Skip to main content

Full text of "De Vrije Fries"

See other formats


Goügle 



This is a digital copy of a book that was prcscrvod for gcncrations on library shclvcs bcforc it was carcfully scanncd by Googlc as part of a projcct 

to make the world's books discoverablc onlinc. 

It has survived long enough for the copyright to cxpirc and thc book to cntcr thc public domain. A public domain book is one that was never subjcct 

to copyright or whose legal copyright term has expircd. Whcthcr a book is in thc public domain may vary country to country. Public domain books 

are our gateways to the past, representing a wealth of history, cultuie and knowledge that's often difficult to discovcr. 

Marks, notations and other maiginalia present in the original volume will appear in this flle - a reminder of this book's long journcy from thc 

publishcr to a library and fmally to you. 

Usage guidelines 

Googlc is proud to partncr with libraries to digitize public domain materials and make them widely accessible. Public domain books belong to thc 
public and wc arc mcrcly thcir custodians. Nevertheless, this work is expensive, so in order to keep providing tliis resource, we liave taken stcps to 
prcvcnt abusc by commcrcial partics, including placing lcchnical rcstrictions on automatcd qucrying. 
Wc also ask that you: 

+ Make non-commercial use ofthefiles Wc dcsigncd Googlc Book Scarch for usc by individuals, and wc rcqucst that you usc thcsc filcs for 
personal, non-commercial purposes. 

+ Refrainfivm automated querying Do nol send aulomatcd qucrics of any sort to Googlc's systcm: If you arc conducting rcscarch on machinc 
translation, optical character recognition or other areas where access to a laige amount of tcxt is hclpful, plcasc contact us. Wc cncouragc thc 
use of public domain materials for these purposes and may be able to help. 

+ Maintain attributionTht Goo%\'S "watermark" you see on each flle is essential for informingpcoplcabout thisprojcct and hclping thcm lind 
additional materials through Google Book Search. Please do not remove it. 

+ Keep it legal Whatcvcr your usc, rcmember that you are lesponsible for ensuring that what you are doing is legal. Do not assume that just 
bccausc wc bclicvc a book is in thc public domain for users in the United States, that the work is also in the public domain for users in other 
countrics. Whcthcr a book is still in copyright varies from country to country, and wc can'l offer guidance on whether any speciflc usc of 
any speciflc book is allowed. Please do not assume that a book's appearancc in Googlc Book Scarch mcans it can bc uscd in any manncr 
anywhere in the world. Copyright infringement liabili^ can be quite severe. 

About Google Book Search 

Googlc's mission is to organizc thc world's information and to makc it univcrsally acccssiblc and uscful. Googlc Book Scarch hclps rcadcrs 
discovcr thc world's books whilc hclping authors and publishcrs rcach ncw audicnccs. You can scarch through thc full icxi of ihis book on thc wcb 

at |http://books.qooqle.com/| 



V. 5" 



D£ YRIJE FRIES 



V. 



9m VttCtfC vttSCS% 



MENGËLINGËJV, 



UITGEGEYBIf DOOA HET 



FRIESCH GENOOTSCHAP 



VAK 



6ESGHIID-, OUDHEID- U TAALKÜKDE. 




ijfb* 




«i. 




n LEEOWARDEN , bm 
G. T. N. S ü R I N G A R. 

1850. 



I N H O U D# 



filadz. 

GpgrsLnng en bewaring van oudheden. Door J^. M^'. 
M. DB Haaic Hbttema 1 

Berigt omtrent eene muurschildering in de Sint Har- 
tens-kerk te Bolsward. Door J^ M^^. M. de Haajt 
Hbttema • • • • • 22 

De togten der Friezen, onder Kabbl den Grooten^ 
tegen de Willen en Avaren, in de jaren 789 en 
791. Door Mr. J. Dibks 29 

De Friezen voor Aken^ in 1248. Door M^. J. Di&ks 53 

Verslag over eenige handschriften der Ghronijk van 
WoKP van Thabor. Door Dr. J. G. Ottema (Vervolg) 71 

Hulde aan Eise Eisinga. Door J. van Lebuwbn . . 86 

Radbout de Eerste^ in zijne afkeerigheid van het 
Ghristendom, beschouwd als de vertegenwoordiger 
van het Friesche volk. Door A. Wikkler Prins . 97 

Eenige mededeelingen omtrent Joaghim Hoppb&us, en 
de briefwisseling tusschen hem en Yiglius ab Attta. 

Door W. J. H. fiEUCKER AlfDBEAE 121 

Herinnering aan Ulbe Atlva van Bubmama. Door 
J. vAic Leeuwen 144 

.Qeschouwing van den bouwtrant van eenige kerken 
in Friesland^ Door Etgk tot Zuilighem • • . • 163 

Bijdragen tot de munt- en penningkunde van FrteS" 
land.. Door Mr. J. Dirks (Vervo/ff) 171 




VI 

Bladz. 
Verhandeling over de benaming van Vrije Friezen. 

Door L. H. W. van Aylva Baron Rengers . . . 193 
Het verraad , door Jagob Donker aan eenige Friescbe 

Edelen gepleegd , în bet jaar 1567. Door Mr. C. M. 

A. SlMON YAir DER Aa 226 

Herinnering aan bet geslacbt Sirtema van GROVESTms. 

Door J. VAN Leeuwbn 232 

Journaal van de coursen , gedaan in de laatste cam- 

pagne, anno 1712, door den Heer Lieutenant Ge- 

neraal van Grovestins 256 

Over den St. Maartens-steen te Bolsward. Door Di*. 

L, J. F. Janssen 277 

Levensberigt van Aggaeus Albada* Door l^. M^^'. M« 

DE Haan Hettema . • . • 313 

Het Hunebed te Rijs^ in Gaasterland. Door Di^. L. 

J. F* Janssen 338 

De Gildeboren en bet Grootveerscbippers Gild le IIar» 

lingen 351 

Drinkboren van bet Sint Antonis-Gild 360 

De Generaal Hans Willem Baron yan Atlva en zijn 

geslacbt. Door J« van Leeuwen 361 



eO«< 



OPGBAVmG 

Blf 

BEWARING VAN OUDHEDEN. 

ÜIT HET DEENSCH , 
Dooa 
a*^- M'- M. niE MJLJLN METTEMA. 



MXei onderzoek naar oudheden begint in Nederland 
meer en meer veld le ■winnen , hoewel de buit , tot nu toe 
gemaakt, nog zeer gering is. 

Ik weet , dat bij eenige Genootschappen en bij sommige 
liefhebbers wel eenige voorwerpen bewaard worden, doch 
het getal zal, wanneer ik in aanmerking neem, wat ik 
dezen zomer te dicn aanzien in Leiden zag, alwaar de 
verzameling van Germaansche Oudheden al zeer gering is, 
niet groot zijn, en dit deed mlj vermoeden, dat men hier* 
omtrent niet genoegzaam was ingelicht , en alle daartoe 
betrekkelijke voorwerpen , vooral van steen , niet genoeg 
kende. 

Ik vroeg mij zelven, wat hiervan toch wel de reden zijn 
konde , en wist mij geen beter antwoord te geven , dan 
dat men zich waarschijnlijk nog niet genoeg met het on- 
derzoek en met het verzamelen zal onledig gehouden heb- 
ben , en de kennis aan die oude stukken , de wijze van 
opsporing en de orde van die te plaatscn , niet algemeen 

V. 1 



2 OpGRAVING EK BBWARiriiG 

bekend waren , en dat ook zij , welke eenige voorwerpen 
hadden , dezelve niet naar eene openbare verzameliug had- 
den opgezonden , om aldaar bewaard le worden. 

Ik herinnerde mij toen , dat ik hiertoe betrekkelijk eene 
handleiding bezat , welke ik , reeds eenigen tijd geleden , 
uit Koppenhagen had ontvangen. Zij voert tot opschrift: 
Om Nordiske Oldsager og deres Opbevaring ^ welke in 
Augustus 1831, door het Koninklijk Genootschap vanNoord- 
sche Oudheidkunde , is uitgegeveu. 

Den inhoud daarvan in het Nederlandsch te geven, kwam 
mij , bij herlezing, belangrijk genoeg voor, en ik meende 
hierdoor de onderzoeklievenden in de gelegenheid te 
stellen, om met meer vrucht hunne onderzoekingen te kun- 
nen doen. Ik geef het , zoo als het daar ligt, en wil de 
mogelijkheid niet ontkenuen , dat er te dien aanzien iets 
beters bestaat , hetgeen mij evenwel niet bekend is. In 
allen gevalle vermeeu ik eene kleine bijdrage te hebben 
geleverd , welke niet ondoelmatig zal zijn , wanneer men 
zich met het onderzoek van oudheden ouledig houdt , en 
Tooral dienstig voor die personeu, welken het toeval zoo- 
danige oudheden doet ontdekkeu , eu die dezelve in eene 
wetenschappelijke orde willeu plaatsen. 

De ondervindin^ heeft geleerd , dat vele der oudheden , 
door de ouachtzaamheid en ouvoorzigtigheid van de vin- 
ders, zijn verloren geraakt. 

Wauneer de opgravingen en het onderzoek niet met de 
noodige kennis en naar een doelmatig plan bestuurd wer- 
den, dan hebben deze de keunis der oudheids-voorwerpen 
eerder schadelijk , dan voordeelig , geweest. Men heeft het 
daarom nuttig geoordeeld, te dezen aanzien eenige wen- 
ken te geven, en teveus een overzigt, op wellce wijze 
men getracht heeft de Noordsche Oudheden te regelen. 

Eet af'- en uügraven van heuvels beantwoordt dik- 



VAN OUDHEDBir. 3 

wijls niet aan de verwachting, welke men zich daarvan 
heeft voorgesleld , omdat vele van deze , en vooral de rijkste 
van inhoud, vroeger reeds zijn uitgegraven, en een ander 
aantal tot de latere tijden behoort, toen de metalen reeds 
in algemeen gebruik waren , zoodat de eerste meestentijds 
gelijkvormige voorwerpen van steen en gebrande klei be- 
vatten* Zal meft evenwel , bij gelegenheid van het graveh 
van wegen, of van het afperken van heidegronden , deze 
heuvels vergraven , dan meent men op het volgende op« 
merkzaam te moeten maken. < 

Daar de inwendige zamenstelling zeer verschiilend Is, zoo 
is het niêt v^el mö^elijk, algemeene regelen voor dit uitgra- 
ven op té geven , en moet men zicb naar de verschilfende 
voötkomende omstandigheden rigten. 

In de heuvels , welke een of meer kamers hebben , en 
van groote steenen gebouwd zijn , is de ingang tot dezeive 
gewoonlijk langs eenen gang, welke meestentijds aan de 
oostzijde is aangelegd ; en deze moet vlak bij of even van 
de oppervlakte van de haar omgevende aarde gezocht wor« 
dett. Het uiteinde van den gang bestaat gewoonlijk uit 
twee rijen steenen , welke , naarmate men dieper inkomt , 
grooter worden, en digt aan de kamer met deksteenen 
gedekt sbîjn. 

Langs dezen gang moet men in den gi'afheuvel indrin- 
gen, en het stof, ^t er gewoonlijk in Jigt, opruimeri; 
nîet zelden heeft men niet alleen urnen, maar ook skelet- 
ten, in denzelven gevonden. 

Voor de kamer is gewoonlijk eene deur, of sluiting , ge- 
plaatst , welke men Vôorzigtig uit de groeven , in welke zij 
gézet is, inoet nemen. 

Daar nu de voorwerpcn, door lengte van tijd, altijd ge- 
heel , of ten deele , met slof bedekt gevonden worden , zoo 
moet men de grootste voorzigtigheid bij het opruimen daar- 
van in acht nemen , om des te beter de eigenaardige za- 



4 OpGRAVIüG BN BEWARIIfG 

menstelling en het verband van de daarin geplaatste voor- 
werpen le kunnen zien , omdat dit dikwijls belangrijker 
is , dan de kennis aan die zaken zelve, en om met meer 
Trucht de sporen te volgen van de voorwerpen, welke 
nog gaaf , of gedeeltelijk vergaan, zljn. 

Bij skeletten moet men nagaan, in welke orde de voor- 
werpen daarbij geplaatst zijn, of het mannelijke, of vrou* 
welijke, skeletten zijn, hetwelk men het zekerst aan het 
bekken tusschen de beenen zien kan ; de urnen vindt men 
gewoonlijk aan de zuidzijde geplaatst, en deze zijn dik- 
wijls zoo met vochtigheid doordrongen , dat zij bij aanra- 
king ineen vallen; de zekerste wijze« om die er uit te ne- 
men , is te trachten , deze met de daaraan klevende aarde 
voorzigtig op eene plank te zetten, en op eene plaats 
le brengen , waar doorstraling van lucht is. Na verloop 
van eenige uren verhardt zich dan de klei, en is men 
in staat , om zonder gevaar de daarom zijnde aarde weg 
te nemen. 

Men heeft de urnen het liefst met de beenderen, welke 
zich daarin bevinden, gevuld, en het daarop liggende dek- 
sel , en , ingevalle zij op eene afzonderlijke en kleine steen 
geplaatst zijn, ook dien steen. 

De grafheuvels, welke men ontdekt, dat uit eene massa 
minder goed te zamen gevoegde steenen , zonder graf ka- 
mers, bestaan, moet men van boven af zien op te graven, 
ten einde voor te komen , dat de steenen nedervallen , 
en daardoor datgene» wat in den heuvel mogt gelegd zijn, 
beschadigen. 

Eene derde soort van grafheuvels, in welke overblijfselen 
van houten grafkamers gevonden worden, behoort tot de 
zeldzaamste, en belooft den grootsten buit. Dan moet men 
naauwkeurig letten op de zamensteliing van dit houten ge- 
bouw, hetwelk wel eens een in de hoogte geplaatst schip, 
of boot, konde zijn. Behalve in de eigentlijke grafkamer, 



VAN OVOHEOEIC. 

welké gewoonlijk iii het midden een weinig hooger, dan 
de daarom liggende aarde , ligt , vindt men dikwijls urnpif 
en andere oudheden , welke aan bet boveneinde , de zij- 
den en boeken, geplaatst zijn. 

Onder op zich %elve7i Kggende groote steenen^ op de 
velden , heeft men zeer dikwijls zeldzame en kostbare za- 
ken gevonden ; bij het afspoelen , zakken laten , of weg- 
nemen , van zoodanige steenen moet men trachten op te 
sporen, of niet op de naar beneden gekeerde zijde eenig 
opschrift is , want in de aldus liggende heeft men vele 
van de belangrijkste runesteenen ontdekt. Wanneer nu 
de steen weggenomen is, moet men met eene spade onder* 
zoek doen , of er ook iets onder gelegd was, eene kleine 
moeite , welke dikwijls grooten buit gegeven heeft. 

Bij het turfsteken zijn ook niet weinige van de be«- 
langrijkste zaken gevonden , die gewoonlijk beter bewaard 
gebleven zijn ; bij deze heeft men kenbare en zekere over- 
blijfselen van hout en leder, ja zelfs kleedingstukken , ge- 
vonden. 

Wanneer men dan eenig ongewoon en door menschen- 
handen vervaardigd voorwerp vindt, dan moet men metde 
meest mogelijke voorzigtigheid alles nazoeken , wat in den 
omtrek daarvan gevonden wordt , en niet dadelijk de daar- 
aan hechtende turfkluiten er van afnemen ; maar naauw- 
keurig hun verband met het voorwerp nagaan. De aard* 
deelen kan men er voorzigtig met water afnemen , of in 
de lucht laten droogen , waarna zij er gemakkelijk af te 
nemen zijn. Men zorge evenwel, deze niet in de zon, of 
sterke warmte, te leggen , daar de deelen , welke niet van 
metaal, of steen, zijn , hierdoor ligt le zamenkrimpen. 
Ook urnen heefl men in de veenen gevonden. 

Bij het schoonmaken van stroomen , molenvaarten , 
grachten , bij uitgravingen , putgravingen , bij het leggen 
van fondamenten van huizen , en bij menigvuldige andere 



6 OPGaAVIIfG Eü( BBWAKIfiG 

geiegenheden , zijn belangrijke voorwerpen , voornamelijk 
in de eerste, gevonden. 

Behalve op de grafhcuvels, welker uitwendige vorin 
zeer verschillend is, kan men verder op de navolgende 
overblijfselen der oudheid letten. 

Steen%etlingen ^ van onderscheidenen aard; de meest 
Yoorkomende zijq die , welke als eene soort van sieraad , 
of omheining « om de graf heuvels geplaatst zijn , en welke 
nu nog op zoodanige plaatsen zijn , of vroeger geweest 
zijn; andere, welke men het meest op het vlakke veld 
vindt, worden voor geregtsplaatsen gehouden, andere we- 
derom voor offerplaatsen en steenaltaren ; eene vierde 
soort , welke tot de belangrijkste behooren , zijn in den 
vorm van een schip, spits aan de einden, en met eene 
plaats voor de roeibank, welke door bijzondere steenen 
wordt aangeduid ; eene vijfde soort , zijnde langachtige 
vierkanten , met groote steenen op de hoeken , deze worden 
voor oraheinde strijdplaatsen gehouden ; hierbij komen nog 
driehoekige steenzettingen , van welke voor als nog geene 
in Denemarken gevonden zijn, doch daarentegen verschei- 
dene in Noorwegen en Zweden^ en welke men tot de 
verste oudheid wil terug brengen, welker binnenste som- 
tijds met kleinere steenen, even gelijk eene straat, belegd 
is ; eindelijk Bauta''Steenen , welke gewoonlijk smal en 
I^og zijn, en borspronkelijk loodregt, en met een gedeelte 
in den grond, geplaatst zijn geweest; dikwijls zijn ver« 
scheidene met elkander in verband geplaatst. 

Runesteenen worden het meest in Zweden gevonden, 
en zijn ixi Benemarken ^Noorwegen zeldzaam, en komen 
in Duitschland bijna niet voor. Men heeft vele gevonden, 
welke , zonder acht te slaan op hunne vroegere bestemming, 
als bouwmaterialen gebruikt zijn , zoo als bij grondsteenen 
voor kerken, kerkhofmuren en voor omheiningen van steen, 
of tot het maken van bruggen over stroomen , enz. 



VAN OUDOEOBK. 7 

Men moet hier evenweJ nog aanmerken, dat overblijf- 
selen van kelders en steenen fondamenten van houten ge- 
bouwen uit den ouden tijd , voornamelijk , wanneer lij 
door brand vernield zijn, thans somtijds het aanzien van 
zoodanige grafheuvels kunnen hebben; dit is ook het ge- 
val met overbiijfselen van versterkte plaatsen, van welke de 
meeste tot de riddertijden , en zelf tot latere tijden, behoo* 
ren , hoewel men op enkele plaatsen overblijfselen van het 
vroegere tijdvak zoude kunnen vinden. 

De belangrijksie overblijfselen uit het Catholicismus tn 
het Noorden zijn de kerken, In den beginne waren deze 
van hout , welke in Denemarken voornamelijk later van 
steen werden opgebouwd. Als overblijfselen van de oudste 
kerken houdt men de groote, in graniet uitgehouwene , 
doopvonten , voornamelijk die, welker voetstukken met 
gebogene, of te zamen gesnoerde, draak- of slangenfiguren 
bearbeid zijn. 

Bij de raeeste oude kerken is het voorportaal later bij- 
gebouwd; in hetzelve, of op deszelfs bodem, moet men dus 
naar steenen met ingehouwene voorstellingen , of met in« 
schriften , welke somtijds voor den oorspronkelijken kerk- 
deur gelegd zijn , zoeken. Lijksteenen^ van eenen hoogen 
ouderdom, hebben gewoonlijk eenen langen, smallen, vier- 
kanten vorm , welker sieraden eenvoudig zijn , het meest 
een langachtig kruis, de figuren in den vorm van bladen, 
of leliën ; de opschriften , hierop gevonden wordende , ver- 
dienen onze naauwkeurige oplettendheid. De gemetzelde 
altaartafels behooren gewoonlijk ook tot de oudste voor- 
werpen in de kerken , inzonderheid wanneer men boven 
in dezelve een bijzondere, kleine, vlakke steen vindt, welke 
in het algemeen van eene groene kleur is , onder welke 
men meeslentijds een klein kistje van lood met reliquën zal^ 
vinden; zeMzaam vindt men evenwel narigten omtrent de 
wijding van het altaar, of van het bouwen van de kcrken. 



8 Opgraviwg eji pewariiig 

Daar het lood mcestentijds verkalkt is, en zoo ook bet ge* 
schrift op perkament, zoo is het best, het onderzoek 
hieromtrent in tegenwoordigheid van eenen deskundigen le 
laten doen , en dus hiermede zoo lang te wachten. De al' 
taarlafeh zijn van zeer verschillende soort; de oudste zijn 
gewoonlijk met dun geslagen geel koper belegd , de jongere 
met snijwerk in hout, en deze hebben gewoonlijk vleugel- 
deuren , sommige meerdere, welke beschilderd, of wel van 
albast , zijn. Deze verdienen in vele opzigten onze oplet- 
tendheid , voornamelijk , wanneer zij ongewone voorstel- 
lingen hebben , of wel eene kunstwaarde bezitten. ledere 
schilderij en elk beeldhouwwerk , hetwelk ouder dan de 
reformatie is , moet door eenen deskundigen onderzocht , 
en vooral voor vochtigheid bewaard worden; en men 
moet zich wel wachtoa van het bij te werken , of te her- 
stellen , of van de plaats te brengen. 

Bij vloeren in de kerken lelte men op, dat de vaste zit- 
plaatsen later zijn gemaakt geworden , zoodat onderdezelve 
oude en belangrijke grafsteenen kunnen gevonden worden, 
naar welke men , als men de zitplaatsen herstellen moet , 
onderzoek moet doen, of er niet dusdanige sleenen gevon- 
den worden. Sporen van a%ylen^ of van vroegere vrij- 
plaatsen voor vlugtenden , moet men in de koren zoeken , 
welker gedeelte alsdan met eene andere soort van steenen 
bevloerd is; op verschillende plaatsen van den kerkvloer 
TÎndt men dikwijls eenen geglazuurden , of met fîgurcn voor- 
zienen, tigchelsteen, en van de zelfde grootte als de andere; 
deze duidt gewoonlijk de plaats van gemetzelde graven 
aan. Wanneer de kerkhoven door veeljarig gebruik ver- 
hoogd zijn geworden, zoodat de vochfigheid gemakkelijk 
in de kerken könde dringen, dan verhoogde men de kerk* 
vloeren , zonder evenwel altijd de oude vloeren op te ne- 
men. De muren der kerken en de gewelven zijn op vele 
plaatoen met verschillende voorstellingen beschilderd; zoo 



VAIf 0U0HBDB5. 9 

dit Catholijke zijn , en bijzonderlijk betrekking tot heiiigen 
hebben, dan zijn zij meestentijds overgewit; de zoodanige 
ontdekt men het best, bij het op nieuw opwitlen, vvan- 
neer de muur nog nat is; en de poging, om dezelve aan 
het licht te brengen, moet niet anders, dan door eenen 
deskundigen , geschieden. Opschriflen heefl men kans op 
vele plaatsen , zoowel van binnen ais van buiten, op de 
muren te vinden ; somtijds zijn zij op eene bijzondere soort 
van tigchelsleenen, op ieder van welken men,' bij derzelver 
vervaardiging, eene of meer letters heeft ingcdrukt, men 
vindt die ook op grafsteenen, verders op klokken, en ook 
op de doopvonten, inzonderheid op die, welke van klok* 
melaal gegoten zijn; op deze en op de klokken zijn som« 
tijds, behalve de opschriften , afgedrukte vormen van sig- 
netten en enkele daarin gegotene munten, ook zijn zij 
van binnen, of van buiten, op de kerkebanken en gestoel- 
ten gesneden, of ook wel in de kalk gegraveerd, en op 
de deksels der doopvonten. De opschriften , welke ouder 
dan de reformatie zijn, zijn gewoonlijk in monniken- 
schrifl, helweik vele veranderingen ondergaan heeft, en 
met vele verkortingen is gesclireven; het oudste heeft veel 
overeenkomst met de Romeinsche Tetters , het jongere met 
het fractuurschrift. 

Van de ridderburgten. ziet men nu gewoonlijk alleen 
de plaats , waar zij gestaan hebben. De eigentlijke burgt 
was meestentijds van geringen omvang , en zoo doenlijk op 
eenen wierd, aan eenén stroom. De toegang was gewoon- 
lijk langs dijken , over eene brug. Niet zelden vindt men 
in derzelver omtrek overblijfselen van eenen, van den burgt 
afgezonderden , toren , welke , nadat de burgt reeds was 
overgegeven, alsnog konde verdedigd worden. Men vindt 
somtijds wel oudheden in derzelver ruïnen, doch de onder- 
viording heefl geleerd, dat men het zekerst doet, met eerst 
de grachten , welke den burgt omgeven hebben , te door- 



10 OpGRAVING BN BBWARlirG 

zoeken. Indien men gelegenheid heeft, om het slijk, dal 
men op vele plaatsen tot bemesting gebruikt« er uit te 
brengen , dan zal men eerder voorwerpen in die grachten 
vinden, welke bij de verovering van den burgt, of weibLj 
andere gelegenheden , daarin nedergevallen zijn , of daarin 
verloren geraakt , dan wel in de overblijfselen dier burg- 
ten zelve, daar deze meestentijds langzamerband zijn ver- 
laten, of afgebroken, en wel zoo, dat men alles, wat 
maar eenigzins dienen kon, heeft weggenomen. 

Andere merkwaardtge gebouwen uit de middeleeuwen , 
gelijk de kloosters, vindt men nu gewoonlijk geheel ver- 
bouwd, en daarentegen de gebouwen van bijzondere per- 
sonen, in eenige koopsteden en de buitenplaatsen, nog na* 
genoeg onveranderd. Zoo zij inderdaad opmerking verdienen, 
dan behooren zij voor het minst naauwkeurig afgeteekend 
en beschreven te worden , daar zij mettertijd noodzake- 
lijke veranderingen zullen moeten ondergaan. 



Om een denkbeeld te geven van hetgeen reeds, met be« 
trekking tot de oudheid, gevonden is, en van hetwelk veel 
in de Husea*s verzameld is, zal men hier eenige, in de 
orde, in welke zij geplaatst worden, vermelden. 

Voorwerpen uii den Heidenschen tijd. 

A. Voorwerpen van sieen. 1. /SZ^/>^/eene7^, of vlakke, 
of wigvormige , of^ hoewel zeldzaam, van eenen anderen 
vorm , op welke de andere gereedschappen geslepen wer- 
den. 2. VFiggen van sieen (keilen), aonder band, eoi 
dunner op beide einden , met een band achteraan , en 
vlakke en dunne. In deze drie vormen vindt men ze, of 
ruw behouwen , of geslepen op de tvfee vlakke zijden , 
of op alle zijden. Yervolgens zijn er wiggen met eene 
insnijding in het midden, geschikt om dezelve in het hout 



VAN OUDHBDBN. 11 

te a^ett^ « ais po)c eenige van andere vormeii , welke niel 
van vuursteen zijn* 3. Steenen beitels , of smalle beitels , 
of vlakke hoUe beitels, holle beitels met eene ronde opper- 
vlakte I of beitels met een handvatsel. 4. Stéenen messen^ 
van welke misschien eenige tot pijlspitsen gediend hebben ; 
zij v^orden, naar.matevan hun handvatsel, verdeeld; eenige 
zijn met een niet juist te bepalen handvatsel; andere met 
platte handvatsels; andere hebben handvatsels met vier zij* 
den, welke op* de kanten uittakkingen hebben, om het- 
geen men er omwond vast te doen houden; andere 
daarentegen een handvatsel met uitgehouwene sieraden. 
Deze zijn meest alle geslepen. Jlierbij komen eene soort 
van yuursteenstukken, welke uitgetand zijn, en naar eene 
zaag , of rasp , gelijken. ' 6, Pijlspitsen van vuursteen , of 
driekantige, van welke twee zijden uitgetakt zijn, of 
vlakke , of in den vorm van kleine breede steenen messeu , 
en ook hartvormige. Hierbij behooren de vuursteenschil* 
fers en steenen, van welke dusdanige pijlspitsen zijn afge* 
scbilferd. Men heeft been,spitsen gevonden^ in welke aan 
de beide zijden verscheidene dunne in de lengte geplaatste 
vuursteenschilfers geplaatst waren. 6. ffalvemaanvor* 
mige vuursteenstukken ^ deels zonder, deels met tanden 
aan de binnenzijde. 7. Steenen bijlen^ welke in bet ach* 
terste einde geboord zijn; zij zijn of met eenen vierkanten, 
of met eenen ronden, band; men heeft half afgewerkte bij« 
len aangetroffen , welke de handgreepsholte of geheel niet , 
of slechts half doorgeboord , hebben. 8. Bijlhamers , of 
de netjes bearbeide en tot den vorm van eenen hamer over- 
gaande bijlen, welke gewoonlijk bootvormig zijn; maai 
ook enkele van andere verschillende vormen. 9. Steen" 
hamers ^ welke de handvatsholte door het midden geboord 
hebben; eenige van deze hebben eene halvemaanvorniige 
uitbuiging naar de beide eindcn , van welke eenige als hel 
scherpe van een mes geslepen zijn, andere in het eene 



12 OpGRAVIHG EN BEWARI?iG 

einde in eenen knop eindigen; men heeft zelfs starvormige 
gevonden. 10« SKngersieenen « welke eenen ingelaten 
rand in het midden hebben. 11. Weverspoelvormige stee^ 
nén gereedschappen^ met eenen ingelaten rand op de kan- 
ten. 12. Sieenen stiften^ welke doorboord zijnpgelijk- 
vormige stukken, van glas en gebrande klei, vindt men 
somtijds in urnen. 13. Schijven van steen. 14. Ankers 
van steen; men heeft die stervormig gevonden. 15. Ko'^ 
renkneuzers (molens) van steen^ welke in gebruik waren, 
toen de handmolens ingevoerd en in algemeen gebruik 
kwamen. 

B. Urnen^ of grafvaten , of andere tot de begrafenis be- 
hoorende zaken. De urncn kan men onder twee hoofd* 
afdeelingen brengen, te weten: 1. De oudere en eenvou^ 
dige , welke of uit steen bearbeid zijn , en deze zijn zeer 
zeldzaam, of die van gebrande klei, en deze uit de vrije 
hand bewerkt , of wel op eene schijf gedraaid , welke 
soort meerendeels zonder glazuursel zijn. Men heeft die 
van verschillende vormen gevonden, als: a.) zonder ooren, 
b.) met ooren, c) fieschvormig, d,) met vierkantén hals, 
e.) van onderen rond , en bestemd om te hangen. Niet 
minder verschiliend zijn de deksels, welke tol deze soort 
van urnen behooren ; eenige hebben den vorm van kleine 
schijven, welke los boven in de urne leggen; andere heb- 
ben eene voeg, welke in de urne sluit, andere daaren* 
tegen eene voeg, welke er buiten omgaat. Ook heeft 
men eene soort van platte schotels gevonden , welke tot 
deksel gebruikt werden , en omgekeerd over de urnen 
lagen; ook wel platte steenen tot dat einde; en op som- 
mige plaatsen de gebrande beenderen onder eene omge- 
keerde urne. 2. Umen van he/ latere tijdvak. a.) Die 
van klei doen zich aan eene kunstmatiger. bearbeiding 
kennen , zoo als : dat zij op eene schijf gedraaid zijn , en 
met eene soort van glazuursel, of polituursel, voorzien zijn» 



VAN OÜDHBDBN. 13 

De vormen zijn zeer verschillende ; eenige gelijken eene 
soort van erwtenpotlen; eenige zijn zeer groot, tot eene el 
diameter hebbende, andere daarentegen zeer klein, en heb- 
ben slechts een duim diameter; b.) van koper^ of brons, 
in den vorm van vazen, of bestemd om te hangen. In 
Noorwegen heeft men ijzeren urnen (?) gevonden. c.) Van 
goud , te weten : van dun uitgeslagen goudblik , welke ge« 
woonlijk niet groot zijn , doch men heeft vele gevonden , 
welke naast elkander , of op elkander , geplaatst waren ; 
d») van glas , welke tof de zeldzaamste behooren , of on« 
geslepen , in den vorm van eenen cylinder , of conus , of 
geslepen, in den vorm van eenen hoogen beker; deze zijn 
gewoonlijk niet zeer groot ; zij zijn zoowel in Denemarken 
als in Noorwegen en Zweden gevonden. Men heeft urnen 
gevonden , welke in eene soort van houten emmers ge- 
plaatst waren, van welke men gewoonlijk alleen de bron- 
zen hengels en de overblijfselen van de metalen banden , 
welke bet houten vat bij elkander hebben gehouden, over- 
houdt. AIs toevoegsel op deze afdeeling, voegt men proe- 
ven van de verschillende skeletten , beenderen en kolen , 
welke men in de grafheuvels gevonden heeftt welke aan- 
wijzen , dat men niet zelden dieren met den doode begra- 
ven heeft, en niet alleen paarden en honden, maar zelfs 
herten , ook vogels. 

G. Voorwerpen , welke men houdi tot de Heidensche 
godsdienst te behooren, 1. Kletne figuren^ welke men 
voor eene soort van afgodsbeelden houdt; deze zijn zeer 
zeldzaam, waarschijnlijk zijn de meeste dezer slechts ver- 
sierselen geweest. Men heeft ze gevonden van brons, van 
een mengsel van zink en andere metalen, van beenderen 
en van gebrande klei. In de grafheuvels, voornamelijk in 
Noorwegen^ heeflt men ook kleine figuren van dieren ge- 
vonden, als: paarden, bokken en dergelijke. 2. Ylakke ^ 
groote vaten , of vaatwerk , van brons , welke gewoonlijk 



14 Opgravirg en bewaring 

eenen gedraaiden voet bebben; deze houdt men voor de 
zoogenoemde offervaten, inwelke het offerbloed opgevangen 
werd. 3. Zeven van metaal , in een kleivat , of in een 
ander daartoe *bestemd vat van brons i geplaatst. 4, Wte* 
rookskoeken en wierook. 

D. Wapens en toi den krijg behoorende voorwerpen 
van meiacd. Wapens toi den aanvaL L Bijlen^ van 
koper, van koper met ijzeren spits, welke waarschijnlijker- 
wijze slechts den tijd kunnen aangeven, toen het ijzer 
duurder dan het koper was, en vah ijzer. 2, Bijlhamers^ 
van brons. 3. Zwaarden , van brons , of van koper , of 
van ijzer ; aan het handvatsel van de eerste soort heeft 
men tot nu toe geene sporen vah eene pareerstang gevon- 
den, térwijl die van ijzer daaréntegen den overgang daar- 
toe aanwijzen. Het handvatsel is somtgds van zilver, of 
brons, ook wel iúgelegd met zilver, of met dunne platen, of 
kettingen van goud, belegd. Bij bet zwaard behooren de 
deelen van de schede , te weten , de schoen voor de spit- 
sen en het overige beslâg, enz. 4. Daggen en dolken^ 
van brons, of ijzer. 5. Spiesen^ van brons en van ijzer; 
haken vindt men het eerst aan die van ijzer; de schacht, 
welke van hout is geweest, is niet gevonden, doch wel 
de stift der sohacht , uit welker afstand van het spiésblad 
men de lengte van den stang der spies kan berekenen^ 
fiierbij komen de morgensterren , van welke men eene 
van brons gevonden heeft. 6. Pijlspitsen^ vân brons, of 
îjzer ; de oudste dienden , om in de schacht gezet te wor^ 
den, de latere aldus gemaakte, om de schacht daarin te 
steken. Men heeft eene sooft van knopipen gevonden i 
welke men gelooft, dat gebruikt zijn geworden op de 
punt van de p^Ispitsen, in den koker, om de punt te be- 
waren. Bogen heeft men voor alsnog niet gevonden. 

Yerdedigingswapens. 7. Sckilden^ heeft men geheel 
van brons gemaakt gevonden , ronde , welker randeh om 



VAK OUDHEDBX. 15 

eene dikke metaleü draad gebogen waren. Gewoonlijk 
waren zij van eene laag spaanhout en leder, en dan vindt 
men alleen de daartoe behoorende sieraden , enz,» van me« 
taal, onder welke eene groote ronde schijf met uitstaande 
spits, welke in het midden van het schild geplaatst was. 
8« Helmen en pantsers , met de verdere daarbij behoo- 
rende rustingen, vindt men uiterst zelden; doch men heeft 
gedeelten van bronzen helmen gevonden , welke met goud 
belegd waren , en overblijfselen van pantserringen van 
brons. 

Verder kunnen hierbij gebragt worden : 9. Flutien^ol 
krijgsbazuinen ^ van brons, zeer groote en uit twee dee- 
len, welke in elkander gezet worden, bestaande. 10« Siuk' 
ken vari vanen , te weten : figuren van dieren, van brons , 
welke boven op de stang der spies gestaan hebben. Be 
tot het rijden behoorende voorwerpen, als: 11. Sporen^ 
zonder radje , en slechts met eene punt , die van brons 
zeer klein , die van ijzer grooter. 12« Gebitten , welke 
gewoonlijk alleen uit twee ringen met eene dwarsstang, 
als mondgebit, bestaan, van brons en ook van ijzer, en 
ook hoejijzers. 

£• Sieraden, 1. Bracteaten (goudplaten) , van goud, 
dat is : muntvormige , op de eene zijde gedrukte gouddra- 
den met banden, ook wel als amuletten gebruikt. £nkele 
zijn met runeschrift; men heeft die van een kwart tot een 
half duim diameter gevonden , en meestentijds meerdere op 
eene plaats, en in verband met paarlen. 2. Pimrlen en 
halsbanden. Paarlen heeft men gevonden van glas-mozaïk, 
met glazen buizen, m*t eene soort van geverfde en gebrande 
fijne klei , van goud , of andere metalen , deze laatste zeer 
dun, en van binnen, om het metaal te besparen en ze ligt 
te maken, met klei gevuld; ook van barnsteen vindt men 
dikwijls, doch als dan met enkelevan glâs*mozaïk daarbij» 
Halskettingen vindt men mede van verschillende soort, 



16 OpGKAVING EN BEWARl^G 

« 

welke zeer kunstig van goud , zilver en andere metalen , 
gevlochten zijn. Hierbij behooren stukken van barnsteen, 
welke den vorm van steenbijlen , of steenhamers , hebben ; 
wederom andere, deels uitgewerkte, of wel, inzonderheid 
als zij groot zijn , ongevormde en slechts doorboord. Het 
barnsteen, hetwelk men in de moerassen vindt , is wel be- 
waard , dat in de aarde verweerd, en deszelfs uiterlijk is 
gelijk aan oker, of hars. In het algemeen behooren hier de 
glasbuizen toe , om dezelve in te zetten 3. Ringen van 
verschillende soort , welke in het haar , om den hals , om 
de armen en handgewrichten , aan de vingers , om het 
been , gedragen worden ; ook heeft men ringen gevonden , 
welke men meent , dat om het lijf gedragen werden ; in 
tweeën gehouwene ringen , welke in plaats van geld ge- 
bruikt werden. De ringen zijn van goud, electrum (dat 
is een mengsel van goud en zilver) , van zilver , brons , 
koper en ijzer; eenige met dunne gouden piaten beslagen, 
of met sieraden van lood ingelegd. 4. Eaarversterselen , 
behalve de.ringen, uit eene soort van hol uitgewerkte 
kronen bestaande , uit diadeemvormige stukken , ingerigt 
om van achteren gebonden te worden , uit eene zamenstel- 
Ung van platte halvemaanvormîge stukken metaal , uit kam- 
men, welke in de Heidensche graven, van brons, hoorn 
en been , uit meerdere stukken zamengesteld , gevonden 
zijn. Haarnaalden in velerlei vormen , van zilver met 
gouden koppen , andere van brons met goud beslag op de 
knoppen. 5. Gespen^ van welke het meerendeel eene 
kromme bogt hebben, en met eene spiraalveér voorzien, die 
in eene spits eindigt, en in een soort van oog gelegd werd; 
andere , welke men meent , dat voor versiering der vrou- 
wenboezem gediend hebben, zijn gewoonlijk ovaal, of 
rond, mel doorgewerkt werk. Gewoonlijk vindt men 
twee van gelijke soort. 
F. Gereedschappen van andere stof, dan steen. 1. Mes^ 



VAN OUDHEDEIf, 17 

sen , van koper ; op eenige beeft men afbeeldingen van 
schepen , daarin gegraveerd, gevonden; kromme messen, 
met punten naar binnen , en halvëmaanvormige , met de 
punten naar buiten; messen van ijzer zijn zeer zeldzaam, 
en enkele dezer hebben zeer veel overeenkomst met de 
Noordsche groote messen, welke aan den gordel gedragen 
worden. 2. Pincetten^ of kleine tangen van brons, zeld- 
zamer van ijzer, eenige zijn met een scharnier, of ring, 
voorzien. 3. Priemen en naalden^ eenige met oogen. 
4. Scharen , in den vorm van de tegenwoordige wol- 
scfaaren , van brons en ijzer. 5« Paalsiaven^ eene soort 
van gereedschap , in den vorm van een op de einden uit- 
gebreid groot houwijzer, ingerigt om het in eene schacht te 
zelten , zoodat die er om vast gëzet wordt. 6. Celten , 
een kleiner metalen gereedschap, van eenigzins gelijken 
vorm , maar zoodanig ingerigt , dat de schacht in hetzelve 
gezet wordt; eenige hebben boven aan de eene zijde een 
klein hengsel , ook heeft men overblijfselen van den houlen 
schacht in dezelve gevonden. 

6. üuisgeraden. 1. Drinkvaten. a,) Drinkhorens, Men 
heeft die gevonden van horens van dieren, van goud en 
van glas. Alle deze behooren tot nu toe tol de grootste 
zeldzaamheden. b.) Bekers en pokalen, van glas en zilver. 
c.) Gedeelten van drinkbakkeh , in welke de dranken 
opgebragt werden. 2, Fazen, en ander dergelijk vaat- 
werk , van brons. 3. Lepels , van zilver , brons en been. 
4. Vorken^ van been, te weten : vierkante, aan bet eehe 
einde toegespitste , stukken van been/ welke in een hand- 
vatsel gezet waren, en welke te gelijk met eetwaren gevon- 
den zijn. 5. Sleutels ^ gewoonlijk van brons. 6. Weeg^ 
schalen^ met balans, uit eene zamenstelling van koper en 
zink; gewiglen van ijzer, met eene plaat van brons over- 
trokken , en van lood. 7. Toetssteenen, 8. Houten stoe^ 
len , welke men in de graf kamers gevonden heeft ; doch 

V. 2 



18 Opgraviwg ew bewakwg 

die terstond in elkander vielen, terwijl men trachtte die te 
onderzoeken en af te teekenen. 

H, Onderscheidene voonuerpen^ zoo als: schaakstuk- 
ken, dobbelsteenen , van been , overblijfselen van muzijk-* 
instrumenten , b. v., van eene harp, en zaken, welker 
bestemming men nog niet kent, b. v., eene soort van uît* 
geholde voorwerpen , versierd , en met een klein hengsei , 
en aan de eene zijde met eenen grooten metalen boord, 
of bout, voorzien. 

L Runeopschrifien , op sleen , metaal en houl. Die , 
welke men op de Gatholijke drinkvaten en op de prim* 
staven vindt, zullen hier behandeld worden* 

Voorwerpen uit den Christelijken tijd* 

A. Toorwerpen tot den CathoUjken eeredienst behoo^ 
rende. !• Altaartafels ^ kerk-altaren , huis-altaren en de 
zoogenoemde altaria portatilia^ welke dikwijls maar 
eenige duimen groot zijn, altaar-kleeden. 2. Ki^stfiksen 
en kerkvanen. 3. Beelden van heiligen ; somtijds heeft 
men reliquiên en dergelijke in het hoofd gelegd , in eene 
uitholling , welke met eene stop digt geslagen is. 4. Reli' 
quiën en reliquie-kasten , van verschillende soort , als : in 
den vorm van huizen, armen en kruisen. 5. Kerkvaten^ 
als: kelken van goud, zilver, brons, lood , kokosnoten en 
gebrande klei ; remonstrantiën , onder welke men zeer 
prachtige aantreft; metalen kistjes, in welke de H. Hostie 
naar de zieken gebragt wordt ; wierookvaten , onder 
welke eenige met runeopschriften ; doopvaten, misklokken, 
(schellen), metalen watervaten voor het altaar, in den vorm 
van eenen lepel , ridders te paard , enz. ; wijwaterbekkens; 
hierbij behooren de lichtopstekers , lichtarmen, lichtkroo* 
nen. 6. De priesterlijke versierselen , bisschops- en abts- 
staven , kruisstaven , bisschopskappen , bisschops- en abts- 
hoeden , het pallium, pluvialen, de pantofiels, handschoe- 



VAN OUDHEDErr. 19 

nen , zegelringen , miskleederen en koorkappen* 7. Andere 
voorwerpen ; als: altaarboeken , aflaalbrieven , enz., af- 
laatkisten , om de gelden , welke voor den afiaat gegeven 
werden, in te bergen, rozenkransen. AIs bijlage kan men 
er de signetlen, kalenders en primstaven, bij doen. 

B. Wapens en rustingen uit de ChristeUjke middel^ 
eeuwen; voornamelijk met betrekking tot den riddertijd. 
Aanvalwapens. I. Zwaarden^ bestaande uit parade- 
en slagzwaarden , en in het algemeen zwaarden , degens, 
daggen, sabelvormige zwaarden. 2. Dolken. 3. Spiesen^ 
dc groote spiesen , lansen , werpspiesen , partisanen , of 
hellebaarden , welke eene soort van verlengde bijlen met 
een spils waren. 4. Strijdbijlen , morgensterren , strijd- 
palen, strijdhamers en pusikanen. 5« Bogen^ handbogen, 
slotbogen , armborsten , welke eene soort van verbelerde 
slotbogen zijn ; hierbij behooren de spanhaken en domme- 
krachten , pijlen en pijlspitsen. Verdedigingswapens. 

6. Schilden ^ lange schilden, spitse en pareerschilden. 

7. Helmen^ stormhoeden, strijdmutsen. 8. Vi%ieren^ met 
ringen , schelpen en platen , vizier- of ringkragen. 9. Het 
hamas in al zijne deelen; verders: 10. De tot het 
rijden behoorende voorwerpen y zadels , stijgbeugefs , spo- 
ren , gebitten , hoefijzers , paardevizieren , voorwerpen , 
welke bij het tournooi gebruikt werden. 

C. Versierselen. Kronen en andere wdardigheidsteekens; 
am- en vingerringen , halskettingen en gespen ; bruids^ 
kroonen en andere bruidsieraden, prachtige kleedingstukken. 

D. Gereedschappen en huisgeraads Verschillende soor- 
ten van akkerbouw- en handwerksgereedschappen , drink- 
vaten, bestaande in drinkhorens, kannen, bekers, poka* 
len, romers en ander glas. Tafelgereedschap , als: messen, 
vorken, scharen, handmolens, huisgeraad van ver8chillend& 
soort. 

E. Proeven van bouwstoffen^ en voorwerpen tot de 



20 OpGRAVIIVG EN BBWARinC 

bouwkunde betrekkelijk , b. t., tigchelsteenen « daksteenen , 
kalkvermengingen , arcbitectonische sieraden , als : kapitee* 
len van kolommen, lofwerk en andere in steen uitgehou- 
wene sieraden ; van gebrande klei , of in hout gesneden. 
Schilderingen , in glas gebrand ; proeven van smids-, kaste* 
makers-, glazemakers- en draaijerswerk , welke tot het bou- 
wen betrekking hebben; sloten en sleutels; tapijten en 
andere wandbekleedingen ; schoorsteenen. 

Als vergelijkings*afdeelingen. 

A. Merkwaardigheden ^ jonger dan de middeleeuwen ^ 
als : oude uurwerken , kleedingslukken , sieraden en huis* 
geraad , hetwelk , hoewel niet oud , evenwel in den ouden 
vorm bewerkl is : kruidwapens, en wat daartoe behoort; 
voorwerpen welke merkwaardig zijn geworden, door dien 
zij toebehoord hebben, of gebruikt zijn , door mannen van 
naam. 

B. Voorwerpen uii de landen hmten het Noorden , 
welke dienen kunnen , om de Noordsche op te helderen , 
b. V., voorwerpen van sleen van de Zuidzee eilanden, en 
van de wilden in Noord-Amerika ^ welke aanwijzen, hoe- 
danig die , welke gelijkenis op die in het Noorden hebben , 
nog in hout gezet worden , en als wapens en gereed* 
schappen geibruikt worden; eenige andere tol opheldering 
en vergelijking belangrijke stukkcn , deels oude uit Ilalië^ 
Griekenland en Egypte^ deels nieuwere uit Barbarije ^ 
Guinea en Indië, Gravures en andere oude voorwerpen, 
uil het noordelijk Duitschland , Groot'Brittanje ^ lerland 
en Rusland ^ welke aantoonen in hoeverre zij , bij die der 
naburige naliën , met die van de oude Noormannen over- 
eenkomcn ; oudere voorwerpen , van sleen en been, van de 
Eskimoos op Groenland. 

Wanneer men nu voorwerpen uit den ouden lijd meent 
gevonden te hebben , dan is het te wenschen , dat men 



YAN OUDHEDBN* 21 



zich tot het besluur, of tot eenen deskundigen , begevei die 
dan het hiertoe noodige kan nagaan en het geyondene be- 
schrijven, en die zonder twijfel daarvoorwel de wezenilijke 
waarde zal willen geven; terwijl men zich moet wach« 
ten , om met voorwerpen van goud , zilver , of andere me- 
( talen, naar de goudsmeden, of andere opkoopers van oude 
! melalen , te gaan ; daar deze er , omdat zij er winst van 
moeten hebben, niet zoo veel, als de waarde is,yoor kun- 
i nen geven. Voor voorwerpen, aan welke geene zekere 
; waarde kan gegeven worden, zal men , zonder twijfel, 
naar den aard yan het gevondene voorwerp, eene beloo- 
ning geven. 



22 



BERIGT 

OMT&BNT EENB 

münFIB @(gî£îîî2iî£)IS]BQe(^ 

nr DB 
tHMT IIARTElirS-KCJftK 

TE 

jBOiéSWAnn. 



Ik vlei mij, M. H,! dat een berigt omtrent eene muur* 
schildering, welke nu kortelings, in de Sint Martens-kerk 
te Bolsward , ontdekt is , U niet onaangenaam zal zijn ; 
terwijl ik tevens in staat ben , U biervan eene ruwe 
scbets te kunnen laten zien (1). 

Kort voor Paschen beriglle mij de Edel Groot Acbtbare 
Heer P, Mulier , Lid der Gedepuleerde Staten van Friesland^ 
en te Bolsward wonende , dat er , bij gelegenheid van bet 
scboonmaken dier kerk, schilderingen op de muren ont- 
dekt waren , en dat onder twee derzelve zicb opscbriflen 
bevonden , en noodigde mij tevens uit , om die te komen 
zien. 



(1) Later ben ik in staat gesteld, om eene naauwkeurige tee- 
kening hieryan te kunnen geyen, welke dan ook, in steendruk 
gebragt, bierbij geyoegd is. 



MUÜRSGHILDBBIHG IN DE KRBK TE BOLSfFARD. 23 

Ik beboef U niet te zeggen , dat niels mij aangenamer, 
dan dit berigt , was , omdat ik zeer veêl belang slel in al , 
wat Friesland betreft , en tot deszelfs ouden luister kan 
bijdragen. 

Het was dan ook Paasch-Maandag , dat ik mij naar 
Bolsward begaf, en nog dien zelfden dag aanstalten 
maakte, om dit den volgenden naauwkeurig te kunnen 
opnemen. Geholpen en bijgestaan door de Heeren Kerk« 
voogden , en wel voornamelijk door den Wel Edelen Heer 
Sjoebd Ltgklama â Nijeholt, Apotheker aldaar en mede 
Kerkvoogd, een liefhebber van oudheden en voorstander 
van kunslen en wetenschappen , vond ik aldaar , in het 
koor dier kerk terregter zijde inkomende, boven de voor- 
malige Dekensbank, in de eerste plaats, een tableau in 
kalk , met kleuren op den muur geschilderd , voorstellende 
eene vrouw , knielende voor eenen man in oud geestelijk 
gewaad , veel overeenkomst hebbende met de Israêlitische 
priesterkleeding , met eene gouden antieke kroon op het 
hoofd ; en achter die vrouw^ op gelijke hoogte , de wapens 
van Heebema en Frittema, onder welke stond: J572^ 
27Novembris^ sierfWiETSKE Heerema^ oud5*e halfjaar. 
Welkewapens en inscriptie mede op eenen blaauwen steen, 
op den grond, in gemeld koor, gevonden worden. Ik 
meen, dat dit de dochter van Douwb en van Luts Ivoos-d. 
Fbittema is» 

Deze schildering was, hoewel hier en daar eenigzins be* 
schadigd , vrij goed bewaard gebleven , en , ofschoon niet 
fraai, evenwel zeer goed geschilderd. 

Na dit bezigtigd te hebben, wees men mij ter linkerzijde 
in het koor, en wel nagenoeg ter hoogte van 12 Ned. 
ellen, een ander tableau, van hetwelk ik thans de eer zal 
hebben eene korte beschrijving te geven. 

Gij weet, dat deze kerk in 1463 isvoltooid, en in Golhi- 
t^chen vorm gebouwd is, en voor eene der schoonste ker- 



24 Muu&scHiLDBRinG in ob 

ken in Nederland mag gehouden worden. Dit tableau nu 
bevindt zich aldaar in twee dier Gothische bogen. In de 
eersle boog, bet digtst naar de plaats, waar vroeger bet 
booge allaar stond, bevindt zich een mans borstbeeld, in 
meer dan levensgrooten vorm , betwelk , boewel met bel 
gezigt naar het altaar gekeerd , in eene smeekende hou- 
ding , met ontbloot hoofd , de handen te zamengevoegd , 
ZLJne oogen ten hemel rigt, onder hetwelk een gedeelte 
van eene inscriptie (te welen: atur fides) ^ en daaronder 
weilerom een schild, waarin een kruis, w'aarschijnlijk dat 
van de Bisschoppen van Utreckt (2) , gevonden wordl , en 
als aan eenen rooden steenen muur gehecht, wordt voor- 
gesteld. Op dien muur rust nu wederom eene fraaije Go- 
thische portieke, in welke zich het borstbeeld bevindt, 
betwelk een Maltheser kruis op de borst beeft , terwijl bet 
toenmalig geestelijk gewaad , met den balf gesloten kraag , 
door eenen mantel gedeeltelijk gedekt wordt. 

In den tweeden boog , vlak daarnevens en achter , be- 
vinden zich eveneens twee borslbeelden boven elkander, bet 
bovenste iels meer naar achteren dan het onderste, en op 
gelijke wijze, te zamen in eene gelijke portieke, op eenen 
rooden steenen muur rustende, gevat; en op die muur het 
begin der înscriplie: Wîlhelmus hïc 7ie humili^ en daar 
onder twee wapens, van welke het eene, in een rood 
veld, eenen groenen krans, of wel twee groene takken, 
laat zien, en sporen, dat in deszelfs midden nog iets gestaan 
beeft, zijnde dit bet wapen van bet bovensle mans borst- 
beeld. Het andere heeft, op een rood veld, eene met eene 
gjoüden kroon gekroonde zwarte slang , den kop omhoog , 
en zich naar beneden kronkelende; ter linkerzijde van die 



(2) Jan van Arckel, Bisschop yan Vtrecht^ yoerde 1350 z^o 
eigen wapen en surtout op een BourgondiscH kruia* 



^S*. MjâRTSNS'KEKK TB BOLSfTjäRD. 25 

slang staan in de kronkelingen twee gouden sterren, en 
eene in de kronkeling van den staart, terwijl het te ver- 
moeden is, dat ook ter reglerzijde een of meer sterren 
zulleu gestaan hebben. fieide borslbeelden zijn op gelijke 
wijze als het eerste geplaatst , en in biddende houding , 
doch met gedekten boofde, in hun geestelijk gewaad, doch 
zonder manlel. Het geheel , zoo als men op de tëekening 
kan zien , heeft eene hoogte van 2,87 Ned. el. 

Toen ik dit zag, was het slechts ten deele zigtbaar, en 
mij niet mogelijk, om de inscriptie te lezen , terwijl slechts 
het woord Wilhelmus te onderscheiden was. Wij hebben 
toen de noodige maatregelen genomen, om het verder te 
onlblooten , hetwelk dan ook vrij wel gelukt is. 

Later werd mij , door de bereidwilligheid van den Heer 
Ltcklama k NiJEHOLT , eene afteekening daarvan bezorgd , 
en van de inscriptie meerdere. Hierdoor meen ik in staat 
geweest te zijn , die inscriptie te kunnen lezen, en lees nu: 
Wïlhelmus hic ne humiliatur Jides (Wilhelmus kwam hier, 
opdat het geloof niet zoude vernederd worden). 

Wanneer ik nu dit onderschrift in verband breng met 
den tijd, in welken het vermoedelijk geschilderd is, het- 
welk kort na 1560 zal geschied zijn, wanneer ik het an- 
dere tableau daarbij in aanmerking neem, hetwelk op last 
van de familie Heerema zal zijn geschilderd , en vooral , 
dat Jonkheer Watze van Heerbma , Pastoor te Nieuwland^ 
den 23 Julij 1560, door Wilhelmüs LmDAnus, tot Deken 
van Bolsward is benoemd , in eenen tijd , dat de Refor- 
matie met rassche schreden vooruit ging, en het levens- 
gedrag der Roomsche geestelijkheid veel te wenschen over- 
liet , ten gevolge waarvan de Paus hem , Liitdanus , naar 
Friesland zond , om dit alles te verbeteren , dan wilde ik 
hieruit besluiten , dat dit stuk tot eer en aandenken aan 
WiLHELMus LiNDANUs, door dcn Deken J'« Watzb vaic Hbb- 
REMA, is opgerigt geworden. 



26 MuUaSGHlLOBAING IK OE 

Deze WiLHELMUs LnfDABus zal U beter bekend zijn, als 
ik U zeg, dat hij onder den naam \an den Keltermeester 
LiNDAirus in onze geschiedenis bekend is , tegen wien de 
Friezen, Roomsch en Onroomsch, van dien tijd, te weten 
de voornaamste (het publiek is gewoonlijk nu nog lijde- 
lijk , en laat zich medeslepen), zeer veel in te brengen had- 
den , en die bij hun allen zeer gehaat was. Doch niets was 
natuurlijker , dan dit. Hij was als Geloofsonderzoeker naar 
Friesland gezonden , om de bestaande gebreken in de 
kerk te hervormen, en de slechte geestelijken te bestra£fen, 
en des noods af te zetten , en tevens om de leer yan het 
zuivere Gatholicisme tegen die yan het Protestantisme te 
yerdedigen. Deze allen moesten hem wel met een kwaad 
oog aanzien , en zijne handelingen hun hatelijk zijn. Let- 
terlijk was hij de Rettermeester ; doch hij was het niet 
in den kwaden zin, welken men gewoonlijk daarmede wil 
aanduiden. 

Hij trachtte de hervorming in , en niet buiten , de kerk 
te doen plaats hebben, en dit moest hem natuurlijk bij 
beide partijen hatelijk doen zijn. 

Baleic, in zijne Beschrijving van Dordrecht^ bl. 207, 
zegt, dat GouDHOEVEN, in zijn Bijvoegsel op de Eollandsche 
kronijk , meldt , dat hij met ërasmus , Junius en Douza , 
voor een van de vier geleerdste mannen in de Latijnsche 
taal , die in Holland geboren waren , gehouden werd. 

Door de vriendelijkheid van den Heer Gourt de Hbegke* 
LIN6EN, te Dordrecht^ ben ik in staat gesteld, U eenigzins 
met zijne familie bekend te maken. 

Hij was de zoon van Damas vaw der LmDT, geboren 
omstrecks 1501, f 1580, Deken der schutterij te Dor^ 
drecht , en van diens eerste vrouw Adriana , Jan Ogiers 
dochter; zijne grootouders waren Willem Damas, zoonvan 

VAN DBR LlNDT CU SOPHIA HbBREN GORNBLIS-dochtCr VAN DE 

MiJL. Hij had drie broeders en eenen halfbroeder, alle 



S, MjâRTBNS'ILmK TB BOLSt^ARD, 27 

zonder mannelijke nakomelingen na te laten gestorven , 
en vijf halfzusters, zoodat de naam van van der T.iiüdt 
in deze personen is uitgestorven. De familie voerde drie 
zilveren kruisen op een groen veld , en hij de spreuk : 
Qtiae sursum , quaerite. 

Onze WiLHELMus was Doctor in de Godgeleerdheid , en 
is geweest Hoogleeraar te Dillingen in 1553, te Leuven 
1556, en daarna Deken van de Hofkannuniken in den 
Haxig ^ Raadsheer des Konings van Spanje^ en Stedehou« 
der van den Bisschop van Utrecht ^ en tevens Geloofs- 
onderzoeker in Friesland. In 1562 werd hij Bisschop van 
Roermonde , welk bisdom hij eerst zeven jaar later in bezit 
nam; in 1578 verliet hij het, bezocht tot tweemaal toe 
Rome en Spanje^ en werd eindelijk in 1588 Bisschop van 
Gent^ welke bediening hij naauwelijks drie maanden be- 
kleed heeft, daar hij den 10. November 1588, drie en 
zestig jaren oud , stierf. Bij Andreas Valerius , in zijne 
Bibl. Belgica^ vindt men zijne werken, ten getale van 
42 , vermeld , terwijl er bij zijnen dood noch 17 voor de 
pers gereed lagen. Moreri zegt van hem , dat zijn stijl 
eenigzins heftig en gezwollen was, doch zeer zuiver, dat 
hij een van de controversisten van den eersten rang was , 
een verheven geest en groot redenaar. Hij werd le Gent 
naast zijnen voorganger JAirsEifius , in het zelfde graf, be- 
graven. 

De tombe , welke hun gebeente dekt , is van zwart en 
rood marmer, en met hunne beeldtenissen, wapenen, en 
die van het kapittel, voorzien, in welker midden men bun 
beider grafschrift vindt , luidende : 



28 HuuaSGHILDHHIHa IN OB KBRK TB BOLSfTARD. 

Unicus esi Phoenix ; dneres hac tumba duorumy 
Phoenicum verae relligionis habei. 

D. 0. M. 

R»ï" m CHRISTO PATRIBÜS S. Tfl. m. 

CORNELIO JANSENIO ET 

WILHELMO DAMASI LINDANO , 

PRIMO ET SECÜNDO HÜJÜS URBIS 

EPISCOPIS 
OB MÜLTOS IN SCRÜTANDIS ET 

INTERPRETANDIS 
SACRIS SCRIPTÜRIS EXANTLATOS 

LABORES 

ET MERITA IN DEI ECCLESIAM ET 

REMP. CHRISTLiNAM POSITÜM. 

OBIIT HIC n NOTEMB. CIDIDLXXXYni. 

ILLE YERO XI APRIL. CIDIDLXXTI. 

. De gelden , lot de oprigting vereischt , werden gevonden 
uit eene som van f 3,000.00 , vvelke LiNDAnus daartoe i 
bij zijn teslament, bestemd had. 

DB Haah Hbttbma. 
Vergadering van Julij 1846. 



/*% 



29 



D£ TOGTEN DER FRIEZEN9 

OHDER 

KAREL DEN GROOTEN, 

TE6EN 

IN DB JAREN 789 EN 791« 

Voorgelezen in de Vergadering yan het Friesch Genootschap 
Tan Geschied^y Oadheid- en Taalkunde, den 1. April 1844, 

DOOR 



Mijne Heeren, Medeleden van dit Genootschap! 

Er zijn menschen geweesl, wier geest te grool was voor 
de eeuw, waarin zij leefden , en wier verhevene \Iiigt 
hunne tijdgenooien niet konden volgen. Even als een 
helder lichtend , maar snel verschielend , luchtverschijnsel , 
doorkliefden zij de tijdruimte van hun aardsch beslaan , 
beschenen mct helderen glans alles, wat hun nabij was; 
maar die tijdruimte afgelegd, keerde ook alles tot vorige 
duisternis terug. 

De gedachlenis, cchter, van hunne verschijning, en van 
den glans, die van hen afstraalde , bleef over. Het volk 
bewaarde ze in zijne zangen en overleveringen ; de ge- 



30 De togteh oer Friezeit 

letlerde boekte ze in zijne schriften ; en beide bragten 
aldus aan het lale nageslacht én waarheid én verdichting 
te gelijker tijd over. 

Zoo ging het Karïl den grooten. De fakkel der yerlich- 
ting, door den Griek en Romein ontstoken, was door de 
woeste horden , die het Komeinsche rijk overstroomden , 
uitgebluscht , en duisternis bedekte het veld van wetenschap 
en kunst, ten tijde van zijne geboorte. — Plotseling is 
het, als of, door zijne verschijning, de dag van verlichting 
en beschaving , van orde en wet , is aangebroken ; doch 
het is de winterdag van het noorden, en na dezen 
volgt weder een lange nacht vol ruwe slormvlagen en 
dikke duisternis. Zijne gedachtenis gaat echter niet ver- 
loren; neenl in den mpijiiQl des nakomelings blijft zij leven- 
dig; ja! even als aan Ossiah's geest zich de schimmen 
zijner voorvaderen, in krächtiger gestalten, dan zij bij hun 
leven met zich omdroegen, vertoonden, zoo plaatst zich 
ook in vollen glans , op den achtergrond der duistere mid- 
deleeuwen , het beeld van l^hKJS^^en gg^âen -nog meer 
verheven , dan %ïjne tijdgenooten ^m'éffC^chouwden, 

Aan hem toch kent het nagestacht veel toe, wat niet 
door hem is daargesteld of ondernomen. Wilt gij van 
beide een voorbeeld, gij vindt die in de verklaring der 
Vrijgraven of Veemreglers , dat hunne gerigtsn door Ka* 
REL den grooten ingesteld waren (l) : gij vindt die in 
de algemeen verspreide sage, dat Kjérel de groote eenen 
togt naar het Heilige Land heeft ondernomen^ en het 
heilige graf bevrijd heeft (2). 

Doch wij behoeven niet zoo verre te zoeken. De plek 
gronds toch , die wij bewonen , levert er op , die met het 



(1) Zie onze Dissertatio de judiciis Vemicis, Zugd* Bat, 1835, 
p. 14, (1), (2). 

(2) W11.EEN, Getehichte der Kreuzaige, Th. I, in initio. 



oifDER Kjrel den grooten. 31 

onderwerp , over betwelk wij in dit uur iot U wilden 
spreken, in naauw verband staan. Wie Uwer tocb is bet 
onbekend , dat onze overoude Friesche Wetten Karel , als 
dengenen die ze ontwierp en vaststelde , vermelden. Zij 
zeg^en (3) : » bet Friescbe Landregt , hetwelk ons gegeven 
» beeft de Koning Karel , Keizer van JRome, toen deFrie' 
» %en den hurg van Rome vermeesterden • . ^ . welke regten 
9 de Koning Karel en Paus Leo den Friezen bevolen le 
» onderbouden, even als bunnen Cbristelijken naanGi." Wilt 
gij een ander voorbeeld , tol betzelfde onderwerp beboo- 
rende, zoo verwijs ik u naar dien voorregtsbrief, die, als 
door Karel den grooten gegeven , bet jaar 802 in deszelfs 
onderscbrift voert , docb waarvan de onecbtheid ook nog 
van deze plaats, niet lang geleden , is aangetoond (4). 

Het nageslacbt kende alzoo aan Karel den grooten 
meer toe, dan door bem verrigt werd. Maar kende ook 
dat nageslacbt aan ben , die onder bem werkten en leef- 
den , meer toe , dan bun toekomt ? en , om mij weder tot 
Friesland ie bepalen, spreekt het nageslacht waar- of on- 
waarbeid , wanneer bet vermeldt , dat aan de Friezen , 
door Karel den grooten , voorregten en vrijheden voor 
betoonde diensten zijn geschonhen? 

De beantwoording dezer vraag bangt grootendeels af 
van eene andere , die vooraf moet opgelost worden ; zij is 
deze: Hebben de Friezen aan Karel den grooten ge^ 
wigtige diensten in den krtjg bewezen^ 

De gedeeltelijke beantwoording dezer vraag beb ik mij 
heden als taak voorgesteld , ik zal alzoo tot U spreken : 
s Over hulp , door Frie%en aan Karel den grooten , in 



(3) Oude Frieiche IVetten (uitgcgeven door Wierdsma en 
Brantsma), Campen en Leeuwarden (1782) , I, p. 1-2. 

(4) Later, als Verhandeîing over de Frieeehe vr^heid^ door Jr, 
Mr* Jlf. DB Haak HETTSMjty in de Frieeche Volksalmanak^ voor 
1847» p. 127.169, geplaatst. 



32 De TOGTEIf DB& FrIBZBN 

» den krijg^ bewe%e7ir Dat onderwerp, verlrouw ik , is 
niet van alle belang ontbloot : want , weten wij , wat de 
Friezen ten behoeve van Karel den grooten vernglten , 
dan zal de bepaling der evenredigheîd tusschen belooning 
en dienst gemakkelijker zijn ; met andere woorden : dan 
millen wij beter weten, waaraan wij ons, met betrekking 
tot de sagen over cenen togt naar Rome, en derzelver ge* 
volgen , in onze Oude Wetien voorkomende , hebben te 
houden, terwijl zij ons vergunt, menigen blik op het 
openbare leven der Friezeu dier dagen, en hunnen maat- 
schappelijken toestand, te werpen. 

Het vervullen dier taak vereischt veel nasporing en ver- 
gelijking. Ook zij het verre van ons , dat wij vermeenen , 
dezelve volledig te kunnen afwerken; wij wiilen veeleer 
slechts heden eene poging daartoe doen. Voor het aan- 
hooren van den uitslag dier poging vrageu wij alzoo Uwe 
verschoonende en toegevende aandacht. 



Ofschoon het le denken is , dat zich Friezen , na hunne 
onderwerping aan het gezag van Karel den grooten , als 
een deel van den uitgeschreven heerban (5), bij al de 
krijgstogten van Karel den grooten bevonden, zoo schijnt 
hun aantal in verschillende tijden toch nu eens grooter, dan 
eens kleiner, of het door hen verrigle nu eens van meerder, 
dan eens van mindcr, beteekenis geweest te zijn. fiij me- 
nigen krijgstogt toch , maakt noch geschiedenis^ noch over" 
levering ^ melding vau hen; bij anderen meldt zulks alleen 



(5) » De Frisonibuê yolumas, ut Comites et pasalli noBtri^ qui 
» beneficia habere videntur^ et caballariiy omTitf^ generaliter ad pla- 
D cituoi nostrum yeniaxit bene praeparati, Heliqui yero paupcriores^ 
j> sex aeptimum praeparare faciant, et sic ad condictum placitum 
» bene praeparati hostiliter veniant.'* (Capit : uinni 8oyyMartii,\ 
Pertz, Monumenta Germaniae historicUy t. III, p, 149, N<>. 6. 



oKDsa Karel dek grootem. 83 

de overleverifig of sage^ en eindelijk bij nog anderen 
niet de sage, maar de geschiedenis zelve, Hieruit vloeit 
van zelven voort , dat de bronnen , uit welke het verhaal 
dier toglen geput moet worden , niet even zuiver zijn. 
Voor deze hebben wij , wat tijdgenoot en nakomeling in 
den vorm van kronijken, levens van Karel den grooten 
enz., boekten ; voor gene dat , wat zij , in dichterlijken 
vorm , door hunne zangen in hun geheugen prentten , en 
alzoo versierd aan de nakomelingschap overleverden , en 
waarvan fragmenten in onze Oude Friesche Wetten zijn 
bewaard gebleven. 

Het valt moeijelijk, het aantal der toglen van Friezen, 
ais deel van den heerban van Karel den grooten^ op te 
geven. Evenwel kan men dezelve tot vier hoofdtogten be- 
palen , waarvan een , zoo niet twee , tot het gebied der 
sage, steunende op historische daadzaken, en iwee tot de 
zuivere , onvervalschte geschiedenis behooren, Hunne chro- 
nologische volgorde en inhoud is deze: 

L A". 778. Krijgstogt van Karel den grooten naar 
Spanje , %ijne verovering van Pampeluna^ %ijne nederlaag 
in den bergpas van Roncevalles ^ en het sneuvelen van 
GuNDEBOLDy Koning der Friezen^ aldaar. 

II. A*. 789. Krijgstogf van Karel den grooten tegen 
de Wilteny aan de Oost%ee% waurbij hem Frie%en met 
eene vloot op de rivier de Havel ondersteunen. 

III. A<*. 791. Krijgstogt van Karel den grooten /e- 
gen de Ävaren. Friezen ondersteunen hem %oowel op^ 
als langs , den Donau. 

IV. A**. 800. Karbl de groote snett Paus Lbo den 
derden in Rome te hulp. Bijstand door Friezen aan 
hem op de&en togt verleendy en des%el/s gevolgen voor 
hen, 

De tijdruimte verbiedt ons, M. H.! U in deze spreekbeurt 
met dea uitslag van ons onderzoek over al deze vier 

V. 3 



S4 Db togteü DB& F&nxss 



boofdtogten bekend te maken. Ook zijn deseife mel opiî||;t 
tot den Isten en 4den to|^, te weten die naar Spamje 
en die naar Rcme , nog niet geêindigd. 

Wij zuUen ons alzoo in deze spreekbeurt bepalen tot 
een, zoo Teel mogeKjk beknopt, en uit de bronnen sehe 
geput, onderaoek naar betgene, dat op den tweeden en 
derden togt, die tegen de Wilien (789) en die U^n de 
Aoaren (791), voorriel, welke beide na de gebeele on- 
derwerping der Friezen aan de magt van Kaul den 
grooien (785) plaats hadden , en van welke de Frankiscbe 
geschiedfchrijvers eenige korte berigten hd[>ben nagdaten. 



Togt tegen de Wüten. A^. 789. 

Sedert dat Kaael de groote eenig opperhoofd der Fran- 
kische heerschappij (771) was geworden, tot aan zijnen 
togt tegen de Wilten (789), had hij bijna onophoudelijk 
met de Saksers te kampen gehad. Het de opsomming dier 
krijgstogten zullen wij U nu niet vermoeijen; genoeg zij 
bet , dat in deze jaren niet minder dan €u:ht groote krijgs- 
toglen tegen hen hebben plaats gehad, bij welke zich 
de Friezen, nu eens als bondgenooten der Franken, 
dan weder als die der Saksers, in de beide legers bevon- 
den , al naar male Kakbls ijzeren vuist hen meer of min- 
der in bedwang had. Het was een strijd op leven en 
dood, tusschen deHeidensche Saksers en de Ghristen Fran- 
ken. Kabel de grooie wilde hen onderwerpen , om hen 
te bekeeren^ en hen bekeeren^ om hen te onderwerpen (Q). 
EindeUjk , in 785 , bood het tot nu onverzoenlijk Saksîsch 



(6) GaiLLARD, aangehaald bij Arend, Algemeene geschiedenü 
iee Vaderlandêf ly P* ^^^* 



oNofi& Karel dsn ghootea. 85 

opperhoofd WrrBKnrD zijne onderwerpîng aan, en Saksen 
had nu acht jaren lang rust en vrede. 

Het was faet stelsel van Karel den grooten , om ïijn 
uitgestrekt gebied niet door strenge grensscheidingen , als 
het ware , af te bakenen , zoodat men alles , wat binnen 
die grenzen was, als Frankücky en wat er buiten lag, 
als yan de Franken geheel onaf hankelijk , kon beschou- 
wen. Neen , hij wist ook van hen , die langs die gren* 
zen woonden, partij te trekken, en nam ze in bond-^ 
genootschap op , ten einde door dezen eenen yoormuur te 
hebben tegen de woeste horden , die in het noord*oosten 
en oosten zijn gebied bedreigden* Zoodanige bondgenoo- 
ten waren de Obotriien , ook wel Abodriien of Abotriien 
geheeten , een volk , tusschen de Elve en Oder wonende , 
en wier bondgenootschap strekte, om de noordeKjke Sak- 
sische grenzen tegen de invallen der Welaiaben (bij de 
Franken fVïlizen , bij ons Wilien geheeten) te dekken (7). 

Deze Slavische volksstam woonde tusschen de Elve en 
Etder^ aan de kusten der Oostzee, en verder aan den 
regter oever der Elve^ tot aan Boheme(S). 



(7) 3> Natio quaedam Sclavenorum est in Germaniay aedena 
» Buper litus oceani, quae propria lingua H^elatabi^ iFrancica autem 
» fFïltzi yocantur." EiNHARDi Annalee^ bij Prrtz, Monumenta 
Germ. hiâtorica^ I, p* 175. De Annalee Lauriseenses noemen hen 
fFiitze^ ad Ao. 789, 1. 1«, p* 174. Het Chronicon Moissiacense^ 
Ao* 789, p. 298, L L, Vulsi. De Annales Evwaadi Fuldensis 
A«. 789, l. L, p. 350, /iPï/w. 

(8) Dit iraren yoorzeker de uiterste grenzen hunner zwerftog* 
ten. In de middeleeuwen yindt men hen hy de riyier de Peene^ 
aan de knaten der Oostzee^ tusschen de Warnow en de Oder* 2/ie 
N. M. PetbRSEN, 2>ie Zü^e der Dänen nach Wenden. Mem. de 
de la Soc, Royale des Antiquaires du Nordj 1836-37, p« 94, en 
de kaart, tah. YI, in de zelfde ilfemoiVtfj, 1838*39. Zoo plaatst ook 
Petersen de eigentlgke Obotriten in de landstreek tuaschen den 
mond der Trave, langs de Lauenhurgsche grenzen, tot aan die 



36 Db togtbn dbr FaiBXBR 

Deze Willen, de Franken steeds vijandig, veronlrusl- 
ten gestadig die hunner naburen , welke of aan dezen 
onderdanig of \erbonden waren, en in hel bijzonder, 
in of op hel einde van het jaar 788, de Oboträen. Dc«c, 
als bondgenooten van Karel den grooten^ riepen al 
iq)oedig zijne bescherming in , hetwelk aanleiding gaf tot 
den togt , waaryan wij U de bijzonderheden zullea mede* 
deelen. — Karel de groote (zegt Einhard) (9), dai euvel- 
moed der Wilten niet kunnende dulden, verzamelde, ook 
op aanraden der Franken en Friézen , een groot leger, 
nabij Keulen , voerde het over den Rijn , en trok ,, door 
het gebied der Saksers, naar de Elve. In dit leger bevon- 
den zich Franken en Saksers, waarbij zich (voorzeker 
eerst op de Saksische grenzen) ook Zwaben en OboMten 
voegden , van welke iaatsten het opperhoofd Witzak 
heette (10). Aan de F/ve gekomen , vestigde hij op haren 
linker oever zijne legerplaats, en sloeg twee bruggen over 
deze rivier, van welke hij de eene aan beide einden met 
een houlen kasteel , met eenen aarden wal omgeven , ver« 
slerkte(Il), en hierin bezettingen legde. Op deze wijze 
. was hij in zijnen rug gedekt, en verzekerd, dat de overgang 
over de Elve hem op zijnen terugtogt , door de nog steeds 



plaats, -waar de Steckenitz zich in de £lpe stort; ten oostengrens- 
den zij aan de riyier de Warnowy en das aan de TFilten^ !• 1., p. 91. 
Van Kampei^, Geechichte der Niederlände ^ I, p, 58, N» 2, dwaalt 
geheely wanneer liij, op grond der M^oorden der Annalés BivnAnifi^ 
ad. uinn.189 (zie N*. 7, p. 35), deze H^lten inHolland plaatst{I). 

(9) Wij Yolgen liier Ae Annalee EiNHjtnDi^ l.l.y die liet uitvoe- 
rigst zijn, en welke wij uit de andere schrijvers zuUen aanvullen. 

(10) AnnaUs Laurissenses^ 1. 1. 2> Fuerunt etiam Sélavi cum 
» eo, quorum vocabula sunt Suurbi (Sorabi).'' Yergelijk de Anna^ 
les Enhardi Fuldensis^ 1. L 

(11) 'Ei^nKK.m Annales^ 1. 1. » vallo muniyit." Ann.Lauriss,^ 
» castellum ex ligno et ierra*'* Enhahdi Fuldensis Ann,y » cas^ 
» teîlis munivit." 



X 



ovoBa Kjrel den grooteh. 37 

naar afval neigende Westfalen en Saksers, niet betwist 
konde worden. 

Na het nemen yan deze voorzigtigheids-maatregelen , 
waarin de scherp vooruitziende krîjgskundige blik van 
Kaael den grooten kenuelijk is, trok hij met zijn leger 
over de rivier, en geleidde het naar eene vooraf bestemde 
plaats. 

Ook Friezen voegden zich bij hera. Zij waren , vergezeld 
van eenige Franken, tot dat einde met scbepen, eerst langs 
de Elve^ en verder langs de rivier de Havel{Vl)^ die zich 
bij Havelberg^ in de Elve stort , in het binnenland opge^^ 
drongen , en voorzeker bediende zich Karel de groote van 
deze schepen , in deze moerassige en door vele rivieren 
doorsnedene streken , ora de Wilteo uit hunne schuil- 
hoeken naar de zeekusten op te jagen. Hij zelf drong 
tot aan de rivier de Peene, in het tegenwoordige Pomme* 
ren, door(13). 

In het land der Wilten ingetreden , gebood Karel alles 
te vuur en te zwaard le verwoeslen, Hel gevolg van deze 
beide verrigtingen was , dat de Wilten , wie de Franken 
als een dapper en talrijk volk afschetsen , het vertrouwen 
op hunne magt verloren , en den inval des Konings niet 
lang wederstand boden. Naauwelijks toch naderde Karel 
de groote de staat (of stad, cîvitas) van Dragawiïi {14), 
welk Koningje boven de anderen , door edelheid van ge- 
slacht en magt, en door gezag als oudste, verre de boven« 



(12) » Fr isiones autem navigio per Hab ol a fluvium cum 
9 quibusdam Francis ad eum conjunxerunt." u^/z7i,£aun>j.y p. 174, 
3» Pre^on^jquoqueper JEra6o/a fluyiumnayigio yenîenteB." Enhardi 
Fuldemis Annalea* Pebtz, 1. 1., ly p. 350. 

(13) Annalee CsESirti. Pertz, !• 1., I, p. 34. 2> £t fuit usque 
ad Pana fluyium." 

(14) Het Chronicon Moi^âiacenae^ 1. !•, heeft » Transt^ito rege 
3» îllornm^" 



96 Ob togtbiv obe Faibs^bk 

faand bad , of deze ging terstond met al de zîjnen dea 
Koning uit zijne stad te gemoet , smeekte om vrede » gaf 
de borgen , die Karel bem beval te leveren , en beloofde 
met eenen eed, dat bij bouw en trouw aan den Koning 
en de Franken zijn zoude. 

De overige Koningjes en Oppersten der Slaven volgden 
dit voorbeeld, en onderwierpen zoowel zieh zelven ab bet 
hunne aan 's Konings beerschappij, Na de ten onder- 
brenging van dit volk , en bet leveren der borgen , keerde 
Karel de groote langs den zelfden weg, langs weiken 
bij gekomen was , naar de Elve terug , voerde zijn leger 
langs de gemaakte brug over dezelve, beschikte nog over 
de zaken in SaAsent zoo als de tijdsomstandigheden zulks 
mede bragten , en keerde in zijn rijk terug. 

Wij zouden biermede hetgene, dat wij over den togt van 
Karbi:. den grooten tegen de Wilten te zeggen badden , 
kunnen eindigen, ware het niet, dat een schrijver van 
naam, te weten Leopold vox Ledbbur, in zijne Kntische 
Beleuchtung einiger Punkte in den Feld%üge Karls des 
Gros%en gegen die Saksen und Slaven {BerHn 1829, 
p. 111 — 117), getracht heeft te betoogen, dat men onder 

de rivier de Haboia^ Labola oî Albola (zoo als andere 

« 

lezingen , volgens Ledebur , dezen naam spellen), niet de 

JBavelf maar de IJssel^ verstaan moet, 
Hij zegt: 1 Wanneer wij de vereeniging der Friezen 
met het leger van KLarel den grooten aan den Havel 
plaats doen hebben , zoo volgt bieruit noodwendig , dat 
de Friezen , of van huis op eigene schepen over de 
Noord%ee^ en langs de Elve en Havel ^ zijn opgezeild, 
of dat beide legerafdeelingen (te weten het Frankisch« 
Saksische en het Friesche) tot aan de Elve zijn door- 
gedrongen , zich aldaar gescheiden bebben , en dat de 
Friezen , vereenigd met eenige Franken , dpor middel van 
de stroom opgewerkle schepen, langs den Havel den 



OJS0B& Karsl dbn ghootbn, 39 

verderen togt yan Kabel begeleid, en zich later weder 
met dezen vereenigd hebben. Dit laatste evenwel is , om 
de groote krommingen van den Havel^ v?el niet denke- 
lijk , te meer , daar ook eene ontscheping in vijandelijk 
land moest plaats bebben , om , in gemeenschap met bet 
hooMheer, tot aan de rivier de Peene te kunnen door* 
dringen. -*- Waren het echter der Friezen eigene sche* 
pen , op welke zij langs den Havel doordrongen , zoo 
moesten zij den terugkeer ook langs den zelfden weg ne- 
men ; maar dat zij zich , na hunne vereeniging met 
het leger van Karbl den grooien, daarvan later weder 
gescheiden hebben, daarvan wordt geen woord ge- 
meld. Ook blijkt het geenszins uit de verhalen der kro- 
nijkschrijvers , dat de vereeniging der Frîezen met de 
Franken en Saksers eerst in het vijandelijke land 
voorgevallen is, en de Annales Einhardi^ die bet 
uitvoerigst hiervan berigten, maken geen gewag van eene 
tweeledige onderneming, te water en te land. Volgens 
deze rukt bet vereenigd heer van Keuien af naar de 
Elve op, en in zijne Fuldasche jaarboekén verhaalt 
ËNHARD wel , dat de Friezen langs de rivier de Habola 
zich bij Kareijs leger voegden, doch het is niet on» 
duidelijk uit zijne woorden op te maken , dat ELarel 
de groote^ aan de Elve gekomen, reeds dit volk bij 
zich had. 

1 Om deze redenen gelooven wij ,'' zegt vox Lebebur , 
alle zwarigheden over de uitlegging van het plan dezes 
veldlogts te kunnen opheflfen , als wij door den vloed 
Habola de IJssel verstaan. Langs dezen gingen de 
Friezen , en een deel der Franken , te scheep , om zich 
met het van Keulen opbrekende heer van Karel den 
grooten te vereenigen, en deze arm en mond van den 
Rijn^ die de kortste weg tusschen het land der JPnesen en 
dat der Saltsche Franken met dat der Ripuartérs daar- 



40 Dl T06TBN DSE FbIBZSV 

» stelde , wordt in de oorkonden dier tijden HabaJM 
» genoemd (15)." 

Het dit gevoelen, dat de Friezen zich niet op den ITave/, 
maar langs den IJssel^ te Keulen^ met Karbl den groo' 
ien vereenigd hebben, en dat men dus onder de H<»bola 
den IJssel verstaan moet, hoe scherpzinnig ook voorgedra- 
gen , kunnen wij ons geenszins vereenigen , en wel om de 
Yolgende tegenbedenktngen : 

l^. Verschilt niet alleen de naam van Habedol en 
BaehdcUl^ waaronder de IJssel^ volgens vom Lbdbbüe » Toor* 
komt , nog al veel van de benaming Habola {Labola^ Albola)^ 
maar wij kunnen ook aantoonen , dat onder die namen , 
alsmede onder die van Hacdoi^ Hachdolj niet de rivier de 
IJsselj maar de /o/, later Katerlol genoemd, en nog be- 
kend door het Kaierveer^ is aangedutd. Zoo leest men (bij 
BoKDAM , Charterhoek , I , p. 78) in een charter van 997 , 
» telonium de piscatione in pago Salon et in flumine 
» Tsola , qui vulgari nomine Hacdol dicitur.'' Dtt Bacdol of 
Backdol houdt de heer Molhütsbn (16) voor eene verkorting 
van hacodtol^ woordelijk ^noe^tol, • want tollen op vts* 
9 scheryen zoo als deze,'* zegt hij , » werden eertijds in 
» natura betaald ," en omdat zulks meest in snoek be- 
stond , zoo kreeg deze belasting of hefEng den naam van 
Bachdoly later in Kaierlol overgegaan. 

2^. Komt, zoo als von Ledebür (17) zelf bekent, de 



(15) YON Ledebür, 1. l.y p. 115, in N«. 86, haalt aan : 2> In 
3» pago Salon et in flavio J«/a, quod vulgari nomine Habedol dici- 
» tur* Ao« 903. In fluyio Isala^ quod yulgari numero HaehdaÜ 
2> dicunt. A*'. 9%." Ook vervijst liij naar zijn stuk, Island und 
Nibelungenlandf in DoROWS Denhm* alt. Sprache und Kunety II. 
Bd., S. 27. 

(16) In NiJHOPPS B^'dragen^ p. 205, IV, 3, 1843. 

(17) P. 115, N^. 187, TtHeveldi^ qui sunt juxta ^a3o/am fluviam 
» et Doxamy" yolgens Hblmold, inChronicmSlaPorum^ lib. I, cap. il. 



OKDBR KjREL DEN GROOTEN. 41 

rivîer de ffavel zoowel in de geschiedbronnen der Karolin- 
gische , als m die van latere tijden , onder den naam van 
Habola voor, 

3^. Zeilde ook in het jaar 805 een leger te scheep de 
Elve^ tot zelfs aan Maagdenburg, op, en wordt de vloot, 
die daartoe gebezigd werd , classis magna , eene groote 
vloot, genoemd(l8)* 

4^ Is het ntet vermelden van Einhaad, in zijne AnnaleSj 
van deze tweevoudige onderneming, ie scheep en te land^ 
of van eene hereenigtng dier afdeelingen, sfechts een nega- 
tief bewijs , hetwelk daarom nog minder kracht heeft , om- 
dat hij in het geheel geen gewag van de Friezen maakt , 
en ze dus kennelijk heeft vergeten. 

5^ Bewijst de plaats uit de Annales van Enha&di Ful* 
elensiSf onzes inziens, tegen voN Ledebua's stelling, alhoe* 
wel door hem (p. 114) aangehaald als dezelve versterkende: 
want Enhard noemt eerst de Franken, daarop de Saksers, 
daarna de Soraben en Abodriten, en eindelijk de Fnezen^ 
als langs de Babola te scheep gekomen. 

Deze Soraben en Abodriten (Obotriten) zullen toch wel 
hun land niet verlaten hebben , en geheel zuidwaarts 
naar Keulen opgetrokken zijn, om zich aldaar bij Karbl 
den grooten te voegen. De Obotriten althans konden zulks 
niet doen, daar zij door de Wilten reeds aangetast wa- 
ren. Neen , zij voegden zich voorzeker niet eerder , dan 
bij de Elve^ bij Karels leger, en juist daarom noemt 
EiTHARD de Friezen zelfs nog na hen^ als langs de ri- 
vier de Habola te scheep komende^ let wel niet gekomen 
^jnde. 

(18) YoN Ledebur, p. 113, N^ 183. Chronic. Moissiasense^ 
Pertz, 1* !•» 1, p. 308. A«. 805. » Quartas yero exercitns cum 
2> classe magna Dayium perrexit in jilbia, et pervenit ad Magedo'" 
» hurgy et ibi vastayernnt regionem Genewaray poatea reversi sunt 
» in patriam suam»** {Frisiam?), 



42 De T06TB9 un Faibzbn 

6*« De Annaies Zaunssenses noemen ook de Fr£e%en na 
de Franken en Saksers, en maken eerst melding, faoe bet 
leger was zamengesteld , na de ten onderbrenging der Sla* 
ven, en voor het uitleverea der gijzelaars, met uitdruk- 
kelijke vermelding , dat de Frie%en met eenige Franken 
(waarschijnlijk van de Rijnoevers) zich, langs den Havel^ 
te scheep , bij hem gevoegd hebben , niet gevoegd hadden^ 

T, Had dit opdringen der Friezen met schepen in het 
land der Wilten dit uiterst wel overlegd krijgskundig doe!, 
om, terwijl Kaeel de grooie den vijand in deszelfs reg« 
ter flank aantastte, te gelijker tijd dien door de Friesohe 
vloot in het front, en ook gedeeltelijk aan de linker flank, 
zoo niet te doen aantasten , althans te benaauwen , en 
naar de kust op te drijven , waardoor de Wilten tusschen 
Ki&BLs leger, de Friesche vloot op den Havel^ de Oder 
en de kust , bezet geraakten , betwelk , onzes inziens , de 
boofdredf^n geweest is, waarom dit anders dappere en 
talrijke volk zich bijna zonder slag oC stoot aan Kaabl 
den grooten overgaf. 

Op deze wijze meenen wîj , dat de zwarigheden , die er 
tegen dezen togt der Friezen over de Noord%ee gemaakt 
zijn, opgelost kunnen worden. Anderen hebben zulks op 
andere wijzen beproefd. Zoo hebben Righet, in zijn werk: 
De Connoburgo (p« 20), en GaAPBir, Origines Germamcae 
(vol. II, p. 7, 194), en meer anderen (19), voor Habola^ 
de voorkeur aan de andere lezingen, Labola en Albola^ 
gegeven, en hieronder de jE'/t;e verstaan; doch dil is, zoo 
als voir LBDBBua te regt aanmerkt, geheel verwerpelijk , 
omdat op de zelfde plaatsen bij de kronijkschrijvers , waar 
het woord Labola of Albola voorkomt , de Elve als Albis 
genoemd wordt. 

Nog minder, zegt von LBDBBua, kan hiermede, zoo als 



(19) Yolgens yon Ledebur, 1. 1., p, 115, N*. (188). 



OHDBa KdRML DEX GROOTEN. 43 

SGHUazFiiEisGH , ia zijne Fundamenta kistanae Germantae 
medtae^ p. 40, meenty de rivier deAller bedoeld zija (20). 



Togt tegen de Avaren, A^. 791. 

In het oostelyke gedeelte van het tegenwoordige aartsher* 
togdQOS OostennjAj langs de westelijke grenzen van het 
tegenwoordige Sonqarije^ aan beide zijden yan den Do'* 
naUf in die streek lands, waar thans de steden Ene f 
Weenen^ Preaburg^ Raab enz., liggen, en ook zuidelijkert 
in het oude Pannonie en het tegenwoordige Illyrie^ 
woonden de Avaren , een woest Tolk , door vele schrijvers 
ten onregte Hunnen geheeten. 

Hunne naburen ten westen waren de Bajoarii of Beye^ 
ren^ wier Hertog, Tassilo de tweede^ zich in 788 aan de 
leenroerigbeid van Kabel den grooten onttrok , en hulp 
in een verbond met de Avaren zogt. Zijn opstand werd 
echter spoedig bedwongen, omdat hij geene medewerking 
bij zijn volk vond , dat zijn verbond met de Avaren , wier 
roofzucht bet kende , en reeds aanvankelijk ondervond , 
afkeurde. Hun afkeer van dien opstand was zelfe zoo 
s(erk, dat, toen KAasii de groote^ in 788, met een leger 
in Beijeren oprukte, hij nog even bij tijds kwam, om den 
door zijn eigen volk gevangen genomen en ter dood ver* 
oordeelden Tassilo den tweeden , wien hij in den bloede 
bestond, het leven te redden, en met zijnen zoon in een 
klooster te steken. Kaeel €le groote vernietigde bierop het 



(20) In het VII* deel van het Algemeines Archiffür die Ge^ 
echichtskunde dee preueeiechen Staates komt VON Lbdebur op dit 
onderwerp terug, werpt eenen blik op het daaromtrentverhandelde, 
en ontwikkelt- nader enkele stellingcn. Laüts, Verúa^ over ro» 
JLMDBaxrR^s schriften* B^'dragen yan Nthoff, IV, 4, p* 50« Zie 
ook onze pr^syerhttndeling Oi^r den koophandel der Friezenj p. 146. 



44 De togtbzi dbr Fkibzbr 

heriogdom Beyeren^ en yerdeelde bet besluur er yan onder 
Graven, DeAvaren, steeds ylammende op den buit, uit de 
staten of grenslanden van Karel clen grooten te halen t 
doch door het te niet gaan van het verbond met Tassilo 
den iweeden , dat hun de deur , om in Karels rijk op 
te dringen, opende, te leur gesteld, aangeprikkeld door 
het uit Beijeren geroofde, herhaalden sedert 788 hunne 
strooptogten in Beyeren en Frioul in Italïe. Karel ele 
groote^ die geene sehending van zijn grondgebied onge* 
straft liet, en die bovendien reeds andere oneenighedcn 
over de grensscheidingen met hen had , besloot paal en 
perk aan hunne willekeurige handelingen te zetten, en eenen 
krijgstogt tegen hen te ondernemen. Het verhaal van dien 
eersten togt (want dezelve werd döor meerdere achter- 
volgd), waar.aan Fne%en deel namen , zullen wij , uit de 
bronnen zelve geput, mededeelen. 



Als oorzaak van de oorlogen met de Avai^ , geeft 
EiivHARD de twist over de grensscheiding op (21). Toen 
Karel ûfe groote in 790 te Worms vertoefde, kwamen er 
gezanten der Avaren bij hem , om dit verschil bij f e leg- 
gen , terwijl ook Karel , met dit doel , eenige afgezanten 
naar hunne Vorsten afzond. Doch dit een en ander had 
geen gunstig gevolg. In het volgende jaar, 791, vierde 
hij het paaschfeest te JVorms , en vertrok tegen den 
aanvang des zomers naar Beijeren* Zijn doel was, de 
Avaren zoo spoedig mogelijk te bestoken , en lot dat 
einde verzamelde hij uit zijn geheel rijk zijne beste troe- 
pen en veel levensvoorraad. Dit leger verdeelde hij in drie 

(21) EiNHARDi Annalesy Ao. 790. Pertz, L 1., 1» p« 177. De 
Ann, JLaureâhamúnsed {^ara altera), Pertz, 1« 1«I, p. 34, noemen ze 
Avaren* Desgelijks liet Chronicon MoUsiacense^ A^. 791. Pertz, 
1. 1., I, p. 299. De Annales Einhardi verkeerd Hunnen, 



osDEK Karel den grooten. 45 

deelen, Over het eerste deel vertrouwde hij het bevel aan 
zekeren Graaf Dirk en zijnen Camerarius MEGiifF&iBD 
toe 9 en beval hetzelve langs den noorder oever van den 
Donau te trekken. Hij zelf ging met een ander gedeelte 
langs den zuider oever van dien vloed, om in Pannonte 
in te dringen. • De Beijeren (Baj#arii) eindelijk," zegt 
EiicHi^&D (22), > beval hij met schepen , met levensvoorraad 
1 heladen^ den Donau af te zakken.'* 

Het eerste leger bestond (23) uit Ripuarii (dat zijn Rijn^ 
oever-bewoners of Ripuarische Franken), Friezen , Saksers 
en Thuringers. De Ripuariërs en Friezen werden door den 
reeds genoemden Graaf Dirk aangevoerd, de Saksers en 
Thúringers door den Camerarius Mbginfaied (24) ; dit 
leger trok langs den linker oever van den Donau; de 
Bajoarii of Beijeren waren in het midden op den Donuu. 
De Annales ëhhardi Fuîdensis^ daarentegen , zeggen, dat 
de Friezen te scheep op den Donau waren; doch hierop 
komen wij straks terug. Op den zuidelijken of regter 
oever voerde Karel het bevel over een leger Franken, 
Âlamannen (en Beijeren , volgens de Ann. Fuldenses). Op 
deze wijze schielijk optrekkende (25), sloeg men de eerste 



(22) Jnnales^ 1. 1., A^. 791. 

(23) Annales Jjaureshamen^Sy L L 

(24) De yolgjBnde plaatsen maken van dezen GraafDinx gewag: 
Ann, Lauresh.^ A*. 791. v Saxones autem et Frisones cum Th£0« 

, D DoRico (Gomiti) et Meginfrido (Gamerario Suo) , per Be/iaimM 
» (Boliemos), ut jussum erat regresai suut." Einhardi AnnaleSf 
AS 791. » Saxones autem et Frisionee cum Theodbrioo {Comité) 
9 et Meginfrido per Beehaimos^ ut jnssum erat, domum regressi 
j> sunt«" A^. 793. j> Gopias quas Theodrricus Comes per Ffisiam 
s ducebat^ in pago Riustri a Saxonibus esse interceptas*" Zie ook 
Pertz, L L, yoL L Index in yoce Theodericus Comes, 

(25) » Perrexerunt ad Anisam fluyium properanter.** AnnaUs 
Ghësnii, bij Pertz, L L, I, p. 34, en Ghesnii Scriptores rerum 
Francciarum^ t. II, p. 23. 



4i} Ue togten der Friezeic 

legerplaaU bij de rivier Anesus (Antsa) (JEna) neder. Dew 
rivier hield men voor de grensscheiding tiiaschen de Bigoarä 
en de Avaren. Op den iinker oever werden drie bid- en 
vastendagen gebouden , ten einde 's Hemeb sqen over de- 
zen togt af le sraeken. Na afloop daarvan brak men met 
bet leger op , en zeide den Avaren den oorlog aan. len 
verjoeg hunne bezettingen, vernielde de verachanaingen » 
waarvan een op den oever van de rivier ClEUittef (de 
Kamp)^ dus aan den linker oever van den Dmum , cn de 
andere, door eenen sterken wal bevestigd, nabij eeneplaitf, 
Cotnagenos geheten , en op den Cumeoberg gelegen (S6). 

Alles werd te vuur en te zwaard verwoest. Toen de 
Koning met zijn leger tot aan de rivier Arraôo (de BmA) 
gekomen was , trok hij over dezen vloed , en langs den- 
zelven tot aan de plaats, waar deze in den Jfonau valt, 
hield aldaar eenige rustdagen, en beval zijn I^;er om 
Sabaria {Sarwar) terug te trekken. De andere troepen, 
te weten : de Ripuarische Franken , Frte%en , Sakaere en 
Tburingers, over welke Graaf Dirk en de Camerarim 
Meginfried het bevel hadden , beval hîj door Beehaimoi^ 
dat is het land van Boheme^ langs welken weg sij ook 
gekomeu waren , terug te keeren (27), Overal vloden de 
verschrikte Avaren , en waagden het niet , een hoofdtreffisn 
met Karel den grooten aan te gaan ; ja , men vindt ge« 
meld, dat alle sterkten, hetzij met grachten of matta 
omringd, hetzij op bergen, aan rivieren of in bosschen 
gelegen, terstond, zoodra zij het leger van Kabbl den 
grooten in het gezigt bekwamen, zich of overgayen , of, 
als de bezetting eenigen weérstand bood, deze gedood of 
op de vlugt gedreven werd(28). 

(26) Zie over de Ugging de breede aanteekening bij Pertz, 1. 1., 
I, p. 176, (10). 

(27) Zie de plaatsen, p. 45, ^C 24. 

(28) Chronicon Moi^siacense, p. 299. 



05DB& KjREL DBN GROOTEN. 47 

Dergelijke voorspoed had ook een auder leger, hetwelk 
Kabbls zoon , Pbpijn , hem uit lialie overvoerde , en het- 
v^elk in Illyrte binnendrong. Ook dit leger verwoestte en 
Yerbrandde, even als dat des Konings, alles, wat hetzelve 
Toorkwam. 

Uit hoofile de vijand langs de rivier nergens wederstand 
bood , zoo beval Kaael de groote , zoo als wij nog zoo 
even zeiden, zijne legerafdeeling , om oi^v Sabaria terug te 
keeren, Dit Sabarîa^ thans Sarwar^ is een klein plaatsje, 
op eenigen afstand van den linker oever van de rivier 
de Rcuibf en op eenige mijlen afstand van deszelüs mond, 
gelegen. Hieruit blijkt , dat het doel van Kaael den grooien 
was , om , dieper het land opdringende ^ de Avaren des te 
geduchter te teisteren, Hen vindt dan ook gemeld, dat 
hij f gedurende 62 dagen , verbrandend en verwoestend 
faetzelve rondging, en eenen onmetelijken buit en tallooze 
gevangenen, zoowel mannen, vrouwen als kinderen, daar« 
uit ligtte (29). 

Deze krijgstogt licp verder zonder eenige schade voor 
zyn leger af, behalve, dat er in het leger, hetwelk hij aan- 
voerde, zulk eene sterfle onder de paarden kwam^ dat 
naauwelijks ^ gedeelte van vele duizende paarden over* 
bleven, — Hij ontbond hetzelve te Regensburg^ 

Wij zouden hier reeds het verhaal van dezen togt voor 
geêindjgd kunnen houden , ware het niet , dat wij nog op 
eene omstandigheid , waarvan een der kronijken uit die 
dagen melding maakt, en te vinden in de Annales Eic- 
HA&Di Fuldensts , even moesten terugkomen ; welke om« 
standigheid met andere zaken, omtrent dien tijd voorge- 
vallen , in verband staat , en op de Frte%en dier dagen 
betrekking heeft. » De Frie%en , die op dezen togt den 
1 heerban van Karel den grooten volgden,'' zegt deze 



(29) Chron, Moiss,^ 1. 1. 



48 De TOGTBN DER FHISZRlf 

Annalist, »gingen met hen, die meé hen afge%onden waren^ 
• te scAeep, den Bonau séroomafwaaris (80).* Dit berigt 
is zeer opmerkelijk, alboewel het strijdt met andere plaat- 
sen uit de Annales EiiHHAaDr, het Chronicon Motssia^ 
cense en de Annales Laureshamenses y van welke de 
eerste uitdrukkelijk de Bajoarn (Beijeren) noemen, als 
degenen , die te seheep den Bonau afvoeren (31), en de 
beide laatsten de Frie%en^ als een deel van het leger van 
den lïnker Bonau-oever^ vermelden (32). 

Beide gevoelens zoude men daardoor kunnen vereenîgeni 
door vast te stellen, dat op die schepen zich zoowel Beije* 
ren als Frie%en bevonden, zoo ook in de legers vanELAEBL 
den grooten^ en dat slechts zij , die bekwaapheid hadden, 
om met schepen om te gaan, daartoe uitgekozen zijn ge« 
weest. Ook uit de woorden van den Annalist Ëinhard 
(» et qui cum ipsis deputati sunt'') zoude men dit kunnen 
opmaken, ten zij men liever de zaak zoo beschouwe, dat 
Kaebl bepaaldelijk last gaf , hem uit deze streken lieden, 
bekwaam den Bonau af te varen, te zenden, Ëvenwel 
vraagt men natuurlijk, hoe kwamen de Friezen op den 
Bonau aan schepen? Zulk een aantal schepen, als benoo- 
digd waren, om voor zulk een groot leger de lévensmid- 



(30) 9 Ipse (C AROLUS) cum Francis^ Alamannis et B aj o a r i i ê 
3 ex australi parte Danubii per Cumniberg, Saxonibus et Thuringis 
» cum parte Francorum per litus septentrionale pergentibus, Fri'^ 
9 sionibus vero et qui cum ipsis deputati sunt napali evectione per 
9 alpeum euntibus,*' De deputati waren w éiïi%t Ripuarische Fran- 
ken. Pertz, 1. 1., I, p. 350. 

(31) y> Bajoariis cum commeatibus exercitus, qui nayibus deye- 
» hebantur, pcr Danubium secuuda aqua descendere jussis." Ein- 
HARDI Annales* 

(32) y> £t de alia parte JDanubii alius exercitus introiyit Ribua* 
j> riorum et Fresionum et Saxonum cum Toringis; sed et nayalis 
» bostis per Danubium.^' Chron, Moissiacense, De Annales Jjau^ 
reshamenses bebben dit woordeiljk gelijk. 



05DRa Kjrel deih grooten. 49 

deieti af te voeren , was destijds voorzeker nog niet aldaar 

voorhanden,iiiaar moest door Kahel den grooten gebouwd 

worden , waartoe de tijd , welke sedert de onderhandelin- 

gen in het vorige jaar verliep, hem gelegenheid gaf (33). 

De Frie%en kunnen dus deze « voorzeker ligte en kleine , 

rivierschepen aldaar, als ook voor ben bestemd, gevonden 

bebben. Van het behoud dier schepen, als met den levens- 

voorraad beladen, hing dat des legers af. Handel werd 

op den Donau nog niet in die mate gedreven, dat 

er een genoegzaam aantal geschikte stuurlieden, roeijers 

enz«, voor zulk een aantal schepen, voorhanden kan ge- 

weest zijn. Onder de Friezen echter, die bij Kahels leger 

^tonden , waren er , gelijk van zelf spreekt , dezulken , die 

langs de oevers van den Maas , Rijn , IJssel en F&e- 

stroomj woonden, waar Wttlati/i^ JDuurstede ^ Utrecht en 

Staveren^ reeds bloeiden , en Deventer verrees. Twee jaren 

vroeger had Kahel, op den Havel , hunne diensten op 

eenen dergelijken togt ondcrvonden, wat was nu natuurlij- 

ker, dan dat hij hen, die geborene walerbouwers waren, 

en kundig, om gela<lene schepen stroom af- of opwaarts te 

sturen , daartoe uilkiple? — Deze gronden pleiten voor de 

waarheid van Enhabds vermelding, in zijne Annales Ful- 

denses , dat Kahsl de groote zich in 791 , op den JOonau^ 

van Fn'esck scheepsvolk bediende* Ook anderen hebben 

dit beaamd ; ja er zijn , die zelfs verder gaan , bij voor- 

beeld Fisghee , in zijne Geschichte des teutschen Handels , 

over wiens gevoelen wij , ten slotle , nog een enkel 

woord willen zeggen. 



