Skip to main content

Full text of "Dwars door het land van Roosevelt"

See other formats


DWARS  DOOR 
HET  LAND  VAN  ROOSEVELT 


DOOR 


F.  M.  KNOBEL 


AMSTERDAM 

H.  J.  W.  BECHT 
T906 


DWARS  DOOR 
HET  LAND  VAN  ROOSEVELT 


)V 


DWARS  DOOR 


HET  LAND  VAN  ROOSEVELT 


DOOR 


F.  M.  (gNOBEI 


AMSTERDAM 

H.  J.  W.  BECHT 

1906 


Km 


GIÏT  OF 

PROFESSOn    CA.  KOFÖID 


BOEK-.    COURANT-    EN    STEENDRUKKERU    O.  J.  THIEME,    NIJMEGEN. 


Aan 
W.  A.  F.  BARON  GEVERS 


ivi2172'^3 


INHOUD. 


Br.ADz. 

San  Francisco i 

Chicago 25 

St.  Louis 67 

Nog  eens  Chicago 95 

Holland  City 109 

Grand  Rapids 131 

Ann  Arbor 139 

Naar  Buffalo 151 

BUF-FALO 185 

Niagara 195 

New- York 207 

Washington 249 


I 

SAN  FRANCISCO. 


I 

SAN  FRANCISCO. 


Komende  uit  het  verre  Oosten,  landde  ik,  in  den  aanvang  van 
1902,  te  San  Francisco.  Een  Amerikaan,  met  wien  ik,  van 
Yokohama  af,  gereisd  had,  gaf  mij  als  afscheidsgroet  den  wenk: 
„Denk  aan  Deuteronomium  VIII".  Het  boek  opslaande  vond  ik 
onder  vs.  8  en  9: 

„Een  goed  land,  een  land  van  waterbeken,  fonteinen  en  diepten, 
die  in  dalen  en  in  bergen  uitvlieten,  een  land  van  tarwe  en  gerst 
en  wijnstokken  en  vijgeboom  en  en  granaatappelen,  een  land  van 
olierijke  olijfboomen  en  van  honig,  een  land  waarin  gij  brood 
zonder  schaarschheid  eten  zult,  waarin  u  niets  ontbreken  zal,  een 
land,  welks  steenen  ijzer  zijn  en  uit  welks  bergen  gij  koper  uit- 
houwen  zult** 

Met  spanning  sta  ik  voor  de  vraag  of  dat  bijbelwoord  van 
toepassing  is  op  Californië,  zelfs,  in  wijderen  zin  op  het  geheele 
Rijk  der  Vereenigde  Staten  van  Amerika,  en  heb  goeden  moed- 

Immers,  vier  eeuwen  geleden  een  wildernis,  staat  de  Unie  thans 
als  eene  Reuzin  onder  de  beschaafde  natiën,  is  geworden,  aan 
oppervlakte  en  aantal  der  bewoners,  op  twee  na  het  grootste 
Rijk  der  wereld,  en  dingt  bij  den  wedstrijd  der  volkeren  om 
aardsch  goed,  naar  den  eersten  prijs. 

Te  verdeelen  is  het  Rijk  in  a  noordelijke,  b  zuidelijke  en  c  weste- 
lijke staten.  Groep  a  heeft  vier  afdeelingen:  I  noordatlantische 
staten:  Maine,  New-Hampshire,  Vermont,  Massachusetts,  Rhode- 


•islahd  'eh'*Connécticut,  II  middenatlantische  staten:  New- York» 
New-Jersey,  Pennsylvanië,  Delaware,  Maryland  en  Columbia 
district,  III  noordoostelijke  centraalstaten :  Michigan,  Wisconsin, 
Illinois,  Indiana,  Ohio,  West-Virginië  en  Kentucky,  IV  noord- 
westelijke centraalstaten :  Minnesota,  Noord  Dakota,  Zuid  Dakota, 
Nebraska,  Kansas,  lowa  en  Missouri.  Groep  b  heeft  drie  af- 
deelingen:  I  zuidatlantische  staten:  Virginië,  Noord-Carolina, 
Zuid-Carolina,  Georgië  en  Florida,  II  zuidoostelijke  centraalstaten: 
Tenessee,  Alabama  en  Mississippi,  en  III  zuidwestelijke  centraal- 
staten: Arkansas,  Louisiana,  Texas,  Oklahama  en  het  Indianen- 
gebied.  Groep  c  telt  evenzeer  drie  afdeelingen :  I  rotsgebergte- 
staten :  Montana,  Wyoming,  Colorado  en  Nieuw  Mexico ;  II  plateau- 
staten:  Idaho,  Utah,  Nevada  en  Arizona  en  III  Pacificstaten : 
Washington,  Oregon  en  Californië. 

Eerst  in  1850  kon  natuurlijk  sprake  zijn  van  eene  bevolking 
der  Staten  van  groep  c.  De  groepen  0  en  <5  hebben  in  1790 
een  aantal  van  3.929.212  zielen,  hetwelk  met  groep  c,  alsmede 
met  Alaska  en  Hawaï,  in   1900  aangroeit  tot  76.212.168  zielen. 

De  oppervlakte  van  den  bodem  met  inbegrip  der  watervlakten, 
doch  met  uitzondering  van  Alaska  en  Hawaï,  was  groot  in: 

1790  .     .     .     .  2.149.028  vierkante  kilometers 

1800    evenzeer  2.149.028  „  „ 

1810  ....  5.179.207 

1820— 1840.     .  5-332.705 

1850  ....  7.720.370 

1860—1900.     .  7.835.986 

,Vier  eeuwen"  het  is  nochtans  bij  wijze  van  spreken  ;  want  haar 
wasdom  heeft  de  Unie  eerst  gekregen  in  de  negentiende  eeuw, 
liever  nog  sedert  1865  en  het  liefst  gedurende  de  laatste  twaalf  jaren. 

Opmerkenswaardig  is  dat,  van  alle  toenmalige  staatslieden  in 
Europa,  de  draagkracht  der  onafhankelijkheidsverklaring  van  de 
Britsch-Amerikaansche  koloniën  het  best  schijnt  begrepen  gewor- 
den te  zijn  door  den  Spaanschen  ambassadeur  bij  het  Fransche 
Hof:  graaf  de  Aranda. 

Deze  schreef  aan  Karel  III,  zijnen  Souverein:  „Dit  federale 
gemeenebest  is  bij    zijne   geboorte  een  pygmee.    Er  zal  een  tijd 


komen  dat  het  een  reus  zal  zijn,  ja  een  kolossus  verschrikkelijk 
voor  deze  (Spaansche)  landen  ....  Binnen  eenige  jaren  zullen  wij 
met  bezorgdheid  gadeslaan  het  tyrannisch  bestaan  van  dezen 
zelfden  kolossus." 

Honderd  twee  en  twintig  jaren  nadat  dit  werd  geboekstaafd, 
verloor  Spanje  zijne  laatste  kolonie  aan  de  Vereenigde  Staten 
van  Amerika.  Deze  zijn  thans  inderdaad  te  rangschikken  onder 
de  rijkste  en  machtigste  landen  der  wereld.  Zij  vormen  een  goed 
land  met  natuurschoon,  met  overvloed,  met  landbouw,  mijnbouw 
en  alle  andere  middelen  tot  het  bereiken  van  welvaart.  Zij  zijn 
zich  zelven  genoeg ;  hun  naam  is  gelijkluidend  met  vooruitgang, 
vrijheid  en  voorspoed.  Het  volk  gevoelt  zich  krachtig,  is  krachtig 
en  heeft  bewondering  voor  kracht. 

Eene  zijner  beste  hedendaagsche  romanschrijfsters  heeft  het 
aldus  uitgedrukt : 

„Wij  moeten  slecht  behandeld  worden.  Wij  houden  er  van  te 
roemen  en  te  bluffen  en  te  pochen.  Wij  zijn,  ziet  u,  zulk  eene 
buitengewone  natie  dat  wij  het  niet  helpen  kunnen  een  beetje 
blufferig  te  wezen,  en  de  eenige  man,  tegen  wien  wij  werkelijk 
opzien,  is  hij,  die  ons  op  den  grond  gooit  met  een  blauw  oog 
en  een  gebroken  neus.  Wij  staan  altijd  op  —  niets  kan  maken 
dat  een  Amerikaan  blijft  liggen  —  maar  wij  gaan  naar  ons  graf 
met  eene  groote  bewondering  voor  de  spier,  geestelijk  of  physisch, 
die  ons  op  den  vloer  heeft  gesmeten."  ^) 

Zijn,  in  vergelijking  met  de  oude  wereld,  de  oostelijke  gedeelten 
der  Unie  nog  jong,  Californië  is  niet  meer  dan  een  kind  in  de 
Amerikaansche  Staten-familie.  In  dat  land  van  den  papaver  is 
de  grond  nog  betrekkelijk  goedkoop;  de  „primeurs"  van  strengere 
klimaten  worden  er  bijna  om  niet  van  de  hand  gedaan  ;  iemand 
met  een  kapitaal  van  honderd  duizend  dollars  kan  er  bijna  even 
goed  leven  als  een  millionnair;  maatschappelijk  aanzien  berust 
er  nog  weinig  op  het  jaarlijksch  inkomen  van  den  individu. 

De  rivieren  San  Joaquin  en  Sacramento  besproeien  een  groot 
gedeelte  van  den  Staat  Californië,  welke  eene  oppervlakte  heeft 
van    157.801    vierkante   mijlen.    Deze   stroomen  komen  te  zamen 


*)  Gertrude  Atherton  „American  Wives  and  English  husbands". 


in  de  Saisinbaai,  welke  verbinding  heeft  met  de  baai  van  San 
Francisco.  De  valleien,  door  welke  die  rivieren  gaan,  gronden, 
welke  tot  dusver  slechts  gedeeltelijk  zijn  ontwikkeld,  leveren  op : 
vooral  ertsen,  vruchten,  granen,  wol,  wijn  en  petroleum.  Uithoofde 
van  hunnen  uitstekenden  bodem  heb  ik  die  streken  hooren  aan- 
duiden als  „Californië's  Nederlanden".  De  weiden  kennen  er  geen 
seizoen;  het  hooien  is  er  als  het  ware  overbodig. 

Er  is  een  tijd  geweest  dat  San  Francisco  met  naijver  den  blik 
wierp  op  de  ontwikkeling  van,  het  aan  den  oostelij  ken  oever  der 
baai  gelegen,  Oakland.  Gevreesd  werd  dat  de  toekomst  van  de 
metropolis  door  de  voorstad  werd  bedreigd.  Die  tijd  is  voorbij. 
San  Francisco,  Oakland  en  andere  voorsteden  werken  op  een- 
drachtige wijze  om  gezamenlijk  vooruit  te  komen. 

Te  Oakland  is  nijverheid :  katoenspinnerijen,  ijzergieterijen, 
touwslagerijen,  jute-fabrieken,  pottenbakkerijen,  vruchtenkweeke- 
rijen,  goede  scheepswerven ;  dicht  bij  de  kaden,  alwaar  het  aantal 
industrieele  inrichtingen  steeds  vermeerdert,  staat  veertig  voet 
water.  Groote  schepen  kunnen  mitsdien  langs  de  „Gouden  Poort" 
den  oceaan  gemakkelijk  bereiken.  De  voorstad  heeft  belangrijke 
winsten  getrokken  uit  de  ontwikkeling  van  Klondyke  en  ook, 
later,  van  Nome,  toen  daar  goud  werd  gevonden. 

Ik  zal  dien  eersten  dag  te  San  Francisco  niet  licht  vergeten. 
Den  vorigen  avond  waren  wij  uit  zee  gekomen,  hadden  de  lichten 
van  de  stad  zelve  en  van  Oakland  gezien,  doch  het  was  reeds 
laat;  niemand  mocht  van  het  schip  af  vóór  dat  het  was  inge- 
klaard. De  sierlijke  meeuw,  welke  ons  over  den  oceaan  had  ge- 
bracht, was  gevangen,  lag  roerloos,  hield  zich  nog  bezig  met 
de  muziek  der  golven,  maar  haar  element  bevond  zich  achterwaarts ; 
zij  was  op  het  punt  van  aangeraakt,  betast,  onderzocht  te  worden. 
De  ambtenaren  kwamen  aan  boord  om  acht  uur  des  morgens. 

Onder  de  passagiers  werd  druk  besproken  de  vraag:  moet 
de  Amerikaansche  Regeering  Chineezen  toelaten  of  niet?  De 
gevoelens  waren  verdeeld:  „Zonder  Chineezen  kunnen  Cahforniê 
en  de  Sandwicheilanden  zich  niet  spoedig  ontwikkelen"  had 
de  één  gezegd.  De  tegenwerping  des  anderen  was  geweest: 
„Houden  wij  de  Chineezen  niet  buiten  ons  land,  dan  bedreigt 
ons  het  gele   gevaar  in   economischen   zin.    Den  Chinees  is  het 


alleen  te  doen  om  geld  te  maken.  Hij  wil  zoo  ras  mogelijk 
naar  China  terugkeeren,  laat  zijne  familie  dan  ook  tehuis  en 
zondert  zich  van  de  blanken  af.  Het  loon  voor  hetwelk  hij  arbeidt, 
hoe  gering  ook,  geeft  hem  nog  gelegenheid  zooveel  te  sparen, 
dat  hij  na  eenige  jaren  naar  huis  kan  gaan,  en  de  Amerikaan 
kan  tegen  hem  niet  op.  In  het  tijdperk  van  1870  tot  1880  kwa- 
men meer  dan  122000  Chineesche  werklieden  naar  de  Ver. 
Staten,  doch  het  Congres  verbood  deze  immigratie. 

Geen  Chinees  is  dan  ook  aan  boord,  behalve  de  bedienden,  en  zij 
mogen  niet  aan  wal  gaan.  Daarentegen  een  aantal  Japanners.  Deze, 
nochtans,  worden  nauwkeurig  ondervraagd  omtrent  hun  herkomst, 
beroep  en  het  doel  waarvoor  zij  naar  Amerika  komen.  Ook  moeten 
zij  bewijzen  een  kapitaal  van  minstens  dertig  dollars  te  bezitten. 

Twee  Japansche  vrouwen  doen  mij  leed :  zij  zullen  niet  worden 
toegelaten  en  het  vooruitzicht  van  onverrichter  zake  de  lange  reis 
huiswaarts  te  moeten  maken  doet  haar  in  tranen  uitbarsten. 

Daar  herinner  ik  mij  ééne  harer  gezien  te  hebben  bij  een  Ja- 
panner te  Tokio,  bij  wien  zij  -als  dienstbode  werk  verrichtte.  Op 
een  schoonen  dag  was  ik  met  twee  landgenooten,  onvermoeide 
reizigsters,  de  freules  A.  d.  K.  en  v.  S.  a.  A.  naar  het  erf  van 
dezen  kunstkenner  gegaan.  Hij  was  een  rijk  geworden  koopman. 
Reeds  dadelijk  bij  het  binnentreden  der  ontvangstkamer,  waar- 
heen wij  waren  geleid  langs  verschillende  trappen  van  zeer 
zindelijk  houtwerk,  maakte  ik  vergelijkingen  tusschen  onzen 
gastheer  en  zijnen  collega  te  Moskou,  die  zich  de,  in  Rusland 
groote,  weelde  kan  veroorloven  een  eigen  huis  te  bewonen. 
Beiden  zijn  in  hun  optreden  eenvoudig  gebleven  :  de  een  draagt 
den  kaftan,  de  ander  heeft  de  kimono  niet  afgelegd;  doch  de 
vrouw  des  huizes  daar  is  naar  Parijs  geweest  en  heeft  zich  de 
meest  „bloemige"  kleederen  en  meubelen  aangeschaft,  terwijl  het 
hier  de  man  is  die  voornamelijk  de  weelde-uitgaven  heeft  be- 
stuurd. Des  Japanners  huis  is  een  museum  van  allerkostelijkst 
lakwerk,  elke  kamer  ervan  is  verschillend  en  zoo  oorspronkelijk 
mogelijk  geornamenteerd ;  eene  afdeeling  is  geheel  als  buddhis- 
tische  tempel  ingericht;  het  gebouw  bergt  tal  van  Chineesche 
oudheden;  de  shintogodsdienst  is  er  niet  vergeten;  men  denkt 
er  onwillekeurig  aan  Rückerts  schoone  regelen: 


8 

„In  allen  Zonen  liegt  die  Menschheit  auf  den  Knie'n 
Vor  einem  Göttlichen,  dass  sie  empor  soll  ziehn, 
Verachte  Keinen  Brauch  und  Keine  Flehgebarde 
Womit  ein  armes  Herz  emporringt  von  der  Erde, 
Ein  Kind  mit  Lacheln  kampft,  ein  And'res  mit  Geschrei 
Dass  von  der  Mutter  arm  es  aufgenommen  sei." 

In  de  woning  van  den  Japanner  wedijveren  de  heerlijkste  kamer- 
schutten  van  ouden  datum  in  pracht  met  hibatchi's  (komforen) 
van  allerlei  aard.  Van  het  terras  des  museums  heeft  men  een 
prachtig  vergezicht  op  Tokio.  Beneden  zijn  eenige  typische 
Japansche  huizen  en  een  eind  verder  op  het  erf  bouwt  de  eigenaar 
een  nieuw  huis,  hetwelk  hij  wil  inrichten  op  westersche  wijze. 
Een  Japansche  vriend  van  onzen  gastheer,  die  toevallig  bij  hem 
op  bezoek  is,  vertelt  mij  dat  hij  juist  van  Europa  is  terugge- 
komen. Hij  heeft  de  reis  daarheen  gemaakt  o.  a.  om  de  haven 
van  IJmuiden  te  bezichtigen. 

Dit  alles  komt  op  eenmaal  in  mijn  geheugen  bij  den  aanblik 
der  weenende  Japansche  vrouwen,  en  ik  heb  de  voldoening  het 
hart  van  den  Amerikaanschen  ambtenaar  te  vermurwen,  hem  te 
overtuigen  dat  zij  niet  zijn  de  vrouwen,  voor  welke  hij  ze  houdt, 
en  te  slagen  bij  mijne  pogingen  om  haar  den  gewenschten  toegang 
te  verschaffen  tot  de  Vereenigde  Staten.  Zij  zijn  twee  zusters  en 
gaan  het  huishouden  waarnemen  van  den  broeder,  die  gevestigd 
is  te  Chicago. 

Bij  mist  en  regen  wordt  de  stoomboot  vastgemeerd  aan  zijnen 
steiger. 

De  verdere  formaliteiten  te  vervullen  door  de  passagiers  in  de 
groote  loods,  tot  welke  die  steiger  behoort,  duren  tot  elf  uur.  Met 
voorkomendheid  worden  de  nieuw  aangekomenen  behandeld  door 
de  ambtenaren  en  door  de  kruiers.  Laatstbedoelden  verwachten 
een  fooi,  van  minstens  een  kwartdollar  (/"o.öz^),  en,  geeft  men 
deze,  dan  zijn  zij  welwillend  bij  het  behandelen  en  verzenden  der 
koffers.  Fooien  zullen  wel  nooit  worden  afgeschaft  en  het  is  niet 
eens  noodig  deze  zoo  streng  te  veroordeelen,  indien  een  dergelijk 
geschenk  in  geld  slechts  ongedwongen,  ja  gaarne  gegeven  w^ordt 
en  toch  geen  aalmoes  zij. 

Met   de   reisgoederen,  wanneer  deze  gepakt  zijn,  behoeft  men 


zich  in  geheel  Amerika  niet  veel  te  bemoeien.  Men  krijgt,  na  de 
onkosten  betaald  te  hebben,  een  metalen  ontvangstbewijs  (check), 
geeft  het  adres  op  waarheen  de  goederen  bestemd  zijn  en  heeft, 
met  weinige  uitzonderingen,  verder  daarvan  geen  last.  Buiten 
Amerika  heb  ik  over  dit  stelsel  van  bagageverzending  veelal 
hooren  klagen,  en  ik  erken  blijde  geweest  te  zijn  toen  ik  de 
eerste  maal  mijne  reisgoederen  terugzag,  zonder  er  mij  gedurende 
langen  tijd  om  te  hebben  kunnen  bekommeren.  Eens  daaraan 
gewend  geraakt,  leert  men  deze  verzendingswij  ze  op  prijs  stellen. 
Zij  heeft  mij  geen  verlies  bezorgd,  ook  niet  aan  tijd.  Slechts 
eenmaal,  nl.  te  Chicago,  was  er  door  den  beambte  eene  vergissing 
begaan,  welke,  nog  vóór  de  verzending,  door  mij  werd  ontdekt. 
Eenige  controle  bij  de  afgifte  door  den  eigenaar  is  natuurlijk 
steeds  wenschelijk. 

Het  weder  was  triestig  dien  Vrijdagmorgen  te  San  Francisco. 
Nu  en  dan  kregen  wij  voor  een  korten  tijd  te  zien  een  zonne- 
straal, welke  mij  nog  eens  aan  Japan  deed  denken.  Ik  vergeleek 
namelijk  dat  verschijnen  van  Phoebus,  met  niet  lange  tusschen- 
poozen,  bij  het  eigenaardig  lokken  van  publiek  door  de  theater- 
ondernemingen van  de  groote  dagelij  ksche  kermis  te  Asakoska 
(spr.  Asaxa),  een  buitenwijk  van  Tokio.  Tijdens  de  voorstelling 
wordt  aldaar  door  bedoelde  ondernemingen  nu  en  dan  een  gordijn 
opgehaald  aan  de  zijde  van  den  openbaren  weg.  Het  tooneel  is 
altijd  aan  den  kant  der  straat,  en  de  deuren,  welke  toegang 
geven  tot  de  zaal,  zijn  rechts  en  links  van  de  estrade,  op  welke 
zich  de  acteurs  bevinden.  De  wandelaars  daarbuiten  krijgen 
mitsdien  een  kijkje,  kosteloos,  doch  ook  slechts  voor  een  oogenblik, 
op  hetgeen  daarbinnen  voorvalt,  en  menigeen  laat  zich  verlokken 
om  het  stuk  te  gaan  zien.  Het  entreegeld  is  overigens  niet  hoog. 

Aldus  gaf  de  mist  dien  morgen  mij  San  Francisco  te  aanschou- 
wen bij  homeopatische  doses. 

Schilderachtig  is  het  gelegen  op  een  schiereiland  aan  de  baai, 
welke  voert  naar  de  „Golden  Gate".  Tusschen  de  wanden  dezer 
wpoort"  leidt  de  weg  naar  de  wijde  zee. 

De  bergen  aan  de  kust  ten  noorden  en  ten  zuiden  van  het 
handelsemporium  van  Amerika's  Westen  heeten  gezamenlijk  de 
„Pacific    slope".    Het   zijn:    de   zoogenaamde    „Coast  range",   de 


lO 

Sierra  Nevada  en  de  Cascadebergen.  De  hooglanden  des  Stillen 
Oceaans  worden  gevormd  door  het  gebied  der  Columbia-  en  Colo- 
radori vieren,  door  Utah  en  Nevada  en,  naar  het  oosten,  door  de 
„Rocky  mountains". 

Naar  het  zuiden  is  de  streek  waar 

Hills  peep  o' er  hills  and  alps  on  alps  arise, 
waar  de  oranjeappel  groeit  en  de  sneeuw  van  de  twaalf  duizend 
voet   hooge   bergtoppen   niet   verdwijnt,   de   roos   ontluikt  en  de 
struisvogel  wordt  gefokt. 

Geheel  Californië  heeft  een  heerlijk  klimaat.  De  gemiddelde 
thermometerstand  is  65^  Men  kan  er  rekenen  op  drie  honderd 
dagen  van  blauwen  hemel,  van  zonneschijn  in  het  jaar. 

San  Francisco  telt  met  de  voorsteden :  Oakland,  Berkeley  (met 
eene  hoogeschool)  en  Alameda  eene  bevolking  van  450,000  zielen. 
Het  is  de  meest  cosmopolitische  stad  der  Vereenigde  Staten.  Haar 
eerste  huis  werd  gebouwd  in  1 835  en  in  1 848  had  zij  ongeveer  duizend 
inwoners.  Een  jaar  daarna  vond  Jacob  Sutter,  een  Zwitser,  het  eerste 
goud.  Toen  ging  door  de  wereld  de  tijding:  „Californië  levert  goud 
op!"  en  van  alle  hoeken  der  aarde  kwamen  metaalzoekers  opdagen. 

In  korten  tijd  werden  ontzaggelijke  vermogens  gemaakt.  Daar- 
tegenover stond  dat  velen  hun  laatsten  penning  verloren.  Het  leven 
van  een  mensch  had  weinig  waarde.  Goud  werd  toen  opgeraapt 
met  de  hand  hier  en  daar;  thans  bewerkt  de  machine  het  erts 
met  groote  nauwkeurigheid  en  spaarzaamheid. 

Het  waren  typen  van  allerlei  natiën,  die  aldaar  werden  te  zaam 
gebracht.  Eerst  kwamen  zij  van  Mexico,  toen  van  de  Hawaï- 
eilanden,  van  Oregon  en  van  Zuid- Amerika,  later  van  de  Oostelijke 
Staten,  van  Europa,  van  Azië,  en  ook  van  het  Australisch  „penal 
settlement" :  de  zoogenaamde  „Sydney  ducks". 

Een  krachtige  stoot  was  deze  goudontginning  voor  de  ontwik- 
keling van  Westelijk  Amerika.  Van  de  Mississippirivier  en  van  den 
Atlantischen  Oceaan  trokken  gelukzoekers,  ten  einde  Californië 
te  bereiken,  door  streken,  waar  nog  roodhuiden  en  buffels  zwierven. 
Voor  deze  had  toen  het  laatste  uur  geslagen.  Californië  heeft 
aan  goud  opgebracht  twee  milliard  dollars ;  Nevada  en  de  Staten 
der  „Rocky  mountains"  even  zooveel. 

De  eerste  „Settlers"  hadden  zich,  naar  het  voorbeeld  der  Span- 


II 


jaarden,  gewijd  aan  veeteelt.  Het  goud  gaf  uitbreiding  aan  dezen 
tak  van  bedrijf  en  tevens  aan  den  akkerbouw,  later  aan  de 
voortbrenging  van  vruchten. 

Een  Duitscher  had  namelijk  uitgerekend  dat  één  pereboom  hem 
in  drie  jaren  meer  zou  opbrengen  dan  tien  morgen  tarwe.  Thans  r 
welke  rijkdom  van  appelen,  abrikozen,  peren,  pruimen,  perziken 
en  druiven,  alsmede  dadels,  vijgen,  amandelen,  sinaasappelen, 
olijven  en  citroenen;  ook  bloemen:  rozen,  anjelieren  en  viooltjes! 
Uit  Menlow  Park  gaan,  in  den  winter,  kinderen  van  Flora 
naar  het  andere  eind  der  Vereenigde  Staten  voor  eene  w^aarde 
van  $   1800  per  dag. 

De  nazaten  der  fortuinzoekers  van  de  vijftiger  jaren  zijn  de 
tegenwoordige  bewoners  van  San  Francisco.  Voor  hen  is  er 
geene  stad,  zoo  groot,  zoo  gelukkig  als  hunne  eigene,  en  hierin 
verschillen  zij  niet  van  de  bewoners  van  New-Orleans,  New- 
York,  Chicago  en  Boston  en  eigenlijk  van  elke  Amerikaansche  stad. 

Vol  geestdrift  zal  de  Amerikaan  spreken  over  alles  wat  het 
zijne  is.  Geduldig  is  zijn  karakter,  doch  ook  kent  het  grenzen- 
looze  woede  bij  sommige  gelegenheden,  vooral  waar  in  het  spel 
is  zijne  eigenliefde.  Het  grootste,  het  belangrijkste,  het  beste  moet 
van  hèm  zijn,  en,  indien  de  dorpsbewoner  geen  moed  heeft  te 
verklaren  dat  zijn  brug  de  langste  van  de  wereld  is,  dan  zal  hij 
beweren  dat  van  geene  brug  ter  wereld  meer  menschen  in  het 
water  zijn  gesprongen  dan  deze ! 

„Wij  houden  er  van  te  roemen  en  te  bluffen  en  te  pochen,  wij 
zijn,  ziet  u,  zulk  eene  buitengewone  natie." 

Steeds  moet  men  er  aan  denken.  Die  jeugdige  overmoed  van 
het  volk  is  misschien  geene  fout.  Is  hij  het  wel,  dan  geef  ik  aan 
die  ondeugd  de  voorkeur  boven  het  nurks  zijn.  Dit  kan  men 
den  Amerikaan  zeker  niet  ten  laste  leggen.  Menigmaal  heb  ik 
hem  doen  glimlachen,  als  ik  het,  voor  hem  vreemd,  verhaal 
opdischte  van  dien  matroos,  die  voortdurend  ontevreden  aan  boord 
was,  eindelijk  /  5  verhooging  per  maand  kreeg,  op  voorwaarde 
dat  hij  geene  klachten  meer  zou  uiten  en  eenigen  tijd  later  den 
kapitein  van  het  schip  verzocht  om  hem  terug  te  brengen  op 
zijne  vroegere  gage,  als  hij  dan  „maar  wederom  mocht  mopperen." 
Zulke  „matrozen"  ontmoet  men  op  reis  niet  zelden. 


12 

Van  Yokohama  naar  Amerika  reizende,  had  ik  kennis  gemaakt 
met  Dr.  B.  Van  Oostenrijksche  nationaliteit,  medicus,  26  jaren 
oud,  klaarblijkelijk  zeer  begaafd,  heeft  hij  juist  beëindigd  een 
regeeringsopdracht  om  zich  bezig  te  houden  met  bacteriologische 
studiën  in  het  hart  van  Afrika.  Anderhalf  jaar  heeft  hij  vertoefd 
te  Khartum.  Zijne  verhalen  dienaangaande  hebben  mij  den  tijd 
der  overvaart  op  interessante  wijze  verkort.  Hoe  menigen  avond 
zaten  wij  te  zamen,  op  het  dek  van  den  stoomer,  terwijl  de  sterren 
schitterden  en  de  golven  ruischten  in  de  cadans  van: 

„The  youth,  who  daily  farther  from  the  East 
Must  travel,  still  is  Nature's  priest; 
And  by  the  vision  splendid 
Is  on  his  way  attended". 

Hij  wil  met  mij  in  hetzelfde  hotel  intrek  nemen.  Nadat  alle 
landingsformaliteiten  zijn  vervuld,  gaan  wij  samen  op  weg.  Bij 
het  hek  der  werf  staat  een  aantal  huurkoetsiers.  Zij  willen  ons 
hun  rijtuig  opdringen.  Wij  maken  van  hunne  diensten  geen  gebruik, 
wenschen  liever  op  eigene  w^ieken,  reeds  dadelijk  de  stad  te  leeren 
kennen.  Na  eenige  minuten  gaans,  zien  wij  tramrails.  Er  moet 
dus  een  tramwagen  in  aantocht  zijn.  Maar  is  het  de  onze,  en, 
zoo  ja,  welke  richting  te  nemen?  Ik  wend  mij  tot  iemand  in 
werkmanskleeding,  die  wacht  op  den  hoek  der  straat,  in  welke 
de  staven  verder  gaan. 

„Het  Occidental  hotel,  alsjeblieft!  Wil  u  zoo  goed  zijn  mij  den 
weg  te  wijzen. 

„Dadelijk  komt  er  een  tram.  Ik  zelf  moet  dien  kant  uit." 

De  wagen  snelt  inderdaad  op  ons  toe.  Na  vijf  minuten  rijdens 
zegt  de  Amerikaan  op  vriendelijken  toon:  „Hier  moet  ik  er  af. 
Gij  rijdt  nog  vier  „blocks"  ')  verder  en  zult  dan  uw  hotel  zien. 
Ik  heb  de  vracht  van  deze  tram  betaald  voor  u  en  voor  uwen 
vriend.  Goeden  dag!" 

Hij  gaat  zijns  weegs.  Wij  hebben  geen  tijd  gehad  om  hem 
dank  te  zeggen. 


'j  Bij  de  nagenoeg  rechtlijnig  elkander  snijdende  straten  der  Amerikaansche  steden 
vormt  elke  verzameling  huizen  natuurlijk  een  min  of  meer  regelmatigcn  vierhoek, 
welke  „block"  wordt  geheeten. 


13 

Het  „Occidental  Hotel**  is  een  groot  gebouw  met  vier  verdie- 
pingen. Men  kan  er  zijn  intrek  nemen  volgens  het  „American 
plan"  of  volgens  het  „European  plan",  naar  verkiezing.  Bij  het 
eene  betaalt  men  een  som  per  dag  met  inbegrip  van  maaltijden, 
bij  het  andere  is  men  alleen  kamerhuur  schuldig. 

Beneden  is  een  groote  hall  met  marmeren  pilaren.  Deze  doet 
dienst  als  vereenigingspunt  voor  mannen  van  zaken.  Aangeplakt 
vindt  men  er:  koersen,  vrachten,  opgaven  omtrent  het  wederen 
allerhande  tijdingen  betrekking  hebbende  op  handel,  scheepvaart 
en  nijverheid.  Links  is  de  „Office",  waar  men  zich  bij  aankomst 
aanmeldt  voor  kamers,  zijne  rekeningen  betaalt,  postzegels  koopt, 
brieven  afgeeft  ter  verzending  en  allerlei  inlichtingen  inwint. 

Het  is  nuttig,  in  de  Vereenigde  Staten,  om,  als  hotelbewoner 
bij  aankomst  te  kunnen  vertoonen  een  inleidingsbrief  aan  den 
eigenaar  van  een  zijner  vrienden,  bekenden  of  begunstigers.  Ik 
bezit  een  dergelijk  stuk,  geef  het  af,  doch  voor  het  oogenblik 
helpt  het  nog  niet  veel.  De  eigenaar  is  afwezig;  aan  de  „Office" 
heerscht  groote  drukte  en  gedrang.  Mijnen  metgezel  en  mijzelven 
worden  nummers  gegeven,  elk  voor  eene  kamer.  Een  „office- 
boy" geleidt  ons  naar  boven  in  den  heffer ;  onze  reisgoederen, 
welke  reeds  zijn  aangekomen,  rijzen  mede  in  een  andere  „lift". 
Weldra  ben  ik  in  een  zeer  klein,  weinig  verlicht  vertrek,  over- 
gelaten aan  mijn  lot.  Te  nauwernood  kan  ik  bespeuren  dat  er 
een  hokje  aan  verbonden  is. 

Ik  heb  noodig:  licht,  water  en  informatiën.  Vier  maal  bel  ik, 
doch  geen  bediende  komt  opdagen.  Toen  begin  ik  wat  verder 
te  zien  dan  mijn  neus  lang  is,  en  vind  weldra  een  knop  voor 
electrisch  licht,  een  kraan  voor  koud,  een  andere  voor  warm 
water  en  een  telefoon  voor  het  bureau  beneden.  Ras  heb  ik  alles 
wat  ik  behoef  en  weet  wat  ik  vernemen  wil.  Mijn  schoeisel  doe 
ik  poetsen  door  den  ouden  Joe  beneden  in  den  kelder.  Daar  staat 
een  gemakkelijke  fauteuil ;  er  vóór :  eene  kleine  verhooging  voor 
den  gelaarsden  voet,  welke  bewerkt  moet  worden.  Joe  heeft  de 
operatie  in  een  oogenblik  verricht,  en  voortaan  zal  ik  het  niet 
vreemd  vinden,  zoolang  ik  in  Amerika  verblijf,  om  voor  dit 
gedeelte  van  het  aankleeden,  eene  kleine  wandeUng  naar  het 
benedengewelf  te  doen,  vijf  minuten  te  verliezen,  ofwel  te  besteden 


14 

aan  het  inzien  eener  courant  en  een  fooitje  van  tien  dollarcenten 
te  offeren.  Om  schoenen  of  kleederen,  buiten  de  kamerdeur 
geplaatst,  ten  einde  gereinigd  te  worden,  bekommert  niemand 
zich.  's  Lands  wijs,  's  Lands  eer :  Help  uzelf 

Een  uur  na  aankomst  in  het  hotel,  ben  ik  met  mijn  metgezel 
in  de  straten  van  San  Francisco.  Zij  zijn  lang,  hier  en  daar  aan- 
gelegd over  drie  a  vier  heuvels.  Wij  krijgen  een  goeden  maaltijd 
in  den  „Poodle  dog",  één  der  meest  bekende  restaurants,  met 
Fransche  keuken.  Daarna  een  tocht  per  tram  door  de  stad.  De 
gezamenlijke  lengte  der  tramspoorstaven  is  220  mijlen.  Stijl 
liggen  zij  op  de  heuvelglooiingen.  Langs  ééne  dier  lijnen  komen 
wij  op  een  punt  met  een  vergezicht  op  de  thans  nevelvrije  haven. 

Zoo  somber  de  morgen  was  geweest,  zoo  helder  is  de  namiddag. 
Heel  in  de  verte  op  een  afstand  van  60  mijlen  ligt  de  „Golden 
Gate".  De  baai  zelve  van  San  Francisco  is  eene  der  schoonste, 
eene  der  meest  afwisselende  aan  natuurtafereelen,  welke  men  zich 
kan  voorstellen.  De  stad  troont  aan  de  oevers  als  eene  koningin, 
en  schilderachtig  spiegelt  zij  zich  in  den  vloed.  Kleine  huizen, 
bont  geschilderd,  in  de  voorsteden,  kijken  hier  en  daar  uit  het 
groen.  De  onafzienbare  keten  van  de  „Coast  range"  steekt  scherp 
af  tegen  den  blauwen  horizon.  Daar  ligt  de  militaire  post  „Pre- 
sidio  reservation"  :  een  kamp  m.et  krachtige  batterijen  en  een 
groot  hospitaal,  in  hetwelk,  na  den  Spaansch-Amerikaanschen 
oorlog,  vijf  duizend  gewonden  tegelijk  werden  verpleegd.  Midden 
in  de  baai,  recht  tegenover  de  „Gouden  Poort",  is  het  eiland 
Alcatraz  met  eene  militaire  gevangenis  en  onderaardsche  bus- 
kruitmagazijnen.  Op  het  vasteland,  aan  beide  zijden,  bevinden  zich 
de  natuurlijke,  door  kunst  verbeterde,  vestingen  :  Fort  Point  en 
Leine  Point.  Voorts  ontwaart  het  oog  „Angelisland",  met  statige 
palmen  en  het  eiland  Yerba  Buena,  alwaar  een  kweekschool  voor 
de  zeevaart  is  gevestigd. 

Als  ik  des  namiddags  in  het  hotel  terugkom,  heeft  het  inlei- 
dingsschrijven  gewerkt.  Ik  zal  thans  een  flink  ruim  vertrek,  met 
badkamer,  op  de  eerste  verdieping  bewonen.  De  voorwerpen, 
welke  mij  toebehooren,  zijn,  van  de  kamer,  welke  mij  eerst  was 
aangewezen,  er  heen  gebracht  door  eene  onzichtbare  hand. 

Er  wordt  aan  mijne  deur  geklopt. 


15 

^Come!" 

Met  den  hoed  in  de  hand  treedt  binnen  een  man  van  ongeveer 
veertig  jaren.  Hij  reikt  mij  zijn  naamkaartje  en  zegt  in  goed  Hol- 
landsch :  „Ik  ben  gids  van  dit  hotel.  Mijn  patroon  zou  gaarne 
wenschen  u  te  spreken.  Hij  heeft  mij  te  uwer  beschikking  gesteld 
voor  den  tijd  uwer  aanwezigheid  alhier." 

Een  oogenblik  daarna  ontmoet  ik  den  hoteleigenaar.  Hij  noemt 
zich  „major",  want  in  den  rang  van  majoor  heeft  hij  in  '64 
gediend  in  het  leger  der  noordelijken.  Ik  leer  hem  kennen  als 
een  gentleman  in  den  vollen  zin  van  het  woord.  Hij  is  een  der 
eerste  hardwerkende  Amerikanen,  met  welke  ik  in  de  Vereenigde 
Staten  in  aanraking  kom.  Zeer  gezien,  zeer  vermogend,  is  hij 
van  den  vroegen  morgen  tot  den  laten  avond  bij  zijne  zaken, 
en  vindt  desondanks  nog  tijd  om  aan  het  hoofd  te  staan  van 
verschillende  inrichtingen  van  liefdadigheid  en  van  algemeen  nut, 
ambten  welke  hij  belangloos  bekleedt. 

Van  toen  aan  heb  ik  deelgenomen  aan  het  leven  der  Amerikanen. 

Reeds  spoedig  kom  ik  in  kennis  met  eene  familie,  welke  voort- 
durend het  „Occidental  Hotel"  bewoont  De  gewoonte  van  in 
hotels  te  leven  bestaat  te  San  Francisco  misschien  nog  meer 
dan  in  andere  plaatsen  der  Unie.  Geen  gevolg  van  weelde, 
eer  van  het  tegendeel,  vermijdt  zij  de  lastige  dienstbodenvraag. 
Men  weet,  dat  de  echte  Amerikaan  er  niet  van  houdt  iemands 
„bediende"  te  zijn.  Desnoods  wil  hij  „helpen"  (assist)  doch  „die- 
nen" (serve)  is  hem  een  onaangenaam  woord.  Het  keukenperso- 
neel, dienstboden  in  het  algemeen,  worden  voornamelijk  gerecru- 
teerd  uit  Ieren,  Scandinaviërs,  Duitschers  en  negers.  Loonen  zijn 
buitengewoon  hoog.  Woont  men  in  het  hotel,  dan  gaat  de  man 
naar  zijne  zaken,  de  vrouw  is  ontheven  van  de  zorgen  van  het 
huishouden  en,  wat  het  geldelijke  betreft,  weet  het  gezin  juist 
wat  het  per  maand  heeft  uit  te  geven.  Het  Hotel  is  als  het  ware 
een  „trust"  van  families. 

San  Francisco  „the  pleasure  seeker's  great  city"  wemelt  van 
groote  hotels  en  van  Amerikaansche,  Fransche,  Duitsche,  Italiaan- 
sche  en  Spaansche  restaurants.  Des  avonds  straalt  de  voornaamste 
verk eersader :  Marketstreet,  op  welken  de  nevenstraten  aan  de 
eene  zijde  uitloopen  met  een  scherpen  hoek  en  aan  den  anderen 


i6 

kant  loodrecht,  in  eene  zee  van  electrisch  licht  Vijf  electrische 
tramlijnen  gaan  er  naast  elkander  op  en  neder.  De  opgeruimde 
cosmopolitische  bevolking  spoedt  zich  dan  naar  de  theaters,  en 
bij  het  uitgaan  van  den  schouwburg  denkt  niemand  er  aan  zich 
reeds  naar  huis  te  begeven.  Het  is  dan  het  uur  van  het  gekout 
vóór  het  een  of  ander  café,  van  muziek  bij  een  glas  bier  of  van 
soupeeren.  Ofschoon  het  Engelsch  de  boventoon  heeft,  zoo  hoort 
men  toch  dikwijls  andere  idiomen ;  Russisch  niet  het  minst.  Eene 
sigarettenverkoopster  in  Montgomerystreet,  die  eenige  jaren  ge- 
leden, naar  zij  mij  vertelt,  uit  Odessa  hier  is  geïmmigreerd,  geeft 
blijk  van  liefde  voor  haar  vroeger  vaderland  door  de  portretten 
van  den  Tsaar  en  de  Tsarin  in  haar  magazijn  te  doen  prijken. 
„De  tschinofnik,  meneer,  heeft  mij  uit  mijn  land  gejaagd,  en, 
als  Amerikaansche  burgeres,  ben  ik  tevreden,  want  ik  verdien 
goed  geld ;  maar  daarom  kan  ik  toch  Vader  Tsaar  niet  vergeten. 
Op  zijn  verjaardag  is  het  feest  in  mijn  huis." 

Hoevelen  hebben  aldus  een  nieuw  tehuis  in  de  Vereenigde 
Staten  gevonden!  Geen  Rijk  heeft  zijne  bevolking  zóó  snel  zien 
groeien  als  het  Noord- Amerikaansche.  Tegenover  de  i^g^lo  toe- 
name van  Europa,  in  de  vorige  eeuw,  kunnen  de  Vereenigde 
Staten  wijzen  op  eene  vermeerdering  van  1869  7o-  Zij  ware 
niet  mogelijk  geweest  zonder  eene  buitengewone  immigratie. 
Deze,  bevorderd  door  gunstige  voorwaarden  van  ontwikkeling  der 
bevolking,  door  de  geschiktheid  van  den  bodem,  waarop  de  land- 
verhuizer zich  vestigde,  door  de  diep  het  land  ingaande  stroom- 
stelsels  en  door  de  uitgebreidheid  van  het  spoorwegnet,  wordt 
berekend  van  182 1  tot  1900  te  hebben  bedragen:  bijna  twintig 
millioen  zielen,  waarvan  meer  dan  vijftien  millioen  behoorden  tot 
het  Angelsaksisch-Germaansch  ras. 

Thans  zijn  het  echter  minder  Duitschers,  Engelschen,  Scandina- 
viërs,  Nederlanders  en  Zwitsers,  die  naar  Amerika  komen ;  doch 
meer,  namelijk  tweederden.  Russen,  Italianen  en  Oostenrijkers,  van 
welke  verreweg  de  meesten  behooren  tot  de  armste,  laagste  volks- 
klassen van  het  oude  Europa.  Uit  Rusland  zijn  van  1891  tot  1900  in 
de  Vereenigde  Staten  aangekomen  bijna  een  millioen  landverhuizers, 
en  deze  immigratie  duurt  nog  steeds  voort.  Het  ambtelijk  jaar, 
eindigende    den    3osten  Juni  1903,  zag  het  grootst  gekend  aantal 


van  immigranten  nl.  957.000.  Zelfs  het,  in  dit  opzicht  bekend, 
jaar  1882  bracht  slechts  771.000  landverhuizers.  Geen  wonder  dat 
de  Amerikaansche  Regeering  zich  ten  deze  bezorgd  maakt. 

De  bevolking  van  San  Francisco  heeft  iets  smaakvols,  iets 
bevalligs;  tegelijkertijd  iets  zuidelijks,  ja,  de  wuftheid  ontbreekt 
haar  niet.  Met  Spaansche  gratie  en  zonder  een  zweem  van 
Boston's  preutschheid,  schrijdt  de  vrouw,  met  lichten  kleinen 
voet,  er  over  het  plaveisel,  zeer  dikwerf  alleen,  met  de  zeker- 
heid dat  zij,  evenals  elders  in  Amerika,  geëerbiedigd  zal  wor- 
den als  voorbijgangster  bij  dag  en  bij  nacht,  verwend  door 
voorkomendheid,  als  daartoe  aanleiding  is,  van  de  zijde  van  het 
sterke  geslacht.  Zoo  vrouwelijk  als  de  Amerikaansche  is,  zij 
bezit  een  sterken  wil  en  draagt  het  hoofd  fier.  Heeft  zij  tegen- 
spoed, telkens  zal  zij  het  leven  opnieuw  beginnen.  Roesten  doet 
zij  niet  gemakkelijk. 

Wat  de  Californische  vrouw  in  het  bijzonder  aangaat,  men  ziet 
het  haar  aan,  dat  haar  bodem  vroeger  eene  Spaansche  nederzet- 
ting was.  In  het  begin  der  negentiende  eeuw  kwam  het  land 
aan  Mexico,  en  dit  moest  het  gebied  afstaan  aan  de  Vereenigde 
Staten  op  het  einde  van  den  derden  belangrijken  Amerikaan- 
schen  oorlog :  dien  met  Mexico,  toen  James  Knox  Polk  president 
was  (1845). 

Gertrude  Atherton,  zelf  eene  Californische,  legt  in  „Patience 
sparhawk  and  her  Times",  eenen  der  vrienden  van  hare  heldin 
de  volgende  woorden  in  den  mond:  „Gij  hebt  goede  sterke 
hersenen  achter  uwe  oogen  liggen,  en  ofschoon  gij  vergissingen 
van  verschillenden  aard  zult  maken,  zult  gij  er  een  schop  aan 
geven  zoo  gauw  als  gij  er  mede  gedaan  hebt,  nog  eens  begin- 
nen en  er  niet  slechter  aan  toe  zijn.  Bedenk  dat  geene  vergis- 
sing onherroepelijk  is,  dat  er  net  zoo  vele  „morgens"  als  „gis- 
terens"  zijn,  dat  alleen  de  onbekwame  niets  als  een  verleden 
heeft.  Het  is  alles  eene  vraag  van  willen  voor  zoover  de  wereld 
er  bij  betrokken  is,  en  van  idealen,  voor  zoover  het  uwe  eigene 
ziel  betreft.  Het  komt  er  niet  op  aan  hoe  dikwijls  omstandig- 
heden en  uwe  eigene  zwakheid  u  dwingen  om  uwe  eigene  par- 
tikuHere  idealen  te  laten  varen;  zet  ze  met  vastberadenheid 
weder   op  hun  voetstuk,  op  het  oogenblik  dat  gij  uw  evenwicht 

2 


i8 

hebt  herkregen,  en  streef  naar  het  bereiken  er  van  alsof  er  niets 
gebeurd  ware.  Dan  zult  gij  nooit  eene  bejaarde  ziel  hebben  en 
nooit  uw  houvast  verliezen.  Kunt  gij  dat  alles  onthouden?" 

En,  Patience,  een  kind  van  het  Californisch  woud,  wie  in  het 
vervolg  van  haar  leven  heel  wat  boven  het  hoofd  hangt,  ant- 
woordt in  zuiver  Amerikaansch : 

„You  bet  I  can." 

In  het  Orpheum-theater  hoor  ik  een  voordracht  van  eene  wel- 
bekende actrice  over  „the  American  girl".  Vier  types  neemt  zij: 
de  „Chicago-,  Boston-,  New- York-  en  San  Francisco-girl" .  Ver- 
schillend van  elkander,  de  eerste  vooral  zelfstandig,  de  tweede 
in  het  bijzonder  geleerd,  de  derde  in  de  voornaamste  plaats  weel- 
derig en  de  vierde  vol  gratie,  vormen  zij  te  zamen  een  genre 
alleen  te  vinden  in  de  Vereenigde  Staten,  waar  de  vrouw  bij 
het  huwelijk  op  den  achtergrond  treedt  om  plaats  te  maken  voor 
het  jonge  meisje.  Dat  dit  in  Europa  weinig  wordt  begrepen,  en 
daarom  dikwerf  verkeerd  beoordeeld,  is  niet  te  verwonderen. 
Welke  huisvader,  aan  deze  zijde  van  den  Oceaan,  huivert  niet 
bij  de  gedachte  dat  zijne  dochter  een  jongen  man,  die  niet  eens 
haar  verloofde  is,  alleen  ontvangt  en  uren  met  hem  praat,  dat 
zij  alleen  met  hem  naar  den  schouwburg  gaat,  dat  zij  eene 
zelfstandigheid  bezit,  welke  zou  genoemd  worden  —  ik  citeer 
hier :  —  „verdacht  bij  eene  Fransche,  vreemd  bij  eene  Engelsche 
en  onmogelijk  bij  een  Duitsche  „backfisch"  ? 

Dergelijke  opmerkingen  moeten  voortspruiten  uit  eene  weinig 
ridderlijke  onwetendheid.  Overal  is  de  vrouw  vol  tegenstellingen, 
en,  zoo  als  wij  boven  reeds  gezien  hebben,  gaat,  ook  in  de  Ver- 
eenigde Staten,  het  generahseeren  met  bezwaren  gepaard,  maar 
dit  kan  althans  in  het  algemeen  van  Amerika  beweerd  worden: 
dat  de  vrouw  ziet  dat  de  man  er  voor  haar  leeft,  haar,  van  de 
geboorte  af,  op  een  voetstuk  plaatst  en  haar  het  geheele  leven 
dóór,  eerbied  bewijst.  Die  gewoonte  van  den  Amerikaan  wijst 
naar  het:  „Hier  heisst  Gewinn  was  sonst  Verlust". 

Hoog,  slank,  niet  hoekig  maar  vol  bevalligheid,  vastberaden, 
zichzelve  beheerschend,  taktvol  en  vriendelijk,  streeft,  als  een 
gevolg  der  opgemelde  redenen,  de  Amerikaansche  er  naar  om 
den  man  te  toonen  dat  zij  in  het  maatschappelijk  leven  minstens 


19 

naast  hem,  niet  onder  hem  staat.  Als  het  moet,  dat  is :  indien  zij  het 
aldus  wil,  staat  zij  als  stookster  op  een  lokomotief,  metselt  aan 
een  huis,  houdt  koopmansboeken,  praktiseert  als  arts,  steunt  den 
echtgenoot  politicus  in  haren  salon  en  verzacht,  verfijnt  overal 
het  openbare  leven  ;  voorkomt  zij,  als  rechtsgeleerde,  als  advokaat, 
dikwerf  processen,  de  toga  der  vrouw  in  de  Vereenigde  Staten 
in  het  algemeen  is :  de  mantel  der  Liefde. 

En  ...  .  de  welwillendheid  zit  er  de  menschen  in  het  bloed. 

De  Amerikaansche  gastvrijheid  tegenover  den,  niet  geheel  van 
aanbevelingsbrieven  ontblooten,  vreemdeling,  heeft  mij  aldus  overal 
uitnoodigingen  bezorgd  tot  het  gebruik  maken  van  Clubs.  Drie 
invitaties  van  dien  aard  liggen  te  San  Francisco  op  mijne  tafel. 
Die  gastvrijheid  doet  meer :  de  voorzitter  of  vice-president  zal, 
ter  inleiding,  den  bezoeker,  ook  al  ziet  hij  dezen  voor  de  eerste 
maal  van  zijn  leven,  een  maaltijd  aanbieden.  Op  den  Zondag 
dien  ik  te  San  Francisco  doorbreng,  gebruik  ik  het  tweede 
ontbijt  met  den  vice-president  der  aloude  „Bohemian  Club".  De 
Clubs  in  de  Vereenigde  Staten  staan  in  weelde  en  gemak  niet 
ten  achteren  bij  de  beste  in  Engeland  en  in  het  overig  Europa, 
ja  overtreffen  deze.  Sommige  zijn  kabinetten  van  schilderijen,  al 
zijn  deze  producten  van  het  penseel  ook  niet  altijd  meesterstukken. 

Dienzelfden  Zondag  bezoek  ik  het  bekende  „Cliff house"  aan 
zee.  Men  komt  er  met  de  electrische  tram  van  de  stad  na  een 
rit  van  ruim  een  uur. 

De  gids,  die  Californië  goed  kent,  doet  mij  onderweg  verhalen 
van  het  land. 

Het  zuidelijk  gedeelte,  aan  gene  zijde  van  Tehachapi,  de  Ameri- 
kaansche „riviera"  aan  den  Stillen  Oceaan,  waar  deze  kabbelt 
aan  de  kust  van  Point  Concepcion  tot  San  Diégo,  wordt  in  het 
bijzonder  geroemd.  Los  Angeles,  van  een  klein  dorp  in  1880, 
gegroeid  tot  een  spoorwegcentrum  van  200.000  inwoners  met  125 
mijlen  electrische  tramlijnen,  heeft  prachtige  vergezichten;  de 
palm,  magnolia,  eucalyptus,  acacia,  cypres  en  menige  andere 
oostersche  plant  groeien  er  in  de  Westlake,  Eastlake  en  Elysian 
parken.  Negen  mijlen  van  Los  Angeles  ligt  Pasadena,  in  het 
westelijk  deel  van  de  San  Gabriël  vallei.  Van  Pasadena,  vermaard 
om  zijne  bloemen  en  vruchten,  kunnen  uitstapjes  worden  gemaakt 


20 

via  Altadena  en  Rubio  canon  naar  Mount  Lowe,  van  Los  Angeles 
naar  Monrovia  en  Duarte  in  de  bergen  en  naar  menige  andere 
schoon  gelegene  plaats.  Aldus  liggen  van  Los  Angeles:  zestig 
mijlen  ten  oosten,  het  aantrekkelijk  San  Bernardino,  ten  zuiden 
vindt  men  Norwalk,  waar  te  zien  zijn  struisvogels  „of  all  stages 
from  those  who  have  just  been  shelled  out,  to  the  bald  headed 
old  gentleman  who,  however,  is  not  a  bit  stifF  necked"  en  Santa 
Anna,  het  centrum  van  Orange  County ;  negentien  mijlen  ten 
westen,  op  den  weg  naar  Santa  Monica,  is  het  „Soldiers'  home", 
waar  twee  duizend  veteranen  zijn  gehuisvest.  Het  schilderachtig 
dal  van  San  Mateo  snijdend,  gaat  men  van  San  Francisco,  langs 
het  Palo  Alto  station,  waar  zich  de  Seland  Stanford  Junior  Uni- 
versity  bevindt,  langs  San  José,  de  zoogenaamde  „Garden  City", 
Santa  Clara,  de  door  Methodisten  gestichte  Uni v  ersiteitsstad  en  het 
vermaard  „Lick "observatorium,  naar  Castroville.  Twintig  minuten 
verder  per  trein  is  Hotel  del  Monte  en  Monterey,  waarvan  is  gezegd 
geworden:  „Zie  van  Californië  alles  wat  gij  kunt,  maar,  zijt  gij  ver- 
plicht u  tot  een  enkel  punt  te  beperken,  laat  dat  dan  Monterey  zijn," 

„ClifFhouse"  Hgt  op  eene  rots.  Zijne  grondvesten  worden  gebeukt 
door  de  golven  des  Oceaans.  Op  klippen  dichtbij  koestert  eene 
menigte  zeehonden  zich  in  de  zon. 

Het  gebouw  is  een  paleis  voor  volksvermakelijkheden  van 
allerlei  aard.  Tot  de  laatste  behoort,  zooals  veelal  in  de  Vereenigde 
Staten,  eene  zwem-  en  gym nastiekin richting,  welke  hier  reusachtig 
is.  Het  entreegeld  is  niet  hoog,  vooral  niet  als  men  bedenkt  in 
Amerika  te  zijn.  Bijgevolg  beweegt  men  zich  onder  de  volks- 
klasse. De  allerlaagste:  kleine  ambachtslieden,  fabrieks werksters, 
zij  die  slechts  6  a  7  dollars  per  week  verdienen,  danst  in  een 
dichtbij  gelegen  lokaal.  Dien  dans  wil  ik  bijwonen. 

Het  is  drie  uur  in  den  namiddag.  Het  feest  van  het  zondagsch 
publiek  is  in  vollen  gang.  Eenige  honderden  paren  walsen,  op 
de  uiterst  langzame  Amerikaansche  wijze,  in  de  groote  zaal,  op 
de  maat  der  muziek  van  een  niet  zeer  slecht  orkest,  dat  zich  op 
eene  estrade  bevindt. 

Wij  gaan  zitten  op  de,  tegen  die  verhooging  geplaatste,  stoelen. 

De  toiletten  zijn  zonderUng,  maar  niet  slordig,  bont,  doch  niet 
zonder    smaak,    de    hoeden    der  dames  zijn  „eigen  maaksel",  de 


21 

mannen,  blootshoofds,  laten  zich  niet  kleed  en  bij  een  wereldbekend 
kleermaker;  intusschen  goed  geschoeid  is  iedereen  en  de  nu  en 
dan  zichtbare  tipjes  der  vrouwenrokken  zijn  helder. 

Fatsoenlijk  gekleed,  heeft  het  publiek  ook  een  alleszins  beta- 
melijk gedrag.  Geen  onvertogen  woord  wordt  vernomen,  geen 
onbehoorlijke  beweging  gemaakt,  geen  dronkenschap  is  te  bespeu- 
ren. Men  danst,  schertst,  vermaakt  zich.  Eene  fabrieksarbeidster, 
niet  ver  van  mij  af,  maakt  zich  boos  als  iemand  haar  te  dansen 
vraagt,  dien  zij  niet  kent  en  die  vergeet  zich  te  laten  voorstellen.  Het 
is  volksbal ;  doch  het  volk,  iedereen  wil  worden  gerespecteerd,  en 
gedraagt  zich,  overeenkomstig  zijn  eigen  wensch,  tegenover  anderen. 

Ik  breng  den  dag  verder  door  met  de  bezichtiging  van  het 
Golden  Gate  park,  met  zijn  kunstmuseum  en  van  de  schoon 
gelegen  „Strawberry  Hill". 

Bezocht  is  voorts  door  mij  geworden,  gedurende  het  verblijf 
te  San  Francisco,  het  Handelsmuseum,  hetwelk  sedert  1 900  bestaat, 
en  ingericht  is  volgens  het  model  der  soortgelijke  inrichting  te 
Philadelphia. 

Belanghebbenden  kunnen  daar  bestudeeren  gegevens  voor  den 
uitvoer  naar  alle  landen  der  wereld  en  inzage  nemen  van  eene 
lijst  der  concurreerende  firma's  in  het  buitenland,  welke  lijst  tevens 
aangeeft  de  geldelijke  en  handelspositie  dier  huizen,  ook  de  vooruit- 
zichten van  pogingen  tot  mededinging,  welke  met  hen,  van 
Amerikaanschen  kant,  te  wagen  is.  Voorts  vindt  men  er  uitvoerige 
tabellen,  boeken  en  kaarten,  waaruit  de  exporteur  een  denkbeeld 
kan  krijgen  van  de  voorwaarden,  den  weg  en  de  kosten  van  het 
goederenvervoer  naar  het  buitenland  en  inlichtingen  aangaande 
verpakking,  verzekering  en  overscheping.  Het  Museum  houdt 
zich  voortdurend  op  de  hoogte  van  al  het  nieuwe  op  technisch 
en  industrieel  gebied;  het  verleent  zijne  tusschenkomst  om  den 
voortbrenger  in  kennis  te  stellen  met  de  wenschen  van  buiten- 
landsche  afnemers  van  Amerikaansche  producten ;  in  het  algemeen 
zorgt  het  voor  de  ontwikkeling  van  bestaande  handelsbetrekkingen 
en  verstrekt  ook  informatie  aan  buitenlandsche  firma's,  die  met 
Amerikaansche  kooplieden  in  verbinding  willen  treden.  Men  vindt 
in  deze  inrichting  eene  tentoonstelling  der  voortbrengselen  van 
de,  aan  den  Stillen  Oceaan  gelegen,  streken. 


•  22 

Een  voormiddag  heb  ik  gewijd  aan  een  ommegang  in  de  Munt 
te  San  Francisco:  één  der  belangrijkste  inrichtingen  van  dien 
aard  in  de  Vereenigde  Staten.  Getroffen  werd  ik  door  de  vrien- 
delijke ontvangst,  welke  den  bezoeker,  wien  kosteloos  toegang 
verleend  wordt,  ten  deel  valt  van  de  zijde  der  autoriteiten  aldaar. 
Met  groote  bereidwilligheid  wordt  getoond  de  bewerking,  welke 
de  verschillende  edele  metalen  ondergaan  vóór  dat  zij  werkelijk 
nervus  rerum  worden.  Hier  ben  ik  in  het  gebied  van  den  „al- 
mighty  dollar''  en  ondervind  ik,  meer  nog  dan  elders,  hoe  de 
Amerikaan  doordrongen  is  van  het  „Zahlen  regieren  die  Welt". 

De  begeleiders  laten  niet  na  de  aandacht  er  op  te  vestigen, 
dat  men  hier  voorbijgaat  aan  gewelven,  die  millioenen  aan  goud 
en  zilver  bevatten.  Hier  is  een  bergplaats  voor  en  met  27  mil- 
lioen,  daar  eene  welke  54  millioen  bevat,  ginds  eene  voorraad 
van  35  millioen.  Men  ziet  eene  deur,  met  een  opgeplakt  papiertje, 
hetwelk  het  cijfer  vertoont.  Wat  echter  de  schatten  zelve  aan- 
gaat: men  ontwaart  deze  evenmin  als  de  gebouwen  te  Londen 
bij  een  dikken  mist,  maar  —  zij  zijn  er. 

Schoone  goudstukken,  die  Amerikaansche  van  H  zo\  Ik  ben 
tegenwoordig  bij  hunne  geboorte.  Geslagen,  gestempeld,  gevijld, 
gewogen,  geëssayeerd  worden  zij  hier  hoofdzakelijk  door  vrou- 
wen, die  met  groote  stiptheid,  voorzichtigheid  en  nauwkeurigheid 
arbeiden  van  des  morgens  negen  tot  twaalf  en  des  namiddags 
van  één  tot  vier,  terwijl  haar,  bij  ieder  werkuur,  tien  minuten 
rust  wordt  gegund.  Op  het  oogenblik  van  mijne  aanwezigheid 
worden  ook  ontzaggelijke  hoeveelheden  halve  dollarstukken  ver- 
vaardigd. Twee  stevige  mansvuisten  werpen  een  hoop  dier  munten 
in  een  bak,  schudden  dezen  even,  eenige  stukken  vallen  er  af, 
en  juist  vijfhonderd  liggen  te  zamen. 

En,  ik  heb  daar  gedacht  aan  Heine  te  Klaustal,  als  hij  een 
nieuwen  thaler  in  de  hand  neemt  en  dezen  toespreekt: 

„Wie  viel  Gutes  und  wie  viel  Böses  wirst  Du  stiften !  wie  wirst 
Du  das  Laster  beschützen  und  die  Tugend  flicken!  Wie  wirst 
Du  geliebt  und  dann  wieder  verwünscht  werden !  Wie  wirst  Du 
schwelgen,  kuppeln,  lügen  und  morden  helfen !  Wie  wirst  Du 
rastlos  umherirren,  durch  reine  und  schmutzige  Hande,  Jahr- 
hunderte   lang,    bis  Du    endlich   schuldbeladen  und  sündenmüde 


23 

versammelt  wirst  zu  den  Deining-en  im  Schosse  Abrahams,  der 
Dich  einschmilzt  und  lautert  und  umbildet  zu  einem  besseren 
Sein,  vielleicht  gar  zu  einem  unschuldigen  TheelöfFelchen,  womit 
einst  mein  eigenes  Ururenkelchen  sein  liebes  Breisüppchen  zurecht 
matscht." 

Onderwerpen  van  den  meest  verschillenden  aard  vragen  te 
San  Francisco  de  opmerkzaamheid  van  den  nieuw  aangekomene. 
Het  meest  boeiende  is  echter  nog  steeds  de  zee,  die  hij  daar 
even  verlaten  heeft.  Ik  aanschouw  haar  nog  lederen  dag.  Als  ik 
mij  den  vorigen  avond  vermeid  heb  in  het  gewoel  der  menigte 
vóór  den  wereldbekenden  „Courantenhoek",  als  ik  daar  in  de 
buurt  van  Marketstreet,  in  den  een  of  anderen  gezelligen  restau- 
rant verhalen  heb  aangehoord  over  de  verkiezingen,  als  ik  ben 
geschreden  door  „China  town"  en  mijzelven  heb  afgevraagd : 
„Ach !  WO  habe  ich  solche  Nasen  schon  gesehen  ?  War's  zu 
Hamburg  oder  Frankfurt  in  der  Gasse  ?  Qualvoll  dammrend  die 
Erinn'rung?",  dan  ga  ik  den  volgenden  morgen  vroeg  naar  het 
strand  om  te  peinzen  ;  over  den  nagenoeg  rechten  weg,  welke 
de  schepen,  snijdende  den  evenaar  slechts  met  zeer  scherpen 
hoek,  zullen  nemen  van  de  landengte  van  Panama,  tot  daar, 
waar  onze  vlag  op  Nieuw  Guinea  waait.  Het  is  niet  meer  dan 
een  zijner  „magnificent  distances",  w^aarop  de  Yankee  zoo  trotsch 
is.  Tengevolge  van  den  oorlog  met  Spanje,  zijn  de  Vereenigde 
Staten  eene  Aziatische  Mogendheid  geworden.  Zij  richten  de 
blikken  naar  het  Zuiden  van  het  eigen  werelddeel,  doch  ook 
naar  het  gedeelte  der  aarde,  dat  voor  hen  westelijk  ligt  en  dat 
wij  „het  Verre  Oosten"  noemen. 

De  zee  heeft  eene  ziel.  Zij  geeft  groote  gedachten,  grootsche 
opvattingen,  kloeke  visioenen  en  hartelijke,  al  zij  het  dikwijls 
slechts  met  bloedvergieten  tot  stand  te  brengen,  toenaderingen 
tusschen  de  volkeren  der  aarde.  Holland,  het  kind  des  oceaans, 
was  zich  daarvan  in  vroegere  eeuwen  wèl  bewust.  „Oft,"  zegt 
Heine,  „wird  mir  sogar  zu  Muthe  als  sei  das  Wasser  eigentlich 
meine  Seele  selbst,  und,  wie  es  im  Meere  verborgene  Wasser- 
pflanzen  giebt,  die  nur  im  Augenblick  des  Aufblühens  an  dessen 
Oberflache  heraufschwimmen,  und  im  Augenblick  des  Verblühens 
wieder    hinabtauchen,    so    kommen    zuweilen    auch  wunderbare 


24 

Blumenbilder   heraufgeschwommen    aus   der   Tiefe   meiner  Seele 
und  duften  und  leuchten  und  verschwinden  wieder/ 

Aldus  zie  ik  aan  San  Francisco's  strand :  Balboa,  eischende  in 
Ï513»  voor  Spanje  dien  oceaan  en  alles  wat  door  dezen  wordt 
bespoeld ;  het  Conclave  in  alle  plechtigheid  vaststellende,  dat 
de  menschen,  die  in  bedoelde  landen  woonden,  geene  redelooze 
dieren,  maar  wezens  met  een  e  ziel  waren,  welke  moesten  worden 
bekeerd ;  de  Russen  welke  meer  dan  tweehonderd  jaren  later 
naar  Kamschatka  kwamen ;  Cook,  die  op  de  Sandwicheilanden 
den  voet  aan  wal  zette,  toen  reeds  de  negentiende  eeuw  in  aan- 
tocht was ;  en  thans  :  den  Stillen  Oceaan  geopend,  en  de  Vereenigde 
wStaten  van  Amerika  optredende  alsof  zij  deze  nieuwe  wereldzee 
beschouwen  meer  in  het  bijzonder  als  eene  zee  der  Nieuwe 
Wereld.  Zij,  in  elk  geval,  staan  daarbij  op  de  hoogste  bergen, 
en  hebben  den  meest  omvattenden  horizont,  al  kregen  ook  alle 
volkeren,  sedert  den  vrede  met  Spanje,  een  wijderen  gezichts- 
kring. 


II 


CHICAGO. 


II 

C  H  I  C  A  G  o. 


Des  Woensdags,  om  tien  uur  's  morgens,  vertrokken  uit  San 
Francisco,  ben  ik  gekomen  den  volgenden  Zaterdag  per  „O ver- 
land  Limited"  via  Ogden  en  Omaha,  te  Chicago.  In  den  „Pull- 
man car"  was  het  bed  niet  slecht,  het  eten  beviel  mij,  de  rook- 
kamer  was  gezellig  en  des  kappers'  salon  voldeed  aan  redelijke 
wenschen. 

Drie  etmalen  in  den  trein!  Wie,  in  landen  als  Amerika  en 
Rusland,  geeft  er  om?  Van  Warschau  tot  Wladiwostok  achttien, 
van  San  Francisco  tot  New- York:  zes  dagen.  De  een  rent  wat 
harder,  de  ander  wat  minder  vlug,  maar  de  afstand  tusschen  de 
termini  schrikt  niemand  af.  De  ruimte,  welke  men  onder  het 
voortsnellen  ter  beschikking  heeft,  is  nietig,  doch  men  leert  zich 
behelpen.  In  de  Vereenigde  Staten  mag  men  slechts  weinig 
bagage  in  den  waggon  bij  zich  hebben.  Een  plat  koffertje  met 
wat  ondergoed  zal  niet  hinderen  voor  het  verkeer  in  den  wagen 
en  voor  de  metamorphose  van  de  zitbank  voor  den  dag,  in  rust- 
bed  voor  den  nacht.  Ook  is  nog  geoorloofd  een  kleine  zak  met 
toiletartikelen.  Doch  hiermede  is  dan  ook  volledig  de  inventaris 
der  voorwerpen,  waarmede  de  tusschen  de  wielen  vliegende 
sterveling  het,  gedurende  dagen,  moet  doen.  Verwarmd  worden 
de  Amerikaansche  vertrekken,  ook  zij,  die  over  de  spoorstaven 
glijden,  op  bovenmatige  wijze,  doch  de  reiziger  kan  buiten,  op 
het    bordes    van    den    waggon    staan,    en  aldus  genieten  van  de 


28 

frissche  lucht.  Des  avonds  maakt  de  gekleurde  bediende  het  bed 
op,  des  morgens  is  men  vroeg  bij  de  hand  om  onder  de  eersten 
in  de  waschkamer  te  zijn  ;  de  maaltijden  worden  op  geregelde 
uren  in  den  eetwagen  gebruikt,  en  wat  gerekt ;  men  leest,  koost ; 
nu  en  dan  geniet  men  van  eene  kleine  pauze  aan  een  voornaam 
station;  kennismakingen  hebben  plaats  voor  vier,  zes,  vier  en 
twintig  uren,  zelfs  voor  drie  etmalen,  en  bij  aankomst  maakt  het 
niet  veel  uit  of  men  twee  duizend  of  drie  duizend  kilometer  heeft 
afgelegd. 

Voort  gaat  het  langs  de  baaien  van  San  Francisco  en  San 
Pablo,  door  de  Sacramento-vallei,  over  de  Nevada-bergen  :  door 
uitgestrekte,  met  sneeuw  gekruinde  wouden  van  pijnboomen. 
Beschaving  doorkruist  thans  het  gebied  van  de  rots ;  de  Indiaan, 
de  nomade  trok  schuw  zich  terug,  het  stoompaard  kan  veilig 
hier  vliegen.  Daar  bereikt  het  de  canyons  en  de  prairiën  van 
Nebraska,  lowa  en  Illinois.  Van  Omaha  heeft  men  nog  twaalf 
uren  tot  Chicago. 

Zaterdag  te  negen  uren  des  morgens  kom  ik  aan,  en  in  den 
loop  van  dien  dag  moet  ik  in  de  groote  stad  aan  het  meer  van 
Michigan  indrukken  opnemen,  welke  maanden  zullen  vragen  om 
te  worden  verwerkt. 

Aziatische  jaren,  waar  zijt  gij  ?  Verdwenen  de  tyran ; 
hier  is  souverein :  de  werker ;  te  vergeefs  wordt  poëzie  gezocht ; 
Chicago  en  proza  zijn  synoniem;  de  oostersche  kleurenpracht  is 
ver ;  nabij  :  de  walm  van  rook  uit  duizenden  fabrieksschoorsteenen  ; 
de  drempel  van  de  mystieke  nis,  in  welke  de  Aziaat  gewend  is 
datgene  werktuigelijk  te  verrichten  wat  voor  zielsuiting  kan 
worden  gehouden,  ligt  achterwaarts;  hier  zijn  de  hallen  der  naakte 
werkelijkheid:  de  drie  en  twintig  verdiepingen  hooge  bouwge- 
wrochten van  ijzer  en  steen;  traditie:  weggevaagd;  in  het  front 
staat  wat  nieuw  is ;  daar  het  despotisme  van  den  ongenaakbaren 
vorst,  hier  de  invloed,  de  almacht  van  het  geld;  doch  ook, 
terwijl  ginds  het  acme  van  kunnen  ligt  bij  ééne  persoonlijkheid, 
voor  welke  allen  bestaan,  buigen,  zwoegen,  zich  opofferen 
en  sterven,  heerscht  hier  het  streven  van  allen  tot  het  welzijn 
van  allen;  ieder  individu  doet  zijn  best  ten  voordeele  van  het 
gemeenebest. 


29 

Van  het  een  tot  het  ander  is  de  overgang  te  San  Francisco 
eene  flauwe,  een  te  weinig  geaccentueerde.  De  Europeaan,  uit 
ons  Indië  komende,  kan,  te  Marseille,  het  Westen  bevroeden, 
bemerken;  doch  gevoelen,  beseiFen  dat  hij  het  Oosten  geheel 
heeft  verlaten,  doet  hij  eerst  bij  het  betreden  van  het  asphalt 
der  Parijsche  boulevards  ;  aldus,  onder  eene  andere  hemelstreek, 
is,  bij  dien  gedachtengang,  San  Francisco  nog  het  eigenlijk 
Amerika  niet;  dit  begint,  voor  hem,  die  den  Stillen  Oceaan  heeft 
overgestoken,  eerst  te  Chicago. 

Kronieken  van  het  centrum,  dat  thans  Chicago  heet  —  aldus 
verneem  ik  gedurende  mijn  oponthoud  aldaar  —  bestaan  sedert 
1634.  Eenige  Fransche  emigranten  bezochten  de  plaats  gedurende 
de  tweede  helft  der  zeventiende  eeuw.  In  1685  werd  er  een 
Fransch  fort  gebouwd.  Het  werd  spoedig  gevolgd  door  een 
zendingsstation  van  de  Jezuïeten. 

Men  wil  dat  een  zekere  William  Murray,  een  koopman,  het 
land  waarop  Chicago  thans  staat,  in  1773  kocht  van  een  rood- 
huid  voor  vijf  shillings  en  eenige  voorwerpen  van  geene  waarde. 
Het  Oosten  van  toen  dacht  nog  niet  aan  het  gebied  van  Illinois. 
Wat  was  Noord- Amerika,  zelfs  nog  drie  jaren  later,  eigenlijk? 
Een  puriteinsch  Nieuw  Engeland,  een  New- York  en  New-Jersey 
met  overheerschende  Hollandsche  elementen,  Delaware  het  „ju- 
weel van  het  Rijk  van  Gustaaf  AdolP,  Zuid-Carolina  met  eene 
bevolking  van  Hugenoten,  Georgië  vooral  Schotsch  getint,  Vir- 
ginië  oorspronkelijk  eene  nederzetting  van  „verloren  zoons"  van 
den  Britschen  adel,  Pennsylvanië  een  toevluchtsoord,  gesticht 
door  William  Penn  „Koning  der  Quakers"  voor  vervolgden  van 
allerlei  soort,  Maryland:  roomsch-katholiek  onder  Lord  Baltimore, 
gunsteling  van  Karel  II,  Rhode-Island  op  het  gebied  van  ge- 
loofsvrijheid een  voorlooper  van  het  tegenwoordig  Rijk  der 
Vereenigde  Staten.  Deze  heterogene  koloniën  stonden  op  tegen 
Engeland  en  hadden  de  handen  vol  om  voor  zichzelf  en  voor 
elkander  collectief  het  bestaan  te  verzekeren,  tot  laat  in  de  acht- 
tiende eeuw. 

„Wij,  het  Volk  der  Vereenigde  Staten,"  zoo  luidt  de  Inleiding 
der  onafhankelijkheidsverklaring  „besluiten  tot  en  stellen  vast  de 
volgende   grondwet,  om  daardoor  tot  eene  meer  volkomen  Ver- 


30 

eeniging  te  geraken,  rechtvaardigheid  in  het  leven  te  roepen, 
binnenlandsche  rust  te  waarborgen,  te  zorgen  voor  gemeen- 
schappelijke verdediging,  de  algemeene  welvaart  te  bevorderen 
en  de  zegeningen  der  vrijheid  te  verzekeren  voor  ons  en  voor  onze 
nakomelingschap" . 

Illinois  werd  eerst  in  1818  opgenomen  in  de  Unie.  De  Pot- 
tawottomie-indianen  hadden  in  18 12  uitgemoord  het  geheele 
garnizoen  van  een  versterkten  post,  dicht  bij  het  tegenwoordig 
Chicago. 

Drie  jaren  nadat,  in  1837,  William  B,  Ogden  tot  burgemeester 
was  gekozen,  telde  de  stad  bijna  vijfduizend  zielen. 

Men  zag  er  den  eersten  spoortrein  aankomen  in  1848.  Twee 
jaren  later  was  de  bevolking  gestegen  tot  dertig  duizend  menschen, 
in  1860  honderd  twaalf  duizend,  in  1870  bijna  drie  maal  honderd 
duizend. 

Voor  eene  waarde  van  twee  honderd  millioen  dollars  ging 
verloren  door  den  grooten  brand  van  187 1.  Alle  hoop  op  de 
toekomst  scheen  verloren.  Twee  maal:  in  1873  en  in  1878,  was  er 
een  paniek  op  handelsgebied. 

In  1880  was  het  aantal  inwoners  van  Chicago:  een  half  millioen. 
De  waarde  der  artikelen  welke  het  voortbracht  en  verhandelde, 
was  twee  honderd  vijftig  millioen  dollars  per  jaar. 

De  plaats  had  in  1890  eene  bevolking  van  één  millioen.  In 
igo2  zijn  er  meer  dan  twee  millioen  menschen. 

Ik  heb  San  Francisco  de  meest  cosmopolitische  stad  der 
Vereenigde  Staten  genoemd.  Dat  zal  de  Chicagoër  niet  beamen. 
Eerst  zal  hij  zeggen  dat  zijne  stad  is:  „the  most  marvellous  city 
in  the  world,  the  greatest  lumber,  grain,  live  stock  and  produce 
market,  largest  lake  shipping  and  railway  centre,  most  noted 
manufacturing  and  jobbing  point",  en  dan:  op  elke  vier  van  onze 
burgers  is  er  minstens  één  van  vreemde  geboorte  of  uit  ouders, 
die  in  het  buitenland  zijn  geboren. 

Ten  aanzien  van  laatstbedoeld  punt  zijn  de  desbetreffende  cijfers 
voor  het  geheele  Rijk,  namelijk  voor  zoover  de  blanken  in  aan- 
merking komen: 


31 

1890  igoo 

Staatsburgers,  geboren  uit  Amerikanen     34.564.450         41.004.774 
„  uit  geïmmigreerden  11.515-835         15.666.455 

46.080.386         56.671.229 
Vreemdelingen 9.136.079         10.235.364 

55.216.364         66.906.593 

Juiste  getallen  voor  Chicago  in  het  bijzonder  te  dezen  aanzien 
zijn  mij  niet  bekend ;  zooveel  is  intusschen  zeker  dat  San  Francisco 
veel  minder  den  indruk  geeft  Amerikaansch  te  zijn  dan  de  stad 
aan  het  Michiganmeer.  Het  heet  dat  hier  wonen:  twee  honderd 
duizend  Duitschers,  honderd  duizend  Ieren,  even  zoovele  Scandi- 
naviërs,  zestig  duizend  Polen  en  Russen,  vijftig  duizend  Franschen 
en  Italianen  en  een  gelijk  aantal  Engelschen,  Schotten,  Canadeezen 
en  burgers  van  andere  nationaliteit.  Maar  de  meesten  van  dezen 
gaan  gemakkelijk  op  in  het  Amerikaansch  element.  Het  tweede 
geslacht  vooral  gevoelt  zich  Amerikaan,  en  dit  bevreemdt  niet 
bijzonder  als  men  bijvoorbeeld  weet  dat  kinderen  uit  vreemde 
ouders  zelfs  in  Rusland  geboren,  veel  Russischer  denken  en  zijn 
dan  geheel  zuivere  onderdanen  van  den  Tsaar. 

Als  ik  te  Chicago  uit  den  trein  stap,  bemerk  ik  dadelijk  dat  het 
een  nationale  feestdag  is:  vlaggen,  festoenen,  toebereidselen  tot 
illuminatie  zijn  allerwege  te  zien.  De  kalender  zegt :  22  Februari. 
Het  is  de  geboortedag  van  Washington,  welke  alom  in  de  Ver- 
eenigde  Staten  met  een  rood  cijfer  wordt  in  eere  gehouden. 

Mijn  gastheer  zegt,  in  het  rijtuig,  wijzende  op  de  straten,  waar 
nochtans  veel  verkeer  is.  „Heden  ziet  het  er  hier  niet  business 
like  uit;  wacht  tot  Maandag." 

Hij  brengt  mij  naar  de  voornaamste  politieke  club,  de  „Union 
League".  Daar  vind  ik,  in  een  weelderig  ingericht  vertrek  met 
badkamer,  waar  gelegenheid  tot  verkleeden  is,  een  gedeelte 
mijner  reisgoederen. 

„Het  is  halfelf, "  merkt  mijn  amphitryon  op,  „ik  geef  u  een 
uur  om  u  te  ontdoen  van  het  stof  van  den  weg  en  om  uit  te 
rusten  van  de  vermoeienissen  der  reis." 

De  metamorphose  neemt  twintig  minuten.  Het  overige  van  den 


32 

tijd  „rust  ik  uit"  door  het  ontvangen  van  bezoeken.    Waar  heet 
men  den  gast  nog  hartelijker  welkom  dan  in  Amerika  ? 

Te  twaalf  uur  zit  ik  aan  bij  het  „breakfast",  aangeboden  door 
de  Club  aan  Albert  J.  Beveridge,  Senator  voor  den  Staat  Indiana. 
Hij  is  de  „orator  of  the  day".  De  andere  voorname  gast  is  Baron 
d'Estournelles  de  Constant.  Gene  is  voor  de  gelegenheid  overge- 
komen uit  Washington  —  eene  reis  van  slechts  vier  en  twintig 
uren!  —  deze  overdacht  te  Parijs  wat  hij  over  negen  dagen  te 
Chicago  zou  zeggen,  nam  de  boot,  hier  is  hij ;  morgen  of  over- 
morgen gaat  hij  terug  naar  den  Quai  d'Orsay. 

Het  aantal  der  gasten  is  veertig.  Spoedig  reeds  beginnen  de 
redevoeringen.  De  jongste  staatkundige  voordracht,  die  ik  heb 
aangehoord,  werd  gehouden  veertien  jaren  geleden.  Ik  spits  de 
ooren.  Zij  zijn  bezig  zich  te  gewennen  aan  den  gloed  der  wel- 
sprekendheid, dien  ik  sedert  langen  tijd  niet  heb  gevoeld.  Ook 
mijne  oogen  hebben  druk  werk.  In  een  half  uur  heb  ik  een 
honderd  nieuwe  kennissen  gemaakt,  een  aantal  dezer  zijn  disch- 
genooten.  Het  komt  er  op  aan  de  gelaatstrekken  van  elk  dezer 
wat  nader  in  het  geheugen  te  prenten.  En  dan  de  namen ! 

Daar  word  ik  zelf  vereerd  door  een  openlijken  welkomsgroet 
van  den  Voorzitter  van  de  Club.  Als  hij  gaat  zitten,  vraag  ik 
aan  mijnen  buurman  fluisterend:  „Have  I  toanswer?"  „Ofcourse." 
En,  de  arme  gast,  die  eenige  uren  geleden,  in  den  trein,  niet  wetende 
welk  een  feestdag  het  was,  droomde  van  wandelingen  door  de 
onbekende  stad  als  toerist,  heeft  zich  te  spannen  in  het  gareel 
van  het  woord  aan  een  staatkundigen  maaltijd  in  een  der  groote 
centra  van  het  Amerikaansche  openbare  leven. 

Nauwelijks   is   het   ontbijt   ten   einde   of  men  spoedt  zich  naar 
het  „Auditorium".  Het  is  een  ontzaggelijk  gebouw  met  zijn  zaal 
voor  zes  duizend  personen. 
De  uitnoodiging  luidt : 

„The  Union  League  Club  of  Chicago  requests  the  honor  of 
„your  presence  at  its  annual  observance  of  the  Birthday  of  Was- 
„hington  on  Saturday  February  the  twenty  second  nineteen 
„hundred  and  two.  The  adress  will  be  delivered  by  Honorable 
„Albert  J.  Beveridge  at  two  o'clock.  Subject:  „„Conservatism, 
„„the  essential  in  American  policy"". 


33 

Het  feest  begint  precies  twee  uur.  Eerst  orgelspel.  Dan  zingen 
zes  duizend  personen  : 

Hail!  Columbia,  happy  land 
Hail!  ye  heroes,  heav'n  bom  band 
Who  fought  and  bied  in  Freedom's  cause, 
And  when  the  storm  of  war  was  gone, 
Enjoyed  the  peace  your  valor  won. 
Let  independence  be  our  boast, 
Ever  mindful  what  it  cost, 
Ever  grateful  for  the  prize; 
Let  its  altar  reach  the  skies. 
Firm,  united  let  us  be 
Rallying  round  our  liberty, 
As  a  band  of  brothers  joined 
Peace  and  safety  we  shall  find. 

Staande  worden  dit  en  andere  vaderlandsche  liederen  aange- 
heven door  de  aanwezigen,  die  daarna  het  „Onze  Vader"  bidden. 
Alles  volgens  het  programma,  waarvan  ieder  een  exemplaar  in 
de  handen  heeft. 

De  achterzijde  van  dat  programma  behelst  de  woorden,  van 
welke  het  volgende  de  vertaling  is : 

„Het  karakter  van  Washington  moge  missen  sommige  van 
zulke  dichterlijke  elementen  als  de  groote  menigte  verblinden 
en  verblijden,  het  bezat  minder  ongelijkheden  en  een  zeldzamer 
vereeniging  van  deugden  dan  misschien  aan  één  man  ooit  ten 
deel  viel.  Voorzichtigheid,  standvastigheid,  doorzicht,  matiging, 
een  beheerschend  oordeel,  onwankelbare  rechtvaardigheid,  moed 
welke  nooit  terugdeinsde,  geduld  dat  nooit  moede  werd,  waar- 
heid, welke  al  het  gekunstelde  beneden  zich  achtte,  grootmoedig- 
heid zonder  allooi.  Het  schijnt  alsof  de  Voorzienigheid  hem 
begiftigd  had  op  eene  buitengewone  wijze  met  de  hoedanigheden, 
vereischt  om  hem  geschikt  te  maken  voor  de  hooge  roeping, 
welke  hij  bestemd  was  te  vervullen,  om  te  leiden  eene  belang- 
rijke omwenteling,  welke  zou  vormen  een  nieuw  tijdperk  in  de 
geschiedenis  der  wereld,  en  om  te  beginnen  eene  nieuwe  en 
onbeproefde  regeering,  welke,  om  zijne  eigene  woorden  te  ge- 
bruiken, de  basis  moest  leggen  „  „voor  het  genot  van  veel 
zuiverder    burgerlijke    vrijheid    en    grooter    openbaar    geluk  dan 

3 


34 

tot  dusver  het  deel  geweest  zijn  van  het  menschelijk  geslacht."  ' 
De  faam  van  Washington  staat  afgescheiden  van  elke  andere  in 
de  geschiedenis;  zij  schijnt  met  een  meer  waren  luister  en  een 
meer  heilzamen  roem.  Bij  ons  blijft  zijne  nagedachtenis  een  nati- 
onaal eigendom,  bij  hetwelk  alle  sympathieën  in  ons  groot  en 
veelsoortig  Rijk,  elkander  ontmoeten  met  instemming.  Onder  alle 
oneenigheden  en  te  midden  van  al  de  partijstormen,  spreken 
zijne  leerstellingen  en  voorbeeld  tot  ons  uit  het  graf  met  vaderlijke 
vermaning ;  en  zijn  naam  —  door  allen  geëerbiedigd  —  vormt  een 
algemeene  band  van  broederschap,  een  wachtwoord  voor  onze  Unie. 

„  „Het  zal  de  plicht  zijn  van  den  geschiedschrijver  en  vanden 
Wijze  van  alle  natiën"  "  zoo  schrijft  een  groot  Engelsch  staatsman 
(Lord  Brougham)  „„om  geene  gelegenheid  te  laten  voorbijgaan 
teneinde  dezen  verheven  man  te  herdenken""  ;  en,  tot  aan  het  einde 
der  tijden,  zal  een  getuigenis  van  den  vooruitgang,  welken  ons  ras 
gemaakt  heeft  in  wijsheid  en  deugd,  worden  afgeleid  van  de  ver- 
eering geschonken  aan  den  onsterfelijken  naam  van  Washington.** 

De  President  van  de  „Union  League  Club"  de  Heer  Robert 
Mather,  stelt  den  redenaar  van  den  dag  voor  aan  het  publiek. 

Het  kan  niet  in  mijne  bedoeling  liggen  de  toespraak,  welke 
anderhalf  uur  duurt,  op  uitvoerige  wijze  te  behandelen.  Zij 
behelst  echter   eenige  punten,  welke  der  vermelding  waard  zijn. 

Het  te  behandelen  onderwerp  was  aangegeven,  gelijk  wij 
hebben  gezien,  als  „Conservatism,  the  essential  in  American 
policy".  Met  pathos  voorgedragen  en  aandachtig  gevolgd  door 
de  aanwezige  duizenden,  onder  welke  het  vrouwelijk  element 
sterk  is  vertegenwoordigd,  en  die  hier  en  daar  luide  bijvals- 
betuigingen doen  hooren,  behandelt  de  redevoering  vragen  van 
expansie,  staathuishoudkunde  en  sociologie. 

Staande  tusschen  twee  doeken  met  de  „stars  and  stripes", 
verkondigt  de  spreker  aan  het  volk  dat  het  groote,  ook  door 
Washington  gegeven,  wachtwoord  is :  tucht.  De  man,  wiens 
nagedachtenis  heden  geëerd  wordt,  gaf  evenwicht  en  richting 
aan  elementaire  krachten.  Hij  was  het  Genie  van  orde,  de  Geest 
van  tucht,  de  groote  Conservatief. 

Het  Amerikaansche  volk  heeft,  volgens  den  spreker,  vele  deug- 
den ;  maar  het  mist  nog  tucht,  terughoudendheid  en  gematigdlieid. 


35 

Verdraagzaamheid  zal  meer  en  meer  de  werkstakingen  voor- 
komen. Het  geneesmiddel  tegen  wrijving  tusschen  werkgever  en 
werknemer  ligt  bij  de  betrokken  personen  in  eigen  boezem. 
„Achter  onze  wettelijke  bepalingen  staat  onze  constitutie  en 
achter  onze  constitutie  staan  onze  instellingen  en  achter  onze 
instellingen  staat  ons  ras.  Laten  wij  bedenken  dat  het  volk  is 
de  ware  grondslag,  en  niet  wetten,  zelfs  geene  constitutiën." 

