hier  is  dus 
ook  weder  toepasselijk  het :  Sic  transit  gloria  mundi ! 

h.    De  Oude  Schutsbogaard. 

bevond  zich  in  de  richting  van  de  Oude  Huls  naast 
het  huis  ven  Bokhoven.  Hij  behoorde  toe  aan  de  Schutterij 
van  den  Ouden  Voetboog,  die  O.  L.  Vrouw  tot  hare  bescherm- 
heilige had  en  in  dezen  boogaard  hare  oefeningen  en  bijeen- 
komsten hield  2).  Wanneer  deze  Schutterij,  die  de  oudste  der 
vier  Bossche  Schutterijen  was  en  ook  wel  de  voornaamste  dier 
burgerwachten  zal  geweest  zijn,  daar  toch  Hertog  Arnoud  van 
Gelder   daarvan  lid    was  3),  in   het  bezit  van  dien  bogaard  is 


1)  Zijne  vrouw  was  Elisabeth  Hester  van  Adrichem,  van  wie  hij 
twee  kinderen  had. 

2)  Men  zie  hare  geschiedenis  in  de  Bijdrage  tot  de  geschiedenis 
der  voormalige  Schuttersgilden  te  den  Bosch  door  Jhr  mr  J.  B  Verheven 
en  van  Heurn  Historie  II  p.  98. 

3)  Dr  G.  R.  Hermans  Kronyken  p.  13,  63  en  G4. 


—     401      — 

gekomen,  valt  niet  meer  na  te  gaan,  wat  hieraan  moet  worden 
toegeschreven,  dat  deze  Schutterij  al  reeds  vóór  1349  bestond 
en  toen  ook  al  haren  bogaard  zal  hebben  gehad.  Den  naam  van 
bogaard  zal  hare  oefenplaats  gekregen  hebben  van  de  boomen, 
waarmede  die  beplant  was;  daartusschen  stond  ten  tijde,  dat 
de  Schutterij  van  den  Ouden  Voetboog  deze  oefenplaats  bezat, 
het  beeld  van  St.  Joris,  zijnde  een  geharnast  man  te  paard,  die 
een  draak  doorstak. 

Deze  Schutterij  had  behalve  eene  oefenplaats  ook  nog 
een  eigen  gebouw,  dat  langs  de  St.  Jorisstraat  voor  dat  terrein 
stond.  Van  Heurn  deelt  in  zijne  Beschrijving  daarover  het 
volgende  mede :  De  voorgevel  (van  dit  gebouw)  aan  de  straat 
was  voorheen  voor  het  grootste  gedeelte  een  zeer  oud  gebouw 
met  eenen  houten  gevel.  Een  gedeelte  van  hetzelve  was  reeds 
in  den  jaare  1618  zo  oud,  dat  men  toen  besloot  hetzelve  te 
vernieuwen.  De  stad  schonk  hiertoe  ft.  200.  Dit  gedeelte  bestaat 
(thans)  uit  eenen  stevigen  steenen  gevel  naar  de  wyze  dier 
tyden  gebouwd.  In  het  jaar  1767  vond  de  Schutterij  goed 
het  overige  oude  gedeelte  te  vernieuwen,  hetwelk  in  het  vol- 
gende jaar  geschiede.  Het  gebouw  bestaat  thans  uit  een  sier- 
lyken  gevel  naar  de  heden  daag  sche  bouwkunde  gemaakt,  twee 
verdiepingen  hoog,  in  dewelke  zestien  schuifraamen  en  eene 
deur  zijn,  behalven  nog  een  poort,  door  dewelke  de  Schutterye, 
wanneer  die  in  de  wapenen  komt,  uittrekt.  Boven  dezelve 
staan  in  een  sierlyken  blaauwen  steen  het  wapenschild  der 
Schutterye  nevens  de  naamen  der  toenmalige  officieren  uit- 
gehouwen', onder  dit  staat  het  jaar  getal  van  1768,  hetwelk  dat 
der  vernieuwinge  van  dien  gevel  is.  Het  wapenschild  deezer 
Schutterye  is  een  rood  kruis  op  een  veld  van  zilver;  wat  de 
beduiding  van  dit  wapenschild  is  en  .  hoe  de  Schutterye 
daaraan  gekomen  is,  vind  ik  nergens  gemeld.  Van  Heurn 
deelt  over  de  achter  dit  gebouw  gelegen  hebbende  oefenplaats 
dezer  Schutterij  nog  mede:  Achter  dit  gebouw  is  een  zeer 
ruime  plaats  met  boomen  beplant,  die  zich  tot  aan  Stadswallen 
uitstrekt,    waarvan   zij    met    een  steevige  muur,  in  welke  een 

26 


—     402     — 

poortje  is,  word  afgescheiden,  alsook,  dat  in  den  bogaard  het 
stadswapen  stond,  waartoe  de  stad  in  1692  twintig  dukatons 
geschonken  had. 

Behalve  dezen  bogaard  bezat  de  Schutterij  van  den 
Ouden  Voetboog  ook  nog  eene  eigene  kapel,  waarover  later  en 
de  visscherij  in  de  Bossche  Sloot,  zijnde  voorheen  geweest  eene 
vaart,  waardoor  turf  uit  de  veenen  van  Loon  op  Zand  met 
schuiten  naar  den  Bosch  kon  worden  gebracht;  Hertogin  Johanna 
van  Brabant  had  in  1396  aan  Paulus  van  Haestrecht,  heer 
van  Loon  op  Zand,  toegestaan  die  te  graven.  Ook  had  deze 
Schutterij  nog  de  visscherij  in  de  Dieze  van  af  de  plaats,  waar 
de  Bossche  Sloot  daarin  valt,  tot  drie  worpen  ver  in  de  rivier 
de  Maas,  alsmede  enkele  perceelen  hooiland.  Verder  bezat 
zij  eenig  zilverwerk,  waartoe  volgens  van  Heurn  behoorden 
een  ouderwetsch  (antiek)  halssieraad,  dat  tot  halverwege  de 
borst  afhing  en  een  ebbenhouten  staf,  die  omgeven  was  van 
verscheidene  dikke  zilveren  ringen;  naar  oude  lieden  aan  van 
Heurn  verzekerden  was  deze  staf  de  stok  van  den  Provoost  dezer 
Schutterij  geweest  en  waren  de  daaraan  bevestigde  ringen 
geschenken  harer  leden.  Wijders  had  zij  nog  even  zoovele 
koperen  schutterspenningen  als  er  schutters  in  een  rot  waren; 
bij  het  schieten  werd  aan  elk  hunner  zoo'n  penning,  die  elk 
zijn  eigen  nummer  had,  overhandigd  om  dien  op  de  borst  te 
dragen  teneinde  de  orde  te  bepalen,  waarin  hij  moest  schieten. 
Het  Provinciaal  Genootschap  van  Kunsten  en  Wetenschappen 
in  Noordbrabant  bezit  hiervan  een  exemplaar;  het  heeft  even- 
eens het  vaandel  dezer  Schutterij,  dat  waarschijnlijk  nog  het- 
zelfde is  als  dat,  hetwelk  de  stad  den  Bosch  in  1642  daaraan 
schonk,  toen  Prins  Frederik  Hendrik  deze  Schutterij  evenals 
de  andere  Bossche  Schutterijen  weder  opgericht  had,  na  ze 
eerst  in  1629  ontbonden  te  hebben.  Ook  heeft  het  Genootschap 
nog  enkele  exemplaren  van  de  Nieuwjaarsverzen,  die  de  tam- 
boers dezer  Schutterij  op  Nieuwjaarsdag  aan  de  huizen  der 
ingezetenen  van  den  Bosch  rondbrachten. 

In   het  gebouw  van  deze  schutterij,  dat  door  haar  ook 


—     403     — 

tot  logement  of  wijnhuis  werd  verhuurd,  vierde  de  Classis  van 
den  Bosch  in  1741  haar  eeuwfeest  met  eenen  deftigen  maal- 
tijd; elk  der  gasten  ontving  toen  van  haar  een  zilveren  ge- 
denkpenning op  dat  feest,  alsmede  een  gedrukt  exemplaar  der 
redevoeringen,  welke  tot  opluistering  daarvan  uitgesproken 
waren  geworden.  1) 

In  den  Ouden  Schutsbogaard,  zooals  de  bogaard  van  deze 
Schutterij  placht  genoemd  te  worden,  had  den  29  September 
1786  een  gecombineerde  schiet  wed  strijd  der  vier  Bossche  Schut- 
terijen plaats,  waarbij  jonge  Bossche  meisjes  aan  elk  der 
schutters  een  eiken  takje  uitdeelden,  nadat  een  harer  dit  versje 
had  opgezegd : 

Uw  moedig  vuur,  hoe  sterk,  is  minder  dan  den  gloed, 
Die  in  uw  harten  blaakt,  o  bloem  der  Bosschenaaren ! 
Ontvang  dan  van  onz  hand,  roem  waarde  wapenstoet ! 
Het  eikenloov,  van  ouds  geschikt  voor  heldenschaaren ; 
Gewapende!  Gy  zijt  (hoe  fel  de  heerschzugt  woed) 
De  Roe  der  Dwinglandy  en  vryheidssteunpilaeren. 

Waarop  de  luitenant  mr.  Jean  Louis  Verster  2)  als 
volgt  antwoordde:  Bevallige  Juffertjes,  tedere  maagden,  Bos- 
sche burgeresjes !  Hoe  klopt  het  gevoelig  hart  van  ieder  wei- 
menend  burger  niet,  daar,  als  het  ware  de  vrijheid  zelfs  door 
uwe  onbevlekte  handjes  onze  krijgsoeffeningen  bekroont,  met 
een  op  zig  zelven  gering,  doch  voor  ons  allen,  waardigst  ge- 
schenk van  eikenloof,  een  zinnebeeld  der  kranssen,  welken 
Oud-Romen  schonk  aan  zyne  burgerlyke  helden,  die  voor  de 
vryheid  pal  stonden  en  op  de  vyanden  van  den  Staat  over- 
winningen bevochten. 


1)  Van  Heurn  Historie  IV  p.  60.  Over  eene  andere  gebeurtenis, 
die  daar  plaats  had,  zie  men  van  Heurn  Historie  II  p.  98. 

2)  Hij  was  zoon  van  Abraham  Verster  en  Florentia  van  Woerkom, 
en  bekleedde  de  betrekkingen  van  ordinaris-leenman  der  Leen-  en  Tolkamer 
te  den  Bosch  en  van  drossaard  van  St.  Michielsgestel ;  den  7  Januari  1745 
werd  hij  te  den  Bosch  geboren,  alwaar  hij  i  September  1793  overleed; 
zijne  vrouw  was  Agnes  Maria  de  Lepo. 


—     404 


Ontvang  cloor  my  de  oprechte  dankbetuigingen  van 
alle  uwe  brave  en  rechtaarde  meede  burgers,  welke  gy  voor 
u  in  order  geschaard  ziet,  gereed  om,  wanneer  zulks  de  nood 
mogte  vereischen,  hetgeen  God  verhoede !  het  dierbaar  Vader- 
land, deze  stadt  met  derzelver  Burgerlievende  Regenten,  hunne 
vryheid,  rechten  en  voorrechten,  en  beneffens  dezelven  hunne 
dierbaarste  panden,  hunne  gaden  en  kroost,  en  onder  dezelven 
u,  hunne  mede-burgeresjes,  aan  welken  zy  altoos  met  dankbaar- 
heid zullen  gedenken,  te  verdedigen. 

En  gy,  myne  waarde  medeburgers,  exercerende  leden 
der  vier  Schutteryen  dezer  stad,  laat  deze  gebeurtenis  ons 
altoos  herinneren,  dat  wanneer  onze  plicht  ons  mogte  nood- 
zaken het  zwaard  aan  te  gorden  en  het  geweer  te  schouderen, 
om  den  vijand  weerstand  te  bieden,  wy  als  vrye  Belgen  moeten 
sterven  of  als  overwinnaars  leven. 

Het  was  immers  Keizer  Karel  zelfs,  die  weleer  aan 
zynen  zoon  Philips  den  Nederlander  dus  kenschetste  : 

Het   Neerlands   volk   bemint  zijn  wettige  opperheeren, 
Zo  lang  zy  hunnen  plicht,  zijn  recht  en  wetten  eeren. 
Dan  —  welk  een  hoon  't  verduur,  zodra  't  zijn  rechten  raakt, 
Wordt  ieder  Belg  een  leeuw,  die  voor  zijn  welpen  waakt. 
De  naam  van  vryheid  staat  in  aller  hart  geschreven. 
Het  kiest  een  edlen  dood  voor  een  verachtlijk  leven. 
En  zo  de  dwinglandy  hen  immer  overviel, 
Elk  vocht,  bezweek  en  stierf,  maar..,  „met  een  vrye  ziel." 

De  Bossche  Schutterijen  waren  dus  in  1786,  het  blijkt 
ten  duidelijkste  uit  bovenstaande  toespraken,  volbloed  Patriot 
en  geen  wonder  was  het  daarom  dat  de  Staten  Generaal  haar 
9  November  1787,  ondanks  het  protest  der  Regeering  van  de 
stad  den  Bosch,  voor  goed  ontbonden. 

De  Schutterij  van  den  Ouden  Voetboog  bleef  nu  nog 
wel  als  een  privaat  lichaam  bestaan,  doch  het  mooie  was  er 
nu  van  af  en  daarom  verkocht  zij  4  October  1804  aan  de 
voormelde    Commissie   tot   de  Directie  van  het  op  te  bouwene 


—         4Ctó         — 

tuchthuis  enz.  haren  bogaard  bij  eene  akte,  waarin  gerelateerd 
staat :  Pieter  Hestor  van  Galen,  lieutenant  en  rent-  of  bogaard- 
meester van  gewezen  Ouden  Schuts  Bogaard,  zich  sterk  makende 
en  de  rato  caveerende  voor  de  overige  Officieren,  gemagtigd  bij 
authorisatie  van  het  Gemeentebestuur  deezer  stad,  verkoopt 
aan  gezegde  Commissie  het  geheele  locaal  van  den  Ouden  Schuts- 
bogaard,  zo  daar  de  huizinge  en  stallen  etc.  gestaan  hebben 
als  den  gezegden  Bogaard  zelve,  alle  bij  den  andere  gelegen  in 
de  St.  Jorisstraat  alhier,  de  eene  zijde  de  Hr  Verheijen,  de 
andere  zijde  de  verkrijgster,  strekkende  voor  van  de  straat 
achterwaarts  tot  de  stadsiuallen. 

De  woorden  in  laatstgezegde  akte :  zo  daar  de  huizinge 
en  stallen  etc  gestaan  hebben  doelden  op  de  vernieling  van  het 
gebouw  van  den  Schuttersbogaard  door  het  bombardement,  dat 
de  Fransche  Republikeinen  onder  Pichegru  de  vesting  den  Bosch 
in  1794  deden  ondergaan.  Deze  vernieling  alsmede  die  van  de 
beide  naast  den  bogaard  staande  huizen  staat  volgender  wijze 
beschreven  in  de  's  Hertogenbossche  Vaderlandsche  Courant  van 
28  October  1794:  „De  vlammen  begonnen  te  woeden  in  den 
Ouden  Bogaard  in  de  St.  Jorisstraat,  waardoor  dit  gebouw  1), 
het  logement  de  Plaats  Royaal  en  nog  een  daar  neffens 
staand  huis  geheel  in  den  asch  gelegd  werden.  Deeze  ver- 
schriklyke  brand,  te  akeliger  omdat  dezelve  in  den  nagt  en 
onder  het  vreeselijkste  schieten  ontstond,  duurde  van  'snagts 
ten  half  twee  tot  's  morgens  te  agt  uuren".  2) 

Op  het  terrein  van  dezen  schuttersbogaard  staan  thans 
ook  de  gevangenissen. 

i.    De  Plaats  Royaal. 

Ter  plaats  waar  later  het  voormeld  logement  stond, 
bevonden  zich  in  het  begin  der  16e  eeuw:  huizen,  erven  en 
plaatsen    aan   cle  Oude  Huls  tusschen    den    Schuttersbogaard 

1)  Het  was  toen  aan  eenen  van  Wurmond  als  logement  verhuurd. 

2)  Men  zie  hierover  St.  Hanewinkel  Reize  door  de  Majorij  I.  p.  9, 
en  Taxandria  VI  p.  244. 


—     406     — 

ex  uno  en  het  erf  van  den  bakker  Wouter  Emmen  ex  alio, 
zich  van  af  gezegde  straat  achterwaarts  uitstrekkende  tot  aan 
den  Stadswal,  welke  huizen,  erven  en  plaatsen  onmiddelijk  aan 
elkander  grensden  en  toen  waren:  een  hoofdgebouw  met  zes 
huisjes,  onder  een  dak  staande.  Gerard  van  Merlaer  Henrickszn 
als  man  van  Aleid,  dochter  van  den  slachter  Daniel  Croeck; 
Jutta,  weduwe  van  dien  slachter ;  Symon  Schoencken ;  Halwig 
en  Udula,  dochters  van  dien  slachter;  Henrick  Prycker,  zoon 
van  Lambert  en  Aleid,  dochter  van  Daniel  Croeck  Senior; 
Gerard  Moll,  zoon  van  Gerard  Moll  van  Driell  en  zijne  zuster 
Elisabeth;  Jan,  Henrick  en  Henrica,  kinderen  van  Henrick 
Croeck  Mathijszen;  Henrick,  Michiel  en  Willem,  kinderen  van 
Jan  Cottens  en  Katherina,  dochter  van  Mathijs  Schoencken; 
Jan,  zoon  van  Goeswijn  Ploechmans,  als  man  van  Elisabeth, 
dochter  van  Jan  Cottens  en  Katherina  voornoemd;  Elisabeth, 
dochter  van  Henrick  van  den  Acker;  Jan  van  Uden  Claeszn 
als  man  van  Beatrix  en  Joan  van  den  Zydewynde  als  man  van 
Yda,  ook  dochters  van  genoemden  Henrick  van  den  Acker, 
verkochten  deze  huizen  aan  Hendrick  Paeuweter  Arnoldszoon; 
hij  had  van  zijne  vrouw  Elsbena,  die  in  1507  deze  huizen  bezat 
(Reg.  n°  101  f.  378),  een  zoon  Arnold  Paeuweter,  wiens  kinderen, 
zijnde:  Frans,  Henrick,  Anna,  Mechteld,  Dominicus,  Arnold, 
Aelbert  en  Mathijs  Paeuweter,  tegelijk  met  zijne  executeurs- 
testamentair :  Heer  Lambert,  priester,  zoon  van  Henrick  Claeszoon, 
Henrick  Osman  en  Amelis  Maeszn,  6  Januari  1521  die  huizen 
verkochten  aan  Adriaan  van  den  Leemputte  en  diens  echtgenoote 
Hadewich  ter  tocht  en  aan  hunnen  zoon  Henrick  van  den 
Leemputte  ten  erfrecht.  Laatstgenoemde  had  van  zijne  echt- 
genoote Hadewich,  dochter  van  Jan  Geck  en  Heylwich,  de  dochter 
van  Gerong,  zoon  van  mr  Pieter  Gerongszn  van  den  Bosch, 
deze  kinderen  (Reg.  n°  174  f.  4): 

a  Comelis,  huwde  met  Catharina  Paeuweter  Mathijsdr, 
bij  wie  hij  deze  kinderen  verwekte:  Maria,  huwde  mr  Jan  van 
der  Lee;  Hesther,  huwde  Sylvester  Lintermans,  med.  doctor; 
Elisabeth,  huwde  Jaspar  Peterszn  van  Heeswijk  en  Mathijs. 


—     407     — 

b    Hen  riek. 

c    Jacob. 

d  Beelken,  huisvrouw  van  mr  Herman  van  Heumen, 
raad  van  den  Bosch. 

e  mr  Geerling,  echtgenoot  van  Sara  van  Ouwen  Joostdr 
(uit  dit  huwelijk  waren  kinderen). 

f  Huybrecht,  die  trouwde  met  Catharina  Lantfort  van 
Turnhout.  Zij  hadden  kinderen. 

g    Adriana. 

h  mr  Pauwei,  die  huwde  met  Yda  van  den  Nyeuwen- 
huys  (welke  na  zijnen  dood  hertrouwde  met  Jor  Godefroy 
Absolons)  en  hem  deze  kinderen  schonk:  Henrick  van  den 
Leemputte,  kastelein  van  het  huis  Oud-Herlaer  en  officier  der 
heerlijkheid  St.  Michiels  gestel ;  Lucia,  die  trouwde  met  Aerdt 
van  Dalen,  wien  zij  eene  dochter  schonk,  de  huisvrouw  van 
mr  Maarten  van  Weremont,  raad  van  den  Bosch;  Henrick,  ook 
kastelein    van  Oud-Herlaer  en  Dominicus  van  den  Leemputte. 