(33) Men bouwde destijdB zeer spoedig eene vloot, zelfs geschikt 
om zee te bouwen. Zoo liet Karel de groote in 810, te Genty 
binnen zeer korten tijd, eene vloot bouwen. Zelfs groote scbepen 
Teryoerde men te land. Zoo lezen wij A«. 797, Annalium Guel" 
ferhytanorum^ pars II, bij Pertz, 1. !•> !• » Karolus rex iterum 
9 in Saxonia com. naves magntM per terra tractas et per aquas,*^ 

V. 4 



60 Db TOGTB9 DEft FmUIBlf 

Twee jaren na zijnen eersten logt iegoi de A?aren (783), 

beyal Kabel ile graote « de langdurigbeid van dezen oorlog 

Tooruitziende , faet daarsteUen van iets, dat Fiacna m 

verband wil brengen tot de bulp, door Frîesch scbeepsfolk 

aan Karbl {ilen grooieiu bij dims eersten togt, Terieend. — 

Aan Kaübls adelaarsblik toch was bet niet ontsnapl, op 

boe geringen afetand de Rijn van den Donau Yloat, eii 

boe naauw rivieren , in beide zich uitstortende , elkander 

naderen* Waren deze door een kanaal Yerbonden, dan 

was de oorlog tegen de Avaren en den geheelen zwerm 

woeste Yolken, in bet oosten van Dtntschland zich op- 

boudende, veel gemakkelijker , doordien de toeyoer van 

troepen en krijgsbeboeften geheel te water konde - plaats 

bebben. Daarom bejal hij te Regensburg^ in 793, om, 

van af de ririer de Regnits tot de Mtmuhl^ een 300 voet 

breed en 2000 schreden lang kanaal te graven « dat vol- 

doende was, om den Ryn met den Donau te verbindeii* 

Dit voornemen , reeds begonnen ten uitvoer gelegd te wor- 

den, moest, wegens den moerassigen bodem en den aan- 

'boudenden regen, gestaakt worden, daar betgeney wat men 

des daags er uitgroef des nachls weder inzakte (34). Veien 

meenen , dat Kabel de groote dit kanaal liet graven , om , 

iangs deze verbinding van Rijii en Donau , in bandels- 

betrekkingen met Byzantie te komen; doch men vergeet 

bierbij , dat de vaart op den beneden JDonau , zelfs nu 

nog met stoombooten , zeer gevaariijk is , dat zij deslijds 

onuitvoerbaar was , en dat zij van af Beyeren door een 

land liep, door woeste roofzuchtige horden bewoond. 

Het ontworpen kanaal moest dus dienen, om de krijgs- 

togten, door Karel den grooten en zijnen zoon tegen de 

Avaren , gedurende iange jaren , gevoerd , gemakkelijker 

te maken. Om deze redenen zeide voorzeker Fisgheb: 



(34) EiNHARDi jtnnales, Ao. 793. Pertz, 1. 1., I, p. 179. 






onoBR Karel dbh grooten. 51 

» Karel de groote tuilde dä hanaal doen graven^ ten 
» einde %ich van de FnescAe %eelteden^ tegen de Avaren^ 
9 te kunnen bedïenen (35).** 

Bovendien is bet opmerkelijk , dat KAasL de groote juist 
in den herfst van het jaar 793 dit plan opvatte en begon* 
Op dit jaar toch meldt Einhaed , in zijne Annales , dat 
den Koning, die den begonnen ooriog tegen de Avaren 
wilde voortzetten^ en in Pannomé binnen dringen, en die 
zich reeds daartoe gereed maakte, geboodschapt werd« dat 
de troepen, weike Graaf Oiak ver%ameld Aad{36)f en door 
Friesland geleidde^ in het landschap Hritistri^ by de 
Weser (dat is: in het land van Ruatringen^ nog bekend 
door de Rustringer zyl, aan den linker ^^er'Oever en 
mond), door de in opstand geraakte Saksers , onderschept 
en verslagen waren* Hij voegt er bij, dat Karel^ de 



(35) Vergelijk onze Terhaxideliiig Over den koophandel der 
Friezen^ p. 148. 

(36) y Allatum est, copias quas Theodericüs comes per Fri^ 
9 siam ducebat, in pago Hriustri juxta TFîeuram fluyium a Saxo^ 
9 nibus esse interceptas atque deletas* Gujus rei nuntio accepto, 
» magnitudinem damni dissimulans, iter in Pannoniam intermisit." 
De Poeta Saxoy bij Pertz, 1. 1«, I, p. 249, meldt zulka aldus*. 

s Ao. 793, Indict. 15. 

9 Gnm rex ad coeptum statuisset conflciendum 
» Belli certamen Hunos inyadere rursus, 
9 Gomperit extinctas, Theodricus dux legionea 
» Quaa per Fresonum pagum Hriustri vocitatum 
» Ducebat : nam Saxonum periere dolosis 
» Insidiis, captae Wisurae prope litora pnlchrae* 
» Dissimulans igitnr tanti infortunii dampnî^ 
» Intennisit iter, qao disponebat adire 
9 Fannonias^ et cum Hunis eommittere pagnam." 
Graaf DiRK was een bloedverwant yan Karel den grooten^ 
inen blj groote< diensten bewezen had, en waaryan bet yerlies bem 
zeer moest smarten. Verg. STRESOy CovaTAVTiJV de groote en 
CxjtRZSMMojrjs^ Amhem 1836| p. 115« 



52 De togtbn die Fbiizbh ohdbe Kjrel den grooten. 

grootheid van het geleden verltes in stüte verkroppende ^ 
den togt naar Pannonie uitstelde. Hierait blijkt , hoe* 
Ycel beiang Kaael in deze hulptroepen stelde; maar^ wat 
nog opmerkelijker is , dadelijk na deze vennelding , zonder 
eenigen tusschenzin, en kenndijk in verband staande met 
faet zoo even vermelde, geeft EnrHA&D (en.ook de Poeta 
Saxo) een yerslag van het graven van het kanaal, als wä- 
den zij stilzwijgend te kennen geven , dat Kabbl de groote 
daarom eene waterverbinding tusschen Rijn en Donau 
wilde daarslellen, om voortaan de hulptroepen uil het 
noorden van zijn rijk te scAeep^ en niet over land^ waar 
hun zulke rampen overkwamen, te kunnen aanvoeren. 

Hoe het hiermede ook zij , hiervan althans hopen wij 
U overtuigd te hebben , dat de Frie%en , op het einde der 
achtste eeuw^ zoowel in het noorden van BmtscA/and 
op den Bavelf als in het %uiden op en langs denDonaUy 
aan Karel den grooten geenen önbelangryken bystand^ 
zoowel te water als te land^ in 'xijrue togten tegen ver 
a/gelegene volken bewezen hebbem 



m 



53 



D£ FRIËZEN YOOR AKEN, 



iic 



124S, 



Voorgelezen in de WinteraYoiid-Vergadering yan het Frieich 
Genootsehap yan Geschied-, Oudhêid- en Taalkunde, 

den 18. Noyember 1841, 



DOOa 



Mijne Heeren, zeer geachte Medelede#! 

JSen groot gedeelte van de geschiedenis der middel- 
eeuwen bestaat in het verhaal der twisten van wereldUjke 
met geestelijke Yorsten , bijzonder met den Paus van Rome. 
fiovenal waren die twisten hevig met de Duitsche Keizers , 
en de geschiedenis dier tijden levert ons bijna geen voor- 
beeld van eenen Duitschen Keizer, die in bestendigen vrede 
en vriendschap met het toenmalige hoofd der Kerk ge- 
leefd heeft. 

Bij deze twisten speelde gewoonlijk ons vaderland, 
door deszelfs ügging, alleen de rol van toeschouwer, en 
werd slechts nu en dan zijdelings daarin betrokken. In 
het bijzonder was zulks het geval met dat gedeelte, het- 
welk in het noorden is gelegen, en onder de zeven Friesche 
Zeelanden was begrepen, Deszelfs afgelegenheid en min- 



54 Db. FaiBZBif vooa Aken. 

dere af hankelijkheid van den Keizer , aan wien het slécbto 
door eenen zwakken band van leenroerigheid verbonden 
was, gaven hiertoe gereede aanleiding. Een voorbeeld ech« 
ter leyert de gescbiedenis van Friesland in de middel- 
eeuwen op, dat zich de Friezen daadzakelijk mengden in 
die geschilien, en voor de partij, door den Paus ondor- 
steund, tegen bunnen wettigen Keizer en Koning, met 
alle inspanning, de wapenen voerden. 

Gij zult reeds vermoeden , dat ik Iiier het oog heb op 
de hulp^ door Friezen aan den Graa/ van Holland^ 
WiLLEM den tweeden , Roomsch Koning , tegen den door 
den Paus in den han gedanen Keizer Frederik den twee^^ 
den^ en des%elfs zoon^ Koning Koehraad ^ bewezen^ be^ 
kend in on%e kronijken onder den neuitn van de inname 
van Aken door de Friezen^ in J2i8. 

In meer dan een opzigt is deze togt naarutf^en, en zijne 
gevolgen, merkwaardig, en ik geloofde geen uwer aandacht 
geheel onwaardig onderwerp gekozen te hebben, indien ik 
U dezen avond het verhaal van dezen togt voordroeg. 

Ik heb mij ten dien einde voorgesteld, kort en een- 
voudig mede te deelen : l^ Wat aanleiding tot den togt 
der Friezen naar Aken gaf. 2^ Wat voor Aken door 
hen verrigt werd, 3^ Welke vruchten die togt hun op- 
leverde. 

Yerleen mij bij de behandeling dezer drie punten uwe 
welwillende en verschoonende aandacht. 



l*. Aanleiding iot den togt der Friezen naar Aken. 

Keizer Frbdbrik de tweede voerde niet alleen de opiier* 
heerschappij in Duitschland^ maar was ook Koning van 
Jeru%alem^ van Lombardije of Opper-Iialie^ en van bet 
rijk der beide Sidliën. Deze laatste omstandigheid, de 
magt des Duitschen Keizers in lieUte^ die de wereldlijke 



\ 



J 



De Fjhezbn vooa Aken. 55 

faeerachappij van de Pausen yan Rome aan beide zijden « 
als eene klem, insloot, was dezen een doorn in hetyleescb, 
blijkens hun onafgebroken streyen, om, door alle midde* 
len , den iAy|oed en de magt yan den Duitschen Keizer în 
Italie te yerminderen, ja te vernietigen. Geen middel 
was hiertoe geschikter, dan om onrust in hun hoofdgebied, 
Duiischland^ te verwekken: want de demping hieryan 
yerwijderde den Keizer uit zijn geliefkoosd SiciUe , en gaf 
ruim baan aan de bestaande partijen , om met yrijeren 
teugel te handelen. Een geducht middel , om de kracht 
van deze te yersterken, bezat zijne tegenpartij in den 
banyloek, die, de banden tusschen Vorst en onderdaan 
yerbrekende, nog yersterkt kon worden door eene ontzet- 
ting van alle waardigheden ; welke ontzetting het kiezen 
van eenen nieuwen Roomschen , zoogenaamden tegen* 
Koning, door de Keurvorsten yan Duitschland^ gewoon- 
lijk ten gevolge had. 

Niet minder dan driemalen , en door drie verschillende 
Pausen, werd die banyloek tegen F&ede&ik den tweeden 
uitgeslingerd , en de laatste 25 jaren van zijne regering 
zijn eene aaneenschakeling van twisten en oorlogen met 
de Pausen en met hunne aanhangers, welke eindelijk 
die droeyige gevolgen voor zijn beroemd geslacht hadden , 
dat, naauwelijks 19 jaren na zijnen dood, de laatste af- 
stammeling der Hohbiistauffen zijn jeugdig leven op een 
schavot, te Napels^ moest verliezen, 

Te regt mogt de schrandere en vooruitziende Keizer, bij 
de verheffing van den Kardinaal Sikibald, in 1243, tot de 
Pauselijke waardigh^d, tot zijn hofgezin, dat hem hier- 
mede geluk wenschte , zeggen : » Aan Kardinaal SnriBALD 
» heb ik eenen yriend verloren, en zal in IimoGBifTius 
9 den vierden eenen ergen vijand vinden." Wel werden 
er toenaderingen beproefd , om de geschillen bij te leggeri , 
maar reeds in Junij 1244 ylood iNnocBirTius de vierde^ om 



56 Di Fribzbii yoor Aken. 

yiijer ia zijne handelingen te zijn, naar Lyon^ en deed 
den Keizer, den 30* Januarij 1246, in den ban , welke 
ban den 17. Julij van dat zelfde jaar herhaald werd , bij 
welken laatsten alle onderdanen van Frbdb&ik den twee^ 
den van himnen eed ontslagen werden, en de Keizer 
Tervallen verklaard werd van alle eer en waardigheid, met 
bijbepaling , dat allen , die voortaân den Keizer aanhingen, 
desgelijks den ban op zich zouden laden , terwijl aan de 
Keurvorsten de vrijheid werd verleend, eenen anderen 
Rooroschen Koning, in zijnen plaats , te kiezen (!)• 

Ligtelijk waren hiertoe eenige Keurvorsten, hoewel niet 
die van den eersten rang, te winnen, daar de Keizer, door 
zijne lange afwezigheid uit Buiischland^ ïich vele vijanden 
verwekt had, en zijne tegenpartij geene middelen spaarde, 
om deze breuk te vergrooten. Hbhdrik , Landgraaf van 
Thunngen^ werd dan, in Mei 1246, tot Roomsch Koning 
verkozen, doch reeds den 17. Februarij van het volgende 
jaar sJlierf hij , op den Wartburg , aan zijne wonden. 

IJverig waren nu de pogingen van Inbogeittiüs den vter^ 
den^ om eenen anderen Yorst te vinden, die de gevaar- 
volle en hevig betwiste kroon op het hoofd durfde zetten. 
Wat geen Yorst in Duüschland zich onderwond, dat 
bestond de eerst 20jarige Willbm de tweede , Graaf van 
HoUand , die zich door zijnen oom , Hertog Hbndrik van 
Braband^ tot aanname der kroon liet overreden. Drie 
Aartsbisschoppen van den Rijn^ Koning Wengeslaüs van 
Bohemen^ en eenige andere geestelijke en wereldlijke 
Yorsten van minderen rang, kozen hem hierop te Woe^ 
ringen^ bij Keulen^ den 3den October 1247, tot Roomscb 
Koning (2). 



(1) Pfisteb, Geschichte der TeuUehen^ I, p. 569. 

(2) J. Meerman, GeschiedenU van Graaf WiLUtx van HoU 
landy I, p« 175. 



De FaiEZBn voor Akbn. 57 

Docb het was nîet genoeg geko%en^ om ook met der 
dcuxd^ Koning van Dmischland te zijn, neen, van ston- 
den af aan moest om het bezit der kroon gestreden wor- 
den. De Saksische Vorsten toch, benevens die uit Opper^ 
JDuitschland^ en de meeste Bisschoppen en steden, hielden 
het met den regtmatigen Koning , Koehraad , zoon van 
Keizer Fhederik , in 1237 , uit hoofde der gedurige afwe- 
zigheid van dezen laatsten , op zijne bewerking , als zoo- 
danig gekroond , en die mede in den banvloek begrepen 
was. 

Geen wonder dus, dat Koning Willem de tweede reeds 
op den vierden dag , nadat hij in de Domkerk te Keulen , 
door den Koning van Boheme^ tot ridder was geslagen, 
met zijne hofhouding opbrak , om Aken te belegeren (3). 

Het bezit van deze stad was voor hem van het hoogste 
belang: want men beschouwde Aken ais de hoofdstad van 
het Frankisch-Lotharingische rijk, en als den zetel van 
Karel den grooten. Het was de weitige plaats, waar. de 
Roomsche Koningen moesten gekroond worden ; en zoo 
lang dus deze plaats zich in handen van zijnen tegen- 
Koning Koenraad bevond , en deze plegtigheid aldaar niet 
geschied was, kon Willbh de tweede niet rekenen, dat 
zijne nieuwe waardigheid eenigen scbijn van wettigheid 
in het oog der wereld aannemen , en daardoor zijnen 
aanhang sterk vermeerderen zoude. Men kan hieruit vooraf 
reeds afmeten, hoe belangrijk de dienst was, dien de Frie- 
zen, door krachtdadig behulpzaam te zijn in het verove- 
ren dier plaats, hem bewezen, Alvorens echter dit aan* 
deel der Friezen aan de inname van Aken U voor te 
dragen, en akoo tot het tweede gedeelte onzer schets over 
te gaan , moeten wij kortelijk melden , wat aan de Frie^ 
aew, in het bijzonder^ aanleiding gaf^ om den Koning 



(3) Meerman, 1. 1., I, p. 236. 



58 De Fribzbn voor AiCEJf, 

WlLLEM den iweeden^ in de helegering en inname van 
Aken^ behtäp%aant te ^jn. 

Koning Lodewuk de negende of de heilige^ van Frank" 
fijk , had in het jaar 1247 , voor de tweede maal , het 
kruis aangenomen, en dien ten gevolge was hetzelve in 
Fmiesland. op nieuw, voorai door den Minnebroeder AYil- 
BEAND (4), gepredikt, terwijl in eene vergadering. te Grro^ 
ningen^ den 16« September 1247, onder beleid van Albebt9 
Aartsbisschop ^BinLij/land^ gehouden, bepaald was, dat de 
Friesche kruisvaarders in Mei van het jaar 1249 zouden 
vertrekken, vermits de voorgestelde termijn van Mei 1248 
te kort was, om zich behoorlijk te kunnen gereed maken. 

Doch deze kruisprediking , om eenen kruistogt naar het 
Heilige Land te doen, werd weldra vervangen door eene 
kruisprediking tegen Keizer Faedeeik den iweeden^ door 
IiriüOGEirnus den vierden , uitgeschreven , en met welke de 
Kardinaal-Diaken en Legaat Pieter db Gaputio van St. 
George ien Gulden Zeäe (6), onder toezegging van de 
zelfde voorregten, als bij eenen kruistogt naar het lleilige 
Land^ belast werd , terwijl de predikers aangemaand 
werden, dezen (zoogenaamden) heiligen oorlog met alle 
welsprekendheid aan te prijzen. Aan dit bevel gehoor- 
zaamden de Preekheeren en Minnebroeders gaarne, en dui- 
zende krijgslieden , met het teeken des kruises op hunne 
schouderen , verschenen voor Ahen (6). 



(4) F. SlOERDS, Frieache jaarboeken^ III, p. 21, zegt: » dat 
» WlLBRAND yan den Paus in last had, om het yolk, door kracht 
» yan redenen, op te wekken, om eene kruis^aart tegen Keizer 
» Frrdsrix, aan te yangen." Dit is onjuist. In 1246-47 predikte 
WiLBRAND hier te lande ten behoeye yan eenen kruistogt naar 
het H. Land, Zie onze yerhandeling Noord-Nederland en de lcruie^ 
togten^ in De vrige Fries^ II> ?• 304-06. 

(5) Mebrman, 1. 1., p. 166, 242« 

(6) Mebrman, U 1., p. 261. 



De FRTBZKir vooR Ajcbn. 59 

Doch niet overal slaagden deze pogingen even gunstig, 
zoodat ook nog naar> andere middelen moest omgezien 
worden , om de belegering van AAen , die sedert October 
1247 tot Mei 1248 slechts eene omsingeling geweest was, 
met kracht door te zetten. Ten einde nu zijne partij te stij* 
ven, stelde WiLLEM de tweede aan Ihiiogentius den vierden 
voor, om de HoIIandsche, Zeeuwsche en Friesche^ om zoo 
te zeggen, Oosiersche kruisvaarders van hunne geloflen te 
ontslaan , mits zij hem in de belegering van Aken wilden 
helpen. iKnoGBifTius de vierde stond dit verzoek toe , en Ga* 
puTio ontsloeg , op last des Pausen , de Friezen van hunne 
geIo{te(7). De naauwe betrekkingen, die er destijds tusschen 
de Graven van Holland en de Friezen bestonden , de her* 
innering aan hunne heldendaden voor Damiate^ onder 
WiLLEM den eersien^ de denkbeelden dier eeuw over de 
magt des Pausen ten opzigte der wereldiijke Vorsten, 
maar bovenal de ndndere gevaren op dezen togt, in ver- 
gelijking bij den zeetogt naar, en den strijd met, den 
vijand en het klimaat, in het Heilige Land te verduren, 
zullen de Friezen overgehaald hebben , om aan dezen , in 
onze oogen althans , onregtmatigen strijd , tegen hunnen 
wettigen Keizer en Koning, deel te nemen. 

Laat ons nu kortelijk in de tweede plaats zien , hoe de 
Friezen dien sirijd sireden. 

2®. Verrigtingen der Frie%en voor Aken* 

Tweemaal honderd duizend , met het kruis geteekende , 
krijgers benaauwden Aken^ van af den 1. Mei tot den 



(7) Meerman, 1. 1., I, p. 263, Yolgens Raynaldi Anndles 
ecclesiasticiy ad annum 1248, cap. 13, 28 en 29 : » Den 23. April 
» 1248 had GapüTIO reeds Matthaeus, Hertog van Zotharingen^ 
9 yoor de partij van Willem den tweeden gewonnen, door 4000 
» mark zilvera, en de ontkeffing pan xqne geloftet om naar het 
» H. Land te trekken." Meerman, !• 1., I, p. 255* 



60 Db Friezbk voor Aken. 

16« October 1248(8). De Aartsbisschop van Keulen^ de 
Bisschop van Luik^ met talrijk gevoJg, benevens Hertog 
HsNDRiK van Braband^ Graaf Dirk van Kleef^ de Graaf 
van Gelder^ en Jan yidiTL Avennes {^)^ bevonden zich in 
dit leger, betwelk uit de omliggende streken, die den 
Koning genegen waren, van levensmiddelen en voorraad 
Yoorzien werd. Alle middelen, zoowel van overreding als 
van geweld , werden , gedurende dien tijd , in het werk 
gesteld , om de stad in de magt des Konings te brengen ; 
maar Aken^ bovendien reeds eenigen tijd geleden in den 
banvloek gedaan, steunde op de brieven, welke de Keizer 
en Koning Kobitraab overzonden, en waarin spoedig onlzet 
beloofd werd (10). IJverig versterkten zich bovendien de 
Akenaars, door het graven van eene diepe gracht, en hct 
maken van staketsels , terwijl zij , door gedurige uitvallen , 
den vijand beletten post te vatten ten noorden der stad, 
waar zich eene vlakte bevindt, die, naar mate zij zich 
van de muren verwijdert,allengskens zachtjens naar boven 
rijst. Door dit te beletten was het hun mogel^k, om nog, 
van tijd tot tijd, eenigen nieuwen toevoer van levensmid* 
delen te bekomen. Zoo doende duurde het beleg steeds 
voort, tot groot verdriet van den Konihg, die, wen- 
schende een einde aan hetzelve te zien^ tegen den herfst 
eene nieuwe bende Friezen in het leger liet komra (II). 



(8) De meesten stellen de eigentlijke aanvang der belegering 
op den 1. Mei, doch het Chronicon Brfordi^ bij Schannat, Vin^ 
demiae literariae^ col. I, p. 101, op 26 April. Meerman, 1. 1., 
I, p. 259, N*- (b). 

(9) Meerm/IlN, 1. 1., 1, p. 282^3. 

(10) Meerman, 1. 1., I, p. 284. 

(11) Menco, een ttjdgenoot en ooggetuige, geeft in zijne kronijk, 
bg Matthaeüs, Analecta^ 4to, yoU II, p. 145-47, te kennen, 
dat ook reeds bij het begin der eigentl^ke belegering Friesche 
Edelén aanwezig waren. 



De F&IBZEH TOOR ASBN. 61 

» Deze^" zegt MESBiujr, t. a. p., » begonnen hun werk, 
B met op de nog onbezette vlakte, ten noorden der stad, 
» neder te dalen (12). Driemaal braken de stedelingen ter 
» poorte uit , om hen af te keeren , doch , hoe geweldig 
» hun aanval ook zijn mogt, de onyerzettelijke Friezen 
» weken geen voet breed terug, en het veid werd inge- 
B nomen en verschanst. Ook eene andere sterkte, in het 
• gezigt van eene der poorten gelegen, die niemand te 
» voren durfde aantasten, werd door hen gelukkig bemees- 
» terd (18).** Bij dezen aanval , of bij eene latere bestor- 
raing, verloren de Friezen, volgens onze kronijken (14), 
hunnen vaandeldrager of aanvoerder, Mbikold Onsta of 
OüisTEMA geheeten , gesproten uit een in de geschiedenis 



(12) Westendorp, in zgne Jaarboeken van Groningenf d. I, 
p. 308, vergÎBt zicli, door » ten zuiden der stad" te stellen. 

(13) Menco, If 1», p» 147, zegt: » Gumqne fere tota aestate 
» faissent obsessi, circa autumnam superyenerant Frisoneê occu- 
» pantes planiciem -campi versue Aquilonem et chorum ante introi- 
» tum ciyitatis, quem nemo Principum. audebat prius occupare*" 

(14) De Geata fresonum^ p. 138 (fFerken van het Friesch 6e- 
nootêchapi d« II, 2), zeggen bieryan: » Zij gingen aan den stads- 
-» muur, en yocbten zeer mannelijk tegen de Akenaars, maar, be- 
B laas! zij yefloren hunnen yaandeldrager MenaldüS. Deze was 
» een eerbiedwaardig man, en uit een aanzienligk geslacbt geboren; 
y> hij werd met steenen dood gescboten, zoodat bij daar, om des 
9 Keizers eere, zLjn einde yond." De scbr^yer der Geeta stelde 
waarscbLjnlijk dit stnk te boek tusscben de jaren 1248 en 1256, en 
was alzoo een tLjdgenoot. Zie de Aanteekeningen^ p. 147. E. Be- 
NINGA, Historie fan Oostfrieeland (NLjiTTnAJtVSf l.L,VI, p. 116), 
zegt: » IJnd is datmael eene yan den Unstemans, Mennolt 
» genant, der Freesen Banneer-yoerer gewest ••• yor Acken ... daer 
1» dusse obgemelte Banneer-yoerer gebleyen is." Het KîeinFriesch 
kronigkje^ p. 4 (uitgegeyen door Jr« Mr. M^ de Haan Hbttema), 
berigt : » Mynnb, dy was bern yn fFesterghe^ dy foerde dy wimpel 
» to uéken doe dat wier nomen, en dy werd daedscbetten en dy 
» Friesen woennen Jlken mey de Keiser Wilhblmus." 



62 De FaiBZBN vooa Akbn, 

der Ommelanden bekend geslacht , dat , ter gedachtenis 
hiervan , in deszelËsi wapen later eenen zwarten leeuw in 
een bloedrood veld voerde (15). 

» Met hem*\ zegt de sehrijver der Gesta Fresonum^ » werd 
» veel volks doodgeschoten , en met steenen gesmeten , en 
> als dit de Friezen zagen , streden zij krachtiger en man- 
9 lijker , om hen te wreken (16)/' 

De stad Aken was door deze stoute daad der Friezen 
geheel ingesloten, en daardoor alle toevoer van levensmid- 
delen en versterking voor de belegerden afgesneden* De 
honger betrad de ongelukkige, maar standvastige, stad , en 
verzwakte de krijgers, die haar verdedigden. Door het 
lange beleg waren hunne kleederen gescheurd , hunne 
wapenen gebroken , en de overmagt des vijands liet hun 
geen oogenblik rust ; want deze was zoo groot , dat hij 
de belegering dag en nacht konde voortzetten , zoodat , 
terwijl de eene helft der belegeraars sliep , de andere helft 
aan het werk was. Hoe langer hoe naauwer werd de 
stad ingesloten, en met allerlei, destijdsgebruikelijke, werk« 
tuigen gebeukt en beschoten. Nog hielden de Akenaars 



Hamconius, in sijne FrUia^ Franeq»y p. 81, bezingt deze ge- 
beartenis aldue : 

9 Qaandoqne Mbnoldus belli Dax inclytuB Onsta 
» Caesari Aquisgranum per capta auburbia sobdens, 
» Herculxs Arma nigrum peperit dibi morte Leonemi 
» Yirtutem unguicalis flignantem, fato colore*" 
Elders (1. 1., p. 107), noemt blg bem : 

3» £t nigro pugil Onsta Leone, 
9 Urbifl Aquisgrani domitor*" 
De Olde Frie9che Cronike yermeldt de inneming yan Aken^ 
TS. 1084-1139, yolgens de Aant. op de Geetay p. 182, en noemt 
den banierdrager » Metxolt." 

(15) ^ Met Tergulde kleoren," segt WsstxndorPi 1. L, d* I, 
p. 309. 

(16) P. 138. 



De Faiizbn vooe Aken. 68 

vol , in weérwil der ellende , die in d% stad heerschte , 
waar slechts het schamelste voedsel te Terkrijgen was, en 
niettegenstaande het aantal strijders dagelijks verminderde, 
Zij zouden weUigt het beleg tot in het volgende jaar gerekt 
hebben, indien niet de Friezen begonnen waren hun met 
een element te bestrijden , tegen hetwelk zij zelven , op 
hunnen geboortegrond , dagelijks te karopen hadden, en 
hetwelk de natuurlijke ligging van Äken hun aan de 
hand gaf. Zij hadden namelijk opgemerkt, dat Aken^ in 
een dal gelegen, haar water uit een aantal zwavelach- 
tige bronnen, van de omliggende bergen, ontvangt (17), 
welke zich aan de oostzijde van de stad , waar zij het 
laagst is, ontlasten, en zoo overvioedig zijn, dat reeds 
de Romeinen aan die plaats den naam van Jqmsgra" 
num gaven. Aan deze oostzijde der stad legden de Friezen 
eenen zwaren dijk, van wel 40 voeten hoogte, en beletten 
daardoor den afloop van het steeds toevioeijende water. 
De door de berfstregens opgezwollene beken en bronnen 
zetten ook weldra meer dan een derde gedeelte der stad 
onder water. Geene werktuigen der inwoners konden hen 
hiervan bevrijden , en het water drong , hoe langer hoe 
hooger, in hunne huizen (18). De zelfde vijand, die hen, 
door eene list^ met water kwelde, begeerde bovendien den 



(17) Meerman, 1.1., Iyp.286. Melis Stokb verliaalt, in zijne 
Rpmcroni^hy een aardig sproolije yan liet ontstaan dier oyerBtroo- 
ming van Jtken, Illde boek, ys. 914-930. Ecliter houdt HuiDE- 
cuOPER ys. 887-995 in dat boek yoor onecht (zie 2de dl., p. 68, ad 
•ys. 886), en stelt aldaar daaryoor 27 andere veraen, uit een ander 
HS. Melis Stoke maakt geen bqzonder gewag yan de Friezen, 
jegens 'welke hij ^wel eens partgdig is. 

(18) De Gesta Fresonum maken geene melding yan het water, 
gelijk Menco, een ooggetuige, bij wien wrj lezen (1. 1 , p. 147) : 
9 Aqua etiam ab oriente obstructa fuit aggere fortissimo bene 
9 quadraginta pedum in altitudine, et sic aquae praeclnsae'occn* 
» parunt ad minus tertiam partem ciyitatis.'* 



64 Db Feibzbn yooR Akbn. 

dood zijner landgenooten te wreken , en bestormde steeds 
heviger de stad, terwijl de honger en het gebrek, in den 
op handen zijnden winter, niet zouden yerminderen, maar 
wel yermeerderen. Zoo gedrongen t boden eindelijk de 
Akenaars aan, om oyer de oyergaye te onderhandelen , en, 
op billijke yoorwaarden, ging de stad over, waarbij zij be- 
krachtiging hunner yoorregtcn bedongen, en niets dan eenige 
schadeyergoeding aan Willbm den tweeden schijnen gegeven 
te hebben. — De Gesta Fresonum yerhalen de overgave der 
stad iets anders, dan wij die voordroegen, en wel aldus: 
1 Ten laatste zagen de Akenaars der Friezen moed , en dat 
j* zij niet aflaten wilden , om den dood van hun volk te 
wreken « zij riepen om pijlvrede (wapenstilstand), ver- 
mits zij groote vrees voor de Friezen hadden; want als 
zij ovei'wonneh werden, kostte het hun allen het leven. 
Daarom spraken zij, uit kracht van een raadsbesluit , 
dat zij genomen hadden , het yolgende : Wij willen be- 
houden lijf en goed, de Friezen eenen hand reiken, en 
hun de stad overgeven , ter verzoening voor hun versla- 
gen yolk. Dit wilden zij doen , opdat zij des te beter 
eenen zoen zouden treffen met den Keizer, om der Frie- 
zen wille. AIzoo geschiedde dit. De Friezen namen dan 
de stad , en gaven haar den Keizer over , en de stede- 
lingen hebben des Keizers gunst weder yerkregen, om 
der Friezen bede wille." 

E. Bbninga, 1. 1., p. 116, verhaalt iets dergelijks. » Thom 
latesten hebb^n se de von Acken in vorzagetheit ge- 
bracht, also.dat se de stadV in der Freesen handen mus« 
ten upgeven , und als de Freesen de stadt ingenamen , 
und ehr se de Grave Wii.helm overantwordeh , hebben 
se dan noch van ohne begeert, dat he de van Acken iu 
genaden wulde aennemen. AIs nu Grave Wilhblm den 
Freesen lofflicke thosage gedaeui doe hebben se ohne de 
stadt in syne handen overgegeven." fieide yerhalen komen 



Oe Faibzen yoor Ak£N. 65 

ons echter vöor in dit punt versierd te zijn. Dit verdrag 
werd door den (Advocatus) Bailluw van Aken^ en twaalf 
aanzienlijke stedeh'ngen « den 16. October, met Willbm 
den tweeden^ in het leger (19), gesloten, en de eed van 
getrouwheid aan den Paus en Willem den iweeden afge- 
l^d. Nadat de poorten geopend waren, en het opgehoopte 
water zich door den doorgestoken dijk ontlast had, hield 
WiLLEM de iweede^ den 31 • October(20), zijne luister- 
rijke intrede in Aken^ en werd den 1. November 1248, 
met veel plegtigheid, alhoewel met nagemaakte insignia, 
daar de echte in hand^ van zijne tegenpartij waren (21), 
aldaar gekroond, — 

Er blijft ons nu nog, in de derde plaats, over, te meU 
den , weike vruchien deze iogt den Frie%en opleverde. 

Na de inneming van Aken schijnen de Friezen het er 
voor gehouden te hebben , dat zij hunne kruisgelofte ver- 
vuld hadden, en verzochten dus de toestemming van den 
Koning , om naar huis te mogen keeren. Ongaarne echter 
miste WiLLBM de iweede deze dappere krijgers , waarvoor 
nog zoo veel werk in andere deelen van Duitschland over- 
schoQt, uit zijn leger, en het schijnt den Friezen nog al 
eenige moeite gekost te hebben, om hun ontslag te bekomen. 

Hengo , sedert 1242 (22) Abt van het klooster Bloemhof^ 
te Wiiiewierum ^ in de Ommelanden^ een ooggetuige, ver- 
faaalt ons althans , in zijne kronijk (23) , » dat eenigen 
> er hun werk van maakten , om den Friezen veel geld af 

(19) Mebrman, 1. 1., I, p. 287. Menco, 1. 1., p. 148, zegt : 
9 In festo B* Lucae Eyangelistae (18 October) ordinata est com- 
^ positîo, etc*" 

(20) JoANNls DB BekAi Chronicon auctius^ big Matthaeus, 
1. L, III, p. 154. 

(21) Pfister, Gesch, der Teutschen^ 1« L, I, p* 569. 

(22) Menco yolgde den Abt PAtTLVS, in 1242, op, L L| bg 
Matthaeüs, t. II, p. 138. Westendorp, L L, I, p. 301. 

(23) L. 1, p. 148. , 

V. 5 



66 Db Faibzbn V00& Akex. 

B le iroggeleny yoordat zij konden yertrekken, maar«*' 
xegt hij , 1 door raad en faulp yan den Abt yan Bloemkof^ 
» die, yan eene kapîttelyergadering te Premonsteü terug* 

> keerendet uit liefde voor zijne landgenooien , in het leger, 

> (yoor A&en) was gekomen , alsmede door hulp yan den 
» edden, dapperen en welsprekenden TjtajlEd Dodinga (24), 
1 werden de Friezen , door den Koning en den Kardînaal, 
1 uit boofde yan de gewiglige diensten , staande het beleg , 
1 bewezen, eervol en onder dankbetuiging, ontslagen/* De 
redenen, buiten de opgenoemde, waarom dit ontslag eenige 
moeite koste, en ook in den beginne met gekielijke opoffe* 
ringen scheen te zullen gepaard gaan., zijn onzes inziens 
faierin te Meken: De Frîezen badden zich, namelijk, tot 
eenen kruistogt naar het MeiUge Zandt met Lodbwijk den 
negenclén^ yerbonden; zulk eene gelofie was yan korte- 
ren of langeren duur , ie weten , yoor twee , drie , yier 
yijf , tien of meer jaren(25)« Wel waren nu de Friezen , 
in bet yoorjaar yan 1248, yan deze gelofle ontslagen , 
maar zij was yeryangen door eene kruisgelofte , om zoo 
te ze^n , om Willem iien tweeden te helpen , in zijnen 
oorlog tegen Koning Kobb&aad. Door de yerpyering yan 
Ahen , in de herüst yan dat zeUde jaar , na eenen nog 
niet balQarigen dienst der Friezen onder Willeii den iwee^ 
den yooryallende, was echter de oorlog tegen Koning 
KoE5EAAD yer af yan geëindigd te zijn, en toen nu de 
Friezen hun ontslag, dat is, de geheele onthefibg yan hunne 
gelofite , yroegen , rekenden eenigen , dat dit ontslag yoor 
geld moest gekocht worden , welke afkooping ook bij 
berouw hebbenden over eene gedane kruisgeloûe destyds 
zeer gebruikelijk was(26). Wie die {quülam} eemgen^ zoo 

(24) ThITARD, b^ MaTTHAEUS, L l.,eilW£ST£NDORP, 1. 1. 1, 

p. 309. Bij FoEKE Sjoerds, L L, II, p. 32, Tjabrd Donia genoemd. 

(25) Zie Ve vr^e Fries^ II, p. 307. 

(26) Zie J)e vr^e Fries^ L L 



Db Faibzbn voor Aken. 67 

als Mekgo zich uitdrukt , waren , is niet moeijelijk , bij het 
groote geldgebrek, waarin Willbm de iweede verkeerde, 
en heKweik hem zelfs gedrongen had « Nijmegen te ver- 
panden « te gissen (27). Intusschen scheidden zij van den 
Koning in vriendschap, want den 3» November 1248 
schonk hij den Friezen een diploma (28), waarbij hlj , 
uit dankbaarheid wegens betoonde hulp,. bij de belegering 
van Aken , al hunne regten , vrijheden en privilegiên « 
hun van zijnen voorganger Ka&bl den grooten gegund en 
toegestaan (20), bevestigt en goedkeurt. 

Men heeft uit het geven van dit diploma aan de Frie- 
zen een bewijs willen ontleenen voor de echtheid van 
den bekenden giftbrief van Ka&el den grooien , in onze 
kronijken en charterboeken te vinden. Doch dit bewijs 
is zeer zwak. Zelfs pleit de bevestigingsbrief tegen het be- 
staan van den giftbrief op dien tijd : want dezelve bevat 



(27) Meerman, 1« L« I, p. 264. Zie ook p« 257 en elders, 
oyer dit geldgebrek. Menco, die oyerigens, gelyk alle geestelijken' 
in ons land, met Koning WiiiLEM den tweeden was ingenomeny 
wilde of durfde hier niet regt mede yoor den dag komen. 

(28) Te vinden bî{ tAN Mieris, Charterboeh der Grapen van 
Hollandj ly p. 252, eú Schwartzenbero, Charterhoek van Vries-^ 
land^ I, p. 94. Hamconius, de Früia, Franekerae 1620, p. 120. 
FoEEB Sjoerds, 1« 1., III 9 p. 33 enz. Tnsschen den Latignschen 
tekst bij ScHWARTZENBERG en dien bij Hamconius (in de beide 
uitgaven Tan 1609 en 1620) is eenig Terschil. » Aeck hat Key- 
» ser WiiiHELMUs hyara prilege foerstercket; en hat al dae pri- 
» legia/ dien Car(olus) hemen joedy en al hyara rîucht confirmiret." 
Geéta Fresonumf p. 138. 

(29) WiCHT, in zign Ostfriesiseh LandrecAt jYootheri%ty p. 55, 
ontkent de échtheid Tan het diploma, Tolgens KhViT yHistorie der 
Hollandtche staatsregering^ deel V, p* 43, op zeer zwakke gron- 
den. £en tweede diploma Tan berestiging gaf Reiier Rudolph, 
in 1276, Tolgens U* EhMIUS, libro XI, Rerum Frisicaruni^ Lugd* 
Bat. 1616, p. 174, en een derde Reizer Fredbrik de derde^ in 1479, 
te yinden blj SchWARTZENBERG, 1« 1«, I, p. 682 en yolgende. 



68 De Friezen yoor Aken. 

niel de inlasscking van den gifthrief^ helwelk gewoonlijk 
geschiedde met de woorden vidimus (30). Willem de 
tweede maakt dan ook in het diploma geen gewag van 
eenen giftbrief van Karel den grooten. Hij bevestigt slechts, 
in het algemeen (Sl), oude regten, vrijheden en privile- 
giën. 

Zulk eene algemeene, en niet in specialia tredende, be- 
vestiging van oude voorregten , die men zeide te bezitten , 
was destijds niet ongewoon. Zoo bevestigde Koning Hen- 
DRiK de privitegiën , aan het huis van Oostenrijk , (!) door 
JuLius Gaesah en Claudiüs Tiberius Nero (!) geschonken (32). 
En wel verre« dat het diploma zoude pleiten voor de 
echtheid van den giftbrief van Karel den grooten , jn dien 
vorm , zoo als wij dien bezitten , komt het ons ' veeleer 
Yoor, dat juist het geven van dit diploma door Willeh 
den tweeden , waärbij, in het algemeen , regten , vrijheden 
en privilegiën , door Kj^rel den grooten aan de Friezen , 
volgens hunne opgave (want Willem de tweede was hier- 
mede onbekend), geschonkén, bevestigd werden, aanleiding 
heeft gegeven tot het opstellen van den giftbrief, zoodat 
het diploma van Willem den tweeden ouder is , dan de 
ondergeschoven (33) giftbrief van Karel den grooten. 

Hierover een droog kritisch onderzoek nog, heden avond, 
van deze plaats , ü , Mijne Heeren ! voor te dragen , 
zoude mij de beschuldiging van misbruik van uw geduld 
te regt op den hals halen; voorhands kunnen wij dan ook 
in dezen volstaan , met U te verwijzen naar een uitmun* 



(30) Kluit, 1. U, V, p. 43. 

(31) y> O.mnia jura, libertates et priyilegia concessa Frisonibus 
» universifl a Carolo magno Imperatore, liberaliter innovamus." 

(32:) Kluit, 1. L, V, p. 44, 

(33) Zoude die giftbrief yan Karel den grooten ook in het 
lclooster Bloemhofi en vel bepaaldeligk ten tijde taQ den Abt 
Mbnco, of iets later, yeryaardigd kunn^n.zign? 



De F&iezbk V00& Aken. 69 

tend vertoog yan den Hoogleeraar A. Klüit , Over de 
ortechtheid van dien vrijheidsbrief ^ te yinden in sijn 
werk: Historie der Hollandsche stctatsregering ^ deel V, 
p. 42—50 (34). 

Wij willen liever ten slotte melden, welke gunsten Koning 
WiLLEM de tweede bovendien aan de Friezen bewees (35). 

WiLLBM de tweede verleende aan de Friezen het vrije 
gebruik van een bad(36), binnen Aken^ alsmede van eene 
herberg, waar zij vertoeven konden, en eene bijzondere 
plaats, van waar zij de tentoonstelling der beroemde Aken- 
sche reliquiën (37) konden aanscbouwen. 

Na het ontvangen dezer belooningen , gingen de meeste 
Friezen naar huis; echter niet allen: want een klein ge- 
deelte bleef bij Willem den tweeden , en trok met andere 
krijgsbenden in Dmtschland op t om Koning Koeneaad te 



(34) Zie ook Jr. IVlr. M. de Haan Hettema, in de Friesche 
volkaalmanahy 1847, p. 161-169. 

(35) Tegenw. etaat v» FrieeUy I, p. 406, XJ. EmmiüS, 1. It, 
p. 149, fo. Heerman, 1. 1«, I, p. 298. Beninga, 1. 1., p. 116. 
Zij zouden hieryan nog langen tijd gebruilc hebben gemaakt. » Quac 
» etiam nunc (1616) seryat posteritas," zegt 13 • ËMMius. Wij 
zeggen, big onderyinding, met Wiarda, Oeifr, Geschichte^ I, 
S* 211, dat de Friezen nu even goed betalen moeten als alle an- 
deren ^. 

(36) » Keyser Wilhelmtjs hat hemen (den Friesen), hwanneer 
3» hya toe Aeken commet, jown toe halden Con, Car{ozvs) bath^ 
j> en een scheen green hof iefte plaets, dien hya in den tyt, als 
9 men toe jieken dat belghdom tonet, fry en ayn holda schillet*" 
Oyer dit Keyzers bad^ zie men ëdward Bro'WN, Reysen, Am-' 
sterdam 1682, derde boek, p. 108, en de curieuse plaat aldaar. 

(37) Over deze reliquiën en de tentoonstelling, zie men Brown, 
1. 1*9 eerste boek, p. 44, derde boek, p. 102-107, en de platen 
van Jan Luyken, aldaar. 



^ Toeyallig mij, in Julij 1846, te Aken^ op den eersten dag der om 
de zeyen jaren plaats hebbende tentoonstelling der reliquiën, be~ 
yindende, heb ik dan ook het oude yoorregt maar niet gereclameerd. 



70 De Faibzbn voor Akbn. 

bestiijden. Het gelukte hun« des Konings leger te ver* 
strooijen (88), waarop zij terug keerden « en Wiixem den 
iweeden in de belegering van Keizersweeré ^ bij Dussel^ 
dorp , bebulpzaam waren , hetwelk zich in December 1248 
overgaf(39). 



Het was ons doel , Mijne Heeren ! U heden avond aan 
te tooneu, hoe bij de belegering van Ahen^ in 1248, de 
Friezen die zelfde dapperheid , de hoofddeugd der middel* 
eeuwen , ten toon spreidden , die zij honderd jaren gele- 
den voor Lüsabon^ %esltg jaren vro^r voor Ptolemais 
(St. Jean (FAcre)^ en voor deriïg jaren bij Davfdate^ 
hadden ten toon gespreid., maar bovenal, hoe zij met die 
dapperheid zoodanig beletd en vindingrijkhetd van geest 
paarden, dat een ooggetuige, ter hunner eere, vAiar waar* 
heid kon boeken: » Boven alle volken^ bij het beleg van 
3 Aken tegenwoordig ^ behaalden de Friezen eenen buiten- 
9 gewonen roem {40)." 




(38) Mebrman, I, p. 306. 

(39) Meerman, I, p. 316. 

(4iO) Mengo, 1. 1., p. 148« » Pra« omiiibas aUis nationibus 
» specialem consecuti sunt gloriam." 



71 



y £ R S L A 6 

OyBA SBNIOE 

HANDSCHJEOFTEN 

DBE 

CmOSUK TJÜV WORP IfAM ffHJLBOR. 

(Fervo/ff van deel III ^ bh» J05—J49*) 



HOOFDSTÜK I. 

Aan de vriendelijke bulpvaardigbeid van den Hoog 
Welgeboren Heer R. Baron van Bbbughel zijn wij de 
mededeeling verschuldigd van de volgende omscfarijving van 
zes bandschriften , welke in de Koninklijke Btbliotbeek te 
'« Gravenkage gevonden worden. Wij maken van dezelve 
een dankbaar gebruik , door ze in haar gebeel over te 
nemen. 

!• Een HS. in quarto , zondor titel in dorso « geintitu- 
leerd: Chranworum Frisiae libri ires^ nuper inventi 
ac nondum edîH^ docenies primo quaniiiaiem ac guaii^ 
iaiem ierrae Phrisiae^ nec non et mores PAristorumf 
seeundo quomodo , quando ei per quos Chrisiiana fides 
primum predicafa sii in Phrisia , ac deinde prelia Pkri^ 



72 VeRSLAG OVB& EENIGE HAIVDSGHRIFTE9 , 

sonum cum ComzHbus Hollandtae ac Episcopis Trajec" 
tensibus gesta , non certo quodam authore. JWi'. 

Sum AdRIANI FrEDERICI WBSTPHäLEN ^ E. E. Alc* 
marianus et equitis Jilius. 

Waarin ligt deze losse nota : 

Eoc chronicon rarissimum et ineditum descriptum est 
a Frederico Adriano Westphalen (\)^ ex antiquïssimo 
exemplari scripto et invento tn familia suae uxoris Remi- 
RiGläE FAN Adelen ^ constanti fama et traditione com* 
positum a suae uxoris trttavo Fredericus fan Adelen^ 
qui circa annum J396 adhuc in Frisia celebre vixit. Ra' 
ritaris (raritatis causa) et intentione continuandae histo* 
riae curavi rehgari. 

Adrianus Westphalen 
F'irtuti inimiea et Histor. J660 

quies. adhuc J686 Alcmariae vivo 

ut vtvam^ in otio negotium J688* 

Yan dezen worden eenige aanteekeningen in margine 
gevonden. 

Hetzelve begint voor ieder boek met de summiere aan« 
duiding van den inhoud der capita, en houdt in drie 
boeken , waarvan het I^. van zeven , het II^. van vier en 
dertig, en het III^. van drie en veertig hoofdstukken. Doch 
bij het eerste boek is gevoegd : Quomodo Hengistus et 
HoRSA reges Frtsonum venerunt in Britannïam et expul^ 
sis aut interfectis Britonibus possederunt eam, secuiîdum 
Cronicam Leidensem. 

Het HS. eindigt met het jaar 1396 en deze woorden: 
Albertüs Dux secundo redtit et dominio Frisiae potitur^ 



(1) Zie Ko^, VaderU woordenboeJc^ op Weatjphalen^ Deze 
F. VAN Adelen, en z^ne achter-achterkleindocliter REMlRiGiAy 
zgn aan de schrljvers yan het Stamhcek van den Frieschen Adel 
onheVend. 



DE& Chaohijk van fFoRP yjiii Tjhabor. 73 

zijnde, zoo het schijnt, de summiere inhoud yan een ge- 
deelte Tan hét 43«. hoofdstuk , welk gedeelte schijnt le 
ontbreken ; doch vervolgt daarop , met de hand van 
A, Westphalen , aldus : Et, st'c Fnsom'cam geniem quae 
revera sese Uberam gaudet ^ paulcUtm sub domino venü ^ 
et nunc in servitute tota^ caet. 

Van het in de nota aangekondigde vervolg, bestaat er 
niets, dan de vermelding van de in 1307 plaats gehad 
hebbende huldiging van Hertog Albe&t, door de Vetko- 
pers (met de acte) en die van Grom'ngen^ 1398. 

Uit de Verzameling van Herbell , IN^. 9 , in 4io. 

Koninklijke Bibliotheek te *s Gravenhage , N^ 

II. Een HS. in folio, houdende in dorso: Chromcon 
Frisiae , H. aB Ajam , zonder titel , beginnende : De situ 
quantitate et qualiiate terrae Phrisiae ^ caput primum. 
Gelijkluideude met bovengenoemde Chronicorum Phrisiae 
libri tres^ doch zonder de summiere inhoud der hoofd- 
stukken voor ieder boek. Het stuk achter het Iste boek, 
quomodo Hengistus etc^ maakt hier een 8ste hoofdstuk 
uit* In de nummering van de hoofdstukken van hetderde 
boek is N^ 28 overgeslagen , daardoor is cap. 41 ge- 
worden cap. 42« Hier is de afschrijver opgehouden , mid- 
den in de opnoeming van de gesneuvelde Heeren Dominus 
de Hoom^ Dominus de Ligne^ etc. Er ontbreken dus' 
twee en een half hoofdstuk, 

Voorin wordt hetzelve, bij eene aanteekening van latere 
hand , genoemd : Chronicon Worperi de Rinsmageest , 
Prioris in Thabor^ en gezegd geschreven te zijn circa 
annum J500. 

Koniifklijke Bibliotheek , N'. 983. 

IIL Een HS« in quarto, geïntituleerd in dorso: VoR" 
PERIUS TuABORiTAj flfe situ qua/itate et quantitate terrae 
Frisiae, Het vangt aan : Ex chronicis Worperi de 
RiNSMAdEEST^ Prioris in Thabor. Liber primus. De situ 



74 VsESLiG OVBH EIW6B HANDSGHaimN 

quanHiaie^ et qmMtmJte teifrm Frîaim^ dxput. prmum. 
EveEi ab in N*'. 11» outbreekt de sununiere inhoud der 
boofdftukkeA , doch heeft tiet late boek een 8ste boo£d« 
stuk. Het tweede boek begint : Semndus Cromeae Fri* 
siae hber. Het derde boek eindigt met den jare 1396 
en de woorden: Albertus Bux seeunda redüt et domimo 
Frisiae potitur. 

Vervolgens vindt men : Hyr begint dat vierde hoeck. der 
Cromühen van Fryslani t tractere'nde die gesten , die ge^ 
schiedt %yn in Oestergoe y Westergoe en SevenuH^iden ^ 
van die tydt , dai Hartogk ÄLBERT van Beyeren » Grave 
van Bollandt etc^^ vuyt Fryslamdi worde verdreven^ 
a. J399^ tot dai Hartogk Albert van Saxen wedet in 
Fryslandt worde gekuldigi^ a. dW8m Waanran de schn}* 
ver zich eenigie pagina's verder, op het jaar 1403, noemt: 
WÖRPERUS FJN DER Geest^ eerstmael Supprior^ daema 
Procurator^ en ien leste Prmr in *t kloos^ Tkabor ^ 
en zc^t: bin gestorven in U jaer 45S8f den 26 Februarii, 
Dit boek eindigt a. 1498, met de woorden: Maer mê- 
mani creegk wat. 

Daar achter vindt men een a&cbr^ van een vidinme 
vaa twee brieven, een van Bisschop Wilbeako, a. 1233, 
en een van Bisschop Otto» aan B., Abt van Betkaniën^ 
Gamerarius Pkrysme^ a. 1248, over de xending van zeke^ 
ren Libfhaedus in Frieslandy tot uitdeeUng van de Sacra- 
menten.^ 

Op de eerste blz. staat: lilusir. ac praepoientm D. B. 
Ordinum Fristae Uber ; en voorin : Äccepü kunc cedicem 
ex Frisiae transmissum ab U. </• consultissimo B^mmo 
B. Menwo Maria a Broersxa , 2!J JuTm a. J685 , Co- 
loniae. 

SüFFRIDUS PeTRJ. 

Leovaatdienais. 
Het is voorzien van kantteekeningen ,. waaronder er zijn 



OBA Ge&obuk yan fVonp fan Thabor. 75 

geteekend BuTGBas, en andere, yan eene latere hand, 
zoo het schîjnt Tan Süffbidus PBmus. 

Uit de Yerzameling van Hbrbbix, N^. 8, in 4to. 

Koninkipe BibUotheek , N^ 1322. 

IV. £en HS. in drie bandeut in quarto, geintituleerd 
in dorso: Vorperj Chromcon, M. I^III ^ /F, F. 

Yotgens eene aanteekening op pag. 1 , afgeschreven door 
A. Matthabus» Jurîs Antecessor Leidw* 

Vol. 1 begint aldus: Hujus libri inscripiio in Uhro 
ADRiAHiFREDRRiciWESTPHALBNjeraittdisT Chrwdcorum 

« 

Frïsiae Kbri tres^ eic. J494; voorts heeft het eerste boek 
een Sste hoofdstuk; doch op het eiade van het 3de boek 
ontbreekt het opschrift : Jlbertus Dux « etc. 

Vol. 11» afgeschreven als boven, begiat aldus: Versio 
LaHna VoRPBRi Thaboritae^ doch is dechts eene ge- 
deeltelijke vertaling van het IVde boek, in N^ III, en 
loopt van a. 1388 tot a. 1454 Het zal dus een afscbriflfc 
wezen van de vertaling van Fuhmbbius « welke op bel 
Provinciaal Archief te leetnaarden bewaard vrordL Zie 
De vrye Fries , deel III , b)z« 107 , noot , daar ook deze 
vertaling loopt tot a. 1454, en den dood van Jagklb Fed- 
i>ES, te AlUngawier. 

VoL III, insgelijks door Prof. Matthaeus afgeschreven , 
bevat: Omissa e Tmaborita; waarin worden aangehaald, 
L. VIII, c. 8; L. Vin, c. 10; L. VUI, c. 14; L. VIII. 
p. 80; L. IX, c. 14; L. IX, c. 16; L. X , c. 2; L. XV, 
c. 6; L. XV, c. 21. Deze excerpten beginnen a» 1117, 
en eindigen a. 1476; uit welke kronijk zij getrokken zijny 
is nog niet gebleken. ^ 

Kottinklijke Bibliotheek, N\ 966. 

V. Een )IS. in twee banden » in quarto , houdende in 
dorsa: VoRPERii Chronyk van Frieslandt. MSL A en B. 

Volgens eene aanteekening op pag. 1 , afgesclureven door 
Art. Hatthabus, Juris Antecessor Zeidaef aan wien het 



76 VBBSIiAG OVE& EB51GE HANOSGHairrBir 

bodc yerstrekt was door Jons. Robbe&s , Ord. Crronïngae 
et Ommelandiae^ ab actis (zie pag. 366). Geintituleerd : 
Chronycke van Vrieslant^ tracteerende (die gesten)^ die 
geschiet %ijn in Ostergo ende Sevenwolden^ van die tyt^ 
dai Hertoch Albert van Beyeren^ Grave van Hollant 
e/c, uyt Vrieslant worde verdreven^ a. J399 ^ tot dat 
Hertoch Albert van Saxen weder in Vrieslant worde 
gehuldicht^ a. J498. Deze titel wordt herhaald op blz. 366, 
aldus: Titulus libri superioris : Hier begint dai vierde 
boeck der Chronycken van Vrieslandy tracteerende die 
gesten , en%,^ zie De vrije Fries , l. a. p., blz. 109. Dil 
boek eindigt evenwel op blz. 342, met de woorden: maar 
niemand heft wat gecregen. 

Finis libri IV , ajmd Altingh. Dit schijnt , blijkens 
marginale aanteekeningen van varianten, een MS. te be- 
doelen, hétwelk hierbij gebruikt is. 

Dan heeft men , beginnende op pag, 342 , een gedicht » 
hetwelk aanvangt: 

J^it is de sin als 't wel verstaen is , 

^at om Groningen ende in 't Grevelant geaceet ia^ 

enz», voortgaande tot op blz. 348, doch, zoo het schijnt, 
niet compleet. Dit gedicht komt in geen der andere hand- 
schriften voor; want de Groninger Passie van Metna&dus 
van Franeher , is het niet , welke stond in een exemplaar 
van SuFFRiDus Petrus, zie De vrije Fries^ t. a. p., blz. 120, 
en afgedrukt ia in het eerste deel van Viss£& en Amers* 
FOORDT, Archief* 

Op pag. 349 volgt: Wat beswaringe ende onrechte ons 
Hertog Georg van Sassen en%., ende van GraeffEDSART 
van Embden wedervaren^ geschiet %yn. Dit loopt tot 
a. 1513. 

Daama vindt men, p. 369: Liber F, Chronicorum VoR' 
PERii Thjéboritae^ vervolgende in de landtaal het IVde 
boek, van a. 1499 tot op 1510 alwaar het op p. 486 



DBR Ghbonijk van fVoRP FjN Tbabor. 77 

afbreekt, midden in de woorden: Terwylen dat dese Here 

uyt den lande würS^ is he by een wyf gekomen^ dai 

Juist zoo ver gaat ook het aüschrift, vervaardigd op last 
van den Baron van Sghvvaetzeiüberg. Zie De vrije FneSy 
t. a. p., blz. 111. 

Op pag. 489 staat: Be prologe van der acte by den 
gemeenen stemm^ van Vrieslant op V stuk van een An- 
nael oft Lantboeck toe doen maken , J8 April J539 : 
hetwelk de prologe is van het Landtboeck van Martena^ 
dat in het deel B gevonden wordt. 

Koninklijke BibUotheek, IN^ 985. 

YL Een HS. in folio, in dorso geintituleerd : ManU'- 
scripta^ en aanvangende met eenen alphabetisohe index 
op een Vriesche Chronijk^ die bestaan moet hebben uit 
509 pagina's, aangezien op pag. 609 aangewezen wordt, 
den eedt den dye Heeren van wege K, Maj. den stadt 
van Sneeck gedaan hebben. De kronijk moet ingedeeld 
geweest zijn in vijf boeken , van welke de drie eerste , in 
het Latijn , in hoofdstukken waren afgedeeld , terwijl van 
de beide laatste, in de landtaal, geene hoofdslukken , maar 
alleen pagina's, zijn aangebaald. 

Het Iste boek bevatte 8 capita , het 2de 34 ^n het.Sde 
39, daar dit eindigde met de artikelen van het vredes- 
tractaat, en aan hetzelve dus cap. 40 tot 43 ontbraken. 
Het HS. is derhalve de Chronijk van fVoRP fan Thabor 
geweest, iu vijf boeken, overeenkomende met het Franeker 
HS. D. Zie De vrije Fries ^ t. a. p., blz. 114, hetwelk 
ook gaat tot 1522, gelijk mede in het HS. van J^* van 
Beijma thoe Kingua het vijfde boek sluit met de reductie 
van Sneek^ a« b., blz. 117. 

Koninklijke Bibliotheek , N^ 99L 



78 yER8I.AG OVEE EEHIGE HAffOtK^lHlllFTE^' 

HOOFDSTÜK 11. 

In het Stedelijk Archief te Groningen bevinden zich 
vier Handschriftent welke en door den Heer J. yait Leeü- 
WEic en door mij zelven zijn onderzocht. 

!• Een HS., oud schrift , zonder pagineering , heeft tot 
titel een gedrukt wapen van Jahghbs en GoEin>ERs vAir 
Helpen. 

Op blz, 1 leest men : Ex Chronicis Worpbri de RE" 
jnSMJGEEST , Prtons in Thabor , vide iV^. 6. De säu , 
quaniitate et gualiiate terrae Phrisiae^ caput primum. 
Dit ^rste boek bevat 8 capita. 

Het tweede boek heeft tot opschrift: Secundus Chro" 
nieae Phrysiae liber^ tractans et docens^ quando et per 
quos Christiano religio praedicata sit tn Phfisia. 

De genealogia Karolj magnû Caput primum. 

Dit bevat 32 capita. Onder Jinis seimndi libri staat: 
Antequam tertii libri nostrae historiae sumamus exordiâf 
praemittendi sunt secundum ordinem^ tam Episcopi Tra^ 
jectenses j quam Eollandiae Comites^ per quos saepius 
impugnata et nonnunquam expugnata est Phrysia, Deze 
catalogus loopt van 696 tot 1496, en eindigt met den 
56sten Bisschop , HEifRicus , zonder jaartal , en den 29sten 
Graaf Kaeolvs, Imperator. Bij de tien laatste Graven ont- 
breken mede de jaartallen. 

Het derde boek vangt aan : Inctpit liber tertius Chro* 
m'oeee , tractans de bellis et gestis Phrisiorum , et Ptin^ 
dpibus illos impugnantüms. Bet tdt slechts 36 capita, 
en eindigt toch met de woorden : Albertüs Jtux secun^ 
do rediit ^ etc. 

^Het vierde boek , met eene andere hand en grooter 
letter geschreven , komt overeen met het zelfde in an« 



DBR GuOirUK VAH fVORI' FAN THjtBOR. 79 

dere exemplareii , en loopt tot a. 1496. De laatate woor- 
den zijn: 

Ende van die steen worden gemaect 
Feel steenhuy" die poerte van V huys toe Lewerden. 

sen van die Htr Heer WiLBRORD begeerde consent van 

ren gehaelt. ^ Heerêcapen^ den die huyeen toe^ 

quemen , en loefde die te betcden * 
mer memant heft wai gecregen. 
II. Een exemplaar, berattende geheel betzelfde als het 
Torige, is van jonger scfarift en gefoliêerd. Het heeft tot 
titel: Chromeorum Frtstae^ liber tres^ nuper inventi eic^ 
auctore Wörpero Ttabrda ex Renismagebst. Het yierde 
boek is , zoo als in bel Torige en alle andere exemplaren , 
niet in boofdstukken afgedeeid. Voorin ligt een pâpiertje, 
waarop slaat : A^. J57S , Stdts fan Botnta. 

IIL Het derde exemplaar is met TerschiUende oude ban- 
den gescbreven. 

Oe Heer Archiyarius Fbith heef voorin aangeteekend : 
Op het yergane perkament Tan den vorigen boornscben 
band stond, met eene oude hand, de volgende aanteekening: 
Dtt Chronicken Bouk kompt to Johan d^Mepschb^ op den 
Ham , der junger. Donatione viduae Joannis Hofbnebn^ 
a**. J587y Ultrajecto. 

Yoorts vindt men : Contenta in hoc volundne : Vor-- 
PERI Prioris , Lib. 1 et II ^ Latina Chronica. 

Catalogus Episcoporum Trajeetensium et ConutumHol^ 
landiae. 

VoRPERi Chronioorum Kb. III ^ ad annum JS96^ 
Laiine. 

Supplementum ex Chronico Henrici Teaborïtas , €td 
annmm J457^ Latine. 

VORPERII continuatioj ad annum Jk67 ^ Teutomce. 
Supplementum ex fratre Hbnrico^ ad annum Ji97 ^ 
Laiine. 



80 VfiaSLAG OVER EENIGE HaNDSCH&IFTEV 

VORPERII Lib. IV et F, rerum in Frisia gestarum sub 
Saxordco dominatu^ Teutonice. 

Het vijfde boek breekt af a. 1510, mel de woorden: 
is by een wyf gekomen dat 

De tusschen în geplaatste supplementen beginnen aldus : 
V Vervolg van V derde boek is in een ouder JUS. van 
VORPBRIUS aJkier op 7 Duytsch tngevoegd uit de Seme* 
lumer Chronicke , ende luydt als volgt : Daer waeren 
oeck ytlicke schepen opten riviere van den Lauwerds als 
van den Moilandschen Grave ge%onden , enz. , tot aan de 
woorden : Tot dat %y V haer %elfs weder verdurven , 
ende den Hartooh van Sassen inhaelden^ %oe namaels 
gesecht sai worden. Dit stuk beslaat 6 pagina's in folio. 

Dan volgt: Hier begint het vierde Boeck van Hemelu^ 
mer Chronicke. 

Als die Vriesen haer dus weder vrie gemaect ende het 
Hollantsche jock van den halse geschuddet hadden^ heb^ 
bense nochtans ghevreest^ voormits Stavofen in den Gra^ 
ven gheweldt waSj dat het hierby rûet solde blyven^ enz., 
tot aan de woorden : Ma^^ van de valbrugge synde , 
hebbense veel uit de voortvluchtige voerslagen. 7 pagina's 
in folio. 

De naam Hemslumer Chronicke is wel onbekend, maar 
alles, wat hier staat , vinden wij woordelijk terug bij Ocko 
ScHAJEUiEirsis , J. Vlttarp eu A, G. Staüriensis, uitgave in 
quarto, Leeuwarden 1742, op blz. 147 tot 153, en 
blz. 156 tot 163, zljnde het laatsle gedeelte van het derde, 
en het eerste gedeelte van het vierde boek. Zoodat om« 
trent de identiteit van de Hemelumer Chronijk , met die 
van OcKO van Scharl ^ c. s., niet te twijfelen valte 

Hactenus ^ lezen wij verder, ex Chromco Hemelumano^ 
quae porro desiderantur usque ad annum J457 ^ apud 
alterum Thaboritam^ Henricüm Goude, LaHne sic se 
habent. 



i>B& CHaoiriJK vAif fVoRP rjN Thabor. 81 

Het eerste fragment, loopende van 1417 tot 1467, be- 
daat 2| pagina's in folio, en begint: Anno JAJ7 ^ die 
k Aprilia^ in Compinghen ohiit JoANNES Delpihnüs^ 
gener Bucis fFiZffSLMi F/, ttoUandiae Comitis^ secundo 
anno conjugii ejus ei vicesimo aeiatis suae. 

Een tweede {ragment , groot 22 pagina's in folio , vangt 
aan met deze woorden: 

Ex Ebnhico Thaborita\ Latine. 

AnnoDonuniJWï^ipso die Viti et Modesti ^ obütBrugts 
JDux Phiuppus^ aeiaiis suae 73. Karolus fiUus Ducis 
PHiLlPPlD{ucis) B{urgu7tdiae)t/actus est Dux Burgundiae. 

Dit strekt tot a. 1497« 

ly. Het vierde exemplaar is uitmuntend geschreven en 
wel bewaard, en bevat: Kromjk van Worp. 
I. Boek , fol. 1—15. 
11. Boek , fol. 16— M. 

m. Boek , fol. 46—77. 

IV. Boek , fol. 1—168. 

Daarachter V Landboek van Martrna^ met vervolgen 
en bijlagen, a. 1498 tot 1680, fol. 1—298. 

Dit exemplaar is afkomstig van den huize Rinsmageest ^ 
en gekocht op eene auctie te Groningen , 22 Oct. 1883. 

y. Een vijfde ezemplaar, uit Groningen afkomstig, 
bevindt zich thans in de Boekerij van het Friesch Genoot* 
schap. Het is uit de bibliotheek van wijlen den Hoogleeraar 
vAir Ebede gekocht door den Heer F; D. FoNTEiif , te Har^ 
Ungen^ en na het overlijden van dezen, op zijne uit* 
drukkelijke begeerte , door Hevrouw de Weduwe , met een 
exemplaar van het Groot Placaat* en Charterboek^etn HS. 
van MartbnJs tandboek , eene schilderij , voorstellende 
eenen Frieschen maaltijd , en de portretten der Friesche 
Admiralen Tjerk Hiddes de yaiES en Aukb vaic Stblling- 
WBBP, geschcmken aan het Friesch Genootschap van Ge« 
scfaied*, Oudhdd* en Taalkunde. 

y. 6 



82 ViaSLAG OVRR EBIflGB HAÜDâGHAIFTElf , 

Oit HS., zeer wel bewaard, voert tot rugtitel, Worperi 
Chrontcdn Irisiae » MS. ad J357. Het begint zonder titel, 
op pag* 1 : De süu qiuintitate et qualitcUe terrae Fri* 
siae^ cap. l^, en beslaat 200 pagina's in folio. 

Het is zeer kennelijk geschreven door de zelfde hand » 
die bet afschrift yervaardigd heeft voor Foggo VAijr ëtsinga 
en DotrwE van GLiifSTAA , a. 1570. Zie De vrije Fries , 
t. a« p., blz. 108. 

Eveawel bevat het alleen de drie boeken in het Latijn , 
en eindigt op pag. 199, met het opschrift van cap. 44, 
Albbrtüs Bux , etc. Tot aanvuUing van hetgene aan de 
geschiedenis tot aan 1398 ontbreekt* is er dôor eeue an- 
dere hand, met zeer klein schrift, een stuk bijgeschreven , 
groot 3| pagina, hetwelk in geen ander HS. gevonden 
wordt, dan alleen misschien in het mij onbekende exem- 
plaar van Alkbaiabe, zie De vrije Fries^ t. a. p., bfe. 121, 
en Sghotel , Leven van Alkemade , blz. 199 volgg. Hier 
toch vindt men wöordelijk terug, hetgeen vah Hbussbn en 
\ÄS RiJir, Batavia Sa^cra^ deel V, blz, 95, uit WoRPERUS 
vermelden, volgens dat HS. van Alkbmadb*. ,Zie Ife vrye 
Fries^ t..a. p,, blz. 122; 

Alleropmerkelijkst is de overeenkomst van dit stuk mei 
bet supplement , hetwelk het Groninger HS. K^. III achter 
aan het lilde boek gevoegd heeft, uit de Eemehmer Chro^ 
nycke^ en met hetgene, dat bij. Ogko Sghableicsis het 
slot van het Illde boek uitmaakt. 

Hemelumer Chromjh en 
Latijnsch RS. 

m Eodem quoque temporie 
» vûL Lä^ûieam fluvium naves 
» quasdam.miserat, ut ab ea 
» parte Frisiam invaderent* 
> Sed dispositis per aggerem 
» Frisiorum praesidüs terram 



OCKO S€BARLBNSIS. 

» Daer waren oock ette-* 
>, lycke scbep6n pp de riviere 
» van der Lauwerts van den 
> HoUandscben Grave geson- 
» den, dan dîe.Yri^en bad- 
» ém den dyck zobeset, datse 



DEB GHaonuK VAN TVoRp rjn Tuabor. 



83 



• contingere non potuerunt. 
» Hoc tamen eflfectum dedere, 
> ut navigatione maritima Fri* 
» sii uti non possent,*' caet. 



• daer niet aent landt dors- 

• ten, niettemin zy beletten 
> daar den wtvaert ter zee," 
enz. 



Opmerkelijk noemea wij deze overeenkomst , omdat zij 
met een verschil gepaard gaat , waaruit ten duidelijkste 
blijkt, dat de Latijnsche text SchieringerSi en de Neder* 
duitsche Vetkoopers , gezind »8« Tot eene proeve daanran « 
geven wij de volgende karakterschets van Obo BoniTA : 



> Anno eodem (1397) Ma^ 
rumt in Osiergoa habitabat 
Odo Bonru, FoGGOias filius, 
tnr bellicosus et tnqtuéius^ 
praecipuus Vetcoperorum 
propugnator. Is sodum ha- 
bebat Jaglonebi Jbppaha, 
pariter armis promptum, Hi 
duo Schiringios per Wes'^ 
tergoam multum divexa- 
bant," etc. 



m Anno 1307, woonde tot 
Marrum , in Oostergoe , 
Odo BoTinrA, ende was Fbi- 
KB BomTA soon, een voor* 
vechter der Vetcoopers, een 
man van een onversaecht 
ghemoet teghena %yne vy» 
anden. Hy hadde altydt in 
zyn gheselschap Jagkla Jbp- 
PAKA, die oock gheen toch- 
tenterugghesette. Zybedre* 
ven nae die krychsmaniere 
veel vromicheyts, zodatse 
seer van haer vrienden ghe- 
eert ende van haer vyanden 
ontsien worden; zy hadden 
op haer handt die conver* 
sen van Foswert ^ daerse 
seer veel mede wtrechten 
ende bedreven , want sy 
altydt een vechten tenach- 
teren waren , zo seer was 
haer hert tot die krych ende 
onvrede ghen^en. Zy de- 
den veel schade den Schie- 
ringers in Westergoe^^' enz. 



84 VbESLAO OVE& BBRIGE HANDSCH&irTElC 

Uit deze Schieriiigsche geKindheid kan het ook verklaard 
wdrden , waarom de Latijnsche iekst zoo kort över de 
Verbranding van de kerk te Foswerd heen loopt, terwijl 
de Nederduitsche tekst daaromtrent uitvoeriger is, en vooral 
de hérstelling van die kerk omstandig verhaalt. Hierbij 
heeft echter de Hemelumer Chronyk nog iets, dat bij Ogko 
ScHAaLEirsis niet gelezen wordt : Zy cregense A". J398^ 
omirent Bartholomet^ geheel tveder veerdieh; wani sy 
uyi liefie daer alle <in arbeyden, Dye eersie herek , enz« 
Wegens deze bijzonderheid , hebben wij dit stuk, bij de 
uitgave van WoBPEaus Thabobita, mede laten afdrukken* 

Voor in het fis<, op het schutblad , is door eene onbe* 
kende oude hand dit geschreven: 

» In hoc Ghronico numquam impresso habentur plura de 
% S. WoLiBBOKDO , ÄrUwerpientium Apostolo , continetque 
» hic codex fibros III , ad annum 1357. Autor est Woa- 
» piBBiüs Tbaböbita, Sand., Bibl. HSS., I, f« 27» et 11» 

> £ 45« Val., II, f. 1159. SüFF. Pbtb., f. 79. Fab., 

> med. 6, f. 911. Paqüot, tom. IV, f. 303« OudKYriesl., 
» tom. I, L 426, et tom. II, f. 92. 

» In hoc codice notae marginales leguntur , quae sunt 
» in alio codice omissae.'' 

Verg. met dit laatste de aanteekeninjg in het HS. van de 
Bourgondische Bibliotheek, te Brussely N^ 6070: De 
vrije Fries^ t. a. p., blz. 119. 

BESLUIT. 

De vergelijking van al deze handschriften heeft ons 
tot het resultaat geleid, dat geen derzelve ouder îs, dan 
bet eerst door ons yermelde HS. van het Provinciaal Ar- 
chief y2Ji Friesland y te Leeuwarden. Zie De vrije Fries^ 
t.a.p., blz. 105 en 118. Bij de uitgave van deze Ghronijk, 
op iast van het Friesch Genootschap, hebben wij alzoo dit 



BBR Ghroruk tan Worp vm Thâbor. 85 



•f 



HS. tot grondslag gdegd , en een zeer slecht en jong HS 
aangekocht uit de bibliotheek van wijlen Professor J. W. 
BB CaAifB, naar dit oudste verbeterd, Die uitgave bevat 
daarom ook alleen de drie boeken in het Latijn, welke 
algemeen voor de Ghronijk van Woap v?orden gehouden , 
terwijl het vierde en vijfde boek , wd als vervolg daarbij 
behooren, maar niet met volkomene zekerheid aan den 
zelfden schrijver toegekend worden. Toor de geschiedenis 
evenwel van 1400 tot 1622 is het van veel belang , dat 
bet Friesch Genootschap ook tot den druk van deze twee 
boeken besluite, dewijl zij juist het voornaamste tijd- 
perk yan den strijd tusschen Schieringers en Yetkoopers 
bevatten. 

Dr. J. 6. OTTEHA. 



HIJLDE 

AAir 



^ 



ft l^ t l I • ■■ ( » I I I H »ÉilMé^»*i 



jf Zonder den Hoogleeraar rAN SjriNDEN^ zou äe 
» grootheid van BzajitaA^ di^ zich^ aU het ii^aref in 
» eigéno etitte deugd én huieselpk genoegen omwond^ 
» in duiêtere pergetelheid z^n géblePen, 

» JZ^*' ri^ haar ten poorsch^n^ en etelde den man 
9 in het volle licht poor Nederland en poor geheel 
9 Earopa* 

» HoxKRva hezong den Trojaanachen kr^gen AcmiLm 
9 iMa^ zynen held* H^ penuierf zich zelven perdienm 
9 den roem in Griekenland en h^ de Wereld^ door 
» daden^ weinig meer in aandenken hp den nazaat^ 
2» met keur en konat van dichterlpk h^iperk op te vf^ 
9 zelen* Geheel andera^ maar^ yan eenen zedel^'ken 
» kani ingezien, meer achtingwaardig^ kenteekent zich 
9 poor ona de Hoogleeraar en JFyageer^ Vatx SwiJt'* 
» ujr hrengiy door zpne reeda helder achynende Per^ 
Ji maar^êidy de nederige en atille Perdienaten pon 
» eenen tffdgenoot en medehurger^ opregt en onge" 
» kunateldy aan den dag* H^^ aan den naam en het 
» konatatuk pan EzsiNOJt regt doende^ hepordert aizoo 
» dan eeuwigen roem pon eenen Vrieay die daarop 
» regtmatiger aanapraak heeftj dan de dapperheid pan 
» den hoogmoedigen Grieky in deazeîfa perpoering tot 
» ziedende drifty en wreedy en onperhiddel^'k*'* 

J* Brouwer* 

£ji8B EisiNGA werd te Drmrifpy ia een huis in de Ker« 
kebuurt * op den 2l8ten ?an Sprokkelmaand van het jaar 



HüLBB AA9 EiSB ElSINGA. 87 

ViÂA ^ gdmen* Zi^n vader was Jbltb Shbs^ Tan Oosier^ 
lifiens^ ï^ne moed^ Hii.TjrB Stbfvbks , van ff^tnsufnm 

Zîj leefden destijds ' op dat dorp in burgerlijke ^eltaart 
«n alg^eene -aditingv want z^ waren brave menscben', 
standvastig in de betrachting hunn^r pKgten^ Wolkammér 
of fabrikeiir van saaijet en breiwol zijnde, - werd ook Eise 
in dat bedrijf opgeleid , die zich , tot de uitoefenlng daar« 
van , in 1768 , te Franeker met der woon nederzette , na 
in het huwelijk te zijn getreden met Pibtjb Jagobs, jonge- 
dochter, te Hylaard geboren (1). 

Tot aan zijnen dood heeft de groote man dil nederig 
bedrijf aangehouden , en zich daardoor een burgeriijk be* 
staan verschaflu Dat zijn fabrikaat tot het beste behoorde, 
betwelk men vervaardigen kon i is algemeen bekendi 

In zijne ballingschap , het gevolg der ongelukkige staats- 
geschillen van het woelige jaar 1787, verloor bij zijne 
deugdzame echtg^oot , zonder dat het h^ vergund was , 
haar in de laatste levensoogenblikken te mogen bijstaan, 
of de overledene de laatste eere te bewijzen. 

In 1792 mogt hij zich in het dorp Visvltef nederzetten, 
alwaar hij zijn bedrijf als wolkammer hervatte. Aldaar 
hertrouwde hij aan Taijntjb Eblkes Sickema, met welke 
faij in 1705 naar Franeker terug keerde. In den morgen* 
stond van den 27sten van Oogstmaand 1828 eindigde hij 
een welbesteed leven van vier en tachtig en een half jaar. 



(1) Hen zoa welligt denken, dat Iiij Franeker^ als de lioofdze^ 
tel der geleerdheid in Friesîandy tot zîjne woonplaats liad gekozen, 
om er z^ne studie yoort te zetten; doch h^ deed dit, omdat aldaar 
de wolkammerig eene der hoofdneringen was, alwaar te dien tigde 
Cweemaal honderd duizend pond wol verwerkt werd, aan welker 
liearbeiding tusBchen de tien en veertien atuiverB het pond, mee- 
rendeels door yrouwen en kinderen, werd yerdiend* In 1818 naan- 
wM^kB twintig duizend pond* ScHBLTEMA, Geschied" en Letterl'. 
Mengelwerk* 



88 Hüu>t AAS 

Zijn oudste zoon* Jblte, den vader geli^kende in lusl 
en geschiktbeid voor de wis- en werktuîgkunde , stierf in 
1809, terwijl zijn tweede zoon, Jagobusy hem overleefde, 
op wien y na zijns yaders dood , de zorg voor het Plane^ 
iarium is oyergegaan (2). 

Uit het tweede huweKjk werden hem twee dochters ge* 
boren* 

0e neîgîng tot de wiskunde , den Friezen eigen , was 
ook hem als aangeboren. Yan zijne eerste jeugd af , be- 
steedde hij daaraan al de oogenblikken , die aan zijn 
bedrijf konden worden onttrokken. Een burgerman, Wil- 
LBv Wttses, te Franeker^ vrij ervaren in de vriskunde, 
gaf hem de eerste handleiding. Daama had .bij veel dienst 
van de wis- en sterrekundige bekwaamheden van Wttsb 
FopPBS DonojAHA. Ziju eigen vemuft echler verhief hem 
van eenen voortreffelijken leerling tot een groot meester. 
Hij was wel zijner eigene krachten en vermogens als wis- 
en werktuigkuâdige nog onbewust , maar de ondervinding 
bewees , dat voor zijn brein geen plan onuitvoerlijk , geen 
ontwerp te verbeven was. 

Een zeldzaam voorval was de aanleiding tot de vestiging 
van zijnen roem. In het voorjaar van 1774 stond er in 
Friesland een zich noemende Liefhebber der Waarhetä^ 
op, die een boekje uitgaf, over de ongelukkige uitwerk* 
selen , welke eene conjunctie van planeten , den 8. Ma 
daaraanvolgende zuUende plaats hebben, op onzen wereld* 
bol zeer waarschijnlijk zou te weeg brengen. Dit kon 



(2) Volgens Acte yan Transport, van 4 October 1826, is het 
huis met het Planetarium yan Eisinga aan het RîjIl verkocht 
Toor tien daizend gulden, hetaalbaar in tien jaarlijksche teräi|jneny 
met yrîje woning in het zelfde huis, onder genot yan twee hon- 
derd guldens 'a jaars yoor het toezigt. Dit alles moest, na het 
oyerlijden yan Eisinga, oyerg^an op den zoon» 



Sjsb EisinGj. 80 

een hepn zijn Tan bet sloopen en Ternietigen van het gr- 
heele zamenstel, waartoe Tfij behoofen. 

Natuurlijk geloofde het Tolk dien waarheîdBKefhd>ber 
meer , dan elk gesond Terstand, dat het t^ndeel beweer- 
de. De gemoederen werden onrustig en verslagen, angstig 
en bekommerd , over die geduchte Bloeimaand. Drukkers 
en liedjeszangers I voor hunne beurs partij trekkende ram 
dat wonder der natuur« zoo als zij het noemden, waren 
in de weer ; de eersten om velerlei curieuse stukken le 
'drukkeut de laatste om op bruggen en straten het vei^an 
der wereld te bezingen, en algemeene boete te prediken. 

De Regering kwam tusschen beiden , liet de boekjes op« 
halen, de yolkszangers, toen en nog altoos een giftig on- 
kruid en schadelijk gedierte, dikwi^Is rertoonendé een 
schandelijk spectakel « achter de traliën zetlen , en alge- 
meene bekendmakingen uitvaardigen , tot geruststelling der 
ingezetenen. 

Tan dit oogenblik af ontwierp EinHGA het plan tot de 
Tervaardiging eens Planetanums ^ en de uitvoering volgde 
de gedachte* Te regt zegt de Hoogleeraar tah SwiNBsir , 
dat het groote geesten alleen dgen is , zoo groot eenén 
stap in eens te doen. — Er waren vele zwarigheden; 
want de wdkammerij was het hoofdbedrijf , Tvaaraan de 
Terraardiging van het Planeiarium ondergesdiikt moest 
z^n : het eerste was de kostTvinning , het laatste eene uit- 
spanning. Er zouden dus jaren noodig zijn Toor de toI* 
tooijing, daar de snipperuren niet te zeer TermenigTuIdigd 
konden worden. 

Echte huishoudelijke Trouwen (het z^ niet tot haar nadeel 
gezegd) zijn TOortTarend,, en beschouwen vele schoone en 
groote zaken mede als tot de huishouding behoorende; 
zoo ook waarschijnlijk de echtgenoot van EpiiirQA, die 
een termijn verlangde bepaald te zien , waarin het werk 
zou zijn afgeloopen. Hij nam het aan in zeven jaren , en 



90 HiaiiE AÂS 

hidd ^mofdé Het iner. jarm irtw tet \Phmeiarium reeds 
gangbaar, en met liet msde, uilgenomen eenige kldoig- 
lieden r ^tû&M 'den' uiterHjkm fiieraäd bebreffi^ndét voltoöid. 
Waiü .fa) ^t lot 'véle ^stta en oonuniBBÎen, die dikwijb 
zoor jtgdyemiidende zaken, geroiepen geweest, de arbeid 
wafcé' f ecftrder Voleittdigd. Zkmder eenige yreemde bulp , steeds 
în stilte voortwerkendet zoodat alles bijna, zel£si in JFm- 
neker^ onbekend l)Ieef% kwam hij tot het dod zgner po- 
gÎQgeút tot de yerweHBnlgking zgner ontip^rpen. 

Toen ElsiifaA uitgewdcen was , stond het werktu^ stil. 
Bg ziiîjne terugjkomst werd het herstdd, en in de opyol* 
gende jafén;^ tot bijna aan z^nen dood, iajn daalraan 
nog tde Terme^deringen en veribeteringen tOegebragt* 

> Zgne verhazende groôtbeid (eto schreef de acbtingwaar* 
» dige Hoo^f^keraav db CaAiSB), hêm zdyen bijaa onbeketid, 
» en tn de zedigste nederigheid ds versdiolen , was gdieel 
» oorspronkelijk. De kiem was in eenen zeldzamen aan- 
» kg docâr de natuur gescbonken; de ontwikkding, gh>d 
» eti vrudit^ waren gevolgen alleen van dgen stille vlijt « 
:i . voor /aller oogen jaren lang verborgen." Maar de voortref- 
fdijke Ho^Ieeraar van SwmDBN was bet, dte, in zijné vet- 
rukkifi^ ovar het doorwrochte meest^rstuk, aan Nedérland^ 
jä aan.gehed Europa^ den zonderbaren man in zijne 
groodiddkenbaâr maakte(8), 

(3) > Wal: 'ifl het te beilagen (schrgft VAN Swindek aan zij* 
9 nen'Br6eâer)t zeide ik in inij zelrent dat deze man zicli niet 
» Tan der. jengd af op de werktnigknndet en hetgeen er túé be- 
9 hoort, heeft kunnen toeleggen ! Wie veet hoe yer h^ het gehragt 
3» zoade hebbenl Wie weet wat hij nog zou kunnen doen, indien 
» hij niet yerpligt ware zich met een ander beroep bezig te hon- 
:o den; indien hij, eyen als Harrison en FERGirsoNy ware in 
» staat géateldy om zich geheel op de werktuigkunde toe te leggen*" 

Harrx^on, een timmerman, werd door z§n yemoft een der 
grootste werktuigkundigeny en yeryaardigde Tijdmetera of Zee- 
horologi^Qf Hij kreeg eeiae belooning yan tien duizend pond st9r'> 



Ej&E EmifGj. 91 

In Sprokkdoiaaud 1780 %ag tah Swims f^ hel eerst 
EisnfGAAs werkstuk , en nog in liet ssdfde jaar , nadat hj| 
aan de Akademie der Wetensdiaiipen te Brusaelf en aan 
de yoornaamste stmekiindigen iu Eurapa^ mededeelingen 
had gegeven , gaf hij eene Besckrijvtnff van een KfmeU 
eiuk-^ verbeeUende^een veüedig beweégUjk Hemeh^gesiel ^ 
uägedagi ^ vervatmKgd doer EiSM EmNeA^ MeedepRaad 
in de Vroedschap der stad'Franeher^ in het licht. — De 
kundige en Tevdienâtelijke HistorieschrîJTer Sgiiiltbha , yer* 
vaardigde eene ukyoerige Leveneseheis ^ ia 1818, Tan den 
loen TÎer en tachtigjarigen grijsaardé «^ Zes jaren later 
moest eene tT?eede druk der Bésokfijvinf van hei Plams^ 
ianum , Tan , Profassor tah STTiicDBir , vrorden opgele^ « 
en 4e geleerde D«« I. BaotvTwa^ oiüdste leerling en opregt 
TTÎend Tan den SchriJTer» Tertferde die beschriJTing met 
eene betangrgke Voorrede.. 

Se fioogleeraar db CaAjiB, sdioon ook reeds Tier en tacli» 
tig jajren oüd , maar in dien grijzen leefltijd nog altijd met 
jeugdig Tuur bezield, als het den roem zijner landgenooten 
en den luister der historie betrof , deelde in 1841 zijne 
laatste Trucfat, bestaande ia eene L^ier* en Gesohiedkun-' 
dige Ver%ameling van Biographisohe Bijdragen en Be» 
rigien^ aan ons door den druk mede* Daarin zijn een 
Tiertal stukjes opgenomen, betrefiGmde onzen Eisiiioa, als: 

l^ Overdragt van het huis en Planeiarium aan het 

2^« Geschenk door Jonkheer I. Abbinga tast Húha]:.da , 



4ot aanmoedigîng* ^ EisiNaA, aaa kefc eindperk ▼an sîjn 
lev«a> kreeg tien jaren langt duiaend galden. fiet .gesclienk in 
ûlTery door de Staten der ProTÎnde hein yereerd, viaar yooral 
de koeUieidy waarmede die zaak werd behandeld, kon den edelen 
knastenaar nock verheffen, nocli tot aanmoediging yeratrekken. ~ 
FbrgvsoNi een boeri yerraardigde ook eea Planetariiuni mw 
was rqkt 



Vi HUL&B AAV 

aan de stad Franeker^ van bet yoortrdOklîjk portret van 
EkaniGA , door vak bbe Kooi geschilderd. 

S^ Eene hulde liîj faet OTerlijden, en: 

4^ Eene wetenscfaai^Ifjke faerinnering bij faet a&terven 
yan Eudiga. 

Deze flcfarilvers faebben den iritmuntenden Fries beschreven 
in zijn lot en levenswisseling, in z^n faandd en wandel. Hun 
werk was lofwaardig , geKjk van elk ander , die in klei* 
ner yertoogen faem faebben gdiuldigd (4) : want waarlijk , 
faij was een man , zoo eenTOudig yan zeden , als rdn van 
faarte; zoo edel van yermogens, ab vindingrijk van geest; 
zoo rq;t8cfaapen van wandel, ab waaracfatig groot in z^n 
bedri^t Friéslandt vril faet de oude deugd en trouw niet 
verzaken , dan moet faet late nagedacfat nog immer z^nen 
naam in eerbied en liefde gedenken. — NederUmd^ zal 
faet dankbaar blijven aan verhevene geniën , moet door 
alle tijden faeen den kunstenaar fauldigent voor wiens voI« 
faardende werkkracht alle zwarigheden ab kaf verdwe- 
nen; — ja, in de jaarboeken van Europa verdient 'smans 
lof met gouden letteren te worden verkondigd! — 

Hen achte die toegekende eer niet te hoog, dien titel 
niet te weidsch , die verheffing niet overdreven : want men 
zie al faetgene, dat in dat werkzaam leven is voortgebragt, 
men beschouwe het Planeiarium, dat wereldberoemd mees- 
terstuk van Eisb Eisikga; draagt het niet het merk van oor- 
spronkelijkheid, diep verstand, schrander oordeel en noeste 
vlijt , des te bewonderenswaardiger ab de schepping eens 



(4) Professor Koopmans, in z^xie Yerhandeliiig Oper de wet 
der epaarzaamheid in de natuur (aie Redepoeringen en F'erhan-' 
delingen^ 1819, I d.)» noemt liet Pldnetarium yan Eisinga, als 
een ge'wigtig Toorbeeld yan het rigke in de bedoeling, het eenyoa- 
dige in den aanleg en liet yoordeelige in de werking, hetwelk in- 
zonderheid de wet der apaarzaamheid kenmerkti wanneer yele 
oogmerXeu U gvlgl^ hereikt worden. 



EiSM EmnGA. 99 

nederigen mans, die töt aah zijnen dood getrouw bleef 
aan het eenvoudig bedrijf , waarbij hij als kind was op- 
gevoed? 

Het geschrevene moge eene dikmaals gegevene herinne- 
ring 9 eene vele malen gedane herhaling , eene algemeen 
bekende zaak zijn; al wie prijs stelt op deugd, degelijkheid 
en ware verdiensten, zal het lauwertakje, dat de vereerder 
van FrieslaTuis roem aan de kroon van zijne handhavers 
tracht te hechten, evenmin versmaden, als hij met ver* 
Tukking aanschouwt de prachtige monumenten, voor Rei- 
zers, Koningen ai Helden opgerigt. 

Deze gedachten vervulden mij meermalen, toen het mij 
kennelijk werd* dat geen gedenkteeken, geen enkel op- 
fldirift , geen naamcijfer zelfe , ons het plekje kon aandui- 
den, waar het stoffelijk overblijfsel van den Grooten Han 
werd ter neder gelegd, toen reeds zijn geest door het he- 
melruim , in hetwelk hij Gods schepping meer dan eene 
halve eeuw had gade geslageni tot het rijk der engelen 
was opgestegen. 

Op het kerkhof te Dronrifp is een familiegraf , waarin 
ook zijn vader Jblte Eisbs^ EisniGA was begraven. Het 
was des zoons uitdrukkelijke begeerte, aldaar ter ruste te 
gaan , aan welk verlangen is voldaan geworden. Op de 
^rk, dat graf bedekkende, werd een gebrekkig lofvers 
op den vader van EismGA gebeiteld, hetwelk geene andere 
verdiensten heeft, dan dat het ons de goede bedoeling van 
den maker te kennen geeft(5). Het voorgenomen plan 



(5) Het grafscliriffc is aldas : 

J£LT£ £IS£S YSraCA 
Was in den t^ yan dit noodlottig lev^n, 
Van God een vonderbaar yernuft gegeyen, 
Die door z^n eigen yinding dingen -verocht, 
£n door zgn eigen hand tot r^pheid brogt^ 
Zoodat men boyen zign Natttttrgenot^ni 



84 UULDE AAN 

vaa ioakheer Abbikga van Humai.da, om die ruslplaals 
van een waardiger grafgesteente te voorzien , is door des* 
zelfs overlijden, in 1834, onvolvoerd gebleven. 

Al deze omstandigheden waren toch bij de meeste Frie* 
Ben onbekend, bij anderen der geheugenis ontgaan, Was 
het dus niet te verwachten, dat, met nog weinige jaren, 
well^t niemand ü meer de plaats zou weten aan te wijzen, 
waar Gij welligt ab vereerder van^ware deugd en verdien- 
sten, naar de behoefte van uw hart, den edelen Fdes eene 
dankbare gedachte zoudt willen wijden ; of op de stille 
verzamelplaats der dooden de nagedacbtenis vereeren , van 
eenen) uwer beroemdste landgenooten? 

Het waren dan die redenen, welke mij noopten, aan de 
virelmeening der liCden van het Friesch Genootschap een 
voorstel te onderwerpen , om teoc koste van dat Genoot- 
schap een gedrakteeken voor Eisb Eisihga op te rigten, 
zonder pracht of praal , nederig en eenvoudig , zoo als de 
man zelf nederig en eenvoudig was. Voor Sicco vAir 
GosLiRGA en MBniro vajx Cïobhooen werdent te Dongjum 
en te Wychel , door hunne dankbare Kinderen , kostbare 
en praehtige monumenten daai^tehl,, en hunnen roem 
en hnster der vergetelheid onttogen. . Maar voor Eisihga 
was een. eenvoudige gedenksteen, naar mijne meening, in 
den geest en het karakter van den stillen beoefenaar der 
welenscha^>en , vDldoende , om hem bij het nageslacfat in 
eere en gedachtenis te doen blijven. 



Den lof en roem van vele zag vergroten, 
't Ligcliaam is hier ter raste neergeleid 
Tot dat de Heer het wekjb tot 4' eeuwigheid. 



Z^n ouderdom doe kg stierf met de Jaren GhriBty geaddeerd 
maakt 1854|$| 

£n de jaren €liriety 'ittot h«t ^ v«l ftfjiM Jareü gemultipUceert 



Ejsb Ejsjncj^ 95 

Uet voorstel werd aangenomen , en daaraan gevoJg ge- 
geyen (6)« 

Op den 12« Aprü 1845 werd op de veianelde graberk 
alleen den naam ter herkenning geplaat^t; maar ift:de 
nabijheid van het f amiliegraf , in deni ^uidelijkeii zijniiiitf 
van de Gereforooeerde kerk, te Sronryp^ nevens dtn faoofd* 
ingangv ter bekw,amer hoogte van den goond, is eene 
groote zerk, van Escosijnsdie steen, gemetseld,. in welken^ 
omringd van een eenvoudig lijst- en lofwerk , werd' gebei- 
teld het navolgende opschrift: 

# îî in ^ € 

aan 
ElSE E1SINGA9 

UmiNBER EN TERYAARDI6ER TAN HET 

BEROEiCD PLANETARIUM TE FRINEKER; 

6EB0REN T£ DRONRUr DEN 21 FEBRÜARU 1744, 

OYERLEDEN TB FRANEKiai DEN 27 jmfiUSTUS 1828« 

OF DiT KBRKHOF BB6RATEN $ 

T0EeEBRA6T 

DOOR 

HET FRPSCH 6EN00TSCflAP TAN 

6ESCHIED-, OUDHEID- EN TAALKUNDE , 

MDCCGXLIT. 




(6) Aan eene CommiMie Tan de Heeren Mrs. W. W. Bdha eir 
A. Tbltino, met den Yoorsteller, -werd de nitToering opgedragenr 
nadat het ontverpi en do daarau) yerbondene kotten, waren goed' 
gekenrd. 



96 HULDE AAN ElSE ElSINGJ. 

Oece herinnering besluiteti wij met den wensch, dat 
de poging van het Genootschap, om een der verdienste- 
lîjkste Landgenooten bij het nageslacht in aandenken te 
bewaren , den algemeenen bij val zal hebben verdiend, Wie 
tocb zijne geschiedenis hoort of leest en overpeinst , zal in 
dezelfde bewondering deelen , die ieder wddenkend mensdi 
en dk vereerder der wetenschappen trof , ab h^ den man 
zag en sprak, en zijn werk hun aanschouwelijk en be- 
grijpelijk werd gemaakt. Hij was: 

Een reine , ronde Fries , eenroadîg in zgn' Mrandel ; 
Een zilTerblanke ziel aan God en deugd gewgd ; 
Zoo tronw in zgn bedr^f , als eerlijk in zyn' kandel ; 
Een groot en waar genie , ket wonder van zyn' tyd. 
Yol moed en tevens kalm by ramp en borgertwisten , 
Bie bem in göed Idii bloed 'ook troffen vroeg en spâ , 
Bleef by bet toonbedd steeds van een waaraGbtig Gkristen ; 
Zie daar een flaanwe schets van d' eed'len Eishga. 



Betreedt gij d' akker Gods , berdeukt ge dierbre dooden , 
Waar ook zyn stoflijk deel met 't stöf der aard' zicii mengt , 
Ban worde Uw bnlde bem in eerbied aangeboden , 
Tot offer uwer liefde een dankbre traan geplengd. 

April 1847. 

J. VAN LEEUWEN. 



• 



97 



RADBOUT D£ EERSTË, 

Iir ZIJNE 

AFKEERIGHEID VAN HET CHRISTENDOM, 

B£SGHOUWD ALS DB 

inERT£€^£»rWOORBIC}C» 

VAN HET 
DOOR 

JL. WTNKUEM JPHEISH. 



Jjelangrijker dan de staatkundige omwentelingen , die 
vaak , door een enkelen veroveraar veroorzaakt , met 
zijnen dood in het niet » ja , in vergetelheid verzinken , 
zijn de omwentelingen in de zedelijke wereld , op het ge- 
bied des geestes, in den kring der denkbeelden, — om- 
wentelingen, die door den gestadigen voortgang van kennis 
en verlichting worden te weeg gebragt en geenszins ver- 
dwijnen , al is het ook , dat die mannen worden wegge- 
rukt , die de behoeften hunner eeuw gevoelden en uitspra- 
ken, en de bronnen der bevrediging aanwezen. Zulk eene 
omwenteling breidt zich uit met verbazenden spoed door 
de onweérstaanbare kracht der waarheid, indien de vol- 
ken rijp zijn om ze te ontvangen* Hare geschiedenis is 
daar kort als die van den bliksemstraal , die de polen der 
magneetnaald omkeert. Doch waar het volk nog geen 
genoegzamen trap van oiUwikkeling heeft bereikl , — waar 

V. 7 



98 Radboüt de Eerste 

de gevorderde vatbaarheid ontbreekt, daar kan zij slechts 
langzaam, slechts worstelend voortgaan* De bliksemstraal 
glijdt over eene nîet magnetische naald heen zonder eenige 
verandering te veroorzaken, dan dat hij er eenige mag- 

neetkracht aan mededeelt* 

« 

Geene dier groote gebeurtenissen heeft zoo diep en zoo 
heilzaam in den zedelijken en maatschappelijken toestand 
der volken ingegrepen , als de invoering en vestiging van 
het Ghristendom. De zon. dezer gezuiverde godsdienstleer 
Tond in het zuiden en westen van Europa een welbe- 
reiden akker, die slechts hare koesterende warmte noodig 
had om de ingeplante zaden te doen ontkiemen. Maar 
het was of de wateren van den RMjn en den Donau zich 
tot een killen, hemelhoogen muur verhieven, om het door- 
dringen der stralen van het Evangelie-licht naar het noor- 
den en oosten te beletten , — * het was of de eeuwen-heu« 
gende, heilige bosschen van Germanië en Scandtnavië 
hunne takken nog digter ineenstrengelden om de voor- 
vaderlijke Goden te beschermen , — het was of de zonen 
van het Noorden met de blanke schilden , waarmede zij 
zich tegen de zuidelijke volken verdedigden, ook iederen 
straal terugkaatsten en terugzonden van het morgenrood 
van een beteren tijd. 

De Rhynj die in de zevende en achtste eeuw de schd- 
ding vormde tusschen licht en duisternis, was tevens de 
zuidelijke grens van het gebied der Friezen. Zou dus de 
leer van Gheistds zegepralend naar het noorden voortruk- 
ken en door de heerschzuchtige staatkunde der Vorsten 
en den onverstandigen ijver der zendelingen worden opge- 
drongen aan ruwe stammen , die voor derzelver aanneming 
nog onvatbaar waren , dan moest die worsteling op onzen 
voorvaderlijken bodem beginnen, Zij moest beginnen 
onder een krachtig en zelfstandig volk, dat wij reeds voor 
de geboorte van Ghaistus vinden vermeld , dat onder den 



IN ZIJNB AFKESaiGHBID VAN HBT CHKISTBirDOH. 

zelfden naam steeds denzelfden grond had bezeten , welke 
Du nog door de nakomelingen wordt bewoond. De Frie- 
zen schijnen met andere Germaansche volken regtstreeks 
uit A%ië^ de b^kermat des menschdoms, herwaarts te zijn 
afgezakt, Doch terwijl de overige stammen, hetzij door 
magtiger naburen voortgedrongen , hetzij uit lust om te 
verhuizen , gedurig yan woonplaats verwisselden , behielden 
zij alleen hunne weinig benijdbare landstreek. Zelfs in de 
groote volksverhuizingen der viefde en vijfde eeuw, waarin 
de Franken » Gothen , AUemannen en anderen betrokken 
waren, deelden'zij niet. Bij hen bleef de gedachtenis be- 
waard aan hunnen oosterschen oorsprong, die elders door 
gestadige omzwervingen verloren ging. Hunne langzame 
ontwikkeling werd door geene verplaatsing verstoord. De 
landaard vrerd door geene vermenging veranderd. Hun 
karakter behield de trekken , die daaraan door woon- en 
luchtstreek werden ingedrukt* Zelfs de taal was minder 
aan verbaslering blootgesleld. 

Zulk een volk, dat, als de pijnboom, in de kille lucht- 
streek van het Noorden te huis behoorde , en diepe wor- 
telen geschoten had in den voorvaderlijken grond, — zulk 
een volk, dat elke gewoonte heilig rekende, die het als 
een dierbaar erfgoed van roemrijke voorouders ontvangen 
had , vormde een krachtigen voormuur om den eersten 
aanval op den Scandinavischen troon van Odin af te 
weren. Doch die muur, hoezeer ook door de vrijheid*, 
2ucht der Friezen gestut, moest bezvnjken voor de over- 
magt van het Frankische rijk. Pbpijn en Karel Martel 
waren reeds ijverig om de grondslagen te leggen voor de. 
wereldheerschappij van Kaeel den Crrooten. Onder den 
schoonen schijn van andere stammen in den Euangelie- 
zegen te doen deelen, zochten zij met de wapenen in de 
faand niet het geestelijk rijk van den Yredevorst, maar 
hun eigen gebied uit te breiden. Doch werden zij hiertoje 



100 Radboüt de Eerste 

ook aangevuurd door de kerkelijke opperhoofden te Rome^ 
die hunnen zetel op de puinhoopen van dien der Gesars 
hadden gesticht, zij vonden eenen geduehten tegenstand bij 
de Friezen , — zij vonden een hardnekkigen verdediger 
van hét heidendom in hunnen aanvoerder, Radbout den 
Eerste , dien ik , in %ijne afkeerigheid van het Christen-^ 
dom^ als een vertegenwoordiger van dat volk meen te 
mogen beschouwen. Zulk eene beschouwing zal ons met 
eerbied vervullen voor de tnoedige volharding, waarmede 
de Friezen aan de magtige naburen en aan de voort- 
gaande verlichting , het hoofd durfden bieden , en ons tevens 
een dieperen blik vergunnen in hunnen zedelijken toestand. 