Ook  van  gewoonte  moet  men  zich  losmaken,  want  conser- 
vatisme is  niet  het  aanhangen  aan  de  bestaande  orde,  blootelijk 
omdat  zij  is  de  bestaande  orde.  Conservatisme  beteekent  het 
toepassen  van  middelen  tot  doeleinden  op  natuurlijke  wijze  zonder 
geweld.  „Wij  zijn  in  een  tijdperk  van  groei,  welke  op  zichzelf 
een  bewijs  is  van  onze  jeugd  en  vermeerderende  levensvatbaar- 
heid. Het  is  onvermijdelijk  dat  elk  jaar,  bijna  iedere  dag  zal 
aanschouwen  iets  ongekends  aangaande  de  ontwikkeling  onzer 
nijverheids-,  handels-  en  financieele  verrichtingen. 

Aan  de  orde  van  den  dag  is  de  vraag  der  „Trusts".  In  den 
winter  van  1898  op  '99  zag  de  New-Yorksche  Beurs  dat  groote 
kapitalen  beschikbaar  waren  in  het  land,  en  reusachtige  consortia 
werden  in  het  leven  geroepen.  Vooral  de  Staat  Ne  w-Jersey  heeft 
eene  wetgeving,  welke  dergelijke  operatiën  bijzonder  gemakkelijk 
maakt.  De  „Trusts"  rezen  aldaar  uit  den  grond  ;  in  korten  tijd 
bedroeg  hun  gezamenlijk  kapitaal  meer  dan  vier  milliarden  dollars. 
Nog  vóór  1900  een  aanvang  nam,  waren  vele  dezer  operatiën 
op  niets  uitgeloopen,  doch  de  nadeelen  der  bestaande  werden 
door  het  Amerikaansch  publiek  ingezien.  Tijdens  mijn  verblijf 
te  Chicago  was  bedoelde  vraag  eene  brandende.  Senator  Beveridge 
sprak  er  dan  ook  over.  Hij  meende  dat  evenzeer  tegenover  deze 
consortia  gematigdheid  en  geduld  in  acht  moesten  worden  ge- 
nomen. „De  groote  vereenigingen  van  kapitaal,  gewijd  aan  de 
voortbrenging  van  staal,  meel,  vleesch  en  petroleum  brengen 
stelsel  in  de  nijverheid,  herleiden  de  voortbrengingskosten,  vereen- 
voudigen en  vergemakkelijken  de  verspreiding,  veroveren  de 
buitenlandsche  markten." 

De  bezwaren  aan  deze  instellingen  verbonden  zijn :  de  wille- 
keurige verhooging  en  verlaging  van  prijzen,  de  ongerechte 
eisch  tot  bovenmatige  voordeden  ten  koste  van  de  Amerikaansche 


36 

verbruikers.  „Doch  de  voordeelen  zijn  fundamenteel,  de  nadeelen 
incidenteel."  En  dan:  „de  bedoelde  ontwikkeling  heeft  eene 
gunstige  uitwerking  op  de  kapitalisten,  die  verantwoordelijkheid 
dragen.  De  nieuwere  financier  moet  een  staatsman  zijn.  De  dagen 
van  den  plaatselijken  „Wallstreetkapitalist"  zijn  voorbij.  De  kapi- 
talist van  onzen  tijd  moet  machinerieën  bouwen,  fabrieken  oprichten, 
spoorwegen  aanleggen,  stoom  vaartlij  nen  koopen.  Om  daartoe  in 
staat  te  zijn,  moet  hij  het  volk  verstaan  en  er  mede  rekening 
houden,  want  alle  nijverheid  berust  op  de  vatbaarheid  tot  ver- 
bruik en  tot  voortbrenging  van  het  volk." 

Organisatiën  van  arbeid  zijn  verwant  aan  organisatiën  van 
kapitaal.  De  een  als  het  ander  is  de  uitkomst  van  dat  beginsel 
van  samenwerking,  welke  de  geest  zelf  vormt  der  beschaafde 
maatschappij.  Het  huisgezin  is  coöperatie,  evenzoo  de  firma  ;  de 
eenvoudigste  vorm  van  den  Staat  is  hetzelfde,  en,  naarmate 
de  Staat  meer  volkomen  wordt,  werken  burgers  meer  en  meer 
samen :  elk  met  allen  en  allen  met  eiken. 

Daarom  zijn  noch  organisatiën  van  arbeid,  noch  die  van  kapitaal 
onnatuurlijk  of  schadelijk.  Maar  de  tirannie  van  baatzucht  kan 
de  eene  bederven;  de  tirannie  van  hartstocht  kan  de  andere 
ondermijnen. 

Indien  het  kapitaal  niet  redelijk  wil  zijn,  indien  de  arbeid  niet 
verstandig  wil  wezen,  dan  zal  het  volk  voor  hen  wijsheid  betrachten. 
Het  razen  van  den  rijkdom,  die  zijn  gesloten  vuist  van  goud  toont, 
is  de  ergste  vijand  van  den  rijkdom.  Het  razen  van  den  arbeid, 
uitschreeuwende  eene  aanklacht,  is  de  ergste  vijand  van  den  arbeid. 

Evenals  de  financier  der  twintigste  eeuw  een  staatsman  moet 
wezen,  moet  de  leider  van  den  arbeid  der  twintigste  eeuw  een 
staatsman  zijn.  Een  man  kan  niet  lang  aan  het  hoofd  blijven  van 
een  der  groote  legers  van  georganiseerde  werkers,  zonder  de 
macht  van  het  behoud  te  ontwikkelen. 

Meer  en  meer  zullen  de  organisatiën  van  arbeid  er  op  staan 
dat  hunne  leiders  mannen  zijn  van  denken,  langzaam  in  toorn, 
gestadig  in  daad.  „De  leider  van  den  arbeid  is  niet  minder  oprecht 
omdat  hij  verstandig  is". 

Over  den  Amerikaanschen  handel  en  het  tarief  van  rechten 
verklaart   de  spreker:  „Een  tarief  blootelijk  voor  bescherming  is 


37 

geen  fetisch.  Geen  belastingstelsel  is  heilig.  Het  is  alleen  een 
middel  tot  een  doel  of  tot  vele  doeleinden.  Het  is  geen  doelwit 
op  zichzelf.  Gisteren  maakten  wij  weinige!  dingen,  welke  wij  zelven 
niet  noodig  hadden,  en  aldus  was  de  „binnenlandsche  markt" 
toen  het  woord  der  economische  waarheid.  Vandaag  spreekt  de 
vooruitgang  een  nieuw  woord  van  economische  waarheid,  even 
zoo  noodig  als  het  oude  woord  toen  was.  Gelijk  de  „binnenlandsche 
markt"  het  woord  van  wijsheid  was  in  zijnen  tijd,  is  „buiten- 
landsche  markt"  het  woord  van  wijsheid  thans. 

Over  den  Amerikaanschen  geest,  leidende  de  Amerikaansche 
actie,  heerscht  nog  steeds  de  genius  van  het  praktische.  Wij  zijn 
geen  China  met  den  vloek  der  gewoonte,  vergiftigd,  dood  door 
precedent.  Wij  zijn  Amerikanen:  ,het  volk  van  het  geschikte  en 
het  toepasselijke". 

De  redenaar  wijdt  uit  over  de  noodzakelijkheid  om  aan  het 
buitenland  te  verkoopen.  Omstandigheden  hebben  zich  gewijzigd, 
zij  vereischen  thans  matiging  tegenover  de  Westersche  Staten, 
vooral  omdat  de  Oostersche  markt,  voor  Amerika  veel  belovend, 
nog  niet  genoeg  begrepen  wordt,  nog  niet  voldoende  ontwikkeld  is. 

Voorzichtigheid  is  geraden  tegenover  de  nieuw  verworven 
koloniën.  „Wij  zijn  niet  gebonden  aan  eene  theorie,  wij  zijn  niet 
geketend  aan  een  machtspreuk;  onze  vrije  hand  is  niet  gehinderd 
door  eenige  onveranderlijke  methode.  Toen  Washington  meende 
dat  op  Kerstmisdag  er  beschonken  Hessen  en  alle  de  elementen 
voor  verrassing  bestonden,  stak  hij  de  Delaware  over  en  deed 
een  aanval,  als  een  andere  Attila.  Toen  hij  dacht  dat  een  over- 
weldigende Britsche  strijdmacht  de  Amerikaansche  troepen  ont- 
moedigde en  toen  alle  de  elementen  van  zwakheid  in  zijn  eigen 
leger  vermijding  van  botsing  noodig  maakte,  trok  hij  terug  als 
een  andere  Fabius". 

Dat  is  de  Amerikaansche  geest.  Het  conservatisme  van  toe- 
passing, de  kalmte  ten  aanzien  van  hetgeen  geschikt  is,  het  geduld 
noodig  voor  het  verrichten  van  den  arbeid,  welke  onder  handen  is, 
onverschillig  van  welken  aard  die  arbeid  moge  zijn :  deze  vormen 
de  heilzame  invloeden,  welke  Amerikaansche  actie  voortaan  zullen 
besturen.  Geen  hartstocht  of  vrees,  theorie  of  precedent,  verbeel- 
ding noch  aandrang  zullen  in  het  Amerikaansche  karakter  bederven 


38 

dien    ordelijken   geest   van    toepassing,    welke    de  ziel  zelve  van 
Amerikaanschen  vooruitgang  is  geweest. 

De  spreker  heeft  geëindigd.  Zijne  toehoorders  verlaten  de,  door 
electriciteit  hel  verlichte,  zalen  van  het  auditoriumgebouw.  Ik 
bevind  mij  op  straat  te  midden  der  wolkenschrapers.  Hun  nestor 
staat  er  sedert  1883. 

Voor  eene  wandeling  langs  Michigan  Avenue  en  de  Kade  aan 
het  meer  rest  slechts  weinig  tijd.  Te  half  zeven  heeft  in  de 
„Union  League  Club"  plaats  het  banket  van  den  dag.  Daarvoor 
zijn  driehonderd  uitnoodigingen  verzonden.  Op  den  bepaalden  tijd 
zijn  allen  bij  één.  Als  Baron  Constant  binnentreedt,  speelt  het 
orkest  de  „Marseillaise".  Chicago's  notabelen  zijn  nauwelijks  gezeten 
of  de  champagne  wordt  rondgediend,  en  daarmede  is  gegeven  het 
sein  tot  redevoeringen  en  toasten.  De  reeks  houdt  eerst  te  halfelf 
op.  Angstig  voor  het  „trop  de  fleurs" ,  maak  ik  er  geen  melding  van. 

Natuurlijk  wordt  het  gezelschap  bij  flikkerlicht  gephotographeerd. 
En,  te  denken  dat  ik,  nog  niet  lang  geleden,  een  koelie  met 
een  lantaarn  medenam  des  avonds,  om  niet  te  storten  in  de 
gaten  en  poelen  van  den  openbaren  weg  eener  oostersche  hoofdstad ! 

Te  twaalf  uur  des  nachts  brengt  de  lokaaltrein  mij,  na,  een 
tocht  van  twintig  minuten,  in  de  lieve  voorstad  van  Chicago: 
Evanston.  Hier  zal  mijn  hoofdkwartier  zijn,  zoo  lang  ik  in  de 
buurt  van  het  Michiganmeer  blijf. 

Doodelijke,  nachtelijke  stilte  na  het  rumoer  van  Washington^s 
dag,  na  het  tumult  van  Chicago's  straatverkeer.  De  overgang  is 
te  groot,  de  te  verwerken  dosis  van  hetgeen  ik  gedurende  jaren 
ben  gewend  geweest,  te  omvangrijk,  om  den  slaap  te  kunnen  vattep. 

Shelley    ten   spijt,  zijn 

„How  beautiful  is  Death, 
Death  and  his  brother:   sleep" 

verwerpende,  besteed  ik  den  nacht  aan  het  maken  van  aanteeke- 
ningen  over  hetgeen  de  dag  heeft  opgeleverd. 

Amerikaansche  gewoonte  brengt  mede  dat  de  gastheer  zijne 
vrienden  uitnoodigt  om  den  nieuw  aangekomene  zoodra  mogelijk 
te  ontmoeten:  „to  meet  Mr.  X"  gelijk  de  term  luidt.  Het  doet 
denken  aan  „les  amis  de  mes  amis  sont  mes  amis. 


39 

In  het  Evanston'sche  huis  heb  ik  dan  ook  dien  volgenden 
Zondagmiddag  handen  gedrukt  bij  dozijnen,  een  welkomstgroet 
ontvangen  van  vele  onbekenden  en  talrijke  vrienden  en  kennissen 
gemaakt,  die  ik  mij  nog  lang  zal  herinneren.  „Het  „very  glad 
to  meet  you"  wordt  wel  is  waar  een  refrein,  doch  al  zij  het  in 
den  aanvang  ook  eene  formaliteit  geweest,  dikwerf  bewijst  de 
ervaring  dat  er  werkelijk  reden  tot  die  wederzijdsche  blijdschap 
bestond;  ook  voor  den  vreemdeling  die  voorlichting,  inlichting 
wenscht,   welke   gaarne  gegeven  wordt. 

Zoo  vernam  ik  bij  deze  gelegenheid  dat  het  j aarlij ksche  budget 
van  Chicago  loopt  over  de  som  van  vijf  en  dertig  millioen  dollars, 
waarvan  een  vijfde  wordt  besteed  aan  het  openbaar  onderwijs. 
Terwijl  in  den  staat  Illinois  leerplicht  is  voorgeschreven  ten  aan- 
zien van  kinderen  onder  de  veertien  jaren,  gaat  de  jeugd  te  Chicago 
dagelijks  naar  school  ten  getale  van  een  kwart-millioen ;  de  „Board 
of  education"  beschikt  over  ongeveer  vier  honderd  gebouwen 
voor  doeleinden  van  onderwijs.  „Chicago  university"  meermalen 
begiftigd  door  John.  D.  Rockfeller,  kan  heden  roemen  op  een 
ontzaggelijk  kapitaal.  Men  weet  het:  schenkingen  aan  universi- 
teiten worden  veelvuldig  gemaakt.  Nu  hoort  men  van  een  gift 
van  ƒ  5000.000  aan  Harward,  dan  van  ƒ  6000.000  aan  Yale,  in 
1903  kreeg  de  Columbia-universiteit  te  New- York  van  iemand 
^  3000.000,   de  hoogeschool  van  Pennsylvanië  een  half  millioen. 

„Lake  forest"  een  voorstad  aan  de  Noordelijke  zijde  van  Chicago 
heeft  eene  hoogeschool,  en  op  de  „North  Western  University" 
boogt  Evanston,  de  plaats  waar  ik  mijne  tenten  heb  opgeslagen ; 
zij  is  bij  uitnemendheid  een  oord,  geschikt  voor  studie.  Lommer- 
rijke wegen,  villa's  veelal  verscholen  in  het  groen,  een  kleine 
club  voor  de  notabelen  schenken  er  rust  voor  het  rumoer  van 
Chicago,  waaraan  men  alleen  wordt  herinnerd  door  het  luiden  der 
klokken  van  de  talrijke  op-  en  neder  gaande  treinen. 

Den  volgenden  dag  staat  „werken"  op  het  programma,  dat  wil 
zeggen  het  is  een  gewone  dag,  vooral  in  Amerika  alwaar  de  man, 
rijk  of  arm,  jong  of  oud  in  het  gareel  staat  van  des  morgens 
vroeg  tot  des  avonds  laat.  Mijn  plan  is  te  gaan  naar  den  „Board 
ot  Trade"  te  Chicago,  maar  alvorens  den  trein  te  nemen  maak 
ik    eene    wandeling   naar  het  Michiganmeer,   dicht  bij  Evanston. 


40 

Stijf  bevroren  ligt  het  vóór  mij.  Doch,  het  is  bijna  Maart:  weldra 
zullen  over  zijne  wateren  goederen  worden  vervoerd  tot  eene 
hoeveelheid  van  zestien  millioen  ton  alleen  naar  de  haven  van 
Chicago.  Daaronder  zijn  acht  millioen  ton  granen  en  hout  Geene 
spoorwegen  hebben  dit  verkeer  te  water  kunnen  tegenhouden 
en  de  honderd  stoombooten,  met  een  inhoud  van  170.000  ton, 
hebben,  op  hunne  beurt,  geen  kwaad  kunnen  doen  aan  de  zeil- 
vaart.  Vijftig  dezer  stoomschepen  doen  dienst  tusschen  Buffalo 
en  Chicago.  De  vaart  duurt  zestig  uren,  of,  via  Milwaukee,  twee 
en  zeventig. 

Daar  luidt  de  klok ;  de  trein  komt  aan,  er  in  gestapt ;  het  gelui 
duurt  voort  tot  aan  de  stad. 

Weder  ben  ik  te  midden  van  de  tien  billioen  dollars,  welke 
Chicago's  getaxeerden  rijkdom  aan  roerend  en  onroerend  goed 
uitmaken.  Evenals  te  Londen  heeft  iedereen  op  Maandagmorgen 
nog  meer  haast  dan  anders.  Chicago  begint  den  arbeid  voor 
de  week. 

Ik  begeef  mij  naar  het  reusachtig  gebouw  van  den  ^  Board 
of  Trade"  en  teeken  onderweg  merkwaardige  opschriften  van 
magazijnen  op,  bijvoorbeeld:  „If  you  don't  know  Tom  Brown 
you  ought  to:  he  mak  es  shirts,"  of  „John  Adams  purveyor  to 
Her  Majesty  the  American  Lady". 

„Hoe  wordt  Chicago's  handelswereld  geregeerd?"  vraag  ik 
aan  genoemden  „Board". 

Als  antwoord  krijg  ik  de  cijfers  der  jaarlijksche  productie; 
totaal  één  milliard  dollars.  Daaronder  komen  voor: 

millioenen 

Manufacturen /  150 

Artikelen  van  ijzer  en  staal      .     .     .     .  „125 

Kruidenierswaren „100 

Papier ,»     70 

Schoenen „60 

Landbouwwerktuigen ,,40 

Ruwe  ijzerwaren ^     40 

Kleederen »»     35 

Edelgesteenten ^32 


41 

millioenen 

Steenkolen /  3^ 

Kachels „27 

Brood „26 

Meubelen „25 

Electriciteits-benoodigdheden „25 

Wijnen  en  sterke  dranken r,   22 

Verven  en  vernissen „20 

De  overige  artikelen  verdienen  te  nauwernood  vermelding.  Is 
het  der  moeite  waard  aan  te  teekenen  dat  er  voor  achttien 
millioen  dollars  aan  leder  en  artikelen  van  leder  (behalve  schoenen) 
wordt  voortgebracht?  Wat  beteekenen:  huiden,  olie,  zeepen  en 
reukwerken,  drogerijen  en  chemische  produkten,  piano's  en 
andere  muzukinstrumenten,  hoeden,  wol  en  modewaren,  waarvan 
de  produktiewaarde  voor  ieder  slechts  een  getal  aangeeft  zwevende 
tusschen  achttien  en  tien  millioen  gouddollars?  Hij,  die  nog 
spreekt  van  artikelen,  welke  minder  dan  tien  millioen  jaarlijks 
vertegenwoordigen :  houtwerk,  glas,  lood,  koper,  aardewerk,  rij- 
tuigen enz.,  die  man  bemoeit  zich  met  kleinigheden. 

De  wolkenschrapers  te  Chicago  zijn  van  eene  hoogte  van  150 
tot  300  voet.  Daartoe  behoort  niet,  ofschoon  het  toch  zeer  groot 
is,  het  gebouw  van  den  „Board  of  Trade". 

Het  is  gelegen  in  Lasalle-Street  (Lasalle  was  de  bevelhebber 
der  in  1678,  op  de  plaats  waar  Chicago  thans  staat,  aangelegde 
Fransche  nederzetting).  Deze  straat  is  een  der  voornaamste  ver- 
keersaderen  van  de  handelswijk.  De  „Board"  telt  twee  duizend  leden. 

Des  namiddags  maak  ik  een  tocht  door  Chicago,  of  liever 
boven  Chicago,  per  „elevated  railway":  Een  trap  bestegen,  een 
biljet  genomen  aan  het  kleine  station  en  gesneld  over  de  via- 
ducten, welke  op  eene  verheffing  van  ongeveer  tien  meter  door 
de  breede  straten  zijn  aangelegd.  Om  het  centrum  der  stad  ligt 
de  Kring,  zich,  volgens  het  zoogenaamde  „loopsystem",  slinge- 
rende in  vier  lussen ;  laatstbedoelde  voor  de  buitenwijken. 

Reeds  in  1893,  ten  tijde  van  de  „World's  Fair",  was  het  net 
der  stedelijke  verkeersmiddelen  vermeerderd  van  één  mijl  enkel 
spoor    in    1859,    tot    vijf   en    dertig  mijlen  kabelspoor,  zeven  en 


42 

twintig  mijlen  electrische  tramwegen  en  acht  en  negentig  mijlen 
paardentram.  Gedurende  de  laatste  jaren  hebben  Chicago's  ver- 
keersmiddelen zich  nog  belangrijk  uitgebreid. 

Den  beroemden  Amerikaanschen  tooneelspeler  Willard  zie  ik 
des  avonds  optreden  in  „Powers  theatre".  Gegeven  wordt  „the 
Cardinal",  een  stuk  welks  handeling  ligt  te  Rome  in  het  begin 
van  de  zestiende  eeuw,  den  tijd  der  Medici.  Evenals  vele  tooneel- 
spelen,  welke  in  de  Vereenigde  Staten  tot  het  repertoire  behooren, 
heeft  het  eene  godsdienstige  strekking.  Tijdens  mijn  verblijf  te 
San  Francisco,  zag  ik  opvoeren  „the  Sign  of  the  Cross" ;  hier 
te  Chicago  wordt  ook  nog  „the  Christian"  gegeven.  Beide  hebben 
een  dergelijk  karakter. 

„The  Grand  Opera-house",  „Mc  Vicker's",  „Hooley's",  „the 
Dearborn"  en  het  reeds  vroeger  genoemd  „Auditorium"  met  een 
orgel  van  ruim  zeven  duizend  pijpen,  zijn  de  voornaamste  der 
vijf  en  twintig  schouwburgen,  welke  door  het  publiek  van  Chicago 
worden  gevuld :  des  avonds  en  ook  gedeeltelijk  des  middags, 
want  de  zoogenaamde  matinees  —  voorstellingen  van  twee  tot 
vijf  uur  —  zijn  in  de  Vereenigde  Staten  in  zwang. 

Na  afloop  der  komedie  ben  ik  weder  een  van  de  tweehonderd 
duizend  passagiers,  die  dagelijks  te  Chicago  aankomen  en  ver- 
trekken. Twee  en  twintig  spoorweglijnen,  vertegenwoordigende 
zeventig  duizend  mijlen,  concentreeren  er  zich. 

Den  volgenden  morgen  bezoek  ik  paleizen,  in  welke  bank- 
instellingen zijn  gehuisvest.  Vijf,  zeven,  tien  heflfers  gaan  op  en 
neder  om  het  trappenklimmen  te  vermijden.  Een  zelf- werkende 
gekleurde  lamp  toont  aan  welke  heffer  het  eerst  kan  genomen 
worden  en  in  welke  richting  hij  gaat :  naar  den  top  van  het 
huis  of  naar  de  benedenverdieping. 

Overal  dezelfde  welwillendheid,  overal  dezelfde  graagte  om 
den  vreemdeling  behulpzaam  te  zijn,  tevens  overal  het  kwalijk 
verborgen  verlangen  om  Amerika  tot  de  geldmarkt  der  wereld 
te  maken.  Als  een  veelvuldige  echo  van  Senator  Beveridge's 
woorden,  verneem  ik  van  eiken  bankdirecteur  dat  de  nieuwe 
tijd  hem  nieuwe  eischen  stelt,  en  dat,  terwijl  de  Amerikaansche 
koopman,  in  tegenstelling  van  vroeger,  thans  naar  buitenlandschen 
afzet    zoekt,    de    banken   in  den  jongsten  tijd,  mitsdien  evenzeer 


43 

nieuwe  banen  hebben  ingeslagen.  De  ouderwetsche  particuliere 
instellingen  van  Wallstreet  deden,  zooals  bekend,  de  groote  zaken 
met  den  vreemde ;  zij  hadden  daarbij  als  het  ware  een  monopolie. 
Van  de  graan-  en  katoenexporteurs  uit  het  Zuiden  en  uit  het 
Westen  kochten  zij  de  wissels  en  verkochten  aan  importeurs  het 
handelspapier  om  de,  in  het  buitenland  gekochte,  goederen  te 
dekken.  Door  hunne  bemiddeling  werden  overgemaakt  de  ont- 
zaggelijke sommen  voor  Amerikaansche  spoorweg-,  regeerings-  en 
plaatselijke  fondsen,  waarvoor  in  Europa  was  ingeschreven.  Aan 
alle  deze  zaken  wordt  thans  ook  deelgenomen  door  vele  „national 
Banks**  en  „trust-companies**  —  ook  door  die,  welke  te  Chicago 
zijn  gevestigd  —  en  de  Amerikaansche  bankier  gaat  over  de 
grenzen,  naar  de  tegenovergestelde  oevers  van  zijne  beide  oceanen. 

„Wij  volgen  het  voorbeeld  van  Duitschland,  **  zegt  mij  een  der 
voornaamste  Chicago  bankiers.  „De  Duitsche  Bank  heeft  den 
Duitschen  koopman  gevolgd  in  Brazilië,  de  Argentijnsche  Repu- 
bliek, Chili,  China,  Australië  en  in  Indië.  En,"  zoo  gaat  hij  voort 
„gij  behoeft  slechts  naar  Wallstreet  te  zien,  waar  het  duidelijk 
wordt  hoeveel  rijkdom  naar  dit  land  is  gebracht  door  vreemde 
kapitalisten.  Hun  welslagen  heeft  zooveel  tot  stand  gebracht  dat 
vreemde  Rijken,  onlangs,  gedurende  eenigen  tijd  met  goed  gevolg 
hebben  onderhandeld  in  de  Vereenigde  Staten  over  Regeerings- 
leeningen". 

Men  weet  dat  in  het  begin  van  1902  eene  Amerikaansche 
bankinstelling  in  China  is  opgericht.  De  belangrijke  handel  der 
Vereenigde  Staten  in  het  Verre  Oosten  had  inderdaad  behoefte 
aan  zulk  een  steun.  Kort  te  voren  was  men  de  moeilijkheden  te 
boven  gekomen  welke  aan  een  dergelijke  onderneming  in  den 
weg  stonden.  Zij  sproten  voort  uit  het  feit  dat  de  Amerikaansche 
wetten  het  vestigen  van  bankagentschappen  niet  aanmoedigen. 
De  bankwet  van  den  wStaat  New- York  staat  toe  aan  bankgenoot- 
schappen,  indien  zij  eene  concessie  hebben,  om  onder  goedkeuring 
van  den  „Superintendent  of  Banks",  agentschappen  op  te  richten 
in  het  geheele  gebied  der  Vereenigde  Staten  of  elders,  en  sommige 
banken,  met  zulk  eene  concessie,  hebben  nu  en  dan  van  deze 
bepaling,  voor  zoover  de  Amerikaansche  koloniën  betreft,  gebruik 
gemaakt,    doch    steeds  met  tegenstand  van  de  betrokken  autori- 


44  '  ^  •  *  '• 

teiten,  die  in  het  voorbehoud  der  .^et;pQnide.,b|ankwet  een  middel 
zagen  om  aandeelhouders  en  eigenaren  van  deposito's  te  bescher- 
men door  een  strikte  controle  op  de  waarborgen.  Deze  omstan- 
digheid heeft  gedurende  langen  tijd  verhinderd  kapitaalbelegging 
door  Staatsbankinstellingen  in  koloniale  ondernemingen,  al  ware 
deze  belegging  ook  nog  zoo  zeker  en  voordeelig. 

Er  blijft  aan  het  Amerikaansche  bankwezen  overigens  nog  veel 
te  wijzigen.  De  fiduciaire  omloop  mist  o.a.  rekbaarheid.  Het 
maximum,  boven  hetwelk  geene  biljetten  mogen  worden  uitgegeven 
is  het  nominaal  bedrag  der,  door  de  Nationale  Banken  tegen  hare 
fiduciaire  circulatie  gedeponeerde,  nationale  schuldbrieven.  Dit  is 
een  uitvloeisel  der  Bankwet  van  Maart  1 900,  welke  tevens  bepaalde 
dat  wanneer  de  koerswaarde  dier  schuldbrieven  zou  dalen  beneden 
het  bedrag  der  uitgegeven  biljetten,  de  Banken  het  saldo  onmid- 
dellijk moesten  aanvullen.  Bij  eenen  maatregel  van  Maart  1903 
is  nu  wel  de  scherpte  van  laatstbedoelde  bepaling  weggenomen, 
maar  toch  beantwoordt  de  tegenwoordige  toestand  niet  aan  de 
eischen,  welke  kunnen  gesteld  worden  aan  een  goed  circulatie- 
wezen. Het  iiduciair  ruilmiddel  is  te  beperkt  en  de  Banken,  die 
belastingen  te  betalen  hebben  aan  den  eigen  Staat  en  bovendien  een 
half  percent  van  hunnen  omloop  aan  de  Amerikaansche  schatkist, 
genieten  van  dezen  tak  harer  werkzaamheden  te  weinig  voordeel. 

De  vrees  dat  eene  centrale  circulatiebank  niet  genoeg  het 
algemeen  belang  zou  bevorderen,  maar  te  veel  zou  dienen  voor 
het  profijt  van  enkelen,  schijnt  tot  dusver  het  voornaam  bezwaar 
te  vormen  tegen  eene  dergelijke  instelling. 

Men  zegt  mij  te  Chicago  dat  het  nog  niet  zeer  lang  geleden 
is  dat  het  Westen  —  waaronder  wij  willen  verstaan  het  gedeelte 
der  Vereenigde  Staten  westwaarts  van  eene  van  Chicago  (met 
inbegrip  dier  stad)  naar  het  Zuiden  getrokken  lijn  —  geld  opnam 
van  de  geheele  wereld  en  dat  thans  Westelijk  Amerika  geld 
aan  de  wereld  leent.  Het  is  geworden  van  een  „international 
borrower"  een  „international  lender",  want  het  kapitaalsaldo  dat 
het  zelf  kan  missen,  leent  het  uit  tot  hooger  interest  dan  op 
eigen  gebied  kan  worden  verkregen.  Chicago  schiet  ook  geld 
voor  aan  de  oostelijke  Staten  in  het  algemeen  en  aan  New- York 
City   in   het  bijzonder.  Dit  schijnt  er  op  te  wijzen  dat  het  finan- 


45 

cieel  zwaartepunt  der  wereld  de  neiging-  heeft  hoe  langer  hoe 
meer  westwaarts  te  schuiven,  en  de  beteekenis  van  dit  verschijnsel 
zal  toenemen  naarmate  de  aan  den  Stillen  Oceaan  gelegen  landen 
zich  zullen  ontwikkelen. 

Tegen  elf  uur  des  voormiddags  ben  ik  in  het  „Clearinghouse", 
Ik  word  geleid  in  eene  groote  kamer  met  eene  afzonderlijke 
ruimte  in  den  vorm  van  een  hoefijzer.  Daarin  is  een  dertigtal 
lessenaars.  Aan  de  opene  zijde  der  ruimte :  eene  verhooging, 
vanwaar  men  den  arbeid  kan  overzien.  Daar  wordt  plaats 
genomen  door  den  vertegenwoordiger  van  het  „Clearinghouse". 
Zeventien  Banken  zenden  dien  morgen  elk  eenen  bediende  met 
de  cheques  op  het  debet  der  zuster-instellingen.  De  bedragen 
worden  opgemaakt  en  verevend  onder  toezicht  van  genoemden 
vertegenwoordiger.  Hij  becijfert  de  eindrekening. 

Als  deze  wordt  geverifieerd,  is  er  een  verschil  van  62  dollar- 
cents ;  onmiddellijk  wordt  daarvan  reeds  40  centen  gevonden  en 
eenige  oogenblikken  daarna  evenzeer  de  twee  en  twintig  over- 
blijvende. De  rekening  der  op  dien  dag  uitgewisselde  som  van 
negen  en  twintig  millioen  dollars  is  afgesloten.  De  operatie  heeft 
niet  langer  dan  twintig  minuten  geduurd. 

Ik  krijg  daarna  nog  gelegenheid  tot  bezichtiging  van  de  „first 
national  Bank  of  Chicago".  Mijne  aandacht  wordt  aldaar  gevestigd 
op  een  vernuftig  uitgedachte  brandkast  in  den  vorm  van  een  ei, 
welke  drie  millioen  dollars  aan  goud  moet  bevatten.  Deze  bank 
werkt  met  een  kapitaal  van  ^  8.000.000. 

De  „Illinois  Trust  and  Savings-Bank"  arbeidt  met  een  kapitaal 
(capital  and  surplus)  van  é  8.800.000.  Zij,  de  in  1898  gebouwde, 
weelderigst  ingerichte,  met  hare  hallen  van  wit  marmer,  staat 
op  kostbare,  brandvrije  gewelven.  Daar  worden  de  deposito's  be- 
schermd door  eene  kunstig  bewerkte  deur,  niet  minder  dan  acht 
ton  zwaar,  en  toch  te  bewegen  met  een  lichten  druk  van  den 
pink.  Er  zijn  acht  duizend  vakken  voor  het  bewaren  der  fondsen 
en  kostbaarheden  der  cliënten.  Deze  kunnen,  voor  het  knippen 
van  coupons  en  het  bezorgen  hunner  zaken  met  de  Bank,  gebruik 
maken  van  zich,  mede  in  de  gewelven  bevindende,  kantoor- 
kamertjes. 

De  effektenbeurs  van  Chicago  neemt  de  derde  plaats  in  onder 


46 

de  Amerikaansche  fondsenmarkten.  Zij  komt  na  New- York  en 
Boston. 

Na  het  bezoek  aan  de  Banken  voert  de  tramcar  mij  door 
den  onder  de  Chicago-rivier  aangelegden  tunnel.  Negentien  voet 
water  staat  boven  ons.  Met  eenige  geestdrift  wordt  over  dit 
werk  gesproken  door  mijn  cicerone,  die  intusschen,  niet  tevreden 
met  19  voet,  meent  dat  men  den  waterstand  der  rivier,  daar  in 
de  hoogte,  moet  en  zal  brengen  tot  22. 

Bij  wijze  van  tegenstelling  krijg  ik  onmiddellijk  daarna  te 
genieten  het  panorama  van  Chicago,  en  wel  van  het  dak  van  den 
Masonic  temple,  een  en  twintig  verdiepingen  hoog,  met  theater, 
restaurant  en  terras,  als  het  ware  in  de  wolken.  Van  het  bank- 
gecijfer  had  ik  gekregen  dat  wat  de  Duitscher  noemt  ,einen 
dicken  KopP.  Dat  gevoel  van  vermoeidheid  wordt  daarboven 
wegge waaid  door  den  frisschen  lentewind,  die,  als  de  vrees  mij 
bekruipt  dat  ik,  als  toerist,  mij  hier  wellicht  wat  te  veel  met 
prozaïsche  onderwerpen  bezighoud,  mij  inblaast  Bismarck's  ge- 
zegde: „Die  Einflüsse  und  Abhangigkeiten,  die  das  praktische 
Leben  mit  sich  bringt,  sind  gottgegebene  Realitaten,  die  man 
nicht  ignoriren  kann  und  soU." 

Overigens ....  doch  even  iets  anders. 

Gedurende  geruimen  tijd  heeft,  in  Europa,  Chicago  den  naam 
gehad  van  te  zijn  uitsluitend  eene  stad  van  arbeid.  Kunst,  smaak, 
wetenschappen:  te  vergeefs  gezocht!  Er  worden  zaken  gedaan, 
geld  verdiend,  vee  geslacht,  het  is  porcopolis ! 

Die  roep  bestaat  nog  altijd  in  zekere  mate,  en  de  groote  indruk 
van  een  eerst  bezoek  is  dan  ook  nog  steeds  zóó  dat  proza  op 
den  voorgrond  staat.  Maar  men  hoede  zich  toch  voor  een  al  te 
streng  oordeel  in  dit  opzicht. 

Staande  op  het  terras  van  den  Masonic  temple,  zie  ik  neder 
op  het  centrum  van  Amerikaansche  bedrijvigheid.  Huizen  van 
acht  verdiepingen  schijnen,  van  hier,  uit  een  speelgoeddoos 
genomen  te  zijn.  Toch  bemerkt  men  de  statigheid  der  woningen 
van  Madisonstreet,  Dearbornstreet  en  van  Jacksonboulevard ;  het 
gebouw  van  de  „Chicago  historical  Society"  met  zijnen  bovenbouw 
van  spitse  torens,  is  een  waardige  Minervazetel ;  als  pendant 
daarvan  geldt  het  „Chicago  Musical  College"  ;  de  „City  Hall"  is 


47 

een  goed  stuk  werk  van  den  bouwmeester,  en  geen  verwijt  van 
smakeloosheid  kan  treffen  de  paleizen,  in  welke  gehuisvest  zijn: 
Field  museum,  Art  Institute,  de  Akademie  van  wetenschappen, 
de  Openbare  Bibliotheek,  het  Colliseum  en  andere.  Alle  deze  zijn 
niet  zuiver  van  stijl,  sommige  zijn  wat  opgesmukt,  misschien  wel 
om  te  toonen  dat  de  bouw  geschiedde  uit  ruime  beurs,  maar 
toch  maken  zij  Chicago  tot  eene  fraaie  plaats  in  sommige 
gedeelten. 

Was  mij  dit  reeds  opgevallen  toen  ik  de  stad  als  het  ware  in 
vogelvlucht  beschouwde,  het  trof  mij  weder,  op  een  schoenen 
lentemorgen,  toen  ik  daarhenen  snelde  in  eene  victoria  met  een 
vurig  tweespan,  langs  Lake  Front  en  Michigan  Avenue,  en 
eigenlijk  te  denken  had  aan  het  zuiverste  proza,  want  mijn  doel 
was  —  en  hier  wordt  voortgezet  mijn,  eenige  regels  hooger  af- 
gebroken, betoog  — :  de  Stockyard. 

Gij  vertelt  het  liever  niet  aan  uwe  Chicago'sche  vrienden  dat 
deze  bezienswaardigheid  aantrekkingskracht  op  U  uitoefent; 
gij  wenscht  het  „porcopolis"  van  den  vreemdeling  niet  in  eens 
te  doen  rijzen  in  hunne  gedachten ;  gij  vermijdt  gaarne  opmer- 
kingen als:  „Stockyard?"  Hm!  Ons  „Union  Park"  is  schoon  aan- 
gelegd. Hebt  gij  dat  reeds  bezichtigd?  Waart  gij  reeds  in  het 
Illinois  theatre  ?  Die  Stockyard !  Wij  gaan  er  nooit  heen.  De  geheele 
wereld  kent  ons  alleen  door  die  dagelij ksche  hecatombe.  Ga  wat 
anders  zien;  gij  zult  betere  herinneringen  van  Chicago  kunnen 
medenemen  dan  de  souvenirs  van  die  slachterij." 

Gelijk  het  meer  gaat  in  dergelijke  gevallen,  mijne  belangstelling 
was  door  verloocheningen  van  dezen  aard  nog  gestegen.  Het 
had  iets  van  de  verboden  vrucht,  of  ten  minste  van  de  nieuws- 
gierigheid naar  den  diamantvoorraad  van  den  millionnair  ge- 
worden juwelier,  die  liever  niet  weten  wil  waar  de  slijperij  is. 

Den  vorigen  dag  was  er  getelefoneerd  geworden  in  het  kantoor 
van  mijnen  gastheer.  Eerst  had  hij  over  zijne  zaken  gesproken 
met  handelsvrienden  op  honderden  mijlen  afstands;  er  was  mij 
medegedeeld  dat  de  technici  zich  bezig  houden  met  de  oplossing 
van  het  vraagstuk :  hoe  de  persoon,  met  welke  men  langs 
telefonischen  weg  spreekt,  te  herkennen,  te  zien  in  een  kleinen 
spiegel;    „men    zoekt   en   zal  het  vinden"  was  het  eind  der  ver- 


48 

klaringen  geweest.  Ten  slotte  was  er  gevraagd  geworden  aan  het 
Centraalbureau:  „Armour  &  Co".  —  „Allright!"  —  „Een  vriend 
van  mij,  die  een  inleidingsschrijven  voor  U  heeft,  wenscht  morgen 
den  Stockyard  te  zien.  Is  dat  mogelijk?"  Het  antwoord  luidde: 
„zeer  gaarne;  acht  uur;  ik  kom  hem  bij  U  halen." 

Op  het  bepaalde  uur  was  de  heer  W.,  van  de  genoemde, 
wereldbekende  firma,  dien  dag  gekomen.  Wederzijdsche  vrienden 
vormen  een  goeden  schakel  tusschen  twee  personen.  Nauwelijks 
in  het  rijtuig  gezeten,  waren  wij  in  druk  gesprek,  waarbij  hij 
vooral  gaf,  ik  vooral  ontving.  De  eigenlijke  naam  der  maat- 
schappij is:  „Union  Stockyard  and  Transit-Company  of  Chicago". 
De  thans  ontzaggelijke  onderneming  werd  begonnen  op  zeer 
bescheiden  schaal.  Een  veertig  jaar  geleden  was  het  tegenwoordig 
terrein  niets  anders  als  de  prairie.  Vee  werd  naar  de  Chicago- 
markt  gedreven  van  alle  oorden  in  den  wijden  omtrek;  op  de 
prairie  vonden  de  te  verkoopen  kudden  voeder.  Langzamerhand 
werden  eenige  loodsen  gebouwd.  Thans  is  de  Stockyard  een 
dorp  en  een  der  bedrijvigste  der  aarde.  Het  beslaat  eene  oppervlakte 
van  500  acres;  daarop  liggen  spoorstaven  tot  eene  lengte  van 
250  mijlen ;  straten  zijn  er  aangelegd  tot  eene  lengte  van  25  mijlen  ; 
het  wordt  verlicht  door  5000  electrische  lantaarns  en  200  boog- 
lampen;  gestald  kunnen  er  worden  te  zelfder  tijd:  75000  stuks 
groot  vee,  300.000  varkens,  80.000  schapen  en  6000  paarden.  In 
1902  werd  verzonden  500.000  ton  geslacht  en  een  milliard  bussen 
geconserveerde  vleesch waren. 

Noch  als  men  haar  nadert,  noch  als  men  zich  in  haar  centrum 
bevindt,  kan  het  oog  deze  reusachtige  inrichting  in  haar  geheel 
overzien. 

Het  oor  anderzijds,  heeft  de  waarnemingen  slechts  voor  het 
schiften.  Reeds  bij  den  ingang  —  een  smaakvolle  poort  — :  geblaat, 
het  rollen  van  wagens,  geloei,  het  klappen  van  zweepen,  geknor,  het 
fluiten  van  stoompijpen,  gehinnik  en  het  schreeuwen  van  cowboys. 

Hier  werken  gestadig  vijftig  duizend  menschen  voor  een  ge- 
zamenlijk jaarlijksch  loon  van  vijf  en  dertig  millioen  dollars. 

De  veebeurs  (Live  Stock  Exchange)  telt  zevenhonderd  leden. 
Zij  is  geen  handelslichaam,  maar  eenvoudig  eene  vereeniging 
voor  de  bevordering  der  belangen  van  de  veeteelt. 


49 

Kudden  schapen  versperren  ons  den  weg.  Met  moeite  schrijden 
wij  voort  langs  de  gevulde  „cattle  pens",  vierkante  omheiningen 
voor  het  ten  verkoop  staand  vee  ;  ook  langs  de  plaatsen  waar 
de  dieren  worden  gewogen;  eindelijk  komen  wij  in  een  der 
kantoorlokalen.  Er  hangen  morsjassen,  waarvan  het  verstandig  is 
zich  te  bedienen  bij  den  ommegang  in  de  slachterijen. 

Drie  uren  duurt  die  tocht.  Wie  zal  het  schouwspel  aangenaam 
vinden  ?  De  rivier  van  bloed  schijnt  op  sommige  bezoekers  een 
bedwelmenden  invloed  uit  te  oefenen.  Vooral  in  de  schapen- 
slachterijen tracht  mijn  geleider  mij  nu  en  dan  te  steunen.  Als 
ik  hem  bedank  voor  zijne  zorgzaamheid,  zegt  hij  dat  er  inderdaad 
velen  zijn,  aan  wie  het  slachten  slechts  gedurende  eenige  oogen- 
blikken  kan  worden  getoond. 

De  bezoeker,  die  louter  uit  nieuwsgierigheid  komt,  moge 
spoedig  de  hielen  lichten,  de  werkelijk  belangstellende  hardt 
zich  als  de  arts  die  opereert.  Wreedheid  geschiedt  hier  niet. 
Het  afmaken  heeft  plaats  in  een  minimum  van  tijd  ;  de  gang 
van  den  arbeid  is  als  die  van  eene  machine.  Hetzelfde  dier 
in  volle  levenskracht  gedood,  gevild,  gereinigd  en  gereed 
gemaakt  voor  het  verbruik  in  een  oogwenk,  gaat  door  de 
handen  van  honderden.  Bijna  per  seconde  is  vooruit  te  bepalen 
in  welke  phase  het  geslacht  zich  zal  bevinden  van  het  oogenblik 
dat  het  onder  handen  wordt  genomen.  Elke  werkman  is  eene 
specialiteit.  Hij  wacht  op  zijnen  voorganger.  Getreuzel  kan  niet 
voorkomen.  Alles  sluit  als  een  bus.  Eén  werker  kan  de  honderden, 
die  na  hem  komen,  en  van  wie  ieder  zijne  bijzondere  verrichting 
duizende  malen  per  dag  herhaalt,  ongeduldig  maken.  Hij,  de 
schakel,  mag  de  beweging  van  den  keten  niet  belemmeren. 

Een  groot  gedeelte  van  het  geslacht  wordt  verpakt  verzonden : 
jaarlijks  gemiddeld  1.600.000  stuks  hoornvee,  8.000.000  zwijnen  en 
3.000.000  schapen,  tot  eene  gezamenlijke  waarde  van  x  225.000.000. 

Op  de  terreinen  hebben  nu  en  dan  tentoonstellingen  met 
daaraan  verbonden  veilingen  van  vee  plaats.  Het  aantal  inge- 
zonden dieren  bedraagt  soms  twaalf  duizend,  komende  van  de 
Vereenigde  Staten,  Engeland,  Schotland,  de  Argentijnsche  repu- 
bliek, Canada  en  Frankrijk.  Vierhonderd  duizend  personen  be- 
zochten   de    op   het    einde   van    1901    gehouden   expositie.   Eene 

4 


50 

verzameling  van  69  stuks  ^shorthorn"  bracht  op  ^  43.760  of 
j#  634.20  (fl.  1585.50)  per  stuk.  Eene  Shorthornkoe  werd  verkocht 
voor  X  6000,  eene  Herefordkoe  voor  ^  4500,  een  berkshire  varken 
(beer)  voor  ^  2500. 

De  paardenmarkt  van  de  „Stockyard**  is  een  kolossaal  gebouw 
met  eene  baan  van  ongeveer  een  kilometer,  en  gelegenheid 
gevende  tot  plaats  nemen  aan  drieduizend  personen.  Hier  worden 
dagelijks  veilingen  van  paarden  gehouden. 

„Transithouse"  is  het,  vlak  bij  de  terreinen  van  den  „Stock- 
yard"  gelegen,  hotel,  met  driehonderd  kamers  voor  de  veeeige- 
naars, die  naar  Chicago  komen.  Wij  gebruikten  er  een  voor- 
trefFelijken  maaltijd  en,  onder  het  genot  van  een  sigaar,  bedankte 
ik  mijnen  geleider  er  voor  dat  hij  mij,  in  die  morgenuren,  meer 
staathuishoudkunde  had  doen  leeren,  dan  ik  zou  hebben  kunnen 
opnemen  in  drie  maanden  van  boekenstudie. 

Staathuishoudkunde!  Geen  land  ter  wereld  in  den  tegenwoor- 
digen  tijd,  schijnt  nuttiger  om  te  bezoeken  voor  den  beoefenaar 
dier  wetenschap  dan  de  Vereenigde  Staten  van  Noord-Amerika. 
De  groote  cijfers,  de  ontzaggelijke  verhoudingen,  de  reusachtige 
afmetingen,  de  kolossale  afstanden  geven  de  hoofdtrekken  aan 
voor  het  beheerschen  van  de  materie  der  stoffelijke  behoeften 
van  den  mensch.  De  kleinheid  valt  weg,  de  bekrompenheid 
verdwijnt,  de  nevenzaken  versmelten,  de  nieuwe  wereld  onder- 
wijst de  dingen  slechts  in  het  groot. 

Om  aan  te  toonen  welke  eene  machtige  leermeesteres  de 
Amerikaansche  natie  op  economisch  gebied  is,  zullen  alweer 
getallen  mij  moeten  helpen.  Met  elk  har  er  leden,  trots  op  zijn 
land,  zal  mijn  lezer  moeten  zeggen:  „het  is  een  groot  land." 
Mijnerzijds  echter  zal  het  zijn  geene  vooringenomen  ontboe- 
zeming, maar  wel  oprechte  onpartijdige  bewondering;  geene 
heusche  instemming,  geuit  onder  de  bekoring  der  gastvrij- 
heid —  ik  heb  geruimen  tijd  laten  verloopen  sedert  mijn 
vertrek  uit  New- York,  alvorens  de  pen  op  te  nemen  —  maar 
de  wezenlijke  erkenning  van  hetgeen  is  lofwaardig,  navolgens- 
waardig,  ook  voor  ons  Nederlanders,  al  zij  het  dan  ook  slechts 
op  kleine  schaal.  Mijne  cijfers  moeten  geenszins  zoo  ver  gaan 
om    alles  wat   Amerikaansch  is  op  te  hemelen;  verre  van  dien; 


51 

maar  wèl  zal  ik  beproeven  aan  te  toonen  dat  in  de  jonge 
wereld  wordt  geboren  jong  leven,  dat  de  omgeving  aldaar  prik- 
kelt tot  pogen,  tot  het  streven  naar  hooger  zoowel  van  den 
individu  als  van  het  algemeen,  opwekt  op  nagenoeg  elk  gebied 
tot  geestkracht  en  dat  een  bezoek  aan  het  land  aandrijft  niet  tot 
afgunst,  doch  tot  navolging  voor  zooveel  mogelijk,  vooral  waar 
wij  ons  bevinden  mochten  op  economisch  terrein. 

De  ommegang  door  den  Stockyard  won  mij  de  studie  van 
lijvige  boekdeelen  uit;  des  lezers  tijd  zal  gespaard  worden  door 
de  navolgende  statistische  opgaven. 

Aandeel  der  Vereenigde  Staten,  gedurende  de  jaren  1895 — 1900, 
in  de  wereldproductie  van: 

7o 

Maïs 75 

Tarwe 25 

Haver 25.5 

Ijzererts 36 

Ruw  ijzer 39.3 

Staal 42 

Koper 55 

Lood 29.6 

Kwikzilver 33 

Goud 31 

Zilver 33 

Steenkool 33 

Petroleum 42 

Katoen 84.5 

Wol 10.7 

Hennep 12.8 

Tabak 37 

De  opbrengst  der  Vereenigde  Staten  van  Noord- Amerika 
bedroeg  van  : 

millioenen  •ƒ» 

^  (  1870         236  bushels  ï  ,    . 

1  arwe  {  ,^  }  vermeerdermg-  met    2 1 7 

l  1901  748        „       I  ^ 

I  1900       2105       „       I  "  «        y    ^ 


52 


millioenen 

•/. 

^^Ji87o          162  pond 
1  1901          302       „ 

1 

vermeerdering  met    86 

Katoenp'70       3114  balen 
l  1901      10486       „ 

1 

» 

»      236 

^     i  1870       2122  dollar 
l  1900       2981 

1 

» 

64 

Landbouwvoort"!  1870       2447       „ 

1 

brengselen.      \  190c 

>       4739 

m 

94 

Steenkool! ''70           32          ton} 

n          806 

\    I9OI 

290 

1 

r>            •♦         1  1870                  1.6 

Ruw  iizer!      ' 

[  1901            15.8 

1 

» 

.           887.5 

StaalP^^o             0.068    „ 
[  1901            13.5 

1 

» 

V        1975.3 

De  veestapel  in  1900  bestond  uit: 

stuks 

waarde  in  dollars 

paarden      .... 

.      18.267.020 

»     • 

.        896.563.217 

muilezels   .... 

3.264.621 

196.222.050 

melkkoeien    .... 

28.692.877 

757.295.091 

ander  rundvee    .     , 

39-173.113 

718.616.980 

schapen     .... 

61.528.935 

170.296.951 

varkens     .... 

62.868.041 

231.978.031 

ezels 

94.165 

5.81I.184 

klein  hoornvee  .     . 

1.870.599 

3.265.349 

De  opbrengst  der  r 

nijnontginning 

was 

in  190; 

i  : 

metalen 

&     ?  T  C     AC1     cRt 

^     *-  'O'tüJ-ü^/ 

brandstoffen /i6n  ^n^  Att 

bouwmaterialen     . 

•           »           96.370-559 

I    177   7  11 

steenprodukten 

chemische  stoffen 

„         10.618.669 

verfstoffen    .... 

ch-i  o^Ü 

diversen       .... 

•2    T,AA     181 

»             vJ.O^'i-.  **-' * 

^  796.826.417 


53 

Geen  wonder,  bij  zulke  gigantencijfers,  dat  de  bewoner  van 
dien  grond  breed  van  opvatting  is.  Hij  kenmerkt  zich  overigens 
ook  door  vlijt,  koelbloedigheid,  praktischen  zin  en  door  de  zucht 
naar  geld  maken.  Afgezien  van  de  vraag  of  deze  laatste  eigen- 
schap eene  deugd  vormt,  zij  is  een  feit  en  ook  staat  vast  dat 
de  Amerikaan  slaagt  in  zijne  pogingen  om  rijk  te  worden. 

De  eerste  immigranten  hebben  ernstig  te  kampen  gehad  tegen 
de  natuur.  Zij  overwonnen  en  het  „help  uzelf  was  geboren.  De 
zin  voor  vrijheid  van  het  individu  was  door  sommigen  overge- 
plant uit  de  „Vereenigde  Provinciën".  Die  plant  schoot  wortel 
en  steunde  den  arbeid.  Deze  vond  overigens  een  vruchtbaren 
grond  voor  den  landbouw,  in  het  bijzonder  voor  granen.  De 
ontwikkeling  van  den  bodem  gaf  aanleiding  tot  uitbreiding  van 
het  verkeerswezen.  Immigratie  op  groote  schaal  hielp  mede  om 
Amerika  te  maken,  tot  hetgeen  het  thans  is.  De  noord-oostelijke  en 
noord- westelijke  centraalstaten  vermeerderden  hunne  bevolking  ge- 
durende de  jaren  1840 — 1850  resp.  van  3.704.556  tot  6.506.661  en 
van  426.814  tot  880.335  zielen.  Het  voornaamste  element  dezer 
vestigingis  het  Germaansche  en  het  schijnt  niet  gewaagd  te  beweren 
dat  van  de  bijna  zestig  millioen  blanken,  die  de  Vereenigde  Staten 
bewonen,  een  derde  Germaansch  bloed  in  de  aderen  heeft,  d.  w.  z. 
bloed  uit  Duitschland,  Nederland  en  Skandinavië. 

Het  blanke  ras  predomineert  sterk,  de  negers  nemen  toe,  de 
roodhuiden  en  Chineezen  verminderen,  zooals  blijkt  uit  de  volgende 
tabel: 

1890  1900 

blanken 55.101.258 66.809.196 

negers 7.488.676 8.833.994 

roodhuiden 248.253 237.196 

Chineezen 107.488 89.863 

Vanzelf  spreekt  dat  de  blanke  zijn  stempel  op  de  Amerikaan- 
sche  maatschappij  heeft  gedrukt,  maar  een  feit,  op  hetwelk 
misschien  nadruk  mag  worden  gelegd,  is  dat  de  nieuwe  wereld 
in  het  algemeen  het  kenmerk  draagt  van  noord-Europeesche 
afkomst  te  zijn.  Men  wordt  er  slechts  zelden  herinnerd  aan  het 
zuiden,  bijna  nooit  aan  het  oosten  van  ons  wereldeel.  De  Italiaan 


54 

en  de  Spanjaard,  de  Griek,  zelfs  de  Franschman  gaan  er  op  in 
het  Angelsaksisch-Germaansch  element.  De  tong  der  Vereenigde 
Staten  is  Engelsch,  het  hart,  de  durf  zullen  zij  wel  uit  Oud- Hol- 
land hebben. 

De  nijverheid  dingt  mede  op  de  wereldmarkt  ten  aanzien  van  eene 
groote  menigte  artikelen.  Vooral  het  oostelijk  gedeelte,  met  New- 
York  en  Pennsylvanië  aan  het  hoofd,  wijzigde  zich  van  akkerland 
tot  fabrieksbodem.  De  vervaardiging  van  katoenen  stoffen  vermeer- 
derde sedert  1870  met  300  ^/o.  Op  het  eind  van  1902  waren  er  in  de 
Vereenigde  Staten  23V2  millioen  spindels  en  550.000  weefstoelen. 

Het  aantal  der  nij verheidsondernemingen  bedroeg: 

in  1900:  512.268  met  een  kapitaal  van   |  9.859.522.023 

tegen  in  1890:  355.405     „       „  „  „    „6.525.050.759 

„      „   1870:252.148     „       „  „  „    „  2. II 8.208.769 

Het  bekend  nij  verheidsrapport,  hetwelk  Alexander  Hamilton 
den  28sten  Januari  1792  het  Congres  aanbood,  was  een  wapen 
tegen  Engeland,  hetwelk  het  mogelijke  aanwendde  om  den  bloei 
der  jonge  Republiek  te  fnuiken.  De  nijverheid  moest  worden 
beschermd  en  óp  drong  zich  het,  bij  het  Verslag  aangeprezen, 
stelsel  wegens  fiskale  redenen,  want  de  steller  voorzag  dat  nog 
minstens  één  krijg  te  voeren  was,  alvorens  men  vast  in  het  zadel 
zou  zitten.  De  oorlog  van  181 2  was  dan  ook,  uit  een  financieel 
oogpunt,  alleen  mogelijk  omdat  Hamilton's  politiek  gevolgd  was 
geworden.  Het  bedoeld  verslag  was  tevens  een  krachtig  middel 
om  de  Unie,  de  Cohesie,  te  bevestigen.  „To  let  the  thirteen 
States,  bound  together  in  a  great  indissoluble  union,  concur  in 
erecting  one  great  system,  superior  to  the  control  of  transatlantic 
force  and  influence,  and  able  to  dictate  the  connection  between 
the  old  and  the  new  world." 

Er  zijn  vele  nijverheidsondernemingen  thans  in  de  Vereenigde 
Staten,  die  elk  meer  voortbrengen  gedurende  een  jaar  dan  de 
geheele,  door  Hamilton  berekende,  productie  van  de  toenmalige 
industrie.  Het  leger  van  fabrieksarbeiders  bedraagt  5  millioen, 
voorts  zijn  er  in  de  nij  verheidsinrichtingen  400.000  aangestelden, 
die  ander  werk  verrichten  als  het  zuiver  mechanische.  De  dage- 


55 

lijksche   voortbrenging   wordt  geschat  op  eene  waarde  van  bijna 
50  millioen  dollars. 

Thans  de  handel.  Hij  bedroeg,  volgens  sommige  statistieken,  in 
millioenen  dollars: 

Invoer ^^^ 

Uitvoer 130 

=     230  in   1840 

Invoer ^74 

Uitvoer i44 

=     318  in  1850 

Invoer , 354 

Uitvoer 344 

=     698  in   1860 

Invoer 43^ 

Uitvoer 393 

==     829  in  1870 

Invoer •     •     668 

Uitvoer 836 

=  1504  in  1880 

Invoer 7^9 

Uitvoer 858 

==  1647  in  1890 

Invoer 73^ 

Uitvoer 1152 

=  1884  in  1899 

Invoer 857 

Uitvoer 1478 

=  2335  in   1900 

De  omzet  gedurende  het  decennium  1890 — 1900  laat  zich  ver- 
deden als  volgt : 

Invoeren  van:  1890.  1900. 


Europa f  474.656.257  f  439.500.000 

Andere  Staten  v.  N.-Amerika  „  151.490.330  „  131.200.000 

Zuid- Amerika „  100.959.779  „  102.000.000 

Azië „  68.340.309  „  122.800.000 

Australië „  23,781.018  „  23.400.000 

Afrika „  3.169.086  „  9.900.000 


56 

Uitvoeren  naar:  1890.  1900. 

Europa ƒ  682.585.856  ^  i.in.456.000 

Andere  Staten  v.  N.-Amerika  „     95-517.863  „  202.436.000 

Zuid- Amerika „     34.722.122  „  41.384.000 

Azië „     22.854.028  „  60.598.000 

AustraHë „     17-375.745  «  39.956.000 

Afrika „       4.446.934  „  22.170.000 

De  statistieken  leeren  voorts  dat  de  invoer  van  ruwe  stoffen 
vermeerdert  en  tevens  de  uitvoer  van  verwerkte  artikelen,  terwijl 
de  invoer  van  laatstbedoelde  vermindert.  Van  voedingsstoffen 
neemt  de  invoer  af,  de  uitvoer  neemt  toe. 

Blum  *)  echter  geeft  nog  hoogere  cijfers.  Volgens  hem  is  de 
import,  ondanks  het  Mc.  Kinley -tarief  (1890)  en  dat  van  Dingley 
(1896)  gestegen  als  volgt: 

1860 ^  362.166.254 

1870 „  462.377.587 

1880 „  667.954.746 

1890 „   789.310.409 

1900 „  849.941.184 

In  1903  was  de  invoer 8  1.025. 6 19. 127 

en  de  uitvoer     .     .     .     .      „   1.4 19. 99 1.290 

zoodat  in  laatstgemeld  jaar  de  omzet  bedroeg  .  ^  2.445.610.417 
of  ruim  zesduizend  millioen  gulden.  Ik  merk  hier  op  dat  Neder- 
land en  zijne  koloniën  aan  dien  omzet  deelnamen  met: 

Invoer  in  de  Vereenigde  Staten  in  1903  van: 

Nederland f  78.245.419 

Ned.  O.-Indië „     1. 194.5 10 

Ned.  W.-Indië «      1.532-957 

80.972.866 


*)    „Die    Entwicklung    der    Vereinigten  Staaten  von  Nord- Amerika".  Gotha,  Justus 
Perthes,  1903. 


57 

Tr.  ^    80,972.886 
Uitvoer  uit  de  Vereenigde  staten  in  1 903  naar : 

Nederland x  22.710.673 

Ned.  O.-Indië „    16.277.606 

Ned.  W.-Indië „      1.280.703 

„     40.269.102 


omzet     .     .     .     j^  121. 241.988 
of  ruim  drie  honderd  millioen  gulden. 

Nederland  maakt  een  goed  figuur  in  onderstaande  tabel  omtrent 
den  handel  der  Vereenigde  Staten: 

Vermeerdering   of  vermindering  van  1870  tot  1899  in  0/^. 

Uitvoer  naar:  Invoer  uit: 

België +    525.8 -f  236.0 

Duitschland +    268.3 +  21 1.7 

Engeland +    106.5 —      29.2 

Frankrijk 4.      33.0 -f      45.4 

Nederland +ii39-2 +  974.9 

Italië 4-    286.6 +  273.9 

Spanje —        7.2 +        9.7 

Australië +    412.8 +1 155.9 

Britsch  Noord- Amerika.  +247.2 —      13.9 

Brazilië +    111.9 +  145-9 

China -f-    365.1 +      27.8 

Japan +2922.6 +  775.4 

Mexico +    334.9 +  746.8 

Overige  landen.     .     .     .  +    210.9 4-  io4-3 

De  vooruitgang  in  economischen  zin  der  Vereenigde  Staten 
van  Noord- Amerika,  gedurende  de  laatste  dertig  jaren,  is  mits- 
dien een  geweldige.  En  het  merkwaardigste  bij  het  in  zich  opnemen 
der  feiten,  waarvan  de  bovenstaande  getallen  de  concrete  teekens 
zijn,  is  dat  men  steeds  het  gevoel  heeft  van  nog  slechts  bij  een 
aanvang  te  staan.  Geen  moord  gepleegd  op  een  President,  geen 
„Northern  Pacific  Corner",  geen  werkstakingen,  geen  strijd  tus- 
schen  „trusts"  en  verbruiker  —  tijdens  mijn  verblijf  in  Amerika 
werd  juist  de  worsteling  begonnen,  op  initiatief  van  de  New- York 


Herald,  tegen  de  vleeschtrust  —  zullen  den  vooruitgang  van  het 
land  kunnen  stuiten.  Dat  is  de  indruk,  welken  men  medeneemt 
van  een  bezoek  aan  elke  belangrijke  instelling  van  Ameri- 
kaansche  bedrijvigheid. 

De  bodem  met  onuitputtelijke  natuurlijke  rijkdommen,  de  natie 
jong,  zich  jeugdig  gevoelende,  overvloed  van  kapitaal,  algeheele 
vrijheid  voor  iedereen,  de  arbeider  zelfstandig,  wat  zijne  zaken 
aangaat:  „All  at  it  and  always  at  it",  onbelemmerd  door  bureau- 
cratie of  politiemaatregelen,  eene  groote  mate  van  geestkracht 
bezittend,  zichzelven  en  anderen  eerbiedigend,  vlijtig  te  eigen 
behoeve  en  voor  de  zijnen,  doch  ook  met  de  gedachte  om  zijn 
vaderland  groot  te  maken,  wetend  dat  geene  slagboomen  van 
„stand"  hem  in  den  weg  staan  om  morgen  een  groot  man  te 
worden,  indien  hij  de  daartoe  noodige  bekwaamheden  bezit : 
deze  omstandigheden  hebben  tot  hun  recht  doen  komen  figuren 
als  Van  der  Bilt,  Mackay,  Gould,  Hill,  Rockefeller  en  vele 
anderen  ;  zij  hebben  het  Amerikaansch  spoorwegnet  gebracht  tot 
eene  reuzen  lengte,  zij  zullen  de  wereldmarkt  van  het  kapitaal 
verplaatsen  van  Europa  naar  New- York,  zij  zullen  de  Vereenigde 
Staten  maken  tot  een  Rijk  zonder  weerga. 

„Ora  et  labora"  staat  op  de  geboorteakte  van  eiken  Amerikaan. 
Indien,  hier  en  daar  in  de  oude  wereld,  men  zich  hem  voorstelt 
als  zenuwachtig,  gehaast,  overspannen,  dan  is  dit  eene  dwaling. 
Hij  beweegt  stoïcijnsch,  kalm,  zijnen  voet  in  den  tredmolen  .... 
het  beeld  is  verkeerd :  met  vaste  schreden  bestijgt  hij  den  berg, 
welke  hem  hoogerop  voert ;  hij  dweept  eenigszins  met  zijne 
taak,  zeker  dat  hij  haar  volbrengen  zal,  overtuigd  dat  hij  den 
prijs  zal  winnen  op  dezelfde  wijze  als  de  fanatieke  pelgrim  zich 
bewust  is  van  de  onwankelbaarheid  zijner  geloofsartikelen.  Werken 
is  het  levensdoel.  Met  medelijden,  ja  met  verachting  wordt  neer- 
gezien in  Amerika,  op  den  man  die  niets  om  handen  heeft,  al 
moge  hij  ook  nog  zoo  rijk  zijn.  Doodmoe  komt  de  werker  — 
en  ik  begrijp  daaronder  ook  hem,  die  met  het  hoofd  bezig  is,  dus 
zoowel  den  grofsmid  als  den  spoorwegkoning  —  des  avonds  tehuis. 
Zijne  verstrooiing  is  de  slaap.  Des  Zondags  echter  werkt  hij  niet. 
Daarom  kan  hij  het  uithouden.   Op  dien  dag  gaat  hij  naar  de  kerk. 

De   handwerksman    verdient  gemiddeld  meer  dan  het  dubbele 


59 

van  het  loon  zijns  confraters  in  Europa.  Het  is  waar  dat  zelfs 
de  noodzakelijkste  levensbehoeften  en  de  huurprijzen  van  wonin- 
gen duurder  zijn  dan  in  ons  werelddeel,  doch  het  groote  verschil 
in  prijzen  van  de  oude  en  van  de  nieuwe  wereld  begint  eerst 
met  artikelen  van  weelde  De  Amerikaansche  werknemer  kan 
mitsdien  op  breederen  voet  leven  dan  de  Europeesche.  Hij  en  de 
zijnen  kleeden  zich  goed;  ontmoet  men  hem  en  den  patroon  op 
straat,  des  Zondags  vooral,  dan  is  het  niet  gemakkelijk  den  een 
van  den  ander  te  onderscheiden.  In  zijne  woning  ziet  het  er  gezellig 
uit;  meestal  zal  men  in  zijn  „parlor"  een  piano  of  een  harmonium 
vinden,  en  ook  boeken.  Met  deze  geriefelijkheden  gaat  nu  een 
groot  aantal  werklieden  te  ver ;  de  grens  van  „te  laag"  loon  is 
onder  dergelijke  omstandigheden  dan  ook  niet  gemakkelijk  te 
bepalen;  de  werkman  zal  een  hoogere  som  nemen  voor  hetgeen 
hij  meent  dat  hem  toekomt,  dan  de  patroon  zal  goedkeuren ;  één 
der   voorname    oorzaken  der  veelvuldige  werkstakingen  is  daar. 

Moeielijkheden  van  dergelijken  aard  worden  echter  meestal 
vrij  spoedig  opgelost,  misschien  wel  vooral  omdat  het  niet  in 
het  karakter  ligt  noch  van  den  werkgever  noch  van  den  werk- 
nemer om  lang  buiten  arbeid  te  kunnen  zijn. 

Toch  is  de  arbeidersvraag  eene  zeer  belangrijke,  nog  verre 
van  opgelost  en  dus  nog  steeds  aanleiding  gevende  tot  strijd.  In 
1880  was  het  aantal  werklieden  bij  de  nijverheid  2.700000,  ont- 
vangende een  gezamenlijk  van  94  millioen  dollars,  in  1890  waren 
deze  cijfers  resp.  4.200.000  en  1891  millioen  dollars,  en  in  1900 
5.300,000  en  2320  millioen  dollars. 

Hooger  loon  en  korter  werktijd  waren,  reeds  een  tachtig  jaar 
geleden,  eischen  van  de  arbeiders  in  het  Noorden.  Te  New- York 
verscheen  in  1825  het  eerste  werkmans-orgaan  en  talrijk  waren 
in  den  loop  der  vorige  eeuw,  de  verschijnselen,  welke  de  arbeiders- 
partij, die  zich  nochtans  in  den  regel  er  van  vrij  heeft  gehouden 
een  politieke  rol  spelen,  tot  eene  machtige  maakte. 

Van  1881  tot  1901  hadden  er  bijna  23000  werkstakingen  plaats, 
waardoor  117.509  fabrieken  getroffen  werden.  Men  berekent  dat 
deze  strikes  aan  de  nijverheids-inrichtingen  123  millioen,  aan  de 
arbeiders  echter  258  millioen  dollars  hebben  gekost.  Een  eigen- 
aardig karakter  had,  bij  de  zeer  belangrijke  werkstaking,  welke 


6o 

in  1903  plaats  vond  onder  de  mijnwerkers  van  Pennsylvanië,  de 
bemiddeling  van  den  Staatsburger  —  niet  van  den  President 
der  Republiek,  die  zich  te  onthouden  heeft  van  inmenging  bij 
aangelegenheden,  welke  den  Staat  Pennsylvanië  aangaan  — 
Theodoor  Roosevelt,  Bekend  zijn  zijne  uitlatingen  omtrent  de 
trusts,  o.  a. :  „het  is  beter  dat  eenige  personen  buitengewoon  rijk 
zijn,  dan  dat  niemand  voorspoed  heeft.  Een  persoon  mitsdien  die 
de  vernietiging  der  trusts  verlangt  door  maatregelen,  welke  de 
nijverheid  zouden  verlammen,  is  óf  een  kwakzalver  óf  de  ergste 
vijand  der  Republiek",  en  „bij  de  noodzakelijkheid  om  de  trusts 
te  reglementeeren  schijnt  het  dat  men  hen  moet  plaatsen  onder 
het  toezicht,  niet  in  naam  maar  in  werkelijkheid  van  eene  souvereine 
macht,  welke  zij  zouden  moeten  gehoorzamen  en  welker  bevelen 
zij  zouden  moeten  eerbiedigen.  Aan  deze  souvereine  macht  moet 
gezag  gegeven  worden  over  die,  op  zoo  kunstmatige  en  te 
duchten  wijze,  georganiseerde,  krachten.  Naar  mijne  meening  zou 
die  souvereine  macht  de  nationale  Regeering  moeten  zijn.  Wan- 
neer Zij  gewapend  zal  wezen  met  het  noodige  gezag,  dan  zal  Zij 
daarvan  kunnen  gebruik  maken  om  eiken  schadelijken  invloed 
na  te  gaan,  met  den  wil  Haar  kracht  uit  te  oefenen  in  een  geest 
van  gematigheid  en  welwillendheid." 

De  Amerikaansche  arbeiders  bemoeien  zich  weinig  met  hersen- 
schimmen over  ideale  toestanden  der  toekomst,  maar  wel  streven 
zij  naar  de  onmiddellijk  bereikbare  verbetering  van  hun  lot.  Noch 
de  Staat  in  het  algemeen,  noch  de  werkgever  zorgt  voor  den 
werkman  in  geval  van  ongeschiktheid  voor  het  werk  door  de 
eene  of  andere  oorzaak;  doch  hij  verlangt  zulks  ook  niet,  zich 
daartoe  te  zelfstandig  achtende.  Hij  moet  ook  ten  deze  zichzelven 
helpen,  namelijk  door  te  behooren  tot  eene  vereeniging,  welke, 
door  hare  eigene  instellingen  hem  gelegenheid  schenkt  tot  sparen 
en  tot  verzekering.  De  meest  bekende  dezer  vereenigingen  zijn 
de  „Knights  of  Labor",  de  „American  Federation  of  Labor"  en 
de  Spoorwegvereeniging.  Laatstbedoelde  telt  147000  leden. 

Eerstgenoemde  werd  opgericht  in  1869.  Haar  voornaam  doel 
was  den  arbeidersstand  op  te  heffen  in  zedelijke  richting  en  zij 
trachtte  dit  te  bevorderen  door  middelen  van  mystieken  aard. 
Als  macht  woord  schreef  zij   op   haar   vaan:    „Arbeid  is  edel  en 


6i 

heilig."  Een  vijftiental  jaren  na  hare  oprichting  had  zij  een  mil- 
lioen  leden;  verschillende  oorzaken  hebben  er  toe  bijgedragen 
dat  haar  ledental  thans  ingekrompen  is  tot  ruim  150.000,  doch 
de  vereeniging  heeft  een  machtigen  invloed  uitgeoefend  om  den 
toestand  des  werkmans  in  de  Vereenigde  Staten  te  verbeteren. 

De  „American  Federation  of  Labor"  dagteekent  van  1881.  Zij 
ontstond  te  Pittsburg,  en,  verklarende  dat  zij  zich  van  alle  politiek 
wilde  onthouden,  plaatste  zij  onmiddellijk  op  haar  programma : 
werkdag  van  acht  uren,  geen  arbeid  van  kinderen  beneden  den 
leeftijd  van  veertien  jaren  en  geene  mededinging  van  gevangenen. 
Haar  centrale  zetel  is  te  Washington. 

Het  heilige  dat  er  inderdaad  in  werken  ligt,  den  ernst  van  het 
bedrijvig  leven  beseft  de  Amerikaansche  burger  reeds  op  jeugdigen 
leeftijd.  Met  een  jongen  van  twaalf  jaren  kan  men,  in  den  regel, 
een  onderhoud  voeren  van  eenige  degelijkheid.  Hij  zal  vooral 
toehooren,  en,  dóet  hij  eene  vraag,  dan  zal  zij  bewijzen:  weet- 
gierigheid, belangsteUing  in  het  onderwerp,  misschien  naïveteit, 
doch  geene  kinderachtigheid  meer.  De  leiders  van  handelszaken 
en  nijverheids-inrichtingen  zijn  vaak  jonge  lieden.  Zeventien  jaar ! 
Men  is  geschikt  om  alleen  of  gezamenlijk  met  vennooten  aan 
het  hoofd  van  eene  zaak  te  staan.  Dit  wijst  reeds  op  eene  richting 
der  samenleving,  welke  het  kind  leert  vroeg  op  eigen  beenen  te 
staan.  Op  hun  dertigste  jaar  hebben  chefs,  als  waarvan  ik  daar- 
even sprak,  reeds  zooveel  geld  verdiend,  dat  zij  —  en  zulks 
gaarne  met  wat  praalzucht  —  duizenden  dollars  kunnen  schenken 
aan  stichtingen  van  openbaar  nut. 

Wij  weten  —  ook  uit  de  werkstakingen  blijkt  het  —  dat  de 
verhoudingen  tusschen  patroon  en  werkman  in  Amerika  te 
wenschen  over  laten.  Eén  der  oorzaken  daarvan  zal  wel  zijn  het 
tot  het  uiterst  gedreven  onafhankelijkheidsgevoel  van  den  individu. 
Meer  dan  eens  heeft  het  mij,  rondgeleid  wordende  in  een  fabriek 
door  den  bestuurder,  getroffen  dat  van  dezen  geene  notitie  werd 
genomen  door  verreweg  de  meeste  arbeiders,  zelfs  niet  met  een 
oogopslag.  De  twaalQarige  knaap,  aan  wien  ik  daareven  dacht, 
doet  bij  den  eersten  aanblik  gel  00 ven  dat  hij  aanmatiging  bezit ; 
die  ondeugd  is  het  echter  niet:  hij  heeft  met  de  moedermelk 
ingezogen    de    zucht    naar  het   zichzelf  zijn,  den  moed  van  naar 


62 

het  hoogste  te  streven,  den  zin  voor  gelijkheid.  Hij,  die  naar 
Amerika  komt,  aanspraak  maakt  op  wat  wij  in  Europa  „Hoheits- 
rechte"  noemen  en  verwacht  dat  zij  door  den  Amerikaan,  oud  of 
jong,  zullen  worden  erkend,  of  dat  deze  in  ons  iets  anders  zal 
trachten  te  ontdekken  als  persoonlijke  verdiensten,  blijve  liever 
tehuis.  Ieder  individu  is  zichzelf  genoeg.  De  arbeider  is  zijn  loon 
waard.  Elk  voor  allen  en  allen  voor  elk. 

Is  dit  gevoel,  die  eerbied  voor  eigen  kracht,  die  zorg  om 
uitsluitend  op  zichzelf  te  steunen  een  euvel  misschien  in  sommige 
opzichten,  een  daaraan  onafscheidelijk  verbonden  voordeel  is  juist 
het  besef  dat  de  eigen  kracht  van  ieder  behoort  aan  het  algemeen. 
„Mijn  aandeel  aan  het  werk  is  zoo  goed  als  dat  van  ieder 
ander,  mits  ik  dat  aandeel  op  dezelfde  hoogte  brenge  en  houde, 
als  die  welke  ik  het  recht  heb  te  verwachten  van  eiken  mijner 
medearbeiders.'  Aldus  redeneert  de  Amerikaansche  werkman. 
En,  jaar  in,  jaar  uit,  zal  hij  denzelfden  handgreep  doen  en 
dezen  tot  eene  volkomenheid  brengen  als  in  Europa  niet  kan 
worden  bereikt.  Naast  de  machine,  welke  den  handarbeid  ver- 
vangt, zoodra  zulks  voordeel  oplevert:  de  machine  van  de  best 
verkrijgbare  kwaliteit,  welke  morgen  meedoogenloos  wordt  ver- 
vangen, indien  het  blijkt  dat  er  daar  juist  nóg  iets  beters  is 
uitgevonden,  staat  de  mensch  tot  werktuig  geworden  door  de 
strengste  opgezette  verdeeling  van  den  arbeid. 

Hierin  ligt,  naar  het  schijnt,  de  gedeeltelijke  oplossing  der 
vraag  waarom  Amerika  op  nij  verheidsgebied  zoo  veel  vermag. 
Ik  zeg  „gedeeltelijke"  want  niet  uit  het  oog  te  verliezen  zijn: 
de  schatten  verborgen  in  den  grond,  de  uitgestrektheid  van  het 
Rijk,  de  toevloed  van  vele  bekwame  Europeesche  elementen  en 
de  gelukkige  verdeeling  van  distrikten,  waarin  de  eene  of  andere 
tak  van  nijverheid  is  geconcentreerd. 

Het  streven  is  om  zich  zooveel  mogelijk  in  economischen  zin 
los  te  maken  van  Europa.  Artikelen  aan  welker  vervaardiging, 
eenige  jaren  geleden  nog,  niet  gedacht  werd,  zijn  thans  uitgestald 
in  de  magazijnen  der  Amerikaansche  steden,  met  het  zelfbewust 
opschrift:  „made  in  America".  Ik  noem  slechts  zijden  stoffen 
(jaarlijksche  productie  honderd  millioen  dollar),  handschoenen, 
fluweel,  speelgoed,  glas,  cement,  mandwerk  en  katoenen  goederen. 


63 

Overbekend  is  welke  sterke  mededinging  laatstbedoelde  stoffen 
het  Europeesche  artikel  aandoen  in  het  Verre  Oosten.  De  Ameri- 
kaansche  katoendrukkerijen  brengen  nieuwe  monsters  aan  de 
markt,  al  moeten  zij  voor  het  ontwerpen  en  teekenen  daarvan 
vakkundigen  uit  Europa  ontbieden. 

Het  Amerikaansche  bier  vindt  zijn  weg  naar  het  buitenland. 
De  twee  voornaamste  brouwerijen,  de  eene  te  St.  Louis,  de  andere 
te  Milwaukee,  produceeren  elk  jaarlijks  meer  dan  een  millioen 
barrels  of  1. 180000  Hectoliter. 

Door  de  „Burnham,  Williams  &  Co.  Baldwin  Locomotive  works** 
te  Philadelphia  zijn,  zoolang  als  deze  fabriek  bestaat,  in  het  geheel 
twintig  duizend  locomotieven,  in  het  jaar  1901:  1360  machines 
afgeleverd.    Aantal  arbeiders  12000. 

In  Amerika,  het  land  der  uitvindingen,  strekt  de  staatsbe- 
moeiing  ten  aanzien  van  patenten  zich  veel  verder  uit  dan  in 
andere  landen,  Duitschland  en  Oostenrijk-Hongarije  misschien 
uitgezonderd.  Men  beschouwt  een  patent  niet  als  een  verleende 
gunst  maar  als  een  recht  van  eigendom,  hetwelk  de  uitvinder 
eischt.  De  desbetreffende  wet  maakt  weliswaar  het  voorbehoud  van 
utiliteit,  maar  de  uitlegging  dezer  bepaling  is  dat  alleen  uitgesloten 
kunnen  worden  voorwerpen  van  onzedelijke  of  schadelijke  strekking. 

Oorspronkelijkheid  is  natuurlijk  de  voorname  vereischte.  Er  zijn 
er,  die  uit  verre  streken  te  Washington,  alwaar  het  „Patent  Office" 
zich  bevindt,  aankomen  met  een  model  van  het  produkt  van  hun 
peinzen  en  werken  gedurende  dagen  en  nachten,  om  te  vernemen 
dat  hun  denkbeeld  reeds  jaren  geleden  is  uitgevoerd.  Bij  het,  uit 
den  aard  der  zaak,  dikwerf  moeielijk,  onderzoek  van  regeerings- 
wege  naar  die  oorspronkelijkheid,  komen  weinig  vergissingen  voor. 
Wordt  eenmaal  het  patent  verleend,  dan  beschermt  de  Staat  de 
uitvinding  in  den  vollen  zin  van  het  woord. 

Het  „Patent  office",  behoorende  tot  het  Ministerie  van  Binnen- 
landsche  zaken,  heeft  36  afdeelingen  elk  onder  een  „principal 
examiner",  die  over  een  of  meer  assistenten  beschikt.  Deze  afdee- 
lingen hebben  meer  dan  tweehonderd  klassen  met  subklassen. 
De  , (official  Gazette"  verschijnt  wekelijks  en  bevat  o.  a.  de 
teekeningen  en  de  vermelding  der  rechten  van  de  patenten  ver- 
leend gedurende  de  afgeloopen  week. 


64 

De  aanvraag,  'welke  in  de  meeste  gevallen  wordt  ingediend 
door  de  bemiddeling  van  een  rechtsgeleerde  „patent  lawyer",  en 
wier  indiening  É  15  kost,  gaat  naar  de  desbetreffende  afdeeling 
ten  einde  daar  te  worden  onderzocht  en  vergeleken  met  gelijk- 
soortige Amerikaansche  en  vreemde  patenten.  Zij  gaat  door  de 
handen  van  52  personen.  Wordt  het  patent  verleend,  dan  heeft 
de  uitvinder  nog  eene  som  van  ^  20  te  betalen.  Deze  behoort 
alsdan  óf  tot  de  reeks  der  miskende  grootheden,  verteerd  wordende 
door  de  vergeefsche  hoop  van  op  een  schoonen  morgen  te  ont- 
waken als  millionnair,  óf  tot  de  weldoeners  der  menschheid  zooals : 
Fulton,  Morse,  Howe  *)  en  Edison.  Een  patent  is  geldig  ge- 
durende zeventien  jaren.  Eene  opperste  commissie  van  drie 
„examiners  in  chief"  controleert  de  patenten,  verleend  door  den 
desbetreff enden  „principal  examiner".  Van  haar  is  appèl  bij  den 
„Commissioner  of  Patents"  en  eindelijk  bij  de  „Court  of  appeals 
of  the  district  of  Columbia". 

Het  aantal  der  jaarlijks  verleende  patenten,  dat  in  1800  slechts 
41  bedroeg,  en  in  1850  nog  niet  duizend,  steeg  in  i  899  tot  25527. 

Men  zal  te  Washington  te  vergeefs  zoeken  naar  de  volledige 
verzameling  van  alle  deze  uitvindingen.  Twee  branden  hebben 
er  vele  van  vernietigd;  van  de  teekeningen  bestond  gelukkig 
elders  een  tweede  exemplaar.  De  eerste  brand  in  1836  vernielde 
7000  modellen,  een  tweede,  welke  een  dertig  jaar  geleden  plaats 
had,  meer  dan  honderd  duizend. 

De  voortbrenging  van  spoorwegmaterieel  heeft  recht  op  eene 
meer  uitvoerige  behandeling  dan  de  weinige  opmerkingen,  welke 
door  mij  daaraan  kunnen  worden  gewijd.  De  bedoelde  nijverheid 
heeft  te  voorzien  niet  alleen  in  de  behoeften  van  nieuwe  lijnen, 
doch  tevens  van  wijzigingen,  welke  het  gevolg  zijn  van  de  eischen 
des  nieuweren  tijds.  Locaalsporen  worden  gebracht  op  normale 
breedte,  de  spoorstaven  van  bestaande  lijnen  vragen  om  ver- 
nieuwing, de  oude  rails,  al  zijn  zij  nog  bruikbaar  voor  oud  rollend 
materieel,    moeten    worden    vervangen,   omdat  de  thans  zoo  veel 


')  Het  model  zijner  naaimachine  draagt  een  etiket  met  het  opschrift  „No.  4750 
Elias  Howe.  Sewing  machine.  Patented  Sept.  10.  1846".  Men  zeide  mij  te  Washington 
dat  Fulton's  teekening  van  zijn  stoomboot  in   1836  was  verbrand. 


65 

zwaardere  goederenwaggons,  passagierswagens  en  machines  andere 
eischen  als  voorheen  stellen.  Rekent  men  nu  nog  hierbij  den 
bouw  van  wagens,  bruggen,  stations  en  al  het  andere  wat  bij 
het  spoorwegwezen  behoort,  dan  is  het  niet  moeielijk  zich  een 
denkbeeld  te  maken  van  de  hedendaagsche  beteekenis  der  hier- 
bedoelde  industrie  in  de  Vereenigde  Staten.  Nog  gemakkelijker 
wordt  dit  als  men  weet  dat  de  ontvangsten  der  Amerikaansche 
spoorwegen  hebben  bedragen  in  1901 :  veertien  honderd  millioen 
dollars  of  136  millioen  dollarsmeer  dan  in  1900,  en  dat  het  spoorweg- 
net eene  lengte  heeft  zes  maal  grooter  dan  in  eenig  ander  Rijk. 

De  vijf  groote  meren  in  het  noorden  bevorderen,  op  krachtige 
wijze,  de  gemeenschap  tusschen  de  aan  het  Bovenmeer  gelegen 
Staten,  die  van  Dakota,  Minnesota  en  Wisconsin,  alsmede  Canada  en 
het  oosten  van  het  Rijk.  Chicago,  Cleveland  en  Buffalo,  met  hunne 
talrijke  graanelevators,  zijn  voorname  havensteden.  De  Mississippi 
is  bevaarbaar  over  eene  lengte  van  meer  dan  2000  mijlen ;  de 
Columbia  in  het  westen,  de  Hudson  in  het  oosten,  de  Ohio  en 
Missouri   in  het  centrum  zijn  waterwegen  van  den  eersten  rang. 

Doch,  het  zijn  voornamelijk  de  spoorwegen,  aan  welke  Noord- 
Amerika  zijn  bloei  dankt.  Wat  ware,  zonder  dit  verkeersmiddel 
geworden  van  het  Westen!  Terwijl  in  1901  de  lengte  der  ge- 
zamenlijke Europeesche  lijnen  290.816  kilometer  bedroeg,  zijner 
thans  in  de  Vereenigde  Staten  in  exploitatie  325.776  kilometer 
spoorwegen.  Het  in  gebruik  zijnd  materieel  bestaat  uit  41.228 
lokomotieven  en  1.640.220  wagens,  waaronder  36.997  voor  het 
personenvervoer.  Eene  menigte  van  1. 189.3 15  t^slti  is  bij  het 
spoorwegwezen  aangesteld.  Vervoerd  werden  in  het  dienstjaar 
1901/02:  649.878.506  personen  en  11 1.089.347  ton  goederen.  Vijf 
groote  lijnen  spotten  met  den  afstand,  welke  den  Stillen  Oceaan 
van  den  Atlantischen  scheidt.  Het  spoorwegnet  wordt  nog  steeds 
uitgebreid.  Voor  het  naast  wordt  beweerd  dat  de  Amerikaansche 
spoorwegen  jaarlijks  meer  goederen  vervoeren  dan  de  schepen  en 
spoorweglij nen  van  Engeland,  Frankrijk  en  Duitschland  te  zamen. 
De  Amerikaansche  goederenwagens  hebben  een  laadvermogen 
van  45  ton  maximum,  de  lokomotieven  zijn  sterker  dan  overal 
elders.  Vóór  de  langste  beladen  goederentreinen  heb  ik,  bij  geene 
enkele  gelegenheid,  meer  dan  één  lokomotief  gezien. 

5 


66 

De  spoorwegtarieven  zijn  laag:  in  1900  bijv.:  gemiddeld 
fl  0.013  P^r  tonkilometer.  Dit  is  mogelijk  omdat:  i^  de  Amerikaan- 
sche  spoorwegen  niet  alleen  ondernemingen  van  vervoer  zijn, 
doch  ook  handel  drijven,  reeders  zijn,  mijnen  bezitten  en  de  winst 
hier  het  verlies  daar  dekt ;  2  ®  het  vervoer  grootendeels  geschiedt 
in  massa's:  granen,  steenkolen,  enz.  bij  welke  alle  bijzondere 
handelingen  overbodig  zijn,  want  alles  gaat  en  bloc;  3^  kosten 
van  aanleg  meestal  goedkooper  zijn  dan  in  Europa;  aankoop  van 
grond  bijv.  kost  veel  minder  in  streken  met  nog  weinig  of  geen 
kuituur;  4^  geene  weelde  heerscht  bij  den  bouw  van  spoorweg- 
stations en  weinig  geld  wordt  besteed  aan  veiligheidsmaatregelen : 
afsluitingen  van  overgangen  enz. ;  wie  de  bel,  welke  de  locomotief 
luidt,  niet  hooren  kan  moet  zich  niet  in  de  nabijheid  der  spoor- 
staven begeven ;  5  ^  voor  het  personenvervoer  vrij  hooge  tarieven 
in  werking  zijn. 

Alvorens  uit  Chicago  te  vertrekken,  werp  ik  eenen  blik  op  de 
werken  der  Deerihg  Harvester  Company  aldaar.  Deze  fabriek  ver- 
vaardigt landbouw  werktuigen.  Aantal  arbeiders:  negen  duizend. 
Zij  heeft  kantoren  in  zeventien  plaatsen  van  Amerika  en  is  een 
pendant  van  den  Stockyard.  Met  zulke  steunpilaren  moeten  land- 
bouw en  veeteelt  in  de  Vereenigde  Staten  wel  in  een  benijdens- 
waardigen  toestand  verkeeren. 


III 
St.  LOUIS. 


III 

St.   LOUIS. 


In  zijn  laatste,  te  BufFalo  gehouden  rede,  zeide  wijlen  President 
Mc  Kinley :  „Tentoonstellingen  zijn  de  tijdmeters  van  den  voor- 
uitgang. Zij  merken  het  voorwaarts  schrijden  der  wereld.  Zij 
wekken  op  :  geestkracht,  ondernemingszin  en  nadenken  bij  het 
volk  en  sterken  het  menschelijk  genie.  Zij  hebben  invloed  in  de 
huiskamer.  Zij  maken  het  dagelijksch  leven  van  het  volk  breed 
en  hoopvol.  Zij  openen  den  opm erker  ruime  magazijnen  van 
inlichting.  Elke  tentoonstelling,  groot  of  klein,  heeft  in  zekeren 
zin  bijgedragen  tot  een  stap  in  vooruitgaande  richting.  Verge- 
lijking van  denkbeelden  is  altijd  van  onderwijzenden  aard  en 
doceert  als  zoodanig  het  brein  en  de  hand  van  den  mensch. 
Vriendschappelijke  mededinging  volgt,  en  zij  is  de  spoorslag  tot 
verbetering  op  het  gebied  van  nijverheid,  de  ingeving  voor 
nuttige  uitvinding  en  tot  een  hoog  streven  in  alle  afdeelingen 
van  menschelijke  bedrijvigheid.  Zij  eischt  eene  studie  van  de 
behoeften,  gemakken  en  zelfs  van  de  grillen  des  volks,  en  erkent 
de  heilzame  uitwerking  van  goede  hoedanigheid  en  lage  prijzen 
voor  het  winnen  van  zijn  gunst.  De  vraag  naar  handel  is  een 
prikkel  voor  mannen  van  zaken  om  te  ontwerpen,  uit  te  vinden, 
te  verbeteren  en  bij  de  kosten  van  voortbrenging  te  bezuinigen. 
Het  zaken  doen,  hetzij  bij  ons  zei  ven,  hetzij  bij  andere  volken, 
is  altijd  een  levendige  strijd  om  succes.  Niet  minder  zal  het 
aldus  zijn  in  de  toekomst.  Zonder  mededinging  zouden  wij  blijven 


70 

hangen  aan  de  gebrekkige  en  verouderde  wijzen  op  het  gebied 
van  landbouw  en  nijverheid,  alsmede  aan  de  manieren  van  zaken 
doen  van  lang  geleden  en  de  twintigste  eeuw  zou  niet  verder 
zijn  dan  de  achttiende.  Maar,  ofschoon,  op  handelsgebied,  wij 
mededingers  zijn,  commercieële  vijanden  moeten  wij  niet  wezen."" 

