EENHEID.
R E D E,
TER BEVESTIGING VAN Ds. P. VAN SON,
GEHOUDEN 31 AUGUSTUS 1873 IN DE NIEUWE KERK
TE AMSTERDAM,
DUOR
D^\ A. KÜYPER.
KUYPER
BX
9422
.K8
E344
1873
AMSTERDAM,
H. DE HOOGH & C».
1873. Prijs 35 Cents.
LIBRARY OF PRINCETON
MAY 2 8 2008
THEOLOGICAL SEMINARY
KUYPER BX9422.K8 E344 1873
Kuyper, Abraham, 1837-1920.
Eenheid : rede, ter
bevestiging van Ds. P-
van Son, gehouden 31
Augustus 187 3 in de Nieuwe
Kerk te Amsterdam.
a>
EENHEID.
EENHEID.
REDE
TER BEVESTIGING VAN Ds. P. VAN SON
GEHOUDEN 31 AUGUSTUS 1873 IN DE NIEUWE KERK
TE AMSTERDAM,
LIBRARYOFPRINCETOW
DOOR
MAY 2 8 2008
D«. A. KÜYPER^'^'^"""-"'"'"""^
.-tr^^^s^. — ■ --
AHSTEKDAM,
H. DE HOOGH & C".
1873.
Totdat wij alleu zullen komen tot
de eenigheid des geloofs.
Efeze 4: lo^
Geroepen M. H., om ten tweeden male in ditzelfde
jaar een Dienaar des Woords in uw midden te be-
vestigen, verheel ik mijne vreugde niet, dat ik ook
ditmaal dit doen mag met een onbelemmerd geweten.
Thans spreek ik dit uit. Ik deed dit niet toen ik
den jongste mijner ambtsbroederen tot u inleidde.
Immers toen trad ik voor u op naar vrije keuze,
terwijl ik nu in de beurt mijner dagorde voor u sta.
En in wat pijnlijke verhouding de verplichte be-
vestiging soms den Lithurg verwikkelen kon, drong
ook tot u wel door.
Natuurlijk, in een Kerkstaat, goed voor God, zou
zulk een betuiging misplaatst zijn, maar dat met zulk
een Kerkstaat de onze nauwlijks de schaduw der
gelijkheid vertoont, is met zoo luide stem van de daken
gepredikt, dat thans schier elk woord in uwe Kerk,
„van de Kerk" gesproken aan die onderstelling zijn lei-
dende gedachte ontleent. Een drager van het ambt,
die de Gemeente van Christus niet op het fondament
des geloofs verder bouwt, maar ze van dien grondslag
aftrekt of dien grondslag onder haar muren wegbreekt,
is een zondige figuur , die zich zelve oordeelt.
6
Achter den priesterlijken tabbert moclit die innerlijke
tegenspraak een tijd lang verborgen blijven, maar
toch in het eind moest ze wel openbaar worden. Geen
verbloeming, hoe gekunsteld ook, kan thans aan het
oog meer onttrekken, wat elk gemeentelid weet.
Voor die ontblooting onzer v/onde hebben we te
danken. Reeds wijl de waarheid er winste bij deed.
Maar ook wijl de openbaring onzer krankheid veer-
kracht ter genezing wekte. Zoolang men zich inbeeldde
slechts onwel te wezen , zich opdrong slechts ongesteld
in lichten graad te zijn, en niet gelooven wilde, dat de
ziekte ernstig wierd, was op herstel niet te hopen,
wijl de artsenij werd afgeslagen. Maar nu die waan
uit heeft, nu men den ernst van onzen toestand niet
meer ontkent, nu de onhoudbaarheid van wat we
hebben deel der publieke opinie werd, is het of de
hope van alle zijden daagt. Zie, de teekenen eener betere
toekomst zijn reeds waar te nemen. Nog is het wel
nacht, maar op de vraag aan den Wachter op de
bergen klinkt toch reeds de blijde profetie van den ko-
menden dag ons in de ooren. Ge weet het, zelfs in de
hoogste kringen onzer Kerk wordt reeds een crisis
erkend en gezocht naar haar oplossing.
Van welke strekking die oplossing, niet wijl het
mij zoo schijnt, maar krachtens de richl^ing der geesten,
den logischen gang der gebeurtenissen en de niet te
stuiten kracht van het kerkelijk levensbeginsel zijn
zal, is bij de teekenen des tijds niet twijfelachtig. In
mijn vorige bevestigingsrede heb ik u in vluch-
tige omtrekken den te wachten ommekeer geschetst.
Naar den eisch der Christelijke vrijheid zullen de be-
staande Kerken zich in een veelheid van gemeenten
oplossen. De eigenaardigheid van het geloofsleven laat
zich niet ten einde toe onderdrukken. De persoonlijk-
lieid moet zijn recht hernemen, zonder met de vastheid
van den gemeente band in botsing te komen. In al
voortgaande splitsing, zoo zei ik u, moet het werk
onzer Hervormers worden voortgezet. En mij dunkt
de uiting der geesten, die ge sints vernaamt , scheen
die profetie wel te staven. De volstrekte splitsing
moge men niet aanstonds begeer en , een ontbinding
in deelen is toch luide geëischt. Welnu, daarmee is
het beginsel, dat ik aanwees, reeds openlijk aanvaard.
En dat is de hoofdzaak.
En toch M. H. de blijdschap, waarmee ik dit uit-
spreek, is niet onvermengd. Want hoe bij zulk een
oplossing de hoogst ernstige vraag te onderdrukken:
Waar blijft, bij dit uiteenspringen van het genoot-
schap, onze eenheid? Ernstig, heilig zelfs noem
ik die bedenking. Niet als ze slechts uiting is van
sentimenteele gehechtheid aan oude verbindingen en
vormen. Want hem, die daarmee ons den eisch der
vrijheid ontzeggen wilde, zou ik met het woord van
Jezus zijn Zion of Glerizim ten losprijs vragen, om een
aanbidding weg te doen vallen, die waarheid mist en
geest. Geen gehechtheid aan de eens betreden voor-
hoven, hoe eerbiedwaardig ook, mag tegen den eisch
des geestes gelden. Dreigden uwe prachtige gebouwen
u tot ontrouw te verleiden, het ware u beter dat
naar Jezus woord, ook van uw heilig huis geen steen
op den anderen gelaten werd. JSTeen, heilig keur ik dit be-
lang slechts, wijl de prijsstelling op eenheid saamhangt
met dien dorst naar harmonie, dien een trekken naar
God is in het hart dat Hem kent. Al het onze is door
zonde gedeeld, ligt gespreid en gescheiden, maar in
God is hetééne, de ineen vloeiing, de samensmelting, de
onvermengde en toch alomvattende eenheid. In Hem
de ééne Bron, waaruit de stroomen zich deelen. In
8
Hem het ééne Licht, waaruit de stralen zich sprei-
den. Alleen de eenheid in Hem troost bij de
worsteling van ons menschelijk leven. En daarom de
dorst naar dien Ééne is de ademtocht der ziel, die één-
heid in Hem te grijpen het doel van ons hoogst begeeren,
het streven naar dat ééne de adel van ons mensche-
lijk leven. Te voller harmonie, te meer stroomt ons
tegen wat goddelijk waar, wat rein en schoon is.
Eén is de Almachtige ; van daar de kracht die in de
eendracht werkt. Gedeeld is al wat zonde draagt ; van
daar de machteloosheid waartoe tweedracht voert. De ,
eenheid is heilig, de eenheid is nit God geboren;
we zegenen in den naam des Heeren al wat die een-
heid ons brengt.
Bovenal van Jezus Kerk geldt dit. Immers zij zou
ons die nieuwe eenheid brengen, die na de verstoring
der eerste, uit de brokstukken der schepping zou wor-
den hersteld. Christus Kerk, dat is juist de saam vat-
ting der velen onder éénzelfde Hoofd, het doen bloeien
van allen op één zelfden wortel, door zoo innig, hecht en
nauw de zijnen te verbinden, dat het schijnen kon of
aller persoonlijkheid in den Middelaar ware opgelost.
De komst van Jezus' Kerk was vervulling der profe-
tie, dat weer een Rijk, het Koninkrijk der hemelen
was naby gekomen. Meest door haar belofte van een-
heid, door haar lied van heilige harmonie, door de
koninklijke macht van Liefde die ze schitteren deed,
heeft ze de geesten geboeid. En daarom begrijp ik
het, dat het hart u zoo teederlijk klopt, als er ge-
zongen wordt: „hoe goed het is, zoo we als zonen van
eenzelfde huis hier saam wonen!" of het pelgrimslied
opgaat: „In Hem zijn we allen één, en eeuwig lot-
gemeen." In waarheid het was slechts uitdrukking der
diepste levensbehoefte, toen reeds de Christelijke Kerk
9
der eerste eeuwen bij het „Sanctam et Catholicam"
ook het „Unam Credo" op de tafelen harer belij-
denis grifte, of wilt ge, in haar prachtig Te D eu m
zich zelve als een Kerk beleed, „die heilig. Christelijk
is en algemeen," maar ook „In geloof en hoop en
liefde en in zalig uitzicht één !"
Ook op het recht dier eenheid behoort dus gelet.
De vrijheid moet haar eisch hebben, maar nooit mag
die haar ten koste der eenheid worden ingewilligd.
Met den zegen der eenheid niet te rekenen, zou aan
heiligschennis zeer nakomen. Haast zou ik zeggen aan
den vrijheidsdrang diende weerstand geboden, zoo wer-
kelijk bleek dat het belang der eenheid dit eischt. Of
is, gelijk thans , die drang niet te weerstaan ; zou stuiting
der verbijzondering op dit oogenblik even onmogelijk
blijken als het tegenhouden van den stroom in zijn
vaart; is die splitsing gewisselijk komende , 't zij men
haar de baan effene, of den weg haar zoeke te ver-
sperren, — dan nog blijf ik die vraag naar onze Eenheid
een heilige noemen. Immers van die vraag zal 't afhan-
gen, of we de verbijzondering die in aantocht is, heb-
ben af te bidden of dankend in te roepen ; of ze
ons ten zegen of ten vloek, ter verheerlijking of ter
kastijding gezonden wordt. Wie het lijden der Kerk
van Christus ook op dit keerpunt van haar levens-
proces meelijdt, moet weten of het ideaal der waar-
achtige eenheid ons voor een w^ijle ontvlieden gaat, of
wel, ook door deze wending in den loop der Kerk ons
met vasten tred naderbij komt.
Welnu M. H. op grond der H. Schrift , die rechtens
alleen over de levenswet van Jezus' Kerk beslissen
kan , moet die vraag in geruststellenden zin beantwoord.
En daarom , heb ik u een vorig maal van de innerlijke
drijfkracht der Christelijke Vrijheid tot verbijzon-
10
clering gesproken, ik ga u thans op de Eenheid der
Kerk wijzen, als door die vrije ontwikkehng niet be-
dreigd maar bevorderd. Was het toen: „Waar de
Geest van Christus woont, moet de vrijheid haar loap
hebben," zij het dan nu: „Eerst als de volle wasdom
des Lichaams is bereikt, kan de ware Eenheid komen!"