Het heidensche Friesland werd in die dagen door ko- 
ningen geregeerd. Hoe veel twijfelachtigs in de Vorstenlijst 
onzer kronijken ook overblijft , dit is zeker , dat de vors« 
telijke waardigheid toen eene geheel andere kleur droeg 
dan nUk De eerste koning in iederen stam is, als de 
dapperste of kundigste, door de vrijwillige volkstem ge* 
kozen. Hij was doorgaans weinig meer dan hun aanvoer* 
der in den strijd, terwijl, althans hier in het Noorden, 
het oppergezag bij de volksvergadering berustte. Uit ach- 
ting of dankbaarheid voor de vaderlijke diensten , — door 
de kracht der roemrijke herinneringen, aan den naam van 
zulk een geslacht verbonden, werd doorgaans de zoon 
tot opvolger benoemd. Zoo lang de koningen dit niet 
vergaten, — zoo lang zij hunne waardigheid als eene 
gunst des volks en niet als een onbetwistbaar , Godde- 
lijk eriregt beschouwden , Ueven zij ook , wat zij moes- 
ten zijn , de eersten onder de voortreffelijksten , die 
geenszins door uitwendig vertoon , maar door edele daden 
en door de liefde des volks zich in hunne betrekking 
wilden handhaven. Het bewind der Friesche vorsten had 
geen zweem van een nieuwerwetsch bestuur, dat als een 
kcinstig zamenstel van ineengrijpende raderen , vaak door 



Ur ZIJJÜE AFKBMiaHBIO YAir HBT GhEI8TB5D0M. IDl 

ééne enkele yeéi^ wordt in beweging gebragt, terwijl de 
werkelooze onderdanen zich doorgaans gelukkig mogeh 
ifék^en, wanneer die veér iets anders is, dan een ver- 
persoonlijkt eigen- of familie-belang. Né^n, de eenTÖu- 
digheid van den maatschappelijken toestand des volks, daar 
ieder gezin door jagt en visscherij , door akkerbouw en 
veeteelt in zijne behoeften voorzag , — daar de noodige 
wetten, in een dichterlijk gewaad van de vaderen ont- 
vangen , gemakkelijk in het geheugen der kinderen wer- 
den geprent, — daar alle gewigtige zaken in de vast- 
gestelde volksvergaderingen werden behandeld , maakte 
ieder ander gezag buiten de veldheersmagt voor den 
Koniug nutteloos. Hij was de voorganger in den strijd , 
en in vredestijd moet men zich zijne hofhouding voorstel- 
len als eene vereeniging zijner voornaamste landgenooten » 
die met hem deel namen aan de gestadige gastmalen, waar 
de moedigste vechter en dapperste drinker het meest wel- 
kom was. De romans van Ahthua en de Gezellen der 
Tafelronde geven ons al die trekken , door meerdere be- 
schaving verfijnd en door een ridderlijken geest veredeld , 
getrouw terug. 

Welk een hooge lof ook aan Koning Adgillus, den 
voorganger van Radbout , door onze geschiedschrijvers , 
ja , zelfs door Emmius , wordt toegezwaaid , wij durven 
dien weinig verder uitstrekken, dan tot zijne zachtmoedig- 
heid en vredelievendheid. Door Frankische gunst had hij 
zijne waardigheid in Friesland verkregen en behouden , 
hij wilde derhalve den Frankischen invloed niet weren. 
Het was in de laatste jaren van zijn leven , in 677 » dat 
.WiLFBiD, een Engelsche Bisschop, aan zijn hof verscheen, 
eene gunstige toestemming tot verkondiging van Gheistus 
van hem erlangde, en als de eerste geloofs-prediker 
onder de Friezen optrad. Den geheelen winter bleef hij 
ijverig bezig om de zuidelijke kolommen af te breken 



- ' 



102 Rabbout dm Emrstm 

van den reusachtigen ODms-tempelt die aan de andere 
zi|de op de ijsbergen der pocdzee rustte, ten einde alzoo 
het gebeel te doen instorten, maar zijne pogingen waren 
Truchteloos. Men was zoo wemig yoor deszelfs yal be« 
ducbt , dat men hem ongehinderd liet voortwerken , en 
toen hij ontmoedigd naar Rome vertrok, had hij zelfs 
AnGUXus nog niet eens voor de goede zaak kunnen 
winnen* 

AoGn.i.us overleed in bet jaar 679* Hij werd opgevolgd 
door Radbout, dien ik niet schroom, in den rij der Frie- 
scbe koningen verreweg den merkwaardigsten te noemen. 
Geen hunner vertoont zoo zeer het eigenaardig karakter 
van zijn volk, — geen hunner heeft zoo roemrijk gestre« 
den tegen zoo magtige naburen » — geen hunner heeft in 
de vernedering tot het einde toe zulk eene ecbt Friescbe 
vaslboudendheid aan voorvaderlijke zeden aan den dag 
gelegcU 0ad hij aan de zuidzijde minder bekwame tegen- 
standers ontmoet , zoo zou hij , als een fiere steun van bet 
Saxen-verbond , de grenzen der heidensche duisternis ver 
over den Rhijn hebben uitgebreid. Ware hij een beguns« 
tiger der Gbristenen geweest, dan zouden de latere schrij- 
vers zijne eigenschappen als deugden hebben vergood, die 
zij nu als ondeugden verguizen. Hunne bittere taal getuigt 
genoeg vau den partijdigen geest, waarmede zij bezield 
zijn jegens den Yorst, wien zij geene andere misdaad 
kunnen ten laste leggen , dan zijne onwrikbare volharding 
in het heidensche wangeloof , die daarentegen bemind was 
bij bet volk, voor welks onafhankelijkheid hy streed. 

Ik zie geene reden , om de opgave van het jaar 652 , 
als Rabbouts geboortejaar door Occo van Scharl vermeld, 
in twijfel te trekken. Hoogst onwaarschijnlijk » — verwer* 
pelijk derhalve is zijn berigt, dat Adgillus reeds zeven jaren 
vroeger zou gestorven zijn , waarna Radbout , door de 
Noormannen en Denen aangevallen , door den Koning dezer 



Hf ZUm AFKXB&IOHBIl) YAN HBT GaEISTBlTDOM. 108 

• 

hatsten gevankelijk zou zijn weggevoerdv om eerst zes 
jaren later, onder belofte van getrouwe bondgenootschap 
met dien Vorst, naar zijn vaderland terug te keeren. Wij 
vinden ecbter den oorsprong dezer dwaling in het elders 
geboekte berigt , dat Radbout zeven jaren voor den dood 
van Adgiixus zich naar Bemmarhen begeven heeft om 
zich aldaar în den wapenhandel te oefenen. Hij bleef er 
zes jaren. Onder de krijgszuchtige Denen , waar de sagaas 
van het Noorden meer bekend waren dan in Friesland^ 
werd hij niet weinig in het vaderlijk wangeloof versterkt. 
Wij mogen te meer vertrouwen, dat hij er vrijwillig in 
vriendschap heeft vertoefd, omdat hij zich naderhand altoos 
aan zijne noordelijke naburen aansloot, — omdat wij ver- 
meld vinden , dat eene zijner dochters , Odilbalda ge« 
naamd,met den Deenschen Koning Wormo was gehuwd, — 
en omdat hij gaarne zich ophield op Fociie'land of 
Fosta-land^ waarvoor velen, wegens de naams«overeeu-* 
komst met een later gebouwd klooster, verkeerdelijk Ame* 
land houden , terwijl Joanses a Lbidis duidelijk zegt , dat 
het op de grenzen van Friesland en Denemarken (in con» 
Jim'o Frisonum et Danorum) gelegen was* 

Een jaar na zijn terugkeer werd Radbout met de ko- 
ninklijke waardigheid bekleed. Het innig leedwezen zag 
hij dat Adgillus ook vele Friesche landen aan de alles 
verslindende en nooit verzadigde heerschzucht der Franken 
had ten offer gebragt, Hij vreesde te regt, dat het Frie« 
sche volksbestaan onder hunne slagen bezwijken zou, en 
vorschte met vlammende blikken naar eene gunstige gele« 
genheid om het verlorene terug te winnen met zijn 
zwaard. Deze deed zich weldra op toen in 680 de moord, 
aan Dagobert den tweeden en diens zoon Sigbbert ge- 
pleegd, de Frankische zaken in verwarring bragt, IVu 
stond Radbout op, verzamelde zijne helden en krijgs- 
^knechten, en trok naar Wiltenburg of Vtrechtj vroeger 



,104 Radboüt de Ebrste 

den zelel zijner vooiryaderen , en nu door de Franken be» 
zet« De kapel van St. Thomas^ door Dagobbrt geslîcht, 
de eerste vaste verblijfplaats van het Christendoni hier te 
lande, werd verwoest, en de geheele regterzijde van den 
Rhijn weder in de duisternis van het heidendom gedom- 
peld. 

Vele jaren schijnt zich Radboüt în het bezit der her- 
overde landen te hebben gehandhaafd. Een vernielende 
burgerkrijg belette de Franken den vermetelen Fries te 
bedwingen. Met een gevoel van diepe smart vernam men 
in Engeland^ hoe deze met krachtigen voet de ontlui- 
kende kiemen des geloofs aan de oevers van den Rhyn 
vertreden had. Met heilige geestdrift bezield herhaalde 
een lersche monnik , Wigbbrt genaamd , eene vroeger 
raislukte poging om Friesland te bereiken. In het jaar 
690 verschijnt hij onbeschroomd voor Radbout, die ver- 
moedelijk te Siavoren zijn vcrblijf hield, en het strekt 
dezen Vorst niet weinig tot eer, dat hij dien zendeling de 
volle vrijheid tot de verkondiging van hel Evangelie ver- 
leende. Beda vermeldt , dat Wigbert twee jaren aanéén 
aan volk en Vorst het woord des heils predikte zonder 
eenige vrucht van zoo grooten arbeid bij die beidenscbe 
hoorders in te oogsten (neque aliquem tanti laboris fructum 
apud barbaros invenit auditores) en dat hij toen naar 
lerland is teruggekeerd. 

Toen deze bode des vredes vertrokken was, zou hel 
uur van strijden, — het uur van vernedering, voor den 
Frieschen koning weldra aanbreken. Reeds vijf jaren 
vroeger was Pepijn Major Domus geworden van het ge- 
heele Frankische rijk* Met kracht en beleid had hij alle 
middelen aangewend om de inwendige partijschappen te 
beteugelen. Uit was hem gelukt, en op den vorstelijken 
zetel bevestigd, zag hij zich tijd en verademing gegund 
om zijne blikken naar de noordelijke grenzen te wenden. 



IN ZIJNE APKBBAI6HSID YAlf HBT GHHISTBlfDOM. 106 

flij roept zijne benden bijeen om den ovennoedigen Rad- 
BOüT te straffen en het ontrukte gebied voor de zaak van 
Christüs te herwinnen. Radbout heeft de Frankische le- 
germagt als een dreigend onweder in het zuiden zien 
opkomen. Als een bekwaam veldheer laat hij zich geens* 
zîns overrompelen , maar Pepijn vindt hem bij Dorestad 
of Wijk bij Duurstede , dus aan de grenzen des Rijks , 
ten strijde gereed. Radbout weet, dat de onafhankelijk- 
heid des volks hier op het spel staat , maar hij vertrouwt 
op zLJn vroeger geluk en op de dapperheid zijner Friezen. 
Doch de zegepraal kiest de zijde der overmagt en Radboüt 
trekt verslagen terug* De Annales Metenses melden ons op 
dit jaar 692 dat hij eindelijk , door een spaden rouw ge- 
dreven , gezanten naar Pbpijic zond , den vrede vroeg , en 
zich met zijne onderdanen aan diens bewind onderwierp, — 
dat hij zelfs door het geven van gijzelaars zich tot schat- 
pligtigheid aan Pbpijn verbond (seraque tandem poenitentia 
ductus legatos ad Pipinüm dirigens pacem postulat, seque 
cum his quos regebat suae ditioni subdedit. Obsidibus quo- 
que datis Pippibi tributarius efficitur). De tegenwoordigheid 
van den Frankischen Vorst werd voorzeker te dringend iu 
zijne eigene staten vereischt om zich de behaalde voordee- 
len meer ten nutle te maken. Hij stelde zich met billijke 
voorwaarden tevreden. Vermoedelijk was daaronder begre- 
pen het huwelijk van zijnen zoon Grimoald met Thbudb- 
siBDB, de dochter van Radboüt, — en zonder eenigen 
twijfel werd eene volkomene vrijheid en een gunstig 
ontbaal bedongen voor de verkondiging van het Euan- 
gelie. Dat de Friesche vorst, gelijk sommigen meenen, 
nu reeds beloofd zou hebben om zelve Ghristen te worden 
komt mij minder waarschijnlijk voor. Immers hij schijnt 
zich met zijn hofstoet naar het noordelijk Fooite-land te 
bebben begeven , om daar ongehinderd aan het heidensche 
wangeloof getrouw te blijven. Daar toch was bet, dat 



106 Raubout dh Ebrste 

• 

Wiu.BBmo]U>v eerst als zendeliog onder de Friezen werkzaam« 
naderband tot hun eersten Bisschop te Rome gewijd , bem 
op zijnen terugtogt van Denemarken aantrof. Deze geloofs* 
prediker had, volgens het verhaal van zijn levensbeschrij- 
ver Algüinus, bij den wreeden Deenschen vorst üagbiid 
vrucbtelooze pogingen tot uitbreiding van het Ghristendom 
beproefd. Toen hij vervolgens, door storm overvallen, of, 
gelijk het Chronicon de Trajecio zegt, op bevel van Pepuk, 
Radbout bezocht, werd hij door dezen welwillend ont- 
vangen. Toen hij echter een drietal Friezen in eene ge« 
wijde bron doopte moest een zijner medgezellen den 
martddood ondergaan , terwijl hij zelve , voor xlen Koning 
gebragt, maar onbeschroomd sprekende, met het vorstelijk 
woord: » ik zie dat gij onze bedreigingen niet vreest, en 
> dat uwe daden en woorden overeenslemmen !*' edelmoe- 
dig ontslagen werd. 

Intusschen schijnt Rabbout den tijd geenszins werkeloos 
te hebben doorgebragt. Hij verontrustte de grenzen van 
bet Frankische gebied. Doch toen hij het geluk zijner 
wapenen nogmaals tegen Pbpijk beproefde werd bij weér 
noordwaarts terug gedreven. Dat echter de landen be- 
westen het Vlie^ gelijk sommigen beweren, toen in bet 
Frankische rijk zouden zijn ingelijfd, wordt door Rabbouts 
later verblijf te Medenblik overtm'gend wederlegd* Zoo 
was de toegang tot het heidensche Noorden voor de ge- 
loois^predikers opengesteld. Wij vinden echter weinig 
aangaande de werkzaamheden der zendelingen en voi- 
strekt geene treffende bijzonderheden aangaande de uit* 
breiding des lichts onder de Friezen geboekt, Wij heb- 
ben alle reden om te vermoeden , dat zij , even als hun 
Koning, aan hunne voorvaderlijke denkbeelden bleven 
vasthouden en niets liever wenschten, dan het Frankiscbe 
juk vroeg of laat van de schouders te schudden. 

In dien toestand van halve afhankelijkheid gingen vele 



IR ZIJAB AKBB&iraBIII VAH HBT GH&IBTBlfOOM. 107 

• 

jaren voorbij. De medgezelIeQ van Willbb&obb , vntat 
lijst onderscbeidene meer en minder beroemde namen be« 
vat » venneden de noordzijde van het Vhe « vraar een 
onbekeerlijk volk oader een onbekeerlijken Koning bunne 
prediking te zeer veracbtte, om ze te verbinderen, waar 
evenmin uitzigt was op de kroon van bet martelaar- 
scbap als op eenige vrucbt van hunnen arbeid. Ein* 
delijk meenden die bardnekkige Friezen uit de donkere 
wolken van bet zuiden het morgenrood hunner vroegere 
vrijheid te zien aanbreken. In het jaar 714 , weinig tijds 
nadat Geimoald, de zoon van Pbpijk, de schoonzoon van 
Radbout, door den Fries Ragnak of RAViGBa, een der 
lijfwachten van den Frieschen vocst, was omgebragt, 
kwam PBPijfr zelve te sterven, het rijksgebied aan zijne 
kleinzonen toewijzende* Hiertegen verzette zich Pbpijbs 
onechte zoon, de dappere Kabbl Mabtel. De Franken 
vernielden elkander in bloedige gevecbten, en het kan 
ons niet verwonderen, dat wij na eene langdurige rust 
den omzigtigen en beleidvollen Radboüt nu weder zien 
opstaan, om wraak te nemen over den verduurden boon 
en de verlorene onafhankelijkheid met bet zwaard terug 
te vorderen« Met eene bezadigdheid , die verre verwijderd 
is van de onbezuisde woestheid, die hem zoo gaame wordt 
toegeschreven , — met eene voorzigtigheid , die zelfs latere 
veldheeren tot eere zou hebben verstrekt, verbindt hij zich 
met de vijanden van Kakbl Martbl. In het jaar 716 » 
dus vermoedelijk in vier-en-zestig«jarigen ouderdom, plaatst 
de grijze Vorst zicb aan het hoofd zijner Friezen. Onver- 
binderd trekt hij zuidwaarts naar den Rhijn^ waar hij 
zicb inscheept, om nabij Keulen zijn leger in slagorde te 
scbaren. Hier wordt hij door den grootsten veldheer zijner 
eeuw , door Kakel Mahtel , aangevallen. Doch de Friezen 
waren nog niet van bunne voorvaderen ontaard. lïa een 
moorddadig gevecht behaalde Radbout eene volkomene 



lOB RjDBOUT DM ESRSTE 

OTerwinning. De Franken werden op de vlugt geslagea 
en Terstrooid. Onberekenbaar waren de gevolgen geweest 
van dezen strijd indien hij terstond den vliedenden Tijand 
had nagejaagd. Doch de toomelooze buitzucht der over* 
winnaars deed de rijzende Trijheidszon reeds weder onder- 
gaan, toen zij zich naauwelijks aan den gezigtseinder 
Tertoonde. Met schatlen beladen keerde het Friesche leger 
naar het Taderland terug en gaf aan Karel Majeltbl de 
gelegenheid om zich te herstellen. Deze Tcrraste en Ter- 
sloeg weldra het leger zijner Tijandige landgenooten. Nu 
werd hij met geestdrift uitgeroepen en erkend als bestuur- 
der Tan het Frankische rijk en zag zich in staat gesteld, 
om in het Tolgende jaar onverhoeds met eene Terbazende 
legermagt in het hart Tan Frtesland door te dringen. 
Yruchteloos wapenen zich de Friezen om aan de boorden 
der Muldelzee de gehate Treemdehngen het hoofd te bie- 
den. De meesten sneuTcIen in den hardnekkigen strijd. 
De zegepralende Frankische benden trekken Terwoestend 
rond om de gewijde bosschen te Ternielen en de heilige 
altaren omTer te rukken. Radboüt bemerkt dat hij den 
laatsten strijd Toor de Taderlijke goden , — Toor de Frie- 
sche Trijheid heeft gewaagd. Hij ziet zich gedwongen de 
Troegere Toorwaarde aangaande de ongehinderde Euan* 
geUe-prediking te Ternieuwen, — ja, gelijk Joannes a 
Leidis zegt, zonder arglist te beloTcn, dat hij door den 
doop het Ghristendom zal aannemen (quod absque dolo 
promisisset acceptare baptismi gratiam). 

Reeds eene opperTlakkige beschouwing Tan den aard, 
de opToeding en het gedrag Tan Radbout kan ons OTcr* 
tuigen hocTeel zulk eene belofle, door de noodzakelijk- 
heid afgeperst, hem heeft gekost, Wij kunnen ons zijne 
Tcrontwaardiging Toorstellen bij het aanschouwen der 
schennis, aan de TOorTaderlijke heiligdommen gepleegd. 
De Troegere prediking Tan het ETangelie had den afkeer 



IS ZIJ5E AFKBBRIGHBIO VAN HBT GhHISTBNDOM. 109 

van het Gbristendoin bij hem en zijn volk niet kunnen 
verwinnen, en die afkeer werd door vreemden dwang 
meer dan verdubbeld. Met onwil dacht hij aan de ver- 
vulling dier hatelijke voorwaarde, en het verwondert ons 
geenszins, dat hij ze zoo lang mogelijk vertraagde, •— 
dat hîj gestadigen weérstand bood aan de Frankische aan- 
maningen, zoodat wij hem twee jaren later nog in het 
heidensche wangeloof zien volharden. Dit uitstel is ons een 
duidelijk bewijs, dat het Friesche volk nog zeer aan de 
vaderlijke Godsvereering was gehecht. 

Het is te betreuren, dat wij van de godenleer der hei- 
densche Friezen zoo weinig weten. Zij is verdwenen te» 
gelijk met hunne heilige bosschen , om , behalve in eenige 
twijfelachtige gedenkteekenen uit den voortijd en in de 
benaining van de dagen der week, geen spoor achter te 
laten. Dat er werkelijk eene bestond, — dat er eene be- 
stond, die meer aan hunne beboeften beantwoordde dan 
de leer van Ghristüs , kunnen wij , bij de noodzakelijke 
bevrediging van het godsdienstig gevoel der menschen , uit 
hunnen tegenstand tegen het Evangelie gemakkelijk opma- 
ken. Letten wij nu op himnen gemeenschappelijken oor« 
sprong met de Noord-Germaansche en Scandinavische volken, 
raadplegen wij de berigten , die ons vooral aangaande 
de godsdienst dezer laatsten in grooten rijkdom ten dien* 
ste staan , dan komt het ons niet slechts aannemelijk , 
maar zelfs onbetwistbaar voor, dat hier de dienst van Odin 
of WoDAN heeft geheerscht, waarmede voorzeker de ver- 
eering der hemelligchamen verbonden was. Ik moet er* 
kennent hier volstrekt geeue duidelijke sporen der gevierde 
Azen van het Noorden te hebben aangetroffen , maar het 
TKm ook onverstandig wezen hunne leer hier zoo uitge* 
werkt , zoo ontwikkeld te zoeken , als zij uit de Eddaas 
en over het geheel uit de Sagaas van het Noorden kan 
worden geput. Zôô is zij op den Frieschen bodem nooit 



110 RjDBOUT DE EeRSTE 

bekend geweest. Deze toch was gelegen aan den zoom 
yan het gebied der heidenen, — deszelfs bewoners yer- 
keerden in een hoogst eenvoudigen toestand, — en den- 
kelijk heeft ook de Edda-Ieer ten minste eerst eene eeuw 
later dien schoonen en uitgebreiden vorm verkregen , 
waarin zij aan de Ghristen-wereld is overgeleverd. Neen, 
gelijk de leer van Odik of Wodak zich bij de Noord- 
8che stammen op verschillende tijden in eene onderschei- 
dene gedaante vertoont, die gewijzigd is door den aard 
hunner woonplaats, door de maat hunner ontwikkeling , 
en door de kunde der priesterlijke uitleggers en verkondi- 
gert,zoo ben ik geneigd, om mij die leer bij de heidensche 
Friezen voor te stellen in een ruwen en eenvoudigen 
vorm. Want waar deze zijne hoogst mogelijke volko- 
menheid heeft bereikt, daar wordt zij bij den eerstvol- 
genden stap op den weg der geestbeschaving onbruikbaar, 
en de overgang tot een edeler godsdienst onlmoet geen 
tegenstand. Hunne geheele gemeenschappelijke eeredienst, 
zal zicb denkelijk bepaald hebben tot het brengen van 
offerhanden , tot het uitstorten van gebeden aan de voor- 
naamste Noordsche goden bij de steenen altaren, die ne- 
vens gewijde bronnen of onder de schaduw der heilige 
bosschen waren opgerigt, Bij zoodanige plegtigheden 
gehoorzaamden zij aan het gezag der priesters. Dezelve 
werden op bepaalde tijden van het jaar gevierd. Haar 
bovenal was één verheven denkbeeld uit die godsdienstleer 
door geheel het krijgshafUg Noorden verspreid, hetwelk hen 
met geestdnft den hddendood deed tegengaan, hetwelk 
door hen werd vastgehouden met wanhopige kracht, 
namelijk , bet denkbeeld van de onsterfelijkheid der dap« 
peren in Walhalla, — in de hemebche verblijfplaats van 
Ooiir. Daar werden de gesneuvelden door de oorlogs- 
godinnen langs den regenboog heengevoerd , ~ daar wer- 
den zij onder het wapengekletter der vro^er gevallenen 




Hr ZUHB AFKBB&IGHBID YAN HBT GHRISTBimOM. 111 

door Bhaga plegtig welkom geheeten, — daar zouden zij 
den Ujd doorbrengen met strijden, sneuvelen en weder 
oprtaan , en met bier te drinken uit de schedels der ver- 
slagene vijanden, Voor die hoop, welke voor bunne 
strijdzuchtige levenswijze onmisbaar was, gaf het Ghris- 
tendom geene vergoeding. Deze godsdienst had geen on- 
overwinnelijk legerboofd , door wapenfeiten beroemd, maar 
een Gekruisigde tot baren stichter, — zij verbande het 
awaard en verkondigde vrede, — zij schonk gelijke voor- 
regten aan den vreesacbtigen slaaf en aan den onver- 
schrokken krijgsman. Zij werd daarenboven geenszins 
van hare verhevene, zielbevredigende zijde, maar in een 
donker en dreigend gewaad door driftige zendelingen ge* 
brdckig voorgesteld. Geen wonder, dat het geheele Noorden, 
waar de berinnering aan eenen roemrijken voortijd in 
opgewondene barden-liederen bloeide, — waar de stammen 
gestadig de wapenen aangordden om elkander te bestrij- 
den, — - waar moedige roofbenden onder den naam van 
xedkoningen, trotsch op hun stout bestaan, de golven 
ploegden, — - waar men niets liever wenschte dan in den 
alag te sneuvelen om in Ooiics nabijheid de vroegere strijd* 
makkers terug te vinden, — geen wonder, dat het geheele 
Noorden zich eendragtig verhief tegen de invoering van 
het Ghristendom. En wanneer wij nu opmerken, hoe 
faardnekkig zich ook Radbout met zijn volk hiert^en ver- 
aet, — boe de ijverigste geloofispredikers hîer vruchteloos 
werkzaam zijn , zouden wij dan niet met volkomen regt 
tot het bestaan dier Noordsche godsdienstige denkbeelden 
onder de heidensche Friezen mogen besluiten? 

Is dit zoo, dan bevreemdt het ons niet, dat Radbout 
de vervulling zijner belofte vertraagt. De eenvoudige en 
indrukwekkende gewoonten , de gelief koosde gevoelens der 
vaderen waren aan den Frieschen stam, sedert onbeuge- 
l^ke jaren op d^ozelfden grond gevestigd , niet vlugtig over- 



â 



110 Râdboüt de Eerste 

bekend geweest. Deze toch was gelegen aan den zoom 
yan bet gebied der beidenen, — deszelfs bewoners yer- 
keerden in een hoogst eenvoudigen toestand , — en den- 
kelijk beeft ook de Edda-Ieer ten minste eerst eene eeuw 
later dien scboonen en uitgebreiden vorm verkregen , 
waarin zij aan de Ghristen-wereld is oyergeleverd. Neen, 
gelijk de leer van Odik of Wodav zich bij de Noord- 
8cbe stammen op verschillende tijden in eene onderscbei- 
dene gedaante vertoont, die gewijzigd is door den aard 
hunner woonplaats, door de maat hunner ontwikkeling , 
en door de kunde der priesterlijke uitleggers en verkondi* 
gert,zoo ben ik geneigd, om mij die leer bij de beidensche 
Friezen voor te stellen in een ruwen en eenvoudigen 
vorm, Want waar deze zijne boogst mogelijke volko- 
menbeid beeft bereikt, daar wordt zij bij den eerstvol- 
genden stap op den weg der geestbeschaving onbruikbaar, 
en de overgang tot een edeler godsdienst onlmoet geen 
tegenstand. Hunne geheele gemeenschappelijke eeredienst, 
zal zicb denkelijk bepaald bebben tot bet brengen van 
offerbanden , tot bet uitstorten van gebeden aan de voor- 
naamste Noordscbe goden bij de steenen altaren, die ne- 
vens gewijde bronnen of onder de scbaduw der beilige 
bosscben waren opgerigt, BiJ zoodanige plegtigheden 
gdioorzaamden zij aan bet gezag der priesters. Dezelve 
werden op bepaalde tijden van bet jaar gevierd. Haar 
bovenal was één verbeven denkbeeld uit die godsdienstleer 
door geheel het krijgshaftig Noorden verspreid, hetwelk hen 
met geestdnft den bddendood deed tegengaan, betwelk 
door ben werd vastgehouden met wanboinge kracbt, 
namelijk , bet denkbeeld van de onsterfelijkheid der dap- 
peren in Walhalla, — in de bemelscbe verblijfplaats van 
ODnr, Daar werden de gesneuvelden door de oorlogs- 
godinnen langs den regenboog beengevoerd, ~ daar wer« 
den zij onder bet wapengekletter der vroqger gevallenen 




Hr ZUHB APKBSRIGHSID YAN HBT GHRISTBimOM. 111 

door Bhaga plegtig welkom geheeteiiy — daar zouden zij 
den Ujd doorbrengen met strijdenY sneuYelen en weder 
oprtaan , en met bier te drinken uit de schedels der ver- 
slagene vijanden, Voor die hoop, welke yoor hunne 
strijdzuditige levenswijze onmisbaar was, gaf het Ghris- 
tendom geene vergoeding. Deze godsdienst had geen on- 
ovmvinnelijk legerhoofd , door wapenfeiten beroemd, maar 
een Gekruisigde tot haren stichter, — zij verbande het 
xwaard en verkondigde vrede, — zij schonk gelijke voor- 
regten aan den vreesachtigen slaaf en aan den onver- 
schrokken krijgsman. Zij vrerd daarenboven geenszins 
van hare verhevene, zielbevredigende zijde, maar in een 
donker en dreigend gewaad door driftige zendelingen ge* 
brdckig voorgesteld. Geen wonder, dat het geheele Noorden, 
waar de herinnering aan eenen roemrijken voortijd in 
opgewondene barden-liederen bloeide, — waar de stammen 
geatadig de wapenen aangordden om elkander te bestrij- 
den, — - waar moedige roofbenden onder den naam van 
ledconingen, trotsch op hun stout bestaan, de golven 
ploegden, — - waar men niets liever wenschte dan in den 
dag te meuvden om in Ooiics nabijhdd de vroegere strijd* 
makkers terug te vinden, — geen wonder, dat het gehede 
Noorden zich eendragtig verhief tegen de invoering van 
het Ghristendom. En wanneer wij nu opmerken, hoe 
faardnekkig zich ook Radbout met zijn volk hiert^en ver- 
aet, — hoe de ijverigste geloo&predikers hier vruchteloos 
werkzaam zijn , zouden wij dan niet met volkomen regt 
tot het bestaan dier Noordsche godsdienstige denkbeelden 
onder de hddensche Friezen mogen besluiten? 

Is dit zoo , dan bevreemdt het ons niet , dat Radbout 
de vervuUing zijner belofte vertraagt. De eenvoudige en 
indrukwekkende gewoonten , de gelief koosde gevodens der 
vaderen waren aan den Frieschen stam, sedert onheuge- 
l^ke jaren op d^ozelfden grond gevestigd , niet vlugtig over- 



i 



110 Râdboüt de Eerstb 

bekend geweest. Deze toch was gelegen aan den zoom 
yan het gebied der beidenen, — deszelfs bewoners yer« 
keerden in een hoogst eenvoudigen toestand, — en den* 
kelijk heeft ook de Edda-leer ten minste eerst eene eeuw 
later dien schoonen en uitgebreiden vorm verkregen , 
waarin zij aan de Ghristen-wereld is overgeleverd. Neen, 
gelijk de leer van Odik of Wodav zicb bij de Noord- 
8che stammen op verschillende tijden in eene onderschei- 
dene gedaante vertoont, die gewijzigd is door den aard 
hunner woonplaats, door de maat hunner ontwikkeling , 
en door de kunde der priesterlijke uitleggers en verkondi* 
gert,zoo ben ik geneigd, om mij die leer bij de heidensche 
Friezen voor te stellen in een ruwen en eenvoudigen 
vornh Want waar deze zijne hoogst mogelijke volko* 
menheid heeft bereikt, daar wordt zij bij den eerstvol- 
genden stap op den weg der geestbeschaving onbruikbaar, 
en de overgang tot een edeler godsdienst onlmoet geen 
tegenstand. Hunne geheele gemeenschappelijke eeredienst, 
zal zicb denkelijk bepaald hebben tot het brengen van 
offerbanden , tot het uitstorten van gebeden aan de voor- 
naamste Noordsche goden bij de steenen altaren, die ne- 
vens gewijde bronnen of onder de schaduw der heilige 
bosschen waren opgerigt, Bij zoodanige plegtigheden 
gdioorzaamden zij aan het gezag der priesters. Dezelve 
werden op bepaalde tijden van het jaar gevierd. Haar 
bovenal was één verheven denkbeeld uit die godsdienstleer 
door geheel het krijgshaftig Noorden verspreid, hetwelk hen 
met geestdrift den hddendood deed tegengaan, hetwelk 
door hen werd vastgehouden met wanhopige kracht, 
namelijk , bet denkbedd van de onsterfelijkheid der dap- 
peren in Walhalla , — in de hemelsche verblijfplaats van 
ODnr, Daar werden de gesneuvelden door de oorlogs- 
godinnen langs den regenboog heengevoerd, ~ daar wer« 
den zij onder het wapengeldetter der vro^er gevallenen 




nr zims afkbb&ighsid yan hbt GHRisTBimoM. 111 

door Bhaga plegtig welkom geheeten, — daar zouden zij 
den Ujd doorbrengen met strijden, sneuYelen en weder 
oprtaan, en met bier te drinken uit de schedels der ver- 
slagene Tijanden, Voor die hoop, welke voor hunne 
ftrijdzuditige levenswijze onmisbaar was, gaf het Gbris- 
tendom geene vergoeding. De^ godsdienst had geen on- 
overwinnelijk legerhoofd, door wapenfeiten beroemd, maar 
een Gekruisigde tot haren stichter, — zij verbande het 
awaard en verkondigde vrede, — zij schonk gelijke voor- 
regten aan den vreesachtigen slaaf en aan den onver- 
schrokken krijgsman. Zij werd daarenboven geenszins 
van hare verhevene, zielbevredigende zijde, maar in een 
donker en dreigend gewaad door driftige zendelingen ge* 
brekkig voorgesteld. Geen wonder, dat het geheele Noorden, 
waar de herinnering aan eenen roemrijken voortijd in 
opgewondene barden-Iiederen bloeide, — waar de stammen 
geatadig de wapenen aangordden om elkander te bestrij- 
den, — - waar moedige roofbenden onder den naam van 
ledconingen, trotsch op hun stout bestaan, de golven 
ploegden, — waar men niets liever wenschte dan in den 
dag te meuvelen om in Ooiics nabijheid de vroegere strijd* 
makkers terug te vinden, — geen wonder, dat het geheele 
Noorden zich eendragtig verhief tegen de invoering van 
het Gbristendom. En wanneer wij nu opmerken, hoe 
hardnekkig zich ook Radbout met zijn volk hiert^en ver- 
■et, — hoe de ijverigste geloofspredikers hîer vruchteloos 
werkzaam zijn , zouden wij dan niet met volkomen regt 
tot het bestaan dier Noordsche godsdienstige denkbeelden 
onder de heidensche Friezen mogen besluiten? 

Is dit zoo, dan bevreemdt het ons niet, dat Radbout 
de vervuUing zijner belofte vertraagt. De eenvoudige en 
indrukwekkende gewoonten , de gelief koosde gevoelens der 
vaderen waren aan den Frieschen stam, sedert onheuge- 
l^ke jaren op denzelfden grond gevestigd , niet vlugtig over- 



110 RjDBOVT DE EeRSTE 

bekend geweest. Deze toch was gelegen aan den zoom 
yan het gebied der heidenen, — deszelfs bewoners yer« 
keerden in een hoogst eenvoudigen toestand, — en den* 
kelijk heeft ook de Edda-Ieer ten minste eerst eene eeuw 
later dien schoonen en uitgebreiden vorm verkregen , 
waarin zij aan de Ghristen-wereld is overgeleverd. Neen, 
gelijk de leer van Odiic of Wodav zich bij de Noord- 
8che stammen op verschillende tijden in eene onderschei- 
dene gedaante vertoont, die gewijzigd is door den aard 
hunner woonplaats, door de maat hunner ontwikkeling , 
en door de kunde der priesterlijke uitleggers en verkondi* 
gert,zoo ben ik geneigd, om mij die leer bij de heidensche 
Friezen voor te stellen in een ruwen en eenvoudigen 
vorm. Want waar deze zijne boogst mogelijke volko* 
menheid heeft bereikt, daar wordt zij bij den eerstvol- 
genden stap op den weg der geestbeschaving onbruikbaar, 
en de overgang tot een edeler godsdienst onlmoet geen 
tegenstand. Hunne geheele gemeenschappelijke eeredienst, 
zal zicb denkelijk bepaald hebben tot het brengen van 
offerbanden , tot het uitstorten van gebeden aan de voor* 
naamste Noordsche goden bij de steenen altaren, die ne- 
vens gewijde bronnen of onder de schaduw der heilige 
bosschen waren opgerigt, Bij zoodanige plegtigheden 
gdioorzaamden zij aan het gezag der priesters. Dezelve 
werden op bepaalde tijden van het jaar gevierd. Haar 
bovenal was één verheven denkbeeld uit die godsdienstleer 
door geheel het krijgshaftig Noorden verspreid, hetwelk hen 
met geestdnft den heldendood deed tegengaan, hetwelk 
door hen werd vastgehouden met wanhopige kracht« 
namelijk , het denkbeeld van de onsterfelijkheid der dap- 
peren in Walhalla, — in de hemelsche verblijfplaats van 
Omx. Daar werden de gesneuvelden door de oorlogs- 
godinnen langs den regenfaîoog heengevoerd, ~ daar wer« 
den zij onder het wapengekletter der vroeger gevallenen 




Hr ZIIIIE APKBB&IGHBID YAN HBT GHRISTBimOM. 111 

door Bhaga plegtig welkom geheeten, — daar zouden zij 
den tijd doorbrengen met strijden, sneuYelen en weder 
oprtaan , en met bier te drinken uit de schedeb der ver- 
slagene Tijanden, Voor die hoop, welke voor hunne 
ftrijdzucbtige levenswijze onmisbaar was, gaf het Ghris- 
tendom geene vergoeding. Deze godsdienst had geen on- 
overwinnelijk legerboofd , door wapenfeiten beroemd, maar 
een Gekruisigde tot haren stichter, — zij verbande het 
awaard en verkondigde vrede, — zij schonk gelijke voor- 
regten aan den vreesachtigen slaaf en aan den onver- 
fchrokken krijgsman. Zij werd daarenboven geenszins 
van hare verhevene, zielbevredigende zijde, maar in een 
donker en dreigend gewaad door driftige zendelingen ge* 
brekkig voorgesteld. Geen wonder, dat het geheele Noorden, 
waar de herinnering aan eenen roemrijken voortijd in 
opgewondene barden-liederen bloeide, — waar de stammen 
gestadig de wapenen aangordden om elkander te bestrij- 
den, — waar moedige roofbenden onder den naam van 
ledconingen , trotsch op hun stout bestaan , de golven 
ploegden, — waar men niets liever wenschte dan in den 
dag te meuvelen om in Ooiics nabijheid de vroegere strijd* 
makkers terug te vinden, — geen wonder, dat het geheele 
Noorden zich eendragtig verhief tegen de invoering van 
het Ghristendom. En wanneer wij nu opmerken, hoe 
faardnekkig zich ook Radbout met zijn volk hiertegen ver- 
aet, — boe de ijverigste geloofspredikers hier vruchteloos 
werkzaam zijn , zouden wij dan niet met volkomen regt 
tot het bestaan dier Noordsche godsdienstige denkbeelden 
onder de heidensche Friezen mogen besluiten? 

Is dit zoo , dan bevreemdt het ons niet , dat Radbout 
de vervulling zijner belofte vertraagt. De eenvoudige en 
indrukwekkende gewoonten , de gelief koosde gevoelens der 
vaderen waren aan den Frieschen stam, sedert onbeuge- 
l^ke jaren op denzelfden grond gevestigd , niet vlugtig over- 



â 



110 Râdbovt de Eerste 

bekend geweeit. Deze toch was gelegen aan den zoom 
yan het gebied der heidenen, — deszelfs bewoners ver- 
keerden in een hoogst eenvoudigen toestand, — en den- 
kelijk beeft ook de Edda-Ieer ten minste eerst eene eeuw 
later dien schoonen en uitgebreiden vorm verkregen , 
waarin zij aan de Ghristen-wereld is overgeleverd. Neen, 
gelijk de leer van Odiic of Wodav zich bij de Noord- 
8che stammen op verschillende tijden in eene onderschei- 
dene gedaante vertoont, die gewijzigd is door den aard 
hunner woonplaats, door de maat hunner ontwikkeling , 
en door de kunde der priesterlijke uitleggers en verkondi- 
gert,zoo ben ik geneigd, om mij die leer bij de heidensche 
Friezen voor te stellen in een ruwen en eenvoudigen 
vorm. Want waar deze zijne hoogst mogelijke volko* 
menheid heeft bereikt, daar wordt zij bij den eerstvol- 
genden stap op den weg der geestbeschaving onbruikbaar, 
en de overgang tot een edeler godsdienst onlmoet geen 
tegenstand. Hunne geheele gemeenschappelijke eeredienst, 
zal zich denkelijk bepaald hebben tot het brengen van 
offerhanden , tot het uitstorten van gebeden aan de voor- 
naamste Noordsche goden bij de steenen altaren, die ne- 
vens gewijde bronnen of onder de schaduw der heilige 
bosschen waren opgerigt, Bij zoodanige plegtigheden 
gdioorzaamden zij aan het gezag der priesters. Dezelv^ 
werden op bepaalde tijden van het jaar gevierd. Haar 
bovenal was één verheven denkbeeld uit die godsdienstleer 
door geheel het krijgshaftig Noorden verspreid, hetwelk hen 
met geestdrift den heldendood deed tegengaan, hetwelk 
door hen werd vastgehouden met wanhopige kracht, 
namelijk , het denkbeeld van de onsterfelijkheid der dap- 
peren in Walhalla, — in de hemelsche verblijfplaats van 
ODnr. Daar werden de gesneuvelden door de oorlogs- 
godinnen langs den regenboog heengevoerd, — daar wer« 
den zij onder het wapengekletter der vroeger gevallenen 



IN ZUHB AFKBB&IGHSID YAN HBT GhRISTBNDOM. 111 

door BftAGA plegtig welkom geheetexiy — daar zouden zij 
deu tijd doorbrengen met strijden, sneuYelen en weder 
opstaan, en met bier te drinken uit de schedels der ver- 
slagene vijanden, Voor die hoop, welke voor hunne 
strijdzuchtige levenswijze onmisbaar was, gaf het Ghrîs* 
tendom geene vergoeding. Deze godsdienst had geen on- 
overwinnelijk legerhoofd , door wapenfeiten beroemd, maar 
een Gekruisigde tot haren stichter, — zij verbande het 
zwaard en verkondigde vrede, — zij schonk gelijke voor- 
r^ten aan den vreesachtigen slaaf en aan den onver- 
schrokken krijgsman. Zij werd daarenboven geenszins 
van hare verhevene, zielbevredigende zijde, maar in een 
donker en dreigenxl gewaad door driftige zendelingen ge* 
brekkig voorgesteld. Geen wonder, dat het geheele Noorden, 
waar de herinnering aan eenen roemrijken voortijd in 
opgewondene barden-Iiederen bloeide, — waar de stammen 
gestadig de wapenen aangordden om elkander te bestrij- 
den, — waar moedige roofbenden onder den naam van 
zeekoningen, trotsch op hun stout bestaan, de golven 
ploegden, — waar men niets liever wenschte dan in den 
slag te sneuvelen om in Ooins nabijheid de vroegere strijd* 
makkers terug te vinden, — geen wonder, dat het geheele 
Ifoorden zich eendragtig verhief tegen de invoering van 
bet Ghristendom. En wanneer wij nu opmerken, hoe 
faardnekkig zich ook Radbout met zijn volk hiertegen ver- 
zet, — hoe de ijverigste geloofspredikers hier vruchteloos 
werkzaam zijn , zouden wij dan niet met volkomen regt 
tot het bestaan dier Noordsche godsdienstige denkbeelden 
onder de heidensche Friezen mogen besluiten? 

Is dit zoo, dan bevreemdt het ons niet, dat Radbout 
de vervulling zijner belofte vertraagt. De eenvoudige en 
indnikwekkende gewoonten, de geliefkoosde gevoelensder 
vaderen waren aan den Frieschen stam, sedert onheuge- 
l^ke jaren op denzelfden grond gevestigd , niet vlugtig over- 



112 RjiDBOUT DE EeRSTE 

geleverd , maar hadden zich met bet leven der nakome- 
lingen yereenzelvigd* Het heidendom, dat zoo wel strookte 
met hunnen toestand, was ingeroest in hunne gedachten 
en daden. In hun midden bestond daarenboven een ge- 
eerbiedigde priesterstand , met vlammenden haat bezield 
tegen een ieder, die het gebouw hunner dwalingen dreigde 
te ondermijnen, en ver genoeg gevorderd in de kennis 
der natuurkrachten om de bijgeloovige menigte met schrik 
voor de wraak der aloude goden te vervullen. Deze heb- 
ben ongetwijfeld bij Radbout en zijne landgenooten van 
hunnen magtigen invloed gebruik gemaakt om den eersten 
tot uitstel 9 de laatsten tot volstandige weigering te bewe* 
gen. Voorzeker hebben deze, terwijl de bardenliederen 
weérgalmden, met wegslepende geestdrift verkondigd, hoe 
door het aannemen van CHaisTVS hunne verhevenste her* 
inneringen en uitzigten werden verguisd en vernietigd. 

Eene andere gewigtige reden heeft voorzeker niet weinig 
medegewerkt tot het üitstel van den Frieschen vorst. Hij 
beschouwde de invoering van het Ghristendom als een 
staatkundigen maatregel der Franken , om voedsel te geven 
aan hunne grenzelooze heerschzucht. Dat hij hierin niet 
dwaalde getuigt van de helderheid zijner inzigten. Wan- 
neer wij aan de hand der geschiedenis in die dagen terug- 
treden , dan moeten wij met droef heid opmerken , hoe in 
het toenmalig Europa de heiligste belangens der mensch- 
heid aan de tijdelijke grootheid van kerkelijke en wereld- 
lijke opperhoofden werden dienstbaar gemaakt. De Opper- 
bisschop te Rome streefde naar uitbreiding zijner geestelijke 
magt , — onder de koningen dong vooral de Frankische 
vorst naar vermeerdering van grondgebied. Zoo waren 
hunne bedoelingen werkelijk verschillend , maar zij konden 
ze bedekken onder hetzelfde schoone masker, hetwelk den 
onervarenen toescheen als eene belanglooze en edelmoe- 
dige poging om ook de heidensche volken in het Evan- 



IN ZIJ5B APKBBHI6aBI& TAIf BBT GnBISTBNDOtt. 118 

geliebeil te doen deelen, En zij konden beide hunne oog- 
merken bereiken door dezelfde middelen , namelijk door 
de gevreesde stammen aan den regter oever des Rfujns te 
onderwerpen en cijnsbaar te maken , -^ door hun het 
Ghristendom op te dringen en alzoo hun strijdlustigen 
faeldengeest uit te blusschen , hunne kracht te ontzenuwen 
en hen voor altoos van het Noorden los te rukken. Daar- 
om was het veel wijzer van Kabel Martel , dat hij aan 
Radboüt de belofte afperste om een Ghristen te worden, 
dan dat ' hij zich door het zwaard van zijnen onrustigen 
tegenstander ontsloeg. 

Hoe meer zoodanige bedoelingen den Friesch^n vorst 
duidelijk werden , met des te meer onwil jegens de Fran* 
ken werd hij vervuld. De klove , door den verschillenden 
Yolks«aard gevormd, werd nog veel dieper, nu de Geltische 
Franken aan de Noord-Germaansche Friezen de dierbare en 
ten koste van het bloed der vaderen gehandhaafde vrij- 
heid geheel wilden ontnemen. Radboüt gevoelde dat hij 
door het verzaken van het heidendom zich afscheidde van 
zijne Saxische en Deensche bondgenooten , door wier hulp 
hij misschien zijn gezag zou kunnen berstellen, — dat eene 
aanneming van het Ghristendom gelijk stond met eene vol- 
komene inlijving in het groote Frankische gebied. Naijve- 
rig op eene volkomene onafhankelijkheid werden zij door 
deze opg^roepen ora zich te wapenen tegen allen Fran- 
kîschen invloed en alzoo tegen de leer van GHaisTus, Bij 
het verrijzen van het morgenrood des heils moest de zon 
der Friesche vrijheid ondergaan. 

Zoo zien wij Radbout niet xonder reden de vervulling 
zijner belofte vertragen. Doch de Frankische réuzenmagt 
drukte te zwaar op den gekluisterden leeuWf dan dat hij 
daaraan op den duur het hoofd zou kunnen bieden. Yoor 
den oorlogsstorm van het Zuiden waren de afgodiache 
boflschen en altaren gevallen » — • de zachte adem dea ge- 

V. 8 



114 Radboüt ds Ebbste 

I00& 'k<m nu ovér de vlakte heen zvmen , en het was oC 
Tele FrieSBea* tot uitwendigen vrede veroordeeld, ook Toor 
4en inwendigen vrede bunne harten openden. Reeds vroe* 
ger had Wolfaan den fiisscboppelijken zetel te Sens in 
Champngne verlaten om als geloofs-prediker ondér de 
FrJezen werkzaam te wezen. lïa Rabboüts belofle werd 
hij door Kabeit Martel weder derwaarts gezonden , met 
het onderwijs , de bekeering en den doop van dien Vorst 
belast. Weinige Torderingen maakte hij bij Rabbout en 
diens grijze medestrijders. Overigens schijnt het zijnen 
arbeid niet aan voorspoed ontbroken te hebben , zoodat 
zelfs een der zonen van Radboüt tot het omhelzen yan de 
christeiijke godsdienst besloot. Vast heeft hij geduren<fe 
twee jaren al de overredingskracht zijner welsprekendheid 
aângewend om het verstokte gemoed des Koniugs te be* 
wegen. Zelfs zijne wonderen , die ons in de Jegenden 
als waarheid worden opgedischt , waren daartoe buiten 
staat. 

Het valt bijna niet te betwijfelen, dat de Frankisohe 
gebieder, bemerkende dat Radboüt onvatbaar was yoor 
overtuiging, op andere middelen is bedacht geweest om 
zijn oogmerk te bereiken* Voorzeker zijn de klagten over 
de onbekeerlijkheid van dien Fries, doorgedrongen tot 
's Pausen paleis, — yoorzeker heeft deze Kajibl Mar- 
TEL , al» een getrouwen zoon der kerk , tot nieuwen i^ver 
vermaand , — yoorzeker heeft Kabel Ma&tel met ber^ 
haalde bedreiging van verwoesting en vemedering tot het 
hart van den schatpligtigen Yorst gesproken* Wie sal 
niet gaarne gelooven dat zulk eene taal oneindig meer in- 
yloed had dan het onderwijs yan Wülf&anI Radbout wm 
te verstandig om zijnen magteloozen toestand niet te ge^ 
yoelen, •— om de vreesselijke gevolgea van zijn gedrag 
niet te overzien, zoodra zijne aarzeling het- karakter aaii^ 
nam tan wederspannighetd. Hij was het.TOo al niel aan 



Iir ZUKB AFKIB&iaHIID YAN HBT GHaiSTBNDOM. 116 

zieh zelven, dan toch aan zijn volk verph'gt dat gevaar 
te verhoeden, Maar neen , ook aan zich zelven was hij 
verachuldigd » zijn woord te bouden en de belofte te ver- 
vullen, die hij eens had afgelegd. Hij wilde den avond 
van zijn leven niet verdonkerea door eene schennis der 
Friesche trouw. Wanneer het christendom niet te zeer in 
strijd was met zijne ingewortelde gevoelens, dan zou hij 
aan WuLFaAiüs vermaningen gehoor geven en door bet 
ontvangen van den doop den* Frankischen gebieder be- 
vredigen. 

Het verhaal van dien voorgenomen doop, dat wij reeds 
in de AnnaJes Xanienses uit de 9de eeuw en in zoo 
vele kronijken van lateren tijd vinden geboekt, draagt 
geene uit- of inwendige bewijzen van onwaarschijnlijkheid. 

Deszelfs echtheid is door den geleerden Kluit in zijne 
Hi9ioria Crüica op valsche gronden beslreden , doch 
WBSTENDoa? en later Dbl^pbat hebben zijne gevoelens 
wederlegd en die echtheid zegevierend gehandhaafd. Daar* 
enboven schijnen mij die medegedeelde bijzonderheden zoo 
eenvoudig en natuuclijk voorgesteld, en zoozeer in over* 
ëenstemming met den geest van dien tijd en van de han- 
delende personen , dat ik niet aarzel dat verhaal aan het 
nevelachtig gebied der sagen te ontrukken en onder de 
gdbeurtenissen der Friesche geschiedenis te rangschikken, 

Door den drang der omstandigheden genoodzaakt geeft 
Bjldbout na eene tweejarige vertraging zijn besluit te ken- 
Qeii om den doop te ondergaan. Dit voornemen was 
voorzeker niet zondér lange weifeling, niet zonder een 
bangen strijd in het hart van den grijsaard gerijpt. Het 
vvas eene naauwdijks ie behouden zegepraal op zijne ge- 
hechtbeid aan het heidendora, — op zijne zucht naar 
onaf bankelijkheid , — het was. eene zelfopoffering ten 
gunste van zijn .volk» . In de nabijheid van Medenblik^ 
waar bij sijn verblijf hield, misschien te Hoogwoude^ is 



116 Radbout db JSbrstb 

alies Toor de gewijde plegtigheid in gereedheid gebragt. 
Reeds heeft de Koning , door Wülfran begeleid , dea 
eenen voet in de heilige bron geplaalst, toen de vroegere 
strijd zich nogmaals in zijn binnenste verheft en den an* 
deren voet weérhoudt. Hij wendt zich tot den verbaasden 
Euangelie-verkondiger en bezweert hem te zeggen, > waar 
9 zich het grootste getai bevond der Friesche Koningen, 
9 Vorsten en Edelen , in den hemel , waar hij door het 
B geloof en den doop zou aanlanden, of in de helsche ver- 
9 doemenis?" Ziedaar eene vraag, die den Noordschen 
held en den vaderlandlievenden Vorst, — in een woord, 
die den Frieschen Radbout kenmerkt. In het beslissend 
oogenblik , waarin hij , tegen zijne overtuiging aan , af« 
stand zal doen van het voorvaderlijk geloof, rijzen de 
schimmen der voorvaderen dreigend en verwijtend voor 
hem op. Zullen zij den trouweloozen naneef in Walhalla 
dulden ? Indien zij hem verwierpen , dan zou het ideaal 
der onsterfelijkheid in rook verdwijnen. Een leven na den 
dood heefk zonder het bijzijn zijner voorzaten en krijgs- 
gezellen voor hem volstrekt geene waarde. Met zijne ge- 
wone voorzigtigheid wil hij zeker wezen van zijne zaak. 
' Wij ontwaren in deze vraag van Radboüt dat hij slechts 
onvolledige en verwarde begrippen ontvangen had aan* 
gaande de verfaevendste waarheden van het christendom. 
En wanneer wij nu mogen vermoeden , ja , bij JoAinrBS a 
Lbidis geboekt vinden, dat hij door Wülfrah vlijtiglijk iu 
het Katholiek geloof onderwezen W9s (praedicatione • S. 
WuLFEAiiiri Radbodüs rex Frisiae in fide Gatholica diligen* 
ter edoctus est) , -— wanneer wij zelfs bij Jonas, den le* 
vensbeschrijver van WuLFaAir , den inhoud van dat onder* 
wijs vinden vermeld, welke geringe denkbeelden moeten 
wij dan koesteren aangaande. de zuiverheid der christe* 
lijke denkbeelden onder het Friesche volk! En inderdaad, 
wanneer hun gezond verstand den verheven inhoud:der 



Iir ZUSE AFKEB&IOHBID VAN HBT GhRISTBNDOM. 117 

£uangeIie-verkondigîng vergeleek met de baatzuchtige ge- 
zindheden van deszelfs voorstanders , — met de geweldige 
mjze waarop deszelb aanneming werd bevorderd , dan 
moesten zij tot grove dwalingen vervallen. Het ligt ons 
nog versch in het geheugen, hoe in het begin der 16de 
eeuw in een nieuw ontdekt werelddeel het christendom 
onder de heidenen werd voortgeplant. De leer der Uefde 
zien wij met schrik en bedreiging verkondigd « — bet ko- 
uingrijk des vredes door bloedige vervolgingen uitgebreid. 
Het onderrigt was eene bijzaak en de hecrschende kerk 
juichte in het getal der gedoopten, Voorzeker ging men 
in de dagen van Radbout , toen welgemeende zendelings- 
ijver nog niet voor dweepzieke priester^heerschzucht had 
plaats gemaakt , minder geweldig te werk. Doch de vraag 
des Konings doet ons tot de geringe christelijke kennis 
zijner landgenooten besluiten. Werden ook vele van deze 
gedoopt , .zoo geschiedde dit veel minder uit overtuiging , 
dan uit navolging of vrees* 

Dat de zendelingen zelve vaak door onverstandige geest- 
drift werden vervoerd blijkt uit het antwoord van Wul- 
FBAir. 9 Dwaal niet, roemruchtige Vorst,'^ zoo spreekt 
bij , » de Heer kent het getal zijner uitverkorenen : want 
9 uwe voorzateu , de Friesche vorsten , die ongedoopt ge» 
B storven zijn» hebben zeker het vonnis der verdoemeDis 
> ontvangen ; maar wie geloofd zal hebben en gedoopt zal 
B zijn, zal met Chbistüs de eeuwige vreugde genieten.'* 
Dat is te veel voor hun dapperen nazaat. Het chris- 
tendom veroordeelt zijne voorvaderen tot de helsche pijni- 
ging» — ' het christendom belet hem die dapperen weder 
te zioi en verwoest op eens zijne dierbaarste verwach- 
|ingen« — * neen, liever wil hij alle bedreigingen trot- 
seren , liever wil hij den vreesselijksten dood ondergaan , 
dan Walfaalla met den hemel der christenen verwisselen. 
B^. trekt den ingedompelden voet terug en verklaart ;. 



118 Radboüt dk Sbrstk 

3 dat hij het bîjzijn yan zijne yoonaten , tan de 
9 8cbe Torsten niet kan ontbeeren om met een Um 
B getal onaanzienlijken in dat faemelrijk te wonen ;* dat 
9 faij du8 aan de nieuwe leer geen gehoor kan leeiieni 

> maar liever wenscht te bemsten in die gevoelensi wdke 
» hij zoo langen tijd met faet gefaeele Friesche yelk gekoBB* 

> terd heeft." Dönderende en dreigende woorden Toert 
WüL^aAir den Koning te gemoet, docfa te vergeefs. T«n 
nu af blijft faij onwrikbaar volharden in het geloof der 
heidenen. Zijne onderhandelingen met den Utrecbtscfaen 
Bisschop WiLLBBaoRD komen mij onwaarschijnlîjk yoor. 
Ik kan niet ontkennen eerbied te gevoelen voor eene vast* 
heid van karakter, die hem moed gaf om uit innige over* 
tuiging en uit gehechtheid aan zijne vaderen in een zoo 
beslissend oogenbiik terug te treden. Misschien had deie 
gebeurtenis den grijsaard genOeg geschokt om zijnen dood 
te veroorzaken, welke volgens het berigt der kronijk* 
schrijvers drie dagen later voorvieK 

Wij mogen veilig aannemen dat het Friesche voik altbans 
op geen hoogeren trap van ontwîkkeling stond dan 
Radbout. Dit brengt öns tot de onbetwistbare stelling* 
dat het in die dagen nog öp verre na niet rijp was vooi 
de algemeene aanneming van het christendom. De leer 
Tan het Euangelie vordert bij hare belijders eene zekere 
mate van verstandelijke beschaving, die hun de voor^ 
treffelijkheid der ziel boven het ligchaam doet gevoelen, -— 
die hun een heilig vermoeden inblaast aangaande des men* 
schen bovenaardsche bestemming. Zoo ver moest het mett* 
schelijk geslacht in de eerste vier duizend jaren voortgaan, 
eer de christelljke godsdienst geopenbaard werd, De afgO- 
derij der heidenen kon de verfaoogde behoeften des geestes 
niet langer bevredigen en de leer , die een paar duizedd 
jaren vroeger zeker den heftigsten tegenstand had cmtmoet, 
werd uu met geestdrift voor waarheid erkend en beleden. 



IIC ZIJlüB AFUEaiQKBIH VAll HBT GHaiSTBNDOM. 119 

Oe loeest verlidiie Israeliteiit. Griekeii en Romeinea waren 
der kuidschheid OBtwassen,. — sij ko&dea ho) Juk.vaa' 
Qbgelciof en bijg)ekK>£ afwerpea en den leidbaûd der piiea- 
lfiff» ontbeeren. Zoo ver wajwn de Friesen m de dageld 
Yan &ABBOUT nog niel gevorderd.. Zijne aanvai»kelijke 
af keerigfaeid van de leer des Gekrnisigden » — zjjjine atout* 
moedige terugtrediag. bi| de heilige bron« — zijne onxer* 
zettelijke vastboudendbeid aan het Scandinavische Odinisoae 
overtuigt ons, dat b^ bem en zoo ook bi| zijn volk gecw 
nerlei heboefte bestond aan de kennis van het £uaiigelie« 
Bij de voornanie Friezent die de dageljlkscbe werkzaain^ 
heden aan hunne onderhoorigen overlieten , om zich met 
jagen en strijden te vermaken , waren vrede , schande , 
werkeloosheid en verveling, woorden van dezel£de betee- 
kenis. Hoe zouden zij dus eenig behagen hebben gevonden 
in het aannemen eener leer, die liefde, vrede, vergetens^ 
gezindheid en vele maatschappelijke en huisselijke deugden 
van hen vorderde, wier betrachting met hunne levens- 
wijze, met hunne ingewortelde denkbeelden streed, Het is 
waar, dat het Ghristendom, hetwelk eene hoogere geestbe- 
schaving eischt, ook wederkeerig zulk eene geestbescha- 
ving te weeg brengt , zel& bij die volken , waaraan het 
door geweld van wapenen vrardt opgedrongen , — het is 
ontwijfelbaar , dat een gewillige overgang van Radbout 
de noodige geschiktheid tot eene algemeene belijdenis van 
Chbistus zeer zou hebben bespoedigd. Yele hadden zijn 
Yoorbeeld gevolgd en waren allengskens door den bei- 
ligen gloed van een christelijk geloof en leven verwarmd* 
Maar Radbout volhardde in het geloof der vaderen, als 
de persoonlijke uitdrukking van den geest van het Noor- 
den, — * van de behoeften zijner Iandgenooten« Toen de 
heilige bosschen reeds lang waren gevallen en uitgeroeid 
bleef de voorvaderlijke godsdienst met hai'e eerwaardige 
berinneringen » met hare heerlijke verwachtingen in hei 



120 Radbout de Bmrstjk mm, 

bsatXe der Friezen gezeteld. Boyen het puin der altaren 
▼erhief zich het onvergetelijke barden-gezang. De ontwik- 
keling yan een yolk is eyen als die der geheele menschbeid. 
Zij laat zich geen enkelen stap terug dringen, maar kent 
ook geene gewaagde sprongen en plotselijke oyergangen. 
Er was nog wel eene eeuw yan gestadige yoorbereiding 
noodig eer de Friezen die hoogte hadden bereikt, waarop 
bet geweld der Frankische wapenen hen op eens, maar 
yruchteloosy poogde te plaatsen. Daarom zien yyij nog wel 
eene eeuw met afwisselend geluk de pijnlijke worsteling 
Yoortduren tusschen de duisternis yan het heidendom en 
het licht yan den christelijken tijd. 

Haart 1847. 



# 



121 



EENIG£ MEDEDEELIJVGEN 

OMTRBlfT 

JOACHIM HOPPERUS, 

Kir DB BaiErWlSSELIirG tüssghbic hbh bh 
TIGIJnJS AB AVWTA. 



> £indelijk meen ik nog de aandacht te mogen yesti- 
» gen op een gezegde yan den Heer GaoEir vav PEmsTEaBA, 
9 in zijne Archwes de la maison (t Orange-Nassau (1) , 
j waar hij , sprekende yan de uitgaye der brieyen yan 

> HoppEBUS aan Vigliijs » gedrukt te Utrechi , 18Q2 , zegt :" 
» » Peut-élre les passages inéditSi en dialecte Frison, contien- 

> » nent*ils des details plus importants.*' » Waar deze brie- 

> yen zich beyinden, is mij oyerigens onbekend.'' Alzoo 
schreef de Heer L. P» yAir Bbegh aan het Frîesch Genooi^ 
schapvoor Geschied''^ Otuiheid»en Taalkunde^ in het najaar 
yan 1842 (2). Teyens deelde de Heer T. Bodbl Ntbichdis 
eenige belangrijke bijzonderheden, aangaande deze uitgaye 
yan 1802, mede* waaroyer hieronder nader zal gesproken 
worden. Naar aanleiding yan dezen brief, yyerd, in eene 
der winterayond*yergaderingen yan 1842—1843 yan hel 
Frîesch Genootschap, aan den Ji'* Mr* Mohtaiius db Haan 
Hbttbha en aan mij opgedragen, hieroyer, zoo mogelijk» 



(1) Tomély lec. edit*, Proleg., p* 42* 

(2) Brief yan den 1. October 1842. 



132 EbüIIGB MBDBDBBLINGBir OHTBBHT 

eenig onderzoek te doen, en deswege te rapporteren. Yan 
dien last ons in eene vergadering, in de maand Januarij 
1844 , kwijtende , nam ik de yrijheid , bij wijze van inlei- 
ding, het Ie?en -tan onzen landgenoot Joaghim HÖPPBaus 
den Medeleden van ons Genootschap voor het geheugen 
terug te roepen (3). 

JoGHBM HoKPBB^s vTefd , ûcû 11. Ncyvember 1*523, geboren 
uit een ed^I en oud geslacht(4). Met dit geslacht is men 
sedert kort nader bekend geworden , door het belangrijke 
en met even veel Keiäii^ éris onvénnöéide vlijt bearbeide 



(3) Hoewel oyer dit zelfde onderwerp door den Heer Mr* G. 
HlDDBMA JoNGSMA eene Schefs van het leven en de geechriften 
pan JocBZMtrs Hoppervs gegeyen werd, in een werlLJe, dat eenige 
weken nadat ik gesproken had werd uitgegeyen, onder den titel 
yan : Regtsgeleerde en geschiedkundige schetsen^ uitgegepsn tot een 
liefdadig doelf Sneek 18^2, meende ik eyenwel, blj wijze yan yoor- 
woord, te mogen mededeelen, wat ik yoor eene winterayond-yer- 
gadering yan het Friescli Genootschap te Leeuwarden zamenstelde* 

(4) Men yergel^ke oyer hem de nayolgende werkén, die mee- 
rendeels in weinige opzigten yan elk'anderen yerschiiien, en welke 
ik bg de bewerking dezer schets geraadpleegd heb : 

ScHOTANüS, Beschr^ving vmn Friesiand^ 1. b«, p« 214. 

WiNSEHlus, Cronique vaa Friésland^ p* 600» 

SuFFRiD^s PsTRi, De scriptoribus Frisiae, decades XVI, 
dec. XII, 6, 9. 

^APJUS, CAronp'h pan Sneeky p. 82« 
' ^égenipootdige staat van Friesland^ IVde deel, p. 277» 
' FöBKÊ SïÖ£ltD5| Beéchr^ping van oud en nieuw Friesland^ I, 
InL, 17. 

Geographiscb woordBnboek 4fan Friesland^ p* 45. 

Jjepensbeschryping pon vermaarde mannen^ IV, p. 

SCHELTEMA, Staatkundig Nederland^ I, 492. 

Van Kampen, Geschied* der NederL letteren en wetenschappen^ 
ly 102, 103, 321, III, 69, 257. 

G. 0£ Wal, Oratio de claris Frisiae^ p. 27, 90, 428. 

J. F. L£ Petit, NederU repúbliek^ Arnkem 1615, foL 240« 

Van der Vyngkt, Nederlandiche J^Aroerten, 



JOACMIM EOPFKRÜS. 128 

JMesche slamboek yan J't M''* HoRTÂiras veEaav ÜHrmi 
en Mr* A&BNT tak Haueabl Jr* (5). De Heeren bewerken 
gaan met stilzwijgen voorbij , wat Sdvvruius PiTBi yân de 
aloudheid van dit geslacht heeft gelieven op le dittcben , 
en wat -^oor onderscheidene scbrijvers naderhand is dver- 
genomen(6), en besdiouwen deze legenden mt dat oög* 
punt, waaruit soortgelijke overleveringen moeten beschouwd 
worden. De bezittingen der voorvaderen van onzen Ho»- 
Fsaus waren vroeger voor bet grootste gedeelte daar gele* 
gen, waar reeds sedert eenwen de breede kom der Zuîder%ee 
dch bevindt, namelijk tusschen Stavaren en Enkhmzen^ 
en nog wel Hoppe genaamd. Het verhaal is misschien 
eenigzins opgesierd, doch niet geheel onwaarschijnlijk , dat 
de dienstmaagd van eenen zekeren HAaHBir Hoppb&s eenen 
haring ophaalde uit den put, welke zich bij het huis, dat 
hij bewoonde , bevond ; uit welk verschijnsel hij le regt 
opmaakte , dat de zee « die reeds jaren achtereen , allengs^ 
kens, gedeelten van de kusten inslokte, zijnen grond had 
ondermijnd , en te eeniger tijd , bij storm of hoogen vloed, 
al zijne bezittingen zoude verzwelgen. AIzoo verkocht hij 
die landerijen , zoodra zich de gelegenheid daartoe faad 
aangeboden, en vestigde zich méer oostwaarts, in de nti- 
bijheid van Stavoren , die aleer zoo bloeijende handelstad, 
alwaar wij zijne naz»ten, bij verscheidene gelegenheden 
en tijden, in de aanzienlijkste betrekkingen van Burge^ 
meester en Schout geplaatst vinden* Zoo toch vindt ment 
tijdëns den oorlog over hefKbezit van Frtestatid met deû 
Hertog ALBkBGHT van Beijerén^ tusschen 1398-^1400, nieéï'* 



(5) Jr. Mr. M. db Hâan Hettema en Mr« A. v. Halh[AEL, Jr., 
Stamhoeh van den Frieschen proegeren en laieren adel^ 1846, I, 
p. 220, II, p. 147. 

(6) Oiider anderen in de Lépensbeschtp'ping pm vehnéiMe 
mannen^ hierboyen vermeld, IV, p* 



V2A Ebiiigb mbdbdbbliicgbn omtabiit 

malen gewag gemaakt van eenen zekeren TTDEMAir Hoppb&s, 
in de charters yan dien tijd tot ons overgekomen (7). 

Dit zij genoeg, om te doen zien, dat bet geslacht toen 
ter tijd reeds hoogst aanzienlijk was. 

De vader van onzen Hoppbhs was Sjobed Hoppebs , en 
zijne moeder Rixtje Pieesma, dochter van Fbike PiB&sMAy 
welke laatste was Burgemeester van de stad Sneek^ ge- 
huwd aan Tieth Jabiga, zuster van Doede, die zich, 
buitenlands zijnde, Dioirrsnrs Dodoneus liet noemen, de 
vader van den beroemden Rembeetüs Dodoneus, wiens 
kruidkundige werken nog immer hoog gewaardeerd wor- 
den, en waarvoor wijlen mijn vader eene zekere voorliefde 
bezat, hetwelk bij vele botanici nog wel bekend zal 
zijn, 

Aan Sneek komt de eer der geboorte van Joghbm Hop- 
pEHus toe, hoewel bij toeval. De ouders toch woondea 
op het voorouderlijk stamhuis te Hemelum^ bij Slavoren^ 
en bij gelegenheid, dat de moeder te Sneek bij hare 
ouders te gast was, beviel zij ontijdig daar aan huis, en 

(7) Men vergelrjke het Charterboeh pan Frieslandy II, p. 269, 
288| 317. Ook onder de hoogst belangrijke manuscripten, die 
zich in het Proyinciaal Arcbief yan Utrecht beyinden, treft men 
drie pergamenten banden aan met stukken, -waaryan bet register 
bekend i^as uit Driesseit, Monumenta Groningana, III, 495, 
iV, p. 839. In de gelegenbeid geweest zîjnde, deze yerzameling 
te onderzoeken, en waaryan ik reeds melding gemaakt beb in 
niîîne Disquisitio de origine f^ie municipalis Frisiae, Traj. 
ad Rhen. 1840, yond ik onder dezelye yerscbeidene cbarters, 
die den naam yan Hoppers beyatten. Oyer de belangrrjkbeid 
dezer stukken yindt men een naauwkeurig oyerzigt yan den Heer 
W« Eekhoff, in de mededeeling z^ner wetenscbappelijke reize, 
te yinden in De prge J^ies yan den jare 1842, p, 10 enz. Op 
deze stukken beboud ik mij yoor, bij tijd en wijle eens nader 
terug te komen, daar ik» dezelye bet eerst ontdekt bebbende^ 
xe teyens, zqo naanwkeurig mogelijk, opzettelijk onderzocbt beb. 



JOJCBIM HOPPMRS. 125 

overleefde zijne geboorte slechts weinîge oogenblikken. De 
yader, hoewel nog eenmaal hertrouwd, stierf binnen eenige 
jaren, en liet de opvoeding aan de leiding van den moe- 
derlijken grootvader over. Met zorgvuldigheid kweten de 
grootouders zich van dien duren pligt , en wanneer roen 
het regt hebbe, ten dezen opzigte eene aanmerking te 
maken, dan zoude het deze zijn, dat men Joghbh met 
eene te groote teederheid opvoedde, en men welligt te 
yeel op zijne verstandelijke ontwikkeling werkte, en daar- 
bij de ligchameiijke uit het oog verloor; van daar, dat, 
hoewel van natuur niet krachteioos, eeiie doorgaande aan* 
leg tot ziekelijkheid hem tot zijn einde bijbieef , en welligt 
was dit mede eene der voornaamste oorzaken van eene 
zekere zwakkeiijkheid in zijn karakter, van zijne bijzon* 
dere toegevendheid en van zijne overhelling om hoveling 
te zijn, iets dat in het Friesche karakter, vooral van diéa 
tijd, onder de grootste zeldzaamheden gerangschikt mag 
worden. 

Te Sneek ontving hij het eerste onderrigt, en maakte 
rasse schreden op den weg van verstandelijke ontwikkeiing, 
onder de leiding van Johannbs Rodaiiijs en M^* GE&AabuSt 
over welke mannen ik mij wel meen te herinneren , dat 
onze onvergetelijke vriend H. Amersfoordt , Rector te 
Sneek, eenige bijzonderheden heeft opgeteekend, in zijne 
Verhandeling over de geschtedenis der Laiijnscke sckool 
te Sneek{8). Met zijn 13de jaar ging Hoppbrs naar Haar' 
lem^ om bij den bekwamen M'* Coritbliüs verder te wor- 
den voorbereid tot meer gewigtige studiën. Deze Mr* Gor« 
itbuüs (ook CoRiïELiüs Grogüs genoemd) was een kundig 
man , een warm voorstander van zijh geloof , en deed , 
volgens de aanteekening van Hotnck vaic Papbitdrbcht , 
op zijn SOste jaar eenen togt te voet naar Rome^ alwaar 



(8) ' Zie yerder G. de Wal, Orat. /aucf., aant., p. 90. 



126 EbHIOB XBDBJ^BBLIlfGXÜI OMTBBRT 

hij door lolEfikTros Lotola «élven onder de eersten in de 
orde der Jezuïten werd ingelijfd. De lessen van dien mees* 
ter, wiens overtuiging in het beoogen van een goed doel 
niet mag betviijfeld worden, hebben op het gemoed van 
den jeugdigen Hopperus eenen diepen indruk gemaakt, 
zoodat hij, in meer gevorderden leeflijd, den vooruitgang 
dier orde met de meeste belangslelling aanschouwde, en 
zelfs zijne pogingen aanwendde« om derzelver bloei te be* 
vorderen* Ooder de vele bewijzen, dienaangaande, stippen 
wij sleobts aan , met hoeveel kracht hij in 1564 aandrong, 
om aan Asssin Bogkbs , een zendeling der Jezuïten , aan- 
beveling te verschaflPen , en zelfs eenen brief voor Sneek 
mede gaf , om « zoo mogelijk , in geheel Friesland te kun- 
nen werkzaam zijn (9). 

;Na zich, gedurende vier jaren, te Eaarlem^ op de oude 
talen, en vooral op de wijsbegeerte, te hebben toegelegd, 
vervolgde hij , gedurehde drié jaren, te Leuven^ met den 
meesten lust zijne studiên, en wakkerde zijnen ijver te 
meer aan , naarmate de zwarigheden groot waren , welke, 
Yooral in die tijden, niet gering waren, toen alle studiên, 
als bet. ware, onder het koude en nare floers van scho- 
lastieke droogheid bedolven lagen. Regtsstudie was zijn 
hoofddoel, en besdiouwde hij tevens, le regt, de zede- 
kundige wijsbegeerte als de zuivere bron voor den waren 
r^tsgeleerden; van daar dat hij zich hieraan onafgebroken 
wijdde(lO). Yervolg^s bezocht hij de höogescholen van 
Partjs exL Orleans (\l) ^ «n geraakte hierdoör met zeer 



(9) Zie H. .AmersfojQ9,ot en U* A* Evertsz, Verhaal pan 
de perrigtingen der Jezuïten in Frieeland^ door Pater JVxLLS'm 
SRORDU3 rjtjr MR HsTMJTf Leeuw. 1842, p. 5, 213. 
- (10) Zie HoYNCK VAN Papendrecht, Analecta^ II, pag, 2, 
die oyer zgne leermeesters aldaar, met name Joh* D£ Hase en 
Gabriel van der Mutoen, mededeeüngen geeft. 

(11) Zie G. HiDDEiCA JoNGSMA^ aangehaalde ScheUy p, 9. 



JOACHIM ffOPPXRUS. 127 

▼éle buitenlandsche geleerden in aanraking , yAet omgang 
eenen meer ruimen werkkring voor hem opende, «n zijne 
Teelomvattende kennis nieuwe inzigten gaf. Bijzondere 
redenen deden hem naar bet vadei^Iand terugkeeren , zon- 
der, zoo als zijn voornemen was, zijne reis naar liulië 
te kunnen vobrengen. f n 1649 verkreeg hij den graad 
van Licentiaat in beide regten , werd nog dat zel£äe jaar 
Professor honorarius, en in 1S54, door de Staten van 
Braband^ tot gewoon Hoogleeraar , met eene ruime jaar« 
wedde, benoemd. 9ij week, volgens Scheltema (12) , van 
den ouden seholaâtieken 'leertrant af ; hierdoor verkregen 
zijne lessen eenen zeer grooten toeloop, en werd zijn 
naam alom verspréid, al waren er sommigen, die zich met 
zijne zienswijze niet vereenigden. Welligt was dit mede eene 
der voomaamste redenen , benevens de naauwe vriend* 
schapsbetrekkingen met Yigliijs ab Attta , dat hij weldra 
tot het bekkeden van gewigtige staatsambten werd uitge* 
noodigd. Hoppervs was een beroemd regtsgeleerde , en 
dat niet alleen als kamergeleerde. Hij was de man niet, 
die immer onder het stof * van oude fdlianten begraven lag, 
en onder dien last suffende en dovende steeds gebukt ging; 
întegendeel, hij was een meer menschelijk man, en zrjn 
hnmige geest over dagélijkscfae zaken blijkl evenzeer uit 
zrjne nagelaten sehrtftén , en vooral uit zijne brieven , aaa 
vrienden geschreven , als zijne schranderheid en juist oor- 
deel. Zijne lessen over de oude talen, vooral de-voorle* 
zingen, welke hij hield over Aeri -Timaeus van I^ato, 
moeten zoövele bewijzen geweest zijn van zijne grondige 
kennis en diepe , wijsgeerige inzigten. Te regt begreep 
men dan ook hier te lande, in die dagen, dat mannen 
met eenen schat van wetenschappelijke kundigheden, op 



(12) Zie ScHBLTBMA, Staatk. Nederland^ I, p. 493« GHA-* 
TAXA, RegtfgeL magaz^'n^ I, afd. 2, p, 427. 



128 Ee5IQS^ KBDBDESLUIQBN 01ITAE5T 

theorie steunende, in het werkelijke leven, in de practîsche 
maatschappij , overgeplaatst wordende, aan den staat de 
belangrijkste diensten konden bewijzen. Van hier, dat 
zoo velen onzer Friesche voorvaders de professorale loga 
verwisselden, en, mede aan het roer van het Staats-Besluur 
geplaatst, ook daar hunnen werkzamen geest niet lieten 
insluimeren, maar, als wakkere stuurlieden, het schq) 
tegen het stranden trachtten te behoeden. 

In het zelfde jaar 1554 (11. Nov.), werd hij door Ma&« 
GAaETHA , Hertoginne van Parma , de Landvoogdes , tot 
Lid van den Grooten Raad te Mechelen benoemd, aan 
welks hoofd zijn vriend en beroemde landgenoot Yigliusab 
Aytta zich op dat oogenblik als Voorzitter bevond, en op 
wiens aanbeveling die benoeming dan ook geschied is. Met 
naauwgezetheid en voorbeeldigen ijver hield hij zich in die 
betrekking onledig, werd daarop zelfs opvolger van den 
voortreffelijken Viglius als Voorzitter , doch bleef evenwel 
slechts korten tijd deze betrekking bekleeden ; want werd 
aldra geroepen, om, met dezen en Gaanvelle, in de be« 
langrijkste staatsaangelegenheden , als Lid van den Raad vaii 
State (Geheimen Raad), geraadpleegd te worden. In deze 
hoogst gewigtige betrekkingen kweet hij zich steeds met 
de meeste getrouwheid, en toonde, zoowel te dezer tijd, 
als naderhand, de meeste gehechtheid aan zijne godsdienst 
en den Koning, terwijl men gerustelijk mag aannement 
dat hem den lof van gematigdheid in zijne beginselen.niet 
mag ontzegd worden , en hij steeds de voorkeur gaf aan 
de meest zachte middelen, boven de krachtd^dige maat- 
regelen, welke Ghaiivblle begeerde. Het beweren, dat h^ 
de Roomsche godsdienst zoude hebben verzaakt, ver* 
trouw ik , dat niet ter sprake kan komen , — wel , dat 
faij, als een verlicht wijsgeer, op eene krachtige wijze, 
eenige verouderde leerstellingen en gebruîken heeft aange- 
vallen, maar tot eenige verdere gevolgtrekking kan nie* 
roand met eenigen grond komen. 



JOACHIM HOPPERÜS. 129 

Vele ZLJner brieven , voor een groot gedeelte reeds uit* 
gegeven , geluigen van zijne gematigdheid in bet staatkun- 
dige en van zijnen verlichten geest in het godsdienstige « 
terwijl de beschuldiging eener zekere zwakbeid van karak- 
ter , eener overdrevene gereedheid , om toe te geven , en 
van den weinigen moed , om van de Landvoogdes in 
denkbeelden te verschillen, ja zelfs de overhelling, omi 
zoo mogelijk , haar nooit tegen te spreken , en die hem 
den treurigen bijnaam deed verwerven van Oui Madame 1 
misschien wel op rekening van zijne vijanden en benijders 
moet gebragt worden , ofschoon het ook niet te ootkennen 
valt, dat hij somtijds te veel hoveling was, althans groo- 
telijks er den schijn van had (13)« 

In dezen zelfden tijd (1561) werd de Hoogeschool te 
Douay opgerigt, en kwam deze gewigtige last meest alleen 
op onzen Hoppers neder, die met den meesten ijver dit 
werk ten einde bragt, zoodat zijne nagedachtenis bij deze 
Hoogeschool , als haren stichter , langen tijd in eere is 
gehouden. Weldra echter werd hij wederom tot andere 
betrekkingen geroepen, en door den Roning Philips deti 
Tweeden , in 1566 , naar Madrid ontboden , in het begin 
der vreesselijke beroeringen in deze landen , en eenige 
weken voordat het smeekschrift der Edelen aan de Land- 
voogdes was aangeboden geworden. HoppEaus verliet nu 
het vaderland , om bij het hof te Madrtd^ onder den titel 
van Opperste Raad, het bestuur te erlangen over de Ne- 
derlandsche zaken, en werd hij tevens 'sKonings Geheim 
Zegelbewaarder. In deze even gewigtige als hoogst moeije- 
lijke betrekking gaf hij bewijzen van opregtheid en beleid , 
hetwelk zelfs zijne vijanden hem niet willen of kunnen 



(13) Men zie Van Wiin, Nalezingen op de VaderU hietorie 
pan Wagrvaab.^ I, p. 248* Sgheltbma, Staatlc. NederUy in 
voce. Yergelijk Hiodema Jongsma, 1. ).| p. 22. 

V. 9 



130 ËBNIG^ HEDBDBBLINGEJDr OHTBBIfT 

betwifiten. Zijne wenken , den Koning gegeven , werden 
echter niet immer opgevolgd; zijne denkbeelden omtrent 
de middelen, ten einde den opstand te stuiteni vonden 
wel gereeden ingang, maar bleven, helaas! meestal zonder 
gevolg, uit oorzaken, geheet buiten hem gelegen(I4). fiad 
men zijne inzigten gevolgd, wie weet of de zaken des 
Vaderlands niet eenen geheel anderen keer genomen had- 
dem ! — Hierin zal men te meer bevestigd worden , wan- 
neer men den belangrijken bundel van den Heer L. P. van 
Bergh (15) inziet, waar men onder de laatste stukken, 
gedurende den Spaanschen oorlog (N"*. 107 — 134), betref- 
fende de jaren 1568 — 1598, een zcer uitgewerkt rapport 
yan Hoppbbus aan den Koning vindt , waarin hij in eene 
naauwkeurige beschouwing der oorzaken van den opstand 
treedt , en pvergaat tot eene uitvoerige ontwikkeling der 
middelen , om het kwaad te herstellen. Onder deze mid* 
delen vindt men het herstellen der krijgsmagt en het op« 
heffen van den zoozeer, en met reden, gehaten Raad van 
Beroerte , en stelt daarbij voor personen te benoemen , die 
tot het herstellen der orde konden gebruikt worden , niet 
den gevloekten Alta, niet Reqüesens, maar Jan van Oos" 
tenrijk^ of een ander uit het koninklijke bloed, bijgestaan 
door Requbsbits of . Grantblle , en eindelijk meent hij , dat 



(14) Het is teyens yan geschiedkandige zekerbeid, dat Hofpe- 
RUS in Madrid meermaleu in liet onzekere oyer de gebeurtenissen 
hier te lande gelaten i^erd; men zie sleclits liet adres yan den 
Gonieiller LoYS (Louis Deliis), een der Bloedraden : » nons 
» yoyons (par cet adres) l'ignorance profonde, dans laquelle on 
1» laissait Xycnacq, Hopperus et Gourteville;" in den Mes^ 
sager des sciencee historiquesy Gand 1838, p. 458 seq., p. 472 seq* 

(15) L. P. TAN Bergh, Qedenkschr. tot opheîdering der Va^ 
derU geschiedenis^ opgezameld uit de Archieven te R^seel^ op het 
gezag van het Goüperne ent uitgegePen^ Leid. 1842. Zie ook 

HlDDEMA JONGSMA, 1. 1. 



JOACHIM SOPPERÜS. 131 

hierloe geen oogenblik te verliezen zij, dat men zonder 
verwijl daarmede eenen aanvang behoort te maken (16). 
Wanneer men het aiidi et aüeram parlem yrîl toepassen , 
en de echte bescheiden vergelijkt met hetgeen door Yait 
KAHPEir(17), en ook naderhand door Van Gaoicingen (IS), 
over onzen landgenoot gezegd wordt , en welke woorden 
voorzeker niet allen onder de loftuitingen kunnen gebragt 
worden ; dan twijfel ik er niet aan , of menigeen zal aan 
de bedoelingen van Hoppebus eenig meerder regt laten 
wedervaren, en hem niet verguizeni zoo als meermalen 
geschied is, omdat hij eene andere partij was toegedaan, 

In Maclticl ontstond de merkwaardige briefwisseling tus« 
schen Yiglius ab Atta en hem, die Gabbema, onder den 
litel van JSpistolae politicae et historica^ ad /• HoppE" 
RUM^ in 1661 heeft uitgegeven, welke uitgave door Hotnck 
VAN Papenoaeght vermeerderd en verbeterd is uitgegeven 
in zijne Analecta Belgica^ terwiji de brieven van Hoppebus 
naderhand in 1802 zijn uitgekomen te JJtrecht^ waarover 
nader, 

Ook te Madrid schreef hij zijn Recueil et memorial des 
troubles des Pais^Bas du Roy^ ook bij Hotnck van Pa- 
PBNDaEGHT opgenomen , welk verhaal in .de Spaansche taal 
is geschreveUf en zeer veel belangrijks bevat, waaraan 
Wagenaab, in zijne voorrede tot het Ylde deel, dan ook 
hulde laat wedervarén. 



(16) Zie NlJHoFF, B^'dragen^ IV. d*| 3. sU Aant. en Berigt»<, 

p. 27. 

(17) Van Kampen, Geschiedé der Nederl* letterk* en wetensch.y 
Illy p.69. De hevigste uityal is zeker yan Otto Gorvinüs Wier* 
BiTSJcr, De Sojarige oorlog der Nederlanden tegen de Spaanache 
overheerschingy naar de laatste hulpbronnen bewerhtj I, p« 147« 
Zeer nityoeng tegengesproken door Mr. Hiddsma Jongsma, 1. 1«, 

p« 28« 

(18) Van GroningeNi Geschhdenis der watergeuzen^ p* 383* 



132 EbNIGE MEOBDBBUnGEV OHTaEin^ 

Na een verblijf van 10 jaren slierf hij, 15 December 1575, 
in den ouderdom yan 53 jaren , te MadHd , alwaar bij 
geeerd en bemind was bij yreemdeling en inboorling. Met 
eerbewijzen was hij door den Koning begiftigd geworden, 
was Ridder van den Gouden Spoor, eene eer'die eenen 
yreemdeling in Spanje niet dan in weinige gevallen gege- 
ven werd , reeds vroeger tot Heer van Dcdem benoemd , 
een regt, dat op de nakomelingen is overgegaan, erlangde 
daarbij het regt van vrije jagt in Gausterland ^ terwijl 
zijne vaderlijke state van Semelum tot de eerste state van 
het dorp verklaard werd. 

Na zijnen dood verliet zijne weduwe, Christhta Ber- 
TOLPHUSy dochter van GaEGORivs Bertolphvs (van Aken)^ 
den eersten President van het Provinciaal Hof van Fries^ 
land onder Rarel den Vijfden , uit Leuven geboortig, 
waarschijnlijk met zeven overgeblevene kinderen (TinEir 
was in Spanje jong overleden) , Madrid^ woonde eerst 
te Keulen^ en keerde naderhand in het Yaderland te« 
rug, alwaar de oudste zijner zonen, Gregorius, Heer 
van Dalem genoemd werd, van wiens zoon Joghem 
HoppERS niets meer bekend is. £en tweede zoon , Gatze 
HoppERS (ook genaamd Galinus) , trouwde met Trijntje 
JoHANNESD. VAN Atlva , cn lîet geene kinderen na« Sjoert 
(of Seduardus) Hoppers is jong gestorven. Drie zijner doch* 
lers , Catharina , Rixt (Regista) en Tieth (of Tiets) Jo» 
HAirirA, huwden vervolgens, de eersle met Corkelis ÂRnoLTS 
vAif DER Myle (19) , een tweede met Gornelis van Ouder- 
WERVEK, en de derde met Francois Marchant. Van deze 
zijn welligt nog nakomelingen. Ida Hoppers schijnt onge- 
buwd te zijn gestorven. De mannelijke linie van onzen 



(19) Op het slot yan Gouda beyelhebbery bij ^^ien de uitmim- 
tende bibliotheelL tbii Hopfers in bewaring wag, en door brand 
yernield werd. Men zie JoNGSMA, 1. 1., p. 37, en de aldaar aan- 
^ebaalde werken. 



JOACHIM HOPPERUS. 133 

HoppEas is evenwel uitgestorven , en indien het waar is , 
wat yerscbeidene scbrijvers elkanderen bebben nageschre* 
ven, en zeer wel mogelijk is, dat in Sneek de familie- 
naam van Hoppe&s tot bet laatst der vorige eeuw nog 
onder de beboeftige burgerklasse bestond , en weHigt nog 
bestaat, zijn bet de descendenten van bet tweede buwelijk 
Tan den vader yan Hoppers, zoo als uit de bovengemelde 
genealogie duidelijk blijkt (20). 

Tbans gaan wij over tot eenig meer bepaald onderzoek 
naar de brieven , tusschen Hoppebs en Yigliüs ab Atta * 
gewisseld, en wat ik van dezen laatsten in onderscheidene 
bibliotheken , als manuscripten , gevonden heb. Zoo als ik 
bierboven met een woord begon te zeggen , vestigde de 
Heer Va^ Bebgh onze aandacbt daarop, naar aanleiding 
van eene uitdrukking van den Heer Gboen vaic Pbiitstebeb, 
in zijne Archives de la mazson d! Orange^Na^sau ^ t. I, 
p. 42 , waar bij , sprekende van de brieven , in 1802 te 
ütrecht uitgegeven , zegt : » Peut-étre les passages inédits , 
» en dialecte Frison, contiennent-ils des détails plus im- 
> portants;" > waar deze brieven zicb bevinden is mij ,'' 
zegt de Heer Vait Bebgh, > verders onbekend/' 

De verdienstelijke Jac. Sgheltema, in zijne Verhandeling 
over het schrijven der geschiederds van de Nederlanden , 
zegt, dat in de brieven van Yiglius ab Attta aan Hoppebs, 
die in de bibliotheek te Brussel voorbanden zijn , Friesche 
zinsneden gevonden werden. Op de bibliotheek des Ducs 
de Bourgonje^ zouden zich derhalve deze brieven wel 
moeten bevinden. 

Se geschiedenis leert ons, dat Yiglius ab Attta in 1559 
tot Tresorier et Garde van de bibliotheek des Ducs de Bour^ 



(20) Men zie oyerigens Hiddema Jongsma, 1. 1«, en vat deze 
oyer de yerschillende werkeo; mededeelt, door Hofperus bijeen- 
gebragt. 



134 ËB1CI6E ÎUSDEfilBLnfGlir OMT&BnT 

gonje benoemd werd, dat dezelve onder zîjne leiding en 
zijn bestuur zeer in waarde toenam , en hîj door bet za- 
xnenstellen van eenen inventaris , die van eene intrinsique 
waarde gebouden wordl, veel tot verbetering dier biblio- 
theek beeft medegewerkt. Volgens dien onuitgegevenen 
inventaris, bedroeg dezelve toen reeds 958 MSS. en 688 
gedrukte deelen. Over de geschiedenis dezer bibliotheek 
heeft men belangrijke geschriften, die ik evenwel hîer niet 
behoef op te noemen, als minder ter plaatse dienende (21). 

Bekend is de rijkdom van belangrijke MSS. dezer bi« 
bliotheek, voorai in aantal en gehalte onder Philips den 
Tweeden vermeerderd. Sedert Koning Willem de Eerste 
der Nederlanden de bibliotheek van wijlen den Heer Vait 
HuLTHEM aangekocht, en met de bovengenoemde verbonden 
had, is dit aantal belangrijk toegenomen (22), 

Eene zeer groote menigte origineele brieven van Viglius 
en van Hoppe&us vindt men daaronder, en voorzeker ver* 
scheidenen, die nimmer uitgegeven zijn. Doch niet alleen 
in de bibliotheek des Ducs deBourgonje treft men ze aan. 
Ook in Götttngen en elders bevinden zich zelfs verschei- 
dene deelen met eigenhandige brieven en copiên, volgens 
stellige berigten dienaangaande , in den Messager en elders 
te vinden , terwijl ik zelf in de gelegenheid geweest ben , 
te Giessen eene zeer belangrijke verzameling te zien (23). 

Het lust mij hierbij de N^. te voegen, die zich ieBrussel 



(21) In de Messager deê sciences historiques de Belgiquey Gand 
1839, p» 313-348, Tindt men zeer belangrijke xnededeeliDgen yan 
Florian Frocheur, oyer al vat de geschiedenis dezer biblio- 
tbeek tot opheldering strekken kan. 

(22) Messager des sciencesy 1836, p. 350 seq* 

(23) Messager^ 1834, p. 420. Messager^ 1838, p. 219. 2> A Göt^ 
9 tinguef N«. 1511-1583. Vzglii Zuichemii^ Praesidis Regii J>i- 
coâterii in Brahantia^ XXII yolumina." Zie Compte rendu deê 
séances de la commission jlqyale d*historiaey tom. I, p. 381. 



JOACHIM HOPPBRÜS. 135 

in de bovenvermelde bibliotheek bevinden. Toen ik in 
1841 9 en naderhand in 1843 , aldaar vertoefde , heb ik 
dezelve meerendeels met Daauwkeurigheid gadegeslagen (24). 



(24) In 1831 werd de Heer Marchal tot Conseryator dezer 
bibliotheek benoemd, en heeft met eenen yoorbeeldigen ^yer en 
met trotserenden moed al de zwarigbeden oyerwonnen, die er be- 
Btonden, om ecn goed gebeel daar te stellen, daar de meeste MSS* 
toen ter tijde ongeordend op den grond door elkander yerward 
lagen. Deze yerdienstelijke man Leeft ëenen catalogus der MSS* 
gemaakt, die gerustelijk. onder de groote werken yan den laatsten 
tgd mag gerangscbikt worden, en waardoor bij aanspraak kan ma» 
ken op de dankbaarbeid yan zîjne landgenooten niet alleen, maar 
ook yan allen, die belang stellen in wetenscbappen en letteren. 
De yoorkomendheid, waarmede deze waardige man den belangstel- 
lenden bezoeker bejegent, blijft bij niemand onopgemerkt, en onder 
de aaDgenaamste berinneringen mijner reizen durf ik te rangscbik- 
k.en de nnttige morgenuren, in deze bibliotbeek doorgebragty 
toen ik, zooyeel mogelijk, een oyerzigt wenscbte te erlangen yan 
betgeen oyer de gescbiedenis dezer noordelijke proyinciën aldaar 
geyonden werd* 

Hetgeen nu yan Hopperus aanwezig is wil ik bier laten yolgen: 

!N«. 11617. HoPPERiTS, Conaeilîer et Garde des Sceaux du Roi 
pour les Pays^Bas^ Memorial des trouhles des Pays^Basy depuis 
le depart du Roi Phxlxppe II ^ jusqu*au temps oü il avait résoîu 
de rétourner aux Pays-'Ba^^ fol* 10, Is gescbreyen in de eer^te 
belft yan bet laätste gedeelte der XVIde eeuw* 

11797. Hetzelfde, gescbreyen in de XYlIde eeuw. 

10429. Hetzelfde, gescbreyen in dien zelfden tijd. 

16433. Hetzelfde, afkomstîg uit de bibliotbeek yan VanHult- 
HEM, Tï«. 375. 

17489* HoPPERUS, De î'ordre qu'a mis îe Roy Pbilifpk II 
en ses états des PayS'-'Bas â son partement d'eceuîx^ trois parties^ 
is gescbreyen in bet HoU. of Vlaamscb, in XVIi -| (yan Van 
HüLTHEM afkomstig, N'. 802). 

16091» Idem, Copie des rapports autograpkeSj avec lea apos'* 
tiîles originaîes du Roi^ depuis îe XKII Dec, 1570 jusqu'au 30 
jioût^ et depuis le 19 Juiîî, 1576 jusqu'au 15 Oct. de îa méme 
annéc (extn V. HuLTHBM, N». 361), Db Nblis. 



136 ËBiriGB MBDBDBBLIlTGBir OMT&B9T 

Vele brieven bevinden zicb daarbij , welke bij Hoticgk 
YAiT Papend&eght, in zijne Afialecéa, niet worden gevon- 
den , ofschoon bet eene bekende daadzaak is , dat de niet 
uitgegevene brieven bem bekend waren , daar bij een 
derde deel zijner Analecta aan deze brieven wilde wijden; 



rf«. 1725« ViGLIüS, Discourâ depuis Parrivée du Roi Pbilippk 
II aux TayS'^Bas fuaqu^ au temps oü il annonce son second t^oyagSf 
Latgn, fol. XVI ^ eeav, en sch^nt een eigenhandig sIuIl. 

9821. Idem, IJeur correspondance de Van 1560 â 1562, Lat«, eigenh. 



s 



3266. 9 9 » 9 » 1566 » 1577, » XVI ?• 

9247. 99 9 999999 XVI ^ 

6920. JSJusdem JTxGLxXf Lat., XVHI |. 

16204. £Jusd, rJ<?£rr(yANHuLTHEM, 362), Lettres au Sécri^ 
taire CovBTErxLLK (Lat., Franscli, Spaansch), XVI |» 

17821. ViGLii et HopPfiRii (Van HültheMi 902), Extraitde 
deux lettres du Président VxoLXua â HoppEnuSy du 14 Mars 1569 
* et du S Juin 1570 etc, etc* Ce recueil précieuxj qui contient plu^ 
sieurs authographes d^hommes marquantSy va Jusqu*â 1753. 

15089. EJusdem Vxolxx (359 hij Van Hulthem), Lettres de 
VxGLxuSy qui ne sont pas imprimées dans les Analecta de HoTircX 
rAK PAPEJrimECHT. Lat. in fol., 137 pag., XVII I i 

10224. HoPPERI et Viglii, Lettres sur lés troubles des^P» B., 
du 9 JuiîU 1554 au 5 Dec* 1557, Lat*, eigenhandig van die jaren* 

9247. De zelfden, van 1558-1559, Lat., eigenhandig. 

9821. s> Jan. 1560 tot Dec. 1562, Lat., eigenhandig. 

16087. 9 16 April 1563 tot 27 Dec. 1569 (Van Hult- 
HEM, 358), Lat., eigenhandig. 

16088. De zelfden, 24 Jan. 1570 tot 13 Jul. 1574 (Van Hult- 
HEM, 358), Lat., eigenhandig oyer die jaren. 

16102. De zelfden, Lettres AWrM* (Van Hulthem, 362), Lat., 
fraai, XVI |. 

16092. De zelfden, Rappori et îettres authographes de Joachxm 
HoppERus sur les froubles des Pays^Bas^ 1570-1576, 240 pag«, 
Franc., firl., auth. XVI ^ (Van Hülthem, 360). 

16093. Analyse de XVII pol, de îettres de Jo^chim Hoppbrus 
â Phxhppe Ily depuis 10 Feb. 1567 j Jusqu' au 29 Nop» 1576, Fransch, 
XVIII i (Van Hulthem, 361). 



JOACHIM HOPPBRÜS. 137 

welk voornemen evenwel werd opgegeven, ten gevolge van 
eenige zwarigheden , die zîjn boekdrukker over de onver* 
mijdeUjke onkosten maakte. Dit derde deel bad de on* 
vermoeide Hotngk yait Papbndbeght reeds bijeenverzameld 
«n voor de pers gereed, zoo schrijft de Bisschop De Nelis in 
1765 (5 Julij) aan den Graaf De Gobbictzel, en verklaart 
bij verder, dat bij deze voor den druk bestemde verzame-' 
ling zelf in de bibliotbeek van den Heer Obtho, te Meche^ 
len , gezien bad , die erfgenaam geworden was der biblo^ 
theek van Hothgk vait Papeicdbbght , . en welke MSS. door 
den Heer Hajoe gekocht moeten zijn (25). Ook die zelfde 
brieven bevinden zich in bet Collegie van Viglius ab Atta 
te Leuven. 

Eene naauwkeurige vergelijking van hetgeen reeds uit- 
gegeven is met de aanwezige MSS., zoude een noodzakelijk 
vereischte zijn, om te weten, welke brieven in Brussel 
gevonden worden, en die nog niet zijn uitgegeven. Op 
den Gatalogus komt voor No. 16089, afkomstig uit de 
bibliotheek van Vait Hulthem, N°. 359, Lettres de Vigliüs 
AB ÄTTTui. Deze brieven zijn in het Latijn gescbreven, 
docb zijn eene copie, in den jare 1760 k 70 gescbre- 
yen, en beslaan 137 bladzijdeu. Deze zijn bij Hotngk 
TAN Papendbeght niet uitgegeven , en bebben op de eerste 
pagina deze woorden : 

> Les lettres inédites de Yiglius (yit été copiées d'aprés 

> les minutes, qui alors se trouvérent au Golége de Yig* 

> Lius, â Louvcûn. Depuis la seconde entrée des Frangaisi 

> en 1794, ces lettres et livres de Viglius ne se trouvent 
9 plus â son Goliëge â Louvaïn^ on ignore ce qu'ils sont 

> devenus, et oû ils se trouvent actuellement." Deze woor- 
den waren geschreven door de hand van Van Hulthem, in 
den jare 1821. En bet is niet zonder grond, meen ik, 



(25) Messager^ 1834, No. 420. 



13d EsiflGE MKDBDBBLUrGBlT OMTAEKT 

• 

dat ik durf aannemen , dat dit bet derde deel van Hotbgk 
VAif PAPEifDaBGHTS AfuUecta zoude uitgemaakt hebben. 

Een aanhoudend onderzoek naar de verspreide MSS.i die 
eenmaal in bet Gollegie van Viglius ab Attta te Leuven 
bewaard waren, zal naauwkeurige resultaten geven, Zoo 
deelde de Heer SEK&uaB uit Gent ^ mij in een brief, on- 
langs ontvangen, mede, dat bij voor de bibliotbeek van 
de Hoogeschool van Gent had aangekocht een MSS., in* 
houdende 72 brieven van Viglius (26)) ; zoo is het bekend, 
dat in de bibliotheek van Besangon almede eene belang« 
rijke coliectie van MSS. van Grarvelle gevonden wordt, 
waaronder tevens een groot aantal brieven van Viguus 
zijn. 

De brieven van Hoppebus, waarover voornamelijk ons 
onderzoek loopt , zijn door den bekwamen Bisschop Goa* 
iTELius F&Aifascus DE Nelis (27)f in het laatste gedeelte van 



(26) Bit manuscripty afkomstig uit de bibliotheek yan den 
Graaf d'Hane de STEEfrHUVZENp verd den 31. Julij 1843 aange*- 
kochty Zettres de Viglivs ZuicHEMira jm Attta^ Chef Fréeident 
du Conseil Pripéy in foK Zie Measager des sciences^ 1843, p. 332* 
» Collect. de 72 lettree de VioLiua aux peraonnes lea plus céîébret 
» de son tempSf telles qu* EiLdSMSf GRjiNrKLLE^ etc* ••••• et ces 
}f> lettres sont reputées étre les minutes de la main méme de Vi" 
]> GLiva s quoi qú'il en soit^ il pensait que Hotnck rAV PéPSN-' 
» DRECHT ne les a pas imprimés dans les jinalecta, et quelles 
» sont restées inéditesj^* Prof. Serrure, brief van den 16 NoT* 
1843, aan Mr« J. Dires. 

(27) Messager^ 1835, p. 97, 102. In den Messager^ 1838, p. 34, 
yindt men medegedeeld, vat M. D£ Nelis scbrijft : » Que la 
]> bibliotbéque de St. YlNCENT DE BESANgoN renfermait (1776) 
» quelques anecdotes , utiles et précieuses pour son ouyrage." Qok 
yolgens opgaye yan Prof. Hanel in JLeipzig^ beyinden zicb in de 
bibl. yan Baronet Philips, te Middlehilly in fVorchesterhire^ on- 
der N». ^160 ^ Epistolae VioLii, 3 i^oll.,MSS. chart.^fasc. XVIII. 
Yrage of er 'onder die yerzameling nog onaitgegeyene.scbuilen? 



JoACHim HoppERUs. 189 

het midden der yorige eeuw, na 1775, voor de drukpers 
gereed gem^akt, Men wil, dat reeds eenige exemplaren 
op de drukkerij yan Ds Rot te Leuven zouden zijn afge- 
drukt geweest, en ter verspreiding gereed lagen, alzoo ten 
minste is de meening yan den Heer Bobel NuBirHuis en 
anderen, doch de oplaag bleef bij den Bisscbop. Zeker 
is het, dat in 1765 deze brieven door den Minister aan 
hem waren afgezonden, om ze te doen drukken, en blij* 
kens eenen eigenbandigen brief van De Nelis aan den Graaf 
Ds GoBEHZEL, yan den 23. Januarij 1767(28), was er reeds 
een begin met den afdruk gemaakt, die ongetwijfeld ten 
einde gebragt is, blijkens de eigenhandige regelen yan Db 
PÏELis, geschreven yoor in een exemplaar, dat hij aan 
zijnen yriend Te Wateb ten geschenke gegeyen heeft, en 
welk exemplaar berust bij den Heer Bodbl Nijenhuis, die 
het in zijnen brief aan bet Friesch Genootschap breedyoe- 
rig mededeelt, en ons teyens wijst op de uityoerige yer- 
handeling yan Te Water , Over de verdiensten van De 
JSelis^ als geleerde^ te yinden in de Werken der Neder* 
landscAe Letierkunde^ 1806(29). 