Genoemde  mr  Herman  van  Heumen  had  van  zijne  voor- 
zegde vrouw  een  zoon  mr  Henrick  van  Heumen,  eveneens  raad 
van  den  Bosch,  die  de  hierbedoelcle  huizen  erfde  en  daaruit 
in  1624  eene  grondrente  verleende  (Reg.  n°  360  f.  504  vso),  als 
wanneer  zij  gezegd  werden  te  zijn :  „huysingen,  erven,  hoven, 
galleryen  met  noch  zes  cameren  ofte  woningen  ende  achterhuys'', 
staande  in  de  St.  Jorisstraat  tusschen  het  huis  van  het  Gilde 
van  St.  Joris,  genaamd  de  Oude  voetboog,  ex  uno  en  het  huis 
van  den  Prelaat  van  St.  Geertruid  te  Leuven,  ex  allo  en  zich 
achterwaarts  uitstrekkende  tot  aan  den  Stadswal.  Mr  Henrick 
van  Heumen  betaalde  deze  of  eene  andere  grondrente  niet  en 
daarom  werden  2  Mei  1651  voorbedoelde  huizen,  die  alsnu 
omschreven  werden  als:  „huysingen,  erven,  plaetsen,  hoff, 
achterhuysen,  camer  ende  poorte"  gerechtelijk  uitgewonnen; 
kooper  werd  toen  daarvan  Johannes  van  Grimbergen,  koopman 
in  zijden  lakens  te  den  Bosch.  Van  dezen  wTerden  zij  geërfd  door 
zijnen  zoon  mr  Willem  van  Grimbergen,  raad  en  rentmeester 
van  den  Bosch,  wiens  weduwe  Johana  de  Willefinck  ze  14  Mei 


—     408     — 

1708  (Reg.  n°  527  f.  88)  verkocht  aan  Jolian  Casper  Hircel, 
kolonel  van  een  Regiment  Zwitsers;  zij  werden  alstoen  om- 
schreven als  eene  schoone  en  wel  gelegene  huysinghe,  erve, 
hoff,  stalling  he  mette  achterhuysinghen  en  de  huysinghe  mettet 
poortje  ofte  ganck  de  voors.  groote  huysinghe  besyden  aenlig- 
gende,  soo  ende  gelijck  tselue  tegenwoordigh  voert  bewoont  by 
den  kooper,  staande  aan  de  St.  Jorisstraat  tusschen  de 
wooning  he  ofte  de  huysinghe  van  den  Ouden  Schutsbogaert, 
ex  uno,  ende  het  erf  der  Abdy  van  St.  Geertruid,  ex  alio 
en  strekkende  van  de  St.  Jorisstraat  tot  aan  den  Stadswal ;  de 
eerstbedoelde  huizen  waren  nu  blijkbaar  door  andere  gebouwen 
vervangen.  Johan  Caspar  Hircel  was  gehuwd  met  Maria  Anna 
Doberkau,  die  van  hem  het  vruchtgebruik  erfde  der  doorhem, 
als  gezegd,  in  1708  gekochte  huizen;  zij  deed  daarvan  in  1718 
afstand  ten  behoeve  hunner  kinderen  Margaretha  en  Hendrik 
Hircel,  die  ze  22  November  1718  (Reg.  n°  533  f.  233)  ver- 
kochten aan  Reinier  Plenus,  koopman  en  solliciteur-militair  te 
den  Haag,  1)  wiens  dochter  Geertruid  Plenus,  huisvrouw  van 
Hendrik  Meyer,  woonachtig  te  clen  Bosch,  ze  21  Augustus  1761 
weder  verkocht  aan  Johan  van  Hanswijk ;  diens  weduwe 
Johanna  Maria  Catharina  Hyssel  verkocht  ze  17  Octoberl781 
op  hare  beurt  aan  den  logementhouder  Samuel  Hirschig,  woon- 
achtig te  den  Bosch,  die  er  toen  wrel  het  logement  de  Plaats 
Royaal  van  zal  hebben  gemaakt.  Hij  was  te  Amsoldingen  bij 
Thun  geboren  en  15  April  1765  poorter  van  den  Bosch  ge- 
worden; zijne  kinderen  heetten:  Antoni,  Elisabeth>  Susanna 
en  Christiaan  Jacobus.  Zooals  hiervoren  reeds  is  gezegd  brandde 
zijn  logement  tengevolge  van  het  bombardement  der  Franschen 
in  1794  geheel  af;  hij  werd  daarom  15  Mei  1795  kastelein  in 
den  Zwarten  Arend  op  de  Markt  te  den  Bosch,  en  recomman- 


1)  Hij  was  in  1732  eigenaar  van  het  goed  Duinen  daal  onder 
Nuland,  waarover  men  zie  Schutjes  Gesch.  van  het  Bisdom  den  Bosch  V 
p.  225,  en  Schepenreg.  van  Empel  (Alrehande  akten)  op  dat  jaar.  In  1772 
werd  het  door  Jean  George  baron  van  Crohnen,  die  toen  daarop  woonde 
en  het  22  December  1759  had  gekocht,  verkocht  aan  Ant.  van  Hanswijk 
(Schepenreg.  den  Bosch  n°  582  f.  415;. 


—     409     — 

deerde  zich  daarbij  in  de  courant  in  het  maaken  van  pasteye, 
allerhande  gebakken,  enz.  Den  17  Januari  1801  verkocht  hij 
het  erf  van  zijn  verwoest  logement,  dat  alstoen  omschreven 
werd  als  :  een  afgebrande  erf,  waarop  voorheen  gestaen  heeft 
een  huis  met  stalling  en  keuken,  liggende  met  deszelfs  tuin 
en  tuinkamer  aan  den  Wal  en  voorts  gelegen  aan  de  St.  Joris- 
straat,  tusschen  het  erf  van  Theodorus  Prince  en  dat  van 
den  Ouden  Schutsbogaard,  aan  mr  Arnoldus  Gerbrandus  Ver- 
heyen,  die  later  burgemeester  van  den  Bosch  en  lid  der  Tweede 
Kamer  der  Staten  Generaal  werd.  Wat  deze  met  dat  erf  gedaan 
heeft  is  mij  niet  gebleken,  vermoedelijk  verkocht  hij  het  (en 
anders  zeker  zijn  rechtverkrijger)  aan  de  Commissie  voor  het 
Tuchthuis. 

Het  derde  huis,  dat  blijkens  voormeld  courantenbericht 
in  1794  afbrandde,  behoorde  tot  het  Eefugiehuis  der  Abdij 
St.  Geertruid  en  zal  daarbij  behandeld  worden. 

Ook  op  de  plaats,  waar  het  logement  de  Plaats  Boy  aal 
stond,  werden  in  1804  de  gevangenissen  gebouwd.  Zij  waren 
aanvankelijk  een  tuchthuis,  dat  van  het  volk  den  naam  van  het 
Spinhuis  kreeg,  omdat  de  gevangenen  er  in  moesten  spinnen; 
waren  er  niet  genoeg  gevangenen  voor  clat  werk,  dan  sloten  de 
Regenten  van  voorzegd  Tuchthuis  contracten  met  Regenten  van 
andere  gevangenissen  af  tot  het  leveren  van  de  vereischte 
arbeidskracht. 

Veel  had  het  in  gehad  om  tot  den  bouw  van  dat  Tucht- 
huis te  kunnen  besluiten,  zooals  men  zien  kan  bij  van  Heurn 
Historie  IV  p.  9,  50  en  153.  In  1733  was  reeds  dit  onder- 
werp ter  sprake  gebracht  door  de  Regeering  der  Meierij,  die 
er  zich  over  beklaagde,  dat  de  Justitie  wegens  gebrek  aan 
ruimte  op  de  Bossche  Gevangenpoort,  die  toen  cle  burgergevan- 
genis was  voor  de  stad  en  Meierij  van  den  Bosch,  de  boosdoeners, 
na  ze  gekastijd  te  hebben,  maar  eenvoudig  in  de  Meierij  losliet, 
alwaar  ze  dan  de  schrik  der  plattelandsbevolking  werden. 

Het  Tuchthuis  heeft  in  lateren  tijd  als  zoodanig  opgehou- 
den  te  bestaan ;  er  zijn  toen  daarvan  gevangenissen  gemaakt. 


—     410     — 

j.    Het  Refugiehuis  der  Abdij  van  St  Geertruid 

te  Leuven. 

Nos   33  en   35. 

Aan  het  einde  der  St.  Jorisstraat  stond  aan  dezelfde 
zijde  als  de  tegenwoordige  Gevangenissen  het  Eefugiehuis  der 
Adellijke  Abdij  van  St.  Geertruid  te  Leuven.  Daar  deze  Abdij 
zonder  eenigen  twijfel  eene  buitenlanclsehe  was,  zoo  kon  zij 
hier  te  lande  na  1648  ongestoord  haar  refugiehuis  blijven  be- 
houden. Den  11  Augustus  1767  verkocht  mr  Petrus  Nagel- 
maeckers,  wonende  te  Gorinchem,  als  gemachtigde  van  Adrianus 
Guielmus  baron  van  Renesse,  prelaat  en  andere  heeren  Capitu- 
laren  der  Adellijke  Abdij  van  St.  Geertruid  te  Leuven,  dit 
huis,  dat  alstoen  omschreven  werd  als  volgt:  a  huys,  hof,  stal 
en  open  plaats  ten  eynde  van  de  St.  Jorisstraat,  ex  uno,  het 
huis  van  den  heer  Chambrier ;  ex  allo  het  volgende,  strekkende 
van  de  straat  tot  aan  den  Stadswal;  b  huys  en  erve,  staande 
ten  eynde  van  de  St.  Jorisstraat,  ex  uno  het  voormelde,  ex 
alio  dat  van  den  heer  van  Hanswyk,  strekkende  achterwaarts 
tot  op  het  erf  van  eerstgemeld  huis. 

Koopers  werden  toen,  van  het  sub  a  bedoeld  huis  1)  mr 
Hendrik  Albert  van  Adrichem,  stadhouder  van  den  Hoogschout 
der  stad  en  Meierij  van  den  Bosch,  wonende  aldaar  2)  en  van 
dat  sub  b  Gerard  van  Luynen,  eveneens  te  den  Bosch  woon- 
achtig; dit  laatste  huis  brandde  bij  het  bombardement  van  1794, 
als  gezegd,  af,  zooals  ook  nog  blijkt  uit  eene  akte  van  25  Maart 
1797,  waarbij  dat  huis  ten  laste  van  genoemden  van  Luynen 
aan  Theodorus  Wilhelmus  Prinsen,  wonende  te  den  Bosch,  voor 
schuld  werd  verkocht,  want  daarin  wordt  het  toch  omschreven 


1)  In  dit  huis  overleed  de  vermaarde  Bossche  stempelsnijder  Theo- 
dorus van  Berckel;  hij  werd  van  daaruit  ?3  September  1808  naar  de  St 
Janskerk  ten  grave  gedragen. 

2)  Hij  werd  geboren  te  Pernis  en  huwde  in  '1760  met  Anna  Maria 
Beusichum  van  der  Linden,  woonachtig  te  Leiden. 


—     411     — 

als :  een  romp  van  een  huis  met  zijn  erf,  zijnde  in  den  jare 
1794  grootendeels  afgebrand,  staande  in  de  St.  Jorisstraat 
tusschen  het  huis  van  den  heer  van  Adrichem  en  het  afge- 
brande huis  van  Samuel  Hirschig  en  strekkende  achterwaarts 
tegen  het  erf  van  genoemden  heer  van  Adrichem.  Thans  zijn 
de  sub  a  en  b  huizen  kantoor  en  magazijn  der  firma  Lutkie 
en  Cranenburg. 

Toen  in  1871  van  het  gedeelte  van  het  Tuchthuis,  dat 
op  het  erf  van  de  Plaats  Royaal  gebouwd  was,  gemaakt  werd 
eene  bijzondere  strafgevangenis,  werd  in  den  grond  daarvan 
gevonden  het  wapen  van  Petrus  Was,  abt  van  St.  Geertruid  te 
Leuven  1);  het  berust  thans  op  het  Provinciaal  Genootschap 
van  Kunsten  en  Wetenschappen  in  Noordbrabant. 

1)    Hij  stierf  als  pastoor  van  Oisterwijk  14  Februari  1553. 


HOOFDSTUK  IX. 


De  Oude  Huls  en  de  St.  JonSStr.  (Tweede  Gedeelte). 


Van  de  Hulsstraat  heeft  alleen  nog  maar  het  eind  van 
de  St.  Jorisstraat  dien  naam  overgehouden  en  dat  nog  wel 
verbasterd,  daar  toch  het  eind  van  die  straat  thans  Hulst  heet 
en  wel,  omdat  die  naam  de  alleroudste  benaming  was  van  de 
beide  straten  de  Hulst,  die  men  te  den  Bosch  heeft,  de  Oude 
Hulst.  Van  waar  de  naam  Huls  of  Hulst  komt  durf  ik  niet  te 
zeggen;  niet  waarschijnlijk  acht  ik  het  toch,  dat  de  straat  de 
Huls  haren  naam  ontleent  aan  eene  omhulling  of  aan  den  be- 
kenden heester  met  stekelpuntige  bladen. 

De  verlenging  van  de  St.  Jorisstraat  van  af  het  na  te 
noemen  Masschereelshuis,  die  thans  ook  de  Oude  Hulst  heet, 
tot  aan  de  Weversplaats,  heette  aanvankelijk,  evenals  die  plaats 
en  de  van  daar  naar  de  Verwerstraat  loopende  straat,  die  Beurde 
of  Beurdsche  straat. 

Het  eerste  huis,  dat  men  komende  uit  de  St.  Jorisstraat 
aan  de  Oude  Hulst  aan  zijne  rechterhand  krijgt  is 

a    Het  Masschereelshuis. 

(Oude  Hulst  n°  37). 

Het  staat  tusschen  het  Refugiehuis  der  Abdij  van 
St.  Geertruid  en  de  thans  niet  meer  bestaande  steeg,  de  Molen- 
steeg  genaamd. 


—     413     — 

Niet  onmogelijk  is  het.  dat  dit  huis  eerst  heeft  toebehoord 
aan  de  familie  Spiering  en  dat  het  door  het  huwelijk  van  Petra, 
dochter  van  Klaas  Spiering,  schepen  van  den  Bosch  in  1447  1),  met 
Herbert  van  Ooy,  heer  van  Balgoy,  is  gekomen  in  het  geslacht 
van  dezen  laatste  ;  in  elk  geval  behoorde  het  aan  de  dochter 
dezer  echtelieden,  Ulanda  van  Ooy  geheeten;  zij  bracht  het 
ten  huwelijk  aan  haren  man  Henrick  van  Masschereel  Janszn, 
ridder  2),  die  reeds  in  1531  als  eigenaar  daarvan  optrad  (Reg. 
n°  139  f.  218  vso)  en  naar  wien  dit  huis  het  Masschereelshuis 
genaamd  werd.  Den  8  April  1545  (Reg  n°  167  f.  324)  heeft 
deze,  die  toen  geheeten  werd  Domicellus  Henricus  Massereel, 
dominus  temporalis  de  Balgoyen,  als  man  van  Ulanda,  dit  huis, 
dat  toen  omschreven  werd  als  „domus,  area,  ortus,  vacua 
„hereditas  et  domus  posterior,  staande  aan  de  Oude  Huls 
„tusschen  het  erf  van  den  Abt  van  St.  Geertruid  ex  ano  en 
„eene  gemeene  straat  ex  alio  en  zich  achterwaarts  uitstrek- 
kende tot  aan  den  Stadswal,"  met  eene  weide,  gelegen  achter 
dat  huis  buiten  den  vestingmuur,  overgedragen  aan  Aclrianus 
van  Eyndhouts,  ten  behoeve  van  den  zoon,  dien  hij  van  zijne 
genoemde  vrouw  had;  die  zoon  was  Herbertus  van  Masschereel, 
hun,  zooals  hij  toen  gezegd  werd  te  zijn,  filius  emancipatus 
et  apud  principem  de  Orangne  commorans  ac  residens.  Bij 
gezegde  overdracht  werd  bepaald,  dat  deze  zoon  eerst  na  den 
dood  zijner  ouders  in  het  bezit  van  voormeld  huis  met  weide 
zoude  komen. 

De  Prins  van  Oranje,  bij  wien  cle  jonge  Herbertus  van 
Masschereel  ten  tijde  van  gezegde  overdracht  verbleef,  was 
René  van  Chalon;  deze  had  reeds  in  1543  in  het  Masschereels- 
huis zijn  intrek  gehad,  zooals  blijkt  uit  eene  Schepenakte  van 
Heusden  van  22  April  1549,  vermeld  in  meergenoemden  Inven- 
taris van  P.  N.  van  Doorninck,  daar  toch  blijkens  die  akte 
Schepenen   en   Burgemeesters   van  Heusden  op  laatstgezegden 


1)  Het  Missale  van  de  kerk  te  Wijk  bij  Heusden  p.  112. 

2)  d'Ablaing  de  Ridderschap  van  het  Kwartier  van  Nijmegen  p.  28. 


—     414     — 

dag  verklaarden,  dat  S  weder  van  Bemmel  i)  ten  verzoeke  van 
Jonker  Govert  Torck,  heer  van  Hemert,  onder  eede  getuigd 
had,  dat  hij  op  22  Januari  1543  gecommitteerd  was  geweest 
in  den  tocht  op  de  Velu  we  en  dat  hij  van  cle  aldaar  ingevorderde 
brandschatting  op  last  van  den  Prins  van  Oranje  fl  474  gege- 
ven had  aan  Lubbert  Torck,  heer  van  Hemert,  alsmede  dat  die 
Prins  dien  last  gaf  in  den  op  dien  tocht  gevolgden  Vastentijd, 
te  den  Bosch,  ten  huize  van  Henrick  van  Masschereel,  heer 
van  Balgoy,  alwaar  toen  verscheidene  edellieden  bijeen  waren, 
onder  welken  Jaspar  Torck  2),  clie  ook  verklaarde  gehoord  te 
hebben,  dat  de  Prins  bedoelden  last  gaf. 

Genoemde  Herbertus  van  Masschereel  stierf  zoo  niet 
ongehuwd,  dan  toch  kinderloos.  Zijne  broeders,  voor  zoover 
bekend,  waren:  a  Jor.  Jan  van  Masschereel,  heer  van  Balgoy 
en  Opijnen  3),  die  huwde  met  Hillegonda  de  Cock  van  Opynen 
Arndsdochter  4). 

b  Floris  van  Masschereel,  priester  en  commandeur  van 
de  Duitsche  Orde  te  Vught.  Hij  erfde  van  zijnen  broeder 
Herbertus  van  Masschereel  het  Masschereelshuis.  In  eene 
Bossche  Schepenakte  van  1612  (Reg.  n°  283  f.  618)  staat  van 
hem  vermeld,  dat  hij  bij  gelegenheid  van  het  huwelijk  zijner 
nicht  Catharina,  dochter  van  Udeman  van  Bruheze  (den  zoon 
van  mr  Peter)  en  Petronella  van  Masschereel,  met  Ambrosius, 
zoon  van  wijlen  Henrick  Fabri  van  Gemert,  aan  haar  fl  800 
geschonken  had.  Hij  stierf  29  April  1608  en  werd,  wat  wij  op 
blz.  350  reeds  zagen,  in  de  Kruiskerk  te  den  Bosch  begraven. 


1)  Hij  was  zoon  van  Jan  van  Bemmel  en  Margaretha  Dachverlies 
Jansdr  en  gehuwd  met  Catharina,  dochter  van  Jan  Gerritszoon  die  Werdt. 
Zijn  zoon  Lubbert  van  Bemmel,  die  gehuwd  was  met  Beatrix  Vos  (Reg. 
no  355  f.  26),  kocht  19  Maart  1562  (Reg.  n°  196  f.  197  v«*)  eene  werf, 
waarop  een  huis  gebouwd  was  gelegen  te  Vught,  en  thans  genaamd  Muy- 
serick.  Een  andere  zoon  van  hem  was  Willem  van  Bemmel. 

2)  Men  zie  over  hem  Jaarboek  van  den  Nederl.  Adel  IVejg.p.  268. 

3)  Hij  verbond  zich  in  1544  jegens  Elisabeth  de  Cock,  de  zuster 
zijner  vrouw,  geestelijke  dochter  in  het  St.  Geertruiklooster   te  den  Bosch. 

