Skip to main content

Full text of "Eenheid : rede, ter bevestiging van Ds. P. van Son, gehouden 31 Augustus 1873 in de Nieuwe Kerk te Amsterdam"

See other formats


EENHEID. 


R  E  D  E, 

TER  BEVESTIGING   VAN  Ds.   P.  VAN  SON, 

GEHOUDEN    31    AUGUSTUS    1873    IN    DE    NIEUWE    KERK 
TE   AMSTERDAM, 


DUOR 


D^\   A.   KÜYPER. 


KUYPER 

BX 

9422 

.K8 

E344 

1873 


AMSTERDAM, 
H.    DE    HOOGH    &    C». 

1873.  Prijs  35  Cents. 


LIBRARY  OF  PRINCETON 


MAY  2  8  2008 


THEOLOGICAL  SEMINARY 


KUYPER  BX9422.K8  E344  1873 
Kuyper,  Abraham,  1837-1920. 
Eenheid  :  rede,  ter 
bevestiging  van  Ds.  P- 
van  Son,  gehouden  31 
Augustus  187  3  in  de  Nieuwe 
Kerk  te  Amsterdam. 


a> 


EENHEID. 


EENHEID. 


REDE 


TER  BEVESTIGING    VAN  Ds.   P.  VAN   SON 


GEHOUDEN    31    AUGUSTUS    1873    IN    DE    NIEUWE    KERK 
TE    AMSTERDAM, 

LIBRARYOFPRINCETOW 


DOOR 


MAY  2  8  2008 


D«.    A.   KÜYPER^'^'^"""-"'"'"""^ 


.-tr^^^s^. — ■  -- 


AHSTEKDAM, 

H.    DE    HOOGH    &    C". 

1873. 


Totdat    wij  alleu  zullen  komen  tot 
de  eenigheid  des  geloofs. 

Efeze  4:  lo^ 


Geroepen  M.  H.,  om  ten  tweeden  male  in  ditzelfde 
jaar  een  Dienaar  des  Woords  in  uw  midden  te  be- 
vestigen, verheel  ik  mijne  vreugde  niet,  dat  ik  ook 
ditmaal  dit  doen  mag  met  een  onbelemmerd  geweten. 
Thans  spreek  ik  dit  uit.  Ik  deed  dit  niet  toen  ik 
den  jongste  mijner  ambtsbroederen  tot  u  inleidde. 
Immers  toen  trad  ik  voor  u  op  naar  vrije  keuze, 
terwijl  ik  nu  in  de  beurt  mijner  dagorde  voor  u  sta. 
En  in  wat  pijnlijke  verhouding  de  verplichte  be- 
vestiging soms  den  Lithurg  verwikkelen  kon,  drong 
ook  tot  u  wel  door. 

Natuurlijk,  in  een  Kerkstaat,  goed  voor  God,  zou 
zulk  een  betuiging  misplaatst  zijn,  maar  dat  met  zulk 
een  Kerkstaat  de  onze  nauwlijks  de  schaduw  der 
gelijkheid  vertoont,  is  met  zoo  luide  stem  van  de  daken 
gepredikt,  dat  thans  schier  elk  woord  in  uwe  Kerk, 
„van  de  Kerk"  gesproken  aan  die  onderstelling  zijn  lei- 
dende gedachte  ontleent.  Een  drager  van  het  ambt, 
die  de  Gemeente  van  Christus  niet  op  het  fondament 
des  geloofs  verder  bouwt,  maar  ze  van  dien  grondslag 
aftrekt  of  dien  grondslag  onder  haar  muren  wegbreekt, 
is     een     zondige    figuur  ,    die     zich    zelve    oordeelt. 


6 

Achter  den  priesterlijken  tabbert  moclit  die  innerlijke 
tegenspraak  een  tijd  lang  verborgen  blijven,  maar 
toch  in  het  eind  moest  ze  wel  openbaar  worden.  Geen 
verbloeming,  hoe  gekunsteld  ook,  kan  thans  aan  het 
oog  meer  onttrekken,  wat  elk  gemeentelid  weet. 

Voor  die  ontblooting  onzer  v/onde  hebben  we  te 
danken.  Reeds  wijl  de  waarheid  er  winste  bij  deed. 
Maar  ook  wijl  de  openbaring  onzer  krankheid  veer- 
kracht ter  genezing  wekte.  Zoolang  men  zich  inbeeldde 
slechts  onwel  te  wezen ,  zich  opdrong  slechts  ongesteld 
in  lichten  graad  te  zijn,  en  niet  gelooven  wilde,  dat  de 
ziekte  ernstig  wierd,  was  op  herstel  niet  te  hopen, 
wijl  de  artsenij  werd  afgeslagen.  Maar  nu  die  waan 
uit  heeft,  nu  men  den  ernst  van  onzen  toestand  niet 
meer  ontkent,  nu  de  onhoudbaarheid  van  wat  we 
hebben  deel  der  publieke  opinie  werd,  is  het  of  de 
hope  van  alle  zijden  daagt.  Zie,  de  teekenen  eener  betere 
toekomst  zijn  reeds  waar  te  nemen.  Nog  is  het  wel 
nacht,  maar  op  de  vraag  aan  den  Wachter  op  de 
bergen  klinkt  toch  reeds  de  blijde  profetie  van  den  ko- 
menden dag  ons  in  de  ooren.  Ge  weet  het,  zelfs  in  de 
hoogste  kringen  onzer  Kerk  wordt  reeds  een  crisis 
erkend  en  gezocht  naar  haar  oplossing. 

Van  welke  strekking  die  oplossing,  niet  wijl  het 
mij  zoo  schijnt,  maar  krachtens  de  richl^ing  der  geesten, 
den  logischen  gang  der  gebeurtenissen  en  de  niet  te 
stuiten  kracht  van  het  kerkelijk  levensbeginsel  zijn 
zal,  is  bij  de  teekenen  des  tijds  niet  twijfelachtig.  In 
mijn  vorige  bevestigingsrede  heb  ik  u  in  vluch- 
tige  omtrekken  den  te  wachten  ommekeer  geschetst. 
Naar  den  eisch  der  Christelijke  vrijheid  zullen  de  be- 
staande  Kerken  zich  in  een  veelheid  van  gemeenten 
oplossen.  De  eigenaardigheid  van  het  geloofsleven  laat 
zich  niet  ten  einde  toe  onderdrukken.  De  persoonlijk- 


lieid  moet  zijn  recht  hernemen,  zonder  met  de  vastheid 
van  den  gemeente  band  in  botsing  te  komen.  In  al 
voortgaande  splitsing,  zoo  zei  ik  u,  moet  het  werk 
onzer  Hervormers  worden  voortgezet.  En  mij  dunkt 
de  uiting  der  geesten,  die  ge  sints  vernaamt ,  scheen 
die  profetie  wel  te  staven.  De  volstrekte  splitsing 
moge  men  niet  aanstonds  begeer  en ,  een  ontbinding 
in  deelen  is  toch  luide  geëischt.  Welnu,  daarmee  is 
het  beginsel,  dat  ik  aanwees,  reeds  openlijk  aanvaard. 
En  dat  is  de  hoofdzaak. 


En  toch  M.  H.  de  blijdschap,  waarmee  ik  dit  uit- 
spreek, is  niet  onvermengd.  Want  hoe  bij  zulk  een 
oplossing  de  hoogst  ernstige  vraag  te  onderdrukken: 
Waar  blijft,  bij  dit  uiteenspringen  van  het  genoot- 
schap, onze  eenheid?  Ernstig,  heilig  zelfs  noem 
ik  die  bedenking.  Niet  als  ze  slechts  uiting  is  van 
sentimenteele  gehechtheid  aan  oude  verbindingen  en 
vormen.  Want  hem,  die  daarmee  ons  den  eisch  der 
vrijheid  ontzeggen  wilde,  zou  ik  met  het  woord  van 
Jezus  zijn  Zion  of  Glerizim  ten  losprijs  vragen,  om  een 
aanbidding  weg  te  doen  vallen,  die  waarheid  mist  en 
geest.  Geen  gehechtheid  aan  de  eens  betreden  voor- 
hoven, hoe  eerbiedwaardig  ook,  mag  tegen  den  eisch 
des  geestes  gelden.  Dreigden  uwe  prachtige  gebouwen 
u  tot  ontrouw  te  verleiden,  het  ware  u  beter  dat 
naar  Jezus  woord,  ook  van  uw  heilig  huis  geen  steen 
op  den  anderen  gelaten  werd.  JSTeen,  heilig  keur  ik  dit  be- 
lang slechts,  wijl  de  prijsstelling  op  eenheid  saamhangt 
met  dien  dorst  naar  harmonie,  dien  een  trekken  naar 
God  is  in  het  hart  dat  Hem  kent.  Al  het  onze  is  door 
zonde  gedeeld,  ligt  gespreid  en  gescheiden,  maar  in 
God  is  hetééne,  de  ineen  vloeiing,  de  samensmelting,  de 
onvermengde  en  toch  alomvattende  eenheid.  In  Hem 
de    ééne  Bron,  waaruit  de   stroomen  zich  deelen.    In 


8 

Hem  het  ééne  Licht,  waaruit  de  stralen  zich  sprei- 
den. Alleen  de  eenheid  in  Hem  troost  bij  de 
worsteling  van  ons  menschelijk  leven.  En  daarom  de 
dorst  naar  dien  Ééne  is  de  ademtocht  der  ziel,  die  één- 
heid in  Hem  te  grijpen  het  doel  van  ons  hoogst  begeeren, 
het  streven  naar  dat  ééne  de  adel  van  ons  mensche- 
lijk leven.  Te  voller  harmonie,  te  meer  stroomt  ons 
tegen  wat  goddelijk  waar,  wat  rein  en  schoon  is. 
Eén  is  de  Almachtige ;  van  daar  de  kracht  die  in  de 
eendracht  werkt.  Gedeeld  is  al  wat  zonde  draagt ;  van 
daar  de  machteloosheid  waartoe  tweedracht  voert.  De , 
eenheid  is  heilig,  de  eenheid  is  nit  God  geboren; 
we  zegenen  in  den  naam  des  Heeren  al  wat  die  een- 
heid  ons  brengt. 