De grondlijnen van Jezus Kerk liggen in geheel de
Schrift geteekend , maar tot één bestek saamgetrokken
zijn ze slechts in den brief aan de Efeziers. Het is
dit stuk der H. Schrift, waarin het beeld der Gemeente
ten voete uit voor ons treedt. Wie van de Kerk
handelen wil, gaat veiligst, door aan dit schier episch
program de richting zijner denkbeelden te vragen. En ook
over de Eenheid der Kerk spreekt alleen dit Paulinisch
actestuk zich met stellige beslistheid uit.
Wat dan de Efezerbrief ons openbaart?
Dit : dat de ware eenheid der Kerk van Christus
niet kan komen eer déze bedeel ing voleind en
Christus op de wolken verschenen is. En wel zóó, dat
elke schijneenheid, die men thans reeds scheppen
wil, haar niet bevordert, maar tegenhoudt.
De uitspraak in het woord dat ik ten tekst koos,
is te dien opzichte dwingend, en het verband, waarin
het geschreven werd, stemt hiermee overeen.
De mensch Jezus Christus is gezet aan de rechter-
hand der kracht Gods, om, krachtens zijn betrekking
als Hoofd des Lichaams, aan dat Lichaam de krachten
te doen toevloeien , die het voor de ontwikkeling van
elk zijner deelen en voor den wasdom van het geheel
behoeft. „Hij is opgevaren boven allen hemelen, op-
dat Hij alle dingen vervullen zou." Instrument tot
dezen geestesarbeid zijn Hem daartoe de ambtelijke
11
personen, wier ambt en persoon beide een gave
zijnerzijds aan de Gemeente is. Door dezen werkt
Christus eeii dubbel werk: Hij ontwikkelt de enkele
leden van het lichaam, (de volmaking der heili-
gen), en wel zoo dat deze eerst tot de volvoering
van hun taak bekwaamd worden, (tot het werk
der bediening), en voorts door de voleinding van
allen geestelijken arbeid de opbouwing van het
lichaam de voltooing tegenga. Is eenmaal dat doel
bereikt (en dat kan het niet eer de Heer verschenen
is) dan houdt Christus op zijn dienaren te geven, dan
heeft het instrument zijn rede van bestaan verloren,
dan is er niet meer te volmaken, niet meer te be-
dienen noch op te bouwen, en dies zegt de Apostel,
dat de Heer slechts zoolang zijn toegeruste werktui-
gen schenken zal, totdat de ware eenheid doorbreekt.
De eenheid kan derhalve nog niet bestaan , zoolang de
instrumenten noodig zijn. Zoodra de eenheid er is, vallen
ze weg. En hoe zal dan die eenheid komen 1 Als toe-
sluiting en afronding van de eenheid der zichtbare
Kerk op aarde? Paulus zegt het tegendeel. We zullen
die eenheid niet uit ons ontwikkelen, maar we zullen
tot haar komen; of sterker nog, om u de kracht
van het Grieksche woord te doen gevoelen : we zullen
haar ontmoeten, als ze van de overzij zich naar
ons toebeweegt ^). De uitdrukking door Paulus ge-
bezigd wijst op twee, die uit tegenovergestelde richting
elkander naderen. De Kerk beweegt zich van de aarde
naar den hemel; de eenheid is in den hemel , maar be-
weegt zich naar die Kerk op aarde toe; en dan eerst
kan de eenheid het deel der Kerk zijn , als van buiten
') Er staat: f^éXP^ Karai/r/^crw^eiy. Ilct stamwoord avra. beteekent
tegeuover, b. v. xvrx fix'/^ia-B-xi Mau tegen maii strijdeu.
12
af die eenheid tot haar zal zijn genaderd. En wanneer,
zoo vraag ik, kan dit anders zijn, dan bij de weder-
komst des Heerenl
Het verband stemt hiermee overeen. Het hoofdstuk
begint met de vermaning dat men elkander dragen
zal in ootmoedigheid, zachtmoedigheid, langmoedig-
heid (vs. 2): een woord, dat gedeeldheid van inzicht
en levensaiting onderstelt. Behouden moet worden,
niet de eenheid der geesten^ die er niet is, maar
de „eenigheid van den H. Geest" (vs. 3) die met den
Zoon en den Vader de heilige Drieëenheid vormt,
waarin de eenheid der Kerk nu reeds in kiem gegeven
is , en waaruit ze eens heerlijk te voorschijn zal treden
(vs. 4, 5 en 6). Het is één Geest, één Heer (Zoon) en
één Vader. In hun eenheid is de eenheid des Lichaams
gegrond. Of zal ik u in anderen vorm dit gefundeerd zijn
der Kerk op de Belijdenis van den Drieëenige weergeven;
denkt u dan drie lijnen, waar langs de werking, die van
God uitgaat, op de leden van Christus lichaam aan-
dringt. Er is eerst een lijn uit de hoogte nederdalend:
dat is de werking van den H. Geest, die het leven in
onzen dood werkt. Er is ten tweede een lijn die uit de
verte van het verledene tot ons komt: dat is de
werking des Zoons, door den historischen levensstroom
der Kerk ons met het Woord bereikend. En eindelijk,
er klimt een lijn uit de diepte naar ons op: dat is de
lijn des Vaders, die reeds in de natuurlijke schepping
de levensvormen gegeven heeft, waarin het geloof
moet doordringen en zich verdiepen. Er is in Gods
kinderen een nieuw leven gewekt (vs. 24). Herschep-
per daartoe was de H. Geest. Dat leven der enkele
leden heeft zijn grond in de levenseenheid van het
Lichaam. Drager van dat leven des lichaams is de
Zoon. Dat leven moet bij elk lid het karakter aan-
13
nemen dat in zijn aanleg ligt afgeschaduwd. Veroi'dineer-
der van dat karakter is d e Vader , de Almachtige, Schep-
per des hemels en der aarde, Schepper ook van wie
ten leven geroepen is, maar geboren werd in den
dood. Eerst nu, waar alle leden door den Geest
ten leven zullen zijn verwekt, en aller eigen leven zich
in harmonie met het gemeenschappelijk leven des
lichaams in den Zoon zal ontwikkeld, en eindelijk
elks eigen persoonlijkheid door verdieping van dit
leven naar elks natuurlijken aanleg tot volle ont-
plooiing zal gekomen zijn, zal ook de ware, de echte
eenheid van het Lichaam des Heer en, die verborgen
steeds bestond, zich heerlijk naar buiten openbaren.
Dan. Niet eer.
Eenzijdig hechten aan slechts één dezer drie leidt
tot schijn eenheid, in strijd met den eisch der
Schrift gezocht, en daarom van haar echte vrucht
„de kennisse van den Zone Gods" (vs. 13) verstoken.
Uitsluitend in den Zoon is de eenheid gezocht door
Rome, de Kerk der traditie, die noch de lijn uit de
hoogte, noch die uit de diepte in haar beteekenis
eerend, het werk zoo van den H. Geest als mn den
Vader heeft miskend.
Eenzijdig in den H. Geest is die eenheid nagestreefd
in het Methodisme, in het Darbisme eerst voiem'd,
dat de bekeering scheidend van de voorbereidende
genade, en den band des lichaams om de enkele ver-
losten vergetend, noch de belijdenis van den Vader,
noch die van den Zoon in haar diepte wist te
peilen.
Eindelijk, de orde omkeerend gaat het Modernisme
van den Vader zonder meer uit, om én den Christus
én den H. Geest, door ze te verklaren uit de zondige
wereld, metterdaad te verloochenen.
14
Bij het laatste verschijnsel behoeven we slechts even
stil te staan. Door zoowel een specifiek Christelijk
leven, als den specifiek Christelijken vorm te looche-
nen, sluit het Modernisme zichzelf buiten, waar van
eenheid der Kerk van Christus gesproken wordt. Met
die eenheid wordt eerst ernst gemaakt, als bij de er-
kenning van eigen leven, de poging aanwezig is, om
de eenheid, die voor de onzichtbare Kerk was en
is en zal zijn, ook in den vorm der zichtbar e Kerk
tot openbaring te brengen. De critiek nu, die door de
H. Schrift over deze pogingen geoefend wordt, meen ik
u niet beter te kunnen schetsen, dan door de Kerk van
Christus te volgen, gelijk ze
eerst die eenheid heeft gezocht door allen een-
zelfden vorm op te leggen,
thans zoekt door schier eiken vorm te schuwen,
en eerst dan vinden zal, als ze elks eigen vorm
ontplooit.
Natuurlijk, ik spreek daarbij niet van ons genoot-
schap, maar van de Kerk, waar Christus die ook ver-
gaarde, gelijk ze aan alle oorden der aarde Hem als haar
Heer erkent, en onverbiddelijk aan de belijdenis van
Vader, Zoon en H. Geest vasthoudt. Met haar voelt
ook gij u immers één. Gemeente! Welaan, zij dan haar
oude lied ook nu voertuig van uw eerbiedinge, als ge
dien Drieeenige in uw zang verheerlijkt. Lof voor den
Vader, lof voor den Zoon, en lof voor den H. Geest!
,/U, Vader, [J zij lof op een verhoogden toon,
Lof Uwen eigenen, Uw eengeboornen Zoon!
Lof zij den Geest, die ons ten Trooster is gegeven,
Ten leidsman op den weg naar 't eeuwig zalig leven.
U looft uw Kerk alom, waar Gij die ook vergaarde
U looft wat loven kan in hemel en op aarde."
Gezang; 3 : 3,
15
I.
Over het Modernisme slechts een enkel woord. M.
H.! Van de Kerk van Christus handelen we. Vanhaar
eenheid. Niet van de eenheid der denkende geesten
of gelijkgezinde idealisten. De „Kerk" is eigen naam,
zich noch voor den tempeldienst der heidenwereld,
noch voor de vereering van Mohammed leenend. „Kerk"
is een woord niet ter aanduiding van eenigen bond
van „religieus-gestemden;" geen geslachtswoord, het
algemeen begrip van een godsdienstige vereeniging
uitdrukkend, maar een naam slechts aan één dier allen
toekomend, geboren met de zaak zelve die ze ten
naam zou dienen. Van die Kerk nu spreken we. Van
die Kerk die er eerst niet was, maar door Gods be-
stel in de wereld is ingebracht, en, na haar voorbe-
reiding onder de Patriarchen en Israël, door Jezus
Christus op den Pinksterdag is^ gesticht. Van die Kerk,
die haar leven niet uit de wereld trekt, maar een
eigen leven uit God bezit, dat door haar eerst der
wereld is toegekomen. Van die Kerk die, om met
onze Vaderen te spreken, niet uit de natuur maar
uit de genade is, en niet in den Schepper, maar in den
Herschepper den grond vindt van haar aanzijn.