Met  deze  gedachten  in  het  hoofd,  bereik  ik,  komende  van 
Chicago,  de  stad  St.  Louis.  Ik  heb  er  niet  lang  vertoefd,  maar 
toch  gelegenheid  gehad  eenen  indruk  te  krijgen  van  den  zetel 
der  „Louisiana  purchase  exposition". 

Ten  zuiden  omzoomd,  met  eene  oeverlengte  van  bijna  twintig 
mijlen,  door  de  machtige  Mississippi-rivier,  telt  de  stad,  wier 
oppervlakte  thans  twee  en  zestigmaal  zoo  groot  is  als  vijftig 
jaren  geleden,  vele  parken,  vele  witte  gebouwen,  schoone  bruggen 
en  talrijke  standbeelden.  De  bestrating  laat  te  wenschen  over 
en  in  de  buitenwijken  zijn  rijen  van  woningen,  welke  een  rustiek 
aanzien  hebben.  Het  noordelijk  gedeelte  van  „Forestpark"  was  het 
tentoonstellingsterrein.  Van  de  heuvelachtige  bodemsgesteldheid 
was  partij  getrokken  om  schoone  aanbliksefFekten  te  verkrijgen. 

„Shaw's  garden"  —  eigenlijk  „Missouri  botanical  gardens"  — 
is  eene  indrukwekkende  inrichting  voor  den  plantenliefhebber. 
Deze  tuin,  alsmede  „Tower  Grove  park",  alwaar  standbeelden 
van  Columbus  en  van  Shakespeare  zijn  opgericht,  werd  aan  de 
stad  vermaakt  door  den  in  1889  overleden  millionnair  Henry  Shaw. 

Grootsch  is  het  Union  spoorwegstation,  voor  het  verkeer  in 
gebruik  gesteld  in  1894  en  gekost  hebbende  zes  en  een  half 
millioen  dollars. 

De  lijst  der  voornaamste  steden  van  de  Vereenigde  Staten 
geeft,  als  bevolking,  voor : 

New- York 3.500.000  zielen. 


Chicago 

Philadelphia  .  .  . 
St.  Louis  .... 
Boston  en  Baltimore 


1.700.000 

1.300.000 

600.000 

500.000 


Daarna   komen   met  tusschen  de  300.000  a  400.000  inwoners : 
Cleveland,  BufFalo,  San  Francisco,  Cincinnati  en  Pittsburg. 

Onder   de   zesmaal  honderdduizend  inwoners,  welke  St.  I^uis 


71 

tot  de  vierde  stad  in  belangrijkheid  van  de  Vereenigde  Staten 
maken,   worden  er  gevonden  368  van  Nederlandschen  oorsprong. 

Dat  er  vele  Duitschers  zijn,  blijkt  uit  de  lijst  der  clubs,  waar- 
op voorkomen:  „Aschenbrödel-club",  „Deutsch-Oesterreichischer 
Unterstützungsverein",  „German  Altenheim-association",  „Lieder- 
kranz -society",  „St.  Louis  Bavarian-society",  „Schiller  Ver ein"  enz. 

De  technicus  zal  er  belang  stellen  in  de  Eadsbridge,  eigenlijk 
St.  Louisbridge  (de  architect  was  Captain  James  B.  Eads)  en  de 
Merchantsbridge,  in  het  Courthouse,  het  postkantoor  en  in  de 
koopmansbeurs. 

Het  document,  hetwelk  heeft  geleid  tot  het  houden  eener 
tentoonstelling  te  St.  Louis  heeft  den  volgenden  vertaalden 
tekst : 

„Vanwege  den  President  der  Vereenigde  Staten  van  Amerika. 

Naardien  te  mijner  kennis  is  gebracht  door  de  „„Louisiana 
Purchase  Exposition"" commissie,  in  overeenstemming  met  de 
bepalingen  van  sectie  9  der  Wet,  goedgekeurd  door  het  Congres 
den  3^611  Maart  igoi,  getiteld  „„Wet  om  te  voorzien  in  de  viering 
van  den  honderdsten  gedenkdag  van  den  aankoop  van  het 
Louisianagebied  door  de  Vereenigde  Staten,  door  het  houden 
van  eene  internationale  tentoonstelling  van  kunsten,  nijverheid, 
fabrikaten  en  voortbrengselen  van  den  grond,  mijnen,  bosschen 
en  van  de  zee,  in  de  stad  St.  Louis  in  den  Staat  Missouri"",  dat 
maatregelen  zijn  getroffen  voor  het  gebruik  bedoeld  in  de  gemelde 
Congreswet ; 

Verklaar  en  verkondig  uit  dien  hoofde  Ik,  William  Mc.  Kinley, 
President  der  Vereenigde  Staten,  krachtens  het  mij  door  genoemde 
Wet  gegeven  gezag,  dat  zulk  eene  internationale  tentoonstelling 
geopend  zal  worden  in  de  stad  St.  Louis  in  den  staat  Missouri, 
niet  later  dan  op  den  eersten  dag  van  Mei  negentienhonderd  en 
drie  ^)  en  gesloten  zal  worden  niet  later  dan  op  den  eersten  dag 
van  December  daaraanvolgende.  En,  in  den  naam  der  Regeering 
en  van  het  volk  der  Vereenigde  Staten,  noodig  ik  hierbij  alle 
natiën  der  wereld  uit  om  deel  te  nemen  aan  de  herdenking  van 
den    aankoop    van    het    Louisianagebied,    eene    gebeurtenis    van 


*)  Is  geworden   1904. 


72 

groot  belang  voor  de  Vereenigde  Staten  en  van  blijvende  uit- 
werking voor  hunne  ontwikkeling,  door  het  benoemen  van  ver- 
tegenwoordigers en  het  ten  beste  geven  van  zulke  inzendingen 
voor  de  Louisiana  Purchase  Exposition,  als  het  meest  geschikt  en 
volledig  zullen  aantoonen  hunne  middelen  van  bestaan,  hunne 
nijverheid  en  hun  vooruitgang  in  beschaving. 

Ten  blijke  waarvoor  Ik  hieronder  mijne  handteekening  heb 
geplaatst  en  dit  stuk  heb  doen  voorzien  van  het  zegel  der 
Vereenigde  Staten. 

Gedaan  in  de  stad  Washington  den  twintigsten  Augustus  een 
duizend  negenhonderd  en  een,  en  van  de  Onafhankelijkheids- 
verklaring het  honderd  zes  en  twintigste. 

(get.)   WiLLIAM   Mc.   KiNLEY. 

Vanwege  den  President 

(get.)  John  Hay, 

Staatssecretaris. " 

Om  de  woorden  „purchase  of  the  Louisiana  territory"  goed  te 
begrijpen  *)  moet  op  de  kaart  worden  nagegaan  wat  de  beteekenis 
is  geweest  van  het  afstaan  van  bedoeld  gebied  door  Frankrijk, 
bij  de  overeenkomst  van  30  April  1803,  aan  de  Vereenigde  Staten. 
Artikel  i  dier  overeenkomst  luidt  in  vertaling: 
„Naardien  bij  art.  5  van  het  verdrag,  gesloten  te  St.  Ildephonso, 
„den  gden  Vendemiaire  van  het  jaar  9  (loOctober  1800),  tusschen 
„den  Eersten  Consul  van  de  Fransche  Republiek  en  Zijne  Katho- 
„lieke  Majesteit  het  volgende  werd  overeengekomen:  „„zijne 
„„Katholieke  Majesteit  verbindt  zich  van  Haren  kant  om  terug 
„„te  geven  aan  de  Fransche  Republiek,  zes  maanden  na  de  volle 
„„en  geheele  uitvoering  van  de  hierin  vervatte  voorwaarden  en 
„  „bepalingen  met  betrekking  tot  Zijne  Koninklijke  Hoogheid  den 
„„Hertog  van  Parma:  de  kolonie  of  provincie  van  Louisiana,  met 
„„dezelfde  uitgestrektheid,  welke  zij  thans  in  de  handen  van 
„„Spanje   heeft,  en  welke  zij  bezat  en  zooals  zij  moet  zijn  na  de 


*)  Ik  ken  eene  Kamer  van  Koophandel,  die  schreef :  „Uit  de  benaming  „„Purchase 
Exhibition" "  schijnt  te  mogen  worden  afgeleid  dat  op  deze  tentoonstelling  weten- 
schap en  kunst  minder,  daarentegen  handel  en  nijverheid  sterk  op  den  voorgrond 
zullen  worden  gesteld"  ! 


73 

,  „achtereenvolgens  tusschen  Spanje  en  andere  Staten  gesloten 
„„verdragen"",  en,  naardien,  ter  uitvoering  van  het  verdrag  en 
„in  het  bijzonder  van  art.  3,  de  Fransche  Republiek  een  onbe- 
„twistbaar  recht  heeft  op  het  domein  en  op  de  bezittingen  van 
„gezegd  gebied,  vvenscht  de  Eerste  Consul  der  Fransche  Repubhek 
„aan  de  Vereenigde  Staten  te  geven,  in  den  naam  der  Fransche 
«Republiek,  voor  immer  en  onder  vol  souverein  gezag,  het  gezegd 
„gebied  met  alle  zijne  rechten  en  wat  er  verder  toebehoort,  zoo 
„volledig  en  op  dezelfde  wijze,  als  zij  werden  verkregen  door  de 
^Fransche  Republiek,  krachtens  opgemeld  tractaat  met  Zijne 
„ Katholieke  Majesteit" . 

Deze  „kolonie  of  provincie  van  Louisiana"  beteekende  meer 
dan  de  helft  der  Vereenigde  Staten.  Op  den  3osten  April  1803 
bestonden  deze  uit  veertien  landen  met  eene  bevolking  van 
vijf  millioen  en  eene  oppervlakte  van  827.844  vierkante  mijlen, 
nl.  het  land  ten  oosten  der  Mississippi,  met  uitzondering  nochtans 
van  Florida  en  New-Orleans.  In  dien  tijd  waren  St.  Louis, 
St.  Paul,  Louisville,  Indianapolis,  Cincinnati,  Cleveland,  Chicago. 
Toledo,  Pittsburg,  BufFalo  buitenposten,  Philadelphia  telde  zeven 
of  acht  straten.  Boston  had  het  aanzien  van  een  provincieplaatsje, 
New- York  reikte  tot  aan  Canalstreet. 

Het  overig  gedeelte  der  Vereenigde  Staten,  groot  1.171.931 
vierkante  mijlen,  on  gerekend  de  zuidwestelijke  staten,  door  welke 
de  Unie  werd  aangevuld :  later,  nl.  in  de  eerste  helft  der  vorige 
eeuw,  was  die  „Colony  or  province  of  Louisiana",  m.  a.  w.  het 
was  het  gebied  der  tegenwoordige  staten  Louisiana,  Arkansas, 
Missouri,  lowa,  Minnesota,  Nebraska,  Oregon,  Indian  territory 
Kansas,  Dakota,  Idaho,  Montana,  Washington  en  Wyoming. 

De  geschiedenis  van  den  afstand  laat  zich  samenv^itten  in  het 
volgende:  In  1682  werd  door  Franschen,  in  den  naam  van 
Lodewijk  XIV,  in  bezit  genomen  de  mondingen  en  de  oevers 
der  Mississippi-rivier.  Alras  ontstonden  er  op  vele  punten  conflikten 
met  de  Engelschen,  die  zich  steunden  op  het  Charter  van  Virginië, 
waarbij  door  Jakob  I  aan  de  „Treasurer  and  Company  of  adven- 
turers  and  Planters  of  the  City  of  London"  waren  gegeven: 
,all  those  lands,  countries  and  territories,  situate,  lying  and  being 
»in    that    part    of  America    called  Virginia,  from  Cape  or  Point 


74 

^Comfort    to    the    Northward    200    miles    and    to  the  Southward 
„200   miles   and   up   into  the  land  throughout,  from  sea  to  sea." 

De  koloniale  zetel  der  Fransche  Regeering  werd  te  New-Orleans 
gevestigd  in  1722.  Tien  jaren  vroeger  was  Louisiana  in  concessie 
gegeven  aan  Antoine  Crozat,  wiens  plannen  faalden,  evenals  de 
gelijksoortige  van  John  Law. 

Bij  het  verdrag  van  Fontainebleau  van  2  November  1762 
tusschen  Frankrijk,  Spanje  en  Engeland,  verkreeg  laatstgenoemd 
land  het  gebied  ten  oosten  van  de  Mississippi,  behalve  de  stad 
en  het  eiland  van  New  Orleans,  terwijl  het  vroeger  Fransch 
gebied  ten  westen  van  bedoelde  rivier  aan  Spanje  kwam.  ^)  Dit 
Spaansch  bezit  heeft  geduurd  van  1769  tot  1800.  Den  eersten 
October  van  laatstgemeld  jaar  kwam  tot  stand  het  boven,  in  den 
aanhef  van  artikel  i  genoemd,  verdrag  van  St.  Ildefonso  tusschen 
Bonaparte  en  den  Koning  van  Spanje.  Daarbij  herkreeg  Frankrijk 
zijne  rechten  op  Louisiana. 

Intusschen,  de  Vereenigde  Staten  maakten  er  aanspraak  op 
krachtens  het  vroeger  vermeld  charter  van  Jakob  I,  en  het 
vred es-traktaat  met  Engeland  van  1783.  De  Eerste  Consul  gaf 
toe,  verkocht  de  kolonie  voor  vijf  en  zeventig  millioen  francs  *) 
aan  JefFerson  en  moet,  bij  de  onderteekening  van  het  verdrag, 
hebben  gezegd:  „Deze  vermeerdering  van  gebied  bevestigt  voor 
„altijd  de  macht  der  Vereenigde  Staten,  en  ik  heb  aan  Engeland 
„een  mededinger  ter  zee  gegeven,  die  zijnen  hoogmoed  vroeg  of 
„laat     ten  val  zal  brengen." 

JefFerson,     de    steller    der    onafhankelijkheidsverklaring  ")    had 


*)  Bedrieg  ik  mij  niet,  dan  is  er  sprake  geweest  van  eene  afbakening  der  grenzen 
van  Louisiana  bij  den  vrede  van  Utrecht.  Daartoe  schijnt  het  echter  in  de  achttiende 
eeuw  niet  te  zijn  gekomen. 

')  De  Barbe-Marbois  moest  slechts  50.000.000  francs  vragen  ;  op  eigen  verant- 
woordelijkheid verhoogde  hij  den  prijs  en  werd  door  Bonaparte  daarvoor  beloond. 
De  waarde  van  het  toen  verkochte  gebied  wordt  thans  geschat  op  zes  en  twintig 
billioen  dollars. 

')  De  vier  andere  leden  der  commissie  ad  hoc  waren :  Franklin,  Adams,  Sherman 
en  Livingstone.  De  verklaring  (zie  pag.   25)  zegt  o.  a. : 

„Wij  houden  deze  waarheden  als  van  zelve  sprekende :  dat  alle  menschen  zijn 
„geschapen  als  gelijken,  dat  zij  zlijn  begiftigd  door  hunnen  Schepper  met  zekere 
„onvervreemdbare    rechten,    dat    onder    deze    zijn :    leven,    vrijheid   en   het  pogen  om 


75 

Fransche  sympathieën.  Misschien  is  het  juister  te  zeggen  dat  hij, 
in  tegenstelling  van  Alexander  Hamilton,  die  van  de  Vereenigde 
Staten  een  Rijk  met  Angelsaksischen  stempel  wilde  maken,  het 
demokratische  Frankrijk  wilde  stellen  als  voorbeeld  aan  de  jonge 
Republiek.  „Geene  centralisatie  der  verschillende  Staten"  was 
zijn  wachtwoord,  „De  Bondsregeering  zal  nooit  iets  anders  voor 
„Amerika    zijn  als  het  Departement  van  Buitenlandsche  Zaken". 

Zijn  aankoop  van  Louisiana  wordt  vaak  herdacht  als  eene  der 
anti-constitutioneele  daden,  waarvan  het  nalaten  door  den  Presi- 
dent een  misdaad  zou  zijn  geweest. 

Ondanks  de  neigingen  voor  Frankrijk  van  hemzelven  en  van 
zijne  partij,  kon  Jeiferson  zich  toch  niet  ontveinzen  het  gevaar, 
hetwelk  de  Vereenigde  Staten  bedreigde  uit  hoofde  van  den 
weder-afstand  van  het  Louisiana-gebied  door  het  toen  reeds 
zwakke  Spanje  aan  Napoleon  I.  De  Spanjaarden  hadden  onmiddellijk 
vernietigd  hun  vroeger  verdrag  met  de  Vereenigde  Staten,  bij 
hetwelk  aan  deze  was  gewaarborgd  het  recht  van  scheepvaart 
op  de  Mississippi-rivier  en  het  vrij  gebruik  van  de  haven  van 
New-Orleans. 

Met  de  zekerheid  dat  het  volk  achter  hem  stond,  kocht  de 
President  het  Louisiana-gebied,  zonder  medeweten  van  het  Congres. 

James  Monroe,  de  latere  President  der  Republiek,  was  voor 
de  gelegenheid  naar  Parijs  gezonden  als  buitengewoon  gezant 
en   gevolmachtigd    minister;  de   gevolmachtigde  minister  van  de 


„gelukkig  te  worden  ;  dat  om  deze  rechten  te  verzekeren  regeeringen  onder  de  menschen 
„worden  ingesteld,  ontleenende  hare  rechtvaardige  machten  aan  de  toestemming  der 
„ger^eerden  ;  dat,  wanneer  ook,  eenige  vorm,  van  regeering  vernietigend  wordt  voor 
„deze  doeleinden,  het  volk  het  recht  heeft  hem  te  wijzigen  of  af  te  schaffen  en  eene 
„nieuwe  Regeering  in  te  stellen,  de  grondslagen  van  deze  leggende  op  zulke  beginselen 
„en  hare  macht  vestigende  in  zulk  een  vorm,  als  het  volk  zal  achten  zijne  veiligheid 
„en  geluk  op  de  meest  waarschijnlijke  wijze  te  kunnen  verschaffen."  Het  stuk  eindigt 
aldus :  „De  Vertegenwoordigers  der  Vereenigde  Staten  van  Amerika  verklaren  de 
„koloniën  te  zijn  vrije  en  onafhankelijke  Staten  met  volle  macht  om  oorlog  te  maken, 
„vrede  te  sluiten,  verbonden  tot  stand  te  brengen,  koophandel  te  vestigen  en  alle 
„andere  handelingen  en  dingen  te  doen,  tot  welke  onafhankelijke  Staten  het  recht  hebben. 
„En  ter  bekrachtiging  van  deze  verklaring  verpanden  wij  onderling  aan  elkander,  met 
„een  vast  vertrouwen  op  de  bescherming  der  Goddelijke  Voorzienigheid,  ons  leven, 
„ons  vermogen  en  onze  heilige  eer." 


76 

Staten  te  Parijs  was  Robert  R.  Livingston,  die  later,  met  Robert 
Fulton,  de  stoomvaart  vooruit  zou  helpen.  Hij  verwierf  nl.  van 
den  Staat  New- York  concessie  om  gedurende  twintig  jaren  de 
wateren  van  dien  Staat  te  bevaren  met  schepen,  bewogen  door 
stoomkracht.  Zijn  boot  van  dertig  ton  maakte  drie  mijlen  per  uur. 
De  „Clermont",  gebouwd  door  Fulton  en  Livingston,  maakte 
vijf  mijlen. 

Voor  de  Fransche  regeering  teekende  de  Barbe-Marbois,  minister 
van  Financiën.  Hoofd  van  het  kabinet  was  Talleyrand,  hij  van 
wien,  onder  de  Restauratie,  iemand  zeide  dat  het  niet  te  ver- 
wonderen viel  indien  een  groot  vermogen  zijn  deel  w^as:  „car, 
il  a  vendu  tous  ceux  qui  Tont  acheté".  Als  „mot"  niet  onaardig 
—  het  doet  onwillekeurig  denken  aan  het  door  Bismarck  in  diens 
„Gedanken  und  Erinnerungen"  vermeld:  „Il  ya  quelqu'un  qui  a 
plus  d'esprit  que  Monsieur  de  Talleyrand,  c'est:  tout  Ie  monde"  — 
heeft  het  gezegde  misschien  de  fout  te  vergeten  dat  Talleyrand 
in  Amerika,  gedurende  de  driejaren  van  zijn  verblijf  aldaar,  hetwelk 
plaats  had  na  het  tweede  bestuur  van  George  Washington,  een 
aanzienlijk  fortuin  had  verworven  met  gelukkige  speculatiën.  De 
reden  van  zijne  reis  naar  Amerika  was  een,  op  verzoek  van 
Frankrijk,  door  de  Engelsche  politie  uitgevaardigd  bevel  om 
Engeland,  waarheen  hij  na  den  val  der  Bastille  gevlucht  was, 
binnen  vier  en  twintig  uren  te  verlaten. 

Jefferson  had  aan  Monroe  geschreven:  „wat  betreft  de  consti- 
„tutioneele  moeielijkheden,  het  beste  is:  er  niets  van  te  zeggen; 
„het  Congres  zal  doen  wat  noodig  is."  Inderdaad  nam  de 
Volksvertegenwoordiging,  met  groote  meerderheid,  het  verdrag 
aan,  onder  bewilliging  van  het  gevraagd  krediet. 

Millioenen  dollars  zijn  besteed  door  de  centrale  Regeering  te 
Washington,  door  den  Staat  Missouri  en  door  de  stad  St.  Louis 
ten  behoeve  der  tentoonstelling.  Ik  zal  over  dit  onderwerp  niets 
zeggen,  want  tijdens  mijn  verblijf  aldaar  was  alles,  wat  men  in 
1904  heeft  kunnen  bewonderen,  nog  in  wording.  De  nijverheid 
te  St.  Louis  heeft  eene  jaarlijksche  voortbrenging  van  ongeveer 
twee  honderd  dertig  millioen  dollars  en  ik  kom  daarop  in  de 
volgende  bladzijden  terug. 

Voor  het  oogenblik,  gebruik  makende  van  de  vrijheid,  toegestaan 


77 

aan  den  reiziger,  die  de  meest  uiteenloopende  zaken  onder  de 
oogen  krijgt  en  mitsdien  in  de  voortdurende  verzoeking  is  om  over 
te  gaan  van  het  ééne  onderwerp  op  het  andere,  geef  ik  den  tekst 
van  een  mijner  uit  St.  Louis  verzonden  brieven  : 

Lieve  Miss  lone !  ^) 

Des  avonds  laat  werd  ik  te  Evanston  verwelkomd  ook  door 
U,  dochter  van  mijnen  vriendelij  ken  gastheer.  De  kennismaking, 
een  jaar  te  voren,  in  geheel  andere  oorden,  met  Uwe  moeder  en 
U  zelve  was  meer  dan  eene  vluchtige  geweest.  Zij  had  een  band 

van  vriendschap  gevormd  tusschen  u,  zestien  jaren  oud  en 

in  sommige  opzichten  nog  eenigszins  backfisch  (gij  zult  mij  deze 
uitdrukking  wel  vergeven)  en  hem,  bijna  driemaal  zoo  oud  al& 
gij,  die  door  U  bij  voorkeur  als  „Uncle"  werd  aangesproken. 
De  omstandigheden  dier  ontmoeting  waren  dan  ook  van  zoo 
geheel  buitengewonen  aard  geweest. 

Nog  vóór  het  landen  in  de  Vereenigde  Staten,  had  ik  vernomen 
dat  gij,  jonge  dochter  van  zeventien  zomers,  te  huis  gekomen 
van  uwe  zwerftochten  in  Azië,  genoeg  geestkracht  hadt  bewezen 
te  bezitten  om  tot  uwe  ouders  te  zeggen;  „Thans  ga  ik  nog 
een  jaar  of  zes  studeeren." 

Aldus  waart  gij  vertrokken  naar  Monticello,  de  onderwijsinrich- 
ting voor  jonge  vrouwen  te  Godfrey,  een  uur  sporens  van  St.  Louis. 

Onder  meer  dingen,  welke  kenschetsen  het  Amerikaansche 
meisje,  U,  had  ik  dat  besluit  bewonderd. 

Op  den  Vrijdagavond,  vóór  mijne  aankomst  te  Chicago,  hadt 
gij  den  trein  genomen  te  Godfrey,  en  waart  in  tien  uren  naar 
Evanston  gespoord.  Des  Zondagsavonds  moest  gij  de  terugreis 
naar  school  aanvaarden  ten  einde  den  volgenden  morgen  de 
lessen  weder  bij  te  wonen.  Ik  bedankte  U  recht  vriendelijk  voor 
al  die  moeite  en  belangstelling,  en  gij  zeidet  dat  zoo  iets  in 
Amerika  als  geheel  natuurlijk  moest  worden  opgevat.  Uwe 
woorden  waren:  „de  afstand  tusschen  de  Vereenigde  Staten  en 
Europa    is    veel   korter   dan  die  tusschen  Uw  werelddeel  en  het 


*)  Spreek :  Aïone,  juist  als  lowa. 


78 

mijne;  waarom?"  Ik  trok  de  wenkbrauwen  op.  „Omdat,"  zoo 
vervolgdet  gij,  „in  Amerika  vrouwen  zoowel  als  mannen,  zonder 
zich  lang  te  bedenken,  eene  reis  ondernemen,  voor  welke  men 
ten  uwent  kaartjes  p.  p.  c.  meent  te  moeten  rondbrengen  en 
vrienden  aan  het  station  te  laten  komen." 

Intusschen,  bij  het  vertrek  op  dien  Zondagavond,  hadt  gij, 
met  den  wijsvinger  hoog  gehouden,  gedreigd:  „indien  gij  mij 
geen  tegenbezoek  te  Godfrey  brengt,  dan  ben  ik  ontevreden.  De 
directrice  zal  u  uitnoodigen.  Een  „shakehands"  en  de  locomotief 
had  u,  onder  klokgelui,  medegenomen. 

Vijf  dagen  later  zag  ik  u  terug  aan  het  station  Godfrey.  Wat 
zweefde  er  een  spottend  lachje  om  uwen  mond,  toen  gij  mij  de 
kennis  liet  maken  van  uwe  kamergenoote  Mary  R.,  juist  alsof  gij 
beiden  even  te  voren  geschertst  hadt  over  de  vraag:  „Hoe  zal 
hij  zich  houden,  die  eerste  oogenblikken,  als  eenige  broeder 
onder  alle  die  zusteren?" 

Wel,  het  zij  erkend,  het  eerste  half  uur  ben  ik  inderdaad  wat 
bedremmeld  geweest.  Ik  herinner  mij  dien  rit  met  den  school- 
omnibus,  welke  ons,  onder  geleide  van  Mr.  Maxfield,  den  eenigen 
man  die  voortdurend  onder  u  allen  vertoeft,  factotum  voor  zulke 
werkzaamheden  als  waarbij  vrouwelijke  krachten  te  kort  schieten, 
hoeder  o.  a.  van  mijne  bagage,  bracht  over  den  modderigen, 
hobbeligen  weg  tusschen  het  stationsgebouw  en  het  park  van 
Monticello.  Het  was  vijf  uur  des  namiddags  in  de  maand  Maart, 
en  nog  dag  genoeg  om  te  kunnen  zien  dat  het,  midden  in  het 
geboomte  liggend,  opvoedingsgesticht  een  deftig  aanzien  had. 

Uwe  directrice  Miss  Haskell  gaf  mij  een  minzamen  wel- 
komstgroet. Trouwens,  ik  was  voorbereid  op  de  beminnelijkheid 
dezer  thans  ruim  zestigjarige  priesteres  der  paedagogie.  Had 
ik  niet  de  volgende  bemoedigende  zinsnede  dienaangaande  ge- 
vonden in  Emily  Faithful's  „Thee  visits  to  America" :  „Schrij- 
vende over  meisjesscholen,  kan  ik  niet  vergeten  de  twee 
„dagen,  welke  ik  doorbracht  in  het  „Monticello-seminary"  ^)  te 
„Godfrey,  ongeveer  twintig  mijlen  van  St.  Louis.  Ik  geloof,  dat 
„indien    iemand    mij    vroeg   te    vermelden  een  van  de  prettigste 


*)  De  godsdienst,  beoefend  in  het  „seminary",  is  de  protestantsche. 


79 

, tijden,  welke  ik  had  gedurende  mijne  jongste  reis  in  Amerika  ^), 
„ik  zonder  aarzelen  zou  antwoorden :  de  uren  gesleten  met  Miss 
„Haskell  te  Monticello.  Begaafd  met  eene  schoone  persoonlijke 
„verschijning,  welke  al  te  indrukwekkend  zou  kunnen  zijn  zonder 
„de  geniale  manier  en  lieve  vrouwelijkheid  van  haar  karakter, 
„neemt  Miss  Haskell  den  vreemdeling  onmiddellijk  in  door  eene 
„gToote  mate  van  zachtheid.  Zelden  heb  ik  eene  vrouw  ontmoet, 
„wier  invloed  zoo  magnetisch  en  gezond  was.  Zij  bezit  eene  van 
„die  zeldzame  en  schoone  gemoederen,  welke  eensklaps  schijnen 
„te  doen  uitkomen  al  het  goede,  bij  haar,  met  wie  zij  aanraking  heeft. 
„Gelukkig  zijn  inderdaad  de  meisjes,  die  geplaatst  worden  onder 
„de  weldadige  leiding  van  deze  verstandige  vrouw,  die,  ondanks 
„hare  groote  geleerdheid  en  ernstige  verantwoordelijkheid,  zulk 
„een  levendig,  jeugdig  karakter  behoudt,  dat,  wanneer  het  uur 
„slaat,  waarop  zij  de  teugels  van  het  bewind  nederlegt,  en  over- 
„gaat  tot  de  gezonde  vroolijkheid,  welke  een  zoo  belangrijke 
„factor  is  voor  het  welzijn  van  een  jong  meisje,  de  jongste  leer- 
„linge  der  school  zich  niet  aan  elk  gepast  vermaak  overgeeft 
„met  meer  hartelust  dan  hare  verstandige  en  geleerde  meesteres. 
„Miss  Haskell  is  ook  dan  nog  de  leidster,  want  zij  is  de  ziel 
„van  de  uitspanning,  het  vroolijkste  gemoed  der  geheele  gelukkige 
„bende." 

Deze  woorden  van  lof  werden  door  Miss  Faithful  aan' het  papier 
toevertrouwd  een  kleine  twintig  jaar  geleden.  Maar  zij  hebben 
niets  van  hunne  waarheid  verloren,  al  zij  het  opgemeld  boek  wat 
verouderd,  en  al  heeft  Miss  Haskell  thans  den  leeftijd  bereikt  van 
meer  dan  zestig  jaren.  Gij  zijt  de  eerste  om  ten  deze  met  mij 
in  te  stemmen  niet  waar,  lieve  Miss  lone? 

Herinnert  gij  U  dat,  onmiddellijk  na  mijne  aankomst,  de  avond- 
maaltijd werd  gehouden?  Naast  Miss  Haskell  gezeten,  aan  dien 
disch  in  den  hoek  der  ruime  eetzaal,  was  ik,  in  een  oogwenk,  na 
het  luiden  van  de  bel,  in  het  gezelschap  van  uwe  honderd  vijftig 
medestudenten,  die  plaats  namen  aan  de  lange  tafels.  Gij  mocht 
voor  deze  gelegenheid  aan  dien  hoekdisch  zitten,  ten  einde  uwe 
directrice  bij  te  staan  in  hare  pogingen  om  mij  het  verblijf  aan- 


')  De  nationaliteit  van  Miss  Faithful  is  de  Engelsche. 


8o 

genaam  te  maken.  Het  ging  ongedwongen,  natuurlijk  toe,  ondanks 
het  buitengewone,  dat  er  voor  de  school  lag  in  de  aanwezigheid 
van  een  mannelijken  gast.  Niemand  echter  Het  daarvan  iets 
blijken  en,  spoedig  was  hij  vrij  wel  op  zijn  gemak.  De  kost  was 
eenvoudig  doch  voortreffelijk.  Ook  werden  de  spijzen  gekruid 
door  den  algemeen  en  goeden  luim. 

Daarna :  muziek  gedurende  een  vol  uur,  want  het  was  Vrijdag- 
avond; en,  als  laatste  nummer  op  het  dagprogramma,  een  half 
uur  dansen.  Ziet  gij  mij  nog  al  mijnen  moed  vatten,  naar  den 
vleugel  op  het  podium  gaan,  dien  wals  beginnen?  Hoort  gij,  aan 
het  einde  daarvan,  nog  het  algemeen  applaus,  en  weet  gij  nog 
wel  dat  ik  U  toen  zeide  „zie  zoo,  nu  begin  ik  mij  onder  u  allen 
heelemaal  tehuis  te  gevoelen?" 

Voor  de  school  was  het  toen  bedtijd.  Wat  mij  betreft,  ik  ver- 
langde naar  eene  cigarette,  en,  terwijl  uit  den  aard  der  zaak  de 
maagdelijke  muren  van  uw  verblijf  niet  mochten  worden  ont- 
heiligd door  tabakswalm,  stelde  Miss  Haskell  mij  voor  te  rooken 
in  de  tuinkamer  „before  the  open  window".  Ik  wist  dat  dit 
harerzijds  eene  groote  concessie  was,  en  juist  daarom  eene,  welke, 
aangeboden,  niet  geweigerd  mag  worden ;  en,  terwijl  mijne  rook- 
wolkjes  naar  buiten  gingen  in  de  Maartsche  lucht,  luisterde  ik 
met  gespannen  aandacht,  tot  laat  in  den  avond  naar  de  belang- 
wekkende mededeelingen  over  de  vrouw  in  Amerika,  over  de 
opvoeding,  mij  gedaan  door  haar,  die  ten  deze  in  het  bijzonder 
bevoegd  is  door  roeping,  ervaring  en  wetenschap. 

De  drie  dagen  doorgebracht  te  Godfrey  zijn  mij  inderdaad  een 
genoegelijken  en  nuttigen  tijd  geweest.  Het  leven  geregeld,  stelsel- 
matig ingedeeld,  maar  geen  zweem  van  kloostergeest ;  de  kamer 
voorzien  van  het  hoogst  noodige,  maar  een  liefelijk  verblijf  door 
orde,  zindelijkheid  en  dat  gemoedelijke,  hetgeen  alleen  door 
vrouwenzorgen  tot  stand  komt;  de  stilte,  gedurende  de  lesuren, 
fluistert  ernst,  doch  de  dag  begint  met  een  gegons  van  jeugdige, 
zilveren  stemmen  door  de  gangen  van  het  statig  gebouw.  Daar- 
buiten doet  de  lentezon  de  dunne  sneeu wlaag  smelten.  Mijne 
kamer  ziet  uit  op  hoog  geboomte.  Vlak  vóór  mij  een  kleine 
kapel  met  spitsen  toren,  in  het  groote  park :  de  uitspan ningsplaats. 
Reeds    vroeg    in    den   morgen  zweven  langs  de  paden  gestalten 


8i 

van    jeugdige  vrouwen,  krachtig,  gezond  naar  lichaam  en  geest, 
zich  voorbereidende  tot  den  arbeid,  die  binnen,  haar  wacht. 

En,  op  dien  Zondagmorgen,  wat  klonk  het  „Holy,  Holy,  Holy 
Lord  God  almighty"  plechtig  door  die,  voor  de  godsdienstoefening 
bestemde,  zaal  met  haar  machtig  orgel.  Na  afloop  van  den  dienst 
vroeg  Miss  Haskell  mij  u  allen  bezig  te  houden  tot  etenstijd, 
met  een  voordracht  over  mijn  reizen  in  Azië,  en  ik  voldeed 
daaraan  gereedelijk  en  gerust,  want  ik  had  de  overtuiging  te 
spreken  voor  een  gehoor  aandachtig  en  lieftallig,  vriendelijk  en 
dankbaar.  Naar  mij  had  de  goedheid  te  luisteren  de  Amerikaansche 
vrouw,  ontloken.  Wat  wonder  dat  hare  pracht  en  gratie  bezielden 
het  verhaal  dat  ik  ten  beste  gaf! 

Mijn  vertrek  uit  Missouri  is  thans  aanstaande.  Alvorens  mijne 
schreden  verder  te  richten  in  uw  gelukkig  land,  wilde  ik  U 
melden,  lieve  Miss  lone,  dat  het  verblijf  in  uwe  school  steeds 
eene  mijner  aangenaamste  herinneringen  zal  zijn. 

Sincerely  yours. 

Het  lust  mij  verband  te  zien  tusschen  het  traktaat  van  30  April 
1803  en  ... .  Monticello  Seminary.  Om  het  land  aan  gene  zijde 
van  de  Alleghanies  werd  een  strijd  gevoerd  tusschen  twee  rassen. 
De  Spanjaard  en  de  Franschman  kwamen  vóór  den  Hollander 
en  den  Brit.  De  eenen  hadden  losse  betrekkingen  met  de  Squaw ; 
door  haar  werden  de  kinderen  opgevoed.  De  anderen  namen  het 
huisgezin  mede  naar  de  wildernis.  Voor  een  belangrijk  gedeelte 
is  het  de  vrouw,  die  het  Westen,  ja  geheel  Amerika  groot 
heeft  gemaakt  en  de  achter-kleindochters  der  levensgezellinnen 
van  de  pioniers,  die  den  overkant  van  den  Mississippi  in  bezit 
namen,  gaan  voort  met  het  bevorderen  der  grootheid  van  het 
Land,  hetwelk  op  een  goeden  morgen  is  ontwaakt  als  Mogend- 
heid van  den  eersten  rang. 

„Une  grande  Puissance  ne  se  reconnait  pas;  elle  se  révèle." 
Ik  meen  dat  het  woord  is  van  Gortschakow. 

Welnu,  voor  de  Vereenigde  Staten  had  deze  openbaring  plaats 
in  1898.  Toen  werd  ontdekt  een  nieuw  Amerika,  toen  deed  zich 
op  een  nieuwe  Stille  Oceaan. 

De    krijg   met    Spanje  leerde  aan  Amerika  zelfkennis,  weten- 

6 


82 

schap  van  eigene  macht.  Hij,  geen  kind  van  den  een  of  anderen 
partij  geest,  geen  gevolg  van  binnenlandsche  sociale  of  godsdienstige 
staatkunde,  deed  het  imperialisme  niet  ontstaan :  het  was  er,  maar 
het  behoefde  den  ontploffingsschok  van  de  „Maine"  om  aan  het 
daglicht  te  treden. 

Alstoen  nam  het  volk  der  Vereenigde  Staten  het  denkbeeld 
van  imperialisme  ook  aan.  Erkend  moet  worden  dat  het  eene 
uitbreidingsgedachte  was  van  vooruitgang,  degelijkheid,  gezond 
verstand  en  van  welvaart. 

Welk  een  belangrijk  jaar  dat  van  1898!  Begraven,  voor  goed, 
de  oude  veeten  tusschen  Noord  en  Zuid.  Het  centrum  van 
belangen  van  het  gemeenebest  verlegd  naar  Californië.  Dien- 
tengevolge drang,  ja  dwang  om  voorname  zeemogendheid  te 
worden. 

Alexander  Hamilton  zeide  in  1787:  „wij  hebben  dikwijls  hooren 
spreken  van  de  Engelsche  vloten,  en  indien  wij  doorzicht  hebben, 
dan  zal  er  een  dag  komen  dat  men  van  de  Amerikaansche  vloten 
spreekt",  en  de  woorden  van  Roosevelt  zijn:  „wij  moeten  ons 
„zonder  ophouden  toeleggen  op  de  uitbreiding  onzer  Marine.  Het 
„scheppen  van  eene  vloot,  welke  geducht  wordt,  is  de  eenige  kans, 
„welke  wij  hebben  om  alle  natiën  zonder  onderscheid  te  verplichten 
„om  zich  niet  vroolijk  te  maken  over  de  Monroeleer. **  Later 
heeft  de  President  nog  verklaard:  „wij  vorderen  alleen  dit:  op 
„dit  vasteland  de  voornaamste  Mogendheid  zijnde,  zullen  wij,  met 
„alle  onze  krachten,  vasthouden  aan  het  beginsel,  hetwelk  voor 
„de  eerste  maal  onder  woorden  is  gebracht  tijdens  het  president- 
„schap  van  Monroe.  En  die  leer,  hoè  is  zij  onder  woorden 
„gebracht?  Indien  het  slechts  een  verkiezingsleus  of  een  toover- 
„ spreuk  was,  dan  zou  zij  waard  zijn  noch  de  ademhaling  door 
„welke  zij  kon  worden  uitgesproken,  noch  het  papier  waarop  zij 
„geschreven  werd.  Die  leer  zal  geëerbiedigd  worden,  zoo  lang 
„onze  macht  ter  zee  ons  zal  plaatsen  op  den  eersten  rang.  Geen 
„dag  langer!"  ^ 

De  tegenwoordige  opvattingen  aangaande  de  Monroeleer  gaan 
vèr  genoeg.  De  Vereenigde  Staten  zullen  werken  voor  de  onaf- 
hankelijkheid der  overige  Staten  van  Amerika.  De  Regeering  te 
Washington    zal  interventie  uitoefenen  wanneer  door  Haar  zulks 


83 

in  het  belang  dier  Staten  wordt  geacht,  en  er  zijn  er  niet  weinigen, 
die  meenen  dat  voorhands  daarbij  meer  in  het  bijzonder  de  Staten 
van  Midden- Amerika  worden  bedoeld.  Panama  staat  reeds  onder 
Amerikaansche  controle.  Eene  revolutie  tegen  de  Columbiaansche 
Regeering,  scheiding  van  Columbia  en  Panama,  erkenning  door 
de  Vereenigde  Staten  van  de  nieuwe  kleine  Republiek,  onder- 
teekening  van  het  Panama-verdrag,  dit  alles  ligt  nog  versch  in 
het  geheugen.  De  overdracht  van  het  Panamakanaal  is  feitelijk 
tot  stand  gekomen  den  4den  Mei  1904.  Een  som  van  j^  40.000000 
werd  bij  Morgan  &  Co.  —  bemiddelaars  tusschen  de  Amerikaansche 
Regeering  en  de  Kanaalmaatschappij  —  gedeponeerd.  Het  Congres 
stelde  in  1902  de  bouwkosten  van  het  Kanaal  vast  op  j#  130.000000, 
waarvoor,  al  naar  mate  de  arbeid  verder  gaat,  2"/^  nationale 
schuldbrieven  zullen  worden  uitgegeven. 

Om  terug  te  keeren  tot  1898,  zoo  kenmerkt,  dit  jaar  zich  voor 
de  Vereenigde  Staten  ook  door  belangrijke  toeneming  van  territoir. 
„Grooter  Amerika"  werd  dus  op  het  vaandel  geschreven.  Men 
begon  den  oorlog  eerder  —  vooral  in  het  eigen  bewustzijn  —  in 
naam  der  menschelijkheid,  dan  wel  ten  einde  rechtstreeksch  voor- 
deel te  verwerven  voor  den  Staat  in  het  bijzonder.  De  President 
begreep  de  natie,  den  toestand,  en  men  zag  een  volk,  welks 
vaderlandsliefde  zich  toonde  van  uit  het  diepst  der  ziel  van  elk 
individu.  De  hoop  ontstond  om  Europa  als  geldmarkt  te  over- 
vleugelen. Staatsuitgaven,  noodig  geworden  door  het  imperialisme, 
het  graven  van  een  kanaal  als  schakel  tot  twee  oceanen,  subsidiën 
voor  stoomvaart  leidden  tot  eene  nieuwe  fiskale  richting. 

Tevens  was  1898  een  buitengewoon  jaar  op  economisch  gebied. 
Het  leverde  op :  een  maximum  katoenoogst,  een  maximum  graan- 
uitvoer,  een  maximum-opbrengst  van  ijzer,  steenkool,  koper  en 
goud;  de  zilverproduktie  werd  alleen  door  die  van  1892  over- 
troffen, de  goudvoorraad,  de  geldcirculatie  per  hoofd,  de  „clearings" 
der  banken,  de  gezamenlijke  spoorwegverdiensten,  de  omzet  in 
waardepapieren  waren  grooter  dan  ooit  en  het  aantal  faillisse- 
menten was  gering. 

Te  St.  Louis,  in  de  groote  steden  in  het  algemeen,  was  de 
indruk  van  die  uitbreiding  van  stoffelijke  welvaart,  tijdens  mijn 
bezoek    het  sterkst.    Nu   en   dan  was  hij  overweldigend.  In   den 


84 

loop    dezer    opmerkingen    word   ik  er  dan  ook  herhaaldelijk  toe 
geleid  dezen  indruk  terug  te  geven. 

De  Amerikaansche  nijverheid  bekommert  zich  weinig  om  oude 
banen,  traditie  of  precedent.  Zij  kent  geen  sleur.  Zij  heeft  geleerd 
vlug  te  vatten  de  voordeden  van  nieuwe  arbeidswijzen,  moderne 
werkmiddelen  en  van  het  zich  opwerken  tot  specialiteit  van  elk 
levend  gedeelte  der  voortbrengingsmachine.  In  vergelijking  met 
haar,  schijnt  de  Europeesche  industrie  verouderd,  met  uitzondering 
misschien   in  sommige  gevallen  van  de  Duitsche. 

Menige  tak  van  Amerikaansche  nijverheid  plant  zich  dan  ook 
over  naar  ons  werelddeel.  In  Duitschland  zijn  fabrieken  werkende 
met  Amerikaansche  modellen,  met  Amerikaansche  machines  en  met 
Amerikaansche  „foremen".  Menig  voorwerp  van  dagelijksch  ge- 
bruik komt  thans  uit  Amerika.  Ik  noem  slechts  electriciteitsartikelen, 
schoenen,  rijwielen,  schrijfmachines.  Amerikaansch  kapitaal  en 
nijverheidsbelangen  ontbreken  niet  te  Parijs  en  te  Londen  maakt 
men  zich  over  den  Amerikaanschen  ondernemingsgeest  ongerust. 
Een  Engelschman  ^)  scheef  onlangs  : 

„De  gemiddelde  Engelschman  ontwaakt  tegenwoordig  door  het 
„afloopen  van  een  Amerikaanschen  wekker,  glijdt  uit  zijne  Am eri- 
„kaansche  lakens  en  scheert  zich  met  een  Amerikaansch  veiUg- 
„ heidsscheermes,  na  zich  met  New-Yorksche  zeep  te  hebben 
„ingezeept.  Over  zijne  sokken  van  West-Carolina,  trekt  hij  schoenen 
„uit  Boston  aan.  En,  na  zijne  bretels  van  Connecticut  te  hebben 
„vastgemaakt,  en  zijn  Waterbury-horloge  in  den  zak  te  hebben 
„gestoken,  verschijnt  hij  aan  de  ontbijttafel.  Daar  maakt  hij  zijn 
„vrouw  er  een  compliment  over  dat  haar  blouse  van  Massa- 
„chussetts  zoo  goed  zit,  evenals  haar  corset  uit  IlUnois,  en  gebruikt 
„hij  eenige  oesters  van  Baltimore  of  ham  uit  Kansascity  met 
„brood  van  Amerikaansch  meel,  terwijl  mevrouw  de  voorkeur 
„geeft  aan  ossentong  van  Chicago  en  de  kinderen  H.  O.  eten. 

„Ondertusschen  leest  hij  zijne  morgencourant,  gezet  met  Ameri- 
„kaansche  machines,  gedrukt  met  Amerikaanschen  inkt  en  Ameri- 
,kaansche  persen  op  Amerikaansch  papier,  wellicht  zelfs  geredigeerd 
„door  een  handigen  Amerikaanschen  redacteur  en  verder  bewerkt 


')  F.  A.  McKenzie :  ^The  American  invader". 


85 

„op  Amerikaansche  wijze  met  aankondigingen  over  de  Amerikaan- 
„sche  uitgave  van  den  een  of  anderen  klassieken  roman  of 
„reusachtige  encyclopaedie,  die  op  Amerikaansche  manier  aan  de 
„lezers  op  afbetaling  in  termijnen  wordt  geleverd. 

.„Na  het  ontbijt  snelt  hij  weg  in  een  elektrische  tram,  welke 
„te  New- York  is  gemaakt,  naar  zijn  kantoor,  alwaar  —  natuur- 
„lijk  —  alles  Amerikaansch  is.  Hij  zit  er  op  een  stoel  uit  Nebraska, 
„vóór  een  schrijftafel  uit  Michigan,  schrijft  zijne  brieven  met  eene 
„machine  uit  Syracuse,  onderteekent  hen  met  een  vulpen  uit 
„New- York  en  maakt  hen  droog  met  een  vloeiboek  uit  New- 
„England  ;  kopieën  van  de  brieven  worden  opgeborgen  in  een 
„te  Grand  Rapids  vervaardigde  portefeuille.  Aan  zijn  tweede 
„ontbijt  neemt  hij  haastig  wat  koud  roastbeef,  afkomstig  van 
„een  Amerikaansche  koe,  met  zuurtjes  uit  Pittsburg  of  wel  perzik 
„in  blik  uit  Delaware,  om  te  eindigen  met  eene  cigarette  uit 
„Virginië.  Des  avonds  ontspant  hij  zich  in  Adelphi  of  Drury 
„Lane,  waar  Amerikaansche  stukken  worden  opgevoerd,  of  hij 
„  gaat  naar  eene  openbare  vermakelijkheid  van  wufter  soort,  welke 
„behoort  aan  eene  Amerikaansche  trust,  waar  hij  de  nieuwste 
„operettes  ziet,  gezongen  door  jonge  dames  en  magere  heeren 
„met  neusstemmen.  In  de  pauze  drinkt  hij  een  cocktail  of  een 
„glas  Californischen  wijn  en  besluit  den  dag  met  een  paar 
„Amerikaansche  little  liverpills  voor  de  gezondheid." 

De  uitval  is  overdreven,  maar  dit  beteekent  reeds  dat  er  eene 
basis  van  waarheid  voor  bestaat. 

Dat  men  in  Duitschland  op  nijverheidsgebied  denkt  aan  het 
Amerikaansch  gevaar  is  overbekend. 

De  industrietoestanden  in  Amerika  hebben  echter  ook  hunne 
schaduwzijden. 

Men  weet  dat  eenheid  van  wetgeving  in  de  verschillende 
Staten  voor  interne  aangelegenheden  voorloopig  iets  onbereik- 
baars is.  Duidelijk  treedt  die  verscheidenheid  aan  het  licht  bij 
vraagstukken  van  socialen  aard. 

Hier  bestaat  de  bij  de  wet  geregelde  arbeid  van  acht  uren  ; 
daar  wil  men  er  niets  van  weten.  In  de  zuidelijke  Staten  wacht 
de  kinderarbeid  op  wettelijke  bepalingen.  In  Noord-Carolina, 
Zuid-Carolina,    Georgië    en    Alabama   zijn   in  de  fabrieken  bezig 


86 

kinderen  onder  de  veertien,  zelfs  onder  de  twaalf  jaren  en  hun 
werkdag  duurt  dikwijls  twaalf  uren.  Ook  op  het  gebied  der 
verzekering  tegen  ongelukken  zou,  naar  Europeesche  begrippen, 
nog  veel  kunnen  worden  gedaan;  deze  vraag  houdt  echter  ver- 
band met  den  onafhankelijksheidszin  van  den  Amerikaanschen 
werkman.  Werkstakingen  —  het  werd  reeds  vermeld  —  komen 
veelvuldig  voor.  De  arbeid  botst  tegen  het  kapitaal.  Beide  heb- 
ben zich  gecoaliseerd. 

Dat  er  tegen  de  trusts,  ook  buiten  de  arbeiderskringen,  eene 
krachtige  meening  in  het  land  heerscht,  is  gebleken  op  de 
duidelijkste  wijze. 

Deze  vraag  staat  in  nauwe  betrekking  tot  de  bestaande  fiskale 
wetgeving.  Op  het  oogenblik  betaalt  de  Amerikaan  de  voort- 
brengselen zijner  fabrieksnijverheid  niet  alleen  met  den  prijs 
volgens  de  kosten  der  binnenlandsche  produktie,  maar  met  het 
bedrag  van  het  beschermend  recht  bovendien.  Indien  hiertegen  thans 
ook  al  niet  wordt  opgekomen  door  het  algemeen,  een  feit  blijft 
het  toch  dat  in  menig  opzicht  de  Amerikaan  zijne  levensbehoeften 
duurder  betaalt,  opdat  den  buitenlander,  tegen  wien  te  concur- 
reeren  is,  goedkooper  geleverd  kunne  worden.  De  tijd  zal  leeren 
in  hoever  het  wenschelijk  en  noodig  is  in  de  toekomst  verandering 
te  brengen  in  dit  stelsel,  doch  middelerwijl  is  het  zeker  dat  de 
industrie  en  ook  het  verkeersstelsel  in  het  vrijheidlievend  Amerika 
in  vele  gevallen  niet  in  vrijheid  werkt. 

Ik  vroeg  aan  een  industrieel  te  St.  Louis:  „Hoe  zoudt  gij  de 
trusts  omschrijven?" 

Zijn  antwoord,  in  beknopten  vorm,  was: 

„De  trust  is  eene  associatie,  welke  zich  ten  doel  stelt  invloed 
uit  te  oefenen  op  het  vaststellen  der  marktprijzen.  Zij  moet 
daarom  trachten  te  omvatten  een  zóó  groot  gedeelte  van  de 
geheele  produktje  van  den  desbetreffenden  nijverheidstak,  dat  zij 
den  prijs  in  haar  macht  heeft  door  den  invloed,  welken  zij  doet 
gelden  op  het  aanbod.  Men  berekent  dat  zulks  reeds  mogelijk  is 
wanneer  de  trust  40  ®/o  der  geheele  productie  omvat ;  stijgt  dit 
cijfer  tot  80  %,  dan  beheerscht  de  coalitie  de  markt  geheel  en  al." 
De  „Standard  oil  Company"  heeft  in  1882  het  voorbeeld  tot 
dergelijke  coalitie  geleverd.  Zij  ontstond  uit  een  aantal  petroleum- 


87 

raffinaderijen  in  Pennsylvanië,  Ohio  en  de  naburige  Staten.  Reeds 
geruimen  tijd  te  voren  waren  deze  fabrieken  met  elkander  in 
overleg  getreden  over  het  rayon,  hetwelk  door  elke,  voor  afzet, 
zou  bewerkt  worden  en  over  het  vaststellen  van  éénvormige 
prijzen. 

Het  kenmerk  van  de  trustvorming  was  nu  dat  de  aandeel- 
houders der  gezamenlijke  maatschappijen  de  macht,  waarvan  zij 
krachtens  hunne  actiën,  in  de  algemeene  vergaderingen  gebruik 
konden  maken,  overdroegen  aan  een  beperkt  aantal  „trustees", 
die  naar  eigen  goedvinden  kunnen  handelen.  In  plaats  van 
„shares",  kregen  de  aandeelhouders  „certificates",  welke  hen  in 
staat  stelden  de  dividenden  te  innen,  doch  hun  ontnamen  het 
recht  van  stemmen.  Dat  voor  het  welslagen  van  een  trust  veel 
afhangt  van  de  bekwaamheid  der  „trustees"  behoeft  nauwelijks 
te  worden  vermeld.  De  ervaring  heeft  het  overigens  gestaafd. 

De  trusts  zijn  bevorderd  door  de  buitengewone  welvaart  ge- 
durende de  jaren  na  1898.  Overvloed  van  kapitaal  en  het  Dingley- 
tarief  gaven  het  aanzijn  aan  honderden  nieuwe  fabrieken. 

Het  werken  in  het  groot,  het  vermijden  van  versnippering 
van  krachten,  de  coöperatie  zoo  ruim  mogelijk  opgevat,  dit  zijn 
in  theorie  de  voorname  doeleinden  der  trusts.  Immers,  in  algemeene 
termen  gesproken,  gaat  de  arbeid  van  de  huiskamer  naar  de 
gewone  werkplaats,  dan  naar  de  fabriek,  deze  wordt  er  toe  ge- 
drongen deel  uit  te  maken  van  eene  naamlooze  vennootschap, 
van  eene  maatschappij ;  de  „pools"  komen  tot  stand  en  eindelijk 
de  trusts. 

Terwijl  de  „pools",  welke  in  Amerika  zijn  gevormd,  niet 
krachtig  genoeg  waren,  natuurlijkerwijze  de  voortbrenging  der 
enkelen  niet  konden  regelen,  bovendien  als  onwettig  werden 
beschouwd  omdat  zij  de  handelsvrijheid  beperken,  hebben  de 
trusts  als  voorname  schaduwzijden  getoond :  de  speculatie,  de 
overkapitalisatie. 

Men  schatte  eenigen  tijd  geleden  het  bedrag  der  in  trusts 
belegde  kapitalen  op  negen  milliard  dollars.  Twee  en  vijftig  dezer 
handels-combinatiën  vertegenwoordigden,  volgens  Littlefield,  den 
afgevaardigde  voor  den  Staat  Maine,  op  i  Januari  1903,  meer 
dan  zes  milliard;  daaronder  de  „United  States  Steelcorporation" 


88 

met  1600  en  de  Tabakstrust  met  260  millioen.  In  den  zomer 
van  1902  stichtte  J.  Pierpont  Morgan  de  „International  Mercantile 
Marine  Company".  Alle  lijnen,  met  uitzondering  van  de  minder 
beteekenende  „Allan"  en  „Anchor"  van  Glasgow  en  de  „Com- 
pagnie Générale  ïransatlantique",  welke  het  verkeer  uitoefenen 
tusschen  de  Amerikaansche  Oostkust  en  het  noordwesten  van 
Europa,  maakten  daarvan  deel  uit.  Men  kent  den  uitslag  dezer 
poging.  De  preferente  aandeelen  hebben  nooit  op  pari  gestaan, 
wel  op  75  7o,  maar  zij  daalden  in  den  loop  van  1903,  tot  20  7o 
en  lager.  De  zaak  is  op  niets  uitgeloopen,  evenmin  als  de  vroeger 
gewaagde  ondernemingen  om  de  koren-  en  kopervoorraden  der 
wereld  te  monopoliseeren.  Morgan's  scheepsbouwtrust  en  staaltrust 
ondergingen  hetzelfde  lot. 

Krachtens  de,  in  den  aanvang  van  1903  afgekondigde  wet, 
de  zoogenaamde  „Littlefield  bill",  zijn  „corporations",  naamlooze 
vennootschappen  en  trusts  onderworpen  aan  het  toezicht  van  een 
„Commissioner  of  Corporations",  welke  één  der  chefs  is  van  het 
nieuw  opgerichte  Departement  van  Handel.  Of  deze  wet  de 
gewenschte  uitwerking  zal  hebben,  blijft  de  vraag.  De  vroeger 
in  dit  opzicht  genomen  wettelijke  maatregelen  hebben  weinig 
vermocht.  Aan  tegenkanting,  vooral  van  de  zijde  der  demokraten, 
ontbreekt  het  den  trusts  niet.  Zij  hebben  geenen  gunstigen  invloed 
uitgeoefend  op  de  betrekkingen  tusschen  patroon  en  werkman. 
Dezen  treft  het  in  den  zak,  wanneer  de  binnenlandsche  prijzen 
van  levensbehoeften,  zooals  steenkolen,  vleesch,  petroleum,  suiker 
op  een  hoog  punt  worden  gehouden  en  de  concurrentie  onder 
de  werknemers  vermindert,  tengevolge  waarvan  de  loonen  worden 
gedrukt. 

De  overkapitalisatie  van  de  trusts  heeft  Amerika  in  den  zomer 
van  1903  eene  ernstige  iinancieele  crisis  gebracht.  Zij  heeft 
bewezen  dat  er  voor  de  „trustees"  nog  veel  te  leeren  valt  en  dat 
economische  wetten  niet  ongestraft  worden  verkracht.  Het  kapitaal 
eener  onderneming  hoe  groot  ook,  kan  niet  worden  geregeld 
naar  haar  verondersteld  voortbrengingsvermogen. 

Om  nog  eens  van  het  jaar  1898  te  spreken,  zoo  legde  Amerika 
alstoen  zich  met  verdubbelden  ijver  er  op  toe  den  uitvoer  te 
vermeerderen.    Niet    alleen    werd   de    blik    gericht  naar  Europa, 


89 

doch  ook  naar  Oostelijk  Azië.  De  Stille  Oceaan  gaf  ruimte  tot 
ademen  aan  de  wereld,  in  de  eerste  plaats  aan  de  nieuwe.  De 
zee  beheerscht  den  handel  en  de  menschheid  beheerscht  de  zee. 
Ontwikkeling  van  deze  is  ten  nauwste  verbonden  met  den  voor- 
uitgang. 

De  kaden  te  Tacoma,  te  Seattle,  te  San  Francisco  liggen  vol 
goederen  voor  export  via  den  Stillen  Oceaan.  Negen  stoomboot- 
lijnen  voorzien  in  het  vervoer  naar  Azië.  Het  was  het  Westen 
vooral  dat  het  behouden  der  Philippijnen  verlangde,  het  Westen 
dat  in  zoo  menig  opzicht  belangen  heeft  verschillende  van  die 
van  de  andere  Staten  der  Unie.  Immers,  welk  eene  verscheiden- 
heid !  Landbouw  in  Indiana,  lowa,  Nebraska,  Kansas,  Noord-  en 
Zuid  Dakota  en  een  gedeelte  van  Illinois.  In  Pennsylvanië  en 
Ohio  petroleum,  ijzer  en  steenkool.  Koperdel  ving  en  houtproductie 
in  Michigan,  Wisconsin  en  Minnesota,  terwijl  van  fabrieken  en 
van  handel  leven  de  Staten :  Connecticut,  New-Hampshire,  Maine, 
Massachussets  en  Rhode-Island.  De  Staat  New- York  levert  ap- 
pelen en  melkerijprodukten  op,  en  Califomië:  wijn;  het  zuiden 
brengt  voort:  rijst,  suiker,  katoen,  tabak,  en  het  noorden; 
ijzer,  hout,  visch,  pelterijen,  maïs,  tarwe  en  andere  granen; 
goud,  zilver,  koper,  lood,  zouten  worden  in  het  rotsgebergte 
opgedolven.  En  welke  hoeveelheden!  Ik  neem  het  jaar  1900. 
Toen  was  de  oogst  aan  maïs:  2.105,102.516  bushels  tot  eene 
waarde  van  ^  751.220.034,  aan  tarwe  622.231.475  bushels,  tot 
een  waarde  van  x  326.683.527,  aan  rogge  23,995,927  bus- 
hels, waard  ^  12.236.313,  aan  haver  809.125.989  bushels,  waard 
^208.669.223,  aan  gerst  58.925.833  bushels,  waard  ƒ  24.075.561, 
aan  aardappelen  210.917.898  bushels,  waard  i' 90.51 1. 162,  aan 
hooi  50.053.475  ton  tot  een  waarde  van  ^  444.889.900,  aan  katoen 
3-657.135.200  pond,  waard  é  334.847.868.  Voorts  i. 261. 000  ton 
suikerriet,  698.418.146  pond  tabak,  94.120.000  pond  hop  en 
8.034.400.000  pond  vlas. 

De  katoengordel  der  Vereenigde  Staten  gaat  van  het  Oosten 
naar  het  Westen.  Van  Virginia,  Georgië,  Noord-Carolina  en 
Zuid-Carolina  bewoog  zich  de  katoenbouw  naar  de  Mississippi. 
Thans  komt  de  oogst  voor  drie  vierden  uit  de  ten  Westen  van 
dien  stroom  gelegen  Staten.  De  zuidelijke  landen  aan  den  Atlan- 


90 

tischen  Oceaan  spinnen  hunnen  eigen  oogst  voor  het  grootste 
gedeelte;  het  voorname  katoencentrum  schuift  intusschen  voort 
naar  den  Stillen  Oceaan.  De  oppervlakte  van  den  bodem,  welke 
thans  katoen  voortbrengt,  wordt  geschat  op  twintig  millioen  acres 
en  om  die  produktie  af  te  zetten  behoeven  de  Vereenigde  Staten 
het  Verre  Oosten. 

Hier  volgen  de  woorden,  uitgesproken  door  Senator  Depew  bij 
eene  zekere  gelegenheid  in  het  Auditorium  te  Chicago. 

„De  open  markten  van  Japan  en  China  zullen  niet  alleen 
„opnemen  alle  de  tarwe,  welke  de  kust  van  den  Stillen  Oceaan  voort- 
„brengt,  maar  den  geheelen  oogst,  welken  zij  kan  voortbrengen. 
„  Die  markten  zullen  zoo  groot  zijn  voor  onze  stalen  spoorstaven, 
„onze  machines,  onze  elektrische  artikelen  en  onze  landbouw- 
„ werktuigen,  dat,  met  een  handelsvloot  in  den  Stillen  Oceaan, 
„Oregon  en  Californië  in  weinige  jaren  de  rijkste  en  meest 
„voortbrengende  Staten  der  Unie  zullen  zijn.  Er  is  in  den  handel 
„de  opening  van  een  nieuw  arbeidsveld  en  nieuwe  gelegenheden 
„voor  kapitaal.  De  congestie  van  onze  markt  zal  genezen  worden 
„en  oorzaken  tot  paniek  zullen  verminderen ;  de  scherpe  mede- 
„dinging  onder  ons  zei  ven  zal  worden  beperkt;  de  landbouwers 
.,van  het  Westen,  van  het  westelijk  centrum  en  van  het  noord- 
„ westen  zullen  beter  in  staat  zijn  de  mededinging  vol  te  houden, 
„op  de  markten  van  Europa,  met  de  Argentijnsche  Republiek, 
., Rusland,  Egypte  en  Indië.  Het  koren  van  den  Stillen  Oceaan 
„zal  naar  het  Oosten  gaan  in  plaats  van  naar  Liverpool ;  be- 
„schaving,  christendom  en  ordelievende  vrijheid  volgende  de 
„vlag,  zullen  onschatbare  weldaden  brengen  aan  half  barbaarsche 
„en  vreemde  rassen  in  de  verte.  Er  zullen  voor  ons  eigen  volk 
„wederkeerige  weldaden  zijn,  komende  van  duizend  millioen  en 
„niet  van  zeventig  millioen  menschen,  die  wachten  op  de  voort- 
„brengselen  van  onzen  grond,  de  resultaten  van  onzen  landbouw, 
„het  produkt  onzer  mijnen  en  het  surplus  van  onze  fabrieken 
„en  van  onze  hoogovens." 

Alle  middelen  worden  aangewend  om  aan  het  buitenland  te 
verkoopen.  De  in  den  vreemde  gevestigde  handelsagenten  van 
Amerika  berichten  snel  en  nauwkeurig  over  alle  economische 
onderwerpen,    aan    de   orde    van    den    dag    in    de   Rijken,  waar 


91 

zij  geplaatst  zijn.  Het  Departement  van  Handel  en  Arbeid  zift 
deze  inlichtingen  en  stelt  ze  onmiddellijk  ter  beschikking  van 
belanghebbenden. 

Dit  Departement  is  nog  niet  lang  geleden  ingesteld.  De  daaraan- 
verbonden  ambtenaren  waren,  nadat  het  in  Maart  1903  zijne 
werkzaamheden  had  begonnen,  op  i  Juli  d.  a.  v.  loi  25  in  getal, 
nL  1289  aan  het  Departement  zelf  en  8836  in  de  verschillende 
Staten  der  Unie.  Omvangrijk  is  de  taak  der  nieuwe  instelling. 
Behalve  met  de  belangen  van  den  Handel  en  van  den  Arbeid 
heeft  zij  zich  bezig  te  houden  met  het  mijnwezen,  visscherijen, 
nijverheid  in  het  algemeen,  kustverlichting,  statistiek,  immigratie 
en  eene  harer  eerste  verplichtingen  is  het  onderzoek  naar  de 
inrichting  en  het  beheer  van  alle  handeldrijvende  lichamen. 

Met  dit  laatste  belast  is  de  afdeeling :  „Bureau  voor  corporaties"  ; 
dus  voor  de  „trusts".  Dit  Bureau  is  wellicht  de  voorname  oorzaak 
geweest  tot  het  oprichten  van  het  geheele  Departement.  Demokra- 
ten  noch  Republikeinen  wilden  geacht  worden  de  trusts  in  bescher- 
ming te  nemen  ;  tegelijkertijd  durfde  geen  van  beide  partijen  deze 
beweging  recht  aan,  en  ook  werden  de  goede  zijden  dezer  reus- 
achtige corporaties  door  niemand  over  het  hoofd  gezien.  President 
Roosevelt  begreep  intusschen  dat  er  iets  moest  worden  gedaan ; 
dat  er  gezorgd  moest  worden  dat  deze  consortia  geen  misbruik 
maakten  van  hunne  macht.  „The  capitalist  who,  alone  or  in 
conjunction  with  his  fellows,  performs  some  great  industrial  feat, 
by  which  he  wins  money  is  a  welldoer,  not  a  wrongdoer ;  provided 
only  he  works  in  proper  and  legitimate  lines**  zeide  hij.  Om  de 
bereiking  van  dat  doel  voor  te  bereiden  werd  bovengenoemd 
Bureau  opgericht  en  het  heeft  reeds  sedert  zijn  bestaan  weldadig 
gewerkt. 

Het  jaar  1898  heeft  gebracht:  vergrooting,  ontwikkeling,  her- 
vorming. Aangaande  eenige  onderwerpen  van  Staatszorg  kan,  te 
rekenen  van  dat  tijdstip,  gesproken  worden  van  wedergeboorte. 
Het  leger  bijvoorbeeld.  Te  St.  Louis  krijg  ik  dienaangaande  de 
volgende  inlichtingen. 

Hier,  evenmin  als  in  andere  groote  steden,  zag  voorheen  de 
Amerikaansche  burger  weinig  of  niets  van  het  leger.  Brak  er 
oproer    uit,    moest   de   sterke   hand  worden  gebruikt  tegen  eene 


92 

werkstaking,  dan  kwamen  de  soldaten.  Zij  trokken  zich  terug, 
zoodra  de  toestand  weder  normaal  was  geworden.  Zij  waren 
vooral  politie,  wier  diensten,  in  gewone  tijden,  noodig  waren  op 
de  grenzen.  Een  aantal  van  vijftien  duizend  man  was,  dertig 
jaren  geleden,  voldoende  om  de  prairiën  te  zuiveren  van  den 
Indiaan,  en  het  Westen  voor  te  bereiden  tot  zijne  taak  van 
heden.  De  bedoelde  arbeid  van  den  militair  was  afgeloopen  bij 
den  aanvang  van  1891. 

Het  staand  leger  was  toen  samen  samengesteld  uit  tien  regi- 
menten kavalerie,  vijf  regimenten  artillerie  en  vijf  en  twintig 
regimenten  infanterie;  in  het  geheel  28000  man. 

Toen    deze    strijdmacht,    over    welke   de  centrale  regeering  te 
Washington    en    niet    de    een    of   andere    Staat  in  het  bijzonder 
beschikte,    niet    langer  noodig  was  op  de  grenzen,  betrok  zij  de 
garnizoenen  Fort  Myer  bij  Washington,  Fort  Sheridan  bij  Chicago 
Fort  Crook  bij  Amaha,  enz. 

Bij  het  uitbreken  van  den  oorlog  met  Spanje  zijn  er  —  het  is 
algemeen  bekend  —  gebreken  aan  het  licht  gekomen  omtrent 
de  administratie,  organisatie  en  bewapening  van  het  leger,  welke 
moesten  verholpen  worden,  wilden  de  Vereenigde  Staten  de  rol 
vervullen,  welke  zij  op  zich  hadden  genomen.  In  het  gevecht 
van  Santiago  was  één  der  vrijwilligersregimenten  voor  den 
vijand  een  gemakkelijk  mikpunt,  omdat  het  bewapend  was  met 
het  verouderd  Springfield-geweer  en  rookvoortbrengend  kruit. 
Een  generale  staf  ontbrak.  Het  vervoer  der  troepen  ging  langzaam. 
Er  waren  daartoe,  onder  Staatssecretaris  Alger,  geen  voldoende 
voorbereidende  maatregelen  getroffen.  Politieke  kuiperijen  onder- 
mijnden het  gehalte  der  officieren. 

Spoedig  werd  ingezien  dat  deze  toestand  niet  kon  blijven 
voortbestaan,  dat  nieuwe  denkbeelden  noodig  waren. 

De  heer  Root  werd  Staatssecretaris  voor  het  Departement  van 
Oorlog. 

Er  zijn  mij  bijzonderheden  medegedeeld  aangaande  de  wijze 
hoe,  sedert  zijn  optreden,  het  Amerikaansch  leger  hernieuwd  is 
en  verder  zal  worden  hervormd,  doch,  ter  zake  onbevoegd  zijnde, 
mag  ik  daarop  niet  ingaan  en  bepaal  er  mij  toe  te  vermelden 
dat  in  zijn  eerste  jaarbericht,  hij  algeheele  reorganisatie  van  het 


93 

leger  verdedigde  op  grond  van  de  stelling  dat  «het  ware  doel 
van  een  staand  leger  is:  voorbereiding  tot  oorlog",  verklarende 
dat  „het  tegenovergestelde  de  theorie  was,  waarnaar  het  leger 
behandeld  werd  gedurende  de  drie  en  dertig  jaren  liggende  tus- 
schen  den  burgerkrijg  en  den  oorlog  met  Spanje.  Oogenblikkelijke 
utiliteit  was  de  heerschende  overweging  en  de  mogelijkheid  van 
oorlog  scheen  te  allen  tijde  zóó  vaag  en  weinig  voor  de  hand 
liggend,  dat  zij  geen  vormende  kracht  gaf  voor  wetgeving  be- 
treffende het  leger." 

Elihu  Root,  geboren  in  1845  in  den  staat  New- York,  was  tot 
aan  zijn  optreden  als  Minister  van  Oorlog,  advokaat  van  groot 
aanzien  in  New- York  City.  Men  noemt  hem  als  toekomstig  Presi- 
dent der  Vereenigde  Staten.  *) 

Het  Congres  heeft  voor  het  naast  het  aantal  manschappen  van 
het  Amerikaansch  leger  vastgesteld  op  60.000  man  minimum  en 
100.000  man  maximum.  In  1902  waren  er  ruim  84.000  man, 
behalve  5000  man  inlandsche  troepen  op  de  Philippijnen. 

Onwillekeurig  brengt  de  legervraag  mij,  verblijvende  teSt.  Louis, 
in  het  hart  der  Vereenigde  Staten,  op  het  Pan-Americanisme:  een 
denkbeeld  van  de  toekomst  als  men  wil,  maar  dat  zich  toch  op- 
dringt, thans  nu  het  kanaal  door  Amerika  op  zijn  smalst  wordt 
gegraven.  In  de  groote  hal  van  het  Planters-hotel  besteed  ik 
aan  het  neerschrijven  van  eenige  punten  dienaangaande  den  tijd. 
welke  mij  rest  tusschen  het  pakken  mijner  koffers,  die  reeds  ver- 
zonden zijn,  en  mijn  rit  naar  het  „depot"  (spoorwegstation)  te 
St.  Louis,  om  terug  te  keeren  naar  Chicago,  waar  ik  nog  eenige 
dagen  wil  vertoeven. 


*)  Hij  heeft  thans  den  overleden  heer  John  Hay  opgevolgd  als   staatssecretaris  voor 
Buitenlandsche  Zaken. 


IV 
NOG  EENS  CHICAGO. 


IV 

NOG  EENS  CHICAGO. 


De  positie  der  Vereenigde  Staten  tegenover  de  verschillende 
landen  van  het  zuidelijk  gedeelte  des  Continents  is,  te  rekenen 
van  den  aanvang  der  vorige  eeuw,  eene  positie  van  invloed 
geweest.  Tot  in  1898  echter  was  men  te  Washington  te  dezen 
opzichte  eenigszins  schuchter,  al  was  de  terughoudendheid  ook 
allengs  minder  geworden. 

Bolivar,  de  Zuid-Amerikaansche  bevrijder,  riep  in  1826  te 
zamen  het  Panama-congres  van  Amerikaansche  Staten.  Het  was 
gericht  tegen  de  Heilige  Alliantie  en  ten  gunste  van  de  onaf- 
hankelijkheids verkrijging  der  toen  nog  overgebleven  Spaansche 
Koloniën.  De  uitnoodiging,  gericht  tot  de  Vereenigde  Staten  om 
deel  te  nemen  aan  dit  congres,  vermeldde  expresselijk  dat  het  niet 
te  doen  was  om  militairen  bijstand  van  Noord -Amerika,  maar  wèl  om 
te  waken  tegen  Europeesche  inmenging  in  Amerikaansche  zaken. 

Dit  laatste  was  de  Monroeleer. 

Te  Washington  evenwel  verklaarde  men  „naar  de  meening 
„van  dit  Huis  (van  Volksvertegenwoordigers)  moeten  de  Ver- 
„eenigde  Staten  geen  verbond  vormen  met  alle  of  met  eenige 
„der  Zuid-Amerikaansche  republieken,  noch  deelnemen  aan  eenige 
„kollektieve  verklaring  met  het  doel  om  te  verhinderen  dat  eenige 
„der  Europeesche  Mogendheden  zich  mengen  in  de  vraag  hunner 
„onafhankelijkheid  of  van  hunnen  regeeringsvorm,  ook  niet  aan 
„eenig    verdrag   ten    doel  hebbende  om  kolonisatie  op  de  vaste- 

7 


98 

„landen  van  Amerika  te  voorkomen,  maar  het  volk  der  Vereenigde 
„Staten  moet  vrij  gelaten  worden  om,  bij  eenige  crisis,  te  handelen 
„op  zulk  eene  wijze,  als  te  eeniger  tijd  zal  worden  voorgeschreven 
„door  hunne  eigene  gevoelens  van  vriendschap  jegens  die  repu- 
„ blieken  of  door  hun  eigene  eer  en  staatkunde." 

De  afgevaardigden  der  Vereenigde  Staten  kwamen  te  laat 
aan  ter  bestemde  plaats,  en  het  Panama-congres  mislukte.  De 
Zuid-Amerikaansche  Staten  kregen  den  indruk  dat  zij  door  de 
Unie  uit  de  hoogte  werden  behandeld,  en  deze  indruk  kan  wel 
juist  zijn  geweest,  indien  men  er  slechts  bij  bedenken  wil,  dat 
hij,  die  gevoelt  dat  zijne  kracht  zich  ontwikkelt,  doch  zijn  tijd 
nog  niet  gekomen  acht,  geneigd  is  tot  voorbehoud. 

De  bedoelde  gezindheid  der  Staten  van  Zuid- Amerika  werd  er 
niet  beter  op  door  de  inlijving  van  Texas  in  1845,  ^^n  laatsten 
slavenstaat,  welke  tot  de  Unie  werd  toegelaten. 

Texas,  oorspronkelijk  behoorende  tot  Mexico,  was  in  de  jaren 
1820 — 1830  bevolkt  geworden  door  lieden  uit  de  Vereenigde 
Staten.  Zij  kwamen  in  opstand  tegen  het  Mexikaansch  gouver- 
nement, maakten  zich  vrij  en  vormden  een  republiek,  welke  zij 
als  slavenstaat  bij  de  Unie  wenschten  ingelijfd  te  zien.  Het 
Noorden  verzette  zich  gedurende  langen  tijd  daartegen,  doch 
toen  het  eindelijk  geschiedde,  kwamen  er  grensgeschillen  met 
Mexico,  welke  eindigden  met  een  oorlog.  Mexico  moest  het 
gelag  betalen,  de  Unie  werd  vermeerderd  met  een  staat  zoo 
groot  als  half  Europa. 

In  1854  stelden  de  Vereenigde  Staten,  welker  burgers  reeds 
de  meening  hadden  verkondigd:  „indien  Spanje  ons  Cuba  niet 
„wil  over  doen  tegen  een  redelijken  prijs,  dan  zijn  wij  op  grond 
„van  elke  menschelijke  en  goddelijke  wet  gerechtigd  het  met 
„geweld  te  nemen"  aan  Spanje  voor  het  eiland  te  verkoopen, 
waarop  men  te  Madrid  het  antwoord  gaf  dat  de  verkoop  van 
Cuba,  de  verkoop  van  Spanje's  eer  zelve  zou  zijn. 

De  Latijnsche  volken  in  Amerika  voelden  zich  nog  sterk,  al 
kwam  het  Amerikaansche  ras  ook  krachtiger  voorwaarts  dan  zij. 

Juarez  was  aan  den  vóóravond  van  den  burgerkrijg,  door 
President  James  Buchanan  als  heerscher  van  Mexico  erkend. 
Toen    die    oorlog    ten    einde    was    gebracht,   deelde  Seward  den 


99 

• 

Franschen  Gezant  te  Washington  mede  dat  het  terugtrekken  der 
Napoleontische  troepen  uit  Mexico  door  de  Vereenigde  Staten 
gewenscht  werd,  en  aan  dien  wensch  gaf  Frankrijk  gevolg. 

Het  overwicht  der  Unie  in  Zuid-Amerikaansche  aangelegenheden 
begon  zich  toen  meer  en  meer  te  doen  gelden.  Hier  moet  Chili 
„amende  honorable"  doen  voor  te  Valparaiso  vermoorde  Ameri- 
kaansche  matrozen ;  daar  wordt  bij  de  vredesvoorwaarden  tusschen 
Chili  eenerzijds  en  Bolivia  alsmede  Peru  anderzijds,  den  toestand 
der  overwonnenen  verzacht  door  toedoen  van  den  Noord-Ameri- 
kaanschen  Staatssecretaris  *) ;  nu  eens  bewijst  de  Unie  diensten 
als  „ehrlicher  Makler"  bij  een  grensgeschil  tusschen  Mexico  en 
Guatemala,  dan  weder  steunt  het  Noorden  de  Braziliaansche 
Republikeinen  om  hunne  omwenteling  te  doen  zegevieren. 

In  1883  had  zich  een  aantal  vertegenwoordigers  van  Latijnsch- 
Amerikaansche  Staten,  te  Caracas,  rendez-vous  gegeven,  om  te 
beraadslagen  over  eene  algemeene  staatkundige  gedragslijn ;  daarna 
werd  eene  dergelijke  conferentie  gehouden  te  Buenos  Ayres,  en 
in  1890  had  te  Washington  de  eerste  werkelijke  pan-Ameri- 
kaansche  conferentie  plaats,  alwaar  vertegenwoordigd  waren  alle 
Staten  van  het  Continent,  behalve  San  Domingo,  welke  Republiek 
intusschen  instemming  had  betuigd  met  het  doel  der  conferentie. 

De  voorname  aldaar  behandelde  onderwerpen  waren  arbitrage 
bij  geschillen  van  internationalen  aard,  verbetering  van  handels- 
betrekkingen, instelling  van  stoomvaartlijnen,  een  intercontinen- 
tale spoorweglijn  en  een  éénvormig  stelsel  van  douane-bepalingen. 

Het  resultaat  dezer  bijeenkomst  was  in  schijn  gering;  niets 
anders  als  een  pan-Amerikaansch  bureau  voor  handelsinlichtingen. 
Maar,  de  ideeën  schrijden  voort:  de  conferentie  van  '90  was  de 
voorloopster  van  het  pan-Amerikaansch  congres,  gehouden  te 
Mexico  in  1901/02.  En,  al  moge  dit  congres  niet  zijn  gehouden 
op  grondgebied  der  Unie,  al  mogen  de  uitnoodigingen  tot  het 
bijwonen  daarvan  zijn  uitgegaan  van  den  President  van  Mexico, 
het  waren  de  Vereenigde  Staten,  welke  daar  ter  plaatse  het 
meest  gezag  hadden,  glorievol  als  zij  waren  getreden  uit  den  krijg 
van   1898,  geopenbaard  als  zij  zich  hadden  als  eene  wereldmacht. 


')  FreliDghiiijsen,  doch  vooral  door  toedoen  van  diens  voorganger  Blaine. 


lOO 

Hier  zij  slechts  aangestipt,  dat  te  Mexico  met  algemeene  stem- 
men werd  beslist,  dat  alle  de  Amerikaansche  republieken  —  hun 
aantal,  vertegenwoordigd  te  vermelder  plaatse,  was  negentien  — 
hunne  adhaesie  zouden  betuigen  aan  de  Haagsche  Conventiën  van 
1 899  en  dat  aan  het  Hof  van  Arbitrage  te  's-Gravenhage  zouden 
worden  onderworpen  alle  eventueele  geschillen  tusschen  de  Re- 
geeringen van  Amerika  nopens  vorderingen  van  partikuliere 
personen,  indien  het  bedrag  dier  vorderingen  zulks  der  moeite 
waard  maken. 

Vele  andere  onderwerpen  werden  nog  behandeld,  welke  hier 
worden  voorbijgegaan.  Niet  vergeten  mag  echter  worden  het 
besluit,  dat  spoedig  een  nieuwe  pan-Amerikaansche  conferentie 
zal  worden  gehouden.  Een  wijd  gezichtspunt  krijgt  men  bij  het 
overdenken  van  deze  toenadering,  welke  in  de  Nieuwe  Wereld 
plaats  grijpt,  in  verband  met  den  loop  der  dingen  in  de  toekomst  ; 
in  verband,  om  voorloopig  bij  iets  concreets  te  blijven,  met  de 
doorgraving  der  landengte  van  Panama. 

De  Vereenigde  Staten  vonden,  gedurende  een  halve  eeuw,  bij 
de  medewerking  tot  dit  plan,  een  hinderpaal  in  traktaatsverbinte- 
nissen met  Engeland.  De  oorlog  in  Zuid- Afrika  heeft  de  Regee- 
ring te  Washington  een  geschikte  gelegenheid  geboden  om  de 
ten  deze  bestaande  moeilijkheden  op  te  lossen,  en  het  kanaalplan 
zal  er  slechts  toe  kunnen  bijdragen  om  haar  reeds  groot  over- 
wicht bij  de  Zuid- Amerikaansche  Staten  te  bevestigen  en  verder 
te  ontwikkelen. 

Wat  het  gebruik  van  dit  overwicht  aangaat,  zoo  moge  worden 
gedacht  aan  den  onlangs  overleden  John  Hay,  Staatssecretaris 
voor  Buitenlandsche  Zaken,  dien  ik  de  eer  heb  gehad  te  Washington 
te  ontmoeten,  en  die  bij  zekere  gelegenheid  ter  zake  heeft  gezegd  : 
„Ik  geloof  te  mogen  vaststellen,  dat  onze  zusterrepublieken  ten 
zuiden  van  ons,  volkomen  overtuigd  zijn  van  de  oprechtheid  onzer 
houding.  Zij  weten,  dat  wij  den  voorspoed  wenschen  van  elk  harer. 
Wij  willen  haar  grondgebied  niet  meer,  dan  wij  de  bergen  in  de 
maan  begeeren.  Wij  betreuren  als  er  geschillen  tusschen  haar  zijn, 
maar  zelfs  dan  denken  wij  er  niet  aan  om  te  trachten  eenige 
dier  strijdvragen  op  te  lossen,  tenzij  op  verzoek  van  de  beide 
belanghebbende  partijen.    Zelfs  onze  ernstigste  wensch  tot  vrede 


loi  '  >  :.   \     \  '."  ^'.  '/'  '..  \  j 

tusschen  haar  zal  ons  niet  leiden  tot  eenige  handeling,  welke  zou 
kunnen  beleedigen  hare  nationale  waardigheid  of  haren  gerechtig- 
den zin  voor  onafhankelijkheid.  Wij  zijn  haar  hetzelfde  aanzien 
verschuldigd,  dat  wij  voor  onszelven  eischen." 

De  Vereenigde  Staten  kregen  dus,  ten  aanzien  van  de  doorgra- 
ving der  landengte,  de  handen  vrij,  krachtens  het  Hay-Paunce- 
fote- verdrag.  Het  jaar  1898  maakte  hen  tot  een  groote  Mogend- 
heid ;  dit  bracht  mede  het  vermeerderen  der  vloot,  welke  bij  den 
eersten  grooten  zeeslag  zal  moeten  opereeren ;  vermoedelijk  eerder 
in  den  Stillen  Oceaan  dan  in  den  Atlantischen.  De  reis  van  de 
„Oregon"  van  San  Francisco  naar  Florida,  vóór  het  uitbreken 
der,  en  tijdens  de  vijandelijkheden  met  Spanje,  is  voor  vele 
Amerikanen  eene  nachtmerrie  geweest,  niet  het  minst  voor  het 
Departement  van  Marine  te  Washington,  hetwelk  aan  den  com- 
mandant zóó  herhaaldelijk  bevelen  seinde,  dat  het  op  het  laatst 
van  dezen  tot  antwoord  ontving  het  bekend  telegram:  „Don't 
hamper  me  with  instructions,  I  can  take  care  of  myself.  Het 
oorlogsschip  was  uit  Californië  vertrokken  den  igden  Maart,  had 
kolen  ingenomen  te  Callao  den  4den  April,  was,  natuurlijk  via 
de  straat  van  Maggellan,  den  3  osten  te  Rio  de  Janeiro  aangekomen 
en  bereikte  den  2 5 sten  Mei  Florida,  om  onmiddellijk  daarop  deel 
te  nemen  aan  den  slag  van  Santiago,  waar  het  aan  de  Spaan- 
sche  „Colon"  het  genadeschot  gaf. 

Die  reis  maakte  indruk  in  Amerika.  Moesten  de  Vereenigde 
Staten  niet  zoeken  naar  een  middel  tot  vereeniging  der  eskaders 
op  een  kritisch  oogenblik? 

En  dan:  welk  eene  vermeerdering  van  invloed  in  West-Indië 
stond  niet  te  wachten  van  de  doorgraving! 

De  golf  van  Mexico  is  feitelijk  een  Amerikaansche  watervlakte, 
maar  de  Caraïbische  Zee? 

Door  het  bezit  der  Bermuda's,  door  den  „Union  Jack"  op  Ja- 
maica, heeft  Engeland  nog  steeds  een  zeer  machtige  marinestel- 
ling in  laatstbedoelde  wateren.  President  Harrison  zeide  in  1841  : 
„Het  is  met  onzen  vrede  en  met  onze  veiligheid  onvereenigbaar, 
dat  een  kunstmatige  waterweg  tusschen  onze  oostersche  en  weste- 
lijke stranden  beheerscht  wordt  door  welke  Europeesche  Mogend- 
heid   ook",    en    in    1898   verklaarde  Mc.Kinley,  van  het  Kanaal 


102 


Sprekende:    „zijn  bouw  is  noodzakelijker  dan  ooit  en  onze  staat- 
kunde eischt  gebiedend,  dat  wij  het  beheerschen." 

Jamaica,  met  zijn  thans  geducht  versterkt  wordende  haven 
Kingston,  ligt  op  een  afstand  van  slechts  duizend  mijlen  van 
Colon,  de  oostelijke  monding  van  het  Panamakanaal.  Westwaarts 
naar  de  golf  van  Mexico,  Hggen  nog  de  drie  aan  Engeland  be- 
hoorende  Kaaimaneilanden,  en  in  noordoostelijke  richting  naar 
de  Bahama's  voert  de  „Windward  passage"  naar  den  heirweg  voor 
schepen,  komende  van  de  Amerikaansche  Atlantische  havens  en 
bestemd  naar  de  Caraïbische  Zee. 

Het  is  er  voor  de  Vereenigde  Staten  om  te  doen  aan  deze 
kracht  van  Engeland,  welke  nog  vermeerderd  wordt  door  het 
bezit   der   kleine   Antillen,    in   midden- Amerika  gelijk  te  komen. 

Het  Clayton-Bulwer- verdrag  van  19  Januari  1850  belette  de 
Amerikaansche  Regeering  uitsluitend  gezag  uit  te  oefenen  over 
een  kanaal  tusschen  de  beide  Oceanen.  Het  kanaal  moest, 
gemeenschappelijk  met  Engeland,  beschermd  en  zijne  onzijdigheid 
gewaarborgd  worden.  Andere  Staten  konden  tot  de  overeen- 
komst toetreden,  m.  a.  w.  het  kanaal  zou  internationaal  zijn.  Deze 
verhindering  is  weggenomen.  Het  bloed  van  den  Zuidafrikaanschen 
boer  vloeide  óók  opdat  het  Amerikaansche  ras  in  bedoeld  opzicht 
zijne  vrijheid  zou  herkrijgen.  Het  Amerikaansch  gezag  over  het 
kanaal  is  er. 

Thans  zal  er  voor  gezorgd  worden,  dat  dit  gezag  ook  ten  allen 
tijde  blijve  gehandhaafd. 

Gedurende  mijn  verblijf  in  Amerika  wordt  de  kanaalaangelegen- 
heid  druk  besproken.  Het  publiek,  door  couranten,  tijdschriften, 
redevoeringen,  gesprekken  zich  op  de  hoogte  houdend,  heeft  in 
het  hoofd  cijfers,  bijzonderheden  dienaangaande :  lengte  van 
oceaan  tot  oceaan  bijna  vijftig  mijlen,  juist  een  vierde  van  den 
Nicaraguaweg ;  bevaarbare  diepte  35  voet,  bodembreedte  150  voet, 
geschatte  tonnenmaat  voor  het  naast  tien  millioen.  Men  wisselt 
van  gedachten  over  de  wenschelijkheid  om  Panama  en  Colon  tot 
vrijhavens  te  maken,  over  de  noodzakelijkheid  van  het  recht  der 
Vereenigde  Staten  om  het  kanaal  te  verdedigen,  over  de  vraag 
van  het  waarborgen  der  souvereiniteit  van  Columbia,  op  voor- 
waarde, dat  het  feitelijk  bestuur  in  handen  zij  van  de  Unie. 


