DWARS DOOR
HET LAND VAN ROOSEVELT
DOOR
F. M. KNOBEL
AMSTERDAM
H. J. W. BECHT
T906
DWARS DOOR
HET LAND VAN ROOSEVELT
)V
DWARS DOOR
HET LAND VAN ROOSEVELT
DOOR
F. M. (gNOBEI
AMSTERDAM
H. J. W. BECHT
1906
Km
GIÏT OF
PROFESSOn CA. KOFÖID
BOEK-. COURANT- EN STEENDRUKKERU O. J. THIEME, NIJMEGEN.
Aan
W. A. F. BARON GEVERS
ivi2172'^3
INHOUD.
Br.ADz.
San Francisco i
Chicago 25
St. Louis 67
Nog eens Chicago 95
Holland City 109
Grand Rapids 131
Ann Arbor 139
Naar Buffalo 151
BUF-FALO 185
Niagara 195
New- York 207
Washington 249
I
SAN FRANCISCO.
I
SAN FRANCISCO.
Komende uit het verre Oosten, landde ik, in den aanvang van
1902, te San Francisco. Een Amerikaan, met wien ik, van
Yokohama af, gereisd had, gaf mij als afscheidsgroet den wenk:
„Denk aan Deuteronomium VIII". Het boek opslaande vond ik
onder vs. 8 en 9:
„Een goed land, een land van waterbeken, fonteinen en diepten,
die in dalen en in bergen uitvlieten, een land van tarwe en gerst
en wijnstokken en vijgeboom en en granaatappelen, een land van
olierijke olijfboomen en van honig, een land waarin gij brood
zonder schaarschheid eten zult, waarin u niets ontbreken zal, een
land, welks steenen ijzer zijn en uit welks bergen gij koper uit-
houwen zult**
Met spanning sta ik voor de vraag of dat bijbelwoord van
toepassing is op Californië, zelfs, in wijderen zin op het geheele
Rijk der Vereenigde Staten van Amerika, en heb goeden moed-
Immers, vier eeuwen geleden een wildernis, staat de Unie thans
als eene Reuzin onder de beschaafde natiën, is geworden, aan
oppervlakte en aantal der bewoners, op twee na het grootste
Rijk der wereld, en dingt bij den wedstrijd der volkeren om
aardsch goed, naar den eersten prijs.
Te verdeelen is het Rijk in a noordelijke, b zuidelijke en c weste-
lijke staten. Groep a heeft vier afdeelingen: I noordatlantische
staten: Maine, New-Hampshire, Vermont, Massachusetts, Rhode-
•islahd 'eh'*Connécticut, II middenatlantische staten: New- York»
New-Jersey, Pennsylvanië, Delaware, Maryland en Columbia
district, III noordoostelijke centraalstaten : Michigan, Wisconsin,
Illinois, Indiana, Ohio, West-Virginië en Kentucky, IV noord-
westelijke centraalstaten : Minnesota, Noord Dakota, Zuid Dakota,
Nebraska, Kansas, lowa en Missouri. Groep b heeft drie af-
deelingen: I zuidatlantische staten: Virginië, Noord-Carolina,
Zuid-Carolina, Georgië en Florida, II zuidoostelijke centraalstaten:
Tenessee, Alabama en Mississippi, en III zuidwestelijke centraal-
staten: Arkansas, Louisiana, Texas, Oklahama en het Indianen-
gebied. Groep c telt evenzeer drie afdeelingen : I rotsgebergte-
staten : Montana, Wyoming, Colorado en Nieuw Mexico ; II plateau-
staten: Idaho, Utah, Nevada en Arizona en III Pacificstaten :
Washington, Oregon en Californië.
Eerst in 1850 kon natuurlijk sprake zijn van eene bevolking
der Staten van groep c. De groepen 0 en <5 hebben in 1790
een aantal van 3.929.212 zielen, hetwelk met groep c, alsmede
met Alaska en Hawaï, in 1900 aangroeit tot 76.212.168 zielen.
De oppervlakte van den bodem met inbegrip der watervlakten,
doch met uitzondering van Alaska en Hawaï, was groot in:
1790 . . . . 2.149.028 vierkante kilometers
1800 evenzeer 2.149.028 „ „
1810 .... 5.179.207
1820— 1840. . 5-332.705
1850 .... 7.720.370
1860—1900. . 7.835.986
,Vier eeuwen" het is nochtans bij wijze van spreken ; want haar
wasdom heeft de Unie eerst gekregen in de negentiende eeuw,
liever nog sedert 1865 en het liefst gedurende de laatste twaalf jaren.
Opmerkenswaardig is dat, van alle toenmalige staatslieden in
Europa, de draagkracht der onafhankelijkheidsverklaring van de
Britsch-Amerikaansche koloniën het best schijnt begrepen gewor-
den te zijn door den Spaanschen ambassadeur bij het Fransche
Hof: graaf de Aranda.
Deze schreef aan Karel III, zijnen Souverein: „Dit federale
gemeenebest is bij zijne geboorte een pygmee. Er zal een tijd
komen dat het een reus zal zijn, ja een kolossus verschrikkelijk
voor deze (Spaansche) landen .... Binnen eenige jaren zullen wij
met bezorgdheid gadeslaan het tyrannisch bestaan van dezen
zelfden kolossus."
Honderd twee en twintig jaren nadat dit werd geboekstaafd,
verloor Spanje zijne laatste kolonie aan de Vereenigde Staten
van Amerika. Deze zijn thans inderdaad te rangschikken onder
de rijkste en machtigste landen der wereld. Zij vormen een goed
land met natuurschoon, met overvloed, met landbouw, mijnbouw
en alle andere middelen tot het bereiken van welvaart. Zij zijn
zich zelven genoeg ; hun naam is gelijkluidend met vooruitgang,
vrijheid en voorspoed. Het volk gevoelt zich krachtig, is krachtig
en heeft bewondering voor kracht.
Eene zijner beste hedendaagsche romanschrijfsters heeft het
aldus uitgedrukt :
„Wij moeten slecht behandeld worden. Wij houden er van te
roemen en te bluffen en te pochen. Wij zijn, ziet u, zulk eene
buitengewone natie dat wij het niet helpen kunnen een beetje
blufferig te wezen, en de eenige man, tegen wien wij werkelijk
opzien, is hij, die ons op den grond gooit met een blauw oog
en een gebroken neus. Wij staan altijd op — niets kan maken
dat een Amerikaan blijft liggen — maar wij gaan naar ons graf
met eene groote bewondering voor de spier, geestelijk of physisch,
die ons op den vloer heeft gesmeten." ^)
Zijn, in vergelijking met de oude wereld, de oostelijke gedeelten
der Unie nog jong, Californië is niet meer dan een kind in de
Amerikaansche Staten-familie. In dat land van den papaver is
de grond nog betrekkelijk goedkoop; de „primeurs" van strengere
klimaten worden er bijna om niet van de hand gedaan ; iemand
met een kapitaal van honderd duizend dollars kan er bijna even
goed leven als een millionnair; maatschappelijk aanzien berust
er nog weinig op het jaarlijksch inkomen van den individu.
De rivieren San Joaquin en Sacramento besproeien een groot
gedeelte van den Staat Californië, welke eene oppervlakte heeft
van 157.801 vierkante mijlen. Deze stroomen komen te zamen
*) Gertrude Atherton „American Wives and English husbands".
in de Saisinbaai, welke verbinding heeft met de baai van San
Francisco. De valleien, door welke die rivieren gaan, gronden,
welke tot dusver slechts gedeeltelijk zijn ontwikkeld, leveren op :
vooral ertsen, vruchten, granen, wol, wijn en petroleum. Uithoofde
van hunnen uitstekenden bodem heb ik die streken hooren aan-
duiden als „Californië's Nederlanden". De weiden kennen er geen
seizoen; het hooien is er als het ware overbodig.
Er is een tijd geweest dat San Francisco met naijver den blik
wierp op de ontwikkeling van, het aan den oostelij ken oever der
baai gelegen, Oakland. Gevreesd werd dat de toekomst van de
metropolis door de voorstad werd bedreigd. Die tijd is voorbij.
San Francisco, Oakland en andere voorsteden werken op een-
drachtige wijze om gezamenlijk vooruit te komen.
Te Oakland is nijverheid : katoenspinnerijen, ijzergieterijen,
touwslagerijen, jute-fabrieken, pottenbakkerijen, vruchtenkweeke-
rijen, goede scheepswerven ; dicht bij de kaden, alwaar het aantal
industrieele inrichtingen steeds vermeerdert, staat veertig voet
water. Groote schepen kunnen mitsdien langs de „Gouden Poort"
den oceaan gemakkelijk bereiken. De voorstad heeft belangrijke
winsten getrokken uit de ontwikkeling van Klondyke en ook,
later, van Nome, toen daar goud werd gevonden.
Ik zal dien eersten dag te San Francisco niet licht vergeten.
Den vorigen avond waren wij uit zee gekomen, hadden de lichten
van de stad zelve en van Oakland gezien, doch het was reeds
laat; niemand mocht van het schip af vóór dat het was inge-
klaard. De sierlijke meeuw, welke ons over den oceaan had ge-
bracht, was gevangen, lag roerloos, hield zich nog bezig met
de muziek der golven, maar haar element bevond zich achterwaarts ;
zij was op het punt van aangeraakt, betast, onderzocht te worden.
De ambtenaren kwamen aan boord om acht uur des morgens.
Onder de passagiers werd druk besproken de vraag: moet
de Amerikaansche Regeering Chineezen toelaten of niet? De
gevoelens waren verdeeld: „Zonder Chineezen kunnen Cahforniê
en de Sandwicheilanden zich niet spoedig ontwikkelen" had
de één gezegd. De tegenwerping des anderen was geweest:
„Houden wij de Chineezen niet buiten ons land, dan bedreigt
ons het gele gevaar in economischen zin. Den Chinees is het
alleen te doen om geld te maken. Hij wil zoo ras mogelijk
naar China terugkeeren, laat zijne familie dan ook tehuis en
zondert zich van de blanken af. Het loon voor hetwelk hij arbeidt,
hoe gering ook, geeft hem nog gelegenheid zooveel te sparen,
dat hij na eenige jaren naar huis kan gaan, en de Amerikaan
kan tegen hem niet op. In het tijdperk van 1870 tot 1880 kwa-
men meer dan 122000 Chineesche werklieden naar de Ver.
Staten, doch het Congres verbood deze immigratie.
Geen Chinees is dan ook aan boord, behalve de bedienden, en zij
mogen niet aan wal gaan. Daarentegen een aantal Japanners. Deze,
nochtans, worden nauwkeurig ondervraagd omtrent hun herkomst,
beroep en het doel waarvoor zij naar Amerika komen. Ook moeten
zij bewijzen een kapitaal van minstens dertig dollars te bezitten.
Twee Japansche vrouwen doen mij leed : zij zullen niet worden
toegelaten en het vooruitzicht van onverrichter zake de lange reis
huiswaarts te moeten maken doet haar in tranen uitbarsten.
Daar herinner ik mij ééne harer gezien te hebben bij een Ja-
panner te Tokio, bij wien zij -als dienstbode werk verrichtte. Op
een schoonen dag was ik met twee landgenooten, onvermoeide
reizigsters, de freules A. d. K. en v. S. a. A. naar het erf van
dezen kunstkenner gegaan. Hij was een rijk geworden koopman.
Reeds dadelijk bij het binnentreden der ontvangstkamer, waar-
heen wij waren geleid langs verschillende trappen van zeer
zindelijk houtwerk, maakte ik vergelijkingen tusschen onzen
gastheer en zijnen collega te Moskou, die zich de, in Rusland
groote, weelde kan veroorloven een eigen huis te bewonen.
Beiden zijn in hun optreden eenvoudig gebleven : de een draagt
den kaftan, de ander heeft de kimono niet afgelegd; doch de
vrouw des huizes daar is naar Parijs geweest en heeft zich de
meest „bloemige" kleederen en meubelen aangeschaft, terwijl het
hier de man is die voornamelijk de weelde-uitgaven heeft be-
stuurd. Des Japanners huis is een museum van allerkostelijkst
lakwerk, elke kamer ervan is verschillend en zoo oorspronkelijk
mogelijk geornamenteerd ; eene afdeeling is geheel als buddhis-
tische tempel ingericht; het gebouw bergt tal van Chineesche
oudheden; de shintogodsdienst is er niet vergeten; men denkt
er onwillekeurig aan Rückerts schoone regelen:
8
„In allen Zonen liegt die Menschheit auf den Knie'n
Vor einem Göttlichen, dass sie empor soll ziehn,
Verachte Keinen Brauch und Keine Flehgebarde
Womit ein armes Herz emporringt von der Erde,
Ein Kind mit Lacheln kampft, ein And'res mit Geschrei
Dass von der Mutter arm es aufgenommen sei."
In de woning van den Japanner wedijveren de heerlijkste kamer-
schutten van ouden datum in pracht met hibatchi's (komforen)
van allerlei aard. Van het terras des museums heeft men een
prachtig vergezicht op Tokio. Beneden zijn eenige typische
Japansche huizen en een eind verder op het erf bouwt de eigenaar
een nieuw huis, hetwelk hij wil inrichten op westersche wijze.
Een Japansche vriend van onzen gastheer, die toevallig bij hem
op bezoek is, vertelt mij dat hij juist van Europa is terugge-
komen. Hij heeft de reis daarheen gemaakt o. a. om de haven
van IJmuiden te bezichtigen.
Dit alles komt op eenmaal in mijn geheugen bij den aanblik
der weenende Japansche vrouwen, en ik heb de voldoening het
hart van den Amerikaanschen ambtenaar te vermurwen, hem te
overtuigen dat zij niet zijn de vrouwen, voor welke hij ze houdt,
en te slagen bij mijne pogingen om haar den gewenschten toegang
te verschaffen tot de Vereenigde Staten. Zij zijn twee zusters en
gaan het huishouden waarnemen van den broeder, die gevestigd
is te Chicago.
Bij mist en regen wordt de stoomboot vastgemeerd aan zijnen
steiger.
De verdere formaliteiten te vervullen door de passagiers in de
groote loods, tot welke die steiger behoort, duren tot elf uur. Met
voorkomendheid worden de nieuw aangekomenen behandeld door
de ambtenaren en door de kruiers. Laatstbedoelden verwachten
een fooi, van minstens een kwartdollar (/"o.öz^), en, geeft men
deze, dan zijn zij welwillend bij het behandelen en verzenden der
koffers. Fooien zullen wel nooit worden afgeschaft en het is niet
eens noodig deze zoo streng te veroordeelen, indien een dergelijk
geschenk in geld slechts ongedwongen, ja gaarne gegeven w^ordt
en toch geen aalmoes zij.
Met de reisgoederen, wanneer deze gepakt zijn, behoeft men
zich in geheel Amerika niet veel te bemoeien. Men krijgt, na de
onkosten betaald te hebben, een metalen ontvangstbewijs (check),
geeft het adres op waarheen de goederen bestemd zijn en heeft,
met weinige uitzonderingen, verder daarvan geen last. Buiten
Amerika heb ik over dit stelsel van bagageverzending veelal
hooren klagen, en ik erken blijde geweest te zijn toen ik de
eerste maal mijne reisgoederen terugzag, zonder er mij gedurende
langen tijd om te hebben kunnen bekommeren. Eens daaraan
gewend geraakt, leert men deze verzendingswij ze op prijs stellen.
Zij heeft mij geen verlies bezorgd, ook niet aan tijd. Slechts
eenmaal, nl. te Chicago, was er door den beambte eene vergissing
begaan, welke, nog vóór de verzending, door mij werd ontdekt.
Eenige controle bij de afgifte door den eigenaar is natuurlijk
steeds wenschelijk.
Het weder was triestig dien Vrijdagmorgen te San Francisco.
Nu en dan kregen wij voor een korten tijd te zien een zonne-
straal, welke mij nog eens aan Japan deed denken. Ik vergeleek
namelijk dat verschijnen van Phoebus, met niet lange tusschen-
poozen, bij het eigenaardig lokken van publiek door de theater-
ondernemingen van de groote dagelij ksche kermis te Asakoska
(spr. Asaxa), een buitenwijk van Tokio. Tijdens de voorstelling
wordt aldaar door bedoelde ondernemingen nu en dan een gordijn
opgehaald aan de zijde van den openbaren weg. Het tooneel is
altijd aan den kant der straat, en de deuren, welke toegang
geven tot de zaal, zijn rechts en links van de estrade, op welke
zich de acteurs bevinden. De wandelaars daarbuiten krijgen
mitsdien een kijkje, kosteloos, doch ook slechts voor een oogenblik,
op hetgeen daarbinnen voorvalt, en menigeen laat zich verlokken
om het stuk te gaan zien. Het entreegeld is overigens niet hoog.
Aldus gaf de mist dien morgen mij San Francisco te aanschou-
wen bij homeopatische doses.
Schilderachtig is het gelegen op een schiereiland aan de baai,
welke voert naar de „Golden Gate". Tusschen de wanden dezer
wpoort" leidt de weg naar de wijde zee.
De bergen aan de kust ten noorden en ten zuiden van het
handelsemporium van Amerika's Westen heeten gezamenlijk de
„Pacific slope". Het zijn: de zoogenaamde „Coast range", de
lO
Sierra Nevada en de Cascadebergen. De hooglanden des Stillen
Oceaans worden gevormd door het gebied der Columbia- en Colo-
radori vieren, door Utah en Nevada en, naar het oosten, door de
„Rocky mountains".
Naar het zuiden is de streek waar
Hills peep o' er hills and alps on alps arise,
waar de oranjeappel groeit en de sneeuw van de twaalf duizend
voet hooge bergtoppen niet verdwijnt, de roos ontluikt en de
struisvogel wordt gefokt.
Geheel Californië heeft een heerlijk klimaat. De gemiddelde
thermometerstand is 65^ Men kan er rekenen op drie honderd
dagen van blauwen hemel, van zonneschijn in het jaar.
San Francisco telt met de voorsteden : Oakland, Berkeley (met
eene hoogeschool) en Alameda eene bevolking van 450,000 zielen.
Het is de meest cosmopolitische stad der Vereenigde Staten. Haar
eerste huis werd gebouwd in 1 835 en in 1 848 had zij ongeveer duizend
inwoners. Een jaar daarna vond Jacob Sutter, een Zwitser, het eerste
goud. Toen ging door de wereld de tijding: „Californië levert goud
op!" en van alle hoeken der aarde kwamen metaalzoekers opdagen.
In korten tijd werden ontzaggelijke vermogens gemaakt. Daar-
tegenover stond dat velen hun laatsten penning verloren. Het leven
van een mensch had weinig waarde. Goud werd toen opgeraapt
met de hand hier en daar; thans bewerkt de machine het erts
met groote nauwkeurigheid en spaarzaamheid.
Het waren typen van allerlei natiën, die aldaar werden te zaam
gebracht. Eerst kwamen zij van Mexico, toen van de Hawaï-
eilanden, van Oregon en van Zuid- Amerika, later van de Oostelijke
Staten, van Europa, van Azië, en ook van het Australisch „penal
settlement" : de zoogenaamde „Sydney ducks".
Een krachtige stoot was deze goudontginning voor de ontwik-
keling van Westelijk Amerika. Van de Mississippirivier en van den
Atlantischen Oceaan trokken gelukzoekers, ten einde Californië
te bereiken, door streken, waar nog roodhuiden en buffels zwierven.
Voor deze had toen het laatste uur geslagen. Californië heeft
aan goud opgebracht twee milliard dollars ; Nevada en de Staten
der „Rocky mountains" even zooveel.
De eerste „Settlers" hadden zich, naar het voorbeeld der Span-
II
jaarden, gewijd aan veeteelt. Het goud gaf uitbreiding aan dezen
tak van bedrijf en tevens aan den akkerbouw, later aan de
voortbrenging van vruchten.
Een Duitscher had namelijk uitgerekend dat één pereboom hem
in drie jaren meer zou opbrengen dan tien morgen tarwe. Thans r
welke rijkdom van appelen, abrikozen, peren, pruimen, perziken
en druiven, alsmede dadels, vijgen, amandelen, sinaasappelen,
olijven en citroenen; ook bloemen: rozen, anjelieren en viooltjes!
Uit Menlow Park gaan, in den winter, kinderen van Flora
naar het andere eind der Vereenigde Staten voor eene w^aarde
van $ 1800 per dag.
De nazaten der fortuinzoekers van de vijftiger jaren zijn de
tegenwoordige bewoners van San Francisco. Voor hen is er
geene stad, zoo groot, zoo gelukkig als hunne eigene, en hierin
verschillen zij niet van de bewoners van New-Orleans, New-
York, Chicago en Boston en eigenlijk van elke Amerikaansche stad.
Vol geestdrift zal de Amerikaan spreken over alles wat het
zijne is. Geduldig is zijn karakter, doch ook kent het grenzen-
looze woede bij sommige gelegenheden, vooral waar in het spel
is zijne eigenliefde. Het grootste, het belangrijkste, het beste moet
van hèm zijn, en, indien de dorpsbewoner geen moed heeft te
verklaren dat zijn brug de langste van de wereld is, dan zal hij
beweren dat van geene brug ter wereld meer menschen in het
water zijn gesprongen dan deze !
„Wij houden er van te roemen en te bluffen en te pochen, wij
zijn, ziet u, zulk eene buitengewone natie."
Steeds moet men er aan denken. Die jeugdige overmoed van
het volk is misschien geene fout. Is hij het wel, dan geef ik aan
die ondeugd de voorkeur boven het nurks zijn. Dit kan men
den Amerikaan zeker niet ten laste leggen. Menigmaal heb ik
hem doen glimlachen, als ik het, voor hem vreemd, verhaal
opdischte van dien matroos, die voortdurend ontevreden aan boord
was, eindelijk / 5 verhooging per maand kreeg, op voorwaarde
dat hij geene klachten meer zou uiten en eenigen tijd later den
kapitein van het schip verzocht om hem terug te brengen op
zijne vroegere gage, als hij dan „maar wederom mocht mopperen."
Zulke „matrozen" ontmoet men op reis niet zelden.
12
Van Yokohama naar Amerika reizende, had ik kennis gemaakt
met Dr. B. Van Oostenrijksche nationaliteit, medicus, 26 jaren
oud, klaarblijkelijk zeer begaafd, heeft hij juist beëindigd een
regeeringsopdracht om zich bezig te houden met bacteriologische
studiën in het hart van Afrika. Anderhalf jaar heeft hij vertoefd
te Khartum. Zijne verhalen dienaangaande hebben mij den tijd
der overvaart op interessante wijze verkort. Hoe menigen avond
zaten wij te zamen, op het dek van den stoomer, terwijl de sterren
schitterden en de golven ruischten in de cadans van:
„The youth, who daily farther from the East
Must travel, still is Nature's priest;
And by the vision splendid
Is on his way attended".
Hij wil met mij in hetzelfde hotel intrek nemen. Nadat alle
landingsformaliteiten zijn vervuld, gaan wij samen op weg. Bij
het hek der werf staat een aantal huurkoetsiers. Zij willen ons
hun rijtuig opdringen. Wij maken van hunne diensten geen gebruik,
wenschen liever op eigene w^ieken, reeds dadelijk de stad te leeren
kennen. Na eenige minuten gaans, zien wij tramrails. Er moet
dus een tramwagen in aantocht zijn. Maar is het de onze, en,
zoo ja, welke richting te nemen? Ik wend mij tot iemand in
werkmanskleeding, die wacht op den hoek der straat, in welke
de staven verder gaan.
„Het Occidental hotel, alsjeblieft! Wil u zoo goed zijn mij den
weg te wijzen.
„Dadelijk komt er een tram. Ik zelf moet dien kant uit."
De wagen snelt inderdaad op ons toe. Na vijf minuten rijdens
zegt de Amerikaan op vriendelijken toon: „Hier moet ik er af.
Gij rijdt nog vier „blocks" ') verder en zult dan uw hotel zien.
Ik heb de vracht van deze tram betaald voor u en voor uwen
vriend. Goeden dag!"
Hij gaat zijns weegs. Wij hebben geen tijd gehad om hem
dank te zeggen.
'j Bij de nagenoeg rechtlijnig elkander snijdende straten der Amerikaansche steden
vormt elke verzameling huizen natuurlijk een min of meer regelmatigcn vierhoek,
welke „block" wordt geheeten.
13
Het „Occidental Hotel** is een groot gebouw met vier verdie-
pingen. Men kan er zijn intrek nemen volgens het „American
plan" of volgens het „European plan", naar verkiezing. Bij het
eene betaalt men een som per dag met inbegrip van maaltijden,
bij het andere is men alleen kamerhuur schuldig.
Beneden is een groote hall met marmeren pilaren. Deze doet
dienst als vereenigingspunt voor mannen van zaken. Aangeplakt
vindt men er: koersen, vrachten, opgaven omtrent het wederen
allerhande tijdingen betrekking hebbende op handel, scheepvaart
en nijverheid. Links is de „Office", waar men zich bij aankomst
aanmeldt voor kamers, zijne rekeningen betaalt, postzegels koopt,
brieven afgeeft ter verzending en allerlei inlichtingen inwint.
Het is nuttig, in de Vereenigde Staten, om, als hotelbewoner
bij aankomst te kunnen vertoonen een inleidingsbrief aan den
eigenaar van een zijner vrienden, bekenden of begunstigers. Ik
bezit een dergelijk stuk, geef het af, doch voor het oogenblik
helpt het nog niet veel. De eigenaar is afwezig; aan de „Office"
heerscht groote drukte en gedrang. Mijnen metgezel en mijzelven
worden nummers gegeven, elk voor eene kamer. Een „office-
boy" geleidt ons naar boven in den heffer ; onze reisgoederen,
welke reeds zijn aangekomen, rijzen mede in een andere „lift".
Weldra ben ik in een zeer klein, weinig verlicht vertrek, over-
gelaten aan mijn lot. Te nauwernood kan ik bespeuren dat er
een hokje aan verbonden is.
Ik heb noodig: licht, water en informatiën. Vier maal bel ik,
doch geen bediende komt opdagen. Toen begin ik wat verder
te zien dan mijn neus lang is, en vind weldra een knop voor
electrisch licht, een kraan voor koud, een andere voor warm
water en een telefoon voor het bureau beneden. Ras heb ik alles
wat ik behoef en weet wat ik vernemen wil. Mijn schoeisel doe
ik poetsen door den ouden Joe beneden in den kelder. Daar staat
een gemakkelijke fauteuil ; er vóór : eene kleine verhooging voor
den gelaarsden voet, welke bewerkt moet worden. Joe heeft de
operatie in een oogenblik verricht, en voortaan zal ik het niet
vreemd vinden, zoolang ik in Amerika verblijf, om voor dit
gedeelte van het aankleeden, eene kleine wandeUng naar het
benedengewelf te doen, vijf minuten te verliezen, ofwel te besteden
14
aan het inzien eener courant en een fooitje van tien dollarcenten
te offeren. Om schoenen of kleederen, buiten de kamerdeur
geplaatst, ten einde gereinigd te worden, bekommert niemand
zich. 's Lands wijs, 's Lands eer : Help uzelf
Een uur na aankomst in het hotel, ben ik met mijn metgezel
in de straten van San Francisco. Zij zijn lang, hier en daar aan-
gelegd over drie a vier heuvels. Wij krijgen een goeden maaltijd
in den „Poodle dog", één der meest bekende restaurants, met
Fransche keuken. Daarna een tocht per tram door de stad. De
gezamenlijke lengte der tramspoorstaven is 220 mijlen. Stijl
liggen zij op de heuvelglooiingen. Langs ééne dier lijnen komen
wij op een punt met een vergezicht op de thans nevelvrije haven.
Zoo somber de morgen was geweest, zoo helder is de namiddag.
Heel in de verte op een afstand van 60 mijlen ligt de „Golden
Gate". De baai zelve van San Francisco is eene der schoonste,
eene der meest afwisselende aan natuurtafereelen, welke men zich
kan voorstellen. De stad troont aan de oevers als eene koningin,
en schilderachtig spiegelt zij zich in den vloed. Kleine huizen,
bont geschilderd, in de voorsteden, kijken hier en daar uit het
groen. De onafzienbare keten van de „Coast range" steekt scherp
af tegen den blauwen horizon. Daar ligt de militaire post „Pre-
sidio reservation" : een kamp m.et krachtige batterijen en een
groot hospitaal, in hetwelk, na den Spaansch-Amerikaanschen
oorlog, vijf duizend gewonden tegelijk werden verpleegd. Midden
in de baai, recht tegenover de „Gouden Poort", is het eiland
Alcatraz met eene militaire gevangenis en onderaardsche bus-
kruitmagazijnen. Op het vasteland, aan beide zijden, bevinden zich
de natuurlijke, door kunst verbeterde, vestingen : Fort Point en
Leine Point. Voorts ontwaart het oog „Angelisland", met statige
palmen en het eiland Yerba Buena, alwaar een kweekschool voor
de zeevaart is gevestigd.
Als ik des namiddags in het hotel terugkom, heeft het inlei-
dingsschrijven gewerkt. Ik zal thans een flink ruim vertrek, met
badkamer, op de eerste verdieping bewonen. De voorwerpen,
welke mij toebehooren, zijn, van de kamer, welke mij eerst was
aangewezen, er heen gebracht door eene onzichtbare hand.
Er wordt aan mijne deur geklopt.
15
^Come!"
Met den hoed in de hand treedt binnen een man van ongeveer
veertig jaren. Hij reikt mij zijn naamkaartje en zegt in goed Hol-
landsch : „Ik ben gids van dit hotel. Mijn patroon zou gaarne
wenschen u te spreken. Hij heeft mij te uwer beschikking gesteld
voor den tijd uwer aanwezigheid alhier."
Een oogenblik daarna ontmoet ik den hoteleigenaar. Hij noemt
zich „major", want in den rang van majoor heeft hij in '64
gediend in het leger der noordelijken. Ik leer hem kennen als
een gentleman in den vollen zin van het woord. Hij is een der
eerste hardwerkende Amerikanen, met welke ik in de Vereenigde
Staten in aanraking kom. Zeer gezien, zeer vermogend, is hij
van den vroegen morgen tot den laten avond bij zijne zaken,
en vindt desondanks nog tijd om aan het hoofd te staan van
verschillende inrichtingen van liefdadigheid en van algemeen nut,
ambten welke hij belangloos bekleedt.
Van toen aan heb ik deelgenomen aan het leven der Amerikanen.
Reeds spoedig kom ik in kennis met eene familie, welke voort-
durend het „Occidental Hotel" bewoont De gewoonte van in
hotels te leven bestaat te San Francisco misschien nog meer
dan in andere plaatsen der Unie. Geen gevolg van weelde,
eer van het tegendeel, vermijdt zij de lastige dienstbodenvraag.
Men weet, dat de echte Amerikaan er niet van houdt iemands
„bediende" te zijn. Desnoods wil hij „helpen" (assist) doch „die-
nen" (serve) is hem een onaangenaam woord. Het keukenperso-
neel, dienstboden in het algemeen, worden voornamelijk gerecru-
teerd uit Ieren, Scandinaviërs, Duitschers en negers. Loonen zijn
buitengewoon hoog. Woont men in het hotel, dan gaat de man
naar zijne zaken, de vrouw is ontheven van de zorgen van het
huishouden en, wat het geldelijke betreft, weet het gezin juist
wat het per maand heeft uit te geven. Het Hotel is als het ware
een „trust" van families.
San Francisco „the pleasure seeker's great city" wemelt van
groote hotels en van Amerikaansche, Fransche, Duitsche, Italiaan-
sche en Spaansche restaurants. Des avonds straalt de voornaamste
verk eersader : Marketstreet, op welken de nevenstraten aan de
eene zijde uitloopen met een scherpen hoek en aan den anderen
i6
kant loodrecht, in eene zee van electrisch licht Vijf electrische
tramlijnen gaan er naast elkander op en neder. De opgeruimde
cosmopolitische bevolking spoedt zich dan naar de theaters, en
bij het uitgaan van den schouwburg denkt niemand er aan zich
reeds naar huis te begeven. Het is dan het uur van het gekout
vóór het een of ander café, van muziek bij een glas bier of van
soupeeren. Ofschoon het Engelsch de boventoon heeft, zoo hoort
men toch dikwijls andere idiomen ; Russisch niet het minst. Eene
sigarettenverkoopster in Montgomerystreet, die eenige jaren ge-
leden, naar zij mij vertelt, uit Odessa hier is geïmmigreerd, geeft
blijk van liefde voor haar vroeger vaderland door de portretten
van den Tsaar en de Tsarin in haar magazijn te doen prijken.
„De tschinofnik, meneer, heeft mij uit mijn land gejaagd, en,
als Amerikaansche burgeres, ben ik tevreden, want ik verdien
goed geld ; maar daarom kan ik toch Vader Tsaar niet vergeten.
Op zijn verjaardag is het feest in mijn huis."
Hoevelen hebben aldus een nieuw tehuis in de Vereenigde
Staten gevonden! Geen Rijk heeft zijne bevolking zóó snel zien
groeien als het Noord- Amerikaansche. Tegenover de i^g^lo toe-
name van Europa, in de vorige eeuw, kunnen de Vereenigde
Staten wijzen op eene vermeerdering van 1869 7o- Zij ware
niet mogelijk geweest zonder eene buitengewone immigratie.
Deze, bevorderd door gunstige voorwaarden van ontwikkeling der
bevolking, door de geschiktheid van den bodem, waarop de land-
verhuizer zich vestigde, door de diep het land ingaande stroom-
stelsels en door de uitgebreidheid van het spoorwegnet, wordt
berekend van 182 1 tot 1900 te hebben bedragen: bijna twintig
millioen zielen, waarvan meer dan vijftien millioen behoorden tot
het Angelsaksisch-Germaansch ras.
Thans zijn het echter minder Duitschers, Engelschen, Scandina-
viërs, Nederlanders en Zwitsers, die naar Amerika komen ; doch
meer, namelijk tweederden. Russen, Italianen en Oostenrijkers, van
welke verreweg de meesten behooren tot de armste, laagste volks-
klassen van het oude Europa. Uit Rusland zijn van 1891 tot 1900 in
de Vereenigde Staten aangekomen bijna een millioen landverhuizers,
en deze immigratie duurt nog steeds voort. Het ambtelijk jaar,
eindigende den 3osten Juni 1903, zag het grootst gekend aantal
van immigranten nl. 957.000. Zelfs het, in dit opzicht bekend,
jaar 1882 bracht slechts 771.000 landverhuizers. Geen wonder dat
de Amerikaansche Regeering zich ten deze bezorgd maakt.
De bevolking van San Francisco heeft iets smaakvols, iets
bevalligs; tegelijkertijd iets zuidelijks, ja, de wuftheid ontbreekt
haar niet. Met Spaansche gratie en zonder een zweem van
Boston's preutschheid, schrijdt de vrouw, met lichten kleinen
voet, er over het plaveisel, zeer dikwerf alleen, met de zeker-
heid dat zij, evenals elders in Amerika, geëerbiedigd zal wor-
den als voorbijgangster bij dag en bij nacht, verwend door
voorkomendheid, als daartoe aanleiding is, van de zijde van het
sterke geslacht. Zoo vrouwelijk als de Amerikaansche is, zij
bezit een sterken wil en draagt het hoofd fier. Heeft zij tegen-
spoed, telkens zal zij het leven opnieuw beginnen. Roesten doet
zij niet gemakkelijk.
Wat de Californische vrouw in het bijzonder aangaat, men ziet
het haar aan, dat haar bodem vroeger eene Spaansche nederzet-
ting was. In het begin der negentiende eeuw kwam het land
aan Mexico, en dit moest het gebied afstaan aan de Vereenigde
Staten op het einde van den derden belangrijken Amerikaan-
schen oorlog : dien met Mexico, toen James Knox Polk president
was (1845).
Gertrude Atherton, zelf eene Californische, legt in „Patience
sparhawk and her Times", eenen der vrienden van hare heldin
de volgende woorden in den mond: „Gij hebt goede sterke
hersenen achter uwe oogen liggen, en ofschoon gij vergissingen
van verschillenden aard zult maken, zult gij er een schop aan
geven zoo gauw als gij er mede gedaan hebt, nog eens begin-
nen en er niet slechter aan toe zijn. Bedenk dat geene vergis-
sing onherroepelijk is, dat er net zoo vele „morgens" als „gis-
terens" zijn, dat alleen de onbekwame niets als een verleden
heeft. Het is alles eene vraag van willen voor zoover de wereld
er bij betrokken is, en van idealen, voor zoover het uwe eigene
ziel betreft. Het komt er niet op aan hoe dikwijls omstandig-
heden en uwe eigene zwakheid u dwingen om uwe eigene par-
tikuHere idealen te laten varen; zet ze met vastberadenheid
weder op hun voetstuk, op het oogenblik dat gij uw evenwicht
2
i8
hebt herkregen, en streef naar het bereiken er van alsof er niets
gebeurd ware. Dan zult gij nooit eene bejaarde ziel hebben en
nooit uw houvast verliezen. Kunt gij dat alles onthouden?"
En, Patience, een kind van het Californisch woud, wie in het
vervolg van haar leven heel wat boven het hoofd hangt, ant-
woordt in zuiver Amerikaansch :
„You bet I can."
In het Orpheum-theater hoor ik een voordracht van eene wel-
bekende actrice over „the American girl". Vier types neemt zij:
de „Chicago-, Boston-, New- York- en San Francisco-girl" . Ver-
schillend van elkander, de eerste vooral zelfstandig, de tweede
in het bijzonder geleerd, de derde in de voornaamste plaats weel-
derig en de vierde vol gratie, vormen zij te zamen een genre
alleen te vinden in de Vereenigde Staten, waar de vrouw bij
het huwelijk op den achtergrond treedt om plaats te maken voor
het jonge meisje. Dat dit in Europa weinig wordt begrepen, en
daarom dikwerf verkeerd beoordeeld, is niet te verwonderen.
Welke huisvader, aan deze zijde van den Oceaan, huivert niet
bij de gedachte dat zijne dochter een jongen man, die niet eens
haar verloofde is, alleen ontvangt en uren met hem praat, dat
zij alleen met hem naar den schouwburg gaat, dat zij eene
zelfstandigheid bezit, welke zou genoemd worden — ik citeer
hier : — „verdacht bij eene Fransche, vreemd bij eene Engelsche
en onmogelijk bij een Duitsche „backfisch" ?
Dergelijke opmerkingen moeten voortspruiten uit eene weinig
ridderlijke onwetendheid. Overal is de vrouw vol tegenstellingen,
en, zoo als wij boven reeds gezien hebben, gaat, ook in de Ver-
eenigde Staten, het generahseeren met bezwaren gepaard, maar
dit kan althans in het algemeen van Amerika beweerd worden:
dat de vrouw ziet dat de man er voor haar leeft, haar, van de
geboorte af, op een voetstuk plaatst en haar het geheele leven
dóór, eerbied bewijst. Die gewoonte van den Amerikaan wijst
naar het: „Hier heisst Gewinn was sonst Verlust".
Hoog, slank, niet hoekig maar vol bevalligheid, vastberaden,
zichzelve beheerschend, taktvol en vriendelijk, streeft, als een
gevolg der opgemelde redenen, de Amerikaansche er naar om
den man te toonen dat zij in het maatschappelijk leven minstens
19
naast hem, niet onder hem staat. Als het moet, dat is : indien zij het
aldus wil, staat zij als stookster op een lokomotief, metselt aan
een huis, houdt koopmansboeken, praktiseert als arts, steunt den
echtgenoot politicus in haren salon en verzacht, verfijnt overal
het openbare leven ; voorkomt zij, als rechtsgeleerde, als advokaat,
dikwerf processen, de toga der vrouw in de Vereenigde Staten
in het algemeen is : de mantel der Liefde.
En ... . de welwillendheid zit er de menschen in het bloed.
De Amerikaansche gastvrijheid tegenover den, niet geheel van
aanbevelingsbrieven ontblooten, vreemdeling, heeft mij aldus overal
uitnoodigingen bezorgd tot het gebruik maken van Clubs. Drie
invitaties van dien aard liggen te San Francisco op mijne tafel.
Die gastvrijheid doet meer : de voorzitter of vice-president zal,
ter inleiding, den bezoeker, ook al ziet hij dezen voor de eerste
maal van zijn leven, een maaltijd aanbieden. Op den Zondag
dien ik te San Francisco doorbreng, gebruik ik het tweede
ontbijt met den vice-president der aloude „Bohemian Club". De
Clubs in de Vereenigde Staten staan in weelde en gemak niet
ten achteren bij de beste in Engeland en in het overig Europa,
ja overtreffen deze. Sommige zijn kabinetten van schilderijen, al
zijn deze producten van het penseel ook niet altijd meesterstukken.
Dienzelfden Zondag bezoek ik het bekende „Cliff house" aan
zee. Men komt er met de electrische tram van de stad na een
rit van ruim een uur.
De gids, die Californië goed kent, doet mij onderweg verhalen
van het land.
Het zuidelijk gedeelte, aan gene zijde van Tehachapi, de Ameri-
kaansche „riviera" aan den Stillen Oceaan, waar deze kabbelt
aan de kust van Point Concepcion tot San Diégo, wordt in het
bijzonder geroemd. Los Angeles, van een klein dorp in 1880,
gegroeid tot een spoorwegcentrum van 200.000 inwoners met 125
mijlen electrische tramlijnen, heeft prachtige vergezichten; de
palm, magnolia, eucalyptus, acacia, cypres en menige andere
oostersche plant groeien er in de Westlake, Eastlake en Elysian
parken. Negen mijlen van Los Angeles ligt Pasadena, in het
westelijk deel van de San Gabriël vallei. Van Pasadena, vermaard
om zijne bloemen en vruchten, kunnen uitstapjes worden gemaakt
20
via Altadena en Rubio canon naar Mount Lowe, van Los Angeles
naar Monrovia en Duarte in de bergen en naar menige andere
schoon gelegene plaats. Aldus liggen van Los Angeles: zestig
mijlen ten oosten, het aantrekkelijk San Bernardino, ten zuiden
vindt men Norwalk, waar te zien zijn struisvogels „of all stages
from those who have just been shelled out, to the bald headed
old gentleman who, however, is not a bit stifF necked" en Santa
Anna, het centrum van Orange County ; negentien mijlen ten
westen, op den weg naar Santa Monica, is het „Soldiers' home",
waar twee duizend veteranen zijn gehuisvest. Het schilderachtig
dal van San Mateo snijdend, gaat men van San Francisco, langs
het Palo Alto station, waar zich de Seland Stanford Junior Uni-
versity bevindt, langs San José, de zoogenaamde „Garden City",
Santa Clara, de door Methodisten gestichte Uni v ersiteitsstad en het
vermaard „Lick "observatorium, naar Castroville. Twintig minuten
verder per trein is Hotel del Monte en Monterey, waarvan is gezegd
geworden: „Zie van Californië alles wat gij kunt, maar, zijt gij ver-
plicht u tot een enkel punt te beperken, laat dat dan Monterey zijn,"
„ClifFhouse" Hgt op eene rots. Zijne grondvesten worden gebeukt
door de golven des Oceaans. Op klippen dichtbij koestert eene
menigte zeehonden zich in de zon.
Het gebouw is een paleis voor volksvermakelijkheden van
allerlei aard. Tot de laatste behoort, zooals veelal in de Vereenigde
Staten, eene zwem- en gym nastiekin richting, welke hier reusachtig
is. Het entreegeld is niet hoog, vooral niet als men bedenkt in
Amerika te zijn. Bijgevolg beweegt men zich onder de volks-
klasse. De allerlaagste: kleine ambachtslieden, fabrieks werksters,
zij die slechts 6 a 7 dollars per week verdienen, danst in een
dichtbij gelegen lokaal. Dien dans wil ik bijwonen.
Het is drie uur in den namiddag. Het feest van het zondagsch
publiek is in vollen gang. Eenige honderden paren walsen, op
de uiterst langzame Amerikaansche wijze, in de groote zaal, op
de maat der muziek van een niet zeer slecht orkest, dat zich op
eene estrade bevindt.
Wij gaan zitten op de, tegen die verhooging geplaatste, stoelen.
De toiletten zijn zonderUng, maar niet slordig, bont, doch niet
zonder smaak, de hoeden der dames zijn „eigen maaksel", de
21
mannen, blootshoofds, laten zich niet kleed en bij een wereldbekend
kleermaker; intusschen goed geschoeid is iedereen en de nu en
dan zichtbare tipjes der vrouwenrokken zijn helder.
Fatsoenlijk gekleed, heeft het publiek ook een alleszins beta-
melijk gedrag. Geen onvertogen woord wordt vernomen, geen
onbehoorlijke beweging gemaakt, geen dronkenschap is te bespeu-
ren. Men danst, schertst, vermaakt zich. Eene fabrieksarbeidster,
niet ver van mij af, maakt zich boos als iemand haar te dansen
vraagt, dien zij niet kent en die vergeet zich te laten voorstellen. Het
is volksbal ; doch het volk, iedereen wil worden gerespecteerd, en
gedraagt zich, overeenkomstig zijn eigen wensch, tegenover anderen.
Ik breng den dag verder door met de bezichtiging van het
Golden Gate park, met zijn kunstmuseum en van de schoon
gelegen „Strawberry Hill".
Bezocht is voorts door mij geworden, gedurende het verblijf
te San Francisco, het Handelsmuseum, hetwelk sedert 1 900 bestaat,
en ingericht is volgens het model der soortgelijke inrichting te
Philadelphia.
Belanghebbenden kunnen daar bestudeeren gegevens voor den
uitvoer naar alle landen der wereld en inzage nemen van eene
lijst der concurreerende firma's in het buitenland, welke lijst tevens
aangeeft de geldelijke en handelspositie dier huizen, ook de vooruit-
zichten van pogingen tot mededinging, welke met hen, van
Amerikaanschen kant, te wagen is. Voorts vindt men er uitvoerige
tabellen, boeken en kaarten, waaruit de exporteur een denkbeeld
kan krijgen van de voorwaarden, den weg en de kosten van het
goederenvervoer naar het buitenland en inlichtingen aangaande
verpakking, verzekering en overscheping. Het Museum houdt
zich voortdurend op de hoogte van al het nieuwe op technisch
en industrieel gebied; het verleent zijne tusschenkomst om den
voortbrenger in kennis te stellen met de wenschen van buiten-
landsche afnemers van Amerikaansche producten ; in het algemeen
zorgt het voor de ontwikkeling van bestaande handelsbetrekkingen
en verstrekt ook informatie aan buitenlandsche firma's, die met
Amerikaansche kooplieden in verbinding willen treden. Men vindt
in deze inrichting eene tentoonstelling der voortbrengselen van
de, aan den Stillen Oceaan gelegen, streken.
• 22
Een voormiddag heb ik gewijd aan een ommegang in de Munt
te San Francisco: één der belangrijkste inrichtingen van dien
aard in de Vereenigde Staten. Getroffen werd ik door de vrien-
delijke ontvangst, welke den bezoeker, wien kosteloos toegang
verleend wordt, ten deel valt van de zijde der autoriteiten aldaar.
Met groote bereidwilligheid wordt getoond de bewerking, welke
de verschillende edele metalen ondergaan vóór dat zij werkelijk
nervus rerum worden. Hier ben ik in het gebied van den „al-
mighty dollar'' en ondervind ik, meer nog dan elders, hoe de
Amerikaan doordrongen is van het „Zahlen regieren die Welt".
De begeleiders laten niet na de aandacht er op te vestigen,
dat men hier voorbijgaat aan gewelven, die millioenen aan goud
en zilver bevatten. Hier is een bergplaats voor en met 27 mil-
lioen, daar eene welke 54 millioen bevat, ginds eene voorraad
van 35 millioen. Men ziet eene deur, met een opgeplakt papiertje,
hetwelk het cijfer vertoont. Wat echter de schatten zelve aan-
gaat: men ontwaart deze evenmin als de gebouwen te Londen
bij een dikken mist, maar — zij zijn er.
Schoone goudstukken, die Amerikaansche van H zo\ Ik ben
tegenwoordig bij hunne geboorte. Geslagen, gestempeld, gevijld,
gewogen, geëssayeerd worden zij hier hoofdzakelijk door vrou-
wen, die met groote stiptheid, voorzichtigheid en nauwkeurigheid
arbeiden van des morgens negen tot twaalf en des namiddags
van één tot vier, terwijl haar, bij ieder werkuur, tien minuten
rust wordt gegund. Op het oogenblik van mijne aanwezigheid
worden ook ontzaggelijke hoeveelheden halve dollarstukken ver-
vaardigd. Twee stevige mansvuisten werpen een hoop dier munten
in een bak, schudden dezen even, eenige stukken vallen er af,
en juist vijfhonderd liggen te zamen.
En, ik heb daar gedacht aan Heine te Klaustal, als hij een
nieuwen thaler in de hand neemt en dezen toespreekt:
„Wie viel Gutes und wie viel Böses wirst Du stiften ! wie wirst
Du das Laster beschützen und die Tugend flicken! Wie wirst
Du geliebt und dann wieder verwünscht werden ! Wie wirst Du
schwelgen, kuppeln, lügen und morden helfen ! Wie wirst Du
rastlos umherirren, durch reine und schmutzige Hande, Jahr-
hunderte lang, bis Du endlich schuldbeladen und sündenmüde
23
versammelt wirst zu den Deining-en im Schosse Abrahams, der
Dich einschmilzt und lautert und umbildet zu einem besseren
Sein, vielleicht gar zu einem unschuldigen TheelöfFelchen, womit
einst mein eigenes Ururenkelchen sein liebes Breisüppchen zurecht
matscht."
Onderwerpen van den meest verschillenden aard vragen te
San Francisco de opmerkzaamheid van den nieuw aangekomene.
Het meest boeiende is echter nog steeds de zee, die hij daar
even verlaten heeft. Ik aanschouw haar nog lederen dag. Als ik
mij den vorigen avond vermeid heb in het gewoel der menigte
vóór den wereldbekenden „Courantenhoek", als ik daar in de
buurt van Marketstreet, in den een of anderen gezelligen restau-
rant verhalen heb aangehoord over de verkiezingen, als ik ben
geschreden door „China town" en mijzelven heb afgevraagd :
„Ach ! WO habe ich solche Nasen schon gesehen ? War's zu
Hamburg oder Frankfurt in der Gasse ? Qualvoll dammrend die
Erinn'rung?", dan ga ik den volgenden morgen vroeg naar het
strand om te peinzen ; over den nagenoeg rechten weg, welke
de schepen, snijdende den evenaar slechts met zeer scherpen
hoek, zullen nemen van de landengte van Panama, tot daar,
waar onze vlag op Nieuw Guinea waait. Het is niet meer dan
een zijner „magnificent distances", w^aarop de Yankee zoo trotsch
is. Tengevolge van den oorlog met Spanje, zijn de Vereenigde
Staten eene Aziatische Mogendheid geworden. Zij richten de
blikken naar het Zuiden van het eigen werelddeel, doch ook
naar het gedeelte der aarde, dat voor hen westelijk ligt en dat
wij „het Verre Oosten" noemen.
De zee heeft eene ziel. Zij geeft groote gedachten, grootsche
opvattingen, kloeke visioenen en hartelijke, al zij het dikwijls
slechts met bloedvergieten tot stand te brengen, toenaderingen
tusschen de volkeren der aarde. Holland, het kind des oceaans,
was zich daarvan in vroegere eeuwen wèl bewust. „Oft," zegt
Heine, „wird mir sogar zu Muthe als sei das Wasser eigentlich
meine Seele selbst, und, wie es im Meere verborgene Wasser-
pflanzen giebt, die nur im Augenblick des Aufblühens an dessen
Oberflache heraufschwimmen, und im Augenblick des Verblühens
wieder hinabtauchen, so kommen zuweilen auch wunderbare
24
Blumenbilder heraufgeschwommen aus der Tiefe meiner Seele
und duften und leuchten und verschwinden wieder/
Aldus zie ik aan San Francisco's strand : Balboa, eischende in
Ï513» voor Spanje dien oceaan en alles wat door dezen wordt
bespoeld ; het Conclave in alle plechtigheid vaststellende, dat
de menschen, die in bedoelde landen woonden, geene redelooze
dieren, maar wezens met een e ziel waren, welke moesten worden
bekeerd ; de Russen welke meer dan tweehonderd jaren later
naar Kamschatka kwamen ; Cook, die op de Sandwicheilanden
den voet aan wal zette, toen reeds de negentiende eeuw in aan-
tocht was ; en thans : den Stillen Oceaan geopend, en de Vereenigde
wStaten van Amerika optredende alsof zij deze nieuwe wereldzee
beschouwen meer in het bijzonder als eene zee der Nieuwe
Wereld. Zij, in elk geval, staan daarbij op de hoogste bergen,
en hebben den meest omvattenden horizont, al kregen ook alle
volkeren, sedert den vrede met Spanje, een wijderen gezichts-
kring.
II
CHICAGO.
II
C H I C A G o.
Des Woensdags, om tien uur 's morgens, vertrokken uit San
Francisco, ben ik gekomen den volgenden Zaterdag per „O ver-
land Limited" via Ogden en Omaha, te Chicago. In den „Pull-
man car" was het bed niet slecht, het eten beviel mij, de rook-
kamer was gezellig en des kappers' salon voldeed aan redelijke
wenschen.
Drie etmalen in den trein! Wie, in landen als Amerika en
Rusland, geeft er om? Van Warschau tot Wladiwostok achttien,
van San Francisco tot New- York: zes dagen. De een rent wat
harder, de ander wat minder vlug, maar de afstand tusschen de
termini schrikt niemand af. De ruimte, welke men onder het
voortsnellen ter beschikking heeft, is nietig, doch men leert zich
behelpen. In de Vereenigde Staten mag men slechts weinig
bagage in den waggon bij zich hebben. Een plat koffertje met
wat ondergoed zal niet hinderen voor het verkeer in den wagen
en voor de metamorphose van de zitbank voor den dag, in rust-
bed voor den nacht. Ook is nog geoorloofd een kleine zak met
toiletartikelen. Doch hiermede is dan ook volledig de inventaris
der voorwerpen, waarmede de tusschen de wielen vliegende
sterveling het, gedurende dagen, moet doen. Verwarmd worden
de Amerikaansche vertrekken, ook zij, die over de spoorstaven
glijden, op bovenmatige wijze, doch de reiziger kan buiten, op
het bordes van den waggon staan, en aldus genieten van de
28
frissche lucht. Des avonds maakt de gekleurde bediende het bed
op, des morgens is men vroeg bij de hand om onder de eersten
in de waschkamer te zijn ; de maaltijden worden op geregelde
uren in den eetwagen gebruikt, en wat gerekt ; men leest, koost ;
nu en dan geniet men van eene kleine pauze aan een voornaam
station; kennismakingen hebben plaats voor vier, zes, vier en
twintig uren, zelfs voor drie etmalen, en bij aankomst maakt het
niet veel uit of men twee duizend of drie duizend kilometer heeft
afgelegd.
Voort gaat het langs de baaien van San Francisco en San
Pablo, door de Sacramento-vallei, over de Nevada-bergen : door
uitgestrekte, met sneeuw gekruinde wouden van pijnboomen.
Beschaving doorkruist thans het gebied van de rots ; de Indiaan,
de nomade trok schuw zich terug, het stoompaard kan veilig
hier vliegen. Daar bereikt het de canyons en de prairiën van
Nebraska, lowa en Illinois. Van Omaha heeft men nog twaalf
uren tot Chicago.
Zaterdag te negen uren des morgens kom ik aan, en in den
loop van dien dag moet ik in de groote stad aan het meer van
Michigan indrukken opnemen, welke maanden zullen vragen om
te worden verwerkt.
Aziatische jaren, waar zijt gij ? Verdwenen de tyran ;
hier is souverein : de werker ; te vergeefs wordt poëzie gezocht ;
Chicago en proza zijn synoniem; de oostersche kleurenpracht is
ver ; nabij : de walm van rook uit duizenden fabrieksschoorsteenen ;
de drempel van de mystieke nis, in welke de Aziaat gewend is
datgene werktuigelijk te verrichten wat voor zielsuiting kan
worden gehouden, ligt achterwaarts; hier zijn de hallen der naakte
werkelijkheid: de drie en twintig verdiepingen hooge bouwge-
wrochten van ijzer en steen; traditie: weggevaagd; in het front
staat wat nieuw is ; daar het despotisme van den ongenaakbaren
vorst, hier de invloed, de almacht van het geld; doch ook,
terwijl ginds het acme van kunnen ligt bij ééne persoonlijkheid,
voor welke allen bestaan, buigen, zwoegen, zich opofferen
en sterven, heerscht hier het streven van allen tot het welzijn
van allen; ieder individu doet zijn best ten voordeele van het
gemeenebest.
29
Van het een tot het ander is de overgang te San Francisco
eene flauwe, een te weinig geaccentueerde. De Europeaan, uit
ons Indië komende, kan, te Marseille, het Westen bevroeden,
bemerken; doch gevoelen, beseiFen dat hij het Oosten geheel
heeft verlaten, doet hij eerst bij het betreden van het asphalt
der Parijsche boulevards ; aldus, onder eene andere hemelstreek,
is, bij dien gedachtengang, San Francisco nog het eigenlijk
Amerika niet; dit begint, voor hem, die den Stillen Oceaan heeft
overgestoken, eerst te Chicago.
Kronieken van het centrum, dat thans Chicago heet — aldus
verneem ik gedurende mijn oponthoud aldaar — bestaan sedert
1634. Eenige Fransche emigranten bezochten de plaats gedurende
de tweede helft der zeventiende eeuw. In 1685 werd er een
Fransch fort gebouwd. Het werd spoedig gevolgd door een
zendingsstation van de Jezuïeten.
Men wil dat een zekere William Murray, een koopman, het
land waarop Chicago thans staat, in 1773 kocht van een rood-
huid voor vijf shillings en eenige voorwerpen van geene waarde.
Het Oosten van toen dacht nog niet aan het gebied van Illinois.
Wat was Noord- Amerika, zelfs nog drie jaren later, eigenlijk?
Een puriteinsch Nieuw Engeland, een New- York en New-Jersey
met overheerschende Hollandsche elementen, Delaware het „ju-
weel van het Rijk van Gustaaf AdolP, Zuid-Carolina met eene
bevolking van Hugenoten, Georgië vooral Schotsch getint, Vir-
ginië oorspronkelijk eene nederzetting van „verloren zoons" van
den Britschen adel, Pennsylvanië een toevluchtsoord, gesticht
door William Penn „Koning der Quakers" voor vervolgden van
allerlei soort, Maryland: roomsch-katholiek onder Lord Baltimore,
gunsteling van Karel II, Rhode-Island op het gebied van ge-
loofsvrijheid een voorlooper van het tegenwoordig Rijk der
Vereenigde Staten. Deze heterogene koloniën stonden op tegen
Engeland en hadden de handen vol om voor zichzelf en voor
elkander collectief het bestaan te verzekeren, tot laat in de acht-
tiende eeuw.
„Wij, het Volk der Vereenigde Staten," zoo luidt de Inleiding
der onafhankelijkheidsverklaring „besluiten tot en stellen vast de
volgende grondwet, om daardoor tot eene meer volkomen Ver-
30
eeniging te geraken, rechtvaardigheid in het leven te roepen,
binnenlandsche rust te waarborgen, te zorgen voor gemeen-
schappelijke verdediging, de algemeene welvaart te bevorderen
en de zegeningen der vrijheid te verzekeren voor ons en voor onze
nakomelingschap" .
Illinois werd eerst in 1818 opgenomen in de Unie. De Pot-
tawottomie-indianen hadden in 18 12 uitgemoord het geheele
garnizoen van een versterkten post, dicht bij het tegenwoordig
Chicago.
Drie jaren nadat, in 1837, William B, Ogden tot burgemeester
was gekozen, telde de stad bijna vijfduizend zielen.
Men zag er den eersten spoortrein aankomen in 1848. Twee
jaren later was de bevolking gestegen tot dertig duizend menschen,
in 1860 honderd twaalf duizend, in 1870 bijna drie maal honderd
duizend.
Voor eene waarde van twee honderd millioen dollars ging
verloren door den grooten brand van 187 1. Alle hoop op de
toekomst scheen verloren. Twee maal: in 1873 en in 1878, was er
een paniek op handelsgebied.
In 1880 was het aantal inwoners van Chicago: een half millioen.
De waarde der artikelen welke het voortbracht en verhandelde,
was twee honderd vijftig millioen dollars per jaar.
De plaats had in 1890 eene bevolking van één millioen. In
igo2 zijn er meer dan twee millioen menschen.
Ik heb San Francisco de meest cosmopolitische stad der
Vereenigde Staten genoemd. Dat zal de Chicagoër niet beamen.
Eerst zal hij zeggen dat zijne stad is: „the most marvellous city
in the world, the greatest lumber, grain, live stock and produce
market, largest lake shipping and railway centre, most noted
manufacturing and jobbing point", en dan: op elke vier van onze
burgers is er minstens één van vreemde geboorte of uit ouders,
die in het buitenland zijn geboren.
Ten aanzien van laatstbedoeld punt zijn de desbetreffende cijfers
voor het geheele Rijk, namelijk voor zoover de blanken in aan-
merking komen:
31
1890 igoo
Staatsburgers, geboren uit Amerikanen 34.564.450 41.004.774
„ uit geïmmigreerden 11.515-835 15.666.455
46.080.386 56.671.229
Vreemdelingen 9.136.079 10.235.364
55.216.364 66.906.593
Juiste getallen voor Chicago in het bijzonder te dezen aanzien
zijn mij niet bekend ; zooveel is intusschen zeker dat San Francisco
veel minder den indruk geeft Amerikaansch te zijn dan de stad
aan het Michiganmeer. Het heet dat hier wonen: twee honderd
duizend Duitschers, honderd duizend Ieren, even zoovele Scandi-
naviërs, zestig duizend Polen en Russen, vijftig duizend Franschen
en Italianen en een gelijk aantal Engelschen, Schotten, Canadeezen
en burgers van andere nationaliteit. Maar de meesten van dezen
gaan gemakkelijk op in het Amerikaansch element. Het tweede
geslacht vooral gevoelt zich Amerikaan, en dit bevreemdt niet
bijzonder als men bijvoorbeeld weet dat kinderen uit vreemde
ouders zelfs in Rusland geboren, veel Russischer denken en zijn
dan geheel zuivere onderdanen van den Tsaar.
Als ik te Chicago uit den trein stap, bemerk ik dadelijk dat het
een nationale feestdag is: vlaggen, festoenen, toebereidselen tot
illuminatie zijn allerwege te zien. De kalender zegt : 22 Februari.
Het is de geboortedag van Washington, welke alom in de Ver-
eenigde Staten met een rood cijfer wordt in eere gehouden.
Mijn gastheer zegt, in het rijtuig, wijzende op de straten, waar
nochtans veel verkeer is. „Heden ziet het er hier niet business
like uit; wacht tot Maandag."
Hij brengt mij naar de voornaamste politieke club, de „Union
League". Daar vind ik, in een weelderig ingericht vertrek met
badkamer, waar gelegenheid tot verkleeden is, een gedeelte
mijner reisgoederen.
„Het is halfelf, " merkt mijn amphitryon op, „ik geef u een
uur om u te ontdoen van het stof van den weg en om uit te
rusten van de vermoeienissen der reis."
De metamorphose neemt twintig minuten. Het overige van den
32
tijd „rust ik uit" door het ontvangen van bezoeken. Waar heet
men den gast nog hartelijker welkom dan in Amerika ?
Te twaalf uur zit ik aan bij het „breakfast", aangeboden door
de Club aan Albert J. Beveridge, Senator voor den Staat Indiana.
Hij is de „orator of the day". De andere voorname gast is Baron
d'Estournelles de Constant. Gene is voor de gelegenheid overge-
komen uit Washington — eene reis van slechts vier en twintig
uren! — deze overdacht te Parijs wat hij over negen dagen te
Chicago zou zeggen, nam de boot, hier is hij ; morgen of over-
morgen gaat hij terug naar den Quai d'Orsay.
Het aantal der gasten is veertig. Spoedig reeds beginnen de
redevoeringen. De jongste staatkundige voordracht, die ik heb
aangehoord, werd gehouden veertien jaren geleden. Ik spits de
ooren. Zij zijn bezig zich te gewennen aan den gloed der wel-
sprekendheid, dien ik sedert langen tijd niet heb gevoeld. Ook
mijne oogen hebben druk werk. In een half uur heb ik een
honderd nieuwe kennissen gemaakt, een aantal dezer zijn disch-
genooten. Het komt er op aan de gelaatstrekken van elk dezer
wat nader in het geheugen te prenten. En dan de namen !
Daar word ik zelf vereerd door een openlijken welkomsgroet
van den Voorzitter van de Club. Als hij gaat zitten, vraag ik
aan mijnen buurman fluisterend: „Have I toanswer?" „Ofcourse."
En, de arme gast, die eenige uren geleden, in den trein, niet wetende
welk een feestdag het was, droomde van wandelingen door de
onbekende stad als toerist, heeft zich te spannen in het gareel
van het woord aan een staatkundigen maaltijd in een der groote
centra van het Amerikaansche openbare leven.
Nauwelijks is het ontbijt ten einde of men spoedt zich naar
het „Auditorium". Het is een ontzaggelijk gebouw met zijn zaal
voor zes duizend personen.
De uitnoodiging luidt :
„The Union League Club of Chicago requests the honor of
„your presence at its annual observance of the Birthday of Was-
„hington on Saturday February the twenty second nineteen
„hundred and two. The adress will be delivered by Honorable
„Albert J. Beveridge at two o'clock. Subject: „„Conservatism,
„„the essential in American policy"".
33
Het feest begint precies twee uur. Eerst orgelspel. Dan zingen
zes duizend personen :
Hail! Columbia, happy land
Hail! ye heroes, heav'n bom band
Who fought and bied in Freedom's cause,
And when the storm of war was gone,
Enjoyed the peace your valor won.
Let independence be our boast,
Ever mindful what it cost,
Ever grateful for the prize;
Let its altar reach the skies.
Firm, united let us be
Rallying round our liberty,
As a band of brothers joined
Peace and safety we shall find.
Staande worden dit en andere vaderlandsche liederen aange-
heven door de aanwezigen, die daarna het „Onze Vader" bidden.
Alles volgens het programma, waarvan ieder een exemplaar in
de handen heeft.
De achterzijde van dat programma behelst de woorden, van
welke het volgende de vertaling is :
„Het karakter van Washington moge missen sommige van
zulke dichterlijke elementen als de groote menigte verblinden
en verblijden, het bezat minder ongelijkheden en een zeldzamer
vereeniging van deugden dan misschien aan één man ooit ten
deel viel. Voorzichtigheid, standvastigheid, doorzicht, matiging,
een beheerschend oordeel, onwankelbare rechtvaardigheid, moed
welke nooit terugdeinsde, geduld dat nooit moede werd, waar-
heid, welke al het gekunstelde beneden zich achtte, grootmoedig-
heid zonder allooi. Het schijnt alsof de Voorzienigheid hem
begiftigd had op eene buitengewone wijze met de hoedanigheden,
vereischt om hem geschikt te maken voor de hooge roeping,
welke hij bestemd was te vervullen, om te leiden eene belang-
rijke omwenteling, welke zou vormen een nieuw tijdperk in de
geschiedenis der wereld, en om te beginnen eene nieuwe en
onbeproefde regeering, welke, om zijne eigene woorden te ge-
bruiken, de basis moest leggen „ „voor het genot van veel
zuiverder burgerlijke vrijheid en grooter openbaar geluk dan
3
34
tot dusver het deel geweest zijn van het menschelijk geslacht." '
De faam van Washington staat afgescheiden van elke andere in
de geschiedenis; zij schijnt met een meer waren luister en een
meer heilzamen roem. Bij ons blijft zijne nagedachtenis een nati-
onaal eigendom, bij hetwelk alle sympathieën in ons groot en
veelsoortig Rijk, elkander ontmoeten met instemming. Onder alle
oneenigheden en te midden van al de partijstormen, spreken
zijne leerstellingen en voorbeeld tot ons uit het graf met vaderlijke
vermaning ; en zijn naam — door allen geëerbiedigd — vormt een
algemeene band van broederschap, een wachtwoord voor onze Unie.
„ „Het zal de plicht zijn van den geschiedschrijver en vanden
Wijze van alle natiën" " zoo schrijft een groot Engelsch staatsman
(Lord Brougham) „„om geene gelegenheid te laten voorbijgaan
teneinde dezen verheven man te herdenken"" ; en, tot aan het einde
der tijden, zal een getuigenis van den vooruitgang, welken ons ras
gemaakt heeft in wijsheid en deugd, worden afgeleid van de ver-
eering geschonken aan den onsterfelijken naam van Washington.**
De President van de „Union League Club" de Heer Robert
Mather, stelt den redenaar van den dag voor aan het publiek.
Het kan niet in mijne bedoeling liggen de toespraak, welke
anderhalf uur duurt, op uitvoerige wijze te behandelen. Zij
behelst echter eenige punten, welke der vermelding waard zijn.
Het te behandelen onderwerp was aangegeven, gelijk wij
hebben gezien, als „Conservatism, the essential in American
policy". Met pathos voorgedragen en aandachtig gevolgd door
de aanwezige duizenden, onder welke het vrouwelijk element
sterk is vertegenwoordigd, en die hier en daar luide bijvals-
betuigingen doen hooren, behandelt de redevoering vragen van
expansie, staathuishoudkunde en sociologie.
Staande tusschen twee doeken met de „stars and stripes",
verkondigt de spreker aan het volk dat het groote, ook door
Washington gegeven, wachtwoord is : tucht. De man, wiens
nagedachtenis heden geëerd wordt, gaf evenwicht en richting
aan elementaire krachten. Hij was het Genie van orde, de Geest
van tucht, de groote Conservatief.
Het Amerikaansche volk heeft, volgens den spreker, vele deug-
den ; maar het mist nog tucht, terughoudendheid en gematigdlieid.
35
Verdraagzaamheid zal meer en meer de werkstakingen voor-
komen. Het geneesmiddel tegen wrijving tusschen werkgever en
werknemer ligt bij de betrokken personen in eigen boezem.
„Achter onze wettelijke bepalingen staat onze constitutie en
achter onze constitutie staan onze instellingen en achter onze
instellingen staat ons ras. Laten wij bedenken dat het volk is
de ware grondslag, en niet wetten, zelfs geene constitutiën."
Ook van gewoonte moet men zich losmaken, want conser-
vatisme is niet het aanhangen aan de bestaande orde, blootelijk
omdat zij is de bestaande orde. Conservatisme beteekent het
toepassen van middelen tot doeleinden op natuurlijke wijze zonder
geweld. „Wij zijn in een tijdperk van groei, welke op zichzelf
een bewijs is van onze jeugd en vermeerderende levensvatbaar-
heid. Het is onvermijdelijk dat elk jaar, bijna iedere dag zal
aanschouwen iets ongekends aangaande de ontwikkeling onzer
nijverheids-, handels- en financieele verrichtingen.