Bovenal  van  Jezus  Kerk  geldt  dit.  Immers  zij  zou 
ons  die  nieuwe  eenheid  brengen,  die  na  de  verstoring 
der  eerste,  uit  de  brokstukken  der  schepping  zou  wor- 
den hersteld.  Christus  Kerk,  dat  is  juist  de  saam  vat- 
ting der  velen  onder  éénzelfde  Hoofd,  het  doen  bloeien 
van  allen  op  één  zelfden  wortel,  door  zoo  innig,  hecht  en 
nauw  de  zijnen  te  verbinden,  dat  het  schijnen  kon  of 
aller  persoonlijkheid  in  den  Middelaar  ware  opgelost. 
De  komst  van  Jezus'  Kerk  was  vervulling  der  profe- 
tie, dat  weer  een  Rijk,  het  Koninkrijk  der  hemelen 
was  naby  gekomen.  Meest  door  haar  belofte  van  een- 
heid, door  haar  lied  van  heilige  harmonie,  door  de 
koninklijke  macht  van  Liefde  die  ze  schitteren  deed, 
heeft  ze  de  geesten  geboeid.  En  daarom  begrijp  ik 
het,  dat  het  hart  u  zoo  teederlijk  klopt,  als  er  ge- 
zongen wordt:  „hoe  goed  het  is,  zoo  we  als  zonen  van 
eenzelfde  huis  hier  saam  wonen!"  of  het  pelgrimslied 
opgaat:  „In  Hem  zijn  we  allen  één,  en  eeuwig  lot- 
gemeen." In  waarheid  het  was  slechts  uitdrukking  der 
diepste  levensbehoefte,  toen  reeds  de  Christelijke  Kerk 


9 

der  eerste  eeuwen  bij  het  „Sanctam  et  Catholicam" 
ook  het  „Unam  Credo"  op  de  tafelen  harer  belij- 
denis grifte,  of  wilt  ge,  in  haar  prachtig  Te  D  eu m 
zich  zelve  als  een  Kerk  beleed,  „die  heilig.  Christelijk 
is  en  algemeen,"  maar  ook  „In  geloof  en  hoop  en 
liefde  en  in  zalig  uitzicht  één  !" 

Ook  op  het  recht  dier  eenheid  behoort  dus  gelet. 
De  vrijheid  moet  haar  eisch  hebben,  maar  nooit  mag 
die  haar  ten  koste  der  eenheid  worden  ingewilligd. 
Met  den  zegen  der  eenheid  niet  te  rekenen,  zou  aan 
heiligschennis  zeer  nakomen.  Haast  zou  ik  zeggen  aan 
den  vrijheidsdrang  diende  weerstand  geboden,  zoo  wer- 
kelijk bleek  dat  het  belang  der  eenheid  dit  eischt.  Of 
is,  gelijk  thans ,  die  drang  niet  te  weerstaan ;  zou  stuiting 
der  verbijzondering  op  dit  oogenblik  even  onmogelijk 
blijken  als  het  tegenhouden  van  den  stroom  in  zijn 
vaart;  is  die  splitsing  gewisselijk  komende ,  't  zij  men 
haar  de  baan  effene,  of  den  weg  haar  zoeke  te  ver- 
sperren, —  dan  nog  blijf  ik  die  vraag  naar  onze  Eenheid 
een  heilige  noemen.  Immers  van  die  vraag  zal  't  afhan- 
gen,  of  we  de  verbijzondering  die  in  aantocht  is,  heb- 
ben af  te  bidden  of  dankend  in  te  roepen ;  of  ze 
ons  ten  zegen  of  ten  vloek,  ter  verheerlijking  of  ter 
kastijding  gezonden  wordt.  Wie  het  lijden  der  Kerk 
van  Christus  ook  op  dit  keerpunt  van  haar  levens- 
proces meelijdt,  moet  weten  of  het  ideaal  der  waar- 
achtige eenheid  ons  voor  een  w^ijle  ontvlieden  gaat,  of 
wel,  ook  door  deze  wending  in  den  loop  der  Kerk  ons 
met  vasten  tred  naderbij  komt. 

Welnu  M.  H.  op  grond  der  H.  Schrift ,  die  rechtens 
alleen  over  de  levenswet  van  Jezus'  Kerk  beslissen 
kan ,  moet  die  vraag  in  geruststellenden  zin  beantwoord. 
En  daarom ,  heb  ik  u  een  vorig  maal  van  de  innerlijke 
drijfkracht   der   Christelijke   Vrijheid  tot  verbijzon- 


10 

clering  gesproken,  ik  ga  u  thans  op  de  Eenheid  der 
Kerk  wijzen,  als  door  die  vrije  ontwikkehng  niet  be- 
dreigd maar  bevorderd.  Was  het  toen:  „Waar  de 
Geest  van  Christus  woont,  moet  de  vrijheid  haar  loap 
hebben,"  zij  het  dan  nu:  „Eerst  als  de  volle  wasdom 
des  Lichaams  is  bereikt,  kan  de  ware  Eenheid  komen!" 


De  grondlijnen  van  Jezus  Kerk  liggen  in  geheel  de 
Schrift  geteekend ,  maar  tot  één  bestek  saamgetrokken 
zijn  ze  slechts  in  den  brief  aan  de  Efeziers.  Het  is 
dit  stuk  der  H.  Schrift,  waarin  het  beeld  der  Gemeente 
ten  voete  uit  voor  ons  treedt.  Wie  van  de  Kerk 
handelen  wil,  gaat  veiligst,  door  aan  dit  schier  episch 
program  de  richting  zijner  denkbeelden  te  vragen.  En  ook 
over  de  Eenheid  der  Kerk  spreekt  alleen  dit  Paulinisch 
actestuk  zich  met  stellige  beslistheid  uit. 

Wat  dan  de  Efezerbrief  ons  openbaart? 

Dit :  dat  de  ware  eenheid  der  Kerk  van  Christus 
niet  kan  komen  eer  déze  bedeel  ing  voleind  en 
Christus  op  de  wolken  verschenen  is.  En  wel  zóó,  dat 
elke  schijneenheid,  die  men  thans  reeds  scheppen 
wil,  haar  niet  bevordert,  maar  tegenhoudt. 

De  uitspraak  in  het  woord  dat  ik  ten  tekst  koos, 
is  te  dien  opzichte  dwingend,  en  het  verband,  waarin 
het  geschreven  werd,  stemt  hiermee  overeen. 

De  mensch  Jezus  Christus  is  gezet  aan  de  rechter- 
hand der  kracht  Gods,  om,  krachtens  zijn  betrekking 
als  Hoofd  des  Lichaams,  aan  dat  Lichaam  de  krachten 
te  doen  toevloeien ,  die  het  voor  de  ontwikkeling  van 
elk  zijner  deelen  en  voor  den  wasdom  van  het  geheel 
behoeft.  „Hij  is  opgevaren  boven  allen  hemelen,  op- 
dat Hij  alle  dingen  vervullen  zou."  Instrument  tot 
dezen   geestesarbeid    zijn  Hem  daartoe  de  ambtelijke 


11 

personen,  wier  ambt  en  persoon  beide  een  gave 
zijnerzijds  aan  de  Gemeente  is.  Door  dezen  werkt 
Christus  eeii  dubbel  werk:  Hij  ontwikkelt  de  enkele 
leden  van  het  lichaam,  (de  volmaking  der  heili- 
gen), en  wel  zoo  dat  deze  eerst  tot  de  volvoering 
van  hun  taak  bekwaamd  worden,  (tot  het  werk 
der  bediening),  en  voorts  door  de  voleinding  van 
allen  geestelijken  arbeid  de  opbouwing  van  het 
lichaam  de  voltooing  tegenga.  Is  eenmaal  dat  doel 
bereikt  (en  dat  kan  het  niet  eer  de  Heer  verschenen 
is)  dan  houdt  Christus  op  zijn  dienaren  te  geven,  dan 
heeft  het  instrument  zijn  rede  van  bestaan  verloren, 
dan  is  er  niet  meer  te  volmaken,  niet  meer  te  be- 
dienen noch  op  te  bouwen,  en  dies  zegt  de  Apostel, 
dat  de  Heer  slechts  zoolang  zijn  toegeruste  werktui- 
gen schenken  zal,  totdat  de  ware  eenheid  doorbreekt. 
De  eenheid  kan  derhalve  nog  niet  bestaan ,  zoolang  de 
instrumenten  noodig  zijn.  Zoodra  de  eenheid  er  is,  vallen 
ze  weg.  En  hoe  zal  dan  die  eenheid  komen  1  Als  toe- 
sluiting en  afronding  van  de  eenheid  der  zichtbare 
Kerk  op  aarde?  Paulus  zegt  het  tegendeel.  We  zullen 
die  eenheid  niet  uit  ons  ontwikkelen,  maar  we  zullen 
tot  haar  komen;  of  sterker  nog,  om  u  de  kracht 
van  het  Grieksche  woord  te  doen  gevoelen :  we  zullen 
haar  ontmoeten,  als  ze  van  de  overzij  zich  naar 
ons  toebeweegt  ^).  De  uitdrukking  door  Paulus  ge- 
bezigd wijst  op  twee,  die  uit  tegenovergestelde  richting 
elkander  naderen.  De  Kerk  beweegt  zich  van  de  aarde 
naar  den  hemel;  de  eenheid  is  in  den  hemel ,  maar  be- 
weegt zich  naar  die  Kerk  op  aarde  toe;  en  dan  eerst 
kan  de  eenheid  het  deel  der  Kerk  zijn ,  als  van  buiten 


')  Er   staat:    f^éXP^  Karai/r/^crw^eiy.     Ilct  stamwoord  avra.  beteekent 
tegeuover,  b.  v.  xvrx  fix'/^ia-B-xi     Mau  tegen  maii  strijdeu. 