Toen De Nblis, ten geyolge yan de omstandigheden des 
tijds en des oorlogs, de ZmA'Nederlanden moest yaarwel 
zeggen, yertoefde hij eenigen tijd in de noordelijke pro- 
yinciên, waar een gedeelte zijner bibliotheek bleef, — 
yertrok naderhand naar Italië ^ alwaar hij overleed* Zijne 
bibliotheek werd bij gedeelten yerkocht, en alzoo werd 
âlthbeh, te Utrecht^ eigenaar yan dit fonds der brieyen, 
die het werk, zonder eenige behoorlijke yoorrede en regis- 



Bekend is het boyendieii, dat Burmann*, in zijne Sylloge epUu 
virie zZ/im/. , tom* II, p.238, zes brieyen yan onzen Hopfers beeft 
nîtgegeyen. 

(28) Messagery 1834, p. 420, 422. 

(29) Voorredey blz. 6-31. Zie ook Letterbode oper h^ jaar 
1806, No. 47. 



140 EeRIGE MEOEDEBLIICGBN OMTHEHT 

ter, in 1802, te Uirecht^ uitgaf, twee vereischten, w^lke, 
yolgens de getuigenis van Db Nblis zelven (omstreeks 1794), 
hoogstnoodzakelijk moeten geacht worden. 

De meesten dezer brieven heb ik in Brusse/, gelijk ik 
reeds zeide , op de bovengemelde bibliotheek mogen zien , 
waarin evenwel de zelfde rangorde niet wordt aangetrof- 
fen. Een meer opzettelijk en meer naauwkeurig onderzoek 
zoude ik niet overbodig achten. De editie van 1802 be* 
gint met eenen brief van 17 Mei 1661 , en ]V<>. 10224 van 
de MSS. te Brussel^ bevattende de brieven van HoppBaus 
aan Viguus, van af 9 Julij 1554 tot den 5. December 1557. 

M*'. 9247 , de brieven gedurende de jaren 1558 , 1559. 
> 9121, > » van af Januarij 1560 tot Decem- 
ber 1562 , waarvan zeer velen gevonden worden in de 
uitgave evenvermeld. 

M''. 1687 (afkomstig van de bibliotheek van Vait Hult- 
HEU, waar het N^ 358 was), van af 16 April 1563 tot 27 
December 1569, die geheel en al overeenkomen. 

Ti\ 16088 (bij Van Hülthem N% 358) , van af 24 Ja- 
nuarij 1570 tot 13 Julij 1574, de zelfde die in onze uit- 
gave voorhanden zijn. AUe zijn authographen. 

In vele dezer brieven komen Friesche zinsneden voor, 
die hij aan Viglius schreef , om het diepste geheim te be- 
waren , en de originele brieven zouden , zoo als sommigen 
meenen, nog meerderen bevatten. Het is mogelijk, maar 
ik heb geen stellig bewijs daarvoor. In de uitgave van 
Althbee heeft men deze zinsneden gegeven , hoewel corrupt. 
Zoude HoppE&us echter wel zoo zuiver het Friesch hebben 
kunnen schrijven, daar hij reeds op zijn 13de jaar dit 
gewest verlaten had, en immer elders, meestal met vreem« 
delingen , uitgezonderd met Viglius , omging ? Deze vraag 
zij slechts ter loops ter neérgeschreven ; meer kundige 
mannen verklaarden mij , dat deze gissing onjuist was , 
omdat in die tijd het hier de taal des I^nds was, en men 



JOACBIM HOPPERUS. 141 

daarin sprak en schreef , blîjkens de charters en andere 
publieke acten, Wanneer dit waar is, dan heeft de Heer 
De Nelis eene onnaauwkeurige copie gegeven: want de 
meeste zinsneden, die men vindt, zijn tamelîjk onver- 
staanbaar. De Heer De Nelis gaf, naar het mlj voorkomt, 
alle Yoorhanden zinsneden^ terwijl de Heer Bodel PfiJEir- 
Huis hierin welligt in verwarring is gebragt door de arf- 
denda (editie van Altheer) bij pag. 90, Op pag. '97, 102 
en 336, vindt men overigens ook nog Friesche zinsneden. 

De vraag is nu , of er meer dan deze zijn ? 

Bij mijn onderzoek , ben ik in het vinden van meerdere 
zinsneden niet geslaagd; het zoude echter naauwkeuriger 
onderzocht, even als de aanwezige vergeleken kunnen 
worden, Mijne pogingen , voorloopig aangewend , bleven 
.zonder gewenscht gevolg. Dat er echter meer volzinnen 
zouden zijn , meen ik te mogen betwijfelen , en wel om- 
dat de naauwkeurige De Nelis met alle zorg de uitgave 
dezer brieven heeft willen bevorderen, en daaraan veel 
moeite en tijd besteed heeft. Indien hij nu eenige Friesche 
zinsneden gaf , zoude het dan wel denkbaar zijn, dat hij 
een ander gedeelte terug gehouden zoude hebben P zoo ja , 
dan had hij ongetwijfeld dit met een woord aangeteekend. 
Te meer betwijfel ik deze nalatigheid, omdat het eene 
waarheid is, dat de beroemde Van Wuir, op zijne weten- 
scbappelijke reis in België ^ vele geleerden, en onder an- 
deren De Nelis , hebbende leeren kennen , den laatstge- 
melden heeft geholpen dans Vexplication de quelques mots 
Frisons des Episiolae Hoppbri ad Fjgzium (SO). 

Watineer het waar is, dan heeft welligt de yeronder- 
stelling van onzen landgenoot Jagobus Sgheltema, dat er 
in die brieven nog vele zinsneden gevonden worden, eene 
vergissing ten grondslag, en doelt hij op die brieven, dîe 



(^) Meê^ager des scienc93 de Gand, 1833, p. 407. 



142 EeICIGS MEBBDEBLIIIGB5 ÛMT&BIXT 

nog niet zijn uitgegeven, en zoodanige zijn er vele, gelijk 
ik reeds mededeelde. Doch niet alleen in Brussel^ maar 
ook in de academie-bibliotheek van Gtessen^ vindt men 
eene in het begin der XYII. eeuw zeer naauwkeurige en 
fraai geschrevene verzameling van brieven, afgeschreven 
van de eigenhandige brieven van den beroemden Hoppebus. 

Deze verzameling telt 763 pag. in fol., behalve de drie 
eerste ptfg*, die inscriptiën en epitaphiên van Hoppsaus en 
ViGLius bevatten, en 12 pag. op het einde, die onbeschre- 
ven gebleven zijn. 

De titel luidt als volgt: 

JOuiCHJMi HOPPERI Eqmtis Domvni a Balem , pn'mo 
Supremae Curia MechUmae et Sanctioris Concäii Sena* 
toriSf clein rerum status Germaniae inferiori^ apud PhI'- 
LIPPUM^ II Hispaniae Regem Consiliarü et Magm' Sigilli 
Praefecti^ Episiolae ad ViGLiüM ab Ajtta Zutchinum , 
Suprenû Belgiae status et Consüii Sanctioris Praefedum. 

De laatste brief is van den 13. Julij 1574, uit Madrid 
geschreven, even gelijk die, welke in de editie van Alt- 
HBEiL van 18C^ voorkomt. Deze brieven van Hoppeeus, 
die HoYiTGK VAif Papbndeecht verloren meende te zijn (3i), 
zijn voor een groot deel, door de zorg van De Neus^ 
bijeenverzameld , en , gelijk wij reeds zeiden , in 1802 te 
Vtreckt^ met eenen door Altheee slechts bijgevoegden titel, 
uitgekomen , welke uitgave echter niet de helft der brieven 
bevaty welke in dezen codex van Giessen gevonden wor- 
den. In de gedrukte verzameling toch beeft men 220 
brieven , en in den codex van Giessen telde ik 486. De 
eerste 245 zijn, even als de 247ste, alsmede van af den 
270sten tot 278sten en 303den niet gedrukt. Deze verzame- 
ling is af komstig van den beroemden geleerden SEncKENBBEG, ' 



(31) HoYNCK VAN Papendrecht, Analecta Belg.^ vol. II, 
p. 11, p. 9. 



JOACHIM HOPPERUS. 143 

\?dke dezelve ontvangen had van den Graaf Gobbntzel, 
in het jaar 1766y met wien, zoo als uit de eîgenhandige 
brieven van De Nelis blijkt , Db Nelis over de uitgave 
dier brieven , in 1765 , in briefwisseling was (32). 

Het is welligt dit exemplaar, dat DeNelis gebruikt heeft; 
en dit te onderzoeken zoude misschien ook tot goede re- 
sultaten kunnen leiden. Ons onderzoek worde dus slechts 
beschouwd als voorloopig te zijn geschied , en, wanneer 
tijd en gelegenheid mij toelaten , wil ik hierop gaarne eens 
naderhand terugkomen , wanneer ik hoop meer zekerheid 
van het een en ander te zullen erlangen. 



(32) Zie yroeger de Mesaageri ter aangehaalde plaatse* 



144 



HERIJVNERIJVG 

AAIf 

ULBE AYLVA VAN BURMANIA, 

DOOR 

•r. FJL¥ IiEEWrWJSW(l). 



De grond pan alle deugd ia 
'f Vojderland te minner^ 
Styl. 



Onder vele roemruchtige bedrijven had de XYIIde eeuw 
haren loopkring gesloten, en het Nederlandsche karakter 
zich tegenoyer gansch Europa gehandhaafd. AUes wat het 
krijgs* en staatstooneel betrad ademde vuur en leven; de 
vijand, hoe geducht, werd met leeuwenkracht bestreden, 
tegen den nood , hoe hoog geklommen , stelde men moed 
en volharding over, en zelfs uit de mindere klasse der 
maatschappij verrees menig held« Geleerden « dichters en 
kunstenaars behoorden uitsluitend tot de schepping dier 
eeuw; het op de wereldkaart naauw te vinden plekje 
werd in alle werelddeelen met eerbied aangestaard* Haar 
wie vermeenen mogt, dat nu de strijd volstreden, en paal 
en perk gesteld was aan de woelingen van Yorsten en 



(1) Voorgedragen in de wmterayond-yergadering yan het Ge- 
nootschapi den 11 Maart 1847. 



UBaiNNB&INa AAN UlBM AYLVA FAN BURMANIA. 146 

volken , had zicb zeer vergist* Nog dertién jaren moesten 
worden doorgeworsteld, aleer men tot rust en vrede kwam; 
nog meer bloed moest er tot behoud van het dierbaar 
Vaderland gestort , nog meer schatten worden verspild, om 
de heerschzucht en heiligschennis eens naburigen Konings 
te fnuiken en te strafien. 

Na den Utrechtschen vrede in 1713 genoot het vader- 
land eene dertigjarige rust, zonder merkelijke stoorenisi 
en gaf verademing aan eene Republiek , die zoo langen 
tijd bestemd scheen , om veel meer te moeten doen , dan 
waartoe krachten en vermogen toereikend waren. Het 
was echter die langdurige rust en kalmte, welke eindelijk 
in werkeloosheid en flaauwhartigheid ontaardde; het was 
de zuur verwonnen overvloed , het waren de in het zweet 
des aanschijns verworven schatten, die ontwikkeling en 
energie verdoofden; het was de op Engelschen grond ge- 
boren en in Franknjk opgevoedde wijsbegeerte der XVIIIde 
eeuWt niet voor ons grondgebied geschikt, welke nadeelig 
op den volksgeest werkte; en eindelijk waren het de 
Fransche zeden , die het verval der nationale grootheid be* 
spoedigden. Dit alles deed de krachtige, stoute en dich* 
terlijke eeuw, in een fijn beschaafd, maar verzwakt, 
verouderd en prozaïsch tijdperk herscheppen (2). 

Dit nader aan te toonen ligt buiten bet bestek van dit 
vaitoog, hetwelk zich alleen bepalen moet tot de eerste 
dertig jaren van de X VlIIde eeuw % uithoofde de persoon , 
wienft levens- en karakterschets ik kortelijk wii beschrijven, 
in dat tijdvak zijnen voomamen werkkring begon en vol- 
tooide. 

Het loos ontworpen testament van een naar ziel en 
ligchaam ellendig Vorst lag den grondslag van den strijd 
der bondgenooten tegen Frankrijk. Hoezeer dan ook de 



(2) Vak Kampen, Vaderh Karakterkundey 11. d, \ 

V. 10 



146 HEBimruiifo aah 

Nederlandscbe Republiek op den hoogsten trap van aan- 
zien was gestegen « en als het ware den evenaar nog în 
handen hield van al de Rijken in üuropa; dat JVecferlandf 
hetwelk een Deensch Monarch op zijnen waggelenden 
troon bevestigde; dat Engeland eenen Koning met de 
staatsburgerlijke vrijheid schonk ; dat voorzat in den raad 
tot herstel van Europaas evenwigt; dat jaarlijks 40 mil- 
lioen aan zijne landmagt ten koste lag , en van twee hon« 
derd oorlogschepen zyne vlag deed waaijen. Hoezeer de 
oorlog ook nu weder met een* bijna ongekenden moed en 
volharding werd gevoerd , het eindbes|uit was een overlast 
van scbulden r verraad van den meest vertrouwden bond* 
genoott en, wat den braven Nederlander diep in bet 
harte tastte « het teleurgesteld vertrouwen op het alvermo* 
gen der wettig gesloten tractaten, welk geloof welligt ner* 
gens dieper wortels had geschoten, dan in onze Republiekf 

Na den dood van Wiixsm den Derden , die de aanvan- 
kelijke uitvoering van het door hem ontworpen krijgsplan 
niet eens beleven mogt, waren Holland en eenige aadere 
gewesten hunne tweede Stadhouderlooze regering ingetre-* 
den. Gedurende 45 jaren stond een Raadpensionaris a«n 
het hoofd des Bestuurs. Ahtoni Hbiksius, die niet soo 
nietig was , als BiLnBaDiJK , maar ook niet zoo voorUreC- 
felijk, als de buitenlander hem voorstelt, bekleedde dit ambt 
31 jaren lang, en werd door den hoogbejaarden HooaiiBnK 
opgevolgd. De geest van Willbm van Oranje^ aan vriw 
n^en den bloei en luister der Republiek voor een grooi 
deel te danken had| bleef nu nog beerschen, en men hield 
de beginselen vast , door dien Vorst in goede trouw en 
volharding voorgestaan. Mannen als SLiirGELAKDT , Hop en 
Fagbl , steunden de zwakkere hoofden des Bestuura. 

Friesland verloor in den jare 1686 zijnen vijfden Stad- 
houder, HBHDaiK Casihir de Tweede. Zijne schoone en 
schrandere gemalinne» Amblia, werd als Voogdesse erkend 



Vlbe AtlFd rAV Bbrmanu. 147 

over baren floon Johait WitLBM Friso, en had tot zijne 
meerderjarigheid het besiuur in handen. In 1707 aan« 
taardde hij het Stadhouderschap over Friesland^ en het 
jaar daarna over Grontngen en de Ommelanden. Na zijn 
Boodloitig sterven regeerde de onvergetelijke Maria Louisa, 
als Stadhouderes , in de Provincie, met wijsheid en gema- 
tigdheid, en was den Staten een vrare steun en verstan* 
dige leidsvrouw. 

Ondertusschen hadden yerschillende twisten plaats gebad, 
eerH over de aanstelling van J. W. Friso tot Kapitein 
Generaal , tot welke charge bij door Friesland en Gro* 
ntngen sterk werd aanbevolen , doch door Bolland afge- 
wezen ; daarna over de al of niet toelating in den Raad 
Tan State, waartoe bij als Stadhouder regt bad, en welke 
strijd nog bij 'sPrinsen meerderjarigheid voortduurde; dan 
hel langdorige proces over de nalatenscbap van Willbh den 
Derden^ en, of dit nog niet genoeg was, ook in andere 
ôpsigten Wilde men zijn Stadhouderschap besnoeijen , dat , 
gelîjk BiLDERDiiK zegt, een eeuwig schrikbeeld was van 
de despotieke aristocratie. Doch bij dit alles was FrieS" 
ImHd daarmede tevreden , en wilde geen Stadhouderlooze 
iegering, omdat het nadeel hun bekend was en hun alie 
da'gen berinnerd werd, hetwelk uit de magt van velen 
Tfkirtsproot* Immers, de andere gewesten waren onophou-' 
^ ériijk in rep en roer , in woeKng en strijd , in haat en 
H^d t over de aanstelling der liieuwe Regenten , waardoor 
menig onwaardige vrijheidszoon de waardige gunstelin* 
gen van Willrh den Derden yan het kussen had veN 
drongen. 

Oe woelingen in het Noorden, de onderhandetingén mel 
Spanje en Skciltê , het behoud vian Oosiende en de demo* 
üké yan Dtdnkerhen^ maar yooral het barriére*traclaât, een 
uitvloeisel van den Dtrechtschen yrede, gaven banden vol 
wwüs, ta de yoltod^ing yaâ dat Iraclaat vrerd in het zelfde 



148 HBKIllVUniG AAH 

jaar tot staDd gebragt, toen men bet lijkfeest vau den 
ons vijandigen Kouing van Frankrijk vierde. 

Fneslands financiên waren in dezen tijd^ door de zware 
petitiên « in eenen slechten toestand. Naauwelijks in staat 
om de quotaas te dragen en de conseuten aan te vullen, 
moesten er vele opofferingen geschieden* En toch was 
men zijn beginsel gestand, dat volhardiug alleen den Staat 
kon behouden. Zij wilden met eendragt, standvastigbeid 
en cordaatheidf de maatregelen volbrengen, door Willu 
den Derden beraamd, en medewerken om het verlies dra- 
gelijk te maken , dat Nederland had geleden niet alleen , 
maar, gelijk de Staten zelve zeiden: > Ook de periclUerende 

• vrijheid van gantsch Europa^ dewelke Z. M. gedurende 
1 den ganschen cours van %yn leven^ met een onvermoei* 

• den yver^ heroïque kloekmoedigheid ^ ongekende stand^ 

• vastigheid en wonderRjk beleid^ geprategeerd^ beschermd. 

• en gehandhaafd heeft (3)/' 

Het was niet het eenigst kwaad, dat de financiën door 
de publieke zaken in zúlk eenen achterlijken toestand wa- 
ren geraakt , maar opvolgende rampen , in de eerste helft 
der XVIIIde eeuw, teisterden nog meer den inwendigen staat 
van dit gewest. In Wijnmaand 1701 , en voornamelijk in 
Wintermaand 1703, waren er twee zware stormen in Fries^ 
land , die de Wouddijken deden bezwijken , en het zui-^ 
derdeel zoodanig onder water zette, dat tot in de maand 
Julij het latid door het zeewater bedekt bleef. In 1715 
vernielde een stormvloed het Harlinger havenhoofd, en 
daarop volgde de ijsselijke Kersvloed van den jare 1717» 
zoo noodlottig voor de Nederlanden als voor andere Rij- 
ken, Langs de geheele noordcrkust van onze Provincie 
stortte het zeewater, op sommige plaatsen 17palmen hopg, 
over de dijken heen , en overstroomde geheel de Griete- 



(3) Yerg. Bosscha, NeMands Heldendaden te Landf II, 301. 



Ulbe ArtrA rjN Bürmania. 149 

nijen Kollumerland ^ Oost^ en Westdongeradeel en het 
Biïdt. Honderd tijftig menschen verloren het leven, en 
een aantal rundvee yerdronk op de stallen. 
' Intusschen , en wel bepaald in het jaar 1714 , steeg de 
veepest tot eene ongekende hoogte. Geheel Friestand werd 
daardoor aangetast, zoodat alleen in December van dat 
jaar meer dan zestig duizend stuks groot en klein vee 
daarvan het slagtoffer werden. — Van deze rampen we- 
der bekomen » had men met een ander onheil te kampen , 
en wel bepaald in de jaren 1730 en 1731. Het was de 
paalworm , die al de zeewerken doorknaagde. Sluizen , 
zeehoofden en palagiên werden vernield , en de kosten tot 
faerstel , door glooijingen en dijkwerken , waren naauw te 
dragen. Alleen van Amsterdam tot Enkhui%en werden 
%e8 en vijftig tonnen gouds besteed^ om zich in de gevol- 
gen tegen dien plaag te vrijwaren. 

Ziet daar, in het ruwe, den toestand geschetst van iVe- 
derland en die onzer Provincie, in het begin eener eeuw, 
welke zeer veel merkwaardigs in zaken en personea heeft 
opgeleverd* Gelukkig bezaten wij mannen , rijk in be* 
gaafdheden , kloek van moede , standvastig van karakter 
en groot van verstand, die kracht en geest bezaten, om 
den tegenspoed het hoofd te kunnen bieden, gevaar en 
nood te trotseren, en land en volk te behoeden en te be- 
bouden (4). 

Onder dezen meen ik ook te mogen rangschikken een 
a&tammeling van het aloud beroemd fiuanANiA-gesIacht , 



(4) Zien wij de rij der beroemde tigdgenooten in het staat* 
knndig leyen oyer, dan was Nederland in dien tijd al zeer yrucht- , 
baar in groote mannen, als Willem Bvts, Brttno yAN DSR 
DirssEN, FRANgois Fagel, Gobnelis Hop, Simon tan Slin<* 

GELANDTf WlLLEM BOREEL, WlLLEM ROUKENS, AdRIAAN TAN 

BoEssELEN, de beide Wassenaars, Sicco tan Goslinga, en 
eene menigte kriîgshelden* 



160 HiaUIHIBJHG AAH 

hetwelk ia onzea leeftijdt na meer dan acbt eeuwen be* 
staan te hebben, is tiitgestonren. Uko en Rnwcx tah 
BuRMAHiA waren bet , die in 1042 den Keizer HBSDaoL 
^ten Dercten^ in de oorlogen ¥an Bohemen en Eangarifen^ 
Qiet Tele andere Friesche Edelen, getrouw en ridderljjk 
hadden gediend , waarna zij in Friesland sijn terug ge^* 
keerd (6)» 

In den jare 1680 werd ülbb AnTA , soon Tan Laab 
TAB BuEMABiA en Jbl Agatha tab Atlta , geboren. Etf 
jaren oud was hij reeds een wees , doch zijne opToediag 
schgnt met zorg te hebben plaats gehad: want, Tro^ 
ontwikkeld, kwam hij in jeugdigen leeftijd aan Friésiandt 
HoogeschooL De regtsstudie was zijne keuze; zijne leer« 
meesters waren Zagbabias Hübbb en Artobi Sghültbbs, 



(5) Ferwbrda noemt iii zgn Ifapenboeh die andere FriesclMi 
Edelen, welke in dien oorlog hebben gediend| met namen; Eoo 
Hessels Jongema, Sicco Siaerda, Douwe Offingahuizen, 
Gerrold HEERMAy Sicco Taeckes Tjaerda, Hayo Cammin- 
GHA en Haring Roorda. Tjaerda scbgnt de eenigste geweeat 
te ziJD, die in den krijg gesnenyeld ia* 

In 1167 leefde Pouwe van Burmania, die in dat jaar naar 
Jtalié' i» gereiad, en den Pans Alexander heeft gediend tegea 
den Keizer* Daarna trad hij in dienst yan den Hertog yan F'ene^ 
tié\ bleef daar acht jaren, en trok yeryolgens naar het Heilige 
Landy onder den Koning Balduinus. Hij werd tot Ridder gesla- 
gen, en keerde, na eene uitlandigheid yan dertien jaren, weder 
naar Friesland terog, alwaar hij zeer geëerd en in aanzien geweeat 
moet zijn* Bij gebrek aan eene behoorlijke aaneenschakeling vaB 
personen, heeft men de geslachtl^st niet kunnen opmaken, zoodafc 
FbRWERDA tot algemeenen stamvader heeft gesteld : 

9 Fredbrik van BuRMANiAi die Parochiaan is geweest in utuh 
» Dei te Leeuwarden^ waarnaar h§ Qok zijn slot Burmania^Huûi 
9 heeft genoemd/' Van dezen Fredsrik: af loopt de genealofit 
geregeld door, en dit geslacbt levert ons, in yljftien generatiën^ b^ 
F:9Rw£RDA 232, doch in hat Stamboek van de Heeren 3n DB HaAV 
Hbttema en Mr. van Halmabl Jr., 259 «litiinimiQli«fen* 



ÜLBE ÄYLrA rAH BüRMANlA. 151 

en de lessen tan CJoBTin , în historie en welsprekendheid « 
tDrmden zijnen^smaak en voedden zijnen aanleg. 

Hoedanig bij zijnen akademietijd beeft besteedi Tinden 
wij niet aangeteekend ; maar wanneer wij bem în den 
aanvang van 1701 * en dus op eenen leeftijd van naauwe* 
lijks een en twintig jaren , tot Raadsheer in bet Hof van 
Friesland zien geïnstalleerd , mogen wij gerustelijk tast* 
stellen, dat zijne kunde en bekwaambeid bem den weg 
tot den tenpel yan Themis bebben gebaand , en den jon* 
geling eenen zetel aangeboden onder een tal van beroemde 
r^tsgeleerden. 

Evenwel scheen bij meerder lust te gevpelen tot bet Griet* 
mansambt en bet staatsleven, want in Herfstmaand 1702 
aanvaardde bij die betrekking met den ontvangerspost over 
I^euwarderadeeU in de plaats van zijnen overleden broeder 
Tjaard, die zijnen vader was opgevolgd. Weldra werd 
ÜLBB Lid der Gedeputeerde Staten , en van den Jare 1704 
tot 1714 (en welligt nog later) was bij bij afwisseling 6e* 
committeerde ter Generaliteit, en alzoo Lid der Staten Gene- 
raal en van den Raad van State. — In 1719 bekleedde 
faij een buitenlaudsch Gezantschap, en twee jaren later 
droeg bij bet bestuur zîjner GrieteniJ aan zijnen zoon 
HoBBB over , doch bleef als Substituut , misschien om zijns 
zoons minderjarigheid , fungeren. — Eene krenking zijner 
verstandelijke vermogens maakte het noodzakelijk , hem 
dien post te ontnemen, welke ongesteldheid echter later 
Bchijnt te zijn afgenomen. Bij bleef tot den jare 1762 
ambteloos voortleven , en scheidde van de wereld in den 
ouderdom van twee en tachtig jaren. Driemalen was hij 
gehuwd geweest, en twaalf kinderen sproten uit dien 
drievoudigen echt, terwijl zijne laatste echtgenoot, Bav- 
nurA LuGiA vav Eisikga , bem overleefde (6). 



(6) Fb&Wbrda noemt slechts twn kinderent Bvrmamxa troaw 



152 UBEnnrBaiicG iiAK 

Dit is, MM. HH. ! eene leYensschets in weinig "v^oorden. 
Maar beschouwen wij nu eens dien leeftij[d, waarvan de 
eigenlijke werkelijkheid slechts twintig jaren heeft geduurd* 
in zijne wezenlijke waarde en Terdiénsten; gereedelijk zul* 
len wij alsdan erkennen, dat Bubhama Yeel» zeer veel, 
voor zijn Yaderland en voor het gewest zijner geboorte 
heeft gedaan. 

H^ viel een onschatbaar geluk ten deel, dat zoo veleQ, 
ja welligt de meesten der stervelingen, moeten derven. Be- 
halve zijne voortreffelijke leermeesters en akademîevrienden 
te Franeker^ bezat hij nog een edel paar leermeesters ea 
vrienden« de een 26 en de ander 16 jaren ouder dan hij, 
maar ook zooveel wijzer in ondervinding , die den jeug- 
digen staatsman ten gids verstrekten op het glibbrig en 
gevaarlijk hoftooneel. De een was de brave en edele Ulbo 
VAN Atlva, de zoon des ontzaggelijken Generaals; de 
ander de beroemde Sicco van Goslinga. Het is uit de 
eigenhandige brieven van dezen laatsten , twee honderd in 
getal, tijdens hij Gedeputeerde te velde, Lid der Staten 
Generaal, Afgevaardigde tot den Utrechtschen vredehandd 
en Gezant naar Frankrijk was, en welken hij aan Ulbi 
heeft geschreven , dat mij de gelegenheid werd geschapen , 



de met zijne eerste vrouw, Anna Maria van Sminia, in 1702, 
welke hij acht jaren later yerloor. In 1712 hertrouwde hij met 
Hylck van Aylva, weduwe van Zeino Joachim Gerrolts 
Welvelde VAN Burmania, die in den jare 1715 overleed. Zij 
was eene dochter van Hobbb EsaÏas van Aylva, Vrij- en Erf- 
heer van Ameland^ Rapitein in 1671, en later Grietman en Dijk- 
graaf van Oostdongeradeels waarsch^nl^k de zelfde, die in den slag 
van Senef, 1674, gekwetst en gevangen genomen is geworden. 6os-> 
SCHA, Neerl, Held* te Landy II, h^l. blz.4.— De laatstgenoemde 
echtgenoote van BuRMANlA was weduwe van Tjallingh Douwjss 
VAN SiXMA, die eenen voorzoon had, welke onder de leiding van 
zynen stedevader een beroemd man is geworden. 



Ulbb AfjLrj rAN BeRMANiA. 158 

orer hét karakter en bedrijf Tan BimiiAiiu eénigermate te 
kunnen oordeelen. . 

Had ik niettemin ook zijne brieven en antwoordeii.mo* 
gen erlangen « dan ware ik nog een xekerder weg gewan* 
deld met mijne beoordeeling , daar toch eene wedeikeerige 
yertrouwelijke. briefwisseling , en yan zulke vrienden , wel 
de beste boüwstoffen voor dergelijk eene critiek oplevert. 
■ Gqsliitga vooral , schoon zooveel ouder in jaren , was 
hem een boezemvriend. Welk eene waarde hij aan dat 
verbond hechtte » lezen wij in zoo vele bladzijden. Slechts 
een paar.zinsneden, uit de brieven van 25 Augustus 1718 
en 25 Julij 1714, zijn ten bewijze voldingend: 

» Me pourrois-je oblier, mon tres cher Ulbe, jusqu'a 
ce point que je donnasse de jusles raisons de plainte 
â un homme, qui m'aime si cordialement ? Non, mon 
cher , rien que la mort sera capable d'effäcer de mon 
coeur les sentiments d'estime, d'atachement et d'une vive 
amitié, que vos rares et belles qualités d'esprit et de 
coeur, ont fait naitre dans mon ame; nos liens d'une 
amitié vive egalement et sincere , seront , j'en suis sur , 
indissolubles." — En: 

1 FaisonSy mon cher, revivre en nous, ces beaux mo* 
deles d'amitié, que rantiquité nous represente. Le petit 
nombre, qu'elle a pu fournir, marque assés combien il 
est rare, d'en trouver â toute epreuve. Je ne fais que 
suivre mon penchant naturel en vous vouant la mienne; 
heureux si j'en remplis dignement, comme j'espere de 
faire, les devoirs sacrés.*' • 

In geene zaak van algemeen of bijzonder belang werd 
faet oordeel van Goslinga gevestigd , zonder den raad , of 
minstens de welmeening, van den vriend te hebben inge- 
wonneo; maar ook wederkeerig stond deze cordate Fries 
den landgenoot met raad en daad bij. Van alle bijzon- 
dwheden moet ik mij onthouden , hoe merkwaardig die 



104 HiaufirKaiiia aak 

ook wjm i daar «o eea te ruim veld openeH Toér IM úoA 
dezer schets. Wie zou het dus wagen , om dergdijk eeni 
vriendscfaap tusschen zulke mannen Toor wankelend » ved 
min yoor verbreekbaar , te houden? Maar wat doet niet 
een driftig oogenbiik? Gelijk in alle orostandigheden da 
levens de wisselvalligheiâ van het ondermaanscbe en <k 
wisselkans van het aardsche lot ons als roet den ▼ingar 
aanwijzen het vergankelijke van elke verbindtenis » de 
broosheid van den hechtsten band, dien menschenhandeit 
kunnen vlechten, zoo moest ook dit bondgenootsehapt 
schijnbaar noQ;t te vernietigen, eene breuke ondergaaui 
tot wier heling de groote SLuroELANDT , Fagel, en veie 
anderen , als schrandere artsen , hebben medegewerkt. Uit 
de overgeblevene gescbriflen blijkt bet, dat BuEHAinA, ia 
een opgewonden oogenbhk, zîjne driften gdiioor gevende, 
den boezemvriend miskend en gehoond had. Dit was na 
den terugkeer van zijne Ambassade, toen hij afstand 
deed van zijae Grietenij, ten behoeve van zijnen zoon* 
GrOSLiiïGA echter werd door allen in het gelijk gesteld, en 
hoezeer hij dus de verongelijkte was, hield de voortreffelijke 
man niet op , alle middelen te beproeven , om den tvrist 
bî] te leggen, en Buemania's misstap met den mantel der 
lîefde te bedekken, Zijne Haagsche vrienden betuigden, 
dat het voor ieder, maar vooral voor het Vaderland, van 
het hoogsle belang was, de eensgezindheid te bewaren. De 
ontstane twist schoot dan ook geen diepen wortel, en 
werd tot aller genoegen bijgelegd. 

Wat het staatkundig karakter van Büemania betreft, 
kunnen wij voor zeker stellen , dat zijn helder doorzigt , 
zijn vlug oordeel, kloek verstand en welsprekend talent, 
het vaderland in menige belangrijke zaak zeer té stade 
kwamen. In den öorlog met Frankrijk was hij in die ge« 
wigtigste oogenblikken te ^s Gravenhage werkzaam. ^Als 
een waardig lid en voorzigtig Baadsman in der Staten 



Ulbe ÂYLrA yjN Bürmaihm 166 

VorgBderingen , ^rard li$ door HBnniüs en d«n Secrelarif 
&iiv6ELAin>T zeer geach| (7). Hij stond altoosi bet belang 
sijner eigene Provincie ijverig Toor, was geen vriend van 
?an bet Stadhouderloos bestuur, gispté het aanmatigend 
Burgemeesterlijk oppergezag, en in den Nederiandschen 
Raad moet hij zoodanig hebben gesproken en gehandeldt 
dat hij, om zijne gematigdheid en onpartijdigheid, bij de 
Friesche Staten in eere en aanzien werd gehouden, Als 
Friesch Edelman, in de meest waardige betedcenis, was 
bij fier op zijnen sland, en gaf, bij verkorting van regten 
of prerogatieven, geen duim breed toe, maar hij handhaafde 
daarenlegen ook den burger, zonder bekorting, in zijn 
regt en waarde, Mogt de toenmalige aristocratie dit voor* 
beeld hebben gevolgd en gewaardeerd, dan had zich me- 
nig eerlijk diplomaat niet van het staatstooneel verwi)derd» 
En men had zulke roemrijke uitzonderingen in Fagel en 

SlINGELAIüDT I 

Naar de getuigenis van Goslinga , was hij în den vrede* 
handel zoowel, als in de beraadslagingen over het barriére* 
Iractaat, een nuttig vertegenwoordiger in 's Lands raad- 
zaal. Een aantal overwegingen , met bondige redenen 
omkleed, dienden tot toelichliüg en overtuiging, dat, indien 



(7) 13 it de briefwisseling is het klaar en duidelgk, dat men er 
Teel belang in stelde, om met GosLiNGA ook tan Bitrmania te 
raadplegen. Zlja scHerpe blik zag door de diplomatiscbe Tormen 
«n plooijen, waarin men soms de zaken kunstig wikkelde, heeo, 
•n yan daar dat de Landbestaurders bem 8teeds*in den staatkan— 
digen kring der bofstad wenscbten. Faoel Tooral becbtte sich 
aan bem, maar Heinsius gaf minder openlyke blljken Tan belang- 
stelling, zelfs ten opzigte Tan GosLiNOA. Wij kunnen bet bem 
naaawelijks TergeTen, dat deze zicb in een brief beklaagde en 
scbrlgTen moest: » II ^e traite 0» enfan^*^ Docb waar de Pen« 
sionaris te kort kwam, wisten de andere Heeren aitmnntend part^ 
te trekken ven FrUêlanda Gedeputeerden* 



156 HBmiiirBaiica aan 

de vrede tiuschen den Keizer en Frankrijkr niet werd ge- 
troffen, faet ons en andere Mogendheden weinig baten 
zou, wat er te Utrechi besloten werd, terwijl door den 
afstand der barriére , zoo als zij was voorgesteld , vele 
twisten te wachten waren. De ondervinding beyestigde 
die opinie, en tevens de kennis van zaken en schrander- 
heid van Burmania. Het is mij dikwijls voorgekomen, dat 
het goed vertrouwen van Goslinga op het Engelsch Groa- 
vernement en de bedoelingen der Koningin nopens onzen 
Staat, sterker was, dan bij zijnen vriend. Het was geen 
wonder en bevreemde ons niet, bij zulk een open en 
eerlijk karakter, dat geen kwade trouWf geen onopregt* 
heid kon veronderstellen in de verzekéringen , betoogeni 
breedvoerige redeneringen én herhaalde betuigingen van den 
Engelschen Minister Straffohd, aan wien de hoofdrol was 
opgedragen. Hoe moet het den braven Fries, den yriend 
van een der dapperste en edelste Veldheeren, die Et^e'- 
land ooit opleverde, om het harte zijn geweest, toen, deze 
yerdrongen zijnde, zijn opvolger de uitvoerder en mede- 
pligtige werd aan de schandelijksle ontrouwt die ooit 
een bondgenoot heeft kunnen plegen? 

Eenige jaren later, toen Ulriga Eleonora van Zweden^ 
Karels zuster , op den Koninklijken troon bevesligd werd, 
is BuRHANiA, in Zomermaand 1719, tot Ambassadeur geko- 
zen, om Hare Majesteit den plegtstatigen gelukwensch over 
te brengen , en in onderhandeling te treden tot herstel der 
goede , verstandhouding , bevordering van vrije scheepvaart 
en ontslag der genomene bodems. Holland^ of liever Am^ 
éterdam^ had daartoe bestemd den Schepen en Raad dier 
stad Gerard Hasselaar; maar de andere Provinciën wil- 
den een Fries, en de Raadpensionaris had een en ander- 
maal het ongenoegen van Holland te kennen gegeven, 
omdat aan dezen de keuze toekwam. Maar de dood van 
des Burgemeesters zoon nam den steen des aanstoots Weg , 



Ulbe Atlfa fan Bürmavia. 167 

en de andere Proyînciên desapprouveerden zeer de con* 
duile van den Pensionarist die niet nalaten konde ter 
Vergadering bet ongenoegen van Holland over de keuze t 
zoo hij het noemde, te verstaan te geven; zoo althans 
schrijft Frieslands Gecommitteerde, de Baron vAir ScHWAa'iy 
ZEKBE&G (8)« Het verdient intusschen opmerking,. dat tot 
zeer vele gezantschappen in die tijden bij voorkeur Friezen 
werden gekozen , terwijl verscheidene leden van het Bua- 
suiiiA-geslacht die onderscheiding ten deel yieL Maar de 
rij der vertegenwoordigers overziendei die men destijds 
beurtelings den teugel des gewestelijken Bestuurs en het 
roer van Staat in handen gaf , zal dit weinig verwonde* 
ring baren , daar men wel mei , nimmer om den voorraad 
verlegen was, Gelukkig tijdperk voor land en volkl 

FAAicgois Halma , vermaard en vruchtbaar dichter van 
zijnen tijd, die ook den tweeden echt, in 1712, van Bua- 
KAifiA met Htlgk van Atlvâ bezongen had, wijdde hem 
een' meer wijdluftigen dan echt dichterlijken zegenwensch 
bij de Ambassade naar Zweden , waarin hij zegt : 

» Zoo ziet ons IHesland i ja , al 't ivereldraiiiL U thaiis , 
» Hoog Welgeboren Heer, tot Afgezant gekoren 

y> Tan 't ZeTenstatendom ; en krijgt een' nieuwen glans , 
y> ITog bovendien daar Gij ^raart erflyk meé geboren. 

» 't Noords Scandinavie , zoo door den kriyg geblaakt , 
3» En a%efoltert in sijn zenuwen en krachten , 

» Daar nog de krijgsas van Bslloojt en Matobs kraakt, 
» (Hoe-wel een zoeter boop dat kraken komt Terzachten) 

y> Het ^sre Zweden , is Toor U 't bedoelde wit ; 
y> Als 't Tfas in Troeger tiyd Toor Friealands eedlen Habsv , 

» Wiens naam onsterfelijk des landzaats hart bezit;" enz. 



(8) Landsdagê^Stukken, 22 Jun^ 1719, N«. 2. Staats-Reêolu^ 
tiëny 24 Junij 1719. Vg. B^voegeels op Waqavaar^ XVIII, 67. 



168 HiaimrB&iNQ aah 

Ue bekwame en geleerde Philip Vbgblin tah CLABBBEa- 
OBK , tijd- en ambtgenoot , vriend en Tereerder yan Bca- 
auNiA en Goslikga t met vrelke hij een edel driemanschap 
uitmaakte, die tevens een uitmuntend Latijnsch dichter 
was, heeft ook het tweede huwelijk bezongen in een be- 
tallig vers , beginnende : 

» 'k Zie den tabbert dan bezw^ken , 

» Brieyen aan een sij gestelt, 
y> Hof en Stoel en Kassen -wijken , 

» Ulbb voor bet open telt « 
» Yoor bet onbesloininert leven , 
9 Yan Nbbthbis soete dreven 1 

3» 't Haagje met baar scboone baanen , 
» Tyverberg , 't Toorboat beeft uit , 

» Ëa de groene lindekai^en , 
y> Met baar strelende geluit ; 

3» Al dat schoon mag niet verscbynen , 

» By de scboonbeén van Nbbthbv. 

» Laat de Nacbtegaal dan kwelen , 

» Eia een gâlose ecbo slaan , 
» Soetér Nackftegaaltjes spelen 

» Önder 't lommer deser blaân : 
y> Soefer nülomeles stelen 
» 1 Oog en sin en 't bert van veien. 

» Ü£Bb , is , onder velen , 't nwe 

» Tan een marmersteen gemaakt? 
» Opdat bet de vlam niet scbu-we , 

» En altoos blijft ongenaakt, 
» în 'f venvacbten van den morgen, 
y> Zonder bertseer , zonder zorgen ? 

» Altyt xorgen , altgt ducbten , 
y> Ban voor 't vrelzijn van den Staat , 



Ulbe AïLrA rAJi Bühmahia. 159 

» JDan freer elders lieeii te saeliteni 

y> Ulbs , denkt op beter raat % 
» Tragt de zorgen Yan het KusseB 
r> Door den liefdekas te blussen. 

» Npnphen , dîe Toor weinig dagen , 

» Uit de Friesche klaTerwej , 
» Door het Geldersch bosch kwaamt jagen , 

» Na Yermoejt op dorre hej« 
» Langs de W^€uü met brak en winden « 
» Laafnis Yoor Uw dorst gaat Yinden. 

» 'k Zie dat grote Hert Yerrrerren % 

» In den wonderlijken glana 
» Tan Uw schone en heldre sterren 

» S^ono* als den Hemeltrans* 
» Opgepronkt met al agn lajster « 
» B§ 't Tertonen in het dajster. 

» Hier bestralen hem al de oogen 

» Tan een jonge Maagdenry ; 
» Haagdenrig , die boYen 't pogen 

» Tan der dichteren geYlej , 
» Staal kan boigen , rotzen breken , 
» En het Yriltste wilt doen spreken. 

» Haar Yemeemt hg 't gâloos flonkeren 

» Tan een Ylamme , die , nog flan , 
» Sich allengskens koomt ontdonkeren » 

» Uit de awarte Tfolkensohâu ; 
» Om* met dnbblen glans te sdb^nen , 
» Door de trearge rougordynen* 

» Is het Tnivs galden wagen « 
» Hie het zoete morgenücht 
» Aan de hertbron op koomt dragen, 



100 HEaiJüNE&IIIG AAN 

» Met haar liefÎBliîk gezicht; ''* 

» En het Tlak der iv$de -wereldt 
» Met een zÜTreu dâa beperelt? 

» Of is zij 't , die in het siTaaijen 

» Tan den aardbol opwaarts trekt , 
» Daar de Hemel op moet draaijen , 

» Die de naald naar 't Noorden strekt , 
» Daar de Zeeman naar gaat zeilen , 
» £n de diepe go(Ten peilen? 

» 't Is de Noordster Tan üw leTen , 

» Ulbi , Tolg dat heilig Tier ; 
» 't Zal nw re^zen Toorspoet geTen , 

» (Dat de man te roer maar stier!) 
» En Ufr boot , door strand en klippen , 
» In een goede reé doen slippen/' eiiz.(9). 

Ook BüRMAiciA was dichter. Keeds van zijn achttiende 
jaar bezitten wij eenige Latijnsche verzen van hem » in de 
AncUecta en in de Naamrol der Ftiesche Raadsheeren 
opgenomen. In lateren tijd evenvirel vinden vvij geen dich- 
terlijke voortbrengsels meer in druk, doch in brieven wordt 
er meermalen melding van gemaakt, — Tevens vrordt hi^ 
geroemd als een zeer welsprekend man , en in verschil- 
lende talen hoogst bedreven. 

Door zijne kunde en regtschapenheid i )iezat hij niet 
alleen het vertrouwen van Frieslanda bestuurders en aan» 
zienlijke ingezetenen, maar ook van de toenmalîge Repu- 
bliek, Daarenboven is het bekend en nog meer blijkbaar 
uit de brieven van Gosurga aan hem geschreven , en uit 
sommigen van Fagel aan dezen, dat hij dit vertrouwen 
niet alleen verdiende , maar ook in hooge achting stond 



(9) Friêia Nobiîisy pag. 243, 247, 255. 



UlBE AtLFÂ FAN BURMANIA. 161 

bîj de Prinses Maaia Loüisa. Het gevoelen van den eerlij- 
lcen staatsman had meermalen eenen overwigtigen invloed 
op de beraadslagingen en altoos verstandige besluiten dezer 
hoogverhevene Vorstinne. 

In en buiten het staatsleven was hij steeds een ijveraar 
voor zijne provincie. Bij de veeziekte bewees bij overal 
zijne beiangstelling en goede diensten. In het financie- 
wezen, zoowel als in het overig administratief bestuur , was 
hij de vraagbaak, en handelde als een zuinig huisvader, 
aan wien de leer eigen is, zoo als Phiup VEGELm vait 
Claehbergek , zijn kundige ambt- en tijdgenoot , van 
hem schrijft, dat de huishouding, die achteruitgaat in voor- 
spoed , moet zinken als een steen in tegenspoed I Lastige 
klagers , die altoos meer begeerden , zoutte hij af met de 
korte spreuk : > Sei de beck net de byt , man r 

Altoos bedrijvig, altoos het goede bedoelende en het 
nuttige voorstaande, moest hij wel op hoogen prijs zijn 
gesteld. Hij deelde wel in het algemeene lot der braven , 
die door nijd en afgunst worden geteisterd, maar niette- 
inin ging hij bedaard zijnen weg. Doch hij was ook zeer 
gevoelig voor de achting en goeden dunk der menigte, 
waarom Goslhtga bij den Raadpensionaris , onder eene 
aanbeveling , dezen term bezigde : i Comme il est gene' 
> retix , il rCest pas ä Veprewve du mepris ; digne carac^ 
9 tere d^un veritable Frison /" 

Na gedurende een vierde van eene eeuw te hebben ge- 
leefd en gewerkt , trof hem een bitter ongeluk, Vijf en 
twintig jaren arbeids is een lang tijdvak voor hem , die 
steeds het hora ruit vau Gaonus eerbiedigt, en toch kort 
voor den man, die met zijn twintigste jaar den werkkring 
opent y en daarna nog twee en zestig jaren levens heeft. 
Doch in de voUe kracht van dat leven overviel hem eene 
verstands-verbijstering, wel eene der ongelukkigste ziekten, 
die den sterveling treffen kan , en die zoodanig in hetig- 

V. 11 



l82 HEaiivivBRiirG aak Ulbb Atlfa fah Burmania. 

heid toenam , dat hlj , ter Toorkoming van ongelukken , 
in zijn eigen huis moest worden bewaakt. Den 27. van 
Slagtmaand 1727 werd dit bevel bij Staatsresolutie gege* 
ven ; maar hoe bitter hard moet het zijnen boezemvriend , 
den edelen Sicco vaic GosLmcA , gevallen zijn , dit Staats- 
besluit door zijne mede-onderteekening te bekrachtigen. 

Wat verder zijn levenslot is geweest| bleek mij alsnog 
niet. Alleen vond ik nog in het Archief een verzoekscbri(lt 
van hem, in den jare 1741 ten Landsdage gebragt, wan- 
neer hij weder in beter zielstoestand schijnt te zijn ge- 
weest. Daarin zegt hij in moeijelijke omstandigheden te 
verkeeren , wegens het engagement van een zijner zoons 
xnet eene Gatharina Elisabbth Holstbiic. Het onzedelijk 
gedrag van dezen zoon berokkende hem een verschrik- 
kelijk verdriet. Voorzeker een bittere ramp, alleen in staat 
een liefderijk vader zinneloos te maken. Reeds ten vorigen 
Landsdage had hij, bij ampele memorie, zich tot de Staten 
gewend , en vorderde toen , even als nu weder , eene wet, 
waarbij , ingeval van emancipatie door de hoogste magt, 
de patria potestas, bij slordige huwelijken of contracten, 
niet zou komen te cesseren (10). Geen besluit echter daai^ 
op is mij voorgekomen. 

Dit is« Mffl. HH.! de levensschets van Ulbe Atlva vah 
BuRMANiA. Ik heb getracht door deze herinnering aan een 
waardig Grielman van den vroegeren lijd mijne hulde toe 
te brehgen , lot handhaving van Fneslands roem. Ik ein- 
dig met den vurigen wensch, dat het den nakomeling 
nooit aan bouwstof mangelen moge , om, door de geschie- 
denis der Grietmannen van onzen leeftijd, ook dien roem 
bij het later geslacht standvastig te kunnen verhefifeû ! 



(10) Deze zoon had trouwbeloften gegeyen aan een ligtyaardi^ 
en sleclit yroawspersoon, dochter van eenen biertapper en oester- 
terkooper te Zeeuufarden. 





r^ 






é-r/.- 





\ 



u u 



1 



3 C 



C 



1} 




/ 



163 



BESCHOUWJÜVG 

VAW DBIC 

B01JWTRA1VT YAJM EElVICll! OIJDi: KJSllKfiBr 

FRIESLAND. 



In dit voorjaar Friesland bezöekende , met het doel , 
om de architectuur der oude kerken aldaar te leeren ken« 
nen, en met die van de overige deelen van ons Taderland 
te vergelijken, vond ik aan dezelve zooveel merkwaardigs, 
dat het mij niet overbodig toescheen, de aandacht van 
oudheid« en bouwkundigen in dat klassieke land daarop 
te vestigen, 

Hoewel de tijd mij niet toeliet , meer dan de sleden 
Leeuwarden^ Franeker^ Sneek en Bolsward^ benevens 
een twaalftal om en tusschen die plaalsen gelegene dorpen te 
bezoeken, bleek het mlj genoeg, dat de oudste dorpsker- 
ken in vele opzigten van de overige in ons land verschillen. 
Merkwaardig zijn die te Schingen , Peins en SchaJ%um. 
ZiJ behooren allen tot de Romaansche of oud Gothische 
arcbitectuur. Men kan dus hare stichting niet later dan 
in de llde of 12de eeuw stellen. Zij hebben veel meer, 
daii in onze meer zuidelijke provinciên, zoo als HoUand^ 
Utrecht^ Gelderland en Overïjssel^ den oorspronkelijken 
vorm behouden. Aan vele ziet men nog sporen yan deu- 
ren, die zoo kiein en laag geweest zijn, dat zij onwilie* 



164 BOÜWTAAHT VAH BE5IGB OUDB KBaUff 

keurig herinneren aan de overlevering, volgens welke de 
Ifoonnannen, ten tîjde hunner overheersching in de 9de 
eeuw, Frieslands inwoners noodzaakten, de deuren hun- 
ner woningen zoo klein en laag te maken « dat zij er 
niet zonder zich te buigen konden doorgaan. De kieinheid 
der kerkdeuren in Friesland is dan ook door sommigen 
gereedelijk aan deze oorzaak toegeschreven ; doch, naar 
het mij voorkomt, ten onregle: omdat de stichting van 
steenen kerken in dat gewest, even als in de naburige 
landen, niet wel vroeger, dan in de llde eeuw, kan ge* 
steld worden, en dus twee eeuwen later, dan de over- 
heersching der Noormannen, De kerkgebouwen , die wij 
thans nog aanschouwen, kunnen alzoo niet ingerigt ge- 
weest zijn naar dat veronderstelde gebod der Noormannen, 
en het is niet waarschijnlijk , dat men op deze wijze de 
gedachlenis aan het knellende juk der geweldenaars zal 
hebben willen vereeuwigen« Mogelijk kon het evenwel 
zijn , dat , over het algemeen , een lage bouw van buiten- 
deuren in Friesland van zoodanig voorschrift afkomstig, 
en later tot den kerkbouw was overgegaan , dewijl er 
meerdere voorbeelden zijni dat in de bouwkunst zaken 
uit gewoonte zijn bijgehouden en overgenomen, nadat de 
beteekenis of het nut sedert lang waren verloren gegaan. 

In het algemeen waren in die eeuwen de deuren en 
vensters kleiner, dan naderhand , en de bewijzen zijn voor- 
handen , dat men ze in volgende tijden vergroot of ver- 
plaatst heeft , terwijl de teekens der oorspronkelijke ope* 
ningen nog gezien worden. Te Scharnegouium ^ onder 
anderen , staat op een der steenen , waarmede de kleine 
noorderdeur digt gemaakt is, het jaartal 1532 gegrift, zon- 
der twijfel ter gedachtenis aan het veranderen van den 
ingang. 

De meeste dorpskerken zijn van geelachtigen baksteen, 
gemiddeld 27 Ned. duimen lang, 12 breed en 9 â 10 dik. 



iN Friesland. 165 

Aan sommige ziet men ook tufsteen overig, evenwel, ge- 
loof ik, minder dan in Uirechi en Gelderland^ alwaar de 
kerken in de Ude eeuw genoegzaam uitsluitend van dezen 
steen gebouwd werden. Over het aigemeen zijn de Friesche 
kerken zeer eenvoudig, zonder ornamenten rondom de 
deuren en vensters , noch met pilasters of booglijsten op de 
muren. Als uitzonderingen komen voor die dorpen, welke 
misschien toen reeds zich door bloei onderscheiden hebben, 
of waar aanzienlijke stinzen van Edelen waren , die daar 
zonder twijfel tot het verfraaijen der kerken zuUen hebben 
bijgedragen. Zoo heeft de kerk te Weúlum om de vens* 
ters en nissen lijsten in den baksteen uitgehouwen, en te 
Bozum ziet men in de ronding van het koor een fraai 
koepelgewelf, hetgeen te merkwaanh'ger is, omdat hier, 
even als overal, de steenen gewelven in die eeuwen zeld* 
zaam schijnen geweest te zijn. 

De torens zijn vierkant, en veelal hoogst eenvoudig; 
enkele hebben eenige versierselen van boogjes of regthoe* 
ken aan de waterlijsten , zoo als te Jorwerd. Het was 
daar, dat ik ook eene dwergzuil van rooden zandsteen 
in de bemmelgaten zag, die meestal in den vorm vaa 
rondbogige vensters, zonder ornamenten, gemetzeld zijn. 

Zeer algemeen is nog de torenbedekking met een gewoon 
huisdak tusschen twee brandgevels, hetgeen de Fransche 
bouwkundigen ioii en bâiiére noemen. In onze meer 
zuidelijke provinciën ken ik hiervan slechts twee voor« 
beelden, te Vorgien aan den IJssel^ en aan den voor- 
maligen toren te Zijderveld^ bij Vianen» In Benemarken 
is deze torenbedekking algemeen; doch aldaar zijn de 
brandgevels gewoonlijk met trappen , terwijl de Friesche 
meestal regt afloopen. 

De platte grond is algemeen langwerpig vierkant , met 
een rond gesloten koor aan de oostzijde. Dit is weder een 
verschil met onze zuidelijke kerken in Uirechi en Gel^ 



166 BOÜWTRAHT YAir BENIGB OUDB KBBKBV 

derland^ alwaar de koren algemeen plat gesloten schijnen 
geweest te zLjn. Ik zeg schtjnen^ vraht bijna algemeen 
vindt men aldaar de koren « en menigmaal ook de ker- 
ken, yergroot, zoodat derzelver oorspronkelijke vorm 
moeijelijk of niet te herkennen is. In Fneslatul daaren* 
tegen waren al de door mij bezochte kerken genoegzaam 
onveranderd gebleven , of hadden ten minste den oor* 
spronkelijken grondvorm behouden. 

Indien Fnesland ih de II de eeuw onder het gezag der 
fiisschoppen van Bremen gestaan heeft, gelijk zulks onder 
anderen door A&end, in zijne Vaderlandsche Gescktedenis^ 
aangehaald wordt« zoude hierin misschien eene reden te 
vinden zijn voor het verschil van bouwtrant tusschen de 
Friesche en HoIIandsche kerken uit die eeuw. De HoI« 
landsche toch« met de platte koorsluiting , kan men voor 
eenvoudiger houden, als afkomende van de houten kerkjes 
dezer landen ; terwijl de ronde koorsluiting met den bazi- 
liken bouw der Romeinen en eerste Ghristenen in de zuide- 
lijke landen van Europa overeenkomt. Deze manier van 
bouwen heeft misschien op het geheele westelijke gedeelte 
dezer landen invloed gehad: want wij vinden haar in de 
oorspronkelijke koorsluiting van de kerk te Olden%acU^ 
misschien ook in die te Ootmarsum^ en zij bestond in 
haar geheel aan de in 1829 afgebrokene kerk te Marién* 
have^ 'm Oost'Friesland (zie de beschrijving daarvan, door 
het Emdensche Oudheidkundig Genootschap, in 1845 uit- 
gegeven). 

In volgende eeuwen is ook hier de veelzijdige koorslui* 
ting in zwang gekomen, gelijk men aan veranderde of 
later gebouwde kerken kan zien (zoo als te Hut%um^ 
Nieuwland en Dronrijp). Van niet meer bestaande ker- 
ken y waarvan mij door de welwillendheid van den Heer 
Archivarius J. yait LEBUWBir , te Leeuwarden , eenige tee- 
keningen vertoond werden, had die van Oudega^ în 



i 



iB Friesland. 167 

SmcUlingerkmd ^ door de pilasters en boogjes op de mu* 
ren« meer overeenkomst met de oude tufsteenen kerken 
in Uirecht en GeUerland» De in 1765 afgebrokene kerk 
Tan Nijehove • te Leefutuarden , scheen mij « voor zoo 
verre uit de kleine afbeelding te oordeelen was^de vormen 
en ornamenten der 12de eeuw te hebben gehad« 

Wat in Westergoo aanleiding kan gegeven hebben tot 
bet stichten * van een aantal kerkjes of kapellen , op zoo 
vele en zoo nabij eikander liggende plaatsen , welker be- 
volking in die vroege eeuwen zeker niet talrijker, dan 
tegenwoordig , zal geweest zijn, laat ik der nasporing van 
geschied- en oudheidkundigen over; maar het blijkt, dat 
aldaar de ijver tot het stichten van kerken , althans nog 
grooter geweest is, dan in onze overige provinciëni alwaar 
omtrent het midden der 11 de eeuw, onder het bestuur 
van den Utrechtschen Bisschop BEaNüLPHüs, een groot getal 
kerken , waarschijnlijk voor het eerst , van steen gebouwd 
en vernieuwd werden. 

De stadskerken in Friesland zijn meest uit later tijd , en 
zeer eenvoudig, geheel van baksteen en zonder ornamenten. 

De koren zijn allen met den halven tienhoek gesloten; 
de zuilen rond, en te Bolsward en Leeuwarden veel 
zwaarder dan te Franeker^ met achthoekige voetstukken, 
en kapiteelen zonder bladen. 

Te Sneek zijn de builenmuren en het koor alleen nog 
oorspronkelijk, daar de zuilen en bovenmuren in 1682, 
wegens bouwvalligheid , met Dorische kolommen en rond- 
bogen vernieuwd zijn. Voor dien tijd was deze kerk nog 
14 voeten hooger, en had twee torentjes aan den west- 
kant. 

De St« Martenskerk te Bolsward^ eene der merkwaar* 
digste in Friesland^ heeft alleen een steenen gewelf , en 
eenige bouwkundige schoonheid. Zij werd begonnen in 
1446, en voltooid in 1468« Men bouwde haar om en over 



168 BOÜWTAAIÜT YAir BS1II6E OVDE KEAKElf 

de oude kerk , die intusschen ten behoeve der kerkdienst 
bleef staan, waamit op te maken is, dat dese vorige 
filechts de grootte eener gewone dorpskerk moet gehad 
hehben. De lijsten en ribben, die men hierin ziet« zijn 
minder fijn en rijzig, dan in de meeste groote kerken onzer 
andere prorinciën , hetgeen wel aan het gebruik van bak- 
steen kan toegeschreven worden. De zware toren , een 
der hoogste in FriesUmd^ is ook met een gewoon dak 
tusschen brandgevels gedekt, 

De Groote of Jakobijnerkerk , te Leeuwarden^ was b^ 
hare stichting, omstreeks den jare 1480 (volgens Eekhoff, 
GescAzedkundige beschrtjvtng van Leeuwarden , I , S2) , 
niet eene parochiekerk als de vorige, maar eene kapel 
van het Dominikaner klooster der Predikheeren. Als*kIoos- 
terkerk is het een verbazend groot gebouw. Deze thans 
zoo fraai verbouwde kerk heeft den zelfden grondvorm ais 
die te Bolsward en Sneek « doch de noorder zijgang is 
smaller, dan de zuidelijke. 

yan de St. Martenskerk te Sneek wordt in den Tegen^ 
woordigen staat van Fnesland geen stichtingsjaar opge- 
geven , maar wel , dat in 1503 het koor vergroot of ver* 
nieuwd werd; zij schîjnt evenwel uit de 15de eeuw te zijn. 

De St. Martenskerk te Franeker is (volgens de Korte 
historie en beschrijving van Franeker) denkelijk in 1420 
gesticht. Zij behoort tot de kerken met even hooge ge« 
welven; de zuilen zijn talrijker, dunner en slaan digter 
bijeen; ook is de grondvorm anders, dewijl de zijgangen 
om het koor voortgezet zijn. Geene dezer stadskerken 
heeft kruisarmen. 

Onder de overige gebouwen, die wegens hunnen bouw 
trant merkwaardig zijn , behooren de Ganselarij te Zeeu- 
wardeny vroeger de zetel van het Gereglshof ym,Friesland^ 
thans het Huis van Burgerlijke en Militaire Verzekering, 
uit de tweede helft der 16de eeuw, en in den laatsten 



i 



iN Frjbslai^d. 169 

Gothischen smaak, yan baksteen , met zandsteenen orna- 
menten, gebouwd. 

Het stadhuis te Franeker (1592), in den smaak der 
renaissance, met beelden, lofwerk en arabesken op de 
zandsteenen lijsten , en de eggen der vensters gegroefd. 

Het Stadhuis te Bolsward (1614) , in den smaak der 
17de eeuw, rijk versierd met gemetzelde Jonische kolom- 
men en sterk uitkomende zandsteenen ornamenteiu 

Het Stadhuis te Sneek (1730) heeft voor de 18de eeuw 
goede en sterk sprekende CNrniEimenten , inzonderheid ken- 
merken zich de beelden aan de kroonlijst door kracht van 
teekening. De leeuw en eenhoorn , als tenants bij de wa» 
penschilden aan den trap, doen vermoeden, dat de in 
1795 uitgehakte wapens die vau Prins Willem KAaEL 
Hbnbaik Fbiso en zijne vrouw Prinses Ahka van Enge* 
iand zullen geweest zijn, 

De sloten , staten of stinzen der Edellieden , ten platten 
]ande , voor zoo verre die nog bestaan , zijn van tijd tot 
tijd meer gemoderniseerd , en hebben thans meer het ka- 
rakter van lusthuizen uit de 15de en 16de eeuwen, dan 
van sterke kasteelen , van welke men zoovele overblijfselen 
in Bol/andj Uirecht en GeJderland vindt. Het schijnt, 
dat de aanzienlijken in die eeuwen, in plaats van de 
eenvoudige torens, waaruit de oude stinzen bestonden, 
zich op het stichten van aangenamer en sierlijker ver- 
blijven toegelegd hebben , waarin slechts flaauw het denk« 
beeld van verdediging doorstraalde. 

De meest algemeene vorm was een langwerpig vierkant 
woonhuis , met eenen vier- of achtkantigen toren , waarin 
zich de trap bevond. De laatste tijd der Gothische bouw- 
orde kenmerkt zich ook in dezelve door zandsteenen ban- 
den in de muren, torens met peervormige daken enz. 

Niet genoeg kan men aanbevelen , dat de oude , zoowel 
kerkelijke als wereldlijke, gebouwen, zelfs de kleinste dorps- 



170 BoirwTaAirT tan behigb oudb Faibsghe KBBKENt 

Jcerken , waimeer het noodig is dîe te sloopen of te ver« 
nieuwen , in teekening en beschrîjving bewaard blijveii. 
Had men zich bierop vroeger toegelegd* dan zouden ook 
in Frieslandy gedurende de laatste bonderd jaren, niet 
zoovele voorbeelden van Friesche bouwkunst onherstelbaar 
verloren zijn gegaan, die voor de tegenwoordige oudheid- 
en bouwkundigen vele belangrijke bijdragen zouden heb- 
ben opgeleverd (1). 

Men geloove niet « dat hiertoe uitgewerkte teekeningen 
noodig zijn; eenige weinige omtrekken van potlood, mits 
met juistbeid gedaan « en , zoo mogelijk , van eenige aan« 
teekeningen vergezeld, zijn genoeg, om den bouwtrant 
van een gebouw aan te duiden, en voor de vergetelheid 
te bewaren. Ik moet hierbij opmerken, dat de grootste 
en schijnbaar fraaiste dorpskerken niet de belangrijkste 
zijn , dewijl zij meestal na het jaar 1200 , en dus in ge* 
noegzaam bekenden trant , gebouwd zijn , maar dat men 
op kleine en afgelegene dorpen de minst vernieuwde, en 
dus meestal de oudste en merkwaardigste, aantreft* 

Schrijver dezes hoopt, dat deze geringe bijdrage, aan* 

gaande een klein gedeelte van de Friesche gebouwen, moge 

strekken , om ook in dat gewest den smaak voor de oude 

bouwkunst van ons land op te wekken, en eene weten* 

schap te doen beoefenen , die in andere landen de aan- 

daoht van kundige mannen bezig boudt* 

Vtreohi, Mei 1847. 

Etck. tot Zuilichbh. 



(1) Aan dit yerlangen des geëerden achrijyers is, omstreeks den 
jare 1722, reeds yoor een groot gedeelte yoldaan, door eenen Frie* 
sclien teekenaar, Stellingwbrf, yan wien ik in mijne yerzameling 
ongeyeer zestig yan zulke geteekende afbeeldingen yan Friesclie 
korken en andere gebouwen bezit. W* EsEHOFFt 



171 



BIJDRAGEIf 

TOT DE 

MUNT- EN PENNINGKÜNDE 

VAir 
FRIE8LAND. 

(Vervolg van deel /F, i&. 378.) 



XIIL Twee %ilveren munten vah Sneek en Franeker^ m'i 
de vijfHende eeuw. 

XIV. Munien van Albrecht^ Eertog van Saksen^ als 
Beunndvoerder (Gubema(or) van Friesland^ J498 
—J500. 

XV. Munt van George en Hehdrik^ Hertogen van Sakm 
sen^ als Bewmdvoerders (Gubernaiores) tn Fries^ 
land, J500—J50i. 

XVI* Munien van George^ Hertog van Saksen^ als 
Bewindvoerder (Gubemator) in Frvesland^ J50i^ 
J5J5. 



XIII. TWEE ZILVEEEN MUHTEN VAN SNEEK EN FnjNEKER , 

IN DE VIJFTIENDE EEÜW GESLAGBN. 

L Zîlveren munt van Sneek(l). Voorzijde: Het wa- 
penschild dier stad. Omscbrift; 

(1) Zie de afbeelding "N: 35, yolgens eene afteekening, gemaakt 
naar de munt, bezeten wordende door den Heer P« €• G. GuroT, 



172 BUDEAGER TOT DB MU1IT« Bll PBlfinNGKÜIIDS 

+ MONETA . NOVA . SNEKENSIS. 
Ntéuwe Sneeker muni. 

Keerzijde: JEen gespleten kniis, bet geheel Yiereiidee'' 
lende ; op bet 'nüdden eene S(neek). Omschrift : 
+ IN : I HOC : | Sr(G) NO | VICES : 
In cUi (kruis) teeken %tili gij overwmnen. 

,De zelfde spreuk van GoNSTAirriJir <fen Grooten vonden 
wij reeds yroeger op een klein zilveren muntje van Sneek 
gebezigd (2), Ook in andere opzigten komen deze bdde 
munten zoodam'g overeen, dat men ze voor gelijktijdig, 
en de kleinsle als een onderdeel van de grootsle , kan be- 
schouwen , en vermits de eene 0,0006 pond en de andere, 
bescbadigd, 0,0019 pond weegt, zoo zullen waarschijn- 
lijk deze munten de Sneeker kwari^ en heele simver 
zijn. Wanneer zij juist geslagen zijn , is slechts bij gis* 
sing te bepalen. WiirsBinus verhaalt ons , in zijne Be» 
schryving van Sneek^ achter zijne Cronzque van Vrieslani, 
1622 , geplaatst , het volgende : » Oock is de Munte aldaer 
» gheweest , gelyck by diversche penningen als noch in 
» rerum naiura wesende^ en hun cours hebbende ^ can 
9 gheblycken, van welcker munte ons een penninck van 



te N^'megen* Bij eene opgraying te Npmegenj in Qctober 1846, 
geyonden, werd deze mant, door eene spasteek, eenigzins besclia- 
digd, en was boyendien zoo zeer met groen {aerugo nobilü) bezet, 
dat men nocb omsclirift, noch af beelding zien kon« Yermita na 
door gloeigen en afwrigyen een aantal der meest yan slecbte gehalte 
en dikwijls half yerteerde middeleeuwsche munten yerloren gaan, 
zoo gebruikte de bezitter bet yolgend eenyoudig middel, betwelk 
wg big dezen zeer aanbevelen, Val een koperen pot)e met wat water, 
doe er zooyeel yitriool in, dat een drap yan dit mengsel eenigzins 
op de tong bijt. Breng dit aan de iook; laat de munt er in gljgden, 
«n er een paar minaten of wat langer in kooken. lïa dien tassclien 
beiden eens omgekeerd, en yoorzigtig er aitgenomen en afgeborsteld 
te bebben, is bet groen yerdwenen, en de mant heeft niets geleden* 
(2) B^drage IV, N». 14. Vrye Fries^ IV, p. 50. 



vAN Friksland. 173 

% jAjf ScHOUTBS (3) , oldt Burgemeester tot Sneeck , beban- 
9 diget is, ende is gheslagben int selve jaer, als de Bols- 
1 werder penninc, fol. 289, uytwyst." 

De Bolswarder munt , waarop Wiitsbmiüs terugwijst (4) , 
"was in 1478 geslagen. Destijds was er dus reeds eene 
munt te Sneek gevestigd , en in 1492 bestond deze er nog, 
blîjkens de fraaije koperen munt, alstoen aldaar geslagen(5), 
In 1478 en 1492 had men alzoo de gewoonte te Sneek^ 
bet jaartal op de munten te zetten. Zulks doet ons ver« 
moeden , dat de beide andere Sneeker munten , waarvan 
wij zoo even gewaagden, vôôr het jaar 1478 zullen ge- 
dagen zijn. Het is toch een vreemd verschijnsel, eerst 
munten met en dan %onder jaartal te slaan , bovendien 
is de koperen munt van 1492 van veel fraaijer bewerking, 
en eindelijk komen deze beide Sneeker munten geheel in 
type overeen met de Bolswarder munten van 1456, 1477 
en 1478(6). AIs oud munthuis wijst men in Sneek het 
voormalig KruiS'Broeders klooster^ nu het Burger^JVees^ 
huts , aan , welke Kniisbroeders in 1462 aldaar aankwa- 
men. Destijds werd hun de kleine kerk afgestaan , en een 
klooster door hen gesticht. 

De drie kroonen in het wapen van Sneek^ ook op deze 
munt voorkomende, zijn aan het wapen van het geslacht 
BoiCKABLL ontleend. Vooral door Rieivk Borkama werd 
de grond tot het Heerschap van dit geslacht over Sneek , 
in het laatst der veertiende eeuw, gelegd. Zijn zoon Bokble 
(f 1469) gaf zijne dochter ten huwelijk aan Pietea 

(3) Big £. I^APJüS, Kronpk van de stad Sneek^ Sneek 1826, 
Jam Schoüt en Schoutens geheet«n. Hq was in 1620 Burge* 
meester. 

(4) Vergelîjk De prpe Fries^ III, p. 62. B^'dragey II, N*. 4. 

(5) L. 1„ IIj p. 66, en III, p. 51. B^'dr. ll^ Ifo. 5, en IV, 
»0.7. 

(6) Zie de afbeeld. If*. 5, 7 en 34. 



174 BUD&AGBIC TOT DE MuiüT- BH PsiTüriirGKinfDB 

HA&nrxMA , wadrdoor bet bewind oyer Sneek in dik ge* 
dacht overging. Evei^ als de Sjaerdeha's te Franeker^ 
zullen zij aldaar ook het muntmeesterschap uitgeoefend 
hebben. 

U. Zilveren munt van Franeker{l), Yoorzijde: Een 
springende leeuw. In de afsnede een bloempje. Omschrifi: 
+ MONET(A) • NOVA • FRAN(E)KERF(N) 

Keerzijde: Een geopend kruis, welks punten als leliën 
eindigen. Omschrift: 

+ ANNO • D(OMI)NI • M • CCCC • X8V 

Gewigt 0,0015 pond. 

In eene vorige Bydrage , N^ IV , hebben wij twee an- 
dere munten van Franeker beschreven, in 1488 en 1490 
door DouwB Sjaerdeiia geslagen, en waarvan de eene, 
door Madai, in zijn Thalerkabinet ^ als thaler opgeno* 
men , voorzeker slechts eene proef^ of rigtingmunt (pied- 
fort) was. Met de eerstgenoemde munt van 1488 komt 
de nu te voorschîjn gebragte ook het mecste overeen. 
De schrijfwijze M.CCCC.X8V is zeer vreemd, en men zoude 
in verzoeking kunnen komen, om daaruit 1475 te lezen. 
Evenwel den Sjaerdema's werd eerst in 1485 vergund, 
bet muntmeesterschap in Franeker uit te oefenen , en 
kennelijk is deze munt door dit geslacht geslagen. De 
springende leeuw, het gelelied kruis enz., zinspelen al« 
thans op de geslachten SjAEaDEHA en Atlva, In 1404 
was bovendien aldaar nog eene munt gevestigd (8)« Deze 
munt zal dus in 1495 geslagen zijn. 



(7) A%ebeeld onder N«« 36, volgens de mimt bg hot Friesch 
Genootscliap, als geschenk yan den Heer A* P, fi; KuiPEB^ tc 
Leeuwarderif beruitende. 

(8) Frife Friee, IV, p. 50. B^drage IV. 



VAn FniJSSLjifD. 175 

XIV. MuNTBif TAir Albrbcbt^ HeITtog vak Sakêén^ am 

BBWiroVOEBDB& (GüBBRIfATOB) VAN FrIBSLAND. 

1496—1500. 

Zoo immer, dan vrerd op het einde der vijftiende eeuw 
de spreuk: Eendragt maakt magt ^ tweedragt breekt 
kraoht^ in Friesland bewaarheid. De Friezen, in twee 
partijen, Sehieringers en Vetkoopers^ verdeeldi streden ian« 
gen tijd om de opperheerschappij in dat gewest» Hoe nood» 
lottig ook voor den bloei en de welvaart des lands, werd, 
althans uiterlijk, de bij de oude Friezen zoo hoog geroemde 
vrijheid door dezen onderlingen strijd niet geknakt. Maar 
deze vroeger in het wild opgroeijende vrijheidsboom moest 
vallen , zoodra een der ten onder gebragte partijen , ten 
eînde zich weder boven op het rad des fortuins te bren- 
gen , den vreemdeling ter hulpe inriep. 

Alb&eght, Hertog van Saksen^ was die vreemdeling. Se» 
dert lang loerde hij op dien rijken buit, en listig wist hij 
zich, ter verkrijging er van, zoowel van de goedkeuring 
des Keizers, als van die des Graven van Holland^ die 
beide op Friesland regten meenden te kunnen uitoefenen , 
te verzekeren. Hoe hij verder zijn doei bereikte, de uit- 
eenzetting hiervan ligt thans geheél buiten ons bestek, Het 
vermelden der daadzaak zîj ons genoeg. 



In 1498 droeg men alzoo , onder zekere vporwaarden , 
het bewind van Friesland aan ÂiiBBBCHTt Hertog van Sak^ 
sen^ op. De overeenkomst tusschen dezen en de Geeste- 
lijken, Edelen en Steden van Westergoo^ betrekkelijk bet 
bestuur van dit gedeelte, den 30. April 1498 gesloten 
staat hem onder anderen toe: > Oeck te munten goldt 
» ende ^7t;er(9)/* Desgelijks vindt men onder de voor- 

(9) ScHWARTZBNBBRGy Charterb» V. FriesLf I, p» 784, Ily p.5. 



17B BUO&AGBH TOT DB MüHT- BH PbVNDIGKOIIDB 

waardeiit waarop Leeuwarden zich aan hem oYergaf« ea 
die den 7. Julij 1498 gesloten werden, gewag gemaakl 
van de magt^ aan dien Yorst verleend, om goud- en zilver- 
geld te munten (10). 

Even begeerig als zoovele Romeinsche Keizers^ die decfals 
maanden « ja dagen, regeerden, en van sommigen van 
wien de munten toch niet zeldzaam zijn, zoo haastte zich 
ook Hertog ALBaBCHT vanSaksen^ om den volke zijne ver* 
heffing, door munt, met zijn wapenschild, naam en titda^ 
kenbaar te maken. Reeds in Augustus 1498 werd in 
Snieek gemunt(Il). Aldaar toch had des Vorsten Baad 
en Rentmeester, Ridder WnxBBaoRD van Schoüerbujbghi 
zijn hoofdverblijf gevestigd (12). Een toeval heeflt ons 
den naam van den Muntmeester bewaard. Hij heelte 
Matthabüs Ntbkaheh , en schijnt een Oostfries geweesl 
te zijn. De betrekking, waarin hij voorkomt, als onder* 
handelaar met Leeuwarden^ over de overgave dier stad 
(eene zending , waarin hij slaagde) , duidt aan , dat hel 
muntmeesterschap eene der eerste in rang hier te lande 
was (13). Twee jaren later , in 1600 , schijnt er een an* 
dere Muntmeester geweest te zijn. Friesland stond destijds 



(10) L. 1., I, p. 785. 

(11) 9 In Angusto anno achtentneglienticli worde to Schneeek 
» gliemunt*" Annael ofte landboeh pan Vriesland, door JCkmpo 

rjtN MjiRTSNjty hlj SCH'WARTZENBERG, 1. 1., II, p. 7. 

(12) £. Napjüs, 1. 1., p. 34. 

(13) E. Beninoa, Hiâtorie van Oostfriealant^ bij Matthabtts, 
Analecta^ 4to, lY, p. 424. Deze teekent aan, dat MARxiinTS 
ISTyeamer, in 1492, Secretaris yan Graaf Edzard yan Ooat^Priöâ^ 
îand vas. Hertog Albrecht overleed in 1500, in het liais dio 
Oude Munte te Emden^ welk huis Martinüs Nyeamer (in 1533 
enz. Burgemeester yan Bmden) aan Grayin Anna oyerdroeg* De 
familie Nykamer schijnt dus eeue Muntmeesters familie, en be* 
yriend met Hertog Albrecrt, geweest te zqn. 



vAw FbissljnDs 177 

tegen Hertog Albbeght op,' en belegerde zijnen zoon 
Hendbik in Franeier. Peteüs VAif Thaboe meldt ons 
althans, dat , nadat men den Slotvoogd van Sioien ge- 
wond en gevangen had, en Slotens sterkte belegerd werd, 
des Hertogs Muntmeester het huis niet langer durfde te 
▼erdedigen , maar het aan de Sneekers en eenige hovelin^ 
gen overgaf, er bijvoegende: > Alsoe dat die Muntemeys* 
9 ter mit syn twie kisten , ende dat guet dat daerin was , 
» ende syn knechten mit hoer gueden solden sie feylighen 
9 wtten landen , als sy deden op Sinte Vebaitos dach 
» (26 Mei 1500) (14)." — Sghotaitüs, dit voorval verha- 
lende, schijnt dezen Huntmeester Gouverneur Oswaldt te 
noemen : want hij voegt er bij : > hy is met syn knechten 
» ende goederen uyt 'et landt gebannen (15)." 

De munt te Sneek was dus reeds vôôr den dood van 
Hertog Albebght van Saksen (f l2Sept. ISOO) weder ver- 
loopen, na naauwelijks 20 maanden bestaan te hebben. 
Geen wonder, dat dan ook de munten, door hem als Gu» 
bemator Frisiae^ Bewindvoerder van Friesland^ geslagen, 
200 zeldzaam zijn , dat zij zelfs in zeer groote verzamelin- 
gen geheel gemist worden. Het is ons echter gelukt, er 
. eenige weinige op te sporen, tot welker beschrijving wij 
thans overgaan; 

I. (16) Zilveren munt. Voorzijde : Het Hertogelijk wa- 
penschild, rustende op een gelelied kruis. 

De kwartieren van dit schild bestaan uit de leeuw van 



(14) HUtorie pan Friedand^ door Petrus ThaborIta. Vis- 
SXR cn Amersfoordt, Archiefy II, p. 153 cn 105-06. 

(15) C. ScHOTANUS, Geschiedenisaen van Tricslandty 1658, 

p. 474. 

(16) Afbeelding N«. 37. Dr. F. A. VON Langenn beschrgft 
deze munt in zijn werk: Herzog Azbbjb^cbt der Beherzte, Stamm^ 
4/ater dea iöniglichen Hauses Sachsen^ Leipzig 1838, p. 598. 

V. 12 



178 BUD&AGBH TOT DB HüRT- BN PBHNIirGKimDB 

faet landgraafschap Thurtngen in het eerste, de PcUis* 
Grafelijk-Sakfflsche adelaar in het tweede, de Landsberger 
balken van het hertogdom Maehren in het derde, en de 
leeuw van het markgraafschap Meissen in het vierde 
kwartier; zîjnde dit alles gedekt door faet Hertogelijk Sak« 
sische wapen, bestaande uit vijf gouden horizontaal ge- 
plaatste balken op een zv<^art veld, over welke een gedeelte 
van eenen groenen krans in eene schuînsche rigting ge« 
plaatst is. Het omschrift is : 

+ ALBERTVS. DVX. SAXONI(A)E. GVB(ERNATOR): 

FRISI(A)E 

Albrbcht^ Hertog van Saksen^ Beunndvoerder van 

Friesland* 

Keerzijde: Het gekroonde Keizerlijke wapenschild met 
den dubbelen adelaar, door twee leeuwen vastgehouden 
wordende, misschien eene zinspeling op de twee leeuwen 
in het Friesche wapen. Omschrift: 

+ DEI • GRAGIA • RE6ES • REGNA(N)T 
Door Gods genade regeren de Vorsten. 

Het jaartal der munting, 1498, is in de afsnijding 
(exergue) geplaatst. 

Wij kennen dezen gulden^ later thaler^ daalder^ ge- 
naamd, slechts uit eene afbeelding (11). Wij houden het 
er echter voor, dat ook deze afteekening, evenmin als 
die van de onder N^. 40 afgebeelde munt, volgens de 
munten zelve geschied is. Het zijn waarschijnlijk kopijen 
uit eenen beeldenaar , of van elders genomen , waarin de 
letters der omschriflen in Romeinsche veranderd waren. 
Het N"*. 38 en 43 is zulks mede het geval geweest , zoo als 
wij zien zuUen , terwijl , zelfs eenige jaren na Hertog Al- 

(17) Te yinden b^ S. France, Illmtris nummophylacii 
0^zLBELMO^ER2rESTiyi, quod Vimariae fulget ^ rariores bracteati^ 
nummique figuris aeneis sxpr.essi^ Vimariae 1723, fol., tab. VII, 
N^. 9« De tekflt aldaar geeft geene opbeldering* 



vAN Fribsljnd. 179 

BRBCHTs dood, ziju zoon George nog munten in Fries* 
land met monnikkenschrtft liet slaan. 

II. Zilveren münt. (18) Voorzijde: Het Hertogelijk wa- 
pen = N®. 1. Omschrift: 

+ ALBERT(VS) * DVX * SäXON(IAE) * 6VB(ERNAT0R) 

* FRIS'(IAE) 

Keerzijde: Het Keizerlijke gekroonde wapen, gedragen 
door twee leeuwen. Omschrift: 

+ 5 DEI î GRACIA { RE6ES î REGNA(NT) 

Alhoewel nog steeds zeldzaam, zoo is van deze groot 
ons meer dan een exemplaar bekend (19). De type verschilt 
weinig van die des daalders. In plaats van het jaargetal 
ziet men in de afsnijding der keerzijde drie bloempjes. 
De Romeinsche letters, waarmede ook deze groot elders 
verkeerdelijk (20) afgebeeld wordt , moeten , blijkens de 
munt zelve , monnikke letters zijn. 



(18) Af beelding No» 38, Tolgens de munt uit de yerzameling 
yau het Friesch Genootscliapt Gewigt 0,0027 pond. 

(19) Zoo als in de yerzameling der Leidsche Hoogeschool, we- 
gende 0,00265 yolgens mededeeling yan Prof. Y* D. Chijs; in die 
yan den Kolonel A. J. 6. D£ RoY£ YAN Wichen, te N^'megen^ 
afgebeeld in zjgn (niet in den handel zignde) keorig werkje : » Eenige 
middele€UW3che munten^ noodmunten en zeldzame penningen^ N^'- 
megen 1847, N«. 26, en aldaar béschreven p. 19.20. 

(20) BQ Christoffbl Plantyn, Munt^ en penningboeh, Ant^ 
werpen 1575, 8°. In de Ordonnancie ende inetructie voor de wis'- 
eeicters^ t* Antwerpen by HlERONYMUS Yerdussbn, 1633, lang 
foL (£en beeldenaar om de yorm de peperkoeh bijgenaamd). 6ij 
P« G* Wagner, Grundliche Nachricht von Anhunfft^ Gepräge 
o* 8« w«y derer in Sachsen u. 8t w*, gemûnzter Groechen u. s. w., 
Mlttenberg 1728, 4to, in de Nachlese op dit werk, "N: 71 (zijnde 
anpplementplaten zonder tekst). Bij F. yan Mieris, Histori der 
Nëderlandêche Vorsttny *s Hage 1732, I, p. 304, en eindelijk 
1>9 J« G. BaumgaRTBN, Histor, genealog. chronolog. hritisches 
Verzeichnisee aller behannten ducatenförmigen Goldmünzen der 
jilhertinischen Hauptlinie des uralten Sächsischen Hauses^ JDres-m 



180 Bl»AA6IH TOT BB MüBT- BH PbHVHKSKUBDB 

m. Zil?eren inuiit(21). Yoomjde: Het wapen van 
Hertog Albbecht van Saksen^ het gdieel vierendeelende. 
Omschrift: + ALBERT(VS) * DDX * 8AX0PI'(IAE) * 

GVB'(ERNATOR) • FRISr(AE) 
Reerzijde : Het gekroonde Keizerlijke wapen , nistende 
op een , het geheele veld der munt vierendcelend , kniis. 
Omschrift : : DEI : G | RACIA | REGES | REGNA(NT) 

IV. Zilveren munt (22). Voorzijde: De dubbele rijks- 
adelaar, houdende tusschen de pooten het vrapenschilä 
van Friesland* Omschrift: 

ALBERTÜS DUX SAXO(NIAE) GÜB(ER)NA(TOR) 

PBR.(ISIAE) 
Reerzijde: Een eenvoudig kruis, dat bijna tot aan de 
randen der munt reikt, tusschen de beenen er van vier 
sterren. In den binnenrand leest men: 

ANN'(O) DOMINI MCCCGC 
In den buitenrand: 



den 1812, Syo, Na. 38» Deze laatste besclirigft de mnnt, p. 10, als 
een goudguîden^ ontleend aan een Antwerper beeldenaar van 1548. 
Ook yan dezen vermeenden goudgulden maakt Tentzel., in z'^ 
werk: Saxonia numiematica lineae tam Ernestinae quam Alberti" 
naey 8 Yol., Dresdae 1705-1714, 4to, p. 9, gewag. YoN Langenn, 
1. 1., p. 598, a) en nootnnn) yolgt ben bierin. Deze zegt zelfs, 
p. 599, noot ppp) : » Die in Christiav Schlbgkls Biblia in 
» nummisf suppLy I, p. 101, erwäbnten Stüber, mit der Umschrift: 
» Dei Gratia Reges Regnant^ sind wabrscbeinlich nur silbeme 
» Abscbläge des oben bescbriebenena fûr Friesland geprägten 
9 Goldgnlden." Wg betw^felen zeer, dat deze munt in goud als 
goudgulden bestaat* 

(21) Afgebeeld ]H*. 39. Yerzameling yan den Hoogleeraar J. 
M. Baart D£ la Faille, te Groningeny afgeteekend door den 
Heer J. ënsing. Üergens bescbreyen. 

(22) Yerzameling der Leidscbe Hoogescbool. De Hoogleeraar 
Y. D* Ghijs zal de afbeelding er yan in zijne bekroonde Prijsyer- 
bandeling oyer de ]^oord*]Nederland8che munten yöör 1576, op- 
nemen. 



VAN Frijssljnd. 181 

DEI GRâCIA RE6E8 REGNANT (23) 
De vier laatste munten dragen alien tot omschrift de 
woorden : Det ffracîa Reges regnani. 

Door die spreuk, aan het 15de vers van het 8ste hoofd- 
stuk der spreuken van Salomo ontleend, schijnt Hertog 
Albeeght dankbaar te hebben wilien erkennen, aan Wien 
bij zijne hooge waardigheid te danken had (24), Zonder« 
ling is de verkorting van het woord regnant in regnat , 
en regna op de tweede en derde munt, alien zonder tee« 
ken van verkorting of afbreking, zoodat men denken 
moet , dat zulks wiilekeurig geschied of verzuimd is (25). 

y. Zilveren munt (26). Yoorzijde: Een geopend, op 
de einden gespieten , kruis {croix pattée) , omgeven door 
Gothische bogen (ogives). In het hart er van bevindt 
zich, in eene schuinsche rigting, het Hertogelijke Saksische 
wapen. Omschrift : 



(23) De Hoogleeraar Yan der Chijs, deze munt in de Konst^ 
en letterbode^ 1846, II, p. 169, aldus besclirijvende, yoegt er bij : 
3> Deze groot is de oudste ons bekende, waarop bet Friescbe 
» wapenschild voorkomt. De schrijfwijze van Phrisia^ yoor Frisia, 
7> is ons alleen op munten van Ooet^Friesland^ nimmer op munten 
» yan ons Nederlandsch Frieelandy yoorgekomen. Ongelukkig is 
B dit e^semplaar, bet eenige ons bekende, door de slechte stem- 
» peling , Yooral op de keerzijde, niet zeer duidelijk." 

(24) Christian SCHL.EGEL, BibUa in nummis, oder Kurtzes 
Entwurff der vornehmsten Bihlischen Sprûche und Historien, auf 
Medaillen etc. zu befinden, Jena 1703, 4to, in Supplemento, 1, 
p. 101. 

(25) Zie hieroyer de breede noot yan VoN Lanoenn, 1. 1., 
289, nnn). 

(26) Afgebeeld onder N*. 40, yolgens de beeldenaar van Ver- 
DüSSEN, Antw. 1633. De afbeelding bij Waoneb, 1. L, in de 
Nachlesey N«. 72, heeft dit bedorven omschrift : ALBERT(VS) 
DVX. SA(XONIE) F|ROTVR, hetwelk geenen zin opleyert. 
Vow Lanöbnn, 1. 1., p. 599, is dit geTolgd. Hg yerwijst naar 
Tentzel, 1. 1., p. 8 sq. 



182 fiUD&AGER TOT DB MüHT- ES PKIC1II1I6K.U1IDE 

ALBERT(VS) | DVX • SA | XONI(A)E. G | (ÜBE)RN(ATOR 

I PHR(ISIAE). 

Keerzijde: Een wapen, waarin een regtsziende addaar 
met uitge^preide vleugels, dragende een wapensdiildje op 
de borst, waarin een dwanbalk. Het wapen îs met eene 
Koningskroon gedekt. Omschrift: 

+ NÜMV8 • ROMANORVM • RE6IS : 
Munt van den Roomschen Komng. 

Van deze munt, als door Hertog Alb&bght in Friesland 
geslagen, maken de Friesche kronijken melding, doch 
hunne bescbrijvingen verschillen. De eene zegt (27) : > Op 
» die munte zyde stondt: Mberthus Dux Saxonte^ op de 
9 ander zyde: JVummus Regïs Romanorum^^ Anderen 
hebben vollediger: » Albertvs Uux Saxoniae et Gvbemaior 
» Pkrtstae , met zyne wapens (28)." De Antwerpsche bed- 
denaar van 1633 noemt de munt: » Een ouden siuyver 
» van FrieslamÜ" Ook de onder N<>. 39 afgebeelde zal 
een stuiver geweest zijn. Men weet toch, dat nog in 
1580 de Friesche stuivers genoegzaam de zelfde grootte ab 
deze beide munten hadden. Op de munt zelve zullen de 
letters ongetwijfeld in monnikkeschrift voorkomen. Het spel* 
len van Phrisia voor Frisia , ook op deze munt , verdient 
eenige opmerking. Voor NUMCS zal men welligt NUMMV8 
moeten lezen , en het wapen der keerzijde is voorzeker 
dat van den Roomsch Koning Maximiliaan ^ Hertog van 
Oostenrijkn Uit hoofde van de werkeloosheid zijns vaders 
F&EDEEiK de Derde , verhieven hem de Keurvorsten , den 
16. Februarij 1486, tot die waardigheid. Na het overlij- 
den van zijnen vader (19 Augustus 1493) , verkozen deze 
hem wel tot Keizer (29) , maar eerst in 1508 zond Paus 



(27) K. VAN Martena, 1« 1., p. 7 

(28) WlNSEMIUS, 1. 1., p. 361. SCHOTANUS, J. 1., p. 461. 

(29) Van Mieris, 1. 1., I, p. 255. 



VAH FlUESLJNJh 188 

JüLiüs de Tweede aan JHUxiMaiAAir eenen brief» waarbij 
hij hem magtigdei de Keizeriijke waardigheid even zoo 
Yolkomen te voeren , als had hij hem in persoon de kroon 
op het hoofd gezet. Yan dien tijd af droeg Maxihiliaak 
den naam van Kei%er , dekte zich en zijn wapen met de 
gespleten kroon , en nam den dubbelen adelaar er in 
op (30). Op de munten onder N**. 37 — 39 afgebeeld , kan 
men dus de dubbele aûfe/aar (81), aldaar voorkomende, 
als een bewijs van de mindere naauwkeurigheid des stem- 
pelsnijders beschouwen. 



Op eenen gedenkpenning (bij Yait Mibeis, I.I., I, p.823, 
.TT^ 2, a%ebeeld en beschreven), ter gelegenheid van den 
dood van Hertog Alb&bght van Saksen geslagen , wordt 
ook melding van zijn Erfstadhouderschap van Friesland 
gemaakt (32). > 



(30) Yan Mieris, I. 1., I, p. 403. Zie de penningen aldaar, 
p. 404. 

(31) Oyer dezen zie men onze B^dragen^ XI, noot 79 {Vrye 
FrieSf lY, p. 362 j, en bovendien KöHNS, Zeitschrift, YI, 1, 
p* 62, en Gatter, De origine aquilae imperialis, Opera Göt-^ 
tingeneis Societatisj toL X, 1789, p. 224t 

(32) ïï«. 1-2 bij Van Mieris, 1. 1., zîjn genomen uit Tent- 
ZSL, 1« L, tab. I, N«. Ien2. De eerste is ook bij Bauieoarten, 
Ll*f op bet titelblad afgebeeld, en onder N*«39 beichreyen. Yer* 
der beeft Tentzel eenen zoogenaamden bastaard- of tweeslacbtigen 
penning [zwitter Medaille), in zijn SuppU Tafel^ 95, Ü^. l^ op« 
genomen, de yoorzijde gelijk Tentzel, L L, plaat I, IT. 1, en 
VanMieris, LL, I, 323, l,en de keerzijde gelijk Tentzel, LL, 
tab. I, Tï*. 2 en Yan Mibris,LL, 1,323, 2. De eerste is, volgens 
Tsntzbl, onder Keuryorst Auoüstvs geslagen, de beide laatsten 
zign door den Medaillear GflRt Wbruüth yeryaardigd. 



184 filJD&AGBIC TOT DB MUHT- EIC PEITIflMGKüNDK 

XV. MülCTEIÏ VAIC GeORGE BN HeNDRIK^ HeBTOGBN VA5 

Saksbn ^ ALs Bewhcdvoekders iic Friesland. 

1500-1504. 

Het is geen vreemd verschijnsel , in de Albertijnsche linie 
van het Saksische Yorstenhuis , dat broeders gezamentlijk 
den last der regering torschen. Reeds na den dood 
van den stämvader djer linie, Hertog Albert (f 12 Sep* 
tember 1500) , was zulks het gevaU George en Hendrik , 
zijne zonen, volgden hem in het bewind van Frieslando^ 
en noemden zich : > Erbliche Gubernators und Potestaten 
9 in Fneslanden (33)«" De laatstgenoemde bemoeide zich 
echter, zoo het schijnt, in het minst niet met het bestuur 
over dat gewest, althans Keimpe vaic Martena vermeldt (34), 
dat hij na den dood zijns vaders nooit weder in FrteS" 
land gekomen is» Het duurde dan ook niet lang, of hij 
droeg aan zijnen broeder George de bewindvoering over 
Friesland geheel over. Zulks geschiedde in den aanvang 
van het jaar 1504. 



Yan hunne gemeenschappelijke regering in Friesland 
kunnen nog hoogst zeldzame gouden, en welligt ook zil- 
veren , munten getuigen. Het zijn goudguldens , ook wel 
postulaatguldens genaamd. 

Zulk een goudgulden werd ook florijn , Jloreen , gehee- 
ten. Oorspronkelijk eene waarde van acht en tunntig 
Brabandsche stuiyers (35) hebbende , klom deze met den 



(33) ScHWARTZENBERG, K 1., II, p. 214, in een stuk yan 26 
Maart 1501. 

(34) L. 1., p. 3. 

(35) » Een floreen van XXVIII stuTers*" Schwartzenberg, 
1. 1., II, p. 13. 



vAir Friksland. 185 

tijd al hooger en hooger. Ruim honderd jaren nadat de 
Saksische regering de ook nog in Friesland bestaande 
floreen-belasting inyoerde, en wel ten tijde van Ubbo Em- 
Mius (36) , was de floreen reeds tot %estig stuivers gekiom- 
inen. Thans wordt de floreen alhier met f 4.60 betaald , 
elders anders, al naar mate er behoefte bij bet Dijks- 
Bestuur is. Yroeger was het iwee acht'en-twtnttgen. 

Een diery gemeenschappelijk door de Hertogen Geobge 
en Heitdrik van Saksen geslagen , goudguldens heeft (37) 
op de voorzijde het beeld van den H. JoHAiiifESt dragende 
in zijnen linkerarm, op het boek der openbaring, het Lam 
Gods (Agnus Det)^ op hetwelk hij met den voorsten vinger 
van zijne regterhand wijst. Aan zijne voeten vindt men 
het Saksische wapen, Het omschrift van onze afbeelding is 
aldus : GEORV' HEIC + DVCV. SAXON' 

Hetgeen waarschijnlijk aldus aangevuld moet gelezen 
worden : 

Georgij et Senrici dvcvm Saxoniae (38) , of Gbor- 



(36) a> Procussus tum fait numus census cum imagine Prin«- 
» cipisy qui florenus aureus appellabatury et eo tempore permu- 
» tabatur stuferis Brabanticis XXYIII; nunc vero pretio ejus 
9 plurimum aucto stuferis similibus LX aestimatur*" IJbbo £m- 
MIUS, De republica Frieiorum* In 1577 slecbts 32 stuiTers. £• 
Beninga, Hist. van Oostfrieslant^ by Matthaeus, Analectay 
4to, IV, p. 582. 

(37) Afbeelding N«. 41. Volgens Baumgartbn, 1, L, SuppL^ 
Tî». 6. 

(38) Bauhgarten, 1. 1., geeft de omscbriften aldus: 
GEORV ; HE'RI * DVCV * SAXOW * •MO' NO' * 

AVRE * DVCV * SAXON t FRIS t 

Hig baalt daarbij ScHLEGEL, De numis Saalfield.^ Tf. II, N«. 3, 
aan. Twee andere goudguldens, bij Baumoarten, onder N<*« 68 
en 69, opgenomen, bebben deze opsebriften : « 

N«. 68. GEOR » & * HENT « DVCV «. SAXON * • • 

MONE i^ AVRE * DVCV « SAXON * FRIS. 



186 fiUD&AGBH TOT pE M05T* BH PENllIIIGKinXDB 

úiüs d EMNAictrs Jtuees Smxomae (Gmorge en SElTDniKt 
Heriogen van Saksen). De keerzijde bevat den met het 
kruis versierden Tirereldbol « gelijk de Duitsdie Keizers dien 
droegen, omgeven door een^ boogvormigen kring. Omschrift: 
+ MO'(NETA) NO'(VA) AVREi(A) DVCV;(M) SAXO(NIAE) 

FftlS(IAE) ; 
JVteuwe muni der Hertogen van Saksen (en) Friesland* 
Behalve deze munten y hebben wij nog een bewijs yan 
de bemoeijingoi van Geobgb en Hendbik omtrent het 
muntwezen in Friesland aangetroffen. Hun Stadhouder, 
HuGO vAir LBTSEiriGH , bragt in 1502 de goudgulden van 
30 op 28 stuivers terug, en stelde al de zilveren pennin- 
gen, 1 gemunt in Vrieslandi bij Hertog Albert van Sas* 
» «671 ," en ook die ih hel stichl van Uirechi en te Gro* 
mngen geslagen waren,'buiten koers(39). 



XVL McmTEN VAN GeORGE^ HeBTOG VAN SjKSEN^ A18 

Bewhcdvoerdeb iir Friesland. 1504—1515. 
Niet lang had Geobge , ook wel de rijke of gebaarde 



»«. 69. GEOR' * & * HENT' * DVRV' * SAXOW' * 
MO' NO' * AVRE' * DVC'V' * SAXON t FRIS t 

Hg maakt daarbij deze opmerkixig, yooral betrekkelijk de door 
ons in den tekst opgenomene munt : » Es ist zu erinnern, das 
» durcb das altmodiscb V, welcber oben durcb - oder darcb eine 
9 Linie gescblossen ist, das itzige &, und darcb b, oder ein 
}» kleines Be^ das itzige H ausgedruckt ist. Item ist das nacb H£ 
9 yergessene N durcb ein Häkcben angedeutet. Folglicb lauten beide 
3» Umscbriften also : auf der y. 8. Gborqzi & HEJtRicz Ducum 
V Saxoniae Frisiacacj etc." Het is ecbter moeigelijk te beslissen, 
boe de juiste lezing dier munten z^n moet, yermits ook de Abt 
Baumgartbn ze niet uit autopaie kende, en slecbts bescbrijyin- 
gen moest yolgen, wier yeryaardigers ligteligk yerkeerd kuanen 
gelezen bebben. 

(39) ScHOTANUS, 1. 1., p. 489« ^ 



VAN Friesland. 187 

bijgeiiaamd , alleen de teugds yan het bevrind in banden 
gehad, of hij bezocht Ftiesland^ om er OFde op vele zaken 
te 8tellen(^), Däaronder behoorde ook voorzeker het 
stuk der munt. Eene ordonnantie hieromtrent is althans 
omstreeks het jaar 1504 genomen (41). Alhoewel dit stuk 
geene dag- of jaarteekening heeft, zoo schijnt het ouder te 
zijn, dan de, ook in het Friesche Charterboek opgenomene, 
instructies van den Muntmeester en Waradijn der munt, 
den 4. September en 26, November 1605 uitgevaardigd. 

Uit den aanhef kan men opmaken , dat Geo&ge aange* 
zocht> was, zoo niet in Ffiesland eene munt daar te 
stellen, dan ten minste eene ordonnantie op den koers 
van het geld uit te vaardigen (42). In deze ordonnantie 
worden de breeden gelijk gesteld met een halve braspen' 
mng (of 6 duiten) , vroeger golden zij 7 duiten , \ stuiver, 
want 32 breeden maakten in 1500 een goudgulden van 
28 stuivers uit (43). De halve shiiver (blank) moest gel* 
den drie scheyskens (scheidemunt). De ort (kwart) stuiver 
l^ scheyskens ; het scheysken een penninck* Deze drie 
laatste muntsoorten worden bestempeld: i als hyr voer« 
1 maels gemaect." Yan de i penninghe mitten korten 
9 crucen ," van 3 op 1| stuiver (of braspenning) afgezet , 
wordt zulks niet vermeld. — Behalve nog het een en 
ander over den koers van ander vreemd geld, bevat deze 
ordonnantie nog deze bepaling: i Item, oick sal gheen 
1 gelt van golt uder silver in ons Freeslandi gelden noch 



(40) » A^". XV^ IIII, omtrent Sancte PANCRAESy in Majo, is 
9 Harttoge GeoRGEN yan Saasen^ doer Brabant, eerst in F'riesm 
» laTidt anghecoemen." Schwartzenberg, 1. I., II, p* 30. 

(41) L. 1., II, p. 240. 

(42) » ]Naedien dem ••• Heeren Gsorgsn yan deien gemeynen 
9 Frieslanden om ene munte in desen Lande te ordinieren ange'- 

» langetf*' enz. 

(43) ScaWARTZENBSRG, 1. 1«, II, p* 12^ Zie ook ald^ p. 177. 



188 fiUDEAGEN TOT DB HuiTT- EN PBN]!CI]|fGK.U]!n)E 

> gangbare zyn, dan die munte die nv gemaeci ende vortan 
1 gemaect sal werden^^ Men zoude hieruit kunnen op- 
maken , dat er bij het uitvaardigen dier ordonnantie reeds 
munt in Friesland geslagen werd. Men had aldaar in 
dien tijd, en ook nog later, veel behoefte aan klein geld, 
wisselmunt, door de Duitschers zoo eigenaardig Scheide^ 
munz genaamd (44). 

Tot het slaan van zulk klein geld behoefde men ook 
geen volledig munthuis in te rigten , en geen Muntmeester en 
Waradijn aan te stellen. Het schijnt te blijken, dat men 
somtijds daartoe eenen eenvoudigen goud* of zilvetsmid 
bezigde (45). Hoe het hiermede ook zij , zulks schijnt vast 
te staan , dat reeds vöör 1505 , toen een Muntmeester en 
Waradijn door Hertog Georgb in Friesland aangesteld 
werden, er klein geld aldaar gemunt is. Het onduidelijke 
muntje , onder N^'. 45 afgebeeld , althans , schijnt in 1504 
geslagen te zijn. Het is van zeer slecht gehalte, billoen, 

W. 1. De voorzijde heeft het vroeger beschreven wa- 
pen, nu in eenen parelkring besloten. Omschrift: 
+ GEORG\(IÜS) DVX • SAXO'(NIAE) GVB.'(ERNATOR 

F(RI)S'(IAE) 

De keerzijde bevat een geopend kruis, in de vier hoeken 
vier adelaars, als zinspelihg op het wapen van den Roomsch 
Koning Maximiliaan. Omschrift; 

+ ANNO • DOMINI • MCCCC(C)IV (46). 



(44) Zie W. Eekhoff, Geschiedkundige beschryping van JJeeu^ 
iparden^ I, p. 148. 

(45) » Biddende die yan Leeuwardeny dat myn Heeren willen 
9 een goltsmit ordineren, die cleyn gelt munt." 1537. Eeehoff, 
1. 1., I, p. 322. 