Aan de orde van den dag is de vraag der „Trusts". In den
winter van 1898 op '99 zag de New-Yorksche Beurs dat groote
kapitalen beschikbaar waren in het land, en reusachtige consortia
werden in het leven geroepen. Vooral de Staat Ne w-Jersey heeft
eene wetgeving, welke dergelijke operatiën bijzonder gemakkelijk
maakt. De „Trusts" rezen aldaar uit den grond ; in korten tijd
bedroeg hun gezamenlijk kapitaal meer dan vier milliarden dollars.
Nog vóór 1900 een aanvang nam, waren vele dezer operatiën
op niets uitgeloopen, doch de nadeelen der bestaande werden
door het Amerikaansch publiek ingezien. Tijdens mijn verblijf
te Chicago was bedoelde vraag eene brandende. Senator Beveridge
sprak er dan ook over. Hij meende dat evenzeer tegenover deze
consortia gematigdheid en geduld in acht moesten worden ge-
nomen. „De groote vereenigingen van kapitaal, gewijd aan de
voortbrenging van staal, meel, vleesch en petroleum brengen
stelsel in de nijverheid, herleiden de voortbrengingskosten, vereen-
voudigen en vergemakkelijken de verspreiding, veroveren de
buitenlandsche markten."
De bezwaren aan deze instellingen verbonden zijn : de wille-
keurige verhooging en verlaging van prijzen, de ongerechte
eisch tot bovenmatige voordeden ten koste van de Amerikaansche
36
verbruikers. „Doch de voordeelen zijn fundamenteel, de nadeelen
incidenteel." En dan: „de bedoelde ontwikkeling heeft eene
gunstige uitwerking op de kapitalisten, die verantwoordelijkheid
dragen. De nieuwere financier moet een staatsman zijn. De dagen
van den plaatselijken „Wallstreetkapitalist" zijn voorbij. De kapi-
talist van onzen tijd moet machinerieën bouwen, fabrieken oprichten,
spoorwegen aanleggen, stoom vaartlij nen koopen. Om daartoe in
staat te zijn, moet hij het volk verstaan en er mede rekening
houden, want alle nijverheid berust op de vatbaarheid tot ver-
bruik en tot voortbrenging van het volk."
Organisatiën van arbeid zijn verwant aan organisatiën van
kapitaal. De een als het ander is de uitkomst van dat beginsel
van samenwerking, welke de geest zelf vormt der beschaafde
maatschappij. Het huisgezin is coöperatie, evenzoo de firma ; de
eenvoudigste vorm van den Staat is hetzelfde, en, naarmate
de Staat meer volkomen wordt, werken burgers meer en meer
samen : elk met allen en allen met eiken.
Daarom zijn noch organisatiën van arbeid, noch die van kapitaal
onnatuurlijk of schadelijk. Maar de tirannie van baatzucht kan
de eene bederven; de tirannie van hartstocht kan de andere
ondermijnen.
Indien het kapitaal niet redelijk wil zijn, indien de arbeid niet
verstandig wil wezen, dan zal het volk voor hen wijsheid betrachten.
Het razen van den rijkdom, die zijn gesloten vuist van goud toont,
is de ergste vijand van den rijkdom. Het razen van den arbeid,
uitschreeuwende eene aanklacht, is de ergste vijand van den arbeid.
Evenals de financier der twintigste eeuw een staatsman moet
wezen, moet de leider van den arbeid der twintigste eeuw een
staatsman zijn. Een man kan niet lang aan het hoofd blijven van
een der groote legers van georganiseerde werkers, zonder de
macht van het behoud te ontwikkelen.
Meer en meer zullen de organisatiën van arbeid er op staan
dat hunne leiders mannen zijn van denken, langzaam in toorn,
gestadig in daad. „De leider van den arbeid is niet minder oprecht
omdat hij verstandig is".
Over den Amerikaanschen handel en het tarief van rechten
verklaart de spreker: „Een tarief blootelijk voor bescherming is
37
geen fetisch. Geen belastingstelsel is heilig. Het is alleen een
middel tot een doel of tot vele doeleinden. Het is geen doelwit
op zichzelf. Gisteren maakten wij weinige! dingen, welke wij zelven
niet noodig hadden, en aldus was de „binnenlandsche markt"
toen het woord der economische waarheid. Vandaag spreekt de
vooruitgang een nieuw woord van economische waarheid, even
zoo noodig als het oude woord toen was. Gelijk de „binnenlandsche
markt" het woord van wijsheid was in zijnen tijd, is „buiten-
landsche markt" het woord van wijsheid thans.
Over den Amerikaanschen geest, leidende de Amerikaansche
actie, heerscht nog steeds de genius van het praktische. Wij zijn
geen China met den vloek der gewoonte, vergiftigd, dood door
precedent. Wij zijn Amerikanen: ,het volk van het geschikte en
het toepasselijke".
De redenaar wijdt uit over de noodzakelijkheid om aan het
buitenland te verkoopen. Omstandigheden hebben zich gewijzigd,
zij vereischen thans matiging tegenover de Westersche Staten,
vooral omdat de Oostersche markt, voor Amerika veel belovend,
nog niet genoeg begrepen wordt, nog niet voldoende ontwikkeld is.
Voorzichtigheid is geraden tegenover de nieuw verworven
koloniën. „Wij zijn niet gebonden aan eene theorie, wij zijn niet
geketend aan een machtspreuk; onze vrije hand is niet gehinderd
door eenige onveranderlijke methode. Toen Washington meende
dat op Kerstmisdag er beschonken Hessen en alle de elementen
voor verrassing bestonden, stak hij de Delaware over en deed
een aanval, als een andere Attila. Toen hij dacht dat een over-
weldigende Britsche strijdmacht de Amerikaansche troepen ont-
moedigde en toen alle de elementen van zwakheid in zijn eigen
leger vermijding van botsing noodig maakte, trok hij terug als
een andere Fabius".
Dat is de Amerikaansche geest. Het conservatisme van toe-
passing, de kalmte ten aanzien van hetgeen geschikt is, het geduld
noodig voor het verrichten van den arbeid, welke onder handen is,
onverschillig van welken aard die arbeid moge zijn : deze vormen
de heilzame invloeden, welke Amerikaansche actie voortaan zullen
besturen. Geen hartstocht of vrees, theorie of precedent, verbeel-
ding noch aandrang zullen in het Amerikaansche karakter bederven
38
dien ordelijken geest van toepassing, welke de ziel zelve van
Amerikaanschen vooruitgang is geweest.
De spreker heeft geëindigd. Zijne toehoorders verlaten de, door
electriciteit hel verlichte, zalen van het auditoriumgebouw. Ik
bevind mij op straat te midden der wolkenschrapers. Hun nestor
staat er sedert 1883.
Voor eene wandeling langs Michigan Avenue en de Kade aan
het meer rest slechts weinig tijd. Te half zeven heeft in de
„Union League Club" plaats het banket van den dag. Daarvoor
zijn driehonderd uitnoodigingen verzonden. Op den bepaalden tijd
zijn allen bij één. Als Baron Constant binnentreedt, speelt het
orkest de „Marseillaise". Chicago's notabelen zijn nauwelijks gezeten
of de champagne wordt rondgediend, en daarmede is gegeven het
sein tot redevoeringen en toasten. De reeks houdt eerst te halfelf
op. Angstig voor het „trop de fleurs" , maak ik er geen melding van.
Natuurlijk wordt het gezelschap bij flikkerlicht gephotographeerd.
En, te denken dat ik, nog niet lang geleden, een koelie met
een lantaarn medenam des avonds, om niet te storten in de
gaten en poelen van den openbaren weg eener oostersche hoofdstad !
Te twaalf uur des nachts brengt de lokaaltrein mij, na, een
tocht van twintig minuten, in de lieve voorstad van Chicago:
Evanston. Hier zal mijn hoofdkwartier zijn, zoo lang ik in de
buurt van het Michiganmeer blijf.
Doodelijke, nachtelijke stilte na het rumoer van Washington^s
dag, na het tumult van Chicago's straatverkeer. De overgang is
te groot, de te verwerken dosis van hetgeen ik gedurende jaren
ben gewend geweest, te omvangrijk, om den slaap te kunnen vattep.
Shelley ten spijt, zijn
„How beautiful is Death,
Death and his brother: sleep"
verwerpende, besteed ik den nacht aan het maken van aanteeke-
ningen over hetgeen de dag heeft opgeleverd.
Amerikaansche gewoonte brengt mede dat de gastheer zijne
vrienden uitnoodigt om den nieuw aangekomene zoodra mogelijk
te ontmoeten: „to meet Mr. X" gelijk de term luidt. Het doet
denken aan „les amis de mes amis sont mes amis.
39
In het Evanston'sche huis heb ik dan ook dien volgenden
Zondagmiddag handen gedrukt bij dozijnen, een welkomstgroet
ontvangen van vele onbekenden en talrijke vrienden en kennissen
gemaakt, die ik mij nog lang zal herinneren. „Het „very glad
to meet you" wordt wel is waar een refrein, doch al zij het in
den aanvang ook eene formaliteit geweest, dikwerf bewijst de
ervaring dat er werkelijk reden tot die wederzijdsche blijdschap
bestond; ook voor den vreemdeling die voorlichting, inlichting
wenscht, welke gaarne gegeven wordt.
Zoo vernam ik bij deze gelegenheid dat het j aarlij ksche budget
van Chicago loopt over de som van vijf en dertig millioen dollars,
waarvan een vijfde wordt besteed aan het openbaar onderwijs.
Terwijl in den staat Illinois leerplicht is voorgeschreven ten aan-
zien van kinderen onder de veertien jaren, gaat de jeugd te Chicago
dagelijks naar school ten getale van een kwart-millioen ; de „Board
of education" beschikt over ongeveer vier honderd gebouwen
voor doeleinden van onderwijs. „Chicago university" meermalen
begiftigd door John. D. Rockfeller, kan heden roemen op een
ontzaggelijk kapitaal. Men weet het: schenkingen aan universi-
teiten worden veelvuldig gemaakt. Nu hoort men van een gift
van ƒ 5000.000 aan Harward, dan van ƒ 6000.000 aan Yale, in
1903 kreeg de Columbia-universiteit te New- York van iemand
^ 3000.000, de hoogeschool van Pennsylvanië een half millioen.
„Lake forest" een voorstad aan de Noordelijke zijde van Chicago
heeft eene hoogeschool, en op de „North Western University"
boogt Evanston, de plaats waar ik mijne tenten heb opgeslagen ;
zij is bij uitnemendheid een oord, geschikt voor studie. Lommer-
rijke wegen, villa's veelal verscholen in het groen, een kleine
club voor de notabelen schenken er rust voor het rumoer van
Chicago, waaraan men alleen wordt herinnerd door het luiden der
klokken van de talrijke op- en neder gaande treinen.
Den volgenden dag staat „werken" op het programma, dat wil
zeggen het is een gewone dag, vooral in Amerika alwaar de man,
rijk of arm, jong of oud in het gareel staat van des morgens
vroeg tot des avonds laat. Mijn plan is te gaan naar den „Board
ot Trade" te Chicago, maar alvorens den trein te nemen maak
ik eene wandeling naar het Michiganmeer, dicht bij Evanston.
40
Stijf bevroren ligt het vóór mij. Doch, het is bijna Maart: weldra
zullen over zijne wateren goederen worden vervoerd tot eene
hoeveelheid van zestien millioen ton alleen naar de haven van
Chicago. Daaronder zijn acht millioen ton granen en hout Geene
spoorwegen hebben dit verkeer te water kunnen tegenhouden
en de honderd stoombooten, met een inhoud van 170.000 ton,
hebben, op hunne beurt, geen kwaad kunnen doen aan de zeil-
vaart. Vijftig dezer stoomschepen doen dienst tusschen Buffalo
en Chicago. De vaart duurt zestig uren, of, via Milwaukee, twee
en zeventig.
Daar luidt de klok ; de trein komt aan, er in gestapt ; het gelui
duurt voort tot aan de stad.
Weder ben ik te midden van de tien billioen dollars, welke
Chicago's getaxeerden rijkdom aan roerend en onroerend goed
uitmaken. Evenals te Londen heeft iedereen op Maandagmorgen
nog meer haast dan anders. Chicago begint den arbeid voor
de week.
Ik begeef mij naar het reusachtig gebouw van den ^ Board
of Trade" en teeken onderweg merkwaardige opschriften van
magazijnen op, bijvoorbeeld: „If you don't know Tom Brown
you ought to: he mak es shirts," of „John Adams purveyor to
Her Majesty the American Lady".
„Hoe wordt Chicago's handelswereld geregeerd?" vraag ik
aan genoemden „Board".
Als antwoord krijg ik de cijfers der jaarlijksche productie;
totaal één milliard dollars. Daaronder komen voor:
millioenen
Manufacturen / 150
Artikelen van ijzer en staal . . . . „125
Kruidenierswaren „100
Papier ,» 70
Schoenen „60
Landbouwwerktuigen ,,40
Ruwe ijzerwaren ^ 40
Kleederen »» 35
Edelgesteenten ^32
41
millioenen
Steenkolen / 3^
Kachels „27
Brood „26
Meubelen „25
Electriciteits-benoodigdheden „25
Wijnen en sterke dranken r, 22
Verven en vernissen „20
De overige artikelen verdienen te nauwernood vermelding. Is
het der moeite waard aan te teekenen dat er voor achttien
millioen dollars aan leder en artikelen van leder (behalve schoenen)
wordt voortgebracht? Wat beteekenen: huiden, olie, zeepen en
reukwerken, drogerijen en chemische produkten, piano's en
andere muzukinstrumenten, hoeden, wol en modewaren, waarvan
de produktiewaarde voor ieder slechts een getal aangeeft zwevende
tusschen achttien en tien millioen gouddollars? Hij, die nog
spreekt van artikelen, welke minder dan tien millioen jaarlijks
vertegenwoordigen : houtwerk, glas, lood, koper, aardewerk, rij-
tuigen enz., die man bemoeit zich met kleinigheden.
De wolkenschrapers te Chicago zijn van eene hoogte van 150
tot 300 voet. Daartoe behoort niet, ofschoon het toch zeer groot
is, het gebouw van den „Board of Trade".
Het is gelegen in Lasalle-Street (Lasalle was de bevelhebber
der in 1678, op de plaats waar Chicago thans staat, aangelegde
Fransche nederzetting). Deze straat is een der voornaamste ver-
keersaderen van de handelswijk. De „Board" telt twee duizend leden.
Des namiddags maak ik een tocht door Chicago, of liever
boven Chicago, per „elevated railway": Een trap bestegen, een
biljet genomen aan het kleine station en gesneld over de via-
ducten, welke op eene verheffing van ongeveer tien meter door
de breede straten zijn aangelegd. Om het centrum der stad ligt
de Kring, zich, volgens het zoogenaamde „loopsystem", slinge-
rende in vier lussen ; laatstbedoelde voor de buitenwijken.
Reeds in 1893, ten tijde van de „World's Fair", was het net
der stedelijke verkeersmiddelen vermeerderd van één mijl enkel
spoor in 1859, tot vijf en dertig mijlen kabelspoor, zeven en
42
twintig mijlen electrische tramwegen en acht en negentig mijlen
paardentram. Gedurende de laatste jaren hebben Chicago's ver-
keersmiddelen zich nog belangrijk uitgebreid.
Den beroemden Amerikaanschen tooneelspeler Willard zie ik
des avonds optreden in „Powers theatre". Gegeven wordt „the
Cardinal", een stuk welks handeling ligt te Rome in het begin
van de zestiende eeuw, den tijd der Medici. Evenals vele tooneel-
spelen, welke in de Vereenigde Staten tot het repertoire behooren,
heeft het eene godsdienstige strekking. Tijdens mijn verblijf te
San Francisco, zag ik opvoeren „the Sign of the Cross" ; hier
te Chicago wordt ook nog „the Christian" gegeven. Beide hebben
een dergelijk karakter.
„The Grand Opera-house", „Mc Vicker's", „Hooley's", „the
Dearborn" en het reeds vroeger genoemd „Auditorium" met een
orgel van ruim zeven duizend pijpen, zijn de voornaamste der
vijf en twintig schouwburgen, welke door het publiek van Chicago
worden gevuld : des avonds en ook gedeeltelijk des middags,
want de zoogenaamde matinees — voorstellingen van twee tot
vijf uur — zijn in de Vereenigde Staten in zwang.
Na afloop der komedie ben ik weder een van de tweehonderd
duizend passagiers, die dagelijks te Chicago aankomen en ver-
trekken. Twee en twintig spoorweglijnen, vertegenwoordigende
zeventig duizend mijlen, concentreeren er zich.
Den volgenden morgen bezoek ik paleizen, in welke bank-
instellingen zijn gehuisvest. Vijf, zeven, tien heflfers gaan op en
neder om het trappenklimmen te vermijden. Een zelf- werkende
gekleurde lamp toont aan welke heffer het eerst kan genomen
worden en in welke richting hij gaat : naar den top van het
huis of naar de benedenverdieping.
Overal dezelfde welwillendheid, overal dezelfde graagte om
den vreemdeling behulpzaam te zijn, tevens overal het kwalijk
verborgen verlangen om Amerika tot de geldmarkt der wereld
te maken. Als een veelvuldige echo van Senator Beveridge's
woorden, verneem ik van eiken bankdirecteur dat de nieuwe
tijd hem nieuwe eischen stelt, en dat, terwijl de Amerikaansche
koopman, in tegenstelling van vroeger, thans naar buitenlandschen
afzet zoekt, de banken in den jongsten tijd, mitsdien evenzeer
43
nieuwe banen hebben ingeslagen. De ouderwetsche particuliere
instellingen van Wallstreet deden, zooals bekend, de groote zaken
met den vreemde ; zij hadden daarbij als het ware een monopolie.
Van de graan- en katoenexporteurs uit het Zuiden en uit het
Westen kochten zij de wissels en verkochten aan importeurs het
handelspapier om de, in het buitenland gekochte, goederen te
dekken. Door hunne bemiddeling werden overgemaakt de ont-
zaggelijke sommen voor Amerikaansche spoorweg-, regeerings- en
plaatselijke fondsen, waarvoor in Europa was ingeschreven. Aan
alle deze zaken wordt thans ook deelgenomen door vele „national
Banks** en „trust-companies** — ook door die, welke te Chicago
zijn gevestigd — en de Amerikaansche bankier gaat over de
grenzen, naar de tegenovergestelde oevers van zijne beide oceanen.
„Wij volgen het voorbeeld van Duitschland, ** zegt mij een der
voornaamste Chicago bankiers. „De Duitsche Bank heeft den
Duitschen koopman gevolgd in Brazilië, de Argentijnsche Repu-
bliek, Chili, China, Australië en in Indië. En," zoo gaat hij voort
„gij behoeft slechts naar Wallstreet te zien, waar het duidelijk
wordt hoeveel rijkdom naar dit land is gebracht door vreemde
kapitalisten. Hun welslagen heeft zooveel tot stand gebracht dat
vreemde Rijken, onlangs, gedurende eenigen tijd met goed gevolg
hebben onderhandeld in de Vereenigde Staten over Regeerings-
leeningen".
Men weet dat in het begin van 1902 eene Amerikaansche
bankinstelling in China is opgericht. De belangrijke handel der
Vereenigde Staten in het Verre Oosten had inderdaad behoefte
aan zulk een steun. Kort te voren was men de moeilijkheden te
boven gekomen welke aan een dergelijke onderneming in den
weg stonden. Zij sproten voort uit het feit dat de Amerikaansche
wetten het vestigen van bankagentschappen niet aanmoedigen.
De bankwet van den wStaat New- York staat toe aan bankgenoot-
schappen, indien zij eene concessie hebben, om onder goedkeuring
van den „Superintendent of Banks", agentschappen op te richten
in het geheele gebied der Vereenigde Staten of elders, en sommige
banken, met zulk eene concessie, hebben nu en dan van deze
bepaling, voor zoover de Amerikaansche koloniën betreft, gebruik
gemaakt, doch steeds met tegenstand van de betrokken autori-
44 ' ^ • * '•
teiten, die in het voorbehoud der .^et;pQnide.,b|ankwet een middel
zagen om aandeelhouders en eigenaren van deposito's te bescher-
men door een strikte controle op de waarborgen. Deze omstan-
digheid heeft gedurende langen tijd verhinderd kapitaalbelegging
door Staatsbankinstellingen in koloniale ondernemingen, al ware
deze belegging ook nog zoo zeker en voordeelig.
Er blijft aan het Amerikaansche bankwezen overigens nog veel
te wijzigen. De fiduciaire omloop mist o.a. rekbaarheid. Het
maximum, boven hetwelk geene biljetten mogen worden uitgegeven
is het nominaal bedrag der, door de Nationale Banken tegen hare
fiduciaire circulatie gedeponeerde, nationale schuldbrieven. Dit is
een uitvloeisel der Bankwet van Maart 1 900, welke tevens bepaalde
dat wanneer de koerswaarde dier schuldbrieven zou dalen beneden
het bedrag der uitgegeven biljetten, de Banken het saldo onmid-
dellijk moesten aanvullen. Bij eenen maatregel van Maart 1903
is nu wel de scherpte van laatstbedoelde bepaling weggenomen,
maar toch beantwoordt de tegenwoordige toestand niet aan de
eischen, welke kunnen gesteld worden aan een goed circulatie-
wezen. Het iiduciair ruilmiddel is te beperkt en de Banken, die
belastingen te betalen hebben aan den eigen Staat en bovendien een
half percent van hunnen omloop aan de Amerikaansche schatkist,
genieten van dezen tak harer werkzaamheden te weinig voordeel.
De vrees dat eene centrale circulatiebank niet genoeg het
algemeen belang zou bevorderen, maar te veel zou dienen voor
het profijt van enkelen, schijnt tot dusver het voornaam bezwaar
te vormen tegen eene dergelijke instelling.
Men zegt mij te Chicago dat het nog niet zeer lang geleden
is dat het Westen — waaronder wij willen verstaan het gedeelte
der Vereenigde Staten westwaarts van eene van Chicago (met
inbegrip dier stad) naar het Zuiden getrokken lijn — geld opnam
van de geheele wereld en dat thans Westelijk Amerika geld
aan de wereld leent. Het is geworden van een „international
borrower" een „international lender", want het kapitaalsaldo dat
het zelf kan missen, leent het uit tot hooger interest dan op
eigen gebied kan worden verkregen. Chicago schiet ook geld
voor aan de oostelijke Staten in het algemeen en aan New- York
City in het bijzonder. Dit schijnt er op te wijzen dat het finan-
45
cieel zwaartepunt der wereld de neiging- heeft hoe langer hoe
meer westwaarts te schuiven, en de beteekenis van dit verschijnsel
zal toenemen naarmate de aan den Stillen Oceaan gelegen landen
zich zullen ontwikkelen.
Tegen elf uur des voormiddags ben ik in het „Clearinghouse",
Ik word geleid in eene groote kamer met eene afzonderlijke
ruimte in den vorm van een hoefijzer. Daarin is een dertigtal
lessenaars. Aan de opene zijde der ruimte : eene verhooging,
vanwaar men den arbeid kan overzien. Daar wordt plaats
genomen door den vertegenwoordiger van het „Clearinghouse".
Zeventien Banken zenden dien morgen elk eenen bediende met
de cheques op het debet der zuster-instellingen. De bedragen
worden opgemaakt en verevend onder toezicht van genoemden
vertegenwoordiger. Hij becijfert de eindrekening.
Als deze wordt geverifieerd, is er een verschil van 62 dollar-
cents ; onmiddellijk wordt daarvan reeds 40 centen gevonden en
eenige oogenblikken daarna evenzeer de twee en twintig over-
blijvende. De rekening der op dien dag uitgewisselde som van
negen en twintig millioen dollars is afgesloten. De operatie heeft
niet langer dan twintig minuten geduurd.
Ik krijg daarna nog gelegenheid tot bezichtiging van de „first
national Bank of Chicago". Mijne aandacht wordt aldaar gevestigd
op een vernuftig uitgedachte brandkast in den vorm van een ei,
welke drie millioen dollars aan goud moet bevatten. Deze bank
werkt met een kapitaal van ^ 8.000.000.
De „Illinois Trust and Savings-Bank" arbeidt met een kapitaal
(capital and surplus) van é 8.800.000. Zij, de in 1898 gebouwde,
weelderigst ingerichte, met hare hallen van wit marmer, staat
op kostbare, brandvrije gewelven. Daar worden de deposito's be-
schermd door eene kunstig bewerkte deur, niet minder dan acht
ton zwaar, en toch te bewegen met een lichten druk van den
pink. Er zijn acht duizend vakken voor het bewaren der fondsen
en kostbaarheden der cliënten. Deze kunnen, voor het knippen
van coupons en het bezorgen hunner zaken met de Bank, gebruik
maken van zich, mede in de gewelven bevindende, kantoor-
kamertjes.
De effektenbeurs van Chicago neemt de derde plaats in onder
46
de Amerikaansche fondsenmarkten. Zij komt na New- York en
Boston.
Na het bezoek aan de Banken voert de tramcar mij door
den onder de Chicago-rivier aangelegden tunnel. Negentien voet
water staat boven ons. Met eenige geestdrift wordt over dit
werk gesproken door mijn cicerone, die intusschen, niet tevreden
met 19 voet, meent dat men den waterstand der rivier, daar in
de hoogte, moet en zal brengen tot 22.
Bij wijze van tegenstelling krijg ik onmiddellijk daarna te
genieten het panorama van Chicago, en wel van het dak van den
Masonic temple, een en twintig verdiepingen hoog, met theater,
restaurant en terras, als het ware in de wolken. Van het bank-
gecijfer had ik gekregen dat wat de Duitscher noemt ,einen
dicken KopP. Dat gevoel van vermoeidheid wordt daarboven
wegge waaid door den frisschen lentewind, die, als de vrees mij
bekruipt dat ik, als toerist, mij hier wellicht wat te veel met
prozaïsche onderwerpen bezighoud, mij inblaast Bismarck's ge-
zegde: „Die Einflüsse und Abhangigkeiten, die das praktische
Leben mit sich bringt, sind gottgegebene Realitaten, die man
nicht ignoriren kann und soU."
Overigens .... doch even iets anders.
Gedurende geruimen tijd heeft, in Europa, Chicago den naam
gehad van te zijn uitsluitend eene stad van arbeid. Kunst, smaak,
wetenschappen: te vergeefs gezocht! Er worden zaken gedaan,
geld verdiend, vee geslacht, het is porcopolis !
Die roep bestaat nog altijd in zekere mate, en de groote indruk
van een eerst bezoek is dan ook nog steeds zóó dat proza op
den voorgrond staat. Maar men hoede zich toch voor een al te
streng oordeel in dit opzicht.
Staande op het terras van den Masonic temple, zie ik neder
op het centrum van Amerikaansche bedrijvigheid. Huizen van
acht verdiepingen schijnen, van hier, uit een speelgoeddoos
genomen te zijn. Toch bemerkt men de statigheid der woningen
van Madisonstreet, Dearbornstreet en van Jacksonboulevard ; het
gebouw van de „Chicago historical Society" met zijnen bovenbouw
van spitse torens, is een waardige Minervazetel ; als pendant
daarvan geldt het „Chicago Musical College" ; de „City Hall" is
47
een goed stuk werk van den bouwmeester, en geen verwijt van
smakeloosheid kan treffen de paleizen, in welke gehuisvest zijn:
Field museum, Art Institute, de Akademie van wetenschappen,
de Openbare Bibliotheek, het Colliseum en andere. Alle deze zijn
niet zuiver van stijl, sommige zijn wat opgesmukt, misschien wel
om te toonen dat de bouw geschiedde uit ruime beurs, maar
toch maken zij Chicago tot eene fraaie plaats in sommige
gedeelten.
Was mij dit reeds opgevallen toen ik de stad als het ware in
vogelvlucht beschouwde, het trof mij weder, op een schoenen
lentemorgen, toen ik daarhenen snelde in eene victoria met een
vurig tweespan, langs Lake Front en Michigan Avenue, en
eigenlijk te denken had aan het zuiverste proza, want mijn doel
was — en hier wordt voortgezet mijn, eenige regels hooger af-
gebroken, betoog — : de Stockyard.
Gij vertelt het liever niet aan uwe Chicago'sche vrienden dat
deze bezienswaardigheid aantrekkingskracht op U uitoefent;
gij wenscht het „porcopolis" van den vreemdeling niet in eens
te doen rijzen in hunne gedachten ; gij vermijdt gaarne opmer-
kingen als: „Stockyard?" Hm! Ons „Union Park" is schoon aan-
gelegd. Hebt gij dat reeds bezichtigd? Waart gij reeds in het
Illinois theatre ? Die Stockyard ! Wij gaan er nooit heen. De geheele
wereld kent ons alleen door die dagelij ksche hecatombe. Ga wat
anders zien; gij zult betere herinneringen van Chicago kunnen
medenemen dan de souvenirs van die slachterij."
Gelijk het meer gaat in dergelijke gevallen, mijne belangstelling
was door verloocheningen van dezen aard nog gestegen. Het
had iets van de verboden vrucht, of ten minste van de nieuws-
gierigheid naar den diamantvoorraad van den millionnair ge-
worden juwelier, die liever niet weten wil waar de slijperij is.
Den vorigen dag was er getelefoneerd geworden in het kantoor
van mijnen gastheer. Eerst had hij over zijne zaken gesproken
met handelsvrienden op honderden mijlen afstands; er was mij
medegedeeld dat de technici zich bezig houden met de oplossing
van het vraagstuk : hoe de persoon, met welke men langs
telefonischen weg spreekt, te herkennen, te zien in een kleinen
spiegel; „men zoekt en zal het vinden" was het eind der ver-
48
klaringen geweest. Ten slotte was er gevraagd geworden aan het
Centraalbureau: „Armour & Co". — „Allright!" — „Een vriend
van mij, die een inleidingsschrijven voor U heeft, wenscht morgen
den Stockyard te zien. Is dat mogelijk?" Het antwoord luidde:
„zeer gaarne; acht uur; ik kom hem bij U halen."
Op het bepaalde uur was de heer W., van de genoemde,
wereldbekende firma, dien dag gekomen. Wederzijdsche vrienden
vormen een goeden schakel tusschen twee personen. Nauwelijks
in het rijtuig gezeten, waren wij in druk gesprek, waarbij hij
vooral gaf, ik vooral ontving. De eigenlijke naam der maat-
schappij is: „Union Stockyard and Transit-Company of Chicago".
De thans ontzaggelijke onderneming werd begonnen op zeer
bescheiden schaal. Een veertig jaar geleden was het tegenwoordig
terrein niets anders als de prairie. Vee werd naar de Chicago-
markt gedreven van alle oorden in den wijden omtrek; op de
prairie vonden de te verkoopen kudden voeder. Langzamerhand
werden eenige loodsen gebouwd. Thans is de Stockyard een
dorp en een der bedrijvigste der aarde. Het beslaat eene oppervlakte
van 500 acres; daarop liggen spoorstaven tot eene lengte van
250 mijlen ; straten zijn er aangelegd tot eene lengte van 25 mijlen ;
het wordt verlicht door 5000 electrische lantaarns en 200 boog-
lampen; gestald kunnen er worden te zelfder tijd: 75000 stuks
groot vee, 300.000 varkens, 80.000 schapen en 6000 paarden. In
1902 werd verzonden 500.000 ton geslacht en een milliard bussen
geconserveerde vleesch waren.
Noch als men haar nadert, noch als men zich in haar centrum
bevindt, kan het oog deze reusachtige inrichting in haar geheel
overzien.
Het oor anderzijds, heeft de waarnemingen slechts voor het
schiften. Reeds bij den ingang — een smaakvolle poort — : geblaat,
het rollen van wagens, geloei, het klappen van zweepen, geknor, het
fluiten van stoompijpen, gehinnik en het schreeuwen van cowboys.
Hier werken gestadig vijftig duizend menschen voor een ge-
zamenlijk jaarlijksch loon van vijf en dertig millioen dollars.
De veebeurs (Live Stock Exchange) telt zevenhonderd leden.
Zij is geen handelslichaam, maar eenvoudig eene vereeniging
voor de bevordering der belangen van de veeteelt.
49
Kudden schapen versperren ons den weg. Met moeite schrijden
wij voort langs de gevulde „cattle pens", vierkante omheiningen
voor het ten verkoop staand vee ; ook langs de plaatsen waar
de dieren worden gewogen; eindelijk komen wij in een der
kantoorlokalen. Er hangen morsjassen, waarvan het verstandig is
zich te bedienen bij den ommegang in de slachterijen.
Drie uren duurt die tocht. Wie zal het schouwspel aangenaam
vinden ? De rivier van bloed schijnt op sommige bezoekers een
bedwelmenden invloed uit te oefenen. Vooral in de schapen-
slachterijen tracht mijn geleider mij nu en dan te steunen. Als
ik hem bedank voor zijne zorgzaamheid, zegt hij dat er inderdaad
velen zijn, aan wie het slachten slechts gedurende eenige oogen-
blikken kan worden getoond.
De bezoeker, die louter uit nieuwsgierigheid komt, moge
spoedig de hielen lichten, de werkelijk belangstellende hardt
zich als de arts die opereert. Wreedheid geschiedt hier niet.
Het afmaken heeft plaats in een minimum van tijd ; de gang
van den arbeid is als die van eene machine. Hetzelfde dier
in volle levenskracht gedood, gevild, gereinigd en gereed
gemaakt voor het verbruik in een oogwenk, gaat door de
handen van honderden. Bijna per seconde is vooruit te bepalen
in welke phase het geslacht zich zal bevinden van het oogenblik
dat het onder handen wordt genomen. Elke werkman is eene
specialiteit. Hij wacht op zijnen voorganger. Getreuzel kan niet
voorkomen. Alles sluit als een bus. Eén werker kan de honderden,
die na hem komen, en van wie ieder zijne bijzondere verrichting
duizende malen per dag herhaalt, ongeduldig maken. Hij, de
schakel, mag de beweging van den keten niet belemmeren.
Een groot gedeelte van het geslacht wordt verpakt verzonden :
jaarlijks gemiddeld 1.600.000 stuks hoornvee, 8.000.000 zwijnen en
3.000.000 schapen, tot eene gezamenlijke waarde van x 225.000.000.
Op de terreinen hebben nu en dan tentoonstellingen met
daaraan verbonden veilingen van vee plaats. Het aantal inge-
zonden dieren bedraagt soms twaalf duizend, komende van de
Vereenigde Staten, Engeland, Schotland, de Argentijnsche repu-
bliek, Canada en Frankrijk. Vierhonderd duizend personen be-
zochten de op het einde van 1901 gehouden expositie. Eene
4
50
verzameling van 69 stuks ^shorthorn" bracht op ^ 43.760 of
j# 634.20 (fl. 1585.50) per stuk. Eene Shorthornkoe werd verkocht
voor X 6000, eene Herefordkoe voor ^ 4500, een berkshire varken
(beer) voor ^ 2500.
De paardenmarkt van de „Stockyard** is een kolossaal gebouw
met eene baan van ongeveer een kilometer, en gelegenheid
gevende tot plaats nemen aan drieduizend personen. Hier worden
dagelijks veilingen van paarden gehouden.
„Transithouse" is het, vlak bij de terreinen van den „Stock-
yard" gelegen, hotel, met driehonderd kamers voor de veeeige-
naars, die naar Chicago komen. Wij gebruikten er een voor-
trefFelijken maaltijd en, onder het genot van een sigaar, bedankte
ik mijnen geleider er voor dat hij mij, in die morgenuren, meer
staathuishoudkunde had doen leeren, dan ik zou hebben kunnen
opnemen in drie maanden van boekenstudie.
Staathuishoudkunde! Geen land ter wereld in den tegenwoor-
digen tijd, schijnt nuttiger om te bezoeken voor den beoefenaar
dier wetenschap dan de Vereenigde Staten van Noord-Amerika.
De groote cijfers, de ontzaggelijke verhoudingen, de reusachtige
afmetingen, de kolossale afstanden geven de hoofdtrekken aan
voor het beheerschen van de materie der stoffelijke behoeften
van den mensch. De kleinheid valt weg, de bekrompenheid
verdwijnt, de nevenzaken versmelten, de nieuwe wereld onder-
wijst de dingen slechts in het groot.
Om aan te toonen welke eene machtige leermeesteres de
Amerikaansche natie op economisch gebied is, zullen alweer
getallen mij moeten helpen. Met elk har er leden, trots op zijn
land, zal mijn lezer moeten zeggen: „het is een groot land."
Mijnerzijds echter zal het zijn geene vooringenomen ontboe-
zeming, maar wel oprechte onpartijdige bewondering; geene
heusche instemming, geuit onder de bekoring der gastvrij-
heid — ik heb geruimen tijd laten verloopen sedert mijn
vertrek uit New- York, alvorens de pen op te nemen — maar
de wezenlijke erkenning van hetgeen is lofwaardig, navolgens-
waardig, ook voor ons Nederlanders, al zij het dan ook slechts
op kleine schaal. Mijne cijfers moeten geenszins zoo ver gaan
om alles wat Amerikaansch is op te hemelen; verre van dien;
51
maar wèl zal ik beproeven aan te toonen dat in de jonge
wereld wordt geboren jong leven, dat de omgeving aldaar prik-
kelt tot pogen, tot het streven naar hooger zoowel van den
individu als van het algemeen, opwekt op nagenoeg elk gebied
tot geestkracht en dat een bezoek aan het land aandrijft niet tot
afgunst, doch tot navolging voor zooveel mogelijk, vooral waar
wij ons bevinden mochten op economisch terrein.
De ommegang door den Stockyard won mij de studie van
lijvige boekdeelen uit; des lezers tijd zal gespaard worden door
de navolgende statistische opgaven.
Aandeel der Vereenigde Staten, gedurende de jaren 1895 — 1900,
in de wereldproductie van:
7o
Maïs 75
Tarwe 25
Haver 25.5
Ijzererts 36
Ruw ijzer 39.3
Staal 42
Koper 55
Lood 29.6
Kwikzilver 33
Goud 31
Zilver 33
Steenkool 33
Petroleum 42
Katoen 84.5
Wol 10.7
Hennep 12.8
Tabak 37
De opbrengst der Vereenigde Staten van Noord- Amerika
bedroeg van :
millioenen •ƒ»
^ ( 1870 236 bushels ï , .
1 arwe { ,^ } vermeerdermg- met 2 1 7
l 1901 748 „ I ^
I 1900 2105 „ I " « y ^
52
millioenen
•/.
^^Ji87o 162 pond
1 1901 302 „
1
vermeerdering met 86
Katoenp'70 3114 balen
l 1901 10486 „
1
»
» 236
^ i 1870 2122 dollar
l 1900 2981
1
»
64
Landbouwvoort"! 1870 2447 „
1
brengselen. \ 190c
> 4739
m
94
Steenkool! ''70 32 ton}
n 806
\ I9OI
290
1
r> •♦ 1 1870 1.6
Ruw iizer! '
[ 1901 15.8
1
»
. 887.5
StaalP^^o 0.068 „
[ 1901 13.5
1
»
V 1975.3
De veestapel in 1900 bestond uit:
stuks
waarde in dollars
paarden ....
. 18.267.020
» •
. 896.563.217
muilezels ....
3.264.621
196.222.050
melkkoeien ....
28.692.877
757.295.091
ander rundvee . ,
39-173.113
718.616.980
schapen ....
61.528.935
170.296.951
varkens ....
62.868.041
231.978.031
ezels
94.165
5.81I.184
klein hoornvee . .
1.870.599
3.265.349
De opbrengst der r
nijnontginning
was
in 190;
i :
metalen
& ? T C AC1 cRt
^ *- 'O'tüJ-ü^/
brandstoffen /i6n ^n^ Att
bouwmaterialen .
• » 96.370-559
I 177 7 11
steenprodukten
chemische stoffen
„ 10.618.669
verfstoffen ....
ch-i o^Ü
diversen ....
•2 T,AA 181
» vJ.O^'i-. **-' *
^ 796.826.417
53
Geen wonder, bij zulke gigantencijfers, dat de bewoner van
dien grond breed van opvatting is. Hij kenmerkt zich overigens
ook door vlijt, koelbloedigheid, praktischen zin en door de zucht
naar geld maken. Afgezien van de vraag of deze laatste eigen-
schap eene deugd vormt, zij is een feit en ook staat vast dat
de Amerikaan slaagt in zijne pogingen om rijk te worden.
De eerste immigranten hebben ernstig te kampen gehad tegen
de natuur. Zij overwonnen en het „help uzelf was geboren. De
zin voor vrijheid van het individu was door sommigen overge-
plant uit de „Vereenigde Provinciën". Die plant schoot wortel
en steunde den arbeid. Deze vond overigens een vruchtbaren
grond voor den landbouw, in het bijzonder voor granen. De
ontwikkeling van den bodem gaf aanleiding tot uitbreiding van
het verkeerswezen. Immigratie op groote schaal hielp mede om
Amerika te maken, tot hetgeen het thans is. De noord-oostelijke en
noord- westelijke centraalstaten vermeerderden hunne bevolking ge-
durende de jaren 1840 — 1850 resp. van 3.704.556 tot 6.506.661 en
van 426.814 tot 880.335 zielen. Het voornaamste element dezer
vestigingis het Germaansche en het schijnt niet gewaagd te beweren
dat van de bijna zestig millioen blanken, die de Vereenigde Staten
bewonen, een derde Germaansch bloed in de aderen heeft, d. w. z.
bloed uit Duitschland, Nederland en Skandinavië.
Het blanke ras predomineert sterk, de negers nemen toe, de
roodhuiden en Chineezen verminderen, zooals blijkt uit de volgende
tabel:
1890 1900
blanken 55.101.258 66.809.196
negers 7.488.676 8.833.994
roodhuiden 248.253 237.196
Chineezen 107.488 89.863
Vanzelf spreekt dat de blanke zijn stempel op de Amerikaan-
sche maatschappij heeft gedrukt, maar een feit, op hetwelk
misschien nadruk mag worden gelegd, is dat de nieuwe wereld
in het algemeen het kenmerk draagt van noord-Europeesche
afkomst te zijn. Men wordt er slechts zelden herinnerd aan het
zuiden, bijna nooit aan het oosten van ons wereldeel. De Italiaan
54
en de Spanjaard, de Griek, zelfs de Franschman gaan er op in
het Angelsaksisch-Germaansch element. De tong der Vereenigde
Staten is Engelsch, het hart, de durf zullen zij wel uit Oud- Hol-
land hebben.
De nijverheid dingt mede op de wereldmarkt ten aanzien van eene
groote menigte artikelen. Vooral het oostelijk gedeelte, met New-
York en Pennsylvanië aan het hoofd, wijzigde zich van akkerland
tot fabrieksbodem. De vervaardiging van katoenen stoffen vermeer-
derde sedert 1870 met 300 ^/o. Op het eind van 1902 waren er in de
Vereenigde Staten 23V2 millioen spindels en 550.000 weefstoelen.
Het aantal der nij verheidsondernemingen bedroeg:
in 1900: 512.268 met een kapitaal van | 9.859.522.023
tegen in 1890: 355.405 „ „ „ „ „6.525.050.759
„ „ 1870:252.148 „ „ „ „ „ 2. II 8.208.769
Het bekend nij verheidsrapport, hetwelk Alexander Hamilton
den 28sten Januari 1792 het Congres aanbood, was een wapen
tegen Engeland, hetwelk het mogelijke aanwendde om den bloei
der jonge Republiek te fnuiken. De nijverheid moest worden
beschermd en óp drong zich het, bij het Verslag aangeprezen,
stelsel wegens fiskale redenen, want de steller voorzag dat nog
minstens één krijg te voeren was, alvorens men vast in het zadel
zou zitten. De oorlog van 181 2 was dan ook, uit een financieel
oogpunt, alleen mogelijk omdat Hamilton's politiek gevolgd was
geworden. Het bedoeld verslag was tevens een krachtig middel
om de Unie, de Cohesie, te bevestigen. „To let the thirteen
States, bound together in a great indissoluble union, concur in
erecting one great system, superior to the control of transatlantic
force and influence, and able to dictate the connection between
the old and the new world."
Er zijn vele nijverheidsondernemingen thans in de Vereenigde
Staten, die elk meer voortbrengen gedurende een jaar dan de
geheele, door Hamilton berekende, productie van de toenmalige
industrie. Het leger van fabrieksarbeiders bedraagt 5 millioen,
voorts zijn er in de nij verheidsinrichtingen 400.000 aangestelden,
die ander werk verrichten als het zuiver mechanische. De dage-
55
lijksche voortbrenging wordt geschat op eene waarde van bijna
50 millioen dollars.
Thans de handel. Hij bedroeg, volgens sommige statistieken, in
millioenen dollars:
Invoer ^^^
Uitvoer 130
= 230 in 1840
Invoer ^74
Uitvoer i44
= 318 in 1850
Invoer , 354
Uitvoer 344
= 698 in 1860
Invoer 43^
Uitvoer 393
== 829 in 1870
Invoer • • 668
Uitvoer 836
= 1504 in 1880
Invoer 7^9
Uitvoer 858
== 1647 in 1890
Invoer 73^
Uitvoer 1152
= 1884 in 1899
Invoer 857
Uitvoer 1478
= 2335 in 1900
De omzet gedurende het decennium 1890 — 1900 laat zich ver-
deden als volgt :
Invoeren van: 1890. 1900.
Europa f 474.656.257 f 439.500.000
Andere Staten v. N.-Amerika „ 151.490.330 „ 131.200.000
Zuid- Amerika „ 100.959.779 „ 102.000.000
Azië „ 68.340.309 „ 122.800.000
Australië „ 23,781.018 „ 23.400.000
Afrika „ 3.169.086 „ 9.900.000
56
Uitvoeren naar: 1890. 1900.
Europa ƒ 682.585.856 ^ i.in.456.000
Andere Staten v. N.-Amerika „ 95-517.863 „ 202.436.000
Zuid- Amerika „ 34.722.122 „ 41.384.000
Azië „ 22.854.028 „ 60.598.000
AustraHë „ 17-375.745 « 39.956.000
Afrika „ 4.446.934 „ 22.170.000
De statistieken leeren voorts dat de invoer van ruwe stoffen
vermeerdert en tevens de uitvoer van verwerkte artikelen, terwijl
de invoer van laatstbedoelde vermindert. Van voedingsstoffen
neemt de invoer af, de uitvoer neemt toe.
Blum *) echter geeft nog hoogere cijfers. Volgens hem is de
import, ondanks het Mc. Kinley -tarief (1890) en dat van Dingley
(1896) gestegen als volgt:
1860 ^ 362.166.254
1870 „ 462.377.587
1880 „ 667.954.746
1890 „ 789.310.409
1900 „ 849.941.184
In 1903 was de invoer 8 1.025. 6 19. 127
en de uitvoer . . . . „ 1.4 19. 99 1.290
zoodat in laatstgemeld jaar de omzet bedroeg . ^ 2.445.610.417
of ruim zesduizend millioen gulden. Ik merk hier op dat Neder-
land en zijne koloniën aan dien omzet deelnamen met:
Invoer in de Vereenigde Staten in 1903 van:
Nederland f 78.245.419
Ned. O.-Indië „ 1. 194.5 10
Ned. W.-Indië « 1.532-957
80.972.866
*) „Die Entwicklung der Vereinigten Staaten von Nord- Amerika". Gotha, Justus
Perthes, 1903.
57
Tr. ^ 80,972.886
Uitvoer uit de Vereenigde staten in 1 903 naar :
Nederland x 22.710.673
Ned. O.-Indië „ 16.277.606
Ned. W.-Indië „ 1.280.703
„ 40.269.102
omzet . . . j^ 121. 241.988
of ruim drie honderd millioen gulden.
Nederland maakt een goed figuur in onderstaande tabel omtrent
den handel der Vereenigde Staten:
Vermeerdering of vermindering van 1870 tot 1899 in 0/^.
Uitvoer naar: Invoer uit:
België + 525.8 -f 236.0
Duitschland + 268.3 + 21 1.7
Engeland + 106.5 — 29.2
Frankrijk 4. 33.0 -f 45.4
Nederland +ii39-2 + 974.9
Italië 4- 286.6 + 273.9
Spanje — 7.2 + 9.7
Australië + 412.8 +1 155.9
Britsch Noord- Amerika. +247.2 — 13.9
Brazilië + 111.9 + 145-9
China -f- 365.1 + 27.8
Japan +2922.6 + 775.4
Mexico + 334.9 + 746.8
Overige landen. . . . + 210.9 4- io4-3
De vooruitgang in economischen zin der Vereenigde Staten
van Noord- Amerika, gedurende de laatste dertig jaren, is mits-
dien een geweldige. En het merkwaardigste bij het in zich opnemen
der feiten, waarvan de bovenstaande getallen de concrete teekens
zijn, is dat men steeds het gevoel heeft van nog slechts bij een
aanvang te staan. Geen moord gepleegd op een President, geen
„Northern Pacific Corner", geen werkstakingen, geen strijd tus-
schen „trusts" en verbruiker — tijdens mijn verblijf in Amerika
werd juist de worsteling begonnen, op initiatief van de New- York
Herald, tegen de vleeschtrust — zullen den vooruitgang van het
land kunnen stuiten. Dat is de indruk, welken men medeneemt
van een bezoek aan elke belangrijke instelling van Ameri-
kaansche bedrijvigheid.
De bodem met onuitputtelijke natuurlijke rijkdommen, de natie
jong, zich jeugdig gevoelende, overvloed van kapitaal, algeheele
vrijheid voor iedereen, de arbeider zelfstandig, wat zijne zaken
aangaat: „All at it and always at it", onbelemmerd door bureau-
cratie of politiemaatregelen, eene groote mate van geestkracht
bezittend, zichzelven en anderen eerbiedigend, vlijtig te eigen
behoeve en voor de zijnen, doch ook met de gedachte om zijn
vaderland groot te maken, wetend dat geene slagboomen van
„stand" hem in den weg staan om morgen een groot man te
worden, indien hij de daartoe noodige bekwaamheden bezit :
deze omstandigheden hebben tot hun recht doen komen figuren
als Van der Bilt, Mackay, Gould, Hill, Rockefeller en vele
anderen ; zij hebben het Amerikaansch spoorwegnet gebracht tot
eene reuzen lengte, zij zullen de wereldmarkt van het kapitaal
verplaatsen van Europa naar New- York, zij zullen de Vereenigde
Staten maken tot een Rijk zonder weerga.
„Ora et labora" staat op de geboorteakte van eiken Amerikaan.
Indien, hier en daar in de oude wereld, men zich hem voorstelt
als zenuwachtig, gehaast, overspannen, dan is dit eene dwaling.
Hij beweegt stoïcijnsch, kalm, zijnen voet in den tredmolen ....
het beeld is verkeerd : met vaste schreden bestijgt hij den berg,
welke hem hoogerop voert ; hij dweept eenigszins met zijne
taak, zeker dat hij haar volbrengen zal, overtuigd dat hij den
prijs zal winnen op dezelfde wijze als de fanatieke pelgrim zich
bewust is van de onwankelbaarheid zijner geloofsartikelen. Werken
is het levensdoel. Met medelijden, ja met verachting wordt neer-
gezien in Amerika, op den man die niets om handen heeft, al
moge hij ook nog zoo rijk zijn. Doodmoe komt de werker —
en ik begrijp daaronder ook hem, die met het hoofd bezig is, dus
zoowel den grofsmid als den spoorwegkoning — des avonds tehuis.
Zijne verstrooiing is de slaap. Des Zondags echter werkt hij niet.
Daarom kan hij het uithouden. Op dien dag gaat hij naar de kerk.
De handwerksman verdient gemiddeld meer dan het dubbele
59
van het loon zijns confraters in Europa. Het is waar dat zelfs
de noodzakelijkste levensbehoeften en de huurprijzen van wonin-
gen duurder zijn dan in ons werelddeel, doch het groote verschil
in prijzen van de oude en van de nieuwe wereld begint eerst
met artikelen van weelde De Amerikaansche werknemer kan
mitsdien op breederen voet leven dan de Europeesche. Hij en de
zijnen kleeden zich goed; ontmoet men hem en den patroon op
straat, des Zondags vooral, dan is het niet gemakkelijk den een
van den ander te onderscheiden. In zijne woning ziet het er gezellig
uit; meestal zal men in zijn „parlor" een piano of een harmonium
vinden, en ook boeken. Met deze geriefelijkheden gaat nu een
groot aantal werklieden te ver ; de grens van „te laag" loon is
onder dergelijke omstandigheden dan ook niet gemakkelijk te
bepalen; de werkman zal een hoogere som nemen voor hetgeen
hij meent dat hem toekomt, dan de patroon zal goedkeuren ; één
der voorname oorzaken der veelvuldige werkstakingen is daar.
Moeielijkheden van dergelijken aard worden echter meestal
vrij spoedig opgelost, misschien wel vooral omdat het niet in
het karakter ligt noch van den werkgever noch van den werk-
nemer om lang buiten arbeid te kunnen zijn.
Toch is de arbeidersvraag eene zeer belangrijke, nog verre
van opgelost en dus nog steeds aanleiding gevende tot strijd. In
1880 was het aantal werklieden bij de nijverheid 2.700000, ont-
vangende een gezamenlijk van 94 millioen dollars, in 1890 waren
deze cijfers resp. 4.200.000 en 1891 millioen dollars, en in 1900
5.300,000 en 2320 millioen dollars.
Hooger loon en korter werktijd waren, reeds een tachtig jaar
geleden, eischen van de arbeiders in het Noorden. Te New- York
verscheen in 1825 het eerste werkmans-orgaan en talrijk waren
in den loop der vorige eeuw, de verschijnselen, welke de arbeiders-
partij, die zich nochtans in den regel er van vrij heeft gehouden
een politieke rol spelen, tot eene machtige maakte.
Van 1881 tot 1901 hadden er bijna 23000 werkstakingen plaats,
waardoor 117.509 fabrieken getroffen werden. Men berekent dat
deze strikes aan de nijverheids-inrichtingen 123 millioen, aan de
arbeiders echter 258 millioen dollars hebben gekost. Een eigen-
aardig karakter had, bij de zeer belangrijke werkstaking, welke
6o
in 1903 plaats vond onder de mijnwerkers van Pennsylvanië, de
bemiddeling van den Staatsburger — niet van den President
der Republiek, die zich te onthouden heeft van inmenging bij
aangelegenheden, welke den Staat Pennsylvanië aangaan —
Theodoor Roosevelt, Bekend zijn zijne uitlatingen omtrent de
trusts, o. a. : „het is beter dat eenige personen buitengewoon rijk
zijn, dan dat niemand voorspoed heeft. Een persoon mitsdien die
de vernietiging der trusts verlangt door maatregelen, welke de
nijverheid zouden verlammen, is óf een kwakzalver óf de ergste
vijand der Republiek", en „bij de noodzakelijkheid om de trusts
te reglementeeren schijnt het dat men hen moet plaatsen onder
het toezicht, niet in naam maar in werkelijkheid van eene souvereine
macht, welke zij zouden moeten gehoorzamen en welker bevelen
zij zouden moeten eerbiedigen. Aan deze souvereine macht moet
gezag gegeven worden over die, op zoo kunstmatige en te
duchten wijze, georganiseerde, krachten. Naar mijne meening zou
die souvereine macht de nationale Regeering moeten zijn. Wan-
neer Zij gewapend zal wezen met het noodige gezag, dan zal Zij
daarvan kunnen gebruik maken om eiken schadelijken invloed
na te gaan, met den wil Haar kracht uit te oefenen in een geest
van gematigheid en welwillendheid."
De Amerikaansche arbeiders bemoeien zich weinig met hersen-
schimmen over ideale toestanden der toekomst, maar wel streven
zij naar de onmiddellijk bereikbare verbetering van hun lot. Noch
de Staat in het algemeen, noch de werkgever zorgt voor den
werkman in geval van ongeschiktheid voor het werk door de
eene of andere oorzaak; doch hij verlangt zulks ook niet, zich
daartoe te zelfstandig achtende. Hij moet ook ten deze zichzelven
helpen, namelijk door te behooren tot eene vereeniging, welke,
door hare eigene instellingen hem gelegenheid schenkt tot sparen
en tot verzekering. De meest bekende dezer vereenigingen zijn
de „Knights of Labor", de „American Federation of Labor" en
de Spoorwegvereeniging. Laatstbedoelde telt 147000 leden.
Eerstgenoemde werd opgericht in 1869. Haar voornaam doel
was den arbeidersstand op te heffen in zedelijke richting en zij
trachtte dit te bevorderen door middelen van mystieken aard.
Als macht woord schreef zij op haar vaan: „Arbeid is edel en
6i
heilig." Een vijftiental jaren na hare oprichting had zij een mil-
lioen leden; verschillende oorzaken hebben er toe bijgedragen
dat haar ledental thans ingekrompen is tot ruim 150.000, doch
de vereeniging heeft een machtigen invloed uitgeoefend om den
toestand des werkmans in de Vereenigde Staten te verbeteren.
De „American Federation of Labor" dagteekent van 1881. Zij
ontstond te Pittsburg, en, verklarende dat zij zich van alle politiek
wilde onthouden, plaatste zij onmiddellijk op haar programma :
werkdag van acht uren, geen arbeid van kinderen beneden den
leeftijd van veertien jaren en geene mededinging van gevangenen.
Haar centrale zetel is te Washington.
Het heilige dat er inderdaad in werken ligt, den ernst van het
bedrijvig leven beseft de Amerikaansche burger reeds op jeugdigen
leeftijd. Met een jongen van twaalf jaren kan men, in den regel,
een onderhoud voeren van eenige degelijkheid. Hij zal vooral
toehooren, en, dóet hij eene vraag, dan zal zij bewijzen: weet-
gierigheid, belangsteUing in het onderwerp, misschien naïveteit,
doch geene kinderachtigheid meer. De leiders van handelszaken
en nijverheids-inrichtingen zijn vaak jonge lieden. Zeventien jaar !
Men is geschikt om alleen of gezamenlijk met vennooten aan
het hoofd van eene zaak te staan. Dit wijst reeds op eene richting
der samenleving, welke het kind leert vroeg op eigen beenen te
staan. Op hun dertigste jaar hebben chefs, als waarvan ik daar-
even sprak, reeds zooveel geld verdiend, dat zij — en zulks
gaarne met wat praalzucht — duizenden dollars kunnen schenken
aan stichtingen van openbaar nut.
Wij weten — ook uit de werkstakingen blijkt het — dat de
verhoudingen tusschen patroon en werkman in Amerika te
wenschen over laten. Eén der oorzaken daarvan zal wel zijn het
tot het uiterst gedreven onafhankelijkheidsgevoel van den individu.
Meer dan eens heeft het mij, rondgeleid wordende in een fabriek
door den bestuurder, getroffen dat van dezen geene notitie werd
genomen door verreweg de meeste arbeiders, zelfs niet met een
oogopslag. De twaalQarige knaap, aan wien ik daareven dacht,
doet bij den eersten aanblik gel 00 ven dat hij aanmatiging bezit ;
die ondeugd is het echter niet: hij heeft met de moedermelk
ingezogen de zucht naar het zichzelf zijn, den moed van naar
62
het hoogste te streven, den zin voor gelijkheid. Hij, die naar
Amerika komt, aanspraak maakt op wat wij in Europa „Hoheits-
rechte" noemen en verwacht dat zij door den Amerikaan, oud of
jong, zullen worden erkend, of dat deze in ons iets anders zal
trachten te ontdekken als persoonlijke verdiensten, blijve liever
tehuis. Ieder individu is zichzelf genoeg. De arbeider is zijn loon
waard. Elk voor allen en allen voor elk.
Is dit gevoel, die eerbied voor eigen kracht, die zorg om
uitsluitend op zichzelf te steunen een euvel misschien in sommige
opzichten, een daaraan onafscheidelijk verbonden voordeel is juist
het besef dat de eigen kracht van ieder behoort aan het algemeen.
„Mijn aandeel aan het werk is zoo goed als dat van ieder
ander, mits ik dat aandeel op dezelfde hoogte brenge en houde,
als die welke ik het recht heb te verwachten van eiken mijner
medearbeiders.' Aldus redeneert de Amerikaansche werkman.
En, jaar in, jaar uit, zal hij denzelfden handgreep doen en
dezen tot eene volkomenheid brengen als in Europa niet kan
worden bereikt. Naast de machine, welke den handarbeid ver-
vangt, zoodra zulks voordeel oplevert: de machine van de best
verkrijgbare kwaliteit, welke morgen meedoogenloos wordt ver-
vangen, indien het blijkt dat er daar juist nóg iets beters is
uitgevonden, staat de mensch tot werktuig geworden door de
strengste opgezette verdeeling van den arbeid.
Hierin ligt, naar het schijnt, de gedeeltelijke oplossing der
vraag waarom Amerika op nij verheidsgebied zoo veel vermag.
Ik zeg „gedeeltelijke" want niet uit het oog te verliezen zijn:
de schatten verborgen in den grond, de uitgestrektheid van het
Rijk, de toevloed van vele bekwame Europeesche elementen en
de gelukkige verdeeling van distrikten, waarin de eene of andere
tak van nijverheid is geconcentreerd.
Het streven is om zich zooveel mogelijk in economischen zin
los te maken van Europa. Artikelen aan welker vervaardiging,
eenige jaren geleden nog, niet gedacht werd, zijn thans uitgestald
in de magazijnen der Amerikaansche steden, met het zelfbewust
opschrift: „made in America". Ik noem slechts zijden stoffen
(jaarlijksche productie honderd millioen dollar), handschoenen,
fluweel, speelgoed, glas, cement, mandwerk en katoenen goederen.
63
Overbekend is welke sterke mededinging laatstbedoelde stoffen
het Europeesche artikel aandoen in het Verre Oosten. De Ameri-
kaansche katoendrukkerijen brengen nieuwe monsters aan de
markt, al moeten zij voor het ontwerpen en teekenen daarvan
vakkundigen uit Europa ontbieden.
Het Amerikaansche bier vindt zijn weg naar het buitenland.
De twee voornaamste brouwerijen, de eene te St. Louis, de andere
te Milwaukee, produceeren elk jaarlijks meer dan een millioen
barrels of 1. 180000 Hectoliter.
Door de „Burnham, Williams & Co. Baldwin Locomotive works**
te Philadelphia zijn, zoolang als deze fabriek bestaat, in het geheel
twintig duizend locomotieven, in het jaar 1901: 1360 machines
afgeleverd. Aantal arbeiders 12000.
In Amerika, het land der uitvindingen, strekt de staatsbe-
moeiing ten aanzien van patenten zich veel verder uit dan in
andere landen, Duitschland en Oostenrijk-Hongarije misschien
uitgezonderd. Men beschouwt een patent niet als een verleende
gunst maar als een recht van eigendom, hetwelk de uitvinder
eischt. De desbetreffende wet maakt weliswaar het voorbehoud van
utiliteit, maar de uitlegging dezer bepaling is dat alleen uitgesloten
kunnen worden voorwerpen van onzedelijke of schadelijke strekking.
Oorspronkelijkheid is natuurlijk de voorname vereischte. Er zijn
er, die uit verre streken te Washington, alwaar het „Patent Office"
zich bevindt, aankomen met een model van het produkt van hun
peinzen en werken gedurende dagen en nachten, om te vernemen
dat hun denkbeeld reeds jaren geleden is uitgevoerd. Bij het, uit
den aard der zaak, dikwerf moeielijk, onderzoek van regeerings-
wege naar die oorspronkelijkheid, komen weinig vergissingen voor.
Wordt eenmaal het patent verleend, dan beschermt de Staat de
uitvinding in den vollen zin van het woord.
Het „Patent office", behoorende tot het Ministerie van Binnen-
landsche zaken, heeft 36 afdeelingen elk onder een „principal
examiner", die over een of meer assistenten beschikt. Deze afdee-
lingen hebben meer dan tweehonderd klassen met subklassen.
De , (official Gazette" verschijnt wekelijks en bevat o. a. de
teekeningen en de vermelding der rechten van de patenten ver-
leend gedurende de afgeloopen week.
64
De aanvraag, 'welke in de meeste gevallen wordt ingediend
door de bemiddeling van een rechtsgeleerde „patent lawyer", en
wier indiening É 15 kost, gaat naar de desbetreffende afdeeling
ten einde daar te worden onderzocht en vergeleken met gelijk-
soortige Amerikaansche en vreemde patenten. Zij gaat door de
handen van 52 personen. Wordt het patent verleend, dan heeft
de uitvinder nog eene som van ^ 20 te betalen. Deze behoort
alsdan óf tot de reeks der miskende grootheden, verteerd wordende
door de vergeefsche hoop van op een schoonen morgen te ont-
waken als millionnair, óf tot de weldoeners der menschheid zooals :
Fulton, Morse, Howe *) en Edison. Een patent is geldig ge-
durende zeventien jaren. Eene opperste commissie van drie
„examiners in chief" controleert de patenten, verleend door den
desbetreff enden „principal examiner". Van haar is appèl bij den
„Commissioner of Patents" en eindelijk bij de „Court of appeals
of the district of Columbia".
Het aantal der jaarlijks verleende patenten, dat in 1800 slechts
41 bedroeg, en in 1850 nog niet duizend, steeg in i 899 tot 25527.
Men zal te Washington te vergeefs zoeken naar de volledige
verzameling van alle deze uitvindingen. Twee branden hebben
er vele van vernietigd; van de teekeningen bestond gelukkig
elders een tweede exemplaar. De eerste brand in 1836 vernielde
7000 modellen, een tweede, welke een dertig jaar geleden plaats
had, meer dan honderd duizend.
De voortbrenging van spoorwegmaterieel heeft recht op eene
meer uitvoerige behandeling dan de weinige opmerkingen, welke
door mij daaraan kunnen worden gewijd. De bedoelde nijverheid
heeft te voorzien niet alleen in de behoeften van nieuwe lijnen,
doch tevens van wijzigingen, welke het gevolg zijn van de eischen
des nieuweren tijds. Locaalsporen worden gebracht op normale
breedte, de spoorstaven van bestaande lijnen vragen om ver-
nieuwing, de oude rails, al zijn zij nog bruikbaar voor oud rollend
materieel, moeten worden vervangen, omdat de thans zoo veel
') Het model zijner naaimachine draagt een etiket met het opschrift „No. 4750
Elias Howe. Sewing machine. Patented Sept. 10. 1846". Men zeide mij te Washington
dat Fulton's teekening van zijn stoomboot in 1836 was verbrand.
65
zwaardere goederenwaggons, passagierswagens en machines andere
eischen als voorheen stellen. Rekent men nu nog hierbij den
bouw van wagens, bruggen, stations en al het andere wat bij
het spoorwegwezen behoort, dan is het niet moeielijk zich een
denkbeeld te maken van de hedendaagsche beteekenis der hier-
bedoelde industrie in de Vereenigde Staten. Nog gemakkelijker
wordt dit als men weet dat de ontvangsten der Amerikaansche
spoorwegen hebben bedragen in 1901 : veertien honderd millioen
dollars of 136 millioen dollarsmeer dan in 1900, en dat het spoorweg-
net eene lengte heeft zes maal grooter dan in eenig ander Rijk.
De vijf groote meren in het noorden bevorderen, op krachtige
wijze, de gemeenschap tusschen de aan het Bovenmeer gelegen
Staten, die van Dakota, Minnesota en Wisconsin, alsmede Canada en
het oosten van het Rijk. Chicago, Cleveland en Buffalo, met hunne
talrijke graanelevators, zijn voorname havensteden. De Mississippi
is bevaarbaar over eene lengte van meer dan 2000 mijlen ; de
Columbia in het westen, de Hudson in het oosten, de Ohio en
Missouri in het centrum zijn waterwegen van den eersten rang.
Doch, het zijn voornamelijk de spoorwegen, aan welke Noord-
Amerika zijn bloei dankt. Wat ware, zonder dit verkeersmiddel
geworden van het Westen! Terwijl in 1901 de lengte der ge-
zamenlijke Europeesche lijnen 290.816 kilometer bedroeg, zijner
thans in de Vereenigde Staten in exploitatie 325.776 kilometer
spoorwegen. Het in gebruik zijnd materieel bestaat uit 41.228
lokomotieven en 1.640.220 wagens, waaronder 36.997 voor het
personenvervoer. Eene menigte van 1. 189.3 15 t^slti is bij het
spoorwegwezen aangesteld. Vervoerd werden in het dienstjaar
1901/02: 649.878.506 personen en 11 1.089.347 ton goederen. Vijf
groote lijnen spotten met den afstand, welke den Stillen Oceaan
van den Atlantischen scheidt. Het spoorwegnet wordt nog steeds
uitgebreid. Voor het naast wordt beweerd dat de Amerikaansche
spoorwegen jaarlijks meer goederen vervoeren dan de schepen en
spoorweglij nen van Engeland, Frankrijk en Duitschland te zamen.
De Amerikaansche goederenwagens hebben een laadvermogen
van 45 ton maximum, de lokomotieven zijn sterker dan overal
elders. Vóór de langste beladen goederentreinen heb ik, bij geene
enkele gelegenheid, meer dan één lokomotief gezien.
5
66
De spoorwegtarieven zijn laag: in 1900 bijv.: gemiddeld
fl 0.013 P^r tonkilometer. Dit is mogelijk omdat: i^ de Amerikaan-
sche spoorwegen niet alleen ondernemingen van vervoer zijn,
doch ook handel drijven, reeders zijn, mijnen bezitten en de winst
hier het verlies daar dekt ; 2 ® het vervoer grootendeels geschiedt
in massa's: granen, steenkolen, enz. bij welke alle bijzondere
handelingen overbodig zijn, want alles gaat en bloc; 3^ kosten
van aanleg meestal goedkooper zijn dan in Europa; aankoop van
grond bijv. kost veel minder in streken met nog weinig of geen
kuituur; 4^ geene weelde heerscht bij den bouw van spoorweg-
stations en weinig geld wordt besteed aan veiligheidsmaatregelen :
afsluitingen van overgangen enz. ; wie de bel, welke de locomotief
luidt, niet hooren kan moet zich niet in de nabijheid der spoor-
staven begeven ; 5 ^ voor het personenvervoer vrij hooge tarieven
in werking zijn.
Alvorens uit Chicago te vertrekken, werp ik eenen blik op de
werken der Deerihg Harvester Company aldaar. Deze fabriek ver-
vaardigt landbouw werktuigen. Aantal arbeiders: negen duizend.