12 

af  die  eenheid  tot  haar  zal  zijn  genaderd.  En  wanneer, 
zoo  vraag  ik,  kan  dit  anders  zijn,  dan  bij  de  weder- 
komst des  Heerenl 

Het  verband  stemt  hiermee  overeen.  Het  hoofdstuk 
begint  met  de  vermaning  dat  men  elkander  dragen 
zal  in  ootmoedigheid,  zachtmoedigheid,  langmoedig- 
heid  (vs.  2):  een  woord,  dat  gedeeldheid  van  inzicht 
en  levensaiting  onderstelt.  Behouden  moet  worden, 
niet  de  eenheid  der  geesten^  die  er  niet  is,  maar 
de  „eenigheid  van  den  H.  Geest"  (vs.  3)  die  met  den 
Zoon  en  den  Vader  de  heilige  Drieëenheid  vormt, 
waarin  de  eenheid  der  Kerk  nu  reeds  in  kiem  gegeven 
is ,  en  waaruit  ze  eens  heerlijk  te  voorschijn  zal  treden 
(vs.  4,  5  en  6).  Het  is  één  Geest,  één  Heer  (Zoon)  en 
één  Vader.  In  hun  eenheid  is  de  eenheid  des  Lichaams 
gegrond.  Of  zal  ik  u  in  anderen  vorm  dit  gefundeerd  zijn 
der  Kerk  op  de  Belijdenis  van  den  Drieëenige  weergeven; 
denkt  u  dan  drie  lijnen,  waar  langs  de  werking,  die  van 
God  uitgaat,  op  de  leden  van  Christus  lichaam  aan- 
dringt. Er  is  eerst  een  lijn  uit  de  hoogte  nederdalend: 
dat  is  de  werking  van  den  H.  Geest,  die  het  leven  in 
onzen  dood  werkt.  Er  is  ten  tweede  een  lijn  die  uit  de 
verte  van  het  verledene  tot  ons  komt:  dat  is  de 
werking  des  Zoons,  door  den  historischen  levensstroom 
der  Kerk  ons  met  het  Woord  bereikend.  En  eindelijk, 
er  klimt  een  lijn  uit  de  diepte  naar  ons  op:  dat  is  de 
lijn  des  Vaders,  die  reeds  in  de  natuurlijke  schepping 
de  levensvormen  gegeven  heeft,  waarin  het  geloof 
moet  doordringen  en  zich  verdiepen.  Er  is  in  Gods 
kinderen  een  nieuw  leven  gewekt  (vs.  24).  Herschep- 
per daartoe  was  de  H.  Geest.  Dat  leven  der  enkele 
leden  heeft  zijn  grond  in  de  levenseenheid  van  het 
Lichaam.  Drager  van  dat  leven  des  lichaams  is  de 
Zoon.    Dat   leven  moet  bij  elk  lid  het  karakter  aan- 


13 

nemen  dat  in  zijn  aanleg  ligt  afgeschaduwd.  Veroi'dineer- 
der  van  dat  karakter  is  d e  Vader ,  de  Almachtige,  Schep- 
per des  hemels  en  der  aarde,  Schepper  ook  van  wie 
ten  leven  geroepen  is,  maar  geboren  werd  in  den 
dood.  Eerst  nu,  waar  alle  leden  door  den  Geest 
ten  leven  zullen  zijn  verwekt,  en  aller  eigen  leven  zich 
in  harmonie  met  het  gemeenschappelijk  leven  des 
lichaams  in  den  Zoon  zal  ontwikkeld,  en  eindelijk 
elks  eigen  persoonlijkheid  door  verdieping  van  dit 
leven  naar  elks  natuurlijken  aanleg  tot  volle  ont- 
plooiing zal  gekomen  zijn,  zal  ook  de  ware,  de  echte 
eenheid  van  het  Lichaam  des  Heer  en,  die  verborgen 
steeds  bestond,  zich  heerlijk  naar  buiten  openbaren. 
Dan.  Niet  eer. 

Eenzijdig  hechten  aan  slechts  één  dezer  drie  leidt 
tot  schijn  eenheid,  in  strijd  met  den  eisch  der 
Schrift  gezocht,  en  daarom  van  haar  echte  vrucht 
„de  kennisse  van  den  Zone  Gods"   (vs.  13)  verstoken. 

Uitsluitend  in  den  Zoon  is  de  eenheid  gezocht  door 
Rome,  de  Kerk  der  traditie,  die  noch  de  lijn  uit  de 
hoogte,  noch  die  uit  de  diepte  in  haar  beteekenis 
eerend,  het  werk  zoo  van  den  H.  Geest  als  mn  den 
Vader  heeft  miskend. 

Eenzijdig  in  den  H.  Geest  is  die  eenheid  nagestreefd 
in  het  Methodisme,  in  het  Darbisme  eerst  voiem'd, 
dat  de  bekeering  scheidend  van  de  voorbereidende 
genade,  en  den  band  des  lichaams  om  de  enkele  ver- 
losten  vergetend,  noch  de  belijdenis  van  den  Vader, 
noch  die  van  den  Zoon  in  haar  diepte  wist  te 
peilen. 

Eindelijk,  de  orde  omkeerend  gaat  het  Modernisme 
van  den  Vader  zonder  meer  uit,  om  én  den  Christus 
én  den  H.  Geest,  door  ze  te  verklaren  uit  de  zondige 
wereld,  metterdaad  te  verloochenen. 


14 

Bij  het  laatste  verschijnsel  behoeven  we  slechts  even 
stil  te  staan.  Door  zoowel  een  specifiek  Christelijk 
leven,  als  den  specifiek  Christelijken  vorm  te  looche- 
nen,   sluit    het  Modernisme  zichzelf  buiten,  waar  van 


eenheid  der  Kerk  van  Christus  gesproken  wordt.  Met 
die  eenheid  wordt  eerst  ernst  gemaakt,   als  bij  de  er- 
kenning   van  eigen  leven,  de  poging  aanwezig  is,  om 
de   eenheid,   die  voor  de  onzichtbare  Kerk   was  en 
is  en  zal   zijn,  ook  in  den  vorm  der  zichtbar  e  Kerk 
tot  openbaring  te  brengen.  De  critiek  nu,  die  door  de 
H.  Schrift  over  deze  pogingen  geoefend  wordt,  meen  ik 
u  niet  beter  te  kunnen  schetsen,  dan  door  de  Kerk  van 
Christus  te  volgen,  gelijk  ze 
eerst   die    eenheid  heeft    gezocht    door  allen    een- 
zelfden vorm  op  te  leggen, 
thans  zoekt  door  schier  eiken  vorm  te  schuwen, 
en   eerst  dan  vinden  zal,  als  ze  elks    eigen  vorm 
ontplooit. 

Natuurlijk,  ik  spreek  daarbij  niet  van  ons  genoot- 
schap, maar  van  de  Kerk,  waar  Christus  die  ook  ver- 
gaarde,  gelijk  ze  aan  alle  oorden  der  aarde  Hem  als  haar 
Heer  erkent,  en  onverbiddelijk  aan  de  belijdenis  van 
Vader,  Zoon  en  H.  Geest  vasthoudt.  Met  haar  voelt 
ook  gij  u  immers  één.  Gemeente!  Welaan,  zij  dan  haar 
oude  lied  ook  nu  voertuig  van  uw  eerbiedinge,  als  ge 
dien  Drieeenige  in  uw  zang  verheerlijkt.  Lof  voor  den 
Vader,  lof  voor  den  Zoon,  en  lof  voor  den  H.  Geest! 

,/U,  Vader,  [J  zij  lof  op  een  verhoogden  toon, 
Lof  Uwen  eigenen,  Uw  eengeboornen  Zoon! 
Lof  zij  den  Geest,  die  ons  ten  Trooster  is  gegeven, 
Ten  leidsman  op   den  weg  naar  't  eeuwig  zalig  leven. 
U  looft  uw  Kerk  alom,  waar  Gij  die  ook  vergaarde 
U  looft  wat  loven  kan  in  hemel  en  op  aarde." 

Gezang;  3  :  3, 


15 


I. 


Over  het  Modernisme  slechts  een  enkel  woord.  M. 
H.!  Van  de  Kerk  van  Christus  handelen  we.  Vanhaar 
eenheid.  Niet  van  de  eenheid  der  denkende  geesten 
of  gelijkgezinde  idealisten.  De  „Kerk"  is  eigen  naam, 
zich  noch  voor  den  tempeldienst  der  heidenwereld, 
noch  voor  de  vereering  van  Mohammed  leenend.  „Kerk" 
is  een  woord  niet  ter  aanduiding  van  eenigen  bond 
van  „religieus-gestemden;"  geen  geslachtswoord,  het 
algemeen  begrip  van  een  godsdienstige  vereeniging 
uitdrukkend,  maar  een  naam  slechts  aan  één  dier  allen 
toekomend,  geboren  met  de  zaak  zelve  die  ze  ten 
naam  zou  dienen.  Van  die  Kerk  nu  spreken  we.  Van 
die  Kerk  die  er  eerst  niet  was,  maar  door  Gods  be- 
stel in  de  wereld  is  ingebracht,  en,  na  haar  voorbe- 
reiding onder  de  Patriarchen  en  Israël,  door  Jezus 
Christus  op  den  Pinksterdag  is^  gesticht.  Van  die  Kerk, 
die  haar  leven  niet  uit  de  wereld  trekt,  maar  een 
eigen  leven  uit  God  bezit,  dat  door  haar  eerst  der 
wereld  is  toegekomen.  Van  die  Kerk  die,  om  met 
onze  Vaderen  te  spreken,  niet  uit  de  natuur  maar 
uit  de  genade  is,  en  niet  in  den  Schepper,  maar  in  den 
Herschepper  den  grond  vindt  van  haar  aanzijn. 

Wordt  nu  op  modern  standpunt  elk  principieel 
onderscheid  tusschen  het  leven  buiten  en  in  de  Kerk 
van  Christus  geloochend;  der  bijzonderen  Openbaring 
in  historischen  zin  het  bestaansrecht  ontzegd ;  het 
Christendom  in  gezindheden  en  gedachten  gezocht,  die 
uit  den  mensch  te  verklaren  zijn;  en  aan  den  H.  Geest 
elke  zweem  van  persoonlijk  bestaan  betwist,  —  dan  volgt 
reeds  hieruit,  dat  het  Modernisme  de  kracht  mist 
om  boven  de  grenzen  van  het  natuurlijk  leven  uit  te 
komen;  dat  het   niet  den  oorsprong  der  gemeente  in 


16 

Christus,  maar  z  ij  n  oorsprong  in  de  Gemeente  van 
Israël  zoekt,  en  dies  den  Zoon  miskennend,  ook  den 
H.  Geest  niet  hooger  kan  eeren.  dan  als  de  edeler 
gemeenschapsgeest  der  menschheid.  Men  kent  dan  al- 
leen den  Vader,  en  Hem  nog  slechts  in  dien  gebrekki- 
gen  vorm,  waarin  ook  buiten  de  openbaring  des  Zoons 
zijn  macht  en  goedheid  ons  tegenstraalt  (Rom.  1  :  20).  En 
van  dien  Vader  belijdt  men  dat  Hij  is  „boven  allen  en  door 
allen  en  in  allen,"  dit  buiten  de  keur  des  H.  Gees- 
tes  toepassend  op  een  iegelijk  die  uit  een  vrouw  ge- 
boren is.  O,  ik  wil  wel  gelooven,  dat  men,  zoo  de 
geopenbaarde  waarheid  achter  een  tasten  naar  waar- 
heid terugschuivend,  tegen  de  eenheid,  de  samenwoning, 
de  vereeniging  des  noods  van  allen  met  allen  geen 
bedenking  meer  koestert,  maar  onzer  kan  die  eenheid 
nooit  worden,  wijl  ze,  hoe  ook  optredend,  nooit  de 
eenheid  der  Kerk  van  Christus  is.  Immers  juist 
wijl  ze  te  veel,  wijl  ze  allen  vereenen  wil,  vereent  ze 
i:iiets. 