4)  Zij  schonk  hem  deze  kinderen :  Henrick,  heer  van  Balgoy  en 
Opijnen,  die  in  1595  van  zijne  vrouw  Walravina  van  Wees,  minderjarige 
kinderen  had ;  Mechteld;  Ulanda,  de  vrouw  van  Henrick  van  Wyttenhorst, 
landdrossaard  van  Kleef;  en  Anna. 


—     415     — 

Zooals  uit  de  na  te  mededeelen  passage  uit  het  werk  van 
J.  C.  A.  Hezenmans  de  Commanderij  der  Duitsche  Orde  te 
Vught  kan  worden  opgemaakt,  vermaakte  hij  het  Masschereels- 
huis  aan  die  Commanderij,  welke  gevestigd  was  geweest  in 
het  huis  de  Commanderij  te  Vught,  ter  plaatse  alwaar  later 
het  huis  Sionsburg  gebouwd  werd. 

Naast  het  straatje  de  Molensteeg  stonden  oudtijds  in 
de  richting  van  de  Weversplaats  twee  huizen  naast  elkander, 
met  vier  huisjes  daar  zijdelings  tegen  aan  staande.  Zij  behoor- 
den toe  aan  Wouter  Scellens  Dierckszn,  die  dan  eens  genoemd 
wordt  raad,  dan  weder  secretaris  en  griffier  van  den  Bosch; 
Gijsbrecht  van  den  Velde,  secretaris  en  griffier  van  die  stad 
en  Willem  Albertszn  van  der  Lynden,  in  hunne  hoedanigheid 
van  uitvoerders  van  den  uitersten  wil  van  genoemden  Scellens, 
verkochten  11  April  1600  (Reg.  n°  334  f.  331)  laatstbedoelde 
panden,  die  nu  gezegd  werden  te  zijn:  tivee  huysen  voor  aen 
de  strate  neffens  den  andere,  met  vier  cameren  oft  wooninghen 
dyen  zydelinge  aenliggende,  henne  erffven  ende  hoff  daertoe 
behoirende,  staende  in  iïeynde  van  St.  Jorisstraet  ter  plaetse 
genoempt  den  Ouden  Huls  tussen  de  erven  eertijts  Gerarts 
van  Doem,  nu  Anthonis  Lambertss  Cloot,  ter  eenre  ende 
tussen  den  erve  heere  Floris  Massereel,  presbyter,  commandeur 
tot  Vucht,  een  gemeyn  straetken,  geheyten  de  Molenstege, 
tussen  beyde  liggende,  ter  andere  zyde,  streckende  voor  van 
de  gemeyn  straet  achterwaerts  tot  deser  stadswalle  toe,  aan 
voornoemden  Anthonis  Lambertszn  Cloot,  die  in  andere  Bossche 
schepenakten  vermeld  wordt  maeldere  van  zijn  beroep  te  zijn. 
Hij  was,  zooals  uit  laatstgemelde  akte  reeds  bleek,  toen  al 
eigenaar  van  het  naast  de  daarbij  verkochte  huizen  gestaan 
hebbend  huis,  de  Baecsche poort  genaamd,  welke  benaming  later 
verbasterd  is  tot  de  Bandsche  poort. 

Dit  huis  moet  aanvankelijk  hebben  toebehoord  aan  Jan 
van  Baexen  1),  die  van  zijne  vrouw  domicella  Maria,  dochter 
van  Jan  van  Berckel,  deze  kinderen  had: 

1)    Reg.  no  132  f.  57. 


—     416     — 

Christopher  van  Baexen,  priester  en 
Anneken    van   Baexen,    clie   huwde    met    Clemens    van 
Accorneys,  welke  bij  haar  deze  kinderen  verwekte: 

a.  Jan  van  Accorneys; 

b.  Antonia  van  Accorneys  huisvrouw  van  Willem  van 
Berchen ; 

c.  Henrick  van  Accorneys,  die  huwde  met  Helena, 
dochter  van  Wouter  van  Losvelt  en  bij  haar  deze  kinderen 
verwekte:  Clementia  en  Jenneken  van  Losvelt,  die  in  1579 
nog  onmondig  waren.  (Reg.  n°  238  f.  197), 

De  sub  a  en  b  genoemde  kinderen,  alsmede  de  voogden 
over  de  sub  c  vermelde  minderjarigen  verkochten  16  Januari 
1579  (Reg.  n°  238  f.  197)  het  huis  de  Baecsche  poort,  dat 
toen  gezegd  werd  te  zijn :  huis,  erf,  tuin  en  achterhuis,  staande 
aan  de  Oude  Huls  tusschen  het  huis  van  Wouter  Scellens, 
secretaris  en  griffier  van  den  Bosch,  ex  uno  en  dat  van  de 
Wed.  Jan  Mariens  en  hare  kinderen  ex  alio  en  zich  achter- 
waarts uitstrekkende  tot  aan  den  Stadswal,  aan  Gerard  Arndszn 
van  Doerne,  die  het  11  Maart  1600  (Reg.  n°  264  f  43  vso) 
weder  verkocht  aan  genoemden  Anthonis  Goot.  Deze  verkocht 
5  Januari  1618  (Reg.  n°  354  f.  136)  het  erf  van  dit  laatste 
huis  1),  dat  alstoen  gezegd  werd  te  zijn :  een  ledige  hoffstadt, 
daer  eertijts  een  huys  op  gestaen  heeft,  erffe,  hoff,  met  een 
poirte  aen  de  gemeyn  straet  uuytgaende,  genoempi  de  Baecxe 
poirt,  zoomede  zijne  daarnaast  staande  twee  huizen  met  de 
huisjes  daarbij,  zooeven  vermeld,  aan  Werner  Huyn  van 
Amstenrade,  heer  van  Amstenrade,  ambtman  te  Bruggen  en 
maarschalk  van  het  Vorstendom  Gulick,  die  in  1621  stierf  en 
tot  echtgenoote  had  Liffert,  dochter  van  Wijnand  von  Leerod. 
Deze  zal  de  huizen  van  Anthonis  Cloot  gekocht  hebben  voor 
de  Commanderij  van  de  üuitsche  Orde  te  Vught,  want  waarom 
anders  kocht  hij,  die  in  Gulikerland  woonde,  die  gebouwen? 
En  gezegde  Commanderij  zal  ze  gekocht  hebben  om  van  die  huizen 


1)    Het    zal  bij  eene  van  de  belegeringen,  waaraan  den   Bosch  ge- 
durende den  Tachtigjarigen  oorlog  bloot  stond,  plat  geschoten  zijn. 


—     417     — 

en  het  Masschereelshais  te  maken  een  nieuw  commanclerijshuis 
met  tuin  ter  vervanging  van  haar  huis  te  Vught,  dat  reeds  jaren 
te  voren,  waarschijnlijk  door  de  Staatschen,  in  den  Tachtigjarigen 
oorlog,  verwoest  was  1).  In  elk  geval  behoorde  het  Masschereels- 
huis  met  cle  huizen  en  erven  van  meergenoemden  Anthonis 
Cloot  in  1624  aan  meergezegde  Commanderij,  zooals  blijkt  uit 
het  Eegister  harer  bezittingen  in  1624,  vermeld  door  J.  C.  A. 
Hezenmans  t.  a.  p.  blz.  72,  want  volgens  dat  register  behoorden 
toen  aan  haar: 

eene  schoone  huysinge,  gemeynlick  genoempt  Massche- 
reelshuysinge,  gestaen  ende  gelegen  op  den  hoeck  van  de 
Molenstege  neffens  de  huysinge  der  abdye  van  St.  Geertruyden 
tot  Loven,  sijnde  alsnu  de  woning  e  ende  residentieplaetse, 
daerinne  oVheere  commandeur  jegenwoirdelick  inne  's  Hertogen- 
bossche  is  residerende  2) ; 

item  eene  andere  huysinge  ofte  woninge  met  eenen 
schoonen  hoff  ende  versceyde  cameren  dyen  annex,  gelegen 
ter  plaetse  lest  voirs,  op  oV ander  zyde  van  de  Molenstege. 
sijnde  verhuert  als  volgt:  den  hoff  enz.;  oVeene  helfte  van  de 
principale  huysinge  met  d'eerste  camer  in  de  Molenstege  enz.; 
Wander  helfte  enz.;  d'eerste  camer  naest  het  trapken;  de 
tweede  camer  in  de  Molenstege;  de  derde  ende  leste  camer 
naest  het  cleyn  poertken,  enz. 

In  1663  hield  de  Commanderij  der  Duitsche  Orde  te 
Vught  voor  goed  op  te  bestaan.  Immers  den  22  December  1663  3) 
transporteerde  Ambrosius  van  Virmundt,  Duitsch  Ordensridder 
en  commandeur  der  Duitsche  Orde  te  Gemert,  als  daartoe  ge- 
machtigd   door   den   Landscommandeur  der  Balye  van  Alden- 

1)  J.  G.  A.  Hezenmans  t.  a.  p.  blz.  54  en  56.  In  1543  was  het 
Vughtsche  Commanderijshuis  blijkens  denzelfden  blz.  36  noot  1  ook  a! 
verwoest  geworden  (cf.  nog  van  Heurn  Historde  I  p.  504),  doch  het  moet 
daarna  weder  zijn  opgebouwd,  vermits  Parma  in  1586  in  sauvegarde 
nam  :'  Ie  chateau  et  Commanderie  te  Vucht. 

2)  In  1614  werd  het  Masschereelshuis  gezegd  te  zijn :  »huys,  erve, 
poirte,  plaetsche  ende  achterhuysen'',  staande  in  de  St.  Jorisstraat,  eer- 
tijds de  Oude  Huls  genaamd,  op  den  hoek  van  de  Molensteeg,  tusschen 
die  steeg  ex  uno  en  de  Abdij  van  St   Geertruid  ex  aïio  (Reg  n»  314  f.  196). 

3)  J.  C.  A.  Hezenmans  t.  a.  p.  blz.  65  en  vlgd. 

27 


-    4ié    - 

biesen,  op  Cornelis  Kuchlinus,  ontvanger  van  cle  gemeene 
middelen  en  raad  van  den  Bosch,  die  het  vroeger  reeds  van 
hem  gekocht  had  1),  het  erf,  waarop  het  huis  van  de  Commanderij 
der  Duitsche  Orde  te  Vught  eens  gestaan  had,  met  de  daarbij 
behoorende  gronden.  Van  dezen  werd  het  geërfd  door  Cornelis 
Kuchlinus,  wiens  vader  en  voogd  Jacobus  Kuchlinus,  professor 
in  de  Grieksche  taal  en  predikant  te  den  Bosch,  het  26  Januari 
1690  voor  hem  verkocht  aan  Pieter  de  Koningh,  commies- 
extraordinair  van  's  Lands  bovenkantoren.  Er  was  toen  daarop 
weder  een  huis  gebouwd,  want  het  werd  alstoen  omschreven  als: 
eene  schoone  viercante  huysinge  met  syne  onder-en  bovencamers, 
geheeten  de  Commandery  van  de  Duytsche  orde  te  Vucht2). 
Dezelfde  Ambrosius  van  Virmundt,  die  toen  genoemd 
werd  de  Wel  Eerweer  dige  ende  Welgeboren  Heer  e  Ambrosius 
baron  van  Virmundt,  des  Eidderlyclcen  Duitschen  Ordens  ridder 
ende  Commandeur  tot  Gemert,  als  gemechticht  by  Emondt 
Godefroy  vryheere  van  Bocholtz,  der  ridderlycken  Duytschen 
Ordens  Landtcommandeur  der  ballye  Biessen  ende  Commandeur 
tot  Maestricht,  verkocht  na  zijn  voormeld  transport  en  wel  12 
Augustus  1670  (Reg.  n°  470  f.  305)  het  Masschereelshuis  met  het 
erf  van  het  daarnaast  aan  de  overzijde  van  de  Molensteeg  gestaan 
hebbend  huis,  dat-nu  een  tuin  was,  aan  Jacob  Ferdinand  Sweerts  de 
Landas,  heer  van  Oyen,  Landschadenhof ,  Appeltern  en  Altforst, 
ontvanger-generaal  der  beden  in  Brabant  en  oud-president- 
schepen  van  den  Bosch  3) ;  het  werd  alstoen  omschreven  als : 
eene  huysinge,  statte,  plaetse,  metten  hoff  daer  ter  syden  by* 
liggende,    gestaen    ende   gelegen  achter  aen  in    St.  Jorisstraet 


1)  J.  G.  A.  Hezemans  t.  a.  p.  blz.  65, 

2)  De  dochter  van  genoemden  de  Koningh,  Alyda  de  Koningh, 
erfde  van  hem  dit  huis  en  bracht  het  ten  huwelijk  aan  haren  man,  den 
kapitein  Henrick  de  la  Fosse  (die  na  haren  dood  hertrouwde  met  Hen- 
rietta  de  Massin) ;  de  voogden  der  kinderen,  die  haar  man  bij  haar  ver- 
wekt had,  verkochten  14  Juni  1717  (Reg.  n<>  534  f.  436)  dat  huis,  dat  toen 
Sionsburg  heette,  aan  Petrus  van  Geffen,  burger  van  den  Bosch. 

3)  Hij  was  broeder  van  Maarten  Ghristiaan  Sweerts  de  Landas, 
heer  van  Oirschot  en  Best  en  van  Frederik  Hendrik  Sweerts  de  Landas, 
heer  van  Baarschot. 


—     419     — 

op  den  Ouden  Hulst.  Bij  deze  erven  kocht  deze  later  nog  bij 
de  navolgende  daarnaast  staande  huizen  en  wel  a  in  1674 
(Eeg  n°  472  f.  56  vso)  het  huis  genaamd  in  de  Lelie  en  b  in 
1680  (Reg.  n°  475  f.  163  vso)  een  huis,  toebehoorende  aan 
Peter  van  Bree,  koopman  te  den  Bosch.  Een  gangske,  uitko- 
mende op  de  Oude  Huls,  boven  welks  poortje  thans  nog 
zijn  wapen  met  het  jaartal  1680  staat,  houdt  de  herinnering 
aan  den  door  hem  als  gezegd  gedane  koopen  nog  levendig. 

Zijne  vrouw  was  Elisabeth  van  Els  tot  Boelenham,  die  als 
zijne  weduwe  den  20  October  1737  stierf  en  te  Oyen  begraven  ligt. 

Van  hen  erfde  het  Masschereelshuis  met  bijbehoorende 
huizen  en  erven  hunne  dochter  Elisabeth  Johanna  Sweerts  de 
Landas  van  Oijen,  zooals  blijkt  uit  eene  akte  van  boedelscheiding, 
door  haar  9  Mei  1709  opgemaakt  met  haren  broeder  en  zusters ; 
zij  verkocht  het  16  Februari  1712  aan  Daniel  Chambrier,  bri- 
gadier en  kolonel  van  een  Regiment  Zwitsers,  die  gehuwd  was 
met  hare  zuster  Gratiana  Catharina  Sweerts  de  Landas;  de 
omschrijving  van  dit  huis  was  toen  als  volgt:  eene  groote 
huysinghe  mette  naest  aengelegene  huysinghe,  hof  en  orangie- 
huis,  staande  in  de  St.  Jorisstraat  en  genaamd  Hulster hoeck. 

De  dochter  van  laatstgenoemde  echtelieden,  Johanna 
Suzanna  Chambrier  genaamd,  huwde  met  John  Sayer,  ritmeester 
der  dragonders,  wien  zij  schonk  eene  dochter  Elisabet  Gratiana 
Sayer ;  deze  trouwde  met  Albert  Dominicus  van  Limburg  Stirum, 
heer  van  den  Wildenborch  en  majoor-kommandant  van  Arnhem  en 
bracht  hem  ten  huwelijk  aan  het  Masschereelshuis  met  toebe- 
hooren,  dat  van  hem  geërfd  werd  door  hunnen  zoon  Leopold  van 
Limburg  Stirum,  raad  en  rentmeester  der  Epicopale  en  andere 
geestelijke  goederen  in  de  stad  enMeiery  van  den  Bosch,  overleden 
te  den  Haag  25  Juni  1840.  Diens  vrouw  was  Theodora  Odilia 
van  der  Does,  vrijvrouwe  van  Noordwijk,  die  in  den  Bosch  3 
Mei  1793  overleed,  van  hem  1)  nalatende  eenige  minderjarige 
kinderen,  wier  voogden  Otto  Ernst  Gelder  van  Limburg  Stirum 


1)    Hij    hertrouwde    te    den    Haag    '24  November  1801  met  Maria 
van  Styrum,  dr.  van  mr.  Jan  en  Anna    Visschers  Florisdochter, 


—     420     — 

(gehuwd  met  Maria  von  Maneil)  en  Sainuel  John  van  Limburg 
Stirum  (gehuwd  met  Johanna  Eeynst)  dit  huis  met  toebehooren 
14  December  1801  (Reg.  n°  621  f.  512  vso)  verkochten  aan  Petro- 
nella  Josephina  van  den  Heuvel  echtgenoote  van  Joseph  Hendrik 
George  de  Guernon  de  Pretzi;  het  werd  toen  volgender  wijze 
omschreven:  1°  een  huyzinge,  voorzien  van  verschelde  groote, 
zoo  boven-  als  beneden  vertrekken,  keuken  en  kelders,  open 
plaats  met  casematten  onder  de  stadswallen,  alsmede  koetshuis, 
stalling  en  koetsierskamer,  staande  in  de  St.  Jorisstraat  tus- 
schen  het  huis  van  den  heer  van  Adrichem  en  na  te  melden 
moestuin ;  2°  een  grooten  hof  met  hovenierswoning  met  case- 
matten  onder  de  stadswallen,  gelegen  op  de  Weversplaats  over 

de  St.  Jorisstraat,  gelegen  tusschen .,  ex  uno,  het  sub 

1°  omschreven  huis  ex  alio,  strekkende  tot  aan  den  Stadswal. 
Thans  is  dit  huis  met  tuin  de  boekdrukkerij  van  Bernard  Lutkie, 
handelende  onder  de  firma  Lutkie  en  Cranenburg.  Hij  is  een 
afstammeling  van  Jan  Christoffel  Lütke,  die  als  militair  uit 
Munsterland  hier  te  lande  in  dienst  was  gekomen  en  in  1748 
te  den  Bosch  trouwde  met  Johanna  de  Zeeuw  weduwe  van 
Egbertus  van  Mierlo;  diens  familienaam  Lütke,  dien  men  nog 
veel  in  Duitschland  aantreft,  was  in  1807  reeds  verbasterd  tot 
Luttekus,  zooals  blijkt  uit  eene  Bossche  Schepenakte  van  dat 
jaar,  waarin  Elisabeth  de  Bie,  weduwe  van  zijnen  zoon  Bernardus 
Luttekus,  optrad  voor  hare  minderjarige  kinderen  Wouter  en 
Johannes  Luttekus;  ten  slotte  werd  zijn  familienaam  Lutkie. 

Het  Masschereelshuis  en  de  daarbij  behoorende  huizen 
en  erven  zijn  thans  geheel  verbouwd,  terwijl  de  Molensteeg 
thans  is  dicht  gebouwd,  zoodat  het  niet  meer  mogelijk  is 
de  juiste  plaats  aan  te  geven  waar  al  die  huizen  en  erven  ge- 
staan of  zich  bevonden  hebben.  In  elk  geval  loopt  de  tegen- 
woordige straat,  de  Bandsche  poort  genaamd,  niet  over  hetzelfde 
erf,  waarop  eens  het  huis  de  Baecschepoort  stond. 


—     421     — 

b    De  Koninklijke  school  voor  nuttige 
en  beeldende  Kunsten. 

St.  Jorisstraat  N°  82. 