Zij heeft kantoren in zeventien plaatsen van Amerika en is een
pendant van den Stockyard. Met zulke steunpilaren moeten land-
bouw en veeteelt in de Vereenigde Staten wel in een benijdens-
waardigen toestand verkeeren.
III
St. LOUIS.
III
St. LOUIS.
In zijn laatste, te BufFalo gehouden rede, zeide wijlen President
Mc Kinley : „Tentoonstellingen zijn de tijdmeters van den voor-
uitgang. Zij merken het voorwaarts schrijden der wereld. Zij
wekken op : geestkracht, ondernemingszin en nadenken bij het
volk en sterken het menschelijk genie. Zij hebben invloed in de
huiskamer. Zij maken het dagelijksch leven van het volk breed
en hoopvol. Zij openen den opm erker ruime magazijnen van
inlichting. Elke tentoonstelling, groot of klein, heeft in zekeren
zin bijgedragen tot een stap in vooruitgaande richting. Verge-
lijking van denkbeelden is altijd van onderwijzenden aard en
doceert als zoodanig het brein en de hand van den mensch.
Vriendschappelijke mededinging volgt, en zij is de spoorslag tot
verbetering op het gebied van nijverheid, de ingeving voor
nuttige uitvinding en tot een hoog streven in alle afdeelingen
van menschelijke bedrijvigheid. Zij eischt eene studie van de
behoeften, gemakken en zelfs van de grillen des volks, en erkent
de heilzame uitwerking van goede hoedanigheid en lage prijzen
voor het winnen van zijn gunst. De vraag naar handel is een
prikkel voor mannen van zaken om te ontwerpen, uit te vinden,
te verbeteren en bij de kosten van voortbrenging te bezuinigen.
Het zaken doen, hetzij bij ons zei ven, hetzij bij andere volken,
is altijd een levendige strijd om succes. Niet minder zal het
aldus zijn in de toekomst. Zonder mededinging zouden wij blijven
70
hangen aan de gebrekkige en verouderde wijzen op het gebied
van landbouw en nijverheid, alsmede aan de manieren van zaken
doen van lang geleden en de twintigste eeuw zou niet verder
zijn dan de achttiende. Maar, ofschoon, op handelsgebied, wij
mededingers zijn, commercieële vijanden moeten wij niet wezen.""
Met deze gedachten in het hoofd, bereik ik, komende van
Chicago, de stad St. Louis. Ik heb er niet lang vertoefd, maar
toch gelegenheid gehad eenen indruk te krijgen van den zetel
der „Louisiana purchase exposition".
Ten zuiden omzoomd, met eene oeverlengte van bijna twintig
mijlen, door de machtige Mississippi-rivier, telt de stad, wier
oppervlakte thans twee en zestigmaal zoo groot is als vijftig
jaren geleden, vele parken, vele witte gebouwen, schoone bruggen
en talrijke standbeelden. De bestrating laat te wenschen over
en in de buitenwijken zijn rijen van woningen, welke een rustiek
aanzien hebben. Het noordelijk gedeelte van „Forestpark" was het
tentoonstellingsterrein. Van de heuvelachtige bodemsgesteldheid
was partij getrokken om schoone aanbliksefFekten te verkrijgen.
„Shaw's garden" — eigenlijk „Missouri botanical gardens" —
is eene indrukwekkende inrichting voor den plantenliefhebber.
Deze tuin, alsmede „Tower Grove park", alwaar standbeelden
van Columbus en van Shakespeare zijn opgericht, werd aan de
stad vermaakt door den in 1889 overleden millionnair Henry Shaw.
Grootsch is het Union spoorwegstation, voor het verkeer in
gebruik gesteld in 1894 en gekost hebbende zes en een half
millioen dollars.
De lijst der voornaamste steden van de Vereenigde Staten
geeft, als bevolking, voor :
New- York 3.500.000 zielen.
Chicago
Philadelphia . . .
St. Louis ....
Boston en Baltimore
1.700.000
1.300.000
600.000
500.000
Daarna komen met tusschen de 300.000 a 400.000 inwoners :
Cleveland, BufFalo, San Francisco, Cincinnati en Pittsburg.
Onder de zesmaal honderdduizend inwoners, welke St. I^uis
71
tot de vierde stad in belangrijkheid van de Vereenigde Staten
maken, worden er gevonden 368 van Nederlandschen oorsprong.
Dat er vele Duitschers zijn, blijkt uit de lijst der clubs, waar-
op voorkomen: „Aschenbrödel-club", „Deutsch-Oesterreichischer
Unterstützungsverein", „German Altenheim-association", „Lieder-
kranz -society", „St. Louis Bavarian-society", „Schiller Ver ein" enz.
De technicus zal er belang stellen in de Eadsbridge, eigenlijk
St. Louisbridge (de architect was Captain James B. Eads) en de
Merchantsbridge, in het Courthouse, het postkantoor en in de
koopmansbeurs.
Het document, hetwelk heeft geleid tot het houden eener
tentoonstelling te St. Louis heeft den volgenden vertaalden
tekst :
„Vanwege den President der Vereenigde Staten van Amerika.
Naardien te mijner kennis is gebracht door de „„Louisiana
Purchase Exposition"" commissie, in overeenstemming met de
bepalingen van sectie 9 der Wet, goedgekeurd door het Congres
den 3^611 Maart igoi, getiteld „„Wet om te voorzien in de viering
van den honderdsten gedenkdag van den aankoop van het
Louisianagebied door de Vereenigde Staten, door het houden
van eene internationale tentoonstelling van kunsten, nijverheid,
fabrikaten en voortbrengselen van den grond, mijnen, bosschen
en van de zee, in de stad St. Louis in den Staat Missouri"", dat
maatregelen zijn getroffen voor het gebruik bedoeld in de gemelde
Congreswet ;
Verklaar en verkondig uit dien hoofde Ik, William Mc. Kinley,
President der Vereenigde Staten, krachtens het mij door genoemde
Wet gegeven gezag, dat zulk eene internationale tentoonstelling
geopend zal worden in de stad St. Louis in den staat Missouri,
niet later dan op den eersten dag van Mei negentienhonderd en
drie ^) en gesloten zal worden niet later dan op den eersten dag
van December daaraanvolgende. En, in den naam der Regeering
en van het volk der Vereenigde Staten, noodig ik hierbij alle
natiën der wereld uit om deel te nemen aan de herdenking van
den aankoop van het Louisianagebied, eene gebeurtenis van
*) Is geworden 1904.
72
groot belang voor de Vereenigde Staten en van blijvende uit-
werking voor hunne ontwikkeling, door het benoemen van ver-
tegenwoordigers en het ten beste geven van zulke inzendingen
voor de Louisiana Purchase Exposition, als het meest geschikt en
volledig zullen aantoonen hunne middelen van bestaan, hunne
nijverheid en hun vooruitgang in beschaving.
Ten blijke waarvoor Ik hieronder mijne handteekening heb
geplaatst en dit stuk heb doen voorzien van het zegel der
Vereenigde Staten.
Gedaan in de stad Washington den twintigsten Augustus een
duizend negenhonderd en een, en van de Onafhankelijkheids-
verklaring het honderd zes en twintigste.
(get.) WiLLIAM Mc. KiNLEY.
Vanwege den President
(get.) John Hay,
Staatssecretaris. "
Om de woorden „purchase of the Louisiana territory" goed te
begrijpen *) moet op de kaart worden nagegaan wat de beteekenis
is geweest van het afstaan van bedoeld gebied door Frankrijk,
bij de overeenkomst van 30 April 1803, aan de Vereenigde Staten.
Artikel i dier overeenkomst luidt in vertaling:
„Naardien bij art. 5 van het verdrag, gesloten te St. Ildephonso,
„den gden Vendemiaire van het jaar 9 (loOctober 1800), tusschen
„den Eersten Consul van de Fransche Republiek en Zijne Katho-
„lieke Majesteit het volgende werd overeengekomen: „„zijne
„„Katholieke Majesteit verbindt zich van Haren kant om terug
„„te geven aan de Fransche Republiek, zes maanden na de volle
„„en geheele uitvoering van de hierin vervatte voorwaarden en
„ „bepalingen met betrekking tot Zijne Koninklijke Hoogheid den
„„Hertog van Parma: de kolonie of provincie van Louisiana, met
„„dezelfde uitgestrektheid, welke zij thans in de handen van
„„Spanje heeft, en welke zij bezat en zooals zij moet zijn na de
*) Ik ken eene Kamer van Koophandel, die schreef : „Uit de benaming „„Purchase
Exhibition" " schijnt te mogen worden afgeleid dat op deze tentoonstelling weten-
schap en kunst minder, daarentegen handel en nijverheid sterk op den voorgrond
zullen worden gesteld" !
73
, „achtereenvolgens tusschen Spanje en andere Staten gesloten
„„verdragen"", en, naardien, ter uitvoering van het verdrag en
„in het bijzonder van art. 3, de Fransche Republiek een onbe-
„twistbaar recht heeft op het domein en op de bezittingen van
„gezegd gebied, vvenscht de Eerste Consul der Fransche Repubhek
„aan de Vereenigde Staten te geven, in den naam der Fransche
«Republiek, voor immer en onder vol souverein gezag, het gezegd
„gebied met alle zijne rechten en wat er verder toebehoort, zoo
„volledig en op dezelfde wijze, als zij werden verkregen door de
^Fransche Republiek, krachtens opgemeld tractaat met Zijne
„ Katholieke Majesteit" .
Deze „kolonie of provincie van Louisiana" beteekende meer
dan de helft der Vereenigde Staten. Op den 3osten April 1803
bestonden deze uit veertien landen met eene bevolking van
vijf millioen en eene oppervlakte van 827.844 vierkante mijlen,
nl. het land ten oosten der Mississippi, met uitzondering nochtans
van Florida en New-Orleans. In dien tijd waren St. Louis,
St. Paul, Louisville, Indianapolis, Cincinnati, Cleveland, Chicago.
Toledo, Pittsburg, BufFalo buitenposten, Philadelphia telde zeven
of acht straten. Boston had het aanzien van een provincieplaatsje,
New- York reikte tot aan Canalstreet.
Het overig gedeelte der Vereenigde Staten, groot 1.171.931
vierkante mijlen, on gerekend de zuidwestelijke staten, door welke
de Unie werd aangevuld : later, nl. in de eerste helft der vorige
eeuw, was die „Colony or province of Louisiana", m. a. w. het
was het gebied der tegenwoordige staten Louisiana, Arkansas,
Missouri, lowa, Minnesota, Nebraska, Oregon, Indian territory
Kansas, Dakota, Idaho, Montana, Washington en Wyoming.
De geschiedenis van den afstand laat zich samenv^itten in het
volgende: In 1682 werd door Franschen, in den naam van
Lodewijk XIV, in bezit genomen de mondingen en de oevers
der Mississippi-rivier. Alras ontstonden er op vele punten conflikten
met de Engelschen, die zich steunden op het Charter van Virginië,
waarbij door Jakob I aan de „Treasurer and Company of adven-
turers and Planters of the City of London" waren gegeven:
,all those lands, countries and territories, situate, lying and being
»in that part of America called Virginia, from Cape or Point
74
^Comfort to the Northward 200 miles and to the Southward
„200 miles and up into the land throughout, from sea to sea."
De koloniale zetel der Fransche Regeering werd te New-Orleans
gevestigd in 1722. Tien jaren vroeger was Louisiana in concessie
gegeven aan Antoine Crozat, wiens plannen faalden, evenals de
gelijksoortige van John Law.
Bij het verdrag van Fontainebleau van 2 November 1762
tusschen Frankrijk, Spanje en Engeland, verkreeg laatstgenoemd
land het gebied ten oosten van de Mississippi, behalve de stad
en het eiland van New Orleans, terwijl het vroeger Fransch
gebied ten westen van bedoelde rivier aan Spanje kwam. ^) Dit
Spaansch bezit heeft geduurd van 1769 tot 1800. Den eersten
October van laatstgemeld jaar kwam tot stand het boven, in den
aanhef van artikel i genoemd, verdrag van St. Ildefonso tusschen
Bonaparte en den Koning van Spanje. Daarbij herkreeg Frankrijk
zijne rechten op Louisiana.
Intusschen, de Vereenigde Staten maakten er aanspraak op
krachtens het vroeger vermeld charter van Jakob I, en het
vred es-traktaat met Engeland van 1783. De Eerste Consul gaf
toe, verkocht de kolonie voor vijf en zeventig millioen francs *)
aan JefFerson en moet, bij de onderteekening van het verdrag,
hebben gezegd: „Deze vermeerdering van gebied bevestigt voor
„altijd de macht der Vereenigde Staten, en ik heb aan Engeland
„een mededinger ter zee gegeven, die zijnen hoogmoed vroeg of
„laat ten val zal brengen."
JefFerson, de steller der onafhankelijkheidsverklaring ") had
*) Bedrieg ik mij niet, dan is er sprake geweest van eene afbakening der grenzen
van Louisiana bij den vrede van Utrecht. Daartoe schijnt het echter in de achttiende
eeuw niet te zijn gekomen.
') De Barbe-Marbois moest slechts 50.000.000 francs vragen ; op eigen verant-
woordelijkheid verhoogde hij den prijs en werd door Bonaparte daarvoor beloond.
De waarde van het toen verkochte gebied wordt thans geschat op zes en twintig
billioen dollars.
') De vier andere leden der commissie ad hoc waren : Franklin, Adams, Sherman
en Livingstone. De verklaring (zie pag. 25) zegt o. a. :
„Wij houden deze waarheden als van zelve sprekende : dat alle menschen zijn
„geschapen als gelijken, dat zij zlijn begiftigd door hunnen Schepper met zekere
„onvervreemdbare rechten, dat onder deze zijn : leven, vrijheid en het pogen om
75
Fransche sympathieën. Misschien is het juister te zeggen dat hij,
in tegenstelling van Alexander Hamilton, die van de Vereenigde
Staten een Rijk met Angelsaksischen stempel wilde maken, het
demokratische Frankrijk wilde stellen als voorbeeld aan de jonge
Republiek. „Geene centralisatie der verschillende Staten" was
zijn wachtwoord, „De Bondsregeering zal nooit iets anders voor
„Amerika zijn als het Departement van Buitenlandsche Zaken".
Zijn aankoop van Louisiana wordt vaak herdacht als eene der
anti-constitutioneele daden, waarvan het nalaten door den Presi-
dent een misdaad zou zijn geweest.
Ondanks de neigingen voor Frankrijk van hemzelven en van
zijne partij, kon Jeiferson zich toch niet ontveinzen het gevaar,
hetwelk de Vereenigde Staten bedreigde uit hoofde van den
weder-afstand van het Louisiana-gebied door het toen reeds
zwakke Spanje aan Napoleon I. De Spanjaarden hadden onmiddellijk
vernietigd hun vroeger verdrag met de Vereenigde Staten, bij
hetwelk aan deze was gewaarborgd het recht van scheepvaart
op de Mississippi-rivier en het vrij gebruik van de haven van
New-Orleans.
Met de zekerheid dat het volk achter hem stond, kocht de
President het Louisiana-gebied, zonder medeweten van het Congres.
James Monroe, de latere President der Republiek, was voor
de gelegenheid naar Parijs gezonden als buitengewoon gezant
en gevolmachtigd minister; de gevolmachtigde minister van de
„gelukkig te worden ; dat om deze rechten te verzekeren regeeringen onder de menschen
„worden ingesteld, ontleenende hare rechtvaardige machten aan de toestemming der
„ger^eerden ; dat, wanneer ook, eenige vorm, van regeering vernietigend wordt voor
„deze doeleinden, het volk het recht heeft hem te wijzigen of af te schaffen en eene
„nieuwe Regeering in te stellen, de grondslagen van deze leggende op zulke beginselen
„en hare macht vestigende in zulk een vorm, als het volk zal achten zijne veiligheid
„en geluk op de meest waarschijnlijke wijze te kunnen verschaffen." Het stuk eindigt
aldus : „De Vertegenwoordigers der Vereenigde Staten van Amerika verklaren de
„koloniën te zijn vrije en onafhankelijke Staten met volle macht om oorlog te maken,
„vrede te sluiten, verbonden tot stand te brengen, koophandel te vestigen en alle
„andere handelingen en dingen te doen, tot welke onafhankelijke Staten het recht hebben.
„En ter bekrachtiging van deze verklaring verpanden wij onderling aan elkander, met
„een vast vertrouwen op de bescherming der Goddelijke Voorzienigheid, ons leven,
„ons vermogen en onze heilige eer."
76
Staten te Parijs was Robert R. Livingston, die later, met Robert
Fulton, de stoomvaart vooruit zou helpen. Hij verwierf nl. van
den Staat New- York concessie om gedurende twintig jaren de
wateren van dien Staat te bevaren met schepen, bewogen door
stoomkracht. Zijn boot van dertig ton maakte drie mijlen per uur.
De „Clermont", gebouwd door Fulton en Livingston, maakte
vijf mijlen.
Voor de Fransche regeering teekende de Barbe-Marbois, minister
van Financiën. Hoofd van het kabinet was Talleyrand, hij van
wien, onder de Restauratie, iemand zeide dat het niet te ver-
wonderen viel indien een groot vermogen zijn deel w^as: „car,
il a vendu tous ceux qui Tont acheté". Als „mot" niet onaardig
— het doet onwillekeurig denken aan het door Bismarck in diens
„Gedanken und Erinnerungen" vermeld: „Il ya quelqu'un qui a
plus d'esprit que Monsieur de Talleyrand, c'est: tout Ie monde" —
heeft het gezegde misschien de fout te vergeten dat Talleyrand
in Amerika, gedurende de driejaren van zijn verblijf aldaar, hetwelk
plaats had na het tweede bestuur van George Washington, een
aanzienlijk fortuin had verworven met gelukkige speculatiën. De
reden van zijne reis naar Amerika was een, op verzoek van
Frankrijk, door de Engelsche politie uitgevaardigd bevel om
Engeland, waarheen hij na den val der Bastille gevlucht was,
binnen vier en twintig uren te verlaten.
Jefferson had aan Monroe geschreven: „wat betreft de consti-
„tutioneele moeielijkheden, het beste is: er niets van te zeggen;
„het Congres zal doen wat noodig is." Inderdaad nam de
Volksvertegenwoordiging, met groote meerderheid, het verdrag
aan, onder bewilliging van het gevraagd krediet.
Millioenen dollars zijn besteed door de centrale Regeering te
Washington, door den Staat Missouri en door de stad St. Louis
ten behoeve der tentoonstelling. Ik zal over dit onderwerp niets
zeggen, want tijdens mijn verblijf aldaar was alles, wat men in
1904 heeft kunnen bewonderen, nog in wording. De nijverheid
te St. Louis heeft eene jaarlijksche voortbrenging van ongeveer
twee honderd dertig millioen dollars en ik kom daarop in de
volgende bladzijden terug.
Voor het oogenblik, gebruik makende van de vrijheid, toegestaan
77
aan den reiziger, die de meest uiteenloopende zaken onder de
oogen krijgt en mitsdien in de voortdurende verzoeking is om over
te gaan van het ééne onderwerp op het andere, geef ik den tekst
van een mijner uit St. Louis verzonden brieven :
Lieve Miss lone ! ^)
Des avonds laat werd ik te Evanston verwelkomd ook door
U, dochter van mijnen vriendelij ken gastheer. De kennismaking,
een jaar te voren, in geheel andere oorden, met Uwe moeder en
U zelve was meer dan eene vluchtige geweest. Zij had een band
van vriendschap gevormd tusschen u, zestien jaren oud en
in sommige opzichten nog eenigszins backfisch (gij zult mij deze
uitdrukking wel vergeven) en hem, bijna driemaal zoo oud al&
gij, die door U bij voorkeur als „Uncle" werd aangesproken.
De omstandigheden dier ontmoeting waren dan ook van zoo
geheel buitengewonen aard geweest.
Nog vóór het landen in de Vereenigde Staten, had ik vernomen
dat gij, jonge dochter van zeventien zomers, te huis gekomen
van uwe zwerftochten in Azië, genoeg geestkracht hadt bewezen
te bezitten om tot uwe ouders te zeggen; „Thans ga ik nog
een jaar of zes studeeren."
Aldus waart gij vertrokken naar Monticello, de onderwijsinrich-
ting voor jonge vrouwen te Godfrey, een uur sporens van St. Louis.
Onder meer dingen, welke kenschetsen het Amerikaansche
meisje, U, had ik dat besluit bewonderd.
Op den Vrijdagavond, vóór mijne aankomst te Chicago, hadt
gij den trein genomen te Godfrey, en waart in tien uren naar
Evanston gespoord. Des Zondagsavonds moest gij de terugreis
naar school aanvaarden ten einde den volgenden morgen de
lessen weder bij te wonen. Ik bedankte U recht vriendelijk voor
al die moeite en belangstelling, en gij zeidet dat zoo iets in
Amerika als geheel natuurlijk moest worden opgevat. Uwe
woorden waren: „de afstand tusschen de Vereenigde Staten en
Europa is veel korter dan die tusschen Uw werelddeel en het
*) Spreek : Aïone, juist als lowa.
78
mijne; waarom?" Ik trok de wenkbrauwen op. „Omdat," zoo
vervolgdet gij, „in Amerika vrouwen zoowel als mannen, zonder
zich lang te bedenken, eene reis ondernemen, voor welke men
ten uwent kaartjes p. p. c. meent te moeten rondbrengen en
vrienden aan het station te laten komen."
Intusschen, bij het vertrek op dien Zondagavond, hadt gij,
met den wijsvinger hoog gehouden, gedreigd: „indien gij mij
geen tegenbezoek te Godfrey brengt, dan ben ik ontevreden. De
directrice zal u uitnoodigen. Een „shakehands" en de locomotief
had u, onder klokgelui, medegenomen.
Vijf dagen later zag ik u terug aan het station Godfrey. Wat
zweefde er een spottend lachje om uwen mond, toen gij mij de
kennis liet maken van uwe kamergenoote Mary R., juist alsof gij
beiden even te voren geschertst hadt over de vraag: „Hoe zal
hij zich houden, die eerste oogenblikken, als eenige broeder
onder alle die zusteren?"
Wel, het zij erkend, het eerste half uur ben ik inderdaad wat
bedremmeld geweest. Ik herinner mij dien rit met den school-
omnibus, welke ons, onder geleide van Mr. Maxfield, den eenigen
man die voortdurend onder u allen vertoeft, factotum voor zulke
werkzaamheden als waarbij vrouwelijke krachten te kort schieten,
hoeder o. a. van mijne bagage, bracht over den modderigen,
hobbeligen weg tusschen het stationsgebouw en het park van
Monticello. Het was vijf uur des namiddags in de maand Maart,
en nog dag genoeg om te kunnen zien dat het, midden in het
geboomte liggend, opvoedingsgesticht een deftig aanzien had.
Uwe directrice Miss Haskell gaf mij een minzamen wel-
komstgroet. Trouwens, ik was voorbereid op de beminnelijkheid
dezer thans ruim zestigjarige priesteres der paedagogie. Had
ik niet de volgende bemoedigende zinsnede dienaangaande ge-
vonden in Emily Faithful's „Thee visits to America" : „Schrij-
vende over meisjesscholen, kan ik niet vergeten de twee
„dagen, welke ik doorbracht in het „Monticello-seminary" ^) te
„Godfrey, ongeveer twintig mijlen van St. Louis. Ik geloof, dat
„indien iemand mij vroeg te vermelden een van de prettigste
*) De godsdienst, beoefend in het „seminary", is de protestantsche.
79
, tijden, welke ik had gedurende mijne jongste reis in Amerika ^),
„ik zonder aarzelen zou antwoorden : de uren gesleten met Miss
„Haskell te Monticello. Begaafd met eene schoone persoonlijke
„verschijning, welke al te indrukwekkend zou kunnen zijn zonder
„de geniale manier en lieve vrouwelijkheid van haar karakter,
„neemt Miss Haskell den vreemdeling onmiddellijk in door eene
„gToote mate van zachtheid. Zelden heb ik eene vrouw ontmoet,
„wier invloed zoo magnetisch en gezond was. Zij bezit eene van
„die zeldzame en schoone gemoederen, welke eensklaps schijnen
„te doen uitkomen al het goede, bij haar, met wie zij aanraking heeft.
„Gelukkig zijn inderdaad de meisjes, die geplaatst worden onder
„de weldadige leiding van deze verstandige vrouw, die, ondanks
„hare groote geleerdheid en ernstige verantwoordelijkheid, zulk
„een levendig, jeugdig karakter behoudt, dat, wanneer het uur
„slaat, waarop zij de teugels van het bewind nederlegt, en over-
„gaat tot de gezonde vroolijkheid, welke een zoo belangrijke
„factor is voor het welzijn van een jong meisje, de jongste leer-
„linge der school zich niet aan elk gepast vermaak overgeeft
„met meer hartelust dan hare verstandige en geleerde meesteres.
„Miss Haskell is ook dan nog de leidster, want zij is de ziel
„van de uitspanning, het vroolijkste gemoed der geheele gelukkige
„bende."
Deze woorden van lof werden door Miss Faithful aan' het papier
toevertrouwd een kleine twintig jaar geleden. Maar zij hebben
niets van hunne waarheid verloren, al zij het opgemeld boek wat
verouderd, en al heeft Miss Haskell thans den leeftijd bereikt van
meer dan zestig jaren. Gij zijt de eerste om ten deze met mij
in te stemmen niet waar, lieve Miss lone?
Herinnert gij U dat, onmiddellijk na mijne aankomst, de avond-
maaltijd werd gehouden? Naast Miss Haskell gezeten, aan dien
disch in den hoek der ruime eetzaal, was ik, in een oogwenk, na
het luiden van de bel, in het gezelschap van uwe honderd vijftig
medestudenten, die plaats namen aan de lange tafels. Gij mocht
voor deze gelegenheid aan dien hoekdisch zitten, ten einde uwe
directrice bij te staan in hare pogingen om mij het verblijf aan-
') De nationaliteit van Miss Faithful is de Engelsche.
8o
genaam te maken. Het ging ongedwongen, natuurlijk toe, ondanks
het buitengewone, dat er voor de school lag in de aanwezigheid
van een mannelijken gast. Niemand echter Het daarvan iets
blijken en, spoedig was hij vrij wel op zijn gemak. De kost was
eenvoudig doch voortreffelijk. Ook werden de spijzen gekruid
door den algemeen en goeden luim.
Daarna : muziek gedurende een vol uur, want het was Vrijdag-
avond; en, als laatste nummer op het dagprogramma, een half
uur dansen. Ziet gij mij nog al mijnen moed vatten, naar den
vleugel op het podium gaan, dien wals beginnen? Hoort gij, aan
het einde daarvan, nog het algemeen applaus, en weet gij nog
wel dat ik U toen zeide „zie zoo, nu begin ik mij onder u allen
heelemaal tehuis te gevoelen?"
Voor de school was het toen bedtijd. Wat mij betreft, ik ver-
langde naar eene cigarette, en, terwijl uit den aard der zaak de
maagdelijke muren van uw verblijf niet mochten worden ont-
heiligd door tabakswalm, stelde Miss Haskell mij voor te rooken
in de tuinkamer „before the open window". Ik wist dat dit
harerzijds eene groote concessie was, en juist daarom eene, welke,
aangeboden, niet geweigerd mag worden ; en, terwijl mijne rook-
wolkjes naar buiten gingen in de Maartsche lucht, luisterde ik
met gespannen aandacht, tot laat in den avond naar de belang-
wekkende mededeelingen over de vrouw in Amerika, over de
opvoeding, mij gedaan door haar, die ten deze in het bijzonder
bevoegd is door roeping, ervaring en wetenschap.
De drie dagen doorgebracht te Godfrey zijn mij inderdaad een
genoegelijken en nuttigen tijd geweest. Het leven geregeld, stelsel-
matig ingedeeld, maar geen zweem van kloostergeest ; de kamer
voorzien van het hoogst noodige, maar een liefelijk verblijf door
orde, zindelijkheid en dat gemoedelijke, hetgeen alleen door
vrouwenzorgen tot stand komt; de stilte, gedurende de lesuren,
fluistert ernst, doch de dag begint met een gegons van jeugdige,
zilveren stemmen door de gangen van het statig gebouw. Daar-
buiten doet de lentezon de dunne sneeu wlaag smelten. Mijne
kamer ziet uit op hoog geboomte. Vlak vóór mij een kleine
kapel met spitsen toren, in het groote park : de uitspan ningsplaats.
Reeds vroeg in den morgen zweven langs de paden gestalten
8i
van jeugdige vrouwen, krachtig, gezond naar lichaam en geest,
zich voorbereidende tot den arbeid, die binnen, haar wacht.
En, op dien Zondagmorgen, wat klonk het „Holy, Holy, Holy
Lord God almighty" plechtig door die, voor de godsdienstoefening
bestemde, zaal met haar machtig orgel. Na afloop van den dienst
vroeg Miss Haskell mij u allen bezig te houden tot etenstijd,
met een voordracht over mijn reizen in Azië, en ik voldeed
daaraan gereedelijk en gerust, want ik had de overtuiging te
spreken voor een gehoor aandachtig en lieftallig, vriendelijk en
dankbaar. Naar mij had de goedheid te luisteren de Amerikaansche
vrouw, ontloken. Wat wonder dat hare pracht en gratie bezielden
het verhaal dat ik ten beste gaf!
Mijn vertrek uit Missouri is thans aanstaande. Alvorens mijne
schreden verder te richten in uw gelukkig land, wilde ik U
melden, lieve Miss lone, dat het verblijf in uwe school steeds
eene mijner aangenaamste herinneringen zal zijn.
Sincerely yours.
Het lust mij verband te zien tusschen het traktaat van 30 April
1803 en ... . Monticello Seminary. Om het land aan gene zijde
van de Alleghanies werd een strijd gevoerd tusschen twee rassen.
De Spanjaard en de Franschman kwamen vóór den Hollander
en den Brit. De eenen hadden losse betrekkingen met de Squaw ;
door haar werden de kinderen opgevoed. De anderen namen het
huisgezin mede naar de wildernis. Voor een belangrijk gedeelte
is het de vrouw, die het Westen, ja geheel Amerika groot
heeft gemaakt en de achter-kleindochters der levensgezellinnen
van de pioniers, die den overkant van den Mississippi in bezit
namen, gaan voort met het bevorderen der grootheid van het
Land, hetwelk op een goeden morgen is ontwaakt als Mogend-
heid van den eersten rang.
„Une grande Puissance ne se reconnait pas; elle se révèle."
Ik meen dat het woord is van Gortschakow.
Welnu, voor de Vereenigde Staten had deze openbaring plaats
in 1898. Toen werd ontdekt een nieuw Amerika, toen deed zich
op een nieuwe Stille Oceaan.
De krijg met Spanje leerde aan Amerika zelfkennis, weten-
6
82
schap van eigene macht. Hij, geen kind van den een of anderen
partij geest, geen gevolg van binnenlandsche sociale of godsdienstige
staatkunde, deed het imperialisme niet ontstaan : het was er, maar
het behoefde den ontploffingsschok van de „Maine" om aan het
daglicht te treden.
Alstoen nam het volk der Vereenigde Staten het denkbeeld
van imperialisme ook aan. Erkend moet worden dat het eene
uitbreidingsgedachte was van vooruitgang, degelijkheid, gezond
verstand en van welvaart.
Welk een belangrijk jaar dat van 1898! Begraven, voor goed,
de oude veeten tusschen Noord en Zuid. Het centrum van
belangen van het gemeenebest verlegd naar Californië. Dien-
tengevolge drang, ja dwang om voorname zeemogendheid te
worden.
Alexander Hamilton zeide in 1787: „wij hebben dikwijls hooren
spreken van de Engelsche vloten, en indien wij doorzicht hebben,
dan zal er een dag komen dat men van de Amerikaansche vloten
spreekt", en de woorden van Roosevelt zijn: „wij moeten ons
„zonder ophouden toeleggen op de uitbreiding onzer Marine. Het
„scheppen van eene vloot, welke geducht wordt, is de eenige kans,
„welke wij hebben om alle natiën zonder onderscheid te verplichten
„om zich niet vroolijk te maken over de Monroeleer. ** Later
heeft de President nog verklaard: „wij vorderen alleen dit: op
„dit vasteland de voornaamste Mogendheid zijnde, zullen wij, met
„alle onze krachten, vasthouden aan het beginsel, hetwelk voor
„de eerste maal onder woorden is gebracht tijdens het president-
„schap van Monroe. En die leer, hoè is zij onder woorden
„gebracht? Indien het slechts een verkiezingsleus of een toover-
„ spreuk was, dan zou zij waard zijn noch de ademhaling door
„welke zij kon worden uitgesproken, noch het papier waarop zij
„geschreven werd. Die leer zal geëerbiedigd worden, zoo lang
„onze macht ter zee ons zal plaatsen op den eersten rang. Geen
„dag langer!" ^
De tegenwoordige opvattingen aangaande de Monroeleer gaan
vèr genoeg. De Vereenigde Staten zullen werken voor de onaf-
hankelijkheid der overige Staten van Amerika. De Regeering te
Washington zal interventie uitoefenen wanneer door Haar zulks
83
in het belang dier Staten wordt geacht, en er zijn er niet weinigen,
die meenen dat voorhands daarbij meer in het bijzonder de Staten
van Midden- Amerika worden bedoeld. Panama staat reeds onder
Amerikaansche controle. Eene revolutie tegen de Columbiaansche
Regeering, scheiding van Columbia en Panama, erkenning door
de Vereenigde Staten van de nieuwe kleine Republiek, onder-
teekening van het Panama-verdrag, dit alles ligt nog versch in
het geheugen. De overdracht van het Panamakanaal is feitelijk
tot stand gekomen den 4den Mei 1904. Een som van j^ 40.000000
werd bij Morgan & Co. — bemiddelaars tusschen de Amerikaansche
Regeering en de Kanaalmaatschappij — gedeponeerd. Het Congres
stelde in 1902 de bouwkosten van het Kanaal vast op j# 130.000000,
waarvoor, al naar mate de arbeid verder gaat, 2"/^ nationale
schuldbrieven zullen worden uitgegeven.
Om terug te keeren tot 1898, zoo kenmerkt, dit jaar zich voor
de Vereenigde Staten ook door belangrijke toeneming van territoir.
„Grooter Amerika" werd dus op het vaandel geschreven. Men
begon den oorlog eerder — vooral in het eigen bewustzijn — in
naam der menschelijkheid, dan wel ten einde rechtstreeksch voor-
deel te verwerven voor den Staat in het bijzonder. De President
begreep de natie, den toestand, en men zag een volk, welks
vaderlandsliefde zich toonde van uit het diepst der ziel van elk
individu. De hoop ontstond om Europa als geldmarkt te over-
vleugelen. Staatsuitgaven, noodig geworden door het imperialisme,
het graven van een kanaal als schakel tot twee oceanen, subsidiën
voor stoomvaart leidden tot eene nieuwe fiskale richting.
Tevens was 1898 een buitengewoon jaar op economisch gebied.
Het leverde op : een maximum katoenoogst, een maximum graan-
uitvoer, een maximum-opbrengst van ijzer, steenkool, koper en
goud; de zilverproduktie werd alleen door die van 1892 over-
troffen, de goudvoorraad, de geldcirculatie per hoofd, de „clearings"
der banken, de gezamenlijke spoorwegverdiensten, de omzet in
waardepapieren waren grooter dan ooit en het aantal faillisse-
menten was gering.
Te St. Louis, in de groote steden in het algemeen, was de
indruk van die uitbreiding van stoffelijke welvaart, tijdens mijn
bezoek het sterkst. Nu en dan was hij overweldigend. In den
84
loop dezer opmerkingen word ik er dan ook herhaaldelijk toe
geleid dezen indruk terug te geven.
De Amerikaansche nijverheid bekommert zich weinig om oude
banen, traditie of precedent. Zij kent geen sleur. Zij heeft geleerd
vlug te vatten de voordeden van nieuwe arbeidswijzen, moderne
werkmiddelen en van het zich opwerken tot specialiteit van elk
levend gedeelte der voortbrengingsmachine. In vergelijking met
haar, schijnt de Europeesche industrie verouderd, met uitzondering
misschien in sommige gevallen van de Duitsche.
Menige tak van Amerikaansche nijverheid plant zich dan ook
over naar ons werelddeel. In Duitschland zijn fabrieken werkende
met Amerikaansche modellen, met Amerikaansche machines en met
Amerikaansche „foremen". Menig voorwerp van dagelijksch ge-
bruik komt thans uit Amerika. Ik noem slechts electriciteitsartikelen,
schoenen, rijwielen, schrijfmachines. Amerikaansch kapitaal en
nijverheidsbelangen ontbreken niet te Parijs en te Londen maakt
men zich over den Amerikaanschen ondernemingsgeest ongerust.
Een Engelschman ^) scheef onlangs :
„De gemiddelde Engelschman ontwaakt tegenwoordig door het
„afloopen van een Amerikaanschen wekker, glijdt uit zijne Am eri-
„kaansche lakens en scheert zich met een Amerikaansch veiUg-
„ heidsscheermes, na zich met New-Yorksche zeep te hebben
„ingezeept. Over zijne sokken van West-Carolina, trekt hij schoenen
„uit Boston aan. En, na zijne bretels van Connecticut te hebben
„vastgemaakt, en zijn Waterbury-horloge in den zak te hebben
„gestoken, verschijnt hij aan de ontbijttafel. Daar maakt hij zijn
„vrouw er een compliment over dat haar blouse van Massa-
„chussetts zoo goed zit, evenals haar corset uit IlUnois, en gebruikt
„hij eenige oesters van Baltimore of ham uit Kansascity met
„brood van Amerikaansch meel, terwijl mevrouw de voorkeur
„geeft aan ossentong van Chicago en de kinderen H. O. eten.
„Ondertusschen leest hij zijne morgencourant, gezet met Ameri-
„kaansche machines, gedrukt met Amerikaanschen inkt en Ameri-
,kaansche persen op Amerikaansch papier, wellicht zelfs geredigeerd
„door een handigen Amerikaanschen redacteur en verder bewerkt
') F. A. McKenzie : ^The American invader".
85
„op Amerikaansche wijze met aankondigingen over de Amerikaan-
„sche uitgave van den een of anderen klassieken roman of
„reusachtige encyclopaedie, die op Amerikaansche manier aan de
„lezers op afbetaling in termijnen wordt geleverd.
.„Na het ontbijt snelt hij weg in een elektrische tram, welke
„te New- York is gemaakt, naar zijn kantoor, alwaar — natuur-
„lijk — alles Amerikaansch is. Hij zit er op een stoel uit Nebraska,
„vóór een schrijftafel uit Michigan, schrijft zijne brieven met eene
„machine uit Syracuse, onderteekent hen met een vulpen uit
„New- York en maakt hen droog met een vloeiboek uit New-
„England ; kopieën van de brieven worden opgeborgen in een
„te Grand Rapids vervaardigde portefeuille. Aan zijn tweede
„ontbijt neemt hij haastig wat koud roastbeef, afkomstig van
„een Amerikaansche koe, met zuurtjes uit Pittsburg of wel perzik
„in blik uit Delaware, om te eindigen met eene cigarette uit
„Virginië. Des avonds ontspant hij zich in Adelphi of Drury
„Lane, waar Amerikaansche stukken worden opgevoerd, of hij
„ gaat naar eene openbare vermakelijkheid van wufter soort, welke
„behoort aan eene Amerikaansche trust, waar hij de nieuwste
„operettes ziet, gezongen door jonge dames en magere heeren
„met neusstemmen. In de pauze drinkt hij een cocktail of een
„glas Californischen wijn en besluit den dag met een paar
„Amerikaansche little liverpills voor de gezondheid."
De uitval is overdreven, maar dit beteekent reeds dat er eene
basis van waarheid voor bestaat.
Dat men in Duitschland op nijverheidsgebied denkt aan het
Amerikaansch gevaar is overbekend.
De industrietoestanden in Amerika hebben echter ook hunne
schaduwzijden.
Men weet dat eenheid van wetgeving in de verschillende
Staten voor interne aangelegenheden voorloopig iets onbereik-
baars is. Duidelijk treedt die verscheidenheid aan het licht bij
vraagstukken van socialen aard.
Hier bestaat de bij de wet geregelde arbeid van acht uren ;
daar wil men er niets van weten. In de zuidelijke Staten wacht
de kinderarbeid op wettelijke bepalingen. In Noord-Carolina,
Zuid-Carolina, Georgië en Alabama zijn in de fabrieken bezig
86
kinderen onder de veertien, zelfs onder de twaalf jaren en hun
werkdag duurt dikwijls twaalf uren. Ook op het gebied der
verzekering tegen ongelukken zou, naar Europeesche begrippen,
nog veel kunnen worden gedaan; deze vraag houdt echter ver-
band met den onafhankelijksheidszin van den Amerikaanschen
werkman. Werkstakingen — het werd reeds vermeld — komen
veelvuldig voor. De arbeid botst tegen het kapitaal. Beide heb-
ben zich gecoaliseerd.
Dat er tegen de trusts, ook buiten de arbeiderskringen, eene
krachtige meening in het land heerscht, is gebleken op de
duidelijkste wijze.
Deze vraag staat in nauwe betrekking tot de bestaande fiskale
wetgeving. Op het oogenblik betaalt de Amerikaan de voort-
brengselen zijner fabrieksnijverheid niet alleen met den prijs
volgens de kosten der binnenlandsche produktie, maar met het
bedrag van het beschermend recht bovendien. Indien hiertegen thans
ook al niet wordt opgekomen door het algemeen, een feit blijft
het toch dat in menig opzicht de Amerikaan zijne levensbehoeften
duurder betaalt, opdat den buitenlander, tegen wien te concur-
reeren is, goedkooper geleverd kunne worden. De tijd zal leeren
in hoever het wenschelijk en noodig is in de toekomst verandering
te brengen in dit stelsel, doch middelerwijl is het zeker dat de
industrie en ook het verkeersstelsel in het vrijheidlievend Amerika
in vele gevallen niet in vrijheid werkt.
Ik vroeg aan een industrieel te St. Louis: „Hoe zoudt gij de
trusts omschrijven?"
Zijn antwoord, in beknopten vorm, was:
„De trust is eene associatie, welke zich ten doel stelt invloed
uit te oefenen op het vaststellen der marktprijzen. Zij moet
daarom trachten te omvatten een zóó groot gedeelte van de
geheele produktje van den desbetreffenden nijverheidstak, dat zij
den prijs in haar macht heeft door den invloed, welken zij doet
gelden op het aanbod. Men berekent dat zulks reeds mogelijk is
wanneer de trust 40 ®/o der geheele productie omvat ; stijgt dit
cijfer tot 80 %, dan beheerscht de coalitie de markt geheel en al."
De „Standard oil Company" heeft in 1882 het voorbeeld tot
dergelijke coalitie geleverd. Zij ontstond uit een aantal petroleum-
87
raffinaderijen in Pennsylvanië, Ohio en de naburige Staten. Reeds
geruimen tijd te voren waren deze fabrieken met elkander in
overleg getreden over het rayon, hetwelk door elke, voor afzet,
zou bewerkt worden en over het vaststellen van éénvormige
prijzen.
Het kenmerk van de trustvorming was nu dat de aandeel-
houders der gezamenlijke maatschappijen de macht, waarvan zij
krachtens hunne actiën, in de algemeene vergaderingen gebruik
konden maken, overdroegen aan een beperkt aantal „trustees",
die naar eigen goedvinden kunnen handelen. In plaats van
„shares", kregen de aandeelhouders „certificates", welke hen in
staat stelden de dividenden te innen, doch hun ontnamen het
recht van stemmen. Dat voor het welslagen van een trust veel
afhangt van de bekwaamheid der „trustees" behoeft nauwelijks
te worden vermeld. De ervaring heeft het overigens gestaafd.
De trusts zijn bevorderd door de buitengewone welvaart ge-
durende de jaren na 1898. Overvloed van kapitaal en het Dingley-
tarief gaven het aanzijn aan honderden nieuwe fabrieken.
Het werken in het groot, het vermijden van versnippering
van krachten, de coöperatie zoo ruim mogelijk opgevat, dit zijn
in theorie de voorname doeleinden der trusts. Immers, in algemeene
termen gesproken, gaat de arbeid van de huiskamer naar de
gewone werkplaats, dan naar de fabriek, deze wordt er toe ge-
drongen deel uit te maken van eene naamlooze vennootschap,
van eene maatschappij ; de „pools" komen tot stand en eindelijk
de trusts.
Terwijl de „pools", welke in Amerika zijn gevormd, niet
krachtig genoeg waren, natuurlijkerwijze de voortbrenging der
enkelen niet konden regelen, bovendien als onwettig werden
beschouwd omdat zij de handelsvrijheid beperken, hebben de
trusts als voorname schaduwzijden getoond : de speculatie, de
overkapitalisatie.
Men schatte eenigen tijd geleden het bedrag der in trusts
belegde kapitalen op negen milliard dollars. Twee en vijftig dezer
handels-combinatiën vertegenwoordigden, volgens Littlefield, den
afgevaardigde voor den Staat Maine, op i Januari 1903, meer
dan zes milliard; daaronder de „United States Steelcorporation"
88
met 1600 en de Tabakstrust met 260 millioen. In den zomer
van 1902 stichtte J. Pierpont Morgan de „International Mercantile
Marine Company". Alle lijnen, met uitzondering van de minder
beteekenende „Allan" en „Anchor" van Glasgow en de „Com-
pagnie Générale ïransatlantique", welke het verkeer uitoefenen
tusschen de Amerikaansche Oostkust en het noordwesten van
Europa, maakten daarvan deel uit. Men kent den uitslag dezer
poging. De preferente aandeelen hebben nooit op pari gestaan,
wel op 75 7o, maar zij daalden in den loop van 1903, tot 20 7o
en lager. De zaak is op niets uitgeloopen, evenmin als de vroeger
gewaagde ondernemingen om de koren- en kopervoorraden der
wereld te monopoliseeren. Morgan's scheepsbouwtrust en staaltrust
ondergingen hetzelfde lot.
Krachtens de, in den aanvang van 1903 afgekondigde wet,
de zoogenaamde „Littlefield bill", zijn „corporations", naamlooze
vennootschappen en trusts onderworpen aan het toezicht van een
„Commissioner of Corporations", welke één der chefs is van het
nieuw opgerichte Departement van Handel. Of deze wet de
gewenschte uitwerking zal hebben, blijft de vraag. De vroeger
in dit opzicht genomen wettelijke maatregelen hebben weinig
vermocht. Aan tegenkanting, vooral van de zijde der demokraten,
ontbreekt het den trusts niet. Zij hebben geenen gunstigen invloed
uitgeoefend op de betrekkingen tusschen patroon en werkman.
Dezen treft het in den zak, wanneer de binnenlandsche prijzen
van levensbehoeften, zooals steenkolen, vleesch, petroleum, suiker
op een hoog punt worden gehouden en de concurrentie onder
de werknemers vermindert, tengevolge waarvan de loonen worden
gedrukt.
De overkapitalisatie van de trusts heeft Amerika in den zomer
van 1903 eene ernstige iinancieele crisis gebracht. Zij heeft
bewezen dat er voor de „trustees" nog veel te leeren valt en dat
economische wetten niet ongestraft worden verkracht. Het kapitaal
eener onderneming hoe groot ook, kan niet worden geregeld
naar haar verondersteld voortbrengingsvermogen.
Om nog eens van het jaar 1898 te spreken, zoo legde Amerika
alstoen zich met verdubbelden ijver er op toe den uitvoer te
vermeerderen. Niet alleen werd de blik gericht naar Europa,
89
doch ook naar Oostelijk Azië. De Stille Oceaan gaf ruimte tot
ademen aan de wereld, in de eerste plaats aan de nieuwe. De
zee beheerscht den handel en de menschheid beheerscht de zee.
Ontwikkeling van deze is ten nauwste verbonden met den voor-
uitgang.
De kaden te Tacoma, te Seattle, te San Francisco liggen vol
goederen voor export via den Stillen Oceaan. Negen stoomboot-
lijnen voorzien in het vervoer naar Azië. Het was het Westen
vooral dat het behouden der Philippijnen verlangde, het Westen
dat in zoo menig opzicht belangen heeft verschillende van die
van de andere Staten der Unie. Immers, welk eene verscheiden-
heid ! Landbouw in Indiana, lowa, Nebraska, Kansas, Noord- en
Zuid Dakota en een gedeelte van Illinois. In Pennsylvanië en
Ohio petroleum, ijzer en steenkool. Koperdel ving en houtproductie
in Michigan, Wisconsin en Minnesota, terwijl van fabrieken en
van handel leven de Staten : Connecticut, New-Hampshire, Maine,
Massachussets en Rhode-Island. De Staat New- York levert ap-
pelen en melkerijprodukten op, en Califomië: wijn; het zuiden
brengt voort: rijst, suiker, katoen, tabak, en het noorden;
ijzer, hout, visch, pelterijen, maïs, tarwe en andere granen;
goud, zilver, koper, lood, zouten worden in het rotsgebergte
opgedolven. En welke hoeveelheden! Ik neem het jaar 1900.
Toen was de oogst aan maïs: 2.105,102.516 bushels tot eene
waarde van ^ 751.220.034, aan tarwe 622.231.475 bushels, tot
een waarde van x 326.683.527, aan rogge 23,995,927 bus-
hels, waard ^ 12.236.313, aan haver 809.125.989 bushels, waard
^208.669.223, aan gerst 58.925.833 bushels, waard ƒ 24.075.561,
aan aardappelen 210.917.898 bushels, waard i' 90.51 1. 162, aan
hooi 50.053.475 ton tot een waarde van ^ 444.889.900, aan katoen
3-657.135.200 pond, waard é 334.847.868. Voorts i. 261. 000 ton
suikerriet, 698.418.146 pond tabak, 94.120.000 pond hop en
8.034.400.000 pond vlas.
De katoengordel der Vereenigde Staten gaat van het Oosten
naar het Westen. Van Virginia, Georgië, Noord-Carolina en
Zuid-Carolina bewoog zich de katoenbouw naar de Mississippi.
Thans komt de oogst voor drie vierden uit de ten Westen van
dien stroom gelegen Staten. De zuidelijke landen aan den Atlan-
90
tischen Oceaan spinnen hunnen eigen oogst voor het grootste
gedeelte; het voorname katoencentrum schuift intusschen voort
naar den Stillen Oceaan. De oppervlakte van den bodem, welke
thans katoen voortbrengt, wordt geschat op twintig millioen acres
en om die produktie af te zetten behoeven de Vereenigde Staten
het Verre Oosten.
Hier volgen de woorden, uitgesproken door Senator Depew bij
eene zekere gelegenheid in het Auditorium te Chicago.
„De open markten van Japan en China zullen niet alleen
„opnemen alle de tarwe, welke de kust van den Stillen Oceaan voort-
„brengt, maar den geheelen oogst, welken zij kan voortbrengen.
„ Die markten zullen zoo groot zijn voor onze stalen spoorstaven,
„onze machines, onze elektrische artikelen en onze landbouw-
„ werktuigen, dat, met een handelsvloot in den Stillen Oceaan,
„Oregon en Californië in weinige jaren de rijkste en meest
„voortbrengende Staten der Unie zullen zijn. Er is in den handel
„de opening van een nieuw arbeidsveld en nieuwe gelegenheden
„voor kapitaal. De congestie van onze markt zal genezen worden
„en oorzaken tot paniek zullen verminderen ; de scherpe mede-
„dinging onder ons zei ven zal worden beperkt; de landbouwers
.,van het Westen, van het westelijk centrum en van het noord-
„ westen zullen beter in staat zijn de mededinging vol te houden,
„op de markten van Europa, met de Argentijnsche Republiek,
., Rusland, Egypte en Indië. Het koren van den Stillen Oceaan
„zal naar het Oosten gaan in plaats van naar Liverpool ; be-
„schaving, christendom en ordelievende vrijheid volgende de
„vlag, zullen onschatbare weldaden brengen aan half barbaarsche
„en vreemde rassen in de verte. Er zullen voor ons eigen volk
„wederkeerige weldaden zijn, komende van duizend millioen en
„niet van zeventig millioen menschen, die wachten op de voort-
„brengselen van onzen grond, de resultaten van onzen landbouw,
„het produkt onzer mijnen en het surplus van onze fabrieken
„en van onze hoogovens."
Alle middelen worden aangewend om aan het buitenland te
verkoopen. De in den vreemde gevestigde handelsagenten van
Amerika berichten snel en nauwkeurig over alle economische
onderwerpen, aan de orde van den dag in de Rijken, waar
91
zij geplaatst zijn. Het Departement van Handel en Arbeid zift
deze inlichtingen en stelt ze onmiddellijk ter beschikking van
belanghebbenden.
Dit Departement is nog niet lang geleden ingesteld. De daaraan-
verbonden ambtenaren waren, nadat het in Maart 1903 zijne
werkzaamheden had begonnen, op i Juli d. a. v. loi 25 in getal,
nL 1289 aan het Departement zelf en 8836 in de verschillende
Staten der Unie. Omvangrijk is de taak der nieuwe instelling.
Behalve met de belangen van den Handel en van den Arbeid
heeft zij zich bezig te houden met het mijnwezen, visscherijen,
nijverheid in het algemeen, kustverlichting, statistiek, immigratie
en eene harer eerste verplichtingen is het onderzoek naar de
inrichting en het beheer van alle handeldrijvende lichamen.
Met dit laatste belast is de afdeeling : „Bureau voor corporaties" ;
dus voor de „trusts". Dit Bureau is wellicht de voorname oorzaak
geweest tot het oprichten van het geheele Departement. Demokra-
ten noch Republikeinen wilden geacht worden de trusts in bescher-
ming te nemen ; tegelijkertijd durfde geen van beide partijen deze
beweging recht aan, en ook werden de goede zijden dezer reus-
achtige corporaties door niemand over het hoofd gezien. President
Roosevelt begreep intusschen dat er iets moest worden gedaan ;
dat er gezorgd moest worden dat deze consortia geen misbruik
maakten van hunne macht. „The capitalist who, alone or in
conjunction with his fellows, performs some great industrial feat,
by which he wins money is a welldoer, not a wrongdoer ; provided
only he works in proper and legitimate lines** zeide hij. Om de
bereiking van dat doel voor te bereiden werd bovengenoemd
Bureau opgericht en het heeft reeds sedert zijn bestaan weldadig
gewerkt.
Het jaar 1898 heeft gebracht: vergrooting, ontwikkeling, her-
vorming. Aangaande eenige onderwerpen van Staatszorg kan, te
rekenen van dat tijdstip, gesproken worden van wedergeboorte.
Het leger bijvoorbeeld. Te St. Louis krijg ik dienaangaande de
volgende inlichtingen.
Hier, evenmin als in andere groote steden, zag voorheen de
Amerikaansche burger weinig of niets van het leger. Brak er
oproer uit, moest de sterke hand worden gebruikt tegen eene
92
werkstaking, dan kwamen de soldaten. Zij trokken zich terug,
zoodra de toestand weder normaal was geworden. Zij waren
vooral politie, wier diensten, in gewone tijden, noodig waren op
de grenzen. Een aantal van vijftien duizend man was, dertig
jaren geleden, voldoende om de prairiën te zuiveren van den
Indiaan, en het Westen voor te bereiden tot zijne taak van
heden. De bedoelde arbeid van den militair was afgeloopen bij
den aanvang van 1891.
Het staand leger was toen samen samengesteld uit tien regi-
menten kavalerie, vijf regimenten artillerie en vijf en twintig
regimenten infanterie; in het geheel 28000 man.
Toen deze strijdmacht, over welke de centrale regeering te
Washington en niet de een of andere Staat in het bijzonder
beschikte, niet langer noodig was op de grenzen, betrok zij de
garnizoenen Fort Myer bij Washington, Fort Sheridan bij Chicago
Fort Crook bij Amaha, enz.
Bij het uitbreken van den oorlog met Spanje zijn er — het is
algemeen bekend — gebreken aan het licht gekomen omtrent
de administratie, organisatie en bewapening van het leger, welke
moesten verholpen worden, wilden de Vereenigde Staten de rol
vervullen, welke zij op zich hadden genomen. In het gevecht
van Santiago was één der vrijwilligersregimenten voor den
vijand een gemakkelijk mikpunt, omdat het bewapend was met
het verouderd Springfield-geweer en rookvoortbrengend kruit.
Een generale staf ontbrak. Het vervoer der troepen ging langzaam.
Er waren daartoe, onder Staatssecretaris Alger, geen voldoende
voorbereidende maatregelen getroffen. Politieke kuiperijen onder-
mijnden het gehalte der officieren.
Spoedig werd ingezien dat deze toestand niet kon blijven
voortbestaan, dat nieuwe denkbeelden noodig waren.
De heer Root werd Staatssecretaris voor het Departement van
Oorlog.
Er zijn mij bijzonderheden medegedeeld aangaande de wijze
hoe, sedert zijn optreden, het Amerikaansch leger hernieuwd is
en verder zal worden hervormd, doch, ter zake onbevoegd zijnde,
mag ik daarop niet ingaan en bepaal er mij toe te vermelden
dat in zijn eerste jaarbericht, hij algeheele reorganisatie van het
93
leger verdedigde op grond van de stelling dat «het ware doel
van een staand leger is: voorbereiding tot oorlog", verklarende
dat „het tegenovergestelde de theorie was, waarnaar het leger
behandeld werd gedurende de drie en dertig jaren liggende tus-
schen den burgerkrijg en den oorlog met Spanje. Oogenblikkelijke
utiliteit was de heerschende overweging en de mogelijkheid van
oorlog scheen te allen tijde zóó vaag en weinig voor de hand
liggend, dat zij geen vormende kracht gaf voor wetgeving be-
treffende het leger."
Elihu Root, geboren in 1845 in den staat New- York, was tot
aan zijn optreden als Minister van Oorlog, advokaat van groot
aanzien in New- York City. Men noemt hem als toekomstig Presi-
dent der Vereenigde Staten. *)
Het Congres heeft voor het naast het aantal manschappen van
het Amerikaansch leger vastgesteld op 60.000 man minimum en
100.000 man maximum. In 1902 waren er ruim 84.000 man,
behalve 5000 man inlandsche troepen op de Philippijnen.
Onwillekeurig brengt de legervraag mij, verblijvende teSt. Louis,
in het hart der Vereenigde Staten, op het Pan-Americanisme: een
denkbeeld van de toekomst als men wil, maar dat zich toch op-
dringt, thans nu het kanaal door Amerika op zijn smalst wordt
gegraven. In de groote hal van het Planters-hotel besteed ik
aan het neerschrijven van eenige punten dienaangaande den tijd.
welke mij rest tusschen het pakken mijner koffers, die reeds ver-
zonden zijn, en mijn rit naar het „depot" (spoorwegstation) te
St. Louis, om terug te keeren naar Chicago, waar ik nog eenige
dagen wil vertoeven.
*) Hij heeft thans den overleden heer John Hay opgevolgd als staatssecretaris voor
Buitenlandsche Zaken.
IV
NOG EENS CHICAGO.
IV
NOG EENS CHICAGO.
De positie der Vereenigde Staten tegenover de verschillende
landen van het zuidelijk gedeelte des Continents is, te rekenen
van den aanvang der vorige eeuw, eene positie van invloed
geweest. Tot in 1898 echter was men te Washington te dezen
opzichte eenigszins schuchter, al was de terughoudendheid ook
allengs minder geworden.
Bolivar, de Zuid-Amerikaansche bevrijder, riep in 1826 te
zamen het Panama-congres van Amerikaansche Staten. Het was
gericht tegen de Heilige Alliantie en ten gunste van de onaf-
hankelijkheids verkrijging der toen nog overgebleven Spaansche
Koloniën. De uitnoodiging, gericht tot de Vereenigde Staten om
deel te nemen aan dit congres, vermeldde expresselijk dat het niet
te doen was om militairen bijstand van Noord -Amerika, maar wèl om
te waken tegen Europeesche inmenging in Amerikaansche zaken.
Dit laatste was de Monroeleer.
Te Washington evenwel verklaarde men „naar de meening
„van dit Huis (van Volksvertegenwoordigers) moeten de Ver-
„eenigde Staten geen verbond vormen met alle of met eenige
„der Zuid-Amerikaansche republieken, noch deelnemen aan eenige
„kollektieve verklaring met het doel om te verhinderen dat eenige
„der Europeesche Mogendheden zich mengen in de vraag hunner
„onafhankelijkheid of van hunnen regeeringsvorm, ook niet aan
„eenig verdrag ten doel hebbende om kolonisatie op de vaste-
7
98
„landen van Amerika te voorkomen, maar het volk der Vereenigde
„Staten moet vrij gelaten worden om, bij eenige crisis, te handelen
„op zulk eene wijze, als te eeniger tijd zal worden voorgeschreven
„door hunne eigene gevoelens van vriendschap jegens die repu-
„ blieken of door hun eigene eer en staatkunde."
De afgevaardigden der Vereenigde Staten kwamen te laat
aan ter bestemde plaats, en het Panama-congres mislukte. De
Zuid-Amerikaansche Staten kregen den indruk dat zij door de
Unie uit de hoogte werden behandeld, en deze indruk kan wel
juist zijn geweest, indien men er slechts bij bedenken wil, dat
hij, die gevoelt dat zijne kracht zich ontwikkelt, doch zijn tijd
nog niet gekomen acht, geneigd is tot voorbehoud.
De bedoelde gezindheid der Staten van Zuid- Amerika werd er
niet beter op door de inlijving van Texas in 1845, ^^n laatsten
slavenstaat, welke tot de Unie werd toegelaten.
Texas, oorspronkelijk behoorende tot Mexico, was in de jaren
1820 — 1830 bevolkt geworden door lieden uit de Vereenigde
Staten. Zij kwamen in opstand tegen het Mexikaansch gouver-
nement, maakten zich vrij en vormden een republiek, welke zij
als slavenstaat bij de Unie wenschten ingelijfd te zien. Het
Noorden verzette zich gedurende langen tijd daartegen, doch
toen het eindelijk geschiedde, kwamen er grensgeschillen met
Mexico, welke eindigden met een oorlog. Mexico moest het
gelag betalen, de Unie werd vermeerderd met een staat zoo
groot als half Europa.
In 1854 stelden de Vereenigde Staten, welker burgers reeds
de meening hadden verkondigd: „indien Spanje ons Cuba niet
„wil over doen tegen een redelijken prijs, dan zijn wij op grond
„van elke menschelijke en goddelijke wet gerechtigd het met
„geweld te nemen" aan Spanje voor het eiland te verkoopen,
waarop men te Madrid het antwoord gaf dat de verkoop van
Cuba, de verkoop van Spanje's eer zelve zou zijn.
De Latijnsche volken in Amerika voelden zich nog sterk, al
kwam het Amerikaansche ras ook krachtiger voorwaarts dan zij.
Juarez was aan den vóóravond van den burgerkrijg, door
President James Buchanan als heerscher van Mexico erkend.
Toen die oorlog ten einde was gebracht, deelde Seward den
99
•
Franschen Gezant te Washington mede dat het terugtrekken der
Napoleontische troepen uit Mexico door de Vereenigde Staten
gewenscht werd, en aan dien wensch gaf Frankrijk gevolg.
Het overwicht der Unie in Zuid-Amerikaansche aangelegenheden
begon zich toen meer en meer te doen gelden. Hier moet Chili
„amende honorable" doen voor te Valparaiso vermoorde Ameri-
kaansche matrozen ; daar wordt bij de vredesvoorwaarden tusschen
Chili eenerzijds en Bolivia alsmede Peru anderzijds, den toestand
der overwonnenen verzacht door toedoen van den Noord-Ameri-
kaanschen Staatssecretaris *) ; nu eens bewijst de Unie diensten
als „ehrlicher Makler" bij een grensgeschil tusschen Mexico en
Guatemala, dan weder steunt het Noorden de Braziliaansche
Republikeinen om hunne omwenteling te doen zegevieren.
In 1883 had zich een aantal vertegenwoordigers van Latijnsch-
Amerikaansche Staten, te Caracas, rendez-vous gegeven, om te
beraadslagen over eene algemeene staatkundige gedragslijn ; daarna
werd eene dergelijke conferentie gehouden te Buenos Ayres, en
in 1890 had te Washington de eerste werkelijke pan-Ameri-
kaansche conferentie plaats, alwaar vertegenwoordigd waren alle
Staten van het Continent, behalve San Domingo, welke Republiek
intusschen instemming had betuigd met het doel der conferentie.
De voorname aldaar behandelde onderwerpen waren arbitrage
bij geschillen van internationalen aard, verbetering van handels-
betrekkingen, instelling van stoomvaartlijnen, een intercontinen-
tale spoorweglijn en een éénvormig stelsel van douane-bepalingen.
Het resultaat dezer bijeenkomst was in schijn gering; niets
anders als een pan-Amerikaansch bureau voor handelsinlichtingen.
Maar, de ideeën schrijden voort: de conferentie van '90 was de
voorloopster van het pan-Amerikaansch congres, gehouden te
Mexico in 1901/02. En, al moge dit congres niet zijn gehouden
op grondgebied der Unie, al mogen de uitnoodigingen tot het
bijwonen daarvan zijn uitgegaan van den President van Mexico,
het waren de Vereenigde Staten, welke daar ter plaatse het
meest gezag hadden, glorievol als zij waren getreden uit den krijg
van 1898, geopenbaard als zij zich hadden als eene wereldmacht.
') FreliDghiiijsen, doch vooral door toedoen van diens voorganger Blaine.
lOO
Hier zij slechts aangestipt, dat te Mexico met algemeene stem-
men werd beslist, dat alle de Amerikaansche republieken — hun
aantal, vertegenwoordigd te vermelder plaatse, was negentien —
hunne adhaesie zouden betuigen aan de Haagsche Conventiën van
1 899 en dat aan het Hof van Arbitrage te 's-Gravenhage zouden
worden onderworpen alle eventueele geschillen tusschen de Re-
geeringen van Amerika nopens vorderingen van partikuliere
personen, indien het bedrag dier vorderingen zulks der moeite
waard maken.
Vele andere onderwerpen werden nog behandeld, welke hier
worden voorbijgegaan. Niet vergeten mag echter worden het
besluit, dat spoedig een nieuwe pan-Amerikaansche conferentie
zal worden gehouden. Een wijd gezichtspunt krijgt men bij het
overdenken van deze toenadering, welke in de Nieuwe Wereld
plaats grijpt, in verband met den loop der dingen in de toekomst ;
in verband, om voorloopig bij iets concreets te blijven, met de
doorgraving der landengte van Panama.
De Vereenigde Staten vonden, gedurende een halve eeuw, bij
de medewerking tot dit plan, een hinderpaal in traktaatsverbinte-
nissen met Engeland. De oorlog in Zuid- Afrika heeft de Regee-
ring te Washington een geschikte gelegenheid geboden om de
ten deze bestaande moeilijkheden op te lossen, en het kanaalplan
zal er slechts toe kunnen bijdragen om haar reeds groot over-
wicht bij de Zuid- Amerikaansche Staten te bevestigen en verder
te ontwikkelen.
Wat het gebruik van dit overwicht aangaat, zoo moge worden
gedacht aan den onlangs overleden John Hay, Staatssecretaris
voor Buitenlandsche Zaken, dien ik de eer heb gehad te Washington
te ontmoeten, en die bij zekere gelegenheid ter zake heeft gezegd :
„Ik geloof te mogen vaststellen, dat onze zusterrepublieken ten
zuiden van ons, volkomen overtuigd zijn van de oprechtheid onzer
houding. Zij weten, dat wij den voorspoed wenschen van elk harer.
Wij willen haar grondgebied niet meer, dan wij de bergen in de
maan begeeren. Wij betreuren als er geschillen tusschen haar zijn,
maar zelfs dan denken wij er niet aan om te trachten eenige
dier strijdvragen op te lossen, tenzij op verzoek van de beide
belanghebbende partijen. Zelfs onze ernstigste wensch tot vrede
loi ' > :. \ \ '." ^'. '/' '.. \ j
tusschen haar zal ons niet leiden tot eenige handeling, welke zou
kunnen beleedigen hare nationale waardigheid of haren gerechtig-
den zin voor onafhankelijkheid. Wij zijn haar hetzelfde aanzien
verschuldigd, dat wij voor onszelven eischen."
De Vereenigde Staten kregen dus, ten aanzien van de doorgra-
ving der landengte, de handen vrij, krachtens het Hay-Paunce-
fote- verdrag. Het jaar 1898 maakte hen tot een groote Mogend-
heid ; dit bracht mede het vermeerderen der vloot, welke bij den
eersten grooten zeeslag zal moeten opereeren ; vermoedelijk eerder
in den Stillen Oceaan dan in den Atlantischen. De reis van de
„Oregon" van San Francisco naar Florida, vóór het uitbreken
der, en tijdens de vijandelijkheden met Spanje, is voor vele
Amerikanen eene nachtmerrie geweest, niet het minst voor het
Departement van Marine te Washington, hetwelk aan den com-
mandant zóó herhaaldelijk bevelen seinde, dat het op het laatst
van dezen tot antwoord ontving het bekend telegram: „Don't
hamper me with instructions, I can take care of myself. Het
oorlogsschip was uit Californië vertrokken den igden Maart, had
kolen ingenomen te Callao den 4den April, was, natuurlijk via
de straat van Maggellan, den 3 osten te Rio de Janeiro aangekomen
en bereikte den 2 5 sten Mei Florida, om onmiddellijk daarop deel
te nemen aan den slag van Santiago, waar het aan de Spaan-
sche „Colon" het genadeschot gaf.
Die reis maakte indruk in Amerika. Moesten de Vereenigde
Staten niet zoeken naar een middel tot vereeniging der eskaders
op een kritisch oogenblik?
En dan: welk eene vermeerdering van invloed in West-Indië
stond niet te wachten van de doorgraving!
De golf van Mexico is feitelijk een Amerikaansche watervlakte,
maar de Caraïbische Zee?
Door het bezit der Bermuda's, door den „Union Jack" op Ja-
maica, heeft Engeland nog steeds een zeer machtige marinestel-
ling in laatstbedoelde wateren. President Harrison zeide in 1841 :
„Het is met onzen vrede en met onze veiligheid onvereenigbaar,
dat een kunstmatige waterweg tusschen onze oostersche en weste-
lijke stranden beheerscht wordt door welke Europeesche Mogend-
heid ook", en in 1898 verklaarde Mc.Kinley, van het Kanaal
102
Sprekende: „zijn bouw is noodzakelijker dan ooit en onze staat-
kunde eischt gebiedend, dat wij het beheerschen."
Jamaica, met zijn thans geducht versterkt wordende haven
Kingston, ligt op een afstand van slechts duizend mijlen van
Colon, de oostelijke monding van het Panamakanaal. Westwaarts
naar de golf van Mexico, Hggen nog de drie aan Engeland be-
hoorende Kaaimaneilanden, en in noordoostelijke richting naar
de Bahama's voert de „Windward passage" naar den heirweg voor
schepen, komende van de Amerikaansche Atlantische havens en
bestemd naar de Caraïbische Zee.