Liever  dan  ook,  dan  hierbij  langer  te  verwijlen, 
ga  ik  aanstonds  over  tot  een  meer  ernstige  poging: 
het  streven  van  Rome,  om  de  eenheid  te  dwingen 
door  aan  allen,  die  door  Doop  tot  de  Kerk  behooreu, 
een  zelfden  vorm  op  te  leggen. 

Hierdoor  is  werkelijk,  mits  men  niet  terugdeinze 
voor  de  huiveringwekkende  consequentiën  van  het  uit- 
gangspunt, een  zeer  strenge  eenheid  te  verwerven. 
Immers  de  Kerk  gaat  niet  op  in  de  reeks  individuen, 
in  het  personental,  dat  haar  leden  vormt.  De  Kerk 
bestond  in  den  Zoon  reeds,  eer  nog  de  eerste  harer 
leden  geboren  was.  Ze  is  in  den  Zoon  reeds  volmaakt, 
ook  al  is  het  tal  van  haar  leden  nog  met  vol  gewor- 
den. Ze  heeft  in  den  Zoon  een  eigen  bestaan  en  wezen- 
heid, die  in  haar  leden  wel  uitvloeit,  waaraan  haar  Ie- 


17 

den  wel  deel  nemen,  maar  die  toch  blijft,  ook  als 
men  haar  leden  wegdenkt.  Het  is  met  haar  als  met 
ons  menschelijk  geslacht.  Niet  eerst  komen  de  indi- 
viduen, om  het  menschelijk  geslacht  door  hnn  bijeen- 
voeging saam  te  stellen,  maar  uit  het  geslacht  wor- 
den  de  enkelen  geboren.  Dat  geslacht  gaat  niet  in  de 
personen  op,  maar  staat  buiten  en  boven  hen  en  is  een 
macht  die  allen  beheerscht.  Is  nu  de  Kerk  juist  de 
goddelijke  stichting,  die,  na  verbreking  van  dien  oor- 
spronkelijken  band  door  de  zonde,  bestemd  is,  om  in 
een  nieuwe  menschheid  de  eens  verloren  levenseen- 
heid nog  heerlijker  te  verwezenlijken,  dan  spreekt  het 
van  zelf,  dat  ook  die  Kerk  een  macht  over  hare  leden 
is,  die  niet  door  hen  haar  wezen  en  geaardheid  be- 
palen laat,  maar  omgekeerd  naar  de  geaardheid  van 
haar  eigen  leven  hun  leven  vormt.  Brengt  men  nu 
ter  kwader  ure  die  onmiskenbare  waarheid  van  de 
onzichtbare  Kerk  op  de  zichtbare  over,  dan  ont- 
staat  van  zelf  het  streven,  om  krachtens  dit  hooger  recht 
der  gemeenschap,  de  eenheid  te  verzekeren  door  allen 
te  doen  buigen  onder  een  zelfden  vorm. 

Uit  levende  personen  bestaat  die  Kerk,  in  groepen 
tot  gemeenten  vereend,  en  ter  bereiking  van  het 
eenheidsideaal  ontstaat  dus  de  vraag :  Door  welk  mid- 
del eerst  die  personen  tot  de  geheelheid  van  een 
gemeente  en  voorts  die  gemeenten  tot  het  ééne  groot 
geheel  der    Kerk  te  verbinden  zijn? 

Eénzelfden  vorm  aan  allen  te  geven,  ligt  daartoe 
het  meest  voor  de  hand.  Naar  den  goeden  stelregel  : 
„Ecclesia  non  judicat  de  internis,"  ^)  is  de  zichtbare  Kerk 
verplicht  haar  verbindingen  bijna  uitsluitend  in  het 
uitwendige,  in  den  vorm  te  zoeken.  Gelukt  het  u  der- 
halve dien  vorm  voor  allen  gelijk  te  maken,  elke  verschei- 

1)  De  Kerk  oordeelt  niet  over  den  ffenadestcaat. 


18 


denheid  te  onderdrukken  en  door  kunstenaarshand  een 
vorm  te  scheppen,  waaruit  al  het  plaatselijke  en  per- 
soonlijke is  weggenomen,  zoodat  metterdaad  slechts 
het  algemeene  tot  uitdrukking  komt,  dan  kan  het  niet 
anders  of  de  architectonische  eenheid  zal  bereikt  worden. 

Dit  moet,  wijl  met  den  éénen  vorm  tegelijk  de 
eenhoofdige  leiding  gegeven  is,  die  voor  allen  den 
éénen  vorm  bepaalt.  Immers  zal  die  vorm  worden  op- 
gelegd, dan  kan  er  van  toevallig  ontstaan  geen  sprake 
zijn,  maar  wordt  er  één  hoofd  vereischt,  dat  voor 
allen  den  vorm  uitdenkt  en  één  hand,  die  den  ge- 
vonden vorm  tot  allen  brengt. 

Ter  doelbereiking  vloeit  hieruit  tevens  een  drietal 
voorwaarden  voort,  die  elk  op  haar  beurt  de  ge- 
vonden eenheid  bevestigen. 

Vooreerst  kan  één  enkel  persoon  geen  levensvorm 
voor  millioenen  vaststellen,  tenzij  hem  een  staf  van 
getrouwe  trawanten  ten  dienste  sta ,  die,  zijn  geest 
in  zich  opnemend  en  zich  hem  tot  werktuis  stellend, 
zijn  éénen  persoon  verduizendvoudigen  en  hem  die 
alomtegenwoordgheid  bij  alle  deel  en  der  Kerk  leenen, 
v^aardoor  zijn  stem  allen  bereiken,  zijn  macht  allen 
beheerschen  kan. 

Maar  dit  is  niet  genoeg.  Die  vorm  moet  aan  men- 
schen  opgelegd  en  moet  dus  met  geestelijke  meerder- 
heid tot  hen  komen,  zal  aanvaarding  van  dien  vorm 
denkbaar  zijn.  De  overtuiging  moet  vast  staan,  dat 
de  vorm,  welks  aanneming  geëischt  wordt,  niet  slechts 
een  goede  maar,  de  beste,  de  eenig  adaequate  en 
ware  vorm  is,  tegen  welks  toepassing  geen  verzet 
mag  geduld.  Het  vermoeden  mag  geen  post  kunnen 
vatten,  dat  hij  die  dien  vorm  bepaalde,  zich  in  zijn 
keuze  vergist  heeft.  Niet  slechts  een  gezag,  maar  een 
onfeilbaar  gezag  is  derhalve  onmisbaar. 


11) 

Eindelijk,  verzet  tegen  den  opgelegden  vorm  moet 
des  noods  met  geweld  gekeerd  kunnen  worden.  Im- 
mers, Eenheid  is  een  volstrekt  begrip,  dat  geen  uit- 
zonderingen toelaat.  Streng  genomen  zou  reeds  het 
verzet  van  één  enkele  geheel  den  toeleg  doen  mislukken. 
Aarzeling  om  tot  geweld  zijn  toevlucht  te  nemen, 
ware  slechts  opoffering  van  aller  heilig  belang  aan 
de  kwaadwilligheid  van  den  enkele.  Kwaadwilligheid, 
zeg  ik  met  opzet.  Dit  toch  gevoelt  ge:  Is  er  een 
macht  aanwezig,  die  met  onfeilbaar  gezag  den  waren 
vorm  vaststelt,  dan  is  verzet  tegen  dien  vorm  zonde, 
en  wordt  in  de  bestrijding  van  het  onfeilbare  de 
goddelijke  autoriteit  zelve  aangerand. 

Van  zulk  een  eenheid  nu,  aan  deze  strenge  eischen 
ten  volle  beantwoordend,  meldt  de  H.  Schrift  ons, 
dat  ze  onder  Israël  bestaan  heeft,  bij  de  stichting 
van  zijn  volkstaat.  Niet  steeds,  maar  bij  den  aanvang 
zijner  geschiedenis,  als  uitgangspunt  voor  zijn  weg. 
In  Israël  was  metterdaad  een  zelfde  vorm  aan  allen 
opgelegd,  en  ge  weet  uit  het  heilig  wetboek,  hoe  zijn 
huislijk  en  maatschappelijk,  zijn  kerkelijk  en  staat- 
kundig leven,  door  éénzelfden  vorm,  die  voor  allen 
gold,  beheerscht,  tot  een  strenge  eenheid  saamgebonden, 
en  tot  in  de  kleinste  bijzonderheden  bepaald  was.  Den 
éénen  persoon,  wiens  woord  den  vasten  vorm  voorschreef, 
vindt  ge  in  Mozes,  Israëls  wetgever  bij  uitnemendheid. 
De  organen,  waardoor  zijn  wil  en  woord  zich  in  den 
tijd  verlengen  en  plaatselijk  verveelvoudigen  kon,  leert 
ge  in  de  priesterorde  en  de  Levieten  kennen.  Aan 
de  onfeilbaarheid  van  het  Mozaïsch  gezag  viel  niette 
tv^jfelen,  wijl  hij  in  Naam  des  Heeren  zijn  wetten 
gegeven  had.  En  ook  de  uiterlijke  dwang,  ter  keering 
van  opkomend  verzet,  was  zoo  weinig  afwezig,  dat 
veeleer   geheel    het  Israëlitisch    Staatsbestuur    in  het 


20 

handhaven  der  Mozaïsche  wetgevmg  zijn  wijding  en 
roeping  vond.  —  Toch  versta  men  deze  eenvormigheid 
van  Israëls  leven  niet  zóó,  alsof  daarin  de  hoogste  kracht 
school  voor  zijn  geestelijke  ontwikkeling  en  de  na- 
tuurlijke voorbereiding  voor  zijn  hoogere  eenheid. 
Dit  kon  niet,  wijl  ontwikkeling  bij  eenvormigheid  slechts 
denkbaar  is,  zoo  het  onfeilbaar  gezag  van  geslacht  op 
geslacht  wordt  overgeplant,  en  het  gezag  waarmee 
Mozes  bekleed  was,  met  hem  ten  grave  daalde.  Daarom 
drukte  ik  er  op  ,  dat  aan  Israël  deze  eenvormigheid 
slechts  bij  den  aanvang  van  zijn  weg  was  opgelegd,  en 
verre  van  daarin  zijn  levenskracht  ter  geestelijke  ontwik- 
keling te  zoeken,  wijst  de  H.  Schrift  ons  veeleer  op  de 
zending  der  Profeten,  als  een  van  God  gegeven 
middel  ter  doorbreking  van  dien  vorm,  en  op  hen  als  de 
mannen  van  ontwikkeling,  in  wie  de  Openbaring  is 
voortgezet.  Dat  niet  de  Priesters,  maar  de  Profeten 
als  dragers  der  goddelijke  heilsopenbaring  optraden, 
toont  dat  de  eenvormigheid  bij  Israël  wel  den  grondslag 
maar  niet  de  opgaande  lijn  vormt  van  den  bouw. 