(46) De af beelding lieeft MCCCGG = 1500, maar moet waar^ 
scliljnlijk zijn MGGGCIY, 1404, hetgeen 1504 zal aandaiden. Ge- 
wigt 0,005» Yerzameling yan het Friesch penootschap, uit de auctie 
ESDRÉ» te Amsterdam^ 1842, N*. 1238, als yan 1505. 



tAN Friesland. 189 

In het volgende jaar bragt Hertog Gbohgb de munt in 
Friesland op eenen meer geregelden en uilgebreiden voet. 
Zekere Heaa Yotdes werd , den 4« September 1505 , tot 
Muntmeester in Friesland aangesteld. Hem werd bevolen 
geld te munten , » op korn korn ende schrot des Koning 
» Philippds, to Kastilgen^ silbermunten ende goltmunten 
j» op Korforst gulden." Aan dezen Muntmeester werd eene 
instructie gegeven , tot welke gehalte , gewigt enz. , hij 
goudflorijnen ^ duhbelde^ enkele^ halve en kwart schellinm 
gen^ scheyskens en haJve scheyskens, zoude munten. Op 
de overtreding van deze voorschriften werd, naar gelang 
der zwaarte er van, straf gezet* Kooplieden stond het 
vrij, hun vreemd geld ter overmunting in de munt te bren- 
gen. Zij genoten vrijgeleide. De tot de munt behoorende 
personen hadden vrijdom van accijns enz., en stonden 
alleen onder hunnen Waradijn als regter (47). Tot deze 
waardigheid werd Ysbrahd Goltschmit , den 26. November 
1505, aangesteld(48). Hij was een burger y?iïi Leeuwarden^ 
een goudsmid, en kundig in het muntwezen. Misschien 
is van hem de zoo even beschrevene munt afkomstig, terwijl 
ook de volgende nog door hem , voor September 1505 , 
kan geslagen zijn , vermits de type bijna geheel met de 
voorgaande overeenkomt. 

1V°. 2. Zilveren munt , slechte gehalte (49). Voorzijde : 

(47) SCHWARTZENBERG, 1. 1., II, p. 247. Van de Saksischc 
dv^hele^ enkele en halve stuîyers yindt men aldaar ook, II, p. 167 
en 511, gewag gemaakt; volgens Aanh. van Eekhoff, 1. 1., p. 115 ( {-) , 
bij 'wien men zie de Aant. N<^. 27, deel I, p. 314, over de plaats 
yan het munthuis. Voor » Friesche goudguldens, met de beeld- 
» fenis der Hertogen^^^ aldaar p. 115 voorkomende, leze men: 
» met de wapens der Hertogen." 

(48) Zie z^ne instructie hg Schwartzenberg, l.L, II, p. 248. 

(49) Verzameling yan den Heer J« F. G. Meuer, te *8 Gra^ 
penhage, alsmede in die yan het Friesch Genootschap, als geschenk 
yan dien zelfden muntkenner. Wegen 0,0014 en 0,00155 pond. 



190 BuDaAGER TOT DS MUNT« EN PbNNINGKUNDE 

Het wapen gdijk op N^ 1. Omschrift: 
+ MONETA * NO;'(VA) DVX * (voorDVCIS) SAXON'(IAE) 

* GVBi(ERNATORIS) FR(ISIAE) 

Nieuwe munt van den Hertog van Saksen^ Beunnd^ 
voerder van Frîesland. 

Keerzijde: Een geopend kruis, het geheel yierendee- 
lende, in het midden het Hertogelijke Saksische wapen met 
de dwarsbalken. In de yier hoeken twee adelaars en twee 
leeuwen, de laatste op den leeuw in hét wapen yan Leeu^ 
warden zinspelende. Het geheel omgeven door het eenig- 
zins yreemde omschrift: 

c ANNO I » A * NATA ( ALI * DO | Mr(NI) * 1505. 
(Geslagen) in hetjaar sedert de geboorte des Heeren J505. 

Niet lang duurde echter het bestaan der Saksische munt 
in Leeuwarden. Toen Hertog Gborgb in 1515 aan Hertog 
Karel yan Oostenrijk zijne regten op Friesland yer« 
kocht, en dit gewest onder het bewind yan den later zoo 
beroemden Keizer KareIi den Vijfden kwam , bestond er 
geene munt in Friesland meer (50). Het schijnt dât de 
munt te Leeuwarden in 1511-— 12 is yerloopen. WncsEMius 
yerhaalt ons althans (51) op dat laatste jaar , dat niet lang 
yoor dien tijd uit Leeuwarden was gebannen een Munt- 
meester, met name Hera, welke kwaad geld geslagen had. 
Zonder twijfel is dit de zelfde, als de door Hertog George 
aangestelde Hera Votdes, in ynens instructie (men zoude 
bijna zeggen uit een zeker yoorgeyoel, hoewel onder bij- 
yoeging yan een > dat God guedichlich yorhoede") dus te« 
gen deze misdaad niet te yergeefisi strenge bepalingen gesteld 
waren. 

De korte duur yan deze munt doet reeds yermoeden, 
dat de aldaar geslagene munten zeldzaam moeten zijn. 



(50) Eekhoff, 1. 1., I, p. 148. 

(51) Chronique^ j^» 409« 



VAir FRIBSLJNJh 191 

Tot hiertoe hebben wij er nog slechts drie of TÎer , indien 
men de laatst beschreirene er bij telti kunnen opsporen. 

N''. 3. Goudgulden (52). Voorzijde gevolgd naar den 
gemeenschappelijken goudgulden d^ Hertogen Geo&ge eu 
Heiïdrik, boven beschreven. Aan de voeten van den H« 
JoHANirES vindt men echter , behalve het Hertogelijke Sak- 
âsche wapen, ook nog het wapen van Frtealandj met de 
loopende leeuwen. Omschrift: 

GEORG:(lüS) DVX SAXO:(NIAE) GÜB:(ERNATOR) 

FR(ISIAE) 

Keerzijde mede gevolgd naar den voornoemden goudgul- 
den^ doch het omschrift: 

+ IHESU. MARIE. OVE. GLORIA. 

Hetgeen beteekenen kan: Jesus^ €len %oon van Maria% 
het lam (Gods) komt de roem toe. 

N°. 4, Groudgulden, iets kleiner dan de vorige (53). Voor- 
zijde : De H. Bonifaciüs , met mijter en Bisschopsstaf : het 
einde der laatste rust in een doopvont(?) of wijwatersbak , 
zinspelende op dien grooten Heidenbekeerder, die in 766 



(52) Afgebeeld onder N'". 42, yolgeiiB Bavmgartsn, L 1«, ü^. 41, 
ontleend uit Röhlers Ducaten Cabinet^ 'No* 2167, die het Ant'm 
werjper Muntboek yan 1548 aanhaalt. In eenen anderen heeldenaar 
yond de Hoogleeraar Yan der Ghijs ook eenen goudgulden yan 
GEORGEy die yeel oyereenkomst met de N^. 42 heeft, en gediend 
heeft om de yoorstellingen der yoorzgde yan N^. 41 en 42 te yerdui* 
del^ken. De omschriften zijn: G£ORG.(IUS) DVX. SAX(ONI A£) 
MAG.(IST£R) F(aiSIA£) en 4. IH£SU. MARI£. 0V£. GLO. 
RIA <-»• 

(53) Afgeheeld onder N<*. 43. Afteekening yan den Heer A. 
£y£RASRTS, te Iteuven^ yolgens de munt, zich heyindende in de 
yerzameling yan den Heer Goddons aldaar. Aangehoden door den 
Hoogleeraar G. P. Serrure, te Qent» Met Romeinache letters^ 
weglating der doopyont, en alzoo zeer onnaanwkeurigi afgeheeld hij 
Van Mieris, 1. 1., I9 p. 357, yolgens PLANTIJN9 Muntboek^ als- 
mede hig Baümgarten, 1. 1., N*. 66, en Verdusssn, 1. 1« 



192 BuDaAGBN TOT DV Muiny BH PBKNINGKTrNDE BNZ. 

met zijne medearbeîders jammerlijk bij Dockum door de 
Heidensche Friezen vermoord werd. Het is dus niet yreemd, 
dat zijn beeld deze Friesche gouden munt yersiert. Om« 
schrift: SAN(C)T(VS) BONIFAC'(IÜS). 

(De Heih'ge BoNiFACius). 
Keerzijde: Het Hertogelijke Saksische wapen, omgeven 
door eenen dubbelen, uit Gothische bogen gevormden kriog. 
Omschrift: + GEORG:(IÜS) DVXî SAX;(ONIAE) 

GVB'(ERNATOR) FR'(ISIAE) 



Ziedaar, wat wij tot heden over de munten, door 
den Saks, tijdens zijn bewind (1498 — 1515) in Friesland 
geslagen, hebben kunnen opsporen. Wij werden daartoe 
ook Tooral in staat gesteld door het ontvangen van mede* 
deeUngen over^ en afleekeningen van(54), sommige dier 
munten van den Heer C. F. von Posern Klbtt , te Leifh 
%ig ^ den schrijver van het hoogst verdienstelijke werk: 
Sachsens Mün%en im Mittel€dter(5S). Het is ons hoogst 
aangenaam in de gelegenheid te zijn, dien grooten munt- 
kenner hiervoor bij dezea onzen opentiijken dank te be> 
tuigen. 

Leeuwarden^ Mr« J. DIRKS. 

Februarij 1848. 




(54) Zoo al8 N«. 37, 38, 40-42. 

(55) Brsten ThtiU Munzstätten undMünzen der Städte und geistf 
lichen Stifter, Leipzig^ bei YoGEL 1846, XII, 486 bladz. gr. 4to, 
en 46 platen, 10|- ïhaler, /19,20. Zie de recensie bij Leitzmann, 
Numism. Zeitung^ 1846, 97-103, 105-109, 113-116. Wij bezitten 
het als geschenk yan den schrîjyer. 



I 



'.^ 



193 



VERHAJVDELKVG 

OYBE 

DE BENAMING VAN VRIJE FRIEZEN, 

GESCmEDKUNDIG TOEGELICHT 
" DOOR 

Ii. H. W. TA.'S AYLiTA Baron REIVGERS » 

Xéuitenant Colonel bp' het yde Regiment Infanterie^ te Breda^ 

Itid van de Hollandsche Maatschappg pan Fraage Kunsten 

en IVetenschappen^ pan de Maatschappy van Nederland-^ 

sche Letterkunde te Leiden^ en van het Friesch Genoot-^ 

schap pan Geschied^f Oudheid-' en Taalkunde (1). 



Het woord vrij wordt immer zeer Tersehillend begrepen, 
en de vrijheid is meestal betrekkelijk, Is de ware vrijheid 
te vinden geweest in de zoo geroemde republieken der oude 
geschiedenis ? Ik betwijfel zuiks. Later werd zij nog min- 
der bij d^ ons bekende volken gevonden. Maar zeker het 
minst in die eeuwen, welke gevolgd zijn op den val van 
bet Romeinsche rijk, in westelijk Europa^ na de verove- 
ringen der Germaausche en noord-oostelijke volksstammen , 
toen er een scherp afgebakend verschil bestond tusschen de 
veroveraars en veroverden, tusschen den magtigen Heerman 
en de ongewapende, magtelooze mem'gte; toen het mensch- 
dom bestond uit weinige meesters en veel eigenhoorigen. 

(1) Voorgelezen in de Vergadering yan de Leidsclie Âfdeeling 
der Hollandsche Maatschappy van Fraa^e Kunsten en Weten-' 
Mihappen^ den 14. Maart 1848« 

V. 13 



194 Verhakdeling over 

£n dit was gedurende eenige eeuwen de maatschappelijke 
toesland van geuoegzaam geheel Europa, — Maar toch is 
er een kleine , geringe voiksslam geweest , wonende in 
een afgelegen streek aan de Noordzee^ in een waterachtig, 
moerassig land , welke niet onderworpen is geweest aan 
dat stelsel van beheersching ; een volk, waar misschien wel 
niet alle vereischlen van echte vrijheid zullen aanwezig zija 
geweest, maar waar toch, door al de eeuwen van onder- 
drukking heen, een vrijzinnig beltuur, naar eigen keus, 
bleef voortduren, en hetwelk dan ook, bij uitzondering, 
en in tegenstelling zijner naburen, den naam van Yrij 
heeft gedragen ; dit volk zijn de Friezen. 

Veel is er gesproken en geschreven en getwist over de 
benaming van vrije Friezen. De Friezen zelve hebben die 
immer met welgevallen op zich toegepast; de bewoners der 
andere gewesten van ons Vaderland , daarentegen , begre- 
pen die niet , en vraagden , waarin dan de Friezen meer 
vrij waren dan de overige ingezetenen der Republiek? De 
HoIIanders, in het bijzonder, dreven er gewoonlijk den spot 
mede; misschien was dat nog een klein overblijfsel van 
den zuurdeessem der aloude veete tusschen de twee gewes- 
ten. Het is waar, wanneer men de waarde yan volks- 
vrijheid wilde afmeten naar den tegenwoordigen toestand 
der maatschappij , dan zoude dit toevoegsel aan den naam 
der Friezen een ijdele, overbodige klank, een verkeerd 
geplaatste trots wezen: want in de meeste deelen van Eu^ 
ropa is thans het verschil van de meest vrije bevolking tot 
die , welke het minst vrijheid geniet , zoo gering , dat er 
voor de eerstgenoemde geene reden bestaat, om zich boven 
de laatstgenoemde te verheffen* Maar wanneer men dien 
toestand neemt , zoo als die was in de middeleeuwen , — 
de eeuwen des gewelds, der beheersching en onderdrukking 
van de zijde der magtigen, en van onderwerping en lijden 
vaa de zijde der lagere standen, — dau verandert de on- 



DB BBN^MniG VAN TRUE FftlBZBIT. 195 

derscheiding , door dien naam aangeduid, geheel van aard, 
en de fierheid, welke hij veronderslelt bij een volk, dat 
zich zelven daarmede bestempelde, wordt gebillijkt door 
het gevoel van eigenwaarde, hetwelk zoodanige vrijheid 
moest inboezemen, Zekerlijk, de kronijken en oude ge- 
schiedenissen maken duidelijk gewag van die bijvoeging tot 
den Frieschen naam, en er valt dan ook in waarheid niet 
aan te twijfeien , of er heeft voormaals eenige grond be- 
staan, om hun dien toe te kennen. Intusschen is men het 
gansch niet eens over den oorsprong daarvan , noch over 
het tijdstip, wanneer hij ontstaan is. Sommigen, zoo als 
de Friesche volksalmanak van het jaar 1841 (blz. 163) , 
halen de oudheid daarvan hoog op, en zoeken die in de 
bevrijding, welke de Friezen zich bevochten in het jaar 
28 na Christus geboorte, toen zij de Romeinsche bezet- 
tingen uit hun land verdreven , en dezen wereldheerschers 
eene bloedige nederlaag toebragten , waardoor zij , zoo als 
Tagitus opgeeft, hunnen naam bij de Germanen zeer ver- 
maard en bij de Romeinen hoog geacht maakten. Wage- 
naar (2) en anderen zijn van meening , dat die toenaam 
hun gegeven is na het verdragt door Koning Karel den 
Grooten^ in het jaar 804, te Salza^ met de overwonnen 
Saksen en Friezen gesloten, waarbij die Vorst hen voor 
vrije luiden erkende. Sibrandus Sigcama, in zijne Notae 
in leges Frisionum , beweert (pag. 66) , dat die door de 
Friezen aangenomen is , nadat zij bevrijd zijn geworden 
yan de overheersching der Franken en Deenen(?), om enkel 
aan bet Duitsche Rijk onderworpen te zijn : > van waar ," 
^S^ hij, > zij door de HoIIandsche kronijken Keizers vrye 
» genoemd worden." Vaii Dooritingk, in zijne Commen^ 
tatto : guinam fuerunt Frisia^ termznt etc,^ zegt , dat de 
Friezen den naam van Vrije hebben aangenomen na de over- 



(2) Fad«rlandsch9 hUtorh^ dcel 1» }Az% 444. 



196 VBaHARDBLING OVBR 

winning , in het jaar 1003 door hen op Graaf Arroud van 
Holland behaald , bij Winkelmade. In de Bijdragen over 
de ffrenzen van Friesland^ van Daam Fogkema (3) , vindt 
men, dat de oorsprong van dien naam moet gevonden 
worden in de bevestiging van de Friesche vrijheid, in de 
vergaderingen van den üpstalboom, in het jaar 1323. Naar 
mijn inzien is het tijdstip, wanneer die naam bij hen heeft 
aangevangen, gemakkelijk op te maken, wanneer men de 
ware reden er van opspoort, en dus de beteekenis er van 
weet. 

Men heeft immer die beteekenis bepaaldelijk willen toe- 
passen op het volksbestaan der natie, op de nationale on* 
afhankelijkheid der Friezen, en van daar het verschil van 
gevoelen, of men den aanvang moet nemen na de korte 
bezetting van hun land door de Romeinen, of na de 
krijgstogten van de Frankische Vorsten , of na de bevesti* 
ging der volksregering door het verbond der Zeven Zee- 
landen. Ik vermeen, dat de beteekenis van het woord 
Vrije hier evenzeer, ja welligt meer bijzonder, doell op den 
persoonlijken , op den individuelen , toestand der Friezen, 
en dat daardoor aangeduid wordt, dat zij , of hun land, 
nimmer aan eenig Vorst of Heer hebben toebehoord, nim- 
mer een eigendom zijn geweest van iemand, wie hij ook 
ware. Dat ik mij nader verklare« 

De Germaansche volksstammen hadden tot gebruik, de 
volken en landen, welke zij door hun zwaard vei'overden 
en ten onder bragten , als gemaakten buit te beschouwen en 
onder zich te verdeelen, even zoo als men zulks deed met 
prijs gemaakt vee, of andere voorwerpen. Daaruit volgde, 
dat die landen, met de bewoners, hun vol eigendom wer* 
den, waarover zij konden beschikken naar welgevallen* 
Van daar de diep onderworpen toestand der eigenhoorigep* 



(3) De vrye Friee^ deel IV, stak l^ biz. 30. 



DB BENAMIlia VAlf VAUB FaIBZEN. 197 

der huis- en hofhoorigen, glebae adscrtpti: want men 
bechtle den man aan den grond, en wanneer men land 
kocht of verkocht , dan kocht of verkocht men de bewo- 
ners en bebouwers er bij. Van dezen trok men cijns en 
schot en lot, en heerendiensten naar goeddunken; daarom 
noemden de Franschen hen : des gens corvéables et taHla" 
bles ä merci\ Toen onder de Frankische heerschappij 
die veroverde bezittingen zoo groot werden, dat de eige- 
naars die niet meer behoorlijk zdven konden beheeren, 
gaven zij die in vruchtgebruik , ter leen , aan anderen , 
onder beding van bepaalde voorwaarden; de vruchtgebrui- 
kers traden alsdan, omtrent land en bewoners, in al de 
regten der eigenaars. Hieruit ontstond het leenstelsel, met 
al zijne wederkeerige reglen van Leenheeren en Leenman- 
nen. De Frankenvolken , in hunne veroveringen van de 
Gallische gewesten, hadden deze gebruiken in hun geheel 
daarop toegepast; en toen later de Koningen van die 
Franken , gedreven door hunne onverzadelijke heerschzucht , 
onder voorwendsel van uitbreiding van het Christendom, 
de wapens keerden naar de landen, van waar zij her- 
komstig waren, zijn zij niet in gebreke gebieven, ook daar 
faunne veroveringen aan dat stelsel te onderwerpen. Zoo 
had PiPiJir van Herstal gehandeld, nadat hij in twee 
veldtogten, in de jaren 692 en 697, de landen der Friezen 
tot aan den oostelijken Rijnarm (de Kinheim^ oi Egge^ 
of Rekere , hoe men dat water ook noemen wil) ingeno- 
men had. Zoo ziet men, dat Kabel Martel handelde, 
toen hij, in het jaar 726, het nieuwe aartsbisdom van 
Utrecht zoo rijkelijk begiftigde met leengoederen* Zoo 
heeft Karel de Groote gedaan, toen hij, in het jaar 775, 
zich meester maakte van de landen over den IJssel ; zoo 
ook, toen hij later de landen der Saksen en Friezen 
beoosteu de E^s innam. — Dit lot nu hebben de Frie- 
zen, wonende tusscheu de Kinheim en de Eems^ niet 



196 VBAHAin>BLiira otbr 

ondergaan; dezen zijn niet oyerheerd geworden; hun land 
18 niet veroverdy niet tot buit gemaakt. Bij eene aan- 
dachtige beschouwing Tan de geschiedenis blijkt het, dat, 
nadat het Christendom reeds groote Torderingen onder de 
Friesche bevolking had gemaakt, en wel bijzonder onder 
de Edelen en voornaamsten , hun Vorst Radboüd, de 
tweede van dien naam, bij zijne komst aan het bestuur, 
wilde trachten die nieuwe godsdienst weder geheel uit te 
roeijen, en daartoe vele willekeurige en ongeoorloofde 
dwangmiddelen bezigde; doch daar zijne magt, even als 
die van alle Friesche regeringshoofden , zeer beperkt was, 
en hem dit belemmerde in de uitvoering van dit zijn voor- 
nemen, hij zijne toevlugt nam tot zijnen bloedverwant 
WiTTiKi5D, den grooten verdediger van de Saksische vrij- 
heid, en dezen, in het jaar 774, om bijstand verzocht tegen 
zijn eigen volk. Niet alleen gaf de Saks gereedelijk gehoor 
aan dit verzoek, maar zijne volgelingen voldeden aan het 
verlangen van den Frieschen Vorst , in het vervolgen en 
mishandelen van de geloovigen, met al de ruwheid der on- 
beschaafde volken van dien tijd, nog aangevuurd door 
godsdiensthaat. Dit maakte de Friezen zoo afkeerig van 
Radboud, dat zij besloten, van hunnen kant de hooge 
bescherming van den Koning der Franken in te roepen(4). 
Deze was met zijne legermagt de Friesche grenzen gena- 
derd, om zijn eigen rijk te behoeden tegen een mogelijk 
verder doordringen der Saksen , en Vorst Radboüd , be« 
vreesd voor de gevolgen van zijne onvoorzigtige dwinge- 
landij, daar hij niet meer kon rekenen op den bijstand 
van zijn volk , en hij zich niet bestand gevoelde tegen den 
magligen Ka&el den Grooten^ verliet Friesland^ en vlugtte 
naar Denematken; de Saksen trokken terug naar hun 
land ; Kaebl vervoigde hen , en trok door Friesland^ 



(4) Ubbo Emmius, Rerum Frmcarum hietorictey lib» IV, p« 63i 



DB BBJXAMIVG VAIT VAUB FaIEZBIC. 199 

waxir hij aJles te regt hragt; dit is de uitdrukking van 
de Friesche kronijkschrijvers ScHOTAirus, in zijne Friesche 
Aistonen (5) j en Foeke SjOEaDS, Friesche jaarboeken(9). 
flier had dus geene verovering plaats van het land, geene 
onderwerping van het volk. De Frankische Koning zag 
zich geroepen door de voornaamsten des lands, heefl zich 
hunne belangen en die van de godsdienst aangetrokken , 
en hen in zijne bescherming genomen, maar zonder in de 
noodzakelijkheid te komen , om aldaar geweld te gebrui* 
ken. Dat het verleenen van deze bescherming van den 
eenen kant , en het aannemen daarvan van den anderen 
kant, niet zonder wederzijdsche bepah'ngen en voorwaar- 
den zijn geschied , hgt , om zoo te zeggen , in het gezond 
verstand, en men moet dus aannemen, dat er een verdrag 
gesloten is tusschen den Koning der Franken en het Frie- 
sche volk, en hoogst waarschijnlijk zijn het de voorwaar« 
den van dat verdrag , die gelegenheid hebben gegeven , 
dat Koning Kahel de Groote de vrijheid der Friezen heeft 
erkend, en beloofd, die te zullen eerbiedigen en hand- 
haven. — Men heeft veel geschreven van eene zoogenaamde 
gouden buile, welke door Karel den Grooten zoude ge- 
geven zijn ten behoeve « der Friezen , en waarin hun de 
vrijheid en andere voorregten gegeven werden ; maar deze 
bulle wordt algemeen door de geschiedkundigen voor ver- 
dicht gehouden, en met reden: want, behalve dat die in 
zich zelve vele kenteekenen van onechtheid aantoont, zij 
was geheel overbodig. Kaael had niet noodig, den Frie- 
zen vrijheid en voorregten te geven ; hij liet hun slechts 
behouden , wat zij van overlang bezaten (7)* 

Maar was dan die vrijheid zoo groot, waren die voor- 
regten zoo belangrijk , dat de Friezen daarop trotsch kon« 

(5) Blz. 61a. 

(6) Deel I, blz. 406. 

(7) ScHOTANUSt FrUsehc hUtoriej blz. 601) i reg. 51, 52r 



200 VsEHAirDBLIllG OVBK 

den wezen« en zich de benaming van Trije mannen geven, 
in tegeno?ersteIling hunner naburen? Ja, voorzeker was 
dit het gevaU In welken toestand yan harde onderwerping 
en zware dienstbaarheid de Tolken yan Europa destijds 
yerkeerden, onder het bestuur der Vrij- en Leenbeeren, 
wier gezag eukel op de werking yan het zwaard gevestigd 
was, behoef ik hier niet te beschrijyen, dit is genoeg 
bekend. Te midden nu dier bevolkingen van lijfeigenen 
en hofhoorigen , schotbare lieden , zwoegende onder de 
opbrengsten van cijns en onder de verpligtingen van zoo 
vele heerendiensten , zag ieder Fries zich in het volle genot 
van persoonlijke vrijheid ; hij kon gaan , waarheen hij 
wilde , en verdienen zijn brood , op welke wijze hij ver* 
koos; hij was tot geene andere dienst verpligti dan tot 
den algemeenen heerban, of de volkswapening tot ver- 
dediging van den vaderlandschen bodem , en nimmer kon 
hij , zonder eigen toestemming , buiten de grenzen van zijn 
land tot krijgsdienst gedwongen worden (8) ; hij bezat zijn 
eigendom, de erfenis zijner vaderen, in veiligheid , en bad 
het volle genot daaryan (9) , tot geene belasting of geldelijke 
opbrengst hoegenaamd gehouden zijnde, dan tot die, waar* 
in hij zelf toestemde (10); hij leefde onder de oude voorva- 
derlijke wetten en eigen gebruiken , waarvan de uitvoering 
opgedragen was aan Overheden, Regters en Ambtslieden, 
door de vrije keus des volks benoemd(ll), tot weder- 
opzeggens toe, of die op bepaalde tijden door anderen 
werden vervangen ; ieder landeigenaar was regtens iid van 
de volksvergadering (12) , en alle leden dier vergaderingen 



(8) Oud Hunsingoër landregtf lOde keare. 

(9) TJbbo ËMMIüS, JR.er» Frie. hist,y p. 32. 

(10) Ibidem, lib. V, p. 180. 

(11) V. Halsema, Verhandeling over den staat en regeringS' 
vorm der Ommelandeny blz. 81, 241, 832. 

(12) Ibidem, blz. 62, 69, 73, 74, 236, 238, 240. 



BE BBIfAUmG YAll VBIJE FbIBZBN. 201 

hadden gelijke regten. Men ziet, dat de tegenstelling groot 
was, en de yergelijking den Friezen wel regt kon geven 
tot een hoog opgedreven gevoel van eigenwaarde. 

Ik vind te meer grond voor de stelling, dat Koning 
Karel de Groote als beschermer, en niet als veroveraar, 
der Friezen is opgetreden , in de uitdrukking , die men 
dikwLJIs, en in verschillende historische werken, aantreft, 
dat de Friezen niet aan het Duitsche Rijk gehoorzaamden , 
maar nogtans diens Majesteit eerbiedigden (13). Wat kan 
dit anders te beduiden hebben ? Wij zien dan ook meer- 
malen, in latere tijden, dat de Friezen , alhoewel immer 
aan de Hoofden des Duitschen Rijks alle regt op hun land 
ontzeggende, zich op verschillende tijden tot de Keizers 
gewend hebben, het zij om hen te verzoeken als bemidde- 
laars op te treden in hunne binnenlandsche twisten (14) , 
het zij om in hunne onafhankelijkheid en vrijheid bevestigd 
te worden tegenover andere Vorsten ; beide verrigtingen , 
die wel tot de attributen van eenen Beschermheer behoo* 
ren , maar die men geenszins aan zijnen Vorst zal vragen , 
wanneer hij regt heeft, om te gebieden (15). Ook toen 
eenige Keizers hebben kunnen goedvinden, om de landen 
der Friezen aan naburige Vorsten weg te schenken, en 
dus niet meer als Beschermheeren , maar als eigenaars , des 
lands handelden, heeft men dit als een misbruik van hunne 
hoedanigheid en als aanmatiging beschouwd, waartegen de 
Friezen zich immer krachtig verzet hebben(16). 

Ik weet, dat ik in het aangevoerde, omtrent de onaf* 
faankelijkheid van Friesland^ in verscheidene punten afwijk 
van het gemeene gevoelen , en van hetgene , dat men in 



(13) Ibidem, blz. 178. Tegenwoordige staat van Friedand^ 
deel I, blz. 249, reg. 22 en yolg. 

(14) SCHOTANUS, Friesche hiet,^ blzt 601, 602, ook blz. 347« 

(15) Ibidem, blz. 148b. 

(16) Ibidem, blz. 590b, 591a. 



202 yKB.HAllDBLIN6 OyB& 

eenîge hîstoriên vindt opgeteekend: want men ziet, dat 
yerscheidene kronijkschrij?ers te boek gesteld hebben, dat 
Koning Kabbl de Crroote de Friezen heeft beoorloogd én 
onderworpen; dat Friesland onder het bestuur is gebragt 
yan Hertogen en Graven, des Konings Stadhouders en 
ambtenaren; dat de Friezen, in yerschillende oorlogen en 
verre krijgstogten , den Koning Kabel gevolgd zijn en ge* 
trouw gediend hebben. Maar omtrent die oorlogen der 
Franken tegen de Friezen, omtrent die onderwerpingen en 
wederopstand en wederonderwerping van deze laatsten, is 
de geschiedenis yan dien tijd zoo yerward, dat men moet 
yermoeden, dat de Frankische schrijyers, als yer yerwij- 
derd yan het tooneel dezer gebeurtenissen , en weinig 
bekend met de landsgesteldheid , de zaken niet naauwkeu* 
rig genoeg hebben kunnen nagaan , om die duidelijk te 
vermelden, of wel, dat zij niet goed begrepen zijn. Men 
ziet toch in hunne verhalen meermalen yermeld, dat de 
Friezen in des Konings leger dienden , en getrouw hunnen 
pligt betrachtten, en te gelijker tijd, dat de Friezen in 
opstand tegen den Koning waren, en door hem tot onder* 
werping gebragt werden. Hoe kan dit zamen gaan ? Om 
hierin eenige meerdere duidelijkheid aan te brengen, moeten 
wij den toenmaligen toestand yan de bewoners dezer lan- 
den wat meer yan nabij beschouwen. 

De Friezen, yoorheen zich uitstrekkende yan het Zwtn 
tot aan de Etder^ waren, door den loop der gebeurte- 
nissen, thans yerdeeld geraakt in drie zeer onderscheidene 
yolken. De meest westelijk wonende waren , sedert de 
yeroyeringen yan Pipijn, aan het bestuur der Frankische 
Koningen onderworpen ; dit gedeelte strekte zich uit yan 
het Zwin tot aan de Kïnheim^ aldaar waren ambtlieden 
des Konings, die, onder de namen yan Hertogen en Gra- 
yen , het land bestuurden ; aldaar was het leenstelsei in- 
geyoerd, er waren Leenheeren en Leenmannen, Heeren 



BB BBJrAHIHG VAIC YBUB FaiBZBN. 203 

en eigeiihoorigen ; de bewoners waren onderdanen yan den 
Koning der Franken, volgden den dienstban, en dienden 
hunnen Koning getrouwelijk , werwaarts zij ook werden 
opgeroepen. Meer dan eens wordt yan hen gewaagd in 
de krijgsverrigtingen yan Kaebl den Grooten en yan zijne 
opvolgers, en tegen de yolken yan het oude Saksenverbond 
werden zij met vrucht gebruikt.' 

De Friezen beoosten de Eems stonden nog îmmer in de 
naauwste betrekking met hunne aloude bondgenooten de 
Saksen ; hierdoor hadden zij deel aan de langdurige oor- 
logen dezer volken tegen Karel den Grooten^ en moesten 
eindelijk ook met hen in het zelfde lot deelen. Dit zijn 
de Friezen, die, gedurig overwonnen door de Franken, 
immer de wapenen weder opvattende, gedurig weder over* 
wonnen werden ; die ten laatste , toen zij , uitgeput en 
bijna uitgeroeid, voor de overmagt hebben moeteu bukken, 
de wetten en het regeringsstelsel van het Frankische Rijk 
hebben moeten aannemen ; die • tegen alle beginselen van 
biilijkheid, van het erfregt op de vaderlijke nalatenschap 
vervallen zijn yerklaard door den overwinnaar, omdat zij 
met moedige standvastigheid hunne vrijheid en de godsdienst 
faunner vaderen hadden verdedigd. 

De Friezen, die de landstreek bewoonden, tusschen de 
beide bovengenoemden gelegen , namelijk tusschen de jfm- 
heim en de Eems^ dus het latere West^Friesland ^ de 
tegenwoordige provincie Friesland en de Ommelanden^ 
faadden hunne onafhankelijkheid behouden. Na het herstel 
yan de inwendige rust aldaar, ten gevolge de vlugt van 
B ADBOüD , hebben zij , onder bescherming van den Koning 
der Franken, gerust onder hunne eigene wetten geleefd(17), 
in vriendschap met hunne naburen. — Het niet onder- 
scheiden van den verschillenden toestand dezer drie on- 



(17) Teg* 9taat v. FrieaU^ deel I, blz. 258. 



204 Veehaiidkliiig ovbk 

derdeelen yan de oude Friesche bevolking, heeft nood<* 
wendig veel duisterheid in de geschiedenis van dien tijd 
moeten aanbrengen. 

Wanneer er dan. gesegd wordt, dat de Friezen met het 
leger van Kaeel den Grooien mede optrokken; dan wordt 
er gesproken van de Friezen , die bewesten de Eïnheim 
woonden , en reeds lang onderdanen des Rijks waren. 
Wanneer er gezegd wordt , dat Koning Kaeel de Friezen 
heeft beoorloogd en ten onder gebragt, en dat de Friezen 
de heerschappij des Konings hebben aangenomen, zoo heeft 
dit betrekking op de Friezen , die beoosten den IJssel en 
de Eems woonden, de bondgenooten der Saksen. De 
Friezen tusschen de KtnAeim en de Eems zijn nimmer in 
oorlog geweest met Kaeel den Grooten; nergens vindt 
men gewag gemaakt van eenigen krijgstogt van dien Vorst 
tegen hen. De eenige maal dat hij zich aan het hoofd van 
eene legermagt op dien Frieschen bodem heeft bevonden, 
is geweest, toen hij zijnen togt naar Saksen door hun 
land nam ; en de uitdrukking der kronijkschrijvers, boven 
door mij aangehaald: > dat hij alstoen daar alles teregt 
> bragt," is gansch niet toepasselijk op eenen veldslag, op 
eene overwinning of onderwerping , maar wel op de be- 
moeijenis van eenen Beschermheer , die deze zijne hooge 
roeping zonder geweld uitoefent. EgiichaeDv de persoon- 
lijke geschiedschrijver van Koning Kaebl, maakt volstrekt 
geene melding van eene overwinning, bij die gelegenheid 
op de Friezen behaald , of van het innemen of bezetten 
van hun land; en hoe zoude hij zulks verzuimd hebben, 
indien het had plaats gehad? 

Dat de Koning in Friesland Stadhouders, Hertogen en 
Graven zoude hebben aangesteld, is eveneens toepasselijk 
op de Friezen bewesten de Kinheim^ de oude onderdanen 
des Rijks, en op de Friezen beoosten de Eems ^ na het 
verdrag van Sal%a. In Friesland tusschen de Kinheim en 



DE BBnAHING VAN VBIJE FbIEZBN. 205 

de Eems hebben die ambtenaren niet bestaan. Soffhidüs 
Petrus, in zijne Zibri ires de Frisïorum orï^ine et anti-' 
quilaley p. 537, zegt dan ook bepaald , dat de Friezen 
door Karel den Grooien verkregen , dat zij hunne aloude 
republikeinsche regeringsvorm hernamen, en p. 538« dat, 
na Ka&bl den Grooten de isotinda^ de gelijkheid in eer- 
stand, bij de Friezen daargesteld zijnde, alle Edelen gelijk 
in waardigheid waren , en er onder hen geen verschil 
werd aangenomen, dan dat, hetwelk de ridderslag aan- 
bragt ; en tevens zegt hij , p. 539 , dat , na Karbl den 
Grooten , men bij de Saksen Baronnen , Graven en Her- 
togen heeft gezien , die er niet waren voor dien tijd « 
alzoo alle Fdelen gelijk in waardigheid waren; hierdoor 
het verschil tusschen de regeringsvormen der Friezen en 
Saksen dus wel aanduidende. Indien ook al in de eerste 
oogenblikken na de bevrediging van die landen , onder de 
bescherming des Rijks, eenige koninklijke ambtenaren 
daarheen zijn gezonden , om den nieuwen staat van za- 
ken« bijzonder betreffende de belangen van het Ghrislen- 
dom , te regelen , is zulks slechts tijdelijk geweest , en 
geen Hertog of Graaf heeft daar eenig voortdurend gezag 
gehad(18); ook zijn alle kenteekenen van zoodanig tijde- 
lijk koninklijk bestuur aldaar spoedig geheel verdwenen. 
Dat de gewone regeringsvorm van het Frankische Rijk niet 
in Friesland is ingevoerd, blijkt ten stelligste uit de ambts* 
betrekkingen , die aldaar bestaan hebben : want wij vinden 
immer, dat het bestuur en de regtsbedeeling daar werden 
opgedragen aan Potestaten , Hoofdelingen , Grietmannen , 
Redgevan , Stellingen en anderen ; geheel Friesche ambte- 
naren , wier bezigheden en werking geheel onbestaanbaar 
waren met die van Hertogen en Graven , daar deze door 
den Koning werden benoemd, en de andere door het 



(18) IMdem, deel I, bU. 258. 



206 Veehandbling ove& 

volk werden gekozen (19). De melding in de oude Friescbe 
wetten van verpligtingen jegens den Koning, van gehoor- 
zaamheid aan 's Konings ambtenaren , en van regtsgebied 
of regtspleging , door zoodanige ambtenaren uilgeoefend, 
schijnt tot bewijs te kunnen strekken tegen mijn gevoelen 
hierin ; maar het afschrift , dat wij van die wetten bezit- 
ten, is gevolgd naar het opstel, hetwelk in het jaar 785, 
op last van KAasL den Grooten^ op den rijksdag te Pa^ 
derbom^ daarvan gemaakt is, volgens hetgene, dat ons 
J. AB EcKHAHDT mcldt , in zijne CommeräarU de rebus 
Francorum orientalium , tom. I , fol. 656 , toen die ver- 
bindend werden verklaard voor de Friezen, die aan het 
Rijk onderworpen waren; van daar de vermelding van 
verpligtingen jegens den Keizer en 's Keizers ambtenaren. 
£n vindt men in de wetten, die tusschen de Kinheim en 
de Eems van kracht waren, sommigen, die den naam 
des Keizers voeren , geen wonder , dat de Friezen , die in 
beschaving, in welvaart, in behoeften toenamen , vooral 
na de algemeene invoering van het Ghristendom onder 
hen , veranderingen in hunne wetten moesten maken , en 
dat zij wetten aannamen , die bij hunne naburen reeds de 
proef der ondervinding hadden doorgestaan; bij voorkeur 
de wetten van het Rijk, onder welks bescherming zij ston* 
den , en dat zij de in gebruik zijnde namen aan die 
wetten gelaten hebben , om ze van hunne oude wetten te 
onderscheiden. Men kan mij ook tegenwerpen, dat de 
Friesche landschappen Oostergoo^ JVestergoo^ Isselgoo^ 
Hunsingoo en Fivelgoo , als graafschappen voorkomen in 
keizerlijke giftbrieven; maar men merke op, dat die gift- 
brieven eerst 300 jaren later te voorschijn zijn gekomen, 
en dat de bedoeling was, die gooën alstoen tot graaf- 
schappen te maken. De benaming van gooên duidt reeds 



(19) IMdem, deel I, blz. 261. 



DE BEIfAMIVG VAIf VBIJB FbIEZEN. 207 

aan , dat het voor dien tijd geene graafschappen waren , 
daar eene goo of gouwe eene geheel andere indeeling des 
lands was, dan een graafschap, en het verschil tusschen 
die twee benamingen oudtijds zorgvuldig onderhouden is 
geweest; dit toont, onder anderen , de geschiedenis van 
het Konings Friesland bewesten de Kinhetm^ waar de van 
ouds bestaan hebbende verdeeling in gouwen is verdwenen, 
toen daar de graafschappen werden ingevoerd (20). Hoe 
weinig , overigens , de benaming van graafschappen , door 
vreemdelingen aan die landschappen gegeven, tot bewijs 
kan strekken , dient , onder anderen , aangemerkt , dat 
Heiss , in zijne Hisiorie van het Keizerryk , aan Gozelijn 
den Grooten den naam geeft van Hertog van Eolland en 
Zeeland (blz. 125) ; men zal op dien grond toch niet be« 
weren, dat dit hertogdommen geweest zijn. 

Ten tijde van Kaeel den Groolen waren de Hertogen 
geene territoriale Heeren, noch Stadhouders, uit 's Konings 
naam met het burgerlijk bestuur belast; zij waren de hoof- 
den en aanvoerders van den dienstban, en deze bestond 
niet bij de Friezen. De Graven waren destijds enkel ver- 
zorgers of rentmeesters van 's Konings domeinen; maar in 
Friesland waren geene domeinen des Konings; er waren 
dus geene verzorgers daartoe noodig; en Hertogen en 
Graven waren bezoldigd uit de domeinen, waarvan zij een 
gedeelte ontvingen in vruchtgebruik , in leen , onder den 
naam van soldijgoederen , wel te onderscheiden van de 
leenen , welke zij uit loutere gunst ontvingen (beneficia) ; 
van waar zouden nu in Friesland ^ waar geene Konings 
domeinen waren, de Hertogen en Graven zijn bezoldigd 
geworden ? 

JHen weet, dat de Grâven en andere ambtenaren van 



(20) Van Spaen, Oordeelkundigú inUiding tot de hietorie van 
"Gelderland^ deel I, blz, 37. 



206 Verhandbling ovkr 

het keizerr^k gebruik gemaakt hebben van den staat van 
verdeeldheid en verzwakking der Vorslen, opvolgers van 
Karel den Grooien^ om hunne eigene magt meer en meer 
te vergrooten en te bevestigen , zoodat zij van die ambten 
eindelijk erfelijke, en grootendeels onafhankelijke , souve- 
reiniteiten hebben weten te maken; dit is het geval geweest 
over geheel westelijk Europa^ en de schrijversy die be- 
weren » dat ook Friesland onder het bestuur van zooda- 
nige ambtenaren zoude gestaan hebben , zeggen , dat juist 
die verzwakking van het opperbestuur der Keizers de oor- 
zaak is geweest, dat de Graven aldaar hunne magt verloren 
hebben , en eindelijk verdreven zijn , om vervangen te 
worden door ambtenaren naar de keuze des volks. — Er 
moeten dan wel zeer sterke en overwegende redenen aan- 
wezig geweest zijn , om bij dat volk de zelfde oorzaak in 
volslagen tegenovergestelden zin te doen werken, dan in 
geheel het overige Europa. Welke zijn die redenen dan 
geweest (21) ? 

Dat overigens de Friezen , ten tijde van Karel den 
Grooten^ m het genot zijn geweest van regten en vrijhe- 
den , waarop zij hoogen prijs stelden , kan genoeg daaruit 
opgemaakt worden , dat zij in het jaar 1248 « na het be- 
magtigen van de stad Aken^ waarin hunne kruisvaarders , 
op last van Paus Innogentiüs den Vterden^ den Roomsch- 
Koning Willeh van Eolland van groote dienst waren 
geweest, tot belooning daarvoor, van dien Vorst verkregen 
de bevestiging en handhaving van die regten en vrijheden, 
welke zij in gezegden tijd genoten (22) ; en dat zij in het 
jaar 1276 den Roomsch-Koning Rudolf van Eabsburg (23), 
en in het jaar 1417 den Keizer Sigismond, wederom ver- 

(21) Men yergelLjke, onder anderen, Tegenw. êtaat p. Fried^f 
deel I, blz. 259, reg. 7 en volg., en Llz. 263, reg. 3 en 4 t* o. 

(22) ScHOTANUS, Frieêche hist^^ blz* 130a, bqlage blz* 10. 

(23) Ibidem, blz. 148b. 



DE BBNAHIJÜG VAN VRIJE FrIEZEN. 209 

zocht hebben , die zelfde reglen te erkennen en te beves- 
ligen , hetwelk zij ook verkregen hebben (24). Hierdoor 
vervallen de steliingen van diegenent die de Friesche vrij- 
heid in latere tijden aanvang doen nemen: wantin al die 
akten van bevestiging wordt wel uitdrukkelijk gezegd, 

> dat de Friezen bevestigd worden in hunne vrijheid , zoo 
» ais zij die ten tijde van Keizer Kaeel den Grooien ge* 

> noten J' Yoorls zal men toch wel niet , met Wagenaar , 
in goeden ernst aannemen , dat de voorwaarden van het 
vredesverdrag van Salza hier in aanmerking kunnen ko- 
men , als regten , vrijheden en privilegiên , waarvan de 
bevesliging als eene wenschelijke zaak , als eene belooning 
voor bewezen diensten , kon aangerekend worden ; voor- 
waarden, waarbij de Saksen en Friezen beoosten de Eetns 
zich aan Kaeel onderwierpen ; waarbij hij die volken den 
dwang oplegty de godsdienst hunner vaderen te verlaten, 
om den Ghristelijken Bisschoppen onderdanig te zijn; 
waarbij hij hun onafhankelijk volksbestaan vernietigt, om 
hen aan zijne gunstelingen « Hertogen en Graven , weg te 
schenken ; waarbij hij hun voorschrijft , om het tiende 
gedeelte van hunne inkomsten aan de geestelijken af te 
staan, en daarenboven hun het regt ontzegt op hun vader- 
Iljk erfgoed. Neen; de Friezen waren oudtijds werkelijk 
in het bezit van belangrijke regten en hooggeschatte vrij- 
heid, welke hun niet door eenen overwinnaar gegeven 
zijn, maar waarin zij door Karel den Grooten zijn be- 
vestigd en gehandhaafd. 

Tot versterking van mijn gevoelen, omtrent de onaf- 
hankelijkheid van dit gedeelte van Friesland^ vind ik 
voorts nog de volgende gronden , welke ik vermeen te 
moeten aanvoeren. 

Zoo als bekend is, was het leenstelsel de grondslag van 



(24) Ibidem, blz. 243a, bijlageii, bU. 22. 

y. 14 



210 Ybhhaiidbliiig over 

de geheele regering vaxi het Frankische Rijk , ja van ge- 
noegzaam geheel Europa; en het krijgswezen, de regts- 
pleging, de geldmiddelen , in één woord, het gansehe 
bestuur des Rijks vloeide zoodanig daaruit voort, en was 
zoo zeer daarmede in verband , dat stelsel was zoo door- 
weven in alle handelingen en Terpligtingen « in faet geheele 
wezen der maatschappij , dat eene regering zonder leen« 
stelsel destijds algemeen als onuitvoerbaar werd geacht. 
Maar in Friesland tusschen de Kïnheim en de Eems heeft 
nimmer het leenstelsel bestaan; daar waren geene Leen- 
heeren , geene Leenmannen ; daar kende men geen leen- 
regt, nocb heeft het er ooit gekend(25). Toen, in faet 
jaar 1504, Hertog Geobgb van Saksen het leenstelsd in 
Friesland wilde invoeren , vond hij hevigen tegenstand bij 
de Friezen. Aedo Joitgaha, Hoofdeling van Rauwerdy 
zeide hem: > Wij Friezen witte fen nin lien to sizzen/* 
(wij Friezen weten van geen leen te spreken ,) (26) en de 
zaak was afgedaan, Hoe zoude nu dit kleine hoekje lands 
door de Keizers van die inrigting zijn verschoond gebleven, 
indien het onder de gehoorzaamheid van het &ijk had 
gestaan? daar toch het gemak van beheer, maar nog 
veel meer het belang van de Yorstelijke magt en van den 
destijds zoo magtigen Adel, met zoodanige uitzondering 
volkomen in strijd waren. Kahbl liet wel veeltijds de 
door hem overwonnen volken hunne volkswetten behouden, 
maar niet hunne wijze van bestuur; en ook bleven die 
volkswetten maar alleen in werking, voor zoo ver die niet 
in strijd waren met de algemeene wetten des Rijks. Vöér 
de verovering van de Friezen bewesten de KtnAetm en be* 
oosten de Eems was ook bij dezen het leenstelsel onbekend; 
nogtans is het door dîe verovering, althans ten gevolge 

(25) V. Idsinga, Staatsregeling der Fereenigde Nederlanden^ 
deel I, bU. 102-104. 

(26) WiNSEMius, CAronsik pan Frieelandf XIII* boek, bU.185« 



DB BKIfAMING VAN TAIJK FlllBSKIf. 211 

daarvan , aldaar ingevoerd geworden. Waarom heeft zulks 
dan ook geen plaats gehad bij de Friezen , tusschen die 
beide stroomen wonende? Dat gedeelte van Friesland 
behoorde dus niet tot het Rijk. 

Ook de Friesche Adel droeg het kenmerk van niet tot 
bet Rijk te behooren. Hier waren geeue Vrijheeren « geene 
Baronnen; de Edelen waren en bleven nog eenvoudig de 
Hoofdelingen van het domeinstelsel ; zij waren Regters« 
Bestuurders, Aanvoerders van het volk, geene Beheerschers; 
zij waren primî inter pares^ zij droegen geene titels van 
rijkswaardigheden, noch van hofambten, waarnaar de 
Rijksadel zoo zeer haakte. Hoe weidsch , hoe schoonklin* 
kend de titulaturen van Maarschalk, van Grootstalmeester , 
van Opperschenker ook mogten luiden, zij konden het 
vrije gemoed der Friezen niet bekoren, die toch immer 
daar de huisdienst in zagen doorschijnen. Blen heeft dan 
ook voorheen in Friesland geen diploma-adel , geen gunst- 
adel gekend, of aangenomen, en de Edelen van Frieschen 
stam behoorden allen tot den oorspronkelijken Adel. 

Tot bewijs kan ook in aanmerking genomen worden , 
dat er in dit Friesland geene tienden betaald werden aan 
de geestelijkheid , en dat aldaar geen geestelijke regt had, 
iels, hoe gering ook, van de inwoners te eischen; ja, 
de vrijheid der Friezen daaromtrent was zoo groot , zegt 
de Friesche kronijkschrijver Eno , în zijne Chrotdjk van 
Oosifriesland ^ blz. 103, dat de Bisschop den landzaten 
geen kuiken tegen hunnen wil konde ontnemen (27) • Bij 
alle onderworpen volken nu had Kakbl de Groote de ker« 
kelîjke tienden ingevoerd , en wel bepaaldelijk bij de over- 
wonnen Saksen en Friezen beoosten de Eems^ dewijl hij 
Uerin een middel zag, om de volken gemakkelijker in 



(27) Zie ook VAH HalsjBMA, Verh> over den etaat en rege* 
ringevorm der Ommelandeny blz« 475. 



212 Vkahaitdbling ots& 

bedwang te houden , en hen aan de af hankdijkheid ge- 
woon te maken. 

In het jaar 808, dus eenige eeuwen voordal men aan 
de oprigtîng van vrije steden en bevoorregte gemeenlen 
dacht ^ wérd er door de steden Siavoren , Bolsward en 
Dockum^ op eigen gezag en voor eigene rekening, eene 
vloot uilgezonden, om oorlog te gaan voeren in JKoor^ 
wegen (28) , zonder voorkennis noch verlof des Keizers. 
Yoorwaar eene daad van volstrekte souvereiniteit. Zoude 
Karel de Groote dit gedoogd hebben, indien de inwoners 
dier steden zijne onderdanen geweest waren ? £n dat die 
drie steden dit werkelijk gebeel op eigen gezag deden, 
blijkt uit de klagten van de overige bewoners van Fries- 
land daarover , die bevreesd waren , dat men daardoor 
de wederwraak van de Noormannen over het geheele gewest 
zoude halen. Ook de krijgstogt van Cbbo, met zijne Frie* 
zen , naar Britianje , in het jaar 792 , is een bewijs van 
onafhankelijk bestaan (29). Meer voorbeelden worden er 
in de oude geschiedenis gevonden, dat Friesche landschap* 
pen en sleden oorlog voerden, verbonden aangingen, vrede 
maakten, en andere daden van souvereiniteit uitoefenden, 
zonder daar iemand rekenschap van te geven , of verlof 
van eenigen Vorst daartoe te behoeven ; en dit niet alleen 
onderling, maar ook met vreemde Vorsten en volken. 
Men ziet ook, dat de aanvallen van de Noormannen in die 
gewesten bestendig zijn te keer gegaan door de inwoners 
zelven , onder de aanvoering hunner Potestaten en Hoof- 
delingen , en geene melding vindt men daar gemaakt van 
eenen koninklijken of keizerlijken dienstban , onder leiding 



(28) Occo ScARLENSis, blz. 70, 71. WiNSEMius, blz. 84, 85# 
Fo£KE SïOERDS, deel I, bl. 460, 461. 

(29) ÜBBO Emmius, Rer» Fris, hUUy lib. V, p. 69. VaW 
LooN, Aloude Hollandsche historie^ deel II, blz. 18i Wagsnaar, 
Fad. hist.y deel I, blx. 438. 



DB BBNAMING VAir VHUB FhiEZBH. 213 

van koninklijke of keizerlijke legerhoofden. — - Ook blijkt 
het, dat de Friezen niet onderworpen zijn geweest aan 
de algemeene wetten des Rijks, die nogtans voor al de 
onderdanen van dat Kijk verpligtend waren. In de Gapi- 
lularia van het jaar 812 (30) had Kahel de Groote be- 
paald, dat de beslissing over alle twisten tusschen Graven, 
Bisschoppen, of andere magtige lieden, aan deii Keizer zou- 
de verblijven. Nogtans ziet men niet, dat de veelvuldige en 
geweldige geslachtstwisten van de Friesche Edelen immer ter 
beslissing van eenigen Keizer of Koning zijn voorgedragen ; 
ook niet , dat des Konings ambtenaren of Regters zich 
bemoeiden, om die verderfelijke veeten te doen ophouden, 
of het gepleegde geweld te straflTen ; maar dat zij meestal 
door de hooge geestelijkheid des lands, als bemiddelaars « 
werden ten einde gebragt en verzoend. 

Zoo vermogt, volgens de Capitularia Ludofici Pit^ 
anno ä^7 (31) , geen geestelijke, in gewone zaken, voor 
eenen wereldlijken Kegter gedaagd worden, maar alleen 
voor de bisschoppeiijke regtbank; en wanneer het zware 
misdaden gold, waarmede de doodstraf gemoeid was, mogt 
wel de wereldlijke Regter over geestelijke personen vonnis- 
sen, maar alleén met uitdrukkelijke bewilliging van den 
Bisschop. En toch ziet men , dat in Friesland de geeste- 
lijken voor den wereldlijken Regter te regt stonden, in 
kleine zoo wel als in zware regtsgedingen , en dat zonder 
hooger beroep. Zie de HS. kronijk van J. Rengehs vAif 
TEir PosT, blz. 13, en na hem VAir Halseka, Verhandeling 
over den staat en regeringsvorm der Ommelanden^ blz. 476. 
Voorts, bij de vermelding van de verschillende verdee- 
lingen van het Rijk van Kahel den Grooten^ na den dood 
van zijnen zoon, Lodewijk den Zachtmoedigen^ zien wij, 



(30) $ II, apud Bal, tom. I, p. 497. 

(31) Lib. f, cap. 38. Gap. lY. Gapi 



Gapit*! lib. V, cap. 390, 



214 YEHHAirDBLIllG OYBR 

dat al de deelen van Fnesland^ die tot dat Rîjk behoor- 
den, met namen worden opgenoemd en ingedeeld; maar 
yan Friesland tusschen de Ktnheim en de Eems wordt 
geene melding gemaakt; het wordt bij geen een deel ge- 
noemd , en ook niet eenig gedeelte daarvan. 

Gedurende een tîjdverloop van drie honderd jaren heeft 
men de Frieiten ongemoeid in het genot van faunne Trijheid 
gelaten ; alleen de Graven van Holland hadden eenige 
pogingen gedaan , om de Friezen tusschen de Sinheîm en 
het Vlte^ of Westfriesland % aan zich te onderwerpen; 
dan dit was hun geheel mislukt. Maar omtrent het jaar 
1057, gelîjk eenige kronijken melden(32), vond Keizer 
HENDaiK de Vterde goed, eenige deelen van Friesland 
tusschen het VUe en de Eems ^ als een graafschap, te 
schenken aan den Aartsbisschop van Hamburg en Bremen, 
en later aan zekeren Egbebt , die dan eens Markgraaf van 
Saksen , dan eens Markgraaf van Thuringen , c(an eens 
Markgraaf van Meissen genoemd wordt. Daarna vindt men 
eenen giftbrief van een gedeelte van die zelfde landen aan 
den Aartsbisschop van Bremen^ en vervolgens eene opvol- 
ging van een aantal gifllen , allen betrefiende die zelfde 
landen, weder ten behoeve van dien Markgraaf Egbebt, 
en van eenen Ethelbig van Godesheim^ en van den Bis- 
schop van Uirecht ^ en van de Graven van Holland^ en 
van den Graaf van Gelder^ welke giften allen zonder ge- 
volg gebleven zijn; de Friezen hebben nimmer de geldigheid 
daarvan erkend, en er zich altijd tegen verzet. — Het 
regt van te beschikken over een Keizerlijk domein , het- 
welk nog niet vergeven was , of over een Rijksleen , dat 
kwam open te vallen , behoorde den Keizer , als Opper- 
leenheer des Rijks , en nimmer heeft eenig Vorst of Leen- 



(32) Hisioria eccUsitistica^ in Lindenbsrg, /Z^niTii sepUôcrip* 
toribuây p« 45 en 139. 



OB BENAMIFG VAN VAIJB FAIB3USir. 215 

« 

man, nimaier eenige landstreek of stad vau het Keizérrijk, 
de minste twijfei daarover opgeworpen, of het in de ge- 
dachten gekregen, zich tegen de uitoefening van dat regt te 
verzetten. Maar de Friezen hebben zich immer volstandig en 
met den meesten nadruk en volharding verzet tegen alle 
vergevingen van hun land aan eenig wereldlijk of kerkelijk 
Vorst (33) , nimmer aan iemand , wie hij ook ware , het 
regt toekennende van over hun land , in zijn geheel of bij 
gedeelten , op eenigerhande wijze te beschikken , en zoo 
vele malen ook door de Keizers hun land , of een gedeelte 
daarvan , weggegeven is geworden , heeft nimmer eene 
dezer giften eenig gevolg gehad, omdat de Friezen immer 
geweigerd hebben, zich daaraan te onderwerpen, JHen 
raadplege de geschiedenis (34) , de daadzaken , niet de 
charters. — Indien nu dat Friesland onder het Rijk had 
behoord, dan zoude zulk eene herhaalde en voortdurende 
wedenpannigheîd allervreemdst zijn geweest. Daar derge* 
lijke gedragingen de souvereine regten van het hoofd des 
Rijks zouden aangetast en verkort, en het geheele leenstel* 
sel en des Keizers magt uit zijn verband gerukt hebben, 
had zulks niet kunnen worden geduld. Indien de Friezen 
niet in hun regt waren geweest, moesten de weérspanne* 
lingen in den ban des Rijks vervallen zijn, en zonder ver- 
wijl door de gansche magt, des geëischt, der Rijksvorsten 
tot gehoorzaamheid gedwongen worden; dit is echter nooit 
geschied. 

Dat overigens het vergeven van Friesland door de Kei- 
zers van het Duitsche Rijk niet tot voldoend bewijs kan 
strekken , dat hun dat land toekwam , blijkt uit de han« 



(33) Zie art. 1 ran de Statuten ifan den Upstalsboom^ in SCHO- 
TANUS, Friesche hist.f tablinnm, blz. 16 en 590; ook ▼• Idsinoa, 
Staaterm der Vereen. NederL^ deel II, blz« 13« 

(34) ÜBBO Emmzus, Rer. Fris, hiit.^ lib. VI, p, 269. STVgr 
etm'Vm Frieshy deel I, bUt 342« 



216 VBaHAlCBELING OVEE 

deling van Keizer Lodvwijk den Z<tcfUmoedigen ^ bij het 
oprigten van het aartsbisdom van Hamburg , in het jaar 
823, toen hij aan dat nieuwe stift onderwierp, niet alleen 
de gewesten des Rijks aan de oevers der Elbe gelegen, 
maar ook andere , meer noordelijk liggende , volken , die 
hem in geenen deele onderhoorig waren , en waarover hij 
niets te zeggen of te vergeven had (35). Kakbl de Een^ 
voudïgey Koning van Frankrijk^ gaf, in bet jaar 920, 
het gewest Breiagne aan den Hertog van Normandije^ 
en nogtaus behoorde Bretagne hem niet toe* De BretODS 
hebben dan ook gehandeld zoo als de Friezen ; zij hebben 
de wettigheid van de gift niet erkend, en zij heeft ook geen 
gevolg gehad. Hertog Koitrad van Jfazovië heeft , in het 
jaar 1230, al de landen der Pruissen aan de Ridders van 
de Duitsche Orde geschonken , voor zoo ver zij die magtig 
zouden kunnen worden (36) , terwijl noch hij , noch die 
Orde er eenige de minste regten op hadden, en Keizer Fbb- 
DBRiK de Tweede^ zoo wel als Paus Gregorius de Negende, 
keurden later deze gift goed, schoon geen van beiden iets 
over die Heidensche landen te zeggen had. Dat de Keizers 
niet ten volle overtuigd waren , dat zij regt hadden , om 
de Friesche gewesten weg te schenken , of de Friezen als 
onderdanen te behandelen , kan men bespeuren uit den 
brief van Keizer Rudolf, van den 31sten Julij 1290, waar- 
bij hij de Friezen niet gela^t ^ maar vermaant^ Hertog 
Reinoud van Gelder als Landvoogd aan te nemen en hem 
te gehoorzamen ; en tevens aan alle naburige Yorsten en 
andere magthebbende personen gelast^ dien nieuwen Land* 
voogd behulpzaam te zijn, om zich in zijn gebied te ves- 
tigen (37) ; waarvan toch weder niets gekomen is. 

(35) LacÉpedb, Histoire généralcy physique et civile de VEU" 
rope^ tom. III, p. 8, éd« Brux. 1826. 

(36) Db Solignac, Histoire générale de Pologne^ tom. II, p. 159. 

(37) Van Spaen, Historie van Gelderlandy deel I, Wz. 330. 



BÉ BBSAMUIG VAlf VaiJB FrIBZEN. 217 

Sommigeii hebben de geldigheid der giften gereedelijk 
aangenomen, en zelfs beweerd, dat die aUen tot werke- 
lijkheid zijn gekomen (38) ; dit zoude bezwaarlijk te be- 
wijzen zijn: want in de eerste plaats zoude het spoedig 
op elkander volgen van verscheidene dier giften dit voor 
een gedeelte onmogelijk gemaakt hebben. Yoorts kan men 
uit de geschiedenissen der Friezen volstrekt niet ontwaren, 
dat er op die tijdstippen eenige verandering in het inwen« 
aig bestuur dier gewesten heeft plaats gehad , hetwelk toch 
noodwendig moest gebeurd zijn, door hunnen overgang 
van eenen republikeinschen regeringsvorm tot eene een- 
hoofdige en vrijmagtige Jeenregering. £r wordt nergens 
eene enkele daad van bestuur van al die Heeren en Vorsten 
bespeurd. Dat er onder hen zouden geweest zijn, die de 
namen der gegeven landschappen , als grafelijken titel heb- 
ben aangenomen, is ook geenszins een bewijs van bezit 
of gezagoefening. Zoo dikwijls heeft men Yorsten gezien, 
die souvereine titels aannamen, zelfs op munten, die zij 
Jieten slaan, van landen, waar zij nimmer eenen schijn 
van bezit van hebben gehad; men denke aan de Koningen 
van Engeland^ die gedurende eeuwen den titel van Ko- 
ning van Franhijk hebben gevoerd; zoo als de Koning 
van Sardinië zich Koning van Jeru%alem en Chypren 
noemde; nog heden ten dage noemt de Koning van Na^ 
pels zich Koning van Jeruzalem; hoe lang is Lodewijk 
de Achitiende niet Koning van Frankrijk en Navarre in 
jHirtibus geweest? 

Het is zeker , in het algemeen , niet raadzaam , eenigen 
twijfel of vermoeden van onechtheid te werpen op oude 
oorkonden : want daardoor zoude men soms de geheele 
geschiedenis in het ongewisse brengen. Maar wanneer ik 
in verschillende eeuwen zoo vele giftbrieven van de Opper- 



(38) Zie Arsnd, j^lgemeene geiphiedenis des Faderlande, 



218 Vbahanoeling otbe 

hoofden des Duitscheu Rijks zie vennelden, waarvan vol- 
strekt geene de minste gevolgen bespeurd worden« dan kom 
ik onwillekeurig tot de vraag: hoe zulks overeen te bren- 
gen is niet de majesteit en het pnschendbaar gezag des 
Heiligen Roomschen Rijks? Yan de zoo menigvuldige gif- 
ten en hergiften dier Friesche gewesten hebben de begiftig- 
den hoegenaamd geen genot; de Friezen verklaren die voor 
onwettig, en weigeren zich daaraan te onderwerpen; de 
Keizers zien dus hun gezag geheel en al miskendi hunne 
keizerlijke bullen veracht, en geen hunner trekt tegen dien 
kleinen hoop weérspannelingen te velde, om hen te doeu 
gehoorzamen, of zendt de Rijkslegers daarheen, om zijne 
majesteit te doen eerbiedigen, en zijnen gunstelingen het 
genot te verzekeren van zijne vorstelijke gaven? Dit komt 
zeer vreemd voor. Maar in die oude t^den waren het 
genoegzaam alleen de geestelijken, die de kunst van schrij- 
ven kenden. Het waren ook de geestelijken , die meesten* 
tijds de opstellers waren van alle staatsstukken , en die 
dezen den Vorsten aanboden ter onderteekening , ter be- 
zegeling en ter bekrachtiging ; die alle schriften van het 
staatsbestuur onder hunne bewaring.hielden; zij waren ook 
de verzamelaars en opstellers van de kronijken en geschie* 
denissen. Wat al gelegenheden , om stukken in de wereld 
!e brengen, waarvan de Vorsten niets wisten; en de Heeren 
geestelijken hadden er belang bij , dat alles diep onder- 
worpen was aan het Rijk; want dat Rijk gaf schoone 
giften aan de kerk ; en zij hadden er belang bij , dat een 
volk, hetwelk geene tienden aan den Bisschop betaalde, 
waar de geestelijken , even als alle andere inwoners, voor 
den gewonen Regter moesten verschijhen, waar men geene 
ongehuwde Priesters wilde dulden (39) , waar men, onder 
straf van verbanning, den kerkelijken Heeren verbood^ 



(39) E. Beniiiga, Chrongk van'Oott^FrUsland^ blx. 14. 



DB BBKAMING YAIT VEUR FbIBZBN. 219 

zîch veel mel staatkundige en burgerlijke zaken le beinoei- 
jen, en waar men hunnen kerkelijken ban en interdictie 
weleens met eene burgerlijke verbanning beantwoordde (40); 
zij hadden er belang bij , zeg ik , dat zulk een volk wat 
ingekort wierde in zijne vrijheid , en dat daar Heeren over 
gesteld wierden, die zulke misbruiken konden doen op« 
houden; ook waren er verscheidene van die giflen ten be- 
hoeve van Bisschoppen uitgedrukt. 

£r is nogtans ééne daadzaak , die door de geschiedenis 
gestaafd wordt, niet door de charters, en daarom zullen 
wij die in het bijzonder behandelen ; dat is , dat Jonkheer 
WiLLEM van Hollandfi broeder van Graaf Dihk den Zeven" 
den^ werkelijk, omtrent het jaar 1196, eenig gezag in 
een gedeelte van Fiiesiand uitgeoefend heeft, en zich Graaf 
van Friesland noemde(41). Den naam van Graaf van 
Friesland kan hij in zijne betrekkingen met naburige 
Vorsten hebben aangenomen, in Frtesland zelven is hem 
dien niet gegeven noch toegekend geworden; zijn gezag 
heeft zich bepaald tot het landschap Isselgoo^ en zich niet 
over de andere deelen uitgestrekt; het was zelfs in die 
gouw zeer beperkt , en, is maar tijdelijk geweest* Uit het- 
gene, dat de geschiedenis daarover meldt, komt het mij 
duidelijk voor, dat de Isselgouwers, zeer geplaagd door 
slrooptogten van Hbhdrik db Kbanb , Graaf van Kutnre , 
en geen aanvoerder onder hen hebbende, bekwaam ge- 
noeg, om die geweldenarijen te beteugelen, Willbm van 
Uolland hebben geroepen, om hen tot krijgshoofd te die- 
nen (42) , naar de oud Germaan^che gewoonte , toen men 
immer de krijgsoversten door de volksvergaderingen zag 



(40) Menco, in ChroniconMATTHAKX^ tom.III, p«268. ScHO* 
TANUS, Frieache hisU^ bl2« 14Ib* 

(41) Klxjit, Historia critica comitatia Hollandiae^ tomt I, p. 11* 
Mxcursionea^ VIII, p* 406« 

(42) Teg. st» V. FriesLf deel I, h\%. 364. 



220 Vbehabdbuiig ovke 

kiezea en benoemen ; eu dit kan geene ▼erwondering ba- 
ren: want Willbm had zich in de kruistogten eenen 
grooten naam Tan dapperheid em krijgsbeleid yerwonren. 
Ik kom te meer tot die gedaehte, daar, zoo als ik zoo 
even zeide, zijn gezag zeer beperkt en van tijdelijken aard 
geweest is* £r zijn geene overblijfselen van zijn bestuur in 
het burgerlijke uagebleven ; hij schijnt dus daarin niets te 
zeggen gehad te hebben. En toen hij zich onderstond, den 
Bisschop van Utrecht^ die wegens kerkelijke zaken in 
Siavoren gekomen was, gevangen te doen nemen, en in 
verzekerde bewaring te zetten, namen de Friezen het zeer 
euvel op , dat hij alzoo eigendunkelijk de handen sloeg 
aan hun geestelijk opperhoofd, en stelden den Bisscbop 
dadelijk weder ih vrijheid, hetwelk Willbh niet heefl belet 
noch gestraft; zijne magt ging dus niet verder dan het 
krijgsbevelhebberscbap. £n dat ook die magt slechts tijde- 
lijk geweest is, blijkt daaruit, dat na zijn vertrek uit 
Frtesland^ toen hij het grafelijke bewind in HoUand ging 
overnemen, die geheel opgehouden heeft te bestaan, en 
dat de Friezen zich volstrekt niet bemoeid hebben met den 
oorlog, dien hij tegen den Graaf van Loon heeft gevoerd, 
daar anders hunne hulp Willem zeer te stade zoude zijn 
gekomen, en die hij zekerlijk zoude opgeêischt hebben, 
indien hij daartoe regt had gehad. Daarenboven zien wij, 
dat, tijdens den kruistogt van het jaar 1217, de vloot van 
de Friezen, hoewel vereenigd met die van Holland en 
fïaanderen^ geheel onafhankelijk en op zich zelve heeft 
gehandeld, en dat Graaf Willem daarover niets te bevelen 
had (43). 

Welligt zullen velen mijne meening omtrent de onafhan- 
kelijkheid en vrijheid der Friezen zeer gewaagd vinden, als 



(43) Arbnd, Alg. geach. d. Vad.^ deel II, blz. 213, 214, en 
de aldaar aaDgekaalde schrigyers. 



DE BBNAMIN6 VAH VBUB FaIEZBN. 221 

in tegenspraak met zoo vele oude geschiedschrijvers ; in- 
tusschen sta ik niet geheel alleen tegenover die getuigen der 
oudheid, en ik vind onder de latere schrijvers meer dan 
een geachten en oordeelkundigen geleerde, waarop ik mij 
beroepen kan. 

Zoo zie ik in de Hisioire générale^ physïque ét dvile 
de VEurope^ door Lacépedb, tom. III, ép. 9 (éd. de 
Paris), het volgende: • Dans les diétes ou assemblées 

> representatives des trois monarchies, établies par Taéte 

> solemnel de Verdun^ en Tannée 843 , on ne voit pas 
1 figurer les nobles , ecclésiastiques , ou quels qu*ils fussent 
1 de la Frise indépendante.*' 

SiSMONDB DB SiSMONDi , in zijnc Histoire des Frangais^ 
tom. 111» p. 2, schrijft: • Dans quelqes provinces la pro- 
priété était demeurée divisée; chacun y conservait son 
héritage; chacun y cultivait son champ pour son propre 
avantage; chacun avait le droit de porter des armes, et 
on s*unissait pour la défense commune sous des autorités 
nommées par la communauté. Get intérét direct k la 
chose publique formait des associations anomales de petits 
peuples, qui ne se confondaient point avec les Francs* 
Ainsi les Frisons autour du Zuider%ee^ les Brétons dans 
VArmoriqué^ les Gascons dans les Pyrenées demeuraient 
libres et en état de se défendre, souvént méme forcés de 
se battre pour conserver leur indépendance." 
Van Spaen, in zijne Oordeellmndige inleiding tot de 
historie van Gelderland^ gc^uigt van de Friezen, dat zij 
waren: • een volk, somtijds overwonnen, wel is waar, 
» maar nooit overheerd ; die sedert 19 eeuwen het zelfde 

> volk zijn ; een verschijnsel , eenig in zijne soort in Eu* 

> ropa; en cfat zij zich op meerdere oorspronkelijkheid 
» mogten beroemen , dan iemand hunner naburen." Zie 
deel III, blz. 65, en deel lY, blz. 137; daarin erkent hij 
het tegenwoordige Friesland en Wéstfriesland > als oudtijds 



222 VKRHAlfDBLiHa ovbr 

9 op zich zelven en ab een eigen landschap te zijn ge* 
9 bleven « onder zijn eigen naam , wetten en gewoonten." 

Vak losnrGA, in het Siaaisregt der Vereentgde Neder* 
landen naar de geschzedents van Gramngen , alhoewel de 
onafhankelijkheid des lands uiet aannemende« erkent, dat 
de Friezen van ouds her voorregten en vrijfaeden van groo- 
te waarde genoten. Zie deel 1« blz. 15, 102 en 364. 

Zoo ook YAN Halsema , in zijne VerAandeltnff over den 
siaai en regeringsvarm der Ommelanden^ blz. 44 — 60« 

Ook de Heeren Tpet en Fbith « in hun werk over de 
Oudheden van kei Gooregi en Gronïngen , blz« 137« 

Maar in hoe ver hebben de Friezen bij voortduring bet 
regt behouden op den naam van vrije mannen ? en wat 
is er van die hooggeschatte vrijheid geworden? . Dit staat 
ons nog kortelijk te overzien. 

Gedurende twee eeuwen, na de erkenning van hunne vrij- 
heid door Kaeel den Grooien^ zijn zij in het ongestoorde 
genot daarvan gebleven, in al de deelen van hun lancL 
Maar toen , door de milddadigheid der Reizers, de Graven 
van Ilolland zeer in magt waren toegenomen, begon de 
heerschzucht dezen meer en meer te prikkelen , en zij een 
begeerig oog te slaan op hunne naburen , en ook op de 
vrije gewesten der Friezen. In het jaar 972 heeft Graaf 
DiRK de Tweede den oorlog aangevangen met de West* 
friezen, die, dan eens met meer, dan eens met minder 
kracht , dan weder met korte tusschenpoozen van rust, 
drie eeuwen lang heeft geduurd, en geêindigd is met de 
onderwerping van Wesifriesland door Graaf Floeis dm 
Vijfden^ in het jaar 1288. Het onafhankelijke volks- 
bestaan van dit gedeelte is hierdoor wel te niet gedaan: 
want zij kwamen nu onder het bestuur van eenen vreem- 
den Vorst , buiten hunne keuze ; evenwel werden zij niet 
ingelijfd in het graafschap Holland: zij hebben immer een 
nfiionderlijk deel van der Graven bezittingen blijven uit- 



OB BENAHIIIG VAIC VaiJB FAIBZBK. 228 

maken, waarvan de Yorst eenen bijzonderen titel voerde; 
en daar reeds toen vrij algemeen het heilzame beginsel had 
stand gegrepen van de afschaffing van het lijfeigenschap 
en van het vrijmaken der gemeenten , zoo zijn de West- 
friezen niet in dienstbaarbeid vervallen , maar hebben da- 
delijk het welzijn dier voorregten genoten, en hebben land 
en gemeenten regten verkregen, waardoor hun individueele 
toestand en persoonlijke vrijheid gewaarborgd waren, en 
zij daaromtrent geene groote vermindering of verandering 
ondervonden. 

Een klein gedeelte van het landschap Isselgoo heeflt voor 
de overmagt der Bisschoppen van Utrecki moeteu bukken, 
en is in bet jaar 1089, onder den naam van drostambl 
van Vollenhoven^ bij het oversticht ingelijfd. Dit gedeelte 
heeft in de latere lotgevallen van het oversticht gedeeld, 
en de inwoners zijn bestuurd en behandeld geworden even 
als de overige onderdanen van den Bisschop* 

Tusschen het Vlte en de Lauwers is dé vrijheid, hoewel 
dikwijls door de naburen en vreemden belaagd, wel blij* 
ven voortduren , maar is eerlang ontaard in bandeloosbeid. 
Aanvankelijk door veeten tussclien de voornaamste geslach- 
len, en later door algemeene, daaruit ontstane, partij- 
schappen , is dit gedeelte , gedurende drie honderd jaren , 
een tooneel geweest van verwarring, van verwoesting, van 
de grootste wanorde, tot dat die partijen, het oorlogen 
iDoede, en geen kans ziende, om door zich zelven tot 
inwendige rust te komen, de tusschenkomst van vreemde 
Vorsten hebben ingeroepen, waardoor, na mislukte f)roef- 
neming dienaangaande met den Hertog van Saksen^ de 
Westerlauwersche Friezen , zoo als zij toen genoemd wer- 
den, in het jaar 1523, onder de heerschappij van den 
Duitschen Keizer Rabbl dtsn Vijfden gekoroen zijn(44)« 



(44} ScHOTANUSy Frietche hiêt,^ Ust fölb. 



224 VEaHARDBLIllG OVB& 

Zij verloren dus ook hunne volksonafhankelijkbeid en de 
vrijheid, om zich naar eigen goeddunken te regeren, maar 
verkregen bij de voorwaarden van het verdrag van. onder- 
werping de beloften, van te zullen genieten al de privi" 
legiën, welke door HoUand^ Zeeland en Braband^ g^- 
noten werden (45). Daar nu destijds het lijfeigenschap ea 
de meeste andere drukkende lasten van overheerschiog 
buiten gebruik waren geraakt, zijn ook deze Friezen niet 
in personeele dienstbaarheid vervallen, en de onderdanigbeid 
aan eenen Vorst is hun niet zwaar geweest, vooral daar 
de vorm van hun inwendig bestuur hoofdzakelijk de zelfde 
bleef. Toen, 50 jaren later, men hen met geloofsdwang 
en onregtmatige schattingen begon te kwellen, hebben zij, 
even als de andere gewesten va« Noord'-Nederlarid ^ het 
juk weder van zich af weten te werpen. 

Met de Friezen tusschen de Lauwers en de Eems^ of 
de zoogenaamde Friesche Ommelanden^ is het genoegzaam 
op gelijke wijze ' toegegaan : de gedurige twisten en oorlo- 
gen der verschillende landschappen onderling en met de 
stad Grontngen^ hebben daar de vrijheid te gronde gerigt. 
Na éenigen tijd onder het geweld, dan van den Hertog 
van Saksen^ dan van den Graaf van Oostfriesland ^ dan 
van den Hertog van Gelder^ gezwicht te hebben, is ook 
dat gedeelte van het vrije Frieslatid aan Keizer Ka&bl den 
Vijfden onderworpen geraakt , in het jaar 1536, nogtans 
onder uitdrukkelijk beding, dat de Keizer de Ommelanden 
zoude laten blijven bij hunne oude voorregten , inste^ingea 
en landregten , gelijk %y die van hunne ouders gehad en 
geërfd hadden{âS). 

De beschouwing van dit oqderwerp mag aan velen wel 
wat afgetrokken schijnen , en in den tegenwoordigen toe* 



(45) Ibidem, blz. 574a. 

(46) Ibidem, blz. 669. 



OE BENAMING VAN VRIJB FRIEZEIf. 225 

stand van zaken zal bet, over het algemeen, vrij onver- 
schillig voorkomen , of de Friezen te regt of te onregt den 
naam van vrije Friezen gedragen hebben. Intusschen kan 
dit eenige duistere punten van de geschiedenis onzes Vader- 
lands ophelderen, en ons welligt brengen tot beter begrip 
van eenige gebruiken of gewoonten, în Friesland opge- 
merkt, en van het volkskarakter , dat toch immer nog 
verschil aanbiedt met dat van zijne naburen. 



^ 



V, 15 



226 



HËT YERRAAD, 

DOOR 

JACOB DOKKER 

AAir 

EENIGE FRIESCHE EDELEN GEPLEEGD, 

iif HBT jAAR 1567; 

DOOR 



T^oen ik de levensschets van Johan yait Ligne, Graaf 
van Aremberg, Stadhouder van Friesland^ voor den laatsten 
jaargang van den Frieschen volks-almanak bewerkte , kwa- 
men mij, bij de onderzoeking der verschillende bronnen, 
waaruit ik te putten had , verschillende voorvallen en om- 
standigheden , uit den tijd, waarin hij leefde, voor, die, 
hoezeer met hem in eenige betrekking staande , en niet 
van belangrijkheid ontbloot , daarin door mij niet kondén 
worden opgenomen , indien ik de grenzen , mij gesteld , 
niet wilde overschrijden. Eene van dezelve was het ver- 
raad, door zekeren schipper, met name Jagob Doicker, 
aan eenige Friesche Edellieden gepleegd, hetwelk mij een 
geschikt onderwerp ter behandeling voorkwam in eene der 
Winteravondvergaderingen van het Friesch Genooischap 
van Geschied'j Oudhetd- en Taalkunde; en toen de dicht-* 
regelen , waarin ik het verhaal had ingekleed , daar bijval 



HeT VERRAAD, AAlf FrIESGHE EdELEIT GBPIiEEGD. 227 

moglen verwerven , en mij het verzoek gedaan werd , 
dezelve af le staan ier plaatsing în De vrije Fries^ heb ik 
gemeend , deze uitnoodiging niet te moeten afslaan ; maar 
om de zaak, welke ik behandelde, achtie ik het niet on- 
voegzaam, het verhaal zelf, zoo als het bij een onzer 
oudere geschiedschrijvers geboekt was, vooraf te doen 
gaan, en koos daartoe de woorden van Sghotanüs, in 
zijne Fnesche kisiorien , blz. 743a , waarmede men kan 
vergelijkcn Gabbema , Verhaal van Leeuwarden , blz. 493 , 
en de breedvoerige mededeeling van Winsemius, in zijne 
Kronijk^ fol. 538. 

ScHOTANUs dan schreef : • veele Vluchtelinghen 

1 scheeplen over nae Emhden. 

» D'Andere Schepen quamen gheluckelyck nae Embden; 

> maer het Schip , daer de Heeren inne waren , wierdt 
1 verraden door den Schipper , Jagob Dongker ghenoemt , 
1 zynde een Harlingher man. Want de Schipper jaechde 

> het Schip op 't zandt , by d' eerste Tonne , omtrent een 

• Myle weechs van Harlinghen , alsoo hy Mulerts Galeye 

• sach aenkomen. Gevraegt zynde , of hy de Kinderen van 
1 fiATENBURG niet vernomen hadde , seyde hy neen , maer 
» wees met de Yinger nae 't Ruym , ende gaf ieken , datse 

> daer besloten waren. Mulert nam 't Schip, ende brachte 
)» 't binnen Harlinghen^ in-hebbende omtrent honderl 
9 Mannen , beneffens geroofde Mis-kleederen ," enz. 

> Onder de Gevangene waren Gtsbert ende Dirgk vajs 

> BatEKBURGH, met HaRTMAIT GaLBMA, SiOERDT fiETEM 

> ende Willem Buwma/' enz. 

De dichtregelen zelve luiden aldus: 

^iet gy dat ranke schip , zacht sclionilend op de barcn 
Yan 't jlaanw gerimpeld IJ , aan de Amstelstad ontYaien ? 
De golfjes dartlen vlug en speieu om zijn boord , 
Ën dragen 't op hnn rug in zachte Tviegling voort. 



228 Het verhaad , door Jacoe Donker 

Hoe lastig blaast de i>Tind , lioe rastig zyii de baren ! 
! 't is een sclioone dag , om blij te spelevaren ! 

Maar neen! die sombre kiel Toer nict ten lasttogt hcen. 

Geen Tlag iraait Trolijk op ; de schipper is alleen 
Met slechts ëén man op 't dek ; de loiken zijn gesloten ; ^ 
Men ziet geen bonte rei Tan dartle feestgenooten , 

J)ie Trolijk zich Tcrmaakt ; — een stilte als Tan den nacht 

Regeert aan boord ; en toch — er is een kostbre Tracht 
Dien bodem toebetrouwd — het geldt hier menschenleTcns , 
't Behoud Tan rang en schat , en Tan de Trijheid teTcns. — 

Had ergens ooit een schip een daurder last aan boord ? 

! zeile 't rustig heen , en spoede 't Tcilig Toort ! 

't Was in den schrikbren tijd , dat Neerlands Trije landen , 
Yernederd en Terdrukt , gekneld iu Spaansche banden , 
YerkTvijnden onder 't leed , door Spanjes OTcrmagt 
Geweten , welvaart , eer en Trijheid toegebragt. — 
Gbahtelle's rijk iras uit ; maar Alta iras gekomen , 

En deed het burgerbloed met woeste iTreedheid stroomen ; 

De beeldstorm schond het blad , Yraarop geschied'nis schreef , 
Hoe moedig Neerland leed , Tirat Spanje al kiTaads bedreef; — 
Nu -^Toedde fel de iTraak , en , los Tan toom en banden , 
Doorvloog zij onbesuisd de diep Terneérde landen 
Yan 't oad gemeenebest , en Telde , irat zij kon ! 
Der Tadren kracht bezweek , de moedloosheîd verwon. 

's Lands Eedlen , diep begaan met de ongehoorde rampen , 
Waarmede 't lijdend Tolk reeds jaren had te kampen , 
Maar tegen de OTcrmagt Tan Spanje niet bestand , 
Ontvveken voor een' tijd hun zuchtend Yaderland. 
ÜAÂïrjE zelf , gewis , dat niets hem thans kon baten , 

Yerkoor Toor 'i moordtooneel zijn stille Duitsche staten. 

Een tal Tan Edellién , in de Amstelstad Tergaârd , 
Zocht mcde een Trge iTcg- en Teilige oTcrTaart 
!Naar Muitschlands noorderkust, om ziels- en ligchaamsTrede 



AAH EBNIGB FkIESGHB EdBLBN GEPLEEGIh 229 

Te zoeken în den Treemde , op JEmbdens Trije reeder 
De BATEjBUBGsche tifee , de Standfries Beteha , 

Met WlLHELH BoiJflHGA eU HabTMAI! GlXAMA , 

En menig ander held. — Maar hoe 't geTaar ontkomen?? 

Zij , dîe in 't open Teld nooit Toor den kampstrijd schroomen , 
Bîén hier een' TÎjand 't hoofd, die kr^gseer telt noch wooffd, 
l^iet strijdt en OTerwînt , maar stil Terrast en moordt. — 

Zij mogen dns Tan 't plan naauw met een -woord gewagen. — 

Maar zîe, daar schijnt op eens het reddingsuur geslagen. — 
Een scheepsYOOgd treffen ze aan, een Frîes, Tan kloeken bouw. 
"Wat ouTerhoopt geluk ! De roem der Frîesche trouw 

Staat Toor zgne eer hun borg. Als hij zijn schîp wil leenen , 

Is elk geyaar Toorbij , is alle Trees Terdwenen. 

Houdt Jacob Dohsbr 't roer , z^n Tolk het boord bezet , 
l)an îs hun lijf en goed , dan is hnnne eer gered l 

Zy deelen 't plan hem meé. 't Yerdrag is ras gesloten. 

Wie deed nîet gaarne wel aan eedle landgenooten ? 

Zijn schip is hun ten dîenst ; — h^ brengt ze stil aan boord , 
Yerbergt ze dîep în 't ruim , en stOTent met hen Toort. 

Dat îs die ranke kiel , zacht wieglend op de baren 
Yan 't flaanw gerîmpeld IJ' , der Amstelstad ontTaren ; 
Dat 's Jacob Doieebs schip , met de OTerkostbre Tracht , 
Dîe wat zij hîer Terloor , ginds te herTÎnden Iracht. 

't Spelt alles goed geluk , nîets schijnt hel oog té trekken , 
De schipper , zoo bekend , geen achterdocht te wekken , 
Geen wolkjen aan de Incht , een frissche koelte op zy , 
Ras zijn ze 't land ontzeîld , en aadmen allen Tr^. 
Die hoop bezîelt hnn hart , en doet de smart hen dragen , 
Dîe aan de üere borst Tan 't heldenkroost moet knagen, 
Wanneer het stil en sluiks Toor 's TÎjands lagen bukt , 
En door een snelle Tlagt zich aan 't gcTaar ontrukt. 
Zijn ze eens aan gîndsche kust , dan kan men kracht Tergâren ,. 
Ën tot den juisten tijd Termeerdren en bewaren ; 



230 Hbt YX&&AAD, DOG& Jacob Donker 

Ban keeren zij torag met dabble magt en moed , 
£n wisschen de oneer ait in 's T^ands eerloos bloed ; 
Ban zal op nienw de rlag der rrije staten wappren : 
Dan n«meB sg hnn plaab weér in by 't heer der dappren , 
Zien Spanjes orermoed rerbryzeld en yemeérd , 
£n 't Yaderland gered , tot yroegren bloei gekeerd ! 

Zoo droomen zy zich groot , en wanen reeds zick yeilig. 

Maar , Friesland ! hoe kon 't zy n ? hem was zyn woord niet heilig , 

Bie , op uw' grond geteeld en door uw lacht geroed , 

Zyn eigen landgenoot ten ontg had ontmoet, 
Be Friesche trouw yerried , en pligt en eed yerachtte , 
Om 't yuig yerradersloon , dat hem yan Spanje wachtle. — 

Bigt by Enkhuizens wal yerhief een Spaansch galjoot 
Zich uit de baren op ; *t was Mvllusbt , die 't gebood , 
£n , in yAV Ligites dienst , den snoodaard kon belezen , 
Om ontroaw aan zyn land , aan Spanje troaw te wezen. 

Zie , BoiTKER wendt de kiel , en rigt zijn koers naar 't land , 
Zet alle zeilen by , en jaagt zyn schip op 't strand. 

Ber £edlen kloeke schaar , in 't somber rnim yerborgen , 
Laat , hoe de schok hun treft , gerust den schipper zorgen. 
Hij kent hier zee en strand , hîj kent en wind en yloed , 
Uij weet , hoe , in geyaar , de zeeman handlen moet ; 
£n , zoo lang hy niet iwept , om op het dek te stijgen , 
Bewaren zij , in hun en zijn belang , het zwygen. — 

Wat leyen daar op 't schip ? £r klinkt een yreemde taal ; 

Be luiken yliegen op ; 't zijn Spanjaards altemaal. 

Zîj snellen naar omlaag ; en , eer zîj iets yermoeden , 
Zijn de £edlen oyermand , en slearen de yerwoeden 

Hen naar 't Tijandlijk schip , gebonden en bewaakt , 

Tot meu , na korte . yaart , de Friesche kust genaakt. 



AAN BBHIGE FaIBSGHE EoBLEJS GBPJLBBÛO. 281 

Harlingen ! in uw' wal had Arsmberg zija zetel , 

Aan FiLiPs lyil getrouw , zoo iJTiig als yermetei 

In 't Toeren yan den strijd yoor 't geen hij heilig acht^ 
Omdat zijn Yorst het eischt « jeä.hj diens iril betracht. 

Yoor hem yerscheen de stoet , zoo schandlijk snood bedrogen. 

Wel Toud 't Terraad geen gunst in zyn krygshaftige oogen , 
Maar zie , de winst was groot , — dien Bbtma boTenal , 
Die laDg hem trotsen dorst , die groot bleef in zgn' Tal , 

£n nog hom tegeuToert : » Yaï Lighe I 'k ben gOTangen ; 

» Maar toch , onthoud dit wei , ik ben nog nîet gehang^n (1)." 

Hij neemt den rijken buit uit Müllaxbts handen aan , 
En doet naar Brahands hof geTanklijk henen gaan , 
Wie op den eed en 't woord Tan eenen landzaat bonwden , 
En aan de Fiîesche tronw hun alles toeTertrouwden. 
Men zag ze nooit hier weér ; hun staten zyn Terbrand , 
Hun goedren zijn Terbeurd , han lijk rust ginds in 't zand. 

Maar ook Tan Dobkers lot spreekt 's lands geschiedrol nader. 

Gods oordeel bleef niet uit ; de straf trof den Terrader ; 
Het Spaansche goud Tersmolt , en slechts een bedelstaf 
En TaderTloekend kroost ontTiel hem bg zijn graf (2). 



a@0®( 



(1) Deze woorden vindt men bij WiNSEMlUS en Schotanus 

opgeteekend* 

(2) Ook dit wordt door de geschiedschrijvers Termeld, met 
biJToeging, dat » seecker Edelman (wiens naem de historien ver- 
9 swTghen, om syn geslacht geen schande aen te doen), den schip- 
» per had ingesteecken, dat hy de Geusen zoude innemen en yer- 
9 raden. — Die heeft tot syn beloninghe een grietenye ontfangen, 
» en was daerom een verfoeyael yan yeder een," 



^ 



HERorprERorG 

AAH 

HET GESLACHT SIRTEMA VAN GROVESTINS, 

DOO& 



Eeuwig rustlûoê^ zonder toepen^ zinkt elk jaarkring weg in 't nief^ 
JBn deê levens klok verkondigt morgengroet en avondlied, 
Hoog en hooger tot de eterren ^tygt het feeetlied eeuwen lang^ 
Diep^ ja tot in *t hart der aardcf klinkt koraal^ en lykgezangm 

Gouden heelden zien wy hlinken^ pr^ken trotsche marmereteen^ 
Maar de maanden en de jaren wentlen om de graven heens 
Meneehen komen en verdw^nen^ aanvang^ midden^ einde en doel, 
Alles deelt in 't groote treurspel aan het eindeloos geu/oel, 

Wat de t^dstroom met zich voere^ wat verr^ze^ sta of valV ^ 
Het Verleden ligt in *t Heden^ in het Nu wat worden zalm 
Maar der vaadren deugd en eere^ w^sheid^ moedj beleid en krachtj 
Moeten door een dankbaar nakroost altoosdurend zgn herdacht. 



T an den aanvang der zesde eeuw werd ons Yaderland 
door de mannen van het noorden , bewoners van bet oude 



(1) Voorgelezen ter opening der Winterayondyergaderingen yan 
het Friesch Genootschap in 1848» 

Tot de zamenstelling yan dit Vertoog zljn yerschillende liistorie-' 
schrijyers en andere mij ten dienste staande bronnen in handschrift 
geraadpleegdy i^elke dan eens zakelljk, soms woordelijky z^n ge- 



UeT GESLACHT SlRTEMA FJN GROyESTlHS. 233 

Scandinavië^ verontrust en geteisterd. Meer dan zes eeuwen 
lang moest men kampen tegen de Deensche, Zweedsche en 
Noorweegsche zeeschuimers« roovers en plunderaars; maar 
bepaaldelijk in en na de regering van Karel den Groolen 
hernieuwde zich die bloedige worsteling tegen het uit- 
heemsch geweld. Italié werd door de Saracenen , Duiisch" 
land door de Hunnen besprongen, en Frankrijk^ Enge' 
land^ geheel Nederland^ telkens door de Noormannen 
aangetast; het toenmalige Friesland was een der hoofd- 
plaatsen, alwaar zij zich wilden nestelen, en den zetel des 
gebieds vestigen. De armoede van hun land, de ruwheid 
van hun bestaan, maar vooral de godenleer van dit volk, 
maakte hen tot woeste en onversaagde krijgers, wien het 
grootste gevaar, de geweldigsle strijd de meest geliefde 
waren. ODm , immers , bragt den gesneuvelden held da* 
delijk in het paradijs , Walhalla , en de Scalden-zangers 
beloofden aau ieder eenen afzonderlijkcn hemel, alwaar 
hij, onder het genot van den grootsten wellust, aan een 
lekker bier, uit de bloedige bekkeneelen zijner vijanden, 
zich dronken drinken konde. — Hoe vele dappere Friezen 
zijn door die ontmenschte horden niet gedood of van hun 
eigendom beroofd, maar ook duizenden van hen zijn in 
het voetzand vertreden geworden ; en loch trokken zij 
telkens weder met geheele zwermen over den oceaan! — 
Te regt wordt op hen toepasselijk gemaakt de dichterlijke 
beschrijving van de geweldenaars der eerste wereld, door 
den Grootvorst onzer poëzij : 

» Dat schrikbaar reuzenyolk 

» Had lang in 't eenzaam ^oord, aan 't steigren yan 't gebergt* 

» Den boschstier in zijn hol , de beeren nitgetergd , 

» De berggeit op de krnin des standmunrs nageklonunen , 



Tolgd. Die telkens aan te wijzen, achtte ik overbodig ; deze ver- 
meldiDg echter niet, ter yoorkoming yan yerkeerde beoordeeling. 



234 He&inne&ihg aam 

y> £n onder zick den stonn in d' afgrond hooren grommen ; 

» Maar eindiyk tot één hoop , één legermacht yergaârd , 

» Yerspreidde 't sckrik en dood door heel de zuchtende aard (2). 



(2) BiLDERDiJK, Ondergang der eerste wareld, In bet onlangs 
uitgekomen werk yan J. A. Alberdingk Thijm, Palet en harp 
getiteid, Tond ik in een krachtig gedicht : Holland gegrondvest^ 
hen aldus, tevens op den Noorman Kollo doelende, afgeschilderd: 

Daarbuiten klinkt het zcgelied 
Des l^ïoormans, die, in spotyertocning, 

Zijn roof yan 't westlijk landsgebied 
Te leen hief yan den goeden Koning. 

De ïfoorman ! — feller dan de pest, 
Wanneer zig rondholt door de landen, 
De klaaawen slaat in de ingewanden 

Yan kroost en oudersy en wa*t rest 
Te hoop werpt by de oatzielde panden; 

De Noormany die met yuur en staal 
£en yolkryk iand in kerkhof keeren, 
Het heiligst rooyen en schoffeeren, 

£n stuiten kwam — op laag metaal. 

Goud biedt de Koning i immer goud, • • . • . 

l^ïög blaakt de l^ïoor zLjn stad en woud ; 
Nog grijnst de Heiden allerwegen 

Hem roofziek tegen. 
» Meer!" giert het monster. Daar yerzwindt 
De laatste goudbaar in zijn' muil. 

9 Nog houdt gij rykdom schuil!" 

Wat nu ? . Ku 't blonde Koningskind 

9 Mij 't goud ! — de maagd ! — en op den koop — > 
y> Neem ik den Ghristen doop !" 

£ene gelijksoortige gebeurtenis als met den Deen GoDFRiED. Toen 
RoLLO Neustrié'y naar hem Normand^e genaamd, verhief yan den 
Koning (gelijk het te leen ontpangen genoemd werd], weigerde hij 
den yoetkus, en yerzocht, of een zijner speerknechten het yoor 
liem doen mogt. Dit werd toegestaan ,* maar de krijgsman, in 
plaats yan het hoofd diep genoeg te buigen, hief den yoet des 
Konings met zoo yeel kracht omhoog, dat de arme Karel het 
onderste boyen yiel. 



HBT GBSLAGHT SjRTEMA FAN GrOFBSTJNS. 235 

Tegen storm en hoogen vloed had men terpen en wieren 
te baat, met âdgillits bedijkingen daargesteld; maar tegen 
die woeste barbaren zich te beveiligen was een moeijelîjk 
werk. Men vond een middel van tegenweer in het bou- 
wen van stinzen of steenen huizen , en het ware te wen- 
schen geweest , dat die nooit tot een ander doel hadden 
gestrekt. De Friezen evenwel zijn in de historie geken- 
merkt als de moedigste en hardnekkigste bestrijders van de 
mannen uit het noorden, en toch zou er een tijd geboren 
worden , dat zij het vernederende juk van eenen Deen (3) 
dragen moesten, tot loon, dat men hem eene Vorsten- 
dochter met 2080 ponden gouds ten huwelijk, en haar het 
hertogdom Fnesland tot eene bruidschat had gegeven ! 
Dit was den Friezen'een nooit te verduren onheil; maar 
bij de onwaardige nazaten van den Groolen Karel, en 
onder dezen een naamgenoot zijns vaders, wiens bijnaam 
aan eenen zielloozen vleeschklomp denken doet, en die 



(3) Deze "was een opperhoofd der noordsche benden, GoD- 
FRIED, zoon yan Harald of Hëriold, die zich Deensch Koning 
noemde. Hij trouwde GiSLA, dochter yan Lotharius den Twee'~ 
den^ -waarom hij zich dan ook in 882 liet doopen. Maar het kwam 
den Friezen duur te staan : want hij heerschte als een tiran, liet 
zijne onderdanen, zoo als men yerhaalt, met halsbanden boeiien, 
om ze bij elk gering yergrijp of naar willekeur te doen ophangen, 
en maakte hen tot lastdieren. ^^ Hij yergde yan den Keizer, bij 
een opzetteiyk gezantschap, uit twee Friesche Grayen, onder hem 
als Hertog, bestaande, het land yan KoblentSy Andernach enz. aan 
hem af te staan, omdat hier in Friesland of Holland geen wijn 
groeide. Deze Friesche Grayen worden Gerolf en Gerdolf 
g'enoemd ; de eerste zou Graaf yan Holland^ de andere yau Teis^ 
terbant zijn geworden. — Godfrieds rigk was spoedig uit, waut 
h^ werd vermoord. Karel de Dikke^ hier bedoeld, in het bezit 
gekömen yan het grootste gedeelte der monarchij van Karel den* 
Grooten^ was te groot een sukkel, om zulk een rijk te besturen. 
H^ werd al zwakker en onmagtiger, yan zijne onderdaneu verstooten, 
onttroond, en stierf in 888 te Reichenau^ in armoede en ellende. 



236 UB&nnfUDiG aak 

aUeen den moed bezat « eenen sluikmoord te doen pl^en , 
kon men geen heul, geenen bijstand vinden. Eindelijk 
Tond men die bij eenen Graaf yan Teisterbtmt^ en eenen 
gehikkigen ommekeer Yan zaken werd tijdelijk yoorbereid. 

Laat ons nu Yan dit tijdperk het oog afv?enden« om de 
aandacht te yestigen op eenen anderen worstelstrijd en 
zijne oorzaken, welke landgenoot en nabuur zulk een 
droeyig leed en lijden heeft berokkend. 

De Yoorrang bij het offeren op de altaren in Gods tem^ 
pel was een steen des aanstoots voor den Christen , bij 
zijne yereering van het Opperwezem Onbillijke aanmati^ 
ging bij dien Toorrang strooide het eerste zaad tot geschil- 
len tusschen adelijke en aanzienlijke famiben, en het 
schoot een dieper wortel , dan de * kortzigtige stenreling 
zich daaryan had voorgesteld: want toen het tot eene 
^welige plant geworden was en vruchten voortbragt, strek- 
ten deze tot een voedsel voor den wrok en wrevel, twist 
en veete, den onverzoenbaren haat en nijd eindelijk van 
land- en gewestgenooten onderling. Deze trok partij voor 
den adel , gene voor den patriciêr , anderen voor of tegen 
elk , die hem beloonde of anders dacht , en ziet daar de 
factiën geboren. Hoogmoed , heerschzucht en ongebonden- 
heid , aangevuurd door bedorven geestelijken , straffeloos 
geduld door werkelooze en gewetenlooze regters, gevolgd 
door vernedering den minderen aangedaan , bragten de 
ongelukkigste aller plagen voort , den burgeroorlog , met 
zijnen nasleep van eliende over land en volk (4). 

Velen der groolen eft magtigen begonnen uit eigenbelang, 
uit afgunst en wraakzucht , den twist , stelden zich aan 
hel hoofd, en deden steden , provinciên , landsheeren, 
zelfs Vorsten, daarin deelen. Van daar de historie der 



(4) Yerg. de Bijvoegscls en AanteekeDiogen op It aade Frieêche 
/jrp, 1834, biz. 406 en yolg., alwaar ik dit breeder heb ontwikkeld^ 



HBT GBSLACHT SjRTEMA FAN GrOFRSTIKS. 237 

Hoekschen en Kabeljaauwschen in Hollandy der Heeckerens 
cn Bronkhorsten in Gelderland ^ der Lokhorsten en Lich- 
lenbergers in Ulrecht^ der Blaauwvoeters en Isengrine factie 
in Ylaanderen^ der Guelfen en Gibellinen in Italië^ van 
de Roode en Wille Roos in Engeland. 

In Friesland hadden Oostergoo en Westergoo zich ver^ 
deeld ; Vetkooper en Schieringer stonden tegen elkander 
over; ieder beweerde voor de vrijheid cn onafhankelijkheid 
te strijden; elke beleediging, gewaand of wezentlijk, moest 
met bloed uitgedelgd, ieders regt met dood en vernieling 
bezegeld worden. Aldus werd de vijandschap tusschen land- 
zaten onderling ontzettend in die tijden : want men gunde 
den andersdenkenden licht noch leven; tot dat, na twee 
volle eeuwen van moord , roof en ellende , met het verlies 
van goed en bloed, ook der Friezen vrijheid was verbeurd. 

Het was in dit tijdperk , dat de bestaande stinzen wer^ ^ 
den versterkt; dat er een aantal anderen telkens verrezen, 
om tot schans en vestingwerk te dienen; dat kerken en 
liloosilers zelfs daartoe dienstbaar werden gemaakt : want 
de geestelijken mengden zich ook in den strijd, en hoe 
rijker begiftigd , hoe gereeder zij waren , om het bedreven 
kwaad kwijt te schelden. Kwam er evenwel een vreemde 
vijand , de veete werd ter zijde geschoven, en met man en 
magt wederstond men den belager. Ook buitenlands gin* 
gen de moedigste strijders lauweren behalen, en het Heîlige 
Land getuigde luide van der Friezen manhafte wapenfeiten. 

In dezen toestand des lands deed Sjobat Wtbrehs 
SiRTEMA , de oudste bekende en ve^melde stamvader van 
zijn geslacht, in het jaar 1191, te Engelum^ eenen sterken, 
dik bemuurden stins bouwen, die bestand moest zijn tegen 
de invallen der Noormannen, zoo lezen wij bij onze kro- 
nijk- en geschiedschrijvers (6) ; maar het huis zal hem 



(5) Men yergunne mij hier de opmerking, dat de historie yer- 



238 Hbrinhbring aan 

(evens tot een bolwerk hebben gediend tegen den aanval 
der Schieringers , die zijne doodvijanden waren , dewiji 
bij zich aan het hoofd der Vetkoopers had gesteld. — Het 



meldt, en VAN Bolhxtis, die daarover opzettelijk schreef, liet lieeft 
bevestigd, iit zijne Noormannen in Nederland, I, 201, II, 61, 102 
enz., dat met het jaar 1010 de inyallen yan den Noorman hebben 
opgeliouden. Zoo ook Bilderdijk, Geschiedenis des Vaderlands^ 
II, 7. WlNSEMlTJS en anderen, echter, laten dié voortduren tot 
in 1306, wanneer de Potestaat Gammingha hij een geyecht doo- 
delijk werd gewond en overleed. Het stadje Uitgong zou in 1182 
(bij sommige schrijyers in 998 gesteld), eerst door hooge yloeden 
half yerwoest, door de Wooren zijn yerbrand. Van" Bolhuis, die 
bij ËMMius zweert, als de alleen geloofwaardige schrijyer oyer 
Friesland^ yerklaart WiNSEMlüs, en genoegzaam al de andere 
Friezen, yoor fabnlisten, maar Foeke Sjoerds, zegt hij, dien 
men gelooyen kan, stemt in mijn geyoelen, en stelt het ook yoor 
zeker, dat na 1010 geen plunderzieke Noorman in Friesland is 
yerschenen. Doch wêl zegt die jaarboekschrijver in z^n IL deel, 
wat VAN BOLHUIS yermeldt, dan in het IIL deel, op het jaar 
1306, beschrijft hij den zelfden inyal, als waarvan Winsemius 
gewaagt. Van Bolhuis betreedt het yoetspoor yan'den kundigen 
schrrjver DE Wind (Inleiding voor de Bibliotheeh der Nederland^ 
sche geschiedschr^vers) ^ in navolging yan Emmius, en hij waar- 
schuwt daarenboven ieder tegen den geleerden Westendorp, die 
de critiek yan ËMMius twijfelzucht noemde, ^en zelfs ook tegen 
Bilderdijk, die zoo te rcgt beweert, dat men yoorouderlijke 
oyerleyeringen niet kan yerwerpen, zonder een geheel yolk tegen 
te spreken. Zoodanig was hy met yrees beyangen, dat men te yeei 
yertrouwen aan de Friesche kronyken geyen zoul Wij willen niet 
onyoorwaardelijk alles aannemen, wat WiNSEMius in zijne met 
weinig oordeel zamengestelde kronijk heeft geboekt, doch yorderen 
een grondiger bewijs tegen hem, dan het aangeyoerde. Onder der- 
gelijke stellingen wordt de waarheid te kort gedaan; de onwaarheid 
yan het yerwerpend beweren heeft de ondervinding mij dikw^ls 
geleerd* — Nog dit : De laatste inyallen der Nooren, in dé elfde 
eeuw, bragten hun weinig fortuin aan; dit schrîjft men toe aan de 
yier kloekmoedige helden uit het geslacht yan Joulsma, wier graf- 
fiteden in het jaar 1391 te JBritsum zoudeu zijn ontdekt geworden. 