Het is er voor de Vereenigde Staten om te doen aan deze
kracht van Engeland, welke nog vermeerderd wordt door het
bezit der kleine Antillen, in midden- Amerika gelijk te komen.
Het Clayton-Bulwer- verdrag van 19 Januari 1850 belette de
Amerikaansche Regeering uitsluitend gezag uit te oefenen over
een kanaal tusschen de beide Oceanen. Het kanaal moest,
gemeenschappelijk met Engeland, beschermd en zijne onzijdigheid
gewaarborgd worden. Andere Staten konden tot de overeen-
komst toetreden, m. a. w. het kanaal zou internationaal zijn. Deze
verhindering is weggenomen. Het bloed van den Zuidafrikaanschen
boer vloeide óók opdat het Amerikaansche ras in bedoeld opzicht
zijne vrijheid zou herkrijgen. Het Amerikaansch gezag over het
kanaal is er.
Thans zal er voor gezorgd worden, dat dit gezag ook ten allen
tijde blijve gehandhaafd.
Gedurende mijn verblijf in Amerika wordt de kanaalaangelegen-
heid druk besproken. Het publiek, door couranten, tijdschriften,
redevoeringen, gesprekken zich op de hoogte houdend, heeft in
het hoofd cijfers, bijzonderheden dienaangaande : lengte van
oceaan tot oceaan bijna vijftig mijlen, juist een vierde van den
Nicaraguaweg ; bevaarbare diepte 35 voet, bodembreedte 150 voet,
geschatte tonnenmaat voor het naast tien millioen. Men wisselt
van gedachten over de wenschelijkheid om Panama en Colon tot
vrijhavens te maken, over de noodzakelijkheid van het recht der
Vereenigde Staten om het kanaal te verdedigen, over de vraag
van het waarborgen der souvereiniteit van Columbia, op voor-
waarde, dat het feitelijk bestuur in handen zij van de Unie.
I03
In de Chicago'sche „Union League Club", alwaar ik de te
St. Louis gemaakte aanteekeningen uitwerk, is een partij vóór
het Nicaraguakanaal, doch de meerderheid prijst aan het Panama-
kanaal, hetwelk ten slotte zal worden goedgekeurd.
De indruk, welken ik in Amerika kreeg, was, dat men daar,
voorloopig althans, eene nog grootere politieke, dan economische
beteekenis hechtte aan de doorgraving van Panama. Mexico en
de republieken van Centraal Amerika behooren thans bijna tot
de Vereenigde Staten, en meer dan eens vernam ik van Ameri-
kanen : „wij moeten het kanaal bouwen, teneinde den Stillen
Oceaan te maken tot „eene Amerikaansche Zee".
Het is de wensch, de drang naar krachtsontwikkeling, op te
merken bij allen en te allen tijde in het jonge Amerika, die aldus
doet spreken en die bestond, toen het gunstig oogenblik kwam voor
het ten uitvoer leggen der Panama-plannen. De onderneming
van De Lesseps, welke van 1881 dagteekende, had gefaald. Eene
nieuwe Fransche maatschappij was ontstaan op de ruïnes der
oude, doch het ontbrak haar aan vertrouwen en dus aan kapitaal.
Zij verkocht de zaak voor tweehonderd millioen francs aan het
Amerikaansch Gouvernement ; in Juni 1902 werd de zoogenaamde
„Spoonerbiir aangenomen en het, door John Hay met den gezant
van Columbia gesloten, verdrag van Januari 1903 gaf aan de
Vereenigde Staten het toezicht over een strook gronds van zes
Engelsche mijlen op de landengte.
De Regeering van Columbia desavoueerde echter haren ver-
tegenwoordiger en weigerde het verdrag goed te keuren.
Toen stond Panama op tegen San Fé de Bogota, verklaarde
zich onafhankelijk, werd te Washington erkend en den 24sten
Februari 1904 keurde de Amerikaansche Senaat, na ontvangen
te hebben van den President twee uitvoerige, zaakrijke bood-
schappen over de aangelegenheid, met 66 tegen 14 stemmen
goed het Panamaverdrag. Het bepaalt dat de Vereenigde Staten
de onafhankelijkheid der republiek Panama waarborgen en dat
deze aan gene voor altijd afstaat gebruik, bezetting van en gezag
over een strook gronds van 8 kilometer aan beide zijden van
het kanaal, voorts een eeuwig monopolie voor den bouw, het
onderhoud en de exploitatie van kanaal en spoorwegen der
I04
landengte van zee tot zee. De steden Panama en Colon, welke
niet zijn begrepen in de genoemde zone, zulks in tegenstelling
der in de Panamabaai gelegen eilanden Naos, Perico, Culebra
en Flamenco, worden vrijhavens. Het verdrag blijft van kracht,
ook wanneer Panama in de toekomst een deel mocht worden
van een anderen Staat of Statenbond.
De nog te maken kosten worden geraamd op 150 millioen
dollars. Vergraven moesten nog worden in 1903: 73 millioen
kubieke ipeters grond, waarvan bijna de helft is gelegen in het
bekende Emperador — Culebra distrikt.
Alvorens het werk gereed komt, zullen mitsdien nog eenige
jaren verloopen, doch thans reeds is het tijd zich voor te bereiden
op de wijzigingen, welke van de voleindiging van het groote
werk het gevolg zullen zijn. Melbourne, Hongkong, Yokohama
komen dichter bij New- York, Nieuw Zeeland dichter bij Hamburg,
van San Francisco tot Sandy hook is thans nog de afstand 15000
zeemijlen, via het Panamakanaal wordt deze verkort tot ruim
5000; ook worden geringer de distantiën tusschen Californië en
Rotterdam en tusschen de westelijke havens van Zuid-Amerika
en de oostelijke der Vereenigde Staten.
De drang naar krachtsontwikkeling, naar expansie van den
Amerikaan zal er voor zorgen dat dit alles spoedig tot stand
komt. Hij, die naar den Oceaan wil, viert tijdens mijn tweede
verblijf te Chicago, in de schitterende zalen van het Auditorium-
gebouw, Prins Heinrich, den rondborstigen zeeman, overbrenger
aan de burgers der Unie van den groet zijns Broeders, den keizer
van Duitschland. Groot is de luister ten toon gespreid.
Als ik des avonds tehuis kom van dat feest, dicteeren mij de
dingen, welke ik dien dag gehoord en gezien heb, de volgende
beschouwingen :
Het gadeslaan van krachtsontwikkeling, van inspanning om
te geraken tot iets, tot veel, is het gewaar worden van iets
goddelijks. Het ^Heil!" trilt door de ziel. Heil, het kind bij
zijnen eersten stap ! Heil der jeugd, wier instinkt in beweging
geraakt om zich voor te bereiden tot het onledig zijn ! Heil den
aan wassenden mensch, die begint te durven, die de vleugels
beproeft, al schijnt de voorgenomen vlucht ook wat overmoedig !
I05
Heil, den man in vollen groei, die zich toch nooit rijp genoeg
acht om niet langer moed en vertrouwen in zichzelven aan te
kweeken ! Heil den grijsaard, wiens verleden helpt tot den bouw
van eene toekomst zonder berouw, zonder neerslachtigheid, doch
met kracht en met lust om het leven te leven zoo lang als het
dag is ! Heil eindelijk het volk, hetwelk, jong, fier, zijne groote
bestemming beseft en naar dat besef handelt. Het wagen, waar
het niet ontaardt in overdrijving en aanmatiging, waar het zich
niet versnippert met kleine of onmogelijke dingen, is aanstekelijk.
Het prikkelt als voorbeeld tot den arbeid. De luiaard, zijne
vadsigheid liefhebbende, blijve dan ook buiten Amerika. De
jongman, die, steunende op vader's geld, — met opzet bezig ik
hier niet het woord „fortuin", want het vermogen, hetwelk wij
zelven niet gemaakt hebben, voor zoover het ons verder helpt
dan tot de noodige voorbereiding voor de levenstaak, is geen
fortuin — zich voorstelt een rustig leven te leiden, nu en dan
eens afgebroken door een „reisje", begeve zich om 's Hemels
wil niet naar de Vereenigde Staten. Men zal hem daar vragen
wat hij uitvoert ; misschien zal hij dan een blos niet kunnen
onderdrukken. Hem zal in elk geval bevangen een gevoel van
te willen, van te zullen, hem zal bezielen de drang tot pogen ;
op een goeden morgen zal hij zich aldaar de oogen uitwrijven
en bedenken, dat werken is leven, dat bijdragen tot het geluk
van anderen eigen geluk bevordert, dat er oogenblikken zijn,
dat een doelwit te bereiken is, het doelwit, dat men zich na
zorgvuldig wegen heeft gesteld, het doelwit dat eischt : het
omverwerpen van hinderpalen, het breken desnoods met alles,
hetwelk dat ééne Goede in den weg staat, het zwoegen met
het Hchaam of met de ziel, het worstelen met omstandigheden;
en het verblijf in Amerika zal hem kunnen nopen om den blik
naar omhoog te richten, biddend om kracht voor den strijd.
Amerika toont het frissche leven vol hoop, vol moed, vol werk-
lust! Ik zie het nog te Chicago bij een paardenkoning, een
bejaard man, begonnen met niets, thans millionnair. Zijne stallen
zijn gevuld met spannen van het beste allooi, van de edelste
rassen. Duizenden dollars is hun prijs. Zij gaan naar de vier
hoeken der Vereenigde vStaten. Het oog des meesters waart van
io6
des morgens vroeg tot des avonds laat over deze inrichting, eene
der voornaamste van Amerika. Drie uren besteedt de eigenaar,
teneinde mij aangenaam te zijn, aan het in actie brengen van
zijn schoonste exemplaren van het Amerikaansche paardenras.
Het frissche leven vol welwillendheid voor den medemensch !
Toevallig leidt mijn weg voorbij een der voornaamste brandweer-
posten. Een uur geleden heeft men er gemanoeuvreerd voor
Prins Heinrich, die de laatste oogenblikken van zijn verblijf te
Chicago heeft willen besteden aan het bezichtigen dezer inrichting.
De deuren staan nog open. Mijn Chicago'sche vriend treedt bin-
nen, maakt mij bekend als vreemdeling en verzoekt dat men de
oefeningen moge herhalen. Zonder aarzelen wordt dit verzoek
ingewilligd! Bovendien wordt mij verteld dat Chicago voor
brandweer is verdeeld in 17 distrikten, welke zich concentreeren
tot drie hoofdafdeelingen, elk met een chef staande onder de
bevelen van den hoofdcommandant. Het personeel telt 1 1 7 9 man
en werkt met 87 stoomspuiten, 5 drijvende brandspuiten, 24 toe-
stellen om op chemische wijze brand te blusschen, 2 watertorens
en 481 paarden. Elke wijk heeft een brandinspecteur, die de
oorzaken der branden te onderzoeken heeft. In verdachte gevallen
kan hij aan getuigen een verhoor onder eede doen ondergaan.
Des nachts wordt wacht gehouden op torens ad hoc. Telegrafisch
alarm wordt gegeven door de brandstations, welke over de geheele
stad zijn verspreid. In 20 minuten kunnen 35 stations hunne
manschappen en werktuigen naar eene plaats van onheil zenden ;
de eerste brandweerkapitein (er zijn er 116) die aldaar verschijnt,
neemt het bevel over alle andere spuiten welke daarna aanko-
men, tot dat zijn meerdere in rang aanwezig is.
Voor de genomen moeite en gegeven inlichtingen dank zeggende,
begeven wij ons vervolgens naar de wijdsche „Athletic assocation",
de club bij uitnemendheid voor lichaamsoefening met ruime gym-
nastiekzalen, kegelbanen, z wembassin met weelderigen restaurant,
lees-, conversatie- en muziekzalen.
Alvorens aan het plan om Chicago voor goed te verlaten
uitvoering te geven, word ik nog herhaaldelijk in verhoor ge-
nomen door mannen van de pers. Men houdt mij voor een
zendeling der Boerenzaak. Zij staat zwak in de lente van 1902.
107
Weliswaar willen hare verdedigers zulks nog niet openlijk toe-
geven, doch zij, die eenigszins op de hoogte zijn, vreezen reeds
het ergste.
Mijne vrienden geven mij den raad geene dagbladmannen te
ontvangen. Ik volg die raadgevingen niet op. Het is er mij in
tegendeel om te doen zooveel mogelijk vertegenwoordigers der
pers te leeren kennen en ik heb aanraking gevonden met
minstens een dozijn hunner. Ongedeerd liet mij die kennismaking ;
andere onderwerpen, als die welke ik zelf wenschte, werden
niet besproken; geen enkele journalist heeft getracht mij te
deren.
De Amerikaansche dagbladman is een type op zichzelf. Her-
innert gij u die bijzonderheden van zijn beroep, welke de oude
heer geeft aan Patience Sparhawk ^)? „Nu zal ik u vertellen,"
zegt hij, „wie ik ben en dan kunt gij over u zelve spreken. Er
is niets zoo verleidelijk als egoïsme. Mijn naam is James E. Field.
Ik ben eigenaar van één der groote dagbladen van New- York,
en tevens de uitgever. Weet gij wat dat beteekent? Wel, zoo
neen, laat ik het u dan vertellen. Het moet een man zijn machtiger
dan de President der Vereenigde Staten, want hij kan presidenten
maken : iets dat de President zelf niet doen kan. Hij weet
meer aangaande de particuliere zaken van de menschen dan hunne
naaste betrekkingen ; hij heeft den vinger op den barometer van
het brein zijner lezers, hij kan hen opgewonden of ingetogen maken,
geestelijk onverschillig of veeleischend ; hij kan hen in onwetend-
heid houden van alles wat het best waard is gekend te worden van
de zaken der wereld, door groote gebeurtenissen en bewegingen
van den dag links te laten liggen en hunne hersenen op te vullen
met plaatselijke misdaden en schandalen, of hij kan hun verstand
verlichten en hunne hersencellen wijder maken door niet alleen
stil te staan bij hetgeen elk verstandig mensch moet weten,
maar door zulk een onderwerp te maken tot een van levendige
belangsteUing ; hij kan wetenschap verduisteren of het licht ont-
steken bij vele honderdduizenden ; hij kan bijdragen tot het geluk
van het menschelijk geslacht door misbruiken en verborgen
*) Gertrude Atherton ., Patience Sparhawk and her times".
io8
misdaden bloot te leggen, of hij kan zwijggeld aannemen en de
wonde laten etteren ; hij kan de onrust der lagere klassen op>-
zweepen of deze chloroformiseeren ; hij kan gebruiken den grooten
hamer, het rapier en het vitriool, of zijne bladzijde met tekst offeren
aan niets-zeggende phrases; hij kan staatkundige „bosses" af-
breken of hunne loopbaan verlengen; kortom zijne macht is
grooter dan die van Alexander was, want hij is een generaal
over gemoederen, in plaats van over brutale kracht."
Te San Francisco werd mij het verhaal gedaan van een hoofd-
redacteur, die zijn beroep misbruikte om, voor het sussen van een
schandaal, hetwelk plaats had met de dochter eener vermogende
familie, een buitenverblijf ter waarde van vele duizenden dollars
te vorderen, welke eisch werd ingewilligd.
Het feit staat zonder twijfel niet op zichzelf.
Ook is berucht de Amerikaansche sensatiepers, het „Yellow
Joumalism". ^)
Door vele niet- Amerikanen wordt de pers in de Vereenigde
Staten dan ook veroordeeld, en, zeker maakt zij zich schuldig
aan nieuws van verdacht allooi, hetwelk niet zelden met zeer
vette letters staat aangekondigd op de eerste bladzijde van de
courant, aan onbescheidenheden, aan het blootleggen van per-
soonlijke aangelegenhen, aan schandaal zelfs.
Doch, men heeft wel te onderscheiden tusschen het eene en
het andere blad, te overwegen dat in de Vereenigde Staten
iedereen zijn dagelijksch geestelijk voedsel wil hebben, dat be-
halve de advertentiën, de verkoop op straat, evenals in Rusland,
de voornaamste inkomst van de meeste dagbladen is en vooral:
dat niet zelden een euvel voor het volk wordt verzacht of opge-
heven door de macht van de Pers.
') Vgl. het onlangs bij Methuen & Co. te Londen uitgekomen werk van Elisabeth
L. Banks „Autobiography of a newspaper girl".
V
HOLLAND CITY.
V
HOLLAND CITY.
Reeds dadelijk in de Inleiding tot zijn „Nieuwe Wereld" ')
pakt Tutein Nolthenius den lezer — ik bedoel den lezer, die het
klappen van de zweep kent — diep in de ziel.
Dat zich los maken van hetgeen men liefheeft voor een langen
tocht in het onbekende, noemt die schrijver iets als te gaan
sterven. „Het vervreemt," zegt hij „van alles, doet alles zien
als door een nevel...., men voelt zich machteloos, als dood."
Bij het landen in Amerika, had ik vele lentes niet in Nederland
zien ontluiken, sedert langen tijd was ik niet daar geweest om
op te helderen hetgeen misverstaan was geworden, in honderden
gevallen had ik niet kunnen aansporen tot meer kracht, kunnen
wijzigen als de omstandigheden zich wijzigden ; onbekend was
mij gebleven ook het boek van den warmen vaderlander over
het Rijk, van hetwelk, aan boord der huiswaarts spoedende
stoomboot, zijn Amerikaan zegt dat het is: „zoo vele malen
wonderlijker dan dat Holland, waarvan uwe voorvaderen slechts
den bodem deden verrijzen uit het niet! Want, op onzen vetten
grond, in onze levenwekkende atmosfeer heeft zich zelf geschapen
een menschenras, overtreffende al de andere door jeugdige kracht
en dan ook bestemd de wereld te overheerschen ; ons onovertref-
baar Amerikaansche ras!"
') Bij H. D. Tjeenk Willink en Zoon, Haarlem 1902.
112
Wat nóg erger is: ik wist niet, het was mij op school niet
ingeprent, het leven in Nederland vroeger had met gloeiend
stempel er bij mij niet ingebrand dat daar ginds, aan de overzijde
van den Atlantischen oceaan, machtige loten van den Nederlandschen
stam zich hadden ontwikkeld, en een belangrijk aandeel hebben
in de vorming van dat Amerikaansche ras.
Ook ten aanzien van deze wetenschap had mijn voortdurend
verblijf in den vreemde mij gevonnisd bij verstek.
Toch was ik, na het verblijf van eene maand in de Vereenigde
Staten, niet geheel onvoorbereid op hetgeen onze vriendelijke con-
sul te Chicago, de Heer George Birkhof, mij mededeelde over de
Amerikanen van HoUandsche afkomst. Reeds stond in mijn dag-
boek : „waarheen de Nederlander zich ook moge begeven buiten
het eigen land en de koloniën, nergens zal hij een volk vinden,
zóó gelijk aan hemzelven als in de Vereenigde Staten."
Tot die gedachte was ik gekomen door vergelijking. Het ziften
had alleen overgelaten Engelschen en Duitschers. Ook de laatste
waren door de zeef gegaan. Engelschen dan? Angelsaksisch
ras, taal? Driewerf neen! De zoon van Albion is hoogstens de
neef van den gemiddelden Amerikaan ; diens broeder is de
Hollander, met dit onderscheid: dat de fouten van dezen naar
bejaardheid wijzen en de feilen van genen doen denken aan den
overmoed der jeugd.
Vóór ik verder ga, nog even het boek van Tutein Nolthenius.
Daarmede maakte ik eerst kennis na terugkomst in het vaderland.
Sommige zinsneden merkte ik met streepen in margine, en toen ....
begon voor mij alweder de roes van het reizen.
Vooral had ik aangedikt de opmerking: „Misschien heeft hij
(de Amerikaan) nog het meest van een Nederlander, althans in
vele steden van Amerika, waar stellig geen Hollandsch bloed
was te bekennen, kwam het mij voor alsof daar enkel stam-
genooten woonden.
Ook:
„Niet het minst wordt Amerika als leerschool aanbevolen,
omdat er geen volk ter wereld is waar de Nederlander zich zóa
thuis zal gevoelen."
Eindelijk bonst, bombardeert, dondert in mijn hoofd, met duizend-
voudige echo, mannelijke taal als: „Menig nu vergeten graf
zoude getuigen kunnen van zedelijken en lichamelijken strijd door
Nederlanders, gestreden in alle deelen der aarde, ver van hen,
die zij liefhadden. Er is geen helpen aan: die bittere pil moet
weder geslikt worden ; de negentiende eeuw is als het ware eene
vacantie-eeuw geweest, eene eeuw op pantofifels — vooral voor
Nederland. Maar nu moeten onze jongens het zeegat weer uit."
Ja, zij moeten er weer uit ! Het eerst in toenemende mate naar
ons heerlijk Indië en naar de West. Onmiddellijk daarop moeten
volgen: oorden, waar loten van onzen stam tieren: Zuid- Afrika
en Noord- Amerika, oorden, welker verwaarloozing gedurende lange
jaren het Nederlandsche stamvolk weinig tot eer strekt. Hier —
ik ben reeds in Michigan, de Heer Birkhof heeft mij er heen
geleid — houdt men van Holland, doch men heeft tot nu toe
wel degelijk het gevoel gehad, dat „the old country" zich niet
veel bekommerde om hen, die in de Vereenigde Staten de eer
van den stam ophouden. En genegenheid, slechts van éénen
kant komende, heeft zich zoo bijzonder in te spannen om niet
mank te gaan.
Door de Hollandsche Amerikanen wordt inderdaad de eer van
den stam opgehouden.
Ik herhaal het feit gaarne. Men ga in het Rijk der Vereenigde
Staten waar men wil, overal zal men hen hooren roemen. Zoowel
de „Hollanders", die opgaan in de bevolkingen van vele groote
steden, als zij, die min of meer aaneengesloten blijven in Michigan,
in lowa, New-Jersey, Minnesota, Kansas, Illinois, Ohio, Wisconsin
en Dakota. En, de eer van het deel is de eer van het geheel.
De Nederlander, het zeegat uitgaande, vindt in die Staten
warme harten, welke hem gaarne tegemoet komen, natuurlijk
indien hij zulks waardig is.
Ik heb slechts korten tijd doorgebracht onder de Hollanders
in Michigan, maar elk uur daar was goud waard.
Nauwelijks was ik gezeten in het rijtuig van Professor Boers
van „Hope College", of mijn vriendelijke gastheer begon zijne
inlichtingen aangaande de plaats zelve en de streek er omheen.
De stad Holland telt tien duizend inwoners, en deze zijn nagenoeg
allen van Hollandschen oorsprong.
8
114
Ras vernam ik vele bijzonderheden aangaande de eerste
„settlers" in Michigan. Aan hun spits staat de stoere figuur van
Dr. A. C. van Raalte. In Nederland, het land van godsdienstige
vrijheid bij uitnemendheid, had hij met zijne volgelingen harde
tijden door te maken, zóó hard, dat tot emigratie werd besloten.
Het plan was eerst koers te zetten naar Java, doch dit kon niet
worden uitgevoerd. De volgelingen van Calvijn besloten te trekken
naar Noord-Amerika.
Bij aankomst te New- York in 1846, vonden zij aldaar mannen
en vrouwen van hunnen stam, wier vaderen gedurende twee
eeuwen, taai hadden vastgehouden aan de moedertaal. Met haar
ging het echter, juist op dat oogenblik, bij de nakomelingen van de
emigranten der zeventiende eeuw, niet goed. Een nieuwe dageraad
brak aan met de komst van Van Raalte, doch ookhijzeide: „Ik
vrees meer dat wij zullen moeten arbeiden om het Hollandsch
als taal te behouden, dan om het Engelsch aan te leeren."
Michigan, waarvan men tegenwoordig zegt dat het is „the
best all around state in the Union", werd arbeidsveld voor de
volgelingen van Van Raalte. De onderneming is geslaagd, maar
groot waren de te overwinnen moeilijkheden. Bosschen moesten
worden omgehakt, land worden ontgonnen, levensmiddelen aan-
gevoerd, ziekten worden bestreden. In het begin werd gepredikt
onder den blooten hemel, daarna werd een blokkerk gebouwd.
Vele onzer landgenooten : Hollandsch, onafhankelijk, stijfhoofdig,
gingen hunnen eigen weg; te Milwaukee had zich in 1851
eene gemeente gevormd, aan wie Van Raalte schreef: „onze harten
bloeden, zoo wij gade slaan de losheid en verstrooiing welke
onder de Hollanders heerscht." Ook te Buffalo waren vele
geïsoleerde Hollanders.
Dr. Scholte arbeidde te Pella in lowa. De gemeente aldaar
beriep op een gegeven oogenblik Van Raalte, doch deze nam
de uitnoodiging niet aan en ging voort met zijne krachten te
wijden aan Holland, Michigan.
In Zeeland, een bloeiend dorp in de omstreken van Holland,
was Ds. C. van der Meulen de pionier.
Niet minder bloeiend werden langzamerhand de Hollandsche
nederzettingen te Drenthe, Vriesland, Graafschap, East Saugatuck,
Grandhaven, Jamestown, Kalamazoo, Muskegon, Ebenezer, Grand-
ville, AUegan, Springlake, Groningen en Overijssel.
Reeds in 1850 werd ernstig gedacht aan het stichten van eene
inrichting voor hooger onderwijs, al bevond men zich midden in
de wildernis. Spoedig werd „Hope College" opgericht.
Den 3osten October van dat jaar deelde Van Raalte aan de
Classis mede ^), dat „een zekere Engelschman van plan is een
weekblad uit te geven, waarin hij eenige kolommen in het
Hollandsch wil plaatsen," over welke hij aan A. C. van Raalte
het opzicht wil geven, hetwelk Z.Ew. aannam „om het volk te
nutten met godsdienstige stukken niet alleen, maar ook met de
geschiedenis van den dag en toelichtingen omtrent velerlei nood-
zakelijke aangelegenheden." Hieruit ontstond later: in 1866,
„de Hope", het te Holland nóg in het Nederlandsch uitgegeven
wordend „weekblad in het belang van maatschappij, school en kerk".
In zijn „Varia Americana" ^) vermeldt Dr. A. Kuyper een
twintigtal dag-, week- en maandbladen, welke in de Vereenigde
Staten in onze taal verschijnen.
Uit het in 187 1 door brand vernielde Holland is eene nieuwe
voor de toekomst belovende stad verrezen. Haar aanzien heeft op
het oogenblik nog iets landelijks, rustigs, zindelijks, Hollandsch;
de huizen liggen eenigszins van den weg af en zijn meestal door
tuinen omgeven. De straten hebben een flinke breedte, hooge
boomen geven er schaduw in den zomer. Er is nijverheid; men
vindt er o. a. vier meubelfabrieken, twee leerlooierijen, eene suiker-
fabriek en eene fabriek van verduurzaamde levensmiddelen. Be-
halve „Hope College", op hetwelk ik nader terugkom, zijn er vijf
openbare inrichtingen van onderwijs en een tiental kerken.
Het Makatawameer geeft, over een lengte van zes mijlen, ge-
meenschap met het meer van Michigan. Er is dagelijks gelegen-
heid des zomers om per stoomboot naar Chicago te gaan. Twintig
treinen houden per dag stil aan het station van Holland.
Geestdriftig, trotsch, dankbaar is, gelijk reeds vroeger opgemerkt.
*) Rev. Henry E. Dosker. Levensschets van Rev. A. C. van Raalte, Nijkerk,
C. C. Callenbach 1893, fo. 175.
*) Bij Höveker en Wormser, Amsterdam.
ii6
de Amerikaan, waar het zijne instellingen, zijn werk geldt. Onze
stamgenooten doen daarin niet onder voor hunne medeburgers.
Ziehier de vertaling van een besluit van den „Common Council"
van Holland City, gedagteekend 7 Juli 1896, toen heteropaan-
kwam te herdenken op 25 Augustus 1897, het vijftigjarig bestaan
van de plaats :
„Naardien het jaar 1897 ^^^ vijftigsten gedenkdag zal teekenen
van die landverhuizing uit de Nederlanden, welke in hare uit-
breiding en historisch doel, onder het beheer van haren grooten
leider A. C. van Raalte, omvat niet alleen de stichting der
tegenwoordige stad Holland en de vestiging van de Hollandsche
kolonie, maar wier numerieke kracht en plaatselijke belangrijk-
heid gedurende de daaropvolgende halve eeuw zich duidelijk
hebben getoond en erkend zijn geworden over een groot gedeelte
van westelijk Michigan ; en naardien, uithoofde van hun verleden
en van hunne tegenwoordige centrale betrekkingen tot die be-
weging, het niet meer dan passend is dat de bewoners van de
stad Holland het initiatief nemen tot eene algemeene geschikte
herdenking van die historische gebeurtenis, zoowel ten aanzien
van de kolonie als van een meer uitgebreid standpunt, gelijk
het denkbeeld werd aangegeven door den Burgemeester bij zijne
inwijdingsrede; daarom worde besloten dat Wij, de gemeenteraad
van Holland, bij ontstentenis van een meer rechtstreeksch lichaam,
van hetwelk een dergelijke maatregel zou kunnen uitgaan, het
initiatief nemen in deze aangelegenheid, door aan te wijzen de
verschillende personen hierbij genoemd in hunne vertegenwoor-
digende hoedanigheden met anderen, als hieronder aangeduid om
zich, als een passend comité, te belasten met het treffen van de
noodige maatregelen voor eene geschikte viering van dit ons
„Holland halve eeuwfeest", te weten :
„Burgemeester J. de Young en een ander lid van den gemeente-
raad ; G. J. Kollen, Voorzitter van „Hope College" ; W. H. Beach,
Voorzitter van de commissie van onderwijs ; C. J. de Roo,
Voorzitter van de commissie van Openbare Werken ; A. van
der Haar, opzichter van de gemeente Holland."
Er ü feest gevierd met geestdrift op die dagen van 25 en
26 Augustus 1897. Van alle Amerikaansche Staten, waar stam-
117
genooten gevestigd zijn, kwamen afgevaardigden naar Holland.
De kleine stad herbergde een aantal bezoekers, hetwelk wordt
geschat op 25.000. De eerepoort, opgericht in ééne der voor-
naamste straten, prijkte, behalve met onze driekleur en de „Stars
and stripes", met het trio van de veel beteekerende zinnen:
„one in origin
one in aim
one in destiny."
Eén van oorsprong ! De woorden doen ons goed. Hoort gij
het wel, mijne landgenooten ? Onze broeders daar zijn trotsch
op hunne afstamming.
En, te recht !
Aan den Nederlander van het heden kan niet genoeg worden
voorgehouden — want hij moet het zeegat weer uit! — dat hij,
als deel van den stam, zijne waarde heeft ; althans niet zóó klein
is als hij zoo vaak voorgeeft te zijn.
Zulks tot bevordering voor den eerbied voor zichzelven.
Het is mij overkomen, dat na gedurende langen tijd niet „tehuis"
geweest te zijn, ik ergens op Java, bij het wakker worden, een
welbekenden militairen marsch, in de verte hoorende spelen, op
eens een gevoel kreeg van stichting, van kerngezonde zalving.
Het was de vonk, die eensklaps gloed in de ziel werpt, die ons
voor een oogenblik tot halfgod kan maken, de vonk, gekend door
den veroveraar, den vrome, den kunstenaar, den gelukkigen,
den scheppenden mensch, den patriot.
Welnu, het kan gebeuren, dat diezelfde vonk van gelukzalig-
heid den Nederlander zal bezielen, die de HoUandsche Koloniën
in de Vereenigde Staten bezoekt.
Het is de Hollander, die voor een groot gedeelte zijnen stempel
heeft gedrukt op dat rijke land.
God geve, dat onze taal er moge blijven voortleven! Voor het
uiten van dien wensch bestaat elke aanleiding. Maar, in elk
geval, de HoUandsche geest heeft aan Amerika gegeven dat-
gene wat in hem het edelst was.
Daarom gevoelen wij er ons op ons gemak ; daarom misschien
is het land geworden wat het is.
De geschiedenis der Vereenigde Staten, der Koloniën waaruit
ii8
die Staten zijn verrezen, verdient studie. Onder nieuwe voor-
waarden heeft zich in die landen waar gemaakt de stelling: dat
de geschiedenis der menschheid de geschiedenis der mensche-
lijkheid is.
Ons volk, onze stam is bij die geschiedenis nauw betrokken.
Ten tijde van het Twaalfjarig Bestand stuurt het schip „de
halve Maen" van Texel westwaarts. Het behoorde aan onze
Oost-Indische Compagnie. Hudson was de gezagvoerder. Hij
gaf zijnen naam aan de bekende rivier. De „Nieuwe Neder-
landen" ontstonden.
Spanje's macht was aan het tanen. De triomf der Vereenigde
Nederlanden beteekende onder meer, dat Noord-Amerika niet
Latijnsch zou worden. De stichting van Nieuw-Amsterdam in
1623 ging langzaam. Wij lezen, dat in 1644 slechts 400 menschen
woonden op het eiland Manhattan. Doch van daar was het Hol-
landsch element reeds verder het land ingegaan.
Vergeten mag ook niet worden, dat de „Pilgrimfathers" uit
Engeland waren verdreven, dat zij, gedurende de twaalf jaren
van het Bestand, te Leiden hadden vertoefd, en dat het van uit
Delftshaven Wcis dat zij de reis naar hunne nieuwe bestemming
aanvaardden. Langzamerhand voegden zich bij hen als pioniers
vele hunner Leidsche vrienden.
Toen Engeland in 1664 ons Nieuw- Amsterdam ontnam, telde
de stad twee duizend inwoners, waarvan de groote meerderheid
uit Hollanders en Hugenoten bestond.
Het was een aanval in vollen vrede. Van Engelschgezinden
kant zegt men er van: „a mere piece of buccaneering, but
it was succesful". Karel II had de „Nieuwe Nederlanden"
zoogenaamd ten geschenke gegeven aan zijn broeder, den Hertog
van York. Deze kwam met zijne vloot. Peter Stuyvesant, de
Gouverneur, die één been van hout, maar een hart van ijzer
had, weerstond de overmacht zoo goed hij kon, doch het mocht
niet baten. Toch werd in 1673, in oorlog, door ons New- York
hernomen van de Engelschen. Bij den vrede van Breda waren
wij gedwongen het voor goed af te staan.
En, de New-Yorkers van heden zijn trouw aan hunne oud-
Hollandsche traditiën, want, gelijk één der redenaars van 1897
119
zich te Holland City heeft uitgedrukt: „de praktische, spaarzame,
volhardende HoUandsche geest is in den bodem geplant geworden.
De geest van stoere, HoUandsche pioniers heeft gegoten, in de
geheele bevolking, elementen van grootheid, welke nooit zullen
uitsterven en gelegd de grondslagen van eene gemeenschap op
beginselen van vrijheid en deugd, welke voor immer de reinheid
en macht der natie zullen vermeerderen."
En, toen het Westen der Vereenigde Staten zich begon te
ontwikkelen, hebben wij nog eens onzen stempel op het Ameri-
kaansche leven gedrukt. Al mag ons volk zich niet verhoovaar-
digen op deze emigratie, toch strekt zij tot roem aan den
HoUandschen stam.
Indien dan ook het Amerikaansche volk zijn ridderlijkheid heeft
van den Spanjaard, zijn plichtsbesef van den Engelschen Puritein
en zijn nij verheidszin van den Franschen Hugenoot, dan zijn toch
HoUandsche volharding, HoUandsche eenvoud, HoUandsche zelf-
opoffering en HoUandsche vaderlandsliefde zijne meest voorname
kenmerken.
Deze verheffende gedachte was de grondtoon voor mij van het
lied, geruischt door de boomen, daar buiten, van Holland City,
toen, in het gastvrije huis van Professor Boers, ik de oogen sloot
om te rusten aan het einde van dien dag.
Den tweeden dag van mijn verblijf te Holland City voert mijn
vriendelijke gastheer mij naar de omstreken. Het seizoen is daartoe
niet zeer gunstig. Intusschen de voorjaarszon schijnt toch helder.
De natuur begint te ontwaken. De morgen zingt met Long-
fellow :
The sun is bright, the air is clear,
The darting swallows roar and sing,
And from the stately elms I hear
The bluebird prophesying spring.
Het is een schoon uitzicht op de Macatawabaai. Heel in de
verte zijn „Ottowabeach" en „Macatawapark" gelegen op den
Oostelijken oever van het Michiganmeer, 95 mijlen van Chicago
en 30 mijlen van Grand Rapids.
Mijne metgezellen hebben zaken te bespreken, die een daar
in de buurt liggende hoeve betreffen. Ik zonder mij voor eenigen
I20
tijd van hen af, willende alleen zijn met gedachten aan hetgeen
hier gedurende ruim vijftig jaren werd tot stand gebracht.
Turende in de verte, naar het meer van Michigan, zie ik de
aankomst van onze stamgenooten, welke hier historie hebben
gemaakt, die de wildernis van voorheen hebben herschapen in
het tegenwoordig veld van vruchtbaarheid.
„Brave little Holland" hoor ik op eens naast mij uiten.
Het hoofd keerende naar den kant van waar de woorden ko-
men, zie ik een roodhuid: zwarte oogen; sluik, gitkleurig haar,
hooge jukbeenderen, baardeloos gelaat.
Hij reikt mij zijn kaartje. Ik lees „Simon Pokagon, laatste af-
stammeling der Pottowatomieheerschers."
De grijsaard vertelt mij de eerste Indianenchef te zijn geweest,
die zijne opwachting heeft gemaakt bij den President der Repu-
bliek, toen dat ambt namelijk werd vervuld door Lincoln. Ook
bezocht hij, in White House, Generaal Grant. „Ik verwachtte,"
zegt hij, „dat deze mij behandelen zou op militaire wijze, kortaf,
maar neen, hij was zeer minzaam. Wij rookten te zamen de
vredespijp."
Dan verhaalt hij van zijn volk. Er waren drie groote afdeelingen:
a. de weinig belangrijke Puebloindianen, levende in het Zuiden,
zelfs tot Chili toe; b. de zoogenaamde wilde Indianen, zooals de
Attabaska's, Bannocks en Apachen : zuivere nomaden, zwervende
ten westen der Hudsonbaai en zuidelijk tusschen den Stillen
Oceaan en de Rockie's tot aan Noordelijk Mexico, c. de barbaar-
sche Indianen, die zich, ten oosten van de Rocky Mountains, bezig
hielden, tot op zekere hoogte, met landbouw; elke „clan" bij hen
had een naam, gewoonlijk dien van een dier. Zij: de Maskoki,
de Irokeezen en vooral de Algonquins, skalpeerden gaarne hunne
vijanden ; aan den anderen kant hadden zij een oostersch begrip
van de rechten en voorrechten van den gast.
Tot de machtige afdeeling der Algonquins behoorden de stam-
men der Ottawa's en Pottowatomies. Deze, met den stam der
Chippewa's deelden onder elkander, krachtens, met het Gouver-
nement der Vereenigde Staten in 1821 en 1833 gesloten, over-
komsten, het genot van landen in Michigan, Indiana en Illinois.
„Uwe landgenooten, " zegt mij Pokagon, „kwamen in 1847 i^
121
aanraking met de Ottawa's. Zij jaagden tijdelijk hier met goed-
vinden van ons, Pottowatomies, aan wie dit land was toebedeeld.
Wij hadden ons hoofdkwartier meer naar het zuiden toe. Wij
leefden daar op kleine hoeven, nadat mijn vader aan de Regeering
had afgestaan al het land ten zuiden van Grand River met inbe-
grip van de plek, waar thans Chicago is gebouwd, voor ongeveer
drie dollarcenten per acre."
Na eenige oogenblikken in gepeins verzonken te zijn geweest,
hervat het India nenhoofd: „O, ik heb, wat ook ons lot moge
zijn, achting voor uw stamland. Het bewijst de leer van den
„Survival of the fittest". Zij, die hier aankwamen om eennieuwe
plaats voor uwen stam te stichten, waren niet de slechtste zonen
des oorspronkelijken gronds. En, die grond van oorsprong, hoe
klein ook, wat heeft hij reeds niet opgeleverd voor de wereld !
En hij, met zijn volk, zij bestaan nóg, terwijl ons eigendom is
verdwenen. Weet gij hoe ik uwe stamgenooten heb toegesproken
in 1897, toen ik bij het vijftigjarig bestaan te Holland hun gast
was ? Ik heb als volgt gezegd : Dames en Heeren ! Ik verwelkom
U, elk en allen als de ware aanzienlijken van dit land. Ik ben
inderdaad verheugd U te ontmoeten in deze belangrijke vergade-
ring der Vaders en Moeders, die uit eene dichte wildernis gemaakt
hebben een paradijs, indien er zoo iets op aarde wordt gevonden.
Ik wensch niet dat gij zult denken dat ik mij zei ven vlei hier te
zijn uitgenoodigd wegens mijn faam van vernuft, want, ik geef
er mij volkomen rekenschap van dat gij naar mijne komst hebt
uitgezien met een soort van nieuwen trots, opdat gij mij aan uwe
kinderen mocht wijzen, en zeggen: „zie een levend exemplaar
van het ras, met hetwelk wij in nabuurschap leefden, een ras
van hetwelk wij eenmaal hielden, en toch was die genegenheid
vermengd met vrees en met wantrouwen."
Onze lieden, die slapen onder uwen grond, kwamen hier van
de kusten des Atlantischen Oceaans. Zij waren in hunnen tijd
pioniers zooals gij heden ten dage zijt, en toen zij voor het
eerst in deze schoone vlakten van boschgronden kwamen, zeiden
zij bij zich zelven: „zekerlijk zijn wij in het grensland van de
gelukkige jachtgronden aan de andere zijde van het graf."
Ik smeek U, begeert niet de weinige aarde, welke hun tot
122
rustplaats dient ; ontheiligt en verbergt niet aldus hunne laatste
woning. Voor het best van U zelven en van uwe kinderen zoudt
gij er beter aan doen boven hunne overblijfselen een eenvoudig
gedenkteeken op te richten met het epitaphium: „Hier ligt
begraven een onbekende Roode man."
Onze vaderen vonden hier wild in overvloed; de buffel en het
hert hadden nog niet geleerd het gelaat van den mensch te
vreezen en zij schrikten slechts van het trillen des boogs.
Hier bouwde ons volk zijne wigwams en zijne kinderen speelden
onder het groene dak der machtige wouden, even zoo gelukkig
als uwe kinderen thans spelen in het open veld of op uwe
bloemende weiden.
Ik spreek hier niet bij wijze van klacht, want ik heb mijn volk
steeds voorgehouden om niet te zuchten over lang vervlogene
jaren, noch te gaan over de bloedige sporen, welke onze Vaders
betraden. Ik geef er mij volkomen rekenschap van, dat, als pioniers
van dit land, gij bergen van moeilijkheid te overkomen hadt,
welke ons ras niet kende.
Hetzelfde woud dat op U nederfronsde, glimlachte naar ons.
Hetzelfde bosch, dat ziekte en dood voor U beteekende, was een
bolwerk en verdediging voor ons. De boomen, welke gij hebt
omgehakt, werden door ons bemind, en onze groote vrees was
juist, dat de Blanke, bij zijn voorwaarts dringen naar het westen,
die zou beschadigen of vernielen.
Ik kan mij goed verbeelden hoe hard gij hebt gewerkt dag in
dag uit, het eene jaar na het andere, teneinde aan de maagdelijke
wouden uwe hoeven te ontworstelen, totdat uw arbeid bekroond
werd met goeden uitslag en de wildernis uitbotte en bloemde als
de roos. Inderdaad, gij verdient grooten lof voor hetgeen gij
hier hebt tot stand gebracht en ik bid dat uwe kinderen naar de
volle waarde mogen schatten het erfdeel, dat zij uit uwe handen
ontvangen zullen.
Bij den aanblik van dit land kan ik niet nalaten, tot uwe zonen
en dochteren te zeggen : „vergeet het gebod niet : Eert uwen
Vader en Moeder, opdat uwe dagen verlengd mogen worden in
het land, hetwelk de Groote Geest U gegeven heeft." Teneinde
hen te eeren, moet gij goed voor uzelve zijn, uwe monden vrij
123
houden van onheiligheid; en, evenals uwe ouders hebben omge-
hakt de machtige bosschen, welke het land bedekten, zult gij
vooruitstuwen het groote voertuig van hervorming, totdat alle
vijanden, die het Goede onderdrukken en het Kwade staande
houden, omvergeworpen zullen zijn.
Vaders en Moeders! Hoe dierbaar deze namen. Terwijl ik hier
sta onder vreemdelingen, heeft mijn hart voortdurend tot mijne
ooren gefluisterd: „„Pokagon, uw Vader en Moeder, eene eeuw
geleden, gingen gedurig over deze zelfde plaats bij het volgen
der kronkelende paden.*"
Mijne ouders woonden vroeger bij Plymouth Indiana. De Heer
Prentice, een geëerd burger van dit land, die juist naar eene
betere wereld is gegaan, ion, indien hij nog leefde en hier was,
U heden vertellen hoe, toen hij een jongmensch was, verdwaald
en uitgehongerd, hij onze wigwam vond, en onze eenvoudige
maaltijden, alsmede ons dak, deelde gedurende vele maanden. Wij
hielden veel van hem en weenden allen toen hij ons verliet. Het
verheugt mijn hart te gevoelen dat hij en mijn vader in die
groote wigwam zijn, waar vele woningen bereid worden door
onzen Hemelschen Vader.
Ik word oud en zwak, en gevoel, dat mijne ééne voet reeds is
opgeheven om in de andere wereld te treden. Ik heb gedurende
mijn geheele leven gestaan als een vredestichter tusschen uw
volk en mijn volk, trachtende vooroordeelen der beide rassen
tegen elkander weg te nemen. Ja, zonder boog noch geweer heb
ik gestaan als iemand, zich bevindende tusschen twee legers tegen
elkander optrekkende voor het gevecht, ontvangende duizend
wonden van uw volk en van mijn eigen volk.
Veroorlooft mij ten slotte te zeggen dat ik mij met kinderlijke
vreugde er over verblijd dat gij aan een zoon van het Woud het
recht hebt verleend om tot u te spreken ; het gebed mijns harten
zal zijn, zoo lang als ik leef, dat de Groote Geest U en uwe
kinderen zegenen moge en dat de nog ongeboren geslachten
mogen leeren te weten dat wij allen broeders zijn en dat God de
Vader van allen is."
Ik had het „Amen" nog niet uitgesproken en was nog een en
al verwondering over de redevoering van den Roodhuid, toen
124
deze reeds was verdwenen in de voorjaarsnevelen van het
Michiganmeer.
Het oogenblik van peinzen was voorbij. Mijne begeleiders
kwamen naar mij toe. Het rijtuig stond gereed om ons naar
Holland City terug te brengen.
Onderweg werd besproken de eigenschap van onze broeders
in de Vereenigde Staten om de eigenaardigheden van den Stam
te bewaren, dezen te blijven eeren, hem aanhankelijkheid te
betoonen bij voortduring, en toch oprechte Amerikaansche burgers
te zijn. In de eerste dagen van den burgeroorlog schreef Van
Raalte aan zijn vriend Brummelkamp: „het verstrekt mij lang
niet tot eere dat nog geen mijner zoons de wapenen tegen
oproer en verraad heeft opgevat." Toen die zoons werkelijk ten
strijde togen, zeide de vader bij het afscheid te Kolomazo tot
één hunner: „Jongen, je gaat naar het slagveld. Denk er om,
ik zie je liever dood thuis komen, dan dat je ooit als lafaard
een smet wordt voor je geslacht." Deze kwam terug uit den
veldtocht met één arm.
„Hope College" noemt zich „An institution of the Reform ed
Church in America."
De statige gebouwen der inrichting Hggen in een groot park.
"Wij worden er op hartelijke wijze ontvangen door den presi-
dent: professor G. J. Kollen.
Verreweg de meeste leden van den „Council" dragen echt
hollandsche namen. Zij zijn gevestigd o. a. te New- York City,
te Vriesland Michigan, te Oranje City lowa, te Murion Dakota,
te South Holland Illinois.
De redactie ven het dagblad „De Hope" bestaat uit de Heeren
Professor C. Doesburg, Ds. H. E. Dosker en Ds. D. Broek.
Onder de Faculteit treft men de volgende namen aan: Boers
(geschiedenis), Kleinheksel (mathesis), Sutphen (Latijn), Nijkerk
(Engelsch), Yntema (scheikunde en natuurkunde), Bergen (theologie),
Veghte (Fransch en Duitsch), de Jonge (Nederlandsch).
Omtrent het onderwijs in onze taal heet het in een geschrift
uitgegeven door Hope College: „De studie van de Nederlandsche
taal- en letterkunde, hoogst belangrijk en loonend op zich zelve,
is in het bijzonder van waarde voor vele studenten van „Hope
125
College", die van Nederlandschen oorsprong zijn. Het Nederlandsch
wordt nog gesproken in de huizen van velen hunner en zal nog
gedurende een tal van jaren in de toekomst gebezigd worden
op de kansels en op godsdienstige bijeenkomsten van bijna alle
Hervormde Kerken der bijzondere Synode van Chicago en in
vele onzer Kerken in het Oosten."
Hier bedenk ik mij dat nog een woord valt te zeggen over
de feestelijkheden van Holland City. Links van het programma
van den eersten dag, hetwelk wordt uitgevoerd in „Centennial
Park" is alles Engelsch ; doch rechts, waar vermeld wordt hoe er
zal worden feest gevierd in „Hope College grove", vind ik nummers
als: „Eerste worstelingen", toespraak van Rev. Jacob van der
Meulen van Graafschap Michigan. „Oorzaken van het welslagen
onzer volksplantingen", toespraak van Rev. M. Kolijn, Orange
City lowa. „De Hollander als Amerikaansch burger", toespraak
van G. Birkhof Jr. Nederlandsch Consul Chicago Illinois.
Ook: Koorzang „de teleurgestelde landverhuizer" door het Van
Lente koor. Den tekst van dezen koorzang schrijf ik hier af als
curiositeit :
Vol moed en vuur en weltemoe
Trok men naar 't verre Westen toe,
Daar dolf men, 't was de moeite waard
Het goud bij schoppen vol uit d'aard.
Doch de verwachting was te groot
Voor tarwe at men korenbrood. *)
Men zei: „Daar loopen, lieve wijf,
De varkens met het mes in 't lijf;
De peren hangen om en rond
Gebraden voor uw fijnen mond."
Doch de verwachting was te groot,
't Was korenpap en korenbrood.
Ja zeg mij of het armer kan :
Men smeerde met de kaars de pan,
En menig weeldrig lekkerbek
Moest leven als een ware vrek.
En voor het sponzig heerlijk brood
At men er kost zoo zwaar als lood.
*) Koren, com, indian corn = maïs waarvan brood en pap gemaakt wordt.
126
Waar toch, waar kon het beter zijn?
De beken vloeiden zelfs van wijn
Maar ach ! men dronk, dat Neerland zat.
Voor Javakoffie, roggenat.
Hun uitzicht was wat al te stout.
Doch vond geen dronkenlui in 't woud.
Maar eindlijk wendt zich, dank zij God
Hun arm en deemiswaardig lot;
Herschapen uit een wildernis
Is het een land als 't heden is.
Was de verwachting eerst te groot
Men heeft er nu zeer goed het brood.
Thans viert men feest na vijftig jaar,
Men is hier vroolijk bij elkaar,
En over Gode's doen voldaan,
Heft men Hem, blij, een danklied aan.
Men juicht: Gods goedheid is zeer groot,
Voor armoe vindt men nu het brood.
Op het programma voor den tweeden dag staan veertig toe-
spraken allen in het Nederlandsch. Deze werden in twee kerken
gehouden terwijl in twee andere kerken redevoeringen in het
Engelsch werden ten beste gegeven. Van eerstbedoelde teeken ik hier
op : No. 4, „De Hollandsche nederzetters te Grandville Michigan" door
den heer A. G. van Hees Zeeland Michigan, No. 8 „Historische
schets van Groningen Michigan" door Rev. A. Stegeman New-
Holland Michigan, No. 15 en „de Hollandsche nederzetters in
Albany N.Y. 1847 — 1897" door den heer A. H. Donner.
Om op Hope College terug te komen, zoo zij hier vermeld dat
de „Reformed Church in America" reeds in 1836, dus lang voor
de komst van Van Raalte, er aan dacht inrichtingen van hóoger
onderwijs te stichten in het Westen.
Voor Hope College zijn nu vier jaartallen van groote betee-
kenis. Het geeft deze aan als volgt: „five acres" (tegenwoordige
oppervlakte zestien acres) donated by Rev. A. C. van Raalte D.D.
as a site for an academy 1850, pioneer school 1851, Holland
Academy 1857 ^^ Incorporated as Hope College 1866."
Tijdens mijn bezoek zijn er honderd vijf en zeventig studenten.
127
Sedert 1878 is de inrichting open voor vrouwelijke studenten,
die, tegelijk met de jonge mannen, de lessen bijwonen.
De bibliotheek telt vijftienduizend deelen en is eiken dag open
voor de studenten; de vrienden van „„Hope College"" zegt het
Bestuur „kunnen verzekerd zijn dat hunne schenkingen, aan de
bibliotheek, van goede boeken zullen worden verzorgd, op prijs
gesteld en nuttig gemaakt door hun eene plaats te geven in het
schoone brandvrije bibliotheekgebouw."
Verder lees ik in het desbetreffend geschrift: „De Ulfilas Club
(één der vijf letterkundige genootschappen van „Hope College")
doet uitmuntend werk door het beoefenen van de Nederlandsche
taal", en eindelijk „Jonge lieden met edele bedoelingen maar met
beperkte geldmiddelen behoeven niet moedeloos te zijn. In „Hope
College" zullen zij velen vinden in denzelfden toestand als zij ;
sommige hunner zijn van verre gekomen om eene opvoeding te
zoeken. Zij, onder hen, die ernstig zijn, tevreden met eenvoudige
wijze van leven en gevraagd de bezuinigingen toe te passen, tot welke
hier mogelijkheid bestaat, slagen er in hunne uitgaven te beperken
binnen zeer nauwx grenzen. Hier volgt eene raming van de
noodige uitgaven, behalve kleeding en reiskosten, welke elkeen
voor zichzelven kan bepalen, voor één jaar in den voorbereidenden
cursus :
Voeding (in de Club) / 60
Huur van eene kamer (twee personen in eene kamer) . „ 20
Boeken ^ 10, wasch ^ 10, licht ^3 «23
Brandstof ^ 7, collegegelden ƒ18 „25
/ 128
Deze raming is een antwoord aan hen, die verlangen te weten
hoeveel geld volstrekt noodzakelijk is en heeft de bedoeling die
zoo dikwijls herhaalde vraag duidelijk te maken. Van de meeste
studenten zijn de uitgaven natuurlijk meer."
Met de professoren van Hope College bespreek ik de toekomst
van onze taal in de Vereenigde Staten. Zij is niet hoopvol, al is
Nederlandsch er nog meer verbreid dan ten onzent algemeen is
bekend. Dat men echter nog van hare toekomst spreken durft.
128
dat zij niet reeds sedert lang is uitgestorven, dat dankt de Neder-
landsche stam in het algemeen aan de Hollandsche burgers van
Amerika ; minder aan Nederland, hetwelk, al is hierin in den
laatsten tijd verbetering te bespeuren geweest, gedurende lange
jaren te dezen aanzien koelheid en onverschilligheid heeft betoond.
De Amerikaansche tak van den Nederlandschen stam is zelf mans
genoeg, maar vraagt desondanks niets liever dan toenadering tot
zijnen oorsprong.
Te berde komt de bekende brief van den Heer Leonard Charles
van Noppen, „lecturer" in de Nederlandsche letterkunde aan
Columbia University New- York, de brief, tijdens mijn verblijf te
Holland, juist openbaar gemaakt in „Neerlandia".
In dien brief wordt het denkbeeld aan de hand gedaan van een
onzerzijds te verleenen beurs voor Nederlandsche letterkunde aan
één der groote universiteiten van Amerika „en" zegt hij — ik
voel nóg het branden in mijn gelaat van de, bij het lezen ont-
vangen, striem zijner, wèl verdiende bestraffingen, uitdeelende
zweep — „de letterkunde van het duistere IJsland, zoowel als die
van Zweden en Noorwegen, van Rusland, Italië, Hongarije,
Spanje en Portugal is beter bekend in Amerika dan die van
Holland."
Men begrijpt het doel van hen, die het wèl met ons meenen
daar ginds: moet het Hollandsch ook slinken als spreektaal in
het groote Rijk der Vereenigde Staten, laat ons tenminste er voor
zorgen dat het als wetenschappelijke taal wordt beoefend.
En, zij wachten niet eens.
Eene mededeeling van de „New- York Times" werd als volgt
beknopt teruggegeven in de „Hope" van i6 December 1901.
„Het schijnt bijzonder gepast dat Columbia University de
eerste hoogeschool in dit land zij om een stelselmatige studie
van de Hollandsche taal- en letterkunde aan te bieden. Waar
elders in Amerika kan deze studie zoo geschikt voortgezet
w^orden als aan een Universiteit, gevestigd in de stad, die gesticht
werd door Hollanders? Niet weinig van de tegenwoordige groot-
heid van New- York moet toegeschreven worden aan het Holland-
sche bloed, dat er vloeit in de tegenwoordige bevolking. Deze
sterke Hollanders, nadat zij tegen de zee en tegen wreede Span-
129
jaarden gevochten, hun land aan het water ontwoekerd, en vrij-
heid voor zichzelven verkregen hadden, trokken uit om nieuwe
koloniën te stichten. De grootste van deze nederzettingen is de
tegenwoordige stad New- York, die eenmaal bestond uit een groep
visschershutten, waar alleen de Hollandsche taal werd gesproken.
Na de overgave van New Amsterdam aan de Engelschen in
1664, werd de Hollandsche taal nog gesproken, en hield niet
geheel op een levende taal te zijn tot het begin van de 19e eeuw.
De vernieuwing van de studie van deze taal in de stad New- York
verdient bijzondere aandacht. Niet slechts wordt de letterkundige
studie van het hedendaagsch Hollandsch daar voortgezet, maar
pogingen worden aangewend om aan het licht te brengen alle
sporen, welke het gebruik der Hollandsche taal nagelaten heeft op
de Engelsche taal, in die streken waar eenmaal het Hollandsch
gesproken werd. Er werd een circulaire uitgezonden met verzoek
dat alle oude Hollandsche boeken en documenten mochten ee-
schonken worden aan de Bibliotheek van Columbia Universiteit
om daar verzameld en bewaard te worden. Verder begeert men
te verzamelen een lijst van alle Hollandsche woorden, die thans
nog gebruikt worden. Sommige van deze woorden zijn in de
Engelsche taal opgenomen met slechts weinig verandering in
den vorm, zooals „stoop" (stoep), „boss" (baas), „bowery"
(bouwerij), en een groot getal andere woorden, die zouden kun-
nen genoemd worden. Behalve soortgelijke woorden, zijn er vele
anderen in bijzondere plaatsen, die enkel een plaatselijken invloed
op de taal gehad hebben. Men acht de verzameling van zulke
woorden noodig, dewijl zij dagelijks minder gekend en verstaan
worden. En een ieder, die met zulke woorden of gezegden bekend
is, wordt verzocht deze op te zenden, om de verzameling der
Columbia Universiteit zoo volledig te maken als mogelijk is. Een
elk behoorde zijn best te doen om de woorden van de voor-
ouders, welke in de dagelijksche taal zijn ingelijfd, te bewaren.
Het is opmerkelijk, dat in de laatste tijden de aandacht bij-
zonder werd gevestigd op de roemrijke geschiedenis der Hollanders,
hun invloed op het nationale leven en volksbestaan, beide in
Engeland en Amerika, en dat er thans opnieuw belangstelling
wordt getoond in de studie van de Hollandsche taal."
9
I30
Vermelden wil ik nog dat, van Angelsaksischen kant, er, in
de Vereenigde Staten, eene zekere neiging bestaat om apodictisch
te verklaren dat ook het Duitsche element aldaar veroordeeld is.
De bewering is misschien juist, indien bedoeld wordt een levens-
ondergang als die van Methusalem. Het schijnt althans dat de
Duitscher- Amerikaan, dien men dooden wil, zich redelijk wèl
bevindt, en niet te loochenen valt dat dit wèl bevinden zich, meer
dan vroeger, toont in den laatsten tijd, nu de landverhuizing uit
Duitschland naar Amerika betrekkelijkerwijze zeer gering te
noemen is.
Is dat zich sterk gevoelen van den Duitscher- Amerikaan een
geluk voor de Vereenigde Staten te noemen ? Zeer zeker ! Reden
van bestaan heeft immers de klacht : dat te groot zijn de Latijnsche
en Slavische immigratiën en dat het negerelement in al te sterke
mate toeneemt. Alsdan heeft, om tegen die elementen zich te
handhaven, de Angloamerikaan noodig zijnen stamverwant: den
Germaan. Het aanzien in de Repubhek van dezen: Duitscher,
Scandinaviër, Nederlander zal in dit verband ten slotte af hangen
van de vraag of hij zich van zijne eigene waarde bewust is.
De Duitscher, nu, doet voorloopig geen afstand van zijne taal.
Sedert twee eeuwen spreekt o. a. in Pennsylvanië de Pfaltzer
het eigen idioom en blijft daarbij. Ook wordt Duitsch gesproken
door de vijf duizend luthersche predikanten en in 1531 luthersche
scholen met 86000 leerlingen ; ook door de duizend dominee's der
„Deutsch Evangelische Synode" en door de 1658 voorgangers
der „Deutsche Reformirte Synode".
Zie, ik wil, om weder aan onze Nederlandsche taal te denken,
geene vergelijkingen maken.
Maar toch, indien Nederland werkelijk eens het hoofd in den
nek wilde werpen bij de gedachte om zijn „je maintiendrai", wat
zijn taal in de Vereenigde Staten aangaat, gestand te doen ....
Als ik afscheid neem van Holland City komt Simon Pokagon mij
nog even de hand drukken. „Brave little Holland" zegt hij nog eens.
En ik antwoord: „Zeker Simon, „„brave"" steeds, als het slechts
gelegenheid heeft, en „little" alléén, dan, wanneer het niet
groot wil zijn, daar waar het zulks kan."
VI
GRAND RAPIDS.
VI
GRAND RAPIDS.
Mijn dagboek zegt:
Grand Rapids, Maandag lo Maart 1902
5 uur des morgens.
Gewaakt heb ik niet, maar toch ook niet geslapen. Rustte het
lichaam, de geest heeft zich bezig gehouden met de indrukken,
opgenomen sedert het vertrek uit Holland City. Ds. Dosker, die
gisteren hier moest prediken, bood welwillend aan mij op den
weg te vergezellen, en van nacht was met hem nog bezig:
mijn ander „ik", dat vergelijkingen maakte en getroffen was
door het feit dat mijn pad van nomade in het bijzonder schijnt
gekruist te worden door geestelijken van alle richtingen. Zeer
moderne leerstellingen heeft de wandelaar hooren verkondigen
van een Nederlandschen protestantschen kansel in een Grieksch-
orthodoksche stad ; eene reis van tien dagen heeft hij ondernomen
om bij te wonen de wijding van een Nederlandschen bisschop
der Lazaristen, in eene streek, welke men „het einde der wereld"
zou kunnen noemen; als hij, in het hart van Japan, gadesloeg
de „Kannushi", de priesters van den Shintodienst, offerende
wierook aan Amaterasu, dan hadden deze, misschien wel wegens
het gemis aan oneerbiedige nieuwsgierigheid in zijnen blik, hem
verwelkomd met heusch, hoffelijk Japansch gebaar ; tot zijn vriend
was geworden een regiments-predikant, luthersch in merg en
been, in wiens oor het „Gott helfe mir" geëchood had, als hij
Ï34
des zondagsmorgens betrad, bij wijze van preekstoel, het podium
van een, tot garnizoenskerk ingericht Chineesch theater ; Mushtehids
zijn tot hem gekomen om inlichtingen en raad; te midden van
Russische monniken heeft hij eene vacantie gesleten ; met Francis-
kaners is hij in overleg getreden over hunne veiligheid als zende-
ling; met Ulemah's en Mufti's heeft hij gepolemiseerd over
plaatsen in den Koran ; voor de belangen der achtergeblevenen
van eenen in Thibet vermoorden Nederlandschen protestantschen
zendeling heeft hij een lans gebroken; een Armenisch priester
heeft hem verzocht om een exemplaar van Renan's „Vie de
Jésus** en het boek uit zijne handen medegenomen naar de
sacristy ; lama's, met kaal geschoren hoofd, bewakende te Oerga
in Mongolië den Buddhistischen tempel van Maïder, hebben hem
bewijzen van vertrouwen geschonken; pope's hebben hem uit-
gelegd de beteekenis voor Europa, voor de wereld, van de daad
van Grootvorst Wladimir, verbrandende in 988 te KiëfF de
afgodsbeelden en omhelzende het geloof van Byzantium ; gebeden
heeft de wandelaar in de Engelsche kathedraal te Shanghai';
eerbied voor den Profeet heeft hij niet uit het oog verloren bij
het betreden van eene Schiïtische moskee in Chorassan; aan
boord van een Russisch oorlogsschip, staande onder officieren en
matrozen, die zich bekruisden onder de Mis, heeft hij God gedankt
voor redding; den „clergyman", omringd door duizenden Sikhs
en Goerka's, heeft hij, bij plechtige stilte, in het heiligdom der
Noordelijke Hoofdstad van het Rijk van het Midden, ter nage-
dachtenis aan Koningin Victoria hooren zeggen: „Man that is
borne of a woman, hath but a short time to live and is full of
misery" ; en thans hier, te Grand Rapids, is hij geweest in een
Hollandsche kerk, de ooren spitsende bij de melodie zijner eigene,
rijke, gespierde, Nederlandsche taal, onder het gehoor van zijnen
cicerone, den volgeling van Calvijn, die tot tekst had gekozen
het woord van Paulus aan de Romeinen : „wordt van het kwade
niet overwonnen, maar overwint het kwade door het goede", die
met geestdriftig vuur, naar aanleiding van dat woord, sprak over
de in Aftika worstelende broederen, wiens rede eene opwekking
was tot het kweeken van den eerlijken, heerlijken, in den grond
krachtigen Nederlandschen stam.
135
Zaterdags te twee uur in den namiddag uit Holland City
vertrokken, waren wij gesneld per elektrischen tram door eene
streek, waar de dominee, teneinde mij te wijzen welvarende
dorpen als : Overijssel, Graafschap, Zeeland, Vriesland, nu en
dan afbrak zijn betoog over de belangen van ons, lidmaten van
„Grooter Nederland" in het algemeen ; Vlaanderen kwam er bij
te pas en de langen tijd geduurd hebbende Hollandsche stug-
heid tegenover de Zuid-Nederlandsche broeders ; ook de strijd
in het Zuiden van dat andere werelddeel ; maar het voorname
onderwerp was : het belang der koloniën in Amerika voor den
oorspronkelijken boom, voor Oud-Holland zelf. Al moet ook
hier zijn gebladerte ruischen op een anderen toon als daarginds,
toch breidt zijne schaduw zich uit. Van oceaan tot oceaan schat
mijn zegsman het aantal der Hollandsche Amerikanen op één
millioen.
Van dat aantal zijn er hier te Grand Rapids reeds meer dan
dertig duizend. Zij behooren tot de tweehonderd en vijftig duizend,
die zich bevinden in het consulair distrikt van Chicago. Naardien
Grand Rapids eene totale bevolking heeft van tachtig duizend
zielen, vormt het HoUandsch element dus een derde der bewoners.
Van de honderd kerken zijn er 26 „dutch reformed**. Gisteren
heb ik de keus gehad tusschen acht kerken, waar ik in mijne
eigene taal een preek kon hooren.
Grand Rapids schrijft op haar stadsvaandel „Fumiture City".
Het in de nijverheid aangelegde kapitaal bedraagt twintig millioen
dollars, de „bankclearings" beliepen in 1900 ruim twee en zestig
millioen dollars. Er zijn acht en dertig meubelfabrieken, in som-
mige dezer inrichtingen arbeiden meer dan zeshonderd Hollandsche
Amerikanen en hunne „homes" maken den indruk van welge-
steldheid.
De meubelmakers van Grand Rapids hebben zich aaneenge-
sloten en een bijzonder handelsmerk aangenomen voor al het
aldaar vervaardigd huisraad. Immers, terwijl navolging het beste
compliment is, hetwelk men- iemand kan maken, drijven vele
concurrenten in andere plaatsen hunne zaken onder den naam
van „Grand Rapids furniture Company".
De stad is voorts eene markt voor glaswerk, aardewerk,
136
lampen, tapijtbezems, sehoenwerk, vliegenpapier en huishoudelijke
artikelen in het algemeen.
Bij het binnentreden van het hotel „Mortonhouse" werd ik
verwelkomd door den heer Steketee, Kederlandsch vice-consul,
afstammeling van een der eerste nederzetters in Zeeland
Met hem heb ik dienzelfden avond en gisteren de stad door-
kruist en hare statige gebouwen bezichtigd: o. a. het uitsluitend
door vrouwen opgericht en bestuurd wordend concertgebouw en
het „Ladie's litterary Clubhouse", het oudste letterkundig genoot-
schap voor vrouwen in Amerika. Hij maakte mij opmerkzaam
op de „Streetcar letterdropbox", eene instelling, welke elke
elektrische stadstram tot een postrijtuig maakt ; op een centraalpunt
worden de tram-brievenbussen geledigd en de inhoud wordt
verzonden naar het hoofdkantoor.
Den eersten avond gebruikte ik den maaltijd alléén, in het
hotel. Bediend wordt men er door vrouwen en meisjes in het
zwart, met wit voorschoot en heldere muts. Als ik eene halve
flesch wijn bestel aan de zedige Heb e mijner tafel, ziet zij mij
aan, ondanks de spijskaart, waarop wijnen vermeld staan, alsof
ik haar gevraagd hadde om een pijp en een lamp ten einde
opium te schuiven. Zij brengt nochtans het gewenschte, maar met
een stug, weerzinnig gebaar, en voor de rest aan het maal heb
ik het bij haar verkorven, ten spijt mijner thans toenemende
vriendelijkheid. Immers, waar ik tegenover mijne meerderen en
gelijken minzaamheid facultatief acht, lettende op de houding,
welke zij tegenover mij aannemen, is welwillendheid tegenover
minderen mij een gebod, ook indien zij door hen niet wordt uitgelokt.