Wat  in  Israël  bestond  moest  zich  natuurlijk  aan  de 
Christelijke  Kerk  bij  haar  verschijning  al  spoedig  ter 
overneming  aanbieden.  Wel  niet  terstond.  Dat  belette 
Paulus  veerkrachtig  optreden  tegen  den  Joodschen 
zuurdeesem.  Dat  belette  de  volstrekte  scheiding  van 
Kerk  en  Staat  in  de  eerste  eeuwen.  Dat  belette 
vooral  het  droeve  schouwspel,  dat  de  Joodsche  maat- 
schappij destijds  vertoonde.  Maar  toen  Paulus  stem 
was  weggestorven;  toen  Kerk  en  Staat  in  Constantijn 
weer  huwden ,  bovenal  toen  Israëls  theocratie  niet  meer 
in  de  ruïne  van  het  rijk  der  Herodessen  aanschouwd, 
maar  alleen  uit  het  prachtig  bestek  in  de  Mozaïsche 
Schriftuur  gekend  werd;  meer  nog  toen  de  uitbrei- 
ding   der   Kerk    op  hechter   organisatie  bedacht  deed 


21 

zijn,  kon  het  niet  anders  of  de  vraag  moest  zich  met 
ernst  opdringen:  of  weUicht  in  het  goddelijk  bestek 
van  Israëls  volksstaat  ook  de  grondslagen  voor  den 
bonw  der  Christelijke  Kerk  getrokken  waren*?  Uit  de 
toestemmende  beantwoording  dezer  vraag  nu  is  Rome 
geboren.     Rome  heeft  het  beproefd ,  om  de  Christelijke 

Kerk    in  een  Israëlitischen   vorm    te    gieten. Alleen 

door  Israëls  volksinrichting  wordt  u  de  leidende  ge- 
dachte van  Rome's  streven  verklaard. 

Ook  Rome  heeft  het  beproefd  aan  allen  die  tot 
het  nieuwe  Israël  behooren  wilden  éénzelfden  vorm 
op  te  leggen.  Het  moge  een  deel  van  het  maatschap- 
pelijk leven  buiten  zijn  gezichtskring  hebben  gelaten, 
maar,  zoover  het  ons  menschenleven  tot  het  terrein 
der  Kerk  bracht,  is  die  eenheid  van  vorm  haar  onwrik- 
baar beginsel.  Allen  die  van  Rome  zijn ,  uit  wat 
natie  ook  geboren ,  onder  wat  hemelstreek  ook  wonend, 
volgen  éénzelfde  belijdenis  als  uitdrukking  van 
hun  geloof.  In  alle  kerk,  die  met  Rome's  kruisten 
veldteeken  prijkt,  wordt  gebeden,  gezongen,  geofferd 
naar  éénzelfden  ritus.  Rome  spreekt  aan  alle  oorden 
der  wereld  éénzelfde  taal,  en  waar  ge  ze  ook  op 
uw  wegen  ontmoet,  door  wat  bonte  mengeling  van 
volkeren ,  van  kleederdracht ,  van  bouwtrant  en  levens- 
wijs ge  ook  henen  trekt,  Rome ,  voor  die  verscheiden- 
heid onaandoenlijk,  treedt  steeds  voor  u  in  haar  zelfde 
gewaad,  met  haar  onveranderlijke  vormen.  Het  is 
altijd  hetzelfde  Rome,  waarvan  het  bij  uitnemendheid 
geldt:  Uw  sprake  maakt  u  openbaar! 

Dienovereenkomstig  vindt  ge  ook  in  Rome  een 
macht,  die  dien  vorm  bepaalt ,  naar  eisch  in  één  enkelen 
persoon  saamgehouden,  en  door  samenloop  van  geschied- 
kundige gebeurtenissen  ten  laatste  onbetwist  aan 
Rome's  Bisschop  toebetrouwd. 


Dat  gezag  is  voorts  ook  bij  Rome  niet  aan  de 
scherpte  der  critiek  ten  prooi  gelaten.  De  vornij 
waaronder  allen  leven  zouden,  moest  de  volstrekt  goede 
zijn.  En  toen  dan  ook  onlangs  de  onfeilbaarheid  van 
het  pauselijk  leergezag  werd  afgekondigd,  is  geen  vreemd 
denkbeeld  uitgesproken,  maar  slechts  de  laatste  onmis- 
bare  voorwaarde  van  haar  kerkelijk  program  erkend. 

Overaltegenwoordig  en  door  alle  geslachten  voort- 
bestaande  is  dit  gezag  door  de  priesterlijke  hiërarchie, 
die,  naar  Rome's  wachtwoord  zich  bewegend,  den  wil 
en  het  woord  van  het  eenhoofdig  gezag  met  klim- 
mende getrouwheid  aan  alle  uiteinden  der  aarde  gelden 
doet  en  's  Pausen  gezag  in  eiken  levenskring  vertegen- 
woordigt. 

Eindelijk ,  ter  keering  van  verzet  behoort  bij  Rome's 
kerkelijk  program  ook  de  Theocratische  opvatting  van 
den  Staat,  het  stelsel  der  twee  zwaarden,  den  Staat 
verplichtend,  om  met  den  sterken  arm  Rome's  pries- 
terlijk woord  klem  bij  te  zetten.  Zonder  een  Staat 
die  de  Kerk  ter  wille  is ,  kan  Rome's  eenheid  niet 
van  duur  z^n  en  komt  ze  zelfs  niet  tot  stand. 

Ziedaar  de  eenheid,  die  wel  in  de  Jesuitenorde  haar 
schrilste  uitdrukking  heeft  gevonden,  maar  die  toch, 
zij  het  ook  in  minder  strenge  opvatting ,  door  dispen- 
satie  en  oogluiking  getemperd,  de  kracht  der  Roomsche 
kerk  vormt.  En  het  moet  erkend  M.  H.  die  eenheid 
heeft  schier  het  ongelooflijke  vermocht;  de  macht  ook 
nu  weer  door  dit  stelsel  ontwikkeld,  is  indrukwekkend; 
ja,  ik  begTijp  het,  dat  bij  de  onzekerheid  waarin  het 
scepticisme  de  geesten  slingert,  menig  onru-tige  van 
hart  door  dat  wegslepende  „  Q  u o  d  u  b  i  q  u  e ,  q  u  o  d 
semper,  quod  apud   omnes!"  ^)  werd  verlokt. 

En  toch  die  eenheid,  hoe  verleidelijk  ook  voor  den 

i)     //Wat  allen,  steeds  en  allerwege  beleden!" 


23 

trage  en  verbijsterde  van  geest,  ze  kan  noch  mag 
door  ons  aanvaard  worden.  Want  ze  heeft  tegen  zich 
het  dubbel  getuigenis  van  Schrift  en  Natuur. 

Immers,  naar  luid  de  Schrift  is  IsraëFs  volksstaat 
ons  niet  ter  nabootsing  geteekend,  en  al  ware  dit  zoo, 
de  copy  door  Rome  ons  voorgelegd  is  onzuiver. 

In  Israël's  volks-  en  kerkstaat  is  ons  geopenbaard, 
niet  wat  door  alle  eeuwen  ten  wet  zou  zip,  maar  wat 
in  Christus,  ten  deele  bij  zijn  komst  in  Bethlehem's 
kribbe,  ten  deele  eerst  bij  zijn  wederkomst  in  heer- 
lijkheid, zijn  vervulling  beidde.  Ook  Israëls  bedeeling  be- 
hoort tot  het  genadeverbond.  Het  Woord  Gods  ter 
verzoening  en  ter  verheerlijking  van  zijn  gemeente 
is  in  de  Israëlietische  vormen  „als  met  letterkens" 
beschreven.  De  Wet  is  slechts  een  schakel  in  de  open- 
baring der  genade,  die  juist  het  wetstandpunt  opheft. 

Maar  ook  de  copie  is  onzuiver.  Onzuiver  in  twee- 
ërlei opzicht.  Vooreerst  toch  hield  met  Mozes  dood 
het  goddelijk  gejj^ag  der  wetgeving  onder  menschen  op, 
terwijl  Rome  in  zijn  pauselijke  successie  den  onfeil- 
baren  wetgever  voor  alle  eeuwen  bestendigt.  En  hier- 
mee hangt  de  tweede  tegenstelling  saam.  Terwijl  bij 
Israël  de  eenvormigheid  slechts  het  uitgangspunt  is, 
wa,arvan  de  verdere  ontwikkeling  door  de  Profeten 
uitgaat,  wordt  bij  Rome  die  eenvormigheid  tot  blij- 
vende levenswet  verheven  en  elke  doorbreking  van 
dien  vorm  als  schisma  en  ketterij  gestraft.  Staat 
het  nu  vast,  dat  Israëls  profetisme  eerst  in  den 
Christus  zijn  voleinding  vond  en  door  Hem  juist  met 
goddelijk  gezag  het  ware  Israël  van  de  eenvormigheid 
is  losgewikkeld,  dan  weerspreekt  ook  de  Schrift,  als  door 
innerlijke  tegenspraak  zichzelve  oordeelend  ,  een  Kerk, 
die  zich  naar  Christus  noemt ,  en  toch  Israël  naar  haar 
uitgangspunt    wil  terugdringen,  in  stee  van  het  ware 


24 

Israël  op  to  heffen  naar  die  geestelijke  hoogte,  waarop 
het  voorhangsel  in  Zions  tempel   scheurt. 

Maar  ook  het  getuigenis  der  Natuur  is  tegen  Rome. 
Reeds  in  de  les  der  ervaring.  Immers  met  wat  hand 
en  tand  Rome  haar  eenheid  ook  zocht  vast  te  houden, 
haar  pogen  is  mislukt.  De  woeling  der  ketterij,  gelijk 
ze  ook  het  streven  der  Waldenzen  en  Hussieten  doemde, 
heeft  haar  rust  alle  eeuwen  door  gestoord.  De  Oos- 
tersche  kerken  van  Klein-Azië  weerstaan  nog  haar  gezag. 
Met  de  Grieksche  kerk  onttrokken  zich  millioenen  bij 
rnillioenen  aan  haar  leiding.  In  het  Protestantisme 
zag  ze  zich  schier  een  derde  ontvallen  van  wat  haar 
bleef.  De  Jansenisten  staan  buiten  haar  gemeenschap. 
Van  de  Qud-katholieken  dreigt  nieuwe  afval,  en  wie 
meenen  mocht  dat  op  eigen  gebied  Rome's  ordening 
algemeen  geëerbiedigd  werd ,  die  trekke  naar  de  prach- 
tige  kathedraal ,  waarop  Milaan  mag  bogen ,  en  zie  er 
den  dienst  celebreeren,  niet  naar  Rome's  ritus,  maar 
in  den  stijl  door  Ambrosius,  haar  stichter,  geijkt. 