I03 

In  de  Chicago'sche  „Union  League  Club",  alwaar  ik  de  te 
St.  Louis  gemaakte  aanteekeningen  uitwerk,  is  een  partij  vóór 
het  Nicaraguakanaal,  doch  de  meerderheid  prijst  aan  het  Panama- 
kanaal, hetwelk  ten  slotte  zal  worden  goedgekeurd. 

De  indruk,  welken  ik  in  Amerika  kreeg,  was,  dat  men  daar, 
voorloopig  althans,  eene  nog  grootere  politieke,  dan  economische 
beteekenis  hechtte  aan  de  doorgraving  van  Panama.  Mexico  en 
de  republieken  van  Centraal  Amerika  behooren  thans  bijna  tot 
de  Vereenigde  Staten,  en  meer  dan  eens  vernam  ik  van  Ameri- 
kanen :  „wij  moeten  het  kanaal  bouwen,  teneinde  den  Stillen 
Oceaan  te  maken  tot  „eene  Amerikaansche  Zee". 

Het  is  de  wensch,  de  drang  naar  krachtsontwikkeling,  op  te 
merken  bij  allen  en  te  allen  tijde  in  het  jonge  Amerika,  die  aldus 
doet  spreken  en  die  bestond,  toen  het  gunstig  oogenblik  kwam  voor 
het  ten  uitvoer  leggen  der  Panama-plannen.  De  onderneming 
van  De  Lesseps,  welke  van  1881  dagteekende,  had  gefaald.  Eene 
nieuwe  Fransche  maatschappij  was  ontstaan  op  de  ruïnes  der 
oude,  doch  het  ontbrak  haar  aan  vertrouwen  en  dus  aan  kapitaal. 
Zij  verkocht  de  zaak  voor  tweehonderd  millioen  francs  aan  het 
Amerikaansch  Gouvernement ;  in  Juni  1902  werd  de  zoogenaamde 
„Spoonerbiir  aangenomen  en  het,  door  John  Hay  met  den  gezant 
van  Columbia  gesloten,  verdrag  van  Januari  1903  gaf  aan  de 
Vereenigde  Staten  het  toezicht  over  een  strook  gronds  van  zes 
Engelsche  mijlen  op  de  landengte. 

De  Regeering  van  Columbia  desavoueerde  echter  haren  ver- 
tegenwoordiger en  weigerde  het  verdrag  goed  te  keuren. 

Toen  stond  Panama  op  tegen  San  Fé  de  Bogota,  verklaarde 
zich  onafhankelijk,  werd  te  Washington  erkend  en  den  24sten 
Februari  1904  keurde  de  Amerikaansche  Senaat,  na  ontvangen 
te  hebben  van  den  President  twee  uitvoerige,  zaakrijke  bood- 
schappen over  de  aangelegenheid,  met  66  tegen  14  stemmen 
goed  het  Panamaverdrag.  Het  bepaalt  dat  de  Vereenigde  Staten 
de  onafhankelijkheid  der  republiek  Panama  waarborgen  en  dat 
deze  aan  gene  voor  altijd  afstaat  gebruik,  bezetting  van  en  gezag 
over  een  strook  gronds  van  8  kilometer  aan  beide  zijden  van 
het  kanaal,  voorts  een  eeuwig  monopolie  voor  den  bouw,  het 
onderhoud    en    de    exploitatie    van    kanaal    en    spoorwegen    der 


I04 

landengte  van  zee  tot  zee.  De  steden  Panama  en  Colon,  welke 
niet  zijn  begrepen  in  de  genoemde  zone,  zulks  in  tegenstelling 
der  in  de  Panamabaai  gelegen  eilanden  Naos,  Perico,  Culebra 
en  Flamenco,  worden  vrijhavens.  Het  verdrag  blijft  van  kracht, 
ook  wanneer  Panama  in  de  toekomst  een  deel  mocht  worden 
van  een  anderen  Staat  of  Statenbond. 

De  nog  te  maken  kosten  worden  geraamd  op  150  millioen 
dollars.  Vergraven  moesten  nog  worden  in  1903:  73  millioen 
kubieke  ipeters  grond,  waarvan  bijna  de  helft  is  gelegen  in  het 
bekende  Emperador — Culebra  distrikt. 

Alvorens  het  werk  gereed  komt,  zullen  mitsdien  nog  eenige 
jaren  verloopen,  doch  thans  reeds  is  het  tijd  zich  voor  te  bereiden 
op  de  wijzigingen,  welke  van  de  voleindiging  van  het  groote 
werk  het  gevolg  zullen  zijn.  Melbourne,  Hongkong,  Yokohama 
komen  dichter  bij  New- York,  Nieuw  Zeeland  dichter  bij  Hamburg, 
van  San  Francisco  tot  Sandy  hook  is  thans  nog  de  afstand  15000 
zeemijlen,  via  het  Panamakanaal  wordt  deze  verkort  tot  ruim 
5000;  ook  worden  geringer  de  distantiën  tusschen  Californië  en 
Rotterdam  en  tusschen  de  westelijke  havens  van  Zuid-Amerika 
en  de  oostelijke  der  Vereenigde  Staten. 

De  drang  naar  krachtsontwikkeling,  naar  expansie  van  den 
Amerikaan  zal  er  voor  zorgen  dat  dit  alles  spoedig  tot  stand 
komt.  Hij,  die  naar  den  Oceaan  wil,  viert  tijdens  mijn  tweede 
verblijf  te  Chicago,  in  de  schitterende  zalen  van  het  Auditorium- 
gebouw, Prins  Heinrich,  den  rondborstigen  zeeman,  overbrenger 
aan  de  burgers  der  Unie  van  den  groet  zijns  Broeders,  den  keizer 
van  Duitschland.  Groot  is  de  luister  ten  toon  gespreid. 

Als  ik  des  avonds  tehuis  kom  van  dat  feest,  dicteeren  mij  de 
dingen,  welke  ik  dien  dag  gehoord  en  gezien  heb,  de  volgende 
beschouwingen  : 

Het  gadeslaan  van  krachtsontwikkeling,  van  inspanning  om 
te  geraken  tot  iets,  tot  veel,  is  het  gewaar  worden  van  iets 
goddelijks.  Het  ^Heil!"  trilt  door  de  ziel.  Heil,  het  kind  bij 
zijnen  eersten  stap !  Heil  der  jeugd,  wier  instinkt  in  beweging 
geraakt  om  zich  voor  te  bereiden  tot  het  onledig  zijn  !  Heil  den 
aan  wassenden  mensch,  die  begint  te  durven,  die  de  vleugels 
beproeft,  al  schijnt  de  voorgenomen  vlucht  ook  wat  overmoedig ! 


I05 

Heil,  den  man  in  vollen  groei,  die  zich  toch  nooit  rijp  genoeg 
acht  om  niet  langer  moed  en  vertrouwen  in  zichzelven  aan  te 
kweeken !  Heil  den  grijsaard,  wiens  verleden  helpt  tot  den  bouw 
van  eene  toekomst  zonder  berouw,  zonder  neerslachtigheid,  doch 
met  kracht  en  met  lust  om  het  leven  te  leven  zoo  lang  als  het 
dag  is !  Heil  eindelijk  het  volk,  hetwelk,  jong,  fier,  zijne  groote 
bestemming  beseft  en  naar  dat  besef  handelt.  Het  wagen,  waar 
het  niet  ontaardt  in  overdrijving  en  aanmatiging,  waar  het  zich 
niet  versnippert  met  kleine  of  onmogelijke  dingen,  is  aanstekelijk. 
Het  prikkelt  als  voorbeeld  tot  den  arbeid.  De  luiaard,  zijne 
vadsigheid  liefhebbende,  blijve  dan  ook  buiten  Amerika.  De 
jongman,  die,  steunende  op  vader's  geld,  —  met  opzet  bezig  ik 
hier  niet  het  woord  „fortuin",  want  het  vermogen,  hetwelk  wij 
zelven  niet  gemaakt  hebben,  voor  zoover  het  ons  verder  helpt 
dan  tot  de  noodige  voorbereiding  voor  de  levenstaak,  is  geen 
fortuin  —  zich  voorstelt  een  rustig  leven  te  leiden,  nu  en  dan 
eens  afgebroken  door  een  „reisje",  begeve  zich  om  's  Hemels 
wil  niet  naar  de  Vereenigde  Staten.  Men  zal  hem  daar  vragen 
wat  hij  uitvoert ;  misschien  zal  hij  dan  een  blos  niet  kunnen 
onderdrukken.  Hem  zal  in  elk  geval  bevangen  een  gevoel  van 
te  willen,  van  te  zullen,  hem  zal  bezielen  de  drang  tot  pogen  ; 
op  een  goeden  morgen  zal  hij  zich  aldaar  de  oogen  uitwrijven 
en  bedenken,  dat  werken  is  leven,  dat  bijdragen  tot  het  geluk 
van  anderen  eigen  geluk  bevordert,  dat  er  oogenblikken  zijn, 
dat  een  doelwit  te  bereiken  is,  het  doelwit,  dat  men  zich  na 
zorgvuldig  wegen  heeft  gesteld,  het  doelwit  dat  eischt :  het 
omverwerpen  van  hinderpalen,  het  breken  desnoods  met  alles, 
hetwelk  dat  ééne  Goede  in  den  weg  staat,  het  zwoegen  met 
het  Hchaam  of  met  de  ziel,  het  worstelen  met  omstandigheden; 
en  het  verblijf  in  Amerika  zal  hem  kunnen  nopen  om  den  blik 
naar  omhoog  te  richten,  biddend  om  kracht  voor  den  strijd. 

Amerika  toont  het  frissche  leven  vol  hoop,  vol  moed,  vol  werk- 
lust! Ik  zie  het  nog  te  Chicago  bij  een  paardenkoning,  een 
bejaard  man,  begonnen  met  niets,  thans  millionnair.  Zijne  stallen 
zijn  gevuld  met  spannen  van  het  beste  allooi,  van  de  edelste 
rassen.  Duizenden  dollars  is  hun  prijs.  Zij  gaan  naar  de  vier 
hoeken  der  Vereenigde  vStaten.  Het  oog  des  meesters  waart  van 


io6 

des  morgens  vroeg  tot  des  avonds  laat  over  deze  inrichting,  eene 
der  voornaamste  van  Amerika.  Drie  uren  besteedt  de  eigenaar, 
teneinde  mij  aangenaam  te  zijn,  aan  het  in  actie  brengen  van 
zijn  schoonste  exemplaren  van  het  Amerikaansche  paardenras. 

Het  frissche  leven  vol  welwillendheid  voor  den  medemensch ! 
Toevallig  leidt  mijn  weg  voorbij  een  der  voornaamste  brandweer- 
posten. Een  uur  geleden  heeft  men  er  gemanoeuvreerd  voor 
Prins  Heinrich,  die  de  laatste  oogenblikken  van  zijn  verblijf  te 
Chicago  heeft  willen  besteden  aan  het  bezichtigen  dezer  inrichting. 
De  deuren  staan  nog  open.  Mijn  Chicago'sche  vriend  treedt  bin- 
nen, maakt  mij  bekend  als  vreemdeling  en  verzoekt  dat  men  de 
oefeningen  moge  herhalen.  Zonder  aarzelen  wordt  dit  verzoek 
ingewilligd!  Bovendien  wordt  mij  verteld  dat  Chicago  voor 
brandweer  is  verdeeld  in  17  distrikten,  welke  zich  concentreeren 
tot  drie  hoofdafdeelingen,  elk  met  een  chef  staande  onder  de 
bevelen  van  den  hoofdcommandant.  Het  personeel  telt  1 1 7  9  man 
en  werkt  met  87  stoomspuiten,  5  drijvende  brandspuiten,  24  toe- 
stellen om  op  chemische  wijze  brand  te  blusschen,  2  watertorens 
en  481  paarden.  Elke  wijk  heeft  een  brandinspecteur,  die  de 
oorzaken  der  branden  te  onderzoeken  heeft.  In  verdachte  gevallen 
kan  hij  aan  getuigen  een  verhoor  onder  eede  doen  ondergaan. 
Des  nachts  wordt  wacht  gehouden  op  torens  ad  hoc.  Telegrafisch 
alarm  wordt  gegeven  door  de  brandstations,  welke  over  de  geheele 
stad  zijn  verspreid.  In  20  minuten  kunnen  35  stations  hunne 
manschappen  en  werktuigen  naar  eene  plaats  van  onheil  zenden ; 
de  eerste  brandweerkapitein  (er  zijn  er  116)  die  aldaar  verschijnt, 
neemt  het  bevel  over  alle  andere  spuiten  welke  daarna  aanko- 
men, tot  dat  zijn  meerdere  in  rang  aanwezig  is. 

Voor  de  genomen  moeite  en  gegeven  inlichtingen  dank  zeggende, 
begeven  wij  ons  vervolgens  naar  de  wijdsche  „Athletic  assocation", 
de  club  bij  uitnemendheid  voor  lichaamsoefening  met  ruime  gym- 
nastiekzalen,  kegelbanen,  z wembassin  met  weelderigen  restaurant, 
lees-,  conversatie-  en  muziekzalen. 

Alvorens  aan  het  plan  om  Chicago  voor  goed  te  verlaten 
uitvoering  te  geven,  word  ik  nog  herhaaldelijk  in  verhoor  ge- 
nomen door  mannen  van  de  pers.  Men  houdt  mij  voor  een 
zendeling    der  Boerenzaak.  Zij  staat  zwak  in  de  lente  van   1902. 


107 

Weliswaar  willen  hare  verdedigers  zulks  nog  niet  openlijk  toe- 
geven, doch  zij,  die  eenigszins  op  de  hoogte  zijn,  vreezen  reeds 
het  ergste. 

Mijne  vrienden  geven  mij  den  raad  geene  dagbladmannen  te 
ontvangen.  Ik  volg  die  raadgevingen  niet  op.  Het  is  er  mij  in 
tegendeel  om  te  doen  zooveel  mogelijk  vertegenwoordigers  der 
pers  te  leeren  kennen  en  ik  heb  aanraking  gevonden  met 
minstens  een  dozijn  hunner.  Ongedeerd  liet  mij  die  kennismaking ; 
andere  onderwerpen,  als  die  welke  ik  zelf  wenschte,  werden 
niet  besproken;  geen  enkele  journalist  heeft  getracht  mij  te 
deren. 

De  Amerikaansche  dagbladman  is  een  type  op  zichzelf.  Her- 
innert gij  u  die  bijzonderheden  van  zijn  beroep,  welke  de  oude 
heer  geeft  aan  Patience  Sparhawk  ^)?  „Nu  zal  ik  u  vertellen," 
zegt  hij,  „wie  ik  ben  en  dan  kunt  gij  over  u  zelve  spreken.  Er 
is  niets  zoo  verleidelijk  als  egoïsme.  Mijn  naam  is  James  E.  Field. 
Ik  ben  eigenaar  van  één  der  groote  dagbladen  van  New- York, 
en  tevens  de  uitgever.  Weet  gij  wat  dat  beteekent?  Wel,  zoo 
neen,  laat  ik  het  u  dan  vertellen.  Het  moet  een  man  zijn  machtiger 
dan  de  President  der  Vereenigde  Staten,  want  hij  kan  presidenten 
maken :  iets  dat  de  President  zelf  niet  doen  kan.  Hij  weet 
meer  aangaande  de  particuliere  zaken  van  de  menschen  dan  hunne 
naaste  betrekkingen ;  hij  heeft  den  vinger  op  den  barometer  van 
het  brein  zijner  lezers,  hij  kan  hen  opgewonden  of  ingetogen  maken, 
geestelijk  onverschillig  of  veeleischend ;  hij  kan  hen  in  onwetend- 
heid houden  van  alles  wat  het  best  waard  is  gekend  te  worden  van 
de  zaken  der  wereld,  door  groote  gebeurtenissen  en  bewegingen 
van  den  dag  links  te  laten  liggen  en  hunne  hersenen  op  te  vullen 
met  plaatselijke  misdaden  en  schandalen,  of  hij  kan  hun  verstand 
verlichten  en  hunne  hersencellen  wijder  maken  door  niet  alleen 
stil  te  staan  bij  hetgeen  elk  verstandig  mensch  moet  weten, 
maar  door  zulk  een  onderwerp  te  maken  tot  een  van  levendige 
belangsteUing ;  hij  kan  wetenschap  verduisteren  of  het  licht  ont- 
steken bij  vele  honderdduizenden ;  hij  kan  bijdragen  tot  het  geluk 
van    het    menschelijk    geslacht    door    misbruiken    en    verborgen 


*)  Gertrude  Atherton  .,  Patience  Sparhawk  and  her  times". 


io8 

misdaden  bloot  te  leggen,  of  hij  kan  zwijggeld  aannemen  en  de 
wonde  laten  etteren ;  hij  kan  de  onrust  der  lagere  klassen  op>- 
zweepen  of  deze  chloroformiseeren ;  hij  kan  gebruiken  den  grooten 
hamer,  het  rapier  en  het  vitriool,  of  zijne  bladzijde  met  tekst  offeren 
aan  niets-zeggende  phrases;  hij  kan  staatkundige  „bosses"  af- 
breken of  hunne  loopbaan  verlengen;  kortom  zijne  macht  is 
grooter  dan  die  van  Alexander  was,  want  hij  is  een  generaal 
over  gemoederen,  in  plaats  van  over  brutale  kracht." 

Te  San  Francisco  werd  mij  het  verhaal  gedaan  van  een  hoofd- 
redacteur, die  zijn  beroep  misbruikte  om,  voor  het  sussen  van  een 
schandaal,  hetwelk  plaats  had  met  de  dochter  eener  vermogende 
familie,  een  buitenverblijf  ter  waarde  van  vele  duizenden  dollars 
te  vorderen,  welke  eisch  werd  ingewilligd. 

Het  feit  staat  zonder  twijfel  niet  op  zichzelf. 

Ook  is  berucht  de  Amerikaansche  sensatiepers,  het  „Yellow 
Joumalism".  ^) 

Door  vele  niet- Amerikanen  wordt  de  pers  in  de  Vereenigde 
Staten  dan  ook  veroordeeld,  en,  zeker  maakt  zij  zich  schuldig 
aan  nieuws  van  verdacht  allooi,  hetwelk  niet  zelden  met  zeer 
vette  letters  staat  aangekondigd  op  de  eerste  bladzijde  van  de 
courant,  aan  onbescheidenheden,  aan  het  blootleggen  van  per- 
soonlijke aangelegenhen,  aan  schandaal  zelfs. 

Doch,  men  heeft  wel  te  onderscheiden  tusschen  het  eene  en 
het  andere  blad,  te  overwegen  dat  in  de  Vereenigde  Staten 
iedereen  zijn  dagelijksch  geestelijk  voedsel  wil  hebben,  dat  be- 
halve de  advertentiën,  de  verkoop  op  straat,  evenals  in  Rusland, 
de  voornaamste  inkomst  van  de  meeste  dagbladen  is  en  vooral: 
dat  niet  zelden  een  euvel  voor  het  volk  wordt  verzacht  of  opge- 
heven door  de  macht  van  de  Pers. 


')  Vgl.  het  onlangs  bij  Methuen  &  Co.  te  Londen  uitgekomen  werk  van  Elisabeth 
L.  Banks  „Autobiography  of  a  newspaper  girl". 


V 
HOLLAND  CITY. 


V 
HOLLAND  CITY. 


Reeds  dadelijk  in  de  Inleiding  tot  zijn  „Nieuwe  Wereld"  ') 
pakt  Tutein  Nolthenius  den  lezer  —  ik  bedoel  den  lezer,  die  het 
klappen  van  de  zweep  kent  —  diep  in  de  ziel. 

Dat  zich  los  maken  van  hetgeen  men  liefheeft  voor  een  langen 
tocht  in  het  onbekende,  noemt  die  schrijver  iets  als  te  gaan 
sterven.  „Het  vervreemt,"  zegt  hij  „van  alles,  doet  alles  zien 
als  door  een  nevel....,  men  voelt  zich  machteloos,  als  dood." 

Bij  het  landen  in  Amerika,  had  ik  vele  lentes  niet  in  Nederland 
zien  ontluiken,  sedert  langen  tijd  was  ik  niet  daar  geweest  om 
op  te  helderen  hetgeen  misverstaan  was  geworden,  in  honderden 
gevallen  had  ik  niet  kunnen  aansporen  tot  meer  kracht,  kunnen 
wijzigen  als  de  omstandigheden  zich  wijzigden ;  onbekend  was 
mij  gebleven  ook  het  boek  van  den  warmen  vaderlander  over 
het  Rijk,  van  hetwelk,  aan  boord  der  huiswaarts  spoedende 
stoomboot,  zijn  Amerikaan  zegt  dat  het  is:  „zoo  vele  malen 
wonderlijker  dan  dat  Holland,  waarvan  uwe  voorvaderen  slechts 
den  bodem  deden  verrijzen  uit  het  niet!  Want,  op  onzen  vetten 
grond,  in  onze  levenwekkende  atmosfeer  heeft  zich  zelf  geschapen 
een  menschenras,  overtreffende  al  de  andere  door  jeugdige  kracht 
en  dan  ook  bestemd  de  wereld  te  overheerschen ;  ons  onovertref- 
baar Amerikaansche  ras!" 


')  Bij  H.  D.  Tjeenk  Willink  en  Zoon,  Haarlem  1902. 


112 

Wat  nóg  erger  is:  ik  wist  niet,  het  was  mij  op  school  niet 
ingeprent,  het  leven  in  Nederland  vroeger  had  met  gloeiend 
stempel  er  bij  mij  niet  ingebrand  dat  daar  ginds,  aan  de  overzijde 
van  den  Atlantischen  oceaan,  machtige  loten  van  den  Nederlandschen 
stam  zich  hadden  ontwikkeld,  en  een  belangrijk  aandeel  hebben 
in  de  vorming  van  dat  Amerikaansche  ras. 

Ook  ten  aanzien  van  deze  wetenschap  had  mijn  voortdurend 
verblijf  in  den  vreemde  mij  gevonnisd  bij  verstek. 

Toch  was  ik,  na  het  verblijf  van  eene  maand  in  de  Vereenigde 
Staten,  niet  geheel  onvoorbereid  op  hetgeen  onze  vriendelijke  con- 
sul te  Chicago,  de  Heer  George  Birkhof,  mij  mededeelde  over  de 
Amerikanen  van  HoUandsche  afkomst.  Reeds  stond  in  mijn  dag- 
boek :  „waarheen  de  Nederlander  zich  ook  moge  begeven  buiten 
het  eigen  land  en  de  koloniën,  nergens  zal  hij  een  volk  vinden, 
zóó  gelijk  aan  hemzelven  als  in  de  Vereenigde  Staten." 

Tot  die  gedachte  was  ik  gekomen  door  vergelijking.  Het  ziften 
had  alleen  overgelaten  Engelschen  en  Duitschers.  Ook  de  laatste 
waren  door  de  zeef  gegaan.  Engelschen  dan?  Angelsaksisch 
ras,  taal?  Driewerf  neen!  De  zoon  van  Albion  is  hoogstens  de 
neef  van  den  gemiddelden  Amerikaan ;  diens  broeder  is  de 
Hollander,  met  dit  onderscheid:  dat  de  fouten  van  dezen  naar 
bejaardheid  wijzen  en  de  feilen  van  genen  doen  denken  aan  den 
overmoed  der  jeugd. 

Vóór  ik  verder  ga,  nog  even  het  boek  van  Tutein  Nolthenius. 
Daarmede  maakte  ik  eerst  kennis  na  terugkomst  in  het  vaderland. 
Sommige  zinsneden  merkte  ik  met  streepen  in  margine,  en  toen  .... 
begon  voor  mij  alweder  de  roes  van  het  reizen. 

Vooral  had  ik  aangedikt  de  opmerking:  „Misschien  heeft  hij 
(de  Amerikaan)  nog  het  meest  van  een  Nederlander,  althans  in 
vele  steden  van  Amerika,  waar  stellig  geen  Hollandsch  bloed 
was  te  bekennen,  kwam  het  mij  voor  alsof  daar  enkel  stam- 
genooten  woonden. 

Ook: 

„Niet  het  minst  wordt  Amerika  als  leerschool  aanbevolen, 
omdat  er  geen  volk  ter  wereld  is  waar  de  Nederlander  zich  zóa 
thuis  zal  gevoelen." 

Eindelijk  bonst,  bombardeert,  dondert  in  mijn  hoofd,  met  duizend- 


voudige  echo,  mannelijke  taal  als:  „Menig  nu  vergeten  graf 
zoude  getuigen  kunnen  van  zedelijken  en  lichamelijken  strijd  door 
Nederlanders,  gestreden  in  alle  deelen  der  aarde,  ver  van  hen, 
die  zij  liefhadden.  Er  is  geen  helpen  aan:  die  bittere  pil  moet 
weder  geslikt  worden ;  de  negentiende  eeuw  is  als  het  ware  eene 
vacantie-eeuw  geweest,  eene  eeuw  op  pantofifels  —  vooral  voor 
Nederland.  Maar  nu  moeten  onze  jongens  het  zeegat  weer  uit." 
Ja,  zij  moeten  er  weer  uit !  Het  eerst  in  toenemende  mate  naar 
ons  heerlijk  Indië  en  naar  de  West.  Onmiddellijk  daarop  moeten 
volgen:  oorden,  waar  loten  van  onzen  stam  tieren:  Zuid- Afrika 
en  Noord- Amerika,  oorden,  welker  verwaarloozing  gedurende  lange 
jaren  het  Nederlandsche  stamvolk  weinig  tot  eer  strekt.  Hier  — 
ik  ben  reeds  in  Michigan,  de  Heer  Birkhof  heeft  mij  er  heen 
geleid  —  houdt  men  van  Holland,  doch  men  heeft  tot  nu  toe 
wel  degelijk  het  gevoel  gehad,  dat  „the  old  country"  zich  niet 
veel  bekommerde  om  hen,  die  in  de  Vereenigde  Staten  de  eer 
van  den  stam  ophouden.  En  genegenheid,  slechts  van  éénen 
kant  komende,  heeft  zich  zoo  bijzonder  in  te  spannen  om  niet 
mank  te  gaan. 

Door  de  Hollandsche  Amerikanen  wordt  inderdaad  de  eer  van 
den  stam  opgehouden. 

Ik  herhaal  het  feit  gaarne.  Men  ga  in  het  Rijk  der  Vereenigde 
Staten  waar  men  wil,  overal  zal  men  hen  hooren  roemen.  Zoowel 
de  „Hollanders",  die  opgaan  in  de  bevolkingen  van  vele  groote 
steden,  als  zij,  die  min  of  meer  aaneengesloten  blijven  in  Michigan, 
in  lowa,  New-Jersey,  Minnesota,  Kansas,  Illinois,  Ohio,  Wisconsin 
en  Dakota.  En,  de  eer  van  het  deel  is  de  eer  van  het  geheel. 

De  Nederlander,  het  zeegat  uitgaande,  vindt  in  die  Staten 
warme  harten,  welke  hem  gaarne  tegemoet  komen,  natuurlijk 
indien  hij  zulks  waardig  is. 

Ik  heb  slechts  korten  tijd  doorgebracht  onder  de  Hollanders 
in  Michigan,  maar  elk  uur  daar  was  goud  waard. 

Nauwelijks  was  ik  gezeten  in  het  rijtuig  van  Professor  Boers 
van  „Hope  College",  of  mijn  vriendelijke  gastheer  begon  zijne 
inlichtingen  aangaande  de  plaats  zelve  en  de  streek  er  omheen. 
De  stad  Holland  telt  tien  duizend  inwoners,  en  deze  zijn  nagenoeg 
allen  van  Hollandschen  oorsprong. 

8 


114 

Ras  vernam  ik  vele  bijzonderheden  aangaande  de  eerste 
„settlers"  in  Michigan.  Aan  hun  spits  staat  de  stoere  figuur  van 
Dr.  A.  C.  van  Raalte.  In  Nederland,  het  land  van  godsdienstige 
vrijheid  bij  uitnemendheid,  had  hij  met  zijne  volgelingen  harde 
tijden  door  te  maken,  zóó  hard,  dat  tot  emigratie  werd  besloten. 
Het  plan  was  eerst  koers  te  zetten  naar  Java,  doch  dit  kon  niet 
worden  uitgevoerd.  De  volgelingen  van  Calvijn  besloten  te  trekken 
naar  Noord-Amerika. 

Bij  aankomst  te  New- York  in  1846,  vonden  zij  aldaar  mannen 
en  vrouwen  van  hunnen  stam,  wier  vaderen  gedurende  twee 
eeuwen,  taai  hadden  vastgehouden  aan  de  moedertaal.  Met  haar 
ging  het  echter,  juist  op  dat  oogenblik,  bij  de  nakomelingen  van  de 
emigranten  der  zeventiende  eeuw,  niet  goed.  Een  nieuwe  dageraad 
brak  aan  met  de  komst  van  Van  Raalte,  doch  ookhijzeide:  „Ik 
vrees  meer  dat  wij  zullen  moeten  arbeiden  om  het  Hollandsch 
als  taal  te  behouden,  dan  om  het  Engelsch  aan  te  leeren." 

Michigan,  waarvan  men  tegenwoordig  zegt  dat  het  is  „the 
best  all  around  state  in  the  Union",  werd  arbeidsveld  voor  de 
volgelingen  van  Van  Raalte.  De  onderneming  is  geslaagd,  maar 
groot  waren  de  te  overwinnen  moeilijkheden.  Bosschen  moesten 
worden  omgehakt,  land  worden  ontgonnen,  levensmiddelen  aan- 
gevoerd, ziekten  worden  bestreden.  In  het  begin  werd  gepredikt 
onder  den  blooten  hemel,  daarna  werd  een  blokkerk  gebouwd. 
Vele  onzer  landgenooten :  Hollandsch,  onafhankelijk,  stijfhoofdig, 
gingen  hunnen  eigen  weg;  te  Milwaukee  had  zich  in  1851 
eene  gemeente  gevormd,  aan  wie  Van  Raalte  schreef:  „onze  harten 
bloeden,  zoo  wij  gade  slaan  de  losheid  en  verstrooiing  welke 
onder  de  Hollanders  heerscht."  Ook  te  Buffalo  waren  vele 
geïsoleerde  Hollanders. 

Dr.  Scholte  arbeidde  te  Pella  in  lowa.  De  gemeente  aldaar 
beriep  op  een  gegeven  oogenblik  Van  Raalte,  doch  deze  nam 
de  uitnoodiging  niet  aan  en  ging  voort  met  zijne  krachten  te 
wijden  aan  Holland,  Michigan. 

In  Zeeland,  een  bloeiend  dorp  in  de  omstreken  van  Holland, 
was  Ds.  C.  van  der  Meulen  de  pionier. 

Niet  minder  bloeiend  werden  langzamerhand  de  Hollandsche 
nederzettingen  te  Drenthe,  Vriesland,  Graafschap,  East  Saugatuck, 


Grandhaven,  Jamestown,  Kalamazoo,  Muskegon,  Ebenezer,  Grand- 
ville,  AUegan,  Springlake,  Groningen  en  Overijssel. 

Reeds  in  1850  werd  ernstig  gedacht  aan  het  stichten  van  eene 
inrichting  voor  hooger  onderwijs,  al  bevond  men  zich  midden  in 
de  wildernis.  Spoedig  werd  „Hope  College"  opgericht. 

Den  3osten  October  van  dat  jaar  deelde  Van  Raalte  aan  de 
Classis  mede  ^),  dat  „een  zekere  Engelschman  van  plan  is  een 
weekblad  uit  te  geven,  waarin  hij  eenige  kolommen  in  het 
Hollandsch  wil  plaatsen,"  over  welke  hij  aan  A.  C.  van  Raalte 
het  opzicht  wil  geven,  hetwelk  Z.Ew.  aannam  „om  het  volk  te 
nutten  met  godsdienstige  stukken  niet  alleen,  maar  ook  met  de 
geschiedenis  van  den  dag  en  toelichtingen  omtrent  velerlei  nood- 
zakelijke aangelegenheden."  Hieruit  ontstond  later:  in  1866, 
„de  Hope",  het  te  Holland  nóg  in  het  Nederlandsch  uitgegeven 
wordend  „weekblad  in  het  belang  van  maatschappij,  school  en  kerk". 

In  zijn  „Varia  Americana"  ^)  vermeldt  Dr.  A.  Kuyper  een 
twintigtal  dag-,  week-  en  maandbladen,  welke  in  de  Vereenigde 
Staten  in  onze  taal  verschijnen. 

Uit  het  in  187 1  door  brand  vernielde  Holland  is  eene  nieuwe 
voor  de  toekomst  belovende  stad  verrezen.  Haar  aanzien  heeft  op 
het  oogenblik  nog  iets  landelijks,  rustigs,  zindelijks,  Hollandsch; 
de  huizen  liggen  eenigszins  van  den  weg  af  en  zijn  meestal  door 
tuinen  omgeven.  De  straten  hebben  een  flinke  breedte,  hooge 
boomen  geven  er  schaduw  in  den  zomer.  Er  is  nijverheid;  men 
vindt  er  o.  a.  vier  meubelfabrieken,  twee  leerlooierijen,  eene  suiker- 
fabriek en  eene  fabriek  van  verduurzaamde  levensmiddelen.  Be- 
halve „Hope  College",  op  hetwelk  ik  nader  terugkom,  zijn  er  vijf 
openbare  inrichtingen  van  onderwijs  en  een  tiental  kerken. 

Het  Makatawameer  geeft,  over  een  lengte  van  zes  mijlen,  ge- 
meenschap met  het  meer  van  Michigan.  Er  is  dagelijks  gelegen- 
heid des  zomers  om  per  stoomboot  naar  Chicago  te  gaan.  Twintig 
treinen  houden  per  dag  stil  aan  het  station  van  Holland. 

Geestdriftig,  trotsch,  dankbaar  is,  gelijk  reeds  vroeger  opgemerkt. 


*)    Rev.    Henry    E.    Dosker.    Levensschets    van    Rev.   A.  C.  van  Raalte,  Nijkerk, 
C.  C.  Callenbach  1893,  fo.   175. 

*)  Bij  Höveker  en  Wormser,  Amsterdam. 


ii6 

de  Amerikaan,  waar  het  zijne  instellingen,  zijn  werk  geldt.  Onze 
stamgenooten  doen  daarin  niet  onder  voor  hunne  medeburgers. 
Ziehier  de  vertaling  van  een  besluit  van  den  „Common  Council" 
van  Holland  City,  gedagteekend  7  Juli  1896,  toen  heteropaan- 
kwam  te  herdenken  op  25  Augustus  1897,  het  vijftigjarig  bestaan 
van  de  plaats : 

„Naardien  het  jaar  1897  ^^^  vijftigsten  gedenkdag  zal  teekenen 
van  die  landverhuizing  uit  de  Nederlanden,  welke  in  hare  uit- 
breiding en  historisch  doel,  onder  het  beheer  van  haren  grooten 
leider  A.  C.  van  Raalte,  omvat  niet  alleen  de  stichting  der 
tegenwoordige  stad  Holland  en  de  vestiging  van  de  Hollandsche 
kolonie,  maar  wier  numerieke  kracht  en  plaatselijke  belangrijk- 
heid gedurende  de  daaropvolgende  halve  eeuw  zich  duidelijk 
hebben  getoond  en  erkend  zijn  geworden  over  een  groot  gedeelte 
van  westelijk  Michigan ;  en  naardien,  uithoofde  van  hun  verleden 
en  van  hunne  tegenwoordige  centrale  betrekkingen  tot  die  be- 
weging, het  niet  meer  dan  passend  is  dat  de  bewoners  van  de 
stad  Holland  het  initiatief  nemen  tot  eene  algemeene  geschikte 
herdenking  van  die  historische  gebeurtenis,  zoowel  ten  aanzien 
van  de  kolonie  als  van  een  meer  uitgebreid  standpunt,  gelijk 
het  denkbeeld  werd  aangegeven  door  den  Burgemeester  bij  zijne 
inwijdingsrede;  daarom  worde  besloten  dat  Wij,  de  gemeenteraad 
van  Holland,  bij  ontstentenis  van  een  meer  rechtstreeksch  lichaam, 
van  hetwelk  een  dergelijke  maatregel  zou  kunnen  uitgaan,  het 
initiatief  nemen  in  deze  aangelegenheid,  door  aan  te  wijzen  de 
verschillende  personen  hierbij  genoemd  in  hunne  vertegenwoor- 
digende hoedanigheden  met  anderen,  als  hieronder  aangeduid  om 
zich,  als  een  passend  comité,  te  belasten  met  het  treffen  van  de 
noodige  maatregelen  voor  eene  geschikte  viering  van  dit  ons 
„Holland  halve  eeuwfeest",  te  weten  : 

„Burgemeester  J.  de  Young  en  een  ander  lid  van  den  gemeente- 
raad ;  G.  J.  Kollen,  Voorzitter  van  „Hope  College" ;  W.  H.  Beach, 
Voorzitter  van  de  commissie  van  onderwijs ;  C.  J.  de  Roo, 
Voorzitter  van  de  commissie  van  Openbare  Werken ;  A.  van 
der  Haar,  opzichter  van  de  gemeente  Holland." 

Er  ü  feest  gevierd  met  geestdrift  op  die  dagen  van  25  en 
26   Augustus   1897.  Van  alle  Amerikaansche  Staten,  waar  stam- 


117 

genooten    gevestigd   zijn,  kwamen  afgevaardigden  naar  Holland. 
De   kleine   stad   herbergde   een   aantal  bezoekers,  hetwelk  wordt 
geschat    op    25.000.    De    eerepoort,    opgericht   in   ééne  der  voor- 
naamste straten,  prijkte,  behalve  met  onze  driekleur  en  de  „Stars 
and  stripes",  met  het  trio  van  de  veel  beteekerende  zinnen: 
„one  in  origin 
one  in  aim 
one  in  destiny." 

Eén  van  oorsprong !  De  woorden  doen  ons  goed.  Hoort  gij 
het  wel,  mijne  landgenooten  ?  Onze  broeders  daar  zijn  trotsch 
op  hunne  afstamming. 

En,  te  recht ! 

Aan  den  Nederlander  van  het  heden  kan  niet  genoeg  worden 
voorgehouden  —  want  hij  moet  het  zeegat  weer  uit!  —  dat  hij, 
als  deel  van  den  stam,  zijne  waarde  heeft ;  althans  niet  zóó  klein 
is  als  hij  zoo  vaak  voorgeeft  te  zijn. 

Zulks  tot  bevordering  voor  den  eerbied  voor  zichzelven. 

Het  is  mij  overkomen,  dat  na  gedurende  langen  tijd  niet  „tehuis" 
geweest  te  zijn,  ik  ergens  op  Java,  bij  het  wakker  worden,  een 
welbekenden  militairen  marsch,  in  de  verte  hoorende  spelen,  op 
eens  een  gevoel  kreeg  van  stichting,  van  kerngezonde  zalving. 
Het  was  de  vonk,  die  eensklaps  gloed  in  de  ziel  werpt,  die  ons 
voor  een  oogenblik  tot  halfgod  kan  maken,  de  vonk,  gekend  door 
den  veroveraar,  den  vrome,  den  kunstenaar,  den  gelukkigen, 
den  scheppenden  mensch,  den  patriot. 

Welnu,  het  kan  gebeuren,  dat  diezelfde  vonk  van  gelukzalig- 
heid den  Nederlander  zal  bezielen,  die  de  HoUandsche  Koloniën 
in  de  Vereenigde  Staten  bezoekt. 

Het  is  de  Hollander,  die  voor  een  groot  gedeelte  zijnen  stempel 
heeft  gedrukt  op  dat  rijke  land. 

God  geve,  dat  onze  taal  er  moge  blijven  voortleven!  Voor  het 
uiten  van  dien  wensch  bestaat  elke  aanleiding.  Maar,  in  elk 
geval,  de  HoUandsche  geest  heeft  aan  Amerika  gegeven  dat- 
gene wat  in  hem  het  edelst  was. 

Daarom  gevoelen  wij  er  ons  op  ons  gemak ;  daarom  misschien 
is  het  land  geworden  wat  het  is. 

De  geschiedenis  der  Vereenigde  Staten,  der  Koloniën  waaruit 


ii8 

die  Staten  zijn  verrezen,  verdient  studie.  Onder  nieuwe  voor- 
waarden heeft  zich  in  die  landen  waar  gemaakt  de  stelling:  dat 
de  geschiedenis  der  menschheid  de  geschiedenis  der  mensche- 
lijkheid  is. 

Ons  volk,  onze  stam  is  bij  die  geschiedenis  nauw  betrokken. 
Ten  tijde  van  het  Twaalfjarig  Bestand  stuurt  het  schip  „de 
halve  Maen"  van  Texel  westwaarts.  Het  behoorde  aan  onze 
Oost-Indische  Compagnie.  Hudson  was  de  gezagvoerder.  Hij 
gaf  zijnen  naam  aan  de  bekende  rivier.  De  „Nieuwe  Neder- 
landen" ontstonden. 

Spanje's  macht  was  aan  het  tanen.  De  triomf  der  Vereenigde 
Nederlanden  beteekende  onder  meer,  dat  Noord-Amerika  niet 
Latijnsch  zou  worden.  De  stichting  van  Nieuw-Amsterdam  in 
1623  ging  langzaam.  Wij  lezen,  dat  in  1644  slechts  400  menschen 
woonden  op  het  eiland  Manhattan.  Doch  van  daar  was  het  Hol- 
landsch  element  reeds  verder  het  land  ingegaan. 

Vergeten  mag  ook  niet  worden,  dat  de  „Pilgrimfathers"  uit 
Engeland  waren  verdreven,  dat  zij,  gedurende  de  twaalf  jaren 
van  het  Bestand,  te  Leiden  hadden  vertoefd,  en  dat  het  van  uit 
Delftshaven  Wcis  dat  zij  de  reis  naar  hunne  nieuwe  bestemming 
aanvaardden.  Langzamerhand  voegden  zich  bij  hen  als  pioniers 
vele  hunner  Leidsche  vrienden. 

Toen  Engeland  in  1664  ons  Nieuw- Amsterdam  ontnam,  telde 
de  stad  twee  duizend  inwoners,  waarvan  de  groote  meerderheid 
uit  Hollanders  en  Hugenoten  bestond. 

Het  was  een  aanval  in  vollen  vrede.  Van  Engelschgezinden 
kant  zegt  men  er  van:  „a  mere  piece  of  buccaneering,  but 
it  was  succesful".  Karel  II  had  de  „Nieuwe  Nederlanden" 
zoogenaamd  ten  geschenke  gegeven  aan  zijn  broeder,  den  Hertog 
van  York.  Deze  kwam  met  zijne  vloot.  Peter  Stuyvesant,  de 
Gouverneur,  die  één  been  van  hout,  maar  een  hart  van  ijzer 
had,  weerstond  de  overmacht  zoo  goed  hij  kon,  doch  het  mocht 
niet  baten.  Toch  werd  in  1673,  in  oorlog,  door  ons  New- York 
hernomen  van  de  Engelschen.  Bij  den  vrede  van  Breda  waren 
wij  gedwongen  het  voor  goed  af  te  staan. 

En,  de  New-Yorkers  van  heden  zijn  trouw  aan  hunne  oud- 
Hollandsche  traditiën,  want,    gelijk   één    der  redenaars  van   1897 


119 

zich  te  Holland  City  heeft  uitgedrukt:  „de  praktische,  spaarzame, 
volhardende  HoUandsche  geest  is  in  den  bodem  geplant  geworden. 
De  geest  van  stoere,  HoUandsche  pioniers  heeft  gegoten,  in  de 
geheele  bevolking,  elementen  van  grootheid,  welke  nooit  zullen 
uitsterven  en  gelegd  de  grondslagen  van  eene  gemeenschap  op 
beginselen  van  vrijheid  en  deugd,  welke  voor  immer  de  reinheid 
en  macht  der  natie  zullen  vermeerderen." 

En,  toen  het  Westen  der  Vereenigde  Staten  zich  begon  te 
ontwikkelen,  hebben  wij  nog  eens  onzen  stempel  op  het  Ameri- 
kaansche  leven  gedrukt.  Al  mag  ons  volk  zich  niet  verhoovaar- 
digen  op  deze  emigratie,  toch  strekt  zij  tot  roem  aan  den 
HoUandschen  stam. 

Indien  dan  ook  het  Amerikaansche  volk  zijn  ridderlijkheid  heeft 
van  den  Spanjaard,  zijn  plichtsbesef  van  den  Engelschen  Puritein 
en  zijn  nij verheidszin  van  den  Franschen  Hugenoot,  dan  zijn  toch 
HoUandsche  volharding,  HoUandsche  eenvoud,  HoUandsche  zelf- 
opoffering en  HoUandsche  vaderlandsliefde  zijne  meest  voorname 
kenmerken. 

Deze  verheffende  gedachte  was  de  grondtoon  voor  mij  van  het 
lied,  geruischt  door  de  boomen,  daar  buiten,  van  Holland  City, 
toen,  in  het  gastvrije  huis  van  Professor  Boers,  ik  de  oogen  sloot 
om  te  rusten  aan  het  einde  van  dien  dag. 

Den  tweeden  dag  van  mijn  verblijf  te  Holland  City  voert  mijn 
vriendelijke  gastheer  mij  naar  de  omstreken.  Het  seizoen  is  daartoe 
niet  zeer  gunstig.  Intusschen  de  voorjaarszon  schijnt  toch  helder. 
De  natuur  begint  te  ontwaken.  De  morgen  zingt  met  Long- 
fellow : 

The  sun  is  bright,  the  air  is  clear, 

The  darting  swallows  roar  and  sing, 
And  from  the  stately  elms  I  hear 

The  bluebird  prophesying  spring. 

Het  is  een  schoon  uitzicht  op  de  Macatawabaai.  Heel  in  de 
verte  zijn  „Ottowabeach"  en  „Macatawapark"  gelegen  op  den 
Oostelijken  oever  van  het  Michiganmeer,  95  mijlen  van  Chicago 
en  30  mijlen  van  Grand  Rapids. 

Mijne  metgezellen  hebben  zaken  te  bespreken,  die  een  daar 
in  de  buurt  liggende  hoeve  betreffen.  Ik  zonder  mij  voor  eenigen 


I20 

tijd  van  hen  af,  willende  alleen  zijn  met  gedachten  aan  hetgeen 
hier  gedurende  ruim  vijftig  jaren  werd  tot  stand  gebracht. 

Turende  in  de  verte,  naar  het  meer  van  Michigan,  zie  ik  de 
aankomst  van  onze  stamgenooten,  welke  hier  historie  hebben 
gemaakt,  die  de  wildernis  van  voorheen  hebben  herschapen  in 
het  tegenwoordig  veld  van  vruchtbaarheid. 

„Brave  little  Holland"  hoor  ik  op  eens  naast  mij  uiten. 

Het  hoofd  keerende  naar  den  kant  van  waar  de  woorden  ko- 
men, zie  ik  een  roodhuid:  zwarte  oogen;  sluik,  gitkleurig  haar, 
hooge  jukbeenderen,  baardeloos  gelaat. 

Hij  reikt  mij  zijn  kaartje.  Ik  lees  „Simon  Pokagon,  laatste  af- 
stammeling der  Pottowatomieheerschers." 

De  grijsaard  vertelt  mij  de  eerste  Indianenchef  te  zijn  geweest, 
die  zijne  opwachting  heeft  gemaakt  bij  den  President  der  Repu- 
bliek, toen  dat  ambt  namelijk  werd  vervuld  door  Lincoln.  Ook 
bezocht  hij,  in  White  House,  Generaal  Grant.  „Ik  verwachtte," 
zegt  hij,  „dat  deze  mij  behandelen  zou  op  militaire  wijze,  kortaf, 
maar  neen,  hij  was  zeer  minzaam.  Wij  rookten  te  zamen  de 
vredespijp." 

Dan  verhaalt  hij  van  zijn  volk.  Er  waren  drie  groote  afdeelingen: 
a.  de  weinig  belangrijke  Puebloindianen,  levende  in  het  Zuiden, 
zelfs  tot  Chili  toe;  b.  de  zoogenaamde  wilde  Indianen,  zooals  de 
Attabaska's,  Bannocks  en  Apachen :  zuivere  nomaden,  zwervende 
ten  westen  der  Hudsonbaai  en  zuidelijk  tusschen  den  Stillen 
Oceaan  en  de  Rockie's  tot  aan  Noordelijk  Mexico,  c.  de  barbaar- 
sche  Indianen,  die  zich,  ten  oosten  van  de  Rocky  Mountains,  bezig 
hielden,  tot  op  zekere  hoogte,  met  landbouw;  elke  „clan"  bij  hen 
had  een  naam,  gewoonlijk  dien  van  een  dier.  Zij:  de  Maskoki, 
de  Irokeezen  en  vooral  de  Algonquins,  skalpeerden  gaarne  hunne 
vijanden ;  aan  den  anderen  kant  hadden  zij  een  oostersch  begrip 
van  de  rechten  en  voorrechten  van  den  gast. 

Tot  de  machtige  afdeeling  der  Algonquins  behoorden  de  stam- 
men der  Ottawa's  en  Pottowatomies.  Deze,  met  den  stam  der 
Chippewa's  deelden  onder  elkander,  krachtens,  met  het  Gouver- 
nement der  Vereenigde  Staten  in  1821  en  1833  gesloten,  over- 
komsten, het  genot  van  landen  in  Michigan,  Indiana  en  Illinois. 

„Uwe  landgenooten, "   zegt  mij  Pokagon,   „kwamen  in  1847  i^ 


121 


aanraking  met  de  Ottawa's.  Zij  jaagden  tijdelijk  hier  met  goed- 
vinden van  ons,  Pottowatomies,  aan  wie  dit  land  was  toebedeeld. 
Wij  hadden  ons  hoofdkwartier  meer  naar  het  zuiden  toe.  Wij 
leefden  daar  op  kleine  hoeven,  nadat  mijn  vader  aan  de  Regeering 
had  afgestaan  al  het  land  ten  zuiden  van  Grand  River  met  inbe- 
grip van  de  plek,  waar  thans  Chicago  is  gebouwd,  voor  ongeveer 
drie  dollarcenten  per  acre." 

Na  eenige  oogenblikken  in  gepeins  verzonken  te  zijn  geweest, 
hervat  het  India nenhoofd:  „O,  ik  heb,  wat  ook  ons  lot  moge 
zijn,  achting  voor  uw  stamland.  Het  bewijst  de  leer  van  den 
„Survival  of  the  fittest".  Zij,  die  hier  aankwamen  om  eennieuwe 
plaats  voor  uwen  stam  te  stichten,  waren  niet  de  slechtste  zonen 
des  oorspronkelijken  gronds.  En,  die  grond  van  oorsprong,  hoe 
klein  ook,  wat  heeft  hij  reeds  niet  opgeleverd  voor  de  wereld  ! 
En  hij,  met  zijn  volk,  zij  bestaan  nóg,  terwijl  ons  eigendom  is 
verdwenen.  Weet  gij  hoe  ik  uwe  stamgenooten  heb  toegesproken 
in  1897,  toen  ik  bij  het  vijftigjarig  bestaan  te  Holland  hun  gast 
was  ?  Ik  heb  als  volgt  gezegd :  Dames  en  Heeren !  Ik  verwelkom 
U,  elk  en  allen  als  de  ware  aanzienlijken  van  dit  land.  Ik  ben 
inderdaad  verheugd  U  te  ontmoeten  in  deze  belangrijke  vergade- 
ring der  Vaders  en  Moeders,  die  uit  eene  dichte  wildernis  gemaakt 
hebben  een  paradijs,  indien  er  zoo  iets  op  aarde  wordt  gevonden. 
Ik  wensch  niet  dat  gij  zult  denken  dat  ik  mij  zei  ven  vlei  hier  te 
zijn  uitgenoodigd  wegens  mijn  faam  van  vernuft,  want,  ik  geef 
er  mij  volkomen  rekenschap  van  dat  gij  naar  mijne  komst  hebt 
uitgezien  met  een  soort  van  nieuwen  trots,  opdat  gij  mij  aan  uwe 
kinderen  mocht  wijzen,  en  zeggen:  „zie  een  levend  exemplaar 
van  het  ras,  met  hetwelk  wij  in  nabuurschap  leefden,  een  ras 
van  hetwelk  wij  eenmaal  hielden,  en  toch  was  die  genegenheid 
vermengd  met  vrees  en  met  wantrouwen." 

Onze  lieden,  die  slapen  onder  uwen  grond,  kwamen  hier  van 
de  kusten  des  Atlantischen  Oceaans.  Zij  waren  in  hunnen  tijd 
pioniers  zooals  gij  heden  ten  dage  zijt,  en  toen  zij  voor  het 
eerst  in  deze  schoone  vlakten  van  boschgronden  kwamen,  zeiden 
zij  bij  zich  zelven:  „zekerlijk  zijn  wij  in  het  grensland  van  de 
gelukkige  jachtgronden  aan  de  andere  zijde  van  het  graf." 

Ik    smeek    U,    begeert    niet    de  weinige  aarde,  welke  hun  tot 


122 

rustplaats  dient ;  ontheiligt  en  verbergt  niet  aldus  hunne  laatste 
woning.  Voor  het  best  van  U  zelven  en  van  uwe  kinderen  zoudt 
gij  er  beter  aan  doen  boven  hunne  overblijfselen  een  eenvoudig 
gedenkteeken  op  te  richten  met  het  epitaphium:  „Hier  ligt 
begraven  een  onbekende  Roode  man." 

Onze  vaderen  vonden  hier  wild  in  overvloed;  de  buffel  en  het 
hert  hadden  nog  niet  geleerd  het  gelaat  van  den  mensch  te 
vreezen  en  zij  schrikten  slechts  van  het  trillen  des  boogs. 

Hier  bouwde  ons  volk  zijne  wigwams  en  zijne  kinderen  speelden 
onder  het  groene  dak  der  machtige  wouden,  even  zoo  gelukkig 
als  uwe  kinderen  thans  spelen  in  het  open  veld  of  op  uwe 
bloemende  weiden. 

Ik  spreek  hier  niet  bij  wijze  van  klacht,  want  ik  heb  mijn  volk 
steeds  voorgehouden  om  niet  te  zuchten  over  lang  vervlogene 
jaren,  noch  te  gaan  over  de  bloedige  sporen,  welke  onze  Vaders 
betraden.  Ik  geef  er  mij  volkomen  rekenschap  van,  dat,  als  pioniers 
van  dit  land,  gij  bergen  van  moeilijkheid  te  overkomen  hadt, 
welke  ons  ras  niet  kende. 

Hetzelfde  woud  dat  op  U  nederfronsde,  glimlachte  naar  ons. 
Hetzelfde  bosch,  dat  ziekte  en  dood  voor  U  beteekende,  was  een 
bolwerk  en  verdediging  voor  ons.  De  boomen,  welke  gij  hebt 
omgehakt,  werden  door  ons  bemind,  en  onze  groote  vrees  was 
juist,  dat  de  Blanke,  bij  zijn  voorwaarts  dringen  naar  het  westen, 
die  zou  beschadigen  of  vernielen. 

Ik  kan  mij  goed  verbeelden  hoe  hard  gij  hebt  gewerkt  dag  in 
dag  uit,  het  eene  jaar  na  het  andere,  teneinde  aan  de  maagdelijke 
wouden  uwe  hoeven  te  ontworstelen,  totdat  uw  arbeid  bekroond 
werd  met  goeden  uitslag  en  de  wildernis  uitbotte  en  bloemde  als 
de  roos.  Inderdaad,  gij  verdient  grooten  lof  voor  hetgeen  gij 
hier  hebt  tot  stand  gebracht  en  ik  bid  dat  uwe  kinderen  naar  de 
volle  waarde  mogen  schatten  het  erfdeel,  dat  zij  uit  uwe  handen 
ontvangen  zullen. 

Bij  den  aanblik  van  dit  land  kan  ik  niet  nalaten,  tot  uwe  zonen 
en  dochteren  te  zeggen :  „vergeet  het  gebod  niet :  Eert  uwen 
Vader  en  Moeder,  opdat  uwe  dagen  verlengd  mogen  worden  in 
het  land,  hetwelk  de  Groote  Geest  U  gegeven  heeft."  Teneinde 
hen    te    eeren,  moet  gij  goed  voor  uzelve  zijn,  uwe  monden  vrij 


123 

houden  van  onheiligheid;  en,  evenals  uwe  ouders  hebben  omge- 
hakt de  machtige  bosschen,  welke  het  land  bedekten,  zult  gij 
vooruitstuwen  het  groote  voertuig  van  hervorming,  totdat  alle 
vijanden,  die  het  Goede  onderdrukken  en  het  Kwade  staande 
houden,  omvergeworpen  zullen  zijn. 

Vaders  en  Moeders!  Hoe  dierbaar  deze  namen.  Terwijl  ik  hier 
sta  onder  vreemdelingen,  heeft  mijn  hart  voortdurend  tot  mijne 
ooren  gefluisterd:  „„Pokagon,  uw  Vader  en  Moeder,  eene  eeuw 
geleden,  gingen  gedurig  over  deze  zelfde  plaats  bij  het  volgen 
der  kronkelende  paden.*" 

Mijne  ouders  woonden  vroeger  bij  Plymouth  Indiana.  De  Heer 
Prentice,  een  geëerd  burger  van  dit  land,  die  juist  naar  eene 
betere  wereld  is  gegaan,  ion,  indien  hij  nog  leefde  en  hier  was, 
U  heden  vertellen  hoe,  toen  hij  een  jongmensch  was,  verdwaald 
en  uitgehongerd,  hij  onze  wigwam  vond,  en  onze  eenvoudige 
maaltijden,  alsmede  ons  dak,  deelde  gedurende  vele  maanden.  Wij 
hielden  veel  van  hem  en  weenden  allen  toen  hij  ons  verliet.  Het 
verheugt  mijn  hart  te  gevoelen  dat  hij  en  mijn  vader  in  die 
groote  wigwam  zijn,  waar  vele  woningen  bereid  worden  door 
onzen  Hemelschen  Vader. 

Ik  word  oud  en  zwak,  en  gevoel,  dat  mijne  ééne  voet  reeds  is 
opgeheven  om  in  de  andere  wereld  te  treden.  Ik  heb  gedurende 
mijn  geheele  leven  gestaan  als  een  vredestichter  tusschen  uw 
volk  en  mijn  volk,  trachtende  vooroordeelen  der  beide  rassen 
tegen  elkander  weg  te  nemen.  Ja,  zonder  boog  noch  geweer  heb 
ik  gestaan  als  iemand,  zich  bevindende  tusschen  twee  legers  tegen 
elkander  optrekkende  voor  het  gevecht,  ontvangende  duizend 
wonden  van  uw  volk  en  van  mijn  eigen  volk. 

Veroorlooft  mij  ten  slotte  te  zeggen  dat  ik  mij  met  kinderlijke 
vreugde  er  over  verblijd  dat  gij  aan  een  zoon  van  het  Woud  het 
recht  hebt  verleend  om  tot  u  te  spreken ;  het  gebed  mijns  harten 
zal  zijn,  zoo  lang  als  ik  leef,  dat  de  Groote  Geest  U  en  uwe 
kinderen  zegenen  moge  en  dat  de  nog  ongeboren  geslachten 
mogen  leeren  te  weten  dat  wij  allen  broeders  zijn  en  dat  God  de 
Vader  van  allen  is." 

Ik  had  het  „Amen"  nog  niet  uitgesproken  en  was  nog  een  en 
al    verwondering    over   de   redevoering  van  den  Roodhuid,  toen 


124 

deze    reeds    was    verdwenen    in    de    voorjaarsnevelen    van    het 
Michiganmeer. 

Het  oogenblik  van  peinzen  was  voorbij.  Mijne  begeleiders 
kwamen  naar  mij  toe.  Het  rijtuig  stond  gereed  om  ons  naar 
Holland  City  terug  te  brengen. 

Onderweg  werd  besproken  de  eigenschap  van  onze  broeders 
in  de  Vereenigde  Staten  om  de  eigenaardigheden  van  den  Stam 
te  bewaren,  dezen  te  blijven  eeren,  hem  aanhankelijkheid  te 
betoonen  bij  voortduring,  en  toch  oprechte  Amerikaansche  burgers 
te  zijn.  In  de  eerste  dagen  van  den  burgeroorlog  schreef  Van 
Raalte  aan  zijn  vriend  Brummelkamp:  „het  verstrekt  mij  lang 
niet  tot  eere  dat  nog  geen  mijner  zoons  de  wapenen  tegen 
oproer  en  verraad  heeft  opgevat."  Toen  die  zoons  werkelijk  ten 
strijde  togen,  zeide  de  vader  bij  het  afscheid  te  Kolomazo  tot 
één  hunner:  „Jongen,  je  gaat  naar  het  slagveld.  Denk  er  om, 
ik  zie  je  liever  dood  thuis  komen,  dan  dat  je  ooit  als  lafaard 
een  smet  wordt  voor  je  geslacht."  Deze  kwam  terug  uit  den 
veldtocht  met  één  arm. 

„Hope  College"  noemt  zich  „An  institution  of  the  Reform ed 
Church  in  America." 

De  statige  gebouwen  der  inrichting  Hggen  in  een  groot  park. 

"Wij  worden  er  op  hartelijke  wijze  ontvangen  door  den  presi- 
dent: professor  G.  J.  Kollen. 

Verreweg  de  meeste  leden  van  den  „Council"  dragen  echt 
hollandsche  namen.  Zij  zijn  gevestigd  o.  a.  te  New- York  City, 
te  Vriesland  Michigan,  te  Oranje  City  lowa,  te  Murion  Dakota, 
te  South  Holland  Illinois. 

De  redactie  ven  het  dagblad  „De  Hope"  bestaat  uit  de  Heeren 
Professor  C.  Doesburg,  Ds.  H.  E.  Dosker  en  Ds.  D.  Broek. 

Onder  de  Faculteit  treft  men  de  volgende  namen  aan:  Boers 
(geschiedenis),  Kleinheksel  (mathesis),  Sutphen  (Latijn),  Nijkerk 
(Engelsch),  Yntema  (scheikunde  en  natuurkunde),  Bergen  (theologie), 
Veghte  (Fransch  en  Duitsch),  de  Jonge  (Nederlandsch). 

Omtrent  het  onderwijs  in  onze  taal  heet  het  in  een  geschrift 
uitgegeven  door  Hope  College:  „De  studie  van  de  Nederlandsche 
taal-  en  letterkunde,  hoogst  belangrijk  en  loonend  op  zich  zelve, 
is    in    het  bijzonder  van  waarde  voor  vele  studenten  van  „Hope 


125 

College",  die  van  Nederlandschen  oorsprong  zijn.  Het  Nederlandsch 
wordt  nog  gesproken  in  de  huizen  van  velen  hunner  en  zal  nog 
gedurende  een  tal  van  jaren  in  de  toekomst  gebezigd  worden 
op  de  kansels  en  op  godsdienstige  bijeenkomsten  van  bijna  alle 
Hervormde  Kerken  der  bijzondere  Synode  van  Chicago  en  in 
vele  onzer  Kerken  in  het  Oosten." 

Hier  bedenk  ik  mij  dat  nog  een  woord  valt  te  zeggen  over 
de  feestelijkheden  van  Holland  City.  Links  van  het  programma 
van  den  eersten  dag,  hetwelk  wordt  uitgevoerd  in  „Centennial 
Park"  is  alles  Engelsch ;  doch  rechts,  waar  vermeld  wordt  hoe  er 
zal  worden  feest  gevierd  in  „Hope  College  grove",  vind  ik  nummers 
als:  „Eerste  worstelingen",  toespraak  van  Rev.  Jacob  van  der 
Meulen  van  Graafschap  Michigan.  „Oorzaken  van  het  welslagen 
onzer  volksplantingen",  toespraak  van  Rev.  M.  Kolijn,  Orange 
City  lowa.  „De  Hollander  als  Amerikaansch  burger",  toespraak 
van  G.  Birkhof  Jr.  Nederlandsch  Consul  Chicago  Illinois. 

Ook:  Koorzang  „de  teleurgestelde  landverhuizer"  door  het  Van 
Lente  koor.  Den  tekst  van  dezen  koorzang  schrijf  ik  hier  af  als 
curiositeit : 

Vol  moed  en  vuur  en  weltemoe 
Trok  men  naar  't  verre  Westen  toe, 
Daar  dolf  men,  't  was  de  moeite  waard 
Het  goud  bij  schoppen  vol  uit  d'aard. 
Doch  de  verwachting  was  te  groot 
Voor  tarwe  at  men  korenbrood.  *) 

Men  zei:  „Daar  loopen,  lieve  wijf, 
De  varkens  met  het  mes  in  't  lijf; 
De  peren  hangen  om  en  rond 
Gebraden  voor  uw  fijnen  mond." 
Doch  de  verwachting  was  te  groot, 
't  Was  korenpap  en  korenbrood. 

Ja  zeg  mij   of  het  armer  kan : 
Men  smeerde  met  de  kaars  de  pan, 
En  menig  weeldrig  lekkerbek 
Moest  leven  als  een  ware  vrek. 
En  voor  het  sponzig  heerlijk  brood 
At  men  er  kost  zoo  zwaar  als  lood. 


*)  Koren,  com,  indian  corn  =  maïs  waarvan  brood  en  pap  gemaakt  wordt. 


126 

Waar  toch,  waar  kon  het  beter  zijn? 

De  beken  vloeiden  zelfs  van  wijn 

Maar  ach !  men  dronk,  dat  Neerland  zat. 

Voor  Javakoffie,  roggenat. 

Hun  uitzicht  was  wat  al  te  stout. 

Doch  vond  geen  dronkenlui  in  't  woud. 

Maar  eindlijk  wendt  zich,  dank  zij  God 
Hun  arm  en  deemiswaardig  lot; 
Herschapen  uit  een  wildernis 
Is  het  een  land  als  't  heden  is. 
Was  de  verwachting  eerst  te  groot 
Men  heeft  er  nu  zeer  goed  het  brood. 

Thans  viert  men  feest  na  vijftig  jaar, 

Men  is  hier  vroolijk  bij  elkaar, 

En  over  Gode's  doen  voldaan, 

Heft  men  Hem,  blij,  een  danklied  aan. 

Men  juicht:  Gods  goedheid  is  zeer  groot, 

Voor  armoe  vindt  men  nu  het  brood. 

Op  het  programma  voor  den  tweeden  dag  staan  veertig  toe- 
spraken allen  in  het  Nederlandsch.  Deze  werden  in  twee  kerken 
gehouden  terwijl  in  twee  andere  kerken  redevoeringen  in  het 
Engelsch  werden  ten  beste  gegeven.  Van  eerstbedoelde  teeken  ik  hier 
op :  No.  4,  „De  Hollandsche  nederzetters te  Grandville  Michigan"  door 
den  heer  A.  G.  van  Hees  Zeeland  Michigan,  No.  8  „Historische 
schets  van  Groningen  Michigan"  door  Rev.  A.  Stegeman  New- 
Holland  Michigan,  No.  15  en  „de  Hollandsche  nederzetters  in 
Albany  N.Y.   1847 — 1897"  door  den  heer  A.  H.  Donner. 

Om  op  Hope  College  terug  te  komen,  zoo  zij  hier  vermeld  dat 
de  „Reformed  Church  in  America"  reeds  in  1836,  dus  lang  voor 
de  komst  van  Van  Raalte,  er  aan  dacht  inrichtingen  van  hóoger 
onderwijs  te  stichten  in  het  Westen. 

Voor  Hope  College  zijn  nu  vier  jaartallen  van  groote  betee- 
kenis.  Het  geeft  deze  aan  als  volgt:  „five  acres"  (tegenwoordige 
oppervlakte  zestien  acres)  donated  by  Rev.  A.  C.  van  Raalte  D.D. 
as  a  site  for  an  academy  1850,  pioneer  school  1851,  Holland 
Academy  1857  ^^  Incorporated  as  Hope  College  1866." 

Tijdens  mijn  bezoek  zijn  er  honderd  vijf  en  zeventig  studenten. 


127 

Sedert  1878  is  de  inrichting  open  voor  vrouwelijke  studenten, 
die,  tegelijk  met  de  jonge  mannen,  de  lessen  bijwonen. 

De  bibliotheek  telt  vijftienduizend  deelen  en  is  eiken  dag  open 
voor  de  studenten;  de  vrienden  van  „„Hope  College""  zegt  het 
Bestuur  „kunnen  verzekerd  zijn  dat  hunne  schenkingen,  aan  de 
bibliotheek,  van  goede  boeken  zullen  worden  verzorgd,  op  prijs 
gesteld  en  nuttig  gemaakt  door  hun  eene  plaats  te  geven  in  het 
schoone  brandvrije  bibliotheekgebouw." 

Verder  lees  ik  in  het  desbetreffend  geschrift:  „De  Ulfilas  Club 
(één  der  vijf  letterkundige  genootschappen  van  „Hope  College") 
doet  uitmuntend  werk  door  het  beoefenen  van  de  Nederlandsche 
taal",  en  eindelijk  „Jonge  lieden  met  edele  bedoelingen  maar  met 
beperkte  geldmiddelen  behoeven  niet  moedeloos  te  zijn.  In  „Hope 
College"  zullen  zij  velen  vinden  in  denzelfden  toestand  als  zij ; 
sommige  hunner  zijn  van  verre  gekomen  om  eene  opvoeding  te 
zoeken.  Zij,  onder  hen,  die  ernstig  zijn,  tevreden  met  eenvoudige 
wijze  van  leven  en  gevraagd  de  bezuinigingen  toe  te  passen,  tot  welke 
hier  mogelijkheid  bestaat,  slagen  er  in  hunne  uitgaven  te  beperken 
binnen  zeer  nauwx  grenzen.  Hier  volgt  eene  raming  van  de 
noodige  uitgaven,  behalve  kleeding  en  reiskosten,  welke  elkeen 
voor  zichzelven  kan  bepalen,  voor  één  jaar  in  den  voorbereidenden 
cursus : 

Voeding  (in  de  Club) /     60 

Huur  van  eene  kamer  (twee  personen  in  eene  kamer)     .  „     20 

Boeken  ^  10,  wasch  ^  10,  licht  ^3 «23 

Brandstof  ^  7,  collegegelden  ƒ18 „25 

/  128 

Deze  raming  is  een  antwoord  aan  hen,  die  verlangen  te  weten 
hoeveel  geld  volstrekt  noodzakelijk  is  en  heeft  de  bedoeling  die 
zoo  dikwijls  herhaalde  vraag  duidelijk  te  maken.  Van  de  meeste 
studenten  zijn  de  uitgaven  natuurlijk  meer." 

Met  de  professoren  van  Hope  College  bespreek  ik  de  toekomst 
van  onze  taal  in  de  Vereenigde  Staten.  Zij  is  niet  hoopvol,  al  is 
Nederlandsch  er  nog  meer  verbreid  dan  ten  onzent  algemeen  is 
bekend.    Dat   men    echter  nog  van  hare  toekomst  spreken  durft. 


128 

dat  zij  niet  reeds  sedert  lang  is  uitgestorven,  dat  dankt  de  Neder- 
landsche  stam  in  het  algemeen  aan  de  Hollandsche  burgers  van 
Amerika ;  minder  aan  Nederland,  hetwelk,  al  is  hierin  in  den 
laatsten  tijd  verbetering  te  bespeuren  geweest,  gedurende  lange 
jaren  te  dezen  aanzien  koelheid  en  onverschilligheid  heeft  betoond. 
De  Amerikaansche  tak  van  den  Nederlandschen  stam  is  zelf  mans 
genoeg,  maar  vraagt  desondanks  niets  liever  dan  toenadering  tot 
zijnen  oorsprong. 

Te  berde  komt  de  bekende  brief  van  den  Heer  Leonard  Charles 
van  Noppen,  „lecturer"  in  de  Nederlandsche  letterkunde  aan 
Columbia  University  New- York,  de  brief,  tijdens  mijn  verblijf  te 
Holland,  juist  openbaar  gemaakt  in  „Neerlandia". 

In  dien  brief  wordt  het  denkbeeld  aan  de  hand  gedaan  van  een 
onzerzijds  te  verleenen  beurs  voor  Nederlandsche  letterkunde  aan 
één  der  groote  universiteiten  van  Amerika  „en"  zegt  hij  —  ik 
voel  nóg  het  branden  in  mijn  gelaat  van  de,  bij  het  lezen  ont- 
vangen, striem  zijner,  wèl  verdiende  bestraffingen,  uitdeelende 
zweep  —  „de  letterkunde  van  het  duistere  IJsland,  zoowel  als  die 
van  Zweden  en  Noorwegen,  van  Rusland,  Italië,  Hongarije, 
Spanje  en  Portugal  is  beter  bekend  in  Amerika  dan  die  van 
Holland." 

Men  begrijpt  het  doel  van  hen,  die  het  wèl  met  ons  meenen 
daar  ginds:  moet  het  Hollandsch  ook  slinken  als  spreektaal  in 
het  groote  Rijk  der  Vereenigde  Staten,  laat  ons  tenminste  er  voor 
zorgen  dat  het  als  wetenschappelijke  taal  wordt  beoefend. 

En,  zij  wachten  niet  eens. 

Eene  mededeeling  van  de  „New- York  Times"  werd  als  volgt 
beknopt  teruggegeven  in  de   „Hope"  van   i6  December   1901. 

„Het  schijnt  bijzonder  gepast  dat  Columbia  University  de 
eerste  hoogeschool  in  dit  land  zij  om  een  stelselmatige  studie 
van  de  Hollandsche  taal-  en  letterkunde  aan  te  bieden.  Waar 
elders  in  Amerika  kan  deze  studie  zoo  geschikt  voortgezet 
w^orden  als  aan  een  Universiteit,  gevestigd  in  de  stad,  die  gesticht 
werd  door  Hollanders?  Niet  weinig  van  de  tegenwoordige  groot- 
heid van  New- York  moet  toegeschreven  worden  aan  het  Holland- 
sche bloed,  dat  er  vloeit  in  de  tegenwoordige  bevolking.  Deze 
sterke  Hollanders,  nadat  zij  tegen  de  zee  en  tegen  wreede  Span- 


129 

jaarden   gevochten,  hun  land  aan  het  water  ontwoekerd,  en  vrij- 
heid   voor   zichzelven  verkregen  hadden,  trokken  uit  om  nieuwe 
koloniën  te  stichten.    De  grootste  van  deze  nederzettingen  is  de 
tegenwoordige  stad  New- York,  die  eenmaal  bestond  uit  een  groep 
visschershutten,  waar  alleen  de  Hollandsche  taal  werd  gesproken. 
Na    de    overgave    van    New    Amsterdam    aan    de  Engelschen  in 
1664,    werd    de    Hollandsche    taal   nog   gesproken,  en  hield  niet 
geheel  op  een  levende  taal  te  zijn  tot  het  begin  van  de  19e  eeuw. 
De  vernieuwing  van  de  studie  van  deze  taal  in  de  stad  New- York 
verdient  bijzondere  aandacht.    Niet  slechts  wordt  de  letterkundige 
studie    van    het  hedendaagsch  Hollandsch  daar  voortgezet,  maar 
pogingen    worden    aangewend    om  aan  het  licht  te  brengen  alle 
sporen,  welke  het  gebruik  der  Hollandsche  taal  nagelaten  heeft  op 
de   Engelsche   taal,  in   die  streken  waar  eenmaal  het  Hollandsch 
gesproken  werd.    Er  werd  een  circulaire  uitgezonden  met  verzoek 
dat    alle    oude  Hollandsche  boeken  en  documenten  mochten  ee- 
schonken   worden  aan  de  Bibliotheek  van  Columbia  Universiteit 
om  daar  verzameld  en  bewaard  te  worden.   Verder  begeert  men 
te  verzamelen  een  lijst  van  alle  Hollandsche  woorden,  die  thans 
nog    gebruikt    worden.    Sommige    van    deze  woorden  zijn  in  de 
Engelsche    taal    opgenomen   met   slechts   weinig   verandering   in 
den     vorm,    zooals     „stoop"    (stoep),     „boss"     (baas),     „bowery" 
(bouwerij),    en  een  groot  getal  andere  woorden,  die  zouden  kun- 
nen genoemd  worden.  Behalve  soortgelijke  woorden,  zijn  er  vele 
anderen  in  bijzondere  plaatsen,  die  enkel  een  plaatselijken  invloed 
op    de    taal  gehad  hebben.    Men  acht  de  verzameling  van  zulke 
woorden   noodig,  dewijl  zij  dagelijks  minder  gekend  en  verstaan 
worden.  En  een  ieder,  die  met  zulke  woorden  of  gezegden  bekend 
is,    wordt    verzocht    deze    op   te  zenden,  om  de  verzameling  der 
Columbia  Universiteit  zoo  volledig  te  maken  als  mogelijk  is.  Een 
elk    behoorde    zijn    best    te    doen    om  de  woorden  van  de  voor- 
ouders, welke  in  de  dagelijksche  taal  zijn  ingelijfd,  te  bewaren. 
Het    is    opmerkelijk,    dat  in  de  laatste  tijden  de  aandacht  bij- 
zonder werd  gevestigd  op  de  roemrijke  geschiedenis  der  Hollanders, 
hun    invloed    op    het    nationale    leven    en  volksbestaan,  beide  in 
Engeland   en    Amerika,    en    dat  er  thans  opnieuw  belangstelling 
wordt  getoond  in  de  studie  van  de  Hollandsche  taal." 

9 


I30 

Vermelden  wil  ik  nog  dat,  van  Angelsaksischen  kant,  er,  in 
de  Vereenigde  Staten,  eene  zekere  neiging  bestaat  om  apodictisch 
te  verklaren  dat  ook  het  Duitsche  element  aldaar  veroordeeld  is. 
De  bewering  is  misschien  juist,  indien  bedoeld  wordt  een  levens- 
ondergang als  die  van  Methusalem.  Het  schijnt  althans  dat  de 
Duitscher- Amerikaan,  dien  men  dooden  wil,  zich  redelijk  wèl 
bevindt,  en  niet  te  loochenen  valt  dat  dit  wèl  bevinden  zich,  meer 
dan  vroeger,  toont  in  den  laatsten  tijd,  nu  de  landverhuizing  uit 
Duitschland  naar  Amerika  betrekkelijkerwijze  zeer  gering  te 
noemen  is. 

Is  dat  zich  sterk  gevoelen  van  den  Duitscher- Amerikaan  een 
geluk  voor  de  Vereenigde  Staten  te  noemen  ?  Zeer  zeker !  Reden 
van  bestaan  heeft  immers  de  klacht :  dat  te  groot  zijn  de  Latijnsche 
en  Slavische  immigratiën  en  dat  het  negerelement  in  al  te  sterke 
mate  toeneemt.  Alsdan  heeft,  om  tegen  die  elementen  zich  te 
handhaven,  de  Angloamerikaan  noodig  zijnen  stamverwant:  den 
Germaan.  Het  aanzien  in  de  Repubhek  van  dezen:  Duitscher, 
Scandinaviër,  Nederlander  zal  in  dit  verband  ten  slotte  af  hangen 
van  de  vraag  of  hij  zich  van  zijne  eigene  waarde  bewust  is. 

De  Duitscher,  nu,  doet  voorloopig  geen  afstand  van  zijne  taal. 
Sedert  twee  eeuwen  spreekt  o.  a.  in  Pennsylvanië  de  Pfaltzer 
het  eigen  idioom  en  blijft  daarbij.  Ook  wordt  Duitsch  gesproken 
door  de  vijf  duizend  luthersche  predikanten  en  in  1531  luthersche 
scholen  met  86000  leerlingen ;  ook  door  de  duizend  dominee's  der 
„Deutsch  Evangelische  Synode"  en  door  de  1658  voorgangers 
der  „Deutsche  Reformirte  Synode". 

Zie,  ik  wil,  om  weder  aan  onze  Nederlandsche  taal  te  denken, 
geene  vergelijkingen  maken. 

Maar  toch,  indien  Nederland  werkelijk  eens  het  hoofd  in  den 
nek  wilde  werpen  bij  de  gedachte  om  zijn  „je  maintiendrai",  wat 
zijn   taal  in  de  Vereenigde  Staten  aangaat,  gestand  te  doen  .... 

Als  ik  afscheid  neem  van  Holland  City  komt  Simon  Pokagon  mij 
nog  even  de  hand  drukken.  „Brave  little  Holland"  zegt  hij  nog  eens. 

En  ik  antwoord:  „Zeker  Simon,  „„brave""  steeds,  als  het  slechts 
gelegenheid  heeft,  en  „little"  alléén,  dan,  wanneer  het  niet 
groot  wil  zijn,  daar  waar  het  zulks  kan." 


VI 
GRAND  RAPIDS. 


VI 
GRAND    RAPIDS. 


Mijn  dagboek  zegt: 

Grand  Rapids,  Maandag  lo  Maart  1902 
5  uur  des  morgens. 

Gewaakt  heb  ik  niet,  maar  toch  ook  niet  geslapen.  Rustte  het 
lichaam,  de  geest  heeft  zich  bezig  gehouden  met  de  indrukken, 
opgenomen  sedert  het  vertrek  uit  Holland  City.  Ds.  Dosker,  die 
gisteren  hier  moest  prediken,  bood  welwillend  aan  mij  op  den 
weg  te  vergezellen,  en  van  nacht  was  met  hem  nog  bezig: 
mijn  ander  „ik",  dat  vergelijkingen  maakte  en  getroffen  was 
door  het  feit  dat  mijn  pad  van  nomade  in  het  bijzonder  schijnt 
gekruist  te  worden  door  geestelijken  van  alle  richtingen.  Zeer 
moderne  leerstellingen  heeft  de  wandelaar  hooren  verkondigen 
van  een  Nederlandschen  protestantschen  kansel  in  een  Grieksch- 
orthodoksche  stad ;  eene  reis  van  tien  dagen  heeft  hij  ondernomen 
om  bij  te  wonen  de  wijding  van  een  Nederlandschen  bisschop 
der  Lazaristen,  in  eene  streek,  welke  men  „het  einde  der  wereld" 
zou  kunnen  noemen;  als  hij,  in  het  hart  van  Japan,  gadesloeg 
de  „Kannushi",  de  priesters  van  den  Shintodienst,  offerende 
wierook  aan  Amaterasu,  dan  hadden  deze,  misschien  wel  wegens 
het  gemis  aan  oneerbiedige  nieuwsgierigheid  in  zijnen  blik,  hem 
verwelkomd  met  heusch,  hoffelijk  Japansch  gebaar ;  tot  zijn  vriend 
was  geworden  een  regiments-predikant,  luthersch  in  merg  en 
been,    in    wiens    oor   het  „Gott  helfe  mir"  geëchood  had,  als  hij 


Ï34 

des  zondagsmorgens  betrad,  bij  wijze  van  preekstoel,  het  podium 
van  een,  tot  garnizoenskerk  ingericht  Chineesch  theater ;  Mushtehids 
zijn  tot  hem  gekomen  om  inlichtingen  en  raad;  te  midden  van 
Russische  monniken  heeft  hij  eene  vacantie  gesleten ;  met  Francis- 
kaners  is  hij  in  overleg  getreden  over  hunne  veiligheid  als  zende- 
ling; met  Ulemah's  en  Mufti's  heeft  hij  gepolemiseerd  over 
plaatsen  in  den  Koran ;  voor  de  belangen  der  achtergeblevenen 
van  eenen  in  Thibet  vermoorden  Nederlandschen  protestantschen 
zendeling  heeft  hij  een  lans  gebroken;  een  Armenisch  priester 
heeft  hem  verzocht  om  een  exemplaar  van  Renan's  „Vie  de 
Jésus**  en  het  boek  uit  zijne  handen  medegenomen  naar  de 
sacristy ;  lama's,  met  kaal  geschoren  hoofd,  bewakende  te  Oerga 
in  Mongolië  den  Buddhistischen  tempel  van  Maïder,  hebben  hem 
bewijzen  van  vertrouwen  geschonken;  pope's  hebben  hem  uit- 
gelegd de  beteekenis  voor  Europa,  voor  de  wereld,  van  de  daad 
van  Grootvorst  Wladimir,  verbrandende  in  988  te  KiëfF  de 
afgodsbeelden  en  omhelzende  het  geloof  van  Byzantium ;  gebeden 
heeft  de  wandelaar  in  de  Engelsche  kathedraal  te  Shanghai'; 
eerbied  voor  den  Profeet  heeft  hij  niet  uit  het  oog  verloren  bij 
het  betreden  van  eene  Schiïtische  moskee  in  Chorassan;  aan 
boord  van  een  Russisch  oorlogsschip,  staande  onder  officieren  en 
matrozen,  die  zich  bekruisden  onder  de  Mis,  heeft  hij  God  gedankt 
voor  redding;  den  „clergyman",  omringd  door  duizenden  Sikhs 
en  Goerka's,  heeft  hij,  bij  plechtige  stilte,  in  het  heiligdom  der 
Noordelijke  Hoofdstad  van  het  Rijk  van  het  Midden,  ter  nage- 
dachtenis aan  Koningin  Victoria  hooren  zeggen:  „Man  that  is 
borne  of  a  woman,  hath  but  a  short  time  to  live  and  is  full  of 
misery" ;  en  thans  hier,  te  Grand  Rapids,  is  hij  geweest  in  een 
Hollandsche  kerk,  de  ooren  spitsende  bij  de  melodie  zijner  eigene, 
rijke,  gespierde,  Nederlandsche  taal,  onder  het  gehoor  van  zijnen 
cicerone,  den  volgeling  van  Calvijn,  die  tot  tekst  had  gekozen 
het  woord  van  Paulus  aan  de  Romeinen :  „wordt  van  het  kwade 
niet  overwonnen,  maar  overwint  het  kwade  door  het  goede",  die 
met  geestdriftig  vuur,  naar  aanleiding  van  dat  woord,  sprak  over 
de  in  Aftika  worstelende  broederen,  wiens  rede  eene  opwekking 
was  tot  het  kweeken  van  den  eerlijken,  heerlijken,  in  den  grond 
krachtigen  Nederlandschen  stam. 


135 

Zaterdags  te  twee  uur  in  den  namiddag  uit  Holland  City 
vertrokken,  waren  wij  gesneld  per  elektrischen  tram  door  eene 
streek,  waar  de  dominee,  teneinde  mij  te  wijzen  welvarende 
dorpen  als :  Overijssel,  Graafschap,  Zeeland,  Vriesland,  nu  en 
dan  afbrak  zijn  betoog  over  de  belangen  van  ons,  lidmaten  van 
„Grooter  Nederland"  in  het  algemeen  ;  Vlaanderen  kwam  er  bij 
te  pas  en  de  langen  tijd  geduurd  hebbende  Hollandsche  stug- 
heid tegenover  de  Zuid-Nederlandsche  broeders ;  ook  de  strijd 
in  het  Zuiden  van  dat  andere  werelddeel ;  maar  het  voorname 
onderwerp  was :  het  belang  der  koloniën  in  Amerika  voor  den 
oorspronkelijken  boom,  voor  Oud-Holland  zelf.  Al  moet  ook 
hier  zijn  gebladerte  ruischen  op  een  anderen  toon  als  daarginds, 
toch  breidt  zijne  schaduw  zich  uit.  Van  oceaan  tot  oceaan  schat 
mijn  zegsman  het  aantal  der  Hollandsche  Amerikanen  op  één 
millioen. 

Van  dat  aantal  zijn  er  hier  te  Grand  Rapids  reeds  meer  dan 
dertig  duizend.  Zij  behooren  tot  de  tweehonderd  en  vijftig  duizend, 
die  zich  bevinden  in  het  consulair  distrikt  van  Chicago.  Naardien 
Grand  Rapids  eene  totale  bevolking  heeft  van  tachtig  duizend 
zielen,  vormt  het  HoUandsch  element  dus  een  derde  der  bewoners. 
Van  de  honderd  kerken  zijn  er  26  „dutch  reformed**.  Gisteren 
heb  ik  de  keus  gehad  tusschen  acht  kerken,  waar  ik  in  mijne 
eigene  taal  een  preek  kon  hooren. 

Grand  Rapids  schrijft  op  haar  stadsvaandel  „Fumiture  City". 
Het  in  de  nijverheid  aangelegde  kapitaal  bedraagt  twintig  millioen 
dollars,  de  „bankclearings"  beliepen  in  1900  ruim  twee  en  zestig 
millioen  dollars.  Er  zijn  acht  en  dertig  meubelfabrieken,  in  som- 
mige dezer  inrichtingen  arbeiden  meer  dan  zeshonderd  Hollandsche 
Amerikanen  en  hunne  „homes"  maken  den  indruk  van  welge- 
steldheid. 

De  meubelmakers  van  Grand  Rapids  hebben  zich  aaneenge- 
sloten en  een  bijzonder  handelsmerk  aangenomen  voor  al  het 
aldaar  vervaardigd  huisraad.  Immers,  terwijl  navolging  het  beste 
compliment  is,  hetwelk  men-  iemand  kan  maken,  drijven  vele 
concurrenten  in  andere  plaatsen  hunne  zaken  onder  den  naam 
van  „Grand  Rapids  furniture  Company". 

De    stad    is    voorts    eene    markt    voor    glaswerk,    aardewerk, 


136 

lampen,  tapijtbezems,  sehoenwerk,  vliegenpapier  en  huishoudelijke 
artikelen  in  het  algemeen. 

Bij  het  binnentreden  van  het  hotel  „Mortonhouse"  werd  ik 
verwelkomd  door  den  heer  Steketee,  Kederlandsch  vice-consul, 
afstammeling  van  een  der  eerste  nederzetters  in  Zeeland 

Met  hem  heb  ik  dienzelfden  avond  en  gisteren  de  stad  door- 
kruist en  hare  statige  gebouwen  bezichtigd:  o.  a.  het  uitsluitend 
door  vrouwen  opgericht  en  bestuurd  wordend  concertgebouw  en 
het  „Ladie's  litterary  Clubhouse",  het  oudste  letterkundig  genoot- 
schap voor  vrouwen  in  Amerika.  Hij  maakte  mij  opmerkzaam 
op  de  „Streetcar  letterdropbox",  eene  instelling,  welke  elke 
elektrische  stadstram  tot  een  postrijtuig  maakt ;  op  een  centraalpunt 
worden  de  tram-brievenbussen  geledigd  en  de  inhoud  wordt 
verzonden  naar  het  hoofdkantoor. 

Den  eersten  avond  gebruikte  ik  den  maaltijd  alléén,  in  het 
hotel.  Bediend  wordt  men  er  door  vrouwen  en  meisjes  in  het 
zwart,  met  wit  voorschoot  en  heldere  muts.  Als  ik  eene  halve 
flesch  wijn  bestel  aan  de  zedige  Heb  e  mijner  tafel,  ziet  zij  mij 
aan,  ondanks  de  spijskaart,  waarop  wijnen  vermeld  staan,  alsof 
ik  haar  gevraagd  hadde  om  een  pijp  en  een  lamp  ten  einde 
opium  te  schuiven.  Zij  brengt  nochtans  het  gewenschte,  maar  met 
een  stug,  weerzinnig  gebaar,  en  voor  de  rest  aan  het  maal  heb 
ik  het  bij  haar  verkorven,  ten  spijt  mijner  thans  toenemende 
vriendelijkheid.  Immers,  waar  ik  tegenover  mijne  meerderen  en 
gelijken  minzaamheid  facultatief  acht,  lettende  op  de  houding, 
welke  zij  tegenover  mij  aannemen,  is  welwillendheid  tegenover 
minderen  mij  een  gebod,  ook  indien  zij  door  hen  niet  wordt  uitgelokt. 
Aldus,  schijnt  mij  eene  straf  opgelegd  aan  een  kind,  welke  niet 
gericht  is  uitsluitend  op  verbetering  van  het  jeugdig  gemoed,  slechts 
eene  uiting  van  hardvochtigheid.  En,  als  ik,  bij  het  weggaan, 
tegenover  de  booze  juffrouw  de  opmerking  maak  dat  ik  wijn 
drink  op  voorschrift  van  mijnen  arts,  krijg  ik  ten  laatste  een 
glimlach,  want  ééne  harer  zusteren  heeft  gezegd:  „Women  love 
the  lie  that  saves  their  pride,  but  never  an  unflattering  truth". 

In  de  Hollandsche  kringen  te  Grand  Rapids,  in  welke  ik  mij 
gedurende  de  twee  dagen  bevind,  merk  ik  op  eene  groote  sym- 
pathie met  de  Boerenzaak,  waarover  ik  niet  wil  uitweiden.  Tevens 


137 

een  wensch  om  zich  in  onze  taal  uit  te  drukken,  doch  tegelijker- 
tijd, vooral  bij  den  aanvang  der  ontmoeting  met  den  volbloed- 
Hollander,  eene  zekere  beschroomdheid  om  zulks  te  doen,  voort- 
spruitende uit ...  .  ongewoonte.  Een  schrik  slaat  mij  om  het 
hart.  Hoe  ?  Hier  zelfs  ?  Niet  te  ontkennen  valt  dat  onze  taal  in 
Amerika,  vooral  onder  het  jongere  geslacht,  in  onbruik  geraakt. 
Wij  zullen  dus  middelen  moeten  beproeven  om  den  tak  zijnen 
oorsprong  geheel  niet  te  doen  vergeten. 