HET GESLÄCHT SlRTEMA FJJS GrOFESTINS. 239 

schijnt buiten twijfel , dat de familie Sirtema van dien 
tijd af, naar den dikbemuurden stins, den toenaam van 
Gkou- of Grovestirs heeft aangenomen , welke later bij 
alle nakomelingen , lot op den tegenwoordigen tijd , soms 
met weglating van dien van Sirtema, als geslachtsnaam is 
aangenomen. 

Nog een groot voorvechler zijner partij treffen wij aan 
in Wtbe Sjoerds, die in den watervloed van 1313 met 
800 menschen om het /even kwam. Eenige generatiën later 
Ireedt de bekende Scheme Wtbe ten tooneele. Hij moge 
dan zijnen naam hebben ontleend van de kaal geschoren 
kruin , of den afgenomen baard , of van beiden , waartoe 
zijn portret aanleiding geeft (6) , dit is zeker , dat hij een 
slerk voorslander is geweest van de Vetkoopers. Jammer 
evenwel was het voor zijnen heldenaard , dat hij zich in 
eenen valstrik, door zijne sluwe nicht Swob Sjaeadema 
hem gelegd , bij de belegering van EotHnga'huis , te 
Nijland^ liet vangen. Het feit. is te overbekend en te dik» 
wijls beschteven , om het hier te herhalen ; doch de heer- 
lijke zinspreuk der oude Friezen , Äntiqua virtute et Jide^ 
verkreeg door die handeling eene gevoelige breuk; en had 
niet daarom alleen die trouwelooze Edelvrouw eene kastij- 

(6) Dit portret is thans in het bezit yan Jonkheer H« Baerdt 
VAN Sminia, Grietman van Tietjerhsteradeeî^ waaryan eene kopij 
in steendrulL is geplaatst in den Friesche volks^almanah yan 1846, 
bij het romantisch yerhaah Aldaar is hij afgebeeld met eene glad 
geschoren kruin en baard, waarop Doeke van Martena dit epi- 
gram yeryaardigde : 

VlBlüS â Groustins, radendi yerticis author, 

Hoc habitu, hoc yultu, dum superesset, erat, 

Ut nocuit multis, multis sic profuit idem, 

Tïec yoluit prayus, nec bonus esse nimis. 

Eene andere af beelding, waarschijnlijk het originele portret, berust 
bij Baron SiRTEMA VAN Grovestins, Minister der Nederlan^n, 
te Madrid, 



240 Hbrinnbrihg aait 

ding verdiend, wijl zij het Friesche spreukenboek met bet 
SfTOBBE law , de Jides Puntca , beeft ontsierd ? Deze 
Wtbb \vas een man van goede en slecble boedanigbeden 
bij uitnemendbeid ; van daar weder bet spreekwoord , bij 
vergelijking gebezigd: Uij is een man als Scherne Wjbe! 
en om zicb zelven te karakteriseren , nam bij tot symbo* 
lum: Nea4 te goed ^ neat le ijoed ^ betwelk tot op den 
buidigen dag de wapenspreuk der familie gebleven is. On« 
gelukkîg was zijn uiteinde: want bij de belegering van 
zijn slot , in 1482 , terwijl bij acbter een luik of blind 
stond , van waar bij gewoon was den vijand te bespieden 
of te verkennen, werd bij door bet scbot van eene Sneeker 
bus gedood; zoo men meent, door eenen knecbt verraden, 
die daarvan aanwijring bad gedaan. 

Een aantal vermaarde personen beeft dit geslacbt opgele- 
verd, waarvan wij eenige der voornaamsten willen ver- 
melden. Obne Sirteha van Grovbstifs, zoon van Idzard, 
beboorde tot de verbondene Edelen, en door Alva inge* 
daagd , begaf bij zicb buitenlands. In 1672 was bij weder 
in Friesland , voerde bet bevel over een corps ruiterij , 
geraakte slaags met de karabiniers van Billt, die bet veld 
bebielden, terwijl bij bet gevaar ontkwam. Van de al- 
gemeene vergiffenis, in 1574 afgekondigd, uitgesloten, 
moest bij zijn vaderland verlaten. Zijne onversaagde echt- 
genoot, Tet Unihga, nam met baar talrijk kroost mede 
de vlugt , en zoo zwierven zij in ballingscbap rond , tot 
na de Gentscbe bevrediging. Hij werkte in bet gebeim 
mede tot de Unie van Vtrecht ^ en was met andere vrien- 
den der vrijbeid een getrouwe steun voor de goede zaak. 
Na dien tijd begaf bij zicb weder in de krijgsdienst. In 
1580 was hij bij de belegering en het innemen van bet 
kasteel te Harlingen tegenwoordig , en twee jaren later, 
bet tijdperk der ongehikkige twisten tusscben bet platte 
land en de~ steden , bescbermde bij met zijne compagnie 



HBT GBSLAGHT SlBTEMjt FAN GrOFESTIHS, 241 

dit gewest voor den inval van buiten (7). Zijn broeder 
Wtbe, Grietman van MenaMumadeel ^ was mede tot het 
verbond toegetreden, en zeer verbitterd legcn de Spaansche 
dwingelandij. In 1672 koos hij opentlijk de partij van 
den Prins van Oranje^ wierf eenig krijgsvolk aan, en 
werd als verdediger van het Vaderland te Enkhui%en met 
open armen ontvangen. Aldaar werd hij door den Prins 
tot Luitenant Admiraal , onder Duco vah MAaTEHA , be- 
noemd, en met eenige schepen naar de Eems gezonden, 
tot bezetting der rivier , om toe te zien , dat geene granen 
ingevoerd werden naar de Nederlandsche gewesten en ste- 
den, die nog Spaanschgezind waren. £ven als zijn broeder 
van de amnestie uitgesloten , vlugtte hij , maar keerde in 
1578 terug, wanneer hij zijn Grietmansambt weder aan- 
vaardde, Kolonel van Westergoo en daarna Volmagt werd 
van de Vijf Deelen. Hij deed in Bloeimaand 1599 opent- 
lijk belijdenis van de Hervormde godsdienst , en bleef tot 
aan zijnen dood werkzaam in vele staatscommissiên. In 
1600, als Yolmagt der beide gooên , uit de landsvergade- 
ring ziek terugkeerende , overleed hij kort daarna. Zijne 
vaderlandsliefde , trouwe diensten en opofferingen voor 
zijn gewest , worden door de historie te regt met lof ver- 
meld* Ook is de nagedachtenis bewaard gebleven van 
zijne tweede vrouWf Hylck Obbtzbma, welke beschreven 
wordt als eene brave stiefmoeder, die al de kinderen uit 
het eerste huwelijk van haren echtgenoot, bij Johaitika 
BuLTBBS verwekt, eene uitmuntende opvoeding had gege- 
ven, en alles uit hare eigene middelen bekostigd. 



(7) Men zie, oyer deze en andere Edelen uit dit geslacht, TS 
Watsr, Verbond der Edelen; ook J. GaroLI, J)e rehus Caspa- 
BI8 k RoBLis in Friêia gestia^ b^zonder p. 158, alwaar liîj wel 
tegenspreelLt de yerhalen betrekkelijlL Tet Uninga, doch, boe-> 
zeer Spaanscbgezind schrijyert hare kloekmoedigheid niet durft 
ontkennen. 

V. 16 



242 HBainnERiRG aan 

DouwE SiRTEMA vAif GAOYESTins was almede een dapper 
krijger en Hopman van het Friesche regiment. Zekerlijk 
de zelfde, die bij Bor, in zijne GescAi'eciemssen ^ XXViU, 
27, schoon aldaar Doroe genoemd, wordt vermeld, als 
den 26. IHei 1591, bij de belegering van Zutphen^ in de 
loopgraven te zijn gesneuveld, daar zijne onverschrokken- 
heid hem te ver gedreven en te veel aan het vuur des vij- 
ands had blootgesteld. 

Frederik, zijn neef, was eerst Klerk van het bisdom 
ütrecht^ doch verwisselde dien post met het Kapiteinschap 
in Staatsche dienst, en zal de moedige krijgsman zijn ge« 
weest, die in het vermaarde beleg van Ostende^ in bet 
begin der maand Junij 1603, bij eenen uitval der beleger- 
den, een been werd afgeschoten, en op het bed der eere 
sneuvelde (8). 

Hij en zijn broeder Edzart , de Kapitein , maakten met 
hunne compagniën een gedeelte der voorhoede uit , onder 
commando van den Overste Luitenant Tago van Hettiitga, 
in den beroemden veldslag van Nieuwpoort^ onder het 
opperbevel van Prins Maurits van Oranje, Het geschied- 
verhaal dezer bloedige, maar luisterrijke , overwinning, 
uit welke zij behouden wederkeerden , heeft hunne namen 
met lof vermeld (9). 



(8) Aldus Fredrich vAN Vervou, GedencJcweerdige geschie" 
denissen, blz. 141 : 9 Omtrent den 3. ofte 4. Juny (1603) hebben 
» die yan Oostende twye uytuallen gedaen, dan daermede niets yer- 
9 richtet, dan nocbtans yele gewondet wederomme gebracht; ende 
» is onder andere mede syn been affgescboten Gapitein Fredericc 
9 Grottestins, onder 't Friesche regiment synde, die naderhandt 
9 daeraen gesturuen, ende in Frieslandt tot Fyntum begrauen is. 

(9) Edzart woonde op de state Groustinsy te Engelum^ In 
het Stamboek van den Frieschen Adel zeggen de schrijyers * ^W^ 
s houden hem yoor dien Goadsfreün, die in het schoone dicLt- 
9 stuk yan G. Japicx, Bggr in WTNSRiirG^ yoorkomt, en den- 
B ken, dat Jr« Mr. H« B. van Sminia, die hem niet schijnt U 



HET GESLAGHT SjRTBMA FAN GrOFESTINS. 243 

Daarna volgt een Obrb tan GaovESTiNS, Kapitein in het 
leger van den glorierijken Prins Fredekik Hehdrik. Ook 
hij heeft getoond , welk een vurige krijgsmansgeest den 
anders bedaarden Fries bezielen kan, als het tijdstip dââr 
is , dat kloekmoedigheid beslissen moet ; een geest , die 
voor gansch Europa zulke aanmerkelijke gevolgen heeft 
gehad. Toen, in het jaar 1645, Sas van Gend moest 
worden ingesloten , vuurde hij , aan het hoofd zijner ben* 
de , de krijgslieden aan , om zich spoedig eenen weg tot 
de stad te banen. AI wat zwemmen kon ging dadelijk 
door de vaart , en nog wel gewapend ; maar GaovESTiKS 
had de zwemkunst niet geleerd, en wilde toch niet achter- 
blijven, waarom hij zich een touw om het ligchaam liet 
bevestigen , en alzoo door het water slepen , totdat hij de 
overzijde had bereikt. 

Mcer andere leden van dit geslacht hebben in de krijgs- 
dienst uitgemunt, en waren destijds de verrigtingen van 
velen, die het verdiend hadden, naauwkeuriger geboekt , 
wij zouden eene ruimer stoffe vinden tot een dankbaar 
herdenken aan hunne liefde voor het Yaderland en edele 
hoedanigheden. Maar dit scheen niet te strooken met het 
karakter onzer Voorvaderen; wezentlijke diensten beloonde 
men, maar men schaamde zich, om vleijerij uit te lok- 
ken, men was te fier, om eigen lof te doen verkondigen. 
F&BDEaiK HsiCDaiK immers haalde zelf in de gedenkschrif- 
ten, onder zijn oog opgesteld, alles door, wat naar 
vermelding van zijnen lof zweemen kon. Dit was eene 
deugd te meer in den echten vaderlander , maar een ver- 
lies voor de geschiedenis tot de juiste waardering der 
daden. Men kan toch de loffelijke pligtsbetrachting, de 



hebben gekend, ten onregte zijnen neef Idzart, die op onze 
genealogie onmiddelijk op hem volgt, yoor den Grietman yan 
MenaJdumadeel îjk 1603 houdt," 



244 HERinini&iivG aak 

meer dan gewone verdiensten , de roemrijke feiten , met 
verstand en oordeel , naar waarde schatten , en aan de 
nakomelingschap overbrengen , zonder dat men daarom 
de trompet behoeft te blazen over kleine en dagelijksche 
bedrijven. De kundige historieschrijver Bosscha noemt 
eenige voorbeelden op, die door de waardige herdenking 
eene betere belooning hadden verdiend, dan ze eindelijk 
in den stroom der vergetelheid te laten wegzinken. Ook 
hij verheft onder die voorbeelden den naam van G&ovb- 
STiiTS, en zegt daarnevens, dat de nakomelingschap , als 
bij toeval, na anderhalve eeuw, den naam leert kennen 
van eenen Pibtbr Jaitsen , van Vlissingen , die , zich met 
eene bende vrijwilligers voor *s Hertogenbosch bevindende, 
en tot Vaandrig bevorderd , met zijn vaandel om het lijf 
door de pas geopende bres naar de naastbij zijnde toren* 
spits klom , om de eer te hebben , dat %tjn vaandel het 
eerst van de verovelrde stad had gewapperd. 

£en viertal Raadsheeren in het Hof van Friesland^ met 
namen : Hegtor , Sicke , âssubrüs en BiNnERT Heringa 
SiRTESiA VAN Grovestirs , ziju cikander opgevolgd. Assüb- 
Rus heeft die waardigheid zes en dertig jaren lang bekleed, 
en was daarvan twintig jaren in den presidialen stoel 
gezeteld, > met eere, regtvaardige conscientie en groote 
> ervarendheid , ten nutte van den lande,'* zoo als Eduard 
Marius VAN BuRMAiriA , in deze weinige, maar veelbetee- 
kenende woorden getuigt. De verschillende andere betrek- 
kingen, door hen waargenomen, bevestigen de meening, 
dat ook zij hun geslacht in eer en aanzien hebben be* 
waard. Vooral de laatstgenoemde , BinnERT Herucga, was 
een man van veel gezag. Voordat hij tot Raadsheer was 
benoemd, heeft hij eenigen tijd, als Lid der Staten 6ene« 
raal, Friesland vertegenwoordigd. Nadat hij vijf jaren 
lang, van 1672 tot 1679, het Raadsheersambt had vervuld, 
werd hij aangesteld tot Grietman van Ferwerderadeel ^ en 



HBT GBSLAGHT SlRTEMA FAN GROyESTlIfS. 245 

daarna tot Lid der Gedeputeerde Staten. Zijn laatste ar* 
beid bad betrekking tot bet Erüstadbouderscbap van JoAir 
WiLLEsi Friso in dit gewest; doch in bet zelfde jaar 1696, 
dat daartoe bet staatsbesluit genomen is, was zijne nuttige 
loopbaan ten einde (10). 

Hij bad uit zijn eerste buwelijk, inet Titia TAir Bua- 
MARiA, een zoon, F&ederik genoemd, en bet is van dezen 
man , dat ik thans voornamelijk spreken zal : want bij is 
in de latere krijgsgeschiedenis van ons Yaderland vermaard 
. geworden. In vroegereiî tijd ecbter waren zijne daden 
niet met die oplettendbeid gadegeslagen » als waarop bij 
billijk aanspraak maken mogt« 

Frederik Sirteua van Grovestiits is in bet jaar 1668 
geboren , en trad op zijn veertiende jaar in de krijgsdienst. 
Spoedig was bij tot Kapitein , daarna tot Ritmeester be- 
vorderd. Toen zijn vader was gestorven, volgde bij bem 
als Grielman op in 1697, niet uit lust tot eene administra- 
tieve betrekking, maar omdat bet in dien tijd zöo scheen 
te behooren , dat de erfopvolging bij bet Grietmansambt 
in acht genomen werd. Hij werd ook Lid der Staten van 
Friesland^ en was mede werkzaam in de aanneming van 
den Gregoriaanschen stijl, bij besluit van den 21. Februarij 
1700 vastgesteld. Maar krijgsman in bet bart, en booger 
vlugt begeerende, wilde hij op eene meer scbitterende en 
krachtdadige wijze bet Vaderland van dienst zijn. Hij 
deed dus in 1701 afstand van de grietenij, en gaf die 
over aan ëdzard vaet Burmaitia , den zoon van Jarigh en 



(10) Uit Terschîllende stukkeD, aanwezig in het Proyinciaal 
Archief, blijkt zijnen ijver voor en zijne kunde in 's lands zaken. 
Hij yfAa de eenige zoon van Frederik Sirtema yan Grovestins 
en RiXT VAN RooRDA; trouwde eerst TiTiA VAN Burmania, en 
daarna WiLHRLMiNA VAN Hemmema* Sommigen verwarren hem- 
met zijnen zoon BiNNERT, die ook Grietman van Ferwerderadeel 
is geweest* 



246 UBHIIfllEaiHG AA9 

His YAir Gahstra , die door zijn tweede huwelijk , met 
Anica Dodoiiea vAif Sghwartzenbbrg , aandeel verkreeg in 
de heerlijkheid Ameland^ ioen ter tijd aan de Prinses 
Amblia, Douariére van den Stadhouder Hendrik Gasisiir, 
verkocht, ten behoeve van haren zoon Joan Willem Friso, 
voor 175,000 gulden(ll). 

Frederis: werd den 4. Mei 1701 Kolonel van een rege- 
ment ruiterij, en de dappere VnrcBiiT yan Gliicstra daarbij 
Majoor. Weinige weken na den voor onze republiek 
* noodlottigen dood van Willem den Derden^ wiens ziel 
en geest echier in den Nederlandschen krijgs* en siaais- 
man , welke hij beide gevormd had , bleven voorileven , 
en die den Siaat had behoed tegen de irouweloosheid en 
heiligschennis , later door Engeland openllijk aan ons ge- 
pleegd, werd door de Slaien Generaal aan Frankrtjk en 
Spanje den oorlog verklaard. > Het was ier oorzake (zoo 

> luidt de staatsacte) van een verbondsbreuk , zoo groot 

> en ODgehoord , als ooit in de wereld is bekend , en een 

> grondslag, om aan geen traciaat nimmermeer gehouden 

> ie zijn ; zij , als de naaste aan het vuur wezende ge- 

> exponeerd, waren genoodzaakt, na aanroeping van God 

> Almagtig tot bijstand en hulpe , zich te stellen in postuur 
D van defensie, en zich ie wapenen iegen zoo groote 

> overmagt en dringend gevaar.'' 

In de maand Junij 1702, toen ons leger, onder bevel 
van Graaf Athlone, nablj Klarenbeek lag, en door het 
wegzenden van een aantal regemenien , tot bemagiiging 
van Kei%erswaard t zeer verzwakt was, begreep de Fran- 
sche Maarschalk Boufflers met vrucht eene kans te kun- 
nen wagen tot ovcrrompeling van de belangrijke vesiing 
Nijmegen. De kans was schoon, want de buitenwerken 



(11) Overal vordt vermeld 170,000 gulden; docli de originele 
acten, in het Arcliief aanwezig, spreken dit tegen* 



HBT 6BSLAGHT SlRTEMA FAN GrOFBSTJNS. 247 

hadden geen geschut , noch kruid of kogels ; zelfs geen 
constabels en handlangers waren aanwezig. De Gouyerneur 
der slad , Graaf vaw Nassau , voerde hel bevel voor JTei- 
%erswaard^ en de sleutels van het magazijn waren even 
min als de opzigter te vinden. Met 40,000 man rukte de 
vijand aan , maar Athloiib tevens in versnelden marsch 
en met uitnemende krijgstaktiek. De Burgerkapiteins Bbbk- 
MAiT , YAii DBN Bbbg cu yait Lebüwbn , schaften raad ; de 
magazijnen werden opengebroken ; het geschut door de 

. burgers met touwen- op de wallen gesleept , vastgezet en 
gerigt ; een Predikant uit de Overbetuwe voerde , met 
anderen van zijne ambtgenooten , de verdedigers aan, en 
geen vrouw of kind , of het was wakker in de weer. Na- 
bij de stad werd men slaags; maar spoedig was de vijand 
verjaagd door die vereenigde krachten en overmenschelijken 
moed in het verschrikkelijke gevaar. De namen en daden 
van Nijmegens ingezelenen staan met gulden letteren in 
's lands historiebladen aangeteekend (12) , en daarbij mag 
het dankbare nageslacht ook dien herdenken van Frederik 

'vAif Grovestins. Geene afzonderlijke daad wordt van hem 
vermeld , omdat welligt tot eenig heldenfeit de gelegenheid 
zich niet heeft aangeboden ; maar wie zal het betwijfelen , 
dat hij , als Gommandant, geen levendig aandeel in dieii 
voor den vijand mislukten aanval heeft gehad? 

In den vermaarden veldslag van Malplaquet^ ten jare 
1709, vinden wij den krijgsman weder. Nederlands re- 
publiek stond op den hoogsten trap yan aanzien, en hield 
den evenaar van Europa in de hand. De Fransche hori- 
zon was nooit zoo dik beneveld , en bij het openen van 
dien veldtogt slaarde de trotsche Lodewijk in dat bange 
verschiet. Maar het is hier de vraag, of hij niet beter hef 



(12) In den Europe^chen Mercuriuâ zign veie merkwaardige bîj- 
zonderheden bewaard* 



248 HBKUnfERIHG AAir 

ongeluk wist te dragen, dan zijn vijand met het geluk zijn 
Yoordeel te doen? Wil men de waarbeid buldigen, dan 
îs het antwoord ten gunste van den Franscben Koning. 
Er moest echter voor den Staat nog meer dan een roêm- 
ruchtige strijd worden gestreden, meer dan eene overvrin- 
ning worden behaald, aleer de gelukzon voor Nederland 
begon te tanen, De voornaamste was die bij Malplciquet^ 
waar de dappere Fransche bevelhebber Yillars, die nog 
nooit een veldslag had verloren, aan het hoofd des legers 
stond. Het is voor roijn doel onnoodig, in eene beschrij- 
ving van dien veldslag te treden , maar genoegzaam , te 
vermelden, wat onze Friesche held daarin verrigtte. In 
een zeer gewigtig en beslissend oogenblik, terwijl de Prins 
van Oranje eenige verschansingen overweldigde , viel Gro- 
VESTiNS, toen Generaal Majoor, met vier escadrons, de 
vijandelijke infanterie zoodanig in de flank, dat, boe sterk 
ook in overmagt, zij gansch en al op de vlugt werd ge« 
slagen. Daama behield hij bijna overal het veld, en had 
een genoegzaam aandeel in de eere der overwinning. 

Een ander krijgsbedrijf van bijzonderen aard , waardoor 
hij eenen grooten naam heeft verworven, zullen wij thans 
eenigzins uitvoeriger moeten mededeelen, als minder be- 
kend en beschreven. Het was in het laatste jaar van den 
Spaanschen Successieoorlog , die ongevallige nalatenschap 
van den derden Willbm. In Zomermaand 1712 heeft 
Grovestiics, toen Luitenant Generaal, een strooptogt on« 
dernomen door een gedeelte van Champagne^ de bisdom- 
men Mei%^ Toul en Verdun^ waarvan eerst voor eenige 
jaren een meer naauwkeurig dagverhaal gegeven werd, 
daar vroegere geschriften, zelfs ook het verslag van Grovb- 
STins, in der tijd gedaan, als bet ware, ter loops hiervan 
gewaagden (13). De aanleiding tot dien togt was deze: 



(13) Dit yerhaal en yei'slag yan den togt, opgenomen in den 



HET 6ESLAGHT &IRTEMA FAN GROyESTIlfS. 249 

Tijdens of na den slag van Ottdencuirde « in welken triomf 
de heldendegen van Ffieslands jeugdîgen Stadhouder , on- 
zen edelen F&iso, had beslist, was er eene overeenkomst 
getroffen met den Franschen Intendant^ die in de ge- 
noemde bisdommen het geldelijk beheer had, en de Ont- 
vangers van den Staat , om aan dezen ieder kwartaal 
contributiên te betalen , in represaille van de lasten , door 
de Franschen opgelegd aan de meijerij van *s Herlogen" 
boch en de baronnie van Breda. 

Het is eene bekende zaak , dat de Nederlanders welligt 
al te veel vertrouwen op het alvermogen der tractaten 
stelden « terwijl de naburige rljken dikwijls met de Fran- 
sche zweep of met een Engelsch vloekwoord daarover heen 
sloegen. Het zal ü duidelijk zijn, Mijne Heerenl dat er 
meer dan een jaar verliep en de Inteudant niets betaalde. 
Grovestins ergerde zich aan die schaamtelooze schending 
van het gemaakte verbond, en was bedacht op middelen 
van bedwang, met vermijding van alle omslagtige formali- 
teiten. Den winter te voren besteedde hij in Bouchain^ 
van welke stad hij Gouverneur was, tot het formeren van 
zijn plan. Hij deed het terrein, dat hij doortrekken wilde, 
opnemen en recognosceren , en deelde zijn ontwerp aan 
Prins EuGECfius mede, Deze vond de onderneming stout 



jtlmanah der Koninil^he Militaire Ahademie^ 1830, en, zoo ver 
m^ bekend, nergens anders, hoogst waarscliijnlijk opgesteld door 
een der Officieren, bî] dien togt tegenwoordig, tn vergeleken met 
de bescbr^ving yan Dumont, alsmede met bet verslagi door den 
Generaal yan Grovestins zelven aan den Griffier der Algemeene 
Staten gedaan, komt daarmede hoofdzakelyk oyereen. Het is yeel 
uityoeriger en bevat belangr^ker bijzonderbeden, dan die yoorko- 
men in de Europesche Mercurius^ in de Secreet Missiyes der Sta- 
ten Generaal, Petitiën yan den Baad yan State, en andere stukken, 
in ons Arcbief yoorbanden, en daarby yergeleken* Het kwam mi) 
daarom yan belang yoor, dit journaal als bijlage bieracbter te 
yoegen. 



250 HBKIHNERllfG AAN 

en moeijelijk , maar slemde er in toe , in het groole ver- 
trouwen op den kundigen, heldhafligen en koelbloedigen 
Generaal. De Slaten Generaal vonden geene zwarigheid, 
en geheele volmagt werd aan Grovestihs gegeven, Tot den 
togt zijn 1800 dragonders en huzaren bestemd(14), onder 
bevel van den Brigadier van Glinstra, eenige Kolonels, 
Majoors, bij ieder eseadron een tal van dubbele OflScieren, 
en vele andere Kapiteinen, die als vrijwilligers zich hadden 
aangeboden, onder welke ook meerdere Friezen zijn ge- 
teld, en eindelijk een Generaal Kwartiermeester , voor het 
geheele corps bestemd. 

In den avond van den 10. Junij 1712, tusschen acht 
en negen uren, stelde Grovestihs zich aan het hoofd van 
zijne soldaten , en nu nam van uit het legerkamp de togt 
eenen aanvang. In II dagen tijds werden 403, en in 48 
dagen 800 Nederlandsche mijlen door 's vijands land af- 
gelegd, zoodat men dit corps te regt het vliegend legerije 
heeft genoemd. In alle steden en plaatsen werd brand- 
schatting opgelejgd , groote buit gemaakt , geplunderd en 
in brand gestoken , naar krijgsgebruik , en tevens overal 
gijzelaars medegenomen. Waar tegensland geboden werd, 
werd streng regt uilgeoefend , en wee dengenen , die zich 
van verraderlijke middelen bediende, voor hem was geen 
kwartier of pardon. Ten gevolge van weigering en het 
impertinent bescheid aan den Generaal, door den Inten- 
dant van Met% op zijne invordering der contributie gege* 
ven, werden alleen in het bisdom Met% 35 dorpen en 18 
kasteelen uitgeplunderd en verbrand. Hier en daar bood 
men het hoofd aan die legerschaar, maar altoos werden 
zelfs de dappersten teruggeslagen. Middelerwijl werd bij 
de Nederlandsche troepen de strengste krijgstucht in acht 



(14) O. Z. VAN Haren en anderen zeggen 1500 ^ doch dit is 
t. 



niet juist. 



HET GB8LAGHT SlRTBMA FAN GrOVMSTINS. 251 

genomen, en wie de wetten overtreden dorst dadelîjk met 
den kogel gestraft. 

Het gansche land kwam in rep en roer; sebrik en angst 
verspreidden zich alom ; de naam van Grovestiiis was 
genoeg, om gansch Lotharingen te doen beven. En dit 
was het niet alleen ; door geheel Frankrijk was de treur* 
mare heengevlogen , en de faam baziiinde het krijgsgeschal 
met zoo veel kracht uit, dat de echo daarvan tot binnen 
de muren van het vorstelijk paleis weérgalmde. De groote 
Koning Lodewijs:, wiens leger van meer dan honderd 
duizend krijgers bezig was den voormuur der Nederlanden 
le verbreken , werd zoodanig mel vreeze vervuld , dat hij 
in overweging nam, om van Versaillés naar Chambord 
te vlugten, omdat hij zich niet in staat bevond, den Frie- 
schen Batabd te kunnen wederstaan, die echter geen stap 
verder ging , dan zijn lastbrief luidde. 

Den 28. van Hooimaand keerde GaovBSTiNS triomfant in 
het leger terug, met het geringe verlies van 185 man en 
359 paarden. Geen voornaam Officier wordt onder de ge- 
sneuvelden vermeld. 

Yijandelijke schrijvers, zoo als Qüikgy (15) en anderen, 
noemden natuurlijk dien togt het doelloos bedrijf van een 
roekeloos soldaat, ondernomen uit baldadigen lust tot 
moorden, branden en plunderen. Maar de reglvaardige 
historie heeft dien blaam gelogenstraft , en het vergoten 
bloed, de vernieling en het gepleegd geweld, ter verant* 
woording gesteld van hen , die trouweloos en schaamteloos 
Terbonden en tractaten met voeten treden. Aan den Ko- 
ning was het te wijten, die zulke ontrouwe dienslknechten 
beschermde, dat op zijn volk het strenge oorlogsregt moest 
worden toegepast. 

Het was aan G&OYESTiifs niet beschoren , het loon van 



(15) Hiatoire militaire de Lovis XIV* 



252 HBKIJfllBRIlfG AAN 

zijn krijgshaftig bedrijf in te oogsten : want ter naauwer- 
nood teruggekeerd , moest hij zijne stad Bouchaîn tegen 
den oyerwinnenden YÎjand , die de nederlaag van Dencdn 
Yoltooid had, jirerdedigen met vier zwakke bataljons, welke 
binnen acht dagen tot 500 man versmolten waren. Hij 
werd krijgsgevangen , en naar dat zelfde Champagne ge- 
voerd, waar hij eenige weken te voren als een wrekende 
Nemesis was doorgetrokken. Ware de kloekmoedige Gene« 
raal, toen Yilla&s tegen Denain oplrok, met zijne on* 
versaagde ruiters te Bouchain geweest, weiligt zou de 
overrompeling zijn voorgekomen. Het zij hem ter eere 
gezegd , dat men in Frankrijk groote achting had voor 
dien dapperen krijgsman : want hem werd niet alleen vep> 
gund, gedurende zijne krijgsgevangenschap eene reis door 
dat land te doen, maar zelfs toegestaan, op zijn woord 
van eer, om zich drie maanden lang naar Hoüand te 
begeven. 

Pifa het sluiten van den Utrechlschen vrede, toen men 
het para hellum , si vis pacem , weder gansch en al ver- 
gat, en de vestingwerken zoodanig liet vervallen, als of 
men den eeuwigen vrede was ingetreden ; toen men achter 
de zoogenaamde Barriére zich even veilig waande , als de 
Ghinees achter zijnen dikken muur , of Sjoerd Wtb&eivs 
op zijnen stins te Engelum ; toen men ja^en lang geen 
enkel schip bouwde , en geen een gewest daarvoor een 
penning over had; toen alzoo land- en zeemagt krachteloos 
en zenuwloos waren ingesluimerd , en Nederlands leeuw 
zelfs nabij den doodslaap scheen , keerden de bevelhebbers 
des Staatschen legers naar huis eh haardstede weder. Het 
is mogelijk, dat GaovEsrirrs , van wien wij geene verdere 
melding vinden, zich naar Friesland heeft begeven. Vrouw 
en kinderen had hij niet, maar verscheidene zijner bloed* 
en aanverwanten woonden in dit gewest. 

OifNO ZwiER vAn HAREfT hecft , in den X. zang zijner 



HET GBSLACHT SIRTEMA FAN ^^ROrMSTlSS. 253 

^euzerif waarin hij een aantal Nederlandsche krijgshelden, 
itaatsmannen , kunslenaars en dichters, verdiende lauweren 
chenkt, aan GaoYESTiNs deze regels gewijd, doelende op 
;ijnen krijgstogt : 

Zie hier, benaanivd in -wîjde staten, 

Loüis , doch thans de Groote nîet , 
F^ersailles Hof toI angst Terlaten , 

Daar hij naar Ghctmbord benen TÜedt. 
'Wie , wie zal Tan dit 'wonder Treezen 
Het >Tonderbare ^yerktaig \Fezen , 

Door moed of ongehoord beleid ? 
't Is SiBTSHÂ, 'wieos hart en ooren 
Flsübts getDÎgnis mogten hooren , 

Yerhoogd door zijne zedigheid. 

Yorst ! die , reeds zoo lange jaren 

GeToed in magt es Tleijer^ , 
Nu >Taande 't aardrijk en de baren 

Te knellen in dw heerschappij ; 
'Wiens zorg , door koninklijke gunsten , 
HernieuTyde in lyetenschap en kunsten 

Al 'wat aan ons gekomen is , 
Yan 't geen Fsbiclss eeD>T bekroonde , 
£n fiomen aan de wereld toonde, 

Of later 't hnis Tan Medicis ; 

Waarom den aTond Tan uw dagen 

Door nien'we 'woelingen Terkort? 
Zie , ivelk een reeks Tan felle slagen 

1117 oorlogslnst op Frankrijk stort! 
Hoe min nw hoogmoed ook Toor dezen 
üw nagebnren scheen te Treezen , 

Door list Terdeeld en OTermand , 
Dit Jüeêrland kon nw trots Terachten , 



254 HEBiniüBRING AATf 

Zoo altyd slechts eenparig dachten 
Hop , HEiirsivs en Sliitgelasd (16). 

In zijne aanteekeningen op dezen zang deelt VAir HABEn, 
ten bewijze van de geroemde zedigheid des vermaarden 
Veldheers, dit weinig bekende voorval mede: 

Toen, in het jaar 1727, GaovESTiiis in gezantschap naar 
Parijs gezonden was, werd hij ter maaltijd genoodigd bij 
des Konings eersten Minister, den Kardinaal de FLEuar. 
Het gesprek viel op den binnenlandsehen toestand der 
provinciên , waarover eenig verschil van gevoelen scheen 
ie ontstaan. > Vraag er den Generaal G&ovestihs maar 

> eens naar," zeide de Kardinaal , » die kent ze;'' *doe« 
lende op zijnen togt met het vliegend legertje , welke dus 
na vijftien jaren tijds nog niet vergeten was. En de Ge« 
neraal antwoordde : > Zeer wel , want ik herînner mij 
» altijd met dankbaarheid , dat de Koning, terwîjl îk 

> krijgsgevangen was, mij gunstiglijk toestond , een keer 
» door de provinciën te mogen doen f — - even als of 
hem , voegt BiLDEaDUK er bij , zijnen roemrijksten krijgs- 
togt gansch en al vergeten was. — Vaw HABEnr had dil 
verhaal uit den mond van onzen Ambassadeur in Frank* 
rijky den Heer van Hoey. 

Onder de verdiensten van GaovESTms wordt steeds met 
lof vermeld , dat hij het was , die het eerst aan de ruiterij 
der bondgenooten leerde, hare kracht te stellen in het 
blank geweer. Hel was een ingeworleld vooroordeel bij 
de Nederlandsche en Duitsche kavallerie, dat zij altoos het 
gevecht hegon met het lossen der karabijnen. Aan het 
scherpzinnige oordeel van den Kavallerie-Generaal kon 
het niet ontgaan, toen hij onder Willeh den Derden het 
bevel voerde, dat de Fransche ruiterij aan eene tegenover 



(16) BiLDERDiJKi De Geuzen. 



^ HET GESLACHT SlRTEMA FJN GROrBSTIHS. 255 

"''^geslelde handelwijze hare meerderheid had te danken, en 
"^ioch kon hij zijne Offieieren niet overtuigen; de kracht- 
dadige leer der onderyinding moest de bewijzen leveren, 
^dUt gebeurde. Met 300 zijner ruiters tegeuover een grooter 
ao({|^taI der Franschen , met het terrein in het voordeel der 
BJIaatsten, sloeg hij dezelve totaal ter neder, en nu was 
sflÉDen overluigd. Die betere taktiek werd bij de Pruissische 
Ifiülcavallerie in Nederlandsche dienst ingevoerd, en men gaf 
■i'toen aan Setdlitz den eerenaam van genius der Pruïssi^ 
miSche kavallerie^ maar had hij zelf naar het hart gespro- 
erken, hij moest dien eerelilel op Grovestins hebben over- 
=j gedragen , om op zich het sic vos non vobis niet te zien 
9|toe^epast. F&bderik de Tweede immers was openhartig 
genoeg, om de eer, van voor de achttiende eeuw de 
leermeesters der krijgskunst te zijn geweest , niet aan zijne 
5^ Pruissen , maar aan de Nederlandsche troepen in den Suc* 

• cessieoorlog toe te wijzen. 

Gäovestihs overleed den 3, November 1730, oud twee 
en zestig jaren. Hij was toen Luitenant Generaal der ka- 

• vallerie, Gouverneur van Bergen op Zoom en onderhoo- 
rige forten, Kwartiermeesler Generäal van de troepen der 
Vereenigde JVederlanden , en Kolonel van een regement 
infanterie. — Onno Zwier vaic Ha&eit, destijds student* 
vervaardigde een lijkdicht op hem in Latijnsche verzen , 
en J. Bdma eene weeklagt in Nederduitsch rijm, beiden in 
de Frisia Nobilis opgenomen. 

Hiermede cindig ik mijne rede. Ik vermeen genoeg ge- 
zegd te hebben , om mijne hoorders te oyertuigen , dat het 
geslacht SiaTEMA yan G&ovESTiifs in de historie van ons 
Yaderland zoodanig eene roemvolle rol heeft vervuld , dat 
de nakomelingschap , wil zij niet ondankbaar zijn, het- 
zelve in eere en hoogachting bewaren moet, 



256 



JOURNAAL TAif DE COURSEJV, 

GBDAAIf 15 

DE LAATSTE CAMPAGNE, 

AlOfO X7XZ, 

DOOR DEIf HEEH 

LIEUTENANT GENERAAL VAN GROVESTINS. 



De redenen, waarom — (ieder zal verwonderd zijn, 
wat redenen)— de Lieutenant Generaal yaii GaoYESTiirs de 
coiirse door CAampagne en de drie bisdommen van Mei%^ 
Toul en Verdun^ gelegen in Lotharingen^ gedaan beefl, 
zijn, dat die drie bisdommen, gedirigeerd wordende door 
den Intendant van de Politie en Finantie, dezelve na de 
bataille van Otuienaarde , of wel te voren , eene conventie 
met de Heeren Ontvangers van den Staat gemaakt had, 
om de contributiên exactelijk van drie tot drie maanden 
te betalen^ in represaille van de contributiên , door de 
Franschen opgelegd aan de meijerij van ^s Eeriogenbosch 
en de baronnie van Breda; deze conventie gemaakt zijnde 
geweest op de zelfde voet en conditiên, die de meijerij en 
de baronnie gemaakt hadden. 

Dat, ofschoon die conventie en accoord van weérskan* 
ten getroffen zijnde « er een heel jaar is verloopen , zonder 
dat de Intendant van de drie bisdommen de minste defoir 
heefi gedaan, om aan onze Ontvangers deze contributiên 
te voldoen, uiettegenstaande de klagten, die daarover zijn 



JOUBNAAI. VAIf t>B GOIiaSBHi 257 

geschied , en de menigvuldige partijen , die gezonden zijn 
geweest , om ostagiers uit de bisdommen op te ligten , om 
haar daardoor te dwingen tot de b^taling van de contri* 
butien. 

De Fransche Intendant zich dan altijd met vele uitvlüg- 
ten geëxcuseerd hebbende, de klagten van onzen kant 
verscheide malen gereïtereerd , en vele partijen tot berei- 
king van het oogmerk uilgezonden zijnde, doch alles zon- 
der effect, bragt den Lieutenant-Generaal vaic Grovestiics 
tot het voornemen, om, met approbatie van Haar Hoog« 
Hogende , haar te doen zien , dat hij , met een conside- 
rabel •^corps , haar tot reden kon brengen. 

Ook zoude, door deze zijne onderneming., de betaling 
van de uitgeschrevene contributien , benevens het achter- 
stalh'ge van dien , wel geschied zijn , zoo de ongelukkige 
uitslag van de affaire bij Denain^ faet daarop gevolgde 
opbreken van het beleg van Landredes , alsmede de groote 
apparentie van eene kort op handen zijnde vrede , niet 
plaats hadden gehad, terwijl de Generaal van Gkovestiics in 
de volle marsch was, om de drie bisdommen te executeren, 

Om dan zijn project te maken, zoo had de Generaal , 
den geheelen winter te voren, in Botichain zijnde, van 
welke stad hij Gouverneur was, verscheide geaffideerde 
personen de situatie van de rivieren , de passagen i de 
defilés en de bosschen laten recognosceren , waarvan de 
Generaal ook zelfs eene grondige kennis had. Na alles rij- 
pelijk en wel overlegd te hebben , gaf de Lieutenant-Gene^ 
raal van G&ovestiics zijn project te kennen aan Zijne 
Hoogheid den Prins Eugehius y^ni ^Savoijen ^ die, het is 
waar, de zaak wat zwaar vond, doch niettegenstaande , 
en wel wetende , dat de zaak in goede en zekere handen 
was, zpo werd het volk, dat de Lieutenant-Generaal aan 
Zijne Hoogheid gevraagd had , geaccordeerd naar zijn wel- 
gevallen. 

V. 17 



288 JOÜ&KAAL VAN DB GOüaSBirt 

Daarop ook kennis gegeven zijnde aan den Graaf taii 
TiJULT« aan Zijne Hoogheid den Erfprins van Bessen'Koê* 
sel^ en aan den Generaal Dopff, toenmaals Generaal van 
de cavalerije en dragonders zijnde, werden de navolgende 
troepea gékommatideerd , en aan baar geordonneerd , om 
Toor TÎer dagen brood mede te nemen. 

LIJST DER TROEPEN. 

b'Aüdigiüik Dragonders. 100 paarden. 

Prins WiLLBM van Bessen. Dragonders. 200 

DoPFF • Dragonders. 200 

Smittaü. Dragonders, 200 

GoLuic Lahbbkt. •••••• Dragonders. 100 

Besseru €aval. en Drag. 100 

Orange. •«•••• Gavalerie. 200 

GRoyBSTins Idem. 200 

GLnrsTBA. Idem^ 200 

GoLoniTZ Keiz. Huzaren. 100 

SpLEiaB Keiz. Huzaren. 100 

Garabiniers yan Albemakle 100 

Totaal 1800paarden(l). 

Bij dit corps troepen was gecommandeerd de Brigadier 
Gliitstka, vier Golonels, en buiten dien de Golonel Splbkh 
yan de huzaren, en de Golonel Golliiü Lambert Tan het 
regement Trij-ccnnpagnien « Tier Lieutenant-Goloneb , vier 
Majoors, en bij ieder escadron dubbele Officieren, abmede 
Tele andere Officieren, die ab Tolontairs mede gingen; 



(1) DuMONT en Qüinct geven Beide 2800 man op, en Waob- 
NAAR, Vaderlanâache hûtoriüf XYII, blz. 466, alechts 1500 man, 
doch het liier gegevene getal, wegenf de bigzonderhedeiiy waaris 
omtrent hetzelve getreden wordt* fchgnt wel het jaiste te wjjfu 



GBDAAH Dooa rAH Grofestins. 2B0 

eîndelijk de Heer Hobsbb&gb, ab Generaal Kwartiermeester 
van het gebeele corps. 

De voorzegde troepen hadden order, om den lOen Junij 
1712, des namiddags om vier uren, zich te vinden op de 
paradeplaats , aan den linker vleugel van de groote armée, 
welke front maakte tegen over CcUeau CambrestSj alwaar 
de Hertog van OaMONT stond, met het Engelsche corps 
apart gecampeerd. 

Des avonds na de taptoe vond zich de Lieütenant Gene- 
raal vAir Gbovbstins aan het hoofd van het detachement, 
en hetzelve begon te marscheren , tusschen acht en negen 
uren , regt naar Wasstgny , Esqwherîes , het boscb van 
Chatillon voorbij , regt naar Protssy , alwaar men de ri- 
vier ctOise passeerde tusschen tien en elf uren. 

De Graaf van GoGm, Generaal van de Fransche dragon- 
ders, stond gecampeerd langs de rivier ePOtse^ met een 
corps dragonders, omtrens één uur van Gui%e^ om alle de 
passagien van die rivier te beletten, alsmede om Champagne 
en het. land van Thzerache te dekken voor alle executien, 
die de gealliëerde troepen zouden doen , om het land on-^ 
der contributie te brengen. 

Den elfden Juuij, 's morgens, marscheerde de Generaal 
naar Vervtn^ hoofdstad van het land van Thierache^ in 
Picardijen^ welkers poorten door de inwoners met wagens 
en karren gebarricadeerd waren. Aan dezelven werd ge- 
prdonneerd om open te doen , zich te onderwerpen aan 
de contributie , ostagiers te geven , alsmede een soumitté 
Toor de brandschatting. Dit alles stonden zij toe, op con- 
<ktie, dat men de stad niet zoude plunderen. 

Na deze expeditie van Vervin marscheerde het geheele 
delachement naar de abtd^ van Val Si, Pierre, alwaar de 
Geâeraal twee escadrons liet staan, om ostagiers mede te 
nemm. Het gros van bet detachement marscheerde naar 
Agnicourt en Mont Comet; 's nacfats bleef men tot de 



260 iOJOLSAAh VAH DË GOUBSBlf , 

Cense de Mongrússel^ die in de vlakte van Rheims en 
Champagne ligt. De twee escadrons van de Hessen voeg- 
den zieh 's avonds weder bij bet corps, met ostagiers. In 
de marsch van Mont Comet en Agnicourt detacbeerde 
de Generaal de buzaren, met 50 dragonders d*Aüdi6iii8, 
onder commando van den Golonel Splbnib en den Kapitein 
SüEMONT, met gidsen, om naar de stad Cressy sur Serre 
te gaan, om de stad te gaan sommeren voor de contribu* 
tien en brandscbatting, en ostagiers te vragen, met order 
om, in cas van weigering, de stad in brand te steken, 
alsdan de pont , die op de rivier de Serre ligt , te passe* 
ren , en bet gros van bet detacbement te komen vinden in 
den marscb in de vlakte yan Ilhetms. Te Cressy komen- 
de, was bet jaarmarkt in de stad, en de buzaren van de 
avant-garde aan de poort komende, waar zij winkeb 
vonden, begaven i&ich aan bet plunderen, betgeen een 
groot alarm onder de inwoners veroorzaakte , en haar de 
vlugt deed nemen naar de markt. Het corps buzaren en 
dragonders volgde kort bierop, verjoeg alles, en begon 
ook te plunderen, betgeen oorzaak was, dat de inwoners 
bet geweer namen. De Golonel Splbnie en de Kapitein 
SuRMONT dat ziende , verzamelden baar volk , om zicb in 
tegenweer te stellen. Zicb meester van de markt gemaakt 
bebbende , zonden zij naar den Magistraat , om met baar 
te spreken ; maar deze weigerde te willen komen. De 
burgerij zicb aan de vensters en op andere plaatsen ge« 
posteerd hebbende, om zich te defenderen , [fiet de Colonel 
Splbkib de stad aan de vier boeken in den brand steken en 
vervolgens. plunderen, Dît corps bemagtigde aldaar ook 80 
vette ossen, die voor de Franscbe armée gedestineerd wa- 
ren, en kwam denzelfden weg weer terug, over welke 
bet aldaar gekomen was, in plaats van de pont op de 
Serre te passeren, zoo als de order luidde, welke de 
Golonel SPLKniB van den Generaal G&ovbstiks gekregen bad» 



GBOAAN BOOa JT^iV GHOrMSTlNS. 261 

Was de Golonel de pont gepasseerd, zoo waren verschei- 
dene personen van geboorte, zelfs de Aartsbisschop vail 
Rheims^ in zijne handen gevallen, bevindende zieh ter 
bruiloft op een kasteel , helwelk een half uur van Cressy 
gelegen is. Door de alarm van de stad, en den brand, 
dien zij zagen, nam dit heele gezelschap de vlugt regt 
naar Rheims; onder deze nam de Aartsbisschop en ver- 
scheiden groote Heeren de vlugt op bloote paarden van 
hare koetsen, en bragten de alarm tot in de stad Zaon, 
alwaar dan ook drie kanonschoten gedaan wierden, om 
signaal te geven in het land , dat er vijand was. 

Deze alarm v6rspreidde zich zelf tot Cressy^ Soissons en 
Noyon , welke steden hare poorten toe deden , hare bur- 
gerij in het geweer op de wallen schaarden , cn bleven 
alzoo zes dagen. 

Den Vi^^ Junij marscheerde het detachement naar Neuf" 
chaiel^ op de rivier de Atne^ alwaar eene optrekkende 
brug was, en een wagt van garde-sel^ welke aanstonds 
de brug optrokken , en stelden zich achter dezelve , bene« 
vens een grool getal inwoners, om de passagie te beletten. 

De Generaal zond eene avant'garde, om haar te somme- 
ren , van de brug neder te laten , of dat hij haar zoude 
attaqueren, en te gelijk om haar te waarschuwen, dat, 
zoo zij een schot deden, er nog voor haar, nog voor 
de inwoners, geen kwartier zoude zijn, en daarenboven 
de slad geplunderd en in brand gestoken stond te worden. 
Middelerwijl rangeerden zich de troepen van het detache- 
ment ; de Generaal liet ook vijftig dragonders afzitten , om 
den vijand in respect te houden, en zond eenige gidsen, 
om de rivier te peilen. 

Qndertusschen kommandeerde de Generaal den Lieutenant- 
Golonel vak Willemsdoefp , met 200 dragonders^ lom te 
marscheren naar Berry'aU'Bac ^ om aldaar de rivier de 
Aîne te passeren , en hem te cotoyer^n op de flank van 



202 JOVARAAI* VAK M GOVanH » 

het groote delachenieiit , om ook bij lijds gewaarschuwd 
te zijiit of er een^ yi|andelijke Iroepen zich in de vlakte 
zouden laten zien » en alsdan zich weder bij hel gros van 
het detachemenl te voegen. 

Die van de brug van Neufchaiély deze schikkingen en 
jnouvementen ziende* en in vrees zijnde van van achteroi 
geattaqueerd te worden, verzochten den Opper-Pastoor van 
de stad, dat hij den Generaal wilde gaan spreken, en, 
een mondgesprek door den laatsten aan den Pastoor ge* 
accordeerd zijnde , smeekt deze den Generaal , van haar 
genadig te willen zijn , en vrij te mogen wezen van bet 
plunderen en brandsteken. Dat hij de burgers en gwriî^ 
sel zoude bewilligen , om de brug neder te laten , op die 
oonditie, en zich ook dan zoude soumitteren aan de eon- 
Iributien, en ostagiers geven, hetgeen de Generaal bem 
beloofde. Bierop deed de Pastoor zijn devoir bij de buN 
gers, en daarin wel geslaagd zijnde, werd de brug neder- 
gelaten^ en de Generaal marscheerde met het detachement 
door de stad , zonder de minste schade te doen. De Pas- 
toor gaf zich zelfis volontairlijk als ostagier voor de contri- 
butie van de stad, en bleef ook getrouwlijk bij bet deta- 
chement gedurende den verdereu marsch, en wel tot aan 
de passage van de rivier de Sarre^ alwaar de Generaal 
hem op ZLJn priesterlijk woord liet naar huis gaan. 

Na een uur op de andere zijde van de stad gerafraichi* 
seerd te hebben , marscheerde het detachement omtient 
Boult en Bazancouri^ alwaar de Lieutenant-Golonel Wnr 
LEMSDoaFF wcdcr bij het corps kwam. De marsch werd 
vervolgd op Isle^ Warmerivilley Selles en Poni Faverger^ 
Bethnivüle^ le pettt St. BiUatre^ St. Martin^ Vaudestn* 
courty Auberîvcj grand St» Hillaire en Jonchery (alle deze 
dorpen liggen op de rivier de Suîppe) , en uit ieder dezer 
plaatsen ostagiers genomen, 

De avant-garde» die de Generaal gezonden had, werd. 



GBDAAn Dooa rAn GRor^sTiNS. 268 

voor de stad Stiîppe komende , dooif de lürgers opgehöu* 
deiit hebbende de poorten gebarricadeerd en aHt hêt ge* 
Mreer opgenomen. De Generaai liet het detaeheilient iti 
orde Tan bataille rangeren op het Teld , om 's nachts daar 
te blijven , en commandeerde 200 dragonders te voet , met 
intenlie, om de poort en de burger^ te forceren* De 
Pastoor van de stad kwam naar buiten, om den Generaal 
te verzoeken, compassie te willen hebben met de inwoners, 
zeggende, dat zij door den drank zoo ver heen waren, 
•dat zij niet wisten, wat zij deden. De Generaal ordon- 
neerde aan den Pastoor, dat hij zoude maken, dat de 
burgers het geweer neer legden, of dat hij alles in vuur 
en bloed zoude brengen. Een kwartier uur daarna werd 
de poort geruimd , en aan de burgers geordonneerd , haar 
geweer op het stadhuis te brengen, op poene van de dood« 
hetwelk aanstonds geschiedde, 

De 200 dragonders namen post aan de poorten en aaa 
het stadhuis; daar werd ook geordonneerd , dat geen 
burger zich op de straat zoude te hebben te laten vinden, 
op poene van straf. 

Des anderen daags soumitteerde zich de stad aan de 
contributie en brandschatting » en gaven twee ostagiers; 
daarenboven werden twee schellingen gevraagd voor ieder, 
der dragonders, die de wacht hadden gehad, dewelke met 
veel moeite verzameld werden, zijnde deze stad zeer ten> 
achteren en in een slechten staat. 

Den I3«A Junij marcheerde het corps door Si. Jean sur, 
Tourbe^ van daar tot SL MenehotUd^ op de rivier d' 
Aine. De burgers waren gewapendi en stonden met vlie- 
gende vaandels op de wal; op het kasteel waren drie 
tnvaliden , die een kanonschot deden tot signaaL 

Het detachement moest noodzakelijk over eenen steenea 
brug passeren, die aau de poort van de stad ligt, en de bur-. 
gers schenen geresolveaxl te zijn , deze passagie te beleitea. 



264 JOÜEVAAL VAN BE COÜB8EK f 

' De Generaal liet het detachement op de hoogte van de 
stad in eene linie rangeren, en zond om de Hagistraat van 
de stad te sommeren van ostagîers te geven, en haar te 
gelasten , dat zij order aian de burgers zouden geven , van 
haar geweer neér te leggen , en de poort van de stad le 
openén, op poene van de stad te doen plunderen, in 
brand te steken, en geen kwartier te zullen geveo aan 
iemaod , van wat seze het ook zoude mogen wezen. Hier* 
op kwam eene deputatie van den Hagistraat naar buiten, 
en dezelve gevraagd hebbende, om met iemand vao di- 
stinctie te mogen spreken, werd haar door den Generaal 
den Golonel Diembe gezonden , om zijn laatste intentie 
en resolutie, conform met het hier bovengemelde , aao die 
gedeputeerden te herhalen. De gedeputeerden , hierop geen 
positief antwoord kunnende geven, vroegen een uur tijd, 
om met hun principaal daarover te delibereren ; doch haar 
werd maar een kwartier uurs toegestaan , en na dien tijd 
een categorisch aotwoord van haar geêischt. Hiddelervnjl 
liet de Generaal de dragonders, benevens een gedeelte van 
de cavalerie , afzitten , en , na dezelve in verscheiden 
pelotons verdeeld te hebben , met slaande trom tegeo de 
muren van de stad avanceren , dewelke hier en daar ^rat 
afgevallen was. 

Die van de stad, dit ziende, begonnen te schreeuwen 
en te lamenteren; ook kwamen de gedeputeerden wederom 
naar buiten, om het aotwoord van hare principaal te 
communiceren , hetwelk was , dat zij ostagiers zouden 
geven , en verder zich aan de contributie en brandscbat* 
ting wilden soumitteren, op conditie, dat niemand van 
het delachement in de stad zoude komen, Dit werd haar 
geaccordeerd ; maar dezelve tevens gewaarschouwd , dat 
niemand van de inwoners mogte stout genoeg zijn, om 
een eeoige schoot te doen , dat alsdan alles veroield stond 
te worden, en wel omdat men remarqueerde , dat er 



GSOAAn DOO& /O^iV GHOf^BSTWS. 265 

'imsnoegden onder de burgers waren, die zich wel zouden 
gemutineerd hebben tegen haar Magistraat , omdat deze de 
passagie langs hare poorten aan den vijand vrij liet. £ven<' 
wel,. nadat de Hagistraat aan den Generaal de twee osta- 
giers overgeleverd had (welke benevens alle de andere 
ostagiers, die uil de reeds bezogte steden en dôrpen me- 
degenomen waren , in verzekering gezet werden tussehen 
eene wacht van een Lieutenant met 30 paarden) , liet hij 
de troepen wederom opzitten, en begon te marscheren. 
Gontinuerende zijn marscb tot aan Verrieres ^ alwaar men 
de Aine weder passeerde, vervolgens op de abtdije van 
Chartrices^ VillerS'en'Argonne en het vlek Beauzée^ daar 
de rivier de Aire gepasseerd werd, en aan den overkant 
's nachts eene halte gemaakt. 

Den 14^^^ Junij marscbeerde men met den dag over Se^ 
raucouri en Neuville^en'Verdunois ^ waar men dien zelfden 
morgen over het territoir van den Hertog van Lolharingen 
stond te passeren. 

De Generaal had scherpelijk doen belasten , dat geen 
ruiter of dragonder, of wie het ook zijn mogt, uit zijn 
gelid zoude hebben te gaan, op poene van gearquebuseerd 
te worden , gelijk ook alle die genen , welke in een huis 
zouden gevonden worden, dewijl men door een land 
trok, hetwelk men moest passeren als goed vriend. 

Des morgens gedurende den marsch kwam het detache- 
ment langs de commanderij van Mallha* genaamd Si. 
Uilaire^ alwaar de Generaal terstond een Offîcier en 12 
dragonders zond van de avant garde naar dat huis , met 
order van de marodeurs in arrest te nemen. In hetzelve 
werd gevonden een ruiter en een dragonder van Hessen^ 
een huzaar en een ruiter van Orange, welke hare paar- 
den hadden verloren , in welk geval veel anderen ook 
waren. De 4 gevangenen voor den Generaal gebragt zijn- 
de , werd haar gevraagd of zij de orders , daags te voren 



266 JoüaVAAL VAN DB GOOESBir y 

gegeven , nkt en wisten , en haar antwoord was ja. Ite 
Generaal ordonneerde hierop , dat zij , tot een exempd 
Yoor het geheele detachement , zouden gearquebuseerd 
worden ; maar op voorspraak , en omdat het de eerste 
keer was, stond hij toe, dat zij mogten spelen, wie van 
haar vieren sterven zoude, en werd de Generaal ook tot 
deze mitigatie bewogen, dewijl zij tot hare verschoning 
inbragten, dat zij maar waren geweest om eens te drin- 
ken , en geene intentie hadden om te maroderen. 

De gevangenen dan tot het spel toegetreden zijnde, 
wierpen met eenen dobbelsteen op een trom, en bet lot 
gevallen zijnde op den ruiter van Orange^ werd dezelve 
aan het hoofd van het detachement gearquebuseerd. Hij 
onderging zijne sententie wel geresigneerd zijnde, had 
twee en dertig jaren gediend zonder ooit een fout begaan 
te hebben, volgens het getuigenis van den Heer Goendbrs, 
Golonel van het regiment, en den Ritmeester van de com- 
pagnie, waaronder deze ruiter zoo lang gediend had. 

Deze executie volbragt zijnde, werd de marsch vervolgd 
tot voor de stad St. Mihiel^ gelegen op de rivier dejMaas^ 
over welke eene sleene brug lag. In de stad was een 
Gouverneur voor den Hertog van Loiharingen ^ en voor 
garnizoen een- compagnie garden te voet, van denzelven 
Herlog. 

De Generaal maakte een halt voor de brug buiten de 
stad , zond om een compliment te maken aan den Gou- 
verneur, en om hem te verzoeken te mogen rafraicberen 
met het detachement Zijn antwoord was zeer beleefd , 
lalende weer een compliment aan den Generaal maken, 
met offertes van alle soorten van dienst. Vervolgens tiet 
deze Gouverneur eene weide langs de Maas aanwijzen, 
daar het detachement overvloedig fourage had, ais ook 
levcnsmiddelen genoeg voor de manschappeni de burgers 
die in menîgte aanbrengende. 



GEDAAIf DOOR rAH (MOFBSTIXS, 267 

De Generaal marscbeerde în de stad « en deed de mîli* 
taire honneiirs aan de wacht, die aan de poort voor de 
brug siond. Deze beantwoordde met dezelfde bonneurs en 
met demonstratien van vriendschap , gelijk ook deden de 
burgers. 

Madat het detachement was ia de weide gebrägt, ging 
de Generaal eene visite afleggen bij den Gouverneur , die 
zeer impotent was, en hem met veel vriendschap ontving« 
Da afscheid van den Gouverneur genomen te hebben, ver* 
vaardigde de Generaal eenige depéches, zoo voor de arroée 
als voor den Haag y dewijl aldaar het eersle post-comptoir 
was, daar men aankwam. 

Ma twee â drie uren gerafraicheerd te hebben, mar- 
scheerde de Generaal met het corps, en deed dezeifde 
militaire honneurs als bij het inkomen. 

Gedurende deze marsch kwamen twee nichten van den 
overledenen Lieutenant-Generaal Dostp&é , met hare domes- 
tiquen , en presenteerden verscheiden manden met fruiten 
en wijn aan den Generaal en aan alle de andere Officie* 
ren; toonende te gelijk eene groote blijdschap aan onze 
troepen , waaronder dat er nog vele waren , die zij gezien 
hadden in den tijd, dat zij met den overledenen Generaal 
DoMP&E in Breda woonden. 

Men continueerde de marsch tot Aspremont^ Xivrai/y 
daar men de rivler la Mad passeerde , en maakte weer 
eene halte, om te rafraicheren. De Hertog van Lotharin* 
gen zond eene van zijne Ghambellans aan den Generaal 
GaovESTiRs, om een compliment te maken, en te doen 
fourneren de noodige fouragie en brood aan het delache- 
ment, voor zoo lang hetzelve in het Lotharingsche zoude 
zijn. 

Den 16^^ JunLj marscheerde men naar Secheprés^ Ven^ 
diereSf en in den morgen aan de stad Pont â Mousson 
gekomen zijnde, passeerde men aldaar de Moesel over 



268 JoUaiCAAIi VAN DB GOUaSBN, 

eene steenen brug, vervolgens naar Atton en Port'sur* 
Seille , waar men dacht de rivier de SeiUe te passeren ; 
maar het water te hoog zijnde, vervolgde men de marsch, 
latende Manonr.ourt op de regler en Clemery op de linker 
hand, en zoo regt op de stad Nomeny^ alwaar men de 
Seille passeerde en een halte maakte. 

Den 16«» marscheerde men op Mailly^ Pagny^ Fleury^ 
Pouilly^ Magny^ la Cense'de'haute^Bevoirs op de hoogte 
van Ste. Barbe voor de slad Metz. 

De Generaal rangeerde aldaar faet corps in orde de ba« 
taille in eene ligne in het gezigt van de stad ; de alarm 
was aanstonds in de slad en rondom op het land. 

De Marqm's de Reffugb , Brigadier van de Fransche in» 
fanterie en Gommandeur van de stad , maakte zijne dispo- 
sitie, en liet zijne infanterie in den bedekten weg mar- 
scheren. Ondertusschen werd gecanoneerd uit de stad op 
het detachement. 

De Generaal dit ziende, schreef twee brieven, eene aan 
den Marquis de Reffüge, en eene aan den Intendant van 
Metz^ welke hij door een trompetler naar de stad zond. 
Deze brieven waren van den volgenden inhoud: 

1 Monsieur! 

1 Si vous avez quelque pitié d'un pauvre peuple, déja 

1 assez fatigué d*une si longue guerre, c*est d'envoyer deux 

» otages pour répondre de la contribution ; sans quoi je 

1 serai obligé de faire , quoique malgré moi , rexécution 

> dans les trois évëchés , dont j*ai les ordres positifs. J*at- 
% tends votre réponse dans une heure de tems et suis trés 

> parfaitement , 

> Monsieur ! 
1 Votre trés humble et trés obeissant serviteur » 

> De la hauteur de Ste. Barbe » F. db Gj&ovestiics." 
> ce 16 Juin au matin 1712.*' 



GBOAilH 1>00& FAN GrOFESTINS. 269 

Het antwoord Tan den Marquis bb Rbffuge was: 

9 Monsieur! 
• Je viens de recevoir la lettre que vous m'avez fait 

> rhonneur de m*écrire de la hauteur de Sie, Barbe ce 
» jourd'hui â 10 heures du matin. Je vous dirai, Monsieur! 

> que j*ai les ordres du Roi d'empécher les villages de ce 
1» pais ci de contribution , et je n'y donnerai jamais mon 

> consentement. Je ne sais si vous aurez tout le temps de 
» faire entiérement votre exécution, et de vous retirer par 

> le pays de Treves , ou le Palatinat. Gar dans peu vous 

> pourrez trouver bonne compagnie. J'ai Fhonneur d'étre 
9 avec toute la considération possible, 

• Monsieur! 
9 Votre trés humble et trés obeissant serviteur, 
9 â Met% ce 16 Juin 1712.*' > db Reffugb/' 

De Intendant absent zijnde, brak de gesubdelegueerde 
de tweede brief open, en antwoordde aan den Generaal 
omtrent in dezelfde termes , doch wat onbetamelijker. 

Na die twee antwoorden ontvangen te bebben , liet de 
Generaal de Hoofd-Officieren tot hem komen, om haar die 
t^ee antwoorden te communiceren. Kort daarop werd de 
Lieutenant'Colonel Lahaült gecommandeerd met 300 dra*- 
gonders, om zich te gaan posteren op den grooten weg 
van Fefdun^ alwaar de Generaal wist, dat een van de 
Fransche detachementen , uit hare armee, onder commando 
van den Lieutenant-Generaal St. FaBMOFT, was gearri^ 
veerd, om aldaar te vernemen, welke route ons corps 
zoude nemen ; zijnde de vijand altijd in de meening ge« 
weest, dat de Generaal zich zoude retireren door het land 
van Luxemburg eit de Ardennes*^ 

Het regiment van Gollin-Lajibbet en de huzaren werden 
gezonden , om dq Yoorstad Yan Met% in brand te steken , 



270 JOUAKAAL VAN DB COüRSIiir, 

het\^e]k wel reusseerde, als ook het uitplunderen. In de 
stad waren 200 Fransche dragonders, die altemets uitvallen 
wilden doen , maar alles zonder effect , wordende altijd 
terug gejaagd. 

Yerders maakte de Generaal zijne dispositie, om het land 
in brand te steken en te plunderen , waartoe vescheiden 
kleine detachementen van 30, 40. en ÖO paarden gecom- 
mandeerd werden, hebbende een Lieutenant of Gornet aan 
het hoofd van iedere troupe. Beze werden gezonden naar 
de dorpen en kasteelen , om de executie te doen , en ook 
om ostagiers mede te nemen. 

Het schoone huis van den Entrepreneur Generaal van 
Metz^ dat kostelijk gemeubileerd was, en op de hoogte van 
Ste. Barbe stond, werd aldaar eerst geplunderd en verbrand. 

Alle diegenen , die , tot het plunderen en in brand ste- 
ken van de nabij zijnde kasteelen en huizen, van bet 
overblijvende gros nog gedetacheerd werden, hadden orde 
om zich, zoo dra na gedane executie, weer bij bet corps 
te voegen, maar de hier boven gemelde detachementen, 
die verder waren , hadden order om zich met zonnen- 
ondergang weder bij te voegen. 

Den geheelen dag stond het gros van het detachement 
op de hoogte van St. Barbe bij Met%^ zonder in het minst 
geinquieteerd te worden. Alle de Heeren en landlieden 
van het platte land, die bij den Generaal kwamen sauve- 
garde vragen, om hare goederen en huizen van den brand 
en het plunderen te bevrijden , werd een ruiter of dragon* 
der gegeven , met eene gedrukte sauvegardebrief ad gratis, 
zonder een penning te betalen, aan wien het ook mogte 
wezen. 

Met zonnen-ondergang kwamen alle de kleine detache* 
menten wederom, volgens de ordersi die zij badden , ab 
ook de Lieutenant^GoIonel Lahaült, die den gebeelen dag 
geen vijand was gewaar geworden* 



GBDAAN DOOR FAN GROrESTlNS. 271 

Dien xelfden dag waren de drie Fransche detacbemehten« 
uitmakende tusschen de II en 1200 paarden, en verdeeld 
in drie corpsen , den geheeien tijd te Verdun geble?en , 
en lieten de Generaal ongestoord de executie in het land 
yan Met% doen. 

Een dezer corpsen, gecomponeefd uit dragonders, was 
onder Gommando van den Graaf van CoGfiT, een ander 
Tan het koninklijke huis onder de orders van den Lieute- 
nant-Generaal St. Mones en Ghéladat, en een van cayalerij 
onder den Graaf van St. FaEMonT. 

Des avonds, wanneer alle de kleine detachementen we« 
derom bij het corps kwamen , bragten zij vele buit mede , 
als ook eene menigte ostagiers* welker getal, die uit 
Champagne en Thierache mede gevoerd waren, daarbij 
gereekend , omtrent tot 300 beliep , en , gelijk reeds ge- 
zegd, door een Officier en 60 paarden bewaard wierden, 
en in de marsch achter het detachement marscheerden* 

De schade, die men rekent geschied te zijn in het bis- 
dom van Mei%^ bestaat in 35 dorpen en 18 kasteelen« die 
geplunderd en Terbrand zijn geweest, 

Daar zijn nog vele kleine particulariteiten « die te groote 
plaats zouden nemen , om hier bij te voegen « en dit jour- 
naal interromperen. 

Des avonds na zonnen-ondergang marscheerde het heele 
detacbement af , en den geheelen nacht doorgemarscheerd 
bebbende over Ste. Barbe'OuX'Etangs en Neubruck^ pas- 
seerde men aldaar de rivier la Nid. 

Den 17^ Junij marscheerde men des morgens door HoU 
meringen^ in het Duitsche Lotharingen gelegen, door de 
stad Boulay^ Pledekken en Bungendorff^ op de abtdije 
van BouMnville^ alwaar wij de rivier op eene steenen 
brug passeerden, en van daar, door het boseh van Fä^ 
stroffy na Fremersdtnff. 

]lîa advenaal dat de troepea defifeerden door faet dorp 



272 JOÜRRAAL VAK OB GOURSEN , 

Frefdersdorff^ liet de Generaal dezelve opmarscheren , langs 
de rivier de Sarre , alwaar van dislantic tot distantie ver* 
scheiden redoutes stonden, ieder bezet met een Officier en 
80 man van het regiment en vrij-compagnie van Kleyn" 
ho/sl t om te beletten, dat iemand'van de geallieerde 
troepen of partijen van de Bundsrück naar het Lotha^ 
ringsche of de drie bisdommen eenige invasie doen zoude. 
Had de rivier de Sarre oubruikbaar geweest , of meerder 
bezet , zoo was de intentie van den Generaal , om te mar- 
scheren door Bourgogne^ Franche'Comié ^ regt op Ztuii* 
serland^ en door Duiischland langs den Rijn wederom te 
keeren. 

De Generaal liet de naast bij het detachement zich be- 
vindende redoute sommeren, van niet een schoot te doen, 
of dat hij ze met de uiterste rigueur zoude tracteren , het- 
welk zij loestonden , mits dat men hen niet te na zoude 
komen en haar attaqueren. 

De Generaal maakte zijne dispositie om de rivier te pas- 
seren , welke van beide kanten geëscarpeerd was. De 
dragonders van de avantgarde, hebbende eene opening 
gemaakt , passeerden de rivier , doch niet zonder moeite , 
zijnde dezelve redelijk breed en sterk van stroom; de rest 
van het detachement volgde man voor man. 

De Commandant van Sarre-Louis , zijnde gewaar ge- 
worden , dat er geallieerde troepen de rivier passeerden bij 
Fremersdorff^ liet de sluizen open zetten. De rivier zwol 
allengskens op, maar bij geluk was alles met den avond 
over, en bleef het detachement dien nacht , in eene weide 
aan de andere zijde der rivier, camperen, 

De huzaren en de vrij-compagnien van Goixur-LAHBB&T 
hadden verscheiden kudden schapen, die zij genoodzaakt 
waren te verlaten ; deze dieren konnen niet zwemmen , 
maar de ossen, die de huzaren hadden, kwamen wel over. 

Den 16«>^ Junij , met den dag , begon het detacfaement 



GEDAAN DOOR KAN GrOFBSTINS 273 

weder te maincheren, den berg over, regt op het dorp 
Merchingen. 

De vrij*compagriie van Kleynholsi ^ die daags te voren 
de rivier hadden laten passeren , zonder een schoot te 
doen, volgens het gemaakte accoord, kwamen nu uit hare 
redouten , en schoten op de avant*garde. Een OiEcier van 
de gardes dragonders werd gekwetst , een dragonder van 
d'Audigiiie een been aan slukken geschoten, en twee â 
drie paarden gekwetst. 

Hierop liet de Generaal de voorste dragonders afzitten , 
door dezelve vervolgens eene generale decharge geven , die 
den vijand ten eenemale verjaagdci en volgde de marsch 
op den Hundsrück tot Talfangy latende Sarre'Louis drie 
uren op de regterhand liggen. 

De Goromandant van Sarre^Louis zond een groot deta- 
chement van dc vier regimenten , die in die plaats lagen , 
langs den Hundsrück , om te recognosceren , maar het- 
zelve heeft zich van ons detachement niet laten zien. 

Den 19«n marscheerde het detacbement van Talfartg door 
den Höhenwaid^ en kwam camperen tot Mörbach. 

Den 20 rustdag. 

Den 21 naar Lösbeuren , twee uren van Traerbach , al- 
waar alle de ostagiers gebragt werden, en overgegeven aan 
den Brigadier d'Abbadt, die aldaar commandeerde. 

Den 22 en 23 rustdagen. 

Den 24 naar Capelle. 

Den 25 rustdag. 

Den 26 naar Bechenbach. 

Den 27 naar Waldesch; 's nachts kwamen eenige par- 
tijen in het bosch rondom onze wachten roderen, maar 
durfden niets ondernemen. 

Den 28 passeerde het detachement door een groot bosch 
van twee uren lang, en vervolgens deMoesel bij Coblentz^ 
en campeerde tot Neuendorf^ een half uurtje van die stad. 

y, 18 



274 JoUmKAAI* VAH OE GOUBSBKt 

Den 20 en 30 rustdagen ; de Generaal png met eenige 
Hoofd-Officieren naar Diei%^ om aldaar de Vorsiinne Dou- 
ariëre van Nassau te saluëren. 

Den l Julij , 's morgens met den dag , werden 200 dra* 
gonders te voet gecommandeerd , om vooruit de passa- 
gien en defileen te bezetten, naar Weissenihurm^ op 
den weg van Andemach langs den Rijn. Daar werden 
ook 250 man uit het garnizoen van Coblenz gecommao- 
deerd, om de passagien bij Sin%ig te bezetten. Dien 
zelfden dag marscheerde bet detachement naar Andef' 
nachm 

Den 2 Julij naar Siniug. . 

Den 3 rustdag. 

Den 4 naar Mehlem. 

Den 5 naar Bonn. 

Den 6 rustdag. 

Den 7 naar Brûhl. 

Den 8 naar Broweyler. 

Den rustdag. 

Den 10 naar Bedburg. 

Den 11 naar Linnich. 

Den 12 naar Burischeid bij Aken. 

Den 18 rustdag. 

Den 14 naar Wil%e op Geule. 

Den 15 naar Maasirichi. 

Den 16, 17 en 18 rustdagen. 

Den 19 naar Tongeren. 

Den 20 , 21 en 22 rustdagen. 

Den 23 naar Si. Truijen. 

Den 24 naar Tirlemoni. 

Den 25 naar Leuven^ alwaar een courier, van den Prins 
EuGEiiius aan den Generaal gezonden, kwam, met de 
tijding van de affaire bij Denain voorgevallen » en met 
order , om naar Brussel te marscheren , en aldaar te blij- 



GBDAAN DOO& FjiN GrOFSSTINS. 275 

ven tot nadei#order. Den zelfden dag marscheerde het 
detachement naar Brussel. 

Den 26 ontving de Generaal een tweede courier, met 
order om naar Mons te marscheren, hetgeen des avonds 
nog geschiedde , en kwamen tot Soigntes , alwaar een 
halte gemaakt werd, en des morgens van den 27 te 
Mons : dien dag kwam wederom een courier aan den 
Generaal, met order om spoedig uit Mons naar Doomik 
te marscheeren, en arriveerde het detachement den 28 te 
Doornik^ alwaar de Generaal order vond, om te laten 
recognosceren langs de rivier de Deuille , Poni'Auby , 
Belh'Fourier en Pont^Arache^ of die bezet mogten zijn 
met vijand, zoo niet, dat hij zoude met het heele deta« 
chement in Douay marscheren , zoo het mogelijk was. 

Toen men rapport gekregen had, dat alle de genoemde 
poslen bezet waren, kreeg de Generaal order, om het 
geheele detachement in de armée wederom te doen inruk- 
ken, die den zelfden dag nog te Doomik kwam cam- 
peren. 



276 



iOVMAAh TAH DE COUB8BK. 



lUST DËR MANSGHâPPEN £N P^RDEN, 
die geclurende de%e coursse verloren %ijn. 



d'Audighib. • • • • 




Man« Paarden. 
14 35 


PriDs WiLLBM van 

DOPFF. ••••••• 


ffessen. 


39 64 
8 28 ' 


Shittau. • • • • • 


■ 


5 13 


COLLIN LaHBBHT. • 




7 35 


JJessefim •>•••• 




6 17 


Orange. 

Grovbstos. • • • • 




10 19 

6 26 


Glinstra. • • • • • 




7 23 


GOLONITZ^ 




27 37 


Splbnie* •«•••• 




23 39 


Albeharle 




13 23 




Totaal" 


165 man (2)^ 359 paarden. 



(2) QuiNCY, Miêioire militaire de hovtB XIV f tome VII 
p. 44, xegty dat deze togt den gealliëerden 1300 man kof tte ! 



277 



OVER BBN 

ST. MAARTENS-STEEN 

B O L 8WA R 2>, 

Dooa 

Ia. j. w. j a mr s s e mr. 



Bouw- en beeldhouwkunst zijn steeds naauw mët elk- 
ander verbonden geweest. Zij waren dit niet siechts bij 
de oude klassieke volkeren, zij zijn het gebleven bij hunne 
cbristelijke opvolgers in de middeleeuwen. Men merkt dit 
naauwe verband vooral op aan godsdienstige gebouwen. 
Het beeldwerk , daarin aangebragt , is niet bloote « gedach- 
tenlooze versiering, uit bloem- en iofwerk bestaande, maar 
heldert soms de zamenstellingy de geschiedenis en de 
bestemming van het gebouw op. Yanhier, dat middel- 
eeuwsche kerken , ontdaan van béeldwerk , soms even 
raadselachtig en duister zijn, als lîeeldwerk uit die kerken 
afkomstig, hetwelk losgerukt is van de oorspronkelijke 
beslemmingsplaats , waarvan geene gescbiedenis meer ge* 
waagt; en dit raadselachtige van middeleeuwsch beeldwerk 
wordt niet zelden nog vermeerderd door het ongewone der 
voorstelling , en door beschadigingen , welke het gedurende 
den loop der eeuwen ondergaan heeft. 

Zulk een beeldwerk is de SL MaarienS'Stee^i te Bolsward^ 
ingemetseld in den westmuur van den toren der Hervorm- 
de kerk, waarvan hier eene afbeeiding het publiek wordt 
aangeboden. De oorspronkelijke steen is roode zandsteen , 
heeft de lengte van 1.18, de breedte van 0.76 el, en is 



278 0V£& DBN St. MaAATBIIS«8TB£1I 

op zulk eene wijze, regts van Üe kerkdeur, in den builen- 
muur ingemetseld, dat men reeds daard^or grond zou 
hebben om te vermoeden, dat hij oorspronkelijk niet tot 
deze kerk behoord had , maar van eene vorige kerk af- 
komstig zou zijn. Bij den eersten opslag ziet men, boe 
beschadigd de steen ook zijn moge, dat het beeldwerk 
Tan ouder dagteekening zijn moet dan de kerk , 'waarin 
hel tbans is ingemetseld , welke kerk eerst in 1446 begon* 
nen en in 1463 voltooid werd (1). Zij werd otn en over 
eene andere, aan St. Maartbn gewijde,.parochiekerk ge- 
bouwd , zoodat men veilig mag aannemen , dat het beeld- 
werk uit die oudere kerk afkomstig is. 

Eene eerste teekening van dat beeldwerk, vervaardigd 
door F* BosGH, huisschilder te Bolswardy werd aan het 
Friesch Genoolschap gunstig bezorgd door den Heer Rerk- 
voogd S. Ltgklaha k Nijbholt , te Bohward ^ en aan 
mij in October 1848, door den Heer W. Eekhoff, Voor- 
zilter van de Tweede Afdeeling der werkende leden van 
dat Genootschap , toegezonden , met vriendelijke uitnoodi- 
ging , om datgene , wat tot verklaring daarvan slrekken 
kon , bijeen te brengen en over te zeuden, ter bewa- 
ring in het tijdschrift van het Genootschap: de frije 
Fries. De zeldzaamheid van het beeldwerk, mijn verlan- 
gen om bet Genootschap een bewijs van hoogachting te 



(1) Volgens een oud Latijnscli opschrift, gehouwen in eenen 
steen, gemetseld in den noordelijken muur yan het koor, en met 
de yertaling daaryan medegedeeld in den Tegenwoordige Staat van 
Friesland^ Harlingen 1788, III, 190, waajr teyens gemeld wordt, 
dat Burgemeesters en Raden besloten, deze nieuwe kerk te bouwen, 
en wel om en oyer de oude bouwyallige kerk henen, len einde 
gedurende de bouwing nog de dienst daarin te kunnen yerrigtea. 
Zie dit ook yermeld bij Mr. Eyck tot Zuylichem, in zijne Be» 
echouwing pan den Bouwtrant van eenige oude Kerken in Frieâ- 
iandf in de Vr^e Friesy deel Y, stuk 2, blz. 167. 



TB BOLSlf'jiRD. 279 

^evea , en de hoop , om iets bij te dragen tot opheldering 
van een zoo merkwaardig, maar verduisterd, gedenkstuk« 
bewogen mij, om die vereerende uitnoodiging niet af te 
wijzen. 

£r werd eene memorie tot verklaring van het beeldwerk, 
op grond van de ontvangene*teekening, door mij in handen 
van het Genootschap gesteld, ler plaatsing in voormeld 
tijdschrift. Eer echter dat opstel ter perse ging, bleek 
nog, ter goeder ure, door andere afbeeldingen van den 
zelfden steen , dat de teekening , waarop mijne verkla- 
ring gebouwd was , niet naauwkeurig kon zijn , terwijl 
ook later ontvangene teekeningen blijkbaar te onnaauw- 
keurig waren, om er de reeds gegevene verklaring met 
genoegzame zekerheid naar te kunnen wijzigen. Ik ver- 
zopht daarom en ontving mijn opstel terug, tot het mij 
vergund zou zijn, om zelf den steen te kunnen bezigtigen, 
of om er eene getrouwe afbeelding van te ontvangen. In Mei 
j.L. mij met andere oudheidkundige nasporingen in Friesland 
onledig houdende, werd te Bolsward de steen naauwkeu- 
rig door mij onderzocht, en werd aan den Heer D. Hahsma, 
kunstschilder te Sneek^ opgedragen, daarvan eene getrouwe 
teekening te vervaardigen. Dit geschiedde wederom door 
de heusche bemiddeling van voormelden Heer LTCKLAMAy 
en vond nog gedeeltelijk onder mijne oogen plaats, zoodat 
ik voor de juistheid dier teekening (waarvan hiernevens 
een steendruk, mede onder mijn toezigt gemaakt, wordt 
aangeboden) durf instaan. Naar de geheel nieuwe opmer* 
kingen , waartoe mij de bezigtiging van den oorspronke- 
lijken steen aanleiding gaf , had ik nu mijne vroeger ge- 
stelde memorie te wijzigen, ja geheel om te werken, 
zoodat het beeldwerk mij, zôô doende, bijna op dubbel 
werk , dat is dubbele tijdsbesteding, js te staan gekomen; 
eene bijzonderheid , die ik alleen tot mijne verschooning 
aanvoer, dat bij de verklaring niet nog meer gelijksoortige 



280 0VB& DBB St* MAA&TKBS^BBlf 

voorstellingen zijn opgezocht, en er niel nog meer geleerd* 
heidy gelijk men het noerot, tot opheldering is bijgebragt, 
dan men in deze bladzijden zal aantreffen: want mijn, 
door andere werkzaambeden zeer bezette, tijd gedoogde 
niety er langer bij stil te staan, dan thans reeds geschied 
is. Mogt het mij dan ook niet gelukt zijn , om alle bij- 
zonderheden van dit geschonden gedenkstuk te ontcijferen 
en met zekerbeid op te helderen , zoo zal men toch uit 
het aangeyoerde, en ook uit onze volgende mededeeling, 
naar ik hoop, ontwaren, dat het Friesch Genootschap 
zicb met zorg beijverd heeft , om het met juistheid bekeod 
te maken, en om bouwstoffen, die tot opheldering er van 
strekken kunnen , te verzamelen en ook reeds bij aanvang 
zôô te gebruiken, dat voor volgende onderzoekers de weg 
gebaand is. 

Dat de steen thans nog te Bolsward onder den naam 
van St. Mciartens^steen bekend is, geeft gereede aanlei- 
ding , om in de geschiedenis van den H. Martinus , den 
beroemden geloofsprediker ^uit de 4de eeuw , opheldering 
te zoeken, en om al aanstonds in den ruiter te paard, 
op het bovengedeelte van het reiiêf, Maatiitus te erken- 
nen, bezig om aan eenen armen zijnen halven mantel te 
geven; want aldus wordt deze heilige in de middeleeuwsche 
kunst doorgaans Toorgesteld, 

£er wij ons dus tot de verklaring van-het beeldwerk 
begeven , zal het nuttig zijn , ons vooraf in het kort zijne 
levensgeschiedenis te herinneren, omdat daaruit ophelde- 
ring over het beeldwerk moet verwacht worden. De ver- 
diensten van Maatinus tot uitbreiding van het Christendom 
zijn wel zoo uitnemend, dat zij op zich zelveu eene kri- 
tische in het lichtsteiling verdienden; maar in deze mogen 
wij ons thans niet verdiepen. 

Wij volgen , bij de korle herinnering van zijn leven , 
voornamelijk Sulpitius Sbvb&us, in het Vita beati MAHTiHh 



n BOLSfFARD. 28f 

en in een paar epistolae (2) ; want deze bekwame scbrij- 
ver was voor een gedeelte nog leerling van Maetiitus, 
ontleende zijne berigten deels uit zijnen mond, en deels 
van geloofwaardige getuigen , en verdient meer geloof dan 
de minder kundige en wonderzuchtige GaBGORius Turoicbnsis, 
ofschoon van dezen de vitfr in jammerlijk Latijn gerad- 
braakte boeken , de miraculis S. MjiRTiNi^ niet mogen 
worden voorbij gezien(3). 

Martinus werd in bet jaar 371 , onder de regering van 
keizer VALBNTiiriAifus , te Sabarië^ in Hongarije gebo- 
ren (4). Zijne niet geheel onaanzienlijke , doch nog hei- 
densche ouders togen in zijne vroege jeugd met hem naar 
Pavia (Ticinum) y waar hij werd opgevoed. Zijn vader 
diende als krijgstribuun onder de keizers ConsTAirTiJüus en 
JuLiANUS. Toen hij tien jaren oud was, liet hij zich, tegen 
den wensch zijner ouders, onder de catechumenen opne- 
men. Vijftien jaren oud zijnde, was hij, als soldatenkind , 
verpligt mede te veld te Irekken , en gaf in dien krijgs* 
mansstand bewijzen van christelijke deugden en van liefde 
tot den Heer Jezus. Eens op marsch zijnde, trof hij bij 
de poort van Amiëns eenen half naakten bedelaar aan , die 
hem om eene aalmoes vroeg. Het was winter en zeer 
koud, zoodat menigeen dood vroor. Zijne krijgsmakkers 
trokken onmeédoogend voorbij , maar Maati»us , ofschoon , 
behalve zijne wapens, slechts éénen mantel hebbende, sneed 
dien met zijn zwaard in twee stukken , en gaf daarvan 
de eene helft aan den armen. In den nacht daarop vol- 



(2) Zie SüLPiT. Sbyeri Opera^ edit. G. Hornii, Amstelodm 
1665, 8«., p, 439 seqq. 

(3) Gregorii, Episcé Turon.^ Opera^ edit. Rüinarti, Parie* 
1699, foL 

(4) De raïnes dier stad zTJn nog oyerig, aan de rivier Gunez^ 
twee uren yan Sawars zie Viee des péres etc^psiT BuTLEiiy traduit 
par GoDESCAROy t. XI| p. 91, ëdit. de Maestricht^ 1797, S^. 



282 OvEE DBN St. JHaaatens^tbeit 

gende verscbeen hem (in den droom) Jezus Christus, be- 
kleed met dat gedeelte van den mantel , hetwelk hij aan 
den armen gegeven had, zeggende tot engelen, die hem 
omringden: » Martiitus, de catechumeen, heeft mij met 
» dit kleed bekleed." Deze verschijning boezemde hem 
nieuwen ijver in voor de dienst van Ghristus, en in zijn 
18de jaar ontvirig hij den doop. intusschen bleef hij nog 
twee jaren in krijgsdienst. 

In dien tijd gaf hij nog een ander blijk van christelijken 
zin en geloof. ' Julianus had een' veldslag voor tegen de in 
zijn rijk ingevallen barbaren. Daartoe liet hfj bij de civitas 
Vangionum (Worms) geschenken (donaiwum^ largiHones) 
onder het krijgsvolk uitdeelen, ten einde het meer krijgs- 
lustig te maken. Maar MAaTinus weigerde in die geschen- 
ken te deelen , voorgevende de krijgsdienst te wilJen ver- 
laten , om zich te beter aan de dienst van Christus te 
kunnen wijden; hij achtte het niet oorbaar, geschenken 
aan te nemen , die gegeven werden om met te meer 
strijdlust tegen de barbaren op te trekken , en hij had 
regt om zijn afscheid te nemen , omdat hij zijne jaren 
had uitgediend. Maar Juliaicus nam zijne weigering, om 
in de largitiones deel te nemen, euvel op, en merkte haar 
aan als een bewijs van lafhartigheid. Dat verwijt weerde 
Martinus ver van zich af, door de verzekering, dat, zoo 
de keizer meende dat vrees voor den oorlog hem dus deed 
handelen , hij den volgenden dag ongewapend en zon- 
der helm , maar voorzien van het kruisteeken , en in den 
naam van Jezus, zou doordringen in de vijandelijke ge- 
lederen. Juliakus hield hem bij zijn woord en liet hem 
bewaken, om hem den volgenden dag ongewapend aan 
de vijanden over te geven, Maar op dien zelfden dag 
kwamen de vijanden om vrede te smeken, waardoor hij 
van deze geloofsbeproeving bevrijd werd. 

Na de krijgsdienst verlaten te hebben , begaf hij zich tot 



TE BOLSfFjiRD. 283 

Hjlaaius, bisschop van Potiiers (cim/as Piciava)^ die 
hem diaken wilde maken; doch MARTiirus achtte, uit ne- 
derigheid, dit kerkelijk ambt te aanzienlijk, en verkoos dat 
van exorcist. In eenen droom wordt hij echter vermaand, 
om naar de ouderlijke haardstede, in Italiëy terug te 
keeren. In de Alpen gekomen zijnde, overvallen hem 
roovers. Reeds heeft een hunner zijn zwaard tegen hem 
opgeheven , om hem te dooden , toen een ander , ver- 
baasd over zijne kalmte en onverschrokkenheid , den slag 
afweerde. De aanvoerder der rooverbende, getroffeu door 
de redenen en het gedrag van Maetiiius, wordt zijn vol- 
geling en een Christen. In Italië werd Martiüus vervolgd 
door de Ariaansche ketters, en wilde zich uit dien hoofde 
naar Gallië^ naar zijnen vriend Hilarius, begeven; doch 
vernemende, dat deze door de zelfde kettersche factie ver* 
bannen was , begeeft hij zich naar Milaan (Mediolanum) , 
in welker nabijheid hij een klooster slicht. Maar ook dââr 
vervolgen hem de Arianen ; Auxentius , een hünner hoof- 
den , verdrijft hem uit de dioecese , en hij begeeft zich nu 
naar het eiland Gallinaria (5) , waar hij eenigen tijd met 
gras en boomwortelen zijn leven rekt. 

Op het berigt, dat Hilarius in genade hersleld was, en 
zijn ambt wederom aanvaarden zou, begeeft hij zich naar 
Rome^ hopende hem daar te ontmoeten. Maar Hilarius 
was reeds van Rome vertrokken. Hij achtervolgt hem , 
treft hem op weg naar Gallië aan, keert met bem naar 
diens bisdom, naar Poitiers^ terug, en bouwt zich in 
de nabijheid dier slad weder een klooster (6). Terwijl hij 
hier eens drie dagen in dienstwerk afwezig was, kwam in 
het klooster een der catechumenen te overlijden , zonder 
vooraf den doop ontvangen te hebben. De kloosterlingen , 



(5) Gelegen aan de kust yan Ligurié\ btj jilbenga, 

(6) Te Ligugé (Locociagum) f twee uren yan JPoitiers, 



284 Om DBN 8t« Maaetbns-stbbh 

radeloos van droefenis, bereidden xich tot zijne begrafenis* 
Daar komt Martihus onverwacht terug, beweent met hen 
den doode, doch laat daarop alie aanwezigen uit de cel, 
waar het lijk slond , vertrekken , werpt zich nu biddende 
daarop, terwijl hij het overal betast, en het gevolg is, 
dat het leven in den doodgewaanden terugkeert. 

Toen het bisdom van Tours opengevallen was, verlangde 
de gansche bevolking der dioecese, benevens - vele geeste- 
lijken, dat Martinus dien zetel bekleeden zou. Afgunstige 
en wereldgezinde geestelijken trachtten dit te beletten; hij 
zelf ook verzette zich uit nederigheid zeer tegen deze keuze, 
doch hij werd eindeiijk , zijns ondanks , tot dien eere- 
zetel verheven, dien hlj sedert tot aan zijnen dood met 
roem verVuId heeft. Hij woonde in een klooster, hetwelk 
hij nabij de stad op eene rots gebouwd had; het lag een- 
zaam, was slechts van ééiie zijde toegankelijk, terwijl de 
Loïre de andere zijde der rots omgaf. Hij leefde hier in 
eene houten cel, ijverig werkende voor de uitbreiding en 
den bloei der kerk , maar in de grootste matigheid en in 
zelf gekozene armoede. Hij had 80 discipelen ; de meer- 
gevorderden onder dezen moesten het evangelie prediken, 
df jongeren schrijven. Zij hadden alle dingen gemeen, 
en mogten noch handel, noch eenig ander bedrijf, dan de 
schrijfkunst uitoefenen. Hunne kleeding was van kemeis- 
haar; wijndrinken was hun verboden, behalve bij ziekte, 
en uitgaan was hun slechts zelden vergund. Behaive het 
bestuur over dit gesticht en over zijne dioecese, bestonden 
zijne werkzaamheden vooral in het uitroeijen van het hei- 
densche bijgeloof. Dit laatste deed hij deels door predi- 
king , vergezeld van wonderdadige teekenen , deeis door 
het af breken van heidensche tempels , outaren , beelden , 
enz. 

Van dit laatste ten besluite nog een paar voorbeelden. 
Niet ver van zijn klooster was eene kapel en een outaar, 



TE BOLSfTARD. 285 

werwaarts het landvolk ter bedevaart stroomde, omdat het 
gerucht ging , dat zij opgerigt waren boven het graf van 
eenen martelaar. Martinus had reden dit te betwijfelen , 
en begaf zich op zekeren lijd met de klooslerlingen naar 
dien oord tot onderzoek. Bij het graf gekomen zijnde , 
bad hij vurig , dat God hem mogt kenbaar maken , wie er 
begraven was , een martelaar of niet. Zich daarop regts 
keerende, ziet hij een afzigtelijk spook, en beveelt dit, 
te spreken. Het spook noemde zich bij zijn waren naam , 
en daaruit zag Martinus, dat de voorgewende begravene 
een veroordeelde schurk was, door wien het onnoozele 
volk misleid was. Terstond liet hij het outaar afbreken en 
maakte een einde aan dit bijgeloof (7). 

Op een* anderen tijd had hij , op zekeren nacht , met 
de zijnen een' heidenschen tenapel afgebroken, en wilde 
nu ook een' hoogen pijnboom, die daar naast stond, 
en die hoogst waarschijnlijk door de heidenen voor heilig 
gehouden en aangebeden werd , omhakken (8). Hiertegen 
echter verzetten zich zoowel de heidensche priesters als 
het volk. Eindelijk stemmen zij er in toe, dat de pijn- 
boom zou vallen, doch onder deze voorwaarde, dat 
MARTiinjs , die voorgaf geheel op God te vertrouwen , er 
zich onder zou lalen vastbinden, op eene plaats, waarnaar 
de pijnboom overhelde. Hoe gevaarlijk die voorwaarde 
ook was, Martii«us nam ze volgaarne aan. De heidenen 
begonnen den boom om te hakken , niet twijfelende , of 
hij zou in zijnen val Martihtjs vermorselen. Maar dit was 
misgerekend. Toen de afgehakle boom krakend begon 



(7) T« regt prijft AUOUSTI hierin de kritiek yan Martinus; 
zie zijne Denhwûrdigheiteny XII, 273. 

(8) Over de boomyereeriiig der heidensche GaUiërs zie Alf. 
1|aury, Reeherches -• 9ur lee grandes foréte de la Gaule^ Paris 
1848, p. 4. 



%6 OvER DBic St. Maartbjüs-steeii 

neder ie storten, maakte HARTiirus een teeken met zijn 
opgeheven kruis , en de boom , als door een wervelwind 
gedreven, viel, tot verbazing van allen, naar de overzijde. 
Ten gevolge biervan lieten alle heidenen zich tot catechu* 
menen opnemen. Het uitroeijen van het heidendom ge- 
lukte hem zôô goed, dat, terwijl er v66r zijnen tijd in die 
streken , gelijk Sulp. Seyerus schrijft , n slechts weinigen, 
j of bijna niemand, het Christendom omhelsd hadden, er 
» thans geene plaats meer is, die niet met vele kerken of 
9 kloosters vervuld is (9)." Het is niet vreemd , dat daar- 
door zijn naam en gezag groot is geworden, waartoe ook 
velerlei ziekte-genezingen , soms in aanzienlijke plaatsen , 
als Parijs en Trier^ en vooral zijn vroom, geloovig en 
aan zelfverloochening rijk leven, bijgedragen bebben. 

Hij had tot aan zijnen dood toe vele aanvechtingen van 
deu duivel, die hem in allerlei gedaanten verscheen , doch 
dien hij steeds door het gebed overwon. Intusscben ont- 
brak het hem ook geenszins aan engelen-verschijningen , 
tot een troostrijk tegenwigt. 

Hij stierf in den hoogen ouderdom van 81 jaren, kalm 
en gelaten , en omringd van zijne discipelen (10). Een 
plotseling verval van krachten, hetwelk hem overviel op de 
terugreis van de dioecese van Cancle (11)^ waar hij kerke- 
lijke twisten had bijgelegd, maakte een einde aan zijn 



(9) » Pauci admodam aut paene nolli Ghristi nomen recepe- 
» rant — jam nuUus locus sit, qui non ant ecclesiis frequentissi* 
» mis aut monasteriis sit repletns*" Zoowel voor de geschiedenis 
van de vestiging des Ghristendoms, als yoor de kennis des heiden- 
doms in Gallié'j in de 4de en 5de eeuw, zijn de berigten van 
Severtts oyer Martinus belangrijk, en tot nog toe te weinig 
gcbruikt. 

(10) SüLF. Sevsri BpUiola IH ad BjissuLAHf Opp,y 1. c, p. 89. 

(11) Op de grenzen vanPoiVon enjlnjou^ bij de zamenvloeijing 
van de Loire en Vienne* 



TE BOLSfFjiRD. 287 

nultig leven , waarvan hij 32 jaren bisschop van Tours 
geweest was, In het jaar 650, dus omstreeks 250 jaren 
na zijnen dood , werd hij door Paus MAaTiiius voor heilig 
verklaard, en zijn feestdag op den 11 November ge* 
8teld(12). 

Het is dan wel niet vreemd , dat aan eenen heilige als 
Maatinus vele kerken in de Christenwereld , ais aan eenen 
beschermpatroon , toegewijd werden. Dit had vooral plaats 
in Italië , Frankrijk , Duitschland , Bel^ë en Nederland. 
In ons Vaderland denke men, bij voorbeeld, aan kerken: 
te Utrecht^ Middelburg^ Amhem^ Tiely Bommelf Maurikf 
Oud'Zevenaar^ Sneek^ Franeker^ Bolsward^ Stm Maar" 
te7i (13) , waarbij zeker nog een aantal anderen zullen 
kunnen gevoegd worden. 

Kennelijk ging bij ons te lande de hoofdaanleiding tol 
het stichten van zoo vele aan St. Maaetbv gewijde kerken 
uit van Uirecht ^ als den bisschopszetel , welke stad ook 
nog als wapen de afgesneden slip des rooden mantels van 
St. Maaaten voert(14), en waar de eerste aau St.MAA&TSir 
gewijde kapel gesticht werd (15). 



(12) Martinüs wordt voor den Toornaamsten heilige yan Go/-^ 
lië gehouden ; zie F. BoGAERTS, Histoire du culte des Saints en 
Belgique^ Anvers 1848, p. 53, 54. 

(13) De kerk yan dit lioord-Hollandsclie dorp, hetwelk, eyen 
als de dorpen St* Maartens'^^k in Utrecht en Zeelandy naar 
Martinus den naam draagt^ werd in 1419 gebouwd; zie Noord^ 
Hollandsch uirkadiaj hlz. 345, 346. Ook in Belgié' is eene plaats. 
naar hem genoemd, te weten Niele^S,Martin» 

(14) Opmerking yan Mr. J. DiRKS, in de Vr^e Fries^ deel IV,. 
hU. 337, aant. 32. 

(15) Zie RoYAARDS, Geschiedenis der inpoering en pestiging 
ifan het Christendom in Nederland^ Utreeht 1844, 3de uitgayey. 
hlz, 183. 



288 OvEa DBlü St. HAARTE5S*9TBF.If 

Evenmin is het Yreemd, dat de beeldende kunsten zich 
beijverden , om de nagedacbtenis van MAaTUius te eeren 
en te vereeuwigen. Door eene herinnering van eenige der 
meest bekende middeleeuwsche voorbeelden zal de zeld- 
zaamheid, en dus ook belangrijkheid , van het Bolswarder 
beeldwerk in het oog springen. 

Sckilderkunst, 

In een Grieksch menologium is de verschijning van Jezus 
aan Martinus voorgesteld , terwijl de Heiland bekleed is 
met het gedeelte van den mantel, hetwelk Martiitos aan 
dea armen geschonken had(I6). 

Op eene glasschilderij der cathedraal te Charires , uit de 
12de eeuw, komt deze heilige voor in biddende houding, 
voorzien van eene bisschopsmuts en ronde aureool; het 
is de voorstelling van zijne in den hemel opgenomene 
ziel (17), 

Op . glasschilderijen te Bourges komt zijne legende 
voor (18) ; in welk karakter, is mij onbekend. 

Beeldhouwkunsi. 

In den boog van de zuidelijke kerkdeur der Nôtre^Dame 
te Parijs staat St. Maarten als eene staiue te paard, een 



(16) GuENSBATTLDT, Dictionnaire iconographique^ JParis 1843, 
8o., y. Martin, uit W ii.LBTdiv, Monuments inédits, tl, pI.CLXXII. 
Daar ik bijVia geene der door Guenebaüldt aangehaalde werken 
raadplegen kan, is het mij niet altijd doenlijk, den ouderdom der 
door hem aangevoerde kunstwerken op te geyen, 

(17) DiDRON, Histoire de DieUy Faris 1843, 4«., p. 128. 

(18) GuENEBAULDT, uit Martin en Gabier, Vitreaux de 
BourgeSf pl. XII, p. 251*254, en Collection des Saints du Cabinet 
des estampes â Paris, 



TK BoLSfTjtRD. 289 



kunstwerk waarschijnlijk uit de llde eeuw(lO). Eyeneens 
als beeld , in de gedaante van Bisscbop en eene gans bij 
zich hebbende , staat hij in het oude Karthuizer-klooster te 
Parijs (20). 

In het frontespice van eene der kerkdeuren der cathe- 
draal te Chartres (12de eeuw) bevindt zich een laag reltëf 
met de zelfde voorstelling als zoo even uit het Grieksche 
menologium is aangevoerd (21). 

In de St. Martini-kerk te Keulen (9de of lOde eeuw) 
bevindt zich een reliëf, met de voorstelling als uit het 
zelfde menologium (22). 

In het klooster der cathedraal te Meniz staat zijn borst- 
beeld; hij is voorzien van eenen mijter, en houdt in de 
eene hand een geopend boek , in de andere het model van 
eene kerk (23). 

Op een zilveren, gedeeltelijk verguld, oiutaar-bekleedsel 
te Mdaan is zijne begrafenis voorgesteld, in tegenwoordig- 
heid van den H. Ambeosius ; dit kunstwerk is van het 
jaar 835 (24). 



(19) GuEiCEBAULDT, uit A. HUGO, la France pittorssque et 
monumentaley t. IV, pl. VII, en uit de beschrîjyingen yan die 
kerk door Ghapuis, Gonte, Albert en Lenoir. 

(20) GUENEBAULDT, uit MlLLlN, jintiquitêê nationaleSy t. V, 
art. LVII, pl. II, N®. 67, le. ëdit., en uit Millin, sur Vorigine 
de Voie de St. Martin^ in het Magazin encyelopédique^ tom. I, 
p. 202. 

(21) GUENEBAULDT, uitWlLLEMIN, t« a. pl., t. I, pl. LXXXII. 

(22) GUENEBAULDT, uit Allemagne monumentale. In het ar« 
tikel Cologne; bij GuENEBAULDT leest men, dat dic kerk uit de 
9de of lOde eenw en uitgegeyen is in : Moyen age pittoresque^ pl. 
GLXX, en Univers pittoresque yvn Tombleson {^Allemagné)^\.%\^ 
pL LVII. 

(23) GuENEBAULDT, uit uillemagne monumentale^ parGHAPUIS 
etc, Faris 1841, chez Jeannin, in folio. 