Bij  die  ervaring  voegt  zich  de  stem  van  het  hart. 
Niet  door  allen  wordt  eenzelfde  vorm  aangenomen, 
hij  moet  dus  worden  opgelegd.  Waar  verzet  niet  uit- 
blijft, mag  niet  teruggedeinsd  voor  geweld.  De  Inqui- 
sitie, de  bloedraad  van  Vargas,  de  Bartholomeüsnacht 
zijn  geen  vruchten  van  persoonlijken  hartstocht,  maar 
onverbiddelijke  eischen  van  ïïêiE  systeem.  Behoort 
eenheid  tot  de  onmisbare  karaktertrekken  van  de 
zichtbare  Kerk;  hangt  aan  de  gemeenschap  met  die 
Kerk  de  zaligheid  voor  een  eeuwige  toekomst;  is  het 
eisch  dier  Kerk,  dat  ook  de  draden  van  het  maatschap- 
pelijk en  staatkundig  leven  onlosmakelijk  met  haar 
eigen  kleed  zijn  saamgeweven;  dan,  er  is  tegen  de 
logica  van  het  stelsel  geen  strijden,  dan  is  dwang 
tegenover  den  weerspannige  plicht ,  wijl  aan  het  zondig 


25 

vergrijp  van  den  enkele  aller  welstand,  veler  zalig- 
heid niet  mag  worden  gewaagd. 

Bij  dat  getuigenis  komt  de  eisch  der  belijdenis, 
dat  ook  het  werk  van  den  Vader  en  het  werk  van 
den  H.  Geest  worde  geëerd. 

Van  den  Vader  of  onze  schepping  spreekt  het  ge- 
loof,  daarmee  belijdend  ,  dat  ook  de  onderscheiding 
tusschen  natiën  en  volkeren  ,  dat  ook  het  verschil  van 
hemelstreek  met  zijn  verschillende  werking  op  den 
mensch,  ja  dat  ook  onze  eigen  aanleg,  de  grondlijn 
van  ons  karakter  en  het  eigenaardige  onzer  persoon- 
lijkheid, een  beteekenis  voor  het  Godsrijk  hebben, 
wijl  ze  alzoo  in  den  grond  der  dingen  door  den  Vader 
zijn  beschikt  en  geordend.  Dit  niet  achtend,  deze 
schakeering  vernietigend ,  die  verscheidenheid  niet  heili- 
gend maar  onderdrukkend ,  doet  derhalve  de  eenvor- 
migheid in  Jezus  Kerk  aan  de  belijdenis  van  God  den 
Vader  of  onze  Schepping  te  kort. 

Maar  ook  opzichtens  de  belijdenis  van  den  H.  Geest 
geldt  dezelfde  bedenking.  De  wedergeboorte  en  de  afwas- 
sching  der  erfzonde  aan  den  Doop,  de  werking  des  Geestes 
aan  den  vorm  van  het  „opus  operatum"  bindend,  in  den 
strijd  tusschen  de  macht  der  historie  en  de  macht  des 
vrijen  geestes  alleen  de  eerste  aanvaardend,  miskent 
Rome's  kerk  het  eigen  werk  des  H.  Geestes,  hetwelk 
is,  om  in  de  eenheid  van  het  lichaam  van  Christus 
eiken  verloste  te  zalven  tot  een  vrije  persoonlijkheid. 

En  daarom,  al  begrijpen  we  hoe  Romes  eenheid 
naar  de  bouwlijn  van  Israëls  volksstaat  ontstond,  en 
men,  door  de  wereldheerschappij  van  het  oude  Rome  ver- 
lokt, door  den  Islam  gedrongen  en  door  de  onmondigheid 
der  Germaansche  volkeren  als  uitgenoodigd,  tot  het 
ontwerpen  van  dit  program  schier  komen  moest ;  al 
ontkennen  we  niet  dat  op  den  weg  der  eenvormigheid 


26 

menige  bange  strijd  gemeden  wordt,  die  voor  óns 
onontwijkbaar  is;  ja  al  erkennen  we,  dat  prijsstelling 
op  de  vruchten  van  het  verleden ,  herdenking  van 
Apostelen  en  Martelaren  en  waardeering  van  den  vasten 
vorm  in  het  Protestantisme  verwaarloosd  werd ,  toch 
blijven  we  ons  handhaven,  toch  blijven  we  tegen  Rome 
protesteeren,  wijl  zulk  een  gedwongen  eenheid  ons  van 
de  ware  geloofseenheid  eer  afhoudt,  dan  die  kweekt. 

IL 

Met  de  eenvormigheid  was  de  proeve  mislukt, 
nu  zou  het  met  de  vorraeloosheid  gewaagd,  M.  H. 
Echter  niet  terstond  na  de  uittreding  uit  Rome's 
gemeenschap  ging  men  hiertoe  over.  De  Reformatie 
was  geen  uitvloeisel  van  beraamd  overleg,  maar  vrucht 
van  gewetensdrang.  Men  had  ervaren  dat  de  eenheid  ïïer 
zichtbare  Kerk  de  geestelijke  eenheid  der  geloovigen 
niet  bevordert  maar  belemmert;  dat  ze  den  weg  ver- 
spert om  de  diepere  geesteseenheid  te  vinden  met 
den  Heer.  Als  zoodanig  verraadt  de  Hervorming  het 
bewustzijn  der  Kerk,  dat  eenheid  der  uitwendige  Ge- 
meente niet  vereischt,  onhoudbaar  zelfs  en  schadelijk 
is.  Ze  brak  de  eenheid  der  Kerk,  niet  ondanks  den  ge- 
wetenseisch,  maar  uit  conscientiedrang.  Ze  stichtte 
niet  ééne  enkele  Kerk  in  stee  van  de  verworpene,  maar 
kwam  in  de  verschillende  landen  tot  eigen  formatie,  en 
ze  heeft  de  latere  pogingen  om  deze  verschillende  ker- 
ken ineen  te  smelten  met  bewustheid  weerstaan.  De 
Hervorming  was  alzoo  een  verkondiging  van  het  groqte 
beginsel :  dat  de  eenheid  die  we  wachten  beter  door 
tijdelijke  splitsing ,  dan  door  gedwongen  uitwendige 
eenheid  wordt  voorbereid.  Zelfs  toen  de  felle  krijg 
der  17*^  eeuw  het  Protestantisme  met  ondergang  be- 
dreigde, week  ze,  ondanks  haar  behoefte  aan  nauwere 


27 

aaneensluiting  van  dat  beginsel  niet  af.  —  Door  de  Re- 
formatie was  derhalve  tegen  Rome's  stelsel  een  ander 
stelsel  over  geplaatst.  Eischte  Rome  de  eenheid  der 
zichtbare  als  vorm  voor  de  onzichtbare  Kerk,  zij  vond  de 
groote  gedachte,  dat  ontw^ikkeling  in  verscheidenheid 
van  vormen  juist  door  de  toekomstige  eenheid  der 
verheerlijkte  Kerk  v^erd  geëischt.  Toch  w^erd  de  om- 
mekeer, v^aartoe  dit  beginsel  leiden  moest,  niet  op  een- 
maal volbracht.  Wat  wonder?  Rome  gebruikte  voor  de 
afronding  van  haar  stelsel  een  zevental  eeuwen.  De 
Hervorming  is  pas  een  drietal  eeuwen  oud.  Het  werk 
der  Reformatie,  vergeten  we  het  niet,  is  door  onze  va- 
deren begonnen,  door  onze  vaderen  in  uitnemende 
richting  -geleid ,  maar  nog  steeds  staan  we  verre  van  de 
voltooiing.  Er  moest  zelfs  een  periode  van  stilstand 
komen.  Het  lag  in  den  aard  ■  der  zaak,  dat  op  de 
overspanning  der  zestiende  eeuw  in  het  eind  der  ze- 
ventiende een  periode  van  uitputting  volgde,  die  be- 
denkelijk  wierd.  De  valsche  eenheid  der  Kerk  was 
wel  gebroken,  maar  het  splitsingsproces  was  nog  slechts 
ter  halverwege  volbracht.  In  twee  groepen  lag  het 
Protestantisme  gedeeld:  de  Luthersche  en  Gerefor- 
meerde kerken,  en  elk  van  deze  was  op  hare  beurt 
naar  eisch  der  verschillende  nationaliteiten  gesplitst. 
Dat  het  beginsel  nog  sterker  ommekeer  eischte:  split- 
sing ook  naar  geestesrichting  in  een  zelfde  land,  kon 
zich  eerst  later  openbaren.  Van  daar  dat  in  deze 
landskerken  met  heur  groot  zielental  en  vergespreide 
ligging  de  behoefte  aan  organisatie,  die  zich  gevoelen 
deed,  op  verkeerden  weg  bevrediging  zocht,  en  men,  bij 
de  wegsterving  van  den  Reformatorischen  geest ,  op  de 
kerken  der  Hervorming  in  eigen  boezem  te  kwader 
ure  het  stelsel  der  Roomsche  kerk  ging  toepassen,  om 
door  gedwongen  eenvormigheid  alle  landzaten  zooveel 


28 

doenlijk  in  een  zelfde  Kerk  te  vereenigen.  Vooral  de 
Lnthersche  kerk  ging  daarin  ver.  Het  „Cnjus  regio, 
ejns  religio"^)  was  de  hybridische  enting  van  den 
roomschen  loot  op  protestantschen  wortel.  Intusschen, 
dit  was  natuurlijk  onhoudbaar.  Rome's  eenheid  zon- 
der geloof  aan  een  onfeilbare  autoriteit  en  de  hulpe 
van  een  dwingend  gezag  te  willen  handhaven,  was  een 
al  te  stout  bestaan.  Zulk  een  gekunstelde  eenheid  moest 
springen,  en  in  de  geesteloosheid  der  18^  en  de  ten 
toppunt  gestegen  verwarring  der  19^  eeuw  heeft  het 
Protestantisme  dan  ook  zeer  bitterlijk  voor  het  prijs- 
geven  van  zijn  beginsel  geboet. 

Toch  vergiste  zich  wie  daaruit  den  ondergang  van 
het  Protestantisme  profeteerde.  Veeleer  kwam  na  de 
geesteloosheid  der  IS'^"  eeuw  het  Réveil,  en  ontwaakte 
uit  de  verwarring  onzer  dagen  met  frissche  kracht  een 
nieuw  en  beter  kerkelijk  bewustzijn. 