Wordt nu op modern standpunt elk principieel
onderscheid tusschen het leven buiten en in de Kerk
van Christus geloochend; der bijzonderen Openbaring
in historischen zin het bestaansrecht ontzegd ; het
Christendom in gezindheden en gedachten gezocht, die
uit den mensch te verklaren zijn; en aan den H. Geest
elke zweem van persoonlijk bestaan betwist, — dan volgt
reeds hieruit, dat het Modernisme de kracht mist
om boven de grenzen van het natuurlijk leven uit te
komen; dat het niet den oorsprong der gemeente in
16
Christus, maar z ij n oorsprong in de Gemeente van
Israël zoekt, en dies den Zoon miskennend, ook den
H. Geest niet hooger kan eeren. dan als de edeler
gemeenschapsgeest der menschheid. Men kent dan al-
leen den Vader, en Hem nog slechts in dien gebrekki-
gen vorm, waarin ook buiten de openbaring des Zoons
zijn macht en goedheid ons tegenstraalt (Rom. 1 : 20). En
van dien Vader belijdt men dat Hij is „boven allen en door
allen en in allen," dit buiten de keur des H. Gees-
tes toepassend op een iegelijk die uit een vrouw ge-
boren is. O, ik wil wel gelooven, dat men, zoo de
geopenbaarde waarheid achter een tasten naar waar-
heid terugschuivend, tegen de eenheid, de samenwoning,
de vereeniging des noods van allen met allen geen
bedenking meer koestert, maar onzer kan die eenheid
nooit worden, wijl ze, hoe ook optredend, nooit de
eenheid der Kerk van Christus is. Immers juist
wijl ze te veel, wijl ze allen vereenen wil, vereent ze
i:iiets.
Liever dan ook, dan hierbij langer te verwijlen,
ga ik aanstonds over tot een meer ernstige poging:
het streven van Rome, om de eenheid te dwingen
door aan allen, die door Doop tot de Kerk behooreu,
een zelfden vorm op te leggen.
Hierdoor is werkelijk, mits men niet terugdeinze
voor de huiveringwekkende consequentiën van het uit-
gangspunt, een zeer strenge eenheid te verwerven.
Immers de Kerk gaat niet op in de reeks individuen,
in het personental, dat haar leden vormt. De Kerk
bestond in den Zoon reeds, eer nog de eerste harer
leden geboren was. Ze is in den Zoon reeds volmaakt,
ook al is het tal van haar leden nog met vol gewor-
den. Ze heeft in den Zoon een eigen bestaan en wezen-
heid, die in haar leden wel uitvloeit, waaraan haar Ie-
17
den wel deel nemen, maar die toch blijft, ook als
men haar leden wegdenkt. Het is met haar als met
ons menschelijk geslacht. Niet eerst komen de indi-
viduen, om het menschelijk geslacht door hnn bijeen-
voeging saam te stellen, maar uit het geslacht wor-
den de enkelen geboren. Dat geslacht gaat niet in de
personen op, maar staat buiten en boven hen en is een
macht die allen beheerscht. Is nu de Kerk juist de
goddelijke stichting, die, na verbreking van dien oor-
spronkelijken band door de zonde, bestemd is, om in
een nieuwe menschheid de eens verloren levenseen-
heid nog heerlijker te verwezenlijken, dan spreekt het
van zelf, dat ook die Kerk een macht over hare leden
is, die niet door hen haar wezen en geaardheid be-
palen laat, maar omgekeerd naar de geaardheid van
haar eigen leven hun leven vormt. Brengt men nu
ter kwader ure die onmiskenbare waarheid van de
onzichtbare Kerk op de zichtbare over, dan ont-
staat van zelf het streven, om krachtens dit hooger recht
der gemeenschap, de eenheid te verzekeren door allen
te doen buigen onder een zelfden vorm.
Uit levende personen bestaat die Kerk, in groepen
tot gemeenten vereend, en ter bereiking van het
eenheidsideaal ontstaat dus de vraag : Door welk mid-
del eerst die personen tot de geheelheid van een
gemeente en voorts die gemeenten tot het ééne groot
geheel der Kerk te verbinden zijn?
Eénzelfden vorm aan allen te geven, ligt daartoe
het meest voor de hand. Naar den goeden stelregel :
„Ecclesia non judicat de internis," ^) is de zichtbare Kerk
verplicht haar verbindingen bijna uitsluitend in het
uitwendige, in den vorm te zoeken. Gelukt het u der-
halve dien vorm voor allen gelijk te maken, elke verschei-
1) De Kerk oordeelt niet over den ffenadestcaat.
18
denheid te onderdrukken en door kunstenaarshand een
vorm te scheppen, waaruit al het plaatselijke en per-
soonlijke is weggenomen, zoodat metterdaad slechts
het algemeene tot uitdrukking komt, dan kan het niet
anders of de architectonische eenheid zal bereikt worden.
Dit moet, wijl met den éénen vorm tegelijk de
eenhoofdige leiding gegeven is, die voor allen den
éénen vorm bepaalt. Immers zal die vorm worden op-
gelegd, dan kan er van toevallig ontstaan geen sprake
zijn, maar wordt er één hoofd vereischt, dat voor
allen den vorm uitdenkt en één hand, die den ge-
vonden vorm tot allen brengt.
Ter doelbereiking vloeit hieruit tevens een drietal
voorwaarden voort, die elk op haar beurt de ge-
vonden eenheid bevestigen.
Vooreerst kan één enkel persoon geen levensvorm
voor millioenen vaststellen, tenzij hem een staf van
getrouwe trawanten ten dienste sta , die, zijn geest
in zich opnemend en zich hem tot werktuis stellend,
zijn éénen persoon verduizendvoudigen en hem die
alomtegenwoordgheid bij alle deel en der Kerk leenen,
v^aardoor zijn stem allen bereiken, zijn macht allen
beheerschen kan.
Maar dit is niet genoeg. Die vorm moet aan men-
schen opgelegd en moet dus met geestelijke meerder-
heid tot hen komen, zal aanvaarding van dien vorm
denkbaar zijn. De overtuiging moet vast staan, dat
de vorm, welks aanneming geëischt wordt, niet slechts
een goede maar, de beste, de eenig adaequate en
ware vorm is, tegen welks toepassing geen verzet
mag geduld. Het vermoeden mag geen post kunnen
vatten, dat hij die dien vorm bepaalde, zich in zijn
keuze vergist heeft. Niet slechts een gezag, maar een
onfeilbaar gezag is derhalve onmisbaar.
11)
Eindelijk, verzet tegen den opgelegden vorm moet
des noods met geweld gekeerd kunnen worden. Im-
mers, Eenheid is een volstrekt begrip, dat geen uit-
zonderingen toelaat. Streng genomen zou reeds het
verzet van één enkele geheel den toeleg doen mislukken.
Aarzeling om tot geweld zijn toevlucht te nemen,
ware slechts opoffering van aller heilig belang aan
de kwaadwilligheid van den enkele. Kwaadwilligheid,
zeg ik met opzet. Dit toch gevoelt ge: Is er een
macht aanwezig, die met onfeilbaar gezag den waren
vorm vaststelt, dan is verzet tegen dien vorm zonde,
en wordt in de bestrijding van het onfeilbare de
goddelijke autoriteit zelve aangerand.
Van zulk een eenheid nu, aan deze strenge eischen
ten volle beantwoordend, meldt de H. Schrift ons,
dat ze onder Israël bestaan heeft, bij de stichting
van zijn volkstaat. Niet steeds, maar bij den aanvang
zijner geschiedenis, als uitgangspunt voor zijn weg.
In Israël was metterdaad een zelfde vorm aan allen
opgelegd, en ge weet uit het heilig wetboek, hoe zijn
huislijk en maatschappelijk, zijn kerkelijk en staat-
kundig leven, door éénzelfden vorm, die voor allen
gold, beheerscht, tot een strenge eenheid saamgebonden,
en tot in de kleinste bijzonderheden bepaald was. Den
éénen persoon, wiens woord den vasten vorm voorschreef,
vindt ge in Mozes, Israëls wetgever bij uitnemendheid.
De organen, waardoor zijn wil en woord zich in den
tijd verlengen en plaatselijk verveelvoudigen kon, leert
ge in de priesterorde en de Levieten kennen. Aan
de onfeilbaarheid van het Mozaïsch gezag viel niette
tv^jfelen, wijl hij in Naam des Heeren zijn wetten
gegeven had. En ook de uiterlijke dwang, ter keering
van opkomend verzet, was zoo weinig afwezig, dat
veeleer geheel het Israëlitisch Staatsbestuur in het
20
handhaven der Mozaïsche wetgevmg zijn wijding en
roeping vond. — Toch versta men deze eenvormigheid
van Israëls leven niet zóó, alsof daarin de hoogste kracht
school voor zijn geestelijke ontwikkeling en de na-
tuurlijke voorbereiding voor zijn hoogere eenheid.
Dit kon niet, wijl ontwikkeling bij eenvormigheid slechts
denkbaar is, zoo het onfeilbaar gezag van geslacht op
geslacht wordt overgeplant, en het gezag waarmee
Mozes bekleed was, met hem ten grave daalde. Daarom
drukte ik er op , dat aan Israël deze eenvormigheid
slechts bij den aanvang van zijn weg was opgelegd, en
verre van daarin zijn levenskracht ter geestelijke ontwik-
keling te zoeken, wijst de H. Schrift ons veeleer op de
zending der Profeten, als een van God gegeven
middel ter doorbreking van dien vorm, en op hen als de
mannen van ontwikkeling, in wie de Openbaring is
voortgezet. Dat niet de Priesters, maar de Profeten
als dragers der goddelijke heilsopenbaring optraden,
toont dat de eenvormigheid bij Israël wel den grondslag
maar niet de opgaande lijn vormt van den bouw.
Wat in Israël bestond moest zich natuurlijk aan de
Christelijke Kerk bij haar verschijning al spoedig ter
overneming aanbieden. Wel niet terstond. Dat belette
Paulus veerkrachtig optreden tegen den Joodschen
zuurdeesem. Dat belette de volstrekte scheiding van
Kerk en Staat in de eerste eeuwen. Dat belette
vooral het droeve schouwspel, dat de Joodsche maat-
schappij destijds vertoonde. Maar toen Paulus stem
was weggestorven; toen Kerk en Staat in Constantijn
weer huwden , bovenal toen Israëls theocratie niet meer
in de ruïne van het rijk der Herodessen aanschouwd,
maar alleen uit het prachtig bestek in de Mozaïsche
Schriftuur gekend werd; meer nog toen de uitbrei-
ding der Kerk op hechter organisatie bedacht deed
21
zijn, kon het niet anders of de vraag moest zich met
ernst opdringen: of weUicht in het goddelijk bestek
van Israëls volksstaat ook de grondslagen voor den
bonw der Christelijke Kerk getrokken waren*? Uit de
toestemmende beantwoording dezer vraag nu is Rome
geboren. Rome heeft het beproefd , om de Christelijke
Kerk in een Israëlitischen vorm te gieten. Alleen
door Israëls volksinrichting wordt u de leidende ge-
dachte van Rome's streven verklaard.