Aan  de  overzijde  van  het  Masschereels  huis,  langs  de 
St.  Jorisstraat,  ter  plaatse  waar  thans  deze  school  staat,  bevond 
zich  oudtijds  de  kaatsbaan  van  den  Bosch,  het  Kaetsspel  ge- 
naamd. Barbara  Wijtmans  weduwe  van  Pauwei  Wijnants  van 
Resant  verkocht  dit  gebouw  19  September  1605  aan  het  Klooster 
der  Kruisbroeders  te  den  Bosch,  waarna  heer  en  broeder 
Pauwels  van  Balen,  prior;  heer  en  broeder  Mathias  van  Aken, 
subprior;  heer  en  broeder  Jeronimus  Adriaenszn  de  Greve  en 
heer  eu  broeder  Antonius  van  Erp,  seniores  conventualen  van 
dat  klooster,  het  26  September  1606  voor  dat  'klooster  ver- 
kochten (Reg.  n°  252  f.  442)  aan  den  Edelen  Heere  Anthonis 
Baenreheere  van  Grobbendonck,  riddere,  raedt  van  oorloge  van 
Hunne  Doorluchtige  Hoochheden,  Gouverneur  der  stadt  en 
Meyerye  van  's  Hertog  enbossche,  die  het  20  Juni  1613  (Reg. 
n°  252  f.  323),  als  wanneer  het  gezegd  werd  te  zijn:  ^twee 
huysen  ende  erven,  malcanderen  sydelinge  onder  een  dack 
aenliggende  ende  ledige  plaetse  daerachter  aenliggende,  staande 
en  gelegen  aan  de  Oude  Huls  tusschen  het  erf  van  Jan 
van  Stiphout,  timmerman,  ex  uno  en  het  erf  van  Ancem 
Ancemszn,  spelmaker,  ex  alio  en  zich  achterwaarts  uitstrekkende 
tot  aan  het  erf  van  den  Heer  van  Zevenbergen,  zijnde  die 
huizen  ,,het  Kaetsspel",  —  verkocht  aan  heer  en  mr  Jan  van 
der  Moeien  Janszn,  priester;  deze  verkocht  16  Februari  1616 
(Reg.  n°  253  f.  54)  die  huizen,  nu  wesende  eene  huysinge  aen 
de  voerstraet  mette  huysingen  daerachter  staende,  erve,  plaetse 
mei  een  kaetsspel  1),  hoff  ende  poerte  neffens  't  voerhuys,  alle 


1)  Dit  kaetsspel  werd  in  1613  (Reg.  n°  285  f.  271)  aldus  om- 
schreven: eene  hooge,  rontsomme  opgemetste  caetsbane  ende  een  ledich 
plaetsken  vóór  de  voors.  caetsbane  liggende,  met  noch  eenen  hoff,  liggende 
tynden  after  aen  de  caetsbane  voors. 


—      422     — 

oen  malcanderen  gestaen  ende  gelegen  aen  den  Ouden  Huls, 
weder  aan  genoemden  Anthony  Schetz,  baron  van  Grobben- 
donck;  deze  verkocht  dat  huis  den  4  Februari  1618  andermaal, 
nu  aan  Hans  de  Brier  en  Margriet  Speckarts.  Peter  van 
Beerdonck  in  zijne  hoedanigheid  van  curator  over  Jan,  den 
zoon  van  wijlen  Cornelis  de  Brier  (den  zoon  van  laatstgenoemde 
echtelieden)  en  Jenneken  van  Limborch,  voor  Vs,  zoomede  Peter 
Doompt  als  man  van  Maria,  en  Margrieta  weduwe  van  Jan 
van  Damme,  beiden  dochters  van  Hans  de  Brier  en  Margriet 
Speckarts  meergenoemd,  voor  %,  verkochten  den  16  October 
1640  (Reg.  n°  376  f.  3)  laatstbedoeld  huis,  dat  nu  gezegd  werd 
te  staan  ten  einde  de  St.  Joristraat  op  de  Oude  Huls  tusschen 
het  huis  van  de  Wede  en  kinderen  van  Jor  Gerard  van  Gerwen 
ex  uno  en  dat  van  Mariken  wede  van  Goijart  Wijnants  1) 
ex  alio,  aan  Nicolaes  Pisset,  luitenant  eener  compagnie  harque- 
bussiers  van  Zyne  Genade  Graaf  Fritz  van  Nassau.  Diens 
weduwe  Maria  Nubaise  verkocht  15  December  1662  (Reg. 
n°  464  f.  93  vso)  dit  huis,  dat  alstoen  omschreven  werd  als: 
eene  huysinge  aen  de  voorstraete  niette  huysinge  daerachter 
staende,  erve,  plaetse,  voor  desen  met  een  caetsspel  maer  gedemo- 
Hert,  pompe,  perdestal  ende  hoff  daerachter  liggende,  aan  Seger 
Splinter.  Laatstgenoemde  stierf  met  achterlating  van  minderjarige 
kinderen,  die  onverzorgd  waren,  weshalve  zij  in  het  Burger 
Weeshuis  van  den  Bosch  (thans  het  Gereformeerd  Burgerwees- 
huis, zooals  het  toen  feitelijk  ook  was)  werden  opgenomen.  De 
Regenten  van  dat  Weeshuis  hebben  daarop  den  16  Februari 
1686  (Reg.  n°  503  f.  230)  aan  Steven  Rosendael.  commies  ter 
recherche  te  den  Bosch,  gezegd  huis  verkocht,  dat  in  de 
daarvan  opgemaakte  akte  aldus  werd  omschreven :  twee  huizen 
naast  elkander  staande  onder  een  dak,  zijnde  nu  gemaakt  tot 
één  huis  met  achterhuis,  erf  en  plaats,  waarop  voorheen  eene 
kaatsbaan  stond,  paardenstal  en  achtergelegen  tuin,  staande  en 
gelegen   teneinde    de    St.    Jorisstraat   ter   plaatse  genaamd  de 


1)    Zij  was  Maria,  de  dochter  van  Laureyns  Donckers,  en  haar  man 
heette  voluit:  Goijart  Wynants  van  Bernagie. 


—     423      — 

Oude  Hulst  tusschen  het  huis  der  kinderen  van  Jor  Gerard  van 
Gerwen  eenerzijds  en  dat  van  Maryken  weduwe  Goijart  Wynands 
anderzijds  en  zich  uitstrekkende  achterwaarts  tot  aan  den  tuin 
van  het  Hof  van  Zevenbergen,  hebbende  Maria  Nubaise,  weduwe 
van  den  luitenant  der  Cavalerie  Nicolaes  Piset,  dat  goed  den 
15  December  1662  verkocht  gehad  aan  Seger  Splinter  en  zijnde 
het  van  dezen  geërfd  door  diens  minderjarige  kinderen,  nu  in 
gezegd  Weeshuis  verpleegd  wordende  en  zijnde  het  dientegevolge 
gekomen  aan  dat  Weeshuis. 

Voornoemde  Steven  Eosendael  was  gehuwd  met  Johanna 
van  Westrick,  die  hem  schonk  eenen  zoon  Michiel  Samuel 
Rosendael,  welke  koopman  in  drogisterijen  te  den  Bosch  was 
en  het  hierbedoeld  huis  met  ap-  en  dependentiën  van  zijne 
ouders  erfde.  Den  29  November  1724  (Reg.  n°  541  f.  353) 
verkocht  hij  het  aan  Anthony  Martini,  professor  theologiae  en 
predikant  te  den  Bosch,  ten  behoeve  van  diens  zoon  mr  Hendrik 
Bernard  Martini,  oud-schepen  en  raad  van  die  stad.  Het  werd 
alsnu  gezegd  te  grenzen  eenerzijds  aan  het  huis  en  erf,  eertijds 
der  weduwe  en  kinderen  Jor  Gerard  van  Gerwen,  nu  der  Vrouwe 
van  Oijen,  en  anderzijds  aan  het  huis  en  erf,  eertijds  van 
Maryken  weduwe  Goijart  Wynands,  nu  (Agnes  van  Loenen), 
de  Wed.  (van  Nicolaes)  Coenen. 

Mr  Hendrik  Bernard  Martini  voornoemd  verkocht  19  Sep- 
tember 1730  (Eeg.  n°  544  f.  349)  dit  goed  aan  mr  Samuel 
Essenius,  extraordinaris  raadsheer  in  het  Hof  van  Gelderland 
en  ontvanger  der  gemeene  middelen  over  de  Kwartieren  van 
Oisterwijk  en  Maasland;  het  heette  nu  te  zijn:  een  nieuw 
gebouwd  huis  met  tuin,  staande  aan  de  Oude  Hulst  tusschen 
het  huis,  eertijds  van  Agnes  van  Loenen  Wed.  Nicolaes  Coenen, 
nu  van  haren  kleinzoon  mr.  Gerard  Cornelis  van  Blotenburg, 
eenerzijds  en  dat  van  de  Vrouwe  van  Oijen  anderzijds  en  zich 
uitstrekkende  tot  aan  het  Hof  van  Zevenbergen. 

Mr.  Samuel  Essenius  voornoemd  verkocht  het  30  Sep- 
tember 1733  (Reg.  n°  546  f.  215)  weder  aan  Cornelis  de  Witt, 
professor   in   de    Oostersche   talen    en  Hervormd  predikant  te 


—     424     — 

den  Bosch  en  diens  zuster  Jacoba  cle  Witt,  die  daaraan  krachtens 
koop,  gedaan  bij  gerechtelijke  uitwinning  van  24  Mei  1738  ten 
laste  van  den  toenmaligen  eigenaar  der  na  te  melden  panden, 
Derck  Jacob  Sweerts  cle  Lanclas,  heer  van  Oijen,  toevoegden 
een  huis  met  tuin,  stal,  plaats,  erf  en  huisje,  alsmede  een  huis, 
tusschen   het  laatstgemelde  en  clat  van  hen,  koopers,  staande. 

Genoemde  Sweerts,  die  kinderloos  stierf,  was  zoon  van 
den  op  blz.  418  genoemden  Jacob  Ferdinand  Sweerts  de 
Lanclas,  heer  van  Oijen,  Landschadenhof,  Appeltern  en  Altforst, 
ontvanger-generaal  der  beden  in  Brabant  en  president-schepen 
van  den  Bosch,  en  van  Elisabeth  van  Els  tot  Boelenham. 

De  huizen,  welke  Cornelis  en  Jacoba  de  Witt,  als 
voorzegd,  den  24  Mei  1738  bij  gerechtelijke  uitwinning 
kochten,  stonden  ter  plaatse,  waar  eens  cle  navolgende  huizen 
stonden : 

a  het  huis  de  Paushoed,  clat  Henricus,  zoon  van  Johannes 
Joordenszn  van  St.  Oeclenrode,  den  26  Februari  1608  (Reg. 
n°  305  f.  309)  verkocht  aan  Arnoldus  van  der  Moeien  Anthoniszn, 
die  het  10  April  1612  (Reg.  n°  311  f.  447),  als  wanneer 
het  gezegd  werd  te  zijn  huis  en  erf,  den  Paushoet  genaamd, 
met  drie  huisjes  of  kamers  daarachter  gelegen  en  eene  plaats, 
staande  aan  de  Oude  Huls,  nu  St.  Jorisstraat  genaamd, 
tegenover  het  huis  van  heer  Floris  van  Masschereel,  commandeur 
te  Vught  en  tusschen  het  erf  der  Kruisbroeders  van  den  Bosch 
ex  uno  en  dat  van  Magclalena  weduwe  van  Gerarcl  Willemszn, 
spintrif  ex  en  hare  kinderen,  een  steeg  tusschen  beiden  liggende, 
ex  alio  en  zich  achterwaarts  uitstrekkende  tot  aan  de  Mortel 
en  het  erf  van  Jacques  Darbant,  —  verkocht  aan  Jor  Gerard 
van  Gerwen  Gerardszoon.  Deze  was  ruiterman  in  dienst  van 
den  Koning  van  Spanje  als  Hertog  van  Brabant;  opmerkelijk 
is  het,  dat  ten  zijnen  tijde  in  den  Bosch  meer  voorname  lieden 
niet  anders  dan  ruiters  in  's  Konings  dienst  waren  en  daar 
in  eigen  huizen  woonden;  daaruit  kan  worden  opgemaakt, 
dat  gedurende  den  Tachtigjarigen  oorlog  en  wellicht  ook  nog 
later   het   zijn   van    ruiter    bij  de  Cavalerie  niet   gelijk  stond 


—     425     — 

met  het  zijn  van  gemeen  hussaar  in  clen  tegenwoordigen  tijd, 
maar  dat  het  eene  deftige  militaire  positie  was. 

De  vrouw  van  genoemden  Gerarcl  van  Gerwen  was 
Francina,  dochter  van  Jacques  van  Strijp  en  Luitgard  Pleviers. 
In  1670  worden  zij  en  hare  kinderen  nog  als  eigenaars  van 
dit  huis  vermeld.  Johan  van  Kessel,  koopman  te  den  Bosch, 
verkocht  het  als  erfgenaam  zijner  ouders  5  Juli  1 70i  (Reg. 
n°  516  f.  301)  aan  Elisabeth  van  Els  tot  Boelenham,  douairière 
van  Jacob  Ferdinancl  Sweerts  de  Landas,  van  wie  het  kwam 
aan  hunnen  zoon  Derck  Jacob  Sweerts  de  Landas,  ten  wiens 
laste  het,  als  voorzegd,  24  Mei  1738  gerechtelijk  werd  uitgewonnen. 

b  het  huis  St.  Huybert.  Henrick  van  de  Gevel  als 
weduwnaar  van  Anna  van  Ophoven  verkocht  12  Juni  1670 
(Reg.  n°  452  f.  378)  dit  huis.  dat  toen  gezegd  werd  te  zijn: 
huys,  erve,  stallinge  ende  hoff,  genaemt  in  St.  Huybert,  staande 
ten  einde  de  St.  Jorisstraat  op  de  Oude  Huls  nabij  de 
Molensteeg  tusschen  het  huis  en  erf  der  weduwe  en  kinderen 
Gerarcl  van  Gerwen,  een  straatje  tusschen  beiden  liggende, 
ex  uno  en  het  huis  en  erf  van  Cornelis  van  Boxmeer, 
ex  alio,  zich  achterwaarts  uitstrekkende  tot  aan  het  erf  van 
Jacques  Darbant,  aan  Denys  Janszn  van  Loon,  ruiter  in  de 
compagnie  van  den  Prins  van  Tarente;  deze  verkocht  het  27 
Juli  1686  (Reg.  n°  503  f.  303)  weder  aan  genoemden  Jacob 
Ferdinand  Sweerts  de  Landas,  van  wien  het  kwam  aan  diens 
zoon  Derck  Jacob,  ten  wiens  laste,  als  meergezegd,  het  24  Mei 
1738  gerechtelijk  werd  uitgewonnen. 

Zoo  waren  dan  ten  laatste  de  huizen  het  Kaatsspel,  de 
Paushoed  en  St.  Huybert  het  eigendom  van  Cornelis  de  Witt  en 
diens  zuster  Jacoba;  zij  zullen  die  verbouwd  hebben,  want 
blijkens  eene  beschrijving  van  die  huizen,  gemaakt  in  hunnen  tijd, 
staande  in  het  Cijnsboek  van  den  Bosch,  dat  in  het  Rijks- 
archief aldaar  berust,  stond  tegen  het  huis  het  Kaatsspel  in  de 
richting  van  de  Weversplaats  de  studeerkamer  van  Prof.  Cornelis 
de  Witt;  daarop  volgde  een  poortje,  clat  toegang  gaf  tot  voor- 
schreven huis  en  studeerkamer;    dan  kwam  het  koetshuis  van 


426 


den  professor,  dat  voor  aan  de  straat  stond  en  waartegen  van 
achteren  eene  keuken  stond;  vervolgens  kwam  een  stal ;  daarna 
nog  een  koetshuis  of  stal  en  eindelijk  nog  een  poortje  1). 
Van  Jacoba  cle  Witt  en  haren  broeder  Comelis  werden  deze 
panden  geërfd  door  de  weduwe  en  testamentaire  erfgenaam 
van  laatstgenoemde,  Cornelia  Kalff,  die  vóór  dat  zij  met  hem 
trouwde,  weduwe  was  van  Marcelis  van  den  Dungen ;  zij  ver- 
kocht ze  31  Januari  1775  aan  Wilhelmus  Velingius,  echtge- 
noot van  Jacoba  Cornelia  de  Jong ;  die  panden  bestonden  toen 
blijkens  de  daarvan  opgemaakte  akte  uithuis  en  erf,  afzonder- 
lijke woning  en  stal,  tuin  en  tuinkamer.  Van  hem  werden  ze 
geërfd  door  zijne  genoemde  vrouw,  die  ze  daarop  verkocht  aan 
Hendrik  Meysenheim  Dirkszoon,  drossaard  van  Nieuwkuik  en 
aan  diens  echtgenoote  Catharina  Johanna  de  Weitzel ;  van  hen 
kocht  ze  12  Sept.  1783  Helena  Johanna  van  Kretschmar,  huis- 
vrouw van  mr.  Gerard  Tulleken  en  dochter  van  Andries  van 
Kretschmar  en  Anna  Elisabeth  Weitzel,  de  zuster  van  genoemde 
Catharina  Johanna  de  Weitzel;  zij  verkochten  1  Maart  1791 
meerbedoelde  panden,  welke  alsnu  omschreven  werden  als  huis 
en  erf,  genummerd  F  n°  244,  met  eenen  grooten  tuin  en  tuin- 
kamer, alsmede  stal  en  erf,  aan  Willem  Hubert,  mr.  timmerman 
te  den  Bosch.  Zijn  zoon  Willem  Pieter  Hubert,  de  bekende 
Bossche  Patriot,  toen  lid  der  Municipaliteit  van  den  Bosch, 
verkocht  14  December  1795  deze  panden  aan  Philip  Stubenrauch 
te  den  Bosch,  van  wien  zij  ten  slotte  door  koop  kwamen  aan 
die  gemeente  ten  behoeve  van  hare  Koninklijke  school  voor 
nuttige  en  beeldende  kunsten. 


1)  Hierop  volgde  in  de  richting  van  de  Weversplaats  eerst  het 
huis  het  Merenblad,  dat  Jacob  de  Witt  en  zijne  zuster  in  1746  kochten 
en  dat  zij  26  Juli  1749  weder  verkochten  aan  Mathias  van  Heek,  Francis 
Herle  en  Godefridus  Henselmans  ;  dan  een  huis,  dat  mr  Adrianus  Schoneus 
in  1746  kocht ;  vervolgens  het  Mannengasthuis  van  Aart  Berewout,  dat 
krachtens  het  Decreet  van  den  Franschen  Prefect  ook  is  opgeheven  en 
eindelijk  een  fraaie,  plaisante  tuin  met  hoornen  en  tuinhuisje,  dien 
Magdalena  Besemer  wed.  van  den  predikant  Jacobus  Kuchlinus  28  Aug. 
1706  verkocht  aan  Beatrix  van  Susteren,  echtgenoote  van  Christiaan 
Beek  velt;  hare  executeurs- testamentair  verkochten  dien  3  Jan.  1727  weder 
aan  Jacobus  van  Beusekom  Sr.,  koopman  te  den  Bosch. 


427 


Deze  school,  die  aanvankelijk  heette  A cademie  Imperiale 
et  Royale  de  peinture,  sculptiire  et  architecture,  werd  niet 
in  gezegde  panden  begonnen  ;  zij  werd  begonnen  in  October 
1812,  op  een  afgeschoten  zolder  boven  de  toenmalige  stads- 
armenschool Achter  het  Wiklvarken  te  den  Bosch,  nu  de 
Gemeentelijke  Ambachts-  en  muziekschool;  hoe  ook  haar  begin 
was,  zij  vond  toch  dadelijk  bij  de  Bossche  bevolking  instem- 
ming, want  reeds  bij  het  eindigen  van  haar  eerste  studiejaar 
kon  haar  bestuur  in  de  dans-  of  concertzaal  van  het  Oud 
Staten  Logement  in  de  Orthenstraat  eene  tentoonstelling  houden 
van  de  in  die  Academie  vervaardigde  teekeningen  ;  het  reikte 
toen  daar  op  eene  plechtige  wijze  ook  nog  uit  drie  kleine 
zilveren  medailles  aan  de  leerlingen,  die  zich  het  meest  op  die 
school  onderscheiden  hadden. 

De  zolder  van  de  Stadsarmenschool  was  dan  ook  spoedig 
te  klein  om  te  kunnen  voldoen  aan  de  vereischten  eener  be- 
hoorlijke Teekenschool  en  het  was  daarom  dat  cle  gemeente 
den  Bosch  daarvoor  den  7  October  1820  de  hier  beschreven 
panden  aankocht ;  de  gebouwen,  die  er  op  stonden,  deed  zij 
spoedig  daarna  herbouwen  en  uitbreiden,  zoodat  zij  reeds  den 
22  November  daaraanvolgende  er  hare  teekenschool  in  kon 
overbrengen.  Het  behaagde  aan  Koning  Willem  I  om  bij  besluit 
van  22  Mei  1828  daaraan  den  titel  te  verleenen  van  Konink- 
lijke school  voor  nuttige  en  beeldende  kunsten ;  zij  mocht  zich 
in  eene  steeds  toenemenden  bloei  verheugen,  en  wel  zoo  dat  het 
thans  allernoodzakelijkst  is  om  wederom  een  grooter  gebouw 
voor  haar  beschikbaar  te  stellen. 

Een  goed  deel  harer  geschiedenis  kan  men  vinden  in 
haar  Gedenkboek,  dat  door  R.  A.  van  Zuylen  is  samengesteld. 

c    Het  Kuystens-  of  Lojjensmannengasthuis. 

N°  72. 