Edoch,  de  herleving  des  geloofs  werd  niet  aanstonds 
op  den  voet  door  deze  kerkelijke  beweging  gevolgd. 
Veeleer  was  ze  in  haar  eerste  levensjaren  tegen  de 
kerkelijke  zij  van  het  Christelijke  leven  fel  gekant. 
Dit  bevreemde  u  niet.  De  verkeerde  kerkelijke  in- 
richting met  het  kerkelijk  wezen  zelf  verwarrend  moest 
ze  wel  vijandig  tegenover  een  Kerk  staan,  aan  wier 
schuld  ze  met  recht  de  versterving  des  geestelijken 
levens  kon  wijten.  Die  Kerk  was  haar  tegen  de  borst. 
Die  Kerk  bood  geen  bedding  aan  den  stroom  van  haar 
leven.  O,  gewisselijk,  ook  zij  gevoelde  behoefte  aan 
eenheid,  maar  langs  geheel  anderen  weg  dan  die  der 
Kerk  heeft  ze  die  gezocht.  Was  eenvormigheid  weer 
het  euvel  der  Kerk  geworden,  uit  reactie  zocht  zij 
veeleer  in  onverschilligheid  jegens  eiken  vorm 
der  geloovigen  heil. 

1)  ,/Dat  elk  vorst  de  godsdienst  voor  zijn  land  bepaalt." 


29 

Haar  jeugdig  leven  gevoelde  zich  aangetrokken  door 
het  beeld  der  Jerusalemsche  gemeente;  in  haarembry- 
onisch  leven,  dat  nog  geen  vormen  ontwikkeld  had, 
vond  ze  het  ideaal  dat  haar  bekoorde.  Waartoe  ook  die 
onderscheidingen,  die  scherpe  afronding  der  begrippen, 
die  vastgeijkte  vormen,  geheel  die  kerkelijke  toestel? 
Kwam  het  dan  op  het  leven  niet  aan?  Was  het  leven 
niet  bet')r  dan  de  vorm  ?  Stond  wedergeboorte 
niet  hooger  dan  stiptheid  in  het  belijden?  Was  ge- 
meenschap met  Jezus  dan  niet  meer  dan  alle  vormen 
waard  ?  Het  deed  er  immers  niet  toe,  of  men  Luthersch 
of  Gereformeerd,  Anglikaan  of  Doopsgezinde  heette.  Er 
was  toch  maar  één  Heiland  en  maar  één  hemel  waar  Hij 
allen  plaats  bereidde!  Als  men  maar  Christen  was. 
Daarop  kwam  het  aan.  Dat  was  de  hoofdzaak ! ....  en 
door  dit  Idealisme,  of  wilt  'ge  liever  door  cïie  eenzijdig 
spiritualitische  richting  verleid,  waande  men  ter  goe- 
der  trouw  voor  altijd  de  oude  geschillen  begraven  te 
hebben,  de  vormen  ter  zij  te  kunnen  zetten  en  juist 
door  die  vormeloosheid  eenheid  te  zullen  bevorde- 
ren onder  allen  wien  het  hart  klopte  voor  den  Heer. 

Zoo  zocht  men  door  het  zwevende,  het  algemeene, 
het  omtreklooze  en  onbepaalde  een  uitweg  naar 
die  teedere  eenheid  der  geesten,  die  Jezus'  Kerk 
steeds  had  gezocht,  maar  nog  nimmer  had  gevonden. 
Tegen  bepalingen  eener  geloofsbelijdenis  gevoelde  men 
een  onverwinlijken  afkeer.  Zelfs  bij  het  Sacrament 
werd  het  Kerkformulier  overbodig  gekeurd.  Een  for- 
muliergebed  kón  men  niet  meebidden.  Het  dieper  in- 
dringen in  de  heilsmysteriën  meed  men  bij  instinct* 
Dogmatisch  onderwijs  werd  voor  het  tegendeel  van 
Christelijk  gehouden.  Een  uitlegging  aan  het  kind  op 
den  tast  af  door  een  min  kundige  gegeven,  zou  min- 

der   schaden   dan  een  volzin  uit  den  Catechismus.  En 

f ■ ^ — 


30 

werd  men  gedrongen,  moest  men  zich  uitspreken,  dan 
redde  men  zich  liefst  met  het  naspreken  van  een  bijbel- 
woord, zonder  te  beseffen  hoe  diep  dit  beschouwen  der 
Schrift  als  moz aiek  haar  organisch  karakter  miskende. 
Verre  van  enghartig  en  bekrompen,  was  men  eer  .mild 
en  vrijgevig.  Wie  slechts  sympathie  voor  de  waarheid 
toonde,  werd  al  spoedig  als  een  der  waren  in  den 
breeden  kring  opgenomen.  Men  zocht  eenheid,  door 
slechts  aan  datgeen  te  hechten  wat  allen  gemeen  was, 
en  zoo  kon  het  wel  niet  anders,  of  de  liefde  om  er 
velen  te  winnen,  deed  de  inhoud  van  dat  ééne  telkens 
minder  worden.  „In  necessariis  unitas,  in  dubiis 
libertas,  in  omnibus  charitas!''  ^)  bleef  het 
wachtwoord,  maar  om  den  kring  der  „dub ia''  zich 
steeds  te  doen  uitbreiden,  al  kromp  die  der  „n  e  ce s  s  a- 
ria'^  steeds  in. 

Te  krachtiger  won  dit  streven  veld,  naarmate  een 
andere  richting  doordrong,  die  van  ouder  dagteekening 
en  geheel  anderen  geestesoorsprong,  toch  in  de  onver- 
schilligheid voor  den  vorm  met  haar  samenstemde. 
De  pogingen  om  de  muren  der  bestaande  kerken  te 
doen  wegvallen  en  in  een  Christendom  boven  geloofs- 
verdeeldheid kracht  te  zoeken,  ontstonden  reeds  in 
de  eerste  dagen  der  Hervorming,  ontvingen  door  Zin- 
zendorf  een  hoogere  wijding  en  'verliepen  zeer  tegen 
diens  bedoeling  in  da,t  vage,  algemeen  Christelijke, 
mits  anti-roomsche,  dat  lange  jaren  het  kenmerk  was 
onzer  groote  Protestantsche  partij.  De  zeer  weinig 
Christelijke  richting,  die  zich  ook  ten  onzent  daaruit 
ontwikkeld  heeft,  laat  ik  ter  zijde,  M.  H.,  maar  wel 
wijs  ik  u  op  de  verschijning  van  een  ander  daaruit 
afgeleid  streven,  dat,  vooral  door  practicalen  zin  zich 
kenmerkend,  met    verzwakking   der  tegenstelling  tus- 

^)  In  het  noodige  eenheid,  in  het  onzekere  vrijheid,  liefde  in  alles. 


31 

schen  natuur  en  genade,  zich  voorstelt,  dat  mits  wij 
slechts  niet  vertragen,  allengs  geheel  de  maatschappij, 
en  ten  leste  geheel  deze  wereld,  niet  slechts  den  Chris- 
tus belijden,  maar  van  zijn  Geest  zal  doortrokken  zijn. 
Natuurlijk  staan  deze  mannen  tegen  de  mannen 
van  het  Reveil  lijnrecht  over.  Voor  het  Reveil  is  de 
wederkomst  des  Heeren  niet  op  een  gekerstende  we- 
reld, maar  op  een  wereld,  die  Hij  oordeelen  zal,  hoofd- 
zaak  der  belijdenis.  Overeenkomstig  de  Schrift  ver- 
wachten  zij  zeer  te  recht  een  algemeene  wereldcata- 
strophe,  die  deze  wederkomst  zal  verzeilen.  Zij,  de 
mannen  van  het  herleefd  geloof  staan  scherp  tegenover 
de  wereld,  terwijl  die  andéren  soms  schier  in  de  wereld 
opgaan.  Zij  plaatsen  de  wedergeboorte  in  den  straksten 
zin  op  den  voorgrond,  terwijl  die  anderen  ze  in  zins- 
verandering en  levensverbetering  doen  opgaan.  Einde- 
lijk, zij  trekken  de  lijn  tusschen  dood  en  leven  der 
ziel  op  't  scherpst,  terwijl  die  anderen  deze  alles  beslis- 
sende lijn  liefst  bedekken.  Maar  met  dat  al,  hoe  scherp 
ook  uiteenloopend  in  geestesoorsprong  en  geestesrich- 
ting, in  één  opzicht  zijn  beide  bondgenooten.  Tegen 
den  vorm  trekken  ze  met  vereende  kracht  te  velde, 
in  waardering  van  het  kerkelijk  leven  schieten  ze  bei- 
den te  kort.  En  zoo  kon  het  gebeuren,  M.  H.  dat 
men  metterdaad  een  tijd  lang  geloofde  naar  de  een- 
heid der  zichtbare  gemeente  op  weg  te  zijn;  gebeuren 
dat  eenzelfde  wachtwoord  schier  in  alle  kerken 
op  aarde  mannen  deed  opstaan,  die  aan  het  kweeken 
dezer  vormschuwe  eenheid  hun  krachten  wijdden ;  ge- 
beur^i  dat  een  streven  tot  heerschappij  kwam,  dat  in  de 
Evangelische  Alliantie  zijn  schoonsten  bloesem  heelt 
gedragen  en  een  wezenlijk  schoone  vrucht  heeft  geteeld. 
En  toch  M.  H.,  slechts  het  breken  eener  verleide- 
lijke  illusie    kan   in    het    mislukken    van  dat  streven 