(24) Seroux d'Agincourt, Z>e7i^/?id(/tfr »•/., ed. yon QuASÎ^, 

V- 19 



290 OVE& DBH St. MAARTBlfS-STEBN 

Op de voor* en keerzijde van een rond looden zegel van 
Bolenej uit de ISde eeuw, naar;hel schijnl (25) ; voor. 
zijde: HAjaTiiTüs« zittende op een* zetel zonder leuniog, 
doch aan elke zijde daarvan eene lelie; hij is blootshoofds, 
roaar bisschoppelijk gekleed « met den krommen staf in de 
linker hand; het omschrift is: + S: SCI MARTINI : DEA* 
BOLENA :; keerzijde: Ma&tiiiüs op een galopperend paard, 
en gereed om met zijn zwaard de slip van zijn' mantel at 
te snijden ; vôôr zijn paard ligt de arme , die met gebo* 
gen knieên zijne hand naar hem omhoog strekt; Mabtihus 
is gekleed in eene lange iuntca^ waarover een vliegende 
mantel geslagen is; het paard heeft een* enkelen toom; 
het omschrift is: + MARTINVS : CH[AT]ECVMINVS : 

Op een taxushouten reliêf in het Vaticaanscbe Museuniy 
mijns inziens uit 12de, althans niet later dan uit de 
13de eeuw (26). Het beeldwerk , daarop in drie afdee- 
lingen boven elkander aangebragt , bevat op de benedenste 
afdeeling twee groepen met de legende van St. HAARTsir; 
de eene, waar hij te paard gezeten de slip van zijn' af- 



Berlin 1840, fo., Taf. XXVI, c. Text, S. 21a und 22b. Gi7£NE- 
BAULDT noemt dit stuk autel d'or^ en het outaarbekleedsel een 
mozaïk; het is, yolgens d'Agincoürt, slechts mozaïkachtig met 
edele steeneu bezet. Guenebauldt beroept zicb op HlLLlN, 
Voyage dans le Milanais^ t. I, p> 185, en op de platen OTcr de 
catbedraal yan Milaan^ in de werken yan Guilini, Puricelli 
en Ferrari, en pl« XIX, serie 9, yan het Album yan du Some- 

RARD. 

(25) Bescbreyen en afgebeeld door AUG. Deloyb^ in de Reme 
archéologique^ 1844, p. 659 suiyy* 

(26) De yergroote afbeelding bij GoRl Theaaurus diptycho^ 
rum^ t* III, p* 254; bet is, yolgens de daaronder staande maat 
yan het oorspronkelijk.e, 82 strepen boog en 68 strepen breed* 
Dr. T. BoRRET, te Warmond^ heeft mij op dit stuk yriendelijk 
opmerkzaam gemaakt, hetwelk anders zeer waarscbiji^jk aan mi)ne 
aandacht zou ontsnapt xijn. 



TB BOLSfFARD. 291 

gesneden mantel den arme toereikt » even ab op ons reliêf ; 
de anderei waarop keizer JHAXiniAirus uit zijne hand den 
beker ontvangt (27). De bovenste afdeeling van dit reliëf 
bevat drie groepen « te welen : de boodschap aan Mabia , 
hare begroeting door Elisabbth, en de genezing van eenen 
blinde door Jbzus; de middelste afdeeling bevat groepen 
uit de geschiedenis der martelaren. 

Wanneer men het aantal der aan St. Haabtbb gewijde 
kerken bij ons te lande overweegti dan ligt de veronder- 
stelling nabij , dat hier eertijds ook vele beeldwerken , die 
bem voorsteldeni aanwezig geweest zijn, die echter, ge« 
lijk de meeste middeleeuwsche kunstwerken, bij den beelden* 
storm der 16de eeuw zullen vernield zijn. Mogelijk echter 
is ook thans hun getal nog aanmerkelijk, en waarschijnlijk 
is het grooter dan mij bekend is. Ik heb er althans, be- 
halve ons Bolswarder , • slechts zes gezien. Het een is een 
steenen reliëf op het stadhuis te Uireohi: het stelt Hab* 
Tinus te paard voor, aan eenen bedelaar op krukken zijnen 
mantel toereikende* Dit vrij goed bewerkte en bontge* 
kleurde beeld schijnt uit de löde of 16de eeuw te zijn, 
en heeft de hoogte van plus minus 0.25 en de lengte van 
1 d. Een ander steenen reliëf met de zelfde voorstelling , 
en denkelijk uit den zelfden tijd, doch veel slechter be- 
werkt en kleiner, is mede te JJtreckt ^ en staat boven de 
deur der Roomsch Catholijke kerk op de Nieuwegracht, 
bij de Brigittenstraat , wijk F. Eene derde gelijksoortige 
yoorstelling , doch zonder paard en zeer verduisterd, be* 
vindt zich misschien tusschen de reliëfs der oude steenen 
doopvont in de kerk te ZaU'Boemel (28). Drie anderen 



(27) ZÖ6 toch meen ile, met den Heer Bobret yoomoemd, die 
groep te moeten yerklaren. De gebeurtenis is b^schreven door 
SuLP. SfiyBBUS, t. é. pl. pl« 

(28) Volgens Dr. G. Leemans, in de Gids yan 1839, tFêten^ 
echappel^ke Bi^'dragey blx. 1 en volgg. 



292 Oter dbb St. Maabtbixs'Steen 

bevinden zich te Bolsward zelf. Het een is houten snij* 
werk , in reliëf , aan eene der oude en fraaije banken in 
de Sl. Maartenskerk , welk beeldwerk mij loeschijnt uit de 
ISde eeuw te zijn. Het stelt St Maarten te paard voor^ 
den met zijn zwaard afj^esneden mantelslip aan eenen 
bedelaar toereikende,die blootshoofds op zij van zijn paard 
staat , en een regter houten been , en een' krukstok in de 
regterfaand heeft(29). Eene tweede voorstelling, met deze 
overeenkomstig , bevindt zich op het groot zegel van 
Bolsward van 1640, beschreven door den Heer M^ 
J. DiRKs(90), die te regt heeft opgemerkt« dat dit zegel 
> eene kennelijke navolging was van een middeleeuwsch 
» zegel van Bolsward^^ Immers zulk een middeleeuwsch 
zegel bestaat nog, in het Archief der stad, en dit bevat 
de derde St. Maartens-voorstelling, die, behalve ons reliêf, 
te Bolsward oyer'ig is(31). Het beeldwerk daarvan komt 
overeen met dat van het zegel van 1640, doch St. Maar- 
TEH is daarenboven van een* stralenkrans yoorzien , ook 
ziet men op den grond der poort gras, in het verschiet 
boomen of heesters, en in de regter zij-kapel der poort 
een persoon (onduidelijk) , in plaats van een paard gelijk 
op het zegel van 1640. De bewerking is dus iets uitvoe- 
riger dan van het zegel van 1640, ook is zij beter, of- 
schoon de stempel wat afgesleten is; het omschrift luidt: 



(29) Onder dit beeldwerk, aan de zelfde bank, is de offerbande 
yan Abraham yoorgesteld. Al het snijwerk der driê oude eiken- 
houten banken in die kerk, alsmede dat yan twee banken in de 
Broederenkerk aldaar, uit den zelfden tijd, yerdiende afgebeeld en 
uitgegeyen te worden, en zou eene belangrijke bijdrage yoor de 
middeleeuwscb-yaderlandscbe kunstgeschiedenis zljn. Later zuUen 
wij daaroyer meer mededeelen. 

(30) In de Vr^e Fries, IV, blz. 336, 337, aant. 32. 

(31) De aanwyzing daaryan ben ik aan meergemelden Heer 
L/YCKi/AMA yerschuldigd. 



S : COSVLV : ET : CIVIVM : DE : BODELSWT (82); naar 
bet letterschrîft en de kunstbewerking , zou ik dit tot de 
14de eeuw brengen. Wie zicb opzettelijk aan bet opzoe- 
ken der St. Haartens-beeldwerken wijddcy zou er zeker 
in ons land nog meer ontdekken; en door eene goede be- 
scbrijving daarvan zou aan de gescbiedenis der kunst eene 
dienst bewezen worden. 

Uit de aangevoerde voorbeelden blijkt inmiddels, dat onsr 
steenen beeldwerk van die allen verschilt, en, met uitzon- 
dering misschien van het Vaticaansche reliêf, het uitvoe- 
rigste van allen is, zoodat het reeds daarom belangrijk 
mag geacbt worden; maar door den aard en de zamen- 
stelling van onderscheidene groepen, die tot één geheel 
behooren , is het zoo opmerkelijk , dat het te dezen op- 
zigte alle bekende voorstellingen in belangrijkheid achter 
zich laat, en als geheel eenig mag worden beschouwd» 
Wij zullen dit in onze verklaringsproeve thans nader in 
het licht trachten te steilen. De geschonden toestand van 
het beeldwerk, vooral ook aan de randen, zou wel kun- 
nen doen vermoeden, dat de steen oorspronkelijk grooter 
was geweest , en meer beelden heeft bevat , doch een op- 
zelteiijk onderzoek heeft mij doen zien , dat hij zijne 
oorspronkelijke grootte heeft , maar dat de beeldhouwér 
de hem ten dienst staande ruimte, vooral aan de linker 
zijde, vooraf niet genoeg schijnt berekend te hebbeny 
dewijl enkeie gedeelten niet zoo volledig uitkomen als 
zulks behoord had. 



(32) Dat is: » zegel der Burgemeesteren en Burgers van BoU-m 
» ward.^* Op de bekende munt yan Bolswardy yan 1436, wordt 
de naam geschreyen BOLSW£R.'; op munten yan 1457: 60LS- 
WERDIA eu BOLSWERDEN, yolgens Dirks, in de Vr^e 
triesy IV, blz. 43, 334. Op het kleine stads zegel yan 1571, het- 
welk als schild den dubbelen arend yertoont, staat: BOLSWART, 
AIÏNO 1571. 



284 Oykb dbr 8t. Maaetbvs-stebh 



Het beeldwerk is în twee hoofddeelen aigedeeld: liel 
eene boven« bet andere beneden; maar er is geene af« 
fldieidingslijst tusschen beiden, waaruit men mag opmaken, 
dat beide deelen bij elkander bebooren of één Bamenban* 
gend gebeel uitmaken. Dit wordt ook door eene naauw* 
keurige bescbouwing yan elk gedeelte bevestigd. Letten 
wij vooreerst op de boofdvoorsteUing. Zij bevindt zich op 
bet bovengededte regts: St* MAABTBirY als krijgsman, te 
paard, aan eenen armen, achter hem, den met het zwaard 
afgesneden mantelslip toereikende. De Heilige is wel (we« 
gens de geschondenheid van den steen) als krijgsman naau- 
welijks meer te onderscheiden , doch men ziet , dat hij 
een zwaard houdt , en zich op zij gekeerd heeft naar 
iemand, die achter zijn paard staat. Hij is in eene lange 
iumca gekleed , en over deze een mantel (chlamys) ; on* 
zeker is het , of zijn boofd van eene ronde aureool of van 
eene muts voorzien is, alsmede of zijne voeten in stijg- 
beugels rusten en van sporen voorzien zijn, Zijn paard 
heeft geen ander tuig, dan eenen enkelen toom en een* 
borstriem (33). Boven zijn hoofd ziet men eene figuur, 
die wel zeer geschonden is , maar toch naar een mensch 
of engel gelijkt. Zij behoort tot de voorstelling links, te 
weten : den arend , den gevleugelden os en den gevleugeN 
den leeuw. Immers , in deze drie symbolische dieren , ge- 
voegd bij de menschen- of engelengedaante , zal men 
spoedig genoeg, 6f de geheimzinnige dieren erkennen, 
die in Openbaring IV , vers 2 — 8 (34) beschreven , en ge« 
zegd worden Gods troon te omringen, en dag en nacht 

(33) Orer toomen, borstriemen enz. in de middeleeuwen, yer- 
gel^k Gercken, ûber Sâttely Brustriemen^ Steigbügel^ Zügel 
etc. auf Siegeln^ in j4nmerkungen üher die Siegel^ II, S. 255, 
jiugsburg 1786, 8». 

(34) Gegrond op de yisioenen bi] EzECHlëL, I, 10 en X, 14* 



n BoLSffTARJh 206 

driewerf heilig te roepen , ôf de Evéngelîsten , die onder 
deze symbolen ontelbare malen ia de christelijke kunst 
yoorkomen (35). 

Het is mij intusschen het waar8chîjnlLJkst« dat men er de 
Evangelisten in te zien heeft, vooral om deze reden, da^t 
de dieren in de Openbaring beschreven virorden met s^s 
vleugels, terwijl de onze er slechts twee hebben, en omdat 
de Euangelisten vooral zullen moeten gezocht worden in 
de nabijheid van Ghristus, waarvoor, naar ons oordeel, 
die heilige te houden is, die bet naast aan deze dieren 
gezeten is, en wiens geboorte beneden is voorgesteld. On* 
telbare malen komen de Euangelisten op middeleeuwsche 
kunstvoorbrengselen in deze gedaante voor, als herauten 
den troon of de beeldtenis van Christus omringende (36) , 
en het zal in ons beeldwerk alleen als zeldzaam mogen 
aangemerkt worden, dat zij hier den troonzetel van Chris- 
tus niet omringen , maar alleen aan zijne linkerhand ge« 

(35) Volgens de door Uieronymüs ingevoerde, en sedert in de 
kunst gebruikeryk gebleven yoorstelling, is de arend liet attri* 
buut en symbooi teyens yan Johannes, de leeuw yan Marcus, 
de 03 yan LuCAS, en de engel yan Matthbus; zie hieroyer MÜN- 
TER, Sinnbilder der alten* Christen^ I, 44, cin AuGUSTl, Sand^ 
buch der christliche Archeologie^ III, S* 675^ Zteipzig 1837, S\ 

(36) XJit yelen slechts enkele yoorbeeiden uit yerschillende tij- 
den: Op ecn deksel yan het Euangeliarium Forojuliacense, uit de 
de 6de eeuw, bij GoRi, Thes, diptych, III, 92, tab. X; op een 
deksel yan den Codex Euangeliorum yan EusfiBius, bisschop yan 
Vercella^ uit de 9de eeuw, blj GoBl, U c* III, 22; op een iyoren 
plaatje, in de Koninklijke Bibliotheek te Parije^ uit de llde eeuw, 
bij DiDRON, 1. c. p* 279; op een deksel yan eenen Codex Psalterii 
Forojuliacensis, uit de 12de eeuw, bij GoRi, 1. c, III, 114, tab* 
XYI ; op een fresco in de krocht der catbedraal te Auxerre^ 
uit den zelfden tijd, zie DlDRON, 1. c. p. 111; op een Fransch 
liorarium, uit de XVlde eeuw, bij DiDRON, 1. c« p. 575. Men 
treft ze zoowel met als zonder aareolen, boeken en perkament- 
stroken aan« 



286 OvBA DiN St. Maajitkiis-stbbii 

pkatsl zijn , ab in êene iijn , MAaTiinTs met Ghrislus yei^ 
eenigende; eene plaatsing, die mij eiders nog niel is' 
Toorgekomen. Die verbinding echter van MARTnnis met 
ddn troonzetel van Gbristusy is vermoedelijlc niet zonder 
beteekeiHs. Wij denken er althans onwillekeurig bij, dat 
Martiiius, toen hij de bovengemelde daad yan barmhar* 
tigheid verrigtte , reeds catechumeen , dal is Christerf 
leerh'fifff was, en herinneren ons tevens het drooragezigt, 
waarin op dien zelfden nacht Christus hem verscheen (37). 

Dal het Christus is, die op den troonzetel zil, en aan 
zijne regterhand Hariay beiden versierd met de konings* 
kroon, hel bewijs van hun koninklijk en verheerlijkt ka- 
rakter, kan mijns inziens, aan geene gegronde bedenkiag 
onderworpen worden. 

Ghristus houdt in zijne linkerhand het Euangelienboek of 
de perkamentrol (38) , de regterhand tegen den boe- 
zem. Hij is gekleed in eene tunica^ die om het midden 
gegord is, daarover de koninklijke mantel, die van den 
linker schouder naar voren, over zijn' school afdaalL 
Zijn hoofd is versierd met eene leliekroon , en met eene 
cirkelvormige aureool, die van binnen met boogjes versierd 
is, als ware het een geopende bloemkelk met ronde blaad- 
jes. De baard is kort en ongespleten (39) , doch omgeeft 
zijn geheele aangezigt, op hetwelk die strakke ernst scbiJDt 



(37) Zie boven, blz. 282. 

(38) Ëerst giste ik, dat hij eenen kelk in de band hield; doch 
de kelk is wel een attribuut yan den Apostel Johannbs en ran 
Bisschoppen, maar minder yan Christus, en yooral niet in zynen 
verheerlijkten toestand ; het euangelienboek of de rol komt yeel- 
yuldig in zijne hand yoor. De steen is op die plaats te afgesleten, 
dan dat men daarnaar alleen zou kannen oordeelen. 

(39) Van de llde tot de 16de eeuw wordt Cbristus doorgaan- 
de gebaard yoorgesteld; de oudere en yooral de oudste Christus* 
beelden zijn meestal baardeloos. 



Tl BOLStFJRD. 297 

te troonen , die in en na de lOde eeuw aan Ohristus- 
beelden gezien wordt (40). Zijne haren dalen niet af tot 
op de schouders, maar vallen slecbts iets lager dan de 
ooren; zîj zijn door den beeldhouwer scherp afgestoken, 
waardoor zij bij den eersten opslag eenigzins op een kap 
geiijken. 

Minder gewoon ook, ofschoon geenszins eenig, is de 
houding zijner regterhand tegen den boezem; gewoonlijk 
komt die hand in zegenende houding voor(41). 

Haria , aan zijne regterhand gezeten , is vooral ken- 
nelijk aan de vrouwelijke sluijerkap, die van het hoofd 
tot over de schouders afdaalt; zij is overigens gekleed als 
Christus, en houdt ook als deze de regterhand tegen 
haren boezem, terwijl zij met de linkerhand den man- 
tel vasthoudt. Rroon en aureool zijn geheel gelijk aan 
die van haren koninklijken zoon; zij heeft ook de zelfde 
grooite, zit op gelijke hoogte, en op den zelfden zetel (42). 
Misschien had zij oorspronkelijk een voelbankje onder de 
voeten , maar dit is niet meer te beoordeelen , omdat de 
steen op die plaats te zeer geschonden is. Het klaverblad- 



(40) Verg. Didron, 1. c. p. 259. 

(41) In eene houding aU hier, is hij YOorheeld ook de hand 
yan Christus op het Barharijnsche dipt^chon (uit de llde eeuw, 
naar het schijnt), hij G0RI9 l. c. 111, tab. XXXVII, p. 283, 
herhaald blj D'AGii«rc0URT, I. c. Sculptur^ Taf. XII, 24, 25. 

(42) » Die ältesten Marienhilder," zegt Alt, » schiiessen sich 
» genau an die aiten Christusbilder an; denn nach der von JoH. 
]» Damascenus mitgetheilten Tradition soll Ghristus - - durch'' 
» aus seiner Mutter ähnlich gewesen sein. Heiligenbildery S. 135. 
De plaats yan JoH. Damascenus (hlj leefde omstreeks de helft 
der 8ste eeuw) staat Opera^ tom. I, p. 631, edit. Paris. 1712; hij 
8chrijftechterslechtsTú» lïin iMnâ Ti^y fÂfiT^cSotv ijA^CbyUCbv, Maar 
WiC. Callixtus (die leefde in de 14de eeuw) schrijft, Ecclesiae 
historia^ I, 40: » persimiles — - per omnia fuit diyinae et immacu* 
» latae suae genetricit" 



296 OvBa DBN St« HAAaTENS^STBBN 

Yormig versiersei, tusschen haar en Cbristus, is misschieB 
niet zonder bepaalde beteekenis. Wel is waar, het kan 
een bloot versiersel zijn, en misschien tot den leuning 
van den stoel behooren; zoo merkt men het althans op aan 
den troon van koning Offa« in eene teekening uit de 
13de eeuw(43); maar het kon ook de wUte lelie ver- 
beelden, hetzij als symbool der maagdelijke reinheid van 
JHaria, faetzij met bedoeling op de bekende legende, vol* 
gens welke deze op haar 15de jaar zou zijn uitgeloofd aan 
dengene, ten wiens gunst een wonder zou geschieden, 
waarop aan den staf van Joseph eene leliebloem zou zijn 
uitgesproten (44). Op eene glasschilderij der catbedraal te 
Chartress uit de 13de eeuw, ziet men naast den troon 
van Maria, die zonder leuning is, aan elke zijde twee 
driebladerige bloemen uitgesproten , geheel gelijk aan de 
onze , en die haar door de legende geheiligd attribuut 
schijnt te zijn (45). 

De voorsielling overigens van Maria, zonder andere 
attributen dan de aureool, en, gelijk hier, naast Christus 
gezeien, komt mij voor zeldzaam te zijn; zij is mij elders 
nog niet aldus voorgekomen (46). 



(43) Zie Strüth, Angleterre ancienne^ pl. XLV, 2, linlLB. 

(44) Zie kortheidshalye Christliche Kunstsymboliky S. 28, Francf. 
1839. 

(45) Zie de afheelding hlj DiDROic, 1« c. p* 499. 

(46) Oyer de yuorstellingeii yan Maria in de kunst kan meii) 
-wat de bronnenkennis hetreft, met yrucht raadplegen : MuNTERt 
Sinnbilder -< der alten Christen^ II, 26; AuGUSTi, Handbuch der 
christL Arch.^ III, 669, en Denkwürdigkeiten^ XII, 247, 403; 
FlORELLO, Geschichte der zeichn. Künste^ I, 49; DlDRON, 
Ann, ArchaeologiqueSj pstsaim'y MensiNGA, Vereering van M^RtJy 
Haarlem 1846 enz. I, 106, II, 123. Waarhij door AuGüSTI, U. 
cc* nog gewezen wordt op deze door m^ niet geraadpleegde ge- 
schriften: yon Wessenberg, die Christ* Bilder^ Constanz 1827; 
HüLLER, bildliche Daratellungen im Sanctuarium der chriatlichen 



TB BOLSfFARD. 299 

Ik zeg met nadruk ab de%e , waarbij de twee personen^ 
dooT geene bepacJde adie met elkander tn aanraktnff 
gebragt zijn , maar afgeseheiden naast elkander zit- 
ten. Immers, voorstellingen, waar zij naast elkander 
zitten en in aanraking met elkander gehragt zijn , berinner 
ik er mij drie , en deze verdienen , zoowel wegens haar 
verschil als hare zeldzaamheid (47) , eene korte aandui* 
ding. 

De eene bevindt zicb op een mozaïk uit de II de eeuw, 
in de kerk Translevére^ te Rome. Daar zit Christus op 
een' troonzetel, en aan zijne regterhand zijne verheer* 
lijkte moeder, die hare regterhand in zijne linker gelegd 
beeft; beiden zijn van eene aureool voorzien, maar Maria 
daarenboven van eene puntige kroon ; zij schijnt overigens 
geheel als de Onze gekleed te zijn (48) ; aan elke zijde van 
den troonzetel staan drie heiligen; onder en naast dit 



Kirchen vom 5ten-14ten Jahrh*y Trier 1835; BÜSSCHING, Nach" 
richten fiir Freunde der Gesch, der Kunst, II, S. 312, en Seidl, 
Charonimosy II, 426, Magdeb, 1828. Hierbij komen nu ook nog 
in aanmerking F. Wag^îer's Marienbilder (de Neurenbergsche, 
uit de 14de, 15de en 16de eeuw, op 10 platen), eerste serie yan 
zijne Neurenburger Bildhauwerkey yermeld door DlDRON, AnnaU 
Arch. t. VI, p. 338, 1847. 

(47) Als bewijs der zeldzaambeid yan zulke Maria-yoorstellin- 
gen mag misschien worden aangeyoerd, dat Mensinga, die in ziyn 
Iste stuk der Maria^ereering^ blz. 7, te regt had gemeend, 9 dat 
» Maria (als koningin) reeds yroeg begon afgebeeld te worden, 
» ter regterhand van haren Zoon zittende^'* zulks in zl)n 2de 
stuk, blz. 126, wederom terugnam, schrijyende: d ik heb dat tot 
2) nog toe niet beyestigd geyonden, en geloof thans het tegendeel 
2> te kunnen yerzekeren." 

(48) Zie eene yerkleinde afbeelding bij d'Agincoürt, itfa/er^, 
Tab. XVIII, 6, alsmede eene keurige houtsnede daaryan, gedrukt 
in den tekst yan het onlangs te Far^'s yerschenen werk: Histoire 
de Vlnstruction publique enEurope^ par Vallet DE VlRIVlLLE, 
p, 3. Het onderschrift noemt het ecn itfresque byzantine*'* 



300 OvBR DB5 St. Maartbhs-stebh 

tooneel zijn tafereelen uit de gewijde geschiedenis , en twee 
aanbrengers van een groote perkamentstrook (gîfte), boven 
in de wolken de vier Euangelisteni in hunne gewone sym* 
bolische gedaante. 

De andere voorstelling is mede in mozaïk, doch uit de 
I3de eeuwy en bevindt zich in de hasilica St. Maria 
maggiore te Rome ; het is de krooning van Maria, die 
op geiijke hoogte en op den zeifden troonzetel zit met 
Ghrislus, en wel aan diens regterhand, even als op ons 
beeldwerk; Christus houdt in de linkerhand een geopend 
boek, zijne regterhand rust op Haria's hoofd, terwijl zij 
hare beide handen biddend naar hem omhoog gehevea 
heeft (49). 

De derde is een beeldwerk, eveneens uit de 13de eeuw, 
voor de piscina van Sé, Urbanus te Troyes (50). De ge- 
kroonde Maria zit met zaamgevouwen en opgeheven han* 
den naast Christus, die in zijne linkerhand een boek, 
en zijne regterhand zegenend boven haar hoofd houdt; de 
sluijerkap van Maria is daar korter dan op ons beeldwerk. 

Wanneer nu mijn gevoelen over die groote zeldzaamheid 
onzer voorstelling juist ware, zou ligt de gedachte kunnen 
opkomen , of voor zulk een verschijnsel niet een plaatse- 
lijken grond moest gezocht worden, en men zou het wagen 
durven, de overigens vreemd luidende vraag te opperen, 
of die voorsteiling van Maria op dezen steen niet eene 
eigenaardige Friesche ware. Men zou zich gedrongen kun- 
nen gevoeien tot de steliing, dat hier Maria de plaats had 
ingenomen van eene der beide andere personen der Heiiige 
Drieêenheid , mel welke de verheerlijkte Christus in de 
middeleeuwsche kunst soms pleegt voor te komen(51), en 



(49) Bij d'Agincoürt, Malerei, Taf. XVIII, 18. 

(50) DiDRON, AnnaU Arch.^ YII, p, 36, 1847. 

(51) DiDRON, 1. c. p. 220-223. 



TE BOLSrFARD. 301 

wel om de historische reden , dat Maria in triesland^ 
als eene bijzondere beschermeres van dat land , vereerd 
^eweest is , volgens een oud zegel , hetwelk den naam 
droeg van Sîgillum toHus FHsie , en dat , volgens Hal- 
5EHA, eertijds waarschijnlijk het » secreet zegel van geheel 
» Friesland geweest is (52)." Op dat zegel bevond zich 
liet beeld van Maria , en aan elke zijde van haar een 
icrijgsman, met schild en spies, benevens het omschrift : 
HIS SIGNIS VOTA SUA REDDIT FRÏSÎA TOTA, 
€UI CÜM PLEBE PIA SIT CLEMENS VIRGO MARIA (53). 
Inmiddels zou ik dit niet gaarne voor meer dan een 
bloot vermoedeu willeu doen gelden , en besluit het daarom 
met de woorden van Tagitus: » ex ingenio suo quisque 
0» demat vel addat fidem (54)*'' 

De benedenste afdeeling van het beeldwerk bevat drie 
onderscheidene groepen , die echter met de bovenste in 
verband staan. De middelste groep stelt, gelijk reeds is 
aangestipt , de geboorte van Jezus voor. Maria ligt op 
eene sprei , overdekt , alsof zij zelf een ingewikkeld kind 
ware, en boven haar, in de kribbe van den beestenstal, 
ligt het Christnskind , hetwelk zij misschien met de linker- 
hand omvat heeft, en dat zijn opgeheven armpje naar 



(52) Verh, over den staat en regeringsporm van oud Frieeland^ 
in de V erhandelingen van hei Genootschap te Groningen : pro ex-» 
€olendo jure patrioy II, blz. 301, 1778, 8*. Ik ben de aanw^zing 
van deze plaats yerscbuldigd aan deu Heer Mr. L* Ph. G. yan 
DEN Bbrgh alhier« Men yergel^ke met haar VON Wicht, 
Ost-'Fr. Landrecht, Vorber. 113. 

-(ô3) Halsema schrijft ook, t. a. pl., dat bij » een secreet zegel 
9 yan geheel Friesland tot de zaaken kent, waar yan de af beeldinge 
s> in bovenstaande plaat, Num. 6, stadt uitgedrakt;" maar die 
plaat is bij z^ne yerhandeling niet aanwezig, 

(54) Qermaniay 3« 



302 OvER OBH St« Maartbhs-stbeiic 

haar omhoog schijnt te houden. De steen is op die plaaU 
zeer afgesleten , zoodat men niet bepalen kan , of Haria 
het kind weJligt in den arm houdt , evenmin , of kind en 
moeder van eene aureool voorzien zijn , en of hel kind 
in lange kleederen is, gelijk het schijnt. In de Gotloni- 
aansche bibliotheek te Oxford bevindt zich een Euange* 
liënboek uit de llde eeuw, waarin Haria even zoo 
liggende voorkomt op eene soort van bed, en in den 
linkerarm het Christuskind houdende, hetweik in lange 
kleederen is (56). In het algemeen zijn voorstellingen van 
de geboorte van Jezus, die met deze Bolwarder overeen- 
komen, in de middeleeuwsche kunst n'iet vreemd; dodi 
de overige mij bekende verschillen daarin , dat hei Cbris- 
tuskind verder van Haria yerwijderd geplaatst is, en dat 
men duidelijker zien kan , dat het kind in de kribbe ligt, 
en de moeder afzonderlijk op eene sprei of bed* Wq 
herinneren aan de volgenden (56) : 

1. Op een ivoren reliêf in het Vaticaansche Museum, 
uil de 5de(?) eeuw (57). 

2. Op een ivoren reliëf in het Cospiaanscbe Museum te 
Bonordë^ uit de lOde of llde eeuw(58). 

3. Op de deur der kerk St. Paolo^ buiten de murea 
van Rome^ uit de llde eeuw (59). 



(55) Strüth, jîngleterre ancienney pl« XXVII, 3, t. II, p< 5} 
6, 15« Ook op een crepitaculum iiit de llde of 12de eeaw, ^ 
Passeri, Monum, eacra^ p. 30, tab. X (achter GoBl, Thesaunu 
diptych.)^ raakt Maria het Christuskind met den linkerann aaa 
(denkelijk geste van toedekking). 

(56) De Yoorstellingen, waarbij Maria als kraamyrouw zittendt 
is Yoorgesteld, worden bier buitengeftloten. 

(57) D'Agincoürt, Sculptur^ Taf. XII, 14. 

(58) GoRi, 1. c. III, tab. XXX, p. 272. 

(59) D'Agincourt, 1. c. Taf. XIV, 10. 



TE BOLSfFARD. 303 

4. Op een fresco in de kerk S, Urbano cUla Caffarella^ 

bij Rome^ uil de llde eeuw(60). 
6. Op een ivoreu reliëf in het Casladoniscbe Museum te 

Veneité, uit de llde.of 12de eeuw(61). 
6. Op een zilveren outaarbekleedsel in de domkerk van 

Cti^a di Castilla/m ümbnê^ uit de llde eeuw (62)* 
7* Op een ivoren plaatje in de kerk te JUüaan^ uit 

de 12de eeuw (63). 

8. Op eene miniatuur in een Latijnsch Handschrift van 
het Vaticaan, No. 3839 aldaar, uit de 13de eeuw(64). 

9. Op een mozaïk in de Basilica Bapiisierii ^ te Flo^ 
rence^ uit de 14de eeuw (65). 

Het zou echter in overweging behooren te komen , of op 
onzen steen de plaatsing van het Christuskind , zoo digt 
aan Maria, niet aan gebrek aan ruimte moest worden 
toegeschreven ; bij den afgesleten toestand echter van het 
beeldwerk laat zich ook dit niet genoegzaam beoordeelen. 
De beestenkoppen , die uit de rondbogen van den stal op 
het wereldwonder nederzien « zijn die van eenen os en 
ezel; dit zijn de algemeen aangenomene beesten bij zulke 
tafereelen in de middeleeuwsche kunst; men vindt ze dan 
ook, onder anderen, bij alie de zoo even aangevoerde 
voorstellingen (66). 

Het naauwe verband, waarin dit tooneel der geboorte 
van Jezus tot de bovenste voorstelling staat, is onmisken- 
baar, en wordt nog duidelijker door de omstandiglieid , 



(60) D'Agincoürt, Malerei^ Taf. XCV. 

(61) GoRi, 1. c. III, tab. XXXIX, p. 298. 

(62) D'AoiNCOURT, Sculptur, ïaf. XXI, 13. 

(63) GoRi, 1. c. III, tab. XXXI, 2, p, 262. 

(64) D'AoiNCOURT, Malereiy Taf. LXX, 3. 

(65) GoRi, 1. c. tab. I, p* 334. 

(66) Vergelijk daarover ook onder anderen Mûnter, Sinnbilder^ 
11, 76, 



304 OvER oBn St* Maa&tbjk8*stebic 

dat op den stal, waarin het vernederde Christus-kind ligt, de 
gevleugelde leeuw staat, de naaste trawant van den troon- 
zetel van den verheerlijkten Ghristuskoning ; eene para* 
lelle, die misschien ook getrokWn mag worden tusschen de 
vernederde Christus-moeder in den stal, en de verho<^e 
koningin op den troon, naast haren verheerlijkten zoon« 

Moeijelijker te verklaren is de groep regts van de ge- 
boorte van Jezus. Zij bestaat uit een oud gebaard man, 
onder zijnen arm een zwaard , balk , staf , zaag of derge* 
lijke houdende; voorts een bijna volwassen kind, daama 
twee vrouwen, die naar het schijnt arm in arm voortgaan 
naar een vierkant outaar, waar een monsterachtig weien 
voor staat, vermoedelijk een mensch, wiens monsteracb- 
tigheid misschien aan den geschonden toestand vaA het 
beeldwerk is toe te schrijven. De geheele groep is te leer 
afgesleten, dan dat ik uit houding, attributen en gewtad 
dezer personen iets met zekerheid zou durven besluiten* 
Het eerst rees de gissing bij mij op, of deze voorstdling 
niet betrekking had tot het voormelde tooneel uit het 
leven van Martinus, toen hij het outaar boven het grif 
van den pseudo-martelaar afbrak (67) ; maar het verschil- 
lend personeel op ons reliëf kan daarmede bezwaarlijk in 
verband gebragt worden. Toen kwam het vermoeden op, 
dat het de offerhande van Abraham zoude voorstellen, 
waarbij Abraham, een zwaard onder den arm dragende, 
zijnen zoon Isaäc naar het outaar voert , terwijl dan het 
monster de bok zou kunnen zijn, aangewezen door eenea 
engel in de wolken. Ik beken , die opvatting had wat 
aanlokkelijks, omdat de offerhande Abraham's in de chris- 
telijke kunst de type is van den offerdood van Chrislus(68)t 



(67) SULP. Sev. de Fit. b. Mmt. c. XI. 

(68) Christl, Kunstsymbolik, S. 131. 



TB BOLSfFARD. 305 

t>f liever van de liefde Gods , die v(K)r de menschen zijnen 
coon Christus ten ofier gaf , gelijk Abraham eens zijnen 
zoon ten offer bestemd had (69). Maar ook tegen deze 
opvatting bestaan bedenkingen. Yooreerst verschillen hier* 
van zeer de gewone voorstellingen van de offerhande Abra- 
l ham's in de middeleeuwsche kunst, waarin Abraham meest 
voorkomt met opgeheven zwaard « of zonder zwaard , en 
Isaäc voor of naast hem , zonder ander personeel dan 
een engel of eene hand in de wolken , of een jongeling 
(Eiiêzer) ab getuige, en een ram of lam in de nabij- 
beid (70). Ten anderen zouden bij die opvatting de twee 
vrouwelijke personen niet wel kunnen geplaatst worden; 
wanl wilde men deze welligt voor Iwee engelen houden 
(als variant van de gewone voorstelling) , zoo zoude daar- 
legen strijden, dat vrouwelijke engelen, en bepaaldelijk 
engelen zonder vleugols, in de christelijke kunst niet ple- 
gen voor te komen (71). Zoo kwam eindelijk nog de ge- 
jdachte op, öf men in deze groep niet de verlooving van 
Maria aan Jozeph, volgens eene legende, zien moest. 
Maria, heet het, had tot haar 14de of 15de jaar hare 
opvoeding in den tempel genoten, en toen zij daar niet 
voegelijk langer blijven kon, maar volgens de wet een 
huwelijk behoorde aan te gaan , verzette zij er zich tegen, 
om den tempel te verlaten, op grond, dat zij door hare 
ouders aan den Heere gewijd was. De hoogepriester raad- 
pleegde in deze verlegenheid den Heere in het Heiltge der 
Beiligen^ en hem werd door eenen engel geopenbaard, 
dat hij alle weduwnaren zou zamenroepen, en dat die- 
gene, ten wiens gunste een wonder zou geschieden, de 



(69) Alt, 1. c, S. 90. 

(70) Zie yoorbeelden vermeld bij Münter , Sinnhilder — der 
últen Chrieten^ H, 54, en eene miniatuur in het Vaticaan, uit de 
13de eeuw, bij d'Agincoitrt, MaJerei^ Taf. LXX^ 3. 

(71) AugüstIi Handb, der chrUtU ArchaeoL III, $• 676, 

V. 20 



306 OVBE DSH St. MAAETSnS^STBBir 

verloofde van Maria zijn zou, Toen gebeurde bet , dat 
de staf van Josbph begon uit te botlen , ten gevolge waar- 
van dcfze, ofschoon reeds zeer bejaard zijnde, haar brui* 
degom werd (72). Men zou dan op ons reliêf in den 
ouden gebaarden man Joseph kunnen zien, hetzij met 
den uitboltenden staf , hetzij met de zaag , bet symbool 
van zijn timmermans ambacht, onder den arm; de beide 
gearmde vrouwen zouden de bruidmeisjes (paranyînpAae) 
kunnen zijn (73) , en het oulaar het symbool des tempels. 
Maar cen hoofdbezwaar tegen deze opvalting is, dat ons, 
bijna volwassen, kind geen meisje, maar een knaap 
schijnt te zijn , wegens het korte kleed; immers de vrou- 
welijke tunica is in de middeleeuwsche kunst steeds lang, 
en de verloofde, Maria, is ook op een reliëf uit de llde 
eeuw in eene lange tunica gekleed (74). 

Zie daar dan het lot der voornaamste gissingen, die voor 
mijnen geest opkwamen! Mogten zij de aanleiding worden, 
dal een ander in de verklaring gelukkiger slaagde. Hijn 
wensch, om den lezer een bewijs van achting te geven, 
door te toonen van althans over de ontcijfering te heb- 
ben nagedacht, is de reden waarom zij niet bij de 
geboorte gesmoord en aan openlijke mededeeling onltrok- 
ken werden. 

De laatste groep (de twee personen in den linker hoek) 
heefl ook wel eenige duisterheid , doch schijnt mij veel 
minder onzeker dan de evengenoemde. Eerst kwam bet 



(72) ChrM. Kunatsymbolihy S. 127, 128, 

(73) Zie daaroyer AuGUsTi, 1. c. III, 170 j ook zouden het bg 
Yoorbeeld hare twee moeijen Maria en Soba, of hare moeder 
Anna met ééne moei, of hare beide bloednichten Salome en 
Ëlisabeth, kunnen zljn; zie deze legendarische familiebetrekkiog 
blj liic. Callixt. Eccles, Hist. II, 3« 

(74) Op het Barbarinische diptychos, by GoRI, 1. c. lllf tab. 
XXXVII, p. 288, N», 5. 



TE BOLSfTARD. 307 

mij voor, dat hier het wonder van den omgehakten pijn* 
boom was voorgesteld, terwijl Mahtihus het teeken maakte, 
waardoor die boom naar den overkant omviel. Maar bij 
later nadenken is het mij waarschijnlijker voorgekomen , 
dat men er de aanduiding in te zien heeft van eene op 
perkament geschrevene gift, door eenen dedicant, aan 
MAHTiifus; eene gift, bestemd voor de aan hem gewijde 
kerk. Overgiflen van zulke perkamentstrooken , ook van 
deze grootte en vorm, en als oorkonden en dotatiën te 
beschouwen , vindt men meermalen op middeleeuwsche 
kunstwerken; onder anderen in een Latijnsch handschrift 
der Barbarinische Bibliolheek, uit de 12de eeuw, waar zij 
door vorslen en edelen aan den H. Viwcentius worden 
aangeboden (75). Men zal dan in den persoon regts Mar- 
Tiifüs, en in den persoon links den dedicant te zien heb- 
ben. Martinus schijnt van eene aureool voorzien en in 
cfene lange tunwa gekleed te zijn; van het gewaad des 
dedicants is weinig te onderscheiden. 

En nu nog ten besluite een woord over den ouderdom 
van het beeldwerk. Aangezien opschriften , die er oor- 
spronkelijk vermoedelijk bij gestaan hebben , ontbreken , 
en het geheel zeer afgesleten is , wordt de beoordee- 
ling van den juisten ouderdom eenigzins bemoeijelijkt. 
Dat het echter niet kan zijn uit den stichtingstijd der te« 
genwoordige kerk, waarin het ingemetseld is (15de ceuw), 
zal na al het reeds aangevoerde geene aanwijzing meer 
behoeven. De stijl van het geheel, de ordonnantie, de 
kostumen en sommige attributen schijnen mij toe op de 
12det althans niet later dan de 13de, eeuw te wij- 



(75) £en hunner biedt daar ook liet model yan eene kerk aan; 
zie d'Agincoürt, Malerei^ Taf LXiX, yooral N«. 56, 58, 60, 
68, 81, 102, 162, 169, 170, 174, 175, 178, 203. 



906 Ovsa DBK St. MAAaTBHS-STEER 

zen (76). Hetgeen aan de 12cle eeuw vooral doet denken » 
is de eenigzins îneengedrongene , stijve vorm der grootsle 
bedden ; bun , om zoo te spreken , hieratisch karakter , 
hetwelk eigen was aan de Romaansche kunst der llde 
eeuwt en waaraan zij zich reeds in de 12de eeuw begon 
te ontworstelen (77) ; van welke ontworsteliog in meerdere 
yrijheid misschien de kleinere beeldjes, yooral op bet on- 
derste gedeelte yan den steen^ zouden kunnen getuigen. 
Op den zelfden tijd (de 12de eeuw) scbijnt ook de ronde, 
kegelvormige gedaante en de dikte der hoofden te wijzen. 
De houding en het gewaad van Cbristus komen ook over- 
een met sommige voorstellingen uit dien tijd, bij voorbedd 
met de Drieêenheid in den Hortus deliciarum van Heera- 
Bis VAN LAifDSPERQ , HS. uit dc 12de eeuw (78). 

De rok en mantel van Gbristus (tunica en palliumi, 
gelijk zij op ons beeldwerk gezien worden » komen reeds 
zeer vroeg voor, bij voorbeeld in de 9de eeuw, hij 
Gbristus-voorstellingen op het groote outaar der Ambrosius- 
kerk te Mtlaan{TQ)^ en in de llde eeuw aan beelden op 
de poort van S» Paolo ter zelfder plaats (80) ; maar ook 
nog in de 13de eeuw, b. y. in miniaturen van een eigen 
gebedeboek van SAinT-Loms , op de Akademische Biblio- 
tbeek alhier (81) , en in een HS. op de Bibliotheek te 
Oxforcl {82)» De sluijerkap van Maria komt overeen met 

(76) Het -werk is yan eenen tamelîjk gescliikten kunstenaar, die 
fiks, doch weUigt te Laastig, gewerkt heeft, en daardoor na en 
dan kleine fouten heeft gemaakt ; gelijk b* ¥• aan de vlerken en 
de geheele figuur yan dcn os blijkt. 

(77) Verg. K.ugleii, Handb der Zunstgesch, S. 183, 184, 1842, 8». 

(78) Zie de afbeelding bij Didron, 1. c. p. 565. 

(79) D'Agincourt, Sculptur, Taf. XXVI, A. 

(80) D'Agincourt, l. c, Sculptury ïaf. XV u. f. 

(81) Catalogus Acad, JLugd. Bat.y MS. Lat., N*. 76, A, in 4o. 

(82) Van Matthieu Paris, gemcrkt Nerq, d. I, bij Struth 
jinglet. dnc* pl, XL, LIV en andere. 



TB BoLSfTARB. 309 

soortgelijke vrouwelijke kleedingstukken uit de 12de en 
ook nog uit de 13de eeuw, bij yoorbeeld aan een vrou* 
wenbeeld in de thans afgebrokene kerk te Mariënhave (83), 
aan eene statue van IsâBBLLA, zuster van Saint*Louis (84) , 
op teekeningen uit de 13de eeuw te Oxford^ voorstellende 
de beroinde en vrouw van koning Offa (85) , op eene 
afbeeldiog van Maria, naar het sehijnt, uit de I2de eeuw, 
in de Bibliotheea Barberini (86) , en van Maria op een 
oud zegel der St. Maria-kerk te Ulrechi ^ hangende aan 
een charter van 1198(87). Het gewaad van Martinus, 
hoe onduidelijk ook , schijnt overeen te komen met dat 
van krijgslieden uit de 12de eeuw; soortgelijk gewaad komt 
althans in dien tijd voor (88) , en mogelijk pleit voor dien 
tijd ook nog de eenvoudige optooming van het paard (89). 
Indien er eene twijfeling aan die hooge oudheid mogt 
oprijzen , door de overeenkorast der aureolen van ons 
beeidwerk mel die van Saint^Louis, op geschilderde glazen 
der kapel le St. Denis , door Montfaücoiï tot iels vôôr 
1350 gebragt(90), dan bedenke men, dat zulk eene twij- 



(83) me Kirche zu Mariënhafe^ J3mdenlS^5y 4«., ïaf. XIII, 4, 
vergel. S. 17, 23, 24. 

(84) f 1269. D'Agincoürt, 1. c. Sculptur^ ïaf. XXX, 8, uit 
MoMTFAUCON, Monum» de la Mon, Frang, II, pl. XIX, p. 121, 

(85) HS. van Matthien Paäis, bij Struth, 1. c. II, p. 19, 
pL XLII, XLV, LXI; zie ook andere yrouwen in het zelfde HS* 

(86) Tî'. 3577 aldaar, yolgens d'Agincourt, Malerei^ Taf. 
LXIX, 9. 

(87) Kluit, Historia critica etc, Codex diplomat»y p, 224. 

(88) Die Kirche zu Mariënhafe^ Taf. XIV, 1-5 j enfresco*s bij 
DlDRON, Histoire de Dieu^ p. 315. 

(89) In de Xlllde eeuw zou die optooming reeds prachtiger 
geweest zi)n, yolgens de Diplomatik der Benedictiner, edit. AoE-i 
LUNG, Th. V, S. 364, $ 561, Pl. Bj doch zie over dat onderwerp 
G£RCK£N, L c. 

(90) Monumens de la Monarchie JFranp., II, 56. 



310 Oyee den St. Maarteits stben 

feling alleen van kraeht zou zijn, wanneer men bewijzen 
kon , dat die zelfde vorm van aureool niet vroeger voor- 
kwam ; maar dit kan niet bewezen worden ; integen- 
deel , men treft die zelfde aureolen reeds in de lOde eeuw 
aan, en wel om het hoofd van Christus (91) ; mogelijk 
bestond zij nog vroeger (92). Het schijnt mij , na over-' 
weging van het bovenstaande , toe, dat ons beeldwerk eer 
in de 12de dan in de I3de eeuw te huis behoort ; en is 
dit zoo, dan behoort het tot die zeldzame overblijfselen 
van sculptuur van Romaansch karakter, waarvan in het 
hertogdbm Limburg nog eenige, maar in de overige vader- 
landsche provinciën slechts zeer weinige sporen meer te 
vinden zijn (93). Het is dus eene zeldzame , in hare 



(91) Op een ivoren relief in het Yaticaansche Museum, h^ 
GoRi, 1. c. III, Tab. IV, p. 25, en daaruit hij DiDRO^f, Hist* de 
Dieu, p. 304. 

(92) Aan eene chronologische zamenstelliDg yan alle yormen 
der aureool schijnt myj ook na den arheid yan DiDRON, nog he- 
hoefte te zîjn, Men vergelijke over dat onderwerp mijne yerhan- 
deling de Jlureool^ in het tijdschrift de T^'dspiegel, 's Gravenhage 
hij FuHRi, 1844. 

(93) Ten aanzien yan Limburg herinneren wij de heeldhouw- 
werken in en aan de St, ServaaS'm en Zr. Vrouwe-'herk te Maastricht, 
zie Al. en Arn. Schaepkens, Notice sur Véglise de St, Servais 
etc. in de Annales de V Académie d* Archéol, de Beîgiquey t. II, 
liv. 3; Al. Schaepkens, in Ann, citt., t. III, liv. 3, V, liv.1,4, 
en in de Messager des Sciences historiqueSy Ga/z^ 1849, liy. 2; Arn. 
SchaepkeNs, Trésor de Vart ancien en Belgique^ Bruxelles 1849, 
in fol. ; ook Annuuire de la province de Limbourg^ 1827, volgens 
Leemans, Romeinsche Oudheden te Maastricht^ 1834, hlz. 34. Ten 
aanzien van Gelderland^ aan de kapiteelen der tufsteenen kerk.ruïnfr 
op het Valkhof te Nijmegen} zie Oltmans, Déscription des cha^ 
pelles ä Nimégue^ Anisi erdam 1847 ; ten aanzien van Overyssel^ aan 
den Abraharas-steen in de St, Michelskerk ie Zwolle; zieBETHMANN, 
in den Overijsselsche Almanak voor oudheid en letteren, 1841 j ten 
aanzien yan Utrecht^ aan den Johavjies dsn Dooper uit de Stt 



TB BOLSfFARD. 311 

soort geheel ecnige, bijdrage tot de gesehiedenis der Neder- 
landsche kiinst, en voert ons terug tot de eerste beginselen 
harer zeifstandige ontwikkeling in de middeleeuvven ; be- 
ginselen , waarvan , wat de sehilderkunst betreft , nog 
schaarscher sporen dan van beeldhouwkunst uit dien vroe- 
gen tijd overig zijn (94) , en waaruit zich toch in dé 



Janskerk^ en aan de kapiteelen der afgebrokene St, Pauluspoort 
aldaar, thans op liet stadhuis ; zie (VAN Ascii VAN Wijck) in 
Tgdschrift voor Gesch. en Oudheden van Utr, 1839, d. V, bl. 1 j 
Tcrgel. 1843, bl. 429, en den Catalogus der OudhedeUy te bezigti^ 
gen ten Stadhuize te Utrechty !No. 3 en 28 ; ten aanzien yan Noord^ 
en Zuid^Hollandy aan de Petronella^steenen der afgebrokenc Ab* 
dijen yan Egmond en Rqnshurg; de eerste thans in bct Trippenhuis 
te Amsterdamy de tweede in dc kerk te R^'nsburg; zie VAN Wus', 
Huiszittend leuen, dcel I, stuk 5. Voorts nog aau yersierselen yan 
kerken te Oldenzaal^ Ootmarsumy Deventer^ Zutphen^ en aan som- 
mige oude steenen dôopyonteu; zie Eyck tot Zuylichem, Kort 
overzigt van den bouwtrant der middeleeuwsche kerken in Nederlandy 
te vinden in de Berigten van het Historisch Gezelschap te Utrecht^ 
deel II, stuk 1, 1849, en over de doopvonten, in de zelfde Berig" 
ten, 1846. 

(94) Uit de 13de eeuw kan ik allecn wijzen op de muurscbilde* 
r^en der thaus afgebrokene Gorincbemsche kerk, die naar m^n 
yoorstel en plan, y66r het afbrcken van dat gebouw, in 1844 zïya 
afgebeeld en gefacsimilcerd door den kunstschiider £. £• de Boer 
te Gorinchem, en welke teekeningen enz. tbans op de Roninklrjke 
Bibliotheek te 's Gravenhage bcwaard worden. Schnaase heeft, 
yolgens die teekeningcn, eenc yrij goede beoordeeling yan de 
kunstwaarde dier scbilderijen gegeyen in de Jlnnales Archéol, yan 
DiDRON, t. YI, p* 185f en ten aanzien yan de waarde dier teeke- 
ningcn yerklaard, » les calques et les copies en couleur, qu'on a 
s> cu soin de prendre ayant la démolition — sont suffisantes pour 
3» remplacer lcs originaux." Alle oyerige in ons Vaderland ont- 
dekte oyerblijfselen yan muurschilderijen zijn uit lateren tijd, en 
zijn yermeld door RlsT, bij gelegenheid yan de door hem bezorgde 
uitgaye der muurschilderijen in de St. Pieterskerk te Leijden^ in 
het Nederlandsch Archiefvoor kerkel^ke geschiedenie, yi^ blz,421 



312 OyBR DEN St« MaARTENS-STBEN TE BOLSfFARD. 

16de eeuw eene zoo beroemde scbool onlwikkelde; het 
herinnert eindelijk levendig de eenmalige aanwezigbeid 
eener vroegere in Romaanscben bouwtrant opgetrokkene 
kerk ie Bolsward; een bouwtrant , die in de llde en 
12de eeuw alom in ons vaderland , en ook vooral in 
Friesland^ bloeide, maar die reeds in de 13de eeuw be- 
gon plaats te maken voor den zoogenoemden Gothischea 
bouwstijl. 

Aan het einde gekomen van deze opmerkingen , ter op- 
heldering van den Si. Maartens-steen^ zou ik daaraan nog 
gaarne iets toevoegen, omtrent historisch merkwaardige 
gebruiken in ons Vaderland, waardoor het aandenken aan 
den geloofsprediker Martiüius nog steeds onder het volk 
levendig gehouden wordt , te weten , over de Si. MaartenS'- 
ffans^ het Ä. Maartens-vuur ^ de St. Mdartens-dronken^ 
enz. Dan de uitgebreidheid , waartoe dit opstel , mijns 
ondanks, reeds is uitgedijd, en de overweging, dat die 
onderwerpen niet noodzakelijk tot het onderhavige behoo- 
ren , nopen mij , om die liever tot eene nadere gelegenheid 
te besparen. 

Leijden , 
den 14 Augustus 1849. 




verv« Daarbij kan nu nog gevoegd worden de sedert ontdekte en 
uitgegevene muurscliilderij (uit de 16de eeuw) in de St. Maartens- 
kerk te Bolsward^ door Jhr. Mr. M. de Haan Hettbma, in de 
Vrige Fries^ deel V, sluk 1, en de sedert door mij uitgegevene 
muurschilderi) (uit de 15de eeuw) de boom van Jesse, in de Buur- 
kerk te Utrechi^ ia liet Tgdschrift voor gesch, enz« pan Utrechtj 
Utrecht 1846. 



318 



L.EVENSBERIGT 

VAN 

AGÖAEÜS ALBADA, 

DOOK 

ar. JHr. m. DK HAAN HEVTEMJL^ 



Alijn voornemen is, naar aanleiding van hetgene, dat 
ons geacht Medelid en Secretaris D^'* Ottema i in onze 
eerste Winteravondvergadering, omlrent onzen Frieschen 
regtsgeleerde Aggabus Albada gezegd heefltt U thans nader 
met hem bekend te maken. 

Ik xnoet U evenwel vooraf zeggen , dat ik , ofsehoon ik 
meerdere bronnen heb kunnen raadplegen ^ onder welke 
ook eigenhandîge brieveu van hem en zijnen zoon, en 
meer vergelijkiugen heb kunnen maken, dan de met zoo 
veel roem bekende Hooglceraar 6. db Wal, die, achter 
zijne Oratio de daris Frtsiae jureconsullis ^ eene korte 
'levensschets van hem heeft gegeven, en die de eenjgste is, 
voor zoo verre roij bewust, die zijn leven beschreven 
heeft , dat ik evenwel niet dat alles zal kunnen geven , 
wat tot eene volledige beschrijving vereischt wordt , te 
meer niet, daar mijne pogingen bij de familie Wiarda, 
te AuricA^ bij welke ik gehoopt had inlichtingen omtrenk 
zijn vroeger leven te bekomen , — omdat die familie in 
der tijd mede erfgenaam van zijnen zoon geworden is, ~ 
mislukt zijn, en de Justitieraad ۥ H. Wiarda, te AuricA^ 

Y. 21 



814 LSVENSBEHIGT VAV 

mîj geschreven heeft, niets hieromtrent onder de familie* 
papieren te hebben gevonden. 

Yan het geslaeht Albada, hetwelk wij meenen, dat 
thans in de mannelijke lijn is uitgestorven , bestonden 
twee takken, bekend onder de namen van âlbada van 
Goïnga en Albada van Popptngawter j welke laatste tak 
eigentlijk Galama is, daar Lieuwe Hettes Galaha zich 
en zijne afstammelingen , naar zijne grootmoeder Ixixx 
SiCKESD. Albada van 6ro^'7?^a , . zusler van den grootvader 
van onzen Albada, Albada heefl laten noemen. 

Onze Aggaeus Albada was uit den tak der Goïngaoi^ 
zoo als men in het Slamboek van den vroegeren en laie^ 
ren Frieschen Adel ^ Leeuwarden 1846, kan zien, welk 
geslacht vermeende uit het bloed van de Graven van Ed" 
land gesprotén te zijn. 

Het bewijs daarvoor schijnt men te moeten zoeken in 
eenen %oenbrief van het jaar 1424, op den dag van 
Blasius den Belijder opgemaakt, en welke te vinden ia 
in den Tegenwoordige staat van Friesland^ III, 241« 
Uit dien zoenbrief op te maken , bestond er verschil tus- 
schen Agge Aesges Albada en Ruurd Sickes ALBADAt over 
het voeren van het familiewapen ; vermeenende Aggb , dat 
KuuHD zijn wapen niet meer voerde , zoo hij behoorde te 
doen , en hem niet toekomende gebruikte. 

Wij zullen U den inhoud derzelve, in de oude Friesche 
taal aldaar gegeven , hier mededeelen. 

Deze beide Albadaas worden in dien zoenbrief genoemd 
geborene echte Graven %oonen en Hoofdeiingen tn OosU 
vriesland, De zoenslieden verklaren, dat Ruurd Albada, 
Ridder^ hun had verloond en bewezen met een franchijn- 
brief, van de eigen hand van den Graaf geschreven , en 
met zijn Graven zegel bevestigd , dat hij , Ruurd , in het 
vrije veld , voor Keizer en Koningen en Landsheeren, 
mogt voeren eenen rooden leeuw in een gouden veld^ ea 



Aggjbüs Albada. 315 

zulks bij wettig erfregt op zijne xiazaten. AI hetwelk hij 
getoond had wellig gegeven le zijn van den Graaf van 
Uoltand^ Zeeland en Fnesland^ met name Diedbrik de 
Tweede. Geschreven en bezegeld in het jaar onzes Heeren 
822, op den dag van den H. Vikcentius. 

AuuRo had hun mede vertoond eenen gezegelden brief 
Tan den Konîng van Frankrijk^ dat hij voeren mogt eene 
wilte tetie in een btaauw vetd^ welk regt hij had verkre- 
gen in een tournooi , aan het hof van dien Koning ge- 
houden, ten gevolge van eenen kamp met den jongen 
Hertog van Beijeren ; welke brief geschreven en bezegeld 
was in het jaar onzes Heeren 1413, op den dag van Mag- 
jBcus den Belijder. 

Agge Aesges Albaoa en Sigke Agges Albaoa daarentegen 
vertoonden hun zekere brieven, met rede en bewijs ge- 
staafd, bij welke aan hunne voorouders het regt was 
gegeven , om eene wüte roos in een rood mtd, te voeren , . 
en zulks tot eene beklagenswaardige herinnering aan hun 
verstooten uit het regt van opvolging in het graafschap 
Hottand^ ten gevolge waarvan deze zich , in eere Gods, 
te Stavoren hebben nedergezet. 

De zoenslieden verklaarden toen, dat Ruuro iset regt 
zijne wapens mogt voeren. Onze Albaoa voerde evenwel 
de gewone hatve arend en drie rozen onder etkander^ en 
op den helm een Aazewind^ volgens den afdruk op hunne 
brieven , op welke evenwel de kleuren niet te onderschei- 
den zijn. Ik moet hier opmerken, dat onze Friesche fa- 
miliën dikwijlâ hunne wapens naar willekeur veranderden , 
of nieuwe aannamen, zoodat men hierdoor menigmaal met 
de familiên in de war geraakt; het laatste had dikwerf 
plaats ten gevolge van een huwelijk, als zij eene erf- 
dochter trouwden; het eerste, om zich van eenen anderen 
tak te onderscheiden. 

Uit het zoo even gemelde Stamboek kan men zien , dat 



316 Letbhsberigt vak 

zijne grootouders Agge Sickes Albada, f 1462« en Sjoück 
BüURTSD. RooROA vao Tjummaren ^ f 1469, geweest zijn; 
dat deze twee zoons hebben nagelaten, als: Ruord 
Albada en , de vader van onzen Aggabus, Absge Albada, 
wiens geboorte*, trouw- en slerfjaar, alsmede de naam 
van diens vrouw , ons onbekend is gebleven , en die, 
behalve onzen Aggaeus, nog eenen zoon en drie dochten 
heeft gehad, van welke eene, Jel Albada, de sibXe Albada 
te Goïnga heeft bezeten, naar welke zieh haar maRi 
Adam VAif Hargkema, ioe Alhada sehreef(l). 

Wij hebben niet kunnen opsporen , wanneer onze Ag« 
GAEUS geboren is, terwijl ons ook zijn sterfjaar onbekend 

■ 

is gebleven. Alleen kunnen wij zeggen, dat zijn zoon, 
ook Aggaeus genaamd , in zijnen brief aan zijnen oom 
Pieter van Teetlum, van 26 Maart 1586, nog melding 
van hem maakt , doch in dien van 7 September 1588 niet 
meer, zoodat hij waarschijnlijk binnen dit tijdsbestek zal 
gestorven zijn. Hij is tweemaal gehuwd geweest, eerst aan 
Jets Attta, f 1567, dochler van Seerp Folkerts Attta 
en Barbara Hette-Fetgkesd. Hbttema, en daarna, Octo* 
ber 1568(2), aan Anita Mogkema, f (niet, zoo als wij in 
het Stqmboek hebben, 5 December 1585,) maar na 26 
Maart 1586, omdat Aggabus de jongere toen ook melding 
van haar maakte. Zij was weduwe van Wbrp Wttzes 
JuGKEMA, die 9 Februarij 1560 was overleden, en dochter 
van Ericst Taegkes Mockema (anders vaic Uhema) en Am 
Hesselsd. vak FoppiifGA. Dit laatste huwelijk is kinderloos 
geweest; doch uit het eerste had hij, volgens db Wal 
(p. 26) acht kihderen. Wij hebbén er evenwel slecbts 
twee kunnen vinden, — en ook Yiglius spreekt in zijne 



(1) WiNsEMius, Chronyl^ blz.629b. Stamboek enz., aaiit.36t 
blz. 17 b. 

(2) BricPen pan Vzouuay Sde, blz. 491. 



Aggabos älbada. 317 

brieyen alleen van zijne neven , — het eene Seerp , on* 
gehuwd f 1573, zoo als uit eenen brief, van 1 Julij van ' 
dat jaaPi aan Teetlum geblijkt, en AggaeuSi die hem 
overleefde , . en van wien straks nader. 

Omtrent zijnen vroegeren leeflijd weten wij niets anders* 
dan dat hij te Bourges (Biturigtbus) de regten geleerd 
heeft, onder Egiicarius fiAROnius, die, volgens Morbri, 
22 Augustus 1550 stierf , in wiens plaats hij de openbare 
lessen vervulde, en niet zonder lof waarnam. Dat hij te 
Doornik (Tomaci) gewoond heeft, zegt Kok, in zijn 
Vaderlandsch woordenboek^ I, 470, doch db Wal vraagt, 
Tan waar hij dat heeft. 

Zijn aldaar verkregen roem en de invloed van zijnen 
aangehuwden oom, Viglius Zuighemius ab Aytta, zullen 
zonder twijfcl veel hebben bijgedragen , om hem in het 
Hof van Fnesland te brengen , in hetwelk hij den 11. Ja- 
nuarij 1553, in de plaats van Ludolph van Hattem, zit- 
ting nam; den 20. November 1559 werd hij door zijnen 
zwager Bernardus Meilema , gehuwd met Hagk Sebrpsd, 
Attta, opgevolgd, en verwisselde hij hel raadsheersehap 
met het ambt van Assessor in het Kamergeregt te ISpiers^ 
van weik ambt hij in 1570 genoodzaakt werd vrijwillig 
afstand te doen (3) ; en is D^ Joanites Ruurds Roorda in 
1571 in zijne plaats gckomen. 

Dit geregt was de Keizerlijke Kamer, of wel het Hooge 
Gereglshof van het keizerrijk. Het had een regler Ëerste 
President , die Duilscher moest zijn , en van geboorte 
Prins, Graaf of wel Baron. Vier Regters Presidenten, van 
welke twee Kalholijk en twee Proleslanlsch waren , en 
vijffig Assessoren , van welke wederom 26 Katholijk en 
24 Proleslanlsch moesten zijn, üit hoofde de daarvoor 
benoodigde gelden niet geregeld konden geïnd worden^ 



(3) VxGL. br.y 113 en 114, 130« 



318 LIYB1C8BSR.I6T YAN 

was bet getal dier Assessoren meestentijds maar zeyen- 
tien (4). 

Het is meer dan waarschLJnlijk , dat hij te Spters , zeo 
al niet Troeger, de eerste beginselen der Hervorming beeft 
ingezogen, ofschoon hij 'm zijnen brief aan Rehvekxps 
Agkema, yan 18 December 1583(5), schnjft, dat de kerk 
Tan Emden bem bet eerst aanleiding tot zijne bekeeriog 
heeft gegeven. In eenen brief aan A&CBaius , Predikant te 
leeuwarden^ 10 Februarij 1582, schrijft bij, dat bet reeds 
dertig jaren gelcden is, dat hij uit het Pausdom is gegaao, 
en dat hem dit nimmer berouwd heeft, dus 1552, Toor- 
dat hij in bet Hof yan Frïesland gekomen is ; «doch zulb 
was dan in den geest: want hij heeft zich eerst yeel later 
opentlijk als zoodam'g doen kennen. Immers den 14. Maart 
1568 (6) schreef Hoppehs aan Yiglius , dat bij in eenigen 
tijd niets yan Albada bad gehoord, en geene brieven yaft 
hem ontvangen , zoodat hij geloofde , dat hij plannen 
beraamde, om Friesland te bervormen. Hierop schreef 
YiGLius hem, den 14 Junij 1566(7), dat hij Albada bij 
zich had gehad, en dat hij hem over de zaken, van 
weike HoppE&s weet , niet heeft gesproken , om de gast« 
yrijheid niet te beleedigen. Waarop Hoppebs, den 1. Au- 
guslus, antwoordde, dat Albada hem had geschreven, of 
zij niet aan de ware, goddelijke, dan ten minste aan de 
algemeene en menschelijke , regtvaardigheid gedachtig wil- 
den zijn? Dat hij hem daarop zoude antwoorden , dat, 
zoo hij met zijne denkbeelden tevreden was, bi) moest 
nalaten over hen te oordeelen , en zoo hij soras, gelijk 
Photagohas , dacht , dat het een ieder eene waarheid is , 
wat hij zelf meent, dat waarheid is, dat hij hen dan 

(4) MoRERi, in Yoce Spira* 

(5) Gabbema, EpUtolaey p. 768. 

(6) HoPPBRS brieperiy 18, blz. 116. 

(7) FiGLt Br.f 8, blz. 363* 



f 



Aggabus Albjju. 319 

nîet mînder, dan zich zelven, moest houden (8). Yigliüs, 
den 16. November 1566 (9) , aan HoppEas, over den toe* 
itand der zaken hier te lande, schrijvende, zegt: Ag« 
GABüs, gelijk een tweede Profeet, wil mij opdringen, dat 
-' hii ons al dat kwaad voorzegd had, 

Hel is dus niet te verwonderen , dat deze beide mannen 
Vreesden, dat zijnê beide zonen, en neven van Attta., 
ook de in hun oog verkeerde godsdienstige beginselen in- 
zogen, en Viglius dus schreef, dat hij gaarne zijne neven 
blj zich wenschle te hebben , en dat hij vreesde , dat zijne 
nicht , Albadaas eerste vrouw , in die gevoelens zal ge- 
storven zijn(IO), en dat zijne tweede vrouw dit kwaad 
niet zal venâinderd hebben. Hîj wist , dat de Mogkamaas 
tot dat gevoelen overhëlden. 

Zijn verschil met deze beide mannen, in het godsdiens- 
tige, gaf hun dan ook aanleiding, dat Yiglius hem, bij 
den döod van Cöbelius, Kanselier van Gelderland^ niet 
töt die betrekking durfde voordragen, voornamelijk niet, 
m om die gevoelens, welke hij reeds lang in hem had op« 

> gemerkt, en vreesde, dat de loenmalige staat van zaken in 

> Frîesland hem daarin nog vaster zouden doen zijn (II)." 
Ook HoppERs was van dat gevoelen, en wenschte hem met 
zijne profeliscbe sermoenen eene betere gedachte(12). 

Uit de brieven van Viglius, van 12 April en 26 Mei 
1568(13), geblijkt, dat hij toen Pensionaris van de Staten 
van Friesland heeft willen worden. Hij schrijft, dat hij 
gehoord heeft , dat Albada in Friesland is geweest , doch 
dat hij , door de aldaar heerschende bewegingen afgeschrikt, 



(8) Hopp. br,y 7, blz. 94. 

(9) riGL» hr.y 19, blz. 388. 

(10) Ibid., 109, 9 Sept. 1570, 110, 26 Sept. 1570. 

(11) Ibid., 20, blz. 391. 

(12) HoTP. br., 37, blz. 152. 

(13) VioL. br.t 56, blz. 472, 60, blz. 480, en 67, blz. 496. 



820 Lbvbrsberigt vak 

spoedig wederom naar Spiers was yertrokken , daar Iq 
bang was, dat de hemel over hem zoude instorten. De 
zoon van Ruürd RooRDAt die gaarne zijne plaats te S^i^n 
wilde bekleeden, schijnt hem dit aangeraden te hebbei; 
maar Vigliüs beschouwde die betrekking , in allen gevale 
in de gegevene omstandigheden , niet aannemelijk , omdit 
men hierin wel eens in strijd met het Hof konde komei, 
en , even als Vasteliüs en Cammius , Pensionarissen m 
Namur en Mechelen^ en als de Advokaat van BoUatd^ 
Jagobus vaic den ËivDE, îu de gevangenis konde gerakeiL 
Gedurende dit zijn verblijf in Frîesland schijnt hij zijne 
tweede vrouw te hebben leeren kennen. Zijn brief lA 
Sneeky van 22 April 1568, aan Igram vait Aghelbn, lel 
eenige waarschijnlijkheid aan het gezegde van Viglius bij, 
wien hij schrijfl , dat hij niet weder over Leeuwarden zal 
terug komen , maar door zal reizen , en gelukkiger tijden, 
om weder te komen', afwachten. 

Bij den dood van den President van het Hof van Fries- 
lahd^ Carel van der Nitseic, heeft hij pogingen bij zijoen 
oom gedaan , om in diens plaats te komen , waarover hij 
aan dezen schreef, dat velen dit gaarne zouden zien. De 
brieven van Viglius en Hoppers (14) toonen wederom aan, 
dat zijne godsdienstige gevoelens hem in den weg stonden. 
9 Gij weet ,'* zegt Viglius , > hoe hij zich zelven altijd in 
j het licht heeft gestaan; maar ook zijne toegevendheid 

> zoude in deze erbarmelijke tijden slecht passen, ofschoon 

> hij overigens in alle opzigten hierloe geschikt is/' Hop« 
PERS had reeds vroeger van hem gezegd , dat zijn verstand 
niet geheel en al onverzeltelijk was(15). 

Het mislukken zijner pogingen, en de mindere steun 



(14) FioL. br.^ 69, blz. 500, 89, blz. 548, en Hofp. br.j 87, 
blz. 252, en 88, blz. 253. 

(15) Hopp. ir., 47, blz. 176. 



Aggaeüs Albada. 321 

van ViGLiüs en Hoppe&s, die, daar hij altijd twistziek in 
zijne brieven was, en zij hem daarom zelden schreven(I6), 
en de voor hem in dien sland van zaken slechte vooruit- 
zigten , schijnen dan ook veel invloed op zijn gestel te 
hebben gehad: want hij schreef, 6 April 1569, aan Hop- 
PERs(17), en wel in de Friesche taal, dat hij de sludiën 
en overige wereldsche zaken vaarwel had gezegd, en dik- 
wijls met den geest sprak , die hem gezegd had , dat er 
nog geen einde aan de ellendq was, maar dat er nog 
Ycel zwaardere bovcn het hoofd hingen, De opmerking, 
welke HoppEBS hierop maakte , meen ik u niet te moeten 
onlhouden ; zij is deze : > Daar onze buren de Hollanders 
3 hunne Roningen , Profeten en halve Goden gehad heb- 
2» ben , zoo is het te hopen , zoo als ik de zaken hunnen 
3 gang zie gaan, dat wij onze goddelijke zaken niet zul- 
3 len behoeven te missen." 

Deze zijne gevoelens hebben dan ook spoedig de oplet- 
tendheid der Jezuïlen te Spiers gaande gemaakt , die hem 
dan ook wegens dezelvc hebbeu aangeklaagd , zoo als wij 
uit de brieven van Viglius en Hoppers kunnen nagaan, 
en levens , dat deze beide alles hebben aangewend , om 
hem en zijne goederen te redden (18). Het gevolg van 
deze vervolging was, dat hij het raadzaam heeft gevon- 
den, zoo als wij reeds gczegd hebben, zijne belrekking 
vrijvvillig neder te leggen , om meerder kwaad voor te 
komen (19). 

Uit eenen brief van hem aan Teetlum, van 11 April 
1581 geblijkt, dat desniettegenstaande zijne goederen in 
beslag zijn genomen : want hij schrijft daarin , dat hij 



(16) VzoL. br.^ 65, blz. 491« 

(17) Hopp. br., 72, bU. 219. 

(18) Fjgl. br., 109-111, Blz.581, en 131, Llz. 656. Hopp.br.^ 
100-103, blz. 287 seciti. 

(19) VtGL. br.f 113, Blz. 589, en 114, blz. 593. 



322 Lkvchsbb&igt vah 

geen verzoeksehriflt aan Gedeputeerden wil inzenden, maar 
dat hij het beler vindt, dat nien mondeling de opheffing 
van het beslag vraagt. £n uit eeneu brief van zijnen 
zoon , van 7 September 1588 , zien wij , dat de opkoms- 
ten dier goederen aan hem, die ze van zîjnen vader ten 
huwelijk had gekregen , wederom waren toegestaan , ea 
wel , die hij uit zijne moederlijke erfenis had gekregen. 

Dit bedanken, en wel om zijne godsdienstige gevoelens, 
schijnt eenigen indruk in Duilschland en elders te hebben 
gemaakt : want Viglius schrijft aan HoppEas , dat hem 
door den Koning van Benemarken en eenige Duitsche 
Vorsten eene betrekking is aangeboden geworden (20). Hij 
schijnt die evenwel niet te hebben aangenomen; althans 
wij hebben er niets van gevonden. De reden hiervan lag 
misschien in zijne godsdienstige begrippen, welke niet met 
de hunne zullen hebben gestrookt. Hij vestigde zich daar* 
om te Keulen» 

Aldaar zijnde, schijnt hij eenigzins bedaard te zijn ge» 
worden , en in zijne nieuwe gevoelens te hebben gewan- 
keld: want wij vinden hem in 1571(21) als Raad van 
den Bisschop van Wurtsburg^ welke eene niet onvoor* 
deelige betrekking was. Viglius schreef aan HoppEas^ dat 
dit hem niet onaangenaam was; doch dat hij vreesde, 
dal hij de oude dwaling in het godsdienstige niet zal kun« 
uen afschi^dden. Die vrees is dan ook verwezentlijkt ge- 
worden , daar wij hem in 1583 (22) ais godgeleerde zien 
optreden , en men niets verders van deze betrekking heeft 
gehoord. üit zijne brieven aan zijnen zwager Teetluk 
geblijkt, dat hij 27 Mei 1571 te Keulen was, te Paschen 
1573 in Frankfort ^ in 1575 wederom te Keulen^ terwijl 



(20) ViGU br.^ 113, blz. 589. 

(21) Ibid., 151, Llz. 656. 

(22) Gabbbma, JEpist.^ Blz. 762-783. 




AaGAEus Albada. 823 

cr geene brieven uil Wurtsburg voorhanden zijn. HLj 
scfaijnt evenwel met den Bisschop in briefwissëling te ziin 
gebleven , daar wij in het handschrift van hem eenen brief 
aan denzelven, over staatszaken, van den 22. Meî 1582, 
vinden. 

Den 6. April 1576 was hij, wegens familiezaken van 
zijnen zoon , te Emden, en schreef toen aan zijnen zwa- 
ger HECToa Attta , om voor de kinderen van IIommb 
Harinxma le wiilen zorgen , wiens goederen verwoest en 
verbrand waren, daar hunne moeder de zuster zijner vrouw 
was , en hij hierin groot belang stelde. 

Dat hij sedert het nederleggen van zijn ambt niet wer- 
keloos is geweest, ontwaren wij uit zijne brieven aan 
Teetlum , die zijne in Friesland gelegene goederen beheer* 
de, met wien en met Attta, zijue zwagers, hij altijd 
vriendschappelijk heeft omgegaan , en met welke beiden 
hij, in zijne nog voorhandene briéven, nimmer godsdiens- 
tige gevoelens behandelde, ofschoon het slot die wel eens 
deed raden. Zoo schreef hij , 1 Julij 1573, uit Keulen, 
aan Teetlum, dat zijne vrouw zoude overkomen , en dat 
deze hem dan nader over het droevig afslerven van zijnen 
zoon Seerp zai berigt geven, doch dat bezigheden het hem 
vefhinderden ; maar dat hij bovendien den toestand, waar- 
in het Vaderland was, niet konde zien. In dien van 
Augustus van dat jaar schrijft hij , dat hij , als het ware , 
in ballingschap leefde. Uit Antwerpen schreef hij aan 
Teetlum, den 26. Junij 1577, dat hij, van Brussel ko- 
mende , naar Frtesland had willen reizen ; doch dat hij 
zoo veel te doen had, dat hij wederom naar Keulen moest 
gaan. Wij ontwaren dit nog meer , daar wij hem in 
1579 wedervinden, als Afgevaardigde van de Staten , op 
de vredehandeling van Keulen^ aan welke hij een niet 
onbelangrijk aandeel nam. 

Hoorden wij hem, door Viglius en Hoppbrs, als een 



324 Lkybksbbhigt tav 

der uitstekendste regtsgeleerden van zijnen tijd , en bo- 
vendien mel vele andere voorlreffelLjke gaven voorzien, 
noemen , en dit door eenen IIubea en Bouritics (23) be- 
vestigen; niet minder groot was hij als staatkundige en ab 
redenaar, wanneer wij fioa (24) en Winsemius (25) hooren, 
en zijne brieven , aan Gedeputeerde Staten van Friesland 
toen geschreven (26) , lezen. 

BoR (59, 60) noemt hem, over die vredehandeling 
sprekendc : » £en kloek , ervaren en dapper man , die 
> vrijmoedig spreken dorst." Wiksemiüs: b den redenaar." 
Dat hij volijverig in het belang van zijne committenten 
werkzaam was, blijkt uit alles, wat over die vredeban* 
deling geschreven is. 

De Hoogleeraar H. W. Tydeman zegt, in zijne Aanieeke* 
ningen op de Geschiedenis des Vcuierlands door Bjlder* 
DIJK^ Vflf 228, dat hem vier verzamelingen van stukken, 
betreffende dezen vredchandcl , bekend zijn , welke alle 
zcldzaam voorkomen : Eene Fransche, in quarto, bij 
Plawtijn ,• te Anlweiyen^ 1579, ongepagineerd , niet ver- 
dcr gaande, dan tot 2U Julij 1578; — de Lalijnschs, in 
quarlo, met de Aanteekeningen (van Ad. van Meëtkerke), 
te Leiden^ bij Andr. Schulten, 1580, 310 pagg ; — eene 
andere Lalijnsche, in octavo, te Anlwerpen^ bij PLAnTiJif, 
1580, 351 pagg.; — en eene Kederlandsche, te Leiden^ 
bij Ch. Silvius, 1581, 388 bladz., in quarto, in welke 
de aanmerkingen mede gevonden worden. De Hoogleeraar 



(23) Zach. Hüberi Opera minora^ tom, 1, p. 127. Jacob. 
BoURlTiUS, Lib* sing, ad pand,^ p. 21. Deze was, na den dood 
▼an zijnen zwager Hector Aytta, met diens weduwe gebuwd. 

(24) BoR, Historie der Nederlandsche oorlogen^ II, 52, 59, 60, 
104-112. 

(25) WiNsEMius, Historien^ Boek V, VI, Blz.-SSS, 398, 404, 
424 en 468. 

(26) Gabbema, Epist.^ p. 557-581, 



Aggjeus Albadj. ' 325 

Yoegt er, in eene noot, bij, dat de Latijnsche, in quarto, 
le Leiden^ volgens Foppens, Bibliotheea Bel^ica^ tom. I, 
p. 7, door Adolphus vaic Meetkerkb zoude uitgegeven 
zijn, doeh dat anderen de Leidsche nitgaven aan onzen 
Albada toeschrijven. Pacqot (27) , Mémoires pour servir 
a thisloire litléraire des J7 jn^ovinces des Pays-Bas^ 
etc, tom. XVHI, p. 225, op Adolphus a Meetkragke, 
zegt, dat Dü Thou en Valerius Andreas zich vergist heb- 
ben met aan dezen de redactie van de aklen der vrede- 
handeling te Keulen^ en de daarbij gevoegde noten, toe 
te schrijven, en Batle tevens, met die aan Theodohus 
KooRHHERT toe te kennen : want dat het onze Albada 
was, die de redactie en de noten gemaakt heeft. Batle, 
op KooRiTHERT, zcgt , biz, IG, noot /, dat de akten dier 
vredehandeling, in 1579 begonnen , ie Deift^ met privi- 
legie van de Staten , zijn uitgegeven, en met voortreffelijke 
noten door Albada voorzien, en dat deze akten voor het 
werk van Koorkhert worden gehouden. 

Albada, in zijnen brief aan Gedeputeerden in Friesland ^ 
van 28 Mei 1580(28), schrijft, dat het hem leed deed te 
vernemen, dat de haudelingen, welke reeds voor twee 
maanden gedrukt waren, nog niet bij hen ontvangen 
waren , en zij nog geenen boekverkooper den last hadden 
gegeven, om die uit Antwerpen of Leiden te ontbieden, 
en bij hen te verkoopen , daar hij hun reeds lang over de 
uitgave geschreven had. Hij voegt daarbij , dat de exem- 
plaren reeds zeldzaam zijn, en dat hij vermoedt, dat zij 
door de vijanden zijn opgekocht geworden, te weten die 
voornamelijk , welke met de aanmerkingen voorzien zijn. 
Hij wil dus niet langer nalaten, hun een exemplaar te 

(27) Hij Bchijnt met dit 18de deel zijn werk niet yoltooid te 
heLben, daar hij hier verwijst naar 9 Albada, van wien later,'' 
en deze in zyn werk niet gevonden wordt* 

(28) Gabbbma, 1. L, p. 582, 



826 Lbvsssbbkigt râs 

zendeny en verzoekt hun, zoo het hun befalt, zicb abdis 
meerdere exemplaren aan te schaflen. 

Wanneer wij nu dit in aanmerking nemen, dan is het 
te vermoeden , dat hij in die twee uilgaven van 1580 de 
band heeft gehad, zoo zij al niet door hem zijn uitgege* 
Ten« en dat er waarschijnlijkheid voor is, dat de Neder- 
landsche uilga?ey te Leiden^ 1581, van Mbetksakb is, 
die ook als Âfgevaardi^de op die vredehandeling geweetf 
18. De Hoogleeraar db Wal zcgt evenwel slellig, dat de 
beide Leidsche uitgaven van onzen Albada ziju, dodi 
baalt hiervoor geen gezag aan. Dat hij PLASTiJsr kende, 
en^ te Leiden niet onbekend was, heb ik in een cxspM, 
brief, zonder datum en opschrift, doch waarschijnlijk aaii 
Bu5iCKHAU«Eir, 1583, en in het handschrift voorbanden, 
gefonden, waarin hij over dc uiigave van brieven spreekt, 
welke hij aan Plantijn ter lezing had gegeven, om dîe 
dan , met of zonder goedkeuring der Staten , uit te ge¥eni 
en dat hij, om eenige zaken, naar Leiden gaat (29). 

Laler werd hem eene plaats in de Algemeene Staten des 
lands aangeboden, maar sloeg dit aanbod van de hand, 
bij brief van 26 Mei 1580(30). Hij schrijft daar, dat hij, 
door zwakheid van ziel en*ligchaam, ten gevolge van zijn 
derligjarig lijden en arbeid, die taak niet op zicb durfde 
nemen , en hij geenen langdurigen arbeid , lange zittin* 
gen en veelvuldige reizen, meer kon uilMaan; docb dat 
bem het Yaderland daarom niet minder ter harte ging, 



(29) » Stndebo ut typo epistolae diyulgentar. In qnem iineiii 
» reversus in Hollandiam dedi eas Plantino nostro legendas 
» probandasqne, an hoc rernm statu cum vel sine authoritate Sta- 
» tuum eas imprimi expediat. RespoDsam propediem expecto ubi 
» Leidam ipsus alterius istius negotii nomine yenero, tum n. latius 
» et cathegorice ea de re cum DD. HoNRADlONE, Ltpnone et 
» Plantino conferre statui." 

(30) Gabbema, 1. !•, p. 579. 



ÄGGAEüs Albada. 327 

en hij naar zijn vermogen hetzelve van dienst wilde zijn. 
Zulks heeft hij dan ook later getoond, zoo als uit zijne 
brieyen(31) blijkbaar is. 

Het is te gelooven, dat hij in 1582 wederom is aan- 
gezocht geworden, om een gezantschap te bekleeden. Zoo 
Tond ik in het handschrift eenen copij brief van den 
Hertog van Albnijow , bij welken hij hem verzocht, om 
met den Hertog van Bouilloic en den Heer db Plbssis den 
rijksdag bij te wonen , en deze Heeren met raad en daad 
bij te staan , hetwelk hij wederom van de hand heeft 
gewezen, Hij schrijft hieromtrent aan van. der Mijlb 
(Mtlius) (32) , dat hij van den Hertog van Braband en 
den Prins van Oranje brieven ontvangen had , om het 
gezantschap aan te nemen , doch om zoo even vermelde 
redenen daarvoor bedankt had. Hij voegt er nog eene 
andere reden bij, namelijk, dat, daar men hem voor een* 
Schwenckfeldiaan houdt, hij vreesde, dat men of lagen op 
zijn leven zoude lcggen, of hem in de gevangenis werpen. 
Dat hij zich zelven en zijnen zoon schade zoude doen , en 



(31) Zie lieeuwarder courant^ 14 Nov* 1848, en MS, hrieven. 

(32) MS. br,y Paschcn 1582 en 27 Mei 1582: » üuper in pa- 
» cificatione quid consequutus sum, pro labore meo, imo quid pro 
» odiis et periculis illis, quae sustineo* Ad huc dehetur mihi ea 
» summa) quae unicuique nostrum assignata erat, et tamen nego- 
y> tium istud fecit, ut longe plus, in praxi mea interea temporift 
» amiserim* Gum eodem tempore ageretur de honore meo, ut scis, 
9 tum eram Swenckfeldianus ; a quihus putas id profectum esae 7 
» Gratiorque illis fuit pontificius quam ego, Gur nunc et non 
3» idem haheor* !Non doleo id ita evenisse, sed qui honores sihi 
y» soU deheri existiment, suheant et onera. Qui indignum me ju- 
s dicant honore, excusatum me quaeso ad onere et periculo hahe- 
9 ant, sinantque me pacifice uti iis, quae Dominus dat mihi. Hoc 
9 ohiter addere volui, ad qaod tamen minime respitio, si quid 
» laudahile Deo meo et utile electis ejus praestare povsem, id quod 
9 in conscientia mea noadum seatio et ezperior*" 



328 Lbvxicsbebigt van 

bij voor zijne vroegere diensten tot nog toe onbeloond 
was gebleven, hetwelk aan anderen reeds was gegeven; 
en dal zijne praktijk cr door geleden had. > Laat/' zegt 
hij verder , > hij , die de eer genieten wil , dan ook de 
» lasten dragen, en mij het mijne in rust genieten." Hij 
zegt verder, dat Fungkius, naar men zeide, Keulen zoude 
gepasseerd zijn , en andere zeiden, dat hij te Trîer was, 
doch dat zulks niet waar was, en Roorda naar Trier 
zoude zijn verlrokken, met welk doel, wist hij niet, tea 
zij om FuncKius bij te staan. Van deze beide zegt hij; 
Ambo^ ambüione et stullitia paii ^ twee verwaande gek- 
ken (33), Hij wil , dat men in zijne plaats den Heer van 
BoxTEL er naar toe zendt, dien hij voor zeer geschikt 
houdt, en geeft zijn gevoelen op, op welke wijze de ge« 
zanlen zich zullen hebben te gedragen. Den 26 Hei 1583 
schreef hij aan Bunkickhausbn , over de toen gehouden 
wordende conferentie te Londen. — Over zijne verdere 
slaatkundige loopbaan kan ik U niets verders mededeelen. 

Uit het reeds gezegde heeft men kunnen opmaken, dat 
hij der Hervorming was toegedaan. Het aandeel, dat hij 
aan dezelve genomen heeft, zal ik, voor zoo verre ik 
zulks heb kunnen nagaan,- U thans mededeelen. 

MoBEBi (34) zegt , dat hij de leer van Sghwbngkfbld 
was toegedaan, en dat men het daarvoor eenmaal gehou- 
den heeft, hebben wij zoo even uit den brief van hem 
aan van deb Mijlb gezien, 

In zijnen brief aan Agkema, 15 September 1583, schrijft 
hij , dat hij Fäangisgus Pugius Fidelinus, die door dezen 
aan hem aanbevolen was, bij zich ontvangen had, dat 
diens gevoelens met de zijne in strijd waren, en dat deze 



(33) MS. hrieveriy Pinkster 1582. 

(34) Jn yoce ALBADAy eu oyer de leer yan ScHWBNCKFBLD 
aldaar in yoce* 



Aggjeus Albada. 828 

tiiet was in de ware kennis van God den Vader en van 
den eeuwigen Zoon (35). In zijnen brief aan Buamaiiia^ 
1 November 1583, gaat hij op eene geweldige wijze op 
dezen los(36). 

Den 18. December 1583 schreef hij aan Ackema, uit 
fFormSf dat hij de wereld en de gezelligheid ontvlugt 
was, en zich aldaar had nedergezet, en inderdaad geheel 
alleen was, en met niemand omging. Dat hij daar zijnen 
tijd in gebedcn en heilige overwegingen konde doorbren* 
gen , en , opdat hij niet onkundig zoude zijn , welke 
zijne overwegingen waren , meldt hij hem, dat hij alle 
vertalingen van het Nieuwe Testament vergelijkt, en de 
dwaiingen, welke door ieder begaan zijn, aanteekent, 
en opgeeft, op welke wijze zij verbeterd moelen worden; 
en dat hij dien arbeid voor een groot gedeelte had afge- 
werkt, Dat hij nog grooler verlangen had , om dat zelfde 
Teslament door aanteekeningen, uit de leer der waarheid 
geput en verzameld , op te helderen. Dat hij ook het 
voornemen beeft, zoo de Heer het hem wil toelaten, om 
de Evangeliën en firieven , door hem verbeterd en uitge- 
legd, aan de Bedienaren van de kerk te Emden te zenden, 
welke hem het eerst tot zijne bekeering geholpen heeft, 
opdat zij daarover zouden oordeelen , of die met hem ver- 
gelijken , om te weten, of hunne kennis, dan wel die 
van anderen, meer met de waarheid en de Schrift overeen 
kwam. Hij was nu met den H. Joqaickes bezig, en had 
diens eersten firief met aanteekeningen voorzien; en werkte 
au aan zijn Evangelie, hetwelk hij, mede met aanteeke* 
ningen, binnen twee maanden hoopte te zenden. 

In zijnen brief aan Bubmahia, zoo even gemeld, geeft 



(35) » Sed is non est ex vera Dei Patris ac aeterni Filii ejof 
» scientia.'' Gabbema, blz. 765. 

(36) GabbjbmAi 1. \n blz. 772* 

V. 22 



880 Lbtbksbbriot var 

liîj oti9 eene schets van de denkbeelden tan dien tijd, met 
betrekking tot de toenmalige godsdienstige dweeperijen, 

In eenen brief, van 1 December 1581 , aan JoHARirBS 
Arceriüs, Bedienaar des Goddeiijken woords te Leeuwar* 
den^ schrijfl hij, dat hij zich verhcugt, dat deze van God 
geroepen is, om hel evangelie te verkondigen , helwdk 
bij boven alle eer en rijkdom stelt. Hij wenscht , dat hg 
den dag mag beleven , dal hij waardig mogt worden ge- 
houden, op het geringste dorpje in Frieslana dat arobt 
waar te nemen , om iets tot heil der menschen te kunnen 
aanbrengen. Abcerius schreef hem hierop, den 1. Janua* 
rij 1582, dat hij uit zijnen brief, als in eenen spiegel, 
had gezien, dat zijne ziel brandde van ijver voor de ware 
vroomheid ; dat het niet noodig was , zich zoo gering te 
schatten, en dat hem de hoogste plaats toekwam (37). 

Aan BoRLUTius, den 25. Februarij , schrijvende, z^ 
faij, dat hij aan Simoit vait der Beill eenen brief bad 
gezonden (in het MS. copielijk in het Nederlandsch voor^ 
handen) , naar aanleiding van hetgene , dat bij bem 
omtrent dezen gezegd had, om zijne godsdienstige gevoe- 
lens nader te leeren kennen , dat hij dien brief niet met 
zijnen naam had geteekend, maar onderteekend JoAiniBS 
Theophilus VAn DEa Hetd , met verzoek , den brief in 
antwoord aan hemt Bo&lutius, te willen zenden(38)« 

(37) MS, britptn^ » Postremo, quod optas illuin diem qao in 
9 minimo pago apud nos hoc sanctissimo munere diyinitus digne* 
» que fungi possis, ex eo etiam ceu speculo yideo animum yerte 
» pietatis studio ardentem. Verum magnifice domine ! si yitae in« 
» stitutum consulto abs te mutari aliquando posset, nequaquaB 
» opus esset, te tam infra communem sortem dejici. Kam ex me 
» meique similibus conjecturam capio, pro singulari prudentia, et 
» rerum cognilione, quae tibi summa eyenerunt, facile supremniii 
» locum datum iri." 

(38y 9 Responsum rogayi ut ad aedes taas defierret, inde milii 
» üdeUter procuratum iri. rïon addidi autem proprium nom^n ob 



Aggjmüs Albaju. 881 

Ook fitond bij met IsBaAHDUs Trabivs, Predifcant le Avi' 
werpen, in betrekking, gelijk uil eenen copia brîeff in 
het MS. van 1582 te vinden, geblijkt. 



» multas cansas, sed vocavi me Joannem Theophilum tan DBS. 
» Hbyd." Die brief laidt: 

» Denn gotsalîgenn ersamenn ende fromen SlltON 
9 TAN D%K BciLL, mynn goede frundtt. 

» Ersame, lieue frundt} met wunscliinge alles goets in der gena* 
)» den onsers HerrenJESU Ghristi ! V. L. sal gelieuen te weeten, 
s l&oe dat ick ondergesclirevene tot diuersclie tyden van eenigfae 
l^ goede vrunden sulcke reeden gehoirt, oick in geschriffte brieueit 
9 gesien liebbe« dee men seit by V gesproecken ende gemaeckt tm 
9 8yn, daer vt ick vermerckey dat ghy meet hooghere godlycke 
» lichty alfl die gemeene parthien, begauet syt, oock in den seiuigen 
» licht3F8UM Christuu, ende die wedergeboert offte verrysenisse, 
» die tot hem, in hem ende doer hem is, héerlycker insiet, be-* 
» kennet ende soecket. Maer soe my geen gelicke redene end« 
» leere allenthaluen toegeschreuen worden, wie oock niet alle men« 
* schen Goddes woort in der waerheyt hoeren konnen, sonder «!•* 
B leen die, die wt God gebooren syn, ben ick in myn gemoedt 
9 bewegt geworden, V* L« selff schryfftlick te besoeken, ende te 

V bidden, om Christi wille, van weegen myn eygen persoen ende 
» meer andere, die wy allhier in der stillicheyt onpartylick leeuen 
x> ende God dienen. Ghy wilt onbeswaert syn, ons te verclaren 

V sulcke gelooue ende hoope, die ghy uit genaede vân boouen Üér- 
» off im heiligen Geest ontfangen hebt, ende by V âelff in licht 
» ende krafft desseluige beuynd ende 0yt« Dyt doende, sult ghy 
» ons sonderlinghe lyffde bewysen, ende syn oock van gelycken te 
» doen^ so salcks van onj versocht werde, willigh, ofilt des Heer- 
9 ren wille mochte syn, dat wy d' eene den anderen, nae den 
1» vterlicken mensche, tot meerde verstandt ende opbauwinghe 
» dienen mochte. Wil V. L. hier met die genaede ende bescher* 
» mynghe des Heeten troulyck beuelen. Toe Coalen^ den 25, Febr. 
» as 1582, 

9 V* L« onbekende vrandt^ 

» JOANNBS ThKOPHYLUS VAN DJ5R HBTO.'* 



832 Lbybhsbk&igt taii 

fn zîjnen brief, van den I9, Aii^istns 1584, aan Ackbba 
schnjft hij , dat hij aan RranAMA het Boehsken ran den 
nieuwen mensrh^ vroeger door hem vertaald, had gezon« 
den , al>mede de Bemehche Mediryn , door hem in het 
Latijn uitgegeven, en in weinige plaalsen door hem ver- 
beterd, en eindelijk zijnen Brief aan de Bedienaren der 
Kerken tn Friesland. 

Uit het meermalen aangehaalde MS., in hetwelk dc na- 
Tolgende slukken gevonden worden , zoude ik opmaken, 
dal hij de schrijver is geweest van: 

1. De ori^ine ligni viiae^ sive de Deo^ op hetwelk 
Ger. Heb. de aldaar gevonden wordende Responsio ad 
Animadversiones D. Alb, in li^num vila^ , dala DuiS' 
burgi 6to Junij J58J % hecft gegeven en beantwoord. 

2* Responsio Dm. A. A. ad JUEHCjéT, de imagine Dei, 

3. Paraphrasis in precaiionem Dominicam. 

A, De comeia anni J580 in Novembri. 

6. Judicium de speculo RosLiNi (Elisbüs RosLiiri in 
margine) et Prognost. s, s. Robsljm^ lol hel vorîge be- 
trekking hebbende, en waarbij is gevoegd: Litterae Dr. 
Samüelis Isenmekgeri de eodem comeia, Bij het lezen 
van deze stukken kan men ontwaren , dat men loen nog 
de kometen als voorboden van geluk en ongeluk beschouw- 
de , en dezelve niet onder de sterren telde. 

In dit meermalen aangehaalde MS. bevinden zich van 
hem , behalve de reeds aangehaalde , nog de volgende 
brieven van verschillenden inhoud, als: 

Van 25 October 1581« aan LuBsaTus Hohradius, bij 
den dood van diens vrouw. 

Van 1 December 1681 , aan den President Atsma , over 
het aansluiten van Friesland aan Gelderland en Over* 
ijssel. 

Van 10 Februarij 1582, aan den zelfden, over den 
Hertog van Albk^oii, en over het congres te Aken. 



Aggaevs Albada. 333 

Van 14 Februarij 1582, aan Rombertüs Agkema, vre* 
gens slaalszaken. 

Van 16 Februarij 1582, aan dc Staten van Fnesland^ 
idem, 

Van 18 Februarij 1582, aan Sixtus Dbkeiea, van ge« 
mengden inhoud. 

Van 25 Februarij 1583, aan Cobreliüs Rhetiüs, Raads* 
heer te Anlwerpen^ over staatszaken. 

Van 1 JHaart 1582, aan den Prins, met den brief van 
DoDONEUs, over den intogt van ÄLENgorr te Antwerpen. 

Van 17 fflei 1582, aan Rieitgk Gammihga, over de han* 
delingen te Antwerpen. 

Van 29 fflaart 1582, aan de Friesche afgevaardigden te 
Antwerpen^ over staatszaken. 

Van 16 fflei 1582, aan Gedeputeerden , idem. 

Aan SixTUS Dekama, zonder dagteekening, over gods- 
dienst. 

Wij hebben hem U dan nu in zijne reglsgelecrde, slaat« 
kundige en godgeleerde loopbaan eeni^zins doen kenncn* 
Wij kunnen hieruit leeren , dat de tijd en de omstandig- 
heden veel invloed op den mensehelijken geest hebben, 
en dat ook groole geniën aan dat noodlot onderworpen 
zijn; en wanneer wij al de wederwaardigheden en schok- 
ken, welke onze Albada godurende zijn leven ondcrvon- 
den hecft , nagaan, dan roeiien wij onwillekeurig uit : 
Zafig %ijn de armen van geesé ^ dat is, gelukkig zijn zij, 
wier geesl niet door wolken beneveld wordt: want gene 
genielen rust , deze onrust. 

Jo. FuRGERUS , in zijne Syllo^e varîorum carminum^ 
pag. 45 seqq., heeft zijne verdiensten en braafheid, welke 
door geheel Europa bekend waren, in een gedicht be- 
zongen. 

Volgens Adelung, Fortsetzung von Jöchers Lextcon^ 
Theil I, S. 394, worden de eigenhandige brieven van 



884 Lbtbiwibkigt tab 

Albada, welke hij aan Samoel Sidebagratbs geicbreTeii 
heeft, in de Koninklijke Bibliotheek te Parijê bewaard. 

Yan zijne kinderen heeft slechts een hem overieefdt en 
vrel zijn zoon en naamgenoot Aggaeus Albada. De tîjd 
Yan zijne geboorte is ons onbekend gebleven, even ab 
zijne studiejaren ; doch wij leerden hem kennen aU eea 
Yoornaam regtsgeieerde , aan wien de lessen van zîjnea 
vader, in de regtswetenschap , niet Truchtelooa besteed 
zijn geworden, 

Deze heeft zich te l^ners gevestigd, en was 21 Junij 1685 
Licentiaat in de Regten, zoo als ons is gebleken uit zijne 
copia huwelijksvoorwaarden van dien datum, bij ona 
Toorhanden. 

Hij trad in dat zelfde jaar te Spiers in het huweltjk, 
met Gathabiita Potgibssbb, dochter van den Asseissor 
Amabdüs Potgibssbb aldaar en van Yrouwe Susabka Hobst. 

Bij het voltrekken van het huwelijk gaf zijn vad«r hem 
het volle bezit Tan zijn moeders goed, bestaande in de 
state Epema^ te Idaard^ grool ongeveer 80 pondematen, 
met eer en veer, en alle andere geregtigheden , Tan via* 
scherij, jagt en anders, benevens een aandeel in Jellmga^ 
daarnaast gelegen, hetwelk 100 goudgulden tot huur deed* 
2o. De zathe en landen, groot ongeveer 40 pondemalen, 
gelegen in het dorp Jorwerd^ welke hij pandswijze bezat, 
ea die aflosbaar was met 1400 Garoli guldens, waarvan 
jaarlijks S6 goudguldens betaald werden. Z^. Eene jaar^ 
lijksche rente van 180 Caroli guldens Bildirenten^ hem 
door zijnen oudoom Viglius ab Attta gelegateerd, zijnde 
de hoofdsom 3136 Garoli guldens* 

Zij bragt daartegen ten huwelijk mede hare goedereHf 
welke zij van haren vader en van hare grootouders, Jo» 
HAiTNES Potgibsseb, Vorstelijk Landrentmeester, en Mach* 
telt Passuejüs ^ geêrfd had , mits daarvan 's jaars 100 
goudguldens aan hare moeder uitkeerende, Toor welke 



Aggabüs Albaúa. 88S 

8om het hofsteed bij Clone gelegen en eene rente van 40 

> goiidgiildens jaarlijks uit den tol bij Orsoy te pand moeat 
ten blijveu. 

Terwijl beide ouders aannamen, hunne kinderen van 

: kleederen , kleinooden , huisraad enz., ?olgens hunnen 

f stand, te voorzien. 

f Hij heefl later den doctoralen hoed verkregen* en te 
Spiers geadviseerd en gepleit (privatim publiceque de jure 
respondit, zegt Scffr. Petri, Be scn'pi, Frîs,^ p. 35I), 
De Hoogleeraar db Wal, en wij hebben hel hem in ons 
Siamboek nagezegd, zegty dat hij te Spiers Hoogleeraar 
was» Bedrieg ik mij niet, dan was er te Spiers geene 
hoogeschool, en ook uit zijne brieven aan zijnen oom 
Tbetlum heb ik dit mede niet kunnen opmaken, 

In eenen briefy van 8 April 1608 y schnjft hij aaa 
dezeuy dat hij Advokaat en Raad van de vrije repu- 
bliek en van niet onaanzienlijke Vorsten, Graven en 
Baronnen van hel rijk was (39). Tot dit schrijven had 
hem aanleiding gegeven de twist, welke er tusschen hem 
en zijnen neef Sbekp Smisia (of Dohia) en zijne nicht 
Babbara Rhebic, kinderen van zijne moei Hack AtttA| 
over hel legaat, door hiinne moei Ida Attta, vrouw van 
GoDEFRiDUs MoBTSiB^BROBCK , hun gemaeckl , was ont« 
staen(4()), ten gevolge waarvan een. proces ontslondy 
hetwelk hij bij hel Hof van Friesland heeft gewonnen; 
die hem toen eenen inhaligen en armzaligen Pensionaris 
van Spiers hadden genoemd. 

Hij schijnt, ofschoon hij en zijne vrouw niet uitermaten 
bemiddeld waren , en hij eenen tijd lang zijne opkomsten 
in Friesland^ ten gevolge van het beslagy hetwelk er op 

(39) » Sum liberae reîpublicae et non infimorum Prîncîpum, 
9 Comitum et Baronum in imperio liber Adyocatus et Consilia* 
» ritts." 

(40) Zie SANDBy J)ecMoneêy dec. 4| 4| 2» 



■^MI 



336 Lbvensberigt tah 

lagt niet genoten had, desniettegenstaande behoorlijk te 
faebben kunnen leven, ten roinste dragen zijne brieven 
daarvan de duidelijkste kenmerken. 

Zoo schrijft hij, 2L September 1600, aan zijnen oom 
WiBRAiTDUs Attta, dat hij hem de goederen, door zijnen 
oom BuGHO Attta aan dezen nagelaten, niet benijdl, 
ofschoon hij de rijkdommen van Groesus niet bezit; dat 
hij, door Gods goedheid, zoo veel heeft, dat hij eerlijk 
leven kan, en van niemand iets noodig heeft. 

In eenen anderen brief , zonder dagteekening , dal hij 
twee schoone tuinen, van eene niet onaanzienlijke waar- 
de, bezit, versierd met vele schoone bloemen, welke hem 
des zomers tot uitspanning dienen; terwijl die uitspanning 
des winters bestaat in het aankweeken van uitgezocht en 
zeldzaam gevogelte; hij verzoekt daarbij aan zijnen neef 
YiQLius Attta, om hem eenen hond over te zenden; niet 
een dog , maar een , die men in Holland zwarte of roode 
noemt, maar van de beste soort (molossus). 

Zijn huwelijk was kinderloos, en hierover heeft hij in 
zijne brieven wel eens geklaagd; doch hij voegde er altijd 
bij y dat men in den wil van God moesl berusten. 

In 1610 schijnt hij zijn einde te hebben voelen naderen: 
want, zoo als mij uit latere copia posütones ^ door een 
yan zijne erfgenamen dpgemaakt , is gebleken , heeft hij 
den 2. September 1610 getesteerd, en is nog in die zelfde 
maand gestorven. Onder de getuigen, bij dat testament 
tegenwoordig , vinden wij ook nog eenen niet onbekenden 
Fries, Di^. Cipriaitus Wouelius Stapert, die toen Procu- 
reur in de Keizerlijke Kamer was. 

Uit eenen eigenhandigen brief van Dothias Wiarda, 
Kanselier van den Graaf van Oosi'Fnesland ^ en bij ons 
voorhanden, en uit de positiones, geblijkt, dat deze, met 
zijne weduwe en eenen Kampfhoff, nonune uxoris^ zijne 
er%enamen geweest zijn« 




Aggaxus Albada. 337 

Oyer zîjne erfenis is proces ontstaany zoo als wij uit 
eenen brief van Jo. Hamman, van Spiers^ van 12 Julij 
1613 f eene dagvaarding aan Tbbtlum, om aldaar te ver- 
schijnen, bevattende, kunnen opmaken; en dat hierover 
later procedures in Friesland zijn gevoerd, vinden wij in 
stukken van het Hof van Frieslandy van 7 Julij 1640, 
waarin Wiabda, met zijnen zoon Txbermannus (Tieleman* 
Ncs?) en D>^. Johan Rampfhoff, Paltsgraven Keurvorstelijke 
Raad, nomine uxoris Margabiete Habsti^gh (accoord van 
II Augustus 1620, in originali bij mij voorhanden) , zich 
zijne erfgenamen noemen, en van 20 December 1645, 
ofschoon ons de uilkomslen dier procedures oubekend zijn 
gebleven. 