Ging  men  van  het  erf,  waarop  thans  de  Teekenschool 
staat,  in  de  richting  van  de  Vughterstraat,  dan  kreeg  men 
eerst  aan  zijne  rechterhand  twee  naast  elkaar  staande  woningen, 


—     428     — 

die  clan  eens  twee  verschillende  eigenaren  dan  weder  slechts 
één  eigenaar  hadden. 

Arnoldus,  zoon  van  Jan  van  Broeckhoven  genaamd  Per- 
soens  en  Yda,  de  bastaarddochter  van  Dirck  Lambertszoon, 
verkocht  in  1530  (Eeg.  n°  138  f.  31  vso)  de  naast  het  erf  der 
Teekenschool  staande  woning,  (nu  genummerd  80  en  78),  welke 
alstoen  gezegd  werd  te  zijn:  huis,  erf  en  achterhuis,  staande 
tusschen  het  huis  van  Daniel  van  Vlierden  ex  uno  en  dat  van 
domicella  Mechteld,  weduwe  van  Ricold  van  Vladeracken  1),  ex 
alio,  aan  Henrick  Henrickszoon  die  Loose,  wever.  Later  be- 
hoorde deze  woning  aan  Ancelmus  Ancems,  spelmaker.  In  1585 
behoorde  deze  en  de  andere  daarnaast  staande  woning  aan 
Johanna,  dochter  van  Everard  van  de  Water  Peterszn,  de 
echtgenoote  van  Lambert  Stooters  van  Enckevoirt,  den  zoon 
van  Peter  Mathijszoon;  zij  verkocht  toen  (Reg.  n°  240  f.  166) 
de  naast  het  erf  der  Teekenschool  staande  woning  aan  mr.  Jan 
Schenckels,  zoon  van  den  med.  doctor  Dominions  Schenckels; 
deze  woning  werd  8  Mei  1623  door  Cornelis  van  Davelaer 
weder  verkocht  en  wel  aan  Huybrecht  de  Mares,  commandant 
op  't  fort  royael  op  Deuteren  en  capiteyn  in  Spaenschen 
dienst,  die  ze  29  September  1625  (Reg.  n°  325  f.  312)  op 
zijne  beurt  verkocht  aan  Reynier  Gevaerts,  commissaris  van 
het  leger  van  den  Koning  van  Spanje. 

De  andere  woning  (nu  genummerd  76)  behoorde  eens 
aan   Jacob    van   Vladeracken,    zoon    van  Gerarcl  en  domicella 

1)  Voor  van  Vladeracken  zal  moeten  worden  gelezen  de  Borchgrave, 
zooals  blijkt  uit  eene  akte  van  12  Maart  1505  (Reg.  n<>  100  f.  312),  waarbij 
Daniel  van  Vlierden  Danielszn  aan  Jan  van  Os  Hermanszoon  verkoopt 
een  huis,  genomen  van  twee  naast  elkaar  gelegen  huizen,  staande  aan  de 
Oude  Hulst  tusschen  het  huis  van  Jan  Persoens  ex  uno  en  dat  der  erven 
van  Rycold  de  Borchgrave  ex  alio,  en  zich  achterwaarts  uitstrekkende 
tot  aan  eene  gracht.  Genoemde  Rycold  de  Borchgrave  had  tot  vrouw  na 
te  noemen  Mechteld  van  Nuland  Jansdr.,  die  na  zijnen  dood  hertrouwde 
met  Gerard  van  Vladeracken.  (In  1507  deelden  voor  Schepenen  van  den 
Bosch  de  dochters  van  Geerlach  van  Nuland  Willemszn,  zijnde  Sophiaen 
Aleid,  de  huisvrouw  van  Henrick  van  Lynther.  Reg.  n°  101  f.  410;  ge- 
noemd Geerlach  van  Nuland  had  ook  nog  een  zoon  Jan  van  Nuland,  wiens 
zoons  waren  AlfarJ,  Reg.  n°  161  f.  143  en  Jacob  Reg.  n<>  141  f.  274). 

Rycold  de  Borchgrave  en  Mechteld  van  Nuland  hadden  tot  kinderen: 
Johannes  Theodorus;  Rycold  enLudovicus,conventuaal  in  de  Abdij  van  Berne. 


—     429     — 

Mechteld  van  Nuland;  hij  schijnt  kinderloos  te  zijn  gestorven, 
want    na   zijnen    dood   traden    als    eigenaars    daarvan    op    de 
bloedverwanten  zijner  moeder  (Reg.  nos  141  f.  274;  152  f.  300; 
158  fos  57  en  156  en  161  f.143),  alsmede  de  erfgenamen  van  Philips 
van   Geldrop,    den  tweeden  man  zijner  vrouw  (Reg.  n°  152  f. 
300);    zij    verkochten   ze    in  1540  en  41  aan  Dirck,  den  zoon 
van   Peter,    den  zoon  van  Jan  de  Borchgrave.  Diens  dochters 
Maria,    begijn   op  het  Groot  begijnhof  te  den  Bosch,  Petra  en 
Egidia  de  Borchgrave  verkochten  11  Februari  1558  (Reg.  n°  201 
f.  499)   deze   laatste    woning,    die   toen   gezegd  werd  te  zijn: 
huis,    erf,    plaats    en    achterhuis,  staande  tusschen  de  woning 
van  Ancelmus  Ancems,  spelmaker,  ex  uno  en  het  huis  der  erf- 
genamen  van  Zeger,  den  zoon  van  Jan  Goijartszn  van  Hedel, 
ex  alio,   aan   Jan,    den    zoon  van  Gielis  van  Bladel.    In  1585 
behoorde   ook   deze  woning,  zooals  wij   zooeven  reeds  zagen, 
aan  Johanna   van  de  Water  en  in  1625  was  zij  het  eigendom 
van  de   weduwe   van  Jan  van   der  Meer.    In  1640  behoorden 
de   beide  woningen   aan   Maria  Laureynsdochter  Donckers,  de 
weduwe  van   Goijart  Wynants  Roelof szn  van   Bernagie,  bier- 
brouwer 1) ;  hunne  dochter   Theodora  Wynants  van  Bernargie, 
laatst  weduwe   van  den  meel.    doctor  Ambrosius  Lintermans, 
verkocht   22   November   1658   (Reg.    n°  415  f.  230)  de  meest 
Vughterstraatwaarts   staande  woning   aan   Willem  Peterszoon 
van  Oudenhoven,  notaris  te  den  Bosch,  die  ze  28  November  1661 
(Reg.   n°   456    f.    121),  als  wanneer  ze  gezegd  werd  te  staan 
tusschen  het  huis  van  den  kapitein  Faex  ex  uno  en  het  huis 
van  Peter  Groenhoft  en  dat  van  Hendrijck  de  Marees,  Fransch 
predikant  te  den  Bosch,  ex  alio,  weder  verkocht  aan  Jacob  de 
Gruyter  Aertszn,  commies  ter  recherche  te  den  Bosch;  de  andere 
woning  werd  5  Mei  1664  (Reg.  n°  444  f.  328)    door  laatstge- 
noemde gekocht  van  voorzegden  Peter  Groenhoft,  die  ze  16  Juli 
1660  gekocht  had  van  den  curator  over  den  desolaten  boedel  van 
genoemde  Theodora  Wynants  van  Bernagie.  Van  voornoemden 

i)    Men  zie  over  zijne  familie  Maandblad  van  de  Nederland  Leeuw 
XXIX  blz.  90  en  vlgd.  en  blz.  207. 


430 


de  Gruyter  erfde  deze  beide  woningen  Agnes  Van  Loenen 
weduwe  van  Nicolaas  Coenen,  van  wie  ze  geërfd  werden  door 
haren  kleinzoon  mr  Gerard  Cornelis  van  Blotenburg;  deze  liet 
als  zijne  weduwe  na  Maria  Vreda  van  Blotenburg,  (die  na  zijnen 
dood  hertrouwde  met  Jacob  van  Brand wyck)  en  als  zijn  kind 
Vreda  Elisabeth  van  Blotenburg,  die  geboren  was  uit  zijn  huwe- 
lijk met  haar.  Genoemde  van  Brand  wyck  verkocht  25  Juli  1739 
(Eeg.  n°  559  f.  331  vso)  voor  zijne  genoemde  vrouw  en  voor- 
zegd kind  de  naast  het  erf  der  Teekenschool  staande  woning, 
welke  nu  gezegd  werd  te  zijn :  huis  met  erf  en  achterhuis,  staande 
tusschen  het  huis  van  den  Predikant  de  Witt  ex  uno  en  het 
volgend  huis  ex  alio,  aan  Lucas  Wesselman,  burger  van  den 
Bosch,  en  de  andere  woning,  welke  alstoen  omschreven  werd 
als :  een  schoon  huis,  voorzien  van  schoone  kamers  en  keukens 
en  met  eenen  schoonen  tuin,  staande  tusschen  het  voormeld 
huis  en  dat  van  van  Gemert,  aan  Daniel  Mobachius  Quaet, 
professor  in  de  medicijnen  en  regeerend  schepen  van  den  Bosch; 
zij  heette  toen  de   Witte  hand. 

Over  het  daarop  volgend  huis,  thans  genummerd  74,  komt 
in  Reg.  n°  101  f.  231  vso  de  navolgende  schepenakte  van  17 
November  1506  voor:  Jan,  zoon  van  Goyart  van  Hedel  en 
weduwnaar  van  Yda,  dochter  van  Zeger  van  Brede  en  Geertruid, 
de  dochter  van  Henrick  Back,  den  zoon  van  Gyselbert  van 
Loen,  doet  afstand  van  den  tocht  van  een  huis,  staande  aan  de 
Oude  Huls  tusschen  dat  van  Gyselbert  Gyselbertszn  van  Doorn 
ex  uno  en  dat  van  Jan  die  Ridder  er  alio,  (welk  huis  Jacob 
van  Gheel  had  verkocht  aan  genoemden  Henrick  Back),  ten 
behoeve  van  Zeger,  zijnen  zoon,  dien  hij  had  van  zijne  ge- 
noemde vrouw,  waarna  die  zoon  dat  huis,  hetwelk  nu  was: 
„huis,  erf,  plaats,  achterhuis  en  tuin,  staande  tusschen  dat  der 
erven  van  Jacob  van  Vladeracken  ex  uno  en  dat  van  Peter 
die  Borchgreve  ex  alio,  en  zich  achterwaarts  uitstrekkende  tot 
aan  het  erf  van  Heer  Cornelis  van  Bergen,  heer  van  Zevenbergen, 
de  Mortelgrave  tusschen  beide  liggende,"  overdroeg  aan  zijnen 
genoemden  vader. 


—     431     - 

Zeger  van  Hedel  voornoemd  had  yan  zijne  vrouw  Aleid, 
dochter  van  mr  Willem  van  den  Bosch,  deze  kinderen :  Lazarus, 
Martha,  huisvrouw  van  Henrick  de  Heusch  en  Zeger  van  Hedel; 
dezen  verdeelden  in  1550  (Reg.  n°  180  f.  16)  de  nalatenschappen 
van  hunnen  grootvader  Jan  Goyartszn  van  Hedel  en  diens 
tweede  vrouw  Aleid  van  Gunterslaer  en  alstoen  kreeg  Lazarus 
voor  zijn  deel  dit  huis,  dat  daarbij  omschreven  werd  als  een 
huys,  erve,  hoff  ende  erffenisse,  dair  aenliggende,  staende  in 
Sint  Jorisstraet  tegen  den  hoff  over  van  de  Schutten  van  den 
Alden  Voetboege.  Genoemde  Lazarus  van  Hedel  huwde  met 
Cecilia  Kievits  Cornelisdochter,  en  verwekte  bij  haar  een  e 
dochter  Barbara,  die  de  huisvrouw  werd  van  Lambrecht  Dirckszn 
Remmen,  raad  van  den  Bosch  en  dat  huis  erfde  ;  het  werd 
toen  gezegd  te  zijn :  eenre  voirpoirte,  voirplaetse,  hoven,  woon- 
huysinge  ende  afterhuysinge,  staande  in  de  St.  Jorisstraat 
bijna  tegenover  den  Bogaard  van  de  Oude  Schutterij  tusschen 
het  huis  van  Goyart,  zoon  van  Wynand  Roelof szn,  bierbrouwer, 
ex  uno  en  dat  der  erfgenamen  van  wijlen  Jor  Willem  de 
Borchgrave,  heer  van  Oerle,  ex  alio  (Reg.  n°  257  f.  252  Vso). 
In  1650  (Reg.  n°  493  f.  114)  werd  het  door  Aert  van  Orthen 
verkocht  aan  Servaas  van  Zutphen.  Later  behoorde  dit  huis 
aan  mr.  Johan  van  Gemert  advocaat  te  den  Bosch,  die  gehuwd 
was  met  Maria  Anna  Gooien,  dochter  van  mr  Cornelis  Coolen 
Henrickszn,  advocaat  te  den  Bosch  en  rentmeester  van  de 
Adellijke  Abdij  van  St.  Geertruid  te  Leuven.  Johan  Baptist 
van  Gemert,  die  naar  alle  waarschijnlijkheid  hun  zoon  was, 
verkocht  4  Mei  1757  (Reg.  n°  576  f.  290  vso)  dit  huis,  dat 
alstoen  omschreven  werd  als:  huis  met  achterhuis,  tuinkamer, 
stal  en  tuin,  zich  achterwaarts  uitstrekkende  door  eene 
poort,  de  Faasche  poort  genaamd  1),  tot  aan  de  gedempte 
Mortelgraaf,  aan  Theodora  Allegonda  Suyskens  2),  dochter  van 


1)  Men  zie  hierover  Reg.  n<>  456  f.  121. 

2)  Haar  broeder  was  Constantyn  Suyskens,  geboren  te  den  Bosch 
20  Aug.  1714  en  gestorven  te  Antwerpen  1771.  Bij  was  Jezuit  en  nam 
een  werkzaam  deel  aan  de  Acta  Sanctorum  der  Bollandisten. 


—     432     — 

mr  Paulus  1)  en  Theodora  Maria  de  Hee  en  weduwe  van 
Franciscus  Hyacinthus  van  den  Berghe ;  zij  woonde  toen  te 
Vught,  vermoedelijk  op  Sionsburg  en  stierf  te  den  Bosch  7 
Februari  1762.  Haar  man  werd  15  Augustus  1718  in  het 
bedehuis  van  St.  Catharina  te  den  Bosch  gedoopt  en  was  zoon 
van  den  kapitein  Adriaan  Hyacinth  van  den  Berghe  2)  en 
Beatrix  Josepha  van  Geffen,  die  3  Juni  1714  in  gezegd  bede- 
huis gehuwd  waren;  laatstgenoemde  was  denkelijk  de  dochter 
van  Petrus  van  Geffen,  die  14  Juni  1717,  als  op  blz.  418 
noot  2  is  gezegd,  het  huis  Sionsburg  kocht. 

De  echtelieden  van  den  Berghe-Suyskens  hadden  deze 
kinderen  :  a  Isabella  Theodora,  gedoopt  25  Mei  1746  in  het 
bedehuis  van  St.  Jan  te  den  Bosch,  huwde  met  Jor.  Johannes 
Baptista  Josephus  Guyot,  aalmoezenier  der  stad  Antwerpen ; 
b  Theodora  Johanna,  gedoopt  alsvoren  6  October  1747,  huwde 
met  Jor.  Jan  Steven  Grigis  en  c  Franciscus  Josephus,  gedoopt 
alsvoren  7  Augustus  1749,  aalmoezenier  der  stad  Antwerpen, 
huwde  aldaar  Maria  Theresia  de  Knyff.  Zij  verkochten  22 
April  1776  (Keg.  n°  584  f.  369)  het  goed  Sionsburg  aan  Jan 
van  Heemskerck,  kolonel  te  den  Bosch,  en  4  October  1775 
(Reg.  n°  592  f.  209)  het  door  hunne  moeder,  als  gezegd,  ge- 
kocht en  hierbedoeld  huis  aan  mr.  Zacharias  Mathias  Lomans, 
advocaat  te  den  Bosch  ;  deze  verkocht  4  April  1778  dat  huis 
(Reg.  n°  585  f.  185  vso),  dat  nu  stond  tusschen  dat  van  na  te 
noemen  kooper  ex  uno  en  het  huis  de  Witte  hand,  toebehoo- 
rende  aan  Mobachius  Quaet,  ex  alio  en  zich  achterwaarts  uit- 
strekkende voor  de  Franse  (Faasse)  poort  van  de  straat  tot 
aan  de  gedempte  Mortelgraaf ,  aan  Daniel  Baert  Verspyck, 
schepen  van  den  Bosch  en  rentmeester  der  geestelijke  goederen 
in    de   kwartieren    van   Oisterwijk    en  Kempenland,  zoon  van 


1)  Hij  was  zoon  van  mr  Lambert  Suyskens  en  Maria  Elisabeth 
van  Beughem,  dochter  van  Jaspar,  (den  zoon  van  Jan  Janszn  en  Catharina 
Grevenraet)  en  Johanna  van  Wamel. 

2)  Men  zie  zijne  genealogie  in  het  werk:  La  familie  van  den 
Berghe.  Anvers  1890. 


—     433     — 

mr  Arend  Verspyck  1),  die  gehuwd  was  met  Theodora  Elisabeth 
Nobel  en  weder  zoon  was  van  Leonard  Verspyck,  ontvanger- 
generaal  in  het  Kwartier  van  Nijmegen  en  Huberta  Ingenool; 
gezegd  huis,  dat,  toen  hij  het  kocht,  was  een  huis  met  achterhuis, 
kamer,  stal,  tuin  en  erf,  werd  door  hem  tot  eene  hoveniers- 
woning gemaakt,  wat  het  nu  nog  is.  De  executeur  van  het 
testament  van  genoemden  Daniel  Baert  Verspyck  verkocht  28 
Juli  1807  (Eeg.  n°  622  f.  348  vso)  deze  hovenierderij,  die  toen 
gezegd  werd  te  zijn  :  „een  moeshof  meteen  kamertje  voor  aan  den 
ingang  en  achteraan  eene  woning,  mitsgaders  stal  en  koetshuis," 
aan  Johan  van  der  Bruggen  in  diens  hoedanigheid  van  rent- 
meester van  het  na  te  melden  Kuysten's  of  Loyen's  Mannen- 
gasthuis. 

Het  huis,  waarin  dit  oudmannenhuis  thans  gevestigd 
is,  staat  naast  laatstbedoelde  hovenierswoning  en  is  nu  ge- 
nummerd St.  Jorisstraat  72. 

De  oudst  bekende  eigenaar  daarvan  was  Peter,  de  zoon 
van  Peter  Rycolduszoon  de  Borchgrave ;  dat  hij  de  zoon  was 
van  dezen  Peter  Rycolduszoon  blijkt  ten  duidelijkste  uit  eene 
Bossche  schepenakte  van  1524  (Reg.  n°  127  f.  449),  waarbij 
Peter,  de  zoon  van  eerstgenoemden  Peter  de  Borchgrave,  ver- 
kocht het  goed  ten  Mortel  onder  Udenhout,  dat  door  zijnen 
overgrootvader,  Rycoldus  de  Borchgrave,  gekocht  was  geweest, 
alsmede  uit  eene  Bossche  schepenakte  van  hetzelfde  jaar 
(Reg.  n°  128  f.  139  vso),  waarin  uitdrukkelijk  gezegd  wordt, 
dat  Peter  de  Borchgrave,  die,  als  gezegd,  het  goed  ten  Mortel 
verkocht,  had  tot  pater  eerstgenoemden  Peter  de  Borchgrave, 
tot  avus  diens  vader  Peter  en  tot  abavus  den  vader  van  dezen 
laatste,  Rycoldus  de  Borchgrave;  het  blijkt  verder  ook  nog 
zoo  duidelijk  mogelijk  uit  eene  Bossche  schepenakte  van  1523 
(Reg.  n°  125  f.  111).  Ik  beroep  mij  op  al  deze  akten,  omdat 
in  het  werk  van  L.  de  Herckenrode  Collection  de  tombes  etc 


1)  Zijn  broeder  Johan  Stephan  Verspyck,  majoor  der  Infanterie, 
had  van  zijne  vrouw  Elisabeth  Maria  Smits  een  zoon  mr  Leonhard  Verspyck, 
gedoopt  te  den  Bosch  10  Januari  1728,  die  de  stamvader  werd  van  den 
adellijken  tak  van  zijn  geslacht. 

28 


—     434     — 

dans  les  églises  et  couvents  de  la  Hesbaye  blz.  337  gezegd 
wordt,  dat  Peter  de  Borchgrave,  cle  verkooper  van  het  goed 
ten  Mortel,  de  zoon  was  van  Dirck  de  Borchgrave  1)  en 
Geertruid  Brant  van  G-robbendonck  en  dientengevolge  de 
meening  kon  ontstaan,  hadde  ik  mijne  bewering  niet  gestaafd, 
dat  ik  mij  vergiste. 