Ook Rome heeft het beproefd aan allen die tot
het nieuwe Israël behooren wilden éénzelfden vorm
op te leggen. Het moge een deel van het maatschap-
pelijk leven buiten zijn gezichtskring hebben gelaten,
maar, zoover het ons menschenleven tot het terrein
der Kerk bracht, is die eenheid van vorm haar onwrik-
baar beginsel. Allen die van Rome zijn , uit wat
natie ook geboren , onder wat hemelstreek ook wonend,
volgen éénzelfde belijdenis als uitdrukking van
hun geloof. In alle kerk, die met Rome's kruisten
veldteeken prijkt, wordt gebeden, gezongen, geofferd
naar éénzelfden ritus. Rome spreekt aan alle oorden
der wereld éénzelfde taal, en waar ge ze ook op
uw wegen ontmoet, door wat bonte mengeling van
volkeren , van kleederdracht , van bouwtrant en levens-
wijs ge ook henen trekt, Rome , voor die verscheiden-
heid onaandoenlijk, treedt steeds voor u in haar zelfde
gewaad, met haar onveranderlijke vormen. Het is
altijd hetzelfde Rome, waarvan het bij uitnemendheid
geldt: Uw sprake maakt u openbaar!
Dienovereenkomstig vindt ge ook in Rome een
macht, die dien vorm bepaalt , naar eisch in één enkelen
persoon saamgehouden, en door samenloop van geschied-
kundige gebeurtenissen ten laatste onbetwist aan
Rome's Bisschop toebetrouwd.
Dat gezag is voorts ook bij Rome niet aan de
scherpte der critiek ten prooi gelaten. De vornij
waaronder allen leven zouden, moest de volstrekt goede
zijn. En toen dan ook onlangs de onfeilbaarheid van
het pauselijk leergezag werd afgekondigd, is geen vreemd
denkbeeld uitgesproken, maar slechts de laatste onmis-
bare voorwaarde van haar kerkelijk program erkend.
Overaltegenwoordig en door alle geslachten voort-
bestaande is dit gezag door de priesterlijke hiërarchie,
die, naar Rome's wachtwoord zich bewegend, den wil
en het woord van het eenhoofdig gezag met klim-
mende getrouwheid aan alle uiteinden der aarde gelden
doet en 's Pausen gezag in eiken levenskring vertegen-
woordigt.
Eindelijk , ter keering van verzet behoort bij Rome's
kerkelijk program ook de Theocratische opvatting van
den Staat, het stelsel der twee zwaarden, den Staat
verplichtend, om met den sterken arm Rome's pries-
terlijk woord klem bij te zetten. Zonder een Staat
die de Kerk ter wille is , kan Rome's eenheid niet
van duur z^n en komt ze zelfs niet tot stand.
Ziedaar de eenheid, die wel in de Jesuitenorde haar
schrilste uitdrukking heeft gevonden, maar die toch,
zij het ook in minder strenge opvatting , door dispen-
satie en oogluiking getemperd, de kracht der Roomsche
kerk vormt. En het moet erkend M. H. die eenheid
heeft schier het ongelooflijke vermocht; de macht ook
nu weer door dit stelsel ontwikkeld, is indrukwekkend;
ja, ik begTijp het, dat bij de onzekerheid waarin het
scepticisme de geesten slingert, menig onru-tige van
hart door dat wegslepende „ Q u o d u b i q u e , q u o d
semper, quod apud omnes!" ^) werd verlokt.
En toch die eenheid, hoe verleidelijk ook voor den
i) //Wat allen, steeds en allerwege beleden!"
23
trage en verbijsterde van geest, ze kan noch mag
door ons aanvaard worden. Want ze heeft tegen zich
het dubbel getuigenis van Schrift en Natuur.
Immers, naar luid de Schrift is IsraëFs volksstaat
ons niet ter nabootsing geteekend, en al ware dit zoo,
de copy door Rome ons voorgelegd is onzuiver.
In Israël's volks- en kerkstaat is ons geopenbaard,
niet wat door alle eeuwen ten wet zou zip, maar wat
in Christus, ten deele bij zijn komst in Bethlehem's
kribbe, ten deele eerst bij zijn wederkomst in heer-
lijkheid, zijn vervulling beidde. Ook Israëls bedeeling be-
hoort tot het genadeverbond. Het Woord Gods ter
verzoening en ter verheerlijking van zijn gemeente
is in de Israëlietische vormen „als met letterkens"
beschreven. De Wet is slechts een schakel in de open-
baring der genade, die juist het wetstandpunt opheft.
Maar ook de copie is onzuiver. Onzuiver in twee-
ërlei opzicht. Vooreerst toch hield met Mozes dood
het goddelijk gejj^ag der wetgeving onder menschen op,
terwijl Rome in zijn pauselijke successie den onfeil-
baren wetgever voor alle eeuwen bestendigt. En hier-
mee hangt de tweede tegenstelling saam. Terwijl bij
Israël de eenvormigheid slechts het uitgangspunt is,
wa,arvan de verdere ontwikkeling door de Profeten
uitgaat, wordt bij Rome die eenvormigheid tot blij-
vende levenswet verheven en elke doorbreking van
dien vorm als schisma en ketterij gestraft. Staat
het nu vast, dat Israëls profetisme eerst in den
Christus zijn voleinding vond en door Hem juist met
goddelijk gezag het ware Israël van de eenvormigheid
is losgewikkeld, dan weerspreekt ook de Schrift, als door
innerlijke tegenspraak zichzelve oordeelend , een Kerk,
die zich naar Christus noemt , en toch Israël naar haar
uitgangspunt wil terugdringen, in stee van het ware
24
Israël op to heffen naar die geestelijke hoogte, waarop
het voorhangsel in Zions tempel scheurt.
Maar ook het getuigenis der Natuur is tegen Rome.
Reeds in de les der ervaring. Immers met wat hand
en tand Rome haar eenheid ook zocht vast te houden,
haar pogen is mislukt. De woeling der ketterij, gelijk
ze ook het streven der Waldenzen en Hussieten doemde,
heeft haar rust alle eeuwen door gestoord. De Oos-
tersche kerken van Klein-Azië weerstaan nog haar gezag.
Met de Grieksche kerk onttrokken zich millioenen bij
rnillioenen aan haar leiding. In het Protestantisme
zag ze zich schier een derde ontvallen van wat haar
bleef. De Jansenisten staan buiten haar gemeenschap.
Van de Qud-katholieken dreigt nieuwe afval, en wie
meenen mocht dat op eigen gebied Rome's ordening
algemeen geëerbiedigd werd , die trekke naar de prach-
tige kathedraal , waarop Milaan mag bogen , en zie er
den dienst celebreeren, niet naar Rome's ritus, maar
in den stijl door Ambrosius, haar stichter, geijkt.
Bij die ervaring voegt zich de stem van het hart.
Niet door allen wordt eenzelfde vorm aangenomen,
hij moet dus worden opgelegd. Waar verzet niet uit-
blijft, mag niet teruggedeinsd voor geweld. De Inqui-
sitie, de bloedraad van Vargas, de Bartholomeüsnacht
zijn geen vruchten van persoonlijken hartstocht, maar
onverbiddelijke eischen van ïïêiE systeem. Behoort
eenheid tot de onmisbare karaktertrekken van de
zichtbare Kerk; hangt aan de gemeenschap met die
Kerk de zaligheid voor een eeuwige toekomst; is het
eisch dier Kerk, dat ook de draden van het maatschap-
pelijk en staatkundig leven onlosmakelijk met haar
eigen kleed zijn saamgeweven; dan, er is tegen de
logica van het stelsel geen strijden, dan is dwang
tegenover den weerspannige plicht , wijl aan het zondig
25
vergrijp van den enkele aller welstand, veler zalig-
heid niet mag worden gewaagd.
Bij dat getuigenis komt de eisch der belijdenis,
dat ook het werk van den Vader en het werk van
den H. Geest worde geëerd.
Van den Vader of onze schepping spreekt het ge-
loof, daarmee belijdend , dat ook de onderscheiding
tusschen natiën en volkeren , dat ook het verschil van
hemelstreek met zijn verschillende werking op den
mensch, ja dat ook onze eigen aanleg, de grondlijn
van ons karakter en het eigenaardige onzer persoon-
lijkheid, een beteekenis voor het Godsrijk hebben,
wijl ze alzoo in den grond der dingen door den Vader
zijn beschikt en geordend. Dit niet achtend, deze
schakeering vernietigend , die verscheidenheid niet heili-
gend maar onderdrukkend , doet derhalve de eenvor-
migheid in Jezus Kerk aan de belijdenis van God den
Vader of onze Schepping te kort.
Maar ook opzichtens de belijdenis van den H. Geest
geldt dezelfde bedenking. De wedergeboorte en de afwas-
sching der erfzonde aan den Doop, de werking des Geestes
aan den vorm van het „opus operatum" bindend, in den
strijd tusschen de macht der historie en de macht des
vrijen geestes alleen de eerste aanvaardend, miskent
Rome's kerk het eigen werk des H. Geestes, hetwelk
is, om in de eenheid van het lichaam van Christus
eiken verloste te zalven tot een vrije persoonlijkheid.
En daarom, al begrijpen we hoe Romes eenheid
naar de bouwlijn van Israëls volksstaat ontstond, en
men, door de wereldheerschappij van het oude Rome ver-
lokt, door den Islam gedrongen en door de onmondigheid
der Germaansche volkeren als uitgenoodigd, tot het
ontwerpen van dit program schier komen moest ; al
ontkennen we niet dat op den weg der eenvormigheid
26
menige bange strijd gemeden wordt, die voor óns
onontwijkbaar is; ja al erkennen we, dat prijsstelling
op de vruchten van het verleden , herdenking van
Apostelen en Martelaren en waardeering van den vasten
vorm in het Protestantisme verwaarloosd werd , toch
blijven we ons handhaven, toch blijven we tegen Rome
protesteeren, wijl zulk een gedwongen eenheid ons van
de ware geloofseenheid eer afhoudt, dan die kweekt.
IL
Met de eenvormigheid was de proeve mislukt,
nu zou het met de vorraeloosheid gewaagd, M. H.