Zie hier dan eene kleine bijdrage tot het leven van on- 
zen Aggaeus. Ik heb gegeven , wat ik konde vinden ; en 
zoo dit weinige uwe aandacht waardig mogt bevonden 
worden, dan vind ik mijne aangewende moeile dubbel 
beloond. 



888 



HET HUJVEBED TE RIJS, 



Ilf 



GAASTERLAND ( 1 ) . 



Tot dus ver was het niet bekend« dat in Frîesland^ 
gelijk bet thans begrensd is, immer kolossale steengrayen 
uit den vôôrhislorischen tijd, die men hunebedden noemt| 
gevondcn waren. Wél heeft er, nog in het jaar 1781, 
een bij Finkega gelegen , volgens eene voor mij liggende 
schels, vervaardigd naar eene oorspronkelijke teekening 
van wijlen onzen geleerden landgenoot P. Campbr; maar 
ofschoon op die schets de naam Finkega boven het hunebed 
geschreven staat, zoo leest men in eene daarbij gevoegde 
aanteekening, dat het gelegen is • op de heide van Sleen* 
> wijk^ niet ver van Friesland;'^ zoodat dit hunebed tot het 
noordelijk gedeelte van Ovenjssel schijnt behoord te heb- 
ben. In het jaar 1847 heb ik er op de Steenwijker heide 



(I) Zoo vordty gelljk. men weet, dat zuidelijk gedeelte yan 
JFriesland geheeten, hetwelk een deel uitmaakt yan de Zepenufou^ 
derif zandig vnn aard en hoog gelegen is, waartoe de dorpen Baikf 
Harich^ Mims^ Oudemirdumj N^'emirdumy Rugahuizen^ Sondel en 
W^kel hchooren, dat eene lengte heeft O. W. yan 3 uren, eene 
breedte Z. ïï. van 2} uur, en ruim 3700 inwoners telt« Rije is een 
gehucht, of uitgestrckt landgoed yan dien naam, eigendom van en 
bewoond door den Grietman yan Gaasterland^ Jhr. G. R. G. VAN 
Sv^iNDBREN, Lid yan de Eerste Kamer der Staten Generaal* 



.* ', 



.{ 






HbT HUHBBBD TB RlJS ^ n GjiASTBRLAND. S39 

TTUchteloos naar gezocfat en er ook te Finkega vergeefa 
naar gevraagd; weshalve hel verwoest en weggevoerd inoet 
mijn. Vermoedelijk is dat terrein ingenomen en bebouwd 
door de Koloniên van Weldadigheid , die op de grenzen 
în beide provinciên gelegen zijn. Verrassend was daarom 
faet volgende, door de nieuwsbladen van Maart 1849, met 
name door faet Handelsblad van den 30^'^ dier maand, 
verspreide berigt: > Uit Gaasterland verneemt men, dat 
op het landgoed Rijs^ van Jl^r. yan Swijüdereii , in 
het begin dezer maand een belangrijk voorwerp der 
oudheid is ontdekt, bestaande uit een hunebed van 7 el 
lengte en 2 ä 8 el breedte, hetwelk 2 el beneden den 
boschgrond lag, en zamengesteld was uit zware kei- 
steenen van verschillende grootte, waarvan de gansche 
boeveelheid op ruim 30 lasten sleens wordt geschat. Op 
den bodem daarvan zijn onderscheidene zoogenaamde 
donderbeitels en urnen gevonden. Door de onkunde der 
vinders is het echter in zijn geheel niet bewaard geble* 
vcn. Naar men verneemt zijn onderscheidene der gevon« 
den voorwerpen door den eigenaar gezonden aan het 
Bestuur van het Friesch Genootschap van Geschied-, 
Oudheid- en Taalkunde, ten einde deswege nadere on* 
derzoekingen in het werk te stellen." 
Mogt ook die onvolkomen beschrijving de weetgierigheîd 
van den wetenschappelijken onderzoeker niet kunnen be- 
vredigen, de belangrijkheid der ontdekking was er toch 
door aangeduid* De overeenkomst van deze steenconstruc* 
tie met de beroemde Drentscbe hunebedden was in het 
oog loopend , en niettegenstaande het kort daarop ver- 
spreide gerucht, » dat de steenen allen uitgegraven en 
> verkocht waren,*' was de begeerte er levendig door op- 
gewekt, om op de ontdekkingsplaats zelve een nader 
onderzoek le bewerkstelligen en däâr die inlichlingen te 
verwerven aangaande den juisten toestand, den inhoud en 



340 Het Hünebed tb RuSf 

de ligging van dat gedenksluk, welke men yan elders niet 
wél koQ verwachten. 

Itk de maand Mei j.l. roij met andere oiidheidkundige 
onderzoekingen in het noordelijke en wesleiijke gedeelle 
van Friesland onlcdig gehouden hebbende, bezocht ik, 
van Bolsward uit , langs de zeekust (onder kennismaking 
met de oude en merkwaardige plaatsen Hindeloopen en 
Slavoren) het zuidelijk gelogen Gaasterland* 

Wie, gelijk ik , van het noordweslelijk gedeelle van 
Friesland zich naar Gaaslet^land begeeft, dien treft voor- 
zeker het groote onderscheid van natuur en ügging: ginds 
uitgestrekte vlakten van vruchtbare weiden , doorsneden 
van slooten, — hier heuvel», zand- en boschachtige land- 
ouwen; ginds enkele terpen, hoogten van vruchtbare 
aarde door de vroegste bewoners opgeworpen om zich 
met have cn goed tegen de walervloeden te beveiligen, — 
hier zandhoogten door den oceaan opgestuwd, als ware 
bet om zich zelven te breidelen en den landzaat tegen 
zijne woede te beschermen. Vooral onderscheidt zich het 
landgoed Rijs door fraaije ligging; de streek heeft daar 
veel overeenkomst met sommige gedeellen van Gelderlanäy 
bij voorbeeld van het oude graafschap Bergh, Op den 
26 Mei bevond ik mij le Rijs. Vernemende, dat de heer 
VAN SwiNDEREN afwczig was , vervoegde ik mij tot diens 
rentmeestcr, om aanwijzing te erlangen van de ontdekkings* 
plaats en van hetgeen tot naauv^keurige kennis van de ont- 
dekking zelve strekken mogt. De rentmeesler was echter 
bij de onlclekking niet tegenwoordig geweest en droeg er 
slcchts algemccne kennis van ; ik maakte dus gaarne van 
zijn vriendelijk aanbod gebruik, om den arbeider te laten 
opzoeken, die het graf gevonden en de steenen er uit 
gegraven had. Deze, Herman Wessels Kouwbnhoven ge- 
naamd, vergezelde mij naar de ontdekkingsplaats, en 
door auLoptisch onderzoek van die plaats, en door 



IN GjiJSTERLAKD. 341 

veelvuldig en langdiirig navragen , mogt ik nu aangaande 
de ontdekking veel juistere berigten verwcrven, dan lot 
dus ver bekend waren ; zoodal ik mag hopen, door 
mededeeling daarvan eenige dienst te zullen bewijzen aan 
de beoefenaars der vaderlandsche , bepaaldelijk Frieschei 
oudheidkunde. 

De ontdekkingsplaats is een jong ciken akkcrmaals- 
boschje, 20 minuten ten zuiden van het landhuis Rijs^ tus« 
schen andere bosschen geiegen; eene der breede, zandige 
lanen, die het landgoed Rijs doorsnijden en versieren, leidt 
derwaarts. De bodem is zandig, even als die rondsom; hier 
en daar vindt men er graniet- en kwartsbrokken tusschen, 
groole en kleine, doch allen gcrold, en, even als in 
Drenthe^ door den oceaan van de Noordsche, vooral 
Zweedsche, rotsen aangevoerd. De bodem is oneffen, 
heuvelachtig, ofschoon door het aanleggen van bosschea 
een weinig genivelleerd. In dat boschje zijn , op de 
afstanden van 22, 5C en 52 ellen, vijf heuvels, die zich 
\\ tot 2 el boven den gewonen grond verheffen , en 10 
tot 20 el middellijn hebben (hunne ligging is op schets 2 
aangeduid) ; in een' dezer heuvels (schets 2 , fig. a) 
werd de bedoelde steenconstructie gevonden. De heuvel 
was eenigzins ovaal, had 16 el lengte 0. W. , 13 el 
breedte Z. N. en de hoogte van 1.5 el (zie schetsteeke- 
nîng 1), en bestond uit enkel zand, terwijl ook de daar- 
în verborgen steenconstructie in enkel zand opgetrokken 
scheen te zijn. De grond digt naast den heuvel was deze: 
eerst 20 duim humusachtige heideschors (zie profil van I , 
bij a), daarna 25 duim geel zand (profil Lij 6), voorts 25 
duim zwartachtig zand, vermengd met veenstoffen (profil 
bij c) , eindelijk een harde , donkerbruine , met oer ver- 
mengde zandbodem. Niet wetenschappelijk onderzoek , 
maar bloot toeval had tot de ontdekking der steencon- 
structie geleid; zij was gevonden door voormelden arbei* 



842 Het HinrEBiD n Jtus^ 

der, bezig zijnde met grrppeb door faet akkermaabboidi 
te maken , ten einde met de daardoor verkregeo aarde de 
wortels Tan het plantsoen beter te dekken. De vinder ind 
intustchen taroelijk naauwkeurig de ngting, zaraeoatci* 
ling en grootte der steenen in zijn geheugen beboudei; 
ik liet mij door hem alles, zoo veel mogelijk» in bet und 
▼ôôrteekenen y nam daarnaar opmetingeut en ont^rierp 
toen , in verband met andere bescheiden en eîgen plaatae- 
lijke onderzoekingen , eene scheta van den oorspronkelijken 
toestand dier conslructie, gelijk zij mij toescheen bet naast 
aan de waarheid te komen, welke schets bierbij wordt 
overgelegd. Zij zal kunnen strekken tot ▼erduidelijking van 
de naastvolgende beschrijving der ontdekking; zie fig. 1. 

Nadat hel zand ter dikte van 78 duim van de knrin 
des heuvels weggenomen was, had zich de bovenraad 
vertoond van eene langwerpig vierkante, uit groote 
ateenbrokken zamengestelde kamer, gdegen in de rigtiog 
van bet oosten naar bet westen. Deze kamer bad van 
binnen de lengte gebad vaa ongeveer 6 el, de breedte van 
1,75 el, en de diepte, berekend naar de boogte van den 
grootsten steen, van 1,14 el. De oost- en westzijde badden 
bestaan uit éénen enkelen steen (sluitsteen) , waarvan die 
aan de oostzijde nagenoeg 1,14 el lang en boog en 0,58 
el breed was. De noordzijde faad bestaan uit vijf steenen, 
waarvan elke de middellijn van omstreeks ^ el gebad bad, 
terwijl zich aan de zuidzijde slechts twee steenen badden 
bevonden van de evengemelde grootte, en wel naasl aan 
den oostelijken sluitsteen. Van deze steenen , orschoon zij 
reeds groolendeels in slukken geslagen en vervoerd waren, 
had men er enkelen, van ongeveer 4 el middellijn, niet 
ver van den heuvel laten liggen, om later vervoerd te wor* 
den. Deze waren van graniet, zoowel van graauwen ab 
van rooden (Siëniet) , digt en hard , zoowel als brokkeltr 
en los, soms met véél nuca en kwartfl r^^ 



ni GAjiSTERLAND. 343 

scbenruhnten tusschen de sleenen waren aangevuld geweest 
tnet steeubrokkcn , ler gomiddelde dikte van eene vuist, 
en met zand, waarlusschen zich ook eenige potscher- 
ven bevonden hadden ; en de naar binnen gekeerde zijde 
der steenen was, in tegenstelling van de overige zijden, 
glad geweest. Aan de buitenzijde der steenkamer, om* 
slreeks op ééne el daarvan verwijderd , doch iu den 
selfden heuvel, had men hier en daar steenen gevonden 
Tan nagenoeg dezelfde grootte als die, welke de zijden 
der kamer vormden; men had daarop echler te weinig 
achl geslagen , om hnnne plaatsing met juistheid te kunnen 
aanwijzen; ik meende evenwel uit de opgaven te mogen 
afleiden, dat die buitensteenen gediend hadden, ôf tot 
eene vôôrpoort aan de zuidzijde (ter plaats, waar de rij 
niet volledig geweest was, maar slechts uit twee steenen 
bestaan had), ôf, gelijk op de schets is aangeduid, voor 
een' steenkrans, die oorspronkelijk de sleenkamer omge- 
ven bad, van vierkanten of ovalen vorm. Voorbeelden 
van vôôrpoorten, zoowel als van steenkransen, en van 
beiden te zamen, treft men onder anderen ook bij Drenth* 
scbe hunebedden aan. (Zie de Lijst der Hunebedden 
acbter mijne Drenthsche Oudheden.) 

Van binnen was de steenkamer opgevuld geweest roet 
kleine steenbrokken (en zandP), die gemiddeld cene vuist 
dik geweest waren en die men reeds op de diepte van 
80 duim gevonden had ; uit dit laatstc zou volgen , dat 
deze kleine steenbrokken 38 duim boven de steenkamer 
badden uitgestoken , omdat de steenkamer ter diepte van 
78 duim onder het zand gevonden werd. Het is mij niet 
met zekerheid gebleken , of die steenbrokken er oorspron* 
kelijk in gelegd of er later in nedergestort waren ; bet 
eene loowel als bet andere is mogelijk. Men beeft meer- 
malen steenkamers ala deze gevonden, die met eene be« 
Tloering, soort van gewelf, uit kleine steentjes bestaande, 



344 Het Huhebbo ts Rjjs^ 

overdekt waren, en het kon wél wezen, dat ziilk eene 
bevloering niet door den vinder opgemerkt , onder het 
graven vcrstoord en nedergestort was , en zoo de steen* 
kamer opgevuld had. Toen de kleine stcenbrokken van 
binnen opgeruimd waren , was men op eene vrij barde 
bevloering gekomen, zamengesteld uil kleine steentjes (den* 
kelîjk graniet- en kiezelgruis) , enkele houtskolen en ook 
potscherven , welke bevloering 10 tot 20 duim dikte gehad 
had. Tusschen deze bevloering had men vier wiggen van 
vuursleen gevonden , die door den heer van Swindereit 
aan het Friesch Genootschap vereerd waren. Deze wiggen 
zljn door mg te Leeuwarden^ in de Verzameling van het 
Genootschap, bezigtigd; zij waren van <le meest gewone« 
niet zeldzame vormen ; daarover zal beneden nog iets tot 
opheldering gezegd worden. Van de gevonden potscherven 
zijn er twee versierden in de verzameling van hct Friesch 
Genootscliap en ééne in het Museum te Leyden gekomeo. 
Zij zijn te klein, om er den vorm der potten uit te leeren 
kennen ; de ontdekker van hel hunebed verzekerde mij, 

> dat hij drie potjes of voetslukjes (de juiste benaming 

> wist hij niet) , ter grootte van eeue vuist , gevonden 

> had, die echler gebroken waren." De bewerkîng was, 
blijkens de scherven , tamelljk goed, de kleur bruin , de 
bakking hard, doch van twee was de stof zeer bros; 
zij waren overigens dun, van buiten glad, en de versie- 
ringen met een puntig werktuig uit de hand ingekrabd, 
toen de aarde nog niet gebakken was. De versieringen 
komen overeen met bekende op aardewerk uit het zoo* 
genoemde steen* of Hunentijdperk , waarvan onder ande* 
ren de heer Lisch, in de Jahrbücher für Meklenburgische 
Geschichie u. s. w., afbeeldingen gegeven heeft (2). 

Op de vraag, > of er geene beenderen gevonden wa- 



(2) Yan de drie onderscheiden versieringen op de drie genoemde 



^ tjn Gaastbrland, S45 

B ttn 7^ ontYÎng ik ten antwoord , dat men daanran niet 
het minste blijk bespeurd had. 

Nadat alle steenen uitgegraTen en weggevoerd waren, 
werden er op den zandheuvel drie eikenboompjes geplant « 
die thans, volgens verklaring van den vinder, de uitge<« 
strektbeid aanwijzen , binnen welke de steenconstructie 
gevonden is, 

Ik onthoud mij van alle aanmerkingen , waartoe het 
verhaal van de ver^oesting van dit gedenkstuk der vader- 
hindsche oudheid gereede aanleiding geven kon , en zal 
mijn verslag slechls met eenige opmerkingen besluilen , die 
tot betere beoordeeling en waardering er van kunnen bij* 
dragen. 

I. Wanneermen overweegt, dat de beuvel waarin de 
steenconstructie gevondén is slechts voor een gedeelte 
doorgegraven is, en zulks door onkundige lieden, dan zal 
men het mogelijk achten , dat er in den zelfden heuvel 
nog voorwerpen verborgen zijn , die bij de eerste op- 
graving voorbijgezien zijn. Het zou daarom te wenschen 
zijn, dat de zelfde heuvel nog eens opzettelijk doorgezocht 
werd, en dat bij die gelegenheid ook de nabij liggende 
boven vermelde beuvels in onderzoek genomen werden , 
in welke beuveb wel, gelijk men mij zeide, met een 



scherven is de eene ladderpormig^ meest overeenkomstig met eene 
te MaUau in Mellenhurg geTonden, eveneenB uit de eteenperiode, 
sie Jahrbtfi Meklenbm Geech. S* 266, ook min of meer met pl« Ilf 
79, der Oerm* en Noordsche Monum.^ van het Leydsche Museami 
de andere ii soo wel ladder,^ als tigtaguormig en OTereenkomstig 
met die Tan eene nme geyonden te Tatechow^ in Meklenhurg^ zie 
Jahrb* etc« S*257, Terg. Germ^ en Noordsche Monum.^ pl. II, 91; 
de derde hestaat uit 2 parallelle loodlijnen, die Tan biunen trap- 
Tormig Terdiept zyn, ala b* t* aan urnen uit Moïzau in Meklen^ 
hurg^ zie Jahrbm etc. S« 254, en vergeL Germ, en Noordsche 
Monum. pL II, 76. 

V. 23 



846 Het Hvkbbbd tb Rijs^ ^ 

puntijzer ynichteloos naar steenen gepeîld, maar nog niet 
gegraven was. 

2. Wat er echter bij eene hernieuwde opgraving in 
dien heuvel nog moge gevonden wordent het BOudcB 
hoogstwaarschijnlijk enkel \oorwerpen zijn Yan steen ea 
gebakken aarde, gelijk de beschrevene, mogelijk odc 
van been , maar niet van melaal of andere gemengde 
stoffen; want steenconstructiên , vooral graven, waarin 
snijdende voorwerpen van vuursteen ^gevonden worden, 
behooren tot dien ouden, vôôrhistorischen tijd, waarin 
het gebruik yan metaal nog niet bekend was; en vond 
men somwijlen in zulke graven, nevens steenen werktuî- 
gen, ook roetalen, alsmede versierselen van andere sloffenf 
dan zijn zulke ontdekkingen als uitzonderingen aan te 
merken , die daarin hare verklaring vinden , dat men in 
tijden, toen de steenen werktuigen reeds door metalea 
begonnen vervangen te worden, evenwel de steenen ncf 
niet aanstonds en geheel afschafte, mogelijk zelfs ab hoog- 
geschatte overblijfselen der voorvaderen eerbiedig bewaar* 
de (3). 

3. De ligging dezer steenconstructie in eenen heuvd, 
overdekt met zandaarde, doet haar overeenkomen met 
sommige Drentsche hunebedden« vooral met die van Em» 
men I , Odoom I en Eeksi 1 (zie mijne JDrenische Oud^ 
heden) ; de langwerpig vierkante bouw strookt ook met 
die van Drentsche hunebedden; de gladheid der graniet- 
blokken aan de naar binnen gekeerde zijde, de tus8dien» 
foegsden, de harde bevloering (yergelijk vooral den Eeksler 



(3) Zoo worden nog heden ten dage in Japan steenen vriggoiiy 
gelieel overeenkomstig met de zoo eyen beBchrevene soorty door 
de Japanezen met godsdienstigen eerbied bewaard in hnnne iapel* 
îen en lami^hallenf als eene nalatenscbap yan banne kamPe of lie» 
melscbe atamouders, yan welke zij bunne afkomst ftfleiden* 2ie 
701« SiEBOLD, Nippon^ Tb« 11, St« 2, S* 43 u. f. 



19 GaasterljéND. 347 

l^fkelder, het uitvoerigst beschreven door tAir Lixfty in 
sgne Oudheûikundtge Bn'even) , de vuursteenen wiggen , 
de polscbenren en de houtskolen, doen mede de overeen* 
konast dezer steenconstnictie met Drentsche Hunebedden in 
hel h'cht vallen; zoodat hetgeen omtrent de afkomst en 
den ouderdom der hunebedden geldt , ook geacht mag 
worden van deze Gaasterlandsche steenconstructie te gel* 
den. Zie over de hunebedden , kortbeidshalve , Wbstbn* 
90HP, Hunebedden^ Groningen 1^2, en mijne Drenisohe 
Oudheden^ blz. 6 enz. 

4. Het onderscbeid tusschen dit en de Drcnthsche hune- 
bedden beslaat slechts hierinr dat het Gaasterlandsche niet 
Qiet deksteenen gedekt gev?eest is, en dat het geene over- 
blij&elen van verbrande menschenbeenderen heeft opgele* 
verd* Wanneer het dus niet reeds lang voor de jongste 
ontdekking , in vroegere tLjden , doorzocht is , en ten ge* 
volge van die doorzoeking de deksleenen niet verdwenen 
zijQ (iets, hetwelk echter naar de ingewonnen berigten 
onwaarsobijnlijk is) ; indien het als een oorspronkelijk ge^ 
beel 18 aan te merken, en er werkelijk geene beenderen 
in of buiten gevonden of te vinden zijn , dan zou men dit 
gedenkstuk even weinig met zekerbeid voor een graf mogen 
houden, als zulks geoorloofd is te doen met de in Drenthe 
(mder zandheuvels gevonden steenhoopen (zie mijne Drenih^ 
9ohe (hdheden , bh. 28, 20) en met eene steenoonstructie, 
in Mehtenburg gevonden, die in allen opzigte gelijk was 
aan deze Gaasterlandsche, doob bovendien van deksteenen 
VDonien was en stelUg nimmer geopend; in welke laatst^ 
genoemde steenconstructie, behalve eenige vuursteenen en 
eene scherp geslepen steenen wig , niets gevonden werd , 
hetwelk op een graf kon wijzen ; zie Rittee , in de Jahr* 
bächer/ür Mehlenburgische Geschichte^ Th* XIII, S. 359« 

Oe in ons Gaâsterlandsche hunebed gevonden boutskolen 
be^Jzen alkzins, dat daarin of daarbij verbrandingen 



348 HST HUBBBSD TB JilJSf 

§ 

hebben plaafs gehad. In het noorden van Europa werdea 
in soorlgelijke met aarde overdekle steenconstructiëa uit 
den vôörhistorischen tijd ook houlskolen zonder beendereo 
gevonden. Die construcliên worden door eenen Zweedscheii 
oudheidkundige , Professor Nilsson te Lund^ Toor eeoe 
soort van woningen der vroegsle bewoners verklaard; ue 
zîjne Bijdrafie (oi de oniwtkkelingsgesc/uedents des men' 
scheltjken geslachis^ vertaald door Professor J. VAir dek 
HoBVEN , in het Ttjdschrifi voor Natuurlijke geschiedeniM 
en Phystologie^ deel XI « Boekbeschouwing, blz. 20 venr. 
'6. De gevonden vuursleenen wiggen zijn van de een- 
voudigsle soort « plat , aan eene der twee smalste zijdeo 
scherp geslepen en aan eene zijde doorgaans iets breeder, 
waaijervormiger dan aan de andere; de grootste dier wig- 
gen is 15 duim lang en 6 duim breed aan bet breed* 
ste scherp geslepen einde, 4 duim aan het smalste stompe 
einde. Het gebruik en de bestemming van deze soort van 
vuursteenen wiggen is wel niet met zekerheid , maar toch 
met waarschijnlijkheid te bepalen uit hun vorm , Terge- 
leken met dien van soortgelijke werktuigen, thans nog 
bij enkele wÜde volken in gebruik. Dien ten gevolge kan 
men aannemen, dat zij zoowel uit de hand tot snijden, 
b. V* dooden en afstroopen van dieren , als aan eenen 
stok bevestigd (door middel van boombasten, beesten- 
darmen , pik enz.) , tot stooten en hakken gebruikt zijn , 
en dat zij in het algemeen bestemd zijn geweest, zoowel 
om zich de eerste gerijfelijkheden des levens te verwerven, 
als om zich tegen Tijandige aanvallen te verweren (4). 



(4) Het is zeer waarschijnlijky dat zij o. a» ook tot het Tellen 
en uitkollen yan boomstammen gebruikt zijn, nadat die Tooraf door 
Tuur ingebrand 'waren, omdat wilde Tolken ze daartoe heden ten 
dage nog gebrniken, zie WoRSAAE, Dänemarks Vorzeit^ S. 10*11. 
In bet Britscbe Musenm bevindt zicb zulk een uitgebolde boomstam, 
diep in een Teen geTonden, zynde een scbip nit den onbekeaden 



» GjjsTBRLAHn. 84B 

Hierdoor wordt niet ontkend, dat zij tevens bij gods- 
dienslige verriglingen kunnen gebruikt zijn, bij voorbeeld 
wanneer er offerä te doen waren. Men kan over dit on- 
derwerp raadplegen « behalve bet door mij aangevoerde in 
de GedenAieeAenen der oude Germanen^ ülrechl 1836, 
bls. 4 verv.v en in de Drenihsche Oudheden^ ülrechi 1848, 
bls, 182 verv., voir Sibbold , Nippon , t. a. pl, Lisgh , 
Frederîeo'Frandsceumf Letpztff 1837, Wobsaab, t. a. pl., 
von EsTO&FP, Metdmsche Alierihûmer^ Hannover 1846, 
lïiLssoir, t* a. pl., en: Berïgi over zes Javaansche unggen^ 
jn het Ttjdschrifi voor Wis^ en NcUuurkundige Weien^ 
schappen van hei Komnhlijk Nederlandsch Insiiiuui^ deel 
III, afl. 2. 

6. Ofschoon er een geduld en vaardigheid, die aan 
bet ongeloofelijke grenzen , vereischt moeten zijn, om 
barde vuursleenen als deze, zonder melalen hulpmiddelen , 
tot werktuigen te verarbeiden (5) , zoo is bet toch thans 
als eene uitgemaakte zaak té beschouwen, dat zij in het 
algemeen zonder melaal vervaardigd zijn (6). En toch moet 
het volk uit de sleenperiode, büjkens de gevonden \ierk- 
tuigen, graven en woningen uit dien tîjd, nog op den 
eersten trap der beschaving gestaan hebben. Het verkeerde 
nog in den nomaden-toestand , was onbekend met akker- 
bouw en veeleelt , handel en kunst ; zijn bedrîjf was jagt 



Toortîjd, HiLSSOif, t. a. pl. De oude Germanen gebruikten uit- 
geholde boomitammen yoor scbepen, Plinius, 16,49, en Vellejüs 
Patbrciilus, 2, 106. Voor eeuigen tijd werden in SchufohenQXi^^^ 
uitgebolde boomstammen opgedolren, die, naar meo meent, roor 
begraving yan lljken zouden gediend hebbeo, zie GiliMM, Ge^ 
êchichte der Deutschen Sprache^ I, S. 2 u. f. 

(5r) lets, betwelk. rooral blj kleine Tuursteenen pglspitsen, di« 
800 yeeWuldig geronden worden, bewondering wekt. 

(6) De wgze waarop, zie geschctst blj Biard, Minêraîogie ap^ 
^liquie aux ar/«, 1. 111, p. 135*137, en yooral b^ I^ILSSON, t.a.pl« 



860 Hbt Hünbbbd tb Rijs^ m Gjastbrland. 

en TÎschyangst , ztjn gewaad eene beestenyacht , zijne wo- 
ning een hol of kuil , welks wanden » waar het kon « met 
sleenen bezet en met sleenen, rijshout, aarde enz., over- 
dekt waren. Dat moet men afleiden uit die geyonden 
oyerblijfsels , vergeleken met die van wilde volken , b. ?. 
van de £skimo*s(7)« Dat de stichter of stichters dezer 
Gaasterlandsche steenconstructie ôf van Keltischen ôf van 
Germaanschen stam geweest zijn, komt mij alleen daarom 
waarschijnlijk voor, omdat men op historische gronden 
slechts die volksstammen als de vroegste bewoners van ons 
vaderland kent. De keuze tusschen deze is, bij gebrek 
aan stelliger kenmerken, gelijk b. v. schedels zouden zijn, 
onmogelijk; want volken van verschilienden stam, en zelfs 
die nimmer met elkander in aanraking geweest zijn, heb- 
ben zich ten tijde van hunne vroegste cultuurperiode niet 
zelden van gelijke woningen, graven en werktuigen be- 
diend; vergelijk vûiyaR Drenihsche OudAedefi^ blz. 18L De 
mogelijkheid laat zich ook voorslellen, ofschoon het min- 
der waarschijnlijk is, dat zij noch van Keltischen, noch 
van Germaanschen oorsprong ware , maar nog ouder dan 
de tijdy waarin deze volken ons vaderland bewoonden, 
afkomstig van eenen in vôôrhistorische tijden uit het 
Oosten verdrongen volksstam, gelijk b. v. ook de oude 
Finnen zijn. Meest voorzigtig zal men zich daarom uit- 
drukken, door den Gaaslerlandschen steenkelder een 
gedenkstuk van de vroegste bewoners van Friesland te 
noemen, waarvan de ouderdom nog niet met juistheid 
aan te wijzen is. Yergelijk Drenihsohe Oudheden^ blz. 17 
en elders* 

Leyden, L. J. F. JANSSEN. 

den 14 Junij 1849. 

(7) Zie NiLSSOff, t. a. pL 



361 



D£ GILDEHOREN 

EN HBT 

GROOTVEERSCHIPPERS GILD 

TE 

HARLINGEN. 



De overlevering wilf dat deze fraaije drinkhoreny op 
plaat I , A , en het bovenste gedeelte van plaat II , B , 
afgebeeld , een geschenk van Filips den Tweeden zoude 
zijn« Bij gebrek aan aanteekeningen hieromtrent , laat het 
zich niet besiissen, of dit inderdaad zoo is. Hoe het zijn 
moge« de horen was, blijkens het in den uilersten rand 
gegraveerde jaartal en inscriptiey in 1550 aanwezig, als 
eigendom van het Gild, werd in 1627 met de beide mid* 
delste zilveren banden voorzieny benevens eene daaraan 
gehechte zilveren keten, waaraan hij, althans in de laatste 
jaren, op het als gildekamer gebruikte vertrek, boven de 
tafel» waaraan.men zat, aan den zolder werd opgehangen. 

De horen zelf , die vfin gedaante en kleur fraai genoemd 
mag worden, is van aanzienlijke grootte, verre die van 
onze gewone runderhorens overtreflTende* De afstand tocb 
tusschen de beide uiterste punten, de versierselen mede 
gerekend, bedraagt 61 Nederlandsche duimen, terwijl de 
grootste breedte der monding 12 Nederlandscbe duimen 
beloopt. De banden en keten zijn fraai bewerkt, en de 
^ravures, schoon geene aanspraak op uitstekende schoon* 



i 



862 Dk GiLDKROEiir n rbt 

heid kunnende maken, mogen Toor die tijden zeer goed 
genoemd worden. De builensle rand bevat slechis afiBon- 
derlijke af beeldingen » de tweede en derde zeegezîgten, 
waarbij het perspectief slecht in acht genomen is, en 
waanran de eerstgenoemde zeker de hayen en reede van 
HarUngen zal verbeelden. De drie wapens op den buiten* 
rand zullen welligt die van de toenmalige Bestuurders zijn; 
er wordt echter niets gevonden, dat daarvoor zekerheid 
geeft* Verder vindt men daarop, naast eenen boom, een 
man met een zwaard, gewikkeld in een ruim gewaad, en 
het hoofd met eenen helm gedekt, terwijl hij eene Siot 
Jacobsschelp in de hand houdt, eene dergelijke nevens 
zijne naakte voeten ligt, en eene andere aan zijn zwaard 
is gehecht. Zoude deze eene der bedelende monnikorden 
aanduiden , die zij , daartoe verzocht zijnde « volgens een' 
giftbrief van Filips, zonder geld of loon te ontvangen, 
moesten vervoeren? Aannemelijker schijnt het, dat het 
den Apostel Jacobus of Sint Jagob « den beschermheilige 
van het Gild, moet verbeelden, en het zwaard kan wel 
het zinnebeeld zijn van de wijze, waarop hij den dood 
vond. De kerk daarnevens zal zeker de dom van Alme^ 
num zijn; de teekening ten minste komt hiermede vrij 
naauwkeurig overeen. En ofchoon Almenum eerst van 
1579—1580 in de stad betrokken werdy was deze kerk 
gewis mede ten gebruike van Earlingens ingezetenen: 
want van geene andere kerken is ergens sprake; alleen 
wordt eene kapel, aan Sint Gbb&tbuida gewijd, genoemd, 
en deze slechts tot aan 1537« en naderhand niet weder. 
De duif met den olijftak geeft zonder twijfel verlangen 
naar vrede te kennen, en wordt ook gevonden op leg- 
penningen , in 1552 in Ilolland geslagen. De inscriptie: 
J550. for huldicht Plis , des KeCsers sone , Vaer doer 
d sctpps va Harlige hope , dat hi sal crige des Keisers 
crone^ zal ongeveer moelen beteekenen: De sohippera 



G&ooTysnsGHippBEs GiLD TE Haruhgen. 858 

wn Ilarlingen drinken hieruit voor huldiging of tot hulde 
van FiLiPs, des Keizers zoon, waarbij zij hopen of waar* 
mede zij telkens den wensch uiten , dat hij de keizers- 
kroon moge erlangen, 

• Wat nü het Gild aangaat , aan hetw^lk deze horen be* 
hoorde , kunnen wij het volgende mededeelen. 

De toenemende bloei van HarUngen^ tegen het midden 
der 16de eeuw, lokte eene menigle vreemde schippers uit, 
om vracht op deze haven te zoeken, en aangezien zij, in 
hunne schepen wonende, geene lasten behoefden te dra- 
gen , zoo als de stedelingen , en daardoor de vrachten 
goedkooper konden aannemen, dan de eigene schippersy 
veroorzaakten zij laatstgenoemden groote schade, weshalve 
deze zich tot een Gild vereenigden , en van Keizer Karbl 
den Vijfden , als Heer der Nederlanden , octrooi verzoch* 
ten, opdat zij, de lasten dragende der stad, ook hare 
voorreglen genieten , en alzoo een bepaald regt boven 
anderen verkrijgen mogten, Dit verzoek werd hun in- 
gewilligd , een keizerlijke brief afgegeven (I), en nu door 
den Olderman, fiurgemeesters enz. van Harlingen het 
Gild bevestigd, de wetten daargesteld en de artikelen be- 
trekkelijk het veer, vooraf ontworpen, goedgekeurd. Toen 
iater Filips de Tweede het bestuur over de JSederlanden 
aanvaardde, verzocht men van dezen bekrachtiging , en 
ook deze werd goedgunstig verleend. 

Dit Gild nu, dat men ook dat der Wytschippere noemde, 
in tegenstelling van het gild der Smalschippers ^ waaronder 
de schuiéC' en ligie vaarders begrepen waren, was op« 
gedragen aan Sint Jagob, den beschermheilige van Spanje^ 
en werd bestuurd door eenen Olderman, vier Vinders en 
drie Armvoogden. De Olderman (Hoofdbestuurder) ver* 
tegenwoordigde het Gild , onderhandelde voor deszelfs be- 



(1) Als bglage A liî«rachter afgedruku 



864 Di GiLftBHOBBir bii mn - 

langea alleeQ met de Burgemeesten en Raad, werd jaariîjki 
TerkozeOt maar bleef dezen post gewoonlijk levendang 
bekleeden. Oldbeurtschippers kwamen daartoe het meest 
in aanmerking, ofschoon ook Burgemeesters en zelb een 
Medicinae Doctor^ deze betrekking bebben vervuld* Hi| 
werd in zijn bestuur ondersteund door de Vinders {/jfn^ 
derêt Jiners)f van welke jaarlijks twee a%îngea en door 
nieuwe vervangen vrarden. De Armvoogden waren be- 
last met de armen en weezen van Gildebroeders, de gelden 
daartoe verstrekt of gegeven , alsmede de breuken, daaraaa 
te besteden; jaarlijks trad een af en werd een nieuwe 
verkozen. Een openbaar Notaris was Secretaris. 

In Januarij van ieder jaar gaven Olderman en Yinders, 
op bunne gildekamer (2) , rekenschap van de gildekas , en 
de Armvoogden van hunne armenbedeeling. Bij deze ver» 
gaderingt als ook bij buitengewone beraadslagingen ge- 
durende dat loopende jaar, namen beurtelings twee der 
acht Burgemeesters zitting, onder den naam van Policiên, 
opdat alles overeenkomslig hunne wetten werd behandeld. 
Zij genoten daarvoor ieder -vijf en twintig guldens. 

De Bode van het Gild werd Deken genoemd , bet tegen* 
overgestelde van die betrekking bij andere Gilden, waarvan 
liet hoofd dien naam droeg. Hij had van ieder der Gilde* 
broeders eenen koperen penning in bewaring, met hun* 
nen naam en symbool daarin gegraveerd (3). Wanneer er 
vergadering moest belegd worden, werden bij de aan* 
zegging te gelijk deze penningen afgegeven, en door de 
broedersy in de vergadering, weder aan den Deken ter 



(2) Tot aan 1685 wordt yan gildekamer gesproken; toen ecliter 
kocliten zij een eigen huis, de PaauWy staande op den hoek der 
Boterkaai. In 1835 is hety aU eigendom heschouwd wordende der 
gezamentlijke heurtschippers, door dezen openhaar yerkocht. 

(3) De meeste hadden aan de eene zigde een schipi aaa dt aa» 
dere hunnen naam. 



GaOOTVBKmtQHIPPBES GlLD TB MjRLIHfGEJfs 3B6 

faand gesleld, terwijl de afwezîgen met de boete werden 
opgehaald. Hij schijnt ook nog met andere zaken belast 
geweest te zijn. 

Dat het getal der Gildebroeders nog al belangrijk moet 
geweest zijn« blijkt uit eene acte, in Junij 1628 door 
47 leden onderteekend, 

Dit berigt hebben wij getrokken uit TerschiUende slukken 
betrekkehjk het Gild , aan het Genootschap , met eene af- 
teekening van den horen , toegezonden door den Heer 
N, vAir DBB VBBiTy tc Moritngen ^ welke reeds meennalen 
cijne goedgunstigheid en belangsteliing aan en in het Ge* 
nootschap heeft betoond. 



868 DS GlLDBHOASH B5 HST 

Toîrtaen allen vrempden scippers geprefereert worden inde 
vrachten, waren en coopmanschappen, comende opter 
hauen van onsen voorss. stadt van Earlingen^ in sulcker 
voeghen, dat den suplian ende elcken van hen, onbevracbt 
wesen , geoirloeflt ende toegelaten sal zyn, die vrâchte« by 
de andere vrempde scippers aldair aengecomen « ouer te 
nemen ende seluer te fueren , ten seluen pryse , daer voir 
die bestaet ende by den vrempden scipperen aengenomen 
zullen wesen; wel verstaende, dat onse tegewoerdige gracie 
en octroy gheen stadt grypen noch aal mogen opereren 
tegens de vrempde schippers van den plecken ende haue« 
nent aldair zij suplianten vryelycken bevrachten rooegen, 
welcke vremde scippers van alzulcke plecken ende hauenen 
insgelycx zullen moegen zoe vryelyck bevracbten tot JSror- 
Ungen^ als die voern suplianten bevrachten in bun quar* 
tier; behoudelyck oic, dat zy suplianten^ in recognilie van 
dese onse gracie, schuldich zullen wesen een goet karwed 
twee ofle drie, als zy des versocht zullen zyn, gereet te 
bouden liggen in de hauene van Herlingen^ ten geriefue 
van onsen Stadlhouder, President ende luyden van onsen 
Kade in Vrieslani^ heure suppoosten ende dienaeren, alst 
van noden weesen sal , ende deselue ouer te vueren , tus« 
scben Paesschen ende Bamisse (4) om een gouden gulden 
tot Meenelych ende Enckhuysen^ ende tot Ämsterdam 
ende Sparedam om twee Carolus gulden, en nae Sinte 
Hicbeel tot Paesschen toe tot Meendyck oft Enckhuysen 
om twee Garolus gulden, ende tot Amsterdam ende Spär* 
redam om vier Garolus gulden, Ontbieden daerome ende 
beuelen onse lieuen ende getrouwen, die Stadthouder, 
President ende luyden van onsen Rade in Vneslant^ 
Drossaert van EerUngen^ ende allen anderen onsen Rech* 



(4) Sanct Bavo's miflse* Vierdag ter eere Tan den heiligen 
Bavo (1 October). 



GAOOTYlUtCBIPPIAS GlLD n UjRLiyGEK. S57 

fondere ab sy die zoo goede coop ende ten seluen piyse be* 
geeren te vueren als die vreemde schiphiyden; deesen noch- 
ians nîet tefi^nstaende xoo vervoirderen hcm die vrempde 
icbipluyden alie üie goeden^ waren ende coopmanschappen, 
die opte hauen onser voorss. stadt van Herlingen te vueren 
Gomeni aen te nemen ea te bevrachten, deen voor d*an« 
sterei sonder den supplian aen te sieni die welcke met 
heuren schepen ende karweele ledich moeten blyuen lig- 
gen, in sulcker vuegen, dat zy luyden den cost voer 
heuren huysfrouwen ende kynderen niet conen winnen, 
ende des te min die lasten , comeren en contributien der 
Toorss. stadt kunnen veruallen ende helpen dragen, het- 
welcke is tegen alle redenen ende rechten van den poirte* 
ren ende îngesetenen van de andere steden, zoo wel in 
Vrteslandi als in Bollani gelegen, die costuymelyck ende 
gemeynlyck ouer al gebruycken sulcke prerogatiue, dat zy 
een yegelyck in heure steden geprefereert worden, in den 
Trachten aldaer comen, alle vrempde schipperen, sulcx 
dat dte borgeren ende ingesetenen moegen tot henwaerts 
iniie nemen die waren ende coopmanschappen , die aen 
dea vrempden schippers bestaet zyn , ende die selue fueren 
len pryse, daer voer dselue by den vrempden aengenomen 
eiide vervoirwaert zyn; Ons oitmoedelyck versiieckende 
Toirn supplian, dat, aensiende tgene des voirss. es, zun- 
derlinge tot onderhoudenisse van hunnen neringe., Ons 
belieuen willen hen hierop te versien, ende verleenen onse 
speciael briefuen van octroye ende preuilegie, in sulcken 
aaken dienen. Doen te wetene: Dat wy de saken voir- 
screuen ouergemerct, den voirn. schippers van Harlingen 
anpplten, genegen wesen tot heure voirss. bede en be- 
geerte, hebben by rypen aduyse ende deliberatie van Rade 
geoctroycert , gewillekoert ende geaccordeert , octroyeren, 
willekueren ende accorderen vuyt zunderlinge gracie by 
deesen, dat zy luyden ende huere nacomers zullen van nv 



888 DX &LDBHO&I1I 15 HIT 

Toirtaen allen ▼ranpden scippers geprdTereert worden inde 
▼rachteni waren en coopmanschappen, comende opter 
hauen van onsen voorss. stadt van Harlingen^ in sulcker 
Toeghen, dat den suplian ende elcken van hen, onbevracht 
wesen, geoirloeft ende toegelaten sal zyn, die vräcfatef by 
de andere vrempde scippers aldair aengecomen, ouer to 
nemen ende seiuer te fueren « ten seluen pryse , daer voir 
die bertaet ende by den vrempden scipperen aengenomen 
xullen wesen; wel verstaende, dat onse tegewoerdige gracie 
en octroy gheen stadt grypen noch sal mogen opereren 
t^ns de vrempde schippenr van den plecken ende haue- 
nen, aldair zij suplianten vryelycken bevrachten moegen« 
welcke vremde scippers van alzulcke plecken ende hauenen 
insgelycx zullen moegen zoe vryelyck bevracbten tot JTor- 
Ungen^ als die voern suplianten bevrachten in hun quar* 
tier; behoudelyck oiC| dat zy suplianteui in recognilie van 
dese onse gracie, schuldich zuUen wesen een goet karweel 
twee ofte driei als zy des versocht zullen zyn, gereet te 
bouden liggen in de hauene van fferltngen, ten geriefue 
van onsen Stadthouder, President ende luyden Tan onsen 
Rade in Vrieslani^ heure suppoosten ende dienaeren, alst 
van noden weesen sal , ende deselue ouer te Tueren , tus- 
sdien Pae88che& ende Bamisse (4) om een gouden gulden 
tot JKeeneljfck ende EnekhMysen^ ende tot Amsierdam 
ende Sparedam om twee Carolus gulden , en nae Sinte 
Hicbeel tot Paesschen toe tot Meendyek (rft Enckhuysen 
om twee Garolus gulden, ende tot Amsierdam ende Spär-^ 
redam om TÎer Carolus gulden. Ontbieden daerome ende 
beuelen onse lieuen ende getrouwen, die Stadthouder, 
President ende luyden Tan onsen Rade in Vrieslani^ 
Drossaert Tan BerUngen^ ende allen anderen onsen Rech- 



(4) Sanct BtTo'i mîiao* Vicrday ter eere jtm den heiligen 
Bato (1 October), 



GBOOryiBRSGHIPPBRS GlLD TB UjRLinaEN. 3S9 

teren » . Officierea ende ondersaten , dien dit aengaen sal « 
dat zy den voorn suplian ende huere naecomers, ypte 
condicien ende inder manieren yoerschreuen , doen , lalen 
en gedoogen, rusteiyck eu vredelyck, genyeten ende ge- 
bruycken, zonder hen te doen noch te laten geschien, 
nu noch in toecomende tyden, enich hynder, letsel oft 
moyenisse ter contrarien: want Ons alsoe gelieflt. Des 
toirconden hebben Wy onsen zegel hier aen doen hangen. 
Gegeuen in onser stadt van Bruyssele^ den achlsten dacb 
in Augusto, int jaer onss Heeren duysent vyff hondert drie 
ende veertich, van onss Keyser rycke 't xxiiiis ende van 
onss ryckea van CasHUen en anderen 't xxviii^. 

Op den rand stond geschreven: 
fiy den Keyser in zyn Rade, 

Ybbbbtkbn* 

Yolgens bet Resolutieboek van bet Gild, » was de prin- 
» cipale van deesen in francyn geschreuetti ende met een 
» groot hangende segeli gedruckt in roder wasse, be- 
> vesticht." 



• 



860 



DRIRKHOIIEII TAll HKT SIHT AllTOinS-fiEI. 



£en driukhoren , van geUjksoorligen yorm ab die Tan 
Earlingen « doch half cirkelformig « en dus niet mel een' 
omgebogen roond» is te Siavoren bewaard gebleven, en 
mag ab een merkwaardig overblljbel der oudheid worden 
beschouwd, ab behoorende tol de laatste jaren van de 
14de eeuw. De atstand der beide uilerste punten b 44 
Nederlandsche duimen, de mond heeft een diameler van 
16 duimen » en de lengte van den geheelen boren b 68 
Nederlandsche duimeu. Om de monding ligt een bewerkte 
zilveren rand» waarop met Gotische letlers: l^tsun i^atm 
ï^hhtn Itatn maktn tt htat'btxfi s)an ^jri jStni Tivitotixn tfbtUjr. 
MGGGxcvii. Daaronderi in een vierkantig figuur, zîjn af- 
gebeeld, zoo men meent, twee heiligen, St. PiTaus mel 
den sleutel, en St. ArtoriüSi waarnevens een varken ligt, 
even als deze laatste is afgebeeld in hel Sl« Anthony- 
Gasthuis te Leeuwarden, Op den achtergrond is eene kapeU 
Lager op den horen ligt een zilveren lint , met de woor- 
den: tanît of tttWbt 3lnt0ntt, Achter dit laatste woord b 
het figuur van eene letter bijgekrast, om daarvan le maken 
3lni0ntn0 of TLniavAnm. De rand en figuren zijn afgebeeld 
op plaal 11« B. 

Ten diensle van het Genootschap zijn de boren van 
Harlmgen , en af beeldingen van beiden , op sleen gebragl 
door den Heer Mr« W. Albarba, Substituul Griffier bij de 
Regtbank te Leeuwarden. 

Geene berigten betrekkelijk hel Gild, hetwelk men kan 
veronderstellen te Stavoren^ en dan denkelijk ook een 
Schippersgild , te zijn geweesl , noch over den horen , 
hebben wij mogen erlangen, en zijn dus buiten staal, om 
daarvan als nog eenige verdere beschrijving te geven* 



961 



DE GENERAAL 

HANS WILLEIÄ Baron VAN AYL VA 

EN ZDTN GESLACHT, 

Dooa 



Onder de beroemde Friesche gedachten bekleedt dat 
der Atlyaas eenen zeer hoogen rang, Reeds in de llde 
en 12de eeuwen moeten zich eenige uit dat huis in 
Dm'^scAlandy Engeland en Braband^ door hiinne krijgs* 
daden , eenen grooten naam hebben Terworven. Het 
DouwE YAir Atlta, tot Bamwerd^ die in 1370 leefde, 
begint het Stamboek van den Frieachen vroegeren en la^ 
ieren Adel zijne genealogie, en noemt dezen als gemeen* 
schappelijken stamvader der beide takken van Bomwerd 
en fFümarsum {2). Het nam zijnen oorsprong in tVti^ 



(1) Voorgelezen ter opening der Winterayondyergtderingen in 
lîoyember 1847. 

(2) De yerdienstelgke Sclir^yers Jonklir. Mr. db Haan Hbt- 
TEMA en Mr. A. VAN Haluael Jr. konnen de Atlvaas yan 
Bomwerd en die yan fFîtmarmm^ hoezeer ontw^felbaar uit eenen 
hoofdstam gesproten, bligkbaar ait de oyereenkomst der oorspron- 
kel^ke wapens, niet aan elkander knoopen* FbrWerda splitsty 
in zîjn fFapenboekf de beide takken, en geeft aan dfe yan Bom^ 
werd tot stamyader Frans VAN ATLVAy aan AüCC Aesoema go* 
trouwdy welke na haars mans dood hertrouwde aan Ptbe tan 

V. 24 



862 Di Gbrebaal H. W. Baeon fjn ArLFA 

marsum^ alwaar het zijne eigene kapel had, welke in 
1484 door brand werd yemield. In yijftien generaliên tdt 
men twee honderd en ▼ijftig aGitamnielingen , waarvan in 
velen het echte bloed bewaard bleef« daar ih bijna geen 
gesladit loo vele leden der familie onderling in den edit 
traden. Dit is voorzeker een groot getal, hetwelk ecbter, 
ware het zonder goede innerlijk gehaltei niet meer beteeke- 
nen zou, dan dal het de bevolking Termeerderde , en, 
door zijnen hoog geplaatsten stand, eene groote magt en 
invloed, als die niet deugdelijk war^ geweest, ten nadede 
▼an het algemeen belang, op de nûnderen had kunnen 
uitoefenen. 

Niet alzoo was het meerendeel der leden yan dit geslacht 
gezind. Het telde mannen en Trouweni die echt edele 
menschen waren; mannen, die, even als de Atttaas« 
GosuRGAAs, GaovBSTinSt HABBirs en anderen, den Ro- 
aingen en Yorsten eerlijke Raaddieden zijn geweesl, en 
des Tolks welzijn in deugd en trouwe hielpen berorderen; 
trouwen, die ten yoorbeelde en leering harer kunne z^n 
gesteldl «-» Het zoude wel der moeite waardig zgn, daar^ 
▼an een geheel overzigt le geven, waartoe ik m^ zeer 
geneigd zou gevoelen, indien mij slechts meerdere hulp- 
bronnen ▼oor de oogen kwamen ; niet om hunnen lof uit 
le bazuinen , of met dichterlijken z\ner de Friezen tot de 
wolken le yerheffen; maar om de historie op le heldereni 
en de waarheid in het zuivere daglicht te stdlen dââr, 
waar een ▼alsch oordeel of averegtsche begrijqiien die in 
de duisternis dringen, en tevéns om grootspraak en o^er- 
drijving zoo wel , als kleinachting en önverschilligheid te 
weren. — En wie loch mag het misprijzen, dat wij bet 



HoxwiSR. Tot stamvader yan die yan JFitmartmm wordt opgege* 
Ten £fo YAN Atlya, zoon ym DouWB, die geleeid heeft omtrent 
1416. 



BN ZUm GB8LAGHT. 883 

goede uit den yoortijd herdenken, herhalen en huldigen? 
Of gebiedt de pligt der dankbaarheid niet, dat wij* met 
de vervulling van het heilige gebod : > Eert uwen yader en 
ji uwe moeder !** ook onze waardige voorouders vereeren ? 
Of vordert de maatschappelijké verpligting niet, dat wij 
hun leven en werken voor den vriend der wetenschappen 
en voor den minder kundige in het gêbeugen terugroepen 
en ten toon spreiden ? Het geschiede slechts niet « om 
deu nationalen hoogmoed, den provincialen dgenwaan 
te stijven, maar om het gevoel voor ware verdiensten, 
voor de liefde tot het Vaderland levendig te houden. 
Mogen mîjne zwakke pogingen daartoe bij U, Mijne 
Hoorders! bijval en ondersteuning vinden, mijne bestede 
uren zijn dan genoegzaam beloond, mijn arbeid zal niei 
vruchteloos zijn. 

In de laatst gehoudene Winteravondvergadering schetste 
ik U , op de mij voorgenomene wijze , den Staatsman 
Ulbb Atlya yan Bubhabia, na den toestand van ons Ya* 
derland en dien van Friesland^ gedurende zijnen leef- en 
werktijdt kortelijk te hebben beschreven. Thans wil ik U 
het af beeldsel leveren yan eenen krijgsman , altoos slechts 
in vlugtige omtrekken, 1)erekend naar de mate des tiids 
en van het geduld, dat ik billijk van U vergen mag, en 
waartoe ik mijn vertoog in uwe aandacht beveél. 

Yooraf echter zij het mij vergund , een bewijs te leveren 
van het door mij aangevoerde betrekkelijk de Atlvaas, en 
eenige vermaarde leden van dat geslacht, zoo voorshands 
uit de rij getrokken, te herdenken, 

Albv yan Atlya, in 107B Grietman van Ferwerderadeel^ 
is door eenen tijdgenoot beschreven als een kloek , stand- 
Tastig en vermaard Regent, die aan den Koning van 
Spanje en het Katholijke geloof tot aan zijnen dood ge- 
trouw bleefr uU ware overluiging, en zonder andersge. 
zinden daarom te haten of kwaad te willen. Hü moest 



364 Db Gbitsbaal H. W. Baboit rAH ÄTLrA 

echter vlugten « toen Spanje werd afgezworen , begaf zidi 
naar Grol^ en stierf aldaar in 1682(3). 

EansT VAii ÂTLVA was in de 16de eeuw Grietman van 
Oosi' en West^DongeradeeU Aitzema noemt bem een 
oud en wijs Edelman. Ab Afgezant deelde hij in de be- 
slechting van staatsgeschillen, onder medewerking van dea 
Prins van Oranje^ en in de onderhandelingen met Spanje 
in 1607. Met Jelgeb yan Fettsma heeft hij zich verdiens- 
telijk gemaakt in het werk der zeedijken; doch als voor- 
stander van een veranderd belastingstelsel verviel hij in 
den haat van het gemeen, met zijnen zoon Douwb, die, 
bij een oproer te Leeuwarden , ter naauwernood lijf en 
leven bergen kon. 

Epo van Atlva Hobbesz., in I6I2 geboren, was een 
schrander slaatsman. Hij werd met Bo&bbl en Soitgk. in 
ambassade naar Zweden gezonden, en sloot aldaar met 
den Rijks-Kanselier Oxenstiebr, in 1640, dus nog maar 
28 jaren oud, een voordeelig tractaat. Teruggekeerd , 
begeerde het Hof hem tot zijnen Raad. Ook daarin wordt 



(3) Hij was de zoon yan Alef yan Aylya, Regter te fFbiUy 
en Baitck yan Offenhvizen. Schotanvs yerbaalt, dat het 
eerste yonnis yan den Bisscliop Cunervs Petri is geweest de be- 
slissing eener hawelijkszaak tasschen eenen Grietman (waaryoor 
men dezen Alef hoadt, dat h^ my nog niet zeker is) en eene 
edele Juffer* De Grietman spralL in 1570 de Juffer op trouw aan; 
maar de Bisschop ontsloeg ze beiden, met last yan een eenwig stil- 
zwjjgen. Gabbbua {Ferhaal van Zeeuwarden) yalt dit yerhaal 
met zijnen oyerzwierigen stijl aan, noemende den Grietman Alep 
YAN Aylva, » die gedrenkt was met de minne tot Jonkyrouw 
» Anna YAN Dekema, wie hij aansprak yan trouw, die zij ont- 
» zaakte." -— Uit hoofde het Hof in deze door den incompeten- 
ten Bisschop was gelaedeerd in zijn officie, want dit nam kennis 
yan huwelijkszaken, zoo zou dit geyal aanleiding gegeyen hebben, 
dat al dadelijk de Bisschop zich des yolks haat en walging op den 
hals haalde. 



IN ZUN 6B8LAGHT. 365 

hrj genoemd een verstandig handhaver van regt en gereg* 
tigheid, een steunpilaar van dat Gollegie. 

Hessel Douwe £afiST« in 1700 geboren, was een ijverig 
en kundig beoefenaar der wetenschappen. De yoornaamste 
Professoren, maar vooral Heiisterhuis , telde hij onder 
zijne gemeenzame vrienden. Minzaam van aard, nederig 
en rondborstig, voorstander der vrijheid, en regtschapen 
van karakter , leefde hij voor het geluk zijns naasten* In 
de raadzaal verdedigde hij de eer en onschuld met kracht 
en klem, waardoor hij den bijnaam van Aristides ver- 
wierf. In godsdienslzaken was hij zeer gematigd, weder- 
strevende Iosbandigheid« bestrijdende allen gewetensdwang, 
en daardoor boven zijnen tijd verheven. Het was zijn 
werk, dat de Doopsgezinden en Hervormden te Bolwerd 
zich op den dag des Heeren in één kerkgebouw verzamel* 
den , toen dat van de laatsten hernieuwd werd ; iets 
zeldzaams in die dagen* Tot aandenken hieraan werd 
aan de Doopsgezinden den zilveren nachtmaalsbeker ge- 
schonken. In de bekende zaak van den beroemden Leer- 
aar JoHAinrES Stinstra was hij een verdediger van dezen. 
Met geen minder eer, dan Sicco vak Goslinga, wien hij 
opvolgde , bekleedde hij , als voorstander der wetenschap* 
pen, het curatorschap der Friesche hoogeschool. Yele be- 
langrijke staatsambten zijn tijdelijk door hem naar waarde 
bekleed. 

Tjaard VAir Atlva, de tijdgenoot en vriend van WaLEH 
VAir Hareüi , werd reeds in zijne jeugd tot het bewind 
geroepen. Hij was een schrandere, innig brave en door- 
eerlijke Fries. Grooten roem heefl hij verworven door het 
uitnemend volvoeren van het hem opgedragen gezantschap 
aan verschillende Duitsche hoven, in 1744, ten doel heb- 
bende de Yorsten te bewegen, om hunne gemaakte 
verbonden met Oostenrijk na te komen. Zijne, in het 
Provinciaal Archief nog voorhanden zijndct memoriën en 



866 Dk Gbhuual E. W. Baaoh VAn ÄTLrA 

brieren t en ook die mel vak Hauh gewisseld » geluigeQ 
Tan zijae bekwaamlieid en doonigt. Runsten en weten« 
schappen waren hem lief, en de godsdienstige nîjheîd 
Tond in hem eenen krachtigen steun. Haar, eTen ab ujn 
boeMnTriend, was hij meermalen een slagtoffer Tan intri* 
gue en hofkabaaL Hij trouwde de Toortreffdijke Jüuaha 
Agatha tah ScHWAaTZHHBiHGy dochter Tan den beroemden 
JoHAH SiccOy Gouvemeur van Jfamen; doch hel jaar 
daarna , dechU 45 jaren oud , was zijne eenrolle loopbaan 
d« eindpaal genaderd. 

Ulbo, de zoon van den Generaal Hahs Whxbm, Tolgde 
zijnen heldhaftigen Tader in de krijgsdienst , doch heeft 
later als staatsman zijnen roem gevestigd. Door zijne mo- 
rele kracht, zijn gezag en invloed, bij.het waardiglijk en 
met ongekenden ijver bekleeden Tan vele ambten, stond 
hij hoog aangeschreven bij al de gewesten. » Hîj werd," 
zegt de historie Tan hem , » wegens eene rijke mate Tan 
» verstand en oordeel , door emsthaften moed in zîjne be- 
» drîjven, maar nog meer door eene trouwe gelijkstandig* 
» heid in grondbeginselen, als een sieraad van zijn geslacht 
» en van Friesland bescbouwd." 

Onder de krijgslieden , wier namen in de j'aarboeken 
met eere worden genoemd , tellen wij er vele. De oude 
Epo en zijn kleinzoon ; Pibtbb tah Atlva , de getrouwe 
aanhanger van den Yader des Yaderlands, die, om zijne 
Tolharding, Albaas banvonnis niet ontkomen kon; Hbssbl, 
verheven tot den rang van Baron des Roomschen Rîjks en 
tot Kommandeur der Staatsche troépen in Wesi-Frtesland. 
Maar vooral roemt men den ervaren Generaal Hobbb tah 
ÂTLVA, Opperstalmeester van Prins Willbh den Vierden^ 
en Gouverneur van Maastrichi^ welke vesting hij tegen 
de Franschen zoo manhaftig verdedigde, dat hij voor deze 
kloeke daad, door den Raad van State, op voorstel van 
den Stadhouder, met zes metalen veldstukken werd begif- 



kN ZUR GBSLAGHT. 867 

ligd, mel bet opflchrift: JDanum virtuiis AjLrAB^ en 
welke bij aan deze provinde heeft gelegateerd (4). 

(4) Ghalmot, in ijjn BiographUch fFûordenhoek^ betrekkel^k 
de Friezen het uityoerigst en naaawkearigsty yermeldt op HoBBS 
VAN AvLyA, dat aan dezen, yoor zgne manmoedige yerdediging 
yan de yesting Maaetrichty door den Koning Lodewijk den Vff" 
tienden twee metalen yeldstakken, beneyens twee mortieren, ge* 
schonken werden. Dit yerdient wederlegging, wjjl ook b^ anderen 
die dwaling wordt geyonden. Volgens bet derde artikel yan bet 
tusscben den Maarscbalk yan Saxen en yAN Aylya gesloten yer* 
drag, tot den uittogt der bezetting, bij de oyergaye dier yesting, 
kracbtens de yredes-yoorwaarden, te jiien geteekend, luidende : 
» Het gebeele gamizoen zal den 10. dezer (Mei 1748), met alle 
9 militaire eereteekenen, uittrekken, en, oit aanmerking yan den 
> Gouyemeur Baron yan Aylta (dat is, tot yereering yan z^ne 
» beldbaftige yerdediging), zal big twee mortieren en twee stukken 
9 kanon, namelijk twee 12ponder8 en twee yan 3 pond, mogen 
» medenemen," ^ yoerde de Generaal die zes stukken met zicb. 
Daarna ontying bij deze ten gescbenke yan den Raad yan State, 
op yoorstel yan den Stadbouder^ en legateerde die aan zijne Pro— 
yincie. Ten bewijze bieryan, en in bet belang der gescbiedenis, 
beb ik bieracbter* als bijlagen A, B en G, geyoegd afscbriften yan 
den origineelen brief yan den Generaal YAN Atlya aan de Staten 
yan Friesland^ waarbij bij tot die donatie yerlof yraagt; yan bet 
antwoord der Staten, en yan zijne olograpbe codicillaire dispo- 
sitie, beneyens de acfe yan endossure, dientengeyolge opgemaakt. 
In bet jaar 1772, den 15. yan Wintermaand, te Maaetrichty oyer- 
leden zijnde, werdeoy bij Resolutie der Staten yan Friealandf yan 
den 19« Febrnarij 1773, Heeren Gedeputeerde -Staten geautoriseerd, 
gemeld gescbut naar Leeuwarden te doen transporteren, betwelk 
door den Ammunitiemeester Huber is yolbragt* Die stukken ge« 
Bchut zijn toen yoor de Hoofdwacbt geplaatst, zoo als ook de 
Tegenipoordige ataat van Frieeland^ II, 109, yermeldt, docb zeer 
yerkeerd dit legaat toescbrijft aan Hans Willem Baron tan 
Atlta. — Te yergeefs zal men tbans naar dit gedenkteeken yan 
Atlyaas manbaftigbeid zoeken. £r is een t^d geweest, waarin 
men geen eerbied bad yoor eenig monumenty aan onze yooryaderen 
gewJjd, en met derzelyer yemietiging eene weldaad aan bet menicb«- 



868 Db GinBaAAL H. Ir. Baaoh rAH ÄYLrA 

Ziet daar^ Mijne Hoordersl eene reeks ?an meesi be* 
kende mannen uit dit geslacht, welk aantal nog aanzien- 
lijk kon worden vermeerderd» vvare het noodig, om de 
ÂTLYAAS als beroemde Friezen te doen optreden. Dan het 
zij thans genoeg, om tot eenen anderen ons te vrenden, 
die nog ten huidigen dage wordt erkend als het roem- 
ruchtig hoofd der familie en den bebouder ?an dit gewest. 

Dit is Habs Willbm Baron vah Atlva» de Oni%€LggeSjhe 
bijgenaamd. 

Hij was de zoon van den Kolonel Hessel Megkema van 
Atlva en de Oostenrijksche Gravin Eusabeth Althan. — 
Hij huwde zijne nicht F&oügk, dochter van Ulbe vak 
Atlva, bij welke hij vier kinderen verwekte , van welke de 
jongste als Kapitein streed in den slag van Fleurus , waar* 
în hij zich dapper had gekweten, en eene wonde ontving, 
ten gevolge waarvan hij een jaar later overleed (5). 

Bij Staatsbesluit , op den Landsdag van den 22. Fe- 
bruarij 1667 genomen , werd Hahs Willem vab Atlva, 
destijds Kolonel over een regiment voetvolk, in plaats van 
TjEaK. HiDDEs DE Vaibs , tot Luîtenant Admiraal aangestdd. 
Hij voerde het bevei over het Friesche smaldeel bij den 
vermaarden togt naar Ckaiham^ wanneer Engelands zee- 
magt op het spel stond. Zijn gedrag als bevelhebber bij 
die gelegenheid wordt geroemd in de Geschiedenîs over 
het Zeewezen; maar wij hebben alle reden, om te voor- 
onderstellen , dat hij aan de diensl te lande de voorkeur 
gaf. Niel lang daarna is hij dan ook in de landdienst 
overgegaan en werd in rang verboogd. De opvolgende 



dom daclit te bewijzen ! ^ Verg. Nalezing op JVJoKNJLdR^ I, 440. 
Europm MercuritMj 1748, blz. 257. BossCHA, NeM. Heldendaden^ 
II, 657. 

(5) Aldus BossCHA, NeM.Heldend,y II, 2. Ret Siamboel van 
den Frieechen Adel zegt : » of in den siag b^ Neerwinden^ of bg 
» Zêandcn^ 1694 of 1693.'^ 



KH ZUN 6ESLAGHT. 969 

vier jaren melden geene bîjzonderheden yan zijne 
krijgsdienst ; maar toen werd hem het yéld der eere ge» 
opend* 

Nederland had het drievoudig yerbond met Engeland 
en Zweden gesloten, en onze Bepubliek deed haren in- 
vloed gelden op den vrede van Aken^ waardoor haar 
bloedvijand in toom gehouden werd. Maar wat zijn hei* 
lige verbonden en tractaten tegen over helsche staatslist en 
goddeloosheid ? Elke eeuwige vrede immersy op het taaiste 
parkement geschreven, door eed en trouw bevestigd, is 
in het oog van den dwingeland niets meer dan eene wa* 
terbel; met een enkel magtwoord vemietigt hij de diplo- 
matische eeuwigheid. De Koning van Frankrijk had een 
aantal vijanden tegen de Nederlanden opgezet , door list , 
geld en bedreiging hen van elken bondgenoot beroofd, en 
nu stond hij gereed, om het doemvonnis der wraakzucht 
te voltrekken. — In dien toestand was de republiek het 
moordjaar 1672, met al zijne verschrikkingen en ellende, 
ingetreden. De Raadpensionaris Jan de Witt kon zich de 
mogelijkheid niet voorstellen van eene trouweloosheid , die 
in eens alles zou vernietigen, wat hij in diplomatie en 
staatsbeheer gedurende zijn leven had opgebouwd* s Maar 

• dit waren," zegt een onzer kundigste en gemoedelijkste 
historieschrijvers van dezen tijd, i dit waren de vruchten 

• van eenen regeringsvorm , die, lijnregt tegen de histori- 

• sche en nationale beginsels van het staatsregt gekant, het 

• gemeenebest van natuurlijke en onmisbare medestanders 

• beroofde, die de talrijke Oranjegezinden verbitterde, de 
» eendragtige werking der Unie verlamde , en ten gevolge 
» der verwaarloozing van leger en vestingwerken , het land 
» voor den vijand openstelde.*' — - Het was natuurlijk , dat 
nu alle trouwe diensten , dat de reuzenarbeid , de goede 
trouw en uitstekende talenten werden vergeten in dit on- 
gelukkige tijdperk , en landverraad was de leus van het 



370 Di Gmuaal B. W. Baaoh rAV ÄYLrA 

woest gepeapel, ?eniietigiiig Yan dwingelandij dje van 
het aanzienlijk Yolk. De nationale wensch , twintig jaren 
lang bedwongen» kon, bij den snellen voortgang des 
tijds, door geen geweld meer worden gesmoord. Men 
hoorde in de algemeene veitwijfeling het Oranje bovenl 
als noodkreet, zich luide verheSen; de verhevene Wilixh 
ile Derde stond gereed, om haar weder ten zegekreet te 
doen worden. 

Nederland^ dat onlangs de magtigste Koningen had ge* 
trotseerd , scheen het uur van zijnen roemloozen onder- 
gang nabij. Frankrijk zou te land, Groot'BrHiunje ter 
zee de republiek overvallen ; Keulen en Munster het van 
de zuid-oostzijde bespringen en allen bijstand der Duit- 
sche Vorsten afsnijden. Wat vermogt tegen half Europa 
dat geringe piekje gronds, die stip op de wereldkaart, 
van bondgenooten beroofd , zonder bekwame I^rmagt of 
verdedigbare vestingwerken , terwijl mistrouwen en ver* 
deeldbeid aan het jammerlijk overschot van hare krachten 
bijkans alle bruikbaarheid ontnamen? 

Engeland begon den oorlog, naar zijne gewoonte, 
zonder verklaring. s Mooit," zegt een Engelschman zelf, 
de scherpzinnige Huhb, » had men valscher en nietiger 
9 gronden aangevoerd, dan tocn, om de opentlijke schen* 
9 ding eens tractaats te regtvaardigen." Lodbwijk stak 
over den Ryn; de vestingen van den Staat werden ver« 
meesterd zonder slag of stoot ; binnen vier weken waren 
Vtrecht^ Gelderland ^ Overijssel^ Drenthe en een deel der 
Ommelanden overheerd, Wberden en JVaarden bemagtigd, 
ja zelfs Hollands hoofdzetel bedreigd. Wanhoop en rade« 
loosheid waren algemeen, en niet het minst bij dengenen, 
wiens kloekhartigheid ten voorbeeld had moeten strekken. 
Daarenboven speelde het bijgeloof nog zijn verderfelijke 
rol bij een deel van het opgewonden volk. In den aan- 
vang van dit noodlottig jaar had eene vervaarlijke komeet 



BH Zm GKSI.AGHT. ö/i 

zich yertoond. i Zij was 7jeer bleek /* zegt Stlviüs (6) , 
» kwam uit het zuid-oosten op en nam den koers naar het 
» westen « werwaarts haar gevlamde staart , omtrent drie 

> ellen lang^ zeer laag aan den horizon zich henen strekte. 

> Dit was een onheilspellend teeken/' zoo yervolgt hij. 

> En of het den Ghristen geenszins past, op vogelgeschrei 
9 of andere dweeperijen zijn bijgeloof te vestigen^ nogtans 
» verpligten ons de oudste gedenkschriften « de comeet* 
» sterren voor gewisse voorhoden van oorlog , pest en ver- 
9 woestingen van land en volk gade te slaan/' En als 
Stlviiw zoo dacht, dan moest immers het gros des volks 
bet wel gelooven* 

In deze benarde oogenblikken nu beraadslaagden J7b/* 
lands Staten , wat te doen ? £n , — - wie zou het geloo« 
ven ? — onderwerping aan Frankrijk op genade of on* 
genade was het eerste resultaat der overwegingen. Men 
slond gereed, om den laatsten ademtogt der zelfstandigheid 
uit te blazen. Men bedacht niet, dat, hoe groot de bin- 
nenlandsche rampen waren , er geen grootér onheil ter 
wereld is, dan het prijsgeven van het volksbestaan aan 
den vreemdeling, Eene geringe moedelooze meerderheid 
dreef door, wat de kloekmoedige minderheid, waaronder 
ook Frîesland^ voor lafhartig en eerloos landverraad hield. 
Terwijl gene zich nog eene verzachtende toekomst voor* 
spiegelde, kende deze te wel de tuchtende geeselroede der 
vreemde overheersching, Maar eindelijk was door dien 
verwarden geest de mate der ongeregtigheid volgemeten, 
en de natie gevoelde zich nog natie te zijn , nog te veel 
kracht en wil te bezilten, om zich weerloos aan den 
Franschen despoot over te geven. £r leefden nog telgen 
van dat stamhuis, dat Nederland van de Spaansche tirannij 



(6) In zjgn Vervolg op jixrsKJtjiAa Historie^ welke big aan 
A7LVA opdroegi en liet met diens beeldtenis Yersierde. 



i 



372 Di Gbvuaal H. W. Babon rAir ÄitrA 

bevrijdde, en met zîjne trouwe satellieten kon het zich 
tegen OYermoed bescbermen. Die krachten werden verza- 
meld , onder opzien en bede tot den Almagtige , en de 
Oranjestandaard werd tegen over de Lelievaan geplaatst. 

Aldus was de toestand van ons Vaderland. En boe was 
in die benaauwde dagen de toestand yan ons gewest? 
Wij zullen dien U kortelijk schetsen uit de gedrukte bisto* 
riebladen en gescbrevene staatsstukken , zoo verre die ten 
onzen dienste stonden. 

Friesland was ook in zicb zelyen niet onverdeeld. Qn^ 
gelukkige twisten over bet regt tot verschijning op den 
Landsdag, die door partijdigheid en driftig onverstand 
werden aangevuurd, hadden velen bezig gebouden, die 
beter gedaan hadden met zich bet welzijn van bet land 
in den algemeenen nood aan te trekken. Maar gelukkig 
weder waren er tegen over hen mannen, die onwankel- 
baar vast stondisn aan bet roer van staat in rampen en 
gevaar. 

Reeds in Bloeimaand waren er Gedeputeerden naar Hol^ 
land gezonden , om hulp in geld en door troepen te vra- 
gen. Tot de werving van waardgelders was besloten, en 
andere veiligheidsmaatregelen voorgesteld, doch dit alles 
was zonder gunslige gevolgen. De Doopsgezinden in dit 
gewest kwamen den fînancieelen nood eenigermate te ge- 
moet, door het opschot van vier tonnen gouds, waarvoor 
vrijheid van godsdienst en van de gewapende dienst werd 
bedongen. De derde man was opgeroepen en velen 
schaarden zich vrijwillig onder de rijen der verdedigers. 

In Zomermaand waren de Staten buitengewoon ten 
Landsdage opgeroepen. Deze namen het kloek besluiti 
bij aannadering van den vijand alles te doen inunderen. 
Paulus vait GEMMBinGH, dc waardige Gecommitteerde voor 
Friesland ter Generaliteit » werd , met andere leden , door 
de Staten Generaal tot Gezant naar Engeland benoemd* 



Iir ZUH 6B8LAGHT. 873 

Hij verzocht van zijne provincie en verkreeg daartoe ver- 
lof, terwîjl men Hollandsche Staatsleden naar Frankfijk 
wilde afvaardigen. 

Maar nu kwam het water aan de lippen, en der Friezen 
lot hing aan een zijden koord. 

Het was te middernacht 'van den 14. op den 16. Junij 
1672 1 dat aan den Voorzitter der Gedepuleerde Slaten 
Eenst Siggo van Atlva, Grietman van Leeuwarderadeel ^ 
door eenen renbode een brief werd overhandigd , het 
noodlottige berigt bevattende, dat de provincie Overijssel 
zich aan de Keulschen en Munslerschen had overgegeven. 
Die brief was van zijnen neef den Luitenant Generaal 
Haks Willeh van Atlva en den Kolonel van Haben. De 
koerier wachtte op de bevelen der Gedeputeerden. De 
President « die reeds in vele onlusten zich als een bezadigd 
man had onderscheiden , en later in eene belangrijke 
staatscommissie tot raadsman diende , riep het Collegie 
bijeen. Des nachts te een uur werd die belangrijke ver- 
gadering geopend, om te beslissen, wat in deze hagche- 
lijke oogenblikken aan te vangen. Met Atlva bevonden 
zich in de raadzaal Geobg Wilgo van Sghwabtzenbebg , 
zoon van den vermaarden Johan Onuphbiüs , en , schoon 
niet zoo hoog in bekwaamheden verheven als zijn vader, 
was hij echter een nuttig staatslid in dit gewest, vooral 
in de zorg voor zeeweringen en waterwerken; Upko van 
BüBHANiA, Grietman van TFonseradeel j die vroeger in de 
krijgsdienst had uitgemunt; Dugo van Hemmeha, de schoon- 
vader van den Ambassadeur vXn Habbn, een schrander 
man; Stbbandt van Osinga en Sjoebd Potteb. Voorloopig 
werd besloteni den Luitenant Generaal te bevelen, zich 
met zijne troepen herwaarts te begeven, naar zulks het 
meest ten beste kon geschieden , en achter hem alle pas- 
sages af te werpen en te ruïneren. 

Intusschen had men 's Hofs Presiderend Raad en den 



874 Di Gbnbeaal H. W. Baeon rjn AitfA 

eersten Burgemeester der stad verzochty zîch onTerwijld 
ter Tergadering te begeven, die hieraan oogenblikkelijk 
Toldeden. Allaed Pibtee van Jongbstal was Preâdent 
van het Hof. Hij , die in vroegere jaren in veRN^hillende 
onderhandelingen ten dienste der republiek was gebezigdi 
die in 16S3 het belangrijke gezantschap naar En^eland^ 
toen onder het bestuur van den Protector Ceomwbll (7) • 
mede bekleedde, en van wiens verstand, oordeel en braaf- 
beid de Ambassadeur vAir Haebh, in eenen brief aan de 
Prinses Albbethta Agitbs , zoo loffelijk getuigt , — hij ont« 
ving in bedaarden moede het verontrustend berigt. Dadelijk 
liet hij al de Raden van het Hof oproepen, om in de 
zwaarwigtige deliberatiên te deelen. Toen verscheen ook de 
Burgemeester HiBEoirTHVs db Blaü, wien men de belangen 
der burgerij en de zorg voor de wapening aanbeval. Wel* 
dra volgden de Leden van het Hof, onder welke zullen 
zijn geweestWiLHBLHus van ViBESSBür, Assübeüs Sietbha tait 
GEOVBSTiirs, Adius, Jaeigh VAir Ogkiitga, Joaiiiibs Rhala 
en BiiTNBET Hbeihga vaii Geovbstiiis, alle kloekmoedige en 
bekwame mannen. Met gemeen overleg werd onder an- 
deren bepaald, dat de Raadsheer Adivs met den Procu- 
reur Generaal Kahic zich naar Uolland zouden begeven, 
om met den ernstigsten aandrang den bijstand van krijgs- 
volk te vragen. Verschillende maatregelen werden tot be- 
houd genomen, en ook reeds in den vroegen morgen ten 
uitvoer gelegd. 
Ofschoon in de geschrevene staatsbesluiten en gehoudene 

(7) Het zoa toen geweest zijii| dat CROMVirELL den Frieschen 
Gezant vroegy lioe hij toch aan dien schendnaam van Jongbstal 
kwam: want het was bekend, dat die jong staly oud een dief was, 
waarop hij den Protector zou gediend hebbed met dezen rigmslag: 

Die zegt^ dat krom wel is, 
Gelooft niet dat er hemel of hel is. 
Halbertsma, Fragmenteny blz. 51* 



BV ZUN GISLAGHT. 87S 

B0tulen» zoo yer wij die konden raadplegen, daaryan 
geene melding wordt gemaakt, is het elders beschreven (8), 
dat ook de Predikanten van Leeuwarden in die vergade- 
dering zijn verschenen; dat hun moedig gedrag en ernstige 
aanbevQÜng bijval gevondén had, om veeleer, was het 
nood, goed en bloed voor het Yaderland, de godsdienst 
en de vrijheid op te offeren , dan zich over te geven , en 
dus eer en bezittingen op het spel te zetten. Veel zou dit 
hebben bijgedragen tot versterking van de minder moedi- 
gen en tot bevestiging der advysen van de vastberadenen. 

Het moet een indrukwekkend gezigt zijn geweest die 
raadzaal, waarin een aantal mannen, kloek van verstand 
en oordeely wijs door ondervinding, en gelouterd door de 
zorgen en rampen van het leven , waren gezeteld , die in 
het stille nachtelijke uuri met plegtigen ernst, overwogen, 
hoe den nood te keeren, en land en volk, have« goed 
en bloed voor den ondergang te behoeden, terwijl van 
buiten de woelende tijdgeest , als een wrekende Ifemesis , 
in de duisternis rondwaarde, dorstende naar vérnielingl 
Ifiet alleen dezen nacht « maar ook den volgenden dag en 
nog vele dagen , waren de Gedeputeerden bijeen , en had* 
den van 's Lands Staten de magtiging erlangd, om, met 
overleg van 's Hois Radeh, alles te doen, wat ten beste 
kon geschieden ; en nu werd dan ook tot alle middelen 
van tegenweer en verdedigingi zelis tot algeheele inunda- 
tie besloten, Oimo Sietbka vak GaovBsriNS, Daitibl db 
Blogq VAn Sghbltinga, Stbeahdt van Osivga en de 
Raadsheer Gbklagh Dots werden tot Gecommitteerden te 
Yeide benoemd. 

Twee dagen na die jlachtvergadering vertrok uit vrijen 



(8) Zie ooIl de historische flckets van den Heer WassenberGi 
in den Frieêehen ifolkBohnanak van f84tf welk stak wij hier en 
daar hebben gevolgd* 



376 Di Gbnuaal B. W. Baeor rAN AiLrA 

\vil de moedîge Predikant yav DBa Wabijbit, later vemaard 
Hoogleeraar aan Frieslands Hoogeschool, de Raadman 
yan den Stadhouder HBimRiK Casimib » en de beslediter 
van den twist tusschen dezen en Wiixeh den Derden^ verw 
gezeld van zijnen ambtgenoot Vomblivs naar het leger van 
den Generaal Atlva, tot uitoefening van de velddienst. Zij 
spraken den soldaten en burgeren moed in , en spoorden 
hen aan tot volharding in den strijd « onder het afbidden 
van Gods zegen over hunne bedrijven. Welk aandeel deze 
waardige mannen aan het welgelukken der krijgsonder- 
nemingen hebben gehad, raelden ons de retroacta niet, 
maar de geschiedenis bevestigt op meerdere plaatsen den 
uitroep van den Bisschop van Munster^ toen hij der Frie« 
zen dapperen tegenstand vernam : • Ber Teufel hole die 
1 PfaffenT doelende op de Predikanten. 

Nadat Deventer^ door hevige partijschap tusschen de 
burgerij en de regering, als ook door den twist der bevel- 
hebbers onderling alle kracht tot zelfverdeding verspillende , 
zich lafhartig den vijand in de armen wierp, zoodat de 
brave burgervader Boekholt , die alles gedaan , alles ge« 
waagd had, wat hij kon, uitriep: i Het bloed onzer 
» voorvaderen roept om wraak tot God over die heillooze 
daad!" volgden ook weldra de andere steden in Oveftjssel 
én DrerUhe. In de Ommerschans stond het krijgsvolk op 
tegen hunne hoofden, en nam de vlugt; Koevarelen gaf 
zich na flaauwen tegenstand over. Atlva was, met de 
weinige troepen onder zijne bevelen , voor de overstroo- 
ming des vijands uit Overîjssel afgezakt , en beschermde 
manmoedig, ondersteund door een aantal Friesche burgers, 
die van alle zijden toesnelden, waaronder alleen vanXeet^- 
warden duizend vrijwilligers , de grenzen van Friesland^ 
nabij Wolvega en de Blesse. Doch niet alleen te dezer 
plaalse, maar overal , waar den vijand afbreuk kon wor* 
den gedaan, want het geheele land lag aan het zuid-oosten 



Bn 2uir amAGHT. 377 

open , was bij aanwezig. Het 1200 soldaten en burgers 
deed hij eenen aanslag op deKuinder^ waar des Bisschops 
troepeü veel buit te zamen bragten. Vele vijanden werden 
nedergeschoten , en hij 2ou de plaats hebben vernieesterd ^ 
indien men niet tot den terugtogt ware genoodzaakt, door 
het aanrukken van jeen aantal troepen uit Zwol en JSTain- 
pen. Hen roemt ook hier de bekwaamheid des veldheers, 
die, even als de Generaal Goehoorit , met weinig volks- 
verlies veel wist uit te voeren , want terwijl de vijand 200 
dooden telde, had Atlva slechts 30 dooden of gekwetsten. 
Onder de verschillende krijgsgevallen vermeldt ons de histo. 
rie, dat Atlva, destijds gecampeerd bij eene brug nabij de 
Friesche grenzen , toen een Frâüsch Harkies al zwetsende 
daarop kwam aanrijden, als zoude hij in eenen sprong 
gansch Fnesland veroveren, in edele verontwaardiging 
ontstoken , op dien snoever toereed , en hem met een 
pistool uit den zadel ligtte. 

Na vele vruchtelooze aanvallen op ons gewest, die tel- 
kens door het beleid van Atlva en den moed der zijnen 
waren afgewend, werd Fnesland ontzet; want er was 
besloten Gromngen te belegeren, waarvan ons de roem- 
rijke tegenstand bekend is, Het behoud van Frtesland 
was dus, in dit noodlottig en gewigtig tijdstip, voorna- 
melijk aan Atlva te danken. 

In het volgende jaar echter scheen het weder op Fries* 
land gemunt; maar Atlva, nu gerugsteund door Graaf 
JoHAH Haü&its, tastte de Hunsterschen herhaalde malen 
aan, en sloeg hen telkens terug. £n nog gaven dezen 
geen kamp, maar wilden met eene aanzienlijke magt het 
Heerenveen overweldigen. Hier evenwel werden zij zoo 
beftig ontvangen , dat een plotselinge terugtogt noodwen* 
dig werd. De benden hadden nu niets uitgerigt, en wil- 
den toch eenige voldoening hebben, door de weer« 
looze landlieden te roisbandelen en uit te plunderen. 
V. 26 



378 Db Gbhieail B. tV, Baeoh rjN Atlfa 

In bet laaUt van Herfstmaand vertoonde zîch geen ?^and 
meer. 

In de dappere yerdediging yan het Yaderland had de 
Generaal steeds een gewigtig aanded. Bij Senef^ in 
1674, roemde hem de Prins yan Oranje ab een dapper 
Teldheer. Hij handhaafde hier zijn heldhaftig karakter, 
door een gedeelte yan het Toetvolk, dat in groot gevaar 
was, te redden; maar zelf zwaar gewond, kon hij het 
voortdringen van den vijand niet beletten. 

Bij Kei%erswaard en Bonn , in 1689 , abvaar CoBHoonira 
naam vereeuwigd werd, was ook An.VA met zijn corps 
een goede steun; en toen, in Oogstmaand van dat jaar, 
de Fransche Haarschalk n'HüMiJt&BS het stadje Walcfmrt^ 
in het graafschap Namen^ wilde overweldigen , wederstond 
hij , met den Generaal Majoor vait Babb. tot nBir Slah* 
GEHBüEGH , aan het hoofd der Nederlandsche troepen « den 
woedenden vijand , en gaf bem , met weinig verlies zijner 
manschappen, de volle nederlaag. 

De veldslag van Fleurus^ in Julij 1690, zette de kroon 
op zijne roemvoUe wapenfeiten. Prins Hbitdbik CAminL, 
die met Atlva in 1672 zijnen eersten veldtogt had gedaan, 
en dezen een leermeester zonder wederga noemdoi toonde 
het grootste beleid in het heetste van den slag, en de 
Friezen volgden bet loffelijk voorheeld van hunnen Stad- 
houder. Gelukkig streden de onzen in den aanvang; 
maar voor eenen tweeden overmagtigen aanval moest de 
ruiterij der bondgenooten zwichten* Het voetvoik evenwel 
hield stand, en vocht zes volle uren onverschrokken tq;en 
eene geweldige overmagt. Toen nam de aftogt een begin , 
en werd zoodanig bestuurd, dat dezelve roemrijk aan* 
geteekend staat in de geschiedboeken der kr^gskunst. 
Meesterlijk heeft Professor Bossgha(9) dien beschreven. 



(9) NeMands Heldendaden te Land, II, 236 volgg. 



BN ZIJK 6BSLAGHT. 879 

Met eene vaardigheid " zegt hij , » vôôr dien ti^d zonder 
voorbeeld , Törmen zich de strijdende bataljons , 14 in 
getal , tot 'een groot vierkant. Zes stukken geschut wor- 
den tegen hetzelve gerigt , en boren tot drie en yier 
malen het moordend lood in dezen menschenklomp. 
Koelbloedig sluit men zîch weder aan , om de bressen 
te stoppen en de gaten en gangen te vullen , door de 
diep indringende kogels veroorzaakt. Éen trompetter yan 
den Franschen veldheer verschijnt , om hen de wapenea 
te doen nederleggen; eene dreigende houding is het ant- 
woord. Daar komt een Fransch Stafofficier aanrijden, 
en wijst hun, hoe zij, yan alle kanten ingesloten, on* 
yermijdelijk verloren zijn. i Terug!" is het antwoord, 
1 wij zijn sterk genoeg, om ons te verdedigen." De 
aanval wordt hervat, en nog eens en ten derden male 
herhaald; muurvast staan deze dapperen. Met onver* 
schrokken standvastighdd bewaren zij orde en zamen- 
hang in hunne stelling; met bedaardheid van geest, in 
zulke beshssende oogenblikken onmisbaar tot behoud, 
laten zij de aanvällers naderen, tot dat hun nabijzijn 
de wisheid van het schot verzekert* AIzoo vallen voUe 
eskadrons wel gesloten aan , en het zijn slechts 20 en 
30 ruiters, die er verstrooid van terugkeeren. In 't ein* 
de, a%emat en ontmoedigd door zoo vde vruchtdooze 
pogingen , om in dien onwankelbaren krygshoop in te 
dringen , deinst de vijand af , en zag voor ûjne oogen 
negen regimenten, met Atlva, Waldbgk en VAnWBTBiruH' 
aan het hoofd, over de hoogte van Mellé^ rustîg af* 
trekken naar de zi|de van NiveUe^. Deze^ waren .de 
eenige niet, die- zich door dapperhdd den weg baanden 
tot behoud: want tervnjl zij het slagvdd verlieten, kwa* 
men nog vier regimenten opdagen, die bij de nederlaag 
van den linkervleugel , van alle zijden omsingeldt met 
een ruiterregiment, aangevoerd door den Brigadier vak 



880 Db GiHBEâAL E. W. BAaon fav AiLrA 

» Ittb&süh, zich door den vijand faadden heengeslagen , 
» en met de overigen den roemrijken aftogt in goede orde 
» Tolbragten. De Graaf yan Nassau^ die gekwetst waB« 
» en Hendrik GAsmia, Stadhouder yan Friesland^ brag* 
» ten Terscheidene andere regîmenten behouden naar Chat'^ 
» ler<n!^ — Daarmede eindigde die yermaarde veldslag, 
merkwaardig in de krijgsgeschiedenis, door de taktische 
behendigheid van het leger der bondgenooten , roemruchtig 
door den heldenmoéd van het Nederlandsche voetvolky 
door het beleid des Stadhouders, door de onversaagdheid 
der Friezen , door de ontzaggelijkheid van den Generaal 
AnvA. Maar nu ook was de miUtaire loopbaan van den 
grooten Fries geeindigd* Niet alleen onze schrijvers, maar 
de Franschen zelve, schoon wel eenigzins verdraaid, heb- 
ben allen lof aan de bondgenooten toegezwaaid, en 
Atlvaas groote moedbetooning en kloeken geest geprezen. 
Geen wonderl Want hoezeer hier de zegepraal aan die 
dapperen niet te beurte vallen mogt, was de algemeen 
erkende uitkomst , dat , even als de koene Willbm van 
Oranje bij elke uederlaag voor den vijand geduchter werd, 
ook Atlva met zijne medekrijgers des te meer te vreezen 
waren. 

WiJ treden in geen verdere bijzonderheden van zijn 
heldhaftig bestaan, daar die in de geschiedenis kunnen 
worden nagelezen. 

Het volgende jaar I69I was het laatste zijns levens. Op 
eene noodlottige wijze werd die levensdraad a%esneden. 
HiJ voerde het bevel over de krijgsmagt van den Staat in 
Braband^ en hield te Leuven zijn kwartier. Ter jagt 
gereden zijnde, steigerde zijn paard, en wieip hem ter 
aarde. HiJ ontving daardoor wel eene schijnbaar ligte 
wonde aan het hoofd, die daarom weinig bezorgdheid 
gaf ; maar kort daarna openbaarden zich de noodlottige 
gevolgen: want koortsen en hevige toevallen deden hem 



Blf ZIJH GBSI.AGHT. 381 

eenige dagen later bezwijken. Zijn lijk werd te Brussel 
gebalsemd , naar Fn'esland vervoerd , en overgebragt in 
het familiegraf zijner ouders te Holwerd. 

Hij was een groot veldheer, streng en krijgshaftig van 
gelaat, ontzaggelijk voor zijne vijanden, maar minzaam 
en edelmoedig voor vrienden en krijgsmakkers. Deze eer* 
den en beminden hem; het Yaderland en de Vorst schatten 
hem naar waarde. Geheel Frtesland droeg hem, als hun 
redder en behouder, hoog in het harte. 

Moge dan ook deze herinnering strekken, om den naam 
van Hahs Wuxbh Baron vait Aylta in trouw en eere te 
bewaren. 



-^OG^ 



382 Db GmBAAAL H. W. Baeoh fan AiLrA 



BIJIAGE A« 



Edéle Mogende Heerenl 
Myne Heeren! 

Jff e gevoelens van liefde voor myn Faederland^f ende 
van diepe eerbiedt voor desselfs Hooge Regeering^ in 
dewelke ik geboren ben^ die Aebbe ik^ Edele Mogende 
Heeren! besiendigh aangekweecki ^ ende sy hebben sigh 
versterchty naa mcuUen dcU myne jaaren syn toegenomen. 

Oock soo hebbe ik al langh geleeden begreepen^ dcU 
ik , naest Godt , aan beyde verschuldigh was al het goe^ 
de^ dat ik in deese waerelt heb genooten» 

Het eene ende het andere verweckt in myn erkennendt 
harte een eiverigh verlangen , om aan myn Vaederlandt 
eene openbaere blyck te mogen geeve^ ende van myne op» 
reghte liefde^ ende van myne danckbaarheyt. 

Nu ben ik^ Edele Mogende Heeren! by eene Resolutie 
van Haar Edele Mogende de Heeren Raeden van Staaten 
der Vereenighde Nederlanden^ den J2. December J748 ge^ 
nomen , op de proposiiie van Syne Hoogheyt den Heere 
Erff'Siadihouder^ hooghloffelycker gedaghtemsse , beguns^ 
tight geworden mei twee methaelen moriieren^ ä 50 pond 
steen^ mei twee dito stucken cannon^ ä twaelf pondt^ 
ende met twee lange drieponders^ tot eenen blyck van het 
genoegen , dat den Raedt ende Syne Hoogheyt wel had" 
den gelieven te neemen in de deffensie , in het begin van 
hei gemelde ja^r door my binnen Maesiricht uytgevoerdt. 

Moghie het my geoorlooft syn^ om by een acte van 



BN ZIIN 6ESI.ACHT. 383 

donatte^ ofte door een ander daartoe bekwaem middel^ 
een dispositie te maecken, uyt hoofde van dewelcke de 
eygendom van de bovengemelde Ärtülery^ naa myn doodt^ 
soude competeere aan de Provincie van Vrieslandt^ dat 
soude my verstrecke tot seer groote eere ende tot over^ 
groot genoegen. 

Dogh eene diergelycke schzckzng te maecken^ sonder al^ 
voofens Uwe Edele Mogende goedtkeuring te hebben ver* 
worven , dat soude my toeschyne naa vermeetelheyt te 
smaecken^ ende ten eynde dit ie vermeiden^ neem ik de 
vryheyt y om mits deesen de nodige permissie daartoe te 
ver%oecken» 

Welcke nu oock het noodtlot van myne beede magh syn^ 
soo vleye ick my , dcU Uwe Edele Mogende die wel ten 
goeden suilen gelieve te duyden , ende my teffens de jW- 
tide wel sullen wille doen van te gelooven^ dat myne 
manieren van dencken gepoJ&rdt gaan met billycke neede^ 
righeyt. 

Het is met submissie ende een seer diep respect\ dat 
ik d! eere heb te wee%en^ 

Edele Mogende Heerenl 

Myne Heeren! 

Uwe Ed. Mog. seer gehoorsaeme 
Maestricht^ ende seer onderdaenigen dienaer^ 

den J. Februari J758. (get.) H. fan AYLVA^ 

Generael van de Invantery van den Staat» 



884 Db Gbnbraal H. W. BAaon vav ÄJLrA^ 



BIJLAGE B 



Edele^ Manhafie^ Gestrenge ^ zeer Voorsuemge. 

rw^ y hebhen wel ontvangen UEd. nussïve van den 
eersten deeses^ waurby JJEd. aan ons communtceert ^ hoe 
by eene Resolutie van den Raad van Sta^e der Vereenïgde 
Nederlanden^ op de proposiiie van wylen Zyne Hoogheid 
den Heere Prince Erfstadhouder ^ glor. ged*.^ den J2^. 
Decn J748 genoomen^ vereert ende begunstigt is geworden 
met twee meicden moriieren ä 50 pond steen , met twee 
dito stukken canon ä J2 pond^ en mei twee lange drie 
ponders^ ten gehlyke van %yn Hoogheäs en des Raads 
genoegen over de defensie^ door UEd*. in het begin van 
voorsr. jaar J748 gëdaan; En dai UEd^. mt eene %on' 
derlinge %ugt voor desselvs Faderland^ en dankbare er- 
kentenisse van het goede van de Hooge Regeringe dies 
genoten^ %eer %oudet inclineeren^ om %oo het geoorloft 
was^ by eene acte van donatie of by andere bequame 
wege^ eene disposiiie ie maken^ uit kragt van welke de 
eigendom van voorgemelde Artillerie^ na UEd. overlyden^ 
%oude competeeren aan de Provincie van Vriesland^ 6e- 
tuigende UEd. %ulx tot eere en overgroot genoegen te %ul'' 
len strekken i en ver%oekende daar toe On%e permissie. 

Hierop hebben wy goedgevonden UEd. te rescriheeren , 
daf wy deszelvs vriendelyk » hartelyk en erkennend voor^ 
stel ons met veel genegentheit hehhen laien welgevallen , 
het voomeetnen gracieuselyk geapproheert ^ en de gedane 
offerte der siukken arlillerie met genoegen geaccepteert ^ 
%ullende het ons aangenaam %yn , dat prcesent na UEd*. 



Bir ZUN GB8LAGHT. 385 

afsterven {hetwelk hoopen^ met als na verloop van nog 
vele jaaren te %ullen gebeuren) te mogen ontvangen^ en 
ter gedagtenis van UEd^m in waarde hovden. 

Ten dten eynde hebben wy de Heeren onse Gedeputeerde 
Staten geauthorîseert^ om het geval exterende^ tot de her^ 
waarts overvoeringe van dezelve ÄrtMerie de vereischte 
ordre te stellen^ en te bezorgen^ dat dte stukken zoda^ 
ntgh mogen worden geplaatst^ dat ten allen tyden kon^ 
nen dtenen tot een monument van de hoog agtinge van 
UEd. voor %yn Yaderland^ en van de estime van ons 
voor UEd*. persoon en merües. 

Wcuir mede^ Edele^ Manhafte^ Gestrenge^ %eer VooT' 
sienige^ wy UEd^. beveelen in Godes heilige protectie. 
Leeuwarden den 20, February J758, 

UEds. goede vrienden 
De Staten van Vrieslandy 
{gepht.) H. H. V. KNYFF. 
Ter Ordlie van Hun Ed. Mog. 
(get.) J. V. SMINIA. 

Superscriptie : 

Edele^ Manhafte^ Gestrenge ^ %eer Voor%ienige^ 

De Heere HOBBE VAN ATLVA, 

Genercuil van de Infanterie , en Gouvemeur 
van Mastrigt^ 

te 

Mastricht. 



886 Db Gbnbeaal H. W. Baaon fan ÄTtrA 



BIJLAGE C 



MJe gevoelens van liefde voor myn Vtiederlandi ^ myne 
diepe eerbîedi voor desselfs Eooge Regeeringe , ende de 
overtuyging ^ dcU ik aan deese^ naesi Godi^ verscAuldigh 
ben al het goede^ dai ik in de waereldt genoien heb^ 
hebben een ieverigh verlangen in myn harte verwecktj 
om aan de Provincie van Vrieslandt eene openbaere blyck 
te moge geeve van myne opreghie danckbaerheyt. 

Teffens hebbe ik begreepen^ dat soo by alcUén ik dai 
ooghmerck kwam te bereycken^ het my soude verstrecke 
tot seer groote eere, ende dat het eemghste mûidel^ foaar 
door ick my eenighsints kosie vleye , om dcuir in te sullen 
slaege^ bestaet in eene disposiiie te meuge maecke^ uyt 
kraght van dewelckcy naa myn Doodt^ aan de gemelde 
Provincie soude competeere deygendom van de twee me^ 
ta^len mortieren a 50 pondt steen: van de twee düo 
stucken cannon a J2 pond, ende van de twee lange drie 
ponders ^ waxir mede begumiighi en vereerdt ben gewor' 
den, by eene Resolutie van Haar Edele Mogende de Hee~ 
ren Raeden van Staeten der Vereenighde Neederlanden^ 
den J2. December J7i8 genomen , op de propositie van 
wylen Syne Hoogheyt den Heere Prince Erfstadthouder 
Hoog lojlycker gedaghtenisse. 

Om dit nu te betraghten ende te bevorderen^ met soo 
veel omsightigheydt ende met soo veel respect^ als den 
aerdt van de saeck allezints van my vorderde ende ver» 
eyste , soo hebbe ik de vryhyt genomen , om de permissie 
tot het maecken van sulck eene disposiiie^ cuin Heuir 
Edele Mogende de Heeren Staeten van de Provinde van 



Xlf ZIJH GBSLAGHT. 387 

VrieslancU op de eerbîedïghste tuyse te versoecken^ by 
eene mïssive gedaghteekend den •/• Februari J758^ en 
waarop ik vereerdt en verblydt ben geworden , met een 
andtwoordt van ffaar Edele Mogende van den 20. jFe- 
bruari daar aan volgende^ ende behelsende niet cUleen 
gunstige bewilliging in myn gedaan versoeck^ maar tef" 
fens uytdrucktngen ende gemaeckte schickingen^ die myne 
hoop ie boven gegaen syn; die my boven maeten vereeren^ 
ende die de diepste indruck maecken in myn erkennend 
harte* 

Itus soo is het dan nu oock^ met eene %iele vervuldt 
met danckbaarheyt i ende met volle gerustheyt^ dat het 
my geoorlooft is^ om met vreughde te verklaeren^ dat 
myne onveranderlycke wille ende begeerte is^ dat ^ naa 
myn Doodt^ aan de Provinde van Vrieslandt sal compc' 
teere^ deygendom van de twee metaelen mortieren a 30 
pondt steen; van de twee düo stucken cannon a J2 pondt^ 
ende van de twee lange drie ponders ^ waar meede ik 
begunstight en vereerdt ben geworden^ by eene Resoluiie 
van Haar Edele Mogende de Heeren Haeden van Staeien 
der Vereentghde Neederlanden ^ den J2. December J748 
genomeuy op de propositie van wylen Syn Hoogheyt den 
Heere Prince Erfstadthouder glorieuser gedaghtenisse. 

In woAirheyis oorkonde deesesy ondergeteeckendt ende 
met myn aangeboren cachet bekragtight^ tot Maesiricht 
den J. Maert J758. 

(Zegel.) (get.) H. VAN AYLVA. 



AcTE rATi Endossüre. 

Op heden den derden Meert seventhien hondert agt en 
vyftig^ compareerden voor my onderges: openôaar Nota' 



888 Db Gbiixbaal H. JV. Baboh FjtN ArLrA^ 

rtSf binnen de Stad Mcuistrtchi residerendej en in presen^ 
tie der geloofw. getuygen hiernaar genoemi^ den Heer 
HoBBB FjtN ÄYLrA% GeneracU van de Infanierye ten 
dienste van den Stac^^ nûtsgaders Gouvemeur der stad 
MoMstricht ^c, gesond van lichame « gaande en staande 
en %yne memorie volkomen magtig ende gebruyhende^ soo 
(ds opentlyck bleek , denwelken Heer compf^ aan my No* 
iaris overgaf dit besloten cohier^ versegeli mei dry cachet^ 
ten^ iwee syn eygen wapen^ en een hei cachet van my 
JVotariSj uytgedruckt in rooden lack^ verklarende daarin 
opgeslooten te syn deszelfs Codvcülaire Dispositie^ met 
%yne eygene hand geschreven en met %yne onderiekemng 
en uytdrucktng van %yn aangebooren adelyk piischc^ ge* 
munieerti willende en begeerende dai het selve immediaie 
naar syn overlyden volkomen effect stU sorieren en in 
allen deele agtervolgt en naargekomen moeten worden^ 
7 %y als codiidlle^ doncdie ofte andere acte van uytter* 
sten wüle^ hoedanig deselve best naar regfen^ costuymen 
selfs privilegiairlyk sal konnen en mogen bestaan^ how 
dende ten dien eynde alle solemniteyten\ die volgens de 
scherpheyt van regten en costuymen tot de vaUditeyt van 
desen act mogten wesen gerequireert en gevalUg geondt^ 
teert^ alhier voor expresselyk geinsereert^ derogerende 
aile anterieure dispositien , voor soo veel aan dese con* 
trarie en verders niet^ laatende aan de finantie deset^ 
stads Maasbrugge volgens recessen eenen paitacon , en 
requireerende my Notaris^ dat hiervan behoorlyke acte van 
endossure te maken^ welke is dese. 

Aldus met consent soo nodig in de reaUsiUie met con- 
stilutie ten dien eynde^ ut moris^ en onder behoorlyke 
stipulatie gepasseert tot Maastricht^ op dag ^ meuini en 
jaare als boven^ ter presentie van cC Heer rAN Lintman^ 
Luytenant GeneraaJ en Commandeur van Maasiricht ^ en 
van cF Heer rAN BüRMania^ Generaal Majoor en Crroot' 



Bir ZU9 GBSLACHT. 389 

Majoor van Maastncht^ beyde als geloofw. getuygen toi 
desen versoght. 

Quod attestor. 
iget.) COKN. THIELEN, Not^. jmbl. 

H. VAN ArZFA. C. VAN LINTMAN. 
J. E. VAN BURMANIA. 



• 



UNMSNMTY OF MCHNMI 





3 9015 03092 7530 



I 



"v.r. •% •■'^'* ■ ■::■ . '•■•■■'' ■^: 1 

;■ • \ 







-T-fV 


"■ 


<■ /f-: 






^ '4." 


• 

■S. 




^ 


■-• 






■-■■î 




; : '^ 


■?. 


/ 


■i^ 


-•3i 

,, ■ /"■■ 


• ■. ;Si 






■^■^■> 




'"V-. 


( 


\ 

-' -V-