Als  geschenk  krijg  ik  een  fraai  uitgevoerd  exemplaar  van  het  pro- 
gramma van  het  derde  jaarlijksche  banket  van  het  Knickerbockers 
Genootschap  van  Grand  Rapids.  Nagenoeg  alle  bestuurders  van  dat 
genootschap  dragen  echt  HoUandsche  namen :  Kuyper,  Van  Leeuwen, 
Van  Keulen,  Hulst  enz.  Onder  de  toosten  tref  ik  aan:  „De  stich- 
ting der  Hoogeschool  van  Leiden,  de  vruchten  van  de  heldhaftige 
verdediging  der  stad  tegen  de  Spanjaarden"  door  Prof.  M.  L. 
d'Ooge  van  Ann  Arbor,  en  „de  invloed  der  Leidensche  hooge- 
school op  de  beschaving  van  Europa"  door  Rev.  P.  Moerdijke 
van  Chicago;  ook  „de  immigranten  van  Holland  en  hun  invloed 
op  de  instellingen  der  Vereenigde  Staten"  door  Rev.  J.  Osse- 
waarde.  Eindelijk  heeft  de  geheele  vergadering  gezongen  het 
„nieuwe"  (volgens  het  programma)  „Wien  Neêrlandsch  Bloed". 
Ik  schrijf  het  hier  af: 

Wien  't  harte  klopt  voor  Neerlands  grond, 

De  plek  aan  zee  en  vloed 
Ontwoekerd,  en  door  Volk  en  Vorst 

Geheiligd  met  hun  bloed, 
Wie  driekleur  en  Oranjevaan 

Vereenigd  wapp'ren  ziet, 
Stem'  meê  't  „Wilhelmus  van  Nassauw" 

Der  vaad'ren  hartig  lied. 

Toen  Spanje's  zwaard  en  Rome's  vuur 

Beproefde  Neerlands  trouw. 
Was  leus  der  vaadren  't  Prinsenlied: 

't  „Wilhelmus  van  Nassauw." 
Had  God  betrouwd  het  roer  van  Staat 

Aan  Vader  Willem 's  hand. 
Met  hem  streed,  steunend  op  God's  woord, 

Een  vrome  burgerstand. 


■38 

't  Wilhelmus  blijve  leus  en  lied 

En  tot  in  't  verst  geslacht ! 
God's  zegen  op  der  Vaad'ren  strijd 

Door  vorst  en  volk  herdacht ! 
Dan,  wat  gevaar  of  nood  ons  dreig' 

Staan  jeugd  en  grijsheid  pal ; 
Voor  Koningin  en  Vaderland 

Voor  God's  woord  bovenal. 


De  te  Grand  Rapids  gemaakte  aanteekening  in  mijn  dagboek 
sluit  hiermede.  Toen  de  inkt  droog  was,  begaf  ik  mij  naar  het 
spoorwegstation  om  een  biljet  te  nemen  naar  Buifalo.  Onderweg 
zou  ik  uitstappen  aan  het  station  Ann  Arbor.  Tot  die  plaats  was 
de  bovengenoemde  heer  Steketee  mijn  vriendelijke  reisgenoot. 


VII 
ANN  ARBOR. 


VII 
ANN    ARBOR. 


Van  Grand  Rapids  gaat  mijn  weg  weder  Oostwaarts.  In  die 
richting  ligt  Ann  Arbor.  Vier  uren,  per  Michigan  Central  Railway, 
scheiden  de  beide  plaatsen.  De  reis  geschiedt  dwars  door  het 
schiereiland,  hetwelk,  tusschen  de  meren  van  Michigan  en  Erie 
gelegen,  het  grootste  gedeelte  van  den  staat  Michigan  vormt. 

De  stad  Ann  Arbor  heeft  ruim  veertien  duizend  inwoners. 
Haar  roem,  haar  reden  van  bestaan  is  de  hoogeschool. 

De  New-Yorkers  noemen  dit  gedeelte  van  de  Staten  reeds 
het  Westen.  Een  blik  op  de  kaart  van  het  geheele  Rijk  toont 
aan  dat  deze  aanduiding  niet  juist  is.  De  gewoonte  der  dwaling 
bestaat  echter.  Aldus  zegt  men  dat  Ann  Arbor  de  grootste 
Universiteit  van  „het  Westen"  is ;  het  zou  misschien  beter  zijn 
haar  aan  te  duiden  als  de  tweede  hoogeschool  der  Vereenigde 
Staten.  Zij  is  eene  Rijksinstelling.  De  bekende  professor  James 
B.  Angell  is  haar  President. 

Gij  verlaat  den  trein,  ziet  eene  met  boomen  omzoomde  rivier, 
beklimt  eenen  onaanzienlijken  heuvel,  wandelt  gedurende  een 
kwartier  door  de  lange,  breede  „Mainstreet"  en  de  „Campus" 
der  Universiteit  ligt  vóór  u. 

Een  kolossaal  hoofdgebouw  met  een  auditorium  voor  3000  per- 
sonen, niet  te  ruim,  want  het  aantal  studenten  is  3200,  waarvan 
een  vijfde  gedeelte  vrouwelijke.  Voorts  een  dozijn  collegekamers. 
Dit   opvoedingspaleis   wordt   gekroond  door  een  koepeltoren.  Er 


142 

omheen  liggen  het  bibliotheekgebouw  met  zijn  ruime  leeszaal 
en  75000  boekdeelen,  het  Museum  met  zijn  kunstgalerij  en  eene 
verzameling  van  Chineesche  voorwerpen,  welke  de  Regeering  te 
Peking  heeft  ingezonden  ter  tentoonstelling  te  New-Orleans  en 
daarna  aan  Ann  Arbor  vermaakt,  de  „Recitation  hall",  de 
physische  en  mechanische  laboratoria,  de  gebouwen  der  Ingenieurs- 
afdeelingen,  de  departementen  der  scheikunde  en  der  tandheel- 
kunde, eindelijk  het  Waterman  gymnasium,  geschenk  van  wijlen 
den  Heer  Joshua  Waterman  van  Detroit,  alsmede  het  Vrouwen- 
gymnasium („Gymnasium"  is  op  te  vatten  in  de  antieke  beteeke- 
nis :  voor  lichaamsoefeningen). 

De  studenten  der  Amerikaansche  hoogescholen  duiden  hunne 
clubs  aan  met  Grieksche  letters.  ïe  Ann  Arbor  zijn  clubwoningen 
met  benamingen  als :  „Sigma  Phi  House",  „Zeta  Psi  House", 
„Psi  Kappa  Psi",  „Delta  Sigma  Delta." 

Buiten  het  erf  liggen  de  hospitalen ;  het  eene  allopathisch,  het 
andere  homoeopathisch.  Aan  deuniversiteit  zijn  leerstoelen  zoowel 
voor  allopathische  als  voor  homoeopathische  geneeskunde. 

Een  aantal  gedachten  rijst  bij  het  betreden  van  dezen  aan 
Minerva  gewijden  grond.  Bij  de  resultaten,  welke  men  ziet  in 
Amerika  van  het  individu  als  lid  der  gemeenschap,  van  de 
pogingen  tot  vooruitbrenging  van  de  natie,  vragen  onwillekeurig 
de  aandacht  onderwerpen  als :  opvoeding,  vorming  van  den 
mensch,  coëducation  (onderwijs  zonder  afscheiding  van  sexen) 
leerprogramma's,  studietermijnen.  En,  zij  vermenigvuldigen  zich 
als  wij,  mijn  metgezel  en  ik,  spreken  met  professor  Angell,  als 
wij  worden  rondgeleid  door  één  der  leeraren,  als  wij  binnen- 
treden kamers,  waar  juist  college  wordt  gegeven.  Professor  en 
auditorium  laten  zich  slechts  eene  seconde  afleiden  ;  wij  zijn  vrij 
om  te  luisteren,  te  blijven  of  weg  te  gaan,  en,  waar  toevallig, 
bij  onze  aanwezigheid,  een  college  ten  einde  loopt,  worden  wij 
hartelijk  verwelkomd  en  ontvangen  alle  gewenschte  inlichtingen. 

Op  de  ontwikkeling  der  persoonlijkheid  wordt  het  in  Amerika 
vooral  aangelegd.  Deze  wordt,  op  voorwaarde  dat  zij  gemeen- 
schap houdt  met  hetgeen  voor  haar  het  Hoogste  Wezen  is, 
aangezien  als  de  te  vormen  kracht.  De  opvoeding  geschiedt  niet, 
in  de  eerste  plaats,  om  het  kind  te  doen  volgen  eene  bijzondere 


143 

loopbaan :  als  geleerde  soldaat  of  koopman ;  maar  wèl  om  er 
van  te  vormen  een  volkomen  voor  het  ^mensch  zijn"  ontwikkeld, 
zichzelf  beheerschend,  in  het  algemeen  welzijn  levendig  belang 
stellend  burger.  De  school,  neutraal,  maar  daarom  niet  ongods- 
dienstig, staande  alléén  boven  sectebelangen,  onderwijzende  de 
rechten  van  den  mensch,  gelijkheid  van  publiek-  en  privaatrecht 
voor  eiken  individu,  prent  den  leerling  aldus  in:  rechtvaardigheid, 
naastenliefde  en  vooral  zelfstandigheid. 

Het  zesjarig  kind  begint  met  de  lagere  school ;  na  vier  jaren 
bezoekt  het  de  school  voor  middelbaar  onderwijs,  en  als  het 
veertien  jaar  is,  de  hoogere  school.  De  „college",  voor  welke  de 
leeftijd  achttien  jaar  is,  vormt  de  brug  tusschen  de  hoogere  school 
en  de  eigenlijke  universiteit.  Het  doel  is  om  aan  iedereen,  welke 
loopbaan  hij  ook  moge  kiezen,  de  hoogere  school  te  laten  door- 
loopen,  i.  e.  onderwijs  te  laten  genieten  tot  zijn   iS^e  jaar. 

Bij  weinige  vragen  in  Amerika  is  het  aandeel  der  vrouw 
grooter  dan  bij  die  van  het  onderwijs. 

Daareven  heb  ik  gelezen  het  verslag  der  onlangs  te  Boston 
gehouden  „forty  second  annual  Convention  of  the  National  edu- 
cation  association".  Vijf  en  twintig  duizend  onderwijzers  en 
onderwijzeressen,  welke  laatste  de  meerderheid  vormen  ^),  zijn 
aldaar  bij  één  gekomen,  uit  vier  en  dertig  Staten  en  territoriën, 
alsmede  uit  Canada,  ter  bespreking  van  opvoedingsbelangen.  Een 
en  veertig  vergaderingen  zijn  gehouden,  294  sprekers  waren 
ingeschreven,  de  eerste  algemeene  vergadering  werd  bijgewoond 
door  tien  duizend  personen.  Er  moeten  daar  geweest  zijn  breed- 
geschouderde paeda gogen  van  de  flanken  der  „Rockies",  zuide- 
lijke opvoedsters,  met  zachte  stem,  uit  de  streken  van  den 
Katoengordel,  schoolmeesters  uit  Texas  met  vertrouwen  in  zich- 
zelven,  provinciale  matrones  der  prairiën  en  van  het  tar weiand 
van  Manitoba. 

Met  oplettendheid  heb  ik  dat  verslag  gevolgd,  steunende  op 
de  inlichtingen,  welke  ik  verzamelde  in  Amerika  in  het  algemeen, 
te  Ann  Arbor  in  het  bijzonder.  Ook  daarvan  heb  ik  den  indruk 


*)    Bij    het    lager    onderwijs    waren   in    1903:   127.529  leeraren  van  het  manneHjk, 
^93-759  van  het  vrouwelijk  geslacht. 


144 

dat  de  Amerikaansche  paedagogie  bedoelt  :  het  vormen  van  den 
jongen  tot  een  zelfstandigen  man,  van  het  meisje  tot  eene  zelf- 
standige vrouw.  Daarnaast  het  streven  naar  eerbaarheid,  edel- 
moedigheid en  eerbied  voor  de  rechten  van  den  medemensch. 
Terwijl  karaktervorming  op  den  voorgrond  staat,  komt  vervolgens 
het  verstrekken  van  wetenschap  ;  in  het  algemeen  wil  men  niet 
geleerden  bij  uitnemendheid  maken,  maar  mannen  en  vrouwen 
voor  de  meest  breede  opvattingen  van  nuttigheid  voor  de  maat- 
schappij en  voor  den  Staat. 

Een  flink  gedeelte  van  den  tijd  des  leerlings  wordt  besteed 
aan  lichaamsoefening. 

Vóór  mij  ligt  ook  een  prospectus  van  de  Cascadilla  School  te  Ithaca 
aan  het  Cayugameer  in  den  staat  New- York,  eene  voorbereidende 
inrichting  tot  de  Universiteit.  Het  hoofddoel,  zoo  wordt  er  gezegd, 
in  dat  keurig  uitgevoerd  boekje,  ten  behoeve  van  eiken  jongen 
is :  „oefening  van  den  geest,  ontwikkeling  van  het  lichaam  en 
het  vormen  van  een  hoog  zedelijkheidsbegrip  als  de  richtsnoer 
van  het  dagelijksch  leven."  En  onmiddellijk  daarop  volgt :  „de 
physieke  ontwikkeling  van  den  leerling  wordt  onontbeerlijk  geacht 
voor  het  bereiken  der  hoogste  doeleinden  in  het  leven."  Dit  ziet 
in  het  bijzonder  op  den  aanstaanden  student,  die  geregelde 
lichaamsoefening  noodig  heeft,  niet  alleen  om  zijne  gezondheid 
te  bewaren,  maar  ook  om  zijn  gestel  te  steunen  en  krachtig  te 
maken  voor  het  tijdperk  van  werken  aan  de  Universiteit. 

De  Cascadilla  School  zendt  hare  leerlingen  in  de  eerste  plaats 
naar  de,  onmiddellijk  naast  haar  gelegen  Cornell  University,  voorts 
naar  Yale,  Harward,  Princeton  en  de  hoogescholen  in  Pennsyl- 
vanië,  Michigan,  Wisconsin,  e.  a. 

Een  model  inrichting  van  hooger  onderwijs  voor  vrouwen  is 
Wellesley  College  in  de  nabijheid  van  Boston. 

Professor  Münsterberg  van  Harward  schreef^):  „Met  genot 
denk  ik  terug  aan  den  namiddag  in  Wellesley  College!  Hoe 
harmonisch  en  gedistingeerd  was  de  docente  —  als  ik  mij  niet 
vergis,  dan  was  zij  doctor  in  de  wijsbegeerte  — ,  hoe  frisch  en 
geestkrachtig  waren  alle  die  jonge  gezichten  in  het  laboratorium ! 


^)  ^American  traits  from  the  point  of  view  of  a  german". 


145 

En  wat  eene  heerlijke  verrassing,  toen  wij  bij  het  verlaten  van 
het,  in  het  verrukkelijk  park  gelegen,  collegegebouw,  daar  de 
leden  van  eene  roeivereeniging  in  eene  rij  geschaard  vonden 
staan,  allen  gekleed  in  wit  en  lichtblauw,  allen  jong  en  mooi ; 
de  kapitein  een  beeldschoon  meisje.  Alles  ging  even  voorbeeldig 
ordelijk  toe :  het  roeien,  het  sturen,  het  in-  en  uitstappen.  Toen  zij  in 
het  midden  van  het  meer  waren,  zeide  de  kapitein :  „Now,  let's  sing, 
girls!"    en  weldra  klonken  de  heldere  stemmen  over  het  water." 

Om  toegang  te  erlangen  tot  een  „College"  —  gelijk  reeds 
boven  gezegd  een  medium  tusschen  het  gymnasium  en  de  univer- 
siteit —  is  noodig  eene  vrij  grondige  kennis  van  mathesis,  Latijn 
en  Grieksch. 

De  jonge  vrouw  blijft  in  Wellesley  College,  onder  leiding  der 
bekende  presidente  Miss  Hazard,  vier  a  vijf  jaren.  Komt  zij,  op 
zeventien,  achttienjarigen  leeftijd  aldaar  aan,  dan  overschrijdt  zij 
den  drempel  van  eene  republiek  van  kennis.  Zij  zal  haar  leven 
verbreeden  met  al  hetgeen  zij  verwerken  kan,  en  vrij  worden  door 
gehoorzaamheid.  Het  gemiddeld  aantal  der  vrouwelijke  studenten 
van  de  „College"  is  achthonderd,  het  onderwijzend  personeel  — 
allen  vrouwen  —  is  samengesteld  uit  tachtig  personen ;  studie 
wordt  afgewisseld  door  paardrijden,  roeien,  wandelen,  college- 
feesten, opvoering  van  tooneelstukken,  zang  en  dans.  De  jonge 
vrouwen  hebben  eene  groote  mate  van  vrijheid.  Na  vier  jaren  van 
vruchtbaren  arbeid  is  de  jonge  vrouw  „Bachelor  of  arts"  ;  met  nog 
een  jaar  studie  kan  zij  het  diploma  van  „Master  of  arts"  verdienen. 

Bij  het  onderhoud  te  Ann  Arbor  lok  ik  nu  en  dan  een  woord 
uit  over  het  lager  onderwijs  en  verneem  dat  in  iederen  staat  der 
Unie  een  aantal  scholen  zijn,  waar  het  onderricht  kosteloos  ge- 
schiedt. Hier  en  daar  worden  zelfs  boeken  gratis  verstrekt.  Men 
wil  aan  elk  talent,  ook  het  armste  aan  geld,  gelegenheid  geven 
zich  te  ontwikkelen.  In  de  meeste  Staten  is  het  schoolgaan  zelfs 
verplichtend  gesteld  bij  de  wet.  In  de  lagere  onderwijsinrichtingen 
bepaalt  men  zich  tot  het  doceeren  van  lezen,  schrijven,  rekenen, 
vaderlandsche  geschiedenis,  aardrijkskunde  en  zingen.  Boven  de 
school  w\iaien  de  „Stars  and  Stripes"  en  indien  de  immigrant: 
de  Ier,  en  de  Rus,  de  Italiaan  en  de  Hongaar,  ook  al  het 
kleed    van    zijne    vroegere  nationaliteit  niet  gemakkelijk  kan  af- 

lO 


146 

leggen,  zijn  zoon  zegt  met  trots:  „ik  ben  Amerikaansch burger. " 

Het  is  de  Amerikaansche  burger,  namelijk  de  vermogende,  die 
zorgt  voor  de  ontwikkeling  zijner  jonge  landgenooten,  daar  waar 
aanvangt  datgene,  wat  men  geoorloofde  weelde  van  de  opvoeding 
zou  kunnen  noemen:  volkstuinen,  openbare  speelplaatsen,  biblio- 
theken. In  dezen  zin  treedt  hier  Carnegie  op  als  Croesus  om  het 
volk  te  voorzien  van  lektuur,  daar  vermaken  Sharon,  Crocher  en 
en  anderen  duizenden  aan  den  „Kindergarten"  in  het  Golden 
Gate  Park  te  San  Francisco. 

Vele  vrouwen  schenken  legaten  aan  onderwijsinrichtingen.  Zijn 
deze  instellingen  alleen  voor  het  mannelijk  geslacht  bestemd,  dan 
ontgaat  de  erflaatser  niet  een  verwijt  van  partijdigheid  van  de 
zijde  der  kampioenen  voor  wetenschappelijke  opvoeding  der  vrouw, 
en  der  voorvechters  van  het  stelsel  van  „coëducation". 

Deze  gaan  uit  van  het  feit,  dat  godsdienstoefening,  theater- 
voorstellingen en  wereldsche  vermaken  in  het  algemeen  door  de 
beide  seksen  tegelijk  worden  bijgewoond.  Zij  vragen :  „waarom 
wordt  eene  uitzondering  gemaakt  voor  de  school,  voor  weten- 
schappelijke oefeningen?" 

Te  Ann  Arbor  bestaat  coëducation,  althans  voor  twee  der  groote 
afdeelingen:  letterkunde  en  schoone  kunsten,  alsmede  de  rechten. 
Wat  medicijnen  en  chirurgie  aangaat,  wordt  afscheiding  in  acht 
genomen.  Bij  mijne  aanwezigheid,  werd  het  medisch  college  voor 
de  vrouwen  onmiddellijk  gevolgd  door  dat  voor  de  mannelijke 
studenten,  aan  wie  juist  hetzelfde  werd  gedoceerd.  Wat  het 
inspannende  van  den  geestelijken  arbeid  voor  de  vrouwen  betreft, 
zoo  is  bekend  het  woord  van  Professor  Angell:  „Elke  vrouw, 
die  verdragen  kan  de  inspanning,  welke  moderne  kleeding  en 
het  moderne  gezelschapsleven  van  haar  vorderen,  kan  zekerlijk 
verdragen  de  colleges  van  eiken  cursus  van  onderwijs." 

Ik  haal  nog  aan  eene  opmerking  van  één  der  andere  profes- 
soren, welke  mij  trof:  „Het  is  ijdel  te  veronderstellen  dat  hoe 
meer  tijd  een  leerling  besteedt  aan  studie,  hoe  meer  hij  weet  en 
hoe  meer  hij  vooruit  gaat.  Of  hij  vooruit  gaat  bij  de  studie, 
hangt  geheel  af  van  de  vraag  of  hij  studie  wijdt  aan  onderwerpen, 
geschikt  voor  zijne  behoeften,  zijne  belangen  en  zijne  vermogens." 
Het  gezegde  is  ccn  variant  op  Spielhagens:   „Nicht  auf  Das  was 


147 

man  will,  kommt  es  an,  sondern  darauf :  dass  man  kann  was  man 
will,  und  man  kann  es  nicht,  wenn  Einem  die  Gaben  fehlen,  die 
zu  der  Sache  gehören." 

Kansas  was  de  eerste  staat  die  —  reeds  in  1864  —  „coëduca- 
tion"  aannam  bij  de  wet.  De  oorspronkelijk  bestaande  vrees  voor 
het  volgen  door  de  vrouwelijke  studenten,  alléén  van  de  slechte 
gewoonten  der  mannelijke  collega's,  heeft  zich  niet  bewaarheid; 
evenmin  als  tegenzin  tegen  het  huwelijk  en  afkeer  van  het 
moederschap. 

Eene  vrouwelijke  autoriteit  op  onderwijsgebied,  Mrs.  Stanton, 
klaagde  een  twintig  jaar  geleden :  „Harward  has  received  three 
gifts,  of  25.000  dollars  each,  from  Miss  Plummer,  Mary  Townsend 
and  Sarah  Jackson,  and  from  other  ladies  30.000  dollars,  and  yet 
for  years  returned  her  thanks  by  closing  her  doors  against  all  New 
Engeland's  daughters".  Kort  daarna  echter  opende  de  bekende 
hoogeschool  hare  „Society  for  the  Collegiate  education  of  women", 
en  in  het  algemeen  is  er  in  dien  tusschentijd  belangrijke  arbeid 
verricht  voor  de  verbetering  van  de  positie  en  van  de  geestesont- 
wikkeling  der  vrouw. 

Mrs.  Stanton  is  van  dien  strijd  één  der  voornaamste  kampioenen 
geweest.  Geboren  in  den  staat  New- York,  als  dochter  van  den 
rechtsgeleerde  Cady,  woonde  Elisabeth,  in  hare  meisjesjaren,  de 
lessen  bij  van  de  Johnstown  academy  en  verwierf  daar  den  eersten 
prijs  voor  het  Grieksch.  Toen  zij  wenschte  te  worden  ingeschreven 
als  student  van  de  Union  College  te  Schenectady,  wees  men  haar 
af,  omdat  zij  geen  man  was. 

Toen  zij  met  haren  echtgenoot,  den  advocaat  Stanton,  bekend 
voorstander  der  anti-slavernij-beweging,  naar  Londen  ging  in  1840, 
om  tegenwoordig  te  zijn  ter  internationale  conferentie  tegen  de 
slavernij,  werd  zij  niet  toegelaten,  op  grond  van  haar  sexe. 

Mrs.  Stanton  verschafte  zich  voldoening  door  in  1848  tot  stand 
te  doen  komen,  te  Seneca  Falls,  de  eerste  „Women's  Rights 
convention ".  Zij  kwam  daar  voor  den  dag  met  het  kiesrecht  voor 
de  vrouwen,  werd  dientengevolge  aanvankelijk  bespot  door  hare 
eigene  zusteren,  zelfs  door  haar,  die  medegewerkt  hadden  aan  de 
bijeenroeping  der  vergadering ;  maar  deze  nam  desondanks  eene 
motie   in    bedoelden  zin  aan,  vooral  na  een  pleidooi  ad  hoc  van 


148 

den  rechtsgeleerde  Douglass,  evenals  Stanton  een  leider  der  anti- 
slavernij-beweging.  Thans  heeft  de  vrouw  kiesrecht  in  sommige 
staten  der  Unie.  De  nieuwsbladen  brachten  onlangs  het  bericht 
van  het  overlijden  van  Mrs.  Stanton,  op  zeven  en  tachtig-jarigen 
leeftijd.  Haar  zoon,  Theodore  Stanton,  is  de  schrijver  van  een 
werk  „The  women-question  in  Europe". 

Aan  één  der  jongste  berichten  omtrent  eene  Amerikaansche 
Rijksuniversiteit  ontleen  ik:  De  straten  zijn  vol  van  jongens  en 
meisjes  „for  here  we  take  coeducation  as  a  matter  of  course,  never 
having  thought  of  anything  else". 

De  Amerikaansche  student,  vooral  in  het  westen,  is  over  het 
algemeen  niet  bemiddeld.  Hij  huurt  eene  kleine  kamer,  ergens 
in  de  Universiteitsstad,  heeft  zich  tevreden  te  stellen  met  sobere 
maaltijden  en  zijn  haard  geeft  slechts  warmte,  indien  hij  de  door 
hem  zelf  gekochte  en  te  huis  gebrachte  brandstof  met  eigen  hand 
doet  ontvlammen.  Als  regel,  in  het  grootste  gedeelte  der  Ver- 
eenigde  Staten,  geldt  dat  het  de  ferme  eigen  wil  van  den  student 
is,  die  hem  de  wetenschap  doet  beoefenen,  zulks,  in  vele  gevallen, 
ondanks  den  —  misschien  passieven  —  tegenstand  zijner  ouders, 
die  dikwijls  in  hunne  zaken  een  hoofd,  op  hunne  hoeven  een 
paar  handen  kunnen  gebruiken. 

Kan  een  student  bewijzen  dat  hij  niet  in  staat  is  collegegelden 
te  betalen,  zoo  wordt  hij  niet  zelden  van  de  kwijting  daarvan 
vrijgesteld.  Dergelijke  vrijstellingen  zijn  iets  anders  als  een  „beurs", 
veeleer  afmakingen  tusschen  den  president  der  Hoogeschool  en 
den  bevoorrechte,  die  een  eereschuld  aangaat,  welke  in  de  meeste 
gevallen  later  wordt  afgedaan. 

Tusschen  den  leeraar  en  den  leerling  bestaat  dan  ook  over  het 
algemeen  eene  goede  verstandhouding.  Dikwerf  gaan  de  studenten 
met  hunne  mentors  op  reis,  soms  op  kosten  der  Regeering  en 
met  de  instrumenten  der  onderwijs-inrichting,  ten  einde  proeven 
te  nemen  op  landerijen,  in  bergwerken  en  fabrieken.  Nijverheid 
en  wetenschap  gaan  in  Amerika  hand  in  hand.  De  industrieel 
beschikt  over  den  geleerde  als  vriend,  als  raadsman,  laat  hem 
plannen  ontwerpen  en  onderzoekingen  doen. 

Meer  dan  17  millioen  Amerikaansche  burgers  gaan  ter  school, 
ongerekend  de  honderdduizenden  van  arbeiders  van  beiderlei  kunne. 


149 

welke  avondlessen  nemen  of  onderricht  onderricht  ontvangen  per 
post:  de  zoogenaamde  correspondentie-scholen;  ongerekend  ook 
de  bijzondere  colleges  voor  onderwijs  in  de  kennis  van  spoorwegen, 
vervoer  in  het  algemeen,  bankwezen,  handelskennis  en  andere 
op  zichzelf  staande  wetenswaardigheden. 

De  Amerikaansche  jongen  vat  het  onderwijs  op  met  ernst,  en 
deze  vermindert  niet  wanneer  de  gymnasiast  student  wordt.  Met 
zijne  kameraden  gaat  hij  om  op  vriendschappelijke  wijze,  onvel"- 
schillig  of  zij  van  zijnen  stand  of  van  zijn  geloof  zijn,  of  hunne 
vaders  evenveel  geld  bezitten  als  de  zijne. 

De  meisjes,  te  verdeelen  in  a  onverschilligen,  h  zij  die  eerst 
naar  hun  boek  en  dan  in  den  spiegel  zien  en  c  zij  die  het  kweeken 
van  vrouwelijke  uiterlijke  bekoorlijkheden  nóg  hooger  stellen  dan 
het  beoefenen  van  wetenschap,  komen  hierin  overeen  dat  allen 
eene  groote  mate  van  onafhankelijkheid  bezitten.  Help  yourself : 
de  studente  komt  zonder  vader  of  moeder  aan  de  Universiteit, 
huurt  hare  eigene  woning  en  doet  haar  best  om  het  nuttige  met 
het  aangename  te  vereenigen.  Dikwijls  blijf  zij  langer  aan  de 
hoogeschool  dan  strikt  noodig  is:  zij  rekt  hare  „good  times". 

Van  „goede  tijden"  gesproken,  ik  rangschik  daaronder  mijn 
oponthoud  te  Ann  Arbor.  Eerst  tegen  duister  verlaat  ik  den 
gastvrijen  „Campus",  waar  ik  veel  heb  opgenomen.  Den  heer 
Steketee,  die  met  den  trein  naar  Grand  Rapids  terug  moet,  be- 
geleid ik  tot  aan  het  station.  Klokgelui,  twee  vurige  reuzenoogen 
naderen,  staken  hunne  vaart  voor  een  oogenblik,  staren  naar  de 
universiteitsstad  en  voeren  mijnen  metgezel  weg.  Nog  drie  uren 
resten  mij  vóór  de  nachttrein  naar  BufFalo  vertrekt.  Deze  breng 
ik  door  in  het  „Cookhouse",  den  grooten  restaurant  van  Ann  Abor. 
Mijn  eenzame  maaltijd  wordt  begoten  met  ijswater.  Als  de  kaas 
wordt  gebracht,  vraag  ik,  na  de  spijskaart  te  hebben  ingezien, 
om  een  glas  portwijn.  Ook  hier  krijg  ik  daarop  van  de  vrouwelijke 
bediende  een  blik,  waarin  met  vurige  letters  de  zelf  beschuldiging 
van  den  alcohol  gegrift  is: 

„Unde  rogas  veniam,  quaeris  que  commoda,  portem? 
Inferni  Styx  sum,  commoda  nulla  fero," 

een  blik,  alsof  ik  bij  Mohammed  te  gast  ware  en  . .  .  het  bestelde 


150 

wordt  niet  gebracht.  De  weigering  komt  van  eene  vrouw,  dus 
ik  kan  niet  boos  worden  —  misschien  heeft  zij  ook  wel  gelijk  ?  —  ; 
maar  toch,  door  de  stille  straten  mij  naar  het  station  begevend, 
meen  ik,  dat  de  elektrisch  verlichte  klok  van  den  City  Hall  mij 
eenigszins  meewarig  aanziet,  en  schijnt  te  zeggen:  „Aan  U, 
vreemdeling,  hadde  men  het  afscheid  van  mijn  Athene  door  een 
slok  wijn  kunnen  opvroolijken."  Hoe  ook,  ik  heb  Ann  Arbor 
verlaten  zonder  wrok  tegen  de  voorvechtster  der  geheelonthouding. 
De  eerste  gelegenheid,  welke  ik  had,  greep  ik  aan  om  haar  een 
dronk  te  wijden.  lö  vivat! 


VIII 
NAAR  BUFFALO. 


VIII 
NAAR    BUFFALO. 


De  neger,  die  dienst  doet  als  oppasser  in  den  slaapwagen  naar 
BufFalo,  heeft  mij,  toen  ik  binnentrad,  bij  wijze  van  glimlach, 
zijn  ivoor  laten  zien.  Zijn  ras  ben  ik  dankbaarheid  verschuldigd. 
Hoe  dikwerf  heb  ik  niet  gelachen  om  de  onschuldige  grappen 
zijner  „minstrels"  en  om  de  „cakewalk",  ook  in ...  .  Europa, 
het  gebied  van  de  menuet  vol  deftige  gratie,  van  de  statige 
wals;  alwaar  thans  wordt  nagebootst  de  door  de  „coons"  en 
„gallies"   van  de  Indianen  van  Florida  overgenom.en,  krijgsdans. 

Al  gaan  de  blanken,  wat  dansen  betreft,  nu  in  de  leer  bij  de 
zwarten,  toch  hebben  deze  veel  te  verduren  en  hun  wordt  weinig 
vergeven.  Is  het  wegens  de  algemeene  bekendheid  van  het 
verhaal  van  den  zieken  neger,  die  beloofde,  indien  hij  mocht 
komen  te  sterven,  zijnen  vijand  vergiffenis  te  schenken,  er 
onmiddellijk  op  latende  volgen :  „But  if  I  gets  well,  that  darkie 
must  take  care"  ? 

Het  lynchen  behoort  nog  niet  tot  het  verleden,  vooral  niet  in 
de  Staten  Mississippi,  Texas,  Louisiana,  Alabama  en  Tennessee, 
al  is  het  ook  verminderd  gedurende  de  laatste  twintig  jaren.  In 
1893  werden,  volgens  de  amerikaansche  „Review  of  Reviews" 
200  menschen  gelyncht,  in  1901  :  135  en  in  1902:  96.  Daaronder 
zullen  zich  echter  ook  wel  bevonden  hebben  eenige  blanken, 
Roodhuiden  en  menschen,  van  wie  Bret  Harte  heeft  gezegd: 


Ï54 

„For  ways  that  are  dark  and  for  tricks  that  are  vain 
The  heathen  Chinee  is  peculiar." 

In  den  wagen  zijn  slechts  weinige  passagiers.  Mijn  vriend  heeft 
het  dus  niet  druk.  De  enkele  benoodigde  slaapplaatsen  zijn  spoe- 
dig in  gereedheid  gebracht.  Voor  de  geriefelijkheid,  welke  ik  ge- 
durende den  nacht  zal  genieten,  geeft  hij  zich  bijzondere  moeite 
en  hij  heeft  mij  reeds  gezegd  dat  zijn  naam  Nat  Jones  is.  Bij 
zijne  voorkomendheid,  denk  ik  onwillekeurig  aan  het  verwonderlijke 
dat  op  den  langen  tocht  van  San  Francisco  tot  hier,  mij  nog 
geen  enkele  reisonaangenaamheid  is  overkomen.  Alles  glijdt  als 
op  staven,  ook  buiten  de  spoorbaan,  en  ik  heb  moed  genoeg  om 
den  kwelgeest  des  zwervelings  te  tarten  en  zelfs  het  „unberufen" 
niet  uit  te  spreken. 

Nat  wenscht  een  praatje  en  ik  stoot  hem  niet  af. 

Vrijwillige,  ongedwongen  toenadering  van  dieren,  kinderen  en 
naïeven  stel  ik  immers  steeds  op  hoogen  prijs.  Hunne  vrijmoedig- 
heid is  mij  een  compliment.  Zij  zijn  oprecht.  Geen  dwang  kan  hun 
afkeer,  als  deze  er  is,  overwinnen.  De  hond  bromt  nijdig  onder  de 
sopha  tegen  hem,  dien  hij  als  indringer  beschouwt ;  de  jonge 
wereldburger  laat  zich  niet  paaien  tot  voorkomendheid  tegenover 
den  vreemdeling,  welke  hem  niet  bevalt  en  de  neger  gevoelt  bij 
instinkt  de  verachting  of  de  genegenheid  bij  den  blanke,  dien 
hij  aantreft  op  zijn  pad. 

„Verachting?  Waarom?"  moet  hij,  toen  zijne  breincellen  tot 
groei  kwamen,  zich  hebben  afgevraagd.  Wellicht  heeft  hij  verder 
kunnen  denken  en  gepeinsd  over  het  feit  dat  hij  misschien  een 
vermogen  zal  kunnen  verdienen,  wellicht  een  knap  man  zal  kunnen 
worden,  liefde,  vriendschap,  toewijding  zal  kunnen  geven  en  ont- 
vangen, maar  dat  nooit,  nimmer,  zijn  geheele  leven  lang,  weg  te 
nemen  zal  zijn  het  veroordeel  tegen  zijne  huid,  zijne  lippen,  zijn 
haar,  zijne  jukbeenderen,  zijn  ras,  en  dat  dit  vooroordeel  hem  het 
streven  naar  geluk  steeds  in  den  weg  zal  staan.  Kan  hij  zoo  ver 
denken,  dan  moet  die  gewaarwording,  op  dat  psychologisch  oogen- 
blik,  er  eene  van  ontzetting  zijn  bij  hem  en  bij  alle  gekleurden, 
welke  voldoende  aanraking  hebben  met  den  blanke,  om  te  kunnen 
peilen  de  diepte  des  afgronds,  welken  deze  gesteld  heeft  tusschen 
zichzelven  en  den  minder  bevoorrechten  broeder. 


Ï55 

Het  moet  iets  wezen  als  valsch  te  worden  beschuldigd,  als  ten 
onrechte  te  worden  verdacht,  indien  niet  vreeselijker. 

„Hoe?  de  kleur  van  mijn  vel?  Zij  is  mijne  zonde?  Welk  onver- 
geeflijk kwaad  kan  mijn  voorvader  wel  hebben  bedreven,  en  hoe, 
indien  ook  al,  kan  ik,  bij  mijne  geboorte  reeds,  daarvoor  verant- 
woordelijk zijn  en,  sedert  dien,  met  verachting  worden  gestraft?" 

Nat  is  spraakzaam.  Hij  vertelt  mij  veel  en  belangrijks. 

Zijn  geboortegrond  is  Virginië,  de,  ten  tijde  van  den  onaf- 
hankelijkheids-oorlog,  meest  bevolkte  en  rijkste  staat  van  de 
dertien,  die  Engeland  gehoorzaamheid  opzegden.  Hij  kent  zijnen 
land-,  ras-  en  tijdgenoot  Booker  Washington,  den  President  van 
Tuskegee  College. 

Reeds  te  Ann  Arbor  heb  ik  over  dezen  merkwaardigen  man 
hooren  spreken. 

Hij  is  een  goede  veertiger  en  dus  geboren  ten  tijde  van  den 
burgeroorlog. 

Flauw  herinner  ik  mij,  als  kind,  over  dien  strijd  discussiën  te 
hebben  aangehoord.  In  de  boeken  over  algemeene  geschiedenis 
van  mijnen  tijd  werd  slechts  op  zeer  beknopte  wijze  melding 
gemaakt  van  de  oorzaken,  welke  daartoe  hebben  geleid. 

Het  jongere  geslacht  zal  er  wel  beter  aan  toe  zijn.  Toch  wil 
ik  aan  het  volgende  herinneren. 

Het  algemeene  denkbeeld  is  dat  de  oorlog  gevoerd  werd  uit- 
sluitend over  de  vraag :  zal  slavernij  al  dan  niet  behouden  blijven  ? 
Moeten  de  stoffelijke  belangen  van  het  Zuiden  worden  opgeofferd 
aan  de  groote  wet  van  vrijheid  voor  den  mensch,  ja  of  neen  ? 

Het  wil  mij  voorkomen  dat  zijne  voorname  oorzaak  echter  nog 
veel  dieper  lag  en  in  verband  stond  met  een  wijden  blik  op  het 
hedendaagsch  imperialisme:  den  grooten  drang  naar  samensmel- 
ting, naar  éénheid,  welks  aanvang  te  bespeuren  was  in  de  tweede 
helft  der  vorige  eeuw. 

Dit  neemt  niet  weg  dat  de  negervraag,  behalve  een  belang  van 
ras  en  van  staatkunde,  eene  hoogst  gewichtige  economische  be- 
teekenis  had,  dat  deze  den  strijd  het  aanzijn  schonk  en  dat  de 
geheele  aangelegenheid  diep  ingreep  in  het  stoffelijk  leven  der 
Vereenigde  Staten. 

George  Washington  en  andere  groote  mannen,  die  zijne  tijdge- 


•56 

nooten  waren,  beschouwden  haar  als  een  kwestie,  welke  mettertijd 
zich  zelve  zou  oplossen. 

Intusschen  werd  de  katoenzuiveraar  uitgevonden  door  Whitney ; 
de  katoenbouw  werd  uitgebreid  en  wie  anders  als  de  negerslaaf 
zou  den  daardoor  vermeerderden  veldarbeid  verrichten?  Deze 
bouw  put  den  bodem  uit.  Het  Zuiden  wenschte  mitsdien  ver- 
meerdering van  grondgebied  en  beschouwde  met  achterdocht 
de  gezindheid  en  plannen  van  anti-slavernij  van  het  Noorden. 
Tot  aan  het  tijdstip  dat  Lincoln  President  werd,  was  echter  de 
staatkunde  der  Republiek  de  staatkunde  van  het  Zuiden. 

De  beide  partijen  vonden  aanvankelijk  een  modus  vivendi  in  de 
bepaling  dat  geen  Staat,  welke  slavernij  toeliet,  aangenomen  zou 
worden  als  lid  der  Unie,  indien  niet  daartegenover  stond  de  toetre- 
ding van  een  anderen  Staat,  welke  slavernij  verbood,  en  omgekeerd. 

Dit  stelsel  van  evenwicht  hielp  gedurende  eenigen  tijd.  Indiana 
(1816),  Illinois  (18 18),  Maine  (182 1)  waren  anti-slavernij  staten. 
Hunne  toetreding  werd  voor  het  Zuiden  opgewogen  door  Missis- 
sippi  (18 17),  Alabama  (18 19)  en  Missouri  (182 1).  Toen  reeds  kreeg 
de  strijd  een  heftig  aanzien.  Bij  het  zoogenaamd  „Missouri-com- 
promise"  stelde  het  Congres  vast  dat  geen  slavernij  langer  ge- 
duld zou  worden  ten  noorden  van  de  parallel  (36^,  36'),  welke 
ongeveer  de  zuidelijke  grens  vormt  der  tegenwoordige  Staten 
Virginië,  Kentucky,  Missouri,  Kansas,  Colorado,  Utah  en  Nevada. 
Ten  Zuiden  dier  lijn  konden  nieuwe,  toe  te  treden  Staten  ten 
aanzien  der  slavernij,  doen  wat  zij  verkozen. 

Maar  het  duurde  niet  lang  of  ook  deze  regeling  bleek  onvol- 
doende te  zijn. 

Het  Noorden  ging  voort  krachtig  tegen  de  slavernij  te  agiteeren. 
Mannen  als  Frederick  Douglas  (een  gewezen  slaaf  uit  Maryland), 
Emerson,  Thoreau,  Lowell,  Whittier,  Channing,  streden  met  hart 
en  ziel,  met  overtuiging  en  vuur,  met  woord  en  pen,  tegen  het- 
geen de  Zuidelijke  hunne  „peculiar  institution"  noemden.  Te 
Boston  was,  in  1831,  Lloyd  Garrison  begonnen  met  de  uitgave 
van  een  weekblad  „The  liberator"  geheeten,  welks  denkbeelden 
ten  voordeele  van  de  onmiddellijke  vrijlating  van  den  negerslaaf, 
verwekten  in  het  Noorden :  buitengewone  geestdrift,  in  het  Zuiden 
buitengewone  ergernis. 


157 

In  1845  waren  toegetreden  de  twee  slavernij  staten,  Florida  en 
Texas;  in  1846  en  1848  twee  anti-slavernijstaten  resp. :  lowa  en 
Wisconsin.  De  toetreding  van  Texas  had,  zooals  bekend,  tot  ge- 
volg den  oorlog  met  Mexico. 

Het  was  het  werk  eener  vrouw:  „Uncle  Tom's  Cabin",  hetwelk 
de  anti-slavernij-beweging  een  merkwaardigen  stap  vooruitbracht. 
Harriet  Beecher  Stowe  verzamelde  in  het  Zuiden  de  gegevens 
voor  dat  boek  in   1850. 

Filmore,  Franklin  Pierce,  James  Buckanan,  die  elkander  op- 
volgden als  President  der  Republiek,  waren  er  de  mannen  niet 
naar  om  de  zoo  moeilijke  kwestie  op  te  lossen.  Onder  het  be- 
stuur van  laatstgenoemde  werd  door  het  Amerikaansch  Hoogge- 
rechtshof uitgemaakt  dat  een  neger  geen  mensch  was,  maar  eene 
zaak;  dat  hij  geene  rechten  tegen  den  blanke  had  en  dat  zijn 
meester  hem  kon  medenemen  van  slavernijstaten  naar  anti-slavernij- 
staten, op  dezelfde  wijze  als  het  paard  dat  hem  toebehoorde,  zijne 
beurs,  zijn  horloge. 

Toen  kwam,  uithoofde  van  verdeeldheid  onder  de  partij  der 
Democraten,  die  tot  dusver  onder  den  invloed  van  het  Zuiden 
het  land  hadden  geregeerd,  tot  het  Presidentschap  een  Republi- 
kein en  een  anti-slavernijman :  Abraham  Lincoln. 

Bij  zijne  proclamatie  van  22  September  1862,  verklaarde  hij, 
te  rekenen  van  i  Januari  1863,  als  vrij  te  zullen  beschouwen 
alle  slaven,  in  welk  gedeelte  van  het  land  ook,  dat  in  opstand 
mocht  zijn  tegen  de  Vereenigde  Staten.  Maar,  zijne  biographen 
verklaren  eenstemmig  dat,  zelfs  op  dat  oogenblik  nog,  de  oorlog 
voor  Lincoln  minder  een  strijd  was  om  de  slaven  te  bevrijden, 
dan  wel  eene  worsteling  om  de   Unie  te  bewaren. 

Wij  hebben  gezien  hoe  verschillend  de  elementen  waren  uit 
welke  de  Vereenigde  Staten  bestonden,  ten  tijde  der  onafhan- 
kelijkheidsverklaring. Ook  werd  reeds  vermeld  dat  de  desbe- 
treffende acte  de  bepaling  bevatte  dat  alle  menschen  gelijk 
waren  en  dat  die  acte  aan  eiken  Staat  het  recht  gaf  om  alle 
handelingen  te  verrichten,  tot  welke  onafhankelijke  Staten  gerech- 
tigd zijn.  Washington  had  toen  de  klacht  geuit :  „Heden  zijn 
wij  ééne  natie,  morgen  zijn  wij  er  dertien.  Wie  zal  met  ons  op 
deze   wijze  willen  onderhandelen  ?",  evenals  Alexander  Hamilton 


158 

had  vermaand :  „Welk  ook  het  tijdstip  der  ontbinding  van  de 
Unie  moge  zijn,  op  dat  oogenblik  zal  Amerika  met  den  dichter 
kunnen  zeggen  :  „  „Vaarwel,  vaarwel !  voor  immer  aan  alle  mijne 
grootheid."  " 

Al  hadde  Jefferson,  met  neigingen  van  decentralisatie,  grooten 
invloed  uitgeoefend  op  het  land  in  demokratischen  zin,  toch 
vreesde  men  te  Washingfton,  gedurende  de  geheele  eerste  helft 
der  negentiende  eeuw,  dat  te  veel  vrijheid  voor  eiken  Staat  zou  uit- 
loopen  op  dwang  van  buiten  af  voor  elk  hunner  en  voor  het  geheel. 

Lincoln  zou  dat  gevaar  bezweren.  Uitgemaakt  moest  worden 
de  vraag :  Was  de  Unie  der  Staten  eene  natie  op  zich  zelve  x^f 
blootelijk  een  Statenbond  ?  Anders  uitgedrukt:  Was  de  Constitutie 
eene  wet  of  een  opzegbaar  verdrag  ?  Kon  elke  Staat,  als  Souve- 
rein  zich,  gelijk  het  Zuiden  beweerde,  uit  de  Unie  terugtrekken, 
en  aldus  in  den  toestand  van  algeheele  zelfstandigheid  treden, 
dan  was  er  ook  geene  macht  om  Hem  te  dwingen  Zijne  inzichten 
en  bepalingen  ten  opzichte  der  slavernij  prijs  te  geven.  Het 
Zuiden  ware  dan  niet  in  opstand,  het  hadde  in  casu  eene  andere 
meening  als  het  Noorden. 

Lincoln  beweerde  dat  de  geheele  Unie  de  Amerikaansche  natie 
vormde,  dat  het  Zuiden  mitsdien  rebelleerde  door  zijne  houding 
ten  aanzien  der  slavernij. 

Dat  Zuiden  erkende,  zooals  Prof.  Dr.  H.  E.  von  Holst  zegt  ') 
„die  Notwendigkeit  mit  dem  Kulturgange  der  übrigen  Welt  fort 
zu  schreiten,  aber  das  Bleigewicht  der  Sklaverei  hielt  ihn  fest- 
gebannt.  Er  klammerte  sich  an  das  in  immer  gewaltigerem 
Schwunge  fortrollende  Rad  der  Zeit  und  berauschte  sich  an 
dem  Traum,  dass  er  von  heute  auf  morgen  den  Norden  und 
alle  anderen  Kulturstaaten  überflügeln  werde ;  und  dabei  stemmte 
er  die  Schultern  mit  ganzer  Kraft  dagegen,  weil  jede  Bewegung 
mit  zermalmender  Wucht  über  die  Sklaverei  wegging.  Jede 
Fiber  hatte  er  angespannt  um  noch  einmal  dem  Norden  einen 
zweifelhaften  politischen  Sieg  abzuringen,  einen  Sieg,  der  nicht 
die  Slavokratie  gestarkt,  sondern  nur  dem  Fortgange  der  Freiheit 
Hemmnisse    in    den   Weg   geworfen   hatte.   Er  sah  den  Norden, 


')  Verfassung  und  Demokratie  der  Vereinigten  Staaten  von  Amerika.  Deel  i,  3.  fo.  474. 


159 

dem  Riesen  der  Fabel  gleich,  bei  jeder  Berührung  des  Bodens 
von  grösserer  Kraft  durchströmt  werden,  wahrend  ihm  selbst  das 
Fleisch  an  den  Knochen  welk  und  die  Sehnen  schlafF  wurden. 
Ein  geistig  und  sittlich  ausgemattetes  Geschlecht  war  diese  in 
ihren  höchsten  Schichten  so  hoffartige  und  in  ihren  tiefsten 
Schichten  so  verwilderte  Aristokratie  nicht.  Das  Blut  schoss  heisz 
und  in  starken  schlagen  durch  ihre  Adern.  Eine  furchtbare 
Energie  durfte  und  musste  von  ihrem  letzten  Ringen  gegen  das 
Geschick  erwartet  werden,  aber  ihre  Gesundung  und  Regene- 
rierung  war  slechthin  unmöglich.  Diese  könnte  erst  beginnen, 
wenn  sie  aufgehört  hatte  zu  sein  was  sie  war.  Durchschnitten 
werden  mussten  die  Pulsadern,  damit  der  Strom  des  Lebens- 
blutes  das  Gift  mit  fortschwemme." 

Het  Noorden  won  den  strijd,  en  aldus  was  hecht  gemaakt  de 
basis  voor  de  tegenwoordige  machtsstelling  der  Vereenigde  Staten. 
Men  stelle  zich  voor  dat  het  Zuiden  meester  van  het  terrein 
ware  gebleven,  dat  thans  in  Amerika  nog  slavernij  bestond,  dat 
verschillende  Staten  of  groepen  van  Staten  onafhankelijk,  min 
of  meer  vijandig  —  zooals  in  Europa,  in  Zuid- Amerika  — 
tegenover  elkander  stonden.  Hoe  geheel  anders  zou  de  kaart 
der  nieuwe  wereld  er  dan  uitzien,  hoe  verschillend  van  het 
heden  zou  de  politieke  houding  van  het  Rijk  tegenover  andere 
volken  wezen  ! 

Professor  Booker  T.  Washington,  „the  foremost  representative 
of  his  race"  en  mijn  niet  beroemde  Nat  hadden  dezelfde  jeugd. 
Houthakken,  water  aanbrengen,  veldarbeid  verrichten  op  de 
plantage.  In  de  meeste  gevallen  stonden  de  negers  gelijk  met 
het  vee  van  den  planter.  Hij  kocht  en  verkocht  hen  op  de 
markt.  Nu  en  dan,  als  zij  aan  het  werk  waren,  gevoelden  zij 
den  op  hen  gerichten  blik  van  den  kenner,  van  den  slaven- 
handelaar, die,  met  de  armen  op  de  omheining  geleund,  eene 
keuze  deed;  en  eenige  uren  later  zochten  ouders  naar  hunnen 
zoon,  zusters  naar  den  broeder,  makkers  naar  den  kameraad. 
De  afwezigen  „had  gone  down  South".  Zij  werden  nooit  meer 
terug  gezien. 

De  negers  huisden  in  eene  hut.  De  voorname  zorg  des  plan- 
ters, waarbij  hij  door  den  blanke  in  het  algemeen  werd  geholpen, 


i6o 

was  dat  de  zwarte  niet  zou  leeren  lezen  en  schrijven.  Het  naar 
school  gaan  was  den  gekleurde,  van  welken  leeftijd  ook,  ten 
strengste  verboden. 

Toch  waren  de  negers  —  Nat  verhaalt  het  mij  —  vrij  goed 
op  de  hoogte  van  hetgeen  er  tijdens  den  burgeroorlog  voorviel. 
Een  zwarte  boodschapper,  naar  eene  naburige  stad  gezonden, 
zou  uren  dolen  in  de  nabijheid  van  het  postkantoor  ten  einde 
nieuws  te  vernemen  ;  werd  hij  gebezigd  in  het  huis  des  planters, 
om  bijv.  de  eetkamer  zooveel  mogelijk  te  zuiveren  van  vliegen, 
dan  zou  hij  de  jacht  rekken  om  op  te  vangen  hetgeen  aan  tafel 
werd  besproken;  en  een  belangrijke  tijding  werd  des  avonds, 
misschien  ietwat  verminkt,  overgefluisterd  in  het  donker  van 
mond  tot  mond,  van  hut  tot  hut.  Bovendien,  werd  hier  en  daar 
de  eigenaar  of  zijn  zoon  niet  dood  of  gewond  te  huis  gebracht, 
en  was  een  dergelijk  voorval  er  niet  het  meest  sprekend  bewijs 
van  dat  er  in  de  buitenwereld  iets  heel  gewichtigs  voorviel  ? 

En,  hoe  grooter  de  spanning  in  de  gemoederen  der  zwarten, 
hoe  meer  intens  hun  dorst  naar  het  alphabet.  Een  jongen,  wiens 
moeder  de  letters  kende,  was  de  wereld  te  rijk,  verklaarde  zijne 
wetenschap  zoo  goed  als  hij  kon  aan  zijne  kameraden,  en  een 
opgeraapt,  bedrukt  stuk  papier  dat  de  een  of  de  ander  kon 
ontcijferen,  was  een  voorwerp  van  trots,  een  vrucht  van  kennis, 
welke  naar  meer  smaakte. 

Slavernij  was  in  de  Unie  wettelijk  afgeschaft  op  i  Januari  1866  ; 
doch  daarmede  waren  de  moeielijkheden  niet  ten  einde.  In  het 
Zuiden  heerschte  de  grootste  armoede.  De  negers  waren  vrij ; 
zonder  dwang,  zoo  dacht  men  daar,  zouden  zij  echter  niet  willen 
werken  ;  hoe  was  het  mogelijk  arbeidskontrakten  met  de  vroegere 
slaven  aan  te  gaan  ?  Inderdaad,  toen  men  wel  gedwongen  was, 
na  een  zekeren  tijd,  tot  arbeidshuur  zijn  toevlucht  te  nemen, 
waren  er  negers  die  weg  liepen,  die  luierden  en  het  gevolg 
daarvan,  op  sommige  plantages,  was  mishandeling  van  gekleur- 
den,  hier  en  daar  met  doodelijken  afloop.  Van  Staatswege  waren 
ingesteld  de  zoogenaamde  „freedmen's  bureaux".  Deze  moesten 
toezicht  houden  op  het  maken  en  het  ten  uitvoer  leggen  van  arbeids- 
overeenkomsten, de  zwarte  bevolking  helpen  met  voorlichting, 
raad  en  bescherming.  In  vele  gevallen  beantwoordde  de  werking 


i6i 

dezer  bureaux  niet  aan  de  gestelde  verwachtingen,  omdat  de 
ambtenaren  niet  berekend  waren  voor  hunne  taak.  Bovendien 
vatte  een  aantal  gemeenteraden  in  het  Zuiden  de  belofte  van 
President  Johnson:  om  den  Staten  aldaar  zoodra  mogelijk  eene 
eigene  regeering  terug  te  geven,  ten  einde  het  militair  bewind 
te  vervangen,  op  in  een  zin,  dat,  indien  de  zwarten  ook  al  vrij 
waren  verklaard,  hunne  vrijheid  toch  een  zeer  nauw  karakter 
had,  en  zij  handelden  overeenkomstig  die  opvatting. 

Het  militair  bewind  in  de  zuidelijke  Staten  moest  —  daarover 
was  men  het  algemeen  eens  —  zoo  spoedig  mogelijk  ophouden. 
Het  terugkeeren  tot  den  normalen  toestand  bracht  echter  mede 
het  stemrecht  voor  de  zwarten.  Het  tijdperk  kwam  van  de 
„carpet-baggers"  :  lieden,  die  de  negers  bij  het  uitoefenen  van 
hunne  burgerplichten  moesten  leiden.  Zij  brachten  het  Zuiden 
meer  schade  toe  dan  de  burgeroorlog  had  gedaan.  Toen  deze 
periode  ten  einde  was,  toen  namelijk  bij  de  wet  van  30  Maart 
1870  uitdrukkelijk  was  bepaald  dat  het  stemrecht  niet  kan  worden 
opgeheven  door  de  Vereenigde  Staten,  noch  door  een  enkelen 
Staat  der  Unie,  uithoofde  van  ras,  kleur  of  een  vroegeren  toe- 
stand van  dienstbaarheid,  en  de  blanken,  de  vroegere  slaven- 
houders, weder  de  macht  in  handen  kregen,  bleef  er  niets  anders 
over  voor  deze  als :  de  beperking  zooveel  mogelijk  van  het 
stemrecht  der  zwarten,  zoodat  deze  toch  steeds  staatsburgers 
van  den  tweeden  rang  zijn,  en  voor  de  gekleurden  —  naardien 
de  rechtmatigheid  dier  beperking  gegrond  werd  op  hunne  dom- 
heid, op  hun  gebrek  aan  ontwikkeling  —  het  onderwijs. 

In    1900   bedroeg   het   aantal  negers  in  de  vereenigde  Staten: 

Mannen 4.386856 

Vrouwen 4.447439 

8.835295 
Deze  massa  naar  Liberia  terug  te  zenden  is  natuurlijk  onmogelijk. 
Er  schijnt  geen  andere  uitweg  te  zijn  als  langzamerhand  —  uit- 
wissching  van  rassenhaat  aan  den  tijd  overlatende  —  den  neger 
zóóver  te  brengen  dat  hij  het  recht  heeft  op  staatsburgerschap 
bij  de  wet:  niet  alleen  in  naam  maar  ook  in  de  daad. 

Het  sociaal  vraagstuk,  dat  hier  voor  ons  ligt,  is  zeer  belangrijk 


102 

en  in  verband  daarmede  vragen  de  aandacht  de  pogingen,  uit* 
gegaan  van  de  zwarten  zei  ven  om  het  op  te  lossen.  Daarmede 
moet  ik  terug  komen  op  Booker  T.  Washington. 

De  professor  van  Tuskegee  College  kreeg  zijnen  naam  „Booker" 
als  slavenkind.  Zij,  die  hem  het  leven  schonk,  voegde  er  „Talia- 
ferro"  aan  toe  en  hij  zelf  doopte  zich  „Washington". 

Na  vrij  verklaard  te  zijn,  ging  hij  met  zijne  moeder  naar  Malden 
in  West-Virginië.  De  boeren  in  vele  landen  van  Europa  leven, 
met  onverschilligheid,  voort  als  analphabeten.  Niet  aldus  de  negers, 
indien  zij  kunnen.  Booker  F.  Washington  nam  een  ouden  soldaat 
in  den  arm,  die  hem  het  een  en  ander  bij  bracht.  Hij  vond  werk 
in  eene  zoutfabriek.  De  arbeid  daar  liet  hem  nog  tijd  om  eene 
avondschool  te  bezoeken.  Hij  hoorde  van  het  „Hampton  Norm  al 
Agricultural  Institute",  dicht  bij  Hampton  in  Virginië.  Het  was 
in  1868  opgericht  door  Generaal  Armstrong,  met  het  doel  om 
jonge  mannen  en  vrouwen  van  de  neger-  en  indianenrassen  op 
te  leiden  tot  onderwijzers  onder  hunne  rasgenooten. 

Daarheen  ging  hij,  te  voet,  met  een  paar  dollars  in  den  zak, 
en  zonder  meer  bij  zich,  dan  hetgeen  hij  in  een  doek  had  kunnen 
knoopen.  De  afstand  tusschen  Malden  en  de  school  was  vijf- 
honderd mijlen. 

Hij  werd  er  aangenomen  als  huisknecht,  werkte  van  des  morgens 
\Toeg  tot  des  avonds  laat,  en  zijn  weg  was  gemaakt. 

In  vacantietijden  verrichtte  hij  arbeid  in  de  stad  Hampton  en 
verdiende  daarmede  genoeg  om,  met  niet  al  te  groote  ongerust- 
heid uit  hoofde  van  geldzaken,  den  aanstaanden  cursus  tegemoet 
te  gaan. 

Toen  zijne  studiën  aan  het  Hampton  Institute  voltooid  waren, 
ging  Booker  Washington  naar  Malden  terug,  werd  schoolmeester, 
en  stelde  zich  met  de  opbrengst  van  zijne  lessen  in  staat  om  te 
Washington  verdere  wetenschap  op  te  doen. 

Weinige  jaren  later  is  hij  weer  te  Hampton,  doch  thans  als 
professor.  Over  dag  geeft  hij  les  aan  Roodhuiden,  des  avonds 
aan  lieden  van  zijn  eigen  ras. 

Generaal  Armstrong,  die,  als  hoofd  van  de  Hamptonschool, 
den  zwarten  leeraar  had  aangesteld,  ontving  op  zekeren  dag  een 
brief  van  blanke  vrienden  in  Alabama,  houdende  het  verzoek  om 


i63 

hulp  bij  hunne  pogingen  om  de  negers  aldaar  te  onderrichten. 
Zij  wenschten  een  negerschool,  volgens  het  model  van  Hampton 
op  te  richten  in  de  kleine  provinciestad  Tuskegee.  Booker  F. 
Washington  werd  door  Generaal  Armstrong  daarheen  gezonden. 

Dit  was  in   1881. 

Het  kapitaal,  waarmede  werd  aangevangen  bestond  uit: 
„nothing  but  ideas,  ambition  and  a  few  friends,  none  of  whom 
could  do  much  in  the  way  of  contributions". 

Thans  beslaat  de  inrichting  van  Tuskegee  eene  oppervlakte 
van  2000  acres,  waarop  veertig  gebouwen  staan.  Zij  vertegen- 
woordigt eene  waarde  van  ƒ  1.200.000.  De  kosten  van  opleiding 
van  meer  dan  11 00  leerlingen  bedragen  /"  180.000  per  jaar. 
Booker  Wcishington  heeft  zijn  Instituut  aldus  ingericht  dat  negers 
niet  alleen  worden  opgeleid  tot  doctoren,  rechtsgeleerden  en 
geestelijken,  maar  ook  tot  meesters  in  handenarbeid.  Er  wordt 
onderricht  gegeven  in  muziek  en  welsprekendheid,  doch  ook  in 
het  rijtuigmaken,  in  bouwkunde  en  verven ;  voorts,  wat  de  meisjes 
betreft,  in  het  strijken,  koken  en  vrouw enkleederen  maken.  Er 
worden  steenen  gebakken,  matrassen  gemaakt,  er  is  een  drukkerij 
en  er  wordt  tuinbouw  bedreven. 

Den  reiziger  in  de  Vereenigde  Staten  treft  de  maatschappelijke 
ongelijkheid,  welke  tusschen  den  blanke  en  den  neger  bestaat. 
In  een  hotel  waar  men  een  gewonen  landlooper  zal  opnemen, 
verkeert  een  zwarte  professor  in  gevaar  zich  den  toegang  geweigerd 
te  zien.  Die  verachting,  dat  uit  de  hoogte  neerkijken  op  den  ge- 
kleurde bestaat  in  elke  Britsche  kolonie.  Daar  niets  ongewoons, 
schijnt  het  eene  anomalie  hier  in  het  land  der  vrijheid,  het  Rijk 
van  den  Arbeid.  Want,  deze  is  in  den  neger  verpersoon- 
lijkt. Weliswaar  verrichtte  hij  vroeger  het  werk  ongaarne,  omdat 
het  gedwongen  moest  geschieden;  maar  typisch  is  toch  het 
gezegde  van  dien  neger,  die,  bij  zijne  vrijmaking  uitriep:  „I'se 
afeard  I'll  work  myself  to  death  now.  I'se  so  glad  to  work  for 
myself  and  the  family,  that  I  can  't  stop  nohow." 

Intusschen  zal  de  vreemdeling,  nagenoeg  door  de  geheele 
Republiek,  de  stelling  hooren  verkondigen  dat,  geletterd  of  onge- 
letterd, het  gekleurd  ras  maatschappelijk  zóó  laag  staat  dat  het  nooit 
op  den  voet  van  gelijkheid  zal  kunnen  komen  met  het  blanke  ras. 


164 

Lincoln  zelf  —  en  hieruit  moge  nog  duidelijker  blijken  dat  de 
negervraag  voor  hem  meer  was  eene  kwestie  van  uniepolitiek  dan 
eene  sociale  —  verklaarde :  „Ik  keur  niet  goed  en  heb  nimmer  goed- 
gekeurd dat  men  de  maatschappelijke  en  staatkundige  gelijkheid 
tusschen  den  blanke  en  den  zwarte  zou  vaststellen.  Ik  ben  er 
niet  voor  dat  men  van  negers  make  rechterlijke  autoriteiten, 
kiezers  of  ambtenaren,  ook  niet  dat  men  hen  veroorlove  huwelijken 
aan  te  gaan  met  blanken  en  ik  voeg  er  bij  dat  tusschen  het 
blanke  en  het  zwarte  ras  een  physisch  verschil  bestaat,  hetwelk 
altijd  de  beide  rassen  zal  beletten  om,  naast  elkander  op  den 
voet  van  maatschappelijke  en  staatkundige  gelijkheid  te  leven. 
En,  aangezien  zij  in  dien  toestand,  daar  waar  zij  met  elkander 
in  aanraking  komen,  niet  leven  kunnen,  moeten  zij,  tegenover 
elkander,  in  de  verhouding  zijn  van  die  van  een  meerder  ras 
tegenover  een  minder.  Ik,  als  de  eerste  de  beste,  ben  nu  van 
oordeel  dat  de  meerdere  plaats  toekomt  aan  de  blanken." 

Tegen  die  stellingen  is  gericht  de  strijd  van  Booker  T.  Was- 
hington. 

En,  indien  door  mij  eenigszins  wordt  uitgeweid  over  de  vraag, 
welke  voor  den  zwarten  professor  eene  levenstaak  vormt,  dan  is 
het  omdat,  terwijl  de  Roodhuiden  uitsterven,  de  negers  snel  ver- 
meerderen. Bij  de  onafhankelijkheidsverklaring  was  hun  aantal 
nog  geen  millioen;  in  1865  waren  er  vier  millioen  en  thans  negen 
millioen.  De  negerkwestie  —  het  zij  herhaald  —  is  mitsdien  eene 
belangrijke.  De  Amerikaan  raakt  daarover  moeilijk  uitgepraat. 
Aan  de  orde  van  den  dag  wordt  zij  herhaaldelijk  gebracht  door 
gebeurtennissen  als  die,  welke  onlangs  hebben  plaats  gegrepen  te 
Evansville,  Indiana.  Een  neger,  Lee  Brown  genaamd,  die  van  moord 
beschuldigd  wordt,  schiet  den  politie-agent  dood,  die  hem  wil  ge- 
vangen nemen.  De  menigte  wil  Lee  Brown  lynchen.  Dit  w^ordt 
verhinderd  door  de  overheid;  maar  middelerwij  1  is  de  stad  ge- 
durende drie  dagen  in  oproer,  en  hebben  tusschen  zwarten  en 
blanken  gevechten  plaats  waarbij  zes  dooden  en  vijf  en  twintig 
personen  ernstig  worden  gewond. 

Hieronder  laat  ik  nu  volgen  de  vertaling  van  een  artikel 
openbaar  gemaakt  in  de  „Washington  post",  eenige  dagen  nadat 
bedoeld  oproer  had  plaats  gevonden. 


i65 

„Ik  heb"  zoo  schrijft  de  correspondent  van  Tuskegee  „Profes- 
sor Washington  om  zijne  inzichten  gevraagd  aangaande  de  alge- 
meene  rassenvraag.  Ik  was  eerst  onlangs  van  Atlanta  gekomen, 
alwaar  ik  een  eenigszins  gelijksoortig  onderhoud  had  met  een 
negerprofessor,  die  persoonlijk  de  theorie  vertegenwoordigde  dat 
de  redding  van  het  ras  alléén  kon  komen  door  de  uitoefening 
van  het  kiesrecht.  Ik  begon  dus  het  gesprek  door  Mr.  Washington 
te  vragen  mij  zijne  inzichten  te  doen  kennen  over  dat  onderwerp, 
en  hij  antwoordde  onmiddellijk:  „Het  is  volstrekt  niet  waar  dat 
de  kleurling  in  het  bijzonder  bewerkt  wordt  met  politiek.  Hij 
spreekt  niet  over  politiek  en  hij  zoekt  ook  geene  staatsambten 
in  het  algemeen." 

„Hebben  de  toestanden  in  het  Zuiden  U  aanleiding  gegeven 
om  in  eenig  opzicht  uwe  meening  te  wijzigen !  Ik  wil  zeggen : 
denkt  gij  dat  de  tijd  is  gekomen  voor  den  neger  om  te  staan 
op  zijn  kiesrecht  hier  in  het  Zuiden?" 

Sprekende  met  de  grootste  voorzichtigheid  zeide  de  leider  van 
Tuskegee : 

„Het  is  wel  bekend  dat  ik  van  meening  ben  dat  geen  ras,  in 
dezelfde  economische  en  opvoedings-omstandigheden  als  de  massa 
der  zwarten,  in  den  tegenwoordigen  tijd,  van  het  onderwerp  van 
politiek  moet  maken  een  e  vraag  van  het  eerste  belang,  in  ver- 
band met  hare  ontwikkeling.  Er  zijn  andere  belangen,  die  vóór 
moeten  gaan  en  die  staatkundigen  voorrang  tegen  moeten  houden. 
Ik  leg  deze  verklaring  af,  niet  zoozeer  omdat  ik  van  den  neger 
spreek,  maar  omdat  dezelfde  voorwaarden  zouden  gelden  voor 
elk  ander  volk  in  dezelfde  phase  van  ontwikkeling.  Ik  geloof 
echter,  evenals  ik  vroeger  reeds  gezegd  heb,  dat  in  het  Zuiden 
zoowel  als  in  het  Noorden  den  neger  voortdurend  moest  voor 
gehouden  worden  eene  hoop  op  belooning  voor  eene  rechte 
levenswijze,  en  de  wet,  welke  eene  rechte  levenswijze  beloont, 
moet  dezelfde  zijn  voor  beide  rassen." 

Ik  merkte  op  dat  er  beweerd  werd  dat  de  opgevoede  neger 
niets  te  doen  vindt,  nadat  hij  uit  de  school  of  uit  de  College 
komt,  en  genoodzaakt  is  óf  naar  het  Noorden  te  gaan  óf  terug- 
gedreven te  worden  naar  de  maatschappelijke  stelling,  welke  hij 
bezat,  toen  hij  zijne  intrede  deed  in  de  school. 


i66 

„Het  is  volstrekt  niet  waar,  volgens  onze  ervaring,"  zeide  de 
professor,  „dat  de  opgevoede  neger  geen  werk  in  het  Zuiden  vindt 
en  naar  het  Noorden  wordt  gedreven.  Integendeel,  de  letterkun- 
dige colleges  hebben  moeite  om  te  voldoen  aan  de  aanvragen 
om  onderwijzers ;  en  ik  weet  stellig,  ten  aanzien  van  onze 
eigene  leerlingen,  dat  zij,  die  opgeleid  zijn  voor  nij verheidsvakken, 
onmiddellijke  plaatsing  kunnen  vinden.  De  groote  moeilijkheid  is 
inderdaad  om  hen  hier  te  houden  gedurende  een  volledigen  cursus, 
omdat  zij  gelegenheid  tot  plaatsing  vinden  tegen  hooge  salarissen, 
geruimen  tijd  vóór  zij  gereed  zijn  om  te  worden  gegradueerd; 
en  de  verleiding  om  in  de  wereld  te  gaan,  ten  einde  hunne 
positie  te  verbeteren,  is  dikwijls  te  groot  om  er  weerstand  aan 
te  bieden.  De  ontwikkeling  van  het  Zuiden  in  de  nijverheids- 
vakken  is  zóó  groot  geworden  dat  de  vraag  naar  nijverheids- 
kundigen  in  alle  soorten  van  bedrijf  het  aanbod  verre  overtreft." 
„Vindt  gij  bij  uw  werk  hier  eenige  aanduiding  voor  de  gegrond- 
heid der  beschuldiging,  die  zoo  dikwerf  door  blanken  wordt 
gemaakt,  dat  namelijk  de  neger  een  gebrekkig  intellectueel  ver- 
mogen heeft,  geheel  afgescheiden  van  het  gemis  aan  opvoeding 
als  ras,  en  dat  hij  niet  slagen  kan  in  eenige  bezigheid  welke  het 
gebruik  van  geestvermogens  in  belangrijke  mate  vereischt?" 

„Ik  heb  tot  dusver  nog  nooit  ontdekt  eenige  aanduiding  van 
verhindering  tot  de  intellectueele  ontwikkeling  des  negers.  Zijn 
vermogen  tot  logica  schijnt  evengoed  ontwikkeld  te  zijn  als  eenige 
andere  geestelijke  hoedanigheid.  Zijn  logisch  vermogen  schijnt, 
betrekkelijker  wijze  gesproken,  ongeveer  hetzelfde  te  zijn  als  bij  de 
blanken.  Inderdaad  het  ras  ontwikkelt  zich  in  richtingen,  welke 
tot  het  gebruik  maken  van  zijn  redeneervermogen  dwongen,  in 
eene  buitengewone  mate,  en  zulks  onder  voorwaarden,  waarbij 
het  slagen  onmogelijk  ware  geweest  zonder  deze  geschiktheid  tot 
concludeeren.  Tot  vóór  ongeveer  tien  jaren,  hadden  wij  groote 
moeielijkheden  om  negers  te  vinden,  bekwaam  om  met  onze 
electrische  machine  om  te  gaan,  en  natuurlijk  om  in  het  electrisch 
vak  les  te  geven,  want  alles  moet  hier  beschouwd  worden  van 
het  opvoedingsstandpunt.  Wij  hadden  er  ook  last  mede  om 
mannen  te  krijgen,  die  op  geschikte  wijze  waren  opgeleid  in 
het    werktuigkundig    en    bouwkundig    teekenen ;    ook  zulke,  die 


i67 

chemische  proefnemingen  konden  leiden  voor  de  landbouwkundige 
afdeeling,  en  eindelijk  zulke,  die  opgeleid  waren  voor  algemeen 
wetenschappelijk  werk.  Dit  alles  is  thans  veranderd.  De  weten- 
schappelijke afdeelingen  kunnen  gereedelijk  bezet  worden  met 
negers,  die  eene  hooge  technische  opvoeding  hebben  genoten. 
Dit  bewijst  vrij  duidelijk  dat  de  capaciteit  van  den  gekleurde  niet 
te  wenschen  overlaat,  want  hij  begint  zijne  bekwaamheid  te 
toonen  in  richtingen,  die  volstrekt  vereischen  het  nauwkeurig 
gebruik  van  het  redeneervermogen." 

„Ik  verwees,"  zoo  vervolgt  de  correspondent,  „naar  de  opmer- 
king van  professor  Ashmore,  schoolopzichter  te  Savannah,  dat  nl. 
de  neger  behept  is  met  een  gemis  aan  doorzicht,  hetwelk  eene 
noodlottige  uitwerking  heeft  op  zijne  waarde  als  zelfstandig  land- 
bouwer. 

Daarop  antwoordt  Booker  Washington.  „Ja,  het  is  waar,  gelijk 
wordt  gezegd,  dat  de  neger  doorzicht  mist.  Als  eene  volksklasse 
ziet  hij  niet  vooruit,  en  hij  is  dikwijls  geheel  argeloos  wat  tijd  en 
geld  betreft,  maar  dit  is  geen  constitutioneele  fout.  Deze  komt  van 
zijnen  vroegeren  omgang,  en  zij  verdwijnt,  naarmate  hij  ontwikkeld 
wordt,  zoodat  hij  ten  laatste  niet  zorgeloozer  zal  zijn  dan  ieder  ander, 
in  het  algemeen  gesproken.  Ik  geloof  echter  nauwelijks  dat  zijn 
gemis  aan  doorzicht  zich  voordoet  bij  zijn  werk  als  landbouwer, 
gelijk  verschillende  personen  U  gezegd  hebben.  Integendeel,  alle 
onze  negers  schijnen  vrij  wel  te  varen  als  individueele  landbouwers. 
Zij  hebben  moeilijkheden  gehad  met  geldzaken  en  dikwijls  hebben 
zij  geld  geleend  en  panden  gegeven,  wanneer  zij  het  niet  hadden 
moeten  doen.  Ook  kochten  zij  vele  dingen,  welke  zij  niet  noodig 
hadden ;  maar,  voor  zoover  landbouw  aangaat,  arbeid  verrichten  in 
één  jaargetijde  met  het  vooruitzicht  op  het  volgende,  zoo  schijnen 
zij  zonder  moeite  van  te  voren  te  zorgen.  Onze  eigene  studenten 
worden  natuurlijk  afgericht  op  wetenschappelijken  landbouw,  en 
wij  trachten  hen  de  oorzaak  der  dingen  te  onderwijzen,  opdat  zij 
met  oordeel  zullen  optreden.  De  gegradueerden  van  onze  land- 
bouwkundige afdeeling  werken  bijna  allen  met  goeden  uitslag 
als  zelfstandige  planters. 

Ten  slotte  de  vraag  omtrent  de  persoonlijke  meening  van 
Professor   Washington    aangaande    de   bijzondere  neiging  of  be- 


i68 

kwaamheid  van  den  neger,  als  leidsman  in  de  toekomst.  Hierop 
antwoordde  de  ondervraagde: 

„De  belangrijkste  karaktertrek  des  negers  is  zonder  twijfel  zijne 
verbeeldingskracht.  Deze  zou  later  eene  neiging  in  het  ras  kunnen 
veroorzaken  voor  muziek,  poëzie  en  schoone  kunsten.  Op  het  oogen- 
blik  echter  schijnt  de  verbeeldingskracht  den  neger  voornamelijk 
te  leiden  naar  welsprekendheid.  Zijne  verbeelding  vindt  hare  ge- 
makkelijkste uiting  in  welbespraaktheid,  en  dit  waarschijnlijk  is  de 
reden  der  voorliefde  voor  politiek  bij  sommige  negers,  terwijl  deze 
trek  van  het  ras,  bij  anderen,  uitdrukking  vindt  in  het  aantal  hunner, 
die  gereedelijk  het  ambt  van  prediker  aanvaarden,  waarbij  zij  kunnen 
doen  gelden  hunne  gave  van  welbespraaktheid  en  het  werken 
op  de  verbeelding  en  de  gemoedsbewegingen  hunner  toehoorders." 

Tot  vóór  korten  tijd  had  van  Europa  geene  immigratie  van 
blanken  plaats  naar  de  zuidelijke  Staten.  De  weinig  gunstige 
economische  toestanden  aldaar  zullen  er  de  oorzaak  van  zijn 
geweest;  misschien  ook  wel  de  instinktmatige  weerzin  van  den 
Europeaan  om  zich  te  begeven  naar  het  gebied  van  den  vroegeren 
slaaf,  alwaar  verhoudingen  en  klimaat  veel  verschillen  van  hetgeen 
de  landverhuizer  over  het  algemeen  gewend  is. 

Intusschen,  ook  het  Zuiden  geniet  thans  van  de  welvaart  des 
geheelen  lands,  en  het  is  te  hopen  dat  het  blanke  ras  zal  toe- 
nemen, daar  waar  het  zwarte  nog  de  meerderheid  vormt,  want 
zulke  streken  zijn  er  niet  weinige;  in  den  Staat  Mississippi  bijv. 
waren  in  1900:  641.200  blanken  en  907.630  gekleurden.  Werkt 
de  neger,  volgens  het  plan  van  professor  Booker  T.  Washington 
zich  op,  en  leert  de  blanke  hem  beter  kennen  als  mensch,  als 
zijnen  naaste,  dan  zal  rassenhaat  misschien  getemperd  worden. 
Onder  de  blanken  zijn  er  tegenwoordig  reeds  niet  weinige,  die 
ten  voordeele  daarvan  werken. 

Nat  verhaalt  mij  dat  de  negers,  na  hunne  vrijmaking,  weldaden 
genoten  hebben  ook  van  vele  vrouwen  van  het  blanke  ras.  Hij 
heeft  een  verfrommeld  exemplaar  van  eenige  tijdschriften,  welke 
hij  mij  geeft,  en  w^aarin  ik  later  gevonden  heb  een  artikel  van 
Laura  S.  Haviland,  over  den  moed  betoond,  ten  voordeele  der 
zwarten,    door   eene  zekere  onderwijzeres  Prudence  Crandall  ge- 


169 

heeten,  van  Windham  County,  Connecticut.  Op  hare  school  waren 
eerst  uitsluitend  blanke  meisjes  van  goede  familie.  Zij  krijgt  aan- 
vraag tot  toelating  van  een  gekleurde,  welke  wordt  ingewilligd. 
De  blanke  ouders  protesteeren  en  dreigen  met  hunne  kinderen 
van  de  school  te  zullen  afnemen. 

Miss  Crandall,  de  uitvoering  dier  bedreiging  niet  afwachtende, 
zendt  alle  blanke  kinderen  naar  huis,  en  maakt  bekend,  dat  hare 
inrichting  voortaan  eene  kostschool  voor  gekleurde  meisjes  zal 
zijn.  Daartegen  worden  verontwaardigingsvergaderingen  gehouden, 
zelfs  eene  waarbij  verkondigd  wordt  dat  die  instelling,  verkeerdelijk 
„school"  genoemd,  bestemd  is  door  hare  oprichters  als  een  tooneel, 
waar  propaganda  moet  worden  gemaakt  voor  hunne  „walgelijke 
theorie  van  vermenging  en  voor  hunne  verderfelijke  gevoelens 
om  de  Unie  te  ondermijnen."  „These  pupils  were  to  have  been 
congregated  here  from  all  quarters,  under  the  false  pretence  of 
educating  them,  but  really  to  scatter  firebrands,  arrows  and  death 
among  brethern  of  our  own  blood". 

Nadat  aan  de  onderwijzeres  en  aan  haar  gekleurde  leerlingen 
de  toegang  geweigerd  was  tot  de  gew^one  godsdienstoefening  in 
de  „Congregrational  Church",  aan  de  ouders  van  Miss  Crandall 
verboden  haar  te  bezoeken,  zij  zelve  bedreigd  met  gevangen- 
neming als  een  misdadigster,  de  vensters  en  deuren  van  hare  school 
eerst  vernietigd  en  toen  het  schoolgebouw  zelf  in  brand  gestoken, 
moesten  de  lessen  aan  de  gekleurde  kinderen  worden  opgegeven. 

Onder  de  papieren,  die  Nat  mij  heeft  gegeven,  vond  ik  nog 
een  verhaal  van  Charles  W.  Chesnutt,  getiteld  „the  March  of 
progress",  hetwelk  kenschetsend  genoeg  is  voor  het  onderwerp, 
hetwelk  ons  bezig  houdt,  om  er  hier  de  vertaling  van  te  geven : 

De  gekleurde  bevolking  van  Patesville  had  eindelijk  bereikt 
het  doel,  waarnaar  zij  gedurende  langen  tijd  had  gestreefd :  de 
instelling  van  een  comité  van  hare  eigene  menschen  om  de 
stedelijke  scholen  van  gekleurden  te  beheeren.  Zij  had  aange- 
voerd, met  eenigen  grond  van  billijkheid,  dat  zij  het  meest 
belang  had  bij  de  opvoeding  van  hare  eigene  kinderen,  en  in 
staat  was  om  te  weten,  beter  dan  w^elk  comité  van  blanken  ook, 
wat  het  best  was  voor  de  behoeften  harer  telgen.  De  benoemin- 


170 

gen  waren  geschied  door  de  „County-commissioners"  gedurende 
de  laatste  helft  van  den  zomer,  en  eene  week  later  werd  eene 
vergadering  bijeen  geroepen  om  een  onderwijzer  te  kiezen,  die 
zich  zou  belasten  met  de  lagere  school,  bij  den  aanvang  van 
den  herfstcursus. 

Het  comité  bestond  uit  Frank  Gillespie  of  „Glaspy**,  een 
barbier,  die  een  belangrijk  aandeel  nam  in  het  plaatselijk  open- 
baar leven.  Bob  Cotten,  een  smid,  die  eigenaar  was  van  ver- 
schillende huizen  en  beschouwd  werd  als  een  burger,  die  er 
„warm  inzat"  en  Abe  Johnson,  in  de  wandeling  genoemd  „Ole 
Abe"  of  „Uncle  Abe",  die  een  groot  huisgezin  had,  met  een 
kar  reed  en  nu  en  dan  sleeperswerk  verrichtte ;  hij  was  boven- 
dien een  „class  leader"  van  de  Methodistenkerk, 

Het  comité  was  gekozen  uit  een  groot  aantal  kandidaten : 
Gillespie  wegens  zijn  politiek  aanzien,  Cotten  als  vertegenwoor- 
digende het  degelijk  element  der  gekleurde  bevolking  en  Old 
Abe,  met  demokratische  onpartijdigheid,  als  waarschijnlijk  vol- 
doening gevende  aan  de  nederige  klasse  van  nederige  lieden. 
Terwijl  de  keuzen  niet  iedereen  tevreden  hadden  gesteld  — 
bijvoorbeeld  sommige  van  de  andere  kandidaten  —  zoo  vonden 
zij  toch  vrijwel  de  algemeene  goedkeuring. 

In  de  eerste  vergadering  van  het  nieuwe  comité  werd  groot 
openbaar  belang  gesteld,  gedeeltelijk  wegens  de  nieuwigheid, 
maar  bovenal  omdat  er  twee  sollicitanten  waren  voor  de  betrek- 
king van  leeraar  der  lagere  school. 

De  vroegere  onderwijzeres  Juffrouw  Henrietta  Noble  had  ge- 
solliciteerd. Zij  had  de  gekleurde  kinderen  van  Patesville  gedurende 
vijftien  jaar  onderwezen.  Toen  het  „Freedmen's  Bureau",  na  de 
militaire  bezetting  van  Noord-Carolina,  eene  oproeping  had  gedaan 
naar  liefhebbers,  die  de  kinderen  der  bevrijden  wilden  onderwijzen, 
had  Henrietta  Noble  hare  diensten  aangeboden.  Opgevoed  in 
Nieuw-Engeland,  door  ouders,  welke  haar  leerden  God  te  vreezen 
en  hare  naasten  lief  te  hebben,  had  zij  gezien  hoe  het  stoffelijk 
overschot  van  haren  vader  van  een  slagveld  in  het  Zuiden  naar 
huis  werd  gebracht  en  te  ruste  werd  gelegd  op  het  kerkhof  van 
het  dorp ;  en,  nauwelijks  zes  maanden  later,  had  zij  hare  moeder 
naast    hem    begraven.    Henrietta   had    broeders    noch   zusters   en 


171 

hare  naaste  bloedverwanten  waren  neven,  die  in  het  Verre 
Westen  woonden.  Het  eenige  menschelijke  wezen,  in  hetwelk 
zij  een  bijzonder  belang  stelde,  was  een  zekere  kapitein  in  haar 
vader's  regiment,  die  haar  eenige  oplettendheid  had  bewezen. 
Eene  diep  gaande  genegenheid  had  zij  voor  dezen  man  gekoesterd 
op  jonkvrouwelijke,  bescheidene  wijze;  maar  hij  was  heengegaan 
zonder  een  woord  te  zeggen  en  had  sedert  dien  tijd  niet 
geschreven.  Hij  was  aan  het  noodlot  van  velen  ontsnapt  en 
lag,  toen  de  oorlog  geëindigd  was,  gezond  en  wel,  hier  of  daar 
in  het  Zuiden,  in  garnizoen. 

Toen  hare  moeder  stierf,  had  Henrietta  zich  in  het  bezit 
gezien  :  alleen  van  het  huis,  hetwelk  zij  bewoonde  en  van  de 
meubelen,  welke  het  bevatte;  het  een  en  het  ander  van  weinig 
waarde,  en  zij  was  op  zichzelve  aangewezen  om  in  haar  levens- 
onderhoud te  voorzien.  Zij  had  eene  vrij  goede  opvoeding  genoten 
en  vele  nuttige  boeken  gelezen.  Het  was  niet  gemakkelijk  eene 
bezigheid  te  vinden  gelijk  zij  deze  wenschte.  Zij  schreef  aan 
hare  neven  in  het  Westen,  en  deze  gaven  haar  den  raad  over 
te  komen,  daar  zij  geloofden  iets  voor  haar  te  kunnen  doen,  als 
zij  ter  plaatse  was.  Zij  had  bijna  besloten  hun  aanbod  aan  te 
nemen,    toen  er  navraag  kwam  naar  docenten  in  het  Zuiden. 

Hetzij  aangedreven  door  de  eene  of  andere  neiging  van  avon- 
tuurlijk bloed  van  „Pel  grim- voor  vaderen"  of  wel  door  verstandigen 
trots,  welke  schrikte  voor  afhankelijkheid,  of  eindelijk  door  eene 
zekere  flauwe,  en  niet  in  eigen  boezem  erkende,  hoop  dat  zij 
eenmaal,  ergens,  op  de  een  of  andere  wijze,  Kaptein  Carey  zou 
ontmoeten;  óf  om  één  dezer  redenen,  óf  om  alle  te  samen  ge- 
nomen, gepaard  met  iets  van  de  bezieling  der  zendelinge:  zij 
besloot  naar  het  Zuiden  te  gaan  en  schreef  dit  aan  hare  neven, 
voor  hun  vriendelijk  aanbod  bedankende. 

Zij  was  te  Patés ville  aangekomen,  toen  de  kinderen  voor  het 
grootste  gedeelte  een  hoop  vuile,  kleine  bedelaars  waren.  Zij 
had  onder  hen  verdeeld  de  afgelegde  kleederen,  welke  kwamen 
van  negervrienden  in  het  Noorden;  zij  had  hun  geleerd  het 
gezicht  te  wasschen  en  hun  haar  te  kammen ;  en  geduldig,  het 
ééne  jaar  in,  het  andere  jaar  uit,  had  zij  gezwoegd  om  hun  bij 
te  brengen  de  beginselen  van  het  onderwijs,  alsmede  van  gods- 


172 

dienst  en  van  zedeleer.  En,  te  vergeefs  had  zij  niet  gewerkt 
Andere  oorzaken  weliswaar  hadden  in  tij  ds  geholpen  bij  haar 
pogen,  maar  ieder,  die  den  loop  der  gebeurtenissen  had  gevolgd, 
was  genoodzaakt  toe  te  geven  dat  de  zeer  gunstige  vooruitgang 
der  gekleurden  te  Patesville,  gedurende  de  vijftien  jaren  volgende 
op  de  vrijmaking,  voornamelijk  te  danken  was  aan  den  onbaat- 
zuchtigen  arbeid  van  Henrietta  Noble,  en  dat  haar  karakter 
haren  naam  niet  tot  schande  maakte. 

Vijftien  jaren  is  een  langen  tijd.  Juffrouw  Noble  had  Kaptein 
Carey  nooit  ontmoet,  en  toen  zij  later  had  vernomen  dat  hij  een 
meisje  uit  het  Zuiden  in  de  nabijheid  van  zijn  garnizoen  had 
gehuwd,  had  zij  in  stilte  tranen  gestort  en  zijn  beeld  uit  haar 
hart  verbannen.  Zij  had  een  eenzaam  leven  geleid.  De  blanken 
der  stad,  ofschoon,  na  verloop  van  tijd,  geleerd  hebbende  haar 
eerbied  toe  te  dragen,  en  haar  werk  op  prijs  te  stellen,  hadden 
nooit  haar  bestaan  erkend  door  meer  dan  de  bloote  uiterlijke 
beleefdheid,  welke  betoond  wordt  door  welke  verzameling  van 
menschen  ook,  aan  iemand  die  in  hun  midden  leeft.  De  toestand 
was  natuurlijk  in  het  eerst  zóó  gespannen,  dat  zij  geene  sympathie 
van  de  blanken  verwachtte;  en  later,  toen  de  tijd  sommige 
scherpe  kanten  van  den  oorlog  had  glad  gemaakt,  werd  zij  zóó 
bezig  gehouden  door  haren  arbeid,  dat  zij  geen  tijd  had  gehad 
om  te  treuren  over  hare  maatschappelijke  uitsluiting.  Eens  of 
tweemaal  had  de  natuur  zich  doen  gelden :  zij  had  verlangen  gehad 
naar  haar  eigene  menschen  en  haar  thuis  in  Nieuw-Engeland 
bezocht.  Maar  haar  kring  van  vrienden  was  verbroken,  en  zij 
vond  niet  veel  genoegen  in  het  leven  in  een  kosthuis;  bij  haar 
voorlaatste  bezoek  aan  het  Noorden,  had  zij  zich  zóó  eenzaam 
gevoeld  dat  zij  verlangd  had  naar  de  zwarte  gezichten  van  hare 
leerlingen,  en  met  tevredenheid  het  uur  begroet,  waarop  hare  taak 
weder  moest  beginnen. 