Aldus, schijnt mij eene straf opgelegd aan een kind, welke niet
gericht is uitsluitend op verbetering van het jeugdig gemoed, slechts
eene uiting van hardvochtigheid. En, als ik, bij het weggaan,
tegenover de booze juffrouw de opmerking maak dat ik wijn
drink op voorschrift van mijnen arts, krijg ik ten laatste een
glimlach, want ééne harer zusteren heeft gezegd: „Women love
the lie that saves their pride, but never an unflattering truth".
In de Hollandsche kringen te Grand Rapids, in welke ik mij
gedurende de twee dagen bevind, merk ik op eene groote sym-
pathie met de Boerenzaak, waarover ik niet wil uitweiden. Tevens
137
een wensch om zich in onze taal uit te drukken, doch tegelijker-
tijd, vooral bij den aanvang der ontmoeting met den volbloed-
Hollander, eene zekere beschroomdheid om zulks te doen, voort-
spruitende uit ... . ongewoonte. Een schrik slaat mij om het
hart. Hoe ? Hier zelfs ? Niet te ontkennen valt dat onze taal in
Amerika, vooral onder het jongere geslacht, in onbruik geraakt.
Wij zullen dus middelen moeten beproeven om den tak zijnen
oorsprong geheel niet te doen vergeten.
Als geschenk krijg ik een fraai uitgevoerd exemplaar van het pro-
gramma van het derde jaarlijksche banket van het Knickerbockers
Genootschap van Grand Rapids. Nagenoeg alle bestuurders van dat
genootschap dragen echt HoUandsche namen : Kuyper, Van Leeuwen,
Van Keulen, Hulst enz. Onder de toosten tref ik aan: „De stich-
ting der Hoogeschool van Leiden, de vruchten van de heldhaftige
verdediging der stad tegen de Spanjaarden" door Prof. M. L.
d'Ooge van Ann Arbor, en „de invloed der Leidensche hooge-
school op de beschaving van Europa" door Rev. P. Moerdijke
van Chicago; ook „de immigranten van Holland en hun invloed
op de instellingen der Vereenigde Staten" door Rev. J. Osse-
waarde. Eindelijk heeft de geheele vergadering gezongen het
„nieuwe" (volgens het programma) „Wien Neêrlandsch Bloed".
Ik schrijf het hier af:
Wien 't harte klopt voor Neerlands grond,
De plek aan zee en vloed
Ontwoekerd, en door Volk en Vorst
Geheiligd met hun bloed,
Wie driekleur en Oranjevaan
Vereenigd wapp'ren ziet,
Stem' meê 't „Wilhelmus van Nassauw"
Der vaad'ren hartig lied.
Toen Spanje's zwaard en Rome's vuur
Beproefde Neerlands trouw.
Was leus der vaadren 't Prinsenlied:
't „Wilhelmus van Nassauw."
Had God betrouwd het roer van Staat
Aan Vader Willem 's hand.
Met hem streed, steunend op God's woord,
Een vrome burgerstand.
■38
't Wilhelmus blijve leus en lied
En tot in 't verst geslacht !
God's zegen op der Vaad'ren strijd
Door vorst en volk herdacht !
Dan, wat gevaar of nood ons dreig'
Staan jeugd en grijsheid pal ;
Voor Koningin en Vaderland
Voor God's woord bovenal.
De te Grand Rapids gemaakte aanteekening in mijn dagboek
sluit hiermede. Toen de inkt droog was, begaf ik mij naar het
spoorwegstation om een biljet te nemen naar Buifalo. Onderweg
zou ik uitstappen aan het station Ann Arbor. Tot die plaats was
de bovengenoemde heer Steketee mijn vriendelijke reisgenoot.
VII
ANN ARBOR.
VII
ANN ARBOR.
Van Grand Rapids gaat mijn weg weder Oostwaarts. In die
richting ligt Ann Arbor. Vier uren, per Michigan Central Railway,
scheiden de beide plaatsen. De reis geschiedt dwars door het
schiereiland, hetwelk, tusschen de meren van Michigan en Erie
gelegen, het grootste gedeelte van den staat Michigan vormt.
De stad Ann Arbor heeft ruim veertien duizend inwoners.
Haar roem, haar reden van bestaan is de hoogeschool.
De New-Yorkers noemen dit gedeelte van de Staten reeds
het Westen. Een blik op de kaart van het geheele Rijk toont
aan dat deze aanduiding niet juist is. De gewoonte der dwaling
bestaat echter. Aldus zegt men dat Ann Arbor de grootste
Universiteit van „het Westen" is ; het zou misschien beter zijn
haar aan te duiden als de tweede hoogeschool der Vereenigde
Staten. Zij is eene Rijksinstelling. De bekende professor James
B. Angell is haar President.
Gij verlaat den trein, ziet eene met boomen omzoomde rivier,
beklimt eenen onaanzienlijken heuvel, wandelt gedurende een
kwartier door de lange, breede „Mainstreet" en de „Campus"
der Universiteit ligt vóór u.
Een kolossaal hoofdgebouw met een auditorium voor 3000 per-
sonen, niet te ruim, want het aantal studenten is 3200, waarvan
een vijfde gedeelte vrouwelijke. Voorts een dozijn collegekamers.
Dit opvoedingspaleis wordt gekroond door een koepeltoren. Er
142
omheen liggen het bibliotheekgebouw met zijn ruime leeszaal
en 75000 boekdeelen, het Museum met zijn kunstgalerij en eene
verzameling van Chineesche voorwerpen, welke de Regeering te
Peking heeft ingezonden ter tentoonstelling te New-Orleans en
daarna aan Ann Arbor vermaakt, de „Recitation hall", de
physische en mechanische laboratoria, de gebouwen der Ingenieurs-
afdeelingen, de departementen der scheikunde en der tandheel-
kunde, eindelijk het Waterman gymnasium, geschenk van wijlen
den Heer Joshua Waterman van Detroit, alsmede het Vrouwen-
gymnasium („Gymnasium" is op te vatten in de antieke beteeke-
nis : voor lichaamsoefeningen).
De studenten der Amerikaansche hoogescholen duiden hunne
clubs aan met Grieksche letters. ïe Ann Arbor zijn clubwoningen
met benamingen als : „Sigma Phi House", „Zeta Psi House",
„Psi Kappa Psi", „Delta Sigma Delta."
Buiten het erf liggen de hospitalen ; het eene allopathisch, het
andere homoeopathisch. Aan deuniversiteit zijn leerstoelen zoowel
voor allopathische als voor homoeopathische geneeskunde.
Een aantal gedachten rijst bij het betreden van dezen aan
Minerva gewijden grond. Bij de resultaten, welke men ziet in
Amerika van het individu als lid der gemeenschap, van de
pogingen tot vooruitbrenging van de natie, vragen onwillekeurig
de aandacht onderwerpen als : opvoeding, vorming van den
mensch, coëducation (onderwijs zonder afscheiding van sexen)
leerprogramma's, studietermijnen. En, zij vermenigvuldigen zich
als wij, mijn metgezel en ik, spreken met professor Angell, als
wij worden rondgeleid door één der leeraren, als wij binnen-
treden kamers, waar juist college wordt gegeven. Professor en
auditorium laten zich slechts eene seconde afleiden ; wij zijn vrij
om te luisteren, te blijven of weg te gaan, en, waar toevallig,
bij onze aanwezigheid, een college ten einde loopt, worden wij
hartelijk verwelkomd en ontvangen alle gewenschte inlichtingen.
Op de ontwikkeling der persoonlijkheid wordt het in Amerika
vooral aangelegd. Deze wordt, op voorwaarde dat zij gemeen-
schap houdt met hetgeen voor haar het Hoogste Wezen is,
aangezien als de te vormen kracht. De opvoeding geschiedt niet,
in de eerste plaats, om het kind te doen volgen eene bijzondere
143
loopbaan : als geleerde soldaat of koopman ; maar wèl om er
van te vormen een volkomen voor het ^mensch zijn" ontwikkeld,
zichzelf beheerschend, in het algemeen welzijn levendig belang
stellend burger. De school, neutraal, maar daarom niet ongods-
dienstig, staande alléén boven sectebelangen, onderwijzende de
rechten van den mensch, gelijkheid van publiek- en privaatrecht
voor eiken individu, prent den leerling aldus in: rechtvaardigheid,
naastenliefde en vooral zelfstandigheid.
Het zesjarig kind begint met de lagere school ; na vier jaren
bezoekt het de school voor middelbaar onderwijs, en als het
veertien jaar is, de hoogere school. De „college", voor welke de
leeftijd achttien jaar is, vormt de brug tusschen de hoogere school
en de eigenlijke universiteit. Het doel is om aan iedereen, welke
loopbaan hij ook moge kiezen, de hoogere school te laten door-
loopen, i. e. onderwijs te laten genieten tot zijn iS^e jaar.
Bij weinige vragen in Amerika is het aandeel der vrouw
grooter dan bij die van het onderwijs.
Daareven heb ik gelezen het verslag der onlangs te Boston
gehouden „forty second annual Convention of the National edu-
cation association". Vijf en twintig duizend onderwijzers en
onderwijzeressen, welke laatste de meerderheid vormen ^), zijn
aldaar bij één gekomen, uit vier en dertig Staten en territoriën,
alsmede uit Canada, ter bespreking van opvoedingsbelangen. Een
en veertig vergaderingen zijn gehouden, 294 sprekers waren
ingeschreven, de eerste algemeene vergadering werd bijgewoond
door tien duizend personen. Er moeten daar geweest zijn breed-
geschouderde paeda gogen van de flanken der „Rockies", zuide-
lijke opvoedsters, met zachte stem, uit de streken van den
Katoengordel, schoolmeesters uit Texas met vertrouwen in zich-
zelven, provinciale matrones der prairiën en van het tar weiand
van Manitoba.
Met oplettendheid heb ik dat verslag gevolgd, steunende op
de inlichtingen, welke ik verzamelde in Amerika in het algemeen,
te Ann Arbor in het bijzonder. Ook daarvan heb ik den indruk
*) Bij het lager onderwijs waren in 1903: 127.529 leeraren van het manneHjk,
^93-759 van het vrouwelijk geslacht.
144
dat de Amerikaansche paedagogie bedoelt : het vormen van den
jongen tot een zelfstandigen man, van het meisje tot eene zelf-
standige vrouw. Daarnaast het streven naar eerbaarheid, edel-
moedigheid en eerbied voor de rechten van den medemensch.
Terwijl karaktervorming op den voorgrond staat, komt vervolgens
het verstrekken van wetenschap ; in het algemeen wil men niet
geleerden bij uitnemendheid maken, maar mannen en vrouwen
voor de meest breede opvattingen van nuttigheid voor de maat-
schappij en voor den Staat.
Een flink gedeelte van den tijd des leerlings wordt besteed
aan lichaamsoefening.
Vóór mij ligt ook een prospectus van de Cascadilla School te Ithaca
aan het Cayugameer in den staat New- York, eene voorbereidende
inrichting tot de Universiteit. Het hoofddoel, zoo wordt er gezegd,
in dat keurig uitgevoerd boekje, ten behoeve van eiken jongen
is : „oefening van den geest, ontwikkeling van het lichaam en
het vormen van een hoog zedelijkheidsbegrip als de richtsnoer
van het dagelijksch leven." En onmiddellijk daarop volgt : „de
physieke ontwikkeling van den leerling wordt onontbeerlijk geacht
voor het bereiken der hoogste doeleinden in het leven." Dit ziet
in het bijzonder op den aanstaanden student, die geregelde
lichaamsoefening noodig heeft, niet alleen om zijne gezondheid
te bewaren, maar ook om zijn gestel te steunen en krachtig te
maken voor het tijdperk van werken aan de Universiteit.
De Cascadilla School zendt hare leerlingen in de eerste plaats
naar de, onmiddellijk naast haar gelegen Cornell University, voorts
naar Yale, Harward, Princeton en de hoogescholen in Pennsyl-
vanië, Michigan, Wisconsin, e. a.
Een model inrichting van hooger onderwijs voor vrouwen is
Wellesley College in de nabijheid van Boston.
Professor Münsterberg van Harward schreef^): „Met genot
denk ik terug aan den namiddag in Wellesley College! Hoe
harmonisch en gedistingeerd was de docente — als ik mij niet
vergis, dan was zij doctor in de wijsbegeerte — , hoe frisch en
geestkrachtig waren alle die jonge gezichten in het laboratorium !
^) ^American traits from the point of view of a german".
145
En wat eene heerlijke verrassing, toen wij bij het verlaten van
het, in het verrukkelijk park gelegen, collegegebouw, daar de
leden van eene roeivereeniging in eene rij geschaard vonden
staan, allen gekleed in wit en lichtblauw, allen jong en mooi ;
de kapitein een beeldschoon meisje. Alles ging even voorbeeldig
ordelijk toe : het roeien, het sturen, het in- en uitstappen. Toen zij in
het midden van het meer waren, zeide de kapitein : „Now, let's sing,
girls!" en weldra klonken de heldere stemmen over het water."
Om toegang te erlangen tot een „College" — gelijk reeds
boven gezegd een medium tusschen het gymnasium en de univer-
siteit — is noodig eene vrij grondige kennis van mathesis, Latijn
en Grieksch.
De jonge vrouw blijft in Wellesley College, onder leiding der
bekende presidente Miss Hazard, vier a vijf jaren. Komt zij, op
zeventien, achttienjarigen leeftijd aldaar aan, dan overschrijdt zij
den drempel van eene republiek van kennis. Zij zal haar leven
verbreeden met al hetgeen zij verwerken kan, en vrij worden door
gehoorzaamheid. Het gemiddeld aantal der vrouwelijke studenten
van de „College" is achthonderd, het onderwijzend personeel —
allen vrouwen — is samengesteld uit tachtig personen ; studie
wordt afgewisseld door paardrijden, roeien, wandelen, college-
feesten, opvoering van tooneelstukken, zang en dans. De jonge
vrouwen hebben eene groote mate van vrijheid. Na vier jaren van
vruchtbaren arbeid is de jonge vrouw „Bachelor of arts" ; met nog
een jaar studie kan zij het diploma van „Master of arts" verdienen.
Bij het onderhoud te Ann Arbor lok ik nu en dan een woord
uit over het lager onderwijs en verneem dat in iederen staat der
Unie een aantal scholen zijn, waar het onderricht kosteloos ge-
schiedt. Hier en daar worden zelfs boeken gratis verstrekt. Men
wil aan elk talent, ook het armste aan geld, gelegenheid geven
zich te ontwikkelen. In de meeste Staten is het schoolgaan zelfs
verplichtend gesteld bij de wet. In de lagere onderwijsinrichtingen
bepaalt men zich tot het doceeren van lezen, schrijven, rekenen,
vaderlandsche geschiedenis, aardrijkskunde en zingen. Boven de
school w\iaien de „Stars and Stripes" en indien de immigrant:
de Ier, en de Rus, de Italiaan en de Hongaar, ook al het
kleed van zijne vroegere nationaliteit niet gemakkelijk kan af-
lO
146
leggen, zijn zoon zegt met trots: „ik ben Amerikaansch burger. "
Het is de Amerikaansche burger, namelijk de vermogende, die
zorgt voor de ontwikkeling zijner jonge landgenooten, daar waar
aanvangt datgene, wat men geoorloofde weelde van de opvoeding
zou kunnen noemen: volkstuinen, openbare speelplaatsen, biblio-
theken. In dezen zin treedt hier Carnegie op als Croesus om het
volk te voorzien van lektuur, daar vermaken Sharon, Crocher en
en anderen duizenden aan den „Kindergarten" in het Golden
Gate Park te San Francisco.
Vele vrouwen schenken legaten aan onderwijsinrichtingen. Zijn
deze instellingen alleen voor het mannelijk geslacht bestemd, dan
ontgaat de erflaatser niet een verwijt van partijdigheid van de
zijde der kampioenen voor wetenschappelijke opvoeding der vrouw,
en der voorvechters van het stelsel van „coëducation".
Deze gaan uit van het feit, dat godsdienstoefening, theater-
voorstellingen en wereldsche vermaken in het algemeen door de
beide seksen tegelijk worden bijgewoond. Zij vragen : „waarom
wordt eene uitzondering gemaakt voor de school, voor weten-
schappelijke oefeningen?"
Te Ann Arbor bestaat coëducation, althans voor twee der groote
afdeelingen: letterkunde en schoone kunsten, alsmede de rechten.
Wat medicijnen en chirurgie aangaat, wordt afscheiding in acht
genomen. Bij mijne aanwezigheid, werd het medisch college voor
de vrouwen onmiddellijk gevolgd door dat voor de mannelijke
studenten, aan wie juist hetzelfde werd gedoceerd. Wat het
inspannende van den geestelijken arbeid voor de vrouwen betreft,
zoo is bekend het woord van Professor Angell: „Elke vrouw,
die verdragen kan de inspanning, welke moderne kleeding en
het moderne gezelschapsleven van haar vorderen, kan zekerlijk
verdragen de colleges van eiken cursus van onderwijs."
Ik haal nog aan eene opmerking van één der andere profes-
soren, welke mij trof: „Het is ijdel te veronderstellen dat hoe
meer tijd een leerling besteedt aan studie, hoe meer hij weet en
hoe meer hij vooruit gaat. Of hij vooruit gaat bij de studie,
hangt geheel af van de vraag of hij studie wijdt aan onderwerpen,
geschikt voor zijne behoeften, zijne belangen en zijne vermogens."
Het gezegde is ccn variant op Spielhagens: „Nicht auf Das was
147
man will, kommt es an, sondern darauf : dass man kann was man
will, und man kann es nicht, wenn Einem die Gaben fehlen, die
zu der Sache gehören."
Kansas was de eerste staat die — reeds in 1864 — „coëduca-
tion" aannam bij de wet. De oorspronkelijk bestaande vrees voor
het volgen door de vrouwelijke studenten, alléén van de slechte
gewoonten der mannelijke collega's, heeft zich niet bewaarheid;
evenmin als tegenzin tegen het huwelijk en afkeer van het
moederschap.
Eene vrouwelijke autoriteit op onderwijsgebied, Mrs. Stanton,
klaagde een twintig jaar geleden : „Harward has received three
gifts, of 25.000 dollars each, from Miss Plummer, Mary Townsend
and Sarah Jackson, and from other ladies 30.000 dollars, and yet
for years returned her thanks by closing her doors against all New
Engeland's daughters". Kort daarna echter opende de bekende
hoogeschool hare „Society for the Collegiate education of women",
en in het algemeen is er in dien tusschentijd belangrijke arbeid
verricht voor de verbetering van de positie en van de geestesont-
wikkeling der vrouw.
Mrs. Stanton is van dien strijd één der voornaamste kampioenen
geweest. Geboren in den staat New- York, als dochter van den
rechtsgeleerde Cady, woonde Elisabeth, in hare meisjesjaren, de
lessen bij van de Johnstown academy en verwierf daar den eersten
prijs voor het Grieksch. Toen zij wenschte te worden ingeschreven
als student van de Union College te Schenectady, wees men haar
af, omdat zij geen man was.
Toen zij met haren echtgenoot, den advocaat Stanton, bekend
voorstander der anti-slavernij-beweging, naar Londen ging in 1840,
om tegenwoordig te zijn ter internationale conferentie tegen de
slavernij, werd zij niet toegelaten, op grond van haar sexe.
Mrs. Stanton verschafte zich voldoening door in 1848 tot stand
te doen komen, te Seneca Falls, de eerste „Women's Rights
convention ". Zij kwam daar voor den dag met het kiesrecht voor
de vrouwen, werd dientengevolge aanvankelijk bespot door hare
eigene zusteren, zelfs door haar, die medegewerkt hadden aan de
bijeenroeping der vergadering ; maar deze nam desondanks eene
motie in bedoelden zin aan, vooral na een pleidooi ad hoc van
148
den rechtsgeleerde Douglass, evenals Stanton een leider der anti-
slavernij-beweging. Thans heeft de vrouw kiesrecht in sommige
staten der Unie. De nieuwsbladen brachten onlangs het bericht
van het overlijden van Mrs. Stanton, op zeven en tachtig-jarigen
leeftijd. Haar zoon, Theodore Stanton, is de schrijver van een
werk „The women-question in Europe".
Aan één der jongste berichten omtrent eene Amerikaansche
Rijksuniversiteit ontleen ik: De straten zijn vol van jongens en
meisjes „for here we take coeducation as a matter of course, never
having thought of anything else".
De Amerikaansche student, vooral in het westen, is over het
algemeen niet bemiddeld. Hij huurt eene kleine kamer, ergens
in de Universiteitsstad, heeft zich tevreden te stellen met sobere
maaltijden en zijn haard geeft slechts warmte, indien hij de door
hem zelf gekochte en te huis gebrachte brandstof met eigen hand
doet ontvlammen. Als regel, in het grootste gedeelte der Ver-
eenigde Staten, geldt dat het de ferme eigen wil van den student
is, die hem de wetenschap doet beoefenen, zulks, in vele gevallen,
ondanks den — misschien passieven — tegenstand zijner ouders,
die dikwijls in hunne zaken een hoofd, op hunne hoeven een
paar handen kunnen gebruiken.
Kan een student bewijzen dat hij niet in staat is collegegelden
te betalen, zoo wordt hij niet zelden van de kwijting daarvan
vrijgesteld. Dergelijke vrijstellingen zijn iets anders als een „beurs",
veeleer afmakingen tusschen den president der Hoogeschool en
den bevoorrechte, die een eereschuld aangaat, welke in de meeste
gevallen later wordt afgedaan.
Tusschen den leeraar en den leerling bestaat dan ook over het
algemeen eene goede verstandhouding. Dikwerf gaan de studenten
met hunne mentors op reis, soms op kosten der Regeering en
met de instrumenten der onderwijs-inrichting, ten einde proeven
te nemen op landerijen, in bergwerken en fabrieken. Nijverheid
en wetenschap gaan in Amerika hand in hand. De industrieel
beschikt over den geleerde als vriend, als raadsman, laat hem
plannen ontwerpen en onderzoekingen doen.
Meer dan 17 millioen Amerikaansche burgers gaan ter school,
ongerekend de honderdduizenden van arbeiders van beiderlei kunne.
149
welke avondlessen nemen of onderricht onderricht ontvangen per
post: de zoogenaamde correspondentie-scholen; ongerekend ook
de bijzondere colleges voor onderwijs in de kennis van spoorwegen,
vervoer in het algemeen, bankwezen, handelskennis en andere
op zichzelf staande wetenswaardigheden.
De Amerikaansche jongen vat het onderwijs op met ernst, en
deze vermindert niet wanneer de gymnasiast student wordt. Met
zijne kameraden gaat hij om op vriendschappelijke wijze, onvel"-
schillig of zij van zijnen stand of van zijn geloof zijn, of hunne
vaders evenveel geld bezitten als de zijne.
De meisjes, te verdeelen in a onverschilligen, h zij die eerst
naar hun boek en dan in den spiegel zien en c zij die het kweeken
van vrouwelijke uiterlijke bekoorlijkheden nóg hooger stellen dan
het beoefenen van wetenschap, komen hierin overeen dat allen
eene groote mate van onafhankelijkheid bezitten. Help yourself :
de studente komt zonder vader of moeder aan de Universiteit,
huurt hare eigene woning en doet haar best om het nuttige met
het aangename te vereenigen. Dikwijls blijf zij langer aan de
hoogeschool dan strikt noodig is: zij rekt hare „good times".
Van „goede tijden" gesproken, ik rangschik daaronder mijn
oponthoud te Ann Arbor. Eerst tegen duister verlaat ik den
gastvrijen „Campus", waar ik veel heb opgenomen. Den heer
Steketee, die met den trein naar Grand Rapids terug moet, be-
geleid ik tot aan het station. Klokgelui, twee vurige reuzenoogen
naderen, staken hunne vaart voor een oogenblik, staren naar de
universiteitsstad en voeren mijnen metgezel weg. Nog drie uren
resten mij vóór de nachttrein naar BufFalo vertrekt. Deze breng
ik door in het „Cookhouse", den grooten restaurant van Ann Abor.
Mijn eenzame maaltijd wordt begoten met ijswater. Als de kaas
wordt gebracht, vraag ik, na de spijskaart te hebben ingezien,
om een glas portwijn. Ook hier krijg ik daarop van de vrouwelijke
bediende een blik, waarin met vurige letters de zelf beschuldiging
van den alcohol gegrift is:
„Unde rogas veniam, quaeris que commoda, portem?
Inferni Styx sum, commoda nulla fero,"
een blik, alsof ik bij Mohammed te gast ware en . . . het bestelde
150
wordt niet gebracht. De weigering komt van eene vrouw, dus
ik kan niet boos worden — misschien heeft zij ook wel gelijk ? — ;
maar toch, door de stille straten mij naar het station begevend,
meen ik, dat de elektrisch verlichte klok van den City Hall mij
eenigszins meewarig aanziet, en schijnt te zeggen: „Aan U,
vreemdeling, hadde men het afscheid van mijn Athene door een
slok wijn kunnen opvroolijken." Hoe ook, ik heb Ann Arbor
verlaten zonder wrok tegen de voorvechtster der geheelonthouding.
De eerste gelegenheid, welke ik had, greep ik aan om haar een
dronk te wijden. lö vivat!
VIII
NAAR BUFFALO.
VIII
NAAR BUFFALO.
De neger, die dienst doet als oppasser in den slaapwagen naar
BufFalo, heeft mij, toen ik binnentrad, bij wijze van glimlach,
zijn ivoor laten zien. Zijn ras ben ik dankbaarheid verschuldigd.
Hoe dikwerf heb ik niet gelachen om de onschuldige grappen
zijner „minstrels" en om de „cakewalk", ook in ... . Europa,
het gebied van de menuet vol deftige gratie, van de statige
wals; alwaar thans wordt nagebootst de door de „coons" en
„gallies" van de Indianen van Florida overgenom.en, krijgsdans.
Al gaan de blanken, wat dansen betreft, nu in de leer bij de
zwarten, toch hebben deze veel te verduren en hun wordt weinig
vergeven. Is het wegens de algemeene bekendheid van het
verhaal van den zieken neger, die beloofde, indien hij mocht
komen te sterven, zijnen vijand vergiffenis te schenken, er
onmiddellijk op latende volgen : „But if I gets well, that darkie
must take care" ?
Het lynchen behoort nog niet tot het verleden, vooral niet in
de Staten Mississippi, Texas, Louisiana, Alabama en Tennessee,
al is het ook verminderd gedurende de laatste twintig jaren. In
1893 werden, volgens de amerikaansche „Review of Reviews"
200 menschen gelyncht, in 1901 : 135 en in 1902: 96. Daaronder
zullen zich echter ook wel bevonden hebben eenige blanken,
Roodhuiden en menschen, van wie Bret Harte heeft gezegd:
Ï54
„For ways that are dark and for tricks that are vain
The heathen Chinee is peculiar."
In den wagen zijn slechts weinige passagiers. Mijn vriend heeft
het dus niet druk. De enkele benoodigde slaapplaatsen zijn spoe-
dig in gereedheid gebracht. Voor de geriefelijkheid, welke ik ge-
durende den nacht zal genieten, geeft hij zich bijzondere moeite
en hij heeft mij reeds gezegd dat zijn naam Nat Jones is. Bij
zijne voorkomendheid, denk ik onwillekeurig aan het verwonderlijke
dat op den langen tocht van San Francisco tot hier, mij nog
geen enkele reisonaangenaamheid is overkomen. Alles glijdt als
op staven, ook buiten de spoorbaan, en ik heb moed genoeg om
den kwelgeest des zwervelings te tarten en zelfs het „unberufen"
niet uit te spreken.
Nat wenscht een praatje en ik stoot hem niet af.
Vrijwillige, ongedwongen toenadering van dieren, kinderen en
naïeven stel ik immers steeds op hoogen prijs. Hunne vrijmoedig-
heid is mij een compliment. Zij zijn oprecht. Geen dwang kan hun
afkeer, als deze er is, overwinnen. De hond bromt nijdig onder de
sopha tegen hem, dien hij als indringer beschouwt ; de jonge
wereldburger laat zich niet paaien tot voorkomendheid tegenover
den vreemdeling, welke hem niet bevalt en de neger gevoelt bij
instinkt de verachting of de genegenheid bij den blanke, dien
hij aantreft op zijn pad.
„Verachting? Waarom?" moet hij, toen zijne breincellen tot
groei kwamen, zich hebben afgevraagd. Wellicht heeft hij verder
kunnen denken en gepeinsd over het feit dat hij misschien een
vermogen zal kunnen verdienen, wellicht een knap man zal kunnen
worden, liefde, vriendschap, toewijding zal kunnen geven en ont-
vangen, maar dat nooit, nimmer, zijn geheele leven lang, weg te
nemen zal zijn het veroordeel tegen zijne huid, zijne lippen, zijn
haar, zijne jukbeenderen, zijn ras, en dat dit vooroordeel hem het
streven naar geluk steeds in den weg zal staan. Kan hij zoo ver
denken, dan moet die gewaarwording, op dat psychologisch oogen-
blik, er eene van ontzetting zijn bij hem en bij alle gekleurden,
welke voldoende aanraking hebben met den blanke, om te kunnen
peilen de diepte des afgronds, welken deze gesteld heeft tusschen
zichzelven en den minder bevoorrechten broeder.
Ï55
Het moet iets wezen als valsch te worden beschuldigd, als ten
onrechte te worden verdacht, indien niet vreeselijker.
„Hoe? de kleur van mijn vel? Zij is mijne zonde? Welk onver-
geeflijk kwaad kan mijn voorvader wel hebben bedreven, en hoe,
indien ook al, kan ik, bij mijne geboorte reeds, daarvoor verant-
woordelijk zijn en, sedert dien, met verachting worden gestraft?"
Nat is spraakzaam. Hij vertelt mij veel en belangrijks.
Zijn geboortegrond is Virginië, de, ten tijde van den onaf-
hankelijkheids-oorlog, meest bevolkte en rijkste staat van de
dertien, die Engeland gehoorzaamheid opzegden. Hij kent zijnen
land-, ras- en tijdgenoot Booker Washington, den President van
Tuskegee College.
Reeds te Ann Arbor heb ik over dezen merkwaardigen man
hooren spreken.
Hij is een goede veertiger en dus geboren ten tijde van den
burgeroorlog.
Flauw herinner ik mij, als kind, over dien strijd discussiën te
hebben aangehoord. In de boeken over algemeene geschiedenis
van mijnen tijd werd slechts op zeer beknopte wijze melding
gemaakt van de oorzaken, welke daartoe hebben geleid.
Het jongere geslacht zal er wel beter aan toe zijn. Toch wil
ik aan het volgende herinneren.
Het algemeene denkbeeld is dat de oorlog gevoerd werd uit-
sluitend over de vraag : zal slavernij al dan niet behouden blijven ?
Moeten de stoffelijke belangen van het Zuiden worden opgeofferd
aan de groote wet van vrijheid voor den mensch, ja of neen ?
Het wil mij voorkomen dat zijne voorname oorzaak echter nog
veel dieper lag en in verband stond met een wijden blik op het
hedendaagsch imperialisme: den grooten drang naar samensmel-
ting, naar éénheid, welks aanvang te bespeuren was in de tweede
helft der vorige eeuw.
Dit neemt niet weg dat de negervraag, behalve een belang van
ras en van staatkunde, eene hoogst gewichtige economische be-
teekenis had, dat deze den strijd het aanzijn schonk en dat de
geheele aangelegenheid diep ingreep in het stoffelijk leven der
Vereenigde Staten.
George Washington en andere groote mannen, die zijne tijdge-
•56
nooten waren, beschouwden haar als een kwestie, welke mettertijd
zich zelve zou oplossen.
Intusschen werd de katoenzuiveraar uitgevonden door Whitney ;
de katoenbouw werd uitgebreid en wie anders als de negerslaaf
zou den daardoor vermeerderden veldarbeid verrichten? Deze
bouw put den bodem uit. Het Zuiden wenschte mitsdien ver-
meerdering van grondgebied en beschouwde met achterdocht
de gezindheid en plannen van anti-slavernij van het Noorden.
Tot aan het tijdstip dat Lincoln President werd, was echter de
staatkunde der Republiek de staatkunde van het Zuiden.
De beide partijen vonden aanvankelijk een modus vivendi in de
bepaling dat geen Staat, welke slavernij toeliet, aangenomen zou
worden als lid der Unie, indien niet daartegenover stond de toetre-
ding van een anderen Staat, welke slavernij verbood, en omgekeerd.
Dit stelsel van evenwicht hielp gedurende eenigen tijd. Indiana
(1816), Illinois (18 18), Maine (182 1) waren anti-slavernij staten.
Hunne toetreding werd voor het Zuiden opgewogen door Missis-
sippi (18 17), Alabama (18 19) en Missouri (182 1). Toen reeds kreeg
de strijd een heftig aanzien. Bij het zoogenaamd „Missouri-com-
promise" stelde het Congres vast dat geen slavernij langer ge-
duld zou worden ten noorden van de parallel (36^, 36'), welke
ongeveer de zuidelijke grens vormt der tegenwoordige Staten
Virginië, Kentucky, Missouri, Kansas, Colorado, Utah en Nevada.
Ten Zuiden dier lijn konden nieuwe, toe te treden Staten ten
aanzien der slavernij, doen wat zij verkozen.
Maar het duurde niet lang of ook deze regeling bleek onvol-
doende te zijn.
Het Noorden ging voort krachtig tegen de slavernij te agiteeren.
Mannen als Frederick Douglas (een gewezen slaaf uit Maryland),
Emerson, Thoreau, Lowell, Whittier, Channing, streden met hart
en ziel, met overtuiging en vuur, met woord en pen, tegen het-
geen de Zuidelijke hunne „peculiar institution" noemden. Te
Boston was, in 1831, Lloyd Garrison begonnen met de uitgave
van een weekblad „The liberator" geheeten, welks denkbeelden
ten voordeele van de onmiddellijke vrijlating van den negerslaaf,
verwekten in het Noorden : buitengewone geestdrift, in het Zuiden
buitengewone ergernis.
157
In 1845 waren toegetreden de twee slavernij staten, Florida en
Texas; in 1846 en 1848 twee anti-slavernijstaten resp. : lowa en
Wisconsin. De toetreding van Texas had, zooals bekend, tot ge-
volg den oorlog met Mexico.
Het was het werk eener vrouw: „Uncle Tom's Cabin", hetwelk
de anti-slavernij-beweging een merkwaardigen stap vooruitbracht.
Harriet Beecher Stowe verzamelde in het Zuiden de gegevens
voor dat boek in 1850.
Filmore, Franklin Pierce, James Buckanan, die elkander op-
volgden als President der Republiek, waren er de mannen niet
naar om de zoo moeilijke kwestie op te lossen. Onder het be-
stuur van laatstgenoemde werd door het Amerikaansch Hoogge-
rechtshof uitgemaakt dat een neger geen mensch was, maar eene
zaak; dat hij geene rechten tegen den blanke had en dat zijn
meester hem kon medenemen van slavernijstaten naar anti-slavernij-
staten, op dezelfde wijze als het paard dat hem toebehoorde, zijne
beurs, zijn horloge.
Toen kwam, uithoofde van verdeeldheid onder de partij der
Democraten, die tot dusver onder den invloed van het Zuiden
het land hadden geregeerd, tot het Presidentschap een Republi-
kein en een anti-slavernijman : Abraham Lincoln.
Bij zijne proclamatie van 22 September 1862, verklaarde hij,
te rekenen van i Januari 1863, als vrij te zullen beschouwen
alle slaven, in welk gedeelte van het land ook, dat in opstand
mocht zijn tegen de Vereenigde Staten. Maar, zijne biographen
verklaren eenstemmig dat, zelfs op dat oogenblik nog, de oorlog
voor Lincoln minder een strijd was om de slaven te bevrijden,
dan wel eene worsteling om de Unie te bewaren.
Wij hebben gezien hoe verschillend de elementen waren uit
welke de Vereenigde Staten bestonden, ten tijde der onafhan-
kelijkheidsverklaring. Ook werd reeds vermeld dat de desbe-
treffende acte de bepaling bevatte dat alle menschen gelijk
waren en dat die acte aan eiken Staat het recht gaf om alle
handelingen te verrichten, tot welke onafhankelijke Staten gerech-
tigd zijn. Washington had toen de klacht geuit : „Heden zijn
wij ééne natie, morgen zijn wij er dertien. Wie zal met ons op
deze wijze willen onderhandelen ?", evenals Alexander Hamilton
158
had vermaand : „Welk ook het tijdstip der ontbinding van de
Unie moge zijn, op dat oogenblik zal Amerika met den dichter
kunnen zeggen : „ „Vaarwel, vaarwel ! voor immer aan alle mijne
grootheid." "
Al hadde Jefferson, met neigingen van decentralisatie, grooten
invloed uitgeoefend op het land in demokratischen zin, toch
vreesde men te Washingfton, gedurende de geheele eerste helft
der negentiende eeuw, dat te veel vrijheid voor eiken Staat zou uit-
loopen op dwang van buiten af voor elk hunner en voor het geheel.
Lincoln zou dat gevaar bezweren. Uitgemaakt moest worden
de vraag : Was de Unie der Staten eene natie op zich zelve x^f
blootelijk een Statenbond ? Anders uitgedrukt: Was de Constitutie
eene wet of een opzegbaar verdrag ? Kon elke Staat, als Souve-
rein zich, gelijk het Zuiden beweerde, uit de Unie terugtrekken,
en aldus in den toestand van algeheele zelfstandigheid treden,
dan was er ook geene macht om Hem te dwingen Zijne inzichten
en bepalingen ten opzichte der slavernij prijs te geven. Het
Zuiden ware dan niet in opstand, het hadde in casu eene andere
meening als het Noorden.
Lincoln beweerde dat de geheele Unie de Amerikaansche natie
vormde, dat het Zuiden mitsdien rebelleerde door zijne houding
ten aanzien der slavernij.
Dat Zuiden erkende, zooals Prof. Dr. H. E. von Holst zegt ')
„die Notwendigkeit mit dem Kulturgange der übrigen Welt fort
zu schreiten, aber das Bleigewicht der Sklaverei hielt ihn fest-
gebannt. Er klammerte sich an das in immer gewaltigerem
Schwunge fortrollende Rad der Zeit und berauschte sich an
dem Traum, dass er von heute auf morgen den Norden und
alle anderen Kulturstaaten überflügeln werde ; und dabei stemmte
er die Schultern mit ganzer Kraft dagegen, weil jede Bewegung
mit zermalmender Wucht über die Sklaverei wegging. Jede
Fiber hatte er angespannt um noch einmal dem Norden einen
zweifelhaften politischen Sieg abzuringen, einen Sieg, der nicht
die Slavokratie gestarkt, sondern nur dem Fortgange der Freiheit
Hemmnisse in den Weg geworfen hatte. Er sah den Norden,
') Verfassung und Demokratie der Vereinigten Staaten von Amerika. Deel i, 3. fo. 474.
159
dem Riesen der Fabel gleich, bei jeder Berührung des Bodens
von grösserer Kraft durchströmt werden, wahrend ihm selbst das
Fleisch an den Knochen welk und die Sehnen schlafF wurden.
Ein geistig und sittlich ausgemattetes Geschlecht war diese in
ihren höchsten Schichten so hoffartige und in ihren tiefsten
Schichten so verwilderte Aristokratie nicht. Das Blut schoss heisz
und in starken schlagen durch ihre Adern. Eine furchtbare
Energie durfte und musste von ihrem letzten Ringen gegen das
Geschick erwartet werden, aber ihre Gesundung und Regene-
rierung war slechthin unmöglich. Diese könnte erst beginnen,
wenn sie aufgehört hatte zu sein was sie war. Durchschnitten
werden mussten die Pulsadern, damit der Strom des Lebens-
blutes das Gift mit fortschwemme."
Het Noorden won den strijd, en aldus was hecht gemaakt de
basis voor de tegenwoordige machtsstelling der Vereenigde Staten.
Men stelle zich voor dat het Zuiden meester van het terrein
ware gebleven, dat thans in Amerika nog slavernij bestond, dat
verschillende Staten of groepen van Staten onafhankelijk, min
of meer vijandig — zooals in Europa, in Zuid- Amerika —
tegenover elkander stonden. Hoe geheel anders zou de kaart
der nieuwe wereld er dan uitzien, hoe verschillend van het
heden zou de politieke houding van het Rijk tegenover andere
volken wezen !
Professor Booker T. Washington, „the foremost representative
of his race" en mijn niet beroemde Nat hadden dezelfde jeugd.
Houthakken, water aanbrengen, veldarbeid verrichten op de
plantage. In de meeste gevallen stonden de negers gelijk met
het vee van den planter. Hij kocht en verkocht hen op de
markt. Nu en dan, als zij aan het werk waren, gevoelden zij
den op hen gerichten blik van den kenner, van den slaven-
handelaar, die, met de armen op de omheining geleund, eene
keuze deed; en eenige uren later zochten ouders naar hunnen
zoon, zusters naar den broeder, makkers naar den kameraad.
De afwezigen „had gone down South". Zij werden nooit meer
terug gezien.
De negers huisden in eene hut. De voorname zorg des plan-
ters, waarbij hij door den blanke in het algemeen werd geholpen,
i6o
was dat de zwarte niet zou leeren lezen en schrijven. Het naar
school gaan was den gekleurde, van welken leeftijd ook, ten
strengste verboden.
Toch waren de negers — Nat verhaalt het mij — vrij goed
op de hoogte van hetgeen er tijdens den burgeroorlog voorviel.
Een zwarte boodschapper, naar eene naburige stad gezonden,
zou uren dolen in de nabijheid van het postkantoor ten einde
nieuws te vernemen ; werd hij gebezigd in het huis des planters,
om bijv. de eetkamer zooveel mogelijk te zuiveren van vliegen,
dan zou hij de jacht rekken om op te vangen hetgeen aan tafel
werd besproken; en een belangrijke tijding werd des avonds,
misschien ietwat verminkt, overgefluisterd in het donker van
mond tot mond, van hut tot hut. Bovendien, werd hier en daar
de eigenaar of zijn zoon niet dood of gewond te huis gebracht,
en was een dergelijk voorval er niet het meest sprekend bewijs
van dat er in de buitenwereld iets heel gewichtigs voorviel ?
En, hoe grooter de spanning in de gemoederen der zwarten,
hoe meer intens hun dorst naar het alphabet. Een jongen, wiens
moeder de letters kende, was de wereld te rijk, verklaarde zijne
wetenschap zoo goed als hij kon aan zijne kameraden, en een
opgeraapt, bedrukt stuk papier dat de een of de ander kon
ontcijferen, was een voorwerp van trots, een vrucht van kennis,
welke naar meer smaakte.
Slavernij was in de Unie wettelijk afgeschaft op i Januari 1866 ;
doch daarmede waren de moeielijkheden niet ten einde. In het
Zuiden heerschte de grootste armoede. De negers waren vrij ;
zonder dwang, zoo dacht men daar, zouden zij echter niet willen
werken ; hoe was het mogelijk arbeidskontrakten met de vroegere
slaven aan te gaan ? Inderdaad, toen men wel gedwongen was,
na een zekeren tijd, tot arbeidshuur zijn toevlucht te nemen,
waren er negers die weg liepen, die luierden en het gevolg
daarvan, op sommige plantages, was mishandeling van gekleur-
den, hier en daar met doodelijken afloop. Van Staatswege waren
ingesteld de zoogenaamde „freedmen's bureaux". Deze moesten
toezicht houden op het maken en het ten uitvoer leggen van arbeids-
overeenkomsten, de zwarte bevolking helpen met voorlichting,
raad en bescherming. In vele gevallen beantwoordde de werking
i6i
dezer bureaux niet aan de gestelde verwachtingen, omdat de
ambtenaren niet berekend waren voor hunne taak. Bovendien
vatte een aantal gemeenteraden in het Zuiden de belofte van
President Johnson: om den Staten aldaar zoodra mogelijk eene
eigene regeering terug te geven, ten einde het militair bewind
te vervangen, op in een zin, dat, indien de zwarten ook al vrij
waren verklaard, hunne vrijheid toch een zeer nauw karakter
had, en zij handelden overeenkomstig die opvatting.
Het militair bewind in de zuidelijke Staten moest — daarover
was men het algemeen eens — zoo spoedig mogelijk ophouden.
Het terugkeeren tot den normalen toestand bracht echter mede
het stemrecht voor de zwarten. Het tijdperk kwam van de
„carpet-baggers" : lieden, die de negers bij het uitoefenen van
hunne burgerplichten moesten leiden. Zij brachten het Zuiden
meer schade toe dan de burgeroorlog had gedaan. Toen deze
periode ten einde was, toen namelijk bij de wet van 30 Maart
1870 uitdrukkelijk was bepaald dat het stemrecht niet kan worden
opgeheven door de Vereenigde Staten, noch door een enkelen
Staat der Unie, uithoofde van ras, kleur of een vroegeren toe-
stand van dienstbaarheid, en de blanken, de vroegere slaven-
houders, weder de macht in handen kregen, bleef er niets anders
over voor deze als : de beperking zooveel mogelijk van het
stemrecht der zwarten, zoodat deze toch steeds staatsburgers
van den tweeden rang zijn, en voor de gekleurden — naardien
de rechtmatigheid dier beperking gegrond werd op hunne dom-
heid, op hun gebrek aan ontwikkeling — het onderwijs.
In 1900 bedroeg het aantal negers in de vereenigde Staten:
Mannen 4.386856
Vrouwen 4.447439
8.835295
Deze massa naar Liberia terug te zenden is natuurlijk onmogelijk.
Er schijnt geen andere uitweg te zijn als langzamerhand — uit-
wissching van rassenhaat aan den tijd overlatende — den neger
zóóver te brengen dat hij het recht heeft op staatsburgerschap
bij de wet: niet alleen in naam maar ook in de daad.
Het sociaal vraagstuk, dat hier voor ons ligt, is zeer belangrijk
102
en in verband daarmede vragen de aandacht de pogingen, uit*
gegaan van de zwarten zei ven om het op te lossen. Daarmede
moet ik terug komen op Booker T. Washington.
De professor van Tuskegee College kreeg zijnen naam „Booker"
als slavenkind. Zij, die hem het leven schonk, voegde er „Talia-
ferro" aan toe en hij zelf doopte zich „Washington".
Na vrij verklaard te zijn, ging hij met zijne moeder naar Malden
in West-Virginië. De boeren in vele landen van Europa leven,
met onverschilligheid, voort als analphabeten. Niet aldus de negers,
indien zij kunnen. Booker F. Washington nam een ouden soldaat
in den arm, die hem het een en ander bij bracht. Hij vond werk
in eene zoutfabriek. De arbeid daar liet hem nog tijd om eene
avondschool te bezoeken. Hij hoorde van het „Hampton Norm al
Agricultural Institute", dicht bij Hampton in Virginië. Het was
in 1868 opgericht door Generaal Armstrong, met het doel om
jonge mannen en vrouwen van de neger- en indianenrassen op
te leiden tot onderwijzers onder hunne rasgenooten.
Daarheen ging hij, te voet, met een paar dollars in den zak,
en zonder meer bij zich, dan hetgeen hij in een doek had kunnen
knoopen. De afstand tusschen Malden en de school was vijf-
honderd mijlen.
Hij werd er aangenomen als huisknecht, werkte van des morgens
\Toeg tot des avonds laat, en zijn weg was gemaakt.
In vacantietijden verrichtte hij arbeid in de stad Hampton en
verdiende daarmede genoeg om, met niet al te groote ongerust-
heid uit hoofde van geldzaken, den aanstaanden cursus tegemoet
te gaan.
Toen zijne studiën aan het Hampton Institute voltooid waren,
ging Booker Washington naar Malden terug, werd schoolmeester,
en stelde zich met de opbrengst van zijne lessen in staat om te
Washington verdere wetenschap op te doen.
Weinige jaren later is hij weer te Hampton, doch thans als
professor. Over dag geeft hij les aan Roodhuiden, des avonds
aan lieden van zijn eigen ras.
Generaal Armstrong, die, als hoofd van de Hamptonschool,
den zwarten leeraar had aangesteld, ontving op zekeren dag een
brief van blanke vrienden in Alabama, houdende het verzoek om
i63
hulp bij hunne pogingen om de negers aldaar te onderrichten.
Zij wenschten een negerschool, volgens het model van Hampton
op te richten in de kleine provinciestad Tuskegee. Booker F.
Washington werd door Generaal Armstrong daarheen gezonden.
Dit was in 1881.
Het kapitaal, waarmede werd aangevangen bestond uit:
„nothing but ideas, ambition and a few friends, none of whom
could do much in the way of contributions".
Thans beslaat de inrichting van Tuskegee eene oppervlakte
van 2000 acres, waarop veertig gebouwen staan. Zij vertegen-
woordigt eene waarde van ƒ 1.200.000. De kosten van opleiding
van meer dan 11 00 leerlingen bedragen /" 180.000 per jaar.
Booker Wcishington heeft zijn Instituut aldus ingericht dat negers
niet alleen worden opgeleid tot doctoren, rechtsgeleerden en
geestelijken, maar ook tot meesters in handenarbeid. Er wordt
onderricht gegeven in muziek en welsprekendheid, doch ook in
het rijtuigmaken, in bouwkunde en verven ; voorts, wat de meisjes
betreft, in het strijken, koken en vrouw enkleederen maken. Er
worden steenen gebakken, matrassen gemaakt, er is een drukkerij
en er wordt tuinbouw bedreven.
Den reiziger in de Vereenigde Staten treft de maatschappelijke
ongelijkheid, welke tusschen den blanke en den neger bestaat.
In een hotel waar men een gewonen landlooper zal opnemen,
verkeert een zwarte professor in gevaar zich den toegang geweigerd
te zien. Die verachting, dat uit de hoogte neerkijken op den ge-
kleurde bestaat in elke Britsche kolonie. Daar niets ongewoons,
schijnt het eene anomalie hier in het land der vrijheid, het Rijk
van den Arbeid. Want, deze is in den neger verpersoon-
lijkt. Weliswaar verrichtte hij vroeger het werk ongaarne, omdat
het gedwongen moest geschieden; maar typisch is toch het
gezegde van dien neger, die, bij zijne vrijmaking uitriep: „I'se
afeard I'll work myself to death now. I'se so glad to work for
myself and the family, that I can 't stop nohow."
Intusschen zal de vreemdeling, nagenoeg door de geheele
Republiek, de stelling hooren verkondigen dat, geletterd of onge-
letterd, het gekleurd ras maatschappelijk zóó laag staat dat het nooit
op den voet van gelijkheid zal kunnen komen met het blanke ras.
164
Lincoln zelf — en hieruit moge nog duidelijker blijken dat de
negervraag voor hem meer was eene kwestie van uniepolitiek dan
eene sociale — verklaarde : „Ik keur niet goed en heb nimmer goed-
gekeurd dat men de maatschappelijke en staatkundige gelijkheid
tusschen den blanke en den zwarte zou vaststellen. Ik ben er
niet voor dat men van negers make rechterlijke autoriteiten,
kiezers of ambtenaren, ook niet dat men hen veroorlove huwelijken
aan te gaan met blanken en ik voeg er bij dat tusschen het
blanke en het zwarte ras een physisch verschil bestaat, hetwelk
altijd de beide rassen zal beletten om, naast elkander op den
voet van maatschappelijke en staatkundige gelijkheid te leven.
En, aangezien zij in dien toestand, daar waar zij met elkander
in aanraking komen, niet leven kunnen, moeten zij, tegenover
elkander, in de verhouding zijn van die van een meerder ras
tegenover een minder. Ik, als de eerste de beste, ben nu van
oordeel dat de meerdere plaats toekomt aan de blanken."
Tegen die stellingen is gericht de strijd van Booker T. Was-
hington.
En, indien door mij eenigszins wordt uitgeweid over de vraag,
welke voor den zwarten professor eene levenstaak vormt, dan is
het omdat, terwijl de Roodhuiden uitsterven, de negers snel ver-
meerderen. Bij de onafhankelijkheidsverklaring was hun aantal
nog geen millioen; in 1865 waren er vier millioen en thans negen
millioen. De negerkwestie — het zij herhaald — is mitsdien eene
belangrijke. De Amerikaan raakt daarover moeilijk uitgepraat.
Aan de orde van den dag wordt zij herhaaldelijk gebracht door
gebeurtennissen als die, welke onlangs hebben plaats gegrepen te
Evansville, Indiana. Een neger, Lee Brown genaamd, die van moord
beschuldigd wordt, schiet den politie-agent dood, die hem wil ge-
vangen nemen. De menigte wil Lee Brown lynchen. Dit w^ordt
verhinderd door de overheid; maar middelerwij 1 is de stad ge-
durende drie dagen in oproer, en hebben tusschen zwarten en
blanken gevechten plaats waarbij zes dooden en vijf en twintig
personen ernstig worden gewond.
Hieronder laat ik nu volgen de vertaling van een artikel
openbaar gemaakt in de „Washington post", eenige dagen nadat
bedoeld oproer had plaats gevonden.
i65
„Ik heb" zoo schrijft de correspondent van Tuskegee „Profes-
sor Washington om zijne inzichten gevraagd aangaande de alge-
meene rassenvraag. Ik was eerst onlangs van Atlanta gekomen,
alwaar ik een eenigszins gelijksoortig onderhoud had met een
negerprofessor, die persoonlijk de theorie vertegenwoordigde dat
de redding van het ras alléén kon komen door de uitoefening
van het kiesrecht. Ik begon dus het gesprek door Mr. Washington
te vragen mij zijne inzichten te doen kennen over dat onderwerp,
en hij antwoordde onmiddellijk: „Het is volstrekt niet waar dat
de kleurling in het bijzonder bewerkt wordt met politiek. Hij
spreekt niet over politiek en hij zoekt ook geene staatsambten
in het algemeen."
„Hebben de toestanden in het Zuiden U aanleiding gegeven
om in eenig opzicht uwe meening te wijzigen ! Ik wil zeggen :
denkt gij dat de tijd is gekomen voor den neger om te staan
op zijn kiesrecht hier in het Zuiden?"
Sprekende met de grootste voorzichtigheid zeide de leider van
Tuskegee :
„Het is wel bekend dat ik van meening ben dat geen ras, in
dezelfde economische en opvoedings-omstandigheden als de massa
der zwarten, in den tegenwoordigen tijd, van het onderwerp van
politiek moet maken een e vraag van het eerste belang, in ver-
band met hare ontwikkeling. Er zijn andere belangen, die vóór
moeten gaan en die staatkundigen voorrang tegen moeten houden.
Ik leg deze verklaring af, niet zoozeer omdat ik van den neger
spreek, maar omdat dezelfde voorwaarden zouden gelden voor
elk ander volk in dezelfde phase van ontwikkeling. Ik geloof
echter, evenals ik vroeger reeds gezegd heb, dat in het Zuiden
zoowel als in het Noorden den neger voortdurend moest voor
gehouden worden eene hoop op belooning voor eene rechte
levenswijze, en de wet, welke eene rechte levenswijze beloont,
moet dezelfde zijn voor beide rassen."
Ik merkte op dat er beweerd werd dat de opgevoede neger
niets te doen vindt, nadat hij uit de school of uit de College
komt, en genoodzaakt is óf naar het Noorden te gaan óf terug-
gedreven te worden naar de maatschappelijke stelling, welke hij
bezat, toen hij zijne intrede deed in de school.
i66
„Het is volstrekt niet waar, volgens onze ervaring," zeide de
professor, „dat de opgevoede neger geen werk in het Zuiden vindt
en naar het Noorden wordt gedreven. Integendeel, de letterkun-
dige colleges hebben moeite om te voldoen aan de aanvragen
om onderwijzers ; en ik weet stellig, ten aanzien van onze
eigene leerlingen, dat zij, die opgeleid zijn voor nij verheidsvakken,
onmiddellijke plaatsing kunnen vinden. De groote moeilijkheid is
inderdaad om hen hier te houden gedurende een volledigen cursus,
omdat zij gelegenheid tot plaatsing vinden tegen hooge salarissen,
geruimen tijd vóór zij gereed zijn om te worden gegradueerd;
en de verleiding om in de wereld te gaan, ten einde hunne
positie te verbeteren, is dikwijls te groot om er weerstand aan
te bieden. De ontwikkeling van het Zuiden in de nijverheids-
vakken is zóó groot geworden dat de vraag naar nijverheids-
kundigen in alle soorten van bedrijf het aanbod verre overtreft."
„Vindt gij bij uw werk hier eenige aanduiding voor de gegrond-
heid der beschuldiging, die zoo dikwerf door blanken wordt
gemaakt, dat namelijk de neger een gebrekkig intellectueel ver-
mogen heeft, geheel afgescheiden van het gemis aan opvoeding
als ras, en dat hij niet slagen kan in eenige bezigheid welke het
gebruik van geestvermogens in belangrijke mate vereischt?"
„Ik heb tot dusver nog nooit ontdekt eenige aanduiding van
verhindering tot de intellectueele ontwikkeling des negers. Zijn
vermogen tot logica schijnt evengoed ontwikkeld te zijn als eenige
andere geestelijke hoedanigheid. Zijn logisch vermogen schijnt,
betrekkelijker wijze gesproken, ongeveer hetzelfde te zijn als bij de
blanken. Inderdaad het ras ontwikkelt zich in richtingen, welke
tot het gebruik maken van zijn redeneervermogen dwongen, in
eene buitengewone mate, en zulks onder voorwaarden, waarbij
het slagen onmogelijk ware geweest zonder deze geschiktheid tot
concludeeren. Tot vóór ongeveer tien jaren, hadden wij groote
moeielijkheden om negers te vinden, bekwaam om met onze
electrische machine om te gaan, en natuurlijk om in het electrisch
vak les te geven, want alles moet hier beschouwd worden van
het opvoedingsstandpunt. Wij hadden er ook last mede om
mannen te krijgen, die op geschikte wijze waren opgeleid in
het werktuigkundig en bouwkundig teekenen ; ook zulke, die
i67
chemische proefnemingen konden leiden voor de landbouwkundige
afdeeling, en eindelijk zulke, die opgeleid waren voor algemeen
wetenschappelijk werk. Dit alles is thans veranderd. De weten-
schappelijke afdeelingen kunnen gereedelijk bezet worden met
negers, die eene hooge technische opvoeding hebben genoten.
Dit bewijst vrij duidelijk dat de capaciteit van den gekleurde niet
te wenschen overlaat, want hij begint zijne bekwaamheid te
toonen in richtingen, die volstrekt vereischen het nauwkeurig
gebruik van het redeneervermogen."
„Ik verwees," zoo vervolgt de correspondent, „naar de opmer-
king van professor Ashmore, schoolopzichter te Savannah, dat nl.
de neger behept is met een gemis aan doorzicht, hetwelk eene
noodlottige uitwerking heeft op zijne waarde als zelfstandig land-
bouwer.
Daarop antwoordt Booker Washington. „Ja, het is waar, gelijk
wordt gezegd, dat de neger doorzicht mist. Als eene volksklasse
ziet hij niet vooruit, en hij is dikwijls geheel argeloos wat tijd en
geld betreft, maar dit is geen constitutioneele fout. Deze komt van
zijnen vroegeren omgang, en zij verdwijnt, naarmate hij ontwikkeld
wordt, zoodat hij ten laatste niet zorgeloozer zal zijn dan ieder ander,
in het algemeen gesproken. Ik geloof echter nauwelijks dat zijn
gemis aan doorzicht zich voordoet bij zijn werk als landbouwer,
gelijk verschillende personen U gezegd hebben. Integendeel, alle
onze negers schijnen vrij wel te varen als individueele landbouwers.
Zij hebben moeilijkheden gehad met geldzaken en dikwijls hebben
zij geld geleend en panden gegeven, wanneer zij het niet hadden
moeten doen. Ook kochten zij vele dingen, welke zij niet noodig
hadden ; maar, voor zoover landbouw aangaat, arbeid verrichten in
één jaargetijde met het vooruitzicht op het volgende, zoo schijnen
zij zonder moeite van te voren te zorgen. Onze eigene studenten
worden natuurlijk afgericht op wetenschappelijken landbouw, en
wij trachten hen de oorzaak der dingen te onderwijzen, opdat zij
met oordeel zullen optreden. De gegradueerden van onze land-
bouwkundige afdeeling werken bijna allen met goeden uitslag
als zelfstandige planters.
Ten slotte de vraag omtrent de persoonlijke meening van
Professor Washington aangaande de bijzondere neiging of be-
i68
kwaamheid van den neger, als leidsman in de toekomst. Hierop
antwoordde de ondervraagde:
„De belangrijkste karaktertrek des negers is zonder twijfel zijne
verbeeldingskracht. Deze zou later eene neiging in het ras kunnen
veroorzaken voor muziek, poëzie en schoone kunsten. Op het oogen-
blik echter schijnt de verbeeldingskracht den neger voornamelijk
te leiden naar welsprekendheid. Zijne verbeelding vindt hare ge-
makkelijkste uiting in welbespraaktheid, en dit waarschijnlijk is de
reden der voorliefde voor politiek bij sommige negers, terwijl deze
trek van het ras, bij anderen, uitdrukking vindt in het aantal hunner,
die gereedelijk het ambt van prediker aanvaarden, waarbij zij kunnen
doen gelden hunne gave van welbespraaktheid en het werken
op de verbeelding en de gemoedsbewegingen hunner toehoorders."
Tot vóór korten tijd had van Europa geene immigratie van
blanken plaats naar de zuidelijke Staten. De weinig gunstige
economische toestanden aldaar zullen er de oorzaak van zijn
geweest; misschien ook wel de instinktmatige weerzin van den
Europeaan om zich te begeven naar het gebied van den vroegeren
slaaf, alwaar verhoudingen en klimaat veel verschillen van hetgeen
de landverhuizer over het algemeen gewend is.
Intusschen, ook het Zuiden geniet thans van de welvaart des
geheelen lands, en het is te hopen dat het blanke ras zal toe-
nemen, daar waar het zwarte nog de meerderheid vormt, want
zulke streken zijn er niet weinige; in den Staat Mississippi bijv.
waren in 1900: 641.200 blanken en 907.630 gekleurden. Werkt
de neger, volgens het plan van professor Booker T. Washington
zich op, en leert de blanke hem beter kennen als mensch, als
zijnen naaste, dan zal rassenhaat misschien getemperd worden.
Onder de blanken zijn er tegenwoordig reeds niet weinige, die
ten voordeele daarvan werken.
Nat verhaalt mij dat de negers, na hunne vrijmaking, weldaden
genoten hebben ook van vele vrouwen van het blanke ras. Hij
heeft een verfrommeld exemplaar van eenige tijdschriften, welke
hij mij geeft, en w^aarin ik later gevonden heb een artikel van
Laura S. Haviland, over den moed betoond, ten voordeele der
zwarten, door eene zekere onderwijzeres Prudence Crandall ge-
169
heeten, van Windham County, Connecticut. Op hare school waren
eerst uitsluitend blanke meisjes van goede familie. Zij krijgt aan-
vraag tot toelating van een gekleurde, welke wordt ingewilligd.
De blanke ouders protesteeren en dreigen met hunne kinderen
van de school te zullen afnemen.
Miss Crandall, de uitvoering dier bedreiging niet afwachtende,
zendt alle blanke kinderen naar huis, en maakt bekend, dat hare
inrichting voortaan eene kostschool voor gekleurde meisjes zal
zijn. Daartegen worden verontwaardigingsvergaderingen gehouden,
zelfs eene waarbij verkondigd wordt dat die instelling, verkeerdelijk
„school" genoemd, bestemd is door hare oprichters als een tooneel,
waar propaganda moet worden gemaakt voor hunne „walgelijke
theorie van vermenging en voor hunne verderfelijke gevoelens
om de Unie te ondermijnen." „These pupils were to have been
congregated here from all quarters, under the false pretence of
educating them, but really to scatter firebrands, arrows and death
among brethern of our own blood".
Nadat aan de onderwijzeres en aan haar gekleurde leerlingen
de toegang geweigerd was tot de gew^one godsdienstoefening in
de „Congregrational Church", aan de ouders van Miss Crandall
verboden haar te bezoeken, zij zelve bedreigd met gevangen-
neming als een misdadigster, de vensters en deuren van hare school
eerst vernietigd en toen het schoolgebouw zelf in brand gestoken,
moesten de lessen aan de gekleurde kinderen worden opgegeven.
Onder de papieren, die Nat mij heeft gegeven, vond ik nog
een verhaal van Charles W. Chesnutt, getiteld „the March of
progress", hetwelk kenschetsend genoeg is voor het onderwerp,
hetwelk ons bezig houdt, om er hier de vertaling van te geven :
De gekleurde bevolking van Patesville had eindelijk bereikt
het doel, waarnaar zij gedurende langen tijd had gestreefd : de
instelling van een comité van hare eigene menschen om de
stedelijke scholen van gekleurden te beheeren. Zij had aange-
voerd, met eenigen grond van billijkheid, dat zij het meest
belang had bij de opvoeding van hare eigene kinderen, en in
staat was om te weten, beter dan w^elk comité van blanken ook,
wat het best was voor de behoeften harer telgen. De benoemin-
170
gen waren geschied door de „County-commissioners" gedurende
de laatste helft van den zomer, en eene week later werd eene
vergadering bijeen geroepen om een onderwijzer te kiezen, die
zich zou belasten met de lagere school, bij den aanvang van
den herfstcursus.
Het comité bestond uit Frank Gillespie of „Glaspy**, een
barbier, die een belangrijk aandeel nam in het plaatselijk open-
baar leven. Bob Cotten, een smid, die eigenaar was van ver-
schillende huizen en beschouwd werd als een burger, die er
„warm inzat" en Abe Johnson, in de wandeling genoemd „Ole
Abe" of „Uncle Abe", die een groot huisgezin had, met een
kar reed en nu en dan sleeperswerk verrichtte ; hij was boven-
dien een „class leader" van de Methodistenkerk,
Het comité was gekozen uit een groot aantal kandidaten :
Gillespie wegens zijn politiek aanzien, Cotten als vertegenwoor-
digende het degelijk element der gekleurde bevolking en Old
Abe, met demokratische onpartijdigheid, als waarschijnlijk vol-
doening gevende aan de nederige klasse van nederige lieden.
Terwijl de keuzen niet iedereen tevreden hadden gesteld —
bijvoorbeeld sommige van de andere kandidaten — zoo vonden
zij toch vrijwel de algemeene goedkeuring.
In de eerste vergadering van het nieuwe comité werd groot
openbaar belang gesteld, gedeeltelijk wegens de nieuwigheid,
maar bovenal omdat er twee sollicitanten waren voor de betrek-
king van leeraar der lagere school.
De vroegere onderwijzeres Juffrouw Henrietta Noble had ge-
solliciteerd. Zij had de gekleurde kinderen van Patesville gedurende
vijftien jaar onderwezen. Toen het „Freedmen's Bureau", na de
militaire bezetting van Noord-Carolina, eene oproeping had gedaan
naar liefhebbers, die de kinderen der bevrijden wilden onderwijzen,
had Henrietta Noble hare diensten aangeboden. Opgevoed in
Nieuw-Engeland, door ouders, welke haar leerden God te vreezen
en hare naasten lief te hebben, had zij gezien hoe het stoffelijk
overschot van haren vader van een slagveld in het Zuiden naar
huis werd gebracht en te ruste werd gelegd op het kerkhof van
het dorp ; en, nauwelijks zes maanden later, had zij hare moeder
naast hem begraven. Henrietta had broeders noch zusters en
171
hare naaste bloedverwanten waren neven, die in het Verre
Westen woonden. Het eenige menschelijke wezen, in hetwelk
zij een bijzonder belang stelde, was een zekere kapitein in haar
vader's regiment, die haar eenige oplettendheid had bewezen.
Eene diep gaande genegenheid had zij voor dezen man gekoesterd
op jonkvrouwelijke, bescheidene wijze; maar hij was heengegaan
zonder een woord te zeggen en had sedert dien tijd niet
geschreven. Hij was aan het noodlot van velen ontsnapt en
lag, toen de oorlog geëindigd was, gezond en wel, hier of daar
in het Zuiden, in garnizoen.
Toen hare moeder stierf, had Henrietta zich in het bezit
gezien : alleen van het huis, hetwelk zij bewoonde en van de
meubelen, welke het bevatte; het een en het ander van weinig
waarde, en zij was op zichzelve aangewezen om in haar levens-
onderhoud te voorzien. Zij had eene vrij goede opvoeding genoten
en vele nuttige boeken gelezen. Het was niet gemakkelijk eene
bezigheid te vinden gelijk zij deze wenschte. Zij schreef aan
hare neven in het Westen, en deze gaven haar den raad over
te komen, daar zij geloofden iets voor haar te kunnen doen, als
zij ter plaatse was. Zij had bijna besloten hun aanbod aan te
nemen, toen er navraag kwam naar docenten in het Zuiden.
Hetzij aangedreven door de eene of andere neiging van avon-
tuurlijk bloed van „Pel grim- voor vaderen" of wel door verstandigen
trots, welke schrikte voor afhankelijkheid, of eindelijk door eene
zekere flauwe, en niet in eigen boezem erkende, hoop dat zij
eenmaal, ergens, op de een of andere wijze, Kaptein Carey zou
ontmoeten; óf om één dezer redenen, óf om alle te samen ge-
nomen, gepaard met iets van de bezieling der zendelinge: zij
besloot naar het Zuiden te gaan en schreef dit aan hare neven,
voor hun vriendelijk aanbod bedankende.
Zij was te Patés ville aangekomen, toen de kinderen voor het
grootste gedeelte een hoop vuile, kleine bedelaars waren. Zij
had onder hen verdeeld de afgelegde kleederen, welke kwamen
van negervrienden in het Noorden; zij had hun geleerd het
gezicht te wasschen en hun haar te kammen ; en geduldig, het
ééne jaar in, het andere jaar uit, had zij gezwoegd om hun bij
te brengen de beginselen van het onderwijs, alsmede van gods-
172
dienst en van zedeleer. En, te vergeefs had zij niet gewerkt
Andere oorzaken weliswaar hadden in tij ds geholpen bij haar
pogen, maar ieder, die den loop der gebeurtenissen had gevolgd,
was genoodzaakt toe te geven dat de zeer gunstige vooruitgang
der gekleurden te Patesville, gedurende de vijftien jaren volgende
op de vrijmaking, voornamelijk te danken was aan den onbaat-
zuchtigen arbeid van Henrietta Noble, en dat haar karakter
haren naam niet tot schande maakte.