Eerstgenoemde  Peter  de  Borchgrave  huwde  met  1°  Zum- 
borch,  dochter  van  Floris  van  der  Dussen  en  Elisabeth  Brant ; 
2°  Beatrix,  dochter  van  Adolf  van  Dommelen  en  Heylwich,  de 
dochter  van  Jan  Loenman  Janszn ;  uit  heide  huwelijken  kreeg 
hij  kinderen;  die  uit  den  eersten  echt  waren:  a.  Peter  de 
Borchgrave,  die  stierf  6  September  1553  en  huwde  met  Anna 
van  Nuland;  b.  Maria  de  Borchgrave,  echtgenoote  van  Bartholdus 
Wyffliet  Janszn ;  c.  Willem  de  Borchgrave,  heer  van  Oerle  en 
Meerveldhoven. 

De  onder  a  en  b  genoemde  kinderen  erfden  het  hier- 
bedoeld  huis,  thans  genummerd  72;  zij  bezaten  het  reecis 
28  Augustus  1505  (Reg.  n°  99  f.  349),  als  wanneer  het  om- 
schreven werd  als :  domus,  area,  ortns  ac  domus  posterior, 
sitae  in  Buscoducis  ad  vicum  dictum  aen  den  Alden  Huls 
in  opposito  pomarii  Sagitiariorum  ibidem  inter  hereditatem 
Johannis  Goyartssoen  van  Hedel  ex  uno  et  inter  hereditatem 
Egidii  dicti  des  horemekers  ex  alio,  tendentes  a  dicto  vico 
retrorsum  usque  ad  hortum  Domini  Cornelii  de  Bergis,  domini 
de  Zevenbergen,  Grevenbroeck,  etc.,  quodam  fossato  interjacente. 

1)  Dirck  de  Borchgrave,  die  de  zoon  was  van  Dirck  de  Borchgrave 
en  Margaretha  Bacx  genaamd  Houtappel.  (Hun  andere  zoon  was  Ricold 
de  Borchgrave,  die  weder  tot  zoon  had  Dirck  van  Borchgrave,  welke  huwde 
met  Yda  van  Kryeckenbeeck  Jansdr  die  hem  schonk:  Rycold  en  Heyl- 
wich de  Borchgrave),  werd  in  1492  bij  doode  zijner  moeder  beleend  en 
stierf  in  1519;  hij  had  van  zijne  genoemde  vrouw  deze  kinderen: 

a  mr  Dirck  de  Borchgrave,  schepen  van  den  Bosch,  stierf  kinder- 
loos in  1536. 

b  Arnd  de  Borchgrave,  stierf  omstreeks  1540,  h.  Anna  van  den 
Daele,  die  hem  schonk:  1<>  Adriaan,  die  ongehuwd  bleef; 2°  Jan;  3°  Dirck; 
4°  Catharina;  5°  Geertruid. 

c  Margaretha  de  Borchgrave,  h.  Nicolaus  Oem  van  Bockhoven 
(Reg.  no  125  f.  423  vso). 

d    Ida  de  Borchgrave  h.  Gerard  van  Berckel. 


—     435     — 

Zij  verkochten  6  Maart  1524  (Reg.  n<>  128  f  139  y«°) 
dat  huis,  dat  alstoen  gezegd  werd  te  zijn:  domus,  area  et 
camerae,  necnon  domus  posterior,  olim  dicti  quondam  Petri 
de  Borchgreve  (hunnen  vader  n.1.),  sitae  in  Buscoducis  quasi 
in  opposito  pomarii  Antiquorum  Sagittariorum,  dicti  den 
Ouden  Scutter  bogart  ibidem,  inter  hereditatem  Johannis, 
filii  quondam  Godefridi  de  Hedel,  ex  uno  et  inter  hereditatem 
Egidii  horenmakers,  ex  alio,  tendentes  a  communi  platea 
retrorsum  usque  ad  hereditatem  heredum  domini  Cornelii  de 
Bergis,  domini  temporalis  de  Zevenbergen,  Hezewijc,  etc.,  in 
quibus  quondam  Petrus  (vader  de  Borchgrave  zeker)  decessit, 
aan  domicella  Beatrix,  dochter  van  Adolph  van  Dommelen  en 
weduwe  van  dien  Peter  de  Borchgrave  in  vruchtgebruik  en 
aan  hare  kinderen  in  eigendom. 

In  1565  behoorde  dit  huis,  dat  toen  gezegd  werd  te  zijn: 
porta,  domus,  area,  ortus  ac  domus  posterior,  staande  tusschen 
het  huis  van  Lazarus  Zegerszn  van  Hedel  ex  uno  en  dat  van 
mr  Willem  van  den  Bosch,  ex  alio,  aan  Willem  de  Borchgrave, 
heer   van   Oerle   en   Meerveldhoven,   den  hiervoren  reeds  ge- 
noemden zoon  van  Peter  de  Borchgrave  en  diens  eerste  vrouw 
Zumborch    van    der   Dussen;    van  zijne  echtgenoote  Everarda 
van    Nuland,    dochter   van   Everard    en   Adriana   van  Kessel 
Jansdochter,  had  hij  deze  kinderen :  Everard,  schepen  van  den 
Bosch,    Yda  en  Jan  de  Borchgrave,  koningsgezind  kapitein  te 
den  Bosch  in  1584.    Willem  de  Borchgrave  droeg  in  dat  jaar 
aan    dezen    laatste   (Reg.    n°  239  f.  421)  over  de  heerlijkheid 
van  de  parochie  en  dorp  Meerveldhoven  mette  iuarande,vogelrye, 
visscherye,  cueren,   breucken,    amenden,  criminele  ende  civile 
confiscatien    van    bastaerd    goederen    etc.    Genoemde   Jan   de 
Borchgrave   schijnt  kinderloos  vóór  zijnen  broeder  Everard  te 
zijn   gestorven,   want    in    1592  noemde  deze  laatste  zich  heer 
van  Oerle  en  Meerveldhoven.  Toen  in  1607  de  nalatenschappen 
van  diens  ouders  verdeeld  werden,  werd  het  hierbedoeld  huis, 
—    waarin    die    ouders   hadden    gewoond    en  dat  in  dat  jaar 
omschreven  werd  als:  hmjsinge  met  erve,  tuinen,  plaets  en  poort 


—    436    — 

in  de  St.  Jorisstraat"  —  aan  hem  toegescheiden  1).  Hij  ver- 
kocht het  13  Mei  1610  (Keg.  n°  297  f.  95)  aan  Jor  Henrick 
Dach verlies  Joriszn. 

Laatstgenoemde  kooper  behoorde  tot  een  tak  der  adel- 
lijke familie  Dachverlies  2),  van  wie  Jan  Janszn  Dachverlies 
reeds  vroegtijdig  te  den  Bosch  gevestigd  was  3) ;  deze  huwde 
met  Goeswina  van  Varick  (die  na  zijnen  dood  hertrouwde  met 
Frans  de  Vos  van  Steenwijk) ;   zij  schonk  hem  deze  kinderen : 

a.  Margaretha  Dachverlies,  die  huwde  met  Jan  van 
Bemmel  en  hem  schonk  eene  dochter  Anna,  alsmede  een  zoon 
Sweder  van  Bemmel;  (Bossche  schepenakte  van  1530). 

b.  Henrich  Dachverlies,  die  volgt  onder  I; 

c  Walraaf  Dachverlies  4),  die  huwde  met  Elisabeth  van 
Eijswijck  Gerardsdr  en  bij  haar  deze  kinderen  verwekte:  Jan 
en  Geerlac. 

I  Henrick  Dachverlies,  hiervoren  onder  l  genoemd,  was 
eerst  schepen  en  daarna  hoogschout  te  den  Bosch ;  hij  verkocht 
in  1535  een  huis,  staande  in  de  Hinthamerstraat  aldaar  naast 
dat  van  zijnen  vader;  kocht  25  Juni  1534  (Reg.  n°  147  f.  200) 
van  Willem,  den  zoon  van  Jan  van  Rijswijck  en  Geertruid, 
dochter  van  Willem  Monicx,  zoon  van  mr  Jan,  een  steenen  huis 
met  erf,  klein  huis,  boomgaarden  en  grachten,  genaamd  Havels- 
donck,  (of  Havincdonck),  staande  te  Belveren  onder  Haaren  en 
huwde  met  Engelken,  dochter  van  Peter  Colen  den  oude;  in 
1544  deelden  hunne  kinderen:  Henrick,  Geertruid,  beiden  toen 
reeds  meerderjarig  en  Franck,  Joris,  Walraaf  en  Maiiken,  toen 


1)  Zijne  vrouw  was  Johanna  's  Groets,  dochter  van  Jor  Michiel, 
heer  van  Piepingen  en  Schalckhoeven;  zij  schonk  hem  een  zoon  Michiel 
de  Borchgrave. 

2)  Men  zie  over  dezen  tak  Maandblad  van  de  Nederl.  Leeuw  XX 
blz.  129. 

3)  In  1524  wordt  vermeld  frater  Adrianus,  bastaard  van  Jan 
Dachverlies  en  biechtvader  van  het  klooster  Valle  St.  Hieronymi  te 
St.  Truiden. 

4)  In  1545  (Reg.  no  169  f.  328)  worden  vermeld  de  navolgende 
bastaarden  van  Walraaf  Dachverlies  en  Marie,  de  bastaard  van  Frans 
de  Vos  van  Steenwijk:  Anneken  en  Jan;  deze  laatste  trad  in  1555  op  als 
man  van  Sophia,  dochter  van  Joorden  die  Leeuwe. 


—     437     — 

nog  minderjarig,  voor  Schepenen  van  den  Bosch  (Reg.  n<>  645 
f.  214)  hunne  nalatenschappen  en  werd  alstoen  toebedeeld  een 
huis,  genaamd  Crakenstein,  met  aanliggende  hoeve,  gelegen  te 
Ruimel  ter  plaatse  de  Plack,  aan  Henrick,  Franck  en  Geertruid 
voornoemd. 

Van  deze  kinderen  1)  huwde :  Henrick  met  Christina  2), 
dochter  van  Henrick  de  Ruyter,  (die  bij  haar  verwekte  twee  doch- 
ters Angela  en  Christina);  en  Geertruid  met  Albert  Henrickszn 
de  Ruyter;  waren  mr  Franck  en  Walraaf  geestelijken;  werd 
Mariken  non  en  huwde 

II  Joris  Dachverlies  met  Yda  van  Berckel  Aelbrechts- 
dochter.  Zij  schonk  hem  deze  kinderen: 

a  Jor  Henrick  Dachverlies,  den  kooper  van  het  hier- 
bedoeld  huis;  hij  huwde  met  1°  Marie  van  Vladeracken,  dochter 
van  Nycolaus  en  Barbara  van  Brecht;  2°  Agnes  de  Gruytere, 
dochter  van  Jor  Philips,  heer  van  Dirksland. 

b  Angela  Dachverlies,  huwde  met  Floris  van  Ysselsteyn, 
wien  zij  schonk:  Christoffel  Floris,  Maria  en  Margaretha  van 
Ysselsteyn. 

c    Aelbrecht  Dachverlies. 

d    Willem  DachverlieSj  in  1609  vermeld. 

De  onder  II  a  genoemde  Jor  Henrick  Dachverlies  Joriszn 
verleende  23  Juni  1614  (Reg.  n°  339  f  478  vso)  als  weduwnaar 
van  Agnes  de  Gruytere  Philipsdochter  eene  grondrente  uitliet 
hierbedoeld  huis,  dat  alstoen  omschreven  werd  als:  huysinge, 
poorte,  ledige  plaetssen,  hoff,  voorhuysinge  ende  achter huysing e, 
staande  in  de  St.  Jorisstraat  tegenover  den  Ouden  Schutters- 
bogaard tusschen  het  erf  van  Lambrecht  Remmens,  schepen 
van  den  Bosch,  ex  uno  en  dat  van  den  schrijnwerker  Herbert 
ex  alio  en  zich   achterwaarts  uitstrekkende  tot  aan  de  bleek, 


1)  In  eene  Bossche  Schepenakte  van  1552  (Reg.  n°  185  f.  280) 
wordt  nog  als  hunne  zuster  vernield:  Antonia,  huisvrouw  van  Petrus 
Janszn  van  den  Yser. 

2)  Zij  hertrouwde  na  zijnen  dood  met  Jor.  Willem  van  Heerdt. 


—     438     — 

genaamd  het  Hof  van  Zevenbergen.  In  zijne  hoedanigheid  van 
weduwnaar  verkocht  hij  verder  19  Mei  1618  (Reg.  n°  253 
f.  279)  dit  huis  aan  Jor  Lodewijk  Vereycken,  kapitein  ten 
dienste  der  Aartshertogen  Albert  en  Isabella. 

Van    laatstgenoemde    kwam    dit    huis,    hoe  blijkt  niet, 
aan  Frans  Franssen,  koopman  te  Keulen,  die  het  18  December 
1634  verkocht  aan  Johan  van  Werden,  priester;  deze  verkocht 
het    19  November    1636    (Reg.    n°  338  f.  248  vs0)  weder  aan 
Jor   Elbert   Le   Lyon,    president-schepen    van    den    Bosch   en 
drossaard   van   Oud-Herlaer.    Hij   was    gehuwd   met    Adriana 
Vlas,  dochter  van  Jacob  en  Anna  Raessen,  die  hem  deze  kin- 
deren   schonk:    Henrick,   heer    van   den   G-rooten  Ruwenberg, 
luitenant  in  de  compagnie  van  den  kommandant  van  Tuyll  van 
Bulkenstein  en  kastelein,    rentmeester   en    stadhouder  van  de 
leenen  van  Oud-Herlaer;  en  Digna,  die  huwde  met  den  kapitein 
Frangois   Doublet  de  Margigny ;  aan  haar  werd  30  September 
1655  (Reg.  n°  408  f.  172  vso)  uit  de  nalatenschap  harer  ouders 
het  hierbedoeld  huis  aanbedeeld,  dat  alstoen  omschreven  werd 
als  een  huis  met  stal,  plaats  en  tuin,  staande  aan  de  St.  Joris- 
straat    tusschen    het   huis    der    kinderen   Lambert   Remmens, 
ex  uno   en   dat   van  mr.  Philips,  knopmaker,  ex  alio  en  zich 
achterwaarts   uitstrekkende    tot  aan  de  Mortelgraaf.     Hoe  dit 
huis  uit  haar  bezit  geraakte  is  mij  niet  kunnen  blijken;  wellicht 
werd  het  gerechtelijk  uitgewonnen.  Blijkens  eene  akte  van  den 
Bosschen  notaris  Theodorus  van  Asten  van  24  November  1702 
werd   het    bewoond    door    Catharina   van    Roye   weduwe  van 
Rutger    Tulleken,    schepen    van  den  Bosch  en  is  het  toen  bij 
de  verdeeling  van  de  nalatenschappen  dezer  echtelieden  toebe- 
deeld aan  hunne  dochter  Antonetta  Tulleken,  die  het  24  Februari 
1707  (Reg,  n°  520  f.  211  vso)  verkocht  aan  Abraham  Tscharner, 
luitenant-kolonel    in    het   regiment  Zwitsers   van  den  kolonel 
Chambrier   en    echtgenoot    harer   zuster  Helena  Tulleken;  het 
werd  alstoen  gezegd  te  zijn  huysing,   erve,  hoff,  stallinge  ende 
koetshuys  in  de  St.  Jorisstraat,  ex  uno  mr  Johan  van  Gemert, 
ex    alio    Verheijen,    Van    laatstgenoemden   kooper    erfde  het 


—     439      — 

diens  dochter  Barbara  Antonetta  Rosina  Tscliarner,  die  huwde 
met  1°  den  kapitein  Adriaan  de  Lange;  2°  in  1742  Herman 
Gideon  Clemens,  professor  in  de  godgeleerdheid  en  predikant 
te  den  Bosch,  weduwnaar  van  Alletta  Lampsins.  Haar  tweede 
man  overleed  23  Februari  1772,  zij  op  dienzelfden  dag,  een 
half  uur  na  hem  (Reg  n°  586  f.  148) ;  zij  stierf  kinderloos  en 
dientengevolge  erfden  de  kinderen  van  haren  broeder  Abraham 
Assuerus  Tscliarner,  vaandrig  in  Zwitserschen  dienst,  haar 
hierbedoelcl  huis,  evenals  zij  ook  van  haar  erfden  hare  helft 
in  het  kasteel  Nieuw-Herlaer  onder  St.  Michielsgestel ;  dezen 
verkochten  gezegd  huis  30  Juni  1772  (Reg  n°  591  f  310  vso) 
aan  den  hiervoren  reeds  genoemden  Daniel  Baert  Verspyck. 
De  executeur-testamentair  van  dezen  laatste  verkocht  28  Juli 
1807  (Reg  n°  622  f  348  vso)  ook  dit  huis,  dat  alstoen  gezegd 
werd  te  zijn  :  huis  met  poort  daarnaast,  groote  open  plaats, 
schoone  tuin,  tuinkamer,  stal  en  koetshuis,  alles  bij  elkander 
staande  tusschen  diens  voorschreven  perceel  ex  uno  en  het 
huis  van  van  Kerkhoven  ex  alio,  aan  den  Rentmeester  van  het 
Kuysten's  of  Loyen's  Mannengasthuis,  om  te  dienen  tot  woning 
van  de  oude  mannen,  voor  wie  dat  gast-  of  oudmannenhuis 
gesticht  werd. 

Stichters  van  dat  gasthuis  waren  Willem  Loyer  en  diens 
huisvrouw  Heylwich  ;  volgens  J.  van  Oudenhoven  t.  a.  p.  blz.  126 
richtten  zij  het  op  in  1407,  doch  volgens  eene  oude  akte  ge- 
schiedde zulks  in  1440.  Het  werd  eerst  gevestigd  op  den 
Uilenburg  te  den  Bosch  en  kreeg  in  1535  zijne  statuten.  Toen 
een  gedeelte  van  den  Uilenburg  en  daarmede  dit  gasthuis  in 
1614  bij  het  eerste  Capucynenklooster  van  den  Bosch  getrokken 
werden,  werden  de  oude  mannen  van  dit  gasthuis  in  een 
gebouw  in  de  Tolbrug straat  aldaar  overgebracht,  alwaar  zij 
verbleven  totdat  zij  in  1809  werden  ondergebracht  in  het  hier 
beschreven  huis  ;  het  gasthuis  in  de  Tolbrugstraat,  (dat  stond 
tegenover  de  vroegere  kazerne,  nu  van  den  Bergh's  schoen- 
fabriek),  is  in  1822  door  den  Provisor  van  dit  gasthuis  verkocht. 

Dat   gasthuis   werd   aanvankelijk  gesticht  voor  vijf  be- 


—     440     — 

hoeftige  mannen,  vroom  van  leven  en  buiten  staat  om  in  hun 
onderhoud  te  voorzien.  In  den  beginne  was  voor  hen  geen 
leeftijdsgrens  gesteld,  doch  later  is  die  bepaald  op  60  jaren. 
Volgens  cle  statuten  zouden  zij  verpleegd  worden  door  eene 
meid,  die,  evenals  zij,  jaarlijks  zoude  bekomen  40  brooden  en 
wekelijks  een  braspenning,  terwijl  die  meid  bovendien  zoude 
ontvangen  eene  huur  van  4  Bijnsche  guldens 's  j aars  Zij  kregen 
daarenboven  elk  een  kan  bier  's  daags  en  allen  gezamenlijk 
jaarlijks  een  half  varken.  De  oude  mannen,  die  in  dit  gasthuis 
werden  opgenomen,  waren  gehouden  daarin  te  brengen  een 
behoorlijk  bed  en  12  pond  fijn  tin. 

Na  de  familie  Loyer  waren  provisors  van  dit  gasthuis 
leden  der  familie  van  Witmeer,  welke  aan  haar  verwant  was. 
Door  het  huwelijk  van  Mechteld  van  Witmeer  (of  Witmerii) 
Jansdochter  met  Claes  Kuyst  of  Kuysten,  secretaris  van  den 
Bosch,  kwam  het  provisorsschap  van  dit  gasthuis  in  diens  familie 
en  van  daar,  dat  het  ook  het  Kuysten's  gasthuis  genoemd  wordt. 