Maar  om  verschillende  redenen  was  de  school  te  Patesville 
voor  juffrouw  Noble  van  meer  belang  op  dit  bijzondere  tijdstip, 
dan  ooit  te  voren  het  geval  was  geweest.  Een  hartkwaal  van 
denzelfden  aard  als  die,  waaraan  hare  moeder  gestorven  was,  al 
hinderde  deze  niet  merkbaar  bij  den  arbeid,  was  hoe  langer  hoe 
lastiger    geworden,    en,    verergerd    door    nauwlettende  plichtsbe- 


173 

trachting,  veroorzaakte  zij  haar  groote  ongerustheid.  Zij  had  geen 
volkomen  vertrouwen  in  de  wetenschap  der  doctoren  van  Pates- 
ville,  en  was,  om  den  besten  medischen  raad  te  verkrijgen,  naar 
New- York  gegaan,  gedurende  den  zomer,  en  er  eene  maand 
gebleven,  onder  de  behandeling  van  eene  der  eerste  specialiteiten. 
Dit  was  natuurlijk  kostbaar  geweest  en  had  opgeteerd  de  spaar- 
penningen, van  een  klein  salaris  gedurende  jaren  bijééngegaard ; 
en,  toen  de  tijd  kwam  dat  zij  naar  Patesville  moest  terugkeeren, 
had  zij,  na  hare  reiskosten  te  hebben  betaald,  nog  slechts  een 
banknoot  van  tien  dollars  over. 

De  groote  man  had  bij  haar  laatste  bezoek  gezegd:  „Het  is 
zeer  gelukkig  dat  de  omstandigheden  u  veroorloven  in  het  Zuiden 
te  leven,  want  ik  vrees  dat  u  geen  winter  in  het  Noorden  zou 
kunnen  verdragen.  Thans  gaat  het  goed  met  u,  en  indien  u  zich 
in  acht  neemt  en  opwinding  vermijdt,  dan  zal  u  wel  beter 
worden."  Toen  zij  weg  was,  zeide  hij  tot  zich  zelven:  „Het  is 
alleen  eene  kwestie  van  tijd;  maar  dat  is  voor  ons  allen  waar; 
en  een  knap  geneesheer  doet  even  zoo  veel  goed  met  wat  hij 
verzwijgt  als  met  hetgeen  hij  zegt." 

Juffrouw  Noble  had  niet  gedacht  aan  eenige  moeielijkheid  met 
de  school.  Toen  zij  vertrok,  was  hetzelfde  comité  van  blanken 
in  functie,  dat  toezicht  op  de  school  had  gehad,  sedert  deze  deel 
had  uitgemaakt  van  het  openbaar  schoolstelsel  van  den  Staat, 
toen  het  „Freedmen's  bureau"  ophield  met  steun  te  geven.  Terwijl 
er  geene  vormelijke  verbindtenis  was  aangegaan  voor  het  volgend 
jaar,  had  de  Voorzitter,  toen  zij  dezen,  vóór  haar  vertrek,  was 
gaan  zien,  opgemerkt  dat  zij  er  wat  vermoeid  uitzag,  haar  vaarwel 
gezegd  en  de  hoop  uitgesproken  dat  zij  in  goede  gezondheid 
zou  terugkeeren.  Zij  had  haar  huis  overgelaten  aan  de  zorg  der 
gekleurde  vrouw,  die  bij  haar  inwoonde  en  het  gewone  huiswerk 
deed;  aannemende  natuurlijk  dat  zij  haren  schoolarbeid  in  den 
herfst  weder  zou  beginnen. 

Zij  was  ten  zeerste  verwonderd  in  het  eerst,  en  naderhand  ongerust 
er  over,  dat  zij  een  mededinger  vond  naar  hare  betrekking  als 
onderwijzeres  aan  de  lagere  school.  Vele  har  er  vrienden  en  leer- 
lingen hadden,  bij  haar  terugkeer,  haar  een  bezoek  gebracht  en 
zij    had    een    aantal    menschen    ontmoet    in    de  Methodistenkerk 


174 

voor  kleurlingen,  alwaar  zij  les  gaf  in  de  zondagsschool.  Zij  had 
vele  vrienden  en  veel  voorspraak,  maar  zij  ontdekte  toch  spoedig 
dat  haar  tegenstander  vrij  krachtig  gesteund  werd.  Er  was  een 
tijd  geweest  dat  zij  zich  zou  hebben  teruggetrokken  en  hem  vrij 
baan  gelaten,  maar  thans  was  het  verkrijgen  van  de  benoeming 
bijna  eene  vraag  van  leven  en  dood  voor  haar;  in  elk  geval 
eene  vraag  van  het  levensonderhoud  te  verdienen. 

De  andere  solHcitant  was  een  jong  mensch,  die  in  vroegere 
jaren  één  der  meest  belovende  leerlingen  van  Juffrouw  Noble 
was  geweest.  Na  het  beëindigen  van  den  cursus  in  de  lagere 
school,  was  hij  door  zijne  ouders,  die  eene  groote  opoffering 
deden,  naar  eene  hoogere  onderwijsinrichting  voor  gekleurde 
jongens  gezonden.  Hij  had  vlijtig  gestudeerd,  gedurende  de 
vacantiën  ijverig  geld  verdiend  somtijds  met  handenarbeid,  som- 
tijds met  het  geven  van  onderwijs  in  een  school  op  het  platte 
land  en  op  den  bepaalden  tijd  de  „college"  verlaten,  na  met 
lof  zijnen  graad  gehaald  te  hebben.  Hij  was  tehuis  gekomen, 
aan  het  einde  zijner  schooljaren  en  zocht  zeer  natuurlijk  de  bezig- 
heid, voor  welke  hij  zich  had  bekwaamd.  Hij  was  een  „flinke" 
mulat,  met  stijf  haar,  een  verstandig  gezicht  en  een  goed  gebouwd 
lichaam.  Hij  had  zich  sommige  gewoonten  der  beschaving  eigen 
gemaakt,  droeg  een  sluitjas  en  een  hoogen  boord,  had  eene 
scheiding  in  het  midden,  en  toonde,  door  zijne  manieren,  een 
vrij  hoogen  dunk  van  zich  zelven  te  hebben.  Hij  was  de  uit- 
verkoren kandidaat  van  het  vooruitstrevend  element  der  bevolking 
en  zelf  vrij  zeker  dat  hij  de  benoeming  zou  krijgen. 

De  vergadering  van  het  Comité  had  plaats  in  de  Methodisten- 
kerk,  waar  ook  de  lagere  school  werd  gehouden,  bij  gebreke 
van  een  afzonderlijk  schoolgebouw.  Na  de  voorloopige  maatregelen 
te  hebben  genomen  om  de  noodige  orde  te  betrachten,  nam 
Mr.  Gillespie,  die  tot  voorzitter  gekozen  was,  het  woord. 

„De  voornaamste,  door  deze  vergadering  van  avond  te  behan- 
delen, aangelegenheid,"  zeide  hij,  „is  de  benoeming  van  een 
onderwijzer  voor  onze  lagere  school  voor  het  volgend  jaar.  Twee 
sollicitanten  hebben  hunne  verzoekschriften  ingediend,  welke, 
indien  daartegen  geen  bezwaar  bestaat,  ik  aan  het  Comité 
zal   voorlezen.    Het   eerste  is  van  Juffrouw  Noble,  die  de  onder- 


175 

wijzeres  is  geweest  zoo  lang  als  de  lagere  school  bestaan  heeft." 

Hij  las  toen  Juffrouw  Noble's  brief  voor,  in  welken  zij  de 
aandacht  vestigde  op  haren  langjarigen  dienst,  op  hare  behoefte 
aan  de  betrekking  alsmede  op  hare  genegenheid  voor  de  leerlin- 
gen, en  voorts  in  den  vorm  verzocht  om  gedurende  het  volgend 
jaar  de  school  te  mogen  hebben.  Zij  vermeldde,  om  redenen  van 
eerbied  voor  zich  zelve,  niet  dat  zij  in  uitersten  nood  verkeerde, 
evenmin  haren  gezondheidstoestand,  daar  deze  laatste  gebruikt 
zou  kunnen  worden  als  een  argument  tegen  haar  aanblijven. 

Mr.  Gillespie  las  daarna  voor  de  petitie  van  den  anderen 
aanvrager  Andrew  J.  Williams.  Deze  gaf  uitvoerige  bijzonder- 
heden omtrent  zijne  geschiktheid  voor  de  betrekking :  zijn  graad 
aan  de  „Riddle  university",  zijne  kennis  van  de  doode  en  levende 
talen  en  van  hoogere  mathesis,  zijne  inzichten  omtrent  de  tucht ; 
eindelijk  kwam  eene  narede,  waarin  hij  den  wensch  te  kennen 
gaf  om  zich  zelven  te  wijden  aan  de  verheffing  van  zijn  ras  en 
den  loop  van  den  vooruitgang  te  steunen  door  middel  van  de 
lagere  school  te  Patesville.  De  brief  was  goed  geschreven  met 
eene  forsche  ronde  hand,  met  vele  krullen  en  zag  er  zeer  uitda- 
gend en  overmoedig  uit,  zooals  hij  daar  op  de  tafel  lag  naast  het 
vel  klein  postpapier,  met  het  zwakke  en  eenigszins  krampachtige 
handschrift  van  Juffrouw  Noble. 

„Gij  hebt  de  verzoekschriften  dus  hooren  voorlezen,"  zeide 
de  voorzitter.   „Mijneheeren,  wat  wenscht  gij  te  beslissen  ?" 

Daar  er  niet  onmiddellijk  werd  geantwoord,  zoo  vervolgde  de 
Voorzitter :  „Aangezien  het  hier  eene  belangrijke  aangelegenheid 
geldt,  met  zich  brengende  niet  alleen  de  weelvaart  onzer  scholen, 
maar  ook  de  vooruitgang  van  ons  ras,  en  dewijl  onze  handel- 
wijze zal  worden  gekritiseerd,  wat  wij  ook  mogen  besiissen,  is 
het  misschien  het  best  dat  wij  over  het  onderwerp  beraadslagen 
alvorens  te  handelen.  Als  niemand  anders  iets  te  zeggen  heeft, 
dan  zal  ik  een  paar  woorden  in  het  midden  brengen." 

Mr.  Gillespie  schraapte  zijn  keel,  en,  eene  redenaarshouding 
aannemende,  ging  hij  voort : 

„De  tijd  is  in  de  geschiedenis  van  ons  volk  aangebroken,  dat 
wij  elkander  moeten  bijstaan.  In  deze  eeuw  van  organisatie 
vereischt  de  loop  van  den  vooruitgang,  dat  wij  ons  zelven  moeten 


176 

helpen,  of  voor  immer  achteraan  blijven.  Altijd,  sedert  den  oorlog, 
hebben  wij  onze  kinderen  naar  school  gezonden  en  hen  laten 
leeren  ;  en  nu  is  de  tijd  gekomen  dat  zij  de  scholen  en  universi- 
teiten verlaten  en  gereed  zijn  om  aan  het  werk  te  gaan.  En 
wat  zullen  zij  doen  ?  De  blanken  willen  hen  niet  aannemen  als 
bedienden  in  hunne  magazijnen  en  fabrieken  en  spinnerijen,  en 
wij  hebben  geene  eigene  magazijnen  of  fabrieken  of  spinnerijen. 
Zij  kunnen  nog  geen  rechtsgeleerden  of  geneesheeren  zijn,  omdat 
wij  geen  geld  hebben  om  hen  naar  medische#  hoogescholen  of 
naar  rechtsscholen  te  zenden.  Wij  kunnen  velen  van  hen  om 
verschillende  redenen  niet  aan  een  ambt  helpen.  Er  zijn  net 
twee  dingen,  welke  zij  kunnen  vinden  om  iets  om  handen  te 
hebben  :  te  prediken  op  onze  eigene  kansels  en  te  onderwijzen 
op  onze  eigene  scholen.  Als  dat  niet  zoo  was,  dan  zouden  zij 
voor  immer  de  blanken  moeten  bedienen,  zooals  hunne  voor- 
vaders gedaan  hebben,  omdat  zij  niet  anders  konden.  Als  wij 
verwachten  dat  ons  ras  zal  vooruit  gaan,  dan  moeten  wij  onze 
jonge  mannen  en  vrouwen  opvoeden;  als  wij  hen  willen  aan- 
moedigen om  naar  ontwikkeling  te  streven,  dan  moeten  wij 
bezigheid  voor  hen  vinden,  wanneer  zij  afgestudeerd  zijn.  Wij 
hebben  thans  eene  gelegenheid  zulks  te  doen  in  het  geval  van 
onzen  jeugdigen  vriend  en  medeburger  den  heer  Williams,  wiens 
welsprekende  en  schoone  brief  ons  trotsch  moet  maken  op  hem 
en  op  ons  ras. 

Natuurlijk  heeft  de  vraag  twee  zijden.  Wij  moeten  overwegen 
de  aanspraken  van  Juffrouw  Noble.  Zij  is  gedurende  langen  tijd 
bij  ons  geweest  en  heeft  ons  volk  veel  goeds  gedaan  en  wij 
zullen  nooit  haren  arbeid  en  vriendschap  vergeten.  Maar,  alles 
wèl  bekeken,  zij  is  daarvoor  betaald  geworden;  zij  heeft  geregeld 
en  gedurende  langen  tijd  haar  salaris  ontvangen,  en  zij  heeft 
waarschijnlijk  wat  gespaard  ;  want,  voor  zoover  wij  weten,  heeft 
zij  niet  royaal  geleefd  en,  voor  zoover  wij  weten,  hebben 
hare  ouders  haar  wel  wat  nagelaten.  En  dan  ook  :  zij  is  eene 
blanke  en  heeft  hare  eigene  menschen  om  voor  haar  te  zorgen  ; 
zij  hebben  al  het  geld  en  alle  de  ambten  en  alles  wat  er  nog 
overblijft :  alles  wat  zij  verdiend  hebben  en  alles  wat  wij  verdiend 
hebben  gedurende  vierhonderd  jaren  ;  en  zekerlijk  zij  zullen  voor 


177 

haar  zorgen.  Als  zij  deze  school  niet  krijgt,  dan  is  er  waar- 
schijnlijk een  dozijn  andere  in  het  Noorden  voor  haar  te  krijgen» 
Nog  iets  :  zij  wordt  ook  vrij  zwak,  en  het  komt  mij  voor  dat 
zij  nauwelijks  in  staat  is  om  het  onderwijzen  aan  zoo  vele 
kinderen  te  verdragen  en  een  lange  rusttijd  zou  voor  haar  het 
allerbeste  zijn. 

Deze  dus,  mijne  heeren,  is  de  stand  van  zaken:  zullen  wij 
juffrouw  Noble  houden  of  zullen  wij  ons  eigen  volk  bijstaan? 
Het  schijnt  mij  toe  dat  er  nauwelijks  iets  anders  als  één  ant- 
woord mogelijk  is.  Zelfbehoud  is  de  eerste  natuurwet.  Zijn  er 
andere  opmerkingen  te  maken?" 

Old  Abe  schoof  rusteloos  heen  en  weder  op  zijn  stoel.  Hij 
zeide  echter  niets,  en  de  Voorzitter  keerde  zich  naar  het  andere  lid : 

„Broeder  Cotten,  wat  is  uwe  meening  over  de  door  dezen 
Raad  behandelde  kwestie?" 

Mr.  Cotten  stond  op  met  de  langzaamheid  en  waardigheid, 
welke  een  degelijk  burger  passen,  en  merkte  op: 

„Ik  meen  dat  de  beschouwingen  van  den  Voorzitter  van  zeer 
veel  gewicht  zijn.  Wij  allen  hebben  niets  anders  als  vriendelijke 
gevoelens  voor  juffrouw  Noble,  en  ik  kwam  van  avond  hier  eenigs- 
zins  onzeker  hoe  over  deze  vraag  te  stemmen.  Maar,  na  geluisterd 
te  hebben  naar  de  juiste  en  krachtige  argumenten  van  broeder 
Glaspy,  schijnt  het  mij  dat,  alles  in  aanmerking  genomen,  de 
vraag  welke  vóór  ons  ligt,  geene  vraag  van  gevoel  is,  maar  van  . 
zaken.  Als  zakenman,  zou  ik  denken  dat  broeder  Glaspy  gelijk 
heeft.  Als  wij  onszelven  niet  helpen  wanneer  de  gelegenheid 
zich  aanbiedt,  wiè  zal  ons  dan  helpen?" 

„Indien  het.  geval  zóó  ligt"  zeide  de  Voorzitter  „zullen  wij 
overgaan  tot  stemmen  ?  Allen  die  vóór  de  benoeming  van  broeder 
Williams  zijn  ...  ." 

Op  dit  oogenblik  stond  Old  Abe,  met  veel  voorbereidend 
geschuivel,    op    van  zijne  plaats  en  viel  den  spreker  in  de  rede. 

„Meneer  de  Voorzitter,"  zeide  hij,  „ik  veronderstel  dat  ik  het 
recht  heb  in  deze  vergadering  te  spreken.  Ik  veronderstel  dat  ik 
een  lid  ben  van  dit  comité?" 

„Zeker,  broeder  Johnson,  zeker;  wij  zullen  u  gaarne  aanhooren." 

„Ik    veronderstel    dat    ik    het  recht  heb  mijne  meening  uit  te 

12 


178 

Spreken,  al  ben  ik  arm  en  zwart,  en  al  draag  ik  niet  zulke  mooie 
kleederen  als  sommige  andere  leden  van  dit  comité?" 

„Zeer  zeker,  broeder  Johnson",  antwoordde  de  Voorzitter  met 
de  zachtmoedigheid  van  een  barbier,  „gij  hebt  even  veel  recht 
gehoord  te  worden  als  ieder  ander.  Het  voornemen  bestond 
geenszins  om  u  links  te  laten  liggen". 

„Ik  veronderstel,"  ging  Abe  voort,  „dat  eenen  man  met  veertien 
kinderen  vergund  zal  worden  om  iets  te  zeggen  te  hebben  aan- 
gaande de  scholen  van  deze  stad?" 

„Het  spijt  mij,  broeder  Johnson,  dat  gij  u  geraakt  gevoelt, 
maar  er  was  niet  het  minste  plan  om  geene  notitie  te  nemen 
van  uwe  rechten.  Het  comité  zal  met  genoegen  vernemen  wat 
uwe  inzichten  zijn". 

„Indien  het  geheel  en  al  erkend  wordt  en  besloten  is,  dat  ik 
een  recht  heb  om  in  deze  vergadering  te  worden  gehoord,  dan 
zal  ik  zeggen  wat  ik  heb  te  zeggen,  en  het  zal  mij  niet  veel  tijd 
kosten  om  het  te  zeggen.  Indien  ik  zou  trachten  alle  de  dingen 
te  vertellen,  die  juffrouw  Noble  voor  de  negers  in  deze  stad 
heeft  gedaan,  dan  zou  ik  werk  hebben  tot  morgen-ochtend.  Ge- 
durende vijftien  lange  jaren  heb  ik  haar  doen  en  laten  nagegaan. 
Haar  vader  was  colonel  van  de  Yankee's;  hij  is  gestorven 
vechtende  voor  onze  vrijheid ;  zij  kwam  hier,  toen  wij  —  ja, 
meneer  de  Voorzitter,  gij  en  broeder  Cotten  —  juist  vrij  gemaakt 
waren  en  toen  geen  van  ons  een  stuk  kleeren  aan  het  lijf  hadt. 

Zij  kwam  hier  en  zij  nam  uwe  kinderen  en  mijne  kinderen, 
en  zij  onderwees  hun  gezond  verstand  en  manieren  en  godsdienst 
en  boeken-geleerdheid.  Toen  zij  hier  kwam  hadden  wij  geene 
kerk.  Wie  schreef  naar  het  Noorden  en  kreeg  gedaan  dat  ons 
werden  gezonden  een  predikant,  en  de  fondsen  om  ditzelfde 
kerkgebouw,  waarin  wij  van  avond  zitten,  op  te  richten  ?  Wie 
verkreeg  het  geld  van  het  „Bureau"  om  de  school  te  steunen? 
En,  toen  dat  ophield,  wie  verkreeg  het  geld  van  het  Peabody- 
fonds?  Er  over  te  spreken  dat  Juffrouw  Noble  salaris  heeft  ont- 
vangen! Wie  betaalde  dat  salaris  tot  vóór  vijf  jaren?  Geen 
dollar  daarvan  kwam  uit  onze  zakken! 

En  dan,  wat  kreeg  zij  voor  de  andere  dingen,  die  zij  gedaan 
heeft?  Wie  betaalde  haar  voor  het  onderwijs  in  de  zondagsschool? 


179 

Wie  betaalde  haar  voor  de  meisjes,  die  zij  verhinderde  zich  zelve 
weg  te  gooien?  Wie  betaalde  haar  voor  de  jongens,  die  zij  uit 
de  gevangenis  hield?  Ik  had  een  zoon,  die  het  plan  scheen  op- 
gemaakt te  hebben  om  rechtstreeks  naar  de  hel  te  gaan.  Ik  liet 
hem  de  zondagsschool  bezoeken,  en  een  paar  woorden  van  die 
vrouw  troffen  zijn  hart ;  hij  veranderde  zijn  gedrag,  en  ik  heb  geen 
reden  om  over  hem  beschaamd  te  zijn.  Ook  kan  ik  mij  den  tijd 
herinneren.  Broeder  Cotten,  toen  gij  geen  eigenaar  waart  van 
vier  huizen  en  van  eene  boerderij.  En  toen  uwe  eerste  vrouw 
ziek  was,  wie  zat  bij  haar  bed  en  las  haar  voor  uit  het  Goede 
Boek,  toen  er  niemand  anders  was  die  lezen  kon,  en  wie  troostte 
haar  op  den  weg  over  de  koude,  duistere  rivier?  En  dat  is  alles 
wat  ik  mij  kan  herinneren,  Meneer  de  Voorzitter.  Toen  uwe 
dochter  een  zuigeling  was,  en  ziek,  en  niemand  wist  wat  haar 
scheelde,  wie  zond  om  den  dokter  en  betaalde  zijne  visite,  en 
wie  hielp  dat  kind  verplegen  en  gaf  raad  aan  uwe  vrouw  wat 
zij  doen  moest  en  redde  het  leven  van  dat  kind,  net  zoo  zeker 
als  de  Heer  mijn  ziel  gered  heeft? 

En  nu,  na  vijftien  jaren  te  hebben  geslaafd  voor  ons,  die  van 
haar  niets  te  vorderen  hebben,  na  vijftien  jaren  dat  zij  onder 
ons  heeft  geleefd  en  zich  zelve  heeft  gemaakt  tot  één  der  onzen, 
en  heeft  moeten  verduren  dat  hare  eigene  menschen  op  haar 
neerzien ;  nadat  zij  oud  en  grijs  is  geworden,  werkende  voor  ons 
en  onze  kinderen,  praten  wij  er  over  om  haar  weg  te  doen  en 
haar  te  laten  sterven  als  een  oud  paard !  Het  komt  mij  voor  dat 
sommige  menschen  povere  geheugens  hebben !  Waar  zouden  wij 
geweest  zijn,  indien  hare  menschen  in  het  Noorden  niet  beter  aan 
ons  gedacht  hadden?  En  wij  hadden  niets  gedaan  voor  hen  om 
aan  ons  te  denken  !  De  man,  die  vergeten  kan  wat  Juffrouw  Noble 
voor  ons  heeft  gedaan,  is  den  naam  van  neger  niet  waard!  Hij 
moest  maar  sterven  en  plaats  maken  voor  een  fatsoenlijken  hond ! 

Broeder  Glaspy  zegt  dat  wij  een  opgevoed  jong  mensch  hebben 
en  dat  wij  hem  iets  te  doen  moeten  geven.  Laat  hem  wachten; 
als  ik  het  niet  heelemaal  mis  heb,  dan  zal  hij  op  dit  baantje  niet 
lang  hebben  te  wachten.  Laat  hem  onderwijzen  in  de  bewaar- 
scholen, hier  op  het  platte  land,  en  als  hij  dat  niet  kan  doen, 
laat  hem  wat  werken  onder  de  hand.    Het  kan  een  man,  die  wat 


i8o 

geleerd  heeft,  nooit  kwaad  om  wat  te  werken;  zijne  voorvaders 
hebben  honderden  van  jaren  gewerkt;  wij  zijn  nóg  hier,  en  wij 
zijn  vrij,  en  wij  krijgen  onze  eigene  huizen  en  gronden  en  paarden 
en  koeien....  en  onze  gestudeerd  hebbende  jonge  mannen.  Maar 
laat  het  eerste  ding,  dat  wij  doen  als  Comité,  niet  iets  zijn  waar  wij 
ons  over  zouden  moeten  schamen,  zoo  lang  als  wij  leven.  Ik  stem 
voor  Juffrouw  Noble  het  eerst  en  het  laatst  en  den  geheelen  tijd." 

Toen  Old  Abe  ging  zitten,  had  des  voorzitters  gelaat  een 
verlegen  uitdrukking.  Hij  herinnerde  zich  hoe  zijn  dochtertje,  het 
eerste  zijner  kinderen,  welke  hij  metterdaad  zijne  eigen  had 
kunnen  noemen,  op  hetwelk  geen  Meester  een  vroeger  recht 
had  kunnen  doen  gelden,  stervende  in  de  armen  had  gelegen 
van  zijne  wanhopige,  jonge  vrouw;  en  hoe  de  magere,  eenvou- 
dige, bijziende,  blanke  onderwijzeres  als  een  engel  in  zijn  hut 
gekomen  was,  en  de  kleine  had  teruggebracht  van  den  rand 
van  het  graf.  Het  kind  was  nu  eene  jonge  vrouw,  en  Gillespie 
had  de  gegronde  hoop  om  van  den  geleerden  jongen  Williams 
een  schoonzoon  te  maken,  en  hij  gaf  er  zich  met  eene  zekere 
schaamte  rekenschap  van  dat  dit  laatste  verlangen  hem  zóó  ver- 
blind had,  dat  de  herinnering  aan  vroegere  dagen  er  door  was 
verduisterd. 

Mr.  Cotten  evenzeer  was  niet  onbewogen  gebleven  en  er  waren 
tranen  in  zijne  oogen,  terwijl  hij  dacht  aan  zijne  eerste  vrouw, 
Nancy,  die  met  hem  de  ontberingen  der  slavernij  had  gedragen, 
en  met  de  hand  der  onderwijzeres  in  de  hare  was  gestorven 
alvorens  de  vruchten  der  vrijheid  te  hebben  kunnen  genieten. 
Want,  zij  hadden  veel  van  elkander  gehouden  en  haar  dood  was 
hard  en  bitter  geweest  voor  beiden.  En,  terwijl  Old  Abe  sprak, 
had  hij  zich  kunnen  herinneren  zóó  duidelijk,  alsof  zij  slechts 
een  uur  geleden  waren  uitgesproken,  de  woorden  van  troost, 
welke  de  onderwijzeres  aan  Nancy  had  toegefluisterd  in  haar 
stervensuur  en  aan  hem  in  zijne  verlatenheid. 

„Na  overweging,  meneer  de  voorzitter,"  zeide  hij,  met  eene 
poging  om  te  verbergen  eene  verdachte  trilling  in  zijne  stem, 
en  om  te  spreken  met  de  waardigheid,  vereenigbaar  met  zijne 
hoedanigheid  als  welgesteld  burger,  „wensch  ik  mijne  stem  uit 
te  brengen  op  juffrouw  Noble." 


i8i 

„De  voorzitter,"  zeide  Gillespie,  genadiglijk  toegevende  aan  de 
meerderheid  en  bijzonder  er  door  opgelucht  dat  de  verantwoorde- 
lijkheid van  de  nederlaag  zijns  kandidaats  niet  bij  hèm  berustte, 
„zal  de  beslissing  eenstemmig  maken,  en  broeder  Cotten  en  broeder 
Johnson  aanwijzen  als  leden  eener  commissie,  om  naar  juffrouw 
Noble's  huis,  hier  om  den  hoek,  te  gaan  en  haar  de  benoeming 
mede  te  deelen." 

De  twee  commissieleden  zetten  hunne  hoeden  op,  en,  vergezeld 
van  verschillende  personen,  die  aan  de  deur  hadden  gewacht  om 
den  uitslag  der  vergadering  te  vernemen,  gingen  zij  om  den  hoek 
naar  juffrouw  Noble's  woning:  een  afstand  van  een  paar  „blocks". 

In  de  woning  was  nog  licht,  dus  zij  wisten  dat  zij  nog  niet 
naar  bed  gegaan  was.  Zij  traden  binnen  door  het  hek,  en  Cotten 
klopte  aan  de  deur.. 

De  gekleurde  dienstbode  deed  open. 

„Is  juffrouw  Noble  tehuis?"  vroeg  Cotten. 

„Ja,  komt  u  binnen,  zij  wacht  op  bericht  van  het  comité.** 

De  vrouw  liet  hen  in  de  zijkamer.  Juffrouw  Noble  stond  op 
van  de  tafel,  waaraan  zij  had  zitten  lezen  en  ging  hen  tegemoet. 
Zij  bemerkten,  gedurende  een  oogenblik,  niet  dat  zij,  den  stap 
naar  hen  toe  doende,  waggelde.  Zij,  in  hare  zenuwachtigheid, 
was  zich  zelve  daarvan  nauwelijks  bewust. 

„Juffrouw  Noble,"  zoo  begon  Cotten,  „wij  zijn  hier  gekomen, 
om  u  aan  te  kondigen  dat  u  benoemd  zijt  tot  onderwijzeres  aan 
de  lagere  school  voor  het  volgend  jaar." 

„Dank  u,  o,  hartelijk  dank!"  zeide  zij.  „Het  verheugt  mij  zeer; 

Mary "  zij  legde  plotseling  hare  hand  op  hare  zijde  en  wankelde ; 

„Mary...." 

Een  hevige  aanval  van  pijn  trok  hare  gelaatstrekken  te  zamen 
en  belette  haar  verder  te  spreken.  Zij  zou  zijn  gevallen,  indien 
Old  Abe  haar  niet  hadde  opgevangen,  en  haar,  met  Mary's  hulp, 
op  een  sofa  hadde  gelegd. 

De  medicijnen,  haar  toegediend  door  Mary  en  door  den  genees- 
heer, die  onmiddellijk  was  ontboden,  bleken  nutteloos  te  wezen. 
De  onderwijzeres  kwam  niet  weder  tot  bewustzijn. 

Indien  het  gegeven  is  aan  allen,  wier  oogen  de  dood  heeft 
toegedrukt,  om,  gedurende  een  oogenblik,  met  smart  te  verwijlen 


I82 

bij  het  tijdperk  van  hun  verblijf  op  aarde,  of  wel  om,  van  het 
een  of  ander  hoog  standpunt  van  Genade,  daarop  neder  te  zien, 
dan  moet  Henrietta  Noble's  verdraagzame  ziel  gevoeld  hebben, 
vermengd  met  de  smart,  eene  voldoening  gevende  trilling  van 
genot;  want  niet  alleen  zij,  voor  wie  zij  gezwoegd  had,  treurden 
om  haar,  maar  de  menschen  van  haar  eigen  ras,  van  welke 
velen,  in  de  verblindheid  van  trots,  niet,  gedurende  haar  leven, 
wilden  toegeven  dat  zij  ook  hèn  zou  dienen,  zagen  zoo  veel  meer 
helder,  thans,  nu  zij  zorg  droegen  voor  haar  arm  omhulsel,  daaraan 
vriendelijke  eer  bewezen  en  het  zacht  te  ruste  legden  temidden 
van  het  stof  hunner  eigene  beminde  en  geëerbiedigde  dooden. 

Twee  weken  na  juffrouw  Noble's  begrafenis,  was  de  andere 
sollicitant  hoofd  der  lagere  school,  welke  werd  voortgezet  zonder 
eenige  verdere  beletselen  voor  den  loop  van  den  vooruitgang. 

Naast  de  vele  niet  beroemde  amazones  in  den  strijd  voor  de 
negeropvoeding,  zooals  Miss  Noble  er  ééne  was,  staat  de  bekende 
Dr.  Emily  P.  Newcomb.  Zij  stichtte  ééne  der  eerste  scholen 
voor  gekleurden  te  Kansas  city. 

Die  strijd  wordt  nog  voortgezet,  maar  de  negerzaak  is  vooruit- 
gaande. „Howard  University"  is  voornamelijk  voor  gekleurde 
studenten.  Van  de  wijze  waarop  de  fondsen  werden  bijeenge- 
bracht voor  de  Fisk  University  te  Nashville  Tenessee,  zegt  een 
daarop  betrekking  hebbend  werkje  het  volgende  : 

„De  geschiedenis  der  Jubileumzangers  schijnt  bijna  even  zoo 
weinig  een  hoofdstuk  uit  het  werkelijke  leven  als  de  legende 
der  moedige  Argonauten,  die  met  Jason  zich  inscheepten  voor 
den  beroemden  tocht  naar  het  Gulden  Vlies.  Het  is  de  geschie- 
denis van  een  klein  gezelschap  vrijgemaakte  slaven,  die  er  op 
uit  gingen  om  door  hunnen  zang,  machtig  te  worden  de  fabel- 
achtige som  van  twintig  duizend  dollars  voor  de  verarmde  en 
onbekende  school,  waarvan  zij  de  studenten  waren.  De  wereld 
was  aan  die  onbereisde  menschen  even  zoo  weinig  bekend,  als 
de  landen,  door  welke  de  Argonauten  moesten  trekken  ;  de 
maatschappelijke  vooroordeelen,  welke  hun  in  den  weg  stonden, 
waren  even  zoo  verschrikkelijk  ais  de  vuur  brakende  stieren  of 
de  krijgers,  die  opsprongen  uit  den  met  drakentanden  bezaaiden 


i83 

bodem  ;  en  geene  zeeën  waren  ooit  onstuimiger  dan  de  ervarin- 
gen, welke  gedurende  een  zekeren  tijd  hun  vertrouwen  en 
hunnen  moed  op  den  proef  stelden.  Er  zijn  tijden  geweest 
dat  zij  geen  geld  hadden  om  de  noodige  kleederen  te  koopen  ; 
toch  kwamen  zij  in  minder  dan  drie  jaren  terug,  medebrengende 
bijna  honderd  duizend  dollars.  Hun  was  de  toegang  geweigerd 
tot  hotels  en  zij  waren  gejaagd  uit  wachtkamers  van  spoorweg- 
stations om  de  kleur  van  hunne  huid ;  maar  zij  waren  met 
eer  ontvangen  geworden  door  den  President  der  Vereenigde 
Staten,  zij  hadden  hunne  slavenliederen  voor  de  Koningin  van 
Engeland  gezongen,  en  zij  waren  te  zamen  genoodigde  gasten 
geweest  aan  de  ontbijttafel  van  Haren  eersten  Minister.  Hun 
welslagen  was  merkwaardig,  evenals  hunne  zending  eenig  in 
hare  soort  was." 

Nat  heeft  mij  ook  nog  gebracht  een  maandschrift  „The  Southern 
letter"  geheeten.  Het  wordt  uitgegeven  door  Booker  Washington. 
Ik  vind  er  o.  a.  een  brief  in  van  een  dame  die  in  het  voorjaar 
van  1901  aan  den  professor  schreef:  „God  geve  voorspoed  aan 
Uw  edel  werk  1  Wanneer  ik  hoor  zeggen :  „het  kaukasisch 
bloed  van  Booker  Washington  is  de  oorzaak  van  zijn  succes  en 
volharding",  dan  antwoord  ik  steeds  :  „Het  is  Beginsel".  Ik  ben 
een  blanke  vrouw  uit  het  Zuiden,  eene  vroegere  eigenares  van 
slaven,  opgevoed  om  te  meenen  dat  het  juist  was  en  er  van 
overtuigd  te  zijn  dat  gekleurde  menschen  niet  in  eigene  behoeften 
kunnen  voorzien,  maar  dat  zij  weder  kannibalen  zouden  worden 
als  zij  onder  de  leiding  vandaan  kwamen  van  hunne  meesters ; 
en  aldus  geloofde  ik  dat  het  iets  verschrikkelijks  zoude  zijn  voor 
beide  rassen  als  de  negers  werden  vrijgemaakt.  Lang  geleden 
heb  ik  de  dwaasheid  van  zulke  meeningen  ingezien,  en  niemand 
meer  dan  ik  is  verheugd,  den  vooruitgang,  voorspoed  en  ont- 
wikkeling van  de  gekleurden  waar  te  nemen." 

Carnegie  gaf  in  1901  aan  Tuskegee  College  een  bibliotheek- 
gebouw van  fl.  50.000.  Zijn  de  berichten  juist,  dan  heeft  hij 
onlangs  bovendien  eene  som  van  i  600.000  ter  beschikking  der 
school  gesteld. 

Booker  Washington  is  lid  der  commissie  van  Toezicht  van  de 
„Calhoun  Coloured  school"  in  Lowndes  Country  Alabama.  Evenals 


i84 

te  Hampton  en  te  Tuskegee,  is  het  onderwijs  hier  voor  een  groot 
gedeelte  gericht  op  industrieele  doeleinden.  In  dit  gedeelte  van 
Alabama  zijn  er  zeven  zwarten  tegenover  een  blanke. 

Het  was  laat  toen  het  onderhoud  met  Nat  Jones  eindigde. 
Hij  vooral  had  daarbij  gesproken,  verstaanbaar  niet  altijd  door 
woorden,  maar  steeds  door  toon,  houding,  gebaren,  blikken  en 
door  de  in  zijn  betoog  gelegde  „ziel*.  De  trein  snelde  voort  door 
Canada  ;  de  Canadeesche  douane  had,  bij  wijze  van  formaliteit, 
blauwe  papiertjes  op  mijne  reisgoederen  geplakt  en  mij  overigens 
niet  den  minsten  last  bezorgd ;  wij  gingen  langs  de  noordelijke 
kust  van  het  meer  Erie ;  de  duisternis  was  volkomen. 

Toen  ik  den  volgenden  morgen  wakker  werd  en,  naar  buiten 
ziende,  de  heldere  dagstralen  over  BufFalo  gewaar  werd,  dacht 
ik,  bij  wijze  van  kontrast  tusschen  mijne  nachtelijke  reis  en  den 
zonnigen  morgen,  aan  die  Amerikaansche  dame,  die,  ten  einde 
de  blankheid  van  haar  „teint"  beter  te  doen  uitkomen,  zich 
steeds  doet  vergezellen  door  een  neger. 

Aangekomen  te  BufiFalo  en  weggaande,  gaf  ik  Nat  de  hand, 
en  eerst  toen  ik  weder  alleen  was,  peinsde  ik  nog  eens  over 
het  gezegde  dat  elke  daad  van  vriendelijkheid  eigenlijk  is  eene 
machtsvertooning,  welke  ons  rijker  maakt  aan  vriendschap  en 
welwillendheid,  „en"  —  zoo  gaat  Bentham  voort  —  „waarom 
zou  men  er  zich  niet  in  oefenen  met  zijne  macht  liever  blijd- 
schap dan  verdriet  in  het  leven  te  roepen  ?" 


IX 


BUFFALO. 


IX 

B  U  F  F  A  L  o. 


De  ervaring  leert  dat  het  voorstellingsvermogen  aangaande 
dingen,  welke  ons  persoonlijk  nog  onbekend  zijn,  ons  dikwijls 
parten  speelt.  Hoe  velen  zijn  er  voor  de  eerste  maal  naar  Napels 
gegaan,  die,  toen  zij  het  gezien  hadden,  toch  niet  wilden  sterven. 
Reizen  —  eene  kunst!  —  waarschuwt  voortdurend  tot  het  niet 
koesteren  van  te  hoog  gespannen  verwachtingen  omtrent  plaatsen, 
streken,  landen,  menschen  en  toestanden. 

Maar,  aan  den  anderen  kant,  schenkt  het  trekken  door  de  wereld, 
niet  zelden,  onverwachte  genoegens.  En  —  heerlijke  troost,  even- 
arend ons  voorrecht  van  aangename  herinneringen  in  het  geheugen 
te  kweeken  en  treurige  ondervindingen  daar  te  laten  afslijten  en 
verloren  te  doen  gaan !  —  de  vreugde  over  het  vinden  op  onzen 
weg  van  een  edelsteen,  welken  wij  glas  waanden,  is  grooter  dan 
de  teleurstelling  over  een  kleinood,  hetwelk  zich  niet  zóó  schit- 
terend opdoet,  als  wij  het  ons  van  te  voren  wel  verbeeldden. 
Faam  overigens  dwingt  tot  het  zien  in  den  spiegel  van  het  hart. 
Doorgaans  bevat  zij  een  kern  van  waarheid.  Een  slecht  handels- 
artikel kan  niet  op  den  duur  worden  geadverteerd.  Hij ,  die  bij  den 
aanblik  eener  erkende  schoonheid,  het  hoofd  omwendt,  zal  het 
best  doen  met  aan  zijne  aesthetica  te  gaan  werken ;  en  de  man, 
onbekwaam  om  het  genot  te  smaken  van  „Napoli  vedere**,  oefene 
zich  in  het  „zien",  of  sterve  aan  gemis  van  appreciatie- vermogen 
van  der  goden  weldaden.  Deelen  wij  niet,  althans  tot  op  zekere 


hoogte,  het  algemeen  gevoelen  over  iets  schoons,  dan  hebben  wij 
den  leelijken  kant  der  zaak,  dien  wij  daarin  ontdekken,  in  de 
meeste  gevallen  bij  onszelven  te  zoeken. 

Aanvankelijk  wilde  ik  mij,  voor  de  bezichtiging  van  BufFalo 
bepalen  tot  het ....  spoorwegstation.  Waarom  er  op  te  houden  ? 
Te  nauwernood  kon  de  stad  aan  het  Eriemeer  bekomen  zijn  van 
den  roes  der  Pan  American  Exposition.  Ook  moest  nog  loodzwaar 
op  haar  drukken  de  helsche  daad  van  Czolgosz.  En  dan:  geene 
voorzorgen  had  ik  genomen  om  er  iemand  te  ontmoeten.  Onder 
de  vierhonderdduizend  inwoners  zou  ik  geheel  alleen  zijn. 

Zulk  eene  eenzaamheid  is  eene  zonderlinge  gewaarwording. 
Velen  zullen  dagelijks  een  oogenblik  van  eenzaamheid  hebben, 
maar,  in  de  eigene  omgeving  zijnde,  gevoelen  zij  haar  niet, 
misschien  is  zij  daar  wel  iets,  naar  hetwelk  nu  en  dan  wordt 
verlangd,  gezocht.  Wie  is  wel  niet  eens  de  poort  uitgeloopen  om 
daarbuiten,  in  de  afzondering,  eene  wereld  te  zoeken,  verschillend 
van  de  gewone,  en  te  mijmeren? 

Het  tegenovergestelde  van  een  en  ander  is  het  zich  als  wild 
vreemde  bevinden  in  een  groote  onbekende  stad.  Niemand  aan 
wien  men  zijne  gedachten  kan  mededeelen.  Men  gevoelt  zich  als 
de  eenige  niet  vermomde  op  een  gemaskerd  bal,  als  de  indringer 
op  de  eifektenbeurs,  als  het  vliegend  balletje  op  de  roulette: 
onbekend,  onbestemd,  besluiteloos,  niet  wetende  waar  men  zal 
belanden.  De  weg  moet  gevraagd  worden ;  geen  enkel  bekend 
gebouw;  Baedeker  is  de  veder,  welke  de  vreemde  eend  in  de 
bijt  verraadt ;  men  raadpleegt  het  boek  vlug,  als  stond  het  op  den 
index,  en  stopt  het  weder  weg ;  men  is  op  een  wanhopigen  afstand 
van  de  geestelijke  liefkozing,  welke  hgt  in  de  nabijheid  eener 
ziel,  door  wie  men  wordt  verstaan,  tegen  wie  men  zich  kan  uiten. 

De  goede  kant  van  dat  alléén  zijn  is  dat  het  moet  verdreven, 
vergeten  worden.  Eén  der  middelen  is  de  arbeid  van  het  opletten. 
Weinige  verwachtingen  had  ik  van  BufFalo.  Schittert  er  wellicht 
iets?  Mag  het  misschien  den  naam  van  kleinood  dragen?  Aan 
mijne  oogen  geef  ik  den  kost,  en  mijn  geest  ziet  ook  hier  een 
centrum  van  den  vooruitgang  des  lands,  van  welken  nog  onlangs 
in  deze  zelfde  stad  werd  gesproken  door  den  eersten  burger  der 
Republiek,  alvorens  hij  de  oogen  sloot  voor  eeuwig. 


i89 

De  Niagara  ligt  van  BufFalo  twintig  mijlen  af.  De  val  verschaft 
de  beweegkracht  voor  de  electrische  trammen,  welke  in  alle 
richtingen  daarheen  suizen. 

Eene  eeuw  geleden  richtte  hier  de  eerste  blanke  zijne  woning 
op.  Naar  den  oorsprong  van  den  naam  der  stad  behoeft  men 
dan  ook  niet  ver  te  zoeken.  Aan  de  monding  der  tegenwoordige 
Buffalo  river  graasden  buffels. 

Handel  wordt  er  thans  gedreven,  en  een  voorname,  vooral  met 
het  Noordwesten.  Daarheen  gaan :  granen  (gezamenlijk  draagver- 
mogen der  elevators  i6  a  17  millioen  bushels),  timmerhout,  steen- 
kolen, vee;  ook  de  eigene  nij verheidsvoortbrengselen,  van  welke 
in  het  algemeen  voor  honderdmillioen  dollars  geproduceerd  wordt : 
metaalwaren,  stijfsel,  olie,  zeep,  bier,  geestrijke  dranken  enz. 

Het  bezoek  herinnert  aan  drie  presidenten  der  Republiek. 
Terwijl  ik  daar  juist  uit  mijn  dagboek  heb  overgeschreven  eene 
aanteekening  van  economischen  aard,  noem  ik  —  nog  eens  — 
William  Mc.  Kinley,  als  nummer  één. 

Het  was  hier,  dat  hij  zijne  medeburgers  wees  op  den  voor- 
beeldeloozen  voorspoed  van  het  land  gedurende  de  laatste  jaren, 
een  voorspoed,  welke  o.  a.  bewezen  werd  door  de  vermeerdering  der 
deposito's  in  de  spaarbanken.  Het  volgen  van  een  breede  handels- 
politiek beveelt  hij  aan  ;  de  uitvoerhandel  moet  worden  vermeerderd 
„we  must  not  repose  in  fancied  security  that  we  can  for  ever 
sell  everything  and  buy  little  or  nothing",  de  stoom  vaartlij  nen, 
de  nieuwe,  welke  uitgaan  van  de,  aan  den  Stillen  Oceaan  ge- 
legen, havens  van  de  Vereenigde  Staten,  van  Mexico,  van 
Midden-  en  Zuid- Amerika,  moeten  worden  gevolgd  door  recht- 
streeksche  lijnen  tusschen  de  Oostkust  en  Zuid-Amerikaansche 
havens.  De  handelsvloot  moet  vergroot  worden  en  de  schepen 
moeten  varen  onder  de  Amerikaansche  vlag,  zij  moeten  zijn 
gebouwd,  bemand  door  en  toebehooren  aan  Amerikanen. 

Weinige  oogenblikken,  nadat  deze  wooren  door  Mc.  Kinley 
waren  uitgesproken,  ging  het  schot  af  dat  deze  als  het  ware  tot 
een  grafschrift  zou  maken. 

Mijne  schreden  richtende  van  het  Union-depót,  westelijk  naar 
Mainstreet,  kom  ik  alras  vóór  het  „ElUcott  Square-building"  op 
den  hoek  van  Swanstreet.  Men  zegt,  dat  dit  het  grootste  kantoren- 


igo 

gebouw  „in  the  world**  is.  Laatstgenoemde  uitdrukking  heb  ik, 
op  allerlei  dingen  toegepast,  reeds  zoo  vaak  gehoord  sedert  mijne 
aankomst  in  San  Francisco,  dat  ik  haar  niet  meer  letterlijk  opvat. 
Zij  moet  in  het  oor  worden  opgenomen  ongeveer  als  ons  „vrecseltjk 
mooi".  Intusschen  heel  sterk  kan  toch  niet  worden  overdreven  bij 
een  kolossus,  in  welken  i6  heffers  stijgen  en  dalen  en  vijfduizend 
menschen  plaats  vinden  om  hunnen  dagelijkschen  arbeid  te  ver- 
richten. 

Rechts  daartegenover,  op  den  hoek  van  Swanstreet,  is  „Weed- 
block",  waar  president  Grover  Cleveland  woonde,  toen  hij  nog 
advokaat  te  BufFalo  was.  Hij  was  een  man  „selfmade" ;  bediende 
in  een  magazijn  op  het  platte  land,  professor  in  een  New-Yorksch 
blinden-instituut,  later  klerk  op  een  procureurskantoor,  burge- 
meester van  Buffalo  in  1881,  gouverneur  van  New- York  in  1883, 
ziedaar  zijn  curriculum  vitae.  Democraat,  volgde  hij  den  republi- 
kein Chester  AUan  Arthur  op  als  President  der  Vereenigde  Staten. 
Moet  ik  herinneren  aan  zijn  bestuur,  hetwelk  de  eigenaardigheid 
heeft  van  verdeeld  te  zijn  in  twee  tijdperken:  het  eerste  rustig, 
kalm,  zich  nauwelijks  kenmerkend  door  de  tariefvraag;  het  tweede 
voorafgegaan  door  eene  republikeinsche  administratie  onder  Ben- 
jamin Harrison,  veel  bewogen,  druk,  woelig?  Te  worstelen  had 
hij  met  de  annexatie  vraag  der  Sandwich-eilanden,  welker  Koningin 
hij  op  haar  troon  wilde  herstellen;  met  lastige  kwestiën  van 
financieelen  en  fiskalen  aard;  met  den  arbeidsstrijd  van  1894, 
veroorzaakt  door  eene  werkstaking  onder  het  talrijk  personeel 
van  de  „Pullman  Palace  Car  Company",  tengevolge  waarvan 
Illinois  in  vuur  en  vlam  stond;  en  met  bijzonder  koele  verhou- 
dingen tusschen  Washington  en  Londen  over  het  grensgeschil 
tusschen  Britsch-Guyana  en  Venezuela,  welk  geschil  ten  slotte 
werd  onderworpen  aan  arbitrage. 

Later  op  den  dag,  nadat  ik  op  „Forest  Lawn  Cemetry"  het 
graf  van  Millard  Fillmore  heb  gezien,  sta  ik,  op  den  hoek  van 
Niagarasquare  en  van  de  grootsche  Delaware  avenue,  vóór  het 
huis,  hetwelk  dezen  tot  woning  heeft  gediend.  Ook  Fillmore  was 
lid  van  de  Buffalo'sche  balie.  Hij  was  het  geworden,  na  geboorte 
in  een  blokhuis  in  de  wildernis.  Van  boerenzoon,  de  Bijbel  en 
een  gezangboek  steeds  onder  zijn  bereik,  was  hij  opgeklommen : 


191 

eerst  tot  vrachtrijder,  later  tot ...  .  Vice-president  der  Vereenigde 
Staten  en  President,  toen  namelijk  Generaal  Zacharias  Taylor, 
die  in  Mexico  zijne  sporen  had  verdiend,  overleed ;  nauwelijks 
nadat  het  Opperbestuur  des  Lands  door  hem  was  aanvaard. 
Met  Fillmore  begint  de  negerkwestie  een  waarlijk  acuut  karakter 
te  krijgen.  Californië  was  in  de  Unie  gekomen  als  anti-slavernij 
staat,  in  het  distrikt  van  Columbia  was  slavernij  juist  afgeschaft : 
het  Zuiden  eischte  evenwicht,  compensatie ;  Fillmore  onderteekende 
in  1850  de  „Fugitive  slave  law",  welke  aan  de  eigenaars  van 
zwarten  het  recht  gaf  deze  te  vatten  in  anti-slavernij  staten,  en 
hen,  zonder  vorm  van  proces,  naar  de  plantage  terug  te  doen 
brengen.  De  burgeroorlog  was  toen  nog  slechts  eene  kwestie 
van  tijd. 

Van    tentoonstellingsroes    geen    zweem ;    of   liever  —  want  ik 

vergis  mij  —  BufFalo  is  vol  van  de  tentoonstelling  te St.  Louis. 

De  Pan  American  Exposition  heeft  afgedaan,  leve  de  aanstaande 
World's  fair!  Gene  is  oud,  ligt  aan  den  achtersteven;  deze  is 
jong,  bevindt  zich  vooruit;  „onze  zorgen,  belangstelling,  geest- 
drift, dus  voor  alles  wat  de  boeg  vraagt." 

Ei !  Is  dit  misschien  het  geheim  der  Nieuwe  Wereld  ?  Niet  om- 
zien, maar  steeds  den  blik  in  de  toekomst?  Het  ter  wereld  ver- 
schijnend wicht,  dat  weent,  met  een  glimlach  te  beschouwen  en 
er  toe  bij  te  dragen  dat,  als  zijn  stervensuur  zal  slaan,  de  om- 
standers zullen  weenen  en  het  gelaat  van  den  scheidende  zal 
stralen  door  een  glimlach  van  geluk  ;  te  helpen  opdat  de  jonge 
burger  wasse  in  verstand,  welzijn,  welvaart  en  zelfstandigheid,  en 
het  een  zoowel  als  het  ander  zonder  bekommering  voor  de  ouders 
en  de  ouderen,  die  geleerd  moeten  hebben  voor  zich  zelven  te 
zorgen  ?  Het  kind  in  te  prenten  dat  het  op  eigen  beenen  vooruit 
moet  komen  door  zich  niet  neder  te  leggen  bij  het,  voor  ver- 
betering vatbare.  Bestaande  en  door  het  beoefenen  van  zelf- 
standigheid. "Wel  gelijk  heeft  de  schrijfster  van  „Briefe,  die  ihn 
nicht  erreichten"  '),  waar  zij  zegt:  „Reeds  daardoor  hebben  de 
Amerikanen  zoo  vele  kansen  om  hunne  doeleinden  te  bereiken, 
omdat    zij    alles,    met    hun    grooten  zin  voor  het  praktische,  aan 


')  Berlin,  Gehr.   Paetel   1903. 


192 

hunne  organisatietaak  weten  aan  te  passen ;  omdat  het  eene  natie 
van  zelfstandige  menschen  is,  die,  individueel  genomen,  hooger 
staan  dan  de  Europeaan.  Oorspronkelijk  stammen  zij  af  juist  van 
hen,  wien  het  in  Europa  te  benauwd,  te  onvrij  was,  van  menschen, 
die,  door  hun  onafhankelijkheidsgevoel,  naar  nieuwe  werelden 
werden  gedreven,  alwaar  zij  hunne  persoonlijkheid  ongestoord 
konden  ontwikkelen.  Deze  overgeërfde  eigenschap  vormt  den 
voornamen  karaktertrek  van  het  nieuwe  ras ;  en  in  dat  ras  hebben 
zich  een  geheel  ander  initiatief  en  persoonlijk  verantwoordelijks- 
gevoel  ontplooid  als  in  het  oude  Europa.  Vóór  alles  leeren  de 
Amerikanen  om  voor  zich  zelven  te  zorgen  en  zich  niet  te  ver- 
laten op  de  leiding  van  anderen." 

Die  schrijfster  zal,  bij  dit  oordeel  over  het  volk,  waaronder  zij 
vertoefde,  zeker  hare  eigene  sexe  niet  hebben  vergeten.  De 
Amerikaansche  vrouw  is  inderdaad  met  groote  schreden  vooruit- 
gegaan sedert  de  oprichting,  in  1869,  te  New- York,  van  „the 
Sorosis"  :  de  eerste  vrouwenclub,  die  ten  doel  had  geestelijken 
arbeid  en  aangename  sociale  betrekkingen  voor  vrouwen  te 
bevorderen.  De  eerste  38  leden  verbonden  zich  om  te  werken  in 
het  belang  der  bevrijding  voor  de  vrouwen  van  de  hindernissen, 
welke  haar  beletten  deel  te  nemen  aan  de  belooningen  van 
industrieelen  en  professionneelen  arbeid. 

Ongeveer  vijftien  jaren  later  moedigde  Mrs.  Henry  Field,  de 
bekende  strijdster  voor  de  rechten  der  vrouw,  hare  zusteren  aan 
„to  avoid  an  idle,  aimless  life,  dependence  upon  friends,  or, 
what  is  worse :  marriage,  to  escape  work  or  to  gain  a  position " . 
Zij  voegde  er  bij :  „Indien  gij  niet  met  uwe  hersenen  kunt 
werken,  werkt  dan  met  uwe  handen,  moedig,  openlijk,  den 
eerbied  voor  u  zelve  en  onafhankelijkheid  bewarende.  Arbeid 
was  nooit  bedoeld  een  vloek  of  een  schande  te  zijn ;  hij  is  de 
hechtste  grondslag  voor  groei  en  geluk.  Het  is  beter  eene  goede 
modiste  te  wezen  dan  een  slechte  onderwijzeres  of  een  zwak 
medewerkster  van  tijdschriften.  Bij  de  vrouwen  berust  de  macht 
om  hare  sekse  in  het  gelijk  te  stellen  tegenover  dom  vooroordeel, 
en  zij,  die  weelde,  talent  of  maatschappelijke  positie  bezitten, 
moeten  nooit  nalaten  de  eerlijke  werkster,  hoe  nederig  ook,  met 
volle  sympathie  te  erkennen." 


193 

Sedert  dien  is  de  strijd  voortgezet  op  alleszins  hoopvolle  wijze 
voor  de  vrouw.  Te  BufFalo  heb  ik  gelegenheid  vele  bladen  in 
te  zien,  welke,  door  vrouwen  geredigeerd,  medehelpen.  Ik  leer 
daaruit  bijzonderheden  aangaande  de  beweging  voor  het  stem- 
recht der  vrouw,  welke  over  de  geheele  Unie  is  georganiseerd 
en  waarvan  ééne  der  voornaamste  leidsters  Mrs.  Carrie  Chapman 
Catt  is.  Bijna  elke  stad  heeft  eene  Vereeniging,  welke  dat  doel 
bevordert.  In  den  Staat  Wyoming,  alwaar  de  vrouwen  reeds 
sedert  24  jaren  stemrecht  hebben,  gaan  90%  harer  naar  de 
stembus  op.  Bij  de  verkiezingen  voor  schooltoezicht  stemden  te 
Boston  in  1879:  934  vrouwen,  doch  in  1899:  7090  en  in  1901  : 
11622.  De  „highschools"  in  de  Unie  worden  bezocht  door  189.187 
jongens  en  260.413  meisjes.  Tijdens  mijn  verblijf  in  Amerika 
begon  Mrs.  Carrie  Chapman  Catt  eene  campagne  ten  gunste 
van  de  invoering  van  het  stemrecht  voor  de  vrouw  in  den  Staat 
New  Hampshire,  welke  op  dit  punt  tot  dusver  onverzettelijk 
was  gebleven.  Zij  heeft  het  pleit  gewonnen. 

Ter  tentoonstelling  te  St.  Louis  is  voor  de  eerste  maal  geen 
onderscheid  gemaakt  tusschen  inzendingen  van  mannen  en  in- 
zendingen van  vrouwen.  Men  heeft,  met  dezelfde  conditiën  om 
voor  bekroning  in  aanmerking  te  brengen,  niet  geacht  op  de 
vraag,  wiè  de  arbeid  heeft  verricht,  doch  op  de  waarde  van  het 
werk  zelf. 

Aldus  zal  men  er  zich  op  moeten  voorbereiden  dat  aan  de 
hersenen  der  vrouw  de  eer  worde  gegeven  waarop  zij  recht 
hebben.  Mettertijd  zal  ook  in  Europa  ten  volle  worden  ingezien 
dat  het  oordeel  eener  verstandige  vrouw  meer  —  het  is  nog  geen 
axioma,  dat  ik  daar  neerschrijf  —  waard  is  dan  van  een  manne- 
lijken  idioot.  Wij  zijn  reeds  op  weg.  De  Amerikaansche  vrouwen, 
die  in  de  oude  wereld  gevestigd  zijn,  strekken  als  vingerwijzing. 
Zij  weten  zich  gemakkelijk  vreemde  toestanden  eigen  te  maken 
en  verliezen  toch  hare  persoonlijkheid  niet.  Het  is  de  Ameri- 
kaansche „adaptability'*,  welke  haar,  in  menig  geval,  een  belang- 
rijke rol  doet  vervullen  in  de  staatkundige,  diplomatieke  en 
letterkundige  kringen  van  het  oude  Europa. 

Uitgesloten  hiervan  is  natuurlijk  het  aantal  Amerikaanschen, 
welke   hier,    in    ons    werelddeel,    gaarpe    van  zich  doen  spreken 

13 


94 


uithoofde  van  de  wijze,  waarop  door  haar  verspild  worden  de 
verdiensten  van  den  tehuis  hard  werkenden  echtgenoot.  Zelfs  te 
New- York  ontbreekt  het  niet  aan  vrouwen,  die  aan  duizend  minder 
bedeelden  een  gelukkig  jaar  zouden  kunnen  schenken,  indien  zij 
zich  ééns  in  de  twaalf  maanden  de  weelde  wilden  ontzeggen  van 
een  nieuw  balkleed  te  bestellen;  die  geen  hooger  genot  kennen 
dan  dat  van  in  de  courant  te  lezen  haren  naam,  gekoppeld  aan 
het  geld,  dat  zij  hebben  uitgegeven  om  éénen  avond  te  kunnen 
schitteren.  De  werkelijke  Amerikaansche  vrouw  verdient  dat  men 
haar  beoordeele  naar  een  ander  staal. 


X 


NIAGARA. 


X 

N  I  A  G  A  R  A. 


Toen  de  „Golden  Gate"  naderde,  had  ik  mijzelven  de  vraag 
voorgelegd:  Natuur  of  mensch? 

Voor  den  tocht  door  het  nieuwe  continent  had  ik  ter  beschikking 
slechts  eenige  maanden,  en  tusschen  de  beide  genoemde  onder- 
werpen van  belangstelling  ging,  in  mijn  binnenste,  de  weegschaal 
op  en  neder. 

Voor  „natuur"  was  het  seizoen  in  het  algemeen  niet  gunstig. 
Februari  stond  op  den  kalender.  Toch  won  „mensch"  het  niet 
onmiddellijk.  Een  gedeelte  van  Yellowstone-park,  van  Yosemite- 
vallei,  zou  ik  wel  hebben  kunnen  bezichtigen.  En  vooral:  het 
zonnige  Zuiden  lag  open.  Te  Los  Angeles  en  te  Pasadena  bloeiden 
de  oranjeboomen ;  van  Mount  St.  Helena,  een  blik  werpende  in 
de  Napa-vallei,  zou  het  oog  schakeeringen  ontwaren  van  het  wit 
der  kersen,  van  het  rosa  der  perziken  en  van  des  appelbloesems 
teeder  rood.  Geen  pels  noodig  in  Arizona  en  Texas !  Aantrekkelijk 
was  New-Orleans;  door  Mississippi,  Alabama  en  verder  noord- 
waarts kon  ik  gemakkelijk  Washington  en  New- York  bereiken. 
Een  gedeelte  van  het  gezelschap,  waarmede  ik  uit  zee  was  ge- 
komen, koos  dien  weg. 

Gedurende  jaren,  had  ik  als  bespotting  van  vrouwelijk  schoon, 
vóór  oogen  gehad:  rood  gesminkte  koonen,  lippen  misvormd  door 
een  streep  van  karmijn,  wanstaltige  k£ipsels,  een  kunstbloem 
achter  het  grof  gevormd  oor  als  opschik,  voeten  als  stompjes,  of 


198 

wel,  natuurlijk  gebleven,  lomp  geplaatst  op  een  onmogelijk 
hoogen  Tartaarschen  hak,  een  soort  van  stelt.  Reeds  zag  ik  de 
creole,  met  oogen  van  kool  en  tanden  als  paarl,  trillend  van 
levensgenot,  zwevende  als  eene  fee  over  de  Spaansch-Amerikaan- 
sche  landouw:  haar  katoenland;  koesterende  hare  matgetinte 
huid  van  fluweel  in  de  zuidelijke  stralen,  badende  den  sierlijken 
voet  in  't  azuur  van  Mexico's  golf. 

Dat  visioen  rees  en  verdween.  In  de  schaal  werden  gelegd : 
praktijk,  bankwezen,  nijverheid,  onderwijs,  methodes  van  zaken 
doen.  Dat  alles  woog  zwaarder.  Zijnde  voor  de  eerste  maal  in 
Amerika,  moest  ik  trachten  na  te  vorschen  waar  de  nervus  rerum 
van  den  jongen  Titan  te  vinden  was,  den  sterk  geschofte  te  ontleden, 
te  zoeken  in  de  eerste  plaats  naar  zijnen  geestkrachtigen  schedel, 
te  weten  komen,  in  het  algemeen  de  oorzaken  van  zijn  giganten- 
sterkte.  Weelde  zou  ditmaal  zijn:  het  bewonderen  van  zijne  bloemen, 
van  zijne  vruchten,  van  zijn  tooi  en  zijn  praal,  van  zijne  zuidelijke 
sterren,  fonkelende  aan  den  kalmen,  wolkeloozen  hemel  van  Florida, 
van  zijne  poëtische  maan,  luisterende  naar  de  muziek  der  kabbe- 
lende baren  van  Chatham-bay.  Een  geurige  havanna  zou  niet 
kunnen  stillen  den  honger,  dien  ik  naar  zijn  brood  had. 

Ik  koos  dus  het  Noorden,  het  ongestadige  weder,  de  nevelen 
der  steden,  liggende  aan  de  rechtstreeksche  trans-continentale 
verkeersaderen.  Geen  weelde,  geene  poëzie,  maar  het  feit  der 
werkelijkheid,  de  prozaïsche  daad,  het  zwoegen  in  de  fabrieks- 
plaatsen,  de  arbeid  in  de  kantoren  der  „Skyscrapers",  de  tabellen, 
de  cijfers,  de  programma's  van  scholen,  de  vrouw  bezig  met  arbeid 
van  het  meest  praktische  allooi,  de  mensch  als  bij  in  den  korf. 

Toch  had  ik  mijzelven  beloofd  van  dat  gewoel  één  oogenblik 
rust,  één  stuk  natuur  te  genieten:  de  Niagara. 

Grauwe,  sneeuwerige  morgen.  De  zon  zou  misschien  doorbreken. 
Het  was  nóg  winter,  maar  naar  de  eerste  zwaluw  werd  uitgezien. 
Gedurenden  den  nacht  waren  vlokken  gevallen.  De  ochtendvorst 
had  deze  hard  gemaakt. 

Reeds  sedert  den  vorigen  avond  roiBFelde  de  groote,  de  ont- 
zaggelijke R  mij  in  de  ooren.  Bij  het  sluiten  der  oogen,  hadden 
zich  toen  beelden  opgedaan  van  de  prisma's  van  den  Giessbach,  zich 


t99 

vermengende  in  wilden  dans  met  vijf  zilveren  kolommen  in  de 
buurt  van  Tjibodas;  broederschap  had  ik  zien  drinken  de  vallen 
van  Trollhattan  met  die  van  Shira-ita-no-taki  aan  Fujiama's  basis, 
bruiloft  zien  vieren :  Laufen  en  Imatra.  De  muziek  tot  dit  alles 
verschafte,  in  de  harmonie  der  sferen,  het  geweldig  akkoord, 
geschapen  door  den  klinker  —  want  Gods  R  is  geen  consonant  — 
des  Waters,  dien  ik  hier,  op  zeer  verren  afstand,  hoorde  ruischen, 
rommelen,  ratelen,  grommelen,  donderen  met  een  alles  over- 
treffenden  klank. 

Hier Gij,    onstuimige  Imatra,  wat  zuigt,  dwarrelt,  spat, 

bruist  gij  van  de  ééne  rots  naar  de  andere,  hortend  en  schok- 
kend, ziedend  en  schuimend,  nu  eens  zigzag,  dan  weder  recht- 
uit; kind  van  het  Saïmameer,  wringt  gij  U  haastig,  onge- 
duldig, beëngd,  sidderend,  gedrukt,  gestooten,  beknepen,  langs 
de  ruwe  steenwanden  van  graniet  des  Finschen  gronds,  totdat  gij 
eindelijk  beneden  in  het  meertje,  weder  langzamerhand  Woeöksi 
wordt.  Wat  hebt  gij  U  die  vierdehalf  honderd  meter  driftig 
gemaakt ! 

Hier Lang    geleden    is    het,    o    Giessbach !    dat    ik  uw 

kristal  van  den  noordelijken  wand  des  Faulhorns,  over  rotstrappen 
heilig  in  hun  zevental,  te  midden  van  Helvetia's  eeuwig  groenende 
dennenbosschen,  zag  blinken  op  zijne  baan  naar  het  meer  van 
Brienz.  Toch,  gietende  en  glinsterende  beek,  in  het  land  der 
Alpen  van  Bern  gaf  Natuur  nog  andere  wonderen  te  aan- 
schouwen als  U ! 

Hier Het  ongebaand  pad  van  het  Oerwoud  daar  boven 

Tjipanas  leidt  moeielijk  naar  U  toe,  schoon  vijftal  van  den  Preanger ! 
Gij  beloont  den  wandelaar  ruimschoots  voor  den  langen  tocht  van 
Tjibodas ;  slingerend  heeft  zijn  voet  moeten  voortschrijden  tusschen 
de  tropische  reuzenstammen,  groen  van  mos  en  liaan,  met  de 
blaadrenkroon  hoog  in  de  lucht;  eensklaps  op  die  open  plek 
gekomen,  ontwaart  hij  de  kuische  stralen  van  uwe  cataracten, 
en,  van  bewondering  verstomd,  heft  hij  een  lied  aan  van  lof 
over  uw  reinheid,  uw  pracht.  Grootscher  tooneelen  nochtans 
dan  het  uwe  biedt  Indië,  het  rijke. 

Hier Ruwe   rapids  der  Götaelf,  uw  snellen,  uw  koken, 

uw    warrelen,  uw  krommen  doen  U  in  opvliegendheid  niets  toe- 


200 

geven  aan  de  klein-aziatische  Meïnder.  Uwe  dartelheid  dwong 
uwe  landslieden  de  rotsen  en  klippen  te  mijden,  want  het  gevaar, 
dat  zij  bieden,  herhaalt  zich  tot  vier  malen  toe.  De  schepen 
maken  een  omweg  voor  U  door  het  kunstig  gegraven  kanaal 
van  TroUhatta.  Uw  omgeving  is  nu  eens  vol  eenvoud  en  dan 
weer  wild,  ruw  en  rotsachtig.  Het  geheel :  een  schoon  beeld  van 
Europa's  Noorden,  hetwelk  de  herinnering  gemakkelijk  bewaart. 

Hier In  de  schaduw  van  Fuji,  bij  de  meren  aan  zijnen 

voet,  bij  het  dorp  Kami-Ide  aan  zijn  westelijke  flank,  stort  zich, 
over  de  zwarte  lava,  sierlijk,  eenigszins  oostersch  droefgeestig, 
naar  beneden  een  veertigtal  cascades.  De  beide  grootste  dezer 
dragen  de  namen  van  Odaki:  de  „mannelijke",  en  Medaki:  de 
„vrouwelijke".  Ik  groet  hen  uit  de  verte.  Zij  maken  weer  levend 
het  beeld  van  het  lieflijk,  volhardend,  vooruitgaand  Japan. 

Hier Aan    Vader  Rijn  kan  geene  vergelijking  onrecht 

doen.  De  overlevering  geeft  hem  een  aureool,  even  voordeelig 
als  den  man  van  aanzien  de  nimbus  zijner  bekendheid  bij  de 
menigte.  En,  wie  zal  dan  ook  gering  schatten  de  pracht  van  den, 
uit  het  wit  der  Schaifhauser  golven  gewevenen,  mantel,  met 
welken  hij  zich  tooit,  wanneer  hij  tusschen  Neuhausen  en  Laufen, 
gereedstaat  om  de  Thur  te  huwen  en  om  op  te  treden  als  arbiter 
tusschen  Zwitserland  en  Baden? 

Maar,  hier  bij  het  naderen  van  den  Niagaraval,  den  „Donder 
der  Wateren",  gelijk  de  Indianen  hem  noemden,  wordt  de 
sterveling  gepakt  door  Majesteit  en  door  Majesteit  alléén.  Heeft 
hij  geleerd  te  „zien",  dan  geraakt  hij  nagenoeg  plotseling  onder 
de  bekoring  van  het  Verhevene:  onmiskenbaren  stempel  van  dit 
wonder  der  Natuur.  Het  licht,  waaronder  ik  het  beeld  nog  steeds 
vóór  oogen  heb,  is  gedempt;  de  omgeving:  een  sneeuwlandschap 
met  hier  en  daar  een  vlek  van  dennegroen ;  de  lucht  bewolkt ; 
slechts  bij  tusschenpoozen  wordt  het  grijs  wat  lichter. 

Een  binnenzee,  telg  van  het  Oppermeer,  van  de  meren  Michigan. 
Huron  en  Erie,  spoedt  zich  voort.  Plotseling,  stuitende  op  haren  weg 
tegen  Goat  Island,  hetwelk  dwingt  tot  eene  splitsing,  rechts  naar  den 
Amerikaanschen  oever,  over  eene  breedte  van  honderden  Meters 
en  links,  langs  eene  nog  veel  langere  hoefvormige  lijn  in  de 
richting    van    Canada,    verliest    zij   haren   bodem  !   De  vloedgolf. 


20I 

werktuig  van  Geweld,  doch  in  dit  geval  geen  onheil  brengende, 
zich  tot  dusver  voortbewogen  hebbende,  statig,  deftig,  zonder 
veel  vertoon,  met  sobere  pracht,  ontdekt  eensklaps,  zonder  een 
uitweg,  den  diepen  afgrond.  Geen  schrik,  geene  wanhoop,  geene 
vertwijfeling  bij  haar !  Het  Lot  in  de  oogen  ziend,  plooit  zij 
met  voornaam  gebaar,  met  uitstekende  gratie,  eerbiedwekkend, 
breed,  kordaat,  vol  betoovering,  hare  massa  tot  een  giganten- 
kussen  van  goddelijke  smaragdtinten,  stort  zich  in  de  diepte,  en 
hare  vlekkelooze,  lichtende,  blinkende,  stuivende  en  bruisende 
atomen  verliezen  zich  daar  beneden  verder  en  verder,  eindelijk 
in  het  meer  Ontario. 

Van  vele  zijden  kan  genoten  worden  de  aanblik  van  dat 
Heerlijke.  Het  domineert  alle  andere  punten  van  den  Niagara- 
cafiyon,  vele  in  aantal,  elk  beziens-,  bewonderingswaardig  op  zich 
zelf,  doch  klein  in  vergelijking  met  dat  ééne  grootsche  schouw- 
spel van  den  Val. 

Voor  een  gering  bedrag  kan  de  bezoeker  zich  begeven  onder 
den  Val,  naar  de  zoogenaamde  „Cave  of  the  Winds".  Men  reikt 
hem  een  oliejas  en  een  zuidwester,  geleidt  hem  naar  een  heffer, 
waarmede  wordt  afgedaald  naar  een  in  de  rotsen  gehouwen 
gang.  Daaruit  gekomen,  ziet  hij  den  uit  de  hoogte  stortenden 
vloed :  iedere  minuut  eene  hoeveelheid  van  vijftien  millioen 
kubieke  voet.  De  wateren  loeien  en  dreunen ;  er  zijn  er  die 
beweren  dat  de  haren  hier  te  berge  rijzen  van  ontzetting 
en  angst. 

De  geheele  streek  kan  gemakkelijk  bezichtigd  worden  door 
middel  van  de  elektrische  tram  wagens  der  „Great  Gorge  route". 
Hier  zijn  de  ^Whirpool  rapids"  waarin  Captain  Webb,  in  1883, 
trachtende  te  zegevieren  over  de  macht  dezer  stroomversnellingen, 
om  het  leven  kwam.  Daar  ontwaart  men  het  bekken  van  de 
„Grand  Whirlpool",  de  uitholling  van  den  rotsachtigen  bodem 
door  de  sedert  eeuwen  borende  wateren.  De  Niagararivier  noodigt 
hier  waternimfen  en  gnomen  tot  een  wals,  en  laatstgenoemde 
kunnen  op  den  duur  de  vermoeiende  beweging  niet  volhouden. 
De  middelpuntvliedende  kracht  des  maalstrooms  overwint  het 
weerstandsvermogen  van  het  graniet,  en  verwijdt  het  bekken 
langzaam    inaar   zeker.    De    oevers   zijn  wild,  de  rotsen  begroeid 


202 

met  pijnboomen,  grimmig  nederziende  op  den  onstiiimigen  stroom» 
welke  dreigend  hun  voetstuk  ondermijnt. 

Waar  het  water,  eindigende  den  dans,  weder  geregeld  verder 
gaat,  ligt,  aan  de  Amerikaansche  zijde,  het  Ongiarapark,  aldus 
geheeten  naar  den  naam,  met  welken  de  Roodhuiden  oorspron- 
kelijk den  Val  hebben  aangeduid. 

De  dennen  bij  „Bloody  Run  Creek"  fluisteren  nog  van  het  bloed, 
gevloeid  in  1763  bij  de  hinderlaag,  gelegd  door  Roodhuiden  van 
den  Senecastam,  aan  een  Engelsch  transport  van  90  man,  van 
welke  slechts  drie  militairen  konden  ontsnappen. 

Over  wreede  oorlogen  van  voorheen  kan  ook  mede  spreken 
het  plaatsje  Lewiston,  bij  hetwelk  de  Niagararivier  kalmer  en 
breeder  wordt.  Fenemore  Coopêr  schreef  er  eenige  van  zijne 
romans.  Ook  daar  hebben  de  Roodhuiden  menigmaal  op  bloedige 
wijze  huis  gehouden. 

Later  werden  deze  de  bondgenooten  der  Britten  tegen  de 
Amerikanen. 

Als  ik  over  de  New  Suspension  bridge  (de  oude  brug,  de 
eerste,  welke  de  beide  oevers  van  den  cafiyon  verbond,  werd 
een  slachtoffer  van  den  stroom  bij  een  storm  in  1863)  aan  de 
Canadeesche  zijde  ben  gekomen,  staat  vóór  mij  het  standbeeld 
van  Generaal  Broek.  Aan  het  hoofd  zijner  troepen  sneuvelde 
hij  den  i3den  October  181 2  daar  te  Queenston  Heights  tegen 
de  Amerikanen. 

Het  was  de  tweede  oorlog  tusschen  de  Vereenigde  Staten  en 
Engeland.  Zijn  oorzaak  was  het  „recht  van  onderzoek"  naar 
Engelsche  matrozen  aan  boord  van  Amerikaansche  schepen,  of 
liever:  de  toen  reeds  bestaande  bezorgdheid  van  Engeland  over 
de  vlucht,  welke  de  handel  der  Vereenigde  Staten  nam.  Engeland 
wenschte  dat  deze  zijn  bondgenoot  zouden  worden  tegen  Frankrijk ; 
de  Staten  zelven  verlangden  onzijdig  te  blijven  en  Napoleon  I 
meende  dat,  indien  de  Amerikaansche  handel  vernietigd  moest 
worden,  ook  hem  een  deel  daarvan  toekwam.  In  Amerika  was 
eene  machtige  partij,  met  Henry  Clay  als  aanvoerder,  welke 
hoopte  van  de  gelegenheid  te  kunnen  gebruik  maken  om  Canada 
te  dwingen  zich  aan  te  sluiten  bij  de  Staten  der  Unie. 

Het  schijnt  niet  gewaagd  te  zeggen  dat  Clay,  Amerikaan,  dus 


203 

steeds  handelend  in  den  geest  van  Mirabeau's  woord:  „Tart  de 
créer  Ie  génie,  n'est  peut  être  que  Tart  de  Ie  seconder",  heeft  „ont- 
dekt" één  der  staatslieden,  welke  in  de  eerste  helft  der  vorige 
eeuw  het  meest  uitblinken.  Ik  bedoel  Daniel  Webster. 

In  Mei  1 8 1 3  kwam  hij  als  volksvertegenwoordiger  naar  Washing- 
ton. Daar  kende  hem  niemand.  De  Republikeinen  waren  aan  het 
roer.  Het  Presidentschap  werd  vervuld  door  James  Maddison. 
Gelijk  wij  boven  gezien  hebben,  wenschte  deze  geen  oorlog  tegen 
Frankrijk. 

Webster  was  P'ederalist.  Desondanks  koos  Clay  hem,  bij  wijze 
van  uitzondering,  als  lid  van  het  Comité  voor  de  buitenlandsche 
betrekkingen.  Aan  het  hoofd  van  dat  Comité  stond  Calhoun.  Ik 
heb  daar  juist  nedergeschreven  de  namen  van  een  vermaard  trio 
in  de  parlementaire  geschiedenis  der  Vereenigde  Staten,  van  de 
eerste  helft  der  vorige  eeuw. 

Webster,  als  Federalist,  was  gekant  tegen  den  toenmaligen 
oorlog  met  Engeland,  misschien  wel  vooral  omdat  hij  Maddison's 
politiek  in  het  algemeen  bestreed.  Kenschetsend  is  de  wijze 
waarop,  bijna  onmiddellijk  nadat  hij  had  zitting  genomen,  door 
hem  gebruik  gemaakt  werd  van  eene  gunstige  gelegenheid  om 
het  oppositiemandaat,  hetwelk  New  England  hem  gegeven  had, 
te  vervullen.  De  Federalisten  beweerden  dat  ook  Frankrijk  de 
onzijdige  schepen  aangreep,  dat  Napoleon  handhaafde  de  des- 
betreffende decreten  van  Berlijn  en  van  Milaan,  en  dat  er  dus 
evenveel  aanleiding  bestond  om  oorlog  te  voeren  tegen  Frankrijk 
als  tegen  Engeland.  „Neen,"  zeiden  de  Republikeinen,  „volstrekt 
niet!  De  Fransche  decreten  zijn  immers  reeds  ingetrokken". 

Maddison,  dit  nader  willende  bevestigen,  deed  nu  het  Congres 
kennis  nemen  van  een  brief  van  Barlow,  den  in  18 12  te  Parijs 
geaccrediteerden  Gezant.  Deze  hield  in  dat  de  Hertog  van  Bassano 
hem,  Barlow,  had  verzekerd  dat  de  decreten  buiten  werking 
gesteld  waren  in  April  1 8 1 1 ,  en  dat  de  Regeering  te  Washington 
onmiddellijk  daarmede  was  in  kennis  gesteld. 

„En  hiervan,"  zoo  viel  Webster  de  Regeering  aan,  „was  het 
Congres  onkundig  gelaten !  Maddison  had  dus  aan  Engeland  ver- 
strekt het  eenig  voorwendsel  tot  het  weigeren  van  de  intrekking 
der  „Orders  in  council",  van  gelijken  aard  als  de  Fransche  decreten, 


204 

welke  weigering  de  aanleiding  zelve  tot  den  oorlog  was  geweest!" 
Hij  eischte  overlegging  aan  het  „House  of  Representatives"  van 
de  stukken  waaruit  bleek:  wanneer,  door  wien,  en  op  welke  wijze 
de  intrekking  der  Fransche  decreten  ter  kennis  van  den  President 
was  gebracht.  Webster  won  het  pleit,  een  groot  gedeelte  der 
Republikeinen  stemde,  na  een  stormachtig  debat  van  vier  dagen, 
vóór  zijne  resolutiën,  welke  aldus  met  eene  belangrijke  meerder- 
heid werden  aangenomen. 

Zes  weken  waren  voldoende  geweest  om  Webster  te  maken 
tot  leider  zijner  partij. 

Door  den  President  werd  de  zaak  intusschen  op  de  lange  baan 
geschoven.  Hij  zond  een  antwoord;  doch  beraadslaging  daarover 
had  nimmer  plaats ;  al  werd  ook  in  de  volgende  zitting,  die  van 
1814,  een  dag  daarvoor  vastgesteld.  Nadat  gedurende  die  zitting 
door  den  President  was  gevraagd  en  verkregen  een  embargo 
tegen  Engelsche  schepen,  die,  vermond  als  onzijdigen,  goederen 
losten  in  de  havens  van  New  England,  viel  er  te  Annapolis  een 
schip  binnen  met  tijding  van  Castlereagh,  die  aanbood  te  onder- 
handelen over  vrede.  Het  was  het  tijdperk  na  den  slag  van 
Leipzig.  Reeds  in  Maart  18 14  werd  het  embargo  weder  inge- 
trokken. Tot  vrede  kwam  het  echter  nog  zoo  spoedig  niet. 

De  oorlog,  welke  een  aanvang  had  genomen  in  18 12,  en 
eindigde  met  den  Vrede  van  Gent  in  18 15,  bracht,  ofschoon 
door  de  Amerikanen  met  goed  gevolg  ter  zee  gevoerd,  hun  te 
land  weinig  voordeel.  Generaal  Huil,  na  een  vruchteloozen  invcil 
in  Canada  te  hebben  beproefd,  had  zich  verplicht  gezien  naar  Detroit 
terug  te  trekken ;  eene  andere  Amerikaansche  strijdmacht  had  zich 
moeten  overgeven  bij  de  Raisinrivier  om  door  de  Roodhuiden 
te  worden  afgemaakt;  de  Indianen,  onder  aanvoering  van  het 
berucht  Hoofd  Tecumseh,  waren  over  het  algemeen  opgetreden 
als  bondgenooten  der  Engelschen  en  de  Britsche  generaal  Ross 
had,  op  bevel  van  admiraal  Cockburn,  de  toorts  in  de  hand  ge- 
nomen, door  welke  een  groot  gedeelte  der  stad  Washington  in 
de  asch  werd  gelegd;  een  legerkorps  lag  doelloos  aan  de  oevers 
der  Niagara;  een  ander,  hetwelk  Montreal  had  moeten  aanvallen, 
had  de  winterkwartieren  opgeslagen  te  New- York. 

Met    de    gedachte    aan    deze  historische  gebeurtenissen,  ga  ik, 


205 

voorbij  de  Cantileverbridge,  via  de  Upperarchbridge,  terug  naar 
de  Amerikaansche  stad. 

In  het  Hotel  Kaltenbach  wordt  ik  gewacht  door  een  vermogend 
industrieel  van  de  plaats:  den  heer  S.  en  zijne  minzame  familie. 
Reeds  des  morgens  had  deze  heer  mij  wenken  gegeven  voor 
het  bezoek  aan  het  Wereldwonder.  In  dit  aangenaam  gezelschap 
bezoek  ik  nog  eens  de  voornaamste  gezichtspunten,  thans  per 
rijtuig.  De  bewoners  van  de  plaats  „Niagara  Falls"  —  aan 
hovelingen  gelijk  van  een  goed  Koning,  die  nimmer  eindigen 
over  de  deugden  van  den  Heer  —  zijn  nooit  uitgepraat  over  den 
waterval. 

Met  een  tandradbaan  dalen  wij  naar  de  diepte  om  te  zien  hoe 
het  water  wordt  gebezigd  als  beweegkracht  om  electriciteit  op 
te  wekken.  Deze  wordt  hier  geleverd  tot  eene  sterkte  van  45000 
paardekracht,  doch  weldra  zal  dit  cijfer  100.000  wezen.  In  het 
geheel  worden  thans  aan  den  Niagaraval  onttrokken  vier  honderd 
duizend  paardekracht  voor  industrieele  doeleinden :  een  speldeprik 
in  een  harnas. 

Houtpulp  zie  ik  maken,  en  ook  aanschouw  ik  daarna  de 
machines  van  de  „Natural  food  Company",  malende  tarwe  tot 
zuivere  „shredded  whole  wheat  biscuit"  zonder  menschenhanden. 
Het  eenige  levend  wezen,  hetwelk  bij  dat  proces  dienst  doet,  is 
de  werkman,  die  toezicht  houdt  op  de  machines. 

Mijne  gastvrije  kennissen  doen  mij  uitgeleide  tot  aan  het  station, 
en  ik  neem  afscheid  van  hen  met  de  woorden:  „Hartelijk  dank 
er  voor  dat  gij  mij  gemakkelijk  gemaakt  hebt  het  bewonderen 
van  het  embleem  der  kracht  van  het  jong  Amerika :  den  Donder 
der  Wateren." 


XI 


NEW-YORK. 


XI 
NEW-YORK. 


Dien  morgen,  bij  het  naderen  van  Amerika's  emporium,  was 
Charis,  zwevende  op  vleugelen  van  aether,  gekomen  door  het 
cüupévenster  van  den  voortsnellenden  trein;  Charis  „Moeder" 
zeggende  misschien  tot  Eurynome,  wellicht  tot  Eglè  of  wel  tot 
Hera,  wier  vader  Helios  is  of  wel  ^Zeus  zelf;  die  nu  eens  met 
hare  zuster  het  paar  der  Chariten  vormt  als  Kleta  en  Phaennae 
te  Sparta,  als  Auxo  en  Hegemone  te  Athene ;  dan  weer  de  eerste 
is  van  den  trits  \  Aglaïa,  Euphrosyne  en  Thalia,  met,  in  Boeotië, 
Eteokles  als  priester.  Overal  echter  verpersoonlijkt  zij  de  Bevallig- 
heid; haar  gemaal  Hephestos,  kenner  van  het  schoone,  en  vele 
dichters  hebben  gezongen  dat,  tenzij  in  gezelschap  der  Gratiën, 
Aphrodite  geene  vereering  waard  was. 

Met  Charis  onderhield  ik  mij  over  poëzie,  muziek,  welsprekend- 
heid en  schilderkunst,  over  het  bekoorlijke  van  de  gaven  der  vrouw ; 
en,  toen  de  gelegenheid  zich  aanbood,  smeekte  ik  om  de  gunst  van  te 
New- York  te  mogen  ontmoeten  een  trio,  geschikt  om,  bij  het  vertrek 
uit  Amerika,  gegrift  te  worden  in  't  geheugen  met  dezelfde  diepte 
als  de  heerlijke  groep  van  haar  en  hare  zusters,  de  groep  zoo  bekend 
van  Canova.  Zij  had  mij  daarop  hoop  gegeven  en  was  verdwenen. 

Eenige  jaren  vroeger  was,  in  een  oostersch  land,  mij  een  bezoek 
gebracht  door  een  schilder  met  een  uiterlijk  a  la  Rembrandt.  Het 
was  op  dat  tijdstip  reeds  eene  hernieuwde  kennismaking  met  den 
landgenoot ;  want,  toen  wij  jong  waren  en  zijn  atelier  zich  bevond 

14 


'  210 

in  de  buurt  van  het  South  Kensington-museum,  had  ik  geleerd 
te  waardeeren  de  vruchten  van  zijn  veelbelovend  palet,  hetwelk 
zich  thans  had  gewijd  aan  portretten  van  soesoehoenans  en  rad- 
jahs,  van  lama's  en  bonzen,  van  mandarijnen  en  ambans  '),  en  ook, 
bij  voortduring,  aan  het  conterfeitsel  van  Charis :  gezellin  op  zijnen 
levensweg  en  dus  op  zijne  zwerftochten  in  het  verre  Oosten. 

Eene  reis  naar  den  Grooten  Muur,  ondernomen  met  dit  echtpaar 
en  eenige  andere  vrienden,  had  mij  doen  kennen  de  geestesgaven 
dezer  vrouw.  Bovendien :  van  hooge  gestalte,  met  bekoorlijke 
vormen,  een  weelderigen  haartooi  van  zwart  satijn,  oogen  van 
git,  een  klassieken  neus,  een  mond  regelmatig  versierd  met  ivoor 
van  nobele  matheid,  een  buste  beantwoordende  aan  de  strenge 
eischen  des  kunstenaars,  eene  stem  verradende  dat  het  alphabet 
harer  moedertaal  vijf  klinkers  onder  slechts  twaalf  letters  telt,  is 
zij  de  incarnatie  der  beste  giften,  welke  zuidelijke  goden  den  man 
hebben  kunnen  deelachtig  doen  worden.  Haar  prinselijke  stam- 
boom stond  in  het  dal  van  Nuuanu,  bij  de  hoofdstad  der  „parelen 
van  de  zee". 

Toen  ik  haar  en  den  echtgenoot  terugzag  te  New- York,  was 
door  mij,  een  paar  maanden  vroeger,  afgelegd  de  weg  van 
Honolulu  —  de  naam  beteekent  „beschutte  vallei"  —  naar  den 
berg  Pali,  langs  de  groetend  wuivende  koningspalmen  der 
Nuuana-avenue  en  het  graf  van  koning  Kamehameha,  die,  om 
de  opperheerschappij  over  de  acht  eilanden,  den  koning  van 
Oahu  in  den  Pali-af grond  dreef.  Op  den  top  gekomen,  in  bewon- 
dering voor  het  kleurig,  schitterend  beeld  der  dalen  met  velden 
van  suikerriet,  met  parken,  met  de  paarlhaven  daarginds,  met 
ruischende  watervallen  en  beeken,  welke  bevochtigen  hier  en 
daar  rotsen  scherp  en  stomp ;  gadeslaande  talrijke  pieken  in  den 
omtrek,  vriendelijke,  door  lachend  tropisch  groen  omgeven,  hotels 
daar  beneden,  beemden  van  verre  en  nabij,  had  mijn  geestesoog 
ontwaard :  Haar,  Kaïkilani,  lieftallig,  als  steeds  vol  gratie,  de  ééne 
hand  wijzende,  met  trotsch  en  toch  eenvoudig,  met  verheven  en 


*)  Volgens  ambtelijk  bericht  van  den  Consul  der  Nederlanden  te  Tientsin,  schilderde 
hij  in  Juni  1905,  in  het  Winterpaleis  te  Peking,  het  levensgroot  portret  van  de 
Keizerin -Weduwe  van  China. 


21 


toch  bescheiden  gebaar  naar  de  landouwen  rondom;  de  andere 
hand  houdende  de  „lee":  de  nationale  krans  van  Hawaï,  den 
van  roode  en  witte  anjelieren  en  purperen  „maileen-bloemen 
gevlochten  tuil.  Mijne  ooren  hadden  vernomen  haar  zangerig 
motto,  het  devies  van  het  „Paradijs  des  Stillen  Oceaans:  „Wa 
mou  ki  ea  o  Ka  aina  i  ka  pono".  (Het  leven  des  lands  is  ge- 
grondvest op  het  goed  zijn). 