Echter niet terstond na de uittreding uit Rome's
gemeenschap ging men hiertoe over. De Reformatie
was geen uitvloeisel van beraamd overleg, maar vrucht
van gewetensdrang. Men had ervaren dat de eenheid ïïer
zichtbare Kerk de geestelijke eenheid der geloovigen
niet bevordert maar belemmert; dat ze den weg ver-
spert om de diepere geesteseenheid te vinden met
den Heer. Als zoodanig verraadt de Hervorming het
bewustzijn der Kerk, dat eenheid der uitwendige Ge-
meente niet vereischt, onhoudbaar zelfs en schadelijk
is. Ze brak de eenheid der Kerk, niet ondanks den ge-
wetenseisch, maar uit conscientiedrang. Ze stichtte
niet ééne enkele Kerk in stee van de verworpene, maar
kwam in de verschillende landen tot eigen formatie, en
ze heeft de latere pogingen om deze verschillende ker-
ken ineen te smelten met bewustheid weerstaan. De
Hervorming was alzoo een verkondiging van het groqte
beginsel : dat de eenheid die we wachten beter door
tijdelijke splitsing , dan door gedwongen uitwendige
eenheid wordt voorbereid. Zelfs toen de felle krijg
der 17*^ eeuw het Protestantisme met ondergang be-
dreigde, week ze, ondanks haar behoefte aan nauwere
27
aaneensluiting van dat beginsel niet af. — Door de Re-
formatie was derhalve tegen Rome's stelsel een ander
stelsel over geplaatst. Eischte Rome de eenheid der
zichtbare als vorm voor de onzichtbare Kerk, zij vond de
groote gedachte, dat ontw^ikkeling in verscheidenheid
van vormen juist door de toekomstige eenheid der
verheerlijkte Kerk v^erd geëischt. Toch w^erd de om-
mekeer, v^aartoe dit beginsel leiden moest, niet op een-
maal volbracht. Wat wonder? Rome gebruikte voor de
afronding van haar stelsel een zevental eeuwen. De
Hervorming is pas een drietal eeuwen oud. Het werk
der Reformatie, vergeten we het niet, is door onze va-
deren begonnen, door onze vaderen in uitnemende
richting -geleid , maar nog steeds staan we verre van de
voltooiing. Er moest zelfs een periode van stilstand
komen. Het lag in den aard ■ der zaak, dat op de
overspanning der zestiende eeuw in het eind der ze-
ventiende een periode van uitputting volgde, die be-
denkelijk wierd. De valsche eenheid der Kerk was
wel gebroken, maar het splitsingsproces was nog slechts
ter halverwege volbracht. In twee groepen lag het
Protestantisme gedeeld: de Luthersche en Gerefor-
meerde kerken, en elk van deze was op hare beurt
naar eisch der verschillende nationaliteiten gesplitst.
Dat het beginsel nog sterker ommekeer eischte: split-
sing ook naar geestesrichting in een zelfde land, kon
zich eerst later openbaren. Van daar dat in deze
landskerken met heur groot zielental en vergespreide
ligging de behoefte aan organisatie, die zich gevoelen
deed, op verkeerden weg bevrediging zocht, en men, bij
de wegsterving van den Reformatorischen geest , op de
kerken der Hervorming in eigen boezem te kwader
ure het stelsel der Roomsche kerk ging toepassen, om
door gedwongen eenvormigheid alle landzaten zooveel
28
doenlijk in een zelfde Kerk te vereenigen. Vooral de
Lnthersche kerk ging daarin ver. Het „Cnjus regio,
ejns religio"^) was de hybridische enting van den
roomschen loot op protestantschen wortel. Intusschen,
dit was natuurlijk onhoudbaar. Rome's eenheid zon-
der geloof aan een onfeilbare autoriteit en de hulpe
van een dwingend gezag te willen handhaven, was een
al te stout bestaan. Zulk een gekunstelde eenheid moest
springen, en in de geesteloosheid der 18^ en de ten
toppunt gestegen verwarring der 19^ eeuw heeft het
Protestantisme dan ook zeer bitterlijk voor het prijs-
geven van zijn beginsel geboet.
Toch vergiste zich wie daaruit den ondergang van
het Protestantisme profeteerde. Veeleer kwam na de
geesteloosheid der IS'^" eeuw het Réveil, en ontwaakte
uit de verwarring onzer dagen met frissche kracht een
nieuw en beter kerkelijk bewustzijn.
Edoch, de herleving des geloofs werd niet aanstonds
op den voet door deze kerkelijke beweging gevolgd.
Veeleer was ze in haar eerste levensjaren tegen de
kerkelijke zij van het Christelijke leven fel gekant.
Dit bevreemde u niet. De verkeerde kerkelijke in-
richting met het kerkelijk wezen zelf verwarrend moest
ze wel vijandig tegenover een Kerk staan, aan wier
schuld ze met recht de versterving des geestelijken
levens kon wijten. Die Kerk was haar tegen de borst.
Die Kerk bood geen bedding aan den stroom van haar
leven. O, gewisselijk, ook zij gevoelde behoefte aan
eenheid, maar langs geheel anderen weg dan die der
Kerk heeft ze die gezocht. Was eenvormigheid weer
het euvel der Kerk geworden, uit reactie zocht zij
veeleer in onverschilligheid jegens eiken vorm
der geloovigen heil.
1) ,/Dat elk vorst de godsdienst voor zijn land bepaalt."
29
Haar jeugdig leven gevoelde zich aangetrokken door
het beeld der Jerusalemsche gemeente; in haarembry-
onisch leven, dat nog geen vormen ontwikkeld had,
vond ze het ideaal dat haar bekoorde. Waartoe ook die
onderscheidingen, die scherpe afronding der begrippen,
die vastgeijkte vormen, geheel die kerkelijke toestel?
Kwam het dan op het leven niet aan? Was het leven
niet bet')r dan de vorm ? Stond wedergeboorte
niet hooger dan stiptheid in het belijden? Was ge-
meenschap met Jezus dan niet meer dan alle vormen
waard ? Het deed er immers niet toe, of men Luthersch
of Gereformeerd, Anglikaan of Doopsgezinde heette. Er
was toch maar één Heiland en maar één hemel waar Hij
allen plaats bereidde! Als men maar Christen was.
Daarop kwam het aan. Dat was de hoofdzaak ! .... en
door dit Idealisme, of wilt 'ge liever door cïie eenzijdig
spiritualitische richting verleid, waande men ter goe-
der trouw voor altijd de oude geschillen begraven te
hebben, de vormen ter zij te kunnen zetten en juist
door die vormeloosheid eenheid te zullen bevorde-
ren onder allen wien het hart klopte voor den Heer.
Zoo zocht men door het zwevende, het algemeene,
het omtreklooze en onbepaalde een uitweg naar
die teedere eenheid der geesten, die Jezus' Kerk
steeds had gezocht, maar nog nimmer had gevonden.
Tegen bepalingen eener geloofsbelijdenis gevoelde men
een onverwinlijken afkeer. Zelfs bij het Sacrament
werd het Kerkformulier overbodig gekeurd. Een for-
muliergebed kón men niet meebidden. Het dieper in-
dringen in de heilsmysteriën meed men bij instinct*
Dogmatisch onderwijs werd voor het tegendeel van
Christelijk gehouden. Een uitlegging aan het kind op
den tast af door een min kundige gegeven, zou min-
der schaden dan een volzin uit den Catechismus. En
f ■ ^ —
30
werd men gedrongen, moest men zich uitspreken, dan
redde men zich liefst met het naspreken van een bijbel-
woord, zonder te beseffen hoe diep dit beschouwen der
Schrift als moz aiek haar organisch karakter miskende.
Verre van enghartig en bekrompen, was men eer .mild
en vrijgevig. Wie slechts sympathie voor de waarheid
toonde, werd al spoedig als een der waren in den
breeden kring opgenomen. Men zocht eenheid, door
slechts aan datgeen te hechten wat allen gemeen was,
en zoo kon het wel niet anders, of de liefde om er
velen te winnen, deed de inhoud van dat ééne telkens
minder worden. „In necessariis unitas, in dubiis
libertas, in omnibus charitas!'' ^) bleef het
wachtwoord, maar om den kring der „dub ia'' zich
steeds te doen uitbreiden, al kromp die der „n e ce s s a-
ria'^ steeds in.
Te krachtiger won dit streven veld, naarmate een
andere richting doordrong, die van ouder dagteekening
en geheel anderen geestesoorsprong, toch in de onver-
schilligheid voor den vorm met haar samenstemde.
De pogingen om de muren der bestaande kerken te
doen wegvallen en in een Christendom boven geloofs-
verdeeldheid kracht te zoeken, ontstonden reeds in
de eerste dagen der Hervorming, ontvingen door Zin-
zendorf een hoogere wijding en 'verliepen zeer tegen
diens bedoeling in da,t vage, algemeen Christelijke,
mits anti-roomsche, dat lange jaren het kenmerk was
onzer groote Protestantsche partij. De zeer weinig
Christelijke richting, die zich ook ten onzent daaruit
ontwikkeld heeft, laat ik ter zijde, M. H., maar wel
wijs ik u op de verschijning van een ander daaruit
afgeleid streven, dat, vooral door practicalen zin zich
kenmerkend, met verzwakking der tegenstelling tus-
^) In het noodige eenheid, in het onzekere vrijheid, liefde in alles.
31
schen natuur en genade, zich voorstelt, dat mits wij
slechts niet vertragen, allengs geheel de maatschappij,
en ten leste geheel deze wereld, niet slechts den Chris-
tus belijden, maar van zijn Geest zal doortrokken zijn.
Natuurlijk staan deze mannen tegen de mannen
van het Reveil lijnrecht over. Voor het Reveil is de
wederkomst des Heeren niet op een gekerstende we-
reld, maar op een wereld, die Hij oordeelen zal, hoofd-
zaak der belijdenis. Overeenkomstig de Schrift ver-
wachten zij zeer te recht een algemeene wereldcata-
strophe, die deze wederkomst zal verzeilen. Zij, de
mannen van het herleefd geloof staan scherp tegenover
de wereld, terwijl die andéren soms schier in de wereld
opgaan. Zij plaatsen de wedergeboorte in den straksten
zin op den voorgrond, terwijl die anderen ze in zins-
verandering en levensverbetering doen opgaan. Einde-
lijk, zij trekken de lijn tusschen dood en leven der
ziel op 't scherpst, terwijl die anderen deze alles beslis-
sende lijn liefst bedekken. Maar met dat al, hoe scherp
ook uiteenloopend in geestesoorsprong en geestesrich-
ting, in één opzicht zijn beide bondgenooten. Tegen
den vorm trekken ze met vereende kracht te velde,
in waardering van het kerkelijk leven schieten ze bei-
den te kort. En zoo kon het gebeuren, M. H. dat
men metterdaad een tijd lang geloofde naar de een-
heid der zichtbare gemeente op weg te zijn; gebeuren
dat eenzelfde wachtwoord schier in alle kerken
op aarde mannen deed opstaan, die aan het kweeken
dezer vormschuwe eenheid hun krachten wijdden ; ge-
beur^i dat een streven tot heerschappij kwam, dat in de
Evangelische Alliantie zijn schoonsten bloesem heelt
gedragen en een wezenlijk schoone vrucht heeft geteeld.