Vijftien jaren is een langen tijd. Juffrouw Noble had Kaptein
Carey nooit ontmoet, en toen zij later had vernomen dat hij een
meisje uit het Zuiden in de nabijheid van zijn garnizoen had
gehuwd, had zij in stilte tranen gestort en zijn beeld uit haar
hart verbannen. Zij had een eenzaam leven geleid. De blanken
der stad, ofschoon, na verloop van tijd, geleerd hebbende haar
eerbied toe te dragen, en haar werk op prijs te stellen, hadden
nooit haar bestaan erkend door meer dan de bloote uiterlijke
beleefdheid, welke betoond wordt door welke verzameling van
menschen ook, aan iemand die in hun midden leeft. De toestand
was natuurlijk in het eerst zóó gespannen, dat zij geene sympathie
van de blanken verwachtte; en later, toen de tijd sommige
scherpe kanten van den oorlog had glad gemaakt, werd zij zóó
bezig gehouden door haren arbeid, dat zij geen tijd had gehad
om te treuren over hare maatschappelijke uitsluiting. Eens of
tweemaal had de natuur zich doen gelden : zij had verlangen gehad
naar haar eigene menschen en haar thuis in Nieuw-Engeland
bezocht. Maar haar kring van vrienden was verbroken, en zij
vond niet veel genoegen in het leven in een kosthuis; bij haar
voorlaatste bezoek aan het Noorden, had zij zich zóó eenzaam
gevoeld dat zij verlangd had naar de zwarte gezichten van hare
leerlingen, en met tevredenheid het uur begroet, waarop hare taak
weder moest beginnen.
Maar om verschillende redenen was de school te Patesville
voor juffrouw Noble van meer belang op dit bijzondere tijdstip,
dan ooit te voren het geval was geweest. Een hartkwaal van
denzelfden aard als die, waaraan hare moeder gestorven was, al
hinderde deze niet merkbaar bij den arbeid, was hoe langer hoe
lastiger geworden, en, verergerd door nauwlettende plichtsbe-
173
trachting, veroorzaakte zij haar groote ongerustheid. Zij had geen
volkomen vertrouwen in de wetenschap der doctoren van Pates-
ville, en was, om den besten medischen raad te verkrijgen, naar
New- York gegaan, gedurende den zomer, en er eene maand
gebleven, onder de behandeling van eene der eerste specialiteiten.
Dit was natuurlijk kostbaar geweest en had opgeteerd de spaar-
penningen, van een klein salaris gedurende jaren bijééngegaard ;
en, toen de tijd kwam dat zij naar Patesville moest terugkeeren,
had zij, na hare reiskosten te hebben betaald, nog slechts een
banknoot van tien dollars over.
De groote man had bij haar laatste bezoek gezegd: „Het is
zeer gelukkig dat de omstandigheden u veroorloven in het Zuiden
te leven, want ik vrees dat u geen winter in het Noorden zou
kunnen verdragen. Thans gaat het goed met u, en indien u zich
in acht neemt en opwinding vermijdt, dan zal u wel beter
worden." Toen zij weg was, zeide hij tot zich zelven: „Het is
alleen eene kwestie van tijd; maar dat is voor ons allen waar;
en een knap geneesheer doet even zoo veel goed met wat hij
verzwijgt als met hetgeen hij zegt."
Juffrouw Noble had niet gedacht aan eenige moeielijkheid met
de school. Toen zij vertrok, was hetzelfde comité van blanken
in functie, dat toezicht op de school had gehad, sedert deze deel
had uitgemaakt van het openbaar schoolstelsel van den Staat,
toen het „Freedmen's bureau" ophield met steun te geven. Terwijl
er geene vormelijke verbindtenis was aangegaan voor het volgend
jaar, had de Voorzitter, toen zij dezen, vóór haar vertrek, was
gaan zien, opgemerkt dat zij er wat vermoeid uitzag, haar vaarwel
gezegd en de hoop uitgesproken dat zij in goede gezondheid
zou terugkeeren. Zij had haar huis overgelaten aan de zorg der
gekleurde vrouw, die bij haar inwoonde en het gewone huiswerk
deed; aannemende natuurlijk dat zij haren schoolarbeid in den
herfst weder zou beginnen.
Zij was ten zeerste verwonderd in het eerst, en naderhand ongerust
er over, dat zij een mededinger vond naar hare betrekking als
onderwijzeres aan de lagere school. Vele har er vrienden en leer-
lingen hadden, bij haar terugkeer, haar een bezoek gebracht en
zij had een aantal menschen ontmoet in de Methodistenkerk
174
voor kleurlingen, alwaar zij les gaf in de zondagsschool. Zij had
vele vrienden en veel voorspraak, maar zij ontdekte toch spoedig
dat haar tegenstander vrij krachtig gesteund werd. Er was een
tijd geweest dat zij zich zou hebben teruggetrokken en hem vrij
baan gelaten, maar thans was het verkrijgen van de benoeming
bijna eene vraag van leven en dood voor haar; in elk geval
eene vraag van het levensonderhoud te verdienen.
De andere solHcitant was een jong mensch, die in vroegere
jaren één der meest belovende leerlingen van Juffrouw Noble
was geweest. Na het beëindigen van den cursus in de lagere
school, was hij door zijne ouders, die eene groote opoffering
deden, naar eene hoogere onderwijsinrichting voor gekleurde
jongens gezonden. Hij had vlijtig gestudeerd, gedurende de
vacantiën ijverig geld verdiend somtijds met handenarbeid, som-
tijds met het geven van onderwijs in een school op het platte
land en op den bepaalden tijd de „college" verlaten, na met
lof zijnen graad gehaald te hebben. Hij was tehuis gekomen,
aan het einde zijner schooljaren en zocht zeer natuurlijk de bezig-
heid, voor welke hij zich had bekwaamd. Hij was een „flinke"
mulat, met stijf haar, een verstandig gezicht en een goed gebouwd
lichaam. Hij had zich sommige gewoonten der beschaving eigen
gemaakt, droeg een sluitjas en een hoogen boord, had eene
scheiding in het midden, en toonde, door zijne manieren, een
vrij hoogen dunk van zich zelven te hebben. Hij was de uit-
verkoren kandidaat van het vooruitstrevend element der bevolking
en zelf vrij zeker dat hij de benoeming zou krijgen.
De vergadering van het Comité had plaats in de Methodisten-
kerk, waar ook de lagere school werd gehouden, bij gebreke
van een afzonderlijk schoolgebouw. Na de voorloopige maatregelen
te hebben genomen om de noodige orde te betrachten, nam
Mr. Gillespie, die tot voorzitter gekozen was, het woord.
„De voornaamste, door deze vergadering van avond te behan-
delen, aangelegenheid," zeide hij, „is de benoeming van een
onderwijzer voor onze lagere school voor het volgend jaar. Twee
sollicitanten hebben hunne verzoekschriften ingediend, welke,
indien daartegen geen bezwaar bestaat, ik aan het Comité
zal voorlezen. Het eerste is van Juffrouw Noble, die de onder-
175
wijzeres is geweest zoo lang als de lagere school bestaan heeft."
Hij las toen Juffrouw Noble's brief voor, in welken zij de
aandacht vestigde op haren langjarigen dienst, op hare behoefte
aan de betrekking alsmede op hare genegenheid voor de leerlin-
gen, en voorts in den vorm verzocht om gedurende het volgend
jaar de school te mogen hebben. Zij vermeldde, om redenen van
eerbied voor zich zelve, niet dat zij in uitersten nood verkeerde,
evenmin haren gezondheidstoestand, daar deze laatste gebruikt
zou kunnen worden als een argument tegen haar aanblijven.
Mr. Gillespie las daarna voor de petitie van den anderen
aanvrager Andrew J. Williams. Deze gaf uitvoerige bijzonder-
heden omtrent zijne geschiktheid voor de betrekking : zijn graad
aan de „Riddle university", zijne kennis van de doode en levende
talen en van hoogere mathesis, zijne inzichten omtrent de tucht ;
eindelijk kwam eene narede, waarin hij den wensch te kennen
gaf om zich zelven te wijden aan de verheffing van zijn ras en
den loop van den vooruitgang te steunen door middel van de
lagere school te Patesville. De brief was goed geschreven met
eene forsche ronde hand, met vele krullen en zag er zeer uitda-
gend en overmoedig uit, zooals hij daar op de tafel lag naast het
vel klein postpapier, met het zwakke en eenigszins krampachtige
handschrift van Juffrouw Noble.
„Gij hebt de verzoekschriften dus hooren voorlezen," zeide
de voorzitter. „Mijneheeren, wat wenscht gij te beslissen ?"
Daar er niet onmiddellijk werd geantwoord, zoo vervolgde de
Voorzitter : „Aangezien het hier eene belangrijke aangelegenheid
geldt, met zich brengende niet alleen de weelvaart onzer scholen,
maar ook de vooruitgang van ons ras, en dewijl onze handel-
wijze zal worden gekritiseerd, wat wij ook mogen besiissen, is
het misschien het best dat wij over het onderwerp beraadslagen
alvorens te handelen. Als niemand anders iets te zeggen heeft,
dan zal ik een paar woorden in het midden brengen."
Mr. Gillespie schraapte zijn keel, en, eene redenaarshouding
aannemende, ging hij voort :
„De tijd is in de geschiedenis van ons volk aangebroken, dat
wij elkander moeten bijstaan. In deze eeuw van organisatie
vereischt de loop van den vooruitgang, dat wij ons zelven moeten
176
helpen, of voor immer achteraan blijven. Altijd, sedert den oorlog,
hebben wij onze kinderen naar school gezonden en hen laten
leeren ; en nu is de tijd gekomen dat zij de scholen en universi-
teiten verlaten en gereed zijn om aan het werk te gaan. En
wat zullen zij doen ? De blanken willen hen niet aannemen als
bedienden in hunne magazijnen en fabrieken en spinnerijen, en
wij hebben geene eigene magazijnen of fabrieken of spinnerijen.
Zij kunnen nog geen rechtsgeleerden of geneesheeren zijn, omdat
wij geen geld hebben om hen naar medische# hoogescholen of
naar rechtsscholen te zenden. Wij kunnen velen van hen om
verschillende redenen niet aan een ambt helpen. Er zijn net
twee dingen, welke zij kunnen vinden om iets om handen te
hebben : te prediken op onze eigene kansels en te onderwijzen
op onze eigene scholen. Als dat niet zoo was, dan zouden zij
voor immer de blanken moeten bedienen, zooals hunne voor-
vaders gedaan hebben, omdat zij niet anders konden. Als wij
verwachten dat ons ras zal vooruit gaan, dan moeten wij onze
jonge mannen en vrouwen opvoeden; als wij hen willen aan-
moedigen om naar ontwikkeling te streven, dan moeten wij
bezigheid voor hen vinden, wanneer zij afgestudeerd zijn. Wij
hebben thans eene gelegenheid zulks te doen in het geval van
onzen jeugdigen vriend en medeburger den heer Williams, wiens
welsprekende en schoone brief ons trotsch moet maken op hem
en op ons ras.
Natuurlijk heeft de vraag twee zijden. Wij moeten overwegen
de aanspraken van Juffrouw Noble. Zij is gedurende langen tijd
bij ons geweest en heeft ons volk veel goeds gedaan en wij
zullen nooit haren arbeid en vriendschap vergeten. Maar, alles
wèl bekeken, zij is daarvoor betaald geworden; zij heeft geregeld
en gedurende langen tijd haar salaris ontvangen, en zij heeft
waarschijnlijk wat gespaard ; want, voor zoover wij weten, heeft
zij niet royaal geleefd en, voor zoover wij weten, hebben
hare ouders haar wel wat nagelaten. En dan ook : zij is eene
blanke en heeft hare eigene menschen om voor haar te zorgen ;
zij hebben al het geld en alle de ambten en alles wat er nog
overblijft : alles wat zij verdiend hebben en alles wat wij verdiend
hebben gedurende vierhonderd jaren ; en zekerlijk zij zullen voor
177
haar zorgen. Als zij deze school niet krijgt, dan is er waar-
schijnlijk een dozijn andere in het Noorden voor haar te krijgen»
Nog iets : zij wordt ook vrij zwak, en het komt mij voor dat
zij nauwelijks in staat is om het onderwijzen aan zoo vele
kinderen te verdragen en een lange rusttijd zou voor haar het
allerbeste zijn.
Deze dus, mijne heeren, is de stand van zaken: zullen wij
juffrouw Noble houden of zullen wij ons eigen volk bijstaan?
Het schijnt mij toe dat er nauwelijks iets anders als één ant-
woord mogelijk is. Zelfbehoud is de eerste natuurwet. Zijn er
andere opmerkingen te maken?"
Old Abe schoof rusteloos heen en weder op zijn stoel. Hij
zeide echter niets, en de Voorzitter keerde zich naar het andere lid :
„Broeder Cotten, wat is uwe meening over de door dezen
Raad behandelde kwestie?"
Mr. Cotten stond op met de langzaamheid en waardigheid,
welke een degelijk burger passen, en merkte op:
„Ik meen dat de beschouwingen van den Voorzitter van zeer
veel gewicht zijn. Wij allen hebben niets anders als vriendelijke
gevoelens voor juffrouw Noble, en ik kwam van avond hier eenigs-
zins onzeker hoe over deze vraag te stemmen. Maar, na geluisterd
te hebben naar de juiste en krachtige argumenten van broeder
Glaspy, schijnt het mij dat, alles in aanmerking genomen, de
vraag welke vóór ons ligt, geene vraag van gevoel is, maar van .
zaken. Als zakenman, zou ik denken dat broeder Glaspy gelijk
heeft. Als wij onszelven niet helpen wanneer de gelegenheid
zich aanbiedt, wiè zal ons dan helpen?"
„Indien het. geval zóó ligt" zeide de Voorzitter „zullen wij
overgaan tot stemmen ? Allen die vóór de benoeming van broeder
Williams zijn ... ."
Op dit oogenblik stond Old Abe, met veel voorbereidend
geschuivel, op van zijne plaats en viel den spreker in de rede.
„Meneer de Voorzitter," zeide hij, „ik veronderstel dat ik het
recht heb in deze vergadering te spreken. Ik veronderstel dat ik
een lid ben van dit comité?"
„Zeker, broeder Johnson, zeker; wij zullen u gaarne aanhooren."
„Ik veronderstel dat ik het recht heb mijne meening uit te
12
178
Spreken, al ben ik arm en zwart, en al draag ik niet zulke mooie
kleederen als sommige andere leden van dit comité?"
„Zeer zeker, broeder Johnson", antwoordde de Voorzitter met
de zachtmoedigheid van een barbier, „gij hebt even veel recht
gehoord te worden als ieder ander. Het voornemen bestond
geenszins om u links te laten liggen".
„Ik veronderstel," ging Abe voort, „dat eenen man met veertien
kinderen vergund zal worden om iets te zeggen te hebben aan-
gaande de scholen van deze stad?"
„Het spijt mij, broeder Johnson, dat gij u geraakt gevoelt,
maar er was niet het minste plan om geene notitie te nemen
van uwe rechten. Het comité zal met genoegen vernemen wat
uwe inzichten zijn".
„Indien het geheel en al erkend wordt en besloten is, dat ik
een recht heb om in deze vergadering te worden gehoord, dan
zal ik zeggen wat ik heb te zeggen, en het zal mij niet veel tijd
kosten om het te zeggen. Indien ik zou trachten alle de dingen
te vertellen, die juffrouw Noble voor de negers in deze stad
heeft gedaan, dan zou ik werk hebben tot morgen-ochtend. Ge-
durende vijftien lange jaren heb ik haar doen en laten nagegaan.
Haar vader was colonel van de Yankee's; hij is gestorven
vechtende voor onze vrijheid ; zij kwam hier, toen wij — ja,
meneer de Voorzitter, gij en broeder Cotten — juist vrij gemaakt
waren en toen geen van ons een stuk kleeren aan het lijf hadt.
Zij kwam hier en zij nam uwe kinderen en mijne kinderen,
en zij onderwees hun gezond verstand en manieren en godsdienst
en boeken-geleerdheid. Toen zij hier kwam hadden wij geene
kerk. Wie schreef naar het Noorden en kreeg gedaan dat ons
werden gezonden een predikant, en de fondsen om ditzelfde
kerkgebouw, waarin wij van avond zitten, op te richten ? Wie
verkreeg het geld van het „Bureau" om de school te steunen?
En, toen dat ophield, wie verkreeg het geld van het Peabody-
fonds? Er over te spreken dat Juffrouw Noble salaris heeft ont-
vangen! Wie betaalde dat salaris tot vóór vijf jaren? Geen
dollar daarvan kwam uit onze zakken!
En dan, wat kreeg zij voor de andere dingen, die zij gedaan
heeft? Wie betaalde haar voor het onderwijs in de zondagsschool?
179
Wie betaalde haar voor de meisjes, die zij verhinderde zich zelve
weg te gooien? Wie betaalde haar voor de jongens, die zij uit
de gevangenis hield? Ik had een zoon, die het plan scheen op-
gemaakt te hebben om rechtstreeks naar de hel te gaan. Ik liet
hem de zondagsschool bezoeken, en een paar woorden van die
vrouw troffen zijn hart ; hij veranderde zijn gedrag, en ik heb geen
reden om over hem beschaamd te zijn. Ook kan ik mij den tijd
herinneren. Broeder Cotten, toen gij geen eigenaar waart van
vier huizen en van eene boerderij. En toen uwe eerste vrouw
ziek was, wie zat bij haar bed en las haar voor uit het Goede
Boek, toen er niemand anders was die lezen kon, en wie troostte
haar op den weg over de koude, duistere rivier? En dat is alles
wat ik mij kan herinneren, Meneer de Voorzitter. Toen uwe
dochter een zuigeling was, en ziek, en niemand wist wat haar
scheelde, wie zond om den dokter en betaalde zijne visite, en
wie hielp dat kind verplegen en gaf raad aan uwe vrouw wat
zij doen moest en redde het leven van dat kind, net zoo zeker
als de Heer mijn ziel gered heeft?
En nu, na vijftien jaren te hebben geslaafd voor ons, die van
haar niets te vorderen hebben, na vijftien jaren dat zij onder
ons heeft geleefd en zich zelve heeft gemaakt tot één der onzen,
en heeft moeten verduren dat hare eigene menschen op haar
neerzien ; nadat zij oud en grijs is geworden, werkende voor ons
en onze kinderen, praten wij er over om haar weg te doen en
haar te laten sterven als een oud paard ! Het komt mij voor dat
sommige menschen povere geheugens hebben ! Waar zouden wij
geweest zijn, indien hare menschen in het Noorden niet beter aan
ons gedacht hadden? En wij hadden niets gedaan voor hen om
aan ons te denken ! De man, die vergeten kan wat Juffrouw Noble
voor ons heeft gedaan, is den naam van neger niet waard! Hij
moest maar sterven en plaats maken voor een fatsoenlijken hond !
Broeder Glaspy zegt dat wij een opgevoed jong mensch hebben
en dat wij hem iets te doen moeten geven. Laat hem wachten;
als ik het niet heelemaal mis heb, dan zal hij op dit baantje niet
lang hebben te wachten. Laat hem onderwijzen in de bewaar-
scholen, hier op het platte land, en als hij dat niet kan doen,
laat hem wat werken onder de hand. Het kan een man, die wat
i8o
geleerd heeft, nooit kwaad om wat te werken; zijne voorvaders
hebben honderden van jaren gewerkt; wij zijn nóg hier, en wij
zijn vrij, en wij krijgen onze eigene huizen en gronden en paarden
en koeien.... en onze gestudeerd hebbende jonge mannen. Maar
laat het eerste ding, dat wij doen als Comité, niet iets zijn waar wij
ons over zouden moeten schamen, zoo lang als wij leven. Ik stem
voor Juffrouw Noble het eerst en het laatst en den geheelen tijd."
Toen Old Abe ging zitten, had des voorzitters gelaat een
verlegen uitdrukking. Hij herinnerde zich hoe zijn dochtertje, het
eerste zijner kinderen, welke hij metterdaad zijne eigen had
kunnen noemen, op hetwelk geen Meester een vroeger recht
had kunnen doen gelden, stervende in de armen had gelegen
van zijne wanhopige, jonge vrouw; en hoe de magere, eenvou-
dige, bijziende, blanke onderwijzeres als een engel in zijn hut
gekomen was, en de kleine had teruggebracht van den rand
van het graf. Het kind was nu eene jonge vrouw, en Gillespie
had de gegronde hoop om van den geleerden jongen Williams
een schoonzoon te maken, en hij gaf er zich met eene zekere
schaamte rekenschap van dat dit laatste verlangen hem zóó ver-
blind had, dat de herinnering aan vroegere dagen er door was
verduisterd.
Mr. Cotten evenzeer was niet onbewogen gebleven en er waren
tranen in zijne oogen, terwijl hij dacht aan zijne eerste vrouw,
Nancy, die met hem de ontberingen der slavernij had gedragen,
en met de hand der onderwijzeres in de hare was gestorven
alvorens de vruchten der vrijheid te hebben kunnen genieten.
Want, zij hadden veel van elkander gehouden en haar dood was
hard en bitter geweest voor beiden. En, terwijl Old Abe sprak,
had hij zich kunnen herinneren zóó duidelijk, alsof zij slechts
een uur geleden waren uitgesproken, de woorden van troost,
welke de onderwijzeres aan Nancy had toegefluisterd in haar
stervensuur en aan hem in zijne verlatenheid.
„Na overweging, meneer de voorzitter," zeide hij, met eene
poging om te verbergen eene verdachte trilling in zijne stem,
en om te spreken met de waardigheid, vereenigbaar met zijne
hoedanigheid als welgesteld burger, „wensch ik mijne stem uit
te brengen op juffrouw Noble."
i8i
„De voorzitter," zeide Gillespie, genadiglijk toegevende aan de
meerderheid en bijzonder er door opgelucht dat de verantwoorde-
lijkheid van de nederlaag zijns kandidaats niet bij hèm berustte,
„zal de beslissing eenstemmig maken, en broeder Cotten en broeder
Johnson aanwijzen als leden eener commissie, om naar juffrouw
Noble's huis, hier om den hoek, te gaan en haar de benoeming
mede te deelen."
De twee commissieleden zetten hunne hoeden op, en, vergezeld
van verschillende personen, die aan de deur hadden gewacht om
den uitslag der vergadering te vernemen, gingen zij om den hoek
naar juffrouw Noble's woning: een afstand van een paar „blocks".
In de woning was nog licht, dus zij wisten dat zij nog niet
naar bed gegaan was. Zij traden binnen door het hek, en Cotten
klopte aan de deur..
De gekleurde dienstbode deed open.
„Is juffrouw Noble tehuis?" vroeg Cotten.
„Ja, komt u binnen, zij wacht op bericht van het comité.**
De vrouw liet hen in de zijkamer. Juffrouw Noble stond op
van de tafel, waaraan zij had zitten lezen en ging hen tegemoet.
Zij bemerkten, gedurende een oogenblik, niet dat zij, den stap
naar hen toe doende, waggelde. Zij, in hare zenuwachtigheid,
was zich zelve daarvan nauwelijks bewust.
„Juffrouw Noble," zoo begon Cotten, „wij zijn hier gekomen,
om u aan te kondigen dat u benoemd zijt tot onderwijzeres aan
de lagere school voor het volgend jaar."
„Dank u, o, hartelijk dank!" zeide zij. „Het verheugt mij zeer;
Mary " zij legde plotseling hare hand op hare zijde en wankelde ;
„Mary...."
Een hevige aanval van pijn trok hare gelaatstrekken te zamen
en belette haar verder te spreken. Zij zou zijn gevallen, indien
Old Abe haar niet hadde opgevangen, en haar, met Mary's hulp,
op een sofa hadde gelegd.
De medicijnen, haar toegediend door Mary en door den genees-
heer, die onmiddellijk was ontboden, bleken nutteloos te wezen.
De onderwijzeres kwam niet weder tot bewustzijn.
Indien het gegeven is aan allen, wier oogen de dood heeft
toegedrukt, om, gedurende een oogenblik, met smart te verwijlen
I82
bij het tijdperk van hun verblijf op aarde, of wel om, van het
een of ander hoog standpunt van Genade, daarop neder te zien,
dan moet Henrietta Noble's verdraagzame ziel gevoeld hebben,
vermengd met de smart, eene voldoening gevende trilling van
genot; want niet alleen zij, voor wie zij gezwoegd had, treurden
om haar, maar de menschen van haar eigen ras, van welke
velen, in de verblindheid van trots, niet, gedurende haar leven,
wilden toegeven dat zij ook hèn zou dienen, zagen zoo veel meer
helder, thans, nu zij zorg droegen voor haar arm omhulsel, daaraan
vriendelijke eer bewezen en het zacht te ruste legden temidden
van het stof hunner eigene beminde en geëerbiedigde dooden.
Twee weken na juffrouw Noble's begrafenis, was de andere
sollicitant hoofd der lagere school, welke werd voortgezet zonder
eenige verdere beletselen voor den loop van den vooruitgang.
Naast de vele niet beroemde amazones in den strijd voor de
negeropvoeding, zooals Miss Noble er ééne was, staat de bekende
Dr. Emily P. Newcomb. Zij stichtte ééne der eerste scholen
voor gekleurden te Kansas city.
Die strijd wordt nog voortgezet, maar de negerzaak is vooruit-
gaande. „Howard University" is voornamelijk voor gekleurde
studenten. Van de wijze waarop de fondsen werden bijeenge-
bracht voor de Fisk University te Nashville Tenessee, zegt een
daarop betrekking hebbend werkje het volgende :
„De geschiedenis der Jubileumzangers schijnt bijna even zoo
weinig een hoofdstuk uit het werkelijke leven als de legende
der moedige Argonauten, die met Jason zich inscheepten voor
den beroemden tocht naar het Gulden Vlies. Het is de geschie-
denis van een klein gezelschap vrijgemaakte slaven, die er op
uit gingen om door hunnen zang, machtig te worden de fabel-
achtige som van twintig duizend dollars voor de verarmde en
onbekende school, waarvan zij de studenten waren. De wereld
was aan die onbereisde menschen even zoo weinig bekend, als
de landen, door welke de Argonauten moesten trekken ; de
maatschappelijke vooroordeelen, welke hun in den weg stonden,
waren even zoo verschrikkelijk ais de vuur brakende stieren of
de krijgers, die opsprongen uit den met drakentanden bezaaiden
i83
bodem ; en geene zeeën waren ooit onstuimiger dan de ervarin-
gen, welke gedurende een zekeren tijd hun vertrouwen en
hunnen moed op den proef stelden. Er zijn tijden geweest
dat zij geen geld hadden om de noodige kleederen te koopen ;
toch kwamen zij in minder dan drie jaren terug, medebrengende
bijna honderd duizend dollars. Hun was de toegang geweigerd
tot hotels en zij waren gejaagd uit wachtkamers van spoorweg-
stations om de kleur van hunne huid ; maar zij waren met
eer ontvangen geworden door den President der Vereenigde
Staten, zij hadden hunne slavenliederen voor de Koningin van
Engeland gezongen, en zij waren te zamen genoodigde gasten
geweest aan de ontbijttafel van Haren eersten Minister. Hun
welslagen was merkwaardig, evenals hunne zending eenig in
hare soort was."
Nat heeft mij ook nog gebracht een maandschrift „The Southern
letter" geheeten. Het wordt uitgegeven door Booker Washington.
Ik vind er o. a. een brief in van een dame die in het voorjaar
van 1901 aan den professor schreef: „God geve voorspoed aan
Uw edel werk 1 Wanneer ik hoor zeggen : „het kaukasisch
bloed van Booker Washington is de oorzaak van zijn succes en
volharding", dan antwoord ik steeds : „Het is Beginsel". Ik ben
een blanke vrouw uit het Zuiden, eene vroegere eigenares van
slaven, opgevoed om te meenen dat het juist was en er van
overtuigd te zijn dat gekleurde menschen niet in eigene behoeften
kunnen voorzien, maar dat zij weder kannibalen zouden worden
als zij onder de leiding vandaan kwamen van hunne meesters ;
en aldus geloofde ik dat het iets verschrikkelijks zoude zijn voor
beide rassen als de negers werden vrijgemaakt. Lang geleden
heb ik de dwaasheid van zulke meeningen ingezien, en niemand
meer dan ik is verheugd, den vooruitgang, voorspoed en ont-
wikkeling van de gekleurden waar te nemen."
Carnegie gaf in 1901 aan Tuskegee College een bibliotheek-
gebouw van fl. 50.000. Zijn de berichten juist, dan heeft hij
onlangs bovendien eene som van i 600.000 ter beschikking der
school gesteld.
Booker Washington is lid der commissie van Toezicht van de
„Calhoun Coloured school" in Lowndes Country Alabama. Evenals
i84
te Hampton en te Tuskegee, is het onderwijs hier voor een groot
gedeelte gericht op industrieele doeleinden. In dit gedeelte van
Alabama zijn er zeven zwarten tegenover een blanke.
Het was laat toen het onderhoud met Nat Jones eindigde.
Hij vooral had daarbij gesproken, verstaanbaar niet altijd door
woorden, maar steeds door toon, houding, gebaren, blikken en
door de in zijn betoog gelegde „ziel*. De trein snelde voort door
Canada ; de Canadeesche douane had, bij wijze van formaliteit,
blauwe papiertjes op mijne reisgoederen geplakt en mij overigens
niet den minsten last bezorgd ; wij gingen langs de noordelijke
kust van het meer Erie ; de duisternis was volkomen.
Toen ik den volgenden morgen wakker werd en, naar buiten
ziende, de heldere dagstralen over BufFalo gewaar werd, dacht
ik, bij wijze van kontrast tusschen mijne nachtelijke reis en den
zonnigen morgen, aan die Amerikaansche dame, die, ten einde
de blankheid van haar „teint" beter te doen uitkomen, zich
steeds doet vergezellen door een neger.
Aangekomen te BufiFalo en weggaande, gaf ik Nat de hand,
en eerst toen ik weder alleen was, peinsde ik nog eens over
het gezegde dat elke daad van vriendelijkheid eigenlijk is eene
machtsvertooning, welke ons rijker maakt aan vriendschap en
welwillendheid, „en" — zoo gaat Bentham voort — „waarom
zou men er zich niet in oefenen met zijne macht liever blijd-
schap dan verdriet in het leven te roepen ?"
IX
BUFFALO.
IX
B U F F A L o.
De ervaring leert dat het voorstellingsvermogen aangaande
dingen, welke ons persoonlijk nog onbekend zijn, ons dikwijls
parten speelt. Hoe velen zijn er voor de eerste maal naar Napels
gegaan, die, toen zij het gezien hadden, toch niet wilden sterven.
Reizen — eene kunst! — waarschuwt voortdurend tot het niet
koesteren van te hoog gespannen verwachtingen omtrent plaatsen,
streken, landen, menschen en toestanden.
Maar, aan den anderen kant, schenkt het trekken door de wereld,
niet zelden, onverwachte genoegens. En — heerlijke troost, even-
arend ons voorrecht van aangename herinneringen in het geheugen
te kweeken en treurige ondervindingen daar te laten afslijten en
verloren te doen gaan ! — de vreugde over het vinden op onzen
weg van een edelsteen, welken wij glas waanden, is grooter dan
de teleurstelling over een kleinood, hetwelk zich niet zóó schit-
terend opdoet, als wij het ons van te voren wel verbeeldden.
Faam overigens dwingt tot het zien in den spiegel van het hart.
Doorgaans bevat zij een kern van waarheid. Een slecht handels-
artikel kan niet op den duur worden geadverteerd. Hij , die bij den
aanblik eener erkende schoonheid, het hoofd omwendt, zal het
best doen met aan zijne aesthetica te gaan werken ; en de man,
onbekwaam om het genot te smaken van „Napoli vedere**, oefene
zich in het „zien", of sterve aan gemis van appreciatie- vermogen
van der goden weldaden. Deelen wij niet, althans tot op zekere
hoogte, het algemeen gevoelen over iets schoons, dan hebben wij
den leelijken kant der zaak, dien wij daarin ontdekken, in de
meeste gevallen bij onszelven te zoeken.
Aanvankelijk wilde ik mij, voor de bezichtiging van BufFalo
bepalen tot het .... spoorwegstation. Waarom er op te houden ?
Te nauwernood kon de stad aan het Eriemeer bekomen zijn van
den roes der Pan American Exposition. Ook moest nog loodzwaar
op haar drukken de helsche daad van Czolgosz. En dan: geene
voorzorgen had ik genomen om er iemand te ontmoeten. Onder
de vierhonderdduizend inwoners zou ik geheel alleen zijn.
Zulk eene eenzaamheid is eene zonderlinge gewaarwording.
Velen zullen dagelijks een oogenblik van eenzaamheid hebben,
maar, in de eigene omgeving zijnde, gevoelen zij haar niet,
misschien is zij daar wel iets, naar hetwelk nu en dan wordt
verlangd, gezocht. Wie is wel niet eens de poort uitgeloopen om
daarbuiten, in de afzondering, eene wereld te zoeken, verschillend
van de gewone, en te mijmeren?
Het tegenovergestelde van een en ander is het zich als wild
vreemde bevinden in een groote onbekende stad. Niemand aan
wien men zijne gedachten kan mededeelen. Men gevoelt zich als
de eenige niet vermomde op een gemaskerd bal, als de indringer
op de eifektenbeurs, als het vliegend balletje op de roulette:
onbekend, onbestemd, besluiteloos, niet wetende waar men zal
belanden. De weg moet gevraagd worden ; geen enkel bekend
gebouw; Baedeker is de veder, welke de vreemde eend in de
bijt verraadt ; men raadpleegt het boek vlug, als stond het op den
index, en stopt het weder weg ; men is op een wanhopigen afstand
van de geestelijke liefkozing, welke hgt in de nabijheid eener
ziel, door wie men wordt verstaan, tegen wie men zich kan uiten.
De goede kant van dat alléén zijn is dat het moet verdreven,
vergeten worden. Eén der middelen is de arbeid van het opletten.
Weinige verwachtingen had ik van BufFalo. Schittert er wellicht
iets? Mag het misschien den naam van kleinood dragen? Aan
mijne oogen geef ik den kost, en mijn geest ziet ook hier een
centrum van den vooruitgang des lands, van welken nog onlangs
in deze zelfde stad werd gesproken door den eersten burger der
Republiek, alvorens hij de oogen sloot voor eeuwig.
i89
De Niagara ligt van BufFalo twintig mijlen af. De val verschaft
de beweegkracht voor de electrische trammen, welke in alle
richtingen daarheen suizen.
Eene eeuw geleden richtte hier de eerste blanke zijne woning
op. Naar den oorsprong van den naam der stad behoeft men
dan ook niet ver te zoeken. Aan de monding der tegenwoordige
Buffalo river graasden buffels.
Handel wordt er thans gedreven, en een voorname, vooral met
het Noordwesten. Daarheen gaan : granen (gezamenlijk draagver-
mogen der elevators i6 a 17 millioen bushels), timmerhout, steen-
kolen, vee; ook de eigene nij verheidsvoortbrengselen, van welke
in het algemeen voor honderdmillioen dollars geproduceerd wordt :
metaalwaren, stijfsel, olie, zeep, bier, geestrijke dranken enz.
Het bezoek herinnert aan drie presidenten der Republiek.
Terwijl ik daar juist uit mijn dagboek heb overgeschreven eene
aanteekening van economischen aard, noem ik — nog eens —
William Mc. Kinley, als nummer één.
Het was hier, dat hij zijne medeburgers wees op den voor-
beeldeloozen voorspoed van het land gedurende de laatste jaren,
een voorspoed, welke o. a. bewezen werd door de vermeerdering der
deposito's in de spaarbanken. Het volgen van een breede handels-
politiek beveelt hij aan ; de uitvoerhandel moet worden vermeerderd
„we must not repose in fancied security that we can for ever
sell everything and buy little or nothing", de stoom vaartlij nen,
de nieuwe, welke uitgaan van de, aan den Stillen Oceaan ge-
legen, havens van de Vereenigde Staten, van Mexico, van
Midden- en Zuid- Amerika, moeten worden gevolgd door recht-
streeksche lijnen tusschen de Oostkust en Zuid-Amerikaansche
havens. De handelsvloot moet vergroot worden en de schepen
moeten varen onder de Amerikaansche vlag, zij moeten zijn
gebouwd, bemand door en toebehooren aan Amerikanen.
Weinige oogenblikken, nadat deze wooren door Mc. Kinley
waren uitgesproken, ging het schot af dat deze als het ware tot
een grafschrift zou maken.
Mijne schreden richtende van het Union-depót, westelijk naar
Mainstreet, kom ik alras vóór het „ElUcott Square-building" op
den hoek van Swanstreet. Men zegt, dat dit het grootste kantoren-
igo
gebouw „in the world** is. Laatstgenoemde uitdrukking heb ik,
op allerlei dingen toegepast, reeds zoo vaak gehoord sedert mijne
aankomst in San Francisco, dat ik haar niet meer letterlijk opvat.
Zij moet in het oor worden opgenomen ongeveer als ons „vrecseltjk
mooi". Intusschen heel sterk kan toch niet worden overdreven bij
een kolossus, in welken i6 heffers stijgen en dalen en vijfduizend
menschen plaats vinden om hunnen dagelijkschen arbeid te ver-
richten.
Rechts daartegenover, op den hoek van Swanstreet, is „Weed-
block", waar president Grover Cleveland woonde, toen hij nog
advokaat te BufFalo was. Hij was een man „selfmade" ; bediende
in een magazijn op het platte land, professor in een New-Yorksch
blinden-instituut, later klerk op een procureurskantoor, burge-
meester van Buffalo in 1881, gouverneur van New- York in 1883,
ziedaar zijn curriculum vitae. Democraat, volgde hij den republi-
kein Chester AUan Arthur op als President der Vereenigde Staten.
Moet ik herinneren aan zijn bestuur, hetwelk de eigenaardigheid
heeft van verdeeld te zijn in twee tijdperken: het eerste rustig,
kalm, zich nauwelijks kenmerkend door de tariefvraag; het tweede
voorafgegaan door eene republikeinsche administratie onder Ben-
jamin Harrison, veel bewogen, druk, woelig? Te worstelen had
hij met de annexatie vraag der Sandwich-eilanden, welker Koningin
hij op haar troon wilde herstellen; met lastige kwestiën van
financieelen en fiskalen aard; met den arbeidsstrijd van 1894,
veroorzaakt door eene werkstaking onder het talrijk personeel
van de „Pullman Palace Car Company", tengevolge waarvan
Illinois in vuur en vlam stond; en met bijzonder koele verhou-
dingen tusschen Washington en Londen over het grensgeschil
tusschen Britsch-Guyana en Venezuela, welk geschil ten slotte
werd onderworpen aan arbitrage.
Later op den dag, nadat ik op „Forest Lawn Cemetry" het
graf van Millard Fillmore heb gezien, sta ik, op den hoek van
Niagarasquare en van de grootsche Delaware avenue, vóór het
huis, hetwelk dezen tot woning heeft gediend. Ook Fillmore was
lid van de Buffalo'sche balie. Hij was het geworden, na geboorte
in een blokhuis in de wildernis. Van boerenzoon, de Bijbel en
een gezangboek steeds onder zijn bereik, was hij opgeklommen :
191
eerst tot vrachtrijder, later tot ... . Vice-president der Vereenigde
Staten en President, toen namelijk Generaal Zacharias Taylor,
die in Mexico zijne sporen had verdiend, overleed ; nauwelijks
nadat het Opperbestuur des Lands door hem was aanvaard.
Met Fillmore begint de negerkwestie een waarlijk acuut karakter
te krijgen. Californië was in de Unie gekomen als anti-slavernij
staat, in het distrikt van Columbia was slavernij juist afgeschaft :
het Zuiden eischte evenwicht, compensatie ; Fillmore onderteekende
in 1850 de „Fugitive slave law", welke aan de eigenaars van
zwarten het recht gaf deze te vatten in anti-slavernij staten, en
hen, zonder vorm van proces, naar de plantage terug te doen
brengen. De burgeroorlog was toen nog slechts eene kwestie
van tijd.
Van tentoonstellingsroes geen zweem ; of liever — want ik
vergis mij — BufFalo is vol van de tentoonstelling te St. Louis.
De Pan American Exposition heeft afgedaan, leve de aanstaande
World's fair! Gene is oud, ligt aan den achtersteven; deze is
jong, bevindt zich vooruit; „onze zorgen, belangstelling, geest-
drift, dus voor alles wat de boeg vraagt."
Ei ! Is dit misschien het geheim der Nieuwe Wereld ? Niet om-
zien, maar steeds den blik in de toekomst? Het ter wereld ver-
schijnend wicht, dat weent, met een glimlach te beschouwen en
er toe bij te dragen dat, als zijn stervensuur zal slaan, de om-
standers zullen weenen en het gelaat van den scheidende zal
stralen door een glimlach van geluk ; te helpen opdat de jonge
burger wasse in verstand, welzijn, welvaart en zelfstandigheid, en
het een zoowel als het ander zonder bekommering voor de ouders
en de ouderen, die geleerd moeten hebben voor zich zelven te
zorgen ? Het kind in te prenten dat het op eigen beenen vooruit
moet komen door zich niet neder te leggen bij het, voor ver-
betering vatbare. Bestaande en door het beoefenen van zelf-
standigheid. "Wel gelijk heeft de schrijfster van „Briefe, die ihn
nicht erreichten" '), waar zij zegt: „Reeds daardoor hebben de
Amerikanen zoo vele kansen om hunne doeleinden te bereiken,
omdat zij alles, met hun grooten zin voor het praktische, aan
') Berlin, Gehr. Paetel 1903.
192
hunne organisatietaak weten aan te passen ; omdat het eene natie
van zelfstandige menschen is, die, individueel genomen, hooger
staan dan de Europeaan. Oorspronkelijk stammen zij af juist van
hen, wien het in Europa te benauwd, te onvrij was, van menschen,
die, door hun onafhankelijkheidsgevoel, naar nieuwe werelden
werden gedreven, alwaar zij hunne persoonlijkheid ongestoord
konden ontwikkelen. Deze overgeërfde eigenschap vormt den
voornamen karaktertrek van het nieuwe ras ; en in dat ras hebben
zich een geheel ander initiatief en persoonlijk verantwoordelijks-
gevoel ontplooid als in het oude Europa. Vóór alles leeren de
Amerikanen om voor zich zelven te zorgen en zich niet te ver-
laten op de leiding van anderen."
Die schrijfster zal, bij dit oordeel over het volk, waaronder zij
vertoefde, zeker hare eigene sexe niet hebben vergeten. De
Amerikaansche vrouw is inderdaad met groote schreden vooruit-
gegaan sedert de oprichting, in 1869, te New- York, van „the
Sorosis" : de eerste vrouwenclub, die ten doel had geestelijken
arbeid en aangename sociale betrekkingen voor vrouwen te
bevorderen. De eerste 38 leden verbonden zich om te werken in
het belang der bevrijding voor de vrouwen van de hindernissen,
welke haar beletten deel te nemen aan de belooningen van
industrieelen en professionneelen arbeid.
Ongeveer vijftien jaren later moedigde Mrs. Henry Field, de
bekende strijdster voor de rechten der vrouw, hare zusteren aan
„to avoid an idle, aimless life, dependence upon friends, or,
what is worse : marriage, to escape work or to gain a position " .
Zij voegde er bij : „Indien gij niet met uwe hersenen kunt
werken, werkt dan met uwe handen, moedig, openlijk, den
eerbied voor u zelve en onafhankelijkheid bewarende. Arbeid
was nooit bedoeld een vloek of een schande te zijn ; hij is de
hechtste grondslag voor groei en geluk. Het is beter eene goede
modiste te wezen dan een slechte onderwijzeres of een zwak
medewerkster van tijdschriften. Bij de vrouwen berust de macht
om hare sekse in het gelijk te stellen tegenover dom vooroordeel,
en zij, die weelde, talent of maatschappelijke positie bezitten,
moeten nooit nalaten de eerlijke werkster, hoe nederig ook, met
volle sympathie te erkennen."
193
Sedert dien is de strijd voortgezet op alleszins hoopvolle wijze
voor de vrouw. Te BufFalo heb ik gelegenheid vele bladen in
te zien, welke, door vrouwen geredigeerd, medehelpen. Ik leer
daaruit bijzonderheden aangaande de beweging voor het stem-
recht der vrouw, welke over de geheele Unie is georganiseerd
en waarvan ééne der voornaamste leidsters Mrs. Carrie Chapman
Catt is. Bijna elke stad heeft eene Vereeniging, welke dat doel
bevordert. In den Staat Wyoming, alwaar de vrouwen reeds
sedert 24 jaren stemrecht hebben, gaan 90% harer naar de
stembus op. Bij de verkiezingen voor schooltoezicht stemden te
Boston in 1879: 934 vrouwen, doch in 1899: 7090 en in 1901 :
11622. De „highschools" in de Unie worden bezocht door 189.187
jongens en 260.413 meisjes. Tijdens mijn verblijf in Amerika
begon Mrs. Carrie Chapman Catt eene campagne ten gunste
van de invoering van het stemrecht voor de vrouw in den Staat
New Hampshire, welke op dit punt tot dusver onverzettelijk
was gebleven. Zij heeft het pleit gewonnen.
Ter tentoonstelling te St. Louis is voor de eerste maal geen
onderscheid gemaakt tusschen inzendingen van mannen en in-
zendingen van vrouwen. Men heeft, met dezelfde conditiën om
voor bekroning in aanmerking te brengen, niet geacht op de
vraag, wiè de arbeid heeft verricht, doch op de waarde van het
werk zelf.
Aldus zal men er zich op moeten voorbereiden dat aan de
hersenen der vrouw de eer worde gegeven waarop zij recht
hebben. Mettertijd zal ook in Europa ten volle worden ingezien
dat het oordeel eener verstandige vrouw meer — het is nog geen
axioma, dat ik daar neerschrijf — waard is dan van een manne-
lijken idioot. Wij zijn reeds op weg. De Amerikaansche vrouwen,
die in de oude wereld gevestigd zijn, strekken als vingerwijzing.
Zij weten zich gemakkelijk vreemde toestanden eigen te maken
en verliezen toch hare persoonlijkheid niet. Het is de Ameri-
kaansche „adaptability'*, welke haar, in menig geval, een belang-
rijke rol doet vervullen in de staatkundige, diplomatieke en
letterkundige kringen van het oude Europa.
Uitgesloten hiervan is natuurlijk het aantal Amerikaanschen,
welke hier, in ons werelddeel, gaarpe van zich doen spreken
13
94
uithoofde van de wijze, waarop door haar verspild worden de
verdiensten van den tehuis hard werkenden echtgenoot. Zelfs te
New- York ontbreekt het niet aan vrouwen, die aan duizend minder
bedeelden een gelukkig jaar zouden kunnen schenken, indien zij
zich ééns in de twaalf maanden de weelde wilden ontzeggen van
een nieuw balkleed te bestellen; die geen hooger genot kennen
dan dat van in de courant te lezen haren naam, gekoppeld aan
het geld, dat zij hebben uitgegeven om éénen avond te kunnen
schitteren. De werkelijke Amerikaansche vrouw verdient dat men
haar beoordeele naar een ander staal.
X
NIAGARA.
X
N I A G A R A.
Toen de „Golden Gate" naderde, had ik mijzelven de vraag
voorgelegd: Natuur of mensch?
Voor den tocht door het nieuwe continent had ik ter beschikking
slechts eenige maanden, en tusschen de beide genoemde onder-
werpen van belangstelling ging, in mijn binnenste, de weegschaal
op en neder.
Voor „natuur" was het seizoen in het algemeen niet gunstig.
Februari stond op den kalender. Toch won „mensch" het niet
onmiddellijk. Een gedeelte van Yellowstone-park, van Yosemite-
vallei, zou ik wel hebben kunnen bezichtigen. En vooral: het
zonnige Zuiden lag open. Te Los Angeles en te Pasadena bloeiden
de oranjeboomen ; van Mount St. Helena, een blik werpende in
de Napa-vallei, zou het oog schakeeringen ontwaren van het wit
der kersen, van het rosa der perziken en van des appelbloesems
teeder rood. Geen pels noodig in Arizona en Texas ! Aantrekkelijk
was New-Orleans; door Mississippi, Alabama en verder noord-
waarts kon ik gemakkelijk Washington en New- York bereiken.
Een gedeelte van het gezelschap, waarmede ik uit zee was ge-
komen, koos dien weg.
Gedurende jaren, had ik als bespotting van vrouwelijk schoon,
vóór oogen gehad: rood gesminkte koonen, lippen misvormd door
een streep van karmijn, wanstaltige k£ipsels, een kunstbloem
achter het grof gevormd oor als opschik, voeten als stompjes, of
198
wel, natuurlijk gebleven, lomp geplaatst op een onmogelijk
hoogen Tartaarschen hak, een soort van stelt. Reeds zag ik de
creole, met oogen van kool en tanden als paarl, trillend van
levensgenot, zwevende als eene fee over de Spaansch-Amerikaan-
sche landouw: haar katoenland; koesterende hare matgetinte
huid van fluweel in de zuidelijke stralen, badende den sierlijken
voet in 't azuur van Mexico's golf.
Dat visioen rees en verdween. In de schaal werden gelegd :
praktijk, bankwezen, nijverheid, onderwijs, methodes van zaken
doen. Dat alles woog zwaarder. Zijnde voor de eerste maal in
Amerika, moest ik trachten na te vorschen waar de nervus rerum
van den jongen Titan te vinden was, den sterk geschofte te ontleden,
te zoeken in de eerste plaats naar zijnen geestkrachtigen schedel,
te weten komen, in het algemeen de oorzaken van zijn giganten-
sterkte. Weelde zou ditmaal zijn: het bewonderen van zijne bloemen,
van zijne vruchten, van zijn tooi en zijn praal, van zijne zuidelijke
sterren, fonkelende aan den kalmen, wolkeloozen hemel van Florida,
van zijne poëtische maan, luisterende naar de muziek der kabbe-
lende baren van Chatham-bay. Een geurige havanna zou niet
kunnen stillen den honger, dien ik naar zijn brood had.
Ik koos dus het Noorden, het ongestadige weder, de nevelen
der steden, liggende aan de rechtstreeksche trans-continentale
verkeersaderen. Geen weelde, geene poëzie, maar het feit der
werkelijkheid, de prozaïsche daad, het zwoegen in de fabrieks-
plaatsen, de arbeid in de kantoren der „Skyscrapers", de tabellen,
de cijfers, de programma's van scholen, de vrouw bezig met arbeid
van het meest praktische allooi, de mensch als bij in den korf.
Toch had ik mijzelven beloofd van dat gewoel één oogenblik
rust, één stuk natuur te genieten: de Niagara.
Grauwe, sneeuwerige morgen. De zon zou misschien doorbreken.
Het was nóg winter, maar naar de eerste zwaluw werd uitgezien.
Gedurenden den nacht waren vlokken gevallen. De ochtendvorst
had deze hard gemaakt.
Reeds sedert den vorigen avond roiBFelde de groote, de ont-
zaggelijke R mij in de ooren. Bij het sluiten der oogen, hadden
zich toen beelden opgedaan van de prisma's van den Giessbach, zich
t99
vermengende in wilden dans met vijf zilveren kolommen in de
buurt van Tjibodas; broederschap had ik zien drinken de vallen
van Trollhattan met die van Shira-ita-no-taki aan Fujiama's basis,
bruiloft zien vieren : Laufen en Imatra. De muziek tot dit alles
verschafte, in de harmonie der sferen, het geweldig akkoord,
geschapen door den klinker — want Gods R is geen consonant —
des Waters, dien ik hier, op zeer verren afstand, hoorde ruischen,
rommelen, ratelen, grommelen, donderen met een alles over-
treffenden klank.
Hier Gij, onstuimige Imatra, wat zuigt, dwarrelt, spat,
bruist gij van de ééne rots naar de andere, hortend en schok-
kend, ziedend en schuimend, nu eens zigzag, dan weder recht-
uit; kind van het Saïmameer, wringt gij U haastig, onge-
duldig, beëngd, sidderend, gedrukt, gestooten, beknepen, langs
de ruwe steenwanden van graniet des Finschen gronds, totdat gij
eindelijk beneden in het meertje, weder langzamerhand Woeöksi
wordt. Wat hebt gij U die vierdehalf honderd meter driftig
gemaakt !
Hier Lang geleden is het, o Giessbach ! dat ik uw
kristal van den noordelijken wand des Faulhorns, over rotstrappen
heilig in hun zevental, te midden van Helvetia's eeuwig groenende
dennenbosschen, zag blinken op zijne baan naar het meer van
Brienz. Toch, gietende en glinsterende beek, in het land der
Alpen van Bern gaf Natuur nog andere wonderen te aan-
schouwen als U !
Hier Het ongebaand pad van het Oerwoud daar boven
Tjipanas leidt moeielijk naar U toe, schoon vijftal van den Preanger !
Gij beloont den wandelaar ruimschoots voor den langen tocht van
Tjibodas ; slingerend heeft zijn voet moeten voortschrijden tusschen
de tropische reuzenstammen, groen van mos en liaan, met de
blaadrenkroon hoog in de lucht; eensklaps op die open plek
gekomen, ontwaart hij de kuische stralen van uwe cataracten,
en, van bewondering verstomd, heft hij een lied aan van lof
over uw reinheid, uw pracht. Grootscher tooneelen nochtans
dan het uwe biedt Indië, het rijke.
Hier Ruwe rapids der Götaelf, uw snellen, uw koken,
uw warrelen, uw krommen doen U in opvliegendheid niets toe-
200
geven aan de klein-aziatische Meïnder. Uwe dartelheid dwong
uwe landslieden de rotsen en klippen te mijden, want het gevaar,
dat zij bieden, herhaalt zich tot vier malen toe. De schepen
maken een omweg voor U door het kunstig gegraven kanaal
van TroUhatta. Uw omgeving is nu eens vol eenvoud en dan
weer wild, ruw en rotsachtig. Het geheel : een schoon beeld van
Europa's Noorden, hetwelk de herinnering gemakkelijk bewaart.
Hier In de schaduw van Fuji, bij de meren aan zijnen
voet, bij het dorp Kami-Ide aan zijn westelijke flank, stort zich,
over de zwarte lava, sierlijk, eenigszins oostersch droefgeestig,
naar beneden een veertigtal cascades. De beide grootste dezer
dragen de namen van Odaki: de „mannelijke", en Medaki: de
„vrouwelijke". Ik groet hen uit de verte. Zij maken weer levend
het beeld van het lieflijk, volhardend, vooruitgaand Japan.
Hier Aan Vader Rijn kan geene vergelijking onrecht
doen. De overlevering geeft hem een aureool, even voordeelig
als den man van aanzien de nimbus zijner bekendheid bij de
menigte. En, wie zal dan ook gering schatten de pracht van den,
uit het wit der Schaifhauser golven gewevenen, mantel, met
welken hij zich tooit, wanneer hij tusschen Neuhausen en Laufen,
gereedstaat om de Thur te huwen en om op te treden als arbiter
tusschen Zwitserland en Baden?
Maar, hier bij het naderen van den Niagaraval, den „Donder
der Wateren", gelijk de Indianen hem noemden, wordt de
sterveling gepakt door Majesteit en door Majesteit alléén. Heeft
hij geleerd te „zien", dan geraakt hij nagenoeg plotseling onder
de bekoring van het Verhevene: onmiskenbaren stempel van dit
wonder der Natuur. Het licht, waaronder ik het beeld nog steeds
vóór oogen heb, is gedempt; de omgeving: een sneeuwlandschap
met hier en daar een vlek van dennegroen ; de lucht bewolkt ;
slechts bij tusschenpoozen wordt het grijs wat lichter.
Een binnenzee, telg van het Oppermeer, van de meren Michigan.
Huron en Erie, spoedt zich voort. Plotseling, stuitende op haren weg
tegen Goat Island, hetwelk dwingt tot eene splitsing, rechts naar den
Amerikaanschen oever, over eene breedte van honderden Meters
en links, langs eene nog veel langere hoefvormige lijn in de
richting van Canada, verliest zij haren bodem ! De vloedgolf.
20I
werktuig van Geweld, doch in dit geval geen onheil brengende,
zich tot dusver voortbewogen hebbende, statig, deftig, zonder
veel vertoon, met sobere pracht, ontdekt eensklaps, zonder een
uitweg, den diepen afgrond. Geen schrik, geene wanhoop, geene
vertwijfeling bij haar ! Het Lot in de oogen ziend, plooit zij
met voornaam gebaar, met uitstekende gratie, eerbiedwekkend,
breed, kordaat, vol betoovering, hare massa tot een giganten-
kussen van goddelijke smaragdtinten, stort zich in de diepte, en
hare vlekkelooze, lichtende, blinkende, stuivende en bruisende
atomen verliezen zich daar beneden verder en verder, eindelijk
in het meer Ontario.
Van vele zijden kan genoten worden de aanblik van dat
Heerlijke. Het domineert alle andere punten van den Niagara-
cafiyon, vele in aantal, elk beziens-, bewonderingswaardig op zich
zelf, doch klein in vergelijking met dat ééne grootsche schouw-
spel van den Val.
Voor een gering bedrag kan de bezoeker zich begeven onder
den Val, naar de zoogenaamde „Cave of the Winds". Men reikt
hem een oliejas en een zuidwester, geleidt hem naar een heffer,
waarmede wordt afgedaald naar een in de rotsen gehouwen
gang. Daaruit gekomen, ziet hij den uit de hoogte stortenden
vloed : iedere minuut eene hoeveelheid van vijftien millioen
kubieke voet. De wateren loeien en dreunen ; er zijn er die
beweren dat de haren hier te berge rijzen van ontzetting
en angst.
De geheele streek kan gemakkelijk bezichtigd worden door
middel van de elektrische tram wagens der „Great Gorge route".
Hier zijn de ^Whirpool rapids" waarin Captain Webb, in 1883,
trachtende te zegevieren over de macht dezer stroomversnellingen,
om het leven kwam. Daar ontwaart men het bekken van de
„Grand Whirlpool", de uitholling van den rotsachtigen bodem
door de sedert eeuwen borende wateren. De Niagararivier noodigt
hier waternimfen en gnomen tot een wals, en laatstgenoemde
kunnen op den duur de vermoeiende beweging niet volhouden.
De middelpuntvliedende kracht des maalstrooms overwint het
weerstandsvermogen van het graniet, en verwijdt het bekken
langzaam inaar zeker. De oevers zijn wild, de rotsen begroeid
202
met pijnboomen, grimmig nederziende op den onstiiimigen stroom»
welke dreigend hun voetstuk ondermijnt.
Waar het water, eindigende den dans, weder geregeld verder
gaat, ligt, aan de Amerikaansche zijde, het Ongiarapark, aldus
geheeten naar den naam, met welken de Roodhuiden oorspron-
kelijk den Val hebben aangeduid.
De dennen bij „Bloody Run Creek" fluisteren nog van het bloed,
gevloeid in 1763 bij de hinderlaag, gelegd door Roodhuiden van
den Senecastam, aan een Engelsch transport van 90 man, van
welke slechts drie militairen konden ontsnappen.
Over wreede oorlogen van voorheen kan ook mede spreken
het plaatsje Lewiston, bij hetwelk de Niagararivier kalmer en
breeder wordt. Fenemore Coopêr schreef er eenige van zijne
romans. Ook daar hebben de Roodhuiden menigmaal op bloedige
wijze huis gehouden.
Later werden deze de bondgenooten der Britten tegen de
Amerikanen.
Als ik over de New Suspension bridge (de oude brug, de
eerste, welke de beide oevers van den cafiyon verbond, werd
een slachtoffer van den stroom bij een storm in 1863) aan de
Canadeesche zijde ben gekomen, staat vóór mij het standbeeld
van Generaal Broek. Aan het hoofd zijner troepen sneuvelde
hij den i3den October 181 2 daar te Queenston Heights tegen
de Amerikanen.
Het was de tweede oorlog tusschen de Vereenigde Staten en
Engeland. Zijn oorzaak was het „recht van onderzoek" naar
Engelsche matrozen aan boord van Amerikaansche schepen, of
liever: de toen reeds bestaande bezorgdheid van Engeland over
de vlucht, welke de handel der Vereenigde Staten nam. Engeland
wenschte dat deze zijn bondgenoot zouden worden tegen Frankrijk ;
de Staten zelven verlangden onzijdig te blijven en Napoleon I
meende dat, indien de Amerikaansche handel vernietigd moest
worden, ook hem een deel daarvan toekwam. In Amerika was
eene machtige partij, met Henry Clay als aanvoerder, welke
hoopte van de gelegenheid te kunnen gebruik maken om Canada
te dwingen zich aan te sluiten bij de Staten der Unie.
Het schijnt niet gewaagd te zeggen dat Clay, Amerikaan, dus
203
steeds handelend in den geest van Mirabeau's woord: „Tart de
créer Ie génie, n'est peut être que Tart de Ie seconder", heeft „ont-
dekt" één der staatslieden, welke in de eerste helft der vorige
eeuw het meest uitblinken. Ik bedoel Daniel Webster.
In Mei 1 8 1 3 kwam hij als volksvertegenwoordiger naar Washing-
ton. Daar kende hem niemand. De Republikeinen waren aan het
roer. Het Presidentschap werd vervuld door James Maddison.
Gelijk wij boven gezien hebben, wenschte deze geen oorlog tegen
Frankrijk.
Webster was P'ederalist. Desondanks koos Clay hem, bij wijze
van uitzondering, als lid van het Comité voor de buitenlandsche
betrekkingen. Aan het hoofd van dat Comité stond Calhoun. Ik
heb daar juist nedergeschreven de namen van een vermaard trio
in de parlementaire geschiedenis der Vereenigde Staten, van de
eerste helft der vorige eeuw.
Webster, als Federalist, was gekant tegen den toenmaligen
oorlog met Engeland, misschien wel vooral omdat hij Maddison's
politiek in het algemeen bestreed. Kenschetsend is de wijze
waarop, bijna onmiddellijk nadat hij had zitting genomen, door
hem gebruik gemaakt werd van eene gunstige gelegenheid om
het oppositiemandaat, hetwelk New England hem gegeven had,
te vervullen. De Federalisten beweerden dat ook Frankrijk de
onzijdige schepen aangreep, dat Napoleon handhaafde de des-
betreffende decreten van Berlijn en van Milaan, en dat er dus
evenveel aanleiding bestond om oorlog te voeren tegen Frankrijk
als tegen Engeland. „Neen," zeiden de Republikeinen, „volstrekt
niet! De Fransche decreten zijn immers reeds ingetrokken".
Maddison, dit nader willende bevestigen, deed nu het Congres
kennis nemen van een brief van Barlow, den in 18 12 te Parijs
geaccrediteerden Gezant. Deze hield in dat de Hertog van Bassano
hem, Barlow, had verzekerd dat de decreten buiten werking
gesteld waren in April 1 8 1 1 , en dat de Regeering te Washington
onmiddellijk daarmede was in kennis gesteld.
„En hiervan," zoo viel Webster de Regeering aan, „was het
Congres onkundig gelaten ! Maddison had dus aan Engeland ver-
strekt het eenig voorwendsel tot het weigeren van de intrekking
der „Orders in council", van gelijken aard als de Fransche decreten,
204
welke weigering de aanleiding zelve tot den oorlog was geweest!"
Hij eischte overlegging aan het „House of Representatives" van
de stukken waaruit bleek: wanneer, door wien, en op welke wijze
de intrekking der Fransche decreten ter kennis van den President
was gebracht. Webster won het pleit, een groot gedeelte der
Republikeinen stemde, na een stormachtig debat van vier dagen,
vóór zijne resolutiën, welke aldus met eene belangrijke meerder-
heid werden aangenomen.
Zes weken waren voldoende geweest om Webster te maken
tot leider zijner partij.
Door den President werd de zaak intusschen op de lange baan
geschoven. Hij zond een antwoord; doch beraadslaging daarover
had nimmer plaats ; al werd ook in de volgende zitting, die van
1814, een dag daarvoor vastgesteld. Nadat gedurende die zitting
door den President was gevraagd en verkregen een embargo
tegen Engelsche schepen, die, vermond als onzijdigen, goederen
losten in de havens van New England, viel er te Annapolis een
schip binnen met tijding van Castlereagh, die aanbood te onder-
handelen over vrede. Het was het tijdperk na den slag van
Leipzig. Reeds in Maart 18 14 werd het embargo weder inge-
trokken. Tot vrede kwam het echter nog zoo spoedig niet.
De oorlog, welke een aanvang had genomen in 18 12, en
eindigde met den Vrede van Gent in 18 15, bracht, ofschoon
door de Amerikanen met goed gevolg ter zee gevoerd, hun te
land weinig voordeel. Generaal Huil, na een vruchteloozen invcil
in Canada te hebben beproefd, had zich verplicht gezien naar Detroit
terug te trekken ; eene andere Amerikaansche strijdmacht had zich
moeten overgeven bij de Raisinrivier om door de Roodhuiden
te worden afgemaakt; de Indianen, onder aanvoering van het
berucht Hoofd Tecumseh, waren over het algemeen opgetreden
als bondgenooten der Engelschen en de Britsche generaal Ross
had, op bevel van admiraal Cockburn, de toorts in de hand ge-
nomen, door welke een groot gedeelte der stad Washington in
de asch werd gelegd; een legerkorps lag doelloos aan de oevers
der Niagara; een ander, hetwelk Montreal had moeten aanvallen,
had de winterkwartieren opgeslagen te New- York.
Met de gedachte aan deze historische gebeurtenissen, ga ik,
205
voorbij de Cantileverbridge, via de Upperarchbridge, terug naar
de Amerikaansche stad.
In het Hotel Kaltenbach wordt ik gewacht door een vermogend
industrieel van de plaats: den heer S. en zijne minzame familie.
Reeds des morgens had deze heer mij wenken gegeven voor
het bezoek aan het Wereldwonder. In dit aangenaam gezelschap
bezoek ik nog eens de voornaamste gezichtspunten, thans per
rijtuig. De bewoners van de plaats „Niagara Falls" — aan
hovelingen gelijk van een goed Koning, die nimmer eindigen
over de deugden van den Heer — zijn nooit uitgepraat over den
waterval.
Met een tandradbaan dalen wij naar de diepte om te zien hoe
het water wordt gebezigd als beweegkracht om electriciteit op
te wekken. Deze wordt hier geleverd tot eene sterkte van 45000
paardekracht, doch weldra zal dit cijfer 100.000 wezen. In het
geheel worden thans aan den Niagaraval onttrokken vier honderd
duizend paardekracht voor industrieele doeleinden : een speldeprik
in een harnas.
Houtpulp zie ik maken, en ook aanschouw ik daarna de
machines van de „Natural food Company", malende tarwe tot
zuivere „shredded whole wheat biscuit" zonder menschenhanden.
Het eenige levend wezen, hetwelk bij dat proces dienst doet, is
de werkman, die toezicht houdt op de machines.
Mijne gastvrije kennissen doen mij uitgeleide tot aan het station,
en ik neem afscheid van hen met de woorden: „Hartelijk dank
er voor dat gij mij gemakkelijk gemaakt hebt het bewonderen
van het embleem der kracht van het jong Amerika : den Donder
der Wateren."
XI
NEW-YORK.
XI
NEW-YORK.
Dien morgen, bij het naderen van Amerika's emporium, was
Charis, zwevende op vleugelen van aether, gekomen door het
cüupévenster van den voortsnellenden trein; Charis „Moeder"
zeggende misschien tot Eurynome, wellicht tot Eglè of wel tot
Hera, wier vader Helios is of wel ^Zeus zelf; die nu eens met
hare zuster het paar der Chariten vormt als Kleta en Phaennae
te Sparta, als Auxo en Hegemone te Athene ; dan weer de eerste
is van den trits \ Aglaïa, Euphrosyne en Thalia, met, in Boeotië,
Eteokles als priester. Overal echter verpersoonlijkt zij de Bevallig-
heid; haar gemaal Hephestos, kenner van het schoone, en vele
dichters hebben gezongen dat, tenzij in gezelschap der Gratiën,
Aphrodite geene vereering waard was.
Met Charis onderhield ik mij over poëzie, muziek, welsprekend-
heid en schilderkunst, over het bekoorlijke van de gaven der vrouw ;
en, toen de gelegenheid zich aanbood, smeekte ik om de gunst van te
New- York te mogen ontmoeten een trio, geschikt om, bij het vertrek
uit Amerika, gegrift te worden in 't geheugen met dezelfde diepte
als de heerlijke groep van haar en hare zusters, de groep zoo bekend
van Canova. Zij had mij daarop hoop gegeven en was verdwenen.
Eenige jaren vroeger was, in een oostersch land, mij een bezoek
gebracht door een schilder met een uiterlijk a la Rembrandt. Het
was op dat tijdstip reeds eene hernieuwde kennismaking met den
landgenoot ; want, toen wij jong waren en zijn atelier zich bevond
14
' 210
in de buurt van het South Kensington-museum, had ik geleerd
te waardeeren de vruchten van zijn veelbelovend palet, hetwelk
zich thans had gewijd aan portretten van soesoehoenans en rad-
jahs, van lama's en bonzen, van mandarijnen en ambans '), en ook,
bij voortduring, aan het conterfeitsel van Charis : gezellin op zijnen
levensweg en dus op zijne zwerftochten in het verre Oosten.
Eene reis naar den Grooten Muur, ondernomen met dit echtpaar
en eenige andere vrienden, had mij doen kennen de geestesgaven
dezer vrouw. Bovendien : van hooge gestalte, met bekoorlijke
vormen, een weelderigen haartooi van zwart satijn, oogen van
git, een klassieken neus, een mond regelmatig versierd met ivoor
van nobele matheid, een buste beantwoordende aan de strenge
eischen des kunstenaars, eene stem verradende dat het alphabet
harer moedertaal vijf klinkers onder slechts twaalf letters telt, is
zij de incarnatie der beste giften, welke zuidelijke goden den man
hebben kunnen deelachtig doen worden. Haar prinselijke stam-
boom stond in het dal van Nuuanu, bij de hoofdstad der „parelen
van de zee".
Toen ik haar en den echtgenoot terugzag te New- York, was
door mij, een paar maanden vroeger, afgelegd de weg van
Honolulu — de naam beteekent „beschutte vallei" — naar den
berg Pali, langs de groetend wuivende koningspalmen der
Nuuana-avenue en het graf van koning Kamehameha, die, om
de opperheerschappij over de acht eilanden, den koning van
Oahu in den Pali-af grond dreef. Op den top gekomen, in bewon-
dering voor het kleurig, schitterend beeld der dalen met velden
van suikerriet, met parken, met de paarlhaven daarginds, met
ruischende watervallen en beeken, welke bevochtigen hier en
daar rotsen scherp en stomp ; gadeslaande talrijke pieken in den
omtrek, vriendelijke, door lachend tropisch groen omgeven, hotels
daar beneden, beemden van verre en nabij, had mijn geestesoog
ontwaard : Haar, Kaïkilani, lieftallig, als steeds vol gratie, de ééne
hand wijzende, met trotsch en toch eenvoudig, met verheven en
*) Volgens ambtelijk bericht van den Consul der Nederlanden te Tientsin, schilderde
hij in Juni 1905, in het Winterpaleis te Peking, het levensgroot portret van de
Keizerin -Weduwe van China.