Een  merkwaardig  gebied  dat  Paradijs  !  Een  groep  van  bergen 
en  vulkanen.  De,  14000  voet  hooge,  Mauna  Kea  is  steeds  met 
sneeuw  bedekt.  De  Mauna  Loa  heeft  dezelfde  verhevenheid.  Zijn 
krater  Kilanea  werkt  altijd,  doch  heeft  op  vrij  geregelde  tijden 
groote  uitbarstingen,  en  wie  zal  zeggen  of  niet,  op  een  gegeven 
oogenblik,  een  nieuwe  uitgestrekte  archipel  ontstaan  zal;  hier, 
waar  het  van  Azië  naar  Amerika  vertrokken  schip  voor  de 
eerste  maal  land  ontwaart  ?  Cook  heeft  vermoedelijk  niet  geweten 
dat  in  1542  één  der  eilanden  door  den  Spanjaard  Gaetano  ont- 
dekt werd.  Misschien  is  het  feit,  gedurende  twee  eeuwen  opzettelijk 
geheim  gehouden.  De  Engelsche  gezagvoerder  zeilde  van  de 
Zuidzee-eilanden  naar  de  Behringstraat,  en  zijne  ontdekking  van 
de  Sandwich-eilanden  moet  te  danken  geweest  zijn  aan  toeval. 
Hij  schatte  —  waarschijnlijk  met  overdrijving  —  op  300000 : 
de  bevolking,  welke  goed  is  gebouwd,  met  eenigszins  grove, 
doch  innemende  gelaatstrekken,  donkere  huid,  schoone  oogen» 
gitzwart  haar,  dunne  baard  en  vrij  breede  lippen.  Zij  behoort 
tot  het  maleisch-polynesisch  ras.  Behoeften  heeft  zij  weinig. 
Kleeding  is  weelde,  kan  het  zijn,  daar  de  natuur  deze  menschen 
verwent :  wellicht  al  te  zeer,  want  zij  sterven  uit.  De  volks- 
telling van  1896  leverde  als  uitkomst  op:  ruim  honderd  duizend 
zielen,  onder  welke  zich  slechts  31000  werkelijke  inboorlingen 
bevonden;  en  hun  aantal  is  niet  toegenomen,  al  vermeldt  de 
jongste  statistiek  ook  voor  de  geheele  bevolking  —  de  wester- 
lingen vermeerderen   —  het  cijfer  154000. 

Toen  Cook  er  landde  in  1778,  vond  hij  op  elk  der  eilanden 
een  afzonderlijk  Hoofd.  Over  Hawaï  regeerde  een  vorst,  die 
weldra  plaats  maakte  voor  den  bekenden  Kamehameha  II.  Deze 
kreeg  in  1792  van  Vancouver  onderricht  in  scheepsbouw  en 
andere   wetenschappen.  Zijne  kennis,  ofschoon  niet  diep  liggend. 


212 

Stelde  hem  in  staat  om  de  andere  inlandsche  hoofden  tot  onder- 
werping te  brengen.  Bij  een  bezoek  aan  Engeland  overleed  hij 
te  Londen  in   i8ig. 

Zijn  opvolger  Kamehameha  III  stierf  in  1854.  Onder  hem 
had  de  Amerikaansche  invloed  op  de  eilanden  zich  sterk  uit- 
gebreid. In  1826  onderteekende  de  Amerikaansche  kapitein  Jones 
het  eerste  verdrag  met  Hawaï,  hetwelk  nochtans  door  de  Regeering 
te  Washington  nooit  werd  bekrachtigd.  Het  toenmalige  Ameri- 
kaansche oorlogsschip  „Potomac"  trad  een  jaar  daarna  op  tegen 
woelingen  op  de  eilanden,  veroorzaakt  door  Fransche  priesters. 
Het  Britsche  Gouvernement  onderhandelde  met  Hawaï  over  een 
verdrag  in  1836,  het  Fransche  in  1839  ^^  i"  1843  kwam  Lord 
George  Paulet  in  den  Britschen  oorlogsbodem  „Carysfort"  eischen 
dat  Kamehameha  zijn  rijk  zou  afstaan  aan  de  Engelsche  Kroon. 
Amerika  verzette  zich  tegen  deze  daad,  —  de  Koning  had  toe- 
gegeven —  welke  ongedaan  werd  gemaakt.  Engeland  en  Frankrijk 
kwamen  overeen  de  Sandwich-eilanden  te  beschouwen  als  een 
onafhankelijke  Staat  en  nooit  bezit  te  nemen  van  eenig  gedeelte 
van  het  gebied,  waaruit  de  eilanden  bestaan.  Toch  bezette 
Frankrijk  de  eilandengroep  in  1849,  rnaar,  na  langdurige  onder- 
handelingen, was  het,  op  aandringen  van  de  Vereenigde  Staten 
en  van  Engeland,  genoodzaakt  zich  terug  te  trekken. 

Volgens  een  ontwerp  van  den  Amerikaanschen  rechtsgeleerde 
Lee,  was  in  1852  eene  vrijzinnige  constitutie  tot  stand  gekomen. 
De  monarchie  was  daarbij  erfelijk  verklaard.  De  Kjroon  werd 
bijgestaan  door  een  Huis  van  Edelen,  met  20  door  den  Koning 
benoemde  leden,  en  om  de  twee  jaren  hadden  verkiezingen 
plaats  voor  het  Huis  van  Vertegenwoordigers  met  24  leden. 
Het  staand  leger  telde  60  man. 

'  Weinig  bijzonders  valt  te  zeggen  van  de  volgende  Koningen: 
Kamehameha  IV,  Kamehameha  V  en  Lunalilo.  Deze  stierf  in 
1874,  Hij  was  de  laatste  der  dynastie. 

De  wetgevende  Vergadering  had  een  Souverein  te  kiezen.  De 
leus  was:  „Hawaï  voor  de  Hawaïers".  Kalakaua  verkreeg  39, 
de  pretendente  Emma  6  stemmen.  De  volgelingen  dezer  laatste 
waren  niet  tevreden  en  zetten  eene  beweging  op  touw.  Hieraan 
werd  een  eind  gemaakt  door  twee  Amerikaansche  oorlogsschepen. 


213 

Kalakaua  deed  in  1874  eene  reis  om  de  wereld  en  deze  is  hem 
van  groot  nut  geweest.  Veel  rust  heeft  hij,  aan  het  bestuur,  echter 
niet  genoten.  Ik  behoef  slechts  te  herinneren  aan  een  staatsstuk, 
geschreven  in  1881  door  den  secretaris  Blaine,  waarin  het  heet: 
„Deze  Regeering  (te  Washington)  is  van  de  stellige  meening 
dat  de  ligging  der  Hawaï-eilanden,  als  de  sleutel  van  het  gebied 
des  Amerikaanschen  Stillen  Oceaans,  hare  welwillende  onzijdigheid 
vereischt,  tot  welk  doel  zij  ernstig  zal  medewerken  met  de 
inlandsche  Regeering",  en  aan  de  nota  van  den  Britschen  Gezant 
te  Washington  d.d.  December  1887,  waarin  wordt  gezegd: 
^Engeland  en  Frankrijk  zijn,  krachtens  de  overeenkomst  van 
28  November  1843,  gehouden  de  Sandwich-eilanden  te  beschouwen 
als  een  onafhankelijke  Staat  en  nooit  bezit  te  nemen,  hetzij 
rechtstreeks  of  onder  den  naam  van  protektoraat  of  in  eenigen 
anderen  vorm,  van  eenig  gedeelte  van  het  gebied  waaruit  zij 
zijn  samengesteld.  De  beste  wijze  om  dit  doel  te  verzekeren 
ware,  naar  de  meening  van  Hr  Ms  Regeering,  dat  de  Mogend- 
heden, welke  de  voornaamste  belangen  hebben  bij  den  handel 
in  den  Stillen  Oceaan,  gezamenlijk  eene  vormelijke  verklaring 
aflegden  van  gelijken  geest  als  de  bovengenoemde  van  1843  en 
dat  de  Regeering  der  Vereenigde  Staten,  met  Engeland  en 
Duitschland,  waarborgen  de  onzijdigheid  en  toegankelijkheid  der 
eilanden  en  van  hunne  havens,  op  gelijken  voet  voor  de  schepen 
van  alle  natiën  zonder  onderscheid." 

Nadat  in  1889  een  opstand  was  uitgebroken,  welke  weder  door 
Amerikaansche  matrozen  werd  onderdrukt,  overleed  koning  Kala- 
kaua in  Januari  van  het  daarop  volgend  jaar.  Zijne  zuster  Lilio 
Liluokalani  werd  Koningin,  doch  slechts  voor  korten  tijd.  Het 
land  ging  in  1893  over  tot  den  republikeinschen  regeeringsvorm 
met  Stanford  B.  Dole  als  president.  Zijn  bestuur  was  de  voorbe- 
reiding tot  de  inlijving  bij  de  Vereenigde  Staten,  welke  eenige 
jaren  later  plaats  had.  Een  der  pleitredenen  voor  die  inlijving 
was:  de  vrees  voor  eenen  opstand  tegen  genoemden  President 
en  eene  poging  om  op  den  troon  te  plaatsen  de  prinses  Kailu- 
lani,  erfgename  der  Kalakaua-dynastie.  Deze  prinses  overleed  in 
Maart  1899.  Haar  moeder  was  prinses  Miriam,  gehuwd  met  een 
Schotschen  koopman,  den  heer  A.  S.  Gleghorn. 


214 

De  boodschap  van  den  President  der  Vereenigde  Staten  naar 
aanleiding  der  inlijving  van  de  Sandwich-eilanden,  luidde :  „Terwijl 
dé  Vereenigde  Staten,  gedurende  zeer  langen  tijd,  steeds  hebben 
bezwaar  gemaakt  tegen  eene  onvriendelijke  opneming  van  de 
Hawaï-groep,  zoo  heeft  eene  reeks  van  verklaringen,  gedurende 
drie  vierden  van  eene  eeuw,  aangetoond  het  overwegend  belang 
dezer  Staten  bij  het  onafhankelijk  leven  der  eilanden  en  hunne 
groote  afhankelijkheid  in  een  handelsopzicht  van  dit  land. 
Tezelfdertijd  is  herhaaldelijk  vastgesteld  dat  het  wezen  van 
Hawaï,  als  Staat,  in  geen  geval  kon  ophouden  door  het  overgaan 
der  eilanden  naar  het  gebied  of  den  invloed  van  eene  andere 
mogendheid  als  de  Vereenigde  Staten.  Onder  deze  omstandigheden 
vereischte  de  logica  der  gebeurtenissen  dat  eene  inlijving,  voorheen 
aangeboden,  doch  afgeslagen,  in  de  rijpheid  van  tijd  tot  stand 
moest  komen,  als  het  natuurlijk  gevolg  van  de  sterke  banden, 
welke  ons  aan  die  eilanden  hechten,  en  vrijwillig  zou  erkend 
worden  door  den  Staat  van  Hawaï." 

Japan  protesteerde  tegen  die  inlijving,  voor  welke  gekozen 
werd  door  de  Amerikaansche  regeering  de  eenvoudige  territoriale 
vorm,  zooals  Alaska,  op  grond  van  het  gestoord  evenwicht  in 
den  Stillen  Oceaan,  en  van  het  gevaar  voor  de  rechten  van 
Japansche,  op  de  eilanden  gevestigde,  onderdanen.  Doch,  een  en 
ander  kon  het  te  Washington  ten  deze  genomen  besluit  niet  doen 
veranderen. 

De  treinen  van  de  „elevated"  gaan  over  de  hoofden  der  ont- 
wakende New-Yorkers.  De  „trolley  cars"  suizen  reeds  door  de 
straten.  Voertuigen  van  allerlei  aard  beginnen  den  arbeid.  Het 
is  acht  uur  des  morgens.  Het  onmiddellijk  noodige  is  mij  een 
bad  en  verwisseling  van  kleederen.  Twee  uren  later  uit  het 
hotel  komende,  tracht  ik  mij  te  oriënteeren  in  fifth  Avenue. 
Spoedig  bereik  ik  de  woning  van  den  schilder  en  van  Charis, 
wier  wieg  op  Hawaï  stond. 

Kaïkilani  verwelkomt  mij  in  het  atelier  van  haren  echtge- 
noot, op  de  achtste  verdieping  van  een  huis  in  den  omtrek  van 
fifth  Avenue.  Smaakvol  ingericht  is  de  werkplaats  des  kunste- 
naars. In  één  der  hoeken  staat  een  vleugel,  bedekt  met  een  kleed 


215 

van  fluweel  om  te  dempen  den  glans  van  het  houtwerk.  Dit  in- 
strument, benevens  een  viool  en  een  mandoline,  bewijzen  dat 
Kunst  hier  niet  eenzijdig  wordt  beoefend.  Het  ruim  vertrek,  dat 
het  licht  van  boven  ontvangt,  bergt  eene  menigte  schilderijen 
aan  den  wand  en  op  ezels.  Achter  de  toetsenrij  hangt  een  beeld 
te  voeten  uit  van  de  vrouw  des  huizes.  Een  ouderwetsche  Holland- 
sche  haard,  met  eenige  uitheemsche  pronkers  op  den  schoorsteen- 
mantel, schraagt  één  der  bekende  stukken  van  den  artist:  een 
binnenhuis,  waarin  een,  in  gebed  verzonken,  boerenvrouw  met 
twee  kinderen.  De  titel  is  „Angelus  aan  de  Zuiderzee",  en  de 
gebeeldhouwde  lijst  draagt  het  randschrift:  „Daar  luidt  de  klok, 
het  biduur  slaat,  tot  God  het  hart,  tot  God  de  zinnen".  Voorts 
is  het  vertrek  gestoffeerd  met  Aziatische  curiositeiten,  twee  met 
paarlemoer  ingelegde  leuningstoelen  uit  Canton  en  met  portretten 
van  menschen  van  allerlei  aard  en  ras.  Boven  de  deur  bevindt 
zich  een  eikenhouten  balkon,  toegang  gevende  tot  woonkamers 
boven.  Andere  dergelijke  vertrekken  zijn  naast  het  atelier.  Tot 
het  portaal  der  buitendeur  wordt  men  van  den  algemeenen  ingang 
tot  het  huis,  beneden  aan  de  straat,  natuurlijk  opgelicht  met 
een  en  heffer. 

In  deze  omgeving,  hoog  in  de  lucht  en  artistiek  gezellig,  heb 
ik  bij  verschillende  gelegenheden  menschen  aangetroffen,  merk- 
waardig op  het  gebied  van  maatschappelijke  vragen,  literatuur 
en  schilderkunst.  Vele  belangrijke  onderwerpen  deden  er  mij  de 
oor  en  spitsen. 

Was  het  toeval  dat  ook  hier  vooral  de  vrouw  schitterde?  Wie 
heeft  ook  weer  gezegd  dat  de  Amerikaansche  het  glanspunt  vormt 
van  het  land,  ongeëvenaard  in  de  wijze  waarop  zij  uiterlijke 
bekoorlijkheid,  geestigheid,  vastheid  van  wil  en  geestkracht  weet 
te  paren  aan  goedhartigheid? 

Ik  verneem  er  bij  eene  zekere  gelegenheid  dat  in  de  Ver- 
eenigde  Staten  ongeveer  vijf  en  een  half  miUioen  vrouwen  hun 
eigen  brood  verdienen.  De  landbouw  houdt  een  millioen  vrouwen- 
handen bezig,  de  huisarbeid  tw^ee  millioen;  handel,  nijverheid 
en  wetenschap  in  uitgebreiden  zin  verschaffen  brood  aan  de  rest. 

Eene  Bostonsche  spreekt  op  degelijke  wijze  over  Fransche 
letterkunde;  eene  dame  uit  Philadelphia  verwijt  mij,  als  Europeaan, 


2l6 

dat  ik  het  zóó  doe  voorkomen  alsof  de  Amerikaan,  door  zijn 
zucht  om  geld  te  verdienen,  bezig  is  zich  in  Europa  een  slechten 
naam  te  maken;  volgens  haar  is  het  doel  van  den  Amerikaan, 
van  de  Amerikaansche,  veeleer  positie  dan  geldbezit;  ook  is  de 
man  in  de  Vereenigde  Staten  er  nóg  meer  op  uit  om  ridderlijkheid 
te  beoefenen  dan  om  een  fortuin  te  maken. 

Ruskin  wordt  geciteerd:  „De  pHcht  der  vrouw,  als  lid  van  het 
Gemeenebest  is  om  bij  te  dragen  tot  de  orde,  tot  het  gemak,  tot 
de  versiering  van  den  Staat.  Wat  de  vrouw  moet  zijn  binnen  hare 
poorten  als  het  centrum  van  orde,  de  balsem  in  nood  en  de  spiegel 
van  schoonheid,  dat  moet  zij  ook  zijn  buiten  hare  poorten,  alwaar  orde 
moeielijker  is,  nood  meer  dringend,  lieftalligheid  meer  zeldzaam**. 

Eene  Pittsburgsche  maakt  vergelijkingen  tusschen  de  nijverheid 
van  Engeland  en  die  van  de  Vereenigde  Staten,  wijst  op  het 
feit  dat  minder  de  werkman  dan  wel  de  patroon  in  Amerika 
hooger  staat  dan  in  Engeland.  De  eene  is  vooral  self  made,  de 
andere  heeft  de  fabriek  geërfd  van  zijn  rijk  geworden  vader. 
In  de  oude  wereld  wordt  in  de  eerste  plaats  heil  gezocht  in  de 
ervaring,  in  de  nieuwe  bouwt  men  vooral  op  den  ondernemings- 
geest. Daar  geldt  alléén  rijpheid;  hier  stelt  men  ook  vertrouwen 
in  de  jeugd  en  geeft  haar  een  kans. 

Het  was  in  het  „home"  van  den  schilder,  dat  ik  de  beide 
andere  beloofde  gratiën  ontmoette. 

Nummer  twee  —  over  de  derde  zal  ik  eerst  later  spreken  — 
was  het  echte  kind  der  Vereenigde  Staten :  groot,  bevallig,  voort- 
brengsel der  kruising  van  rassen,  uiterlijk  en  innerlijk  krachtig, 
nu  en  dan  grillig,  vriendelijk  van  uitdrukking,  met  een  tint  als 
de  leHe,  een  paar  oogen  als  Gods  woning,  eene  houding  als  die 
eener  majesteit,  op  de  hoogte  van  verschillende  economische 
toestanden,  en  met  een  in  den  handel  hard  werkenden  echt- 
genoot, wiens  dagelijksche  verdiensten,  in  eene  wereldbekende 
zaak,  duizenden  dollars  bedragen. 

Bij  den  eersten  tocht  door  de  straten,  werd  ik  genomen  onder 
de  vriendelijke  hoede  van  haar,  dochter  van  New- York,  kennende 
de  geschiedenis  harer  stad  en  wenschende  dat  elk  bezoeker, 
vooral  hij,  die  Hollandsch  bloed  heeft,  belang  zal  stellen  in  het 
verleden  der  haven. 


217 

Als  sportswoman  bestuurt  zij  zelve  de  paarden  van  haar  sierlijk 
rijtuig,  mij  medenemende  naar  de  „Riverside  drive,"  en  onderweg 
verhalende  van  Stuyvesant,  die  den  2  4sten  Mei  1653  een  charter  gaf 
aan  de  Hollanders  der  toenmalige  nederzetting  Nieuw  Amsterdam, 
van  welke  Arendt  van  Hattem  en  Martin  Kregier  tot  burgemeesters 
werden  benoemd  ;  ook  van  Nieuw  Oranje  op  het  eiland  Manhattan, 
zooals  Nieuw  Amsterdam,  na  onze  herneming  der  plaats  in  1673, 
werd  geheeten.  Het  aantal  der  stoere  lieden,  die  zich  in  1653  op 
Manhattan  vestigden,  was  11 20;  de  stad  had  60.000  zielen  in  het 
jaar  1800,  Grooter  New- York  bezit  een  net  van  straten  van 
430  mijlen,  eene  oppervlakte  van  823  vierkante  kilometer  en  het 
geheele  bevolkingscijfer  bedraagt  thans  3.600.000.  Men  herinnert 
zich  de  opwinding  in  de  lente  van  1897,  toen  dit  cijfer  werd 
bereikt,  door  aanhechting  van  grondgebied,  bij  een  besluit  des 
Gouverneurs  van  den  Staat  New- York.  Aldus  werd  Chicago  zóó 
overvleugeld,  in  een  opzicht  van  bevolking,  dat  dit  vooreerst  niet 
zou  kunnen  mededingen. 

Grooter  New- York  bestaat  in  den  tegen woordigen  tijd  uit  de 
borough  of  Manhattan  (de  vroegere,  eigenlijke  stad;  behalve 
Hoboken  en  Jersey  city  op  den  rechteroever  der  Hudsonrivier, 
welke  plaatsen  tot  den  staat  New  Jersey  behooren);  ten  oosten 
van  het  op  het  vasteland  liggend  gedeelte  van  dezen  borough 
ligt  de  tweede:  Bronx;  welke  zich  uitstrekt  tot  aan  de  grens 
van  Connecticut.  Op  Long  Island  liggen  Queens-county  en  Kings- 
county.  Tot  het  laatste  behoort  Brooklyn.  Het  vijfde  en  laatste 
gedeelte  is  Richmond  County  of  Staten  island. 

Riversidepark  begint  bij  de  72ste  straat  en  loopt  langs  de  oevers 
der  Hudsonrivier,  deftig  stroomende  langs  lachende  heuvelen  en 
zich  verliezende  in  de  verte,  in  hare  eigene  nevelen.  Het  graf 
van  Generaal  Grant,  op  de  hoogte  van  Claremont,  ligt  tegenover 
de  groene  hellingen  van  New  Jersey. 

Toen  Grant  het  presidentschap  (1869 — 77)  aannam,  schreef  hij 
aan  het  slot  van  zijnen  desbetr  effen  den  brief  d.d.  29  Mei  1868: 
,,Laat  ons  vrede  hebben",  doelende  op  de  verbroedering  tusschen 
Noord  en  Zuid,  drie  jaren  nadat  hij  als  overwinnaar  tegen  Lee, 
bij   Appomattox   een   einde   had  gemaakt  aan  den  burgeroorlog. 

De    reeks    der  veldslagen,  welke  hij  won,  en  waartoe  nog  als 


2l8 

voornaamste  behooren :  die  van  Vicksburg  op  den  eersten  Juli 
1863,  van  Chattanooga  op  den  24sten  November  d.  a.  v.  en  bij 
Fredericksburg  in  Mei  1864,  begon  nadat  de  door  Ericsson  uit- 
gevonden monitor,  den  9<ien  Maart  1862,  het  panterschip  «Merrimac" 
der  Zuidelijken  had  vernield.  De  Noordelijken  kregen  toen  vrijheid 
van  handelen  ter  zee ;  Grant  kon  voorbereiden  zijn  marsch  met 
het,  door  hem  bereikt,  doel  om  het  leger  van  het  Zuiden  in  te  sluiten. 

Van  dezen  even  genoemden  uitvinder  zegt  een  ambtelijk  Ame- 
rikaansch  bericht:  „In  het  jaar  1838  kwam  te  New- York,  aan 
boord  van  het  schip  „„British  Queen""  van  Londen,  een  Zweedsche 
landverhuizer,  bekend  als  kapitein  John  Ericsson.  Wat  was  zijne 
waarde  voor  dit  land  te  schatten  op  den  gden  Maart  1862?  Was 
zij  achthonderd,  achthonderdduizend  of  acht  millioen  dollars  ? 

Grant's  Mausoleum  vermeldt  slechts  den  bovenaangehaalden 
wensch  naar  vrede,  namelijk  boven  den,  een  dubbele  rij  van 
dorische  zuilen  vormenden,  ingang.  Het  monumentaal  gebouw, 
gedekt  door  een  tempel  met  Ionische  pilaren,  heeft  eene  hoogte 
van  50  meter. 

Het  binnengedeelte :  een  koepelhal,  vertoont  niets  anders  als 
twee  rood  marmeren  sarkophagen ;  de  eene,  waarop,  tijdens  mijn 
bezoek,  nog  frisch  zijn  de  bloemen  van  den  krans,  den  ameri- 
kaanschen  generaal  gewijd  door  Prins  Heinrich  van  Pruissen, 
draagt  het  opschift  „Ulysses  S.  Grant"  ;  de  andere  is  die  van 
de  echtgenoote  des  krijgsmans. 

Aan  de  noordzijde  van  het  gebouw  trekt  mijne  aandacht  een 
boom  en  daarbij  een  bronzen  tablet  met  den  volgenden  tekst  in 
het  Engelsch  (en  in  het  Chineesch):  „This  tree  is  planted  at  the 
side  of  the  tomb  of  General  U.  S.  Grant,  ex-President  of  the 
United  wStates  of  America,  for  the  purpose  of  commemorating 
his  greatness  by  Li  Hung  Chang,  Guardian  of  the  Prince,  Grand 
Secretary  of  State,  Earl  of  the  first  order.  Yang  Hu,  Envoy 
Extraordinary  and  Minister  Plenipotentiary  of  China,  Vice  Presi- 
dent of  the  Board  of  Censors.  Kwang  Hsü  23^1  year  4^^  Moon, 
May  1897."  Men  weet  dat  eene  innige  vriendschap  bestond  tusschen 
Grant  en  Li.  Toen  deze  door  President  Cleveland  (1885 — 89) 
werd  ontvangen  in  het  „Whitney  House"  in  fifth  Avenue  — 
William  C.  Whitney  was  toen  Minister  van  Marine;  thans  wordt 


219 

het  bewoond  door  zijnen  zoon  Harry  Paine  Whitney  —  ver- 
klaarde de  Chineesche  gast  niet  te  kunnen  gelooven  dat  die 
woning  geen  staatseigendom  was.  Een  partikulier  huis  kon, 
volgens  zijne  begrippen,  niet  met  eene  dergelijke  weelde  zijn 
ingericht. 

Wij  rijden  terug  naar  fifth  avenue.  Het  is  het  uur  van  „shopping". 

Het  verkooppaleis  dat  wij  binnen  traden,  was  zoo  iets  als  het 
„Louvre"  te  Parijs,  als  de  „Army  and  Navy  stores"  te  Londen, 
doch  meer  Amerikaansch,  op  nóg  grooter  schaal  ingericht.  Per- 
soneel: ongeveer  vier  duizend  mannen,  vrouwen  en  kinderen, 
behalve  de  inkoopers,  de  koetsiers,  de  stalbedienden  en  andere 
arbeiders,  die  werk  verrichten  buiten  de  eigenlijke  verkooplokalen. 

De  rijke  vrouw  te  New- York  doet  hare  inkoopen  in  fifth  avenue 
liefst  van  des  morgens  elf  tot  des  namiddags  één  uur.  Bekend 
zijn  haar  de  winkels  in  de  achtste  straat  en  Broadway  tot  aan 
de  vier  en  dertigste  straat,  evenals  die  in  het  gedeelte  van  sixth 
avenue  tusschen  de  veertiende  en  drie  en  twintigste  straten.  Zij 
weet  weinig  van  de  magazijnen  in  de  achtste  avenue,  in  Grand- 
street,  in  de  tw^ee  en  zeventigste  straat  en  niets  van  die,  beneden 
Washington  square  gelegen.  Dit  plein  dient  als  scherm,  ten  einde 
fifth  avenue  te  beschutten  tegen  het  gezicht  op  de  lagere  buurten. 
Zijn  noordzijde  is  deftig,  zijn  zuidkant  plebeïsch,  Washington's 
woorden  „Let  us  raise  a  Standard  to  which  the  wise  and  honest 
can  repair.  The  event  is  in  the  hands  of  God"  staan  gebeiteld 
op  den  hem  gewijden  triomfboog,  welke  den  ingang  tot  de  vijfde 
avenue  vormt. 

Ik  teeken  aan  dat,  terwijl  de  straten  in  het  benedengedeelte 
der  stad  eigennamen  dragen  en  willekeurig  zijn  aangelegd,  zij 
in  het  noorden  d.  w.  z.  drie  vierden  van  Manhattan  island,  volgens 
het  z.g.  Amerikaansch  plan  zijn  ingedeeld  en  aangeduid  worden. 
Van  het  noorden  naar  het  zuiden  loopen  de  avenues;  rechthoekig 
daarop,  gaande  van  de  Eastriver  naar  de  Hudson,  staan  de  dwars- 
straten. Door  de  vijfde  avenue  worden  laatstbedoelde  gedeeld 
in  eene  oostelijke  en  eene  westelijke  helft  en  de  huisnummers 
loopen  van  die  avenue  af  In  dezelfde  straat :  de  lo^  bijvoorbeeld, 
heeft  men  mitsdien:  2/^East  lo'^^  Street  en  24  West  lo!^  Street. 
Aan    den    oostkant    zijn   thans    190  straten,  terwijl  aan  de  west- 


220 

zijde  het  aantal  219  bedraagt.  Eene  uitzondering  op  dit  stelsel 
maakt  Broadway,  welke  dwars  door  de  verschillende  zijstraten 
van  den  westkant  gaat. 

Fifth  Avenue  is  de  straat  der  aanzienlijken.  De  magazijnen 
behooren  er  eigenlijk  niet  te  huis.  Zij  hebben  zich  ingedrongen 
tusschen  de  woningen  van  patriciërs,  tusschen  de  deftige  huizen 
van  hen,  die  reeds  een  veertig  jaar  geleden  over  fortuinen 
beschikten.  Driemaal  zooveel  als  in  andere  straten  kosten  er  het 
bontwerk,  de  dameshoeden,  het  linnengoed,  de  costumes  en  de 
natuurlijke  bloemen :  een  handelsartikel  van  groot  belang  en 
hoog  in  prijs. 

Tegen  den  middag  staan  in  fifth  avenue  vele  eigene  rijtuigen, 
hansoms,  automobiles  met  livereibedienden  vóór  de  groote  maga- 
zijnen, geurig  door  de  reukwerken,  waarvan  de  Amerikaansche  zich 
gaarne  bedient.  Het  is  het  gala-uur.  De  cylinders  groeten,  dankend, 
terug.  Het  glimlachend  hoofdknikje  —  het  wapen  der  vrouw, 
hetwelk  zij  negatief  aanwendt  tegen  den  man,  van  wien  zij  geene 
beleefdheid  wenscht  te  ontvangen  —  herhaalt  zich  vele  malen  ; 
de  „latest  novelty"  wordt  besproken  en  de  zonnestralen  streelen 
Charis,  bezig  met  het  kiezen  van  tooi. 

De  winkelier  van  New- York  is  vrij  goed  op  de  hoogte  van 
de  financieele  gesteldheid  zijner  klanten.  Hij  houdt  daarvan 
boek  en  die  dienststaat  zijner  begunstigers  wordt  aangevuld  door 
vereenigingen,  welker  specialiteit  is :  na  te  gaan  de  verantwoor- 
delijkheid van  ieder,  die  rekeningen  heeft  te  voldoen.  Onder 
den  grooten  winkelstand  is  het  aldus  bekend  dat  A  prompt  betaalt, 
dat  B  laat  wachten,  dat  C  een  zorgeloos  karakter  heeft,  dat 
tegen  D  een  vonnis  van  wanbetaling  is  uitgesproken  en  dat  E 
stipt  zijne  eigene  schulden  voldoet,  maar  zich  niet  bemoeit  met 
de  regeling  van  het  debet  zijner  wederhelft.  Het  geval  is  bekend 
van  eene  oude  dame,  die,  gedurende  jaren  hare  rekeningen  op 
den  tweeden  der  maand  betaalde;  eens  —  door  eene  toevallige 
omstandigheid  —  liet  zij  dit  na,  en  binnen  weinige  dagen  kwam 
de  eene  leverancier  na  de  andere,  tegen  alle  gewoonte,  aan  haar 
huis  geld  vragen,  met  de  kwitantie  in  de  hand. 

De  „floorwalker"  (controleur)  van  een  groot  magazijn  laat 
niemand    een    pakje    medenemen,    tenzij    hij    er   zich   van  hebbe 


221 

vergewist  dat  daarbij  geen  gevaar  bestaat  voor  zijnen  werk- 
gever of  liever  voor  hemzelven,  want  meestal  is  hij  verantwoor- 
delijk voor  elk  bedrag,  dat  op  deze  wijze  voor  de  firma  mocht 
verloren  gaan.  Hij  plaatst  als  fiat  zijn  paraaf  op  de  „schedule* 
der  winkeljufFrouw. 

In  de  meeste  magazijnen  wordt  slechts  bij  uitzondering  contant 
betaald.  Het  wisselen,  het  zoeken  naar  klein  geld  neemt  te 
veel  tijd.  Evenmin  houdt  de  winkelier  er  van  dat  de  klant 
(van  goed  krediet)  zijne  inkoopen  zelf  medeneemt :  zij  worden 
bezorgd  en  betaald  op  rekening  of  wel  c.  o.  d.  (coUect  on 
delivery).  De  begunstigster  mag  niets  houden  —  betaald  of 
niet  —  dat  haar  niet  bevalt,  want  zij  moet  bij  hare  vriendinnen 
niet  kunnen  klagen  :  „dat  leelijke  ding  heb  ik  in  een  onbewaakt 
oogenblik  bij  X.  gekocht."  Eindelijk  zal  de  winkelier  beweren 
dat  hij  geenszins  wenscht  gebruik  te  maken  van  de  onwetend- 
heid der  koopers,  dat  zijn  doel  is :  zijn  eigen  goeden  naam  hoog 
te  houden,  dat  het  geen  verschil  maakt  of  gij  zelf  komt,  uw 
kind  of  uwe  dienstbode,  dat  er  slechts  ééne  prijs  is,  ook  omdat 
hij  geen  reden  ziet  „waarom  de  royale  vrouw  die,  zonder  af  te 
dingen,  betaalt  wat  gevraagd  wordt,  niet  dezelfde  kansen  zou 
hebben  als  de  andere,  die  veel  geld  heeft,  doch  afdingt  en  voor 
niets  betaalt  zonder  te  protesteeren". 

Het  is,  naar  mijne  overtuiging,  geene  naïeveteit  aan  de  eer- 
lijkheid van  den  New-Yorkschen  winkelier,  die  aldus  spreekt,  te 
gelooven.  Wie  denkt,  bij  dezen  gedachten  gang,  niet  aan  ons 
„eerlijk  duurt  het  langst".  Terwijl  niets  angstiger  is  dan  zorge- 
loosheid, niets  duurder  dan  gierigheid,  is  ook  onbetrouwbaarheid 
een  kostbaar  euvel  voor  den  koopman,  die  daaraan  lijdt.  Hoe 
meer  de  handel  in  het  groot  of  in  het  klein  zich  onthoudt  van 
list  of  bedrog,  hoe  grooter  zijn  kans  van  slagen  is.  Het  best  komt 
vooruit  de  koopman,  die  de  grootste  stiptheid  in  acht  neemt,  het 
meest  rechtschapen  gemoed  bezit  en  in  den  vollen  zin  van  het 
woord  gentleman  is.  Koop  en  verkoop  is  eene  daad,  welke  van 
beide  zijden  vertrouwen  vereischt.  De  oosterling  wrijft  zich  ook 
thans  nog  in  de  handen,  wanneer  hij  er  iemand  in  heeft  laten 
loopen,  doch  zijne  handelstoestanden  zijn  dan  ook  verre  ten  achteren. 

Hieraan    wordt    niets    afgedaan    door    het    feit    dat    de    New- 


222 


Yorksche  winkelier,  op  de  hem  eigene  wijze  uitlokt  tot  koopen 
met  uitmiddelpuntige  advertentiën,  overdreven  aanprijzingen, 
„bargain  counters"  :  afdeelingen  alwaar  artikelen  aan  eiken  kooper 
zonder  onderscheid  verkocht  worden  voor  de  helft  van  hunne 
oorspronkelijk  genoteerde  w^aarde,  „ special sales",  „special  ofFerings" 
en  door  andere  middelen  om  het  publiek  in  het  magazijn  te  krijgen. 

De  zuinige  huismoeder  doet  hare  inkoopen  in  de  buurten 
beneden  Madison- Square.  Daar  wemelt,  van  des  morgens  acht 
tot  des  avonds  zes  uur,  de  menigte,  koopende  speelgoederen, 
levende  dieren,  galanteriën,  dassen,  huishoudelijke  artikelen  van 
allerlei  aard  in  bijzondere  winkels,  en  ook  in  „Stores",  alwaar 
vrouwehoeden  gelden  van  één  tot  vier  dollars,  alwaar  de  bestuur- 
ster van  het  huisgezin  uit  de  provincie,  aangekomen  met  één 
der  ochtendtreinen,  om  acht  uur  binnentreedt  om  er  des  avonds 
uit  te  komen,  na  alles  te  hebben  bezorgd  wat  zij  en  de  haren 
behoeven :  van  boter  tot  een  phonograaf ;  en  na  bezichtiging 
van  de  „regular  goods",  de  „bargains"  en  de  „latest  novelties", 
omtrent  welke  een  bijzondere  catalogus  haar  van  te  voren  tehuis 
heeft  ingelicht. 

Vele  plaatsen  der  stad  vertoonen  een  armzalig  winkeltje  naast 
een  Mercurius-tempel  van  kolossale  afmetingen.  In  Broadway 
kan  men  vinden  bij  de  23ste  straat,  het  „Strijkijzer"  :  platte,  spitse, 
hoekige,  wolkenschraper,  die  met  onaestethischen,  ijzeren  blik 
neerziet  op  de  woninkjes  aan  zijnen  voet;  ook  het  metalen  ge- 
vaarte, bij  de  42ste  straat,  in  hetwelk  de  demokratische  „Times" 
wordt  geredigeerd,  dat  zich,  barok,  laat  kronen  door  een  hemel- 
hoog torentje  in  den  trant  van  den  florentijnschen  Campanile,  en 
dat,  als  eene  nachtmerrie,  met  de  zwaarte  van  een  rots,  schijnt 
te  drukken  op  de  onaanzienlijke  huisjes  daar  beneden ;  ik  heb  in 
Broadway  uitstallingen  gezien  van  de  grofste  nietigheden  en 
daarnaast:  van  voorwerpen,  welke  alleen  den  verfijnde  kunnen 
tevreden  stellen ;  de  schoonste  parel  flankeert  er  den  ongehouwen 
steen ;  in  een  zeker  gedeelte  loopt  men  er  rond  in  de  duisternis, 
doch  de  boulevardier,  die  tusschen  de  23ste  en  24ste  straten  de 
weifeling  van  het  kiezen  ondervindt  bij  de  verschillende  schouw- 
burgen, koffiehuizen,  tingeltangels,  hotels,  concerten  en  restaurants, 
wordt  daar  verblind  door  het  elektrisch  schijnsel  van  booglampen 


223 

en  bewegelijke  reclame-opschriften.  Meer  dan  eenige  andere  straat 
maakt  Broadway  aanschouwelijk  de  tegenstellingen,  welke  men 
te  New- York  aantreft.  In  de  clubs  worden  mondelinge  afspraken 
gemaakt  voor  zaken,  bij  welke  millioenen  zijn  gemoeid,  de  politie- 
agent heeft  er  den  naam  van  omkoopbaar  te  zijn.  Als  de  bus  vol 
is,  legt  men  er  de  brieven  op,  zonder  gevaar  dat  zij  zullen  worden 
weggenomen,  doch  er  zijn  buurten  te  New- York,  waar  men 
zelfs  overdag  niet  veilig  is.  De  toegang  tot  de  koopmanskantoren 
is  vrij,  ook  al  heeft  de  binnentredende  er  niets  te  doen,  maar  de 
bezoeker  van  eene  rijks-instelling  wordt  zorgvuldig  in  het  oog 
gehouden. 

Den  avondmaaltijd  houd  ik  in  gezelschap  van  mijne  begeleidster 
en  van  haren  echtgenoot  in  het  Waldorf-Astoriahotel.  Het  is 
algemeen  bekend.  Toch  moet  men  het  hebben  aanschouwd  om 
niet  door  de  verbeelding  in  den  steek  te  worden  gelaten,  wan- 
neer men  aan  zijnen  omvang  denkt.  Bouwkosten  vijftien  millioen 
doUars,  verdiepingen  17,  kamers  1500,  personeel  1636  personen, 
maandelijksche  loonen  ^  40.000,  voorraad  wijnen  É  200.000, 
jaarlijksch  verbruik  van  enveloppes  één  millioen :  de  Amerikaan- 
sche  schoenen  uit  de  provincie  laten  hunne  vriendinnen  gaarne 
weten  dat  zij  intrek  hebben  genomen  in  het  grootste  hotel  der 
wereld. 

Fifth  Avenue  is  de  verkeersader  der  hoofdstad  met  welken  ik 
het  eerst  kennis  maakte,  van  welken  ik  het  laatst  afscheid  nam. 

Negen  kilometer  van  Washingtonsquare  via  Central-park  tot 
aan  de  Harlemri vier !  Kaleidoskoop  van  het  weeldeleven!  Alles 
is  rijk:  kerken  en  clubs,  hotels  en  magazijnen,  bibliotheken  en 
partikuliere  woningen. 

Den  Goeden  Vrijdag,  op  welken  ik  den  dienst  bijwoon  in  de, 
op  den  hoek  der  29ste  straat  gelegen  voormalige,  „Church  in 
the  fort"  v^an  Nieuw-Amsterdam,  de  „first  reformed  Church  in 
America"  zooals  zij  zich  noemt,  gesticht  in  1628,  thans  bekend 
onder  den  naam  van  „Marble  collegiate  Church",  treft  mij  de 
weelde  der  inrichting,  van  het  orkest,  van  de  zangers  en  van 
de  leden  der  gemeente.  Iets  hooger,  bij  de  48ste  straat  is  de 
„Collegiate  Church".  Zij  geeft  aan  de  kerkgangers  keurig  uitge- 
voerde   boekjes,   programma's    als    men    wil,    versierd  met  haar, 


224 

door  het  devies  „Eendracht  maakt  macht"  (in  het  nederlandsch) 
gesteund  wapen.  Daarin  wordt  elke  week  herhaald:  „This,  the 
oldest  Church  in  the  city,  has  always  a  cordial  welcome  for 
strangers",  eene  bewering  welke  aan  mij  is  waar  gemaakt.  Ook 
vermelden  die  boekjes  dat  het  Charter  aan  de  kerk  werd  gegeven 
onder  het  zegel  van  Willem  en  Marie,  koning  en  koningin  van 
Engeland  in  1696,  dat  haar  oorsprongen  geschiedenis  verbonden 
zijn  met  de  Hollandsche  immigranten  in  Amerika,  en  dat  de  thans 
nog  gebruikt  wordende  klok  werd  gegoten  te  Amsterdam  in 
1728.  Op  dienzelfden  Goeden  Vrijdag  werd  in  deze  ééne  kerk 
geofferd  —  behalve  de  opbrengst  der  gewone  koliekten  — :  ten 
voordeele  van  de  „Speedwell  Society"  (vacantie-koloniën  voor 
herstellende  en  verlaten  kinderen)  É  402.12  en  van  de  kinderzaal 
van  het  „Postgraduate-hospital"  ^  5000,  met  de  toezegging  door 
denzelfden  gever  gedaan  van  eene  jaarlijksche  bijdrage  van 
é  200  voor  hetzelfde  doel;  ten  behoeve  van  zendingswerk:  <#  407.80 
en  van  bijzonderen  kerkarbeid  É  60.07.  Rijk  is  ook  de  ^ultra- 
fashionable"  protestantsch-episkopale  St.  Thomas-church  bij  53^11 
Street,  en,  opdat  de  katholieken  niet  voor  de  protestanten  onder 
zullen  doen,  staat  vlak  bij  deze  de  kathedraal  van  St.  Patrick, 
groot  (2500  zitplaatsen)  grootsch  en  gothisch  als  eene  zusterkerk 
van  de  kathedralen  te  York,  Amiens  en  Rheims.  De,  bij  ']^^^ 
Street  gelegen,  synagoge  Beth-el,  met  haren  door  goud  belijnden 
koepel,  heeft  drie  kwart  millioen  dollars  gekost. 

Nopens  de  godsdiensten  in  de  Vereenigde  Staten  geef  ik 
hier  een  overzicht  van  hetgeen  dienaangaande  is  gezegd  door 
Dr.  S.  A.  Eliot  van  Boston  op  het,  te  Amsterdam  in  1902  ge- 
houden, internationaal  congres  van  vrijzinnige  godsdienstigen :  „Er 
is  in  Amerika  geen  staatskerk.  Er  zijn  godsdienstige  organisaties 
ontstaan  door  vereeniging  der  inwoners,  waaronder  de  Unitariërs 
onder  de  protestanten  domineeren.  Onder  hen  vindt  men  de  af- 
stammelingen der  oude  pelgrim  vaders,  de  mannen  van  de  „May- 
flower".  Het  gebed  van  hun  leider  op  het  Amerikaansche  strand 
is  beantwoord  door  de  groote  christelijke  genootschappen  zonder 
bisschop.  Wij  beoordeelen  de  oude  Puriteinen  niet  naar  hunne 
wortelen,  maar  naar  hunne  vruchten.  In  de  oude  kerken  lag 
reeds    de  kiem  van  het  vrijzinnige  geloof  De  prediking,  ook  in 


22  S 

behoudende  kringen,  wordt  steeds  minder  doctrinair,  liberaler  en 
praktischer.  In  Nieuw-Engeland  is  zelfs  het  oude  Calvinisme  dood, 
Van  de  souvereiniteit  Gods  komt  men  tot  Gods  Vaderschap,  van 
het  uitverkoren  zijn  van  velen  tot  het  kind  zijn  van  allen.  De 
vrijzinnige  predikanten  bestudeeren  maatschappelijke  verschijnselen 
naast  theologie.  Zij  hebben  een  geestelijke  levenskracht  en  een 
ernst,  die  zelfs  door  de  orthodoxie  worden  erkend.  De  invloed 
van  de  roomsche  kerk  op  de  protestantsche  genootschappen,  en 
omgekeerd,  is  zeer  gezond. 

Het  liberalisme  is  in  alle  kerken  vertegenwoordigd,  maar  voor- 
namelijk in  de  congregationalistische.  Aan  de  kwakers  heeft  men 
te  danken  het  hooghouden  van  den  zedelijken  levensstandaard, 
aan  het  liberale  Jodendom  de  rijkste  godsdienstige  gemeenschap 
en  een  verstandige  praktische  armenzorg.  Het  evangehe  in  zijn 
eenvoud  is  bij  de  vrijzinnigen.  Zij  scheiden  godsdienst  niet  van 
de  andere  menschelijke  belangen.  Ondanks  alle  verschil  is  het 
gevoel  van  gemeenschap  onder  hen  steeds  toenemend." 

In  fifth  Avenue,  tot  dusver  vrijgehouden  van  tramstaven  en 
van  spoorwegviadukten,  alleen  bereden,  als  openbaar  middel  van 
vervoer,  door  ouderwetsche  omnibussen,  van  Washington -Square 
tot  Sgth  Street,  is  men  in  Clubland.  Aan  elke  der  clubs,  welke 
ik  heb  bezocht:  de  „Union-league"  met  1800  leden,  de  „Univer- 
sity-club"  en  de  „Metropolitan"  (de  zoogenaamde  millionnairsclub) 
zijn  ontzaggelijke  sommen  besteed.  De  vreemdeHng,  die  over 
eenige  introducties  kan  beschikken,  vindt  ook  hier  in  alle  clubs 
vriendelijke  gastvrijheid. 

De  paleizen  der  multimillionnairs  staan  hier  in  een  rij.  Miss 
Helen  Gould's  biljartkamer,  tevens  schilderijenkabinet,  heeft 
faam.  Haar  broeder  George,  de  Wallstreet  potentaat,  wonende 
op  den  noordhoek  der  67  ste  straat  heeft,  alleen  op  „Georgian 
Court"  te  Lakewood  in  New  Jersey,  niet  minder  dan  twaalf 
koetsiers.  En  dan  de  woningen  der  talrijke  Vanderbilt's  in  die 
Avenue!  Vóór  het  stille  paleis  van  de  weduwe  van  Cornelius 
schrijdt  de  wachter  met  deftigen  tred.  Verder  is  het  „home"  van 
CorneHus  Vanderbilt  Junior;  daar  de  „Vanderbilt  tweelinghuizen", 
toebehoorende  aan  George  en  aan  zijnen  zwager  W.  D.  Sloan, 
iets    hooger    de    „mansions"    van    W.    K.  Vanderbilt  en  van  de 

15 


226 

dames  W.  Seward  Webb  en  Mc.Twombley,  dochters  van  W.  H. 
Vanderbilt.  De  reeds  genoemde  WilHam  C.  Whitney  betaalde 
é  650.000  voor  het  huis  aan  de  noordzijde  van  68th  street  en 
liet  het  toen  ombouwen.  Zijn  landgoed  „Wheatley  hills",  met 
eene  overdekte  renbaan  van  een  kilometer,  ligt  in  Westbury. 
Het  „Pickhardt  House"  —  onbereikt  levensdoel  van  een  handelaar 
in  chemicaliën  —  op  den  hoek  van  74111  street,  heeft  een  dozijn 
architekten  tot  wanhoop  gebracht.  De  bouw  werd  begonnen  in 
1875.  Toen  een  som  van  i  100.000  was  uitgegeven,  vond  de 
eigenaar  geene  tevredenheid  in  de  uitvoering  der  plannen.  Nauwe- 
lijks stonden  de  muren  der  eerste  verdieping,  of  het  projekt 
moest  opnieuw  worden  gewijzigd.  Eindelijk  kwam  de  derde 
étage  gereed,  doch,  niet  voldaan,  liet  de  zonderling  twee  ver- 
diepingen weder  naar  beneden  halen.  Na  veertien  jaren  zwoegens 
kreeg  het  huis  een  dak.  Een  millioen  dollars  was  er  mede 
gemoeid  geweest,  maar  de  ontevteden  huisheer  liet  het  zes  jaar 
ledig  staan  en  het  werd  ten  slotte  in  publieke  veiling  verkocht 
voor  i  500.000. 

Een  millioen  dollars  heeft  voor  zijne,  door  boomen  omgeven, 
woning  in  fifth  avenue,  uitgegeven  de  demokratische  staalkoning 
Andrew  Carnegie:  klein,  grijs,  vriendelijk  en  willende  zijn  ver- 
mogen zoo  veel  mogelijk  verdeelen  vóór  hij  overlijdt.  Men  berekent 
dat  hij  tot  1 902  eene  som  van  twee  honderd  millioen  gulden  heeft 
weg  geschonken.  Hij  gaf  120  millioen  voor  het  Carnegie  Institute 
te  Washington.  Is  het  noodig  te  vermelden  dat  dit  niet  het 
eenige  bewijs  zijner  grootmoedigheid  is?  In  de  Amerikaansche 
couranten  is  openbaar  gemaakt  geworden  de  hieronder  volgende 
tekst  van  stukken,  betrekking  hebbende  op  zijne  schenking  van 
anderhalf  millioen  voor  het  gebouw  van  het  Hof  van  Arbitrage 
te  's-Gravenhage : 

„Imperial  Embassy  of  Russia 
Washington  D.  C.  May  28   1903 
Andrew  Carnegie  Esq. 

Sir! 

His  Majesty  the  Emperor,  has  leamed  with  the  utmost  satis- 
faction    of   the    genereus    donation  of  É  1.500.000  giv^en  by  you 


227 

for  the  purpose  of  erecting  a  building  at  the  Hague  to  be  held 
as  the  permanent  seat  of  the  international  Court  of  Arbitration 
and  for  a  library  in  connection  with  the  same. 

His  Majesty  directs  me  to  convey  to  you  the  expression  of 
his  deep  and  heartfelt  appreciation  of  this  munificent  gift,  bestowed 
on  a  cause,  the  initiative  of  which  belongs  tot  My  most  gracious 
Master,  who  trusts  that  its  further  development  will  prove  of 
inestimable  value  to  the  future  peace  of  the  world  and  the 
happiness  of  all  mankind. 

Acquitting  myself  with  the  greatest  pleasure  of  the  agreeable 
duty  intrusted  to  me,  I  remain  sincerely  yours 

(get.)    CouNT  Cassini 
Ambassador  of  Russia." 

Het  andere  stuk  luidt  volgens  bedoelde  nieuwsbladen: 

„Wilhelmina  Queen  of  the  Netherlands,  Princess  of  Orange 
Nassau,  etc.  etc.  etc.  to  Andrew  Carnegie  Esquire: 

In  order  that  the  institution  originated  by  the  Peace  conference 
may  attain  its  full  development,  not  only  the  cooperation  of 
sovereigns  and  governors  is  necessary,  but  the  sympathy  of  private 
persons  also  is  needed.  You,  Sir,  have  feit  this,  and  suiting  the 
action  to  the  sentiment  with  characteristic  energy,  you  have 
ofifered  a  princely  gift  for  the  establishment  of  a  palace  and 
library  worthy  of  the  Court  of  Arbitration. 

May  the  Palace  of  Peace,  which  will  owe  its  existence  to  your 
munificence,  remain  throughout  time  the  imposing  symbol  of  the 
humane  endeavor  to  solve  the  differences  between  nations  by 
peaceful  means.  Your  contributing  so  largely  toward  the  reali- 
zation  of  this  end  is  a  noble  deed,  which  I  and  my  people 
appreciate  the  more  highly,  because  an  international  decree  having 
placed  the  seat  of  the  Court  of  Arbitration  in  this  country,  the  State 
of  the  Netherlands  considers  itself  the  guardian  of  the  idea  of  peace, 
which  it  was  the  aim  of  the  Hague  conference  to  see  fulfilled. 

The  object  of  this  letter  is  to  offer  you  these,  our  most 
heartfelt  thanks. 

Given  at  the  Palace  Soestdyk  the  eleventh  of  June  1903. 

WILHELMINA." 


228 

Carnegie's  inkomen  wordt  geschat  op  62  millioen  gulden  per 
jaar,  de  toeneming  van  zijn  kapitaal  op  bijna  twee  ton  per  dag. 
Zijne  raadgevingen  zijn  :  „Heb  groote  plannen.  De  jonge  man, 
die  in  zichzelven  niet  reeds  den  vennoot  of  het  Hoofd  eener 
belangrijke  zaak  ziet,  is  mij  niets  waard.  Wees  in  uwe  gedachten 
geen  oogenblik  tevreden  met  de  betrekking  van  eersten  klerk 
of  meesterknecht,  in  welke  zaak  ook,  hoe  omvangrijk  die  moge 
zijn.  Zeg  tot  u  zelven  :  „„mijne  plaats  is  vooraan.""  Wees  in  uwe 
droomen  koning.  Gebruik  geen  sterken  drank.  Speculeer  nooit. 
Stel  u  nooit  borg  zonder  voldoend  bezit  van  contant  geld.  Op 
nij verheidsgebied  is  de  geoefende  arbeider  de  stichter  en  be- 
stuurder van  beroemde  ondernemingen.  Op  commercieel  terrein 
is  het  de  arme  kantoorjongen,  die  bewezen  heeft  een  vermomd 
vorst  in  den  handel  te  zijn,  wien  zeker  zijn  erfdeel  te  beurt 
valt.  Dat  zijn  de  opkomende  klassen.  De  arme  bediende  en  de 
fabrieksarbeider  zijn  het,  die  ten  slotte  in  eiken  tak  van  zaken 
zullen  heerschen,  zonder  een  kapitaal  in  het  begin,  zonder  familie- 
invloeden en  zonder  akademische  opleiding.  Zij  zijn  het,  die  zich 
naar  het  front  vooruit  gedrongen,  en  het  commando  op  zich 
genomen  hebben,  die  gesalarieerde  betrekkingen  in  den  steek 
gelaten  en  dapper  alles  gewaagd  hebben  om  eene  zaak  op  te 
richten ;  akademisch  gepromoveerden  zal  men  gewoonlijk  eene 
vaste  bezoldiging  zien  genieten :  het  is  waar  in  betrekkingen 
van  vertrouwen,  doch  ondergeschikt.  Kapitaal  noch  invloed, 
akademische  geleerdheid  noch  dit  alles  te  zamen  zijn  in  staat 
gebleken  met  goed  gevolg  in  zaken  den  strijd  aan  te  binden 
tegen  de  geestkracht  en  den  ontembaren  wil,  welke  het  gevolg 
zijn  der  alles  veroverende  armoede." 

Het  „Steel  and  Iron  Institute"  in  Engeland  benoemde  Carnegie 
tot  president  voor  1903.  Bij  die  gelegenheid  hield  hij  eene  rede, 
waarin  werd  gewezen  op  het  groot  onderscheid  tusschen  de 
werktuigen  der  nijverheid  van  voorheen  en  thans,  en  ook  op  het 
nóg  grooter  verschil  in  de  wijze  van  zaken  doen.  Groot  Britannië 
zeide  hij,  dat  in  den  loop  der  i8e  eeuw  de  leidende  industrie- 
staat  der  wereld  werd,  bracht  mannen  voort  die,  bij  den  aan- 
vang hunner  loopbaan,  hadden :  hun  hoofd  en  hunne  handen 
zonder    meer.    In   den    loop   der  tijden    breidde   de   omvang  der 


229 

n  ij  verheidsondernemingen  zich  steeds  uit.  Maatschappijen  op  aan- 
deelen  vervingen  de  pardkuliere  firma's.  Aan  deze  nieuwe  manier 
van  zaken  doen  is  verbonden  het  gevaar  dat  de  persoonUjke 
bekwaamheid  niet  meer  het  loon  verkrijgt,  waarop  zij  recht  heeft. 
De  Carnegie  Steel  Company  kwam  tot  het  inzicht  dat  het 
deugdelijk  beheer  eener  onderneming  afhangt  van  de  leidende 
persoonlijkheden,  en  zij  was  er  daarom  op  uit  jonge,  begaafde 
mannen  in  dienst  te  nemen  en  dezen  aandeel  te  geven  in  de 
winst,  en  wel  op  de  volgende  manier :  dat  hun  dit  aandeel  niet 
dadelijk  uitbetaald,  maar  te  goed  geschreven  werd.  Zij  werden 
dus  deelhebbers,  zonder  op  eenigerlei  wijze  betrokken  te  zijn 
in  de  financieele  verplichtingen  der  zaak.  De  vrees  voor  moge- 
lijke verliezen  bleef  hun  bespaard  en  zij  konden  al  hun  geest- 
kracht richten  op  de  vervulling  van  hunne  dagelijksche  plichten 
Op  deze  wijze  nam  het  aantal  deelhebbers  in  de  maatschappij 
jaarlijks  met  40  toe,  die  echter  eerst  dan  werkelijke  deelhebbers 
worden,  als  de  winstinschrijvingen  voor  hun  aandeel  een  bepaald 
bedrag  hebben  bereikt.  Tegenwoordig  zijn  zij  allen  rijk.  Aldus, 
werden  deze  mannen,  zoo  lang  zij  jong  waren,  wakker  aan  den 
arbeid  gehouden.  Zij  leerden  met  hun  inkomen  genoeg  te  hebben ; 
zij  waren  potentieele,  maar  geene  essentieele  millionnairs.  Carnegie 
acht  het  niet  goed  jonge  mannen  rijk  te  maken  ;  daarmede 
moet  gewacht  worden  tot  hun  rijperen  mannelijken  leeftijd, 
want  in  jonge  rijkaards  ontwikkelen  zich  licht  eigenschappen, 
waardoor  zij  van  ingespannen  arbeid  afgehouden  worden.  Bij 
de  voortschrijdende  ontwikkeling  van  Carnegie's  ondernemingen, 
bleek  het  echter  dat  het  succes  voornamelijk  afhing  van  de 
meesterknechts  en  opzichters,  die  men  nog  niet  tot  het  deel- 
hebberschap toegelaten  had.  Men  wilde  dus  ook  hun  aandeel  in 
de  zaak  geven.  De  eerste  opzichter,  wien  het  voorstel  daartoe 
gedaan  werd,  Jones  geheeten,  een  man  later  beroemd  geworden 
in  nij verheidskringen,  sloeg  het  echter  af.  „Ik  heb  zorg  genoeg," 
zeide  hij,  „met  op  den  arbeid  te  letten  ;  laat  mij  blijven  wat  ik 
ben,  maar  betaal  mij  goed."  En  dit  geschiedde  ook.  „Captain" 
Jones  klom  langzamerhand  op  tot  een  traktement,  even  hoog 
als  dat  vau  den  President  der  Vereenigde  Staten.  Later  echter 
werd  het  deelhebberschap  der  werklieden  in  de  winst  algemeen, 


230 

zeer  ten  bate  der  maatschappij  ;  daar  ieder  er  belang  bij  kreeg 
zijn  werk  zoo  goed  mogelijk  te  doen,  ten  einde  aldus  de  maat- 
schappelijke winst  grooter  te  maken.  Langzamerhand  werd  dit 
stelsel,  met  het  oog  op  het  risico,  dat  in  alle  zaken  bestaat,  in 
dezen  geest  gewijzigd  dat  de  winstaandcelen  der  arbeiders  te 
hunnen  bate  als  aan  de  Maatschappij  geleend  en  als  bevoorrechte 
schuld  erkend  werden,  zoodat  zij  hunne  spaarpenningen,  bij  een 
faillissement  der  zaak  niet  konden  verliezen.  In  de  meeste 
Amerikaansche  Staten  vormen  tegenwoordig  de  spaargelden  der 
w^erklieden  de  eerste  hypotheek  op  de  onderneming,  waarbij 
zij  werkzaam  zijn. 

Wordt  het  eenmaal  algemeen,  aldus  besloot  Carnegie  zijne 
rede,  dat  ieder  arbeider  ook  aandeelhouder  in  de  zaak  is,  dan 
zullen  de  meeste  twisten  tusschen  kapitaal  en  arbeid  uitblijven. 
Hij  houdt  er  zich  van  overtuigd  dat,  bij  eene  dergelijke  ver- 
houding tusschen  werkgevers  en  werknemers,  alle  ondernemingen, 
waarbij  de  geheele  winst  uitsluitend  in  den  zak  der  bestuurders 
vloeit,  onmogelijk  de  mededinging  kunnen  volhouden.  In  dat 
stelsel  van  toekenning  van  een  aandeel  in  de  winst  ligt  de 
oplossing  van  één  der  geweldigste  vraagstukken  van  onzen  tijd 
en  het  dient  door  alle  industrieelen  in  ernstige  overweging  te 
worden  genomen.  Het  is  met  de  Siameesche  tweelingen :  werk- 
gevers en  w^erknemers,  zóó  geschapen  dat  zij  gemeenschappelijk 
moeten  welvaren  of  lijden ;  eene  scheiding  hunner  belangen 
beteekent  den  dood. 

Eene  bijzondere  beschermeling  van  Carnegie  is  de  millionnair 
Charles  Schwab.  Hij  begon  zijne  loopbaan  als  koetsier  van  een 
plattelands-omnibus  in  Pennsylvanië. 

Schatten  van  meubelen  en  kunstvoorwerpen  zijn  opgehoopt  in 
de  woningen  der  multimillionnairs  van  fifth  Avenue.  Velen  moeten 
hier  onvermeld  blijven.  Bij  65  th  street  is  de  dubbele  woning  van 
Mrs  WiUiam  Astor,  wier  echtgenoot  bekend  is  wegens  zijne 
Engelsche  neigingen,  en  van  haren  neef  John  Jakob  Astor.  Bij 
laatstgenoemde  doen  zich  dikwijls  theater-beroem dheden  hooren. 
Het  tooneel  in  zijn  huis  is  ingericht  naar  de  strengste  eischen 
des  tij  ds.  Het  paleis  van  wit  marmer,  graniet  en  brons  des  koper- 
konings   WiUiam   Clarke   werd  met  de  grootst  mogelijke  w^eelde 


231 

ingericht :  kimstgalerijen,  een  bal-,  theater-  en  concertzaal  en  een 
Turksch  bad. 

Een  huis  moet  ik  nog  noemen:  dat  van  541^  street  toebehoo- 
rende  aan  John  Rockefeller  van  de  Standard  Oil-Company.  Hij 
gaat  door  voor  de  rijkste  man  der  wereld  te  zijn.  Op  i  Januari 
1899  werd  zijn  vermogen  geschat  op  twee  honderd  millioen 
dollars,  vier  jaren  later  op  vier  maal  zooveel  of  twee  milliard 
gulden  Nederlandsche  courant.  Blijft  dit  fortuin  in  stand,  dan  zal 
het  eene  hoogte  bereiken,  zóó  fabelachtig  dat  elk  voorstellings- 
vermogen daarbij  te  kort  schiet.  Aan  de  universiteit  te  Chicago, 
o.  a.  heeft  Rockefeller  bij  verschillende  gelegenheden  millioenen 
dollars  geschonken;  in  1903  nog  het  noodige  voor  de  oprich- 
ting van  een  gebouw  ten  dienste  der  medische  faculteit,  met 
laboratoria  en  verzamelingen.  Van  hem  wordt  zijn  broeder  William, 
die  ook  multimillionnair  is  —  beide  zijn  zoons  van  een  landbouwer 
uit  het,  in  den  Staat  New-York  gelegen,  dorp  Richford  —  onder- 
scheiden als  „poor  Rockefeller". 

In  de  bovenstad,  van  welke  fifth  Avenue  een  concreet  beeld 
geeft,  heb  ik  musea  en  parken  aanschouwd,  theaters  bezocht, 
kostbare  avondmaaltijden  genoten,  waarbij  meer  dan  eens,  vooral 
door  emblemen  bij  het  nagerecht,  „Holland,  the  old  country" 
eer  werd  aangedaan  en  herdacht ;  bij  Tiffany  had  ik  gelegenheid 
te  bewonderen  kostbaarheden:  edelgesteenten  en  paarlen,  heer- 
lijken arbeid  van  den  goudsmid,  glaswerk  en  wedgewood ;  bloemen- 
pracht was  in  de  huizen  verspreid  met  verkwistende  hand;  orchi- 
daen  prijkten  op  ontbijttafels,  in  salons  en  hotels;  orchidaen 
welke  der  schrijfster  van  „Briefe  die  ihn  nicht  erreichten"  voor- 
komen „wie  manche  schone  Frauen,  in  deren  Nahe  man  gleich  fühlt 
dass  sie  wunderbare  geheimnissvolle  Dingen  erlebthaben  mussen". 
Welk  een  rol  speelt  de  bloem  niet  in  het  New-Yorksche  leven ! 
Voor  de  minste  beleefdheid,  verschuldigd  aan  eene  dame  wendt  de 
man  zich  tot  Flora:  een  bundel  van  „American  beauties"  is  een 
goed  paaschgeschenk,  een  disch  is  een  bloemtapijt,  een  bruiloft  een 
bloemenfeest,  het  vertrek  eener  dame  naar  Europa  geeft  aanleiding 
tot  offeranden  van  alles  wat  geurt,  sierlijke  doozen  met  cotillon- 
ruikers  gaan  in  overgroote  menigte  naar  elk  huis,  waar  gedanst 
wordt.  Wat  aan  bloemen  niet  kostbaar  is,  wordt  het  aanzien  niet 


232 

waard  geacht.  Het  geld  moet  rollen  in  de  bovenstad,  het  geld 
dat  „down  town"   wordt  gemaakt. 

De  benedenstad  is  het  zuidelijkste  gedeelte  van  Manhattan.  In 
1612  kocht  Peter  Minuit,  voor  onze  West-Indische  Compagnie, 
Manhattan  van  de  Roodhuiden  voor  zestig  gulden.  Drilveld  voor 
de  bezetting  van  het  fort  was  de  grond,  welke  honderd  jaren 
later,  onder  Engelsch  bestuur,  in  huur  werd  gegeven  „to  some 
of  the  inhabitants  of  the  said  Broadway  in  order  to  be  enclosed 
to  make  a  Bowling  Green  thereof,  with  walks  therein  for  the 
beauty  and  ornament  of  said  street,  as  well  as  for  the  recreation 
and  delight  of  the  inhabitants  of  the  city".  Die  plaats,  welke  ook 
verder  in  de  geschiedenis  een  rol  heeft  gespeeld,  heet  nog  steeds 
„Bowling  Green'*. 

Nieuw- Amsterdam  begon  bij  de  „Battery".  Deze  plek  kreeg 
eerst  in  1693  haren  naam  van  eene  batterij,  opgericht  tegen  de 
Fransche  vloot.  In  den  Engelschen  tijd  was  de  „Battery"  de  wandel- 
plaats  van  den  beau  monde.  Thans  is  zij  de  aanvang  van  het  New- 
York  dat  geld  verdient.  De  statige  kade  belijnt  de  haven,  den  Oceaan. 

O,  ik  wil  den  tijd  vooruit  loopen  en  trachten  terug  te  geven  den 
indruk,  genoten  van  boord  op  den  dag  van  vertrek.  De  blik  gaat 
naar  Hoboken,  Jersey-city,  naar  de  torens  van  Babel,  welke  aan 
New- York  karakter  schenken :  de  bodem  is  kostbaar.  Excelsior !  De 
„Produce  Exchange"  in  Whitehallestreet,  waar  de  koopman  eene 
telegrafische  bestelling  uit  Europa  op  eene  lading  graan  ontvangt,  de 
order  uitvoert,  een  schip  bevracht  en,  zijnen  wissel  verkoopt  in  een 
minimum  van  tijd,  beslaat  eene  oppervlakte  als  die  van  een  groot 
plein,  heeft  tweeduizend  vensters,  bijna  duizend  deuren  en  binnen 
de  muren  wordt  jaarlijks  omgezet  voor  een  billioen  dollars. 
Dertigduizend  personen  gaan  dagelijks  op  en  neder  in  de  heffers. 
Hooger  dan  dit  zijn  de  gebouwen  van  de  „Washington",  van 
Bowling  Green  in  byzantijnschen  stijl,  en  vooral  van  de,  meer 
dan  honderd  meter  hooge  kantoren  der  „Manhattan  Life",  „St. 
Paul",  „World",  „Empire"  (om  slechts  enkele  te  noemen);  eindelijk 
het,  130  meter  in  de  lucht  borende,  gevaarte  van  Park  Row,  met 
fondamenten  75  voet  onder  den  beganen  grond  aanvangende,  er 
op  gemaakt  om  te  dragen  een  gewicht  v^an  31000  ton,  met 
dertig  verdiepingen  en  950  kantoren. 


233 

Daar  zijn  gele  en  roode,  treinen  vervoerende,  ferry's :  arken  van 
den  modernen  tijd,  sleepbooten  welke  aan  driemasters  hulp  ver- 
leen en  om  te  komen  op  het  pad  van  zilt,  rivierstoomers  met  eene 
menschenmenigte  op  dek,  ranke  politievaartuigen  en  plompe 
lichters,  mailbooten  daareven  binnengevallen,  jachten  en  kotters 
met  gezwollen  zeilen,  drijvende  hospitalen,  petroleumschuiten  en 
schepen  om  brand  te  blusschen ;  een  bont  gewoel  te  water,  kenmerkt 
de  wereldhaven  aan  Amerika's  oostkust.  Landverhuizers  doen  op 
Ellis  island  hun  eerste  schrede  op  den  bodem  der  Vereenigde 
Staten.  New  Jersey  wordt  besproeid  door  de  rivier,  welke  een 
lint  van  rustig  zilver  gelijkt:  contrast  met  den  gouden  dom  van 
de  „Pullitzer  building",  alwaar  de  „World"  in  één  uur  hare  editie 
van  acht  bladzijden  bedrukt  en  vouwt,  ten  getale  van  zeven 
honderd  duizend ;  de  Eastriver  bespoelende  de  oostelijke  kust  van 
Manhattan  en  verbindende  de  Upperbay  met  het  water  van  Longis- 
land,  het  eiland,  dat  een  reus  schijnt  die,  na  slaap,  zich  langzaam, 
loom,  de  leden  uitrekt.  Daar  is  de  brug,  die  naar  Brooklijn  den 
weg  geeft,  het  gewrocht  der  nieuwere  wetenschap,  dat,  met  zijne 
tallooze  draden,  uit  de  verte,  het  aanzien  heeft  van  het  web 
eener  arachnide.  Staten  island  is  bedekt  met  wouden  en  „Liberty 
island"  prijkt  met  Bartholdi's  geweldige  „Vrijheid",  wier  licht, 
des  nachts,  over  den  oceaan  straalt  als  symbool  van  helderheid, 
rijkdom  en  kracht.  De  forten  der  „Narrows"  zullen  New- York 
verdedigen.  Sandyhook  maakt  spoedig  de  kust  tot  eene  flauwe  lijn. 

En  thans  mijne  derde  fee.  Toen  ik  haar  voor  de  eerste  maal 
ontmoette,  hoorde  ik  plotseling  Pope  zingen,  in  geestdrift  voor 
I^dy  Mar}^  Wortly  Montagu: 

„The  playful  smiles  around  the  dippled  mouth, 

That  happy  air  of  majesty  and  truth, 

So  would  I  draw  (but  oh!   't  is  vain  to  try 

My  narrow  genius  does  the  power  deny) 

The  equal  lustre  of  the  heavenly  mind, 

Where  every  grace  with  every  virtue  is  joined; 

Learning  not  vain  and  wisdom  not  severe, 

With  grcatncss  easy  and  with  wit  sincere, 

With  just  description  show  the  soul  divine, 

And  the  whole  princess  in  my  work  should  shine." 


234 

Met  hare  boeken  verdient  zij  een  fortuin.  Een  zevental  is  reeds 
verschenen  van  hare  hand.  Als  ik  haar  wordt  voorgesteld  en 
vraag  of  juist  is  mijne  inlichting  dat  „the  book  of  the  day",  het 
hare,  bij  duizendtallen  exemplaren  wordt  verkocht,  krijg  ik  een, 
geenszins  pralend,  bevestigend  antwoord.  Het  onderhoud  vlot 
onmiddellijk.  Ik  herinner  mij  eene  opmerking  harerzijds,  welke 
mij  trof  in  den  loop  van  het  gesprek,  en  welke  ik  terugvind  in 
haar  nieuwsten  roman,  in  den  vorm  van  raadgeving  eens  vaders 
cian  zijn  zoon:  „Het  leven  is  eene  worsteling.  Millioenen  missen 
hun  doel.  Alleen  de  sterken  winnen.  Het  falen  is  erger  dan  de 
dood.  De  innerlijke  kracht  van  den  Mensch  wordt  geschapen 
door  het  bespieden,  als  een  valk,  van  de  Gelegenheid  ;  door  het 
Haar  tegemoet  komen,  elke  lente,  rechtop  en  in  de  positie ; 
lachende  om  Hare  valkuilen,  welke,  in  den  aanvang  van  het 
leven,  zijn :  overmaat,  overmaat  en  steeds  overmaat  en  alle  soorten 
van  oneer.  Kracht  wordt  geschapen  door  tegenspoed,  door  het 
pogen  om  te  winnen:  eerst  de  kleine  gevechten  van  het  leven, 
dan  de  groote;  door  het  uitwerpen  van  vrees,  door  het  oefenen 
van  den  geest  om,  bij  alle  dingen,  te  beheerschen:  het  hart,  do 
hartstochten,  de  aandriften,  welke,  indien  daaraan  wordt  toegegeven, 
het  brein  tot  slaaf  maken  in  plaats  van  tot  meester.  Het  slagen, 
voor  hetwelk  alléén  de  mensch  leeft,  als  hij  eerlijk  tegenover 
zich  zei  ven  is,  beloont  hen  die  sterk,  sterk,  sterk  zijn." 

En,  toen  zij  aldus  tot  mij  sprak,  stampte  zij  met  den  kleinen 
voet  op  den  parketvloer. 

H.  B.  Mariott  Watson,  die  het,  in  de  „Nineteenth  Century", 
eenigen  tijd  geleden,  heeft  gehad  over  den  schadelijken  invloed 
van  Amerikanisme  op  vrouwen,  zou  geglimlacht  hebben  als  hij 
bij  dat  onderhoud  ware  tegenwoordig  geweest.  Volgens  hem 
geeft  Amerika  te  zien  de  uiterste  ontwikkeling-  eener  industrieele 
maatschappij,  zijn  de  afmatting  en  de  inspanning  van  het  heden- 
daagsch  commercieele  leven  aldaar  schadelijk  voor  de  gezondheid 
van  lichaam  en  ziel,  en  heeft  daaronder  zóó  zeer  geleden  dat  zij 
onherstelbaar  is :  de  Amerikaansche  vrouw,  w^ier  grootste  fout 
bestaat  in  het  zich  er  op  beroemen  dat  zij  zelden  haar  hart  en 
nooit  haar  hoofd  verliest. 

Hm!  Nooit?  In  de  theorie  zullen  er  wel  zijn,  die  beweren  niets 


235 

aan  het  hart  te  offeren;  ook  in  de  praktijk?  Ik  geef  hieronder 
een  onuitgegeven  gedicht  van  eene  gelukkig  gehuwde  Ameri- 
kaansche,  hetwelk  zij  tijdens  hare  verloving  had  gemaakt: 

We  two  sat  all  alone; 
The  young  raoon  hang  in  regal  splendour 
O'er  a  star  gemmed  sky ;  herself  alone, 
Tho'  Queen  of  all  things  nigh. 
Above  our  heads  a  tired  bird, 
That  all  day  long  had  sung  a  joyful  cadence, 
Croo'ned  to  his  mate  a  sleepy  song, 
My  heart  beat  hard  —  so  hard : 
Me  thought  't  would  break  its  silken  covering ; 
My  quivering  ncrves  were  all  awake, 
And  waiting  for  the  magie  touch  of  Love. 
He  slipped,  my  lover,  to  his  knees. 
And  I,  leaning  o'er  him  above, 

Looked  in  his  eyes  ('t  was  shadow  neath  the  trees) ; 
And  so  our  lips  met,  met  in  one  long  kiss, 
That  made  moon,  earth  and  skies 
Grow  dim,  and  doubts  and  fears  depart 
In  its  unending  bliss. 

Mijne  romanschrijfster  echter  —  niet  sentimenteel  —  zou  den 
heer  Watson,  ware  hij  tegenwoordig  geweest  in  dat  salon,  hebben 
geantwoord  (ik  citeer  hier) :  „the  truly  masculine  man  never 
understands  a  woman  and  has  only  a  fleeting  desire  to  do  so, 
when  anxious  or  uncomfortable". 

Gelijk  zij  daar  vóór  mij  staat,  is  zij  vrouw,  in  de  volle  beteekenis, 
zelfs  in  den  ouden  zin  van  het  woord.  Zij  doet  niet  eens  aan 
sport,  heeft  geene  bruine  wangen,  is  geen  lid  van  een  club  en 
dweept  geenszins  met  inrichtingen  als  het  „Martha  Washington- 
hótel"  alwaar  elke  man  wordt  geweerd;  ja,  zij  heeft  geschreven : 
„Als  gij  mooi  zijt,  dan  heerscht  gij  over  mannen ;  zij t  gij  het  niet, 
dan  beheerschen  de  mannen  u.  Als  gij  mooi  zijt,  dan  is  uw 
echtgenoot  uw  slaaf;  zijt  gij  het  niet,  dan  zijt  gij  zijne  eerste 
dienstbode.  Al  de  hersenen  welke  de  blauwkousen  zullen  ver- 
zamelen, zijn  niet  zooveel  waard  als  ééne  „complexion ".  Vrouwe- 
lijker kan  het  niet,  naar  het  schijnt. 

Terwijl  in  het  salon,  dien  namiddag,  gezongen,  muziek  gemaakt 
werd,    de    sorbets    werden    rondgedragen,   de  atmosfeer  vol  was 


236 

van  geur  van  violettes  de  Parme,  de  gardenia's  prijkten  in  knoops- 
gaten, de  vragen  van  den  dag  werden  besproken  door  staatslieden 
en  kunstenaars,  geldkoningen  en  sportsmen,  schertste  men  in 
onzen  hoek  over  Mark  ïwain's  beschrijving  van  de  vrouw  der 
kannibalen,  die,  in  huis,  om  inkoopen  te  doen,  om  bezoeken  af  te 
leggen,  altijd  hetzelfde  toilet  draagt:  haar  teint ;  welke  haar  ge- 
heele  uitzet  vormt,  het  lichtste  kostuum  der  wereld  is,  ofschoon 
gemaakt  van  de  allerdonkerste  stof,  hetwelk  altijd  past,  ongetwijfeld 
de  meest  praktische  dracht  in  het  geheele  rijk  der  mode  en  altijd 
gereed  is.  „Als  men  bij  eene  dame,  die  dat  kostuum  huldigt,' 
zegt  de  Amerikaansche  humorist,  „eene  visite  wil  maken,  behoeft 
men  nooit  bang  te  wezen  dat  de  dienstmaagd  de  boodschap  zal 
brengen:  „„Wil  u  even  plaats  nemen?  Mevrouw  is  aan  haar 
toilet,  over  drie  kwartier  komt  zij  beneden"".  O  neen,  mevrouw 
is  altijd  gekleed,  en,  zoodra  de  deur  opengaat,  is  zij  present.  Die 
dames  gaan  dan  ook  nooit  naar  de  kerk,  alléén  om  te  zien  wat 
die  of  die  aan  heeft,  en,  als  zij  tehuis  komen,  hebben  zij  evenmin 
ook  den  mond  vol  van  de  mooie  toiletten,  waarbij  deze  of  gene 
draagster  allicht  eens  een  veer  moet  laten". 

In  onze  omgeving  ritselde  de  zijde,  trilden  de  struisveeren  op 
hoeden  van  hoogen  prijs,  schitterden  de  diamanten.  Lachend,  met 
den  duim  in  de  richting  van  den  linkerschouder,  wijzende  naar 
de  gonzende  menigte,  achter  mij,  van  vrouwen,  met  hare  duizend 
en  één  artikelen  van  smaak  en  van  weelde,  merkte  ik  op:  „Mark 
ïwain's  menscheneetster  is  aan  de  pool;  wij,  aan  den  evenaar 
hebben  rekening  te  houden  met  Voltaire's: 

Il  est  une  déesse  inconstante,  incommode, 
Bizarre  dans  ses  goüts,  folie  en  ses  ornements, 
Qui  parait,  fuit,  revient  et  nait  dans  tous  les  temps  : 
Protée  ctait  son  père  et  son  nom  c'est  la  mode." 

Na  Mark  Twain  kwamen  op  het  tapijt :  Bret  Harte,  Long- 
fellow,  Motley;  ook  Ruskin  wiens  „poetry  is  the  suggestion  by 
the  imagination  of  noble  grounds  for  the  noble  emotions"  werd 
te  berde  gebracht. 

Mijne  fee  vond  blijkbaar  genoegen  in  de  belangstelling,  die  ik 
toonde    voor    de   letterkunde  en  geschiedenis  van  haar  land.   Op 


237 

een  gegeven  oogenblik  zeide  zij :  „Mijn  nieuwe  roman  is  vooral 
van  historischen  aard  ;  indien  het  u  aangenaam  is,  wil  ik  u,  voor 
zoover  New- York  aangaat,  eenige  voorname  plaatsen  wijzen  waar 
de  handeling  voorvalt." 

Den  volgenden  morgen  liet  ik  mij  bij  haar  aanmelden.  Wij 
begaven  ons  op  weg  naar  de  benedenstad.  Haar  held  is  Alexander 
Hamilton.  Geboren  op  Nevis  den  uden  januari  1757,  eene  handels- 
opleiding hebbende  genoten  op  St.  Croix,  komt  hij  te  New- York 
in  1773,  op  het  oogenblik  dat  de  koloniën  ongeduldig  zijn,  in  hun 
verlangen  naar  vrijheid.  Het  volgend  jaar  gaat  hij  toevallig  naar 
Boston,  het  brandpunt  van  kalmen,  doch  vastberaden  wederstand 
tegen  de  Kroon  sedert  de  eerste  zegelwet  van  1765;  juist  be- 
raadslaagden de  patriotten  aldaar  over  de  houding,  aan  te  nemen 
tegenover  de  bestraffing,  opgelegd  door  de  Engelsche  Regeering 
aan  hen,  die  schuldig  en  medeplichtig  waren  aan  het  in  zee 
werpen  van  342  kisten  thee. 

Te  nauwernood  zal  behoeven  te  worden  herinnerd  aan  deze 
episode  :  Koning  George  zond  een  leger  van  tienduizend  man  naar 
de  koloniën  en  wilde  door  deze  een  gedeelte  der  kosten  van  die 
expeditie  doen  betalen  namelijk  door  middel  van  een  zegelwet, 
welke  de  eerste,  aan  de  koloniën  opgelegde,  belasting  voor 
inkomsten  des  Rijks  was.  Zij  weigerden  onder  de  leus :  „no 
taxation  without  representation".  De  zegelwet  werd  ingetrokken 
door  het  Parlement  in  1766;  doch  een  jaar  later,  een  recht 
ingesteld  op  sommige  artikelen :  oliën,  verwen,  lood,  glas  en 
thee.  De  kolonisten  voerden  deze  waren  echter  niet  in,  en  het 
recht  werd  opgeheven,  met  uitzondering  van  dat  op  thee.  Dit 
artikel  werd  toen  uit  Holland  binnengesmokkeld.  De  benadeelde 
Engelsche  Oost-Indische  Compagnie  verkreeg  de  intrekking  van 
het,  tot  dusver  bestaand  hebbend,  uitvoerverbod  van  thee  uit 
Engeland,  en  stelde  agenten  aan  te  Philadelphia,  New- York, 
Charleston  en  Boston,  aan  wie  zij  de  waar  zou  consigneeren. 
De  eerste  zending  in  laatstgenoemde  plaats  werd  door  de  Ameri- 
kanen in  zee  geworpen,  en,  toen  de  haven,  als  bestraffing  daar- 
voor, gesloten  werd  verklaard,  begon  de  opstand. 

Het    is    te    Boston    dat    Hamilton    wordt    gewonnen    voor    de 
Amerikaansche    zaak.    Het    is  daar  dat  hij  zich  zelven  er  reken- 


238 

schap  van  geeft  dat  drie  millioen  menschen,  waarvan  eene  aan- 
zienlijke meerderheid  achtenswaardig,  vHjtig  en  ontwikkeld  is, 
behandeld  worden  als  onmondigen,  en  dat  tegen  hen  geweld  wordt 
gebruikt,  indien  zij  niet  gehoorzamen  aan  de,  volgens  hen  tyran- 
nieke,  bevelen  uit  Londen. 

Te  New-York  teruggekeerd,  schrijft  hij,  als  student  van  Kings 
College,  waarvan  Myles  Cooper,  de  bekende  Toryman,  president 
was,  in  het  oppositieblad  van  Holt,  artikelen  ten  gunste  der 
autonomie.  Toen  uit  Engeland  bevelen  kwamen  tot  sluiting 
der  haven  van  Boston,  stond  Hamilton  op  de  bres.  Als  jongere 
vriend,  als  medestrijder  van  Washington,  als  „little  lion",  later 
als  econoom  en  financier  der  Vereenigde  Staten,  vurig  bemind 
en  heftig  gehaat ;  hij,  van  wien  Adams,  in  een  bui  van  naijverige 
woede,  met  ironie  schreef:  „Hamilton  is  commander  in  chief  of 
the  Senate,  of  the  House  of  Representatives,  of  the  heads  of 
Departments,  of  General  Washington  and  last  and  least,  if  you 
will,  of  the  President  of  the  United  States",  heeft  aan  de  revo- 
lutie, aan  het  vestigen  op  vaste  basis  der  jonge  republiek  de 
grootste  diensten  bewezen. 

Ik  mag  over  Hamilton  niet  uitweiden.  „Zijne  beminnelijke 
biograaf  heeft  hem  geïdealiseerd,"  zeggen  sommige  critici.  Het 
zij  zoo !  Heine,  sprekende  van  Salome,  vraagt :  „Würde  ein 
Weib  das  Haupt  begehren  eines  Mannes,  den  sie  nicht  Hebt  ?" ; 
in  dit  geval  zou  men  er  zich  over  verwonderen  indien  de  pen 
eener  vrouw  geen  aureool  hadde  geteekend  om  het  hoofd  van 
een  in  elk  geval  groot  staatsman,  dien  zij  bemint.  Want,  geen 
Phidias  heeft  meer  liefde  kunnen  koesteren  voor  zijn  beeld  dan 
deze  schrijfster  voor  haren  held.  Als  zij  over  hem  spreekt,  dan 
is  zij  devoot.  Zijne  nagedachtenis  is  haar:  die  van  een  Heilige. 

Overigens  wordt  zij  bezield  door  de  deugd  van  vaderlandsliefde. 
Als  wij  in  de  benedenstad  geraken,  maakt  zij  mij  opmerkzaam  op 
„Fraunces  tavern",  in  de  buurt  van  de  Beurs,  waar  Hamilton 
en  zoovele  andere  historische  personen  hunne  avonden  plachten 
te  slijten,  waarheen  Washington  zich  begaf  den  25sten  November 
1783,  toen  de  Engelsche  troepen  New-York  voor  goed  hadden 
verlaten.  In  Battery  Park  heeft  zij  mij  gewezen  de  plek  van 
den    vrij heidsm ast,    aan    welks    top,    op   dienzelfden  „Evacuation 


239 

day",  de  Britsche  vlag  werd  neergehaald  door  David  van  Arsdaal, 
die  in  den,  met  vet  bestreken  mast,  klom  en  de  Amerikaansche 
kleuren  liet  wapperen.  Daar  komen  wij  op  den  doodenakker 
van  Trinity-church  :  indrukwekkend  toevluchtsoord  voor  hen,  die 
naar  een  oogenblik  van  stille  verpoozing  snakken,  die  even 
willen  bekomen  van  de  beklemming  des  gewoels  van  Broadway 
en  Wallstreet.  De  eerste  Drieëenheidskerk  en  de  begraafplaats 
daaromheen  lagen  in  1697  buiten  de  stad,  welke  zich  thans 
mijlen  en  mijlen  naar  het  noorden  uitstrekt.  Op  het  eind  der 
achttiende  eeuw  werd  het  oorspronkelijk  gebouw  vernield  door 
brand.  Een  tweede  moest  in  1846  worden  afgebroken.  Het  werd 
vervangen  door  het  tegenwoordig  monument  in  gothischen  stijl, 
dat  omringd  is  door  de  dooden,  die  gebleven  zijn,  rustende  te 
midden  van  de  haast  en  het  gejaag  naar  het  tijdelijke  der,  buiten 
het  hek,  met  geruisch,  wemelende  menigte;  óver  het  lijden  des 
strijds  om  het  dagelijksch  bestaan,  om  het  leven. 

Hier  liggen  begraven  Robert  Fulton,  de  uitvinder  van  het 
stoomvaartuig ;  Livingston  en  Lewis,  onderteekenaars  der  onaf- 
hankelijkheidsverklaring, alsmede  andere  personen,  te  talrijk  om 
op  te  noemen.  Wij  zijn  meer  bepaaldelijk  gekomen  voor  een  wit 
marmeren  graf  aan  den  kant  van  Rectorstreet.  Daarop  staat 
gebeiteld:  „To  the  memory  of  Alexander  Hamilton  the  Corpora- 
tion of  Trinity  have  erected  this  monument  in  testimony  of  their 
respect  for  the  patriot  of  incorruptible  integrity,  the  soldier  of 
approved  valour,  the  statesman  of  consummate  wisdom  whose 
talents  and  virtues  will  be  admired  by  grateful  posterity  long 
after  this  marble  shall  have  mouldered  to  dust.  He  died  July 
i2th   1804,  aged  47." 

En,  fluisterend,  met  dien  weemoedigen  pathos  van  de  vrouw, 
die  zich  uit  over  het  onderwerp,  hetwelk  hare  ziel  gevangen 
houdt  met  banden  van  de  hechtste  teederheid  en  tevens  van  de 
diepste  smart,  vertelt  zij  van  hem,  die  daar  rust;  van  zijne 
mannelijke  schoonheid,  van  zijn  genie,  zijnen  moed,  zijne  mensch- 
lievendheid,  zijn  pHchtgevoel  als  staatsman,  van  zijne  deugden, 
welke  aanvulden  datgene  wat  aan  Washington  ontbrak,  van  zijn 
huwelijk  met  Elizabeth  Schuyler  „adorable  and  pretty,  sprightly 
and    sympathetic,    yet    accomplished    in    every    art    of  the  dutch 


240 

housewife",  en  eindelijk  van  het  noodlottig-  duel  niet  Burr  „the 
author  of  municipal  corruption  in  New-York,  the  noble  grand 
sire  of  Tammany  Hall/ 

Langs  Broadway  voert  ons  de  weg  naar  City  Hall  Park.  Het 
stadhuis  bewaart  een  goed  geslaagd  portret  van  Hamilton.  Zijn 
standbeeld  staat  vóór  de  Hamiltonclub  te  Brooklijn. 

Rustig  Brooklijn,  ik  ben  u  veel  verschuldigd!  Het  was  een 
leerrijk,  genoegelijk  samenzijn  dien  middag  in  de  Hamiltonclub. 
Er  waren  eenige  vertegenwoordigers  van  de  pers.  Aan  de  over- 
zijde der  brug,  bij  Parkrowbuilding,  lag  Newspaper  Row. 

Daar  glinstert  de  gouden  dom  van  „the  World",  daar  neemt 
het  publiek  kennis  van  de  extratijdingen  van  „Press"  en  „New 
York  times",  van  „Tribune"  en  van  „Sun".  Naar  de  drukkerijen 
worden  gebracht  kolossale  rollen  papier:  meel  voor  het  geestelijk 
brood  van  Amerika's  bevolking,  hetwelk,  gereed,  in  gele  wagens 
wordt  vervoerd  of  rondgevent  door  krantenjongens  met  oorver- 
doovend  aanprijzen. 

Hier,  te  Brooklijn,  is  het  stil.  Ofschoon  een  honderdduizend 
menschen  des  avonds  van  New-York,  over  de  6500  voet  lange 
brug  komen,  is  het  alsof  men  op  ééns  in  eene  provinciestad  ware 
verplaatst.  Men  kan  er  nauwlettend  luisteren  naar  de  gesprekken. 
Mijne  dischgenooten  hebben  het,  in  verband  met  hem  wiens 
naam  de  club  draagt,  over  Robert  Morris,  die,  uit  Liverpool,  op 
jeugdigen  leeftijd,  naar  de  Staten  gekomen,  te  Philadelphia  zich 
opwerkte  tot  koopman  van  aanzien,  en  daarna,  als  beheerder  der 
Financiën,  Washington  in  staat  stelde  den  onafhankelijkheidsstrijd 
in  New  Jersey  voort  te  zetten.  Robert  Morris  bood  Hamilton 
tijdelijk  den  post  aan  van  „Continental  Receiver"  en  schreef  aan 
dezen:  „Uwe  vroegere  plaatsen  in  het  leger,  de  tegenwoordige 
toestand  van  datzelfde  leger,  uwe  betrekkingen  in  den  Staat,  uwe 
grondige  kennis  van  menschen  en  maatregelen  en  de  bekwaam- 
heden, met  welke  de  hemel  U  gezegend  heeft,  zullen  U  eene 
schoone  gelegenheid  geven  om  's  Lands  dienst  vooruit  te  brengen." 