En toch M. H., slechts het breken eener verleide-
lijke illusie kan in het mislukken van dat streven
32
worden betreurd. De vormende kracht -van het ver-
leden is niet straffeloos weg te cijferen. Dë vorme-
loosheid van het kind is bij den volwassen man on-
denkbaar. Embryonisch noemde ik zoo straks het leven
der Jerusalemsche gemeente. Ook op het streven dat
ik u schetste is dat woord toepasselijk. Het nog niet
geborene of zelfs het pasgeboren kind heeft nog geen
scherpe trekken, nog geen scherpgeteekende vormen,
nog geen kenmerkende uitdrukking in het oog. Onze
kleinen verwart ge licht met elkaar, want hun nog
ongevormd wezen vertoont onderling een sterken trek
van gelijkheid. Maar met de jaren verandert dit. Zoo-
dra het kind jongeling is geworden en, tot man op-
gegroeid, een eigen persoonlijkheid ontwikkeld, een
eigenaardig leven geleid heeft, worden de vormen
reeds van verre herkenbaar, wijl de blik van het oog
en de plooien van het gelaat en de groeven op het
voorhoofd uitdrukking geven aan een eigen karak-
ter. De man heeft het vormelooze afgelegd, dat des
kinds was, en is zonder die vormen niet meer te den-
ken. Zoo nu ook de Kerk. In haar eerste optreden
had ze nog geen nationale, had ze nog geen lithurgi-
sche, had ze nog geen dogmatische vormen. Meer instinc-
tief was het leven dat ze leidde en eerst de scherp-
geteekende figuur van Paulus kon de natuui'lijke een-
heid komen breken. Toen was er voor die vormelooze
eenheid nog plaats. Maar nu de Kerk van Christus acht-
tien eeuwen achter zich heeft, nu ze heeft geleefd en
gedacht, geleden en gestreden, nu haar organen ge-
vormd, nu haar zintuigen gescherpt, nu haar gelaats-
trekken forsch geteekend zijn, te doen alsof dat alles
zich liet wegdenken, tot de onnoozelheid zei ik schier
van den kinderleeftijd te willen terugkeeren, en aan
haar gelaat de volle uitdrukking van den kinderlach
B3
der onschuld te willen hergeven, — dat is de bedding
wegdenken, die aan den stroom zijn richting gaf, dat
is een geheel fonds van zedelijke kracht en heilser-
varinp; vernietigen, dat door Christus der. Kerk geschon-
ken werd, ja, dat is even ondenkbaar als een volwasssen
man tot de afmetingen van het kind te doen inkrimpen.
Op het doodsbed zien we soms de plooien van het gelaat
weer vlak trekken. Dat is dat schoone, dat in onze
dooden kan boeien. Maar dat geldt van de stervensspon-
den, en de Kerk van Christus.... leeft.
Maar er is meer, M. H. Deze wegcijfering van de
vrucht der historie kon slechts gelukken tot den prijs,
dat aan het gevoel een eenzijdig overwicht ten koste
van onze rede gegeven werd. Zeer zeker het „gezond
verstand," buiten de verlichting des Geestes, is in god-
delijke dingen blind, het Christendom is niet uit de wijs-
heid der wereld, maar heeft die beschaamd en moet
haar dwaasheid dunken. Daarmee echter is het den-
ken niet tot werkeloosheid in Jezus Kerk gedoemd.
Integendeel, door het licht des Geestes bestraald, moet
ook die rede in ons weer iets van haar heerlijkheid
toonen. Het Christendom vernietigt onze geestver-
mogens niet, maar herstelt die, en een wegzinken in
de gevoelsdiepte van het onbewuste leven kan haar
bestaansrecht dan eerst verwerven, zoo vooraf onze rede
doorgedrongen is tot de diepste diepte, die het licht des
Geestes haar ontbloot. Anders bezit men niet, -wat
men belijdt als zijn eigendom. Eerst in den spiegel
van onze rede openbaart zich de rijkdom van dit be-
zit, en wat men weet, moet eerst gedacht zijn en wat
goed gedacht is, moet zich uiten kunnen in begrippen
en woorden. Daarom heeft de Kerk van Christus niet
slechts een godzalig ervaren, niet slechts een godge-
wijde praktijk, maar ook een heilige godgeleerdheid.
34
weshalve een streven nooit duurzaam kan zijn, dat
wat wij er ook aan danken, krachtens zijn aard elk
dieper doordenken schuwen moest, en dat, let op dit
opmerkelijk verschijnsel ! alleen onder alle richtingen
der Kerk het nooit tot een eigen godgeleerdheid heeft
gebracht.
Eenzijdig aan de belijdenis van den H. Geest te hech-
ten, was de grondfout waaraan men zich schuldig
maakte. Juist die belijdenis was onderdrukt, en er
moest dus wel een reactie komen, die haar met voor-
liefde op den voorgrond plaatste. Hiermede is niet be-
doeld , dat de Zoon niet geëerd , niet geliefd en
beleden werd. Veel minder dat in het kindschap van
den Vader niet de vreugde der ziel werd gezocht. Slechts
van den invloed dezer belijdenis op het kerkbegrip
spreek ik. En dan beweer ik, M. H., dat de historie:
dat is de leiding van den Zoon met zijn Kerk, en de ver-
dieping van het nieuwe leven in de eigenaardige vor-
men der schepping: dat is de verordineering van den
Vader voor zijn Kerk, door deze richting niet naar
waarde geschat werd. Zij meed de vormen in te denken,
waarin de Zoon zijn Kerk allengs tot uiting van
haar leven had gebracht. En óók, ze meed op te klim-
men tot de onnaspeurlijke hoogte der eeuwige ver-
kiezing, waaain de Vader het bestek zijner Kerk ge-
geven had. Slechts de werkingen van den H. Geest
in de bestaande Kerk handhaafde ze met eere en met
kracht.
Maar die eenzijdigheid moest dan ook teleurstelling
bereiden. Zoo verging het haar bondgenoote met de
Syncretistische pogingen. Zinzendorf heeft de muren der
kerken niet gesloopt, maar omgekeerd het aantal der
bestaande stichtingen met nog ééne vermeerderd. En ook
in Pruissen bereikte men juist het tegenovergestelde van
S5
wat men bedoeld had. De twee kerken zouden tot één
versmelten, en ziet men vond er drie, wijl zich naast
de „Unirte 'Kirche'' toch de Luthersche en Gere-
formeerde gehandhaafd heeft. Zoo nu ook het Réveil.
Eén kring van alle Christelijke vrienden zou de veelheid
der kerken vervangen, en zie, de uitkomst was , dat in
elke stad zich tal van kringen vormden, vaak maar al
te scherp tegen elkander afgesloten, en niet zelden
met de broederen onder andere natiën beter dan met
de huisgenooten des geloofs in eigen woonplaats ver-
bonden en vertrouwd. Reeds nu is dan. ook het begin
van het einde voor deze richting reeds zichtbaar. In
drie bestan ddeelen lost ze zich op. Het krachtigst ele-
ment zoekt weer de bedding van het kerkelijk
leven en biedt ons in den kerkdijken strijd tegen
Schriftverzaking den on waardeerbaarsten steun. Een
ander deel, meer mystiek van aard, voleindt zijn loop
door onder zwakker of sterker Darbistische neiging de
Kerk niet slechts voor onverschillig maar voor schadelijk
te verklaren. Terwijl de oude bondgenoote zich op
eigen terrein terugtrekt, om deels van hare hoop op
een allengs voortgaande kerstening der geheele wereld
te leven, deels over te vloeien in dat Christendom
zonder Christus, dat ge als „Christendom boven ge-
loofsverdeeldheid" kent.
De droom heeft uit, M. H. , en niet licht zal de
Christenheid hem weer droomen. Want al moet er-
kend, dat de weerzin door het petrefact der 18'*^ eeuw
gewekt, tot zulk een richting moest leiden; al heeft
ze ons ter goeder ure aan de verborgen eenheid en
gemeenschap des geestes herinnerd, die, ook bij ver-
schil van kerkvorm, de belijders van den éénen Christus
verbindt; ja, al danken we haar voor de verbreking
van zoo menigen vorm, waaruit het leven geweken
36
was, — toch begeeren we zulk een eenheid niet. De
prijs dien ze ons afvergt is te hoog. Insteê van de
„kennisse van den Zone Gods" en de „eenigheid des
geloofs," die daarin rusten zal, ons nader te brengen,
zou ze de voleinding eer tegenhouden. De Joannes-
kerk noemde men het. Na de Petruskerk van Rome,
en de Paulnskerk van Calvijn, zou thans „de Apostel
der liefde" op de Kerk van Christus zijn stempel druk-
ken^ En nu M. H., ik weet niet welk een indruk gij
van den Boanerg , van den Ziener van Pathmos ,
van den Adelaar onder de Evangelisten ontvingt, maar
voor zoo veel ik den Discipel ken, die „in Jezus'
schoot aanlag", die den Anti-Christ onder eiken vorm
vervolgde, die gebood den ketter niet in zijn huis te
ontvangen, en dies het badwater meed waarin Cerinthus
was afgedaald, tast ik vruchteloos naar een scherper
tegenstelling, dan tusschen zijn alles doorvorschende
denkkracht, zijn peillooze diepte van opvatting, en zijn
beslist breken met het innerlijk onzuivere, vergeleken
bij dat zwevend-vage en denkschuwe streven, bestaat.
in.
Het uiterst opmerkelijk verloop der historie toont
dus, M. H. dat noch door oplegging aan allen van
eenzelfden vorm, noch door onverschilligheid
jegens allen vorm, de eenigheid des geloofs op
aarde bereikbaar is. Veeleer werd beide malen door de
onnatuurlijke eenheid in het uitwendige, schade toe-
gebracht aan de verborgen eenheid des Geestes. Zoo
werd dan in de geschiedenis der Kerk openbaar, wat
het geloof reeds door het getuigenis van den H. Apos-
tel wist : t. w. dat we tot de eenigheid des geloofs niet
komen zullen, eer de Koning der Kerk terugkeert in zijn
37
glorie. Haiir reeds in deze bedeeling te dwingen is de
levens wet van het Koninkrijk miskennen. De ware
levenseenheid wordt door de gekunstelde schijn-
eenheid slechts tegengehouden. Wilt ge haar inroepen ,
wilt ge haar voorbereiden, wilt ge haar komst ver-
haasten, w^ees dan noch eenvormig noch vorm-
s chuw, maar kies den weg, om strijd door natuur
en schrift en geschiedenis u gewezen, en streef naar
eenheid door juist elks eigen vorm zich te doen
ontwikkelen naar zijn aard. Het geloof is een
bewijs der zaken die men niet ziet. Daarom heeft de
Christelijke Kerk in haar beste dagen ook het „Credo
Unam" onder de artikelen liaars geloofs begrepen. Zeer
zeker, één herder en één kudde zal 't worden, maar eerst
als uit Israël en dien anderen schaapstal het laatste
ooilam zal zijn toegebracht. Ook van de eenheid der
Kerk geldt de paradox van het eeuwig leven: wie ze
zal willen verliezen zal ze vinden. Die hooge moed
van elke geloofsuiting kan ook tegenover „de een igheid
des geloofs" niet worden gemist.
De natuur spiegelt in den rijkdom harer vormen
de gronddenkbeelden af die het leven des geestes en
dus ook het Koninkrijk der hemelen beheerschen.