21
toch bescheiden gebaar naar de landouwen rondom; de andere
hand houdende de „lee": de nationale krans van Hawaï, den
van roode en witte anjelieren en purperen „maileen-bloemen
gevlochten tuil. Mijne ooren hadden vernomen haar zangerig
motto, het devies van het „Paradijs des Stillen Oceaans: „Wa
mou ki ea o Ka aina i ka pono". (Het leven des lands is ge-
grondvest op het goed zijn).
Een merkwaardig gebied dat Paradijs ! Een groep van bergen
en vulkanen. De, 14000 voet hooge, Mauna Kea is steeds met
sneeuw bedekt. De Mauna Loa heeft dezelfde verhevenheid. Zijn
krater Kilanea werkt altijd, doch heeft op vrij geregelde tijden
groote uitbarstingen, en wie zal zeggen of niet, op een gegeven
oogenblik, een nieuwe uitgestrekte archipel ontstaan zal; hier,
waar het van Azië naar Amerika vertrokken schip voor de
eerste maal land ontwaart ? Cook heeft vermoedelijk niet geweten
dat in 1542 één der eilanden door den Spanjaard Gaetano ont-
dekt werd. Misschien is het feit, gedurende twee eeuwen opzettelijk
geheim gehouden. De Engelsche gezagvoerder zeilde van de
Zuidzee-eilanden naar de Behringstraat, en zijne ontdekking van
de Sandwich-eilanden moet te danken geweest zijn aan toeval.
Hij schatte — waarschijnlijk met overdrijving — op 300000 :
de bevolking, welke goed is gebouwd, met eenigszins grove,
doch innemende gelaatstrekken, donkere huid, schoone oogen»
gitzwart haar, dunne baard en vrij breede lippen. Zij behoort
tot het maleisch-polynesisch ras. Behoeften heeft zij weinig.
Kleeding is weelde, kan het zijn, daar de natuur deze menschen
verwent : wellicht al te zeer, want zij sterven uit. De volks-
telling van 1896 leverde als uitkomst op: ruim honderd duizend
zielen, onder welke zich slechts 31000 werkelijke inboorlingen
bevonden; en hun aantal is niet toegenomen, al vermeldt de
jongste statistiek ook voor de geheele bevolking — de wester-
lingen vermeerderen — het cijfer 154000.
Toen Cook er landde in 1778, vond hij op elk der eilanden
een afzonderlijk Hoofd. Over Hawaï regeerde een vorst, die
weldra plaats maakte voor den bekenden Kamehameha II. Deze
kreeg in 1792 van Vancouver onderricht in scheepsbouw en
andere wetenschappen. Zijne kennis, ofschoon niet diep liggend.
212
Stelde hem in staat om de andere inlandsche hoofden tot onder-
werping te brengen. Bij een bezoek aan Engeland overleed hij
te Londen in i8ig.
Zijn opvolger Kamehameha III stierf in 1854. Onder hem
had de Amerikaansche invloed op de eilanden zich sterk uit-
gebreid. In 1826 onderteekende de Amerikaansche kapitein Jones
het eerste verdrag met Hawaï, hetwelk nochtans door de Regeering
te Washington nooit werd bekrachtigd. Het toenmalige Ameri-
kaansche oorlogsschip „Potomac" trad een jaar daarna op tegen
woelingen op de eilanden, veroorzaakt door Fransche priesters.
Het Britsche Gouvernement onderhandelde met Hawaï over een
verdrag in 1836, het Fransche in 1839 ^^ i" 1843 kwam Lord
George Paulet in den Britschen oorlogsbodem „Carysfort" eischen
dat Kamehameha zijn rijk zou afstaan aan de Engelsche Kroon.
Amerika verzette zich tegen deze daad, — de Koning had toe-
gegeven — welke ongedaan werd gemaakt. Engeland en Frankrijk
kwamen overeen de Sandwich-eilanden te beschouwen als een
onafhankelijke Staat en nooit bezit te nemen van eenig gedeelte
van het gebied, waaruit de eilanden bestaan. Toch bezette
Frankrijk de eilandengroep in 1849, rnaar, na langdurige onder-
handelingen, was het, op aandringen van de Vereenigde Staten
en van Engeland, genoodzaakt zich terug te trekken.
Volgens een ontwerp van den Amerikaanschen rechtsgeleerde
Lee, was in 1852 eene vrijzinnige constitutie tot stand gekomen.
De monarchie was daarbij erfelijk verklaard. De Kjroon werd
bijgestaan door een Huis van Edelen, met 20 door den Koning
benoemde leden, en om de twee jaren hadden verkiezingen
plaats voor het Huis van Vertegenwoordigers met 24 leden.
Het staand leger telde 60 man.
' Weinig bijzonders valt te zeggen van de volgende Koningen:
Kamehameha IV, Kamehameha V en Lunalilo. Deze stierf in
1874, Hij was de laatste der dynastie.
De wetgevende Vergadering had een Souverein te kiezen. De
leus was: „Hawaï voor de Hawaïers". Kalakaua verkreeg 39,
de pretendente Emma 6 stemmen. De volgelingen dezer laatste
waren niet tevreden en zetten eene beweging op touw. Hieraan
werd een eind gemaakt door twee Amerikaansche oorlogsschepen.
213
Kalakaua deed in 1874 eene reis om de wereld en deze is hem
van groot nut geweest. Veel rust heeft hij, aan het bestuur, echter
niet genoten. Ik behoef slechts te herinneren aan een staatsstuk,
geschreven in 1881 door den secretaris Blaine, waarin het heet:
„Deze Regeering (te Washington) is van de stellige meening
dat de ligging der Hawaï-eilanden, als de sleutel van het gebied
des Amerikaanschen Stillen Oceaans, hare welwillende onzijdigheid
vereischt, tot welk doel zij ernstig zal medewerken met de
inlandsche Regeering", en aan de nota van den Britschen Gezant
te Washington d.d. December 1887, waarin wordt gezegd:
^Engeland en Frankrijk zijn, krachtens de overeenkomst van
28 November 1843, gehouden de Sandwich-eilanden te beschouwen
als een onafhankelijke Staat en nooit bezit te nemen, hetzij
rechtstreeks of onder den naam van protektoraat of in eenigen
anderen vorm, van eenig gedeelte van het gebied waaruit zij
zijn samengesteld. De beste wijze om dit doel te verzekeren
ware, naar de meening van Hr Ms Regeering, dat de Mogend-
heden, welke de voornaamste belangen hebben bij den handel
in den Stillen Oceaan, gezamenlijk eene vormelijke verklaring
aflegden van gelijken geest als de bovengenoemde van 1843 en
dat de Regeering der Vereenigde Staten, met Engeland en
Duitschland, waarborgen de onzijdigheid en toegankelijkheid der
eilanden en van hunne havens, op gelijken voet voor de schepen
van alle natiën zonder onderscheid."
Nadat in 1889 een opstand was uitgebroken, welke weder door
Amerikaansche matrozen werd onderdrukt, overleed koning Kala-
kaua in Januari van het daarop volgend jaar. Zijne zuster Lilio
Liluokalani werd Koningin, doch slechts voor korten tijd. Het
land ging in 1893 over tot den republikeinschen regeeringsvorm
met Stanford B. Dole als president. Zijn bestuur was de voorbe-
reiding tot de inlijving bij de Vereenigde Staten, welke eenige
jaren later plaats had. Een der pleitredenen voor die inlijving
was: de vrees voor eenen opstand tegen genoemden President
en eene poging om op den troon te plaatsen de prinses Kailu-
lani, erfgename der Kalakaua-dynastie. Deze prinses overleed in
Maart 1899. Haar moeder was prinses Miriam, gehuwd met een
Schotschen koopman, den heer A. S. Gleghorn.
214
De boodschap van den President der Vereenigde Staten naar
aanleiding der inlijving van de Sandwich-eilanden, luidde : „Terwijl
dé Vereenigde Staten, gedurende zeer langen tijd, steeds hebben
bezwaar gemaakt tegen eene onvriendelijke opneming van de
Hawaï-groep, zoo heeft eene reeks van verklaringen, gedurende
drie vierden van eene eeuw, aangetoond het overwegend belang
dezer Staten bij het onafhankelijk leven der eilanden en hunne
groote afhankelijkheid in een handelsopzicht van dit land.
Tezelfdertijd is herhaaldelijk vastgesteld dat het wezen van
Hawaï, als Staat, in geen geval kon ophouden door het overgaan
der eilanden naar het gebied of den invloed van eene andere
mogendheid als de Vereenigde Staten. Onder deze omstandigheden
vereischte de logica der gebeurtenissen dat eene inlijving, voorheen
aangeboden, doch afgeslagen, in de rijpheid van tijd tot stand
moest komen, als het natuurlijk gevolg van de sterke banden,
welke ons aan die eilanden hechten, en vrijwillig zou erkend
worden door den Staat van Hawaï."
Japan protesteerde tegen die inlijving, voor welke gekozen
werd door de Amerikaansche regeering de eenvoudige territoriale
vorm, zooals Alaska, op grond van het gestoord evenwicht in
den Stillen Oceaan, en van het gevaar voor de rechten van
Japansche, op de eilanden gevestigde, onderdanen. Doch, een en
ander kon het te Washington ten deze genomen besluit niet doen
veranderen.
De treinen van de „elevated" gaan over de hoofden der ont-
wakende New-Yorkers. De „trolley cars" suizen reeds door de
straten. Voertuigen van allerlei aard beginnen den arbeid. Het
is acht uur des morgens. Het onmiddellijk noodige is mij een
bad en verwisseling van kleederen. Twee uren later uit het
hotel komende, tracht ik mij te oriënteeren in fifth Avenue.
Spoedig bereik ik de woning van den schilder en van Charis,
wier wieg op Hawaï stond.
Kaïkilani verwelkomt mij in het atelier van haren echtge-
noot, op de achtste verdieping van een huis in den omtrek van
fifth Avenue. Smaakvol ingericht is de werkplaats des kunste-
naars. In één der hoeken staat een vleugel, bedekt met een kleed
215
van fluweel om te dempen den glans van het houtwerk. Dit in-
strument, benevens een viool en een mandoline, bewijzen dat
Kunst hier niet eenzijdig wordt beoefend. Het ruim vertrek, dat
het licht van boven ontvangt, bergt eene menigte schilderijen
aan den wand en op ezels. Achter de toetsenrij hangt een beeld
te voeten uit van de vrouw des huizes. Een ouderwetsche Holland-
sche haard, met eenige uitheemsche pronkers op den schoorsteen-
mantel, schraagt één der bekende stukken van den artist: een
binnenhuis, waarin een, in gebed verzonken, boerenvrouw met
twee kinderen. De titel is „Angelus aan de Zuiderzee", en de
gebeeldhouwde lijst draagt het randschrift: „Daar luidt de klok,
het biduur slaat, tot God het hart, tot God de zinnen". Voorts
is het vertrek gestoffeerd met Aziatische curiositeiten, twee met
paarlemoer ingelegde leuningstoelen uit Canton en met portretten
van menschen van allerlei aard en ras. Boven de deur bevindt
zich een eikenhouten balkon, toegang gevende tot woonkamers
boven. Andere dergelijke vertrekken zijn naast het atelier. Tot
het portaal der buitendeur wordt men van den algemeenen ingang
tot het huis, beneden aan de straat, natuurlijk opgelicht met
een en heffer.
In deze omgeving, hoog in de lucht en artistiek gezellig, heb
ik bij verschillende gelegenheden menschen aangetroffen, merk-
waardig op het gebied van maatschappelijke vragen, literatuur
en schilderkunst. Vele belangrijke onderwerpen deden er mij de
oor en spitsen.
Was het toeval dat ook hier vooral de vrouw schitterde? Wie
heeft ook weer gezegd dat de Amerikaansche het glanspunt vormt
van het land, ongeëvenaard in de wijze waarop zij uiterlijke
bekoorlijkheid, geestigheid, vastheid van wil en geestkracht weet
te paren aan goedhartigheid?
Ik verneem er bij eene zekere gelegenheid dat in de Ver-
eenigde Staten ongeveer vijf en een half miUioen vrouwen hun
eigen brood verdienen. De landbouw houdt een millioen vrouwen-
handen bezig, de huisarbeid tw^ee millioen; handel, nijverheid
en wetenschap in uitgebreiden zin verschaffen brood aan de rest.
Eene Bostonsche spreekt op degelijke wijze over Fransche
letterkunde; eene dame uit Philadelphia verwijt mij, als Europeaan,
2l6
dat ik het zóó doe voorkomen alsof de Amerikaan, door zijn
zucht om geld te verdienen, bezig is zich in Europa een slechten
naam te maken; volgens haar is het doel van den Amerikaan,
van de Amerikaansche, veeleer positie dan geldbezit; ook is de
man in de Vereenigde Staten er nóg meer op uit om ridderlijkheid
te beoefenen dan om een fortuin te maken.
Ruskin wordt geciteerd: „De pHcht der vrouw, als lid van het
Gemeenebest is om bij te dragen tot de orde, tot het gemak, tot
de versiering van den Staat. Wat de vrouw moet zijn binnen hare
poorten als het centrum van orde, de balsem in nood en de spiegel
van schoonheid, dat moet zij ook zijn buiten hare poorten, alwaar orde
moeielijker is, nood meer dringend, lieftalligheid meer zeldzaam**.
Eene Pittsburgsche maakt vergelijkingen tusschen de nijverheid
van Engeland en die van de Vereenigde Staten, wijst op het
feit dat minder de werkman dan wel de patroon in Amerika
hooger staat dan in Engeland. De eene is vooral self made, de
andere heeft de fabriek geërfd van zijn rijk geworden vader.
In de oude wereld wordt in de eerste plaats heil gezocht in de
ervaring, in de nieuwe bouwt men vooral op den ondernemings-
geest. Daar geldt alléén rijpheid; hier stelt men ook vertrouwen
in de jeugd en geeft haar een kans.
Het was in het „home" van den schilder, dat ik de beide
andere beloofde gratiën ontmoette.
Nummer twee — over de derde zal ik eerst later spreken —
was het echte kind der Vereenigde Staten : groot, bevallig, voort-
brengsel der kruising van rassen, uiterlijk en innerlijk krachtig,
nu en dan grillig, vriendelijk van uitdrukking, met een tint als
de leHe, een paar oogen als Gods woning, eene houding als die
eener majesteit, op de hoogte van verschillende economische
toestanden, en met een in den handel hard werkenden echt-
genoot, wiens dagelijksche verdiensten, in eene wereldbekende
zaak, duizenden dollars bedragen.
Bij den eersten tocht door de straten, werd ik genomen onder
de vriendelijke hoede van haar, dochter van New- York, kennende
de geschiedenis harer stad en wenschende dat elk bezoeker,
vooral hij, die Hollandsch bloed heeft, belang zal stellen in het
verleden der haven.
217
Als sportswoman bestuurt zij zelve de paarden van haar sierlijk
rijtuig, mij medenemende naar de „Riverside drive," en onderweg
verhalende van Stuyvesant, die den 2 4sten Mei 1653 een charter gaf
aan de Hollanders der toenmalige nederzetting Nieuw Amsterdam,
van welke Arendt van Hattem en Martin Kregier tot burgemeesters
werden benoemd ; ook van Nieuw Oranje op het eiland Manhattan,
zooals Nieuw Amsterdam, na onze herneming der plaats in 1673,
werd geheeten. Het aantal der stoere lieden, die zich in 1653 op
Manhattan vestigden, was 11 20; de stad had 60.000 zielen in het
jaar 1800, Grooter New- York bezit een net van straten van
430 mijlen, eene oppervlakte van 823 vierkante kilometer en het
geheele bevolkingscijfer bedraagt thans 3.600.000. Men herinnert
zich de opwinding in de lente van 1897, toen dit cijfer werd
bereikt, door aanhechting van grondgebied, bij een besluit des
Gouverneurs van den Staat New- York. Aldus werd Chicago zóó
overvleugeld, in een opzicht van bevolking, dat dit vooreerst niet
zou kunnen mededingen.
Grooter New- York bestaat in den tegen woordigen tijd uit de
borough of Manhattan (de vroegere, eigenlijke stad; behalve
Hoboken en Jersey city op den rechteroever der Hudsonrivier,
welke plaatsen tot den staat New Jersey behooren); ten oosten
van het op het vasteland liggend gedeelte van dezen borough
ligt de tweede: Bronx; welke zich uitstrekt tot aan de grens
van Connecticut. Op Long Island liggen Queens-county en Kings-
county. Tot het laatste behoort Brooklyn. Het vijfde en laatste
gedeelte is Richmond County of Staten island.
Riversidepark begint bij de 72ste straat en loopt langs de oevers
der Hudsonrivier, deftig stroomende langs lachende heuvelen en
zich verliezende in de verte, in hare eigene nevelen. Het graf
van Generaal Grant, op de hoogte van Claremont, ligt tegenover
de groene hellingen van New Jersey.
Toen Grant het presidentschap (1869 — 77) aannam, schreef hij
aan het slot van zijnen desbetr effen den brief d.d. 29 Mei 1868:
,,Laat ons vrede hebben", doelende op de verbroedering tusschen
Noord en Zuid, drie jaren nadat hij als overwinnaar tegen Lee,
bij Appomattox een einde had gemaakt aan den burgeroorlog.
De reeks der veldslagen, welke hij won, en waartoe nog als
2l8
voornaamste behooren : die van Vicksburg op den eersten Juli
1863, van Chattanooga op den 24sten November d. a. v. en bij
Fredericksburg in Mei 1864, begon nadat de door Ericsson uit-
gevonden monitor, den 9<ien Maart 1862, het panterschip «Merrimac"
der Zuidelijken had vernield. De Noordelijken kregen toen vrijheid
van handelen ter zee ; Grant kon voorbereiden zijn marsch met
het, door hem bereikt, doel om het leger van het Zuiden in te sluiten.
Van dezen even genoemden uitvinder zegt een ambtelijk Ame-
rikaansch bericht: „In het jaar 1838 kwam te New- York, aan
boord van het schip „„British Queen"" van Londen, een Zweedsche
landverhuizer, bekend als kapitein John Ericsson. Wat was zijne
waarde voor dit land te schatten op den gden Maart 1862? Was
zij achthonderd, achthonderdduizend of acht millioen dollars ?
Grant's Mausoleum vermeldt slechts den bovenaangehaalden
wensch naar vrede, namelijk boven den, een dubbele rij van
dorische zuilen vormenden, ingang. Het monumentaal gebouw,
gedekt door een tempel met Ionische pilaren, heeft eene hoogte
van 50 meter.
Het binnengedeelte : een koepelhal, vertoont niets anders als
twee rood marmeren sarkophagen ; de eene, waarop, tijdens mijn
bezoek, nog frisch zijn de bloemen van den krans, den ameri-
kaanschen generaal gewijd door Prins Heinrich van Pruissen,
draagt het opschift „Ulysses S. Grant" ; de andere is die van
de echtgenoote des krijgsmans.
Aan de noordzijde van het gebouw trekt mijne aandacht een
boom en daarbij een bronzen tablet met den volgenden tekst in
het Engelsch (en in het Chineesch): „This tree is planted at the
side of the tomb of General U. S. Grant, ex-President of the
United wStates of America, for the purpose of commemorating
his greatness by Li Hung Chang, Guardian of the Prince, Grand
Secretary of State, Earl of the first order. Yang Hu, Envoy
Extraordinary and Minister Plenipotentiary of China, Vice Presi-
dent of the Board of Censors. Kwang Hsü 23^1 year 4^^ Moon,
May 1897." Men weet dat eene innige vriendschap bestond tusschen
Grant en Li. Toen deze door President Cleveland (1885 — 89)
werd ontvangen in het „Whitney House" in fifth Avenue —
William C. Whitney was toen Minister van Marine; thans wordt
219
het bewoond door zijnen zoon Harry Paine Whitney — ver-
klaarde de Chineesche gast niet te kunnen gelooven dat die
woning geen staatseigendom was. Een partikulier huis kon,
volgens zijne begrippen, niet met eene dergelijke weelde zijn
ingericht.
Wij rijden terug naar fifth avenue. Het is het uur van „shopping".
Het verkooppaleis dat wij binnen traden, was zoo iets als het
„Louvre" te Parijs, als de „Army and Navy stores" te Londen,
doch meer Amerikaansch, op nóg grooter schaal ingericht. Per-
soneel: ongeveer vier duizend mannen, vrouwen en kinderen,
behalve de inkoopers, de koetsiers, de stalbedienden en andere
arbeiders, die werk verrichten buiten de eigenlijke verkooplokalen.
De rijke vrouw te New- York doet hare inkoopen in fifth avenue
liefst van des morgens elf tot des namiddags één uur. Bekend
zijn haar de winkels in de achtste straat en Broadway tot aan
de vier en dertigste straat, evenals die in het gedeelte van sixth
avenue tusschen de veertiende en drie en twintigste straten. Zij
weet weinig van de magazijnen in de achtste avenue, in Grand-
street, in de tw^ee en zeventigste straat en niets van die, beneden
Washington square gelegen. Dit plein dient als scherm, ten einde
fifth avenue te beschutten tegen het gezicht op de lagere buurten.
Zijn noordzijde is deftig, zijn zuidkant plebeïsch, Washington's
woorden „Let us raise a Standard to which the wise and honest
can repair. The event is in the hands of God" staan gebeiteld
op den hem gewijden triomfboog, welke den ingang tot de vijfde
avenue vormt.
Ik teeken aan dat, terwijl de straten in het benedengedeelte
der stad eigennamen dragen en willekeurig zijn aangelegd, zij
in het noorden d. w. z. drie vierden van Manhattan island, volgens
het z.g. Amerikaansch plan zijn ingedeeld en aangeduid worden.
Van het noorden naar het zuiden loopen de avenues; rechthoekig
daarop, gaande van de Eastriver naar de Hudson, staan de dwars-
straten. Door de vijfde avenue worden laatstbedoelde gedeeld
in eene oostelijke en eene westelijke helft en de huisnummers
loopen van die avenue af In dezelfde straat : de lo^ bijvoorbeeld,
heeft men mitsdien: 2/^East lo'^^ Street en 24 West lo!^ Street.
Aan den oostkant zijn thans 190 straten, terwijl aan de west-
220
zijde het aantal 219 bedraagt. Eene uitzondering op dit stelsel
maakt Broadway, welke dwars door de verschillende zijstraten
van den westkant gaat.
Fifth Avenue is de straat der aanzienlijken. De magazijnen
behooren er eigenlijk niet te huis. Zij hebben zich ingedrongen
tusschen de woningen van patriciërs, tusschen de deftige huizen
van hen, die reeds een veertig jaar geleden over fortuinen
beschikten. Driemaal zooveel als in andere straten kosten er het
bontwerk, de dameshoeden, het linnengoed, de costumes en de
natuurlijke bloemen : een handelsartikel van groot belang en
hoog in prijs.
Tegen den middag staan in fifth avenue vele eigene rijtuigen,
hansoms, automobiles met livereibedienden vóór de groote maga-
zijnen, geurig door de reukwerken, waarvan de Amerikaansche zich
gaarne bedient. Het is het gala-uur. De cylinders groeten, dankend,
terug. Het glimlachend hoofdknikje — het wapen der vrouw,
hetwelk zij negatief aanwendt tegen den man, van wien zij geene
beleefdheid wenscht te ontvangen — herhaalt zich vele malen ;
de „latest novelty" wordt besproken en de zonnestralen streelen
Charis, bezig met het kiezen van tooi.
De winkelier van New- York is vrij goed op de hoogte van
de financieele gesteldheid zijner klanten. Hij houdt daarvan
boek en die dienststaat zijner begunstigers wordt aangevuld door
vereenigingen, welker specialiteit is : na te gaan de verantwoor-
delijkheid van ieder, die rekeningen heeft te voldoen. Onder
den grooten winkelstand is het aldus bekend dat A prompt betaalt,
dat B laat wachten, dat C een zorgeloos karakter heeft, dat
tegen D een vonnis van wanbetaling is uitgesproken en dat E
stipt zijne eigene schulden voldoet, maar zich niet bemoeit met
de regeling van het debet zijner wederhelft. Het geval is bekend
van eene oude dame, die, gedurende jaren hare rekeningen op
den tweeden der maand betaalde; eens — door eene toevallige
omstandigheid — liet zij dit na, en binnen weinige dagen kwam
de eene leverancier na de andere, tegen alle gewoonte, aan haar
huis geld vragen, met de kwitantie in de hand.
De „floorwalker" (controleur) van een groot magazijn laat
niemand een pakje medenemen, tenzij hij er zich van hebbe
221
vergewist dat daarbij geen gevaar bestaat voor zijnen werk-
gever of liever voor hemzelven, want meestal is hij verantwoor-
delijk voor elk bedrag, dat op deze wijze voor de firma mocht
verloren gaan. Hij plaatst als fiat zijn paraaf op de „schedule*
der winkeljufFrouw.
In de meeste magazijnen wordt slechts bij uitzondering contant
betaald. Het wisselen, het zoeken naar klein geld neemt te
veel tijd. Evenmin houdt de winkelier er van dat de klant
(van goed krediet) zijne inkoopen zelf medeneemt : zij worden
bezorgd en betaald op rekening of wel c. o. d. (coUect on
delivery). De begunstigster mag niets houden — betaald of
niet — dat haar niet bevalt, want zij moet bij hare vriendinnen
niet kunnen klagen : „dat leelijke ding heb ik in een onbewaakt
oogenblik bij X. gekocht." Eindelijk zal de winkelier beweren
dat hij geenszins wenscht gebruik te maken van de onwetend-
heid der koopers, dat zijn doel is : zijn eigen goeden naam hoog
te houden, dat het geen verschil maakt of gij zelf komt, uw
kind of uwe dienstbode, dat er slechts ééne prijs is, ook omdat
hij geen reden ziet „waarom de royale vrouw die, zonder af te
dingen, betaalt wat gevraagd wordt, niet dezelfde kansen zou
hebben als de andere, die veel geld heeft, doch afdingt en voor
niets betaalt zonder te protesteeren".
Het is, naar mijne overtuiging, geene naïeveteit aan de eer-
lijkheid van den New-Yorkschen winkelier, die aldus spreekt, te
gelooven. Wie denkt, bij dezen gedachten gang, niet aan ons
„eerlijk duurt het langst". Terwijl niets angstiger is dan zorge-
loosheid, niets duurder dan gierigheid, is ook onbetrouwbaarheid
een kostbaar euvel voor den koopman, die daaraan lijdt. Hoe
meer de handel in het groot of in het klein zich onthoudt van
list of bedrog, hoe grooter zijn kans van slagen is. Het best komt
vooruit de koopman, die de grootste stiptheid in acht neemt, het
meest rechtschapen gemoed bezit en in den vollen zin van het
woord gentleman is. Koop en verkoop is eene daad, welke van
beide zijden vertrouwen vereischt. De oosterling wrijft zich ook
thans nog in de handen, wanneer hij er iemand in heeft laten
loopen, doch zijne handelstoestanden zijn dan ook verre ten achteren.
Hieraan wordt niets afgedaan door het feit dat de New-
222
Yorksche winkelier, op de hem eigene wijze uitlokt tot koopen
met uitmiddelpuntige advertentiën, overdreven aanprijzingen,
„bargain counters" : afdeelingen alwaar artikelen aan eiken kooper
zonder onderscheid verkocht worden voor de helft van hunne
oorspronkelijk genoteerde w^aarde, „ special sales", „special ofFerings"
en door andere middelen om het publiek in het magazijn te krijgen.
De zuinige huismoeder doet hare inkoopen in de buurten
beneden Madison- Square. Daar wemelt, van des morgens acht
tot des avonds zes uur, de menigte, koopende speelgoederen,
levende dieren, galanteriën, dassen, huishoudelijke artikelen van
allerlei aard in bijzondere winkels, en ook in „Stores", alwaar
vrouwehoeden gelden van één tot vier dollars, alwaar de bestuur-
ster van het huisgezin uit de provincie, aangekomen met één
der ochtendtreinen, om acht uur binnentreedt om er des avonds
uit te komen, na alles te hebben bezorgd wat zij en de haren
behoeven : van boter tot een phonograaf ; en na bezichtiging
van de „regular goods", de „bargains" en de „latest novelties",
omtrent welke een bijzondere catalogus haar van te voren tehuis
heeft ingelicht.
Vele plaatsen der stad vertoonen een armzalig winkeltje naast
een Mercurius-tempel van kolossale afmetingen. In Broadway
kan men vinden bij de 23ste straat, het „Strijkijzer" : platte, spitse,
hoekige, wolkenschraper, die met onaestethischen, ijzeren blik
neerziet op de woninkjes aan zijnen voet; ook het metalen ge-
vaarte, bij de 42ste straat, in hetwelk de demokratische „Times"
wordt geredigeerd, dat zich, barok, laat kronen door een hemel-
hoog torentje in den trant van den florentijnschen Campanile, en
dat, als eene nachtmerrie, met de zwaarte van een rots, schijnt
te drukken op de onaanzienlijke huisjes daar beneden ; ik heb in
Broadway uitstallingen gezien van de grofste nietigheden en
daarnaast: van voorwerpen, welke alleen den verfijnde kunnen
tevreden stellen ; de schoonste parel flankeert er den ongehouwen
steen ; in een zeker gedeelte loopt men er rond in de duisternis,
doch de boulevardier, die tusschen de 23ste en 24ste straten de
weifeling van het kiezen ondervindt bij de verschillende schouw-
burgen, koffiehuizen, tingeltangels, hotels, concerten en restaurants,
wordt daar verblind door het elektrisch schijnsel van booglampen
223
en bewegelijke reclame-opschriften. Meer dan eenige andere straat
maakt Broadway aanschouwelijk de tegenstellingen, welke men
te New- York aantreft. In de clubs worden mondelinge afspraken
gemaakt voor zaken, bij welke millioenen zijn gemoeid, de politie-
agent heeft er den naam van omkoopbaar te zijn. Als de bus vol
is, legt men er de brieven op, zonder gevaar dat zij zullen worden
weggenomen, doch er zijn buurten te New- York, waar men
zelfs overdag niet veilig is. De toegang tot de koopmanskantoren
is vrij, ook al heeft de binnentredende er niets te doen, maar de
bezoeker van eene rijks-instelling wordt zorgvuldig in het oog
gehouden.
Den avondmaaltijd houd ik in gezelschap van mijne begeleidster
en van haren echtgenoot in het Waldorf-Astoriahotel. Het is
algemeen bekend. Toch moet men het hebben aanschouwd om
niet door de verbeelding in den steek te worden gelaten, wan-
neer men aan zijnen omvang denkt. Bouwkosten vijftien millioen
doUars, verdiepingen 17, kamers 1500, personeel 1636 personen,
maandelijksche loonen ^ 40.000, voorraad wijnen É 200.000,
jaarlijksch verbruik van enveloppes één millioen : de Amerikaan-
sche schoenen uit de provincie laten hunne vriendinnen gaarne
weten dat zij intrek hebben genomen in het grootste hotel der
wereld.
Fifth Avenue is de verkeersader der hoofdstad met welken ik
het eerst kennis maakte, van welken ik het laatst afscheid nam.
Negen kilometer van Washingtonsquare via Central-park tot
aan de Harlemri vier ! Kaleidoskoop van het weeldeleven! Alles
is rijk: kerken en clubs, hotels en magazijnen, bibliotheken en
partikuliere woningen.
Den Goeden Vrijdag, op welken ik den dienst bijwoon in de,
op den hoek der 29ste straat gelegen voormalige, „Church in
the fort" v^an Nieuw-Amsterdam, de „first reformed Church in
America" zooals zij zich noemt, gesticht in 1628, thans bekend
onder den naam van „Marble collegiate Church", treft mij de
weelde der inrichting, van het orkest, van de zangers en van
de leden der gemeente. Iets hooger, bij de 48ste straat is de
„Collegiate Church". Zij geeft aan de kerkgangers keurig uitge-
voerde boekjes, programma's als men wil, versierd met haar,
224
door het devies „Eendracht maakt macht" (in het nederlandsch)
gesteund wapen. Daarin wordt elke week herhaald: „This, the
oldest Church in the city, has always a cordial welcome for
strangers", eene bewering welke aan mij is waar gemaakt. Ook
vermelden die boekjes dat het Charter aan de kerk werd gegeven
onder het zegel van Willem en Marie, koning en koningin van
Engeland in 1696, dat haar oorsprongen geschiedenis verbonden
zijn met de Hollandsche immigranten in Amerika, en dat de thans
nog gebruikt wordende klok werd gegoten te Amsterdam in
1728. Op dienzelfden Goeden Vrijdag werd in deze ééne kerk
geofferd — behalve de opbrengst der gewone koliekten — : ten
voordeele van de „Speedwell Society" (vacantie-koloniën voor
herstellende en verlaten kinderen) É 402.12 en van de kinderzaal
van het „Postgraduate-hospital" ^ 5000, met de toezegging door
denzelfden gever gedaan van eene jaarlijksche bijdrage van
é 200 voor hetzelfde doel; ten behoeve van zendingswerk: <# 407.80
en van bijzonderen kerkarbeid É 60.07. Rijk is ook de ^ultra-
fashionable" protestantsch-episkopale St. Thomas-church bij 53^11
Street, en, opdat de katholieken niet voor de protestanten onder
zullen doen, staat vlak bij deze de kathedraal van St. Patrick,
groot (2500 zitplaatsen) grootsch en gothisch als eene zusterkerk
van de kathedralen te York, Amiens en Rheims. De, bij ']^^^
Street gelegen, synagoge Beth-el, met haren door goud belijnden
koepel, heeft drie kwart millioen dollars gekost.
Nopens de godsdiensten in de Vereenigde Staten geef ik
hier een overzicht van hetgeen dienaangaande is gezegd door
Dr. S. A. Eliot van Boston op het, te Amsterdam in 1902 ge-
houden, internationaal congres van vrijzinnige godsdienstigen : „Er
is in Amerika geen staatskerk. Er zijn godsdienstige organisaties
ontstaan door vereeniging der inwoners, waaronder de Unitariërs
onder de protestanten domineeren. Onder hen vindt men de af-
stammelingen der oude pelgrim vaders, de mannen van de „May-
flower". Het gebed van hun leider op het Amerikaansche strand
is beantwoord door de groote christelijke genootschappen zonder
bisschop. Wij beoordeelen de oude Puriteinen niet naar hunne
wortelen, maar naar hunne vruchten. In de oude kerken lag
reeds de kiem van het vrijzinnige geloof De prediking, ook in
22 S
behoudende kringen, wordt steeds minder doctrinair, liberaler en
praktischer. In Nieuw-Engeland is zelfs het oude Calvinisme dood,
Van de souvereiniteit Gods komt men tot Gods Vaderschap, van
het uitverkoren zijn van velen tot het kind zijn van allen. De
vrijzinnige predikanten bestudeeren maatschappelijke verschijnselen
naast theologie. Zij hebben een geestelijke levenskracht en een
ernst, die zelfs door de orthodoxie worden erkend. De invloed
van de roomsche kerk op de protestantsche genootschappen, en
omgekeerd, is zeer gezond.
Het liberalisme is in alle kerken vertegenwoordigd, maar voor-
namelijk in de congregationalistische. Aan de kwakers heeft men
te danken het hooghouden van den zedelijken levensstandaard,
aan het liberale Jodendom de rijkste godsdienstige gemeenschap
en een verstandige praktische armenzorg. Het evangehe in zijn
eenvoud is bij de vrijzinnigen. Zij scheiden godsdienst niet van
de andere menschelijke belangen. Ondanks alle verschil is het
gevoel van gemeenschap onder hen steeds toenemend."
In fifth Avenue, tot dusver vrijgehouden van tramstaven en
van spoorwegviadukten, alleen bereden, als openbaar middel van
vervoer, door ouderwetsche omnibussen, van Washington -Square
tot Sgth Street, is men in Clubland. Aan elke der clubs, welke
ik heb bezocht: de „Union-league" met 1800 leden, de „Univer-
sity-club" en de „Metropolitan" (de zoogenaamde millionnairsclub)
zijn ontzaggelijke sommen besteed. De vreemdeHng, die over
eenige introducties kan beschikken, vindt ook hier in alle clubs
vriendelijke gastvrijheid.
De paleizen der multimillionnairs staan hier in een rij. Miss
Helen Gould's biljartkamer, tevens schilderijenkabinet, heeft
faam. Haar broeder George, de Wallstreet potentaat, wonende
op den noordhoek der 67 ste straat heeft, alleen op „Georgian
Court" te Lakewood in New Jersey, niet minder dan twaalf
koetsiers. En dan de woningen der talrijke Vanderbilt's in die
Avenue! Vóór het stille paleis van de weduwe van Cornelius
schrijdt de wachter met deftigen tred. Verder is het „home" van
CorneHus Vanderbilt Junior; daar de „Vanderbilt tweelinghuizen",
toebehoorende aan George en aan zijnen zwager W. D. Sloan,
iets hooger de „mansions" van W. K. Vanderbilt en van de
15
226
dames W. Seward Webb en Mc.Twombley, dochters van W. H.
Vanderbilt. De reeds genoemde WilHam C. Whitney betaalde
é 650.000 voor het huis aan de noordzijde van 68th street en
liet het toen ombouwen. Zijn landgoed „Wheatley hills", met
eene overdekte renbaan van een kilometer, ligt in Westbury.
Het „Pickhardt House" — onbereikt levensdoel van een handelaar
in chemicaliën — op den hoek van 74111 street, heeft een dozijn
architekten tot wanhoop gebracht. De bouw werd begonnen in
1875. Toen een som van i 100.000 was uitgegeven, vond de
eigenaar geene tevredenheid in de uitvoering der plannen. Nauwe-
lijks stonden de muren der eerste verdieping, of het projekt
moest opnieuw worden gewijzigd. Eindelijk kwam de derde
étage gereed, doch, niet voldaan, liet de zonderling twee ver-
diepingen weder naar beneden halen. Na veertien jaren zwoegens
kreeg het huis een dak. Een millioen dollars was er mede
gemoeid geweest, maar de ontevteden huisheer liet het zes jaar
ledig staan en het werd ten slotte in publieke veiling verkocht
voor i 500.000.
Een millioen dollars heeft voor zijne, door boomen omgeven,
woning in fifth avenue, uitgegeven de demokratische staalkoning
Andrew Carnegie: klein, grijs, vriendelijk en willende zijn ver-
mogen zoo veel mogelijk verdeelen vóór hij overlijdt. Men berekent
dat hij tot 1 902 eene som van twee honderd millioen gulden heeft
weg geschonken. Hij gaf 120 millioen voor het Carnegie Institute
te Washington. Is het noodig te vermelden dat dit niet het
eenige bewijs zijner grootmoedigheid is? In de Amerikaansche
couranten is openbaar gemaakt geworden de hieronder volgende
tekst van stukken, betrekking hebbende op zijne schenking van
anderhalf millioen voor het gebouw van het Hof van Arbitrage
te 's-Gravenhage :
„Imperial Embassy of Russia
Washington D. C. May 28 1903
Andrew Carnegie Esq.
Sir!
His Majesty the Emperor, has leamed with the utmost satis-
faction of the genereus donation of É 1.500.000 giv^en by you
227
for the purpose of erecting a building at the Hague to be held
as the permanent seat of the international Court of Arbitration
and for a library in connection with the same.
His Majesty directs me to convey to you the expression of
his deep and heartfelt appreciation of this munificent gift, bestowed
on a cause, the initiative of which belongs tot My most gracious
Master, who trusts that its further development will prove of
inestimable value to the future peace of the world and the
happiness of all mankind.
Acquitting myself with the greatest pleasure of the agreeable
duty intrusted to me, I remain sincerely yours
(get.) CouNT Cassini
Ambassador of Russia."
Het andere stuk luidt volgens bedoelde nieuwsbladen:
„Wilhelmina Queen of the Netherlands, Princess of Orange
Nassau, etc. etc. etc. to Andrew Carnegie Esquire:
In order that the institution originated by the Peace conference
may attain its full development, not only the cooperation of
sovereigns and governors is necessary, but the sympathy of private
persons also is needed. You, Sir, have feit this, and suiting the
action to the sentiment with characteristic energy, you have
ofifered a princely gift for the establishment of a palace and
library worthy of the Court of Arbitration.
May the Palace of Peace, which will owe its existence to your
munificence, remain throughout time the imposing symbol of the
humane endeavor to solve the differences between nations by
peaceful means. Your contributing so largely toward the reali-
zation of this end is a noble deed, which I and my people
appreciate the more highly, because an international decree having
placed the seat of the Court of Arbitration in this country, the State
of the Netherlands considers itself the guardian of the idea of peace,
which it was the aim of the Hague conference to see fulfilled.
The object of this letter is to offer you these, our most
heartfelt thanks.
Given at the Palace Soestdyk the eleventh of June 1903.
WILHELMINA."
228
Carnegie's inkomen wordt geschat op 62 millioen gulden per
jaar, de toeneming van zijn kapitaal op bijna twee ton per dag.
Zijne raadgevingen zijn : „Heb groote plannen. De jonge man,
die in zichzelven niet reeds den vennoot of het Hoofd eener
belangrijke zaak ziet, is mij niets waard. Wees in uwe gedachten
geen oogenblik tevreden met de betrekking van eersten klerk
of meesterknecht, in welke zaak ook, hoe omvangrijk die moge
zijn. Zeg tot u zelven : „„mijne plaats is vooraan."" Wees in uwe
droomen koning. Gebruik geen sterken drank. Speculeer nooit.
Stel u nooit borg zonder voldoend bezit van contant geld. Op
nij verheidsgebied is de geoefende arbeider de stichter en be-
stuurder van beroemde ondernemingen. Op commercieel terrein
is het de arme kantoorjongen, die bewezen heeft een vermomd
vorst in den handel te zijn, wien zeker zijn erfdeel te beurt
valt. Dat zijn de opkomende klassen. De arme bediende en de
fabrieksarbeider zijn het, die ten slotte in eiken tak van zaken
zullen heerschen, zonder een kapitaal in het begin, zonder familie-
invloeden en zonder akademische opleiding. Zij zijn het, die zich
naar het front vooruit gedrongen, en het commando op zich
genomen hebben, die gesalarieerde betrekkingen in den steek
gelaten en dapper alles gewaagd hebben om eene zaak op te
richten ; akademisch gepromoveerden zal men gewoonlijk eene
vaste bezoldiging zien genieten : het is waar in betrekkingen
van vertrouwen, doch ondergeschikt. Kapitaal noch invloed,
akademische geleerdheid noch dit alles te zamen zijn in staat
gebleken met goed gevolg in zaken den strijd aan te binden
tegen de geestkracht en den ontembaren wil, welke het gevolg
zijn der alles veroverende armoede."
Het „Steel and Iron Institute" in Engeland benoemde Carnegie
tot president voor 1903. Bij die gelegenheid hield hij eene rede,
waarin werd gewezen op het groot onderscheid tusschen de
werktuigen der nijverheid van voorheen en thans, en ook op het
nóg grooter verschil in de wijze van zaken doen. Groot Britannië
zeide hij, dat in den loop der i8e eeuw de leidende industrie-
staat der wereld werd, bracht mannen voort die, bij den aan-
vang hunner loopbaan, hadden : hun hoofd en hunne handen
zonder meer. In den loop der tijden breidde de omvang der
229
n ij verheidsondernemingen zich steeds uit. Maatschappijen op aan-
deelen vervingen de pardkuliere firma's. Aan deze nieuwe manier
van zaken doen is verbonden het gevaar dat de persoonUjke
bekwaamheid niet meer het loon verkrijgt, waarop zij recht heeft.
De Carnegie Steel Company kwam tot het inzicht dat het
deugdelijk beheer eener onderneming afhangt van de leidende
persoonlijkheden, en zij was er daarom op uit jonge, begaafde
mannen in dienst te nemen en dezen aandeel te geven in de
winst, en wel op de volgende manier : dat hun dit aandeel niet
dadelijk uitbetaald, maar te goed geschreven werd. Zij werden
dus deelhebbers, zonder op eenigerlei wijze betrokken te zijn
in de financieele verplichtingen der zaak. De vrees voor moge-
lijke verliezen bleef hun bespaard en zij konden al hun geest-
kracht richten op de vervulling van hunne dagelijksche plichten
Op deze wijze nam het aantal deelhebbers in de maatschappij
jaarlijks met 40 toe, die echter eerst dan werkelijke deelhebbers
worden, als de winstinschrijvingen voor hun aandeel een bepaald
bedrag hebben bereikt. Tegenwoordig zijn zij allen rijk. Aldus,
werden deze mannen, zoo lang zij jong waren, wakker aan den
arbeid gehouden. Zij leerden met hun inkomen genoeg te hebben ;
zij waren potentieele, maar geene essentieele millionnairs. Carnegie
acht het niet goed jonge mannen rijk te maken ; daarmede
moet gewacht worden tot hun rijperen mannelijken leeftijd,
want in jonge rijkaards ontwikkelen zich licht eigenschappen,
waardoor zij van ingespannen arbeid afgehouden worden. Bij
de voortschrijdende ontwikkeling van Carnegie's ondernemingen,
bleek het echter dat het succes voornamelijk afhing van de
meesterknechts en opzichters, die men nog niet tot het deel-
hebberschap toegelaten had. Men wilde dus ook hun aandeel in
de zaak geven. De eerste opzichter, wien het voorstel daartoe
gedaan werd, Jones geheeten, een man later beroemd geworden
in nij verheidskringen, sloeg het echter af. „Ik heb zorg genoeg,"
zeide hij, „met op den arbeid te letten ; laat mij blijven wat ik
ben, maar betaal mij goed." En dit geschiedde ook. „Captain"
Jones klom langzamerhand op tot een traktement, even hoog
als dat vau den President der Vereenigde Staten. Later echter
werd het deelhebberschap der werklieden in de winst algemeen,
230
zeer ten bate der maatschappij ; daar ieder er belang bij kreeg
zijn werk zoo goed mogelijk te doen, ten einde aldus de maat-
schappelijke winst grooter te maken. Langzamerhand werd dit
stelsel, met het oog op het risico, dat in alle zaken bestaat, in
dezen geest gewijzigd dat de winstaandcelen der arbeiders te
hunnen bate als aan de Maatschappij geleend en als bevoorrechte
schuld erkend werden, zoodat zij hunne spaarpenningen, bij een
faillissement der zaak niet konden verliezen. In de meeste
Amerikaansche Staten vormen tegenwoordig de spaargelden der
w^erklieden de eerste hypotheek op de onderneming, waarbij
zij werkzaam zijn.
Wordt het eenmaal algemeen, aldus besloot Carnegie zijne
rede, dat ieder arbeider ook aandeelhouder in de zaak is, dan
zullen de meeste twisten tusschen kapitaal en arbeid uitblijven.
Hij houdt er zich van overtuigd dat, bij eene dergelijke ver-
houding tusschen werkgevers en werknemers, alle ondernemingen,
waarbij de geheele winst uitsluitend in den zak der bestuurders
vloeit, onmogelijk de mededinging kunnen volhouden. In dat
stelsel van toekenning van een aandeel in de winst ligt de
oplossing van één der geweldigste vraagstukken van onzen tijd
en het dient door alle industrieelen in ernstige overweging te
worden genomen. Het is met de Siameesche tweelingen : werk-
gevers en w^erknemers, zóó geschapen dat zij gemeenschappelijk
moeten welvaren of lijden ; eene scheiding hunner belangen
beteekent den dood.
Eene bijzondere beschermeling van Carnegie is de millionnair
Charles Schwab. Hij begon zijne loopbaan als koetsier van een
plattelands-omnibus in Pennsylvanië.
Schatten van meubelen en kunstvoorwerpen zijn opgehoopt in
de woningen der multimillionnairs van fifth Avenue. Velen moeten
hier onvermeld blijven. Bij 65 th street is de dubbele woning van
Mrs WiUiam Astor, wier echtgenoot bekend is wegens zijne
Engelsche neigingen, en van haren neef John Jakob Astor. Bij
laatstgenoemde doen zich dikwijls theater-beroem dheden hooren.
Het tooneel in zijn huis is ingericht naar de strengste eischen
des tij ds. Het paleis van wit marmer, graniet en brons des koper-
konings WiUiam Clarke werd met de grootst mogelijke w^eelde
231
ingericht : kimstgalerijen, een bal-, theater- en concertzaal en een
Turksch bad.
Een huis moet ik nog noemen: dat van 541^ street toebehoo-
rende aan John Rockefeller van de Standard Oil-Company. Hij
gaat door voor de rijkste man der wereld te zijn. Op i Januari
1899 werd zijn vermogen geschat op twee honderd millioen
dollars, vier jaren later op vier maal zooveel of twee milliard
gulden Nederlandsche courant. Blijft dit fortuin in stand, dan zal
het eene hoogte bereiken, zóó fabelachtig dat elk voorstellings-
vermogen daarbij te kort schiet. Aan de universiteit te Chicago,
o. a. heeft Rockefeller bij verschillende gelegenheden millioenen
dollars geschonken; in 1903 nog het noodige voor de oprich-
ting van een gebouw ten dienste der medische faculteit, met
laboratoria en verzamelingen. Van hem wordt zijn broeder William,
die ook multimillionnair is — beide zijn zoons van een landbouwer
uit het, in den Staat New-York gelegen, dorp Richford — onder-
scheiden als „poor Rockefeller".
In de bovenstad, van welke fifth Avenue een concreet beeld
geeft, heb ik musea en parken aanschouwd, theaters bezocht,
kostbare avondmaaltijden genoten, waarbij meer dan eens, vooral
door emblemen bij het nagerecht, „Holland, the old country"
eer werd aangedaan en herdacht ; bij Tiffany had ik gelegenheid
te bewonderen kostbaarheden: edelgesteenten en paarlen, heer-
lijken arbeid van den goudsmid, glaswerk en wedgewood ; bloemen-
pracht was in de huizen verspreid met verkwistende hand; orchi-
daen prijkten op ontbijttafels, in salons en hotels; orchidaen
welke der schrijfster van „Briefe die ihn nicht erreichten" voor-
komen „wie manche schone Frauen, in deren Nahe man gleich fühlt
dass sie wunderbare geheimnissvolle Dingen erlebthaben mussen".
Welk een rol speelt de bloem niet in het New-Yorksche leven !
Voor de minste beleefdheid, verschuldigd aan eene dame wendt de
man zich tot Flora: een bundel van „American beauties" is een
goed paaschgeschenk, een disch is een bloemtapijt, een bruiloft een
bloemenfeest, het vertrek eener dame naar Europa geeft aanleiding
tot offeranden van alles wat geurt, sierlijke doozen met cotillon-
ruikers gaan in overgroote menigte naar elk huis, waar gedanst
wordt. Wat aan bloemen niet kostbaar is, wordt het aanzien niet
232
waard geacht. Het geld moet rollen in de bovenstad, het geld
dat „down town" wordt gemaakt.
De benedenstad is het zuidelijkste gedeelte van Manhattan. In
1612 kocht Peter Minuit, voor onze West-Indische Compagnie,
Manhattan van de Roodhuiden voor zestig gulden. Drilveld voor
de bezetting van het fort was de grond, welke honderd jaren
later, onder Engelsch bestuur, in huur werd gegeven „to some
of the inhabitants of the said Broadway in order to be enclosed
to make a Bowling Green thereof, with walks therein for the
beauty and ornament of said street, as well as for the recreation
and delight of the inhabitants of the city". Die plaats, welke ook
verder in de geschiedenis een rol heeft gespeeld, heet nog steeds
„Bowling Green'*.
Nieuw- Amsterdam begon bij de „Battery". Deze plek kreeg
eerst in 1693 haren naam van eene batterij, opgericht tegen de
Fransche vloot. In den Engelschen tijd was de „Battery" de wandel-
plaats van den beau monde. Thans is zij de aanvang van het New-
York dat geld verdient. De statige kade belijnt de haven, den Oceaan.
O, ik wil den tijd vooruit loopen en trachten terug te geven den
indruk, genoten van boord op den dag van vertrek. De blik gaat
naar Hoboken, Jersey-city, naar de torens van Babel, welke aan
New- York karakter schenken : de bodem is kostbaar. Excelsior ! De
„Produce Exchange" in Whitehallestreet, waar de koopman eene
telegrafische bestelling uit Europa op eene lading graan ontvangt, de
order uitvoert, een schip bevracht en, zijnen wissel verkoopt in een
minimum van tijd, beslaat eene oppervlakte als die van een groot
plein, heeft tweeduizend vensters, bijna duizend deuren en binnen
de muren wordt jaarlijks omgezet voor een billioen dollars.
Dertigduizend personen gaan dagelijks op en neder in de heffers.
Hooger dan dit zijn de gebouwen van de „Washington", van
Bowling Green in byzantijnschen stijl, en vooral van de, meer
dan honderd meter hooge kantoren der „Manhattan Life", „St.
Paul", „World", „Empire" (om slechts enkele te noemen); eindelijk
het, 130 meter in de lucht borende, gevaarte van Park Row, met
fondamenten 75 voet onder den beganen grond aanvangende, er
op gemaakt om te dragen een gewicht v^an 31000 ton, met
dertig verdiepingen en 950 kantoren.
233
Daar zijn gele en roode, treinen vervoerende, ferry's : arken van
den modernen tijd, sleepbooten welke aan driemasters hulp ver-
leen en om te komen op het pad van zilt, rivierstoomers met eene
menschenmenigte op dek, ranke politievaartuigen en plompe
lichters, mailbooten daareven binnengevallen, jachten en kotters
met gezwollen zeilen, drijvende hospitalen, petroleumschuiten en
schepen om brand te blusschen ; een bont gewoel te water, kenmerkt
de wereldhaven aan Amerika's oostkust. Landverhuizers doen op
Ellis island hun eerste schrede op den bodem der Vereenigde
Staten. New Jersey wordt besproeid door de rivier, welke een
lint van rustig zilver gelijkt: contrast met den gouden dom van
de „Pullitzer building", alwaar de „World" in één uur hare editie
van acht bladzijden bedrukt en vouwt, ten getale van zeven
honderd duizend ; de Eastriver bespoelende de oostelijke kust van
Manhattan en verbindende de Upperbay met het water van Longis-
land, het eiland, dat een reus schijnt die, na slaap, zich langzaam,
loom, de leden uitrekt. Daar is de brug, die naar Brooklijn den
weg geeft, het gewrocht der nieuwere wetenschap, dat, met zijne
tallooze draden, uit de verte, het aanzien heeft van het web
eener arachnide. Staten island is bedekt met wouden en „Liberty
island" prijkt met Bartholdi's geweldige „Vrijheid", wier licht,
des nachts, over den oceaan straalt als symbool van helderheid,
rijkdom en kracht. De forten der „Narrows" zullen New- York
verdedigen. Sandyhook maakt spoedig de kust tot eene flauwe lijn.
En thans mijne derde fee. Toen ik haar voor de eerste maal
ontmoette, hoorde ik plotseling Pope zingen, in geestdrift voor
I^dy Mar}^ Wortly Montagu:
„The playful smiles around the dippled mouth,
That happy air of majesty and truth,
So would I draw (but oh! 't is vain to try
My narrow genius does the power deny)
The equal lustre of the heavenly mind,
Where every grace with every virtue is joined;
Learning not vain and wisdom not severe,
With grcatncss easy and with wit sincere,
With just description show the soul divine,
And the whole princess in my work should shine."
234
Met hare boeken verdient zij een fortuin. Een zevental is reeds
verschenen van hare hand. Als ik haar wordt voorgesteld en
vraag of juist is mijne inlichting dat „the book of the day", het
hare, bij duizendtallen exemplaren wordt verkocht, krijg ik een,
geenszins pralend, bevestigend antwoord. Het onderhoud vlot
onmiddellijk. Ik herinner mij eene opmerking harerzijds, welke
mij trof in den loop van het gesprek, en welke ik terugvind in
haar nieuwsten roman, in den vorm van raadgeving eens vaders
cian zijn zoon: „Het leven is eene worsteling. Millioenen missen
hun doel. Alleen de sterken winnen. Het falen is erger dan de
dood. De innerlijke kracht van den Mensch wordt geschapen
door het bespieden, als een valk, van de Gelegenheid ; door het
Haar tegemoet komen, elke lente, rechtop en in de positie ;
lachende om Hare valkuilen, welke, in den aanvang van het
leven, zijn : overmaat, overmaat en steeds overmaat en alle soorten
van oneer. Kracht wordt geschapen door tegenspoed, door het
pogen om te winnen: eerst de kleine gevechten van het leven,
dan de groote; door het uitwerpen van vrees, door het oefenen
van den geest om, bij alle dingen, te beheerschen: het hart, do
hartstochten, de aandriften, welke, indien daaraan wordt toegegeven,
het brein tot slaaf maken in plaats van tot meester. Het slagen,
voor hetwelk alléén de mensch leeft, als hij eerlijk tegenover
zich zei ven is, beloont hen die sterk, sterk, sterk zijn."
En, toen zij aldus tot mij sprak, stampte zij met den kleinen
voet op den parketvloer.
H. B. Mariott Watson, die het, in de „Nineteenth Century",
eenigen tijd geleden, heeft gehad over den schadelijken invloed
van Amerikanisme op vrouwen, zou geglimlacht hebben als hij
bij dat onderhoud ware tegenwoordig geweest. Volgens hem
geeft Amerika te zien de uiterste ontwikkeling- eener industrieele
maatschappij, zijn de afmatting en de inspanning van het heden-
daagsch commercieele leven aldaar schadelijk voor de gezondheid
van lichaam en ziel, en heeft daaronder zóó zeer geleden dat zij
onherstelbaar is : de Amerikaansche vrouw, w^ier grootste fout
bestaat in het zich er op beroemen dat zij zelden haar hart en
nooit haar hoofd verliest.
Hm! Nooit? In de theorie zullen er wel zijn, die beweren niets
235
aan het hart te offeren; ook in de praktijk? Ik geef hieronder
een onuitgegeven gedicht van eene gelukkig gehuwde Ameri-
kaansche, hetwelk zij tijdens hare verloving had gemaakt:
We two sat all alone;
The young raoon hang in regal splendour
O'er a star gemmed sky ; herself alone,
Tho' Queen of all things nigh.
Above our heads a tired bird,
That all day long had sung a joyful cadence,
Croo'ned to his mate a sleepy song,
My heart beat hard — so hard :
Me thought 't would break its silken covering ;
My quivering ncrves were all awake,
And waiting for the magie touch of Love.
He slipped, my lover, to his knees.
And I, leaning o'er him above,
Looked in his eyes ('t was shadow neath the trees) ;
And so our lips met, met in one long kiss,
That made moon, earth and skies
Grow dim, and doubts and fears depart
In its unending bliss.
Mijne romanschrijfster echter — niet sentimenteel — zou den
heer Watson, ware hij tegenwoordig geweest in dat salon, hebben
geantwoord (ik citeer hier) : „the truly masculine man never
understands a woman and has only a fleeting desire to do so,
when anxious or uncomfortable".
Gelijk zij daar vóór mij staat, is zij vrouw, in de volle beteekenis,
zelfs in den ouden zin van het woord. Zij doet niet eens aan
sport, heeft geene bruine wangen, is geen lid van een club en
dweept geenszins met inrichtingen als het „Martha Washington-
hótel" alwaar elke man wordt geweerd; ja, zij heeft geschreven :
„Als gij mooi zijt, dan heerscht gij over mannen ; zij t gij het niet,
dan beheerschen de mannen u. Als gij mooi zijt, dan is uw
echtgenoot uw slaaf; zijt gij het niet, dan zijt gij zijne eerste
dienstbode. Al de hersenen welke de blauwkousen zullen ver-
zamelen, zijn niet zooveel waard als ééne „complexion ". Vrouwe-
lijker kan het niet, naar het schijnt.
Terwijl in het salon, dien namiddag, gezongen, muziek gemaakt
werd, de sorbets werden rondgedragen, de atmosfeer vol was
236
van geur van violettes de Parme, de gardenia's prijkten in knoops-
gaten, de vragen van den dag werden besproken door staatslieden
en kunstenaars, geldkoningen en sportsmen, schertste men in
onzen hoek over Mark ïwain's beschrijving van de vrouw der
kannibalen, die, in huis, om inkoopen te doen, om bezoeken af te
leggen, altijd hetzelfde toilet draagt: haar teint ; welke haar ge-
heele uitzet vormt, het lichtste kostuum der wereld is, ofschoon
gemaakt van de allerdonkerste stof, hetwelk altijd past, ongetwijfeld
de meest praktische dracht in het geheele rijk der mode en altijd
gereed is. „Als men bij eene dame, die dat kostuum huldigt,'
zegt de Amerikaansche humorist, „eene visite wil maken, behoeft
men nooit bang te wezen dat de dienstmaagd de boodschap zal
brengen: „„Wil u even plaats nemen? Mevrouw is aan haar
toilet, over drie kwartier komt zij beneden"". O neen, mevrouw
is altijd gekleed, en, zoodra de deur opengaat, is zij present. Die
dames gaan dan ook nooit naar de kerk, alléén om te zien wat
die of die aan heeft, en, als zij tehuis komen, hebben zij evenmin
ook den mond vol van de mooie toiletten, waarbij deze of gene
draagster allicht eens een veer moet laten".
In onze omgeving ritselde de zijde, trilden de struisveeren op
hoeden van hoogen prijs, schitterden de diamanten. Lachend, met
den duim in de richting van den linkerschouder, wijzende naar
de gonzende menigte, achter mij, van vrouwen, met hare duizend
en één artikelen van smaak en van weelde, merkte ik op: „Mark
ïwain's menscheneetster is aan de pool; wij, aan den evenaar
hebben rekening te houden met Voltaire's:
Il est une déesse inconstante, incommode,
Bizarre dans ses goüts, folie en ses ornements,
Qui parait, fuit, revient et nait dans tous les temps :
Protée ctait son père et son nom c'est la mode."
Na Mark Twain kwamen op het tapijt : Bret Harte, Long-
fellow, Motley; ook Ruskin wiens „poetry is the suggestion by
the imagination of noble grounds for the noble emotions" werd
te berde gebracht.
Mijne fee vond blijkbaar genoegen in de belangstelling, die ik
toonde voor de letterkunde en geschiedenis van haar land. Op
237
een gegeven oogenblik zeide zij : „Mijn nieuwe roman is vooral
van historischen aard ; indien het u aangenaam is, wil ik u, voor
zoover New- York aangaat, eenige voorname plaatsen wijzen waar
de handeling voorvalt."
Den volgenden morgen liet ik mij bij haar aanmelden. Wij
begaven ons op weg naar de benedenstad. Haar held is Alexander
Hamilton. Geboren op Nevis den uden januari 1757, eene handels-
opleiding hebbende genoten op St. Croix, komt hij te New- York
in 1773, op het oogenblik dat de koloniën ongeduldig zijn, in hun
verlangen naar vrijheid. Het volgend jaar gaat hij toevallig naar
Boston, het brandpunt van kalmen, doch vastberaden wederstand
tegen de Kroon sedert de eerste zegelwet van 1765; juist be-
raadslaagden de patriotten aldaar over de houding, aan te nemen
tegenover de bestraffing, opgelegd door de Engelsche Regeering
aan hen, die schuldig en medeplichtig waren aan het in zee
werpen van 342 kisten thee.
Te nauwernood zal behoeven te worden herinnerd aan deze
episode : Koning George zond een leger van tienduizend man naar
de koloniën en wilde door deze een gedeelte der kosten van die
expeditie doen betalen namelijk door middel van een zegelwet,
welke de eerste, aan de koloniën opgelegde, belasting voor
inkomsten des Rijks was. Zij weigerden onder de leus : „no
taxation without representation". De zegelwet werd ingetrokken
door het Parlement in 1766; doch een jaar later, een recht
ingesteld op sommige artikelen : oliën, verwen, lood, glas en
thee. De kolonisten voerden deze waren echter niet in, en het
recht werd opgeheven, met uitzondering van dat op thee. Dit
artikel werd toen uit Holland binnengesmokkeld. De benadeelde
Engelsche Oost-Indische Compagnie verkreeg de intrekking van
het, tot dusver bestaand hebbend, uitvoerverbod van thee uit
Engeland, en stelde agenten aan te Philadelphia, New- York,
Charleston en Boston, aan wie zij de waar zou consigneeren.
De eerste zending in laatstgenoemde plaats werd door de Ameri-
kanen in zee geworpen, en, toen de haven, als bestraffing daar-
voor, gesloten werd verklaard, begon de opstand.
Het is te Boston dat Hamilton wordt gewonnen voor de
Amerikaansche zaak. Het is daar dat hij zich zelven er reken-
238
schap van geeft dat drie millioen menschen, waarvan eene aan-
zienlijke meerderheid achtenswaardig, vHjtig en ontwikkeld is,
behandeld worden als onmondigen, en dat tegen hen geweld wordt
gebruikt, indien zij niet gehoorzamen aan de, volgens hen tyran-
nieke, bevelen uit Londen.
Te New-York teruggekeerd, schrijft hij, als student van Kings
College, waarvan Myles Cooper, de bekende Toryman, president
was, in het oppositieblad van Holt, artikelen ten gunste der
autonomie. Toen uit Engeland bevelen kwamen tot sluiting
der haven van Boston, stond Hamilton op de bres. Als jongere
vriend, als medestrijder van Washington, als „little lion", later
als econoom en financier der Vereenigde Staten, vurig bemind
en heftig gehaat ; hij, van wien Adams, in een bui van naijverige
woede, met ironie schreef: „Hamilton is commander in chief of
the Senate, of the House of Representatives, of the heads of
Departments, of General Washington and last and least, if you
will, of the President of the United States", heeft aan de revo-
lutie, aan het vestigen op vaste basis der jonge republiek de
grootste diensten bewezen.
Ik mag over Hamilton niet uitweiden. „Zijne beminnelijke
biograaf heeft hem geïdealiseerd," zeggen sommige critici. Het
zij zoo ! Heine, sprekende van Salome, vraagt : „Würde ein
Weib das Haupt begehren eines Mannes, den sie nicht Hebt ?" ;
in dit geval zou men er zich over verwonderen indien de pen
eener vrouw geen aureool hadde geteekend om het hoofd van
een in elk geval groot staatsman, dien zij bemint. Want, geen
Phidias heeft meer liefde kunnen koesteren voor zijn beeld dan
deze schrijfster voor haren held. Als zij over hem spreekt, dan
is zij devoot. Zijne nagedachtenis is haar: die van een Heilige.
Overigens wordt zij bezield door de deugd van vaderlandsliefde.
Als wij in de benedenstad geraken, maakt zij mij opmerkzaam op
„Fraunces tavern", in de buurt van de Beurs, waar Hamilton
en zoovele andere historische personen hunne avonden plachten
te slijten, waarheen Washington zich begaf den 25sten November
1783, toen de Engelsche troepen New-York voor goed hadden
verlaten. In Battery Park heeft zij mij gewezen de plek van
den vrij heidsm ast, aan welks top, op dienzelfden „Evacuation
239
day", de Britsche vlag werd neergehaald door David van Arsdaal,
die in den, met vet bestreken mast, klom en de Amerikaansche
kleuren liet wapperen. Daar komen wij op den doodenakker
van Trinity-church : indrukwekkend toevluchtsoord voor hen, die
naar een oogenblik van stille verpoozing snakken, die even
willen bekomen van de beklemming des gewoels van Broadway
en Wallstreet. De eerste Drieëenheidskerk en de begraafplaats
daaromheen lagen in 1697 buiten de stad, welke zich thans
mijlen en mijlen naar het noorden uitstrekt. Op het eind der
achttiende eeuw werd het oorspronkelijk gebouw vernield door
brand. Een tweede moest in 1846 worden afgebroken. Het werd
vervangen door het tegenwoordig monument in gothischen stijl,
dat omringd is door de dooden, die gebleven zijn, rustende te
midden van de haast en het gejaag naar het tijdelijke der, buiten
het hek, met geruisch, wemelende menigte; óver het lijden des
strijds om het dagelijksch bestaan, om het leven.
Hier liggen begraven Robert Fulton, de uitvinder van het
stoomvaartuig ; Livingston en Lewis, onderteekenaars der onaf-
hankelijkheidsverklaring, alsmede andere personen, te talrijk om
op te noemen. Wij zijn meer bepaaldelijk gekomen voor een wit
marmeren graf aan den kant van Rectorstreet. Daarop staat
gebeiteld: „To the memory of Alexander Hamilton the Corpora-
tion of Trinity have erected this monument in testimony of their
respect for the patriot of incorruptible integrity, the soldier of
approved valour, the statesman of consummate wisdom whose
talents and virtues will be admired by grateful posterity long
after this marble shall have mouldered to dust. He died July
i2th 1804, aged 47."
En, fluisterend, met dien weemoedigen pathos van de vrouw,
die zich uit over het onderwerp, hetwelk hare ziel gevangen
houdt met banden van de hechtste teederheid en tevens van de
diepste smart, vertelt zij van hem, die daar rust; van zijne
mannelijke schoonheid, van zijn genie, zijnen moed, zijne mensch-
lievendheid, zijn pHchtgevoel als staatsman, van zijne deugden,
welke aanvulden datgene wat aan Washington ontbrak, van zijn
huwelijk met Elizabeth Schuyler „adorable and pretty, sprightly
and sympathetic, yet accomplished in every art of the dutch
240
housewife", en eindelijk van het noodlottig- duel niet Burr „the
author of municipal corruption in New-York, the noble grand
sire of Tammany Hall/
Langs Broadway voert ons de weg naar City Hall Park. Het
stadhuis bewaart een goed geslaagd portret van Hamilton. Zijn
standbeeld staat vóór de Hamiltonclub te Brooklijn.
Rustig Brooklijn, ik ben u veel verschuldigd! Het was een
leerrijk, genoegelijk samenzijn dien middag in de Hamiltonclub.
Er waren eenige vertegenwoordigers van de pers. Aan de over-
zijde der brug, bij Parkrowbuilding, lag Newspaper Row.
Daar glinstert de gouden dom van „the World", daar neemt
het publiek kennis van de extratijdingen van „Press" en „New
York times", van „Tribune" en van „Sun". Naar de drukkerijen
worden gebracht kolossale rollen papier: meel voor het geestelijk
brood van Amerika's bevolking, hetwelk, gereed, in gele wagens
wordt vervoerd of rondgevent door krantenjongens met oorver-
doovend aanprijzen.
Hier, te Brooklijn, is het stil. Ofschoon een honderdduizend
menschen des avonds van New-York, over de 6500 voet lange
brug komen, is het alsof men op ééns in eene provinciestad ware
verplaatst. Men kan er nauwlettend luisteren naar de gesprekken.