Kort  daarop  werd  Hamilton  door  New-York  afgevaardigd 
naar  het  Congres. 

Robert  Morris,  die  in  1775  lid  van  het  Congres  was  geworden, 
legde  het  ambt  van  „Superintendent  of  Finance",  hetwelk  hij  ge- 


241 

durende  drie  en  een  halfjaar  had  bekleed,  neder  in  1784.  In- 
middels had  hij  eene  Bank  gesticht,  die  later  de  „Bank  of  North 
America"  werd.  Het  daarvoor  benoodigde  geld  kwam  vooral  uit 
Frankrijk  en  een  som  van  ruim  twee  en  een  half  millioen  livres 
werd  te  Boston  aangebracht  door  een  Franschen  kruiser.  Van  daar 
werd  het  met  ossenkarren  vervoerd  naar  Philadelphia.  Dat  ver- 
voer duurde  twee  maanden.  De  openbare  schuld  bedroeg  intusschen 
bij  Morris'  aftreden  twee  en  veertig  millioen  dollars.  Nadat 
Washington  President  was  geworden,  kreeg  Hamilton  den  post 
van  „Secretary  of  the  Treasury."  Robert  Morris  dienaangaande 
om  raad  gevraagd,  schreef:  „Hamilton  is  de  eenige  man  in 
de  Vereenigde  Staten,  bekwaam  om  het  hoofd  te  bieden  aan  de 
buitengewone  moeielijkheden  van  da-t  ambt."  En,  het  eenstemmig 
oordeel  der  journalisten,  die  bij  den  maaltijd  in  die  club  hulde  be- 
wijzen aan  haar,  die  Hamilton's  leven  zóó  treffend  heeft  geschilderd, 
is  dat  Morris  juist  heeft  geoordeeld.  De  geschiedenis  leert  het. 

Het  is  te  Brooklijn  dat  ik  o.  a.  op  een  avondfeest,  de  gast- 
vrijheid geniet  van  onzen  achtenswaardigen  consul-generaal,  den 
heer  I.  R.  Planten.  Ook  hier  wordt  levendig  gekout,  vooral  over 
het  Hollandsch  element  in  de  Vereenigde  Staten.  Ons  bloed  in  de 
aderen  te  hebben,  vooral  te  New- York  geldt  als  een  eer.  Het  heeft 
een  patricische  geur:  zoo  iets  als  de  „blauwe  kleur  van  dat  der 
afstammelingen  van  de  kruisvaarders  in  Europa".  Het  staat  deftig 
te  behooren,  al  zij  het  uit  de  verte,  tot  familiën  als  die  van 
Schuyler,  Roosevelt,  van  Rensselaer,  van  Cortlandt. 

Na  het  diner  krijg  ik  onder  de  oogen  een  rondschrijven,  op 
oud-hollandsch  papier,  met  min  of  meer  oud-hollandsche  letters 
in  het  zwart  en  rood  gedrukt.  Ik  geef  het  stuk  hier  in  het  oor- 
spronkelijke : 

A  „hollandsche  Kermis" 
(a  dutch  fair) 
With  old  Dutch  buildings,  market  booths  with  „appelbollen" 
(applefritters)  and  „Kermiskoeken"  (fair  cakes)  for  sale,  tulips 
and  orange  flags  galore,  a  Dutch  flower  market  and  other  attrac- 
tive  feactures  will  beheld  from  June  10  to  June,  14  1902  in  the 
Borough  Park  Club  house. 

16 


242 

Pretty  Dutch  peasant  girls  in  frisian,  North  Holland  and  Zeeland 
costumes  will  be  in  attendance  to  await  your  pleasure. 

Everybody  —  especially  you  with  Netherland  blood  running 
through  your  veins  —  is  invited  to  participate  in  the  „Kermis- 
vreugde"   (fair  fun). 

The  old  shop,  with  its  antique  dutch  gable,  will  be  a  special 
feature.  The  old  dutch  windmill  will  be  there,  though  it  may 
grind  something  different  from  wheat  during  that  week.  You 
will  find  there  also  a  „koekkraam"  (cake  booth)  and  an  „appel- 
bollenkraam"  (apple  fritter  booth)  indispensable  at  a  dutch  kermis. 

The  Ladies'  Society  of  the  Dutch  Reformed  Churh  of  Borough 
Park,  Brooklijn,  assisted  by  several  of  our  Dutch  Churches,  con- 
templates  giving  this  fair;  the  proceeds  to  be  devoted  to  the 
erection    of  a  new  church  in  the   rapidly  increasing  community. 

Descendants  of  the  old  Dutch  families,  who  have  settled  on 
Long  Island  during  the  last  two  hundred  years,  have  taken  a 
particular  interest  in  this  undertaking  and  its  success  will  be 
guaranteed  if  you,  with  the  many  Holland  descendants  of  this 
vicinity  would  give  it  your  support. 

May  we  depend  upon  you?  In  what  way  can  you  assist  us? 
What  do  you  suggest  to  add  to  the  entertainment?  If  you  will 
favor  us  with  an  answer,  we  shall  take  great  pleasure  in  sending 
you  an  invitation  to  the  Kermis. 

Kindly  let  our  president  hear  from  you  at  your  earliest  con- 
venience;  if  possible  before  April  14,   1902. 

Executive  Committee 
Mevrouw  R.  B.  Tithian, 

President  of  the  Ladies'  Society;   1238,  57th  Street  Brooklyn, 

Mevrouw  R.  Dan.  Wolterbeek, 

Mevrouw  B.  Larzelere,  first  Vice-president, 

Mevrouw  A.  J.  Wilder,  second  Vice-president, 

Mevrouw  Wm  H.  S.  Carlile, 

Mejuffrouw  K.  Cowenhoven. 

Boven  prijkt  het  zegel  van  New- York ;  van  onderen  het  portret 
van  Peter  Stuyvesant. 

Het   past    ons  om  een  gevoel,  als  waarvan  die  circulaire  eene 


243 

uiting  is,  evenzeer  een  streven,  als  dat  van  de  „Knickerbockers 
Society"  en  de  „Holland  Society",  op  prijs  te  stellen.  Het  tegen- 
deel zou  beteekenen  onverschilligheid  onzerzijds  ten  aanzien  van 
het  feit,  dat  wij,  wegens  onze  nationaliteit,  in  de  wereld  over  het 
algemeen,  niet  worden  verwend.  Toch  heeft  de  neiging  tot 
„Hollandsch  doen"  iets  van  een  schild,  van  een  uithangbord;  en 
moge  het  naïef  opzien  van  sommige  Amerikanen  daarnaar  ons 
ook  aangenaam  zijn,  het  rechtvaardigt  geenszins  illusiën.  Wij 
hebben  er  ons  rekenschap  van  te  geven  dat  de  inventaris  van 
onzen  winkel  in  de  Vereenigde  Staten  nog  niet  bekend  genoeg 
is,  dat  de  windmolen  en  kermiskraam  vooral  moeten  dienst  doen 
als  curiositeiten.  De  plicht  om  het  werkelijk  hedendaagsch  Neder- 
land grondig  te  doen  kennen  in  de  Vereenigde  Staten,  ligt  nog 
vóór  ons. 

Bij  dit  schoon  doel  zullen  wij ,  misschien  in  de  eerste  plaats  hulp 
kunnen  verwachten  van  de  zijde  der  geleerden.  Motley  wordt  door 
hen  natuurlijk  gekend.  Zij  weten  dat  de  Unie  van  Utrecht  het 
groote  voorbeeld  voor  de  Vereenigde  Staten  is  geweest,  het 
voorbeeld  van  vereeniging  tot  vrijheid  en  autonomie:  bases  van 
eiken  hechten  Statenbond.  Zij  herinneren  zich  het  aandeel  van 
Nederland  bij  de  gebeurtenissen,  welke,  voor  zoover  Europa 
betreft,  hebben  geleid  tot  de  Onafhankelijkheidsverklaring.  In 
Maart  1776  was  Sileas  Deane  benoemd  tot  commercieel  en 
politiek  agent  in  Europa.  Hij  had  o.  a.  in  opdracht  het  aankoopen 
van  oorlogsbehoeften,  doch  het  daartoe  noodige  geld  kon  niet 
te  zijner  beschikking  worden  gesteld.  Met  Franklin,  Arthur  Lee 
en  John  Adams  werd  Deane,  in  December  van  hetzelfde  jaar, 
aangewezen  om  met  de  Fransche  regeering  te  onderhandelen 
over  militairen  en  geldelijken  bijstand.  Deze  opdracht  leidde  tot 
het  tractaat  van  1778,  waarbij  Frankrijk  de  onafhankelijkheid 
der  Vereenigde  Staten  erkende.  Benjamin  Franklin  werd  te 
Parijs  geaccrediteerd. 

Alle  andere  Europeesche  Mogendheden  vreesden  echter  dat 
navolging  van  dat  voorbeeld  door  Engeland  zou  worden  opge- 
nomen als  casus  belli.  Toen  de  Koning  van  Spanje  zijn  bemiddehng 
aanbood  tusschen  de  Amerikaansche  koloniën  en  Londen,  vaardigde 
het    Congres    eene    buitengewone    missie    af   naar    Parijs    om  te 


244 

onderhandelen  over  verdragen  van  vrede  en  van  handel  met 
Engeland.  Aan  het  hoofd  dezer  zending  stond,  als  gevolmachtigd 
Minister,  John  Adams  met  Francis  Dana  als  gezantschaps-secretaris. 

Het  voorjaar  van  1780  zag  dezen  te  Parijs,  maar  Spanje  was 
inmiddels  in  oorlog  gewikkeld  met  Groot-Britannië,  en  van  de 
aangeboden  bemiddeling  kon  dus  niets  komen.  Franklin  en 
Adams  hadden  vermoedens  dat  Frankrijk  zelf,  in  het  geheim,  de 
onafhankelijkheidserkenning  van  de  zijde  der  andere  Europeesche 
Mogendheden,  tegenwerkte. 

De  Amerikanen  zonden  agenten  naar  de  verschillende  hoofd- 
steden. John  Jay  ging  naar  Madrid,  Francis  Dana  naar  St.  Peters- 
burg, Ralph  Izzard  naar  Florence,  Lee  naar  Weenen ;  Laurens 
was  voor  's-Gravenhage  bestemd,  doch  op  zee  werd  hij  aange- 
houden door  de  Engelschen,  opgesloten  in  den  „Tower"  te 
Londen,  en  in  zijne  plaats  kreeg  John  Adams  opdracht  om  in 
Holland  tot  stand  te  brengen  eene  leening,  en,  indien  mogelijk, 
een  verbond  met  ons. 

Nederland  gaf  Adams  een  goede  ontvangst.  De  leening  kwam 
tot  stand,  doch  de  officieuse  Amerikaansche  vertegenwoordigers 
konden  nergens  iets  doen  zonder  de  tusschenkomst  der  Fransche 
diplomatieke  ambtenaren.  Adams  schreef  hierover  aan  Dana: 
„a  whole  system  of  pohcy  (van  de  zijde  der  Franschen)  is  now 
as  glaring  as  the  day,  which  perhaps  Congress  and  the  people 
of  America  have  little  suspicion  of .  . .  In  substance  it  has  been 
this :  assistance  afforded  us  in  naval  force  and  in  money,  enough 
to  keep  us  from  succumbing,  and  nothing  more.  To  prevent  us 
from  ridding  ourselves  w^hoUy  of  our  enemies  and  from  growing 
rich  and  powerful ;  to  prevent  us  from  obtaining  acknowledgment 
of  our  independence  by  other  foreign  powers,  and  from  acquiring 
consideration  in  Europe  or  any  advantage  in  Peace,  to  deprive 
us  of  the  grand  Fishery,  the  Mississippi  river,  the  Western  Lands, 
and  to  saddle  us  with  the  Tories.  To  these  ends,  by  all  I  have 
learned  of  your  negotiations  in  Russia,  of  Mr.  Jay 's  in  Spain, 
and  my  own  in  Holland,  it  is  evident  to  me  that  the  french 
Ambassadors  have  been  governed  by  the  same  instructions.  In 
Holland  I  can  speak  with  knowledge." 

Dana    was    overtuigd    van    de   juistheid   dier   woorden  en  zijn 


245 

vertrouwen  in  den  Franschen  vertegenwoordiger  te  St.  Petersburg 
Markies  de  Vérac,  was  gering. 

Uit  Amsterdam  d.d.  15  Maart  1782  schrijft  Adams  aan  Dana: 
„Pray,  what  is  the  reason  that  the  whole  Armed^Neutrality  (de 
coalitie  van  1780  van  noordelijk  Europa  tegen  het,  den  handel 
op  West-Indië  bedreigende,  Engeland  ;  Keizerin  Katharina  was 
er  de  ziel  van)  cannot  agree  to  declare  America  independent, 
and  admit  you,  in  behalf  of  the  United  States,  to  accede  to 
that  Confederation  ?  It  is  so  simple,  so  natural,  so  easy,  so 
obvious  a  measure ;  at  the  same  time  so  sublime  and  so  glorious. 
It  is  saying:  let  there  be  Light  and  there  is  Light.  It  finishes 
all  controversies  at  once  and  necessitates  a  universal  Peace  and 
saves  old  England  from  total  destruction  and  the  last  stages  of 
horror  and  despair.  Ho  wever,  thank  God,  we  have  no  particular 
reason  to  wish  for  Peace ;  the  longer  the  war  continues  now, 
the  better  for  us." 

Doch  het  duurt  niet  lang  meer  of  hij  kan  melden  uit  Den 
Haag :  „The  indepen dence  of  America  has  been  acknowledged 
by  this  Republic  with  a  solemnity  and  unanimity  which  has 
made  it  in  a  peculiar  sense  a  National  act.  The  Prince  and 
Princess  of  Orange  have  acknowledged  American  Independence 
cis  well  as  their  Mightinesses.  The  Princess  has  received  my  letter 
of  credence.  It  was  pretty  to  present  a  beautiful  Young  Virgin 
World  to  the  acquaintance  of  a  fine  figure  of  a  Princess,  whose 
countenance  showed  an  understanding  capable  of  judging  and 
a  heart  capable  of  feeling". 

Het  was  in  den  herfst  van  1782  dat  de  Engelsche  Koning  tot 
gevolmachtigd  Minister  voor  de  vredes-onderhandelingen  met  de 
Ministers  der  Vereenigde  Staten,  benoemde:  Richard  Oswald. 
Toen  werd  de  vrede  mogelijk.  Hij  volgde  bij  het,  te  Parijs  onder- 
teekend, verdrag  van  September  1783. 

Aan  het  deel,  hetwelk  Nederland  heeft]  aan  de  geschiedenis  der 
Vereenigde  Staten,  wordt  zeker  gedacht  door  de  mannen  der 
Amerikaansche  wetenschap,  die  den  14^611  Juni  1899  aan  Hugo 
de  Groot  eer  bewezen  door  het  wijden  van  een  krans  aan  zijn 
graf,  door  den  reeds  vroeger  genoemden  heer  Leonard  Charles 
van    Noppen,    die    in  het  Brooklijn-Institute  lezingen  houdt  over 


246 

Vondel,  Hooft  en  onze  nieuwere  letterkundigen.  Zijne  vertaling 
van  Lucifer,  opgedragen  aan  de  „Holland-society  of  New- York" 
ligt  voor  mij.  Reeds  dadelijk  stelt  hij  Vondel  aan  het  Engelsch 
lezend  publiek  voor  als  „a  poet  of  whom  Southey's  words  on 
Bilderdijk,  another  Dutch  bard,  might  also  have  been  spoken: 

The  language  of  a  stare 
Tnferior  in  illustrious  deeds  to  none, 
But  circumscribed  by  narrow  bounds, 
Hath  pent  within  its  sphere  a  name  hercwith. 
Europe  should  else  have  rung  from  side  to  side." 

Dan  komt  eene  inleiding  van  Dr.  W.  H.  Carpenter,  professor 
in  de  germaansche  philologie  aan  de  Columbia-universiteit ;  eene 
tweede  inleiding  van  professor  G.  KalfF,  eene  schets  over  Vondel 
en  zijn  tijd  van  den  heer  van  Noppen  zelven ;  ook  van  zijne  hand  is 
een  commentaar  van  het  treurspel ;  voorts  vergelijkingen  tusschen 
„Lucifer"  en  Milton's  „Paradise  lost"  alsmede  „Paradise  regained"  ; 
eindelijk  de  vertaalde  tragedie:  goed  geslaagd  en  schoon  geïl- 
lustreerd. 

Men  spreekt  in  de  gastvrije  woning  van  den  consul-generaal 
over  het  Algemeen  Nederlandsch  Verbond,  hetwelk  in  groote 
mate  zou  kunnen  bijdragen  tot  de  verspreiding  van  kennis  in 
de  Vereenigde  Staten  omtrent  het  tegenwoordig  Nederland.  De, 
door  Dr.  Abraham  Kuyper  in  1898  in  het  leven  geroepen,  spruit 
heeft  echter  reeds  eene  lijdensgeschiedenis.  Het  Oosten  was  lauw. 
Men  ging  naar  Michigan  om  krachten  te  verzamelen.  Mannen  als 
George  Birkhoff,  Steketee,  Dosker,  Kollen  en  Hulst  spanden  zich 
vóór  de  zaak.  Op  eene,  te  Holland-city  in  1899,  gehouden  ver- 
gadering werd  het  volgend,  misschien  voor  den  aanvang  te 
uitgebreid,  programma  voorgesteld:  meer  politieke  voeling  tus- 
schen de  Vereenigde  Staten  en  Nederland,  clubs  en  leerstoelen 
voor  de  studie  van  onze  taal,  van  onze  geschiedenis  en  van  het  oud- 
Hollandsch  recht ;  Nederlandsche  bibliotheken,  het  opwekken  van 
algemeene  belangstelling  in  onze  taal  en  stam  door  middel  van 
de    pers  en  het  opmaken  en  bijhouden  van  geneologische  tafels. 

In  het  groot  gelukte  de  zaak  niet  tot  dusver.  Wellicht  behoeft 
men  niet  te  wanhopen  aan  weldadige  werkzaamheid  van  afdeelingen, 
welke    gevormd   zijn  te  Grand  Rapids,  Holland  City,  Muskegon 


247 

in  Michigan,  Fulton  in  Illinois  en  Pella  in  lowa,  doch  het  wil 
mij  voorkomen  dat  de  arbeid  in  elk  dezer  plaatsen  minstens  één 
„geheelen"  man  vraagt.  Deze  is  niet  altijd  gemakkelijk  te  vinden 
waar  het  geldt  eene  bezigheid,  die,  althans  in  den  eersten  tijd, 
weinig  geldelijk  voordeel  zal  opleveren. 

Op  handelsgebied  werd  er  inmiddels  een  belangrijke  stap  gedaan 
voor  het  ontwikkelen  der  betrekkingen  tusschen  de  beide  landen. 
Getuige  was  ik  van  de  bijeenkomst  van  veertien  leden  der  Neder- 
landsche  kolonie  te  New- York,  gehouden  op  Zondag  6  April  1902, 
in  het  „Manhattan  Hotel"  ten  einde  te  beraadslagen  over  de  op- 
richting der  Nederlandsche  Kamer  van  Koophandel.  Nog  had  ik 
die  levendige,  opgewekte  discussiën  in  de  ooren,  toen  ik,  ten 
huize  des  Heeren  Planten,  vernam  dat  het  tot  stand  komen  van 
het  denkbeeld  tot  oprichting  der  Kamer  verzekerd  was.  Ik  heb 
eenen  Chinees  gekend,  vader  van  veertien  zoons,  die  dikwerf 
verhaalde  dat,  telkens  wanneer  hem  één  zoon  geboren  werd, 
hij  de  gedachte  had  van :  „tijd  en  arbeid  maken  het  blad  van  den 
moerbezieboom  tot  een  zijden  kleed;  wat  zal  tijd  en  arbeid  van 
dezen  kleinen  mensch  maken?"  De  Chinees  stond  bij  mij,  inden 
geest,  toen,  met  moed  en  hoop,  ik  mij  zelven  afvroeg:  „Wat zal 
tijd  en  arbeid  maken  van  de  nieuwe  banier  voor  de  oude  leuze, 
de  banier,  voor  welke  de  zijden  draden  daareven  op  den  weefstoel 
zijn  gezet  door  het,  thans  op  Manhattan  gevestigd,  jong  Holland?" 

Als  ik,  des  avonds,  naar  de  eigenlijke  stad  terugkeer,  dan 
bekoort  het  oog  het  panorama  van  Licht  op  even  onvergetelijke 
wijze,  als  dat  van  de  „Piek"  boven  Hongkong,  wanneer,  na  zons- 
ondergang, de  benedenstad  der  Britsche  bezitting  fonkelt,  als  een 
veld  van  diamanten. 

Hier,  te  Brooklijn,  treft  de  verlichte  omgeving  den  toeschouwer 
vooral  door  den  trek  van  stoutmoedigheid,  van  vermetelheid.  Die 
brug  in  de  eerste  plaats!  Een  reuzenwerk  was  het  reeds  zonder 
bij  omstandigheden,  doch  welk  een  ontembare  wil  om  het  te  vol- 
tooien werd  er  niet  vereischt  uithoofde  der  onverwachte  onheilen, 
waarmede  de  bouw  gepaard  ging.  Midden  onder  het  werk  komt 
de  architekt  I.  A.  Roebling  te  overlijden.  Zijn  zoon  volgt  hem 
op,  doch  krijgt  bij  den  bouw,  door  een  ongelukkig  toeval,  zulke 
brandwonden    dat    hij    te   eenmale  met  lamheid  is  geslagen.  Hij 


248 

neemt  op  de  hoogten  van  Brooklijn  een  huis,  van  waar  hij,  door 
middel  van  een  verrekijker,  den  arbeid  overzien  en  besturen  kan, 
en  als  zijne  tegenwoordigheid  bij  de  brug  zelve  volstrekt  ver- 
eischt  zou  zijn,  dan  heeft  zijne  vrouw  orders  en  begeeft  zij  zich 
naar  de  plaats  om  daaraan  uitvoering  te  doen  geven.  Een  lichtend 
voorbeeld  van  levensdurf,  zulk  een  echtpaar! 

De  levensmoed  der  New-Yorkers  in  het  algemeen  heeft  reeds 
sedert  lang  gevoeld  het  onvoldoende,  bij  het  vermeerderd  verkeer, 
van  die  ééne  brug.  De  lichtstralen  daar  aan  de  overzijde  wijzen 
in  de  richting  van  eene  nieuwe  verbinding  van  de  metropolis 
met  hare  voorsteden;  de  „Manhattenbridge"  is  in  wording.  Vier 
elektrische  en  twee  gewone  spoorbanen,  daarnaast  twee  paden 
voor  voetgangers,  een  weg  voor  wielrijders  en  twee  overgangen 
voor  gewone  voertuigen.  En,  na  deze  brug  zijn  nog  noodig,  over 
de  Eastriver,  de  „Williamsburgbridge"  en  de  „  Black wellsisland- 
bridge."  Door  viaductlijnen  in  de  stad  zullen  deze  bruggen  met 
elkander  in  verbinding  staan.  Het  geheele  verkeerswezen  te  New- 
York  ondergaat  dientengevolge  eene  wijziging. 

De  blik  op  het  verlicht  emporium  leert  wagen,  durven ;  hij 
voert  de  gedachten  van  den  jongen  Amerikaan  naar  het  Hoogste, 
maakt  stout  zijne  verwachtingen   omtrent  het  eigen  kunnen. 

Hoog  boven  die  rivier,  draagster  van  vaartuigen,  welke  van 
hier  gelijken  op  elektrische,  zich  als  glimwormen,  voortbewegende, 
stippen,  stond  ik,  dien  nacht,  stil  bewonderend,  te  staren  naar 
die  ruimte  van  helderen  glans,  veroverd  op  het  nachtelijk  azuur, 
naar  die  stralen  van  goud,  schietende  door  het  uitspansel:  koste- 
lijken,  fluweelen,  indigogetinten  Mantel  van  de  Godin  der  Stilte ; 
naar  de  wolk  van  Licht  opstijgende  uit  de  bedrijvige  stad,  naar 
het  zich  van  haar  uit,  door  het  firmament  verspreidend  waas  van 
zilver;  naar  de  wolkenschrapers:  flikkerende  torens  in  die  zee 
van  licht ;  naar  de  „Vrijheid"  daarginds,  bliksemende  hare  pijlen 
van  licht  door  den  Atlantischen  nacht,  ophelderende  de  duisternis, 
voorlichtende  hem.,  die  het  Donker  wil  ontvlieden. 


XII 
WASHINGTON. 


XII 
WASHINGTON. 


De  Rijken,  welker  hoofdstad  niet  de  regeeringszetel  is,  vormen 
uitzonderingen.  In  de  Vereenigde  Staten  heeft  de  spHtsing  hare 
voordeelen.  Washington  tempert  de  groote  voortvarendheid,  de 
onstuimigheid  van  New- York.  Heeft  Den  Haag  evenzeer  iets  te 
temperen  ? 

In  elk  geval  is,  wegens  de  overeenkomst  met  ons  land  ook  ten 
deze,  Amerika  ons  des  te  liever.  Als  ik  van  het  New-Yorksch 
station  van  den  Pennsylvania-spoorweg,  v'a  Newark  met  ruim 
tweemaal  honderdduizend  inwoners,  New-Brunswick  met  „Rut- 
ger's-college"  van  de  Dutch  Reformed  Church,  Princeton  junction, 
leidende  naar  de  beroemde  hoogeschool  van  Princeton  met  iioo 
studenten,  via  Trenton,  alwaar  jaarlijks  voor  eene  waarde  van 
vijf  milloen  dollars  aardewerk  wordt  vervaardigd,  en  via  Phila- 
delphia,  aankom,  na  in  vijf  uren  over  den  weg  gesneld  te  zijn, 
te  Washington,  heb  ik  bijna  onmiddellijk  het  gevoel,  al  zijn 
de  verhoudingen  ook  veel  grooter,  alsof  ik  ware  gereisd  van 
Amsterdam  naar  's-Gravenhage. 

ïe  Washington  geen  haast,  geene  drukte,  geen  gewoel.  Er 
wordt  geld  verteerd,  niet  gewonnen.  Het  is  een  verblijf  van 
ambtenaren,  waar  men  weinig  of  in  het  geheel  niet  over 
business  hoort  spreken.  De  vele  negers  in  de  straten  doen 
er  zelfs  denken  aan  het  zuiden,  aan  des  planters  gemakzucht. 
Vele    Amerikanen    uit   andere  plaatsen  vestigen  zich  er,  wegens 


252 

de  deftigheid;  althans  gedurende  de  wintermaanden.  Er  wordt 
geregeerd,  geadministreerd.  Tevens  zit  er  kosmopolitisme  in  de 
lucht.  Een  adellijke  titel  doet  er  nog  wat  opgeld.  Washington  is  de 
brug  tusschen  Europa  en  het  eigenlijke  Amerika,  hetwelk  ons  op 
zoo  velerlei  gebied  vooruit  is.  Over  een  aantal  „things  American", 
zelfs  over  de  amerikaansche  diplomaten,  zal  men  in  de  club  onder 
de  vreemdelingen  hooren  schertsen.  Een  werkelijk  Amerikaansch 
corps  diplomatique  bestaat  niet.  De  benoemingen  hangen  af  van 
de  partij  welke  aan  het  roer  is :  die  der  imperialistische,  protec- 
tionnistische  republikeinen  of  wel  die  der,  geene  uitbreiding  van 
grondgebied  verlangende,  voor  vrijen  handel  ijverende  demokraten. 
Om  de  vier  jaren  heeft  plaats  de  keuze  van  een  President;  dan 
wisselt  ook  nagenoeg  het  geheele  personeel  der  diplomatieke 
en  bezoldigde  consulaire  posten.  Nieuwe  mannen  komen.  Zij 
hebben  geene  voorbereiding  gehad  en  zondigen  natuurlijk  wel 
eens  wat  gebruiken  en  vragen  van  etikette  betreft.  Mrs.  X, 
vrouw  van  een  Amerikaanschen  vertegenwoordiger,  moet  indertijd 
gevraagd  hebben  aan  de  Koningin-Regentes,  wijzende  op  eene 
ons  wel  bekende  photographie :  „Is  dat  uw  dochtertje,  mevrouw?** 
en,  toen  een  bevestigend  antwoord  werd  gegeven,  volgde  de 
opmerking  der  dame:  „Wel,  ik  moet  zeggen  dat  het  een 
bijzonder  lief  kindje  is".  Mr.  Y,  Gezant  te  St.  Petersburg,  kort 
te  voren  aldaar  aangekomen,  en  tevens  pas  vader  geworden, 
zoodat  Mrs.  Y  in  Amerika  is  gebleven,  staat  in  den  cercle,  bij  eene 
plechtige  nieuwjaars-audiëntie  in  het  Winterpaleis.  Als  de  Keizer 
hem  aanspreekt  en  uiting  geeft  aan  de  hoop  dat  hij  goede  be- 
richten de  „chez  vous"  (de  bedoeling:  is  aangaande  den  President) 
heeft,  zegt  Mr.  Y  opgeruimd  glimlachend,  vriendelijk:  „Hartelijk 
dank;  uitstekende  berichten;  het  is  een  jongen;  hij  weegt  twaalf 
pond".  De  Keizer,  die  evenzeer  kort  te  voren  vader  was  geworden, 
blijft  ernstig,  en,  merkt  op  dat  het  hem  genoegen  doet  zulks  te 
vernemen,  verzoekt  zijne  wenschen  aan  de  gelukkige  moeder 
over  te  brengen  en  gaat  verder.  Doch,  een  oogenblik  later  treedt 
Mr.  Y,  van  zijne  plaats  uit  de  rij,  naar  den  Tsaar  toe,  tikt  Zijne 
Majesteit  op  den  schouder  en  zegt:  „Vraag  excuus;  ik  heb  ver- 
geten te  informeeren  hoe  het  met  de  Keizerin  en  de  kleine  Groot- 
vorstin gaat". 


253 

Voor  den  Europeeschen  diplomaat  is  Washington  eene  goede 
leerschool.  Hij  neemt  er  in  zich  op,  zelfs  onwillekeurig,  datgene  wat 
ik  het  populair  worden  der  diplomatie  zou  willen  noemen.  Bevorderd 
wordt  er  het  streven  om  de  overtuiging  algemeen  te  maken  dat  de 
diplomatie  arbeidt,  dat  zij  haar  loon  waard  is.  Het  is  waar,  zij  heeft 
zich  te  bewegen  langs  geheel  andere  banen  als  vroeger:  zij  is 
minder  geheim',  minder  verheven,  minder  voornaam.  Keizers  houden 
dikwerf  redevoeringen  in  het  openbaar;  Ambassadeurs  onder- 
teekenen ingezonden  stukken  in  nieuwsbladen ;  de  kroniek  van 
elk  jaar,  vermeldt  talrijke  samenkomsten  van  Heerschers,  omtrent 
welke  honderden  reporters  verslag  doen  aan  de  wereld;  een 
hoofdartikel  is  vaak  van  de  hand  eens  Kabinets-ministers ;  de  par- 
lementaire stukken  vullen  aan  wat  den  kamerverslagen  ontbreekt ; 
getallen  zijn  de  photographieën  van  de  welvaart  der  volkeren,  en 
de  Vertegenwoordiger  in  het  buitenland  hangt  aan  het  ééne 
einde  van  den  telegraafdraad;  zelfs  de  „ontvanger"  van  den  tele- 
phoon  brengt  hem,  als  het  moet  dagelijks,  instructiën. 

Maar,  al  moge  zijn  taak  zich,  vergeleken  bij  voorheen,  hebben 
gewijzigd,  minder  gewichtige  bezigheden  heeft  de  diplomaat  van 
onzen  tijd  daarom  niet.  Hij  is  meer  bekend,  moet  zich  meer  ver- 
toonen  dan  vroeger;  bijgevolg  dient  hij  ook  meer  als  staal,  als 
monster  zijner  natie,  en  hoe  verder  zijn  post  is  verwijderd  van 
zijn  „centrum" :  zijn  Ministerie  van  Buitenlandsche  Zaken,  op 
hetwelk  in  den  kern  de  zware  verantwoordelijkheid  rust  van  de 
wijze  van  beoordeeling  van  het  eigen  volk  door  alle  andere  volken, 
hoe  meer  deze  bewering  steek  houdt ;  hij  heeft  acht  te  geven  op  de 
stemming  van  het  Parlement  van  zijn  eigen  land,  van  de  Volks- 
vertegenwoordiging van  het  Rijk  waar  hij  geaccrediteerd  is,  en  zelfs 
van  die  der  Wetgevende  Vergaderingen  in  de  landen  van  alliantie 
of  oppositie.  Indien  thans  het  staatkundig  initiatief  bij  hem  te  huis 
wordt  genomen,  en  hij  ten  deze  slechts  heeft  te  volgen,  zoo  wordt 
daarentegen  van  hem  verwacht :  grondige  studie  van  sociale  en  eco- 
nomische vragen,  berichtgeving  daarover,  en  zelfstandig  optreden 
overal  waar  vooruit  te  helpen  zijn  de  stoffelijke,  staathuishoudkundige 
belangen  zijner  natie.  Hij  is  de  wegwijzer  minder  van  zijnen  Souve- 
rein  of  President  dan  wel  van  zijn  volk,  minder  van  het  Hoofd  van 
den  Staat,  dat  geloofsbrieven  van  hem  aanneemt  dan  van  de  onder- 


254 

danen,  die  betrekkingen  onderhouden  met  zijne  eigene  landslieden. 
En,  aangezien  het  volk  tot  hem  nergens  zóó  dicht  nadert  als  in 
de  Vereenigde  Staten,  dewijl  geen  land  in  grootere  mate  zijne 
openbare  meening  verkondigt,  zal  het  toekomstig  Hoofd  van 
missie  op  weinige  posten  vertoeven,  waar  de  gelegenheid  om 
zijne  bekwaamheden  te  ontwikkelen  zóó  groot  is  als  in  de  stad 
aan  de  Potomacrivier,  ook  omdat  zij  het  hart  vormt  van  een  land 
van  80  millioen  inwoners,  met  verre  afstanden,  grootsche  onder- 
nemingen, noeste  vlijt,  breede  opvattingen,  ontembaren  wil  en 
jeugdige  levenskracht. 

New- York  was  de  eigenlijke  stad  van  Alexander  Hamilton. 
Zijne  tegenstanders  noemden  het  Hamiltonopolis.  Philadelphia 
vormde,  gedurende  tien  jaren,  de  zetel  der  Regeering  van  de 
jonge  Republiek.  Dat  Washington  de  hoofdstad  werd,  was  het 
gevolg  van  eene  dading  tusschen  Jefferson  den  Demokraat  en 
Hamilton  den  Aristocraat.  Deze  had,  tot  bevestiging  van  den 
Statenbond,  noodig  de  stemmen  der  Virginiërs  en  andere  zuide- 
lijke „Anti-assumptionnists",  in  het  Congres.  Wilde  Jefferson  hem 
ten  deze  helpen,  dan  was  hij,  met  Robert  Morris,  bereid  den 
regeeringszetel  te  verleggen  naar  het  Zuiden.  Aldus  geschiedde 
het  in  1800.  Een  terrein  van  honderd  vierkante  mijlen  was  door 
Maryland  en  Virginië  afgestaan  als  „Federal  district  of  Columbia", 
voor  den  zetel  der  hoofdstad.  Die  stad  zou  eerst  „Federal  City" 
heeten,  doch  haar  werd  in  1791  de  naam  Washington  gegeven. 
De  Staat  Virginië  kreeg  in  1846  zijn  deel  (33  vierkante  mijlen) 
van  opgemeld  terrein  terug. 

Het  distrikt  staat  onder  het  rechtstreeksch  bestuur  van  den 
President  der  Vereenigde  Staten  en  van  het  Congres,  en  dat 
bestuur  wordt  uitgeoefend  door  tusschenkomst  van  een  „Raad 
van  Commissarissen."  De  bewoners  van  het  Columbiadistrikt  — 
ongeveer  300.000,  waaronder  meer  dan  een  derde  negers  — 
hebben  geen  stemrecht,  noch  voor  de  plaatselijke  noch  voor  de 
nationale  Regeering. 

Lang  heeft  het  geduurd  alvorens  Washington  eene  beteekenis 
verkreeg  als  stad.  Toen  Daniel  Webster  in  Mei  18 13  er  kwam, 
beklaagde  hij  zich  er  over,  in  eenen  brief  aan  zijnen  broeder,  dat 
dames  rarae  aves  waren.  De  oorzaak  van  deze  afwezigheid  van  het 


2=^ 


00 


vrouwelijk  element  was  dat  de  meeste  Congresleden,  slechts  ^  6 
per  dag  presentiegeld  ontvangende,  hunne  echtgenooten  te  huis 
lieten,  omdat  het  verblijf  te  Washington  anders  te  kostbaar  was. 
Behalve  het  genoemd  presentiegeld,  genoten  zij  nog  vergoeding 
van  reiskosten.  Toen  van  Regeeringswege  eene  poging  gedaan 
werd  om  het  presentiegeld  te  doen  vervangen  door  eene  jaar- 
lijksche  toelage  van  i^  1500  voor  eiken  Volksvertegenwoordiger, 
verklaarde  het  publiek,  het  volk,  van  Maine  tot  Louisiana,  zich 
daartegen,  zoodat  het  plan  voorloopig  moest  worden  opgegeven. 
Tegelijkertijd  namen  vele  Congresleden  dientengevolge  hun  ontslag 
als  zoodanig.  Andere  bleven  geen  dag  langer  te  Washington  dan 
strikt  noodig  was. 

Dit  was  in  18 16;  doch  ook  nog  diep  in  de  tweede  helft  der 
vorige  eeuw  werd  Washington  beschouwd  als  een  vervelend  oord 
voor  den  Amerikaan,  als  eene  verbanningsplaats  voor  den  buiten- 
landschen  diplomaat.  Het  was  een  dorp  met  ruimte,  een  „city 
of  magnificent  distances." 

Eerst  sedert  het  einde  van  den  burgeroorlog  heeft  men  er  aan 
gedacht  eene  schoone  stad  van  Washington  te  maken  en  de,  in 
die  richting  gedane,  pogingen  zijn  geslaagd.  Kunst  in  Amerika 
is  zelden  oorspronkelijk,  het  schilderachtige  zoekt  men  er  op  vele 
plaatsen  te  vergeefs;  welnu,  het  doet  goed  het  een  en  het  ander 
te  vinden  in  de  plaats  waar  de  President  zetelt. 

Natuur  geeft  der  stad  een  liefelijk  aanzien.  De  breede  Avenues 
en  straten  deden  mij  weder  denken  aan  sommige  gedeelten  van 
Den  Haag.  Ook  hier  kan  men  wandelen,  peinzen  zelfs.  Geen 
gedrang,  rumoer,  gejaag  stoort  de  overdenking.  Hier  en  daar 
een  park  met  grasvelden,  struiken  en  boomen;  een  standbeeld 
staat  meestal  in  het  midden  van  zoo'n  bosschage.  Meer  dan  één 
huismuur  verbergt  zich  onder  wilden  wingert,  en  het  klimop  kan 
zich,  niet  gehinderd  door  fabriekswalm,  welig  naar  de  daken 
slingeren. 

De  „Mali",  het  plantsoen  beginnende  bij  het  Kapitool,  voert 
naar  het  Washington-monument.  Ik  stijg  tot  aan  den  top  van 
den  555  voet  hoogen  obelisk  van  marmer,  gewonnen  uit  de  groeven 
van  Maryland. 

Wat  daar  te  zien  is? 


256 

Ik  zie  de  zich  kronkelende  Potomac,  de  rivier,  welke  een  zoo 
voorname  rol  heeft  gespeeld  in  den  burg-erkrijg.  Zij  was  ééne 
der  demarcatielijnen  tusschen  de  noordelijken  en  zuidelijken. 
Onder  bevel  van  generaal  Mc.Clellan  stond  de  ééne  der  drie  leger- 
afdeelingen :  de  divisie  van  de  Potomac.  Zij  verloor  zoowel  het  eerste 
gevecht  van  Buil  Run  (Juli  1861)  als  den  tweeden  slag  (Augustus 
1862)  bij  dezelfde  plaats.  Tengevolge  van  laatstbedoelde  neder- 
laag, kwam  generaal  Lee  over  de  Potomac  naar  Maryland ;  hij  werd 
echter  bij  Antietam  in  de  zoogenaamde  „Virginische  Vallei"* 
overwonnen  door  Mc.Clellan,  zoodat  hij  over  dezelfde  rivier 
moest  vluchten.  Mc.Clellan  werd  als  generaal  opgevolgd  door 
Burnside,  die  de  Potomac-divisie  over  de  rivier  voerde,  en  in 
December  1862  den  slag  bij  Fredericksburg  verloor.  Nu  werd 
Hooker,  bijgenaamd  „Fighting  Joe",  opperbevelhebber  der  divisie; 
doch  ook  hij  verloor  in  Mei  1863  een  slag:  die  van  Chancellors- 
ville.  Lee  trok  nog  eens  over  de  Potomac,  ontmoette  het  noordelijk 
leger,  dat  thans  te  Gettysburg  onder  commando  stond  van  Meade, 
en  daar  kreeg  de  macht  der  zuidelijken  een  knak,  van  welken 
zij  zich  niet  heeft  kunnen  opheffen. 

De  Potomac  stroomt  aan  den  voet  van  het  Kapitool.  De  dom 
van  het  gebouw  der  wetgeving  beheerscht  het  tafereel  der  stad 
en  is  van  deze  het  merkteeken.  Hij  kroont  de  marmeren  massa, 
geplaatst  op  terrassen:  beddingen  van  groen,  hoog  boven  de 
rivieroevers  uitkomend. 

In  de  hallen  van  het  Kapitool  heb  ik  aanschouwd  de  90  sena- 
toren, beraadslagende  over  het  anarchisme,  onder  voorzitterschap 
van  den  vice-president  der  Vereenigde  Staten  ;  geluisterd  naar 
redevoeringen  over  maatregelen,  vereischt  geacht  naar  aanleiding- 
van den  op  Mc  Kinley  gepleegden  moord;  te  gelijkertijd  hield 
zitting  het  Huis  van  Vertegenwoordigers,  alwaar  George  Was- 
hington's  blik,  gepenseeld  in  den  aanvang  van  1800  door  Van- 
derlijn,  met  trots  scheen  te  rusten  op  de  vergadering  van 
352  leden,  ontvangend  van  boven  het  licht  door  de  sierlijke 
dekking  van  glas.  Vele  historische  schilderstukken,  waarvan  één 
voorstelt  de  inscheping  der  Pelgrimvaders  te  Delftshaven  in  1620, 
prijken  in  de  ontzaggelijke  rotonde  en  de  reliëfs  alsmede  de 
fresco's  zijn  er  aangebracht  met  soberen  smaak. 


257 

Niet  zonder  opzet  heb  ik  daareven,  sprekende  over  George 
Washington,  het  woord  „trots"  gebezigd:  in  de  eerste  en  voor- 
naamste plaats  zeker  in  den  zin  van  het  meest  rechtmatig  gevoel 
van  fier  zijn  op  een  nooit  volprezen  werk.  Toch  ging  mij  daarbij 
door  den  geest  een  flits,  wijzende  naar  zijne  neigingen  van  aristokra- 
tischen  aard,  welke  de  geboren  Amerikaan  van  heden  zich  moeie- 
lijk  kan  voorstellen.  Uiterst  deftig,  afgemeten,  waardig,  ging  hij 
in  zijne  terughoudendheid  zóó  ver,  dat,  waar  hij  ook  onder  menschen 
was,  er  om  hem  heen  slechts  gefluisterd  werd.  Te  New- York, 
waar  hij  een  tijd  lang  het  Mc  Comb-house  in  het  benedenge- 
deelte  van  Broadway  bewoonde,  sprak  men  van  „het  Hof.  Mrs. 
Washington  ontving  daar  onder  een  troonhemel.  Het  officieel 
gewaad  van  den  President  was  van  zwart  fluweel  en  satijn,  met 
diamanten  kuitgespen ;  zijn  steek  hield  hij  onder  den  arm,  hij  droeg 
een  pruik  met  linten  en  aan  zijne  zijde  hing  een  degen  in 
groene  scheede.  Naar  het  Congres  reed  hij  in  een  roomkleurige 
koets,  met  vele  versieringen,  en  bespannen  met  zes  witte  virgini- 
sche  raspaarden;  tevens  met  talrijk  gevolg  van  voorrijders  en 
andere  ruiters. 

Jefferson  wijzigde  dit  alles  en  de  President  van  heden  is  de 
eenvoud  zelve. 

Bij  hem  ligt  de  uitvoerende  macht. 

Het  bestuur  der  Republiek  bestaat  namelijk  in  eene  drieledige 
administratie.  Wetgevende  macht  heeft  het  Congres  i.  e.  de 
Senaat  en  de  Kamer  van  afgevaardigden.  Elke  Staat  der  Unie 
zendt  twee  vertegenwoordigers  naar  eerstgenoemd  lichaam,  terwijl 
het  aantal  der  leden  van  lederen  Staat  in  het  „House  of  Repre- 
sentatives"  afhangt  van  het  cijfer  der  bevolking  van  dien  Staat. 
Om  de  tien  jaar  heeft  eene  volkstelling  plaats,  en  alsdan  wordt 
bedoeld  aantal  voor  lederen  Staat  door  het  Congres  zelf  vastge- 
steld. Een  veto  des  Presidents  tegen  een,  door  Kamer  en  Senaat 
goedgekeurd,  wetsontwerp  moet  binnen  dertig  dagen,  met  redenen 
omkleed,  worden  bekend  gemaakt.  Geschiedt  zulks  niet,  dan 
krijgt  het  ontwerp  eo  ipso  wettelijke  kracht,  en  zulks  is  ook  het 
geval,  ondanks  bekend  gemaakte  tegenkanting  van  den  President, 
indien    twee    derden    der  beide  huizen  er  vóór  hebben  gestemd. 

Meerderjarig  en  stemgerechtigd  is  de  Amerikaan  op  21 -jarigen 

17 


258 

leeftijd,  tenzij  hij  een  misdaad  hebbe  bedreven.  De  vreemdeling, 
die  in  Amerika  aankomt  en  burger  wil  worden,  legt  eene  desbe- 
treffende verklaring  af  en  bereikt  zijn  doel  na  een  vijfjarig- 
verblijf.  In  sommige  Staten  geeft  eene  tweejarige  vestiging  reeds 
het  recht  tot  stemmen.  De  centrale  Regeering  laat  de  autonomie 
van  eiken  Staat  onaangetast  in  het  algemeen.  Enkele  takken 
van  bestuur:  posterijen,  leger,  vloot  staan  onder  het  onmiddellijk 
beheer  van  de  Rijksregeering. 

Over  de  nietigheid  der  wetten  der  bijzondere  Staten,  welke  in 
strijd  zijn  met  de  Grondwet,  wordt  in  de  laatste  instantie  beslist 
door  het  Hooggerechtshof  der  Vereenigde  Staten,  hetwelk  de 
opperste  bevoegdheid  heeft  voor  wets-interprelatie  in  het  algemeen. 

Elke  Staat  heeft  voor  zich  zelf  eene  Constitutie,  eene  Regeering, 
eene  rechtspleging.  Die  regeering  wordt  uitgeoefend  door  een 
Gouverneur,  een  Onder-gouverneur,  een  Senaat  en  een  Kamer 
van  afgevaardigden.  Zij  maakt  alle  wetten,  welke  geene,  de 
belangen  van  het  Rijk  rakende,  vragen  betreffen,  zooals  over 
opvoeding,  financiën,  nijverheid,  burgerlijk-  en  strafrecht. 

Van  het  Rijk  is  het  Hoofd :  de  President  van  de  Vereenigde 
Staten,  die  geen  lid  van  het  Congres  mag  zijn.  Hij  kan  het, 
onder  buitengewone  omstandigheden,  bijeenroepen. 

De  tegenwoordige  President  is  het  type  van  den  Amerikaan 
met  zijne  beste  hoedanigheden. 

Ik  heb  de  eer  gehad  aan  hem  te  worden  voorgesteld.  Van 
mijne  verhevene  standplaats  op  het  Washington-monument,  ont- 
waar ik  ook  White  House,  en  ... .  maak  vergelijkingen. 

Eerst  ben  ik,  ver  weg,  achter  den  Elboerz,  welke  mij  den 
horizon  verbergt.  Roodgekleede  „Schatèrs",  met  veel-kleurige 
hoofdbedekkingen  in  den  vorm  van  een  hanenkam,  met  slepen- 
den gang  naar  den  trant  des  Oosterlings,  ook  dignitarissen 
in  „Chalats"  van  cachemir,  geteekend  met  palmbladachtige 
patronen,  bijeengehouden  op  de  borst  met  gespen  van  brilliant, 
begeleiden  mij  naar  de  Troonzaal:  groote  Talaar  zoo  hoog  als 
het  paleis  zelf  des  Konings  der  Koningen.  Hier  is  de  marmeren, 
met  goud  ingelegde  troon,  een  rustbed  gelijk,  geschraagd  door 
Kariatiden  en  leeuwen,  bedekt  met  een  fijn  weefsel  van  Kirman, 
de    troon    met    flanken    vol    Koranspreuken,    in    smaakvol    zich 


259 

krommende  arabische  lette rteekens.  Vóór  het  paleis,  in  den  tuin, 
glinsteren  de  uniformen,  gesneden  naar  Europeesch  voorbeeld  ; 
tulbanden  wit,  blauw  en  groen  wiegelen  naar  rechts  en  naar 
links.  De  Shah  nadert  deftig,  ernstig  en  neemt  dan  plaats 
op  den  kostelijken  zetel.  Zijne  smaragden  en  robijnen  weer- 
kaatsen de  stralen  met  gloed  van  het  daglicht.  Op  zijn  „koelah" 
siddert  van  edelgesteenten  de  tremulant:  teeken  der  hoogste 
macht  in  het  land  der  Schiïten ;  met  diamanten  bezaaid  is  zijn 
paar  schouderbedekkingen.  Er  heerscht  een  oogenblik  stilte;  de 
menigte  ademt  niet;  hij,  die  over  leven  en  dood  beschikt,  laat 
zich  bewonderen.  Dan :  een  wenk ;  de  audiëntie  vangt  aan ;  vele 
buigingen,  weinige  korte  vragen  en  het  verleend  gehoor  heeft 
zijn  einde. 

Daarna  gevoel  ik  mij  op  eens  te  midden  van  dikke  zware  muren. 
Het  reusachtig  erf,  hetwelk  ik  heb  betreden,  schijnt  de  kern  van 
een  „nest"  van  massieve  omheiningen,  passende  in  elkander  als 
een  stel  medicijndoozen ;  de  eene  wal  nog  plomper  dan  de  andere ; 
de  laatste,  de  binnenste,  de  heiligste  omsluitende  een  aantal 
„tingers" :  ledige,  groote,  bizaar  versierde,  op  pilaren  steunende 
hallen,  gedekt  met  keizerlijk  geel.  Deze  en  andere  bouwgewrochten 
staan  daar  gelijkmatig  gerangschikt,  stijf,  recht,  gigantisch,  hoekig, 
scherp,  symmetrisch,  majestueus;  doch  vóór  den  geest  roepende 
schedeltropeeën,  tyrannengefrons  en  het,  als  wolk  naar  omhoog 
gestegen,  zweet  van  millioenen,  hetwelk  drukkend,  loodzwaar 
maakt  de  atmosfeer,  in  welke  de,  op  van  hier  uitgaand  bevel, 
sidderende  massa's  moeten  leven.  De  „Poort  der  volkomene  Rein- 
heid", maakt  koud  als  een  mausoleum,  als  het  marmer  der  bruggen, 
zeven  in  getal,  kunstig  gebeeldhouwd,  die  verder  voeren  naar  den 
geheimzinnigen  Heerscher  van  ontelbare  scharen;  de  „Poort  der 
Hemelsche  Rust"  is  een  duister,  somber,  gestreng  gewelf,  een 
tunnel  tot  eene  omgeving  van  stilte,  statig,  plechtig  en  kil  als 
de  Dood;  de,  door  zonderiinge  leeuwen  van  brons  bewaakte, 
opgangen  tot  de  ontvangstzaal  zijn  van  treden  alléén  aan  de 
kanten  voorzien  ;  het  midden  dier  opgangen  is  met  draken  ge- 
beiteld graniet ;  want  de  direkte  gang  naar,  en  het  rechtstreeksch 
vertrek  van  de  Troonzaal  geldt  in  „de  verboden  stad"  als  iets 
onmogelijks;    zij   zijn  afgesleten,  die  treden,  door  de  knieën  van 


26o 

onderdanen;  wormen  in  het  oog  van  den  H wan gti,  Boeddha  met 
duizende  armen.  Het  staroogen  naar  den  vijfklauwigen  Draak 
zijner  voorvaderen  wisselt  hij  een  oogenblik  af  door  een  genadigen 
knik  in  de  richting  der  Barbaren  van  het  Westen.  Zij  benauwen 
niet  minder  hemzelven,  dan  zij  het  de  mandarijnen  doen,  die, 
rechts  en  links  van  den  Troon,  met  blikken  vol  koelheid  en 
ontzag,  staan  geschaard. 

Vervolgens    bevind    ik    mij  in  eene  ruimte  besloten  in  minder 
zware    muren,   maar   toch  is  zij  somber;  zij,  de  gevangenis  voor 
een  ongelukkig  Staatshoofd,  Imperator  tegen  wil  en  dank,  hebbende 
als  visioen:  den  moord  gepleegd  op  zijne  gemalin,  als  schrikbeeld: 
een  aanslag  welke  ieder  oogenblik  kan  gewaagd  worden  op  zijn 
eigen  leven.  Bij  toortsen  en  het  schijnsel  van  groote,  gekleurde, 
gedragen    wordende,    lantaarns,    heb    ik  in  de  straten  van  Seoel 
het  smal  begaanbaar  gedeelte  gevolgd ;  zoo  rechtstreeks  mogelijk 
voortschrijdende    naar    de    elektrische    booglampen,    rondom    het 
„Paleis",  welks  omgeving  bewaakt,  dus  hel  verlicht  moet  worden. 
Arme    keizer,    wiens    leger    van    tienduizend    man,    voor    een 
groot    gedeelte    diende    alleen    voor  uwe  persoonlijke  veiligheid; 
die    eigenhandig    den    sleutel  moest  reiken  van  de  groote  poort, 
door    welke   vreemdelingen,   die  uwe  gasten  waren  geweest,  uw 
paleis    verlieten;    die    één    der    acht    stadspoorten  altijd  gesloten 
hield   om  uitsluitend  geopend  te  worden  voor  uwe  vlucht  uit  de 
hoofdstad    van   het   land  van  Tsao  Siënn  (morgenkalmte).    Arme 
keizer,  hoe  minzaam  hebt  gij  mij  ontvangen!  Een  goedige  glim- 
lach   speelde  om  uwen  mond,  toen  gij,  hebbende  uwen  zoon,  in 
rood  zijden  „Chalat",  aan  uwe  linkerhand,  mij  eene  reeks  van  vragen 
steldet.  Gij  waart  de  vriendelijkheid  zelve.  Het  ontvangst  vertrek 
was    bescheiden    ingericht,    al  was  ook  rijk  uw  geel  zijden,  met 
draken    geborduurd    kleed,    en    van  edelgesteenten  fonkelend  de 
gordel,    welke    het    vasthield.    Staande  had  plaats  de  langdurige 
audiëntie,  en,  als  bewijs  van  vertrouwen,  waren  uwe  soldaten  en 
eunuchen  uit  de  kamer  gezonden. 

De  etikette  verbood  uw  aanzitten  aan  den  feestdisch,  welke, 
daarna,  gedekt  werd  ;  maar  toch  waart  gij,  verscholen,  daarbij 
tegenwoordig.  Persoonlijk  liadt  gij,  zoo  vernam  ik  later  van  de  Euro- 
peesche  vrouw,  belast  met  de  zorgen  voor  den  maaltijd,  een  onder- 


201 

zoek  ingesteld  naar  de  vraag":  „of  er  van  eiken  schotel  wel  genoeg* 
was  geweest?"  De  tafel  was  voorzien  van  alles  wat  de  westerling 
verlangt ;  en  uwe  Fransche  wijnen  lieten  aan  hoedanigheid  niets 
te  wenschen  over.  Wit  gekleede  Koreaansche  bedienden  droegen 
geruischloos  de  spijzen  rond.  Ontboden  waren,  voor  het  vermaak 
der  gasten,  de  hofdanser essen.  De  trommel,  de  fluit  en  de  doedel- 
zak begeleidden  de  huldiging  aan  de  Terpsichore  van  Korea. 
Hare  priesteressen  droegen  hooge  kapsels  en  zijden  japonnen  van 
allerlei  kleur.  Statig  waren  de  bewegingen,  sober  de  poses,  af- 
gemeten de  stappen,  bevallig  de  wringingen  van  bovenlijf,  sierlijk 
de  draaiingen  van  armen  en  handen,  met  bloemen  bekransten  zij 
elkander.  Het  was  een  genotvolle  Wajang-avond,  dien  gij  schonkt, 
o  arme,  gulle,  goedhartige  keizer!  aan  alle  vreemdelingen,  welke 
uwe  hoofdstad  bezochten. 

Weg  is  deze  keizer!  Een  andere,  meer  machtig,  neemt  zijne 
plaats  in.  Ik  ben  in  het  land  der  bloemen :  van  den  Chrysanthemum, 
zinnebeeld  der  vorstelijke  waardigheid,  van  den  kersebloesem, 
w^elke  vreugde  voorstelt,  van  den  pijnboom  en  vijgeboom,  die 
geluk  beteekenen  voor  het  volk  van  dichters,  van  werkers,  van 
hen,  voor  wie  „Leben  selbst  ist  Wille  zur  Macht".  De  meest 
strenge  etikette  heerscht  aan  dat  Hof.  Er  is  stilte  in  het  Paleis, 
in  de  ruime,  matig  doch  keurig  gedecoreerde  zalen.  Een  fontein 
in  den  tuin  klatert.  Dit  geluid  en  dat  van  de  stappen  op  de 
parketvloeren  verneemt  het  oor.  Anders  niets.  De  plechtige 
geruischloosheid  is  eene  voorbereiding  tot  de  audiëntie  bij  Hem, 
Wiens  gelaat,  nog  weinige  jaren  geleden,  zelfs  aan  Zijn  eigen 
volk  onbekend  was,  Dien  men  aanbad  als  een  Daibutsu,  Wiens 
stammoeder,  evenals  die  der  Peruaansche  Inca's,  de  Zon  was ; 
doch  Die  thans  wordt  verheerlijkt,  als  mensch  van  vleesch  en 
bloed  en  hersenen,  als  de  Hervormer  zijns  Rijks.  Zijne  Regeering 
ving  aan  met  een  bevel  tot  vervolging  der  christenen,  maar  in 
1884  voerde  Hij  godsdienstvrijheid  in,  en  het,  in  1893  op  de 
Marinebegrooting  bezuinigend.  Parlement  beschaamde  Hij  door 
vijf  tonnen  gouds  van  de  civiele  lijst  te  bestemmen  voor  de  uit- 
breiding der  vloot. 

Door  lange  gangen  geleid  naar  eene  kleine  audiëntiezaal,  sta 
ik    eensklaps    voor    den    Hoogsten   Japanner.     Slechts    voor    de 


gelegenheid  heeft  Hij  zich  gestoken  in  den  uniformrok  van 
vvesterschen  snit;  de  Kimono  bevalt  Hem  beter.  Op  eene  wijze 
innemend  doch  strak,  welwillend  maar  eenigszins  terughoudend, 
wordt  ik  toegesproken,  en  de  duur  van  het  gehoor  is  niet  lang, 
Aan  het  eind  daarvan  ben  ik  niet  beklemd,  geen  gevoel  van 
verlichting  beheerscht  mij  bij  het  afscheid;  maar  wèl  ruischt  in 
mijne  ooren  de  onuitgesproken  vermaning  van  Japan :  „Dat  ik 
zou  ontwaken  was  uw  wil.  Mijne  oogen  zijn  wijd  open.  Schoor- 
voetend hebt  gij  mij  als  uw  gelijke  erkend ;  koud  zijt  gij  geweest 
als  ik  U  de  broederband  wilde  reiken.  Toonen  zal  ik  U  dat  ik 
zoowel  op  het  een  als  op  het  ander  recht  heb  door  schranderheid, 
door  macht,  door  menschelijkheid,  door  stelsel." 

Tehuis  gekomen  schreef  ik  op  over  dat  gehoor  bij  den  Keizer 
van  Japan,  hetwelk  plaats  had  in  den  aanvang  van  1902: 

„Het  land  van  de  Rijzende  Zon  heeft  ernst,  tevens  eerbied 
voor  zichzelf.  De  Westerling  richt  nog  den  blik  naar  dit  Rijk 
alsof  de  gebeurtenissen  hier  operette- voorstellingen  van  „Mikado's'' 
en  „Geisha"'  waren.  Zelfs  de  vreemdelingen  te  Tokio  maken 
aanmerking  op  de,  niet  uit  een  winkel  van  het  Westend  komende, 
cylinderhoeden  der  leden  van  het  Japansche  Parlement.  Die  ver- 
oordeelde hoeden  dekken  intusschen  heldere  koppen.  Wij  letten 
te  veel  op  de  lachjes  der  „Moesmé"  en  zien  niet  hoe  moeielijk 
het  zich  opwerken  valt  aan  die  45  millioen,  hoeveel  taaiheid  die, 
met  goed  gevolg  gekroonde,  inspanning  hun  bijbrengt.  Wij 
meenen  dat  zij  niets  als  naïeveteit  zijn,  die  Japanners ;  doch  vergeten 
dat  hunne  symbolische  smaken  wijzen  op  kracht  van  verbeelding, 
op  dichtkunst,  op  vermogen  tot  geestdrift,  op  het  gereed  zijn  tot 
opoffering,  op  liefde  voor  den  heiligen  bodem.  Hun  kleine  gestalte, 
hun  schamele  baard  maken  een  exotischen  indruk,  doch  wij 
schenken  niet  genoeg  aandacht  aan  de  vlugge  wijze  waarop  zij 
leeren,  hunne  studiën  verwerken  en  uitvoering  geven  aan  wèl 
overwogen,  gerijpte  plannen.  „Zij  hebben  geen  physisch  weer- 
standsvermogen" zoo  heet  het.  En  de  „Koruma"  dan,  uren  dravende 
vóór  het  karretje,  waarin  de  passagier  zit,  over  vlakten  en  berg- 
passen;  met  een  weinig  rijst  en  visch  als  voedsel  dag  aan  dag 
werk  verrichtende,  zóó  zwaar  dat  geene  koelie  van  eenig  ander 
Aziatisch  land  den  Japanner  daarin  evenaart.  Het  laden  van  kolen. 


203 

geschiedende  door  mannen  en  door  vrouwen  in  de  havens  van 
het  Eilandenrijk,  valt  eiken  vreemdeling  op.  Zou  zulk  werk 
kunnen  verricht  worden  van  den  morgen  tot  den  avond,  zonder 
ophouden,  door  zwakkelingen?  Men  zegt  ook:  „Japan  volgt  op 
te  slaafsche  wijze  de  handelingen  van  het  westen."  Welnu,  ik 
zie  en  gevoel  in  dit  land  dat  op  oordeelkundige  manier  het 
passende  wordt  toegepast,  het  niet  geschikt  bevondene  weder 
wordt  afgeschaft.  Aan  datgene,  wat  wij  aanmatiging  noemen  bij 
het  ni^uw  geboren  volk,  gedwongen  door  ons  tot  den  arbeid 
der  beschaving,  ontbreekt  het  den  Japanner  geenszins,  maar  zóó 
groot  is  deze  zijn  ondeugd  niet,  of  hijzelf  ziet  wel  degelijk  en 
spoedig  waar  een  fout  ligt  en  hoe  deze  moet  worden  hersteld. 
De  Chinees  der  Traktaathavens  ziet  reeds  op  naar  den  Japanner, 
en  zegt  „wij  zijn  kameraden  die  in  hetzelfde  voertuig  zitten". 
Welke  zorgen  zal,  in  de  toekomst,  aan  het  Westen  kunnen 
bereiden  een  Chineesch  leger  met  Japansche  kaders  en  aangevoerd 
door  officieren,  als  die,  welke  ik  heden-morgen  hier  (te  Tokio)  met 
hunne  eigene  manschappen  aan  het  werk  heb  gezien  op  het  drilveld?" 

Van  den  top  des  monoliets  zie  ik  thans  hèm  werken:  hem, 
den  hoofdman  van  80  millioen  souvereine  burgers.  De  stad 
Washington  spreidt  zich  vóór  mij  uit  als  een  open  waaier.  De 
gedenknaald,  welke  mij  tot  standplaats  dient,  zonder  eenige 
versiering,  haar  marmer  met  eenvoud  naar  de  wolken  spitsende, 
gewijd  aan  den  Stichter  der  Republiek,  is  van  dien  waaier 
de  spil.  De  middelste  rib  gaat,  in  noordelijke  richting,  over 
de  „U.  S.  Ponds"  en  de  groene  „Excutive  Grounds",  in  rechte 
lijn  af  op  de  „Executive  Mansion  of  the  President  of  the 
United  States",  liever  „White  House".  Inderdaad  is  het  gebouw 
van  twee  verdiepingen  wit  aan  de  buitenzijden.  Naar  de  rivier 
gekeerd,  is  een  eenigszins  zonderlinge  ouderwetsche  fagade  met 
een,  van  kolommen  voorzien,  bordes,  gelijkende  op  een  koepel. 
Het  eigenlijk  front  aan  den  anderen  kant  is  streng  eenvoudig: 
een  overdekte  cprij  plaats  geeft  toegang  tot  de  hoofddeur,  aan 
welks  beide  zijden  zich  vriendelijke  vensters  bevinden.  Men  zou 
zeggen:  een  deftig  woonhuis,  zonder  meer. 

De  zaal  des  oostelij  ken  vleugels  is  als  het  ware  publiek  domein. 
Bijkans  eiken  dag  is  zij  gevuld  met  burgers  uit  alle  oorden  des 


264 

Rijks ;  op  enkele  uitzonderingen  na  komen  zij  „just  to  shake  hands 
with  the  President."  Ten  einde  dat  doel  te  bereiken,  hebben  zij 
misschien  reeds  den  vorigen  dag  queue  gemaakt  vóór  White  House. 

In  eene  kamer  van  lichtblauw,  met  goud  afgezet,  behangsel, 
een  effen  tapijt  van  dezelfde  kleur  op  den  grond,  een  groote 
„poef  in  het  midden,  twee  donkerblauwe  Sèvre  vazen  —  een 
geschenk  van  Felix  Faure  aan  Mc.  Kinley  —  op  een  console, 
een  paar  pronkers  Empire  op  den  schoorsteenmantel,  had  ik  een 
oogenblik  gewacht.  Uitzicht  gaf  het  vertrek  op  een  schoonen 
uitgestrekten  tuin  in  de  richting  van  de  „Potomac".  Open  stonden 
de  deuren,  leidende  eenerzijds  naar  de  rookkamer  van  den  President, 
anderzijds  naar  het  boudoir  van  Mevrouw  Roosevelt.  De  voorname 
deur,  toegang  gevende  tot  den  langs  de  kamerreeks  evenwijdig  met 
de  straat  loopenden  corridor,  had  gekleurde  ondoorzichtige  ruiten. 

De  President  was  binnengetreden.  Hij  is  niet  van  groote  ge- 
stalte, zelfs  ietwat  inééngedrongen,  bijziende;  zijn  knijper  draagt 
een  zwart  koord;  zijn  dikke  knevel  is  blond;  tot  dusver  heb  ik 
nog  niets  buitengewoons  genoemd.  Maar,  thans  vermeld  ik  zijn 
schrander  voorhoofd,  zijn  goedhartigen  blik  en  vooral  den  mond : 
schoon  alléén  door  den  trek  van  wils-  en  geestkracht  er  om  heen, 
maar  die  trek  dan  ook  in  den  superlatief.  Die  mond  boezemt  in 
ontzag,  maar  niet  minder  vertrouwen. 

Hij,  zich  niet  bepalende  tot  het  stellen  van  vragen,  geeft  ook 
Zijne  eigene  meening  over  het  onderwerp  v^an  het  gesprek.  Zijn 
beroep  is  weten,  op  de  hoogte  zijn  van  kwestiën  die  Amerika 
raken,  en,  kent  men  toevallig  bijzonderheden  van  enkele  daarvan, 
dan  wekt  verbazing  het  weinige  dat  Hij  niet  weet.  De  ingewijde 
kan  van  Hem  dan  nog  leeren.  Het  gehoor  mag  ik  dan  ook  niet 
beschouwen  als  eene  vormelijkheid;  veeleer  vat  ik  het  op  als 
een  gunstbetoon  van  den  zeer  hoog  geplaatsten  aan  den  veel 
gezworven    hebbenden    zoon    van    het    land,    waar  de  stamboom 

der  Roosevelts  geplant  werd.  *)  Het  is  van  langen  duur  en  toch 

welke  waarde  heeft  de  tijd  niet  voor  dien  man! 


*)  De  President  is  een  afstammeling  van  Claas  Maartensz  van  Roosevelt,  die,  uit 
Delft,  in  165 1,  zich,  met  zijn  gezin,  te  Nieuw  Amsterdam  vestigde.  Van  dien  tijd 
af,  zijn  de  Roosevelt's  steeds  geachte  burgers  van  New- York  geweest.  Eén  hunner 
had,    met  Hamilton,  een  zetel  in  ds  „Constitutional  Convention";  een  andere  stichtte 


265 

Heeft  hij  zich  vroeger  bezig  gehouden  met  landbouw  en  met 
den  burgeriijken  dienst,  zich  doen  kennen  als  publicist,  als  autori- 
teit op  marinegebied,  heeft  hij  gediend  als  kolonel  bij  de  kavallerie, 
posten  bekleed  als  die  van  gouverneur  en  Vice-President  der 
Vereenigde  Staten,  hij  is  thans  raadsman  der  Wetgevende  macht, 
opperbevelliebber  van  leger  en  vloot,  voorzitter  van  den  Minister- 
raad, verantwoordelijk  beheerder  van  de  schatkist,  bestuurder 
der  betrekkingen  met  het  buitenland  en  Hoofd  van  het  volk. 
Hij  moet  maaltijden  aanrichten  en  twisten  tusschen  zijne  ambte- 
naren beslechten,  senatoren  ontvangen  en  staatsbetrekkingen, 
ook  die  van  weinig  belangrijken  aard,  vergeven ;  afgevaardigden 
te  woord  staan  en  luisteren  naar  de  klacht  van  den  eersten  den 
besten  burger,  feestelijkheden  bijwonen  en  aan  iedereen  de  hand 
geven:  een  kunst,  welke  oefening  eischt,  wil  hij  niet  lijden  aan 
een  gezwollen  rechterhand,  zooals  met  Grant  het  geval  was. 

De  President  staat  dan  ook  vroeg  op,  gaat  vrij  laat  naar  bed 
en  heeft  als  uitspanning  en  lichaamsbeweging  slechts  eenige 
oogenblikken  van  paardrijden.  In  zijn  bureau  is  hij  om  9  uur 
des  morgens.  Nauwelijks  heeft  hij  een  uur  om  te  werken  met 
zijnen  secretaris.  Dan  slaat,  op  vier  dagen  van  de  week,  het 
ontvangstuur  voor  leden  van  het  Congres.  Dit  duurt  tot  twaalf 
Vervolgens,  op  dezelfde  dagen  (Dinsdags  en  Vrijdags  is  er 
kabinetszitting  van  elf  tot  één)  tot  één  uur  ontvangst  van 
„visitors  having  business  with  the  President."  Aan  deze  vast- 
gestelde tijden  stoort  men  zich  echter  niet.  Moet  niet  de  President 
ten    allen    tijde    gereed    zijn    voor  het  volk?    Velen  komen  naar 


<lc  eerste  Bank  van  New- York.  De  grootvader  van  den  President,  Cornelius  geheeten 
\k-as  koopman;  zijn  vader  Theodore  evenzeer.  Deze  behoorde  tot  de  vurigste  aanhan 
gers  van  Lincoln;  aan  hem  vooral  was  te  danken  de  vorming  van  het  eerste  regiment 
Kleurlingen  van  het  leger  der  Unie.  Toen  Theodore  Rooscvelt  Sr.  in  1878  overleed 
waren  de  vlaggen  te  New-York  half  niasL  geheschen ;  toch  was  hij  slechts  een  bur 
ger,  zonder  meer,  geweest.  De  moeder  van  den  President  was  Martha  Bullock,  doch 
ter  van  eene  familie  uit  Georgië,  van  Schotschen  oorsprong.  De  jonge  Theodore, 
geboren  den  24sten  October  1858,  te  New-York  city,  in  het  huis  zijner  familie  N'.  28 
East  20tb  Street,  had,  als  kind,  eene  uiterst  zwakke  gezondheid.  Lichaamsoefeningea 
en  verblijf  in  de  open  luclit  hebben  hem  krachtig  gemaakt,  ook  nadat  hij  in  1876 
ajs  student  te  Harvard  was  ingeschreven.  In  1888  werd  hij  aldaar  gepromoveerd  en 
bracht  een  jaar  in  Europa  door,  voornamelijk  te  Dresden. 


2Ó6 

White  House,  omdat  „they  want  to  see  a  live  President",  en 
zijn  „I  am  glad  to  see  you"  herhaalt  zich  duizende  malen  per  dag. 
Gedurende  de  maaltijden,  zelfs  nu  en  dan  aan  het  ontbijt,  heeft 
hij  gasten,  met  welke  zaken  te  bespreken  zijn ;  na  de  luncheon 
wordt  eenig  dringend  werk  afgedaan  en  dan  lichaamsbeweging 
genomen.  Tehuis  komende  vindt  hij,  op  hem  wachtende,  zijnen 
partikulieren  secretaris, .  met  wien  hij  werkt  tot  het  oogenblik 
van  het  avondeten.  Ook  daarna  is  er  meestal  nog  arbeid  af  te 
doen.  Dit  zijn  gewone  dagen.  De  post  brengt  in  24  uren  van 
1000  tot  1200  brieven.  Natuurlijk  heeft  de  President  geene 
gelegenheid  die  alle  te  lezen;  door  hem  wordt  kennis  genomen 
alleen  van  den  inhoud  van  het  allerbelangrijkste  en  antwoorden 
daarvoor  aangegeven ;  voor  dikteeren  ontbreekt  zelfs  de  tijd. 

Behalve  dit  alles  is  de  President  de  leider  der  „vSocieteit". 
Eene  uitnoodiging  van  White  House  is  voor  den  Amerikaan  steeds 
een  eer,  doch  tevens  de  vervulling  van  een  plicht.  De  feesten  zijn 
er  nooit  ingericht  geweest  op  weelderigen  voet  In  den  regel  — 
Roosevelt  is  eene  uitzondering  —  beschikt  de  eerste  ambtenaar  van 
het  Rijk  niet  over  een  groot  fortuin.  Bals  worden  er  in  den  winter 
wel  gegeven.  Merkwaardig  is  dat  traditie  het  deelnemen  aan  den 
dans  verbiedt  aan  de  echtgenoote  van  den  President.  Hij  neemt 
zelden  uitnoodigingen  aan  elders  als  bij  de  kabinets-ministers.  Ook 
bij  laatstbedoelde  gelegenheden  heeft  de  eerste  werker  van  het  land 
natuurlijk  geen  rust.  Het  zich  bewegen  in  de  wereld  en  de  staat- 
kunde grijpen  inderdaad  vooral  te  Washington  in  elkander.  De 
beiden  maken  dat  de  eigenaardige  atmosfeer  der  stad  aan  de 
Potomac  het  voordeel  aanbiedt  van  partijverdeelingen  minder 
scherp  te  maken.  In  die  lucht  is  iets  verzachtends,  iets  dat  bitter- 
heden  kalmeert  en  oneffenheden  glad  maakt,  iets  dat  senator  en 
senator,  des  avonds  aan  den  feestdisch  van  een  gullen  gastheer, 
doet  vergeten  dat  het  Forum,  des  namiddags,  getuige  is  geweest 
van  hunnen  heftigen  politieken  strijd. 

Die  dampkring  schijnt,  aan  den  anderen  kant,  het  algemeen  te 
prikkelen  tot  het  zich  oefenen  op  den  socialen  ladder.  Klimmers 
zijn  er  in  menigte.  In  tegenstelHng  van  hetgeen  het  geval  is  in 
andere  Amerikaansche  steden,  wil  te  Washington  iedereen  be- 
hooren  tot  de  „sociëteit". 


267 

Hierboven,  op  de  zuil,  staat  Gibson  gedurende  een  oogenblik 
aan  mijne  zijde.  Hij  stelt  mij  voor  aan  de  „Smart  set".  Wij  zien 
hoe  beneden  klautert  en  klimt  en  tracht  te  stijgen  een  menigte 
van  menschen,  die  groote  geldbuidels  hebben.  Helaas !  Washing- 
ton is  in  de  Vereenigde  Staten  de  eenige  stad,  alwaar  men  hoog 
in  de  lucht,  zonder  te  helpen,  nederziet  op  het  goud,  indien  de 
kandidaat  voor  den  „exclusive  circle"  geene  andere  geloofsbrieven 
heeft  als  die  onderteekend  door  Mammon.  Men  heeft  er  vaste 
salarissen,  geniet  er  op  begrootingen  gebrachte  inkomsten,  de 
„faveurs"  der  cotillons  kosten  er  geen  honderden  van  dollars,  het 
staat  daar  niet  goed  voor  een  man  om  zijn  chequeboek  te  laten 
luchten,  er  is  weinig  „show",  men  is  er,  in  den  goeden  zin  van  het 
woord,  bedaard,  bezadigd,  zelfs  eenigszins  vormelijk:  de  Ameri- 
kaan noemt  er  zijnen  medeburger  zelden  bij  den  familienaam ;  de 
vocatief  luidt  er:  „Mr.  Justice",  „Mr.  Vice-President",  „Mr.  Se- 
cretary",  ja,  ik  heb  er  personen  „Your  Excellency"  hooren 
betitelen. 

Wij  zien  de  pogingen  om  naar  den  top  te  geraken  van  Mrs.  A. 
uit  Pittsburg.  Zij  kan  des  Woensdags,  in  den  namiddag,  onuit- 
genoodigd,  zonder  den  heer  of  de  vrouw  des  huizes  te  kennen, 
binnentreden  de  salons  van  de  echtgenooten  der  kabinets- 
ministers. Voor  laatstbedoelde  dames  geldt  namelijk  de  ongeschre- 
ven wet  dat  zij  ééns  per  week  „open  huis"  in  letterlijken  zin 
moeten  houden.  Vele  komen  inderdaad :  uit  zucht  tot  klauteren  en 
hebben  dan  geene  andere  verontschuldiging  voor  hun  tegenwoordig 
zijn  als  de  nieuwsgierigheid,  of,  zooals  zij  zelven  het  noemen :  de 
belangstelling.  Mrs.  A,  met  hare  dochters  uit  Pittsburg,  zegt  tot 
de  ministersvrouw  dat  zij  zich  hier  bevindt  „because  we  have 
seen  your  name  so  often  in  the  newspapers  and  wondered  if  your 
dresses  were  as  handsome  as  the  papers  said  they  were",  en  zij 
beweert  nu  ook  vol  bewondering  te  zijn  bij  den  aanblik  van  net 
toilet  der  vrouw  des  huizes.  De  beproefde  stijging  gelukt  haar 
natuurlijk  niet.  Haar  wijze  van  zich  op  te  dringen  is  van  een 
Europeesch  standpunt  onverdedigbaar.  Maar  er  ligt  in  haren  moed 
en  in  de  gewoonte  zelve  dat  de  vrouwen  van  sommige  hoogge- 
plaatste ambtenaren  genoodzaakt  zijn  op  een  bepaalden  dag  de 
deuren    wijd    open    te  zetten  voor  iedereen,  toch  iets  naïefs,  iets 


268 

dat   op   de  jeugd,  de  goedhartigheid,  de  gastvrijheid  der  Ameri- 
kaansche  natie  wijst. 

Over  Washington  wierp,  dien  achternamiddag,  de  ondergaande 
zon  haar  heeriijke  gouden  stralen.  Er  trilde  in  de  zuivere  lucht 
daar  boven,  op  mijn  wolken  voetstuk,  een  drang  naar  levenslust. 
Aan  het  uitspansel  vertoonde  zich  hier  en  daar  een  ster.  Het 
blauw  werd  donkerder.  Langer  werden  de  schaduwen  achter  de, 
even  ten  oosten  van  het  Kapitool  gelegen,  Nationale  Bibliotheek, 
met  hare  boekdeelen  ten  getale  van  millioenen,  met  hare  wereld- 
beroemde, als  leeszaal  dienende,  rotonde.  Dicht  daarbij  verhulde 
zich  in  de  schemering  het  gebouw  van  het  vSmithsonian-institute, 
gesticht  in  de  eerste  helft  der  vorige  eeuw  „voor  de  vermeerde- 
ring en  verspreiding  van  kennis  onder  de  menschen",  uit  een 
legaat  van  ruim  een  half  millioen  dollars  gemaakt  door  James 
Smithson,  een  Engelschman,  die  nooit  de  Vereenigde  Staten 
bezocht,  doch  wilde  dat  daar  zijne  nagedachtenis  voortleven  zou. 

Langzamerhand  valt  de  duisternis  over  de  in  antieken  trant 
geteekende  gebouwen  van  de  stad  aan  de  Potomac.  De  lanen, 
welke  deze  omlijsten  verwazen.  De  dommen,  de  koepels  steken 
nog  flauw  boven  de  donkere  massa  uit.  De  avondwind  fluistert 
mij  wonderlijke  dingen  toe  van  het  Rijk  dat  bestuurd  wordt  van 
uit  de  stad  daar  beneden.  Ik  gev^oel  mij  als  in  het  centrum  van 
een  machtige  draaiing,  van  waar  als  bij  instinkt,  kunnen  worden 
nagegaan  de  vele  krachten,  welke,  op  dit  punt  geconcentreerd, 
het  midden  vlieden  en  hunnen  overweldigenden  invloed  uitoefenen 
in  Maine  en  in  Maryland,  in  Nebraska  en  Alabama,  in  Texas  en 
in  Colorado,  in  Nevada  en  in  Californië,  op  Cuba  en  op  de 
Philippijnen.  Al  schijnt  alles  hier  rustig,  daar  buiten  werken 
toch:  beweging,  ontwikkeling,  verbetering,  vooruitgang.  Nu  en 
dan  vliegt  van  de  massa  wel  een  stuk  af  om  zich  te  verliezen 
in  het  oneindige;  maar  zulks  deert  mijn  centrum  niet  veel.  Dit 
is  produktief;  het  heeft  steeds  nieuw  kunnen  beschikbaar,  het 
vormt  een  hart,  naar  hetwelk  toestroomt  bloed  uit  San  Francisco, 
Canada,  Zuid-Afrika,  Australië,  Europa  en  Oostelijk  Azië.  Of 
anders :  Washington  is  het  brandpunt  van  eene  Unie,  die  nog  in  vele 
harer  gedeelten  moet  worden  ontgonnen,  doch  die  over  de  geheele 


269 

wereld  werkt  als  een  magneet,  die  daar  juist  vasten  voet  heeft 
gekregen  in  centraal  Amerika  en  een  steeds  vermeerderenden 
invloed  uitoefent  op  de  republieken  van  het  zuidelijk  continent,  die 
meer  staal  voortbrengt  dan  de  geheele  overige  wereld,  per  week 
600  locomotieven  vervaardigt,  wier  steeds  krachtiger  wordende 
nijverheid  dwingt  tot  het  zich  uitzetten,  tot  het  veroveren  van 
wereldmarkten  buiten  de  grenzen;  wier  bevolking  instemt  met 
Carnegie's  evangelie  van  welvaart:  dat  een  rijk  man  alles  moet 
uitgeven  wat  hij  kan,  wier  burgers  beschikken  over  een  vast 
geloof  in  haar  gelukkig  gesternte,  over  een  jong  zelfvertrouwen, 
en  er  zich  van  bewust  zijn  dat  het  meerderjarig  worden  van  hun 
land  één  der  merkwaardigste  gebeurtenissen  der  negentiende  eeuw 
geweest  is ;  eene  Unie,  welke  als  grondbeginselen  voor  bet  bestaan 
toepast:  breedheid  van  gedachten,  grootmoedigheid  der  ziel  en 
erkenning  van  het  recht  op  algeheele  vrijheid  van  eiken  mensch. 

Teheran.  Zomer  1904. 


By  den   Uitgever  dezes  verscheen  meae : 

EEN  OVERWINNING 

DOOR  MAURITS  WAGENVOORT 
Prijs  ingen.  ƒ  2.40 ;  geb.  f  2.90. 


Beoordeeling  door  enkele  Tijdschriften  en  Nieuwsbladen, 

De  Tijdspiegel: 

Nog  nimmer  hebben  -wij  Maurits  Wagenvoort  als  schrijver  van 
een  zoo  veelzijdigen  kant  leeren  kennen  als  in  dit  zestal  verhalen, 
die  hier  onder  den  titel  van  het  eerste:  „Een  overvrinning"  zyn 
bijeengebracht. 

De  Amsterdammer  (Het  groene  -weekblad): 

Het  laatste  verhaal  van  „Maran-Atha"  uit  den  eersten  Christentijd 
waarin  de  apostel  Paulus  optreedt,  is  niet  minder  mooi.  Door  zijngroote 
bereisdheid  heeft  Wagenvoort  ook  hier  lokale  kleur  kunnen  aanbrengen, 
en  van  het  leven  in  dien  tijd  heeft  hij  een  degelijke  studie  gemaakt. 
Meesterlijk  is  de  terugkeer  van  de  wedrennen  beschreven,  met  al  hun 
gejoel  en  gewoel  van  een  volksmenigte,  de  typeering  der  Joodsche  vrouwen, 
en  de  hierbij  gewekte  gedachten  en  aandoeningen  van  Paulus. 

Alles  samengenomen,  een  bundel  die  de  moeite  van  't  lezen 
w^el  w^aard  is. 

De  Zwolsche  Courant; 

De  meester  in  het  analyseeren  van  het  menschelijk  gemoed  is  weer 
aan  het  woord  en  het  HoUandsch  viert  hoogtij  onder  zijn  hand. 

Nederland: 

Een  boek  van  Maurits  Wagenvoort  is  nooit  onbelangrijk  en  nooit  ta- 
lentloos.  De  zes  verhalen  waaruit  de  thans  aangeboden  bundel  bestaat 
hebben  ieder  hun  bijzondere  belangrijkheid  en  hun  bijzondere  aard  van 
somtijds  zonderling  talent. 

Nieuwe  Groninger  Courant: 

Over  het  geheel  werk  van  een  niet  gewoon  talent,  van  iemand 
die  een  frisschen  kjjk  op  de  dingen  en  soms  een  zeer  expressieve 
taal  heeft  met  vaak  mooie  beelden. 

Tijdschrift  v.h.  Willemfonds. 

„Een  Overwinning"  is  een  naturalistisch-impressionistisch  boek.  't  Is  nu 
maanden  geleden  dat  ik  het  gelezen  heb  en  nog  ruis-  ht  in  mijn  ooren 
de  gepassionneerden  taal  van  Maurits  Wagenvoort  en  in  dit  opzicht  doet 
hij  me  weer  aan  zijn  werk  „Een  Passie"  denken,  nog  onder  het  pseu- 
doniem Vosmeer  de  Spie  geschreven. 


Bij  den   Uitgever  dezes  verscheen  mede : 

DE  DROOMERS 

Roman    door    MAURITS   WAGENVOORT. 

Prijs    in    2    deelen    ingen.    f  5.50,    geb.    f  6.50. 


De  Nederlandsche  pers  over  „De  Droomers". 

De  Nederlandsche  Spectator  (Wolfgang)  : 
Ik  acht  dit  boek  een  gewichtig  verschijnsel,  een  boek  waard  om  behouden 
te  blijven  voor  den  wetenschappelijken  toekomstmensch,  die  den  gang  der 
evolutie    wil  naspeuren  in  den  geest  der  denkbeelden  van  de  elkaar  op- 
volgende  geslachten. 

De   Oprechte  Haarlemsche  Courant: 

Dit  boek  mag  niet  achtereen  worden  uitgelezen ;  men  leest  een  paar 
pagina's,  herleest  ze,  herleest  ze  nog  eens  en  denkt  er  dan  over  na.  Eerst 
dan  kan  men  verder  lezen.  En  zoo  zal  men  het  gaarne  in  eigendom  be- 
zitten, omdat  het  niet  enkel  een  roman,  maar  een  philosophisch  werk  is. 

De  Tijdspiegel. 

Dit  is  geen  boek  voor  menschen,  die  zeer  gesteld  zijn  op  een  spannend 
verhaaltje  en  die  benieuwd  zijn,  hoe  't  wel  afloopt ;  dit  is  een  boek  van 
gedachten.  En  wanneer  dan  die  gedachten  gekleed  zijn  in  een  zoo 
artistieken  vorm,  als  -waarover  Maurits  Wagenvoort  beschikt, 
dan  ontstaat  een  kunstwerk  van  beteekenis. 

De  Kroniek: 
Het  is  heftig  en  teeder  en  krachtig  geteekend. 

Elsevier's  Geïllustreerd  Maandschrift: 
Wagenvoort  heeft  inderdaad  gegeven   een  in  zyn  opzet  en  in 
zijn  geheel  zeer  oorspronkelijk  boek. 

De  fragmenten  over  Hugo  de  Vos'  innerlijk  leven,  zijn  heel  even  ont- 
luikende liefde  voor  Mlle  Malisej  zijn  moordgedachten,  de  gevangenis- 
overpeinzingen zijn  aangrijpend. 

Algemeen  Handelsblad: 
De  Heer  Wagenvoort  heeft  zijn  boek  boeiend  weten  te  maken. 

De  Haagsche  Courant: 

Om  over  dit  werk  iets  te  zeggen,  zou  men  heel  veel  moeten  zeggen, 
't  Is  geannonceerd  als  handelend  over  „anarchisten" ;  de  hoofdfiguur 
eindigt  met  een  aanslag,  die  zijn  hoofd  in  de  mand  van  de  guillotine 
brengt.  Maar  het  is  daarom  toch  iets,  veel  meer  zelfs  dan  een  „anarchis- 
tische roman"  —  en  een   „roman"  is  't  in  't  geheel  niet. 

Het  werk  is  van  een  heerlijken  krachtigen  eenvoud  van  taal, 
dien  eenvoud,  welke  volstaat  aan  hen,  die  inderdaad  iets  te 
zeggen  hebben. 


By  den   Uitgever  dezes  verscheen  mede: 

DE  PLOERTEN 

Roman  door  MAURITS  WAGENVOORT 

Prijs  in  2  deelen  ingen.  ƒ5.50,  geb.  ƒ  6.50. 


Beoordeeling  van  enkele  Tijdschriften  en  Nieuwsbladen. 

De  Gids: 

De  Heer  Maurits  Wagenvoort  heeft  veel  talent;  hij  heeft  politiek- 
romantische  boeken  geschreven,  als  De  Droomers  en  De  Ploerten, 
^ivaarin  dat  talent  bJijzonder  uitkomt. 

Nederland : 
,De  Ploerten"  is  een  belangrijk  en  ook  belangwekkend  boek. 

De  Tijdspiegel: 

Dit  boek  van  Maurits  Wagenvoort  is  door  vorm,  inhoud  en  strekking 
geworden  tot  een  van  de  beste  letterkundige  scheppingen  van 
dezen  tjjd. 

Het  , Groene'  Weekblad  (Henri  Borel)  : 
Flink  en  treffend  is  Wagenvoort's  karakterizeering  wat  „de  Ploerten** 
zijn.  En  wat  is  de  verdorvenheid  en  het  geïntrigeer  der  pers  meesterlijk 
weergegeven !  En  al  de  misères  van  den  oorlog,  en  dat  drijven  der 
kapitalisten,  en  het  stomme  van  de  groote  massa,  die  zich  laat  verblinden, 
maar  tóch  te  goeder  trouw  is! 

Het  Handelsblad: 

Het  is  een  welsprekend  boek,  dat  zonder  twijfel  succes  zal  hebben. 

Het  Nieuws  van  den  Dag  (J.  v.  d.  Oude): 
Dit  boek  zal  verslonden  worden,  en  verdient  het  te  worden 
verslonden,  zoo  niet  om  het  zuiver  litterarisch  genot,  dan  om  de 
treffende,  vaak  machtvolle  behandeling  van  het  groote  en  gru- 
wel^ke,  alle  harten  thans  in  trilling  van  droefheid  brengende 
onderwerp. 

De  Telegraaf: 

,De  Ploerten"  is  een  mooi  boek:  breed  gezien,  forsch  w^eerge- 
geven,  mooi  gedacht.  Het  is  de  wereldpolitiek  van  onze  dagen,  die  er 
in  figureert;  de  uitmoording  van  een  kleine  natie  door  eene  machtige, 
de  oorlog  om  het  Transvaalsche  goud. 

W|j  gevoelen  voor  het  massale  en  krachtige  van  dit  werk 
groote  bewondering  en  wenschen  het  in  veler  handen. 

De  Controleur : 
In  't  kort,  „De  Ploerten"  is  een  boek,  rijk  aan  gedachten  en  rijk 
aan  schoonheden;  het  zal  zijn  weg  vinden  en  voldoening- brengen 
daar  waar  iets  anders  verlangd  wordt  dan  ijle  en  ijdele  woord- 
kunst zonder  meer. 


YC13C709 


M217223 


THE  UNIVERSITY  OF  CALIFORNIA  UBRARY