Uit  het  huwelijk  van  genoemde  Mechteld  van  Witmeer 
met  Claes  Kuysten  werd  geboren  Hendrik  Kuysten,  schepen 
van  den  Bosch  in  1538,  wiens  zoon  was  Gijsbert  Kuysten,  die 
in  1599  stierf  en  tot  vrouw  had  Susanna  van  Gasteren,  dochter 
van  Jacob  Gerritszoon  en  Wendelke  Spijckers;  tot  hunne  familie 
behoorde  mr  Otto  van  Cattenburch  1),  die  dientengevolge  pro- 
visor  van  dit  gasthuis  werd ;  hij  werd  als  zoodanig  opgevolgd  door 
den  in  dat  jaar  geborenen  mr  Leonard  Kuysten  van  Hoesen;  deze 
was  een  kleinzoon  van  Leonard  van  Hoesen,  die  gehuwd  was  met 
Maria  Kuysten,  de  dochter  van  mr  Gerard  Kuysten,  die  weder 
een    achterkleinzoon    was  van  voornoemden  Gijsbert  Kuysten; 

Mr  Leonard  Kuysten  van  Hoesen  assumeerde  zich  op 
23  Juli  1793  als  provisor  van  dit  gasthuis  Dr  Petrus  Josephus 
van  Berckel,  als  zijnde  van  den  bloede  van  deszelfs  stichters; 


1)  Hij  was  kleinzoon  van  Dirck  van  Cattenburch,  president-schepen 
van  den  Bosch,  die  gehuwd  was  met  Catharina  van  Gasteren  (dochter 
van  Jacob,  den  zoon  van  Jacob  Gerritszn  voornoemd)  en  zoon  was  van 
mr  Jean  Louis  van  Cattenburch,  secretaris  van  den  Bosch  en  Moralla 
Catharina  Copes,  dochter  van   Otho  en  Josina  Schade  van  Westrum. 


—     441     — 

op  zijne  beurt  assumeercle  deze  zich  na  doocle  van  genoem- 
den van  Hoesen  in  1809  tot  provisor  Mr  Petrus  Andreas  van 
Meeuwen,  van  wien  hij  bij  de  akte  van  benoeming  verklaarde, 
dat  hij  ten  duidelijkste  onderricht  was,  dat  deze  een  afstam- 
meling van  de  Kuysten's  was;  hetzelfde  verklaarde  hij  van 
zijnen  neef,  den  eerwaarden  heer  Theodorus  Dominicus  van 
Berckel,  dien  hij  bij  akte  van  10  April  1816  tot  zijnen  opvolger 
aanstelde.  Jhr.  Mr.  P.  A.  van  Meeuwen  voornoemd  werd  als 
provisor  opgevolgd  door  zijnen  zoon  Jhr.  mr.  Eduard  van 
Meeuwen  en  deze  laatste  door  den  tegenwoordigen  provisor 
Jhr.  mr.  Petrus  van  Meeuwen,  oud-president  van  het  Gerechtshof 
te  den  Bosch. 

Dit  gasthuis  is,  blijkbaar  tengevolge  van  den  grooten 
politieken  invloed  van  zijnen  toenmaligen  provisor,  ontkomen 
aan  het  vernietigingsbesluit  van  den  Franschen  Prefect  van 
28  December  1811,  want  het  bestaat  nog  altijd  als  eene  zelf- 
standige stichting.  In  de  plaats  van  vijf  worden  daarin  thans 
twaalf  oude  mannen  verpleegd,  die  wegens  dat  getal  in  den 
volksmond  heeten  de  Twaalf  apostelen. 

Het  tweede  huis  verder  dan  dit  huis  in  de  richting  van 
de  Vughterstraat,  nu  genummerd  68,  was  het  Jacob  Uter 
Oisterwyek's  gasthuis,  dat  Jacob  Uter  Oisterwyck  en  zijne 
vrouw  Mechteld,  de  dochter  van  Godevaert  Schunken,  in  1408 
hadden  gesticht  voor  dertien  oude  mannen.  Dit  gasthuis 
kocht  29  Mei  1660  (Keg.  n°  440  f.  322)  daarbij  aan  het  daar- 
naast in  de  richting  van  de  Vughterstraat  staand  huis,  dat 
aan  den  anderen  kant  grensde  aan  dat  der  weduwe  van  den 
predikant  Valckenarius ;  het  was  de  kleindochter  van  Arend 
Gast,  echtgenoote  van  den  kuiper  Pieter  Swaen  te  Haarlem,  die 
het  aan  dat  gasthuis  verkocht.  Dit  gasthuis  is  29  September 
1789  aan  zijne  bestemming  onttrokken  doordien  zijne  toenmalige 
rentmeester  het  toen  verkocht  aan  Jacoba  Oucoop  weduwe  van 
Wouter  van  Wolfsbergen. 


—     442     — 

d.    de  St  Joriskapel. 

Nos  40  en  38. 

Aan  den  hoek  der  St.  Jorisstraat  en  Keizerstraat  stond 
de  St.  Joriskapel,  die,  zooals  wij  reeds  zagen,  het  eigendom 
was  der  Schutterij  van  den  Ouden  Voetboog  1).  Van  Heurn 
in  zijne  Beschrijving  deelt  er  het  volgende  over  mede:  „De 
kapelle  van  St,  Joris  of  St.  Georgius  staat  in  de  St.  Joris- 
straat op  den  hoek  van  de  Keizerstraat;  wanneer  die  gebouwd 
werd,  kan  ik  by  gebrek  van  aanteekeningen  niet  vernaaien; 
het  was  de  grootste  kappelle  binnen  de  stad,  die  kruisgewyze, 
egter  zonder  eenige  pilaaren  of  zypanden,  gebouwd  was;  dezelve 
is  grooter  als  meenige  kerstspelkerk  in  kleine  steden  of  dorpen. 
Uit  het  beschouwen  des  gebouws  is  duidlijk  te  zien,  dat  het 
in  verscheide  tyden  getimmerd  moet  zijn.  Het  hoogautaar  in 
deze  kappelle  was  denklijk  den  Schutsheer  toegewijd.  Ik 
vinde,  dat  zekere  kappellaanye,  in  die  kapelle  gestigt,  by  het 
Gemeene  Land  na  het  overgaan  der  stad  aangeslagen  wierd; 
denklijk  moet  het  alleen  die  van  den  autaar  van  St.  Barbara 
zijn  geweest,  welkers  inkomsten  tyde  van  het  oprigten  der 
nieuwe   kerstspelkerken    aan   den  Priester  des  Kerstspels  van 


1)  De  kapel  dezer  Schutterij  bezat  oudtijds  ook  het  hoekhuis  aan 
de  overzijde  van  de  St.  Jorisstraat,  zooals  blijkt  uit  eene  Bossche  schepen- 
akte  van  12  Mei  1609  (Reg.  n°  307  f.  373),  waarbij  :  Guilliam  van  Delft, 
kapitein,  Jan  Aertszn  van  Horenbeeck  en  Guilliam  Gobels,  luitenants, 
Matheus  Adriaanszn  van  Herlaer  en  mr  Willem  Vos,  vaandrigs,  Eustaes 
Janszn  van  Asperen,  Louis  Symons  en  Gijsmar  Adriaenszn,  sergeanten, 
Peter  Allardszn  van  Herpen,  Jan  Janszn  Wouters  en  Art  Aertszn  van 
Horenbeeck,  dekenen,  Roelof  Noppen  Janszn  de  oude  en  mr.  Aert 
Wouterszn  van  Houbraeken,  schrijvers,  Peeter  van  Haeren,  rentmeester 
en  Gornelis  Janszn  in  den  Rijder  kapel  —  en  was  meester,  als  respresen- 
teerende  het  geheele  Corpus  van  de  Gulde  ofte  de  Schutterye  van  den 
Ouden  Voetboog  binnen  den  Bosch,  verkoopen  aan  Jan,  zoon  van  Evert 
Janszn  van  de  Water:  huis  en  erf,  wezende  een  hoekhuis,  staande  op 
den  hoek  van  de  St.  Jorisstraat  tegenover  de  St.  Joriskapel  ter  zijde, 
tusschen  het  huis  van  het  Convent  der  Fraters,  ex  uno  en  de  straat» 
gaande  naar  het  Loeffbrugske  ex  alio,  strekkende  van  de  St.  Jorisstraat 
tot  aan  het  erf  der  erfgenamen  Jenneken  van  de  Water,  welk  huis  heer 
Roelof,  priester,  zoon  van  Roelof  Coenen,  11  Januari  1486  aan  de  fabriek 
der  St.  Joriskapel  had  vermaakt. 


—     443     — 

St.  Katharina  gegeven  werd  (Miraeus  Supplem.  III  p.  245). 
Off'er  eenige  andere  autaaren  in  deeze  kapelle  geweest  zijn, 
hetwelk  ik  om  derzelver  groote  vaststelle,  kan  ik  by  mangel 
van  bewijs  niet  vernaaien  1).  Het  is  my,  behalven  uit  het 
na  te  melden  schryven  der  (stads)  regeering  niet  gebleken,  dat 
deze  kappelle  door  de  Schuttery  des  Ouden  Voetboogs  getim- 
merd zy  of  tot  haar  bizonder  gediend,  gelijk  ook  niet  wat 
recht  de  Schutterye  van  den  Ouden  Voetboog  er  boven  die 
van  den  Jongen  Voetboog  toe  had;  de  laatste  schutterye  was 
een  afzetsel  der  eerste. 

In  het  jaar  1663  schreef  de  Raad  van  State  aan  de 
(stacls)regeering,  dat  hy  vernoomen  had,  dat  er  verscheide  kap- 
pellen  hier  ter  stede  ledig  stonden  2);  hy  zoude  derhalven 
gaarne  onder  anderen  die  van  St  Joris  tot  een  krijgsvoor- 
raadhuis  doen  vervaardigen.  De  (stads)regeering  antwoorde 
hierop,  dat  de  St.  Joriskappelle  de  Schuttery  van  St.  Joris 
of  van  den  Ouden  Voetboog  toekwam  en  haar  honderden  jaaren 
toebehoord  had  ;  zy  was  uit  deszelfs  middelen  gebouwd  en  tot 
deezen  tijd  toe  door  die  Schuttery  onderhouden  geweest  en 
word  thans  ten  naaren  voordeele  verhuurd.  De  Schutterye 
was  by  cle  Voorwaarden  van  overgaaf  der  stad,  in  den  jaare 
1629  aangegaan,  tot  die  kappelle  gerechtigd  gebleven".  „Ik 
heb  niet  gevonden",  zoo  schreef  van  Heurn  verder,  „wat  hierop 
by  den  Raad  van  Staaten  besloten  werd,  zeker  is  het,  dat  die 
kappelle  tot  geen  krijgsvoorraadhuis  gemaakt  is'\ 

„Na  het  overgaan  der  stad  in  1629  werd  die  tot  een 
pakhuis  en  stallingen  gebruikt"  3). 

Eene  oude  Bossche  Kronijk  vermeldt  verder  nog  als 
volgt  den  verkoop  der  sieraden  dezer  kapel :  In  het  jaer 
1632  den  17  Augusti  hebben  de  Officialen  van  de  Oude  Schuts 


1)  Blijkens  Bossche  Schepenakte  van  1540  (Reg.  n°  158  f.  143) 
stond  er  ook  nog  in  het  altaar  der  H.H  Hieronimus  en  Hubertus  belijder, 
alsmede  van  den  H.  Matheus,  apostel  en  de  H.  Dymphna,  maagd.  Johannes 
Bick  was  toen  daarvan  rector.  De  Schr. 

2)  ld.  v.  Heurn  Historie  III  p.  125.  De  Scbr. 

3)  Zie  ook  van  Heurn  Historie  III.  p.  326.  De  Schr. 


—     444     — 

uytter  hand  vercocht  aen  heer  Paulus  van  Dael,  pastoor  tot 
Berlicom,  ten  behoeve  van  deszelfs  kerck,  een  schoone  casuyffell 
met  een  geborduert  cruys  daerinne,  int  midde  geborduert  den 
ridder  Sint  Joris  te  paert,  voor  de  somme  van  fl  90,  (onder 
het  beding  van  wederinkoop,  als  de  stad  weder  in  de  macht 
van  den  Koning  van  Spanje  zoude  komen  of  de  Katholieke 
godsdienst  er  weder  zou  mogen  worden  uitgeoefend).  Eodem 
anno  den  18  dito  hebben  de  selve  officialen  vercocht  het 
silverwerck,  toebehoorende  de  Capelle  van  St.  Joris,  voor 
fl  429-4—8. 

Zooals  blijkt  uit  eene  Bossche  schepenakte  van  29  Juli 
1717  (Reg  n°  538  f.  5)  vergrootte  in  dit  jaar  meergenoemde 
Schutterij  het  terrein  der  St.  Joriskapel  door  aankoop  van  een 
open  erf,  dat  tusschen  haar  en  het  Keizershof  lag,  want  volgens 
die  akte  verkochten  op  dien  dag  Cornelis  Speelman,  ridder- 
baronet,  heer  van  Nuland,  voor  Va,  Nicolaas  Kivit,  kapitein 
ter  zee,  voor  Vs,  Frederick  Thomas  Yvoi,  generaal-majoor, 
commandeur  van  den  Bosch,  als  gehuwd  met  Alida  Maria  van 
der  Horst,  voor  V3,  allen  in  hunne  hoedanigheid  van  testamentaire 
erfgenamen  van  Anna  Maria  Tromp,  douairière  van  Cornelis  Garis, 
riclder-baronet,  heer  van  Nuland,  Bommenede  en  Blois,  president- 
schepen  van  den  Bosch,  aan  de  heeren  Officieren  van  den  Ouden 
Schuts  of  Voetboog  aldaar  ten  behoeve  van  „dien  Schuts"  eene 
ledige  plaats,  gelegen  te  den  Bosch  in  de  Keizer-  of  Waterstraat, 
ex  uno  het  Keizershof,  ex  allo  et  fine  uno  de  St.  Joriskapel, 
komende  met  een  muur  en  twee  poorten  aan  cle  gemeene  straat. 

Bij  schepenakte  van  den  Bosch  van  3  December  1738  (van 
Heurn  schreef  verkeerdelijk  1739)  verkochten  mr  Abraham 
Justus  Verster  1),  kapitein-luitenant  en  Cornelis  Martinus  Pels, 
luitenant  van  de  Edele  Manhafte  Oude  Schuts  of  Voetboog 
binnen  dese  stad,  gemachtigd  bij  resolutie  van  de  gesamentlyke 


1)  Hij  was  zoon  van  mr.  Isaacq,  griffier  der  Leen-  en  Tolkamer 
te  den  Bosch  en  Francoise  Ghristina  de  Balbian  en  werd  geboren  te  den 
Bosch,  alwaar  hij  advocaat  en  schepen  was,  '25  Mei  1704;  hij  overleed 
aldaar  12  December  1776. 


—     445     — 

Heeren  officieren  van  welgemelte  Schuts  en  met  toestemming 
der  gesamentlyke  borger y e  van  meergemelt  Oude  Schuts : 

a  het  voorste  gedeelte  van  de  St.  Joriskapel,  staande 
aan  de  St.  Jorisstraat  en  toebehoorende  voor  het  geheel  aan 
genoemde  Schutterij,  alsmede  drie  huisjes  of  woningen,  staande 
ten  ZO.  van  die  kapel  en  strekkende  van  de  Keizerstraat 
tot  aan  het  erf,  bewoond  wordende  door  den  Proost  dier 
Schutterij,  —  aan  Abraham  van  Ruelo,  factoor  te  den  Bosch 
en  luitenant  van  de  Ed.  Jonge  Schuts  1). 

b  het  middelste  gedeelte  van  de  St.  Joriskapel,  strek- 
kende van  den  koop  sub  a  en  het  erf  van  het  Provoosthuis 
Z.waarts  tot  aan  den  koop  sub  c,  —  aan  mr  Abraham  Hubert, 
oud-schepen  en  raad  van  den  Bosch. 

c  het  achterste  gedeelte  van  de  St.  Joriskapel  met  de 
open  plaats  en  den  muur  langs  de  Keizerstraat  ten  Z  O.  gele- 
gen 2),  soo  en  in  dier  voege  als  voors.  agterste  gedeelte  van 
voors.  capelle  ten  N.W.,  N  O.  en  Z.O.  in  sijne  eygenmueren 
gelegen  is  en  strekkende  ten  Z.  W.  tegen  den  koop  sub  &, 
mitsgaders  tegen  voorschreven  openplaats,  aan  Pieter  Guillelmo 
van  Bree,  wonende  te  den  Bosch. 

Na  deze  verkooping  veranderde  de  kapel  grootendeels 
van  gedaante.  Van  het  middelste  gedeelte  daarvan  maakte  toch 
mr  Abraham  Hubert  een  pakhuis,  terwijl  Pieter  Guillelmo  van 
Bree  3)  het  achterste  gedeelte  en  de  open  plaats  maakte 
tot  een  stal  met  koetshuis  voor  vier  paarden  en  tot  twee  huizen ; 
thans  zijn  deze  beide  gedeelten  geheel  en  al  woningen. 

Alleen  het  voorste  gedeelte  der  kapel  behield,  hoezeer 
ook    geschonden,  tot  het  jaar  1906  het  uiterlijk  eener  kapel; 


1)  Denkelijk  was  hij  een  zoon  van  Johannes  van  Ruelo  en  Christina 
Leyendecker,  wier  kinderen,  met  uitzondering  van  Adriana  van  Ruelo, 
douairière  van  Louis  Francois  van  Raveschot  de  Capelle,  in  1712  nog 
minderjarig    waren  en  alstoen  een  te  den  Bosch  staand  huis  verkochten. 

2)  Deze  plaats  was  blijkbaar  het  in  1717  aangekocht  open  erf. 

3)  Zijne  zonen  Amandus  van  Bree,  erflanddrost  van  de  Stad  en 
den  Lande  van  Piavestein  ;  Guielmus  van  Bree,  woonachtig  te  Mechelen 
en  Hermanus  van  Bree  verkochten  12  Sept.  1780  dezen  stal  met  koetshuis 
aan  mr  Abraham  Hubert  voornoemd. 


—     446     — 

in  haren  voorgevel,  waarvan  de  top  toen  al  reeds  sedert  lang 
was  afgebroken,  was  van  onderen  eene  poort  en  daar  boven 
één  enkel  raam,  dat  vrij  hoog  en  breed  was  en  den  vorm  van 
een  spitsboog  had. 

Van  genoemden  Abraham  van  Ruelo  kwam  dit  gedeelte 
der  kapel  aan  diens  weduwe  Aemerentia  van  Woerkom,  van  wie 
het  weder  erfden  hare  kinderen  zijnde :  Louis  Florentius ;  Johan 
van  Ruelo,  koopman  en  factoor;  Tjard  van  Berchuys,  oud- 
schepen  en  raad  van  den  Bosch  1),  als  man  van  Christina 
van  Ruelo;  Johan  Lodewijk  Graham  Thielen,  gepensioneerd 
luitenant  der  dragonders,  als  man  van  Anna  van  Ruelo  en 
Francois  Adam  Doornick,  gepensioneerd  luitenant  der  Cavalerie, 
als  man  van  Maria  van  Ruelo ;  zij  verkochten  14  Maart  1755  aan 
hunnen  genoemden  broeder  Louis  Florentius  van  Ruelo,  factoor  te 
den  Bosch,  hunne  aandeelen  in  dit  deel  der  kapel,  dat  alstoen 
omschreven  werd  als  het  voorste  gedeelte  van  de  St.  Joris- 
kapel  met  drie  huisjes  ten  Z.  O.  van  de  kapel  staande,  strek- 
kende van  de  Keizerstraat  aan  de  eene  zijde  tot  aan  het  huis 
der  Schutterij,  bewoond  door  haren  Provoost  2),  en  St.  Joris- 
straatwaarts  tot  aan  het  huis  van  Juffrouw  van  den  Heesacker 
anderzijds,  —  met  zijn  ruime  soldering  en  catrol,  geschikt  om 
goederen  op  te  halen. 

In  1906  is  het  voorste  gedeelte  der  St.  Joriskapel, 
dat  in  den  laatsten  tijd  diende  tot  wijnpakhuis  van  Karel 
Rouppe  van  der  Voort,  door  dezen  afgebroken. 


1)  Hij  was  ook  commies  van  's  Lands  magazijnen  te  den  Bosch 
en  van  de  daaronder  behoorende  forten.  In  1739  huwde  hij  met  Christina 
van  Ruelo. 

2)  Dit  was  het  huisje,  dat  thans  nog  staat  tusschen  de  St.  Joris- 
kapel en  het  groote  huis,  hetwelk  zich  naast  de  poort  van  de  Réfugié  der 
Abdij  van  Berne  bevindt.  Het  werd  12  Juli  1773  door  de  Schutterij  van 
den  Ouden  Voetboog  verkocht  aan  Gerardus  van  der  Vaart,  timmerman 
te  den  Bosch.  Thans  is  het  genummerd  36. 


—     447     — 
e.    Het  Refugiehuis  der  Abdij  van  Berne. 

Nos  34,  32  en  30. 