Mijne dischgenooten hebben het, in verband met hem wiens
naam de club draagt, over Robert Morris, die, uit Liverpool, op
jeugdigen leeftijd, naar de Staten gekomen, te Philadelphia zich
opwerkte tot koopman van aanzien, en daarna, als beheerder der
Financiën, Washington in staat stelde den onafhankelijkheidsstrijd
in New Jersey voort te zetten. Robert Morris bood Hamilton
tijdelijk den post aan van „Continental Receiver" en schreef aan
dezen: „Uwe vroegere plaatsen in het leger, de tegenwoordige
toestand van datzelfde leger, uwe betrekkingen in den Staat, uwe
grondige kennis van menschen en maatregelen en de bekwaam-
heden, met welke de hemel U gezegend heeft, zullen U eene
schoone gelegenheid geven om 's Lands dienst vooruit te brengen."
Kort daarop werd Hamilton door New-York afgevaardigd
naar het Congres.
Robert Morris, die in 1775 lid van het Congres was geworden,
legde het ambt van „Superintendent of Finance", hetwelk hij ge-
241
durende drie en een halfjaar had bekleed, neder in 1784. In-
middels had hij eene Bank gesticht, die later de „Bank of North
America" werd. Het daarvoor benoodigde geld kwam vooral uit
Frankrijk en een som van ruim twee en een half millioen livres
werd te Boston aangebracht door een Franschen kruiser. Van daar
werd het met ossenkarren vervoerd naar Philadelphia. Dat ver-
voer duurde twee maanden. De openbare schuld bedroeg intusschen
bij Morris' aftreden twee en veertig millioen dollars. Nadat
Washington President was geworden, kreeg Hamilton den post
van „Secretary of the Treasury." Robert Morris dienaangaande
om raad gevraagd, schreef: „Hamilton is de eenige man in
de Vereenigde Staten, bekwaam om het hoofd te bieden aan de
buitengewone moeielijkheden van da-t ambt." En, het eenstemmig
oordeel der journalisten, die bij den maaltijd in die club hulde be-
wijzen aan haar, die Hamilton's leven zóó treffend heeft geschilderd,
is dat Morris juist heeft geoordeeld. De geschiedenis leert het.
Het is te Brooklijn dat ik o. a. op een avondfeest, de gast-
vrijheid geniet van onzen achtenswaardigen consul-generaal, den
heer I. R. Planten. Ook hier wordt levendig gekout, vooral over
het Hollandsch element in de Vereenigde Staten. Ons bloed in de
aderen te hebben, vooral te New- York geldt als een eer. Het heeft
een patricische geur: zoo iets als de „blauwe kleur van dat der
afstammelingen van de kruisvaarders in Europa". Het staat deftig
te behooren, al zij het uit de verte, tot familiën als die van
Schuyler, Roosevelt, van Rensselaer, van Cortlandt.
Na het diner krijg ik onder de oogen een rondschrijven, op
oud-hollandsch papier, met min of meer oud-hollandsche letters
in het zwart en rood gedrukt. Ik geef het stuk hier in het oor-
spronkelijke :
A „hollandsche Kermis"
(a dutch fair)
With old Dutch buildings, market booths with „appelbollen"
(applefritters) and „Kermiskoeken" (fair cakes) for sale, tulips
and orange flags galore, a Dutch flower market and other attrac-
tive feactures will beheld from June 10 to June, 14 1902 in the
Borough Park Club house.
16
242
Pretty Dutch peasant girls in frisian, North Holland and Zeeland
costumes will be in attendance to await your pleasure.
Everybody — especially you with Netherland blood running
through your veins — is invited to participate in the „Kermis-
vreugde" (fair fun).
The old shop, with its antique dutch gable, will be a special
feature. The old dutch windmill will be there, though it may
grind something different from wheat during that week. You
will find there also a „koekkraam" (cake booth) and an „appel-
bollenkraam" (apple fritter booth) indispensable at a dutch kermis.
The Ladies' Society of the Dutch Reformed Churh of Borough
Park, Brooklijn, assisted by several of our Dutch Churches, con-
templates giving this fair; the proceeds to be devoted to the
erection of a new church in the rapidly increasing community.
Descendants of the old Dutch families, who have settled on
Long Island during the last two hundred years, have taken a
particular interest in this undertaking and its success will be
guaranteed if you, with the many Holland descendants of this
vicinity would give it your support.
May we depend upon you? In what way can you assist us?
What do you suggest to add to the entertainment? If you will
favor us with an answer, we shall take great pleasure in sending
you an invitation to the Kermis.
Kindly let our president hear from you at your earliest con-
venience; if possible before April 14, 1902.
Executive Committee
Mevrouw R. B. Tithian,
President of the Ladies' Society; 1238, 57th Street Brooklyn,
Mevrouw R. Dan. Wolterbeek,
Mevrouw B. Larzelere, first Vice-president,
Mevrouw A. J. Wilder, second Vice-president,
Mevrouw Wm H. S. Carlile,
Mejuffrouw K. Cowenhoven.
Boven prijkt het zegel van New- York ; van onderen het portret
van Peter Stuyvesant.
Het past ons om een gevoel, als waarvan die circulaire eene
243
uiting is, evenzeer een streven, als dat van de „Knickerbockers
Society" en de „Holland Society", op prijs te stellen. Het tegen-
deel zou beteekenen onverschilligheid onzerzijds ten aanzien van
het feit, dat wij, wegens onze nationaliteit, in de wereld over het
algemeen, niet worden verwend. Toch heeft de neiging tot
„Hollandsch doen" iets van een schild, van een uithangbord; en
moge het naïef opzien van sommige Amerikanen daarnaar ons
ook aangenaam zijn, het rechtvaardigt geenszins illusiën. Wij
hebben er ons rekenschap van te geven dat de inventaris van
onzen winkel in de Vereenigde Staten nog niet bekend genoeg
is, dat de windmolen en kermiskraam vooral moeten dienst doen
als curiositeiten. De plicht om het werkelijk hedendaagsch Neder-
land grondig te doen kennen in de Vereenigde Staten, ligt nog
vóór ons.
Bij dit schoon doel zullen wij , misschien in de eerste plaats hulp
kunnen verwachten van de zijde der geleerden. Motley wordt door
hen natuurlijk gekend. Zij weten dat de Unie van Utrecht het
groote voorbeeld voor de Vereenigde Staten is geweest, het
voorbeeld van vereeniging tot vrijheid en autonomie: bases van
eiken hechten Statenbond. Zij herinneren zich het aandeel van
Nederland bij de gebeurtenissen, welke, voor zoover Europa
betreft, hebben geleid tot de Onafhankelijkheidsverklaring. In
Maart 1776 was Sileas Deane benoemd tot commercieel en
politiek agent in Europa. Hij had o. a. in opdracht het aankoopen
van oorlogsbehoeften, doch het daartoe noodige geld kon niet
te zijner beschikking worden gesteld. Met Franklin, Arthur Lee
en John Adams werd Deane, in December van hetzelfde jaar,
aangewezen om met de Fransche regeering te onderhandelen
over militairen en geldelijken bijstand. Deze opdracht leidde tot
het tractaat van 1778, waarbij Frankrijk de onafhankelijkheid
der Vereenigde Staten erkende. Benjamin Franklin werd te
Parijs geaccrediteerd.
Alle andere Europeesche Mogendheden vreesden echter dat
navolging van dat voorbeeld door Engeland zou worden opge-
nomen als casus belli. Toen de Koning van Spanje zijn bemiddehng
aanbood tusschen de Amerikaansche koloniën en Londen, vaardigde
het Congres eene buitengewone missie af naar Parijs om te
244
onderhandelen over verdragen van vrede en van handel met
Engeland. Aan het hoofd dezer zending stond, als gevolmachtigd
Minister, John Adams met Francis Dana als gezantschaps-secretaris.
Het voorjaar van 1780 zag dezen te Parijs, maar Spanje was
inmiddels in oorlog gewikkeld met Groot-Britannië, en van de
aangeboden bemiddeling kon dus niets komen. Franklin en
Adams hadden vermoedens dat Frankrijk zelf, in het geheim, de
onafhankelijkheidserkenning van de zijde der andere Europeesche
Mogendheden, tegenwerkte.
De Amerikanen zonden agenten naar de verschillende hoofd-
steden. John Jay ging naar Madrid, Francis Dana naar St. Peters-
burg, Ralph Izzard naar Florence, Lee naar Weenen ; Laurens
was voor 's-Gravenhage bestemd, doch op zee werd hij aange-
houden door de Engelschen, opgesloten in den „Tower" te
Londen, en in zijne plaats kreeg John Adams opdracht om in
Holland tot stand te brengen eene leening, en, indien mogelijk,
een verbond met ons.
Nederland gaf Adams een goede ontvangst. De leening kwam
tot stand, doch de officieuse Amerikaansche vertegenwoordigers
konden nergens iets doen zonder de tusschenkomst der Fransche
diplomatieke ambtenaren. Adams schreef hierover aan Dana:
„a whole system of pohcy (van de zijde der Franschen) is now
as glaring as the day, which perhaps Congress and the people
of America have little suspicion of . . . In substance it has been
this : assistance afforded us in naval force and in money, enough
to keep us from succumbing, and nothing more. To prevent us
from ridding ourselves w^hoUy of our enemies and from growing
rich and powerful ; to prevent us from obtaining acknowledgment
of our independence by other foreign powers, and from acquiring
consideration in Europe or any advantage in Peace, to deprive
us of the grand Fishery, the Mississippi river, the Western Lands,
and to saddle us with the Tories. To these ends, by all I have
learned of your negotiations in Russia, of Mr. Jay 's in Spain,
and my own in Holland, it is evident to me that the french
Ambassadors have been governed by the same instructions. In
Holland I can speak with knowledge."
Dana was overtuigd van de juistheid dier woorden en zijn
245
vertrouwen in den Franschen vertegenwoordiger te St. Petersburg
Markies de Vérac, was gering.
Uit Amsterdam d.d. 15 Maart 1782 schrijft Adams aan Dana:
„Pray, what is the reason that the whole Armed^Neutrality (de
coalitie van 1780 van noordelijk Europa tegen het, den handel
op West-Indië bedreigende, Engeland ; Keizerin Katharina was
er de ziel van) cannot agree to declare America independent,
and admit you, in behalf of the United States, to accede to
that Confederation ? It is so simple, so natural, so easy, so
obvious a measure ; at the same time so sublime and so glorious.
It is saying: let there be Light and there is Light. It finishes
all controversies at once and necessitates a universal Peace and
saves old England from total destruction and the last stages of
horror and despair. Ho wever, thank God, we have no particular
reason to wish for Peace ; the longer the war continues now,
the better for us."
Doch het duurt niet lang meer of hij kan melden uit Den
Haag : „The indepen dence of America has been acknowledged
by this Republic with a solemnity and unanimity which has
made it in a peculiar sense a National act. The Prince and
Princess of Orange have acknowledged American Independence
cis well as their Mightinesses. The Princess has received my letter
of credence. It was pretty to present a beautiful Young Virgin
World to the acquaintance of a fine figure of a Princess, whose
countenance showed an understanding capable of judging and
a heart capable of feeling".
Het was in den herfst van 1782 dat de Engelsche Koning tot
gevolmachtigd Minister voor de vredes-onderhandelingen met de
Ministers der Vereenigde Staten, benoemde: Richard Oswald.
Toen werd de vrede mogelijk. Hij volgde bij het, te Parijs onder-
teekend, verdrag van September 1783.
Aan het deel, hetwelk Nederland heeft] aan de geschiedenis der
Vereenigde Staten, wordt zeker gedacht door de mannen der
Amerikaansche wetenschap, die den 14^611 Juni 1899 aan Hugo
de Groot eer bewezen door het wijden van een krans aan zijn
graf, door den reeds vroeger genoemden heer Leonard Charles
van Noppen, die in het Brooklijn-Institute lezingen houdt over
246
Vondel, Hooft en onze nieuwere letterkundigen. Zijne vertaling
van Lucifer, opgedragen aan de „Holland-society of New- York"
ligt voor mij. Reeds dadelijk stelt hij Vondel aan het Engelsch
lezend publiek voor als „a poet of whom Southey's words on
Bilderdijk, another Dutch bard, might also have been spoken:
The language of a stare
Tnferior in illustrious deeds to none,
But circumscribed by narrow bounds,
Hath pent within its sphere a name hercwith.
Europe should else have rung from side to side."
Dan komt eene inleiding van Dr. W. H. Carpenter, professor
in de germaansche philologie aan de Columbia-universiteit ; eene
tweede inleiding van professor G. KalfF, eene schets over Vondel
en zijn tijd van den heer van Noppen zelven ; ook van zijne hand is
een commentaar van het treurspel ; voorts vergelijkingen tusschen
„Lucifer" en Milton's „Paradise lost" alsmede „Paradise regained" ;
eindelijk de vertaalde tragedie: goed geslaagd en schoon geïl-
lustreerd.
Men spreekt in de gastvrije woning van den consul-generaal
over het Algemeen Nederlandsch Verbond, hetwelk in groote
mate zou kunnen bijdragen tot de verspreiding van kennis in
de Vereenigde Staten omtrent het tegenwoordig Nederland. De,
door Dr. Abraham Kuyper in 1898 in het leven geroepen, spruit
heeft echter reeds eene lijdensgeschiedenis. Het Oosten was lauw.
Men ging naar Michigan om krachten te verzamelen. Mannen als
George Birkhoff, Steketee, Dosker, Kollen en Hulst spanden zich
vóór de zaak. Op eene, te Holland-city in 1899, gehouden ver-
gadering werd het volgend, misschien voor den aanvang te
uitgebreid, programma voorgesteld: meer politieke voeling tus-
schen de Vereenigde Staten en Nederland, clubs en leerstoelen
voor de studie van onze taal, van onze geschiedenis en van het oud-
Hollandsch recht ; Nederlandsche bibliotheken, het opwekken van
algemeene belangstelling in onze taal en stam door middel van
de pers en het opmaken en bijhouden van geneologische tafels.
In het groot gelukte de zaak niet tot dusver. Wellicht behoeft
men niet te wanhopen aan weldadige werkzaamheid van afdeelingen,
welke gevormd zijn te Grand Rapids, Holland City, Muskegon
247
in Michigan, Fulton in Illinois en Pella in lowa, doch het wil
mij voorkomen dat de arbeid in elk dezer plaatsen minstens één
„geheelen" man vraagt. Deze is niet altijd gemakkelijk te vinden
waar het geldt eene bezigheid, die, althans in den eersten tijd,
weinig geldelijk voordeel zal opleveren.
Op handelsgebied werd er inmiddels een belangrijke stap gedaan
voor het ontwikkelen der betrekkingen tusschen de beide landen.
Getuige was ik van de bijeenkomst van veertien leden der Neder-
landsche kolonie te New- York, gehouden op Zondag 6 April 1902,
in het „Manhattan Hotel" ten einde te beraadslagen over de op-
richting der Nederlandsche Kamer van Koophandel. Nog had ik
die levendige, opgewekte discussiën in de ooren, toen ik, ten
huize des Heeren Planten, vernam dat het tot stand komen van
het denkbeeld tot oprichting der Kamer verzekerd was. Ik heb
eenen Chinees gekend, vader van veertien zoons, die dikwerf
verhaalde dat, telkens wanneer hem één zoon geboren werd,
hij de gedachte had van : „tijd en arbeid maken het blad van den
moerbezieboom tot een zijden kleed; wat zal tijd en arbeid van
dezen kleinen mensch maken?" De Chinees stond bij mij, inden
geest, toen, met moed en hoop, ik mij zelven afvroeg: „Wat zal
tijd en arbeid maken van de nieuwe banier voor de oude leuze,
de banier, voor welke de zijden draden daareven op den weefstoel
zijn gezet door het, thans op Manhattan gevestigd, jong Holland?"
Als ik, des avonds, naar de eigenlijke stad terugkeer, dan
bekoort het oog het panorama van Licht op even onvergetelijke
wijze, als dat van de „Piek" boven Hongkong, wanneer, na zons-
ondergang, de benedenstad der Britsche bezitting fonkelt, als een
veld van diamanten.
Hier, te Brooklijn, treft de verlichte omgeving den toeschouwer
vooral door den trek van stoutmoedigheid, van vermetelheid. Die
brug in de eerste plaats! Een reuzenwerk was het reeds zonder
bij omstandigheden, doch welk een ontembare wil om het te vol-
tooien werd er niet vereischt uithoofde der onverwachte onheilen,
waarmede de bouw gepaard ging. Midden onder het werk komt
de architekt I. A. Roebling te overlijden. Zijn zoon volgt hem
op, doch krijgt bij den bouw, door een ongelukkig toeval, zulke
brandwonden dat hij te eenmale met lamheid is geslagen. Hij
248
neemt op de hoogten van Brooklijn een huis, van waar hij, door
middel van een verrekijker, den arbeid overzien en besturen kan,
en als zijne tegenwoordigheid bij de brug zelve volstrekt ver-
eischt zou zijn, dan heeft zijne vrouw orders en begeeft zij zich
naar de plaats om daaraan uitvoering te doen geven. Een lichtend
voorbeeld van levensdurf, zulk een echtpaar!
De levensmoed der New-Yorkers in het algemeen heeft reeds
sedert lang gevoeld het onvoldoende, bij het vermeerderd verkeer,
van die ééne brug. De lichtstralen daar aan de overzijde wijzen
in de richting van eene nieuwe verbinding van de metropolis
met hare voorsteden; de „Manhattenbridge" is in wording. Vier
elektrische en twee gewone spoorbanen, daarnaast twee paden
voor voetgangers, een weg voor wielrijders en twee overgangen
voor gewone voertuigen. En, na deze brug zijn nog noodig, over
de Eastriver, de „Williamsburgbridge" en de „ Black wellsisland-
bridge." Door viaductlijnen in de stad zullen deze bruggen met
elkander in verbinding staan. Het geheele verkeerswezen te New-
York ondergaat dientengevolge eene wijziging.
De blik op het verlicht emporium leert wagen, durven ; hij
voert de gedachten van den jongen Amerikaan naar het Hoogste,
maakt stout zijne verwachtingen omtrent het eigen kunnen.
Hoog boven die rivier, draagster van vaartuigen, welke van
hier gelijken op elektrische, zich als glimwormen, voortbewegende,
stippen, stond ik, dien nacht, stil bewonderend, te staren naar
die ruimte van helderen glans, veroverd op het nachtelijk azuur,
naar die stralen van goud, schietende door het uitspansel: koste-
lijken, fluweelen, indigogetinten Mantel van de Godin der Stilte ;
naar de wolk van Licht opstijgende uit de bedrijvige stad, naar
het zich van haar uit, door het firmament verspreidend waas van
zilver; naar de wolkenschrapers: flikkerende torens in die zee
van licht ; naar de „Vrijheid" daarginds, bliksemende hare pijlen
van licht door den Atlantischen nacht, ophelderende de duisternis,
voorlichtende hem., die het Donker wil ontvlieden.
XII
WASHINGTON.
XII
WASHINGTON.
De Rijken, welker hoofdstad niet de regeeringszetel is, vormen
uitzonderingen. In de Vereenigde Staten heeft de spHtsing hare
voordeelen. Washington tempert de groote voortvarendheid, de
onstuimigheid van New- York. Heeft Den Haag evenzeer iets te
temperen ?
In elk geval is, wegens de overeenkomst met ons land ook ten
deze, Amerika ons des te liever. Als ik van het New-Yorksch
station van den Pennsylvania-spoorweg, v'a Newark met ruim
tweemaal honderdduizend inwoners, New-Brunswick met „Rut-
ger's-college" van de Dutch Reformed Church, Princeton junction,
leidende naar de beroemde hoogeschool van Princeton met iioo
studenten, via Trenton, alwaar jaarlijks voor eene waarde van
vijf milloen dollars aardewerk wordt vervaardigd, en via Phila-
delphia, aankom, na in vijf uren over den weg gesneld te zijn,
te Washington, heb ik bijna onmiddellijk het gevoel, al zijn
de verhoudingen ook veel grooter, alsof ik ware gereisd van
Amsterdam naar 's-Gravenhage.
ïe Washington geen haast, geene drukte, geen gewoel. Er
wordt geld verteerd, niet gewonnen. Het is een verblijf van
ambtenaren, waar men weinig of in het geheel niet over
business hoort spreken. De vele negers in de straten doen
er zelfs denken aan het zuiden, aan des planters gemakzucht.
Vele Amerikanen uit andere plaatsen vestigen zich er, wegens
252
de deftigheid; althans gedurende de wintermaanden. Er wordt
geregeerd, geadministreerd. Tevens zit er kosmopolitisme in de
lucht. Een adellijke titel doet er nog wat opgeld. Washington is de
brug tusschen Europa en het eigenlijke Amerika, hetwelk ons op
zoo velerlei gebied vooruit is. Over een aantal „things American",
zelfs over de amerikaansche diplomaten, zal men in de club onder
de vreemdelingen hooren schertsen. Een werkelijk Amerikaansch
corps diplomatique bestaat niet. De benoemingen hangen af van
de partij welke aan het roer is : die der imperialistische, protec-
tionnistische republikeinen of wel die der, geene uitbreiding van
grondgebied verlangende, voor vrijen handel ijverende demokraten.
Om de vier jaren heeft plaats de keuze van een President; dan
wisselt ook nagenoeg het geheele personeel der diplomatieke
en bezoldigde consulaire posten. Nieuwe mannen komen. Zij
hebben geene voorbereiding gehad en zondigen natuurlijk wel
eens wat gebruiken en vragen van etikette betreft. Mrs. X,
vrouw van een Amerikaanschen vertegenwoordiger, moet indertijd
gevraagd hebben aan de Koningin-Regentes, wijzende op eene
ons wel bekende photographie : „Is dat uw dochtertje, mevrouw?**
en, toen een bevestigend antwoord werd gegeven, volgde de
opmerking der dame: „Wel, ik moet zeggen dat het een
bijzonder lief kindje is". Mr. Y, Gezant te St. Petersburg, kort
te voren aldaar aangekomen, en tevens pas vader geworden,
zoodat Mrs. Y in Amerika is gebleven, staat in den cercle, bij eene
plechtige nieuwjaars-audiëntie in het Winterpaleis. Als de Keizer
hem aanspreekt en uiting geeft aan de hoop dat hij goede be-
richten de „chez vous" (de bedoeling: is aangaande den President)
heeft, zegt Mr. Y opgeruimd glimlachend, vriendelijk: „Hartelijk
dank; uitstekende berichten; het is een jongen; hij weegt twaalf
pond". De Keizer, die evenzeer kort te voren vader was geworden,
blijft ernstig, en, merkt op dat het hem genoegen doet zulks te
vernemen, verzoekt zijne wenschen aan de gelukkige moeder
over te brengen en gaat verder. Doch, een oogenblik later treedt
Mr. Y, van zijne plaats uit de rij, naar den Tsaar toe, tikt Zijne
Majesteit op den schouder en zegt: „Vraag excuus; ik heb ver-
geten te informeeren hoe het met de Keizerin en de kleine Groot-
vorstin gaat".
253
Voor den Europeeschen diplomaat is Washington eene goede
leerschool. Hij neemt er in zich op, zelfs onwillekeurig, datgene wat
ik het populair worden der diplomatie zou willen noemen. Bevorderd
wordt er het streven om de overtuiging algemeen te maken dat de
diplomatie arbeidt, dat zij haar loon waard is. Het is waar, zij heeft
zich te bewegen langs geheel andere banen als vroeger: zij is
minder geheim', minder verheven, minder voornaam. Keizers houden
dikwerf redevoeringen in het openbaar; Ambassadeurs onder-
teekenen ingezonden stukken in nieuwsbladen ; de kroniek van
elk jaar, vermeldt talrijke samenkomsten van Heerschers, omtrent
welke honderden reporters verslag doen aan de wereld; een
hoofdartikel is vaak van de hand eens Kabinets-ministers ; de par-
lementaire stukken vullen aan wat den kamerverslagen ontbreekt ;
getallen zijn de photographieën van de welvaart der volkeren, en
de Vertegenwoordiger in het buitenland hangt aan het ééne
einde van den telegraafdraad; zelfs de „ontvanger" van den tele-
phoon brengt hem, als het moet dagelijks, instructiën.
Maar, al moge zijn taak zich, vergeleken bij voorheen, hebben
gewijzigd, minder gewichtige bezigheden heeft de diplomaat van
onzen tijd daarom niet. Hij is meer bekend, moet zich meer ver-
toonen dan vroeger; bijgevolg dient hij ook meer als staal, als
monster zijner natie, en hoe verder zijn post is verwijderd van
zijn „centrum" : zijn Ministerie van Buitenlandsche Zaken, op
hetwelk in den kern de zware verantwoordelijkheid rust van de
wijze van beoordeeling van het eigen volk door alle andere volken,
hoe meer deze bewering steek houdt ; hij heeft acht te geven op de
stemming van het Parlement van zijn eigen land, van de Volks-
vertegenwoordiging van het Rijk waar hij geaccrediteerd is, en zelfs
van die der Wetgevende Vergaderingen in de landen van alliantie
of oppositie. Indien thans het staatkundig initiatief bij hem te huis
wordt genomen, en hij ten deze slechts heeft te volgen, zoo wordt
daarentegen van hem verwacht : grondige studie van sociale en eco-
nomische vragen, berichtgeving daarover, en zelfstandig optreden
overal waar vooruit te helpen zijn de stoffelijke, staathuishoudkundige
belangen zijner natie. Hij is de wegwijzer minder van zijnen Souve-
rein of President dan wel van zijn volk, minder van het Hoofd van
den Staat, dat geloofsbrieven van hem aanneemt dan van de onder-
254
danen, die betrekkingen onderhouden met zijne eigene landslieden.
En, aangezien het volk tot hem nergens zóó dicht nadert als in
de Vereenigde Staten, dewijl geen land in grootere mate zijne
openbare meening verkondigt, zal het toekomstig Hoofd van
missie op weinige posten vertoeven, waar de gelegenheid om
zijne bekwaamheden te ontwikkelen zóó groot is als in de stad
aan de Potomacrivier, ook omdat zij het hart vormt van een land
van 80 millioen inwoners, met verre afstanden, grootsche onder-
nemingen, noeste vlijt, breede opvattingen, ontembaren wil en
jeugdige levenskracht.
New- York was de eigenlijke stad van Alexander Hamilton.
Zijne tegenstanders noemden het Hamiltonopolis. Philadelphia
vormde, gedurende tien jaren, de zetel der Regeering van de
jonge Republiek. Dat Washington de hoofdstad werd, was het
gevolg van eene dading tusschen Jefferson den Demokraat en
Hamilton den Aristocraat. Deze had, tot bevestiging van den
Statenbond, noodig de stemmen der Virginiërs en andere zuide-
lijke „Anti-assumptionnists", in het Congres. Wilde Jefferson hem
ten deze helpen, dan was hij, met Robert Morris, bereid den
regeeringszetel te verleggen naar het Zuiden. Aldus geschiedde
het in 1800. Een terrein van honderd vierkante mijlen was door
Maryland en Virginië afgestaan als „Federal district of Columbia",
voor den zetel der hoofdstad. Die stad zou eerst „Federal City"
heeten, doch haar werd in 1791 de naam Washington gegeven.
De Staat Virginië kreeg in 1846 zijn deel (33 vierkante mijlen)
van opgemeld terrein terug.
Het distrikt staat onder het rechtstreeksch bestuur van den
President der Vereenigde Staten en van het Congres, en dat
bestuur wordt uitgeoefend door tusschenkomst van een „Raad
van Commissarissen." De bewoners van het Columbiadistrikt —
ongeveer 300.000, waaronder meer dan een derde negers —
hebben geen stemrecht, noch voor de plaatselijke noch voor de
nationale Regeering.
Lang heeft het geduurd alvorens Washington eene beteekenis
verkreeg als stad. Toen Daniel Webster in Mei 18 13 er kwam,
beklaagde hij zich er over, in eenen brief aan zijnen broeder, dat
dames rarae aves waren. De oorzaak van deze afwezigheid van het
2=^
00
vrouwelijk element was dat de meeste Congresleden, slechts ^ 6
per dag presentiegeld ontvangende, hunne echtgenooten te huis
lieten, omdat het verblijf te Washington anders te kostbaar was.
Behalve het genoemd presentiegeld, genoten zij nog vergoeding
van reiskosten. Toen van Regeeringswege eene poging gedaan
werd om het presentiegeld te doen vervangen door eene jaar-
lijksche toelage van i^ 1500 voor eiken Volksvertegenwoordiger,
verklaarde het publiek, het volk, van Maine tot Louisiana, zich
daartegen, zoodat het plan voorloopig moest worden opgegeven.
Tegelijkertijd namen vele Congresleden dientengevolge hun ontslag
als zoodanig. Andere bleven geen dag langer te Washington dan
strikt noodig was.
Dit was in 18 16; doch ook nog diep in de tweede helft der
vorige eeuw werd Washington beschouwd als een vervelend oord
voor den Amerikaan, als eene verbanningsplaats voor den buiten-
landschen diplomaat. Het was een dorp met ruimte, een „city
of magnificent distances."
Eerst sedert het einde van den burgeroorlog heeft men er aan
gedacht eene schoone stad van Washington te maken en de, in
die richting gedane, pogingen zijn geslaagd. Kunst in Amerika
is zelden oorspronkelijk, het schilderachtige zoekt men er op vele
plaatsen te vergeefs; welnu, het doet goed het een en het ander
te vinden in de plaats waar de President zetelt.
Natuur geeft der stad een liefelijk aanzien. De breede Avenues
en straten deden mij weder denken aan sommige gedeelten van
Den Haag. Ook hier kan men wandelen, peinzen zelfs. Geen
gedrang, rumoer, gejaag stoort de overdenking. Hier en daar
een park met grasvelden, struiken en boomen; een standbeeld
staat meestal in het midden van zoo'n bosschage. Meer dan één
huismuur verbergt zich onder wilden wingert, en het klimop kan
zich, niet gehinderd door fabriekswalm, welig naar de daken
slingeren.
De „Mali", het plantsoen beginnende bij het Kapitool, voert
naar het Washington-monument. Ik stijg tot aan den top van
den 555 voet hoogen obelisk van marmer, gewonnen uit de groeven
van Maryland.
Wat daar te zien is?
256
Ik zie de zich kronkelende Potomac, de rivier, welke een zoo
voorname rol heeft gespeeld in den burg-erkrijg. Zij was ééne
der demarcatielijnen tusschen de noordelijken en zuidelijken.
Onder bevel van generaal Mc.Clellan stond de ééne der drie leger-
afdeelingen : de divisie van de Potomac. Zij verloor zoowel het eerste
gevecht van Buil Run (Juli 1861) als den tweeden slag (Augustus
1862) bij dezelfde plaats. Tengevolge van laatstbedoelde neder-
laag, kwam generaal Lee over de Potomac naar Maryland ; hij werd
echter bij Antietam in de zoogenaamde „Virginische Vallei"*
overwonnen door Mc.Clellan, zoodat hij over dezelfde rivier
moest vluchten. Mc.Clellan werd als generaal opgevolgd door
Burnside, die de Potomac-divisie over de rivier voerde, en in
December 1862 den slag bij Fredericksburg verloor. Nu werd
Hooker, bijgenaamd „Fighting Joe", opperbevelhebber der divisie;
doch ook hij verloor in Mei 1863 een slag: die van Chancellors-
ville. Lee trok nog eens over de Potomac, ontmoette het noordelijk
leger, dat thans te Gettysburg onder commando stond van Meade,
en daar kreeg de macht der zuidelijken een knak, van welken
zij zich niet heeft kunnen opheffen.
De Potomac stroomt aan den voet van het Kapitool. De dom
van het gebouw der wetgeving beheerscht het tafereel der stad
en is van deze het merkteeken. Hij kroont de marmeren massa,
geplaatst op terrassen: beddingen van groen, hoog boven de
rivieroevers uitkomend.
In de hallen van het Kapitool heb ik aanschouwd de 90 sena-
toren, beraadslagende over het anarchisme, onder voorzitterschap
van den vice-president der Vereenigde Staten ; geluisterd naar
redevoeringen over maatregelen, vereischt geacht naar aanleiding-
van den op Mc Kinley gepleegden moord; te gelijkertijd hield
zitting het Huis van Vertegenwoordigers, alwaar George Was-
hington's blik, gepenseeld in den aanvang van 1800 door Van-
derlijn, met trots scheen te rusten op de vergadering van
352 leden, ontvangend van boven het licht door de sierlijke
dekking van glas. Vele historische schilderstukken, waarvan één
voorstelt de inscheping der Pelgrimvaders te Delftshaven in 1620,
prijken in de ontzaggelijke rotonde en de reliëfs alsmede de
fresco's zijn er aangebracht met soberen smaak.
257
Niet zonder opzet heb ik daareven, sprekende over George
Washington, het woord „trots" gebezigd: in de eerste en voor-
naamste plaats zeker in den zin van het meest rechtmatig gevoel
van fier zijn op een nooit volprezen werk. Toch ging mij daarbij
door den geest een flits, wijzende naar zijne neigingen van aristokra-
tischen aard, welke de geboren Amerikaan van heden zich moeie-
lijk kan voorstellen. Uiterst deftig, afgemeten, waardig, ging hij
in zijne terughoudendheid zóó ver, dat, waar hij ook onder menschen
was, er om hem heen slechts gefluisterd werd. Te New- York,
waar hij een tijd lang het Mc Comb-house in het benedenge-
deelte van Broadway bewoonde, sprak men van „het Hof. Mrs.
Washington ontving daar onder een troonhemel. Het officieel
gewaad van den President was van zwart fluweel en satijn, met
diamanten kuitgespen ; zijn steek hield hij onder den arm, hij droeg
een pruik met linten en aan zijne zijde hing een degen in
groene scheede. Naar het Congres reed hij in een roomkleurige
koets, met vele versieringen, en bespannen met zes witte virgini-
sche raspaarden; tevens met talrijk gevolg van voorrijders en
andere ruiters.
Jefferson wijzigde dit alles en de President van heden is de
eenvoud zelve.
Bij hem ligt de uitvoerende macht.
Het bestuur der Republiek bestaat namelijk in eene drieledige
administratie. Wetgevende macht heeft het Congres i. e. de
Senaat en de Kamer van afgevaardigden. Elke Staat der Unie
zendt twee vertegenwoordigers naar eerstgenoemd lichaam, terwijl
het aantal der leden van lederen Staat in het „House of Repre-
sentatives" afhangt van het cijfer der bevolking van dien Staat.
Om de tien jaar heeft eene volkstelling plaats, en alsdan wordt
bedoeld aantal voor lederen Staat door het Congres zelf vastge-
steld. Een veto des Presidents tegen een, door Kamer en Senaat
goedgekeurd, wetsontwerp moet binnen dertig dagen, met redenen
omkleed, worden bekend gemaakt. Geschiedt zulks niet, dan
krijgt het ontwerp eo ipso wettelijke kracht, en zulks is ook het
geval, ondanks bekend gemaakte tegenkanting van den President,
indien twee derden der beide huizen er vóór hebben gestemd.
Meerderjarig en stemgerechtigd is de Amerikaan op 21 -jarigen
17
258
leeftijd, tenzij hij een misdaad hebbe bedreven. De vreemdeling,
die in Amerika aankomt en burger wil worden, legt eene desbe-
treffende verklaring af en bereikt zijn doel na een vijfjarig-
verblijf. In sommige Staten geeft eene tweejarige vestiging reeds
het recht tot stemmen. De centrale Regeering laat de autonomie
van eiken Staat onaangetast in het algemeen. Enkele takken
van bestuur: posterijen, leger, vloot staan onder het onmiddellijk
beheer van de Rijksregeering.
Over de nietigheid der wetten der bijzondere Staten, welke in
strijd zijn met de Grondwet, wordt in de laatste instantie beslist
door het Hooggerechtshof der Vereenigde Staten, hetwelk de
opperste bevoegdheid heeft voor wets-interprelatie in het algemeen.
Elke Staat heeft voor zich zelf eene Constitutie, eene Regeering,
eene rechtspleging. Die regeering wordt uitgeoefend door een
Gouverneur, een Onder-gouverneur, een Senaat en een Kamer
van afgevaardigden. Zij maakt alle wetten, welke geene, de
belangen van het Rijk rakende, vragen betreffen, zooals over
opvoeding, financiën, nijverheid, burgerlijk- en strafrecht.
Van het Rijk is het Hoofd : de President van de Vereenigde
Staten, die geen lid van het Congres mag zijn. Hij kan het,
onder buitengewone omstandigheden, bijeenroepen.
De tegenwoordige President is het type van den Amerikaan
met zijne beste hoedanigheden.
Ik heb de eer gehad aan hem te worden voorgesteld. Van
mijne verhevene standplaats op het Washington-monument, ont-
waar ik ook White House, en ... . maak vergelijkingen.
Eerst ben ik, ver weg, achter den Elboerz, welke mij den
horizon verbergt. Roodgekleede „Schatèrs", met veel-kleurige
hoofdbedekkingen in den vorm van een hanenkam, met slepen-
den gang naar den trant des Oosterlings, ook dignitarissen
in „Chalats" van cachemir, geteekend met palmbladachtige
patronen, bijeengehouden op de borst met gespen van brilliant,
begeleiden mij naar de Troonzaal: groote Talaar zoo hoog als
het paleis zelf des Konings der Koningen. Hier is de marmeren,
met goud ingelegde troon, een rustbed gelijk, geschraagd door
Kariatiden en leeuwen, bedekt met een fijn weefsel van Kirman,
de troon met flanken vol Koranspreuken, in smaakvol zich
259
krommende arabische lette rteekens. Vóór het paleis, in den tuin,
glinsteren de uniformen, gesneden naar Europeesch voorbeeld ;
tulbanden wit, blauw en groen wiegelen naar rechts en naar
links. De Shah nadert deftig, ernstig en neemt dan plaats
op den kostelijken zetel. Zijne smaragden en robijnen weer-
kaatsen de stralen met gloed van het daglicht. Op zijn „koelah"
siddert van edelgesteenten de tremulant: teeken der hoogste
macht in het land der Schiïten ; met diamanten bezaaid is zijn
paar schouderbedekkingen. Er heerscht een oogenblik stilte; de
menigte ademt niet; hij, die over leven en dood beschikt, laat
zich bewonderen. Dan : een wenk ; de audiëntie vangt aan ; vele
buigingen, weinige korte vragen en het verleend gehoor heeft
zijn einde.
Daarna gevoel ik mij op eens te midden van dikke zware muren.
Het reusachtig erf, hetwelk ik heb betreden, schijnt de kern van
een „nest" van massieve omheiningen, passende in elkander als
een stel medicijndoozen ; de eene wal nog plomper dan de andere ;
de laatste, de binnenste, de heiligste omsluitende een aantal
„tingers" : ledige, groote, bizaar versierde, op pilaren steunende
hallen, gedekt met keizerlijk geel. Deze en andere bouwgewrochten
staan daar gelijkmatig gerangschikt, stijf, recht, gigantisch, hoekig,
scherp, symmetrisch, majestueus; doch vóór den geest roepende
schedeltropeeën, tyrannengefrons en het, als wolk naar omhoog
gestegen, zweet van millioenen, hetwelk drukkend, loodzwaar
maakt de atmosfeer, in welke de, op van hier uitgaand bevel,
sidderende massa's moeten leven. De „Poort der volkomene Rein-
heid", maakt koud als een mausoleum, als het marmer der bruggen,
zeven in getal, kunstig gebeeldhouwd, die verder voeren naar den
geheimzinnigen Heerscher van ontelbare scharen; de „Poort der
Hemelsche Rust" is een duister, somber, gestreng gewelf, een
tunnel tot eene omgeving van stilte, statig, plechtig en kil als
de Dood; de, door zonderiinge leeuwen van brons bewaakte,
opgangen tot de ontvangstzaal zijn van treden alléén aan de
kanten voorzien ; het midden dier opgangen is met draken ge-
beiteld graniet ; want de direkte gang naar, en het rechtstreeksch
vertrek van de Troonzaal geldt in „de verboden stad" als iets
onmogelijks; zij zijn afgesleten, die treden, door de knieën van
26o
onderdanen; wormen in het oog van den H wan gti, Boeddha met
duizende armen. Het staroogen naar den vijfklauwigen Draak
zijner voorvaderen wisselt hij een oogenblik af door een genadigen
knik in de richting der Barbaren van het Westen. Zij benauwen
niet minder hemzelven, dan zij het de mandarijnen doen, die,
rechts en links van den Troon, met blikken vol koelheid en
ontzag, staan geschaard.
Vervolgens bevind ik mij in eene ruimte besloten in minder
zware muren, maar toch is zij somber; zij, de gevangenis voor
een ongelukkig Staatshoofd, Imperator tegen wil en dank, hebbende
als visioen: den moord gepleegd op zijne gemalin, als schrikbeeld:
een aanslag welke ieder oogenblik kan gewaagd worden op zijn
eigen leven. Bij toortsen en het schijnsel van groote, gekleurde,
gedragen wordende, lantaarns, heb ik in de straten van Seoel
het smal begaanbaar gedeelte gevolgd ; zoo rechtstreeks mogelijk
voortschrijdende naar de elektrische booglampen, rondom het
„Paleis", welks omgeving bewaakt, dus hel verlicht moet worden.
Arme keizer, wiens leger van tienduizend man, voor een
groot gedeelte diende alleen voor uwe persoonlijke veiligheid;
die eigenhandig den sleutel moest reiken van de groote poort,
door welke vreemdelingen, die uwe gasten waren geweest, uw
paleis verlieten; die één der acht stadspoorten altijd gesloten
hield om uitsluitend geopend te worden voor uwe vlucht uit de
hoofdstad van het land van Tsao Siënn (morgenkalmte). Arme
keizer, hoe minzaam hebt gij mij ontvangen! Een goedige glim-
lach speelde om uwen mond, toen gij, hebbende uwen zoon, in
rood zijden „Chalat", aan uwe linkerhand, mij eene reeks van vragen
steldet. Gij waart de vriendelijkheid zelve. Het ontvangst vertrek
was bescheiden ingericht, al was ook rijk uw geel zijden, met
draken geborduurd kleed, en van edelgesteenten fonkelend de
gordel, welke het vasthield. Staande had plaats de langdurige
audiëntie, en, als bewijs van vertrouwen, waren uwe soldaten en
eunuchen uit de kamer gezonden.
De etikette verbood uw aanzitten aan den feestdisch, welke,
daarna, gedekt werd ; maar toch waart gij, verscholen, daarbij
tegenwoordig. Persoonlijk liadt gij, zoo vernam ik later van de Euro-
peesche vrouw, belast met de zorgen voor den maaltijd, een onder-
201
zoek ingesteld naar de vraag": „of er van eiken schotel wel genoeg*
was geweest?" De tafel was voorzien van alles wat de westerling
verlangt ; en uwe Fransche wijnen lieten aan hoedanigheid niets
te wenschen over. Wit gekleede Koreaansche bedienden droegen
geruischloos de spijzen rond. Ontboden waren, voor het vermaak
der gasten, de hofdanser essen. De trommel, de fluit en de doedel-
zak begeleidden de huldiging aan de Terpsichore van Korea.
Hare priesteressen droegen hooge kapsels en zijden japonnen van
allerlei kleur. Statig waren de bewegingen, sober de poses, af-
gemeten de stappen, bevallig de wringingen van bovenlijf, sierlijk
de draaiingen van armen en handen, met bloemen bekransten zij
elkander. Het was een genotvolle Wajang-avond, dien gij schonkt,
o arme, gulle, goedhartige keizer! aan alle vreemdelingen, welke
uwe hoofdstad bezochten.
Weg is deze keizer! Een andere, meer machtig, neemt zijne
plaats in. Ik ben in het land der bloemen : van den Chrysanthemum,
zinnebeeld der vorstelijke waardigheid, van den kersebloesem,
w^elke vreugde voorstelt, van den pijnboom en vijgeboom, die
geluk beteekenen voor het volk van dichters, van werkers, van
hen, voor wie „Leben selbst ist Wille zur Macht". De meest
strenge etikette heerscht aan dat Hof. Er is stilte in het Paleis,
in de ruime, matig doch keurig gedecoreerde zalen. Een fontein
in den tuin klatert. Dit geluid en dat van de stappen op de
parketvloeren verneemt het oor. Anders niets. De plechtige
geruischloosheid is eene voorbereiding tot de audiëntie bij Hem,
Wiens gelaat, nog weinige jaren geleden, zelfs aan Zijn eigen
volk onbekend was, Dien men aanbad als een Daibutsu, Wiens
stammoeder, evenals die der Peruaansche Inca's, de Zon was ;
doch Die thans wordt verheerlijkt, als mensch van vleesch en
bloed en hersenen, als de Hervormer zijns Rijks. Zijne Regeering
ving aan met een bevel tot vervolging der christenen, maar in
1884 voerde Hij godsdienstvrijheid in, en het, in 1893 op de
Marinebegrooting bezuinigend. Parlement beschaamde Hij door
vijf tonnen gouds van de civiele lijst te bestemmen voor de uit-
breiding der vloot.
Door lange gangen geleid naar eene kleine audiëntiezaal, sta
ik eensklaps voor den Hoogsten Japanner. Slechts voor de
gelegenheid heeft Hij zich gestoken in den uniformrok van
vvesterschen snit; de Kimono bevalt Hem beter. Op eene wijze
innemend doch strak, welwillend maar eenigszins terughoudend,
wordt ik toegesproken, en de duur van het gehoor is niet lang,
Aan het eind daarvan ben ik niet beklemd, geen gevoel van
verlichting beheerscht mij bij het afscheid; maar wèl ruischt in
mijne ooren de onuitgesproken vermaning van Japan : „Dat ik
zou ontwaken was uw wil. Mijne oogen zijn wijd open. Schoor-
voetend hebt gij mij als uw gelijke erkend ; koud zijt gij geweest
als ik U de broederband wilde reiken. Toonen zal ik U dat ik
zoowel op het een als op het ander recht heb door schranderheid,
door macht, door menschelijkheid, door stelsel."
Tehuis gekomen schreef ik op over dat gehoor bij den Keizer
van Japan, hetwelk plaats had in den aanvang van 1902:
„Het land van de Rijzende Zon heeft ernst, tevens eerbied
voor zichzelf. De Westerling richt nog den blik naar dit Rijk
alsof de gebeurtenissen hier operette- voorstellingen van „Mikado's''
en „Geisha"' waren. Zelfs de vreemdelingen te Tokio maken
aanmerking op de, niet uit een winkel van het Westend komende,
cylinderhoeden der leden van het Japansche Parlement. Die ver-
oordeelde hoeden dekken intusschen heldere koppen. Wij letten
te veel op de lachjes der „Moesmé" en zien niet hoe moeielijk
het zich opwerken valt aan die 45 millioen, hoeveel taaiheid die,
met goed gevolg gekroonde, inspanning hun bijbrengt. Wij
meenen dat zij niets als naïeveteit zijn, die Japanners ; doch vergeten
dat hunne symbolische smaken wijzen op kracht van verbeelding,
op dichtkunst, op vermogen tot geestdrift, op het gereed zijn tot
opoffering, op liefde voor den heiligen bodem. Hun kleine gestalte,
hun schamele baard maken een exotischen indruk, doch wij
schenken niet genoeg aandacht aan de vlugge wijze waarop zij
leeren, hunne studiën verwerken en uitvoering geven aan wèl
overwogen, gerijpte plannen. „Zij hebben geen physisch weer-
standsvermogen" zoo heet het. En de „Koruma" dan, uren dravende
vóór het karretje, waarin de passagier zit, over vlakten en berg-
passen; met een weinig rijst en visch als voedsel dag aan dag
werk verrichtende, zóó zwaar dat geene koelie van eenig ander
Aziatisch land den Japanner daarin evenaart. Het laden van kolen.
203
geschiedende door mannen en door vrouwen in de havens van
het Eilandenrijk, valt eiken vreemdeling op. Zou zulk werk
kunnen verricht worden van den morgen tot den avond, zonder
ophouden, door zwakkelingen? Men zegt ook: „Japan volgt op
te slaafsche wijze de handelingen van het westen." Welnu, ik
zie en gevoel in dit land dat op oordeelkundige manier het
passende wordt toegepast, het niet geschikt bevondene weder
wordt afgeschaft. Aan datgene, wat wij aanmatiging noemen bij
het ni^uw geboren volk, gedwongen door ons tot den arbeid
der beschaving, ontbreekt het den Japanner geenszins, maar zóó
groot is deze zijn ondeugd niet, of hijzelf ziet wel degelijk en
spoedig waar een fout ligt en hoe deze moet worden hersteld.
De Chinees der Traktaathavens ziet reeds op naar den Japanner,
en zegt „wij zijn kameraden die in hetzelfde voertuig zitten".
Welke zorgen zal, in de toekomst, aan het Westen kunnen
bereiden een Chineesch leger met Japansche kaders en aangevoerd
door officieren, als die, welke ik heden-morgen hier (te Tokio) met
hunne eigene manschappen aan het werk heb gezien op het drilveld?"
Van den top des monoliets zie ik thans hèm werken: hem,
den hoofdman van 80 millioen souvereine burgers. De stad
Washington spreidt zich vóór mij uit als een open waaier. De
gedenknaald, welke mij tot standplaats dient, zonder eenige
versiering, haar marmer met eenvoud naar de wolken spitsende,
gewijd aan den Stichter der Republiek, is van dien waaier
de spil. De middelste rib gaat, in noordelijke richting, over
de „U. S. Ponds" en de groene „Excutive Grounds", in rechte
lijn af op de „Executive Mansion of the President of the
United States", liever „White House". Inderdaad is het gebouw
van twee verdiepingen wit aan de buitenzijden. Naar de rivier
gekeerd, is een eenigszins zonderlinge ouderwetsche fagade met
een, van kolommen voorzien, bordes, gelijkende op een koepel.
Het eigenlijk front aan den anderen kant is streng eenvoudig:
een overdekte cprij plaats geeft toegang tot de hoofddeur, aan
welks beide zijden zich vriendelijke vensters bevinden. Men zou
zeggen: een deftig woonhuis, zonder meer.
De zaal des oostelij ken vleugels is als het ware publiek domein.
Bijkans eiken dag is zij gevuld met burgers uit alle oorden des
264
Rijks ; op enkele uitzonderingen na komen zij „just to shake hands
with the President." Ten einde dat doel te bereiken, hebben zij
misschien reeds den vorigen dag queue gemaakt vóór White House.
In eene kamer van lichtblauw, met goud afgezet, behangsel,
een effen tapijt van dezelfde kleur op den grond, een groote
„poef in het midden, twee donkerblauwe Sèvre vazen — een
geschenk van Felix Faure aan Mc. Kinley — op een console,
een paar pronkers Empire op den schoorsteenmantel, had ik een
oogenblik gewacht. Uitzicht gaf het vertrek op een schoonen
uitgestrekten tuin in de richting van de „Potomac". Open stonden
de deuren, leidende eenerzijds naar de rookkamer van den President,
anderzijds naar het boudoir van Mevrouw Roosevelt. De voorname
deur, toegang gevende tot den langs de kamerreeks evenwijdig met
de straat loopenden corridor, had gekleurde ondoorzichtige ruiten.
De President was binnengetreden. Hij is niet van groote ge-
stalte, zelfs ietwat inééngedrongen, bijziende; zijn knijper draagt
een zwart koord; zijn dikke knevel is blond; tot dusver heb ik
nog niets buitengewoons genoemd. Maar, thans vermeld ik zijn
schrander voorhoofd, zijn goedhartigen blik en vooral den mond :
schoon alléén door den trek van wils- en geestkracht er om heen,
maar die trek dan ook in den superlatief. Die mond boezemt in
ontzag, maar niet minder vertrouwen.
Hij, zich niet bepalende tot het stellen van vragen, geeft ook
Zijne eigene meening over het onderwerp v^an het gesprek. Zijn
beroep is weten, op de hoogte zijn van kwestiën die Amerika
raken, en, kent men toevallig bijzonderheden van enkele daarvan,
dan wekt verbazing het weinige dat Hij niet weet. De ingewijde
kan van Hem dan nog leeren. Het gehoor mag ik dan ook niet
beschouwen als eene vormelijkheid; veeleer vat ik het op als
een gunstbetoon van den zeer hoog geplaatsten aan den veel
gezworven hebbenden zoon van het land, waar de stamboom
der Roosevelts geplant werd. *) Het is van langen duur en toch
welke waarde heeft de tijd niet voor dien man!
*) De President is een afstammeling van Claas Maartensz van Roosevelt, die, uit
Delft, in 165 1, zich, met zijn gezin, te Nieuw Amsterdam vestigde. Van dien tijd
af, zijn de Roosevelt's steeds geachte burgers van New- York geweest. Eén hunner
had, met Hamilton, een zetel in ds „Constitutional Convention"; een andere stichtte
265
Heeft hij zich vroeger bezig gehouden met landbouw en met
den burgeriijken dienst, zich doen kennen als publicist, als autori-
teit op marinegebied, heeft hij gediend als kolonel bij de kavallerie,
posten bekleed als die van gouverneur en Vice-President der
Vereenigde Staten, hij is thans raadsman der Wetgevende macht,
opperbevelliebber van leger en vloot, voorzitter van den Minister-
raad, verantwoordelijk beheerder van de schatkist, bestuurder
der betrekkingen met het buitenland en Hoofd van het volk.
Hij moet maaltijden aanrichten en twisten tusschen zijne ambte-
naren beslechten, senatoren ontvangen en staatsbetrekkingen,
ook die van weinig belangrijken aard, vergeven ; afgevaardigden
te woord staan en luisteren naar de klacht van den eersten den
besten burger, feestelijkheden bijwonen en aan iedereen de hand
geven: een kunst, welke oefening eischt, wil hij niet lijden aan
een gezwollen rechterhand, zooals met Grant het geval was.
De President staat dan ook vroeg op, gaat vrij laat naar bed
en heeft als uitspanning en lichaamsbeweging slechts eenige
oogenblikken van paardrijden. In zijn bureau is hij om 9 uur
des morgens. Nauwelijks heeft hij een uur om te werken met
zijnen secretaris. Dan slaat, op vier dagen van de week, het
ontvangstuur voor leden van het Congres. Dit duurt tot twaalf
Vervolgens, op dezelfde dagen (Dinsdags en Vrijdags is er
kabinetszitting van elf tot één) tot één uur ontvangst van
„visitors having business with the President." Aan deze vast-
gestelde tijden stoort men zich echter niet. Moet niet de President
ten allen tijde gereed zijn voor het volk? Velen komen naar
<lc eerste Bank van New- York. De grootvader van den President, Cornelius geheeten
\k-as koopman; zijn vader Theodore evenzeer. Deze behoorde tot de vurigste aanhan
gers van Lincoln; aan hem vooral was te danken de vorming van het eerste regiment
Kleurlingen van het leger der Unie. Toen Theodore Rooscvelt Sr. in 1878 overleed
waren de vlaggen te New-York half niasL geheschen ; toch was hij slechts een bur
ger, zonder meer, geweest. De moeder van den President was Martha Bullock, doch
ter van eene familie uit Georgië, van Schotschen oorsprong. De jonge Theodore,
geboren den 24sten October 1858, te New-York city, in het huis zijner familie N'. 28
East 20tb Street, had, als kind, eene uiterst zwakke gezondheid. Lichaamsoefeningea
en verblijf in de open luclit hebben hem krachtig gemaakt, ook nadat hij in 1876
ajs student te Harvard was ingeschreven. In 1888 werd hij aldaar gepromoveerd en
bracht een jaar in Europa door, voornamelijk te Dresden.
2Ó6
White House, omdat „they want to see a live President", en
zijn „I am glad to see you" herhaalt zich duizende malen per dag.
Gedurende de maaltijden, zelfs nu en dan aan het ontbijt, heeft
hij gasten, met welke zaken te bespreken zijn ; na de luncheon
wordt eenig dringend werk afgedaan en dan lichaamsbeweging
genomen. Tehuis komende vindt hij, op hem wachtende, zijnen
partikulieren secretaris, . met wien hij werkt tot het oogenblik
van het avondeten. Ook daarna is er meestal nog arbeid af te
doen. Dit zijn gewone dagen. De post brengt in 24 uren van
1000 tot 1200 brieven. Natuurlijk heeft de President geene
gelegenheid die alle te lezen; door hem wordt kennis genomen
alleen van den inhoud van het allerbelangrijkste en antwoorden
daarvoor aangegeven ; voor dikteeren ontbreekt zelfs de tijd.
Behalve dit alles is de President de leider der „vSocieteit".
Eene uitnoodiging van White House is voor den Amerikaan steeds
een eer, doch tevens de vervulling van een plicht. De feesten zijn
er nooit ingericht geweest op weelderigen voet In den regel —
Roosevelt is eene uitzondering — beschikt de eerste ambtenaar van
het Rijk niet over een groot fortuin. Bals worden er in den winter
wel gegeven. Merkwaardig is dat traditie het deelnemen aan den
dans verbiedt aan de echtgenoote van den President. Hij neemt
zelden uitnoodigingen aan elders als bij de kabinets-ministers. Ook
bij laatstbedoelde gelegenheden heeft de eerste werker van het land
natuurlijk geen rust. Het zich bewegen in de wereld en de staat-
kunde grijpen inderdaad vooral te Washington in elkander. De
beiden maken dat de eigenaardige atmosfeer der stad aan de
Potomac het voordeel aanbiedt van partijverdeelingen minder
scherp te maken. In die lucht is iets verzachtends, iets dat bitter-
heden kalmeert en oneffenheden glad maakt, iets dat senator en
senator, des avonds aan den feestdisch van een gullen gastheer,
doet vergeten dat het Forum, des namiddags, getuige is geweest
van hunnen heftigen politieken strijd.
Die dampkring schijnt, aan den anderen kant, het algemeen te
prikkelen tot het zich oefenen op den socialen ladder. Klimmers
zijn er in menigte. In tegenstelHng van hetgeen het geval is in
andere Amerikaansche steden, wil te Washington iedereen be-
hooren tot de „sociëteit".
267
Hierboven, op de zuil, staat Gibson gedurende een oogenblik
aan mijne zijde. Hij stelt mij voor aan de „Smart set". Wij zien
hoe beneden klautert en klimt en tracht te stijgen een menigte
van menschen, die groote geldbuidels hebben. Helaas ! Washing-
ton is in de Vereenigde Staten de eenige stad, alwaar men hoog
in de lucht, zonder te helpen, nederziet op het goud, indien de
kandidaat voor den „exclusive circle" geene andere geloofsbrieven
heeft als die onderteekend door Mammon. Men heeft er vaste
salarissen, geniet er op begrootingen gebrachte inkomsten, de
„faveurs" der cotillons kosten er geen honderden van dollars, het
staat daar niet goed voor een man om zijn chequeboek te laten
luchten, er is weinig „show", men is er, in den goeden zin van het
woord, bedaard, bezadigd, zelfs eenigszins vormelijk: de Ameri-
kaan noemt er zijnen medeburger zelden bij den familienaam ; de
vocatief luidt er: „Mr. Justice", „Mr. Vice-President", „Mr. Se-
cretary", ja, ik heb er personen „Your Excellency" hooren
betitelen.
Wij zien de pogingen om naar den top te geraken van Mrs. A.
uit Pittsburg. Zij kan des Woensdags, in den namiddag, onuit-
genoodigd, zonder den heer of de vrouw des huizes te kennen,
binnentreden de salons van de echtgenooten der kabinets-
ministers. Voor laatstbedoelde dames geldt namelijk de ongeschre-
ven wet dat zij ééns per week „open huis" in letterlijken zin
moeten houden. Vele komen inderdaad : uit zucht tot klauteren en
hebben dan geene andere verontschuldiging voor hun tegenwoordig
zijn als de nieuwsgierigheid, of, zooals zij zelven het noemen : de
belangstelling. Mrs. A, met hare dochters uit Pittsburg, zegt tot
de ministersvrouw dat zij zich hier bevindt „because we have
seen your name so often in the newspapers and wondered if your
dresses were as handsome as the papers said they were", en zij
beweert nu ook vol bewondering te zijn bij den aanblik van net
toilet der vrouw des huizes. De beproefde stijging gelukt haar
natuurlijk niet. Haar wijze van zich op te dringen is van een
Europeesch standpunt onverdedigbaar. Maar er ligt in haren moed
en in de gewoonte zelve dat de vrouwen van sommige hoogge-
plaatste ambtenaren genoodzaakt zijn op een bepaalden dag de
deuren wijd open te zetten voor iedereen, toch iets naïefs, iets
268
dat op de jeugd, de goedhartigheid, de gastvrijheid der Ameri-
kaansche natie wijst.
Over Washington wierp, dien achternamiddag, de ondergaande
zon haar heeriijke gouden stralen. Er trilde in de zuivere lucht
daar boven, op mijn wolken voetstuk, een drang naar levenslust.
Aan het uitspansel vertoonde zich hier en daar een ster. Het
blauw werd donkerder. Langer werden de schaduwen achter de,
even ten oosten van het Kapitool gelegen, Nationale Bibliotheek,
met hare boekdeelen ten getale van millioenen, met hare wereld-
beroemde, als leeszaal dienende, rotonde. Dicht daarbij verhulde
zich in de schemering het gebouw van het vSmithsonian-institute,
gesticht in de eerste helft der vorige eeuw „voor de vermeerde-
ring en verspreiding van kennis onder de menschen", uit een
legaat van ruim een half millioen dollars gemaakt door James
Smithson, een Engelschman, die nooit de Vereenigde Staten
bezocht, doch wilde dat daar zijne nagedachtenis voortleven zou.
Langzamerhand valt de duisternis over de in antieken trant
geteekende gebouwen van de stad aan de Potomac. De lanen,
welke deze omlijsten verwazen. De dommen, de koepels steken
nog flauw boven de donkere massa uit. De avondwind fluistert
mij wonderlijke dingen toe van het Rijk dat bestuurd wordt van
uit de stad daar beneden. Ik gev^oel mij als in het centrum van
een machtige draaiing, van waar als bij instinkt, kunnen worden
nagegaan de vele krachten, welke, op dit punt geconcentreerd,
het midden vlieden en hunnen overweldigenden invloed uitoefenen
in Maine en in Maryland, in Nebraska en Alabama, in Texas en
in Colorado, in Nevada en in Californië, op Cuba en op de
Philippijnen. Al schijnt alles hier rustig, daar buiten werken
toch: beweging, ontwikkeling, verbetering, vooruitgang. Nu en
dan vliegt van de massa wel een stuk af om zich te verliezen
in het oneindige; maar zulks deert mijn centrum niet veel. Dit
is produktief; het heeft steeds nieuw kunnen beschikbaar, het
vormt een hart, naar hetwelk toestroomt bloed uit San Francisco,
Canada, Zuid-Afrika, Australië, Europa en Oostelijk Azië. Of
anders : Washington is het brandpunt van eene Unie, die nog in vele
harer gedeelten moet worden ontgonnen, doch die over de geheele
269
wereld werkt als een magneet, die daar juist vasten voet heeft
gekregen in centraal Amerika en een steeds vermeerderenden
invloed uitoefent op de republieken van het zuidelijk continent, die
meer staal voortbrengt dan de geheele overige wereld, per week
600 locomotieven vervaardigt, wier steeds krachtiger wordende
nijverheid dwingt tot het zich uitzetten, tot het veroveren van
wereldmarkten buiten de grenzen; wier bevolking instemt met
Carnegie's evangelie van welvaart: dat een rijk man alles moet
uitgeven wat hij kan, wier burgers beschikken over een vast
geloof in haar gelukkig gesternte, over een jong zelfvertrouwen,
en er zich van bewust zijn dat het meerderjarig worden van hun
land één der merkwaardigste gebeurtenissen der negentiende eeuw
geweest is ; eene Unie, welke als grondbeginselen voor bet bestaan
toepast: breedheid van gedachten, grootmoedigheid der ziel en
erkenning van het recht op algeheele vrijheid van eiken mensch.
Teheran. Zomer 1904.
By den Uitgever dezes verscheen meae :
EEN OVERWINNING
DOOR MAURITS WAGENVOORT
Prijs ingen. ƒ 2.40 ; geb. f 2.90.
Beoordeeling door enkele Tijdschriften en Nieuwsbladen,
De Tijdspiegel:
Nog nimmer hebben -wij Maurits Wagenvoort als schrijver van
een zoo veelzijdigen kant leeren kennen als in dit zestal verhalen,
die hier onder den titel van het eerste: „Een overvrinning" zyn
bijeengebracht.
De Amsterdammer (Het groene -weekblad):
Het laatste verhaal van „Maran-Atha" uit den eersten Christentijd
waarin de apostel Paulus optreedt, is niet minder mooi. Door zijngroote
bereisdheid heeft Wagenvoort ook hier lokale kleur kunnen aanbrengen,
en van het leven in dien tijd heeft hij een degelijke studie gemaakt.
Meesterlijk is de terugkeer van de wedrennen beschreven, met al hun
gejoel en gewoel van een volksmenigte, de typeering der Joodsche vrouwen,
en de hierbij gewekte gedachten en aandoeningen van Paulus.
Alles samengenomen, een bundel die de moeite van 't lezen
w^el w^aard is.
De Zwolsche Courant;
De meester in het analyseeren van het menschelijk gemoed is weer
aan het woord en het HoUandsch viert hoogtij onder zijn hand.
Nederland:
Een boek van Maurits Wagenvoort is nooit onbelangrijk en nooit ta-
lentloos. De zes verhalen waaruit de thans aangeboden bundel bestaat
hebben ieder hun bijzondere belangrijkheid en hun bijzondere aard van
somtijds zonderling talent.
Nieuwe Groninger Courant:
Over het geheel werk van een niet gewoon talent, van iemand
die een frisschen kjjk op de dingen en soms een zeer expressieve
taal heeft met vaak mooie beelden.
Tijdschrift v.h. Willemfonds.
„Een Overwinning" is een naturalistisch-impressionistisch boek. 't Is nu
maanden geleden dat ik het gelezen heb en nog ruis- ht in mijn ooren
de gepassionneerden taal van Maurits Wagenvoort en in dit opzicht doet
hij me weer aan zijn werk „Een Passie" denken, nog onder het pseu-
doniem Vosmeer de Spie geschreven.
Bij den Uitgever dezes verscheen mede :
DE DROOMERS
Roman door MAURITS WAGENVOORT.
Prijs in 2 deelen ingen. f 5.50, geb. f 6.50.
De Nederlandsche pers over „De Droomers".
De Nederlandsche Spectator (Wolfgang) :
Ik acht dit boek een gewichtig verschijnsel, een boek waard om behouden
te blijven voor den wetenschappelijken toekomstmensch, die den gang der
evolutie wil naspeuren in den geest der denkbeelden van de elkaar op-
volgende geslachten.
De Oprechte Haarlemsche Courant:
Dit boek mag niet achtereen worden uitgelezen ; men leest een paar
pagina's, herleest ze, herleest ze nog eens en denkt er dan over na. Eerst
dan kan men verder lezen. En zoo zal men het gaarne in eigendom be-
zitten, omdat het niet enkel een roman, maar een philosophisch werk is.
De Tijdspiegel.
Dit is geen boek voor menschen, die zeer gesteld zijn op een spannend
verhaaltje en die benieuwd zijn, hoe 't wel afloopt ; dit is een boek van
gedachten. En wanneer dan die gedachten gekleed zijn in een zoo
artistieken vorm, als -waarover Maurits Wagenvoort beschikt,
dan ontstaat een kunstwerk van beteekenis.
De Kroniek:
Het is heftig en teeder en krachtig geteekend.
Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift:
Wagenvoort heeft inderdaad gegeven een in zyn opzet en in
zijn geheel zeer oorspronkelijk boek.
De fragmenten over Hugo de Vos' innerlijk leven, zijn heel even ont-
luikende liefde voor Mlle Malisej zijn moordgedachten, de gevangenis-
overpeinzingen zijn aangrijpend.
Algemeen Handelsblad:
De Heer Wagenvoort heeft zijn boek boeiend weten te maken.
De Haagsche Courant:
Om over dit werk iets te zeggen, zou men heel veel moeten zeggen,
't Is geannonceerd als handelend over „anarchisten" ; de hoofdfiguur
eindigt met een aanslag, die zijn hoofd in de mand van de guillotine
brengt. Maar het is daarom toch iets, veel meer zelfs dan een „anarchis-
tische roman" — en een „roman" is 't in 't geheel niet.
Het werk is van een heerlijken krachtigen eenvoud van taal,
dien eenvoud, welke volstaat aan hen, die inderdaad iets te
zeggen hebben.
By den Uitgever dezes verscheen mede:
DE PLOERTEN
Roman door MAURITS WAGENVOORT
Prijs in 2 deelen ingen. ƒ5.50, geb. ƒ 6.50.
Beoordeeling van enkele Tijdschriften en Nieuwsbladen.
De Gids:
De Heer Maurits Wagenvoort heeft veel talent; hij heeft politiek-
romantische boeken geschreven, als De Droomers en De Ploerten,
^ivaarin dat talent bJijzonder uitkomt.
Nederland :
,De Ploerten" is een belangrijk en ook belangwekkend boek.
De Tijdspiegel:
Dit boek van Maurits Wagenvoort is door vorm, inhoud en strekking
geworden tot een van de beste letterkundige scheppingen van
dezen tjjd.
Het , Groene' Weekblad (Henri Borel) :
Flink en treffend is Wagenvoort's karakterizeering wat „de Ploerten**
zijn. En wat is de verdorvenheid en het geïntrigeer der pers meesterlijk
weergegeven ! En al de misères van den oorlog, en dat drijven der
kapitalisten, en het stomme van de groote massa, die zich laat verblinden,
maar tóch te goeder trouw is!
Het Handelsblad:
Het is een welsprekend boek, dat zonder twijfel succes zal hebben.
Het Nieuws van den Dag (J. v. d. Oude):
Dit boek zal verslonden worden, en verdient het te worden
verslonden, zoo niet om het zuiver litterarisch genot, dan om de
treffende, vaak machtvolle behandeling van het groote en gru-
wel^ke, alle harten thans in trilling van droefheid brengende
onderwerp.
De Telegraaf:
,De Ploerten" is een mooi boek: breed gezien, forsch w^eerge-
geven, mooi gedacht. Het is de wereldpolitiek van onze dagen, die er
in figureert; de uitmoording van een kleine natie door eene machtige,
de oorlog om het Transvaalsche goud.
W|j gevoelen voor het massale en krachtige van dit werk
groote bewondering en wenschen het in veler handen.
De Controleur :
In 't kort, „De Ploerten" is een boek, rijk aan gedachten en rijk
aan schoonheden; het zal zijn weg vinden en voldoening- brengen
daar waar iets anders verlangd wordt dan ijle en ijdele woord-
kunst zonder meer.
YC13C709
M217223
THE UNIVERSITY OF CALIFORNIA UBRARY