Ook voor de gedachte der eenheid biedt ze ons ver-
schillende typen, die, tot een drietal teruggebracht, ons de
eenheid in een lageren , hoogeren en hoogsten vorm af-
beelden. Op den hoogsten trap staat de eenheid der kris-
talschieting, eenvormig in haar werking en door een
macht van buiten komend aan de eerst verspreide
deelen opgelegd. Hooger reeds staat de eenheid van
het water in den stroom, door den buigzamen, schier
vormeloozen vorm der enkele druppelen als van zelven
geworden. Maar het beeld der hoogste eenheid geeft
toch het bewerktuigd leven , -dat in de plant, in het
38
dier en in ons eigen lichaam cle zuiverste afronding
der eenheid juist wint door de vrije ontwikkeling der
ongelijksoortigste deel en, elk naar eisch van eigen aard
en roeping. Die wet geldt steeds in de natuur. Met
de woestijn met haar eentoonige zandkorrelen, maar
het firmament met zijne starren die altijd anders,
met zijne glanzen die altijd nieuw, met zijne zonne-
groepen die altijd wisselend zijn, toont ons de een-
heidsidé in haar hoogere verschijning. Wilt ge aan de
natuur de gedachte der eenheid onttooveren, immers
dan vraagt ge niet naar het heiveld op de waterlooze
vlakte, maar naar het bloembed, met de volheid der
kleuren en toch in rijke harmonie gedoopt. Vraag het
aan de kunst, die dochter der natuur, die het schoon
harer moeder voorbijstreeft, waarmee toovert ze!
Immers niet door geheel het doek met éénzelfde kleur
te bedruipen, veelmin door kleurloos te maken wat
kleur ontvangen had, maar door aan de veelheid
en volheid van alle kleuren die heilige harmonie te
ontlokken, die niet de eenheid van den lichtstraal is en
ze toch in schoonheid overtreft.
Het voegt der Kerk van Christus M. H. in de hoogste
niet in de lagere sfeer de natuur de afspiegeling
van haar leven te zoeken. De hoogste idé der na-
tuureenheid moet regel voor de eenheid der Gemeente
zijn, en mits men daaraan vasthoude rijmt met die
sprake der natuur ook de uitspraak der Schrift.
De lagere eenheid, die bij Babel is gezocht, wordt
verstrooid en de menschheid naar alle richtingen uit-
eengeworpen, niet opdat ze haar eenheid verlieze,
maar die in Christus juist vinden zou. De valsche
eenheid die Israël zocht in het aardsche koningschap
wordt eerst in de deeling der rijken en straks in de
verstrooiing der stammen vernietigd, om „het over-
39
blijfsel van het heilig zaad'' de ware eenheid in zijn
Messias tegen te voeren. En zoo ook, de valsche een-
heid, die men der Christelijke gemeente wil opleggen
door ze aan wet en besnijdenis te binden , wordt door
de zending van Paulus voor altijd doorbroken, om de
paden te effenen voor Hem, die door de vlakke velden
rijdt en in zijn eigen persoon de levenswet wil zijn
voor zijn Kerk. De Paulinische zendbrieven zijn niet
aan de geheele Kerk maar elk aan eene met name uitge-
drukte gemeente gezonden, wier eigen geest en
karakterontwikkeling scherp-geteekend uitkomt. De Sy-
node van Jeruzalem heeft de eenvormigheid met de
macht des Geestes vernietigd. Paulus verzet tegen
Petrus toont even als het besluit, dat gene tot de
heidenen, deze tot Israël zou gaan, dat vreeze voor
eigenaardige ontwikkeling in Jezus Kerk misplaatst ^s.
Ook in het woord van Jezus aan den ziener op Path-
mos komt de ééne kerk voor als door het symbolisch
zevental in de veelheid der eigenaardige gemeentefor-
matien gesplitst. En waar voor den Troon des Lams
de verloste gemeente saamvergadert, is het verschil
van natiën en volkerenen geslachten niet als der eenheid
vijandig verdwenen, maar het accoord van het eeuwig
Hallelujah juist uit de veelheid der tongen gemengd.
Wat zeg ik, zelfs de eenheid die komt, is slechts af-
schaduwing van die hoogheilige eenheid des goddelijken
Wezens, die juist in de drieheid der onderscheidene
personen het diepe mysterie der wezenseenheid open-
baart. De pinksterdag blijft levensbeeld der gemeente:
Eén Geest, maar in de veelheid der vuurtongen, „zoodat
't zat op een iegelijk van hen". Eén zelfde God, wiens
groote werken verkondigd worden , maar door een iege-
lijk in zijn eigen tale. Geen sprakeloosheid, want allen
breken uit in den lof des Almachtige. Geen éénspra-
40
kigheid, want elk bidt en looft en jubelt in de taal die bij
zijneigen persoonlijkheid voegt. Maarhet lofgejubelen
de eerbiedenisse in een veelheid van talen , wier accoord
niet in het rijmen der klanken , noch in het fluisteren der
toonen ligt, maar in aller Oorsprong en Bezieler, inden
éénen Heiligen Geest. Zoo dan wil het ook de Efezer-
brief. De eenheid der Gemeente ligt in het Raadsbe-
sluit des Vaders gegrond (H. I: 4, 11), heeft in den
Zoon als haar Hoofd een openbaring onder het
geschapene (H. I: 22, 2B), en moet werkelijkheid wor-
den door de opbouwing der enkelen in den H. Geest.
(H. H: 22). Maar die eenheid is niet op aarde. Ze
is „een geestelijke zegening , waarmee de Gemeente
gezegend is in den hemel in Christus." (H. I: 3). Van
daar dat de Gemeente „mede gezet is in den hemel
in Christus Jezus" (H. H : 6) , opdat, niet reeds ter-
stond, maar „in de toekomende eeuwen betoond zou
worden de uitnemende rijkdom zijner Genade" (H. H :
VS. 7), en de Gemeente van Efeze als eens „de gnosis
zal te niet gedaan zijn" (1 Cor. 13: 8) en alle hei-
ligen voor den Troon zullen staan (Openb. 6: 11),
„met alle heiligen" bevatten zou „die liefde van Chris-
tus die alle gnosis te boven gaat" (H. IH: 18, 19).
Daarom blijft op aarde het „verdraagt elkander"
(H. IV : 2) ook in de Gemeente noodig ; daarom moet
voor den nog niet aanwezigen band der eenheid „een
band des vredes (waarvan alleen bij onderscheiding der
deelen sprake kan zijn) met zorge behouden; daarom
is aan een iegelijk gegeven een eigen genade „naar de
mate der gave van Christus" (vs. 7) ; daarom bekomt
een iegelijk de toebrenging „naar de werking van
een iegelijk deel in zijne mate" (vs. 16) , en kan dan
eerst het lichaam tot zijn „vollen wasdom" en dus
tot de afronding zijner eenheid komen, als na de te
41
voorschijn trediug van alle deeleii en de ontwikkeling
van elk deel, de scheiding tusschen Christus en de
Gemeente wegvalt, en wij allen zullen komen tot
wat we misten, tot de „e enigheid des geloofs"
en der kennisse van den Zone Gods.
Zoo moet het zijn. Er is geen andere weg, om tot
de volle krachtsuiting der innerlijke levenseenheid te
geraken. Zelfs in de worsteling der natiën hleek het,
hoe geheel anders ook de leven swet zij, die de staat-
kundige vorming der natiën en die andere, die de op-
bouwing van het lichaam van Christus beheerscht.
De Grieksche volkeren der oudheid, hoewel nooit on-
der de Rijkseenheid saamgebracht, hebben door hun
innerlijke levenseenheid als natie een zedelijken en
maatschappelijken invloed geoefend, waarbij het strak
saamgesnoerde Rijk der Romeinsche Caesars in de
schaduw wegvalt. Ook in onze dagen is juist de ver-
brokkeling en ontbinding van het oude Duitsche kei-
zerrijk voor onze oostelijke naburen middel geweest
ter openbaring van hun innerlijke" nationale eenheid,
die weer op haar beurt den weg heeft gebaand voor
de stichting van een krachtige Rijkseenheid. In een
ander werelddeel zien we juist door het vrijgeven der
meest eigenaardige ontwikkeling in de verschillende
staten zich een Statenbond verheffen, die nu reeds in
oppervlakte, straks in zielental, de schoonste droomen
der Alexanders en Caesars achter zich laat. En let ge
op uw eigen volkshistorie, zeg mij dan, wanneer de
innerlijke levenseenheid van onze natie ooit luider ge-
sproken en krachtiger gewerkt heeft, dan toen de Staats-
eenheid bijna onzichtbaar wegschool achter de ver-
brokkeling in gewesten en de splitsing in vrije
steden van onze aloude Republiek*?
t^en uitwendige eenheid van Jezus' Kerk op aarde
42
is niet denkbaar. Ze is een „lichaam" welks eenheid
rust in het verheerlijkt „Hoofd." Eu daarom moet
elke poging mislukken, die aan dit" geestelijk wezen een
eenheid zoekt te geven in een geschreven belijdenis of
voorgeschreven vorm van eeredienst. Uit personen
bestaande kan ze alleen in een persoon, wiens geest
haar geheel bezielt en doordringt een eenheid vinden,
die aan den eisch van haar wezen beantwoordt. Maar
nu, onderstel de mogelijkheid , dat zulk een persoon zich
op aarde vinden liet, maar immers dan zou de Kerk hier-
mee tevens van den Christus zijn afgesneden. Dan zou die
persoon haar geworden zijn, wat ze nu belijdt in Christus
te bezitten en op aarde eerst bij zijn wederkomst ver-
wacht. De illusie, dat een groep, b. v. een twaalftal
personen, evenals tijdens het leven der Apostelen,
deze levende eenheid vertegenwoordigen kon, ziet voor-
bij dat eenheid nooit in een personengroep, maar
slechts in één enkel persoon haar afsluiting vindt;
voorts dat reeds in de dagen der Apostelen de vol-
strekte eenheid van hun kring verbroken was; en
eindelijk dat de betrekkelijke eenheid van het Apostolaat
slechts gevolg was van hun bijzondere, thans niet meer
in dien zin bestaande, Geestes -inspiratie uit den éénen
Heer. Men ziet het aan Rome. Zijns ondanks is men dan
ook van het veelvoudig Patriarchaat en het allen omvat-
tend Concilie naar de persoonlijke eenheid van den Ro-
meinschen Bisschop gedrongen, om in hem den plaatsbe-
kleeder, den Stedehouder van het Hoofd der ge-
meente te zien. Slechts vergat men, dat „een stedehou-
der van het Hoofd" een zegswijs is die zichzelf weêr-
spreekt. Alles laat zich vervangen, alleen het Hoofd
in Jezus Gemeente niet. Want van tweën één: óf
zulk een stedehouder vervangt Christus niet, — maar
dan geeft zijn persoon ook slechts een formeele een-
43
heid; óf wel de eenheid door zijn persoon geschonken
rust werkelijk op beheersching door geestesmeerderheid,
maar om dan ook den Christus overbodig' te maken. Ge
weet dat onze vaderen van „den Antichrist in Rome"
spraken. In zoover was die karakterteekening juist.