Ook  de  voormalige  Abdij  van  Berne  bij  Heusden  had 
oudtijds  een  refugiehuis  in  den  Bosch.  Het  grootste  gedeelte 
daarvan  maakte  aanvankelijk  deel  uit  van  de  gebouwen,  welke 
Margriet  van  Meer,  erfdochter  van  Boxmeer,  eerst  echtgenoote 
van  Pieter  van  Vertaing,  heer  van  Heeswijk,  Dinther,  Asten 
en  Moergestel  en  later  van  Willem  van  Egmond,  heer  van 
Haps,  te  den  Bosch  langs  de  Keizer-  en  St.  Jorisstraat  bezat 
en  waarvan  die,  welke  langs  de  Keizerstraat  stonden,  later 
het  Keizershof  geheeten  werden.  Al  deze  gebouwen  werden 
van  genoemde  erfdochter  van  Boxmeer  geërfd  door  hare  dochter 
Anna  van  Egmond,  die  met  Willem  III,  graaf  van  den  Berg, 
huwde  1);  laatstgenoemde  echtelieden  verkochten  ze  in  1506 
(Reg.  n°  100  f.  57),  als  wanneer  ze  omschreven  werden  als  : 
„domus,  areae  ac  cetera  ediflcia  olim  Thomae  de  Lavalle,  de 
post  Pagani  ejus  fratris,  sita  in  Buscoducis  juxta  pontem  Lom- 
bardorum  inter  communem  plateam  ac  hereditatem  cappellae 
Sancti  Georgii  de  Buscoducis  ex  uno  et  inter  hereditatem 
heredum  quondam  Johannis  de  Maren,  carnirlcis  et  plurium 
aliorum,  ex  allo,  door  genoemde  Margriet  van  Meer,  weduwe 
van  Willem  van  Egmond,  gekocht  geweest  van  de  heeren 
Lambert  Cuypers,  kanonik  te  Bergen,  Jan  Raeszn,  kanonik  te 
Lier,  priesters,  mr  Stephanus  van  Berlende  en  Johannes  van 
Lavalle,  zoon  van  Paganus,  genaamd  Paganus  van  Lavalle", 
aan  Arnoldus  van  Malsen,  abt  van  Berne  2),  ten  behoeve  van 
de  abdij  van  dien  naam.  Haar  latere  abt  Egidius  Ingen  Nulant 
verkocht  ze  12  Februari  1515  (Reg.  n°  111  f.  91  vso)  weder 
aan  Arnd  Keymp  Gerardszoon  3),  zooals  blijkt  uit  eene  Bossche 


1)  Taxandria  VI  p.  53. 

2)  Men  zie  over  hem  Schutjes  I  p.  290. 

3)  In    1507   deelden    voor   schepenen  van  den  Bosch  o.  a.  Gerard 
Keymp,  zoon  van  mr  Arnd. 


—     448     — 

Schepenakte  van  1525  (Reg.  n°  130  f  82),  waarin  vermeld 
wordt,  dat  Egidius  de  Nuwelant,  abbas  monasterii  de  Bernae 
ordine,  domus,  areas,  ortos  et  cetera  aediftcia,  sita  in  Busco- 
dacis  juxta  pontem  Lombardorum  inter  communem  plateam 
et  hereditatem  Capellae  Sancti  Georgii  ibidem,  ex  uno,  et 
inter  hereditatem  quondam  Johannis  de  Maren,  carnificis  et 
plurium  aliorum,  ex  alio,  supportavisset  Arnoldo  Keymp, 
filio  quondam  Gerardi,  waarna  daarin  verder  vermeld  staat, 
dat  na  dien  verkoop  genoemde  Arnd  Keymp  aan  meergezegde 
Abdij  van  die  gebouwen  en  erven  schonk:  domum,  aream  et 
ortum  ac  vacuam  hereditatem,  dictam  ledige  plaetse,  sibi 
adjacentes,  de  premissis  sumptos  ac  sitos  inter  hereditatem 
ad  dictam  capellam  spectantem,  ex  uno  et  inter  hereditatem 
Godefridi  Strick,  ex  alio,  tendentes  a  communi  platea  ad 
reliquas  hereditates  dicti  Arnoldi  Keymp.  Arnd  Keymp 
schonk  al  zoo  aan  de  Abdij  van  Bern  e  de  gebouwen  en  erven, 
welke  langs  de  St.  Jorisstraat  tusschen  het  huisje  van  den 
Provoost  van  den  Ouden  Voetboog  en  het  huis  van  Goijart 
Strick  Claeszn  gelegen  waren  1).  Laatstbedoeld  huis  (dat  van 
Strick  n.1.)  werd  23  October  1523,  als  wanneer  het  gezegd 
werd  geweest  te  zijn :  a  „huis,  erf,  plaats  en  achterhuis,  staande 
in  de  straat,  voorheen  cle  Oude  Huls,  nu  de  St.  Jorisstraat 
geheeten,  tusschen  het  huis  van  Vrouwe  (Domina)  Margaretha 
weduwe  van  Willem  van  Egmond,  ridder,  heer  van  Meer  en 
hunne  kinderen,  ex  uno  en  dat  van  Philips  Coenen  Christiaanszn 
ex  alio,  (door  Coenrarxl  en  Gudula,  kinderen  van  den  slachter 
Jan  van  Maren  Roelof szn,  aan  genoemden  Goijart  Strick  ver- 
kocht geweest) ;  b  een  gang,  die  tusschen  het  erf  van  dien 
Goyart  Strick  Vughterstraatwaarts  ex  uno  en  dat  van  Arnd 
Keymp  Gerardszn,  een  steenen  muur  tusschen  beiden  staande, 
St.  Joris-kapelwaarts  ex  alio,  van  af  die  kapel  tot  aan  het  erf 
van  genoemden  Arnd  Keymp,  (door  dezen  aan  meergenoemden 


1)  Uit  die  panden  was  in  1387  door  Jan  Lysscap,  zoon  van  wijlen 
Thomas,  geheyten  Valandt,  eene  grondrente  verleend,  die  op  7  October 
1627  door  den  toenmalieen  Prelaat  van  Berne  werd  afgelost. 


—     449     — 

Goyart  Strick  verkocht  geweest)  liep,  —  door  Arnolda  en  Yda, 
dochters,  die  de  dikwerf  genoemde  Goyart  Strick  had  van  zijne 
vrouw  Hadewich,  dochter  van  Arnold  van  Bladel,  verkocht  aan 
Cornelis  Smeetz,  die  het  den  voorlaatsten  October  1525,  —  als 
wanneer  gemeld  huis  en  gang  gezegd  werden  te  liggen  in  de 
St.  Jorisstraat  tusschen  het  huis  van  den  Abt  van  Berne  ex  uno 
en  dat  van  Nicolaus  die  Wolff  Janszn.,  pellifex,  ex  alio, 
strekkende  het  huis  zich  achterwaarts  uit  tot  aan  de  Dieze  en 
de  gang  tot  aan  het  erf  van  Ermgard  weduwe  van  meerge- 
noemd Arnd  Keymp,  —  op  zijne  beurt  verkocht  aan  genoemden 
Egidius  Ingen  Nulant,  abt  van  de  Abdij  van  Berne  (Reg.  no. 
125  f  10  vso). 

Deze  Abdij  zal  daarop  dit  huis  met  die  gebouwen,  welke 
daaraan,  als  voorzegd,  geschonken  waren,  tot  haar  refugiehuis 
gemaakt  hebben.  Hare  kloosterlingen  betrokken  het  in  1579 
metterwoon,  zooals  blijkt  uit  hetgeen  J.  van  Oudenhoven  t.  a.p. 
blz.  93  daarover  mededeelt:  De  Abdye  van  Berne  was  een 
schoon  ende  sivaer  gebouiv,  maer  wier  de  anno  1579  van  het 
chrijgsvolk  afgebrandt  ende  is  den  Abt  met  sijn  Eeligieusen 
geweechen  naar  de  Stadt  van  's  Hertogenbossche  ende  hebben 
daer  eenighe  jaeren  gebleven  in  een  poort  in  de  8.  Jorisstraet ; 
zij  verbleven  daar  gedurende  het  bestuur  van  vijf  opvolgende 
abten,  van  wie  drie  daarin  overleden,  zijnde  Adriaan  van 
Vlymen,  -J-  18  December  1606;  Arnout  van  Vessem,  f  24  Aug. 
1608  en  Johan  Vercuylen,  f  1  November  1621  ;  zij  werden  in 
het  koor  der  voormelde  Kruiskerk  begraven. 

Toen  in  1625  de  Abdij  van  Berne  het  Bossche  Rijke 
Fratershuis,  na  het  eerst  gedurende  een  paar  jaren  in  huur  te 
hebben  gehad,  tot  haar  klooster  had  aangekocht,  verlieten  hare 
kloosterlingen  dat  refugiehuis  en  kwam  het  dientengevolge  ledig 
te  staan  1).  Den  7  September  1629  (Reg.  n°  365  f.  352)  heeft 
zij  het  vervolgens  verkocht  bij  eene  akte,  waarvan  de  inhoud 
is  als  volgt:  Heere  Johan  Moors,  by  der  gratie  Gods  Abt  van 


1)    Analecta  Gijsb.  Goeverincx  II  p.  136  en  vlgd. 


—     450     — 

Berne;  Heeren  ende  broederen  Leonardt  Bossche,  prior ;  Norber- 
tus  Vercuylen,  Augustijn  Janss,  Wouter  van  Groeningen, 
Cornelis  van  Griensven  ende  Bartholomeus  Somers,  presby  teren, 
religieusen  ende  conventualen  der  voors,  Abdye  van  Berne, 
des  ördre  van  Premonstreyt  's  Bisdoms  van  's  Hertogenbossche, 
binnen  dieselue  stadt  residerende,  verkoopen  allen  de  huysingen, 
aenliggende  erven,  hoven  met  hunne  gronden  der  voors  Abdye, 
gestaen  ende  gelegen  binnen  dese  voors.  stadt  's  Hertog enbossche 
in  St.  Jorisstraet  aldernaest  der  Capelle  van  SL  Joris  des 
Ridders  ende  Martelaers,  zuydtwaerts,  ex  uno1  ende  tussen 
huys  ende  erve  Elizabeth  wede  Jans  van  Doyenbraeck  ende 
haere  kijnderen  noortwaerts,  ex  alio,  streckende  westwaerts 
van  de  gemeyn  strate  tot  aen  erffenisse  des  baenreheere  van 
Grobbendoncq,  gouverneur  deser  siadt  voorsz.  ende  den  ge- 
meyn water,  de  Dieze  genoempt,  oostwaerts  aan  inr.  Johan  van 
den  Ven,  licentiaat  in  de  rechten  en  raad  van  den  Bosch.  Zooals 
uit  den  datum  der  akte  blijkt  geschiedde  de  verkoop  zeer  kort 
voor  de  overgave  van  's  Hertogenbosch  aan  Prins  Frederik 
Hendrik,  alzoo  op  een  oogenblik,  dat  de  Katholieken  dier  stad 
moesten  en  konden  voorzien,  dat  zij  weldra  onder  Protestantsch 
bewind  zoude  komen  en  de  aldaar  zich  bevindende  kerken  en 
kloosters  aan  hunne  bestemming  zouden  worden  onttrokken ;  en 
was  de  kooper  mr  Johan  van  den  Ven  dezelfde  als  die,  aan  wien 
de  Bossche  Jezuiten  daags  te  voren  (6  September  1629)  een  groot 
deel  hunner  in  gezegde  stad  gelegen  kloostergoederen  hadden 
overgedragen ;  deze  laatste  overdracht  werd  na  de  overgave  van 
den  Bosch  in  1629  door  de  Staatschen  geacht  slechts  eene  schijn- 
handeling  te  zijn  geweest  en  dientengevolge  werden  de  goederen, 
die  de  Bossche  Jezuiten  aan  mr  Johan  van  den  Ven  hadden 
verkocht,  zooals  nader  zal  worden  medegedeeld,  gehouden  door 
hen  niet  te  zijn  verkocht  geweest  en  daarom  onder  de  algemeene 
confiscatie  der  kloostergoederen  begrepen.  De  verkoop,  die  de 
Abdij  van  Berne  aan  genoemden  mr  van  den  Ven  had  gedaan, 
schijnt  evenwel  niet  als  eene  schijnhandeling  aangemerkt  te 
zijn    geworden,    althans   daarvan  blijkt  niets.    Blijkens  na  te 


—     451     — 

melden  Schepenakte  van  3  Augustus  1679  verkocht  30  October 
1635  Melchior  Donckers  Janszn,  koopman  te  den  Bosch,  het 
voormalig  refugiehuis  der  Abdij  van  Berne,  dat  toen  gezegd 
werd  te  staan  tusschen  een  huis  van  het  Gilde  der  Oude 
Schutters  en  de  St.  Joriskapel  ex  uno  en  het  huis  van  Marie 
weduwe  van  Guiliam  van  Doyenb raken,  raad  van  den  Bosch, 
ex  alio,  aan  den  koopman  Mathijs  van  Loosen;  deze  huwde 
met  Johanna  van  Mechelen,  (die  na  zijnen  dood  hertrouwde 
met  eenen  van  Collen);  hij  moet  aan  haar  dit  huis  vermaakt 
hebben,  want  hare  legatarissen  kregen  het  van  haar.  Den 
3  Augustus  1679  (Reg.  n°  497  f.  321)  verkochten  de  executeurs 
van  het  codicil  van  genoemJe  Johanna  van  Mechelen,  door 
haar  in  1677  te  Keulen  gemaakt,  en  hare  legatarissen  dit 
refugiehuis,  dat  toen  gezegd  werd  te  zijn:  een  schoone,  grootte 
huysinge,  hoff  ende  erven,  gelegen  in  de  St.  Jorisstraet, 
aldernaest  van  de  capelle  van  St.  Joris  suydwaerts,  den  baron 
van  Orobbendonck  en  de  gemeyne  Diese  ostwaerts,  de  erffge- 
namen  Jans  van  Doyenbraeclc  noordwaerts.  de  gemeyne  straet 
ivestwaerts,  aan  Jacob  de  Bye,  notaris  en  procureur  te  den 
Bosch.  Bij  dit  huis  kocht  deze  bij  gerechtelijke  uitwinning, 
ten  laste  der  Wed.  Paulus  van  Gerwen  op  28  Juni  1695 
(Reg.  n°  481  f.  41)  geschied,  ook  nog  aan  het  daarnaast  staand 
huis,  thans  genummerd  28,  dat,  als  gezegd,  aan  de  erven  van 
Jan  van  Doyenbraecken  had  toebehoord.  Laatstgenoemde  had 
24  September  1575  (Reg.  n°  224  f.  448  vso)  dit  huis,  dat  toen 
gezegd  werd  te  staan  tusschen  dat  van  den  Abt  van  Berne 
ex  uno  en  dat,  eertijds  van  Antonius  van  Haeren,  nu  van 
Catharina  weduwe  van  Henrick  (Proening)  van  Deventher 
Gerardszn  1),  gekocht  van  de  voogden  over  de  onmondige 
kinderen  van  Jan  van  Esch  Dirckszn,  welke  laatste  het  wreder 
gekocht  had  van  Frans,  den  zoon  van  Jan  Pynappel  Boudewynszn. 


1)  Haar  man  had  dat  huis  in  1524  (Reg.  n°  127  f.  433  vso)  gekocht 
van  mr  Ewald  MaJlants  Janszn,  die  het  1513  (Reg.  no  108  f  lö6)  had 
gekocht  van  Gijsbert,  zoon  van  Gerard  Toelinck  Gijsbertszn.  Jacob  Torsingh 
kocht  dit  huis  28  Juli  1712  (Reg.  n°  530  f.  30  v»°).  Het  is  thans  ge- 
nummerd 26. 


—     452     — 

Dit  huis  en  het  voormalig  refugiehuis  der  Abdij  van 
Berne  werden  van  voornoemden  Jacob  de  Bye  geërfd  door  zijne 
zuster  Johanna  de  Bye  weduwe  van  den  kapitein  Johan  Fer- 
dinand  van  Casteren,  zoon  van  Govert,  president-schepen  van 
den  Bosch  2) ;  zij  verkocht  het  huis,  afkomstig  der  erven  van 
Jan  van  Doyenbraecken  (thans  genummerd  28)  11  September 
1709  aan  Beatrix  van  Susteren  weduwe  van  Christiaan  Beekvelt, 
wier  executeurs-testamentair  Pieter  Beekvelt  en  Christiaan 
Mosmans,  kooplieden  te  Bilbao,  het  3  Februari  1727,  als  wanneer 
het  gezegd  werd  te  staan  tusschen  het  huis  van  Sr  Bacquers 
ex  uno  en  dat  van  Berkhof  ex  alio,  verkochten  aan  Agnes, 
Deliana,  Johanna  Maria  en  Hendrina  van  Susteren,  allen  woon- 
achtig te  den  Bosch  2)  (Reg.  n°  553  f.  240). 

Het  naaast  dit  huis  in  de  richting  der  St.  Joriskapel 
staand  huis  met  poort  en  plaats  (thans  genummerd  32  en  30) 
werd  door  genoemde  Johanna  de  Bye  21  October  1710  (Reg. 
n°  528  f.  297)  verkocht  aan  Hendrick  Berckhoff,  woonachtig 
te  den  Bosch;  het  werd  toen  omschreven  als:  eene  schoone 
huysinge,  bestaende  in  verscheyde  cameren,  plaets,  hof,  styger 
op  de  Dieze,  met  een  groote  poorte  en  cameren  daerboven,  staende 
aen  de  St.  Jorisstraat  tusschen  huys  van  Pedro  Beeckvelt  en 
dat  van  verkoopster  en  zich  uitstrekkende  tot  op  het  erf  der 
Vrouwe  van  Nuland  en  de  Dieze.  Het  huis,  zooeven  dat  van 
verkoopster  genoemd,  hetwelk  zij  alzoo  voor  zich  behield  en  dat 
thans  genummerd  is  34,  behoorde  in  1755  aan  juffrouw  van 
den  Heesacker,  die  naar  alle  waarschijnlijkheid  erfgename  van 
meergenoemde  Johanna  de  Bye  was  en  zal  geweest  zijn  Hendrina 
van  den  Heesacker,  dochter  van  Adriaan  en  Maria  de  Bye. 
Johan  Ferdinand  Schouten,  woonachtig  te  Middelrode,  als  erfge- 
naam van  Maria  Agatha  Schouten,  die  de  erfgename  was  van 


1)  Diens  andere  zonen  waren  Hendrik  en  Jacob  van  Casteren. 

2)  Deliana  en  Johanna  Maria  van  Susteren,  de  eenigen  harer,  die 
toen  nog  in  leven  waren,  verkochten  28  Januari  1751  dit  huis  aan  mr 
David  Kleyne,  meester  van  den  scherpen  gerechte,  alias  beul,  te  den 
Bosch.  Hij  had  van  zijne  vrouw  Sophia  Doornik  een  zoon  Jan  Libordus 
Kleyne,  die  na  hem  meester  van  den  scherpen  gerechte  te  den  Bosch  was. 


—     453     — 

mr  Lambert  van  Heesacker,  zoon  van  genoemde  echtelieden  van 
den  Heesacker,  verkocht  het  7  April  1772  (Reg.  n°  583  f.  64), 
als  wanneer  het  gezegd  werd  te  zijn  huis  met  tuin  en  open 
plaats,  staande  tusschen  de  St.  Joris  kapel  en  het  huis  van 
den  heer  Straatmans  en  zich  achterwaarts  uitstrekkende  tot  aan 
het  erf  van  dezen  laatste,  aan  Louis  Florentius  van  Ruelo, 
factoor  te  den  Bosch. 

Van  het  Refugiehuis  der  Abdij  van  Berne  zijn  thans 
alleen  nog  maar  over  de  koorafsluiting  zijner  voormalige  kapel, 
die  nu  het  achterhuis  vormt  van  het  in  de  Keizerstraat  staand 
huis,  genummerd  5,  en  de  poort  met  open  plaats,  tegenwoordig 
de  Oliepoort  geheeten. 


ERRATA: 

Blz.     29  12e  regel  v.  o.  staat  1543,    lees:  1542. 

»       38     le      »       »    »       »     Jarante,  »       Tarante. 

»      48     le      »       »    »       „     vaor,        »       voor. 

»     137     5e      »       »    »     noot  4  staat  kleinkinderen, 

lees :  achterkleinkinderen. 

»     294  17e      »       »    »  staat  van  Beugen,  lees  :  van  Beughem. 


BRIGHAM  YOUNG  UNIVERSITY 


3  1197  21118  0457 


Date  Due 

AU  library  items  are  subject  to  recall  at  any  time. 


JUN  2  2  2010 


Brigham  Young  University