De „eenigheid des geloofs" kan niet komen, tenzij
het oordeel voorafging. De zonde werkt altijd als een
dissolvens, ontbindend; waar zij heerscht kan nooit
hechte samenbinding zijn. Dit geldt ook van Jezus Kerk
op aarde, die hoe zuiver ook in haar geestelijke kern ,
hoezeer ook heilig door het Woord des Heeren en
heilig in Hem , niettemin zonde in elke levensuiting
mengt, wijl ze de elementen der zonde in haar uit-
w^endig leven opnam. De tucht moge de kracht van
dit scheidend element temperen, nooit kan ze haar
werkeloos maken. Ze blijft zoolang deze bedeeling
voortduurt. Eerst met de wederkomst des Heeren
zal ze vernietigd worden, en eerst dan, als er geen
zonde meer zijn zal, sluit zich de eenheid van het
gereinigd leven toe. Of wilt ge in anderen vorm,
M. H. , laat mij dan zeggen , dat elk donatistisch stre-
ven steeds doelloos en een Kerk van enkel bekeerden
een hersenschim bleek. Onze Catechismus zegt het
wel goed, dat er met de geloovigen steeds hypocriten
in de Oemeente vermengd blijven. Denkt ge u dus
de mogelijkheid dat de eenheid der zichtbare Kerk op
aarde reeds samenviel met de eenheid der onzichtbare
in Christus, dan kwaamt ge tot de ongerijmdheid of
dat in de ware eenheid besloten kon zijn, wat tot de
levensgemeenschap niet behoorde, óf dat reeds vóór
het oordeel een zuivere scheiding voltrokken wierd.
Neen, de Gemeente van Christus is niet alleen de
Kerk, die thans op aarde zijn naam belijdt, maar bij
die strijdende Kerk op aarde behoort ook de ze-
44
gepralende Kerk daarboven en de Kerk , die uu nog
niet geboren, na onzen dood tot aan den dag des
oordeels de geestelijke krijgen des Heeren krijgen zal.
Elk dier drie vormt slechts een deel van het geheel.
Het geheel der Kerk, dat haar volle eenheid vormt,
ligt in de samenvoeging dier drie. En daarom is het mis-
kenning van de ware eenheid der volle Gemeente, zoo
men aan het zeer kleine deel, dat thans op aarde lijdt,
belijdt en strijdt, de geestelijke mogendheid toekent,
om die heilige, aan God zelf ontleende eenheid (Joh.
XVII : 22) in haar verschijning tot uiting te
brengen.
Veilig mag dus gezegd, dat we niets te vreezen,
eer alles te hopen hebben, zoo de onverbiddelijke drang
der gebeurtenissen ons de laatste brokstukken van die
schijneenheid uit de hand komt slaan en haar onpro-
fijtelijken band door de macht der Christelijke vrijheid,
of wilt ge door het recht deig geestelijke persoonlijk-
heid springen doet. De eenheid der Kerk, die in Chris-
tus van eeuwigheid gegeven, en nu reeds in de diepte
des levens aanwezig is, maar om nog slechts door de
mystiek des geloofs genoten te worden, behoeft die
menschelijke nabootsing niet, om in den doorluchten
dag met en in Christus op zijn Gemeente neder te
dalen. Veeleer komt de Geest zelf die valsche eenheid
verbreiden, wijl ze de opbouwing van het Lichaam van
Christus hinderend in den weg stond. Ook nu pro-
testeert diezelfde Geest in het hart der geloovigen
tegen die oude dwaling, waarin Rome zich heeft vast-
gezet en die te kwader ure ook op onze erve binnen-
sloop. Het Protestantisme der 16e eeuw voleindt in
deze crisis slechts het proces, dat in het martelaar-
schap der Hervorming aanving. De verwerping van
Rome's stedehouder was verbreking der eenheid. Die
45
verbreking totl3eginsel verheven draagt „de vrije Kerk"
in haar schoot.
Bovendien, al dreigde ook bij die oplossing der cri-
sis aanvankelijk een splitsing, die te roekeloos door-
gedreven, door versnippering van kracht de sterkte
onzer levensuiting verzwakte, dit kwaad, als reactie
tegen onnatuurlijke samenbinding een tijdlang te dul-
den, zou van zelf genezen, zoodra die geest van reac-
tie had uitgegist. Bij het afbreken der verkeerd ge-
bouwde muren, moet eerst steen voor steen afgebikt,
maar om straks weer in den goeden bouwstijl en
met beter cement te worden ingevoegd. Zoo nu ook
hier. Licht zou in den eersten aandrang elk deel van
zijn nevendeel loslaten, maar al spoedig zou openba-
ring der verwantschap tot nieuwe, doch dan vrije
verbinding, zou gemeenschappelijke behoefte tot inniger
maar dan vrijwillige aansluiting, zou bovenal de drei-
sjende macht van Revolutie en Ultramontanisme, tot
nauwer maar dan ongedwongen samengaan leiden. Confe-
deratief zou ^e nieuwe stijl van onzen kerkbouw worden.
De verbinding der gemeenten zou bij de grens van land
en volk niet meer staan blijven. En juist wijl men
een vrije en dies zedelijke verbintenis aanging, zou al
het zoet der saamverbinding gesmaakt worden, zonder
dat het knellen van band werd gevoeld.
Niet een droever, een metterdaad beter toekomst
beidt ons op dien weg. Beslaan, gelijk thans, een twee
of drietal kerken geheel de oppervlakte eens lands,
dan blijft de Kerk, waartoe men zelf behoort, natuur-
lijk nog groot genoeg, om het bestaan van andere
kerken schier te doen vergeten. Zoo licht beeldt men zich
dan in, dat zijn Kerk al de Kerk is, zoodat men zich in
de eens geschapen vormen zijner Kerk vastzet, en dus
zoowel het gebrekkige handhaaft als ontwikkeling af-
46
snijdt. Dat het dit gevolg had, toont het verleden
onw^eersprekelijk. Gemeenschap tusschen de kerken der
Hervorming bestaat zelfs in naam niet meer, zelfs niet
tusschen de Lnthersphe of Gereformeerde kerken, die
onder verschillende natiën verstrooid zijn. De on-
derscheiding der geesten, die een open oog voor het
gebrekkige en onvolkomene in onze toestanden moest
hebben, gaf twee eeuwen lang geen enkel levenstee-
ken. Nog zijn onze vormen wat ze een tweetal
eeuwen terug waren. Van uitzetting, van ontwikkeling
des kerkelijken levens is in het kerkelijk organisme
zelf, noch ten onzent, noch in de Luthersche Kerk,
eenig spoor. Heft men daarentegen die gedwongen
onnatuurlijke eenheid op en verveelvuldigen zich de
gemeente-kringen, dan kan de onderlinge aanraking
en dies gemeenschap reeds daarom niet uitblijven, wijl
men zonder wederzijdsche erkenning niet leven kan.
Het slechts relatief bestaan van eiken kring zal dan
door de veelheid der groepen van zelf gepredikt wor-
den. Het onderling verschil in bestaansvorm zal de
critiek den slaap wel van de oogen weren , en bij
de mindere logheid van organisatie de weg tot krach-
tiger levensontwikkeling van zelf zijn gebaand.
Dit bovenal zal men gewonnen hebben, dat het dan uit
zal zijn met de ketterjacht, die, door den drang naar
zuiverheid, zoolang de valsche eenheid duurt, onafwijs-
baar geboden, van zelf wegvalt, zoodra vrije verbinding
het gedwongen samenzijn vervangt. Die onheilige zucht,
als correctief van een verkeerden toestand met noodzake-
lijkheid geboren, zal door verbetering van dien toestand
ongemerkt verdwijnen, en in haar plaats zal de hooger,
edeler aandrift de harten vermeesteren, om in heiligen
wedstrijd met elkander te ijveren, wiens Kerk door trouwe
aan den Heer der Gemeente de diepste wonden in de
47
consciëntien slaat en het best de wonden der conscen-
tie heelt.
Zoo zal er wrijving, zoo zal er ontwikkeling van
levensgloed en dies wasdom in het lichaam van Chris-
tus komen, en gelijk Paulns het eischt, zal die levens-
ontplooiing gebonden zijn aan de belijdenis van Vader,
Zoon en Geest. Het leven door den H, Geest gewekt,
zal naar den eisch des Geestes, in de vrije persoon-"
lijkheid zich onbelemmerd een vorm scheppen. Door-
dringend in alle levensverbindingen, die door den
Vader in de schepping verordineerd zijn, zal het ge-
heel de diepte en breedte der bedding vervullen met
zijn machtigen stroom. En op aarde zijn eenheid mis-
send, zal het die in den Zoon nu reeds belijden, voor
het geloof reeds bezitten, en blijven profeteeren, tot
eens de laatste der uitverkorenen zal zyn toegebracht
en der Bruid in het witte kleed, van alle smet en vlek
gereinigd, van Engelenlippen het geroep in de ooren
zal klinken: Zie uw Bruidegom komt!
Het is een heilige tempel der aanbidding en der
heerlijkheid, M. H., waaraan de Gemeente aller eeuwen,
en in haar elk geroepene ten leven, arbeidt. Dienst-
knechten en dienstmaagden des Heeren zijn we èn
in ons persoonlijk leven èn in onze gemeentelijke
verbinding, slechts één roeping kennend, om de taak
te voleinden, die de Bouwheer des tempels ons gaf.
En wel is die taak voor allen verschillend. U gaf Hij een
rotsblok, dat ge een hoeksteen daaruit houwen zoudt,
u een zuil om af te ronden, u een kapiteel om te beeld-
houwen, u een graveersel om uit te snijden, —
maar hierin immers zijn we allen één, dat geen hooger
aandrift ons de borst doet kloppen, dan om het ons
toevertrouwde werk te voleinden naar den wil van onzen
Heer. Zóó arbeiden we rustig voort, en al is het dan, dat
48
de afgewerkte brokstukken van het voorgeslacht
daar, met de onzen vermeerderd, zich tot een Chaos
schijnen op een te hoopen, en alle eenheid van bestek
voor ons oog te loor gaat, dan profeteert toch het geloof,
dat in dien chaos orde, dat in die warreling eenheid
nu reeds is en eens volheerlijk openbaren zal worden.
Dan, als Hij op de wolken komt, de „opperste Bouwmees-
ter," die uit uw hand den hoeksteen, van u het kapiteel,
van u de zuil, van u het graveersel nemen zal, om
die allen naar zijn eeuwig bestek ineen te zetten tot
dien Tempel vol glorie, waarin niemand binnengaat,
dan die in 't zijne getrouw is bevonden.
Amen.
Bij H. DE HOOGH & C°. wordt mede uitgegeven
DE EENIGHEID DES GELOOFS.
INTREEREDE,
GEHOUDEN DEN 3 SEPTEMBER 1873,
IN DE NIEUWE KERK TE AMSTERDAM,
DOOR
P. VAN S O N.
Prijs 25 ets.
V R IJ H E I D. I
REDE,
TER BEVESTIGING VAN Dr. Ph. S. VAN RONKEL,
GEHOUDEN DEN 23 MAART 1873, IN DE NIEUWE KERK
TE AMSTERDAM,
DOOR
B^, A. KUYPER.
Prijs 25 Cents.
Nederl. Stoomdrukkerü , Nieuwen(l\jk L 76, Amsterdam.