32 

worden  betreurd.  De  vormende  kracht  -van  het  ver- 
leden  is  niet  straffeloos  weg  te  cijferen.  Dë  vorme- 
loosheid  van  het  kind  is  bij  den  volwassen  man  on- 
denkbaar. Embryonisch  noemde  ik  zoo  straks  het  leven 
der  Jerusalemsche  gemeente.  Ook  op  het  streven  dat 
ik  u  schetste  is  dat  woord  toepasselijk.  Het  nog  niet 
geborene  of  zelfs  het  pasgeboren  kind  heeft  nog  geen 
scherpe  trekken,  nog  geen  scherpgeteekende  vormen, 
nog  geen  kenmerkende  uitdrukking  in  het  oog.  Onze 
kleinen  verwart  ge  licht  met  elkaar,  want  hun  nog 
ongevormd  wezen  vertoont  onderling  een  sterken  trek 
van  gelijkheid.  Maar  met  de  jaren  verandert  dit.  Zoo- 
dra het  kind  jongeling  is  geworden  en,  tot  man  op- 
gegroeid, een  eigen  persoonlijkheid  ontwikkeld,  een 
eigenaardig  leven  geleid  heeft,  worden  de  vormen 
reeds  van  verre  herkenbaar,  wijl  de  blik  van  het  oog 
en  de  plooien  van  het  gelaat  en  de  groeven  op  het 
voorhoofd  uitdrukking  geven  aan  een  eigen  karak- 
ter. De  man  heeft  het  vormelooze  afgelegd,  dat  des 
kinds  was,  en  is  zonder  die  vormen  niet  meer  te  den- 
ken. Zoo  nu  ook  de  Kerk.  In  haar  eerste  optreden 
had  ze  nog  geen  nationale,  had  ze  nog  geen  lithurgi- 
sche,  had  ze  nog  geen  dogmatische  vormen.  Meer  instinc- 
tief was  het  leven  dat  ze  leidde  en  eerst  de  scherp- 
geteekende figuur  van  Paulus  kon  de  natuui'lijke  een- 
heid komen  breken.  Toen  was  er  voor  die  vormelooze 
eenheid  nog  plaats.  Maar  nu  de  Kerk  van  Christus  acht- 
tien  eeuwen  achter  zich  heeft,  nu  ze  heeft  geleefd  en 
gedacht,  geleden  en  gestreden,  nu  haar  organen  ge- 
vormd,  nu  haar  zintuigen  gescherpt,  nu  haar  gelaats- 
trekken forsch  geteekend  zijn,  te  doen  alsof  dat  alles 
zich  liet  wegdenken,  tot  de  onnoozelheid  zei  ik  schier 
van  den  kinderleeftijd  te  willen  terugkeeren,  en  aan 
haar  gelaat   de  volle  uitdrukking  van  den  kinderlach 


B3 

der  onschuld  te  willen  hergeven,  —  dat  is  de  bedding 
wegdenken,  die  aan  den  stroom  zijn  richting  gaf,  dat 
is  een  geheel  fonds  van  zedelijke  kracht  en  heilser- 
varinp;  vernietigen,  dat  door  Christus  der.  Kerk  geschon- 
ken  werd,  ja,  dat  is  even  ondenkbaar  als  een  volwasssen 
man  tot  de  afmetingen  van  het  kind  te  doen  inkrimpen. 
Op  het  doodsbed  zien  we  soms  de  plooien  van  het  gelaat 
weer  vlak  trekken.  Dat  is  dat  schoone,  dat  in  onze 
dooden  kan  boeien.  Maar  dat  geldt  van  de  stervensspon- 
den,  en  de  Kerk  van  Christus....  leeft. 

Maar  er  is  meer,  M.  H.  Deze  wegcijfering  van  de 
vrucht  der  historie  kon  slechts  gelukken  tot  den  prijs, 
dat  aan  het  gevoel  een  eenzijdig  overwicht  ten  koste 
van  onze  rede  gegeven  werd.  Zeer  zeker  het  „gezond 
verstand,"  buiten  de  verlichting  des  Geestes,  is  in  god- 
delijke dingen  blind,  het  Christendom  is  niet  uit  de  wijs- 
heid  der  wereld,  maar  heeft  die  beschaamd  en  moet 
haar  dwaasheid  dunken.  Daarmee  echter  is  het  den- 
ken niet  tot  werkeloosheid  in  Jezus  Kerk  gedoemd. 
Integendeel,  door  het  licht  des  Geestes  bestraald,  moet 
ook  die  rede  in  ons  weer  iets  van  haar  heerlijkheid 
toonen.  Het  Christendom  vernietigt  onze  geestver- 
mogens niet,  maar  herstelt  die,  en  een  wegzinken  in 
de  gevoelsdiepte  van  het  onbewuste  leven  kan  haar 
bestaansrecht  dan  eerst  verwerven,  zoo  vooraf  onze  rede 
doorgedrongen  is  tot  de  diepste  diepte,  die  het  licht  des 
Geestes  haar  ontbloot.  Anders  bezit  men  niet,  -wat 
men  belijdt  als  zijn  eigendom.  Eerst  in  den  spiegel 
van  onze  rede  openbaart  zich  de  rijkdom  van  dit  be- 
zit, en  wat  men  weet,  moet  eerst  gedacht  zijn  en  wat 
goed  gedacht  is,  moet  zich  uiten  kunnen  in  begrippen 
en  woorden.  Daarom  heeft  de  Kerk  van  Christus  niet 
slechts  een  godzalig  ervaren,  niet  slechts  een  godge- 
wijde  praktijk,  maar  ook  een  heilige  godgeleerdheid. 


34 

weshalve  een  streven  nooit  duurzaam  kan  zijn,  dat 
wat  wij  er  ook  aan  danken,  krachtens  zijn  aard  elk 
dieper  doordenken  schuwen  moest,  en  dat,  let  op  dit 
opmerkelijk  verschijnsel !  alleen  onder  alle  richtingen 
der  Kerk  het  nooit  tot  een  eigen  godgeleerdheid  heeft 
gebracht. 

Eenzijdig  aan  de  belijdenis  van  den  H.  Geest  te  hech- 
ten, was  de  grondfout  waaraan  men  zich  schuldig 
maakte.  Juist  die  belijdenis  was  onderdrukt,  en  er 
moest  dus  wel  een  reactie  komen,  die  haar  met  voor- 
liefde op  den  voorgrond  plaatste.  Hiermede  is  niet  be- 
doeld ,  dat  de  Zoon  niet  geëerd ,  niet  geliefd  en 
beleden  werd.  Veel  minder  dat  in  het  kindschap  van 
den  Vader  niet  de  vreugde  der  ziel  werd  gezocht.  Slechts 
van  den  invloed  dezer  belijdenis  op  het  kerkbegrip 
spreek  ik.  En  dan  beweer  ik,  M.  H.,  dat  de  historie: 
dat  is  de  leiding  van  den  Zoon  met  zijn  Kerk,  en  de  ver- 
dieping van  het  nieuwe  leven  in  de  eigenaardige  vor- 
men der  schepping:  dat  is  de  verordineering  van  den 
Vader  voor  zijn  Kerk,  door  deze  richting  niet  naar 
waarde  geschat  werd.  Zij  meed  de  vormen  in  te  denken, 
waarin  de  Zoon  zijn  Kerk  allengs  tot  uiting  van 
haar  leven  had  gebracht.  En  óók,  ze  meed  op  te  klim- 
men tot  de  onnaspeurlijke  hoogte  der  eeuwige  ver- 
kiezing, waaain  de  Vader  het  bestek  zijner  Kerk  ge- 
geven had.  Slechts  de  werkingen  van  den  H.  Geest 
in  de  bestaande  Kerk  handhaafde  ze  met  eere  en  met 
kracht. 

Maar  die  eenzijdigheid  moest  dan  ook  teleurstelling 
bereiden.  Zoo  verging  het  haar  bondgenoote  met  de 
Syncretistische  pogingen.  Zinzendorf  heeft  de  muren  der 
kerken  niet  gesloopt,  maar  omgekeerd  het  aantal  der 
bestaande  stichtingen  met  nog  ééne  vermeerderd.  En  ook 
in  Pruissen  bereikte  men  juist  het  tegenovergestelde  van 


S5 

wat  men  bedoeld  had.  De  twee  kerken  zouden  tot  één 
versmelten,  en  ziet  men  vond  er  drie,  wijl  zich  naast 
de  „Unirte  'Kirche''  toch  de  Luthersche  en  Gere- 
formeerde gehandhaafd  heeft.  Zoo  nu  ook  het  Réveil. 
Eén  kring  van  alle  Christelijke  vrienden  zou  de  veelheid 
der  kerken  vervangen,  en  zie,  de  uitkomst  was ,  dat  in 
elke  stad  zich  tal  van  kringen  vormden,  vaak  maar  al 
te  scherp  tegen  elkander  afgesloten,  en  niet  zelden 
met  de  broederen  onder  andere  natiën  beter  dan  met 


de  huisgenooten  des  geloofs  in  eigen  woonplaats  ver- 
bonden  en  vertrouwd.  Reeds  nu  is  dan.  ook  het  begin 
van  het  einde  voor  deze  richting  reeds  zichtbaar.    In 


drie  bestan ddeelen  lost  ze  zich  op.  Het  krachtigst  ele- 
ment zoekt  weer  de  bedding  van  het  kerkelijk 
leven  en  biedt  ons  in  den  kerkdijken  strijd  tegen 
Schriftverzaking  den  on  waardeerbaarsten  steun.  Een 
ander  deel,  meer  mystiek  van  aard,  voleindt  zijn  loop 
door  onder  zwakker  of  sterker  Darbistische  neiging  de 
Kerk  niet  slechts  voor  onverschillig  maar  voor  schadelijk 
te  verklaren.  Terwijl  de  oude  bondgenoote  zich  op 
eigen  terrein  terugtrekt,  om  deels  van  hare  hoop  op 
een  allengs  voortgaande  kerstening  der  geheele  wereld 
te  leven,  deels  over  te  vloeien  in  dat  Christendom 
zonder  Christus,  dat  ge  als  „Christendom  boven  ge- 
loofsverdeeldheid" kent. 

De  droom  heeft  uit,  M.  H. ,  en  niet  licht  zal  de 
Christenheid  hem  weer  droomen.  Want  al  moet  er- 
kend, dat  de  weerzin  door  het  petrefact  der  18'*^  eeuw 
gewekt,  tot  zulk  een  richting  moest  leiden;  al  heeft 
ze  ons  ter  goeder  ure  aan  de  verborgen  eenheid  en 
gemeenschap  des  geestes  herinnerd,  die,  ook  bij  ver- 
schil van  kerkvorm,  de  belijders  van  den  éénen  Christus 
verbindt;  ja,  al  danken  we  haar  voor  de  verbreking 
van  zoo   menigen    vorm,  waaruit  het   leven  geweken 


36 

was,  —  toch  begeeren  we  zulk  een  eenheid  niet.  De 
prijs  dien  ze  ons  afvergt  is  te  hoog.  Insteê  van  de 
„kennisse  van  den  Zone  Gods"  en  de  „eenigheid  des 
geloofs,"  die  daarin  rusten  zal,  ons  nader  te  brengen, 
zou  ze  de  voleinding  eer  tegenhouden.  De  Joannes- 
kerk  noemde  men  het.  Na  de  Petruskerk  van  Rome, 
en  de  Paulnskerk  van  Calvijn,  zou  thans  „de  Apostel 
der  liefde"  op  de  Kerk  van  Christus  zijn  stempel  druk- 
ken^ En  nu  M.  H.,  ik  weet  niet  welk  een  indruk  gij 
van  den  Boanerg ,  van  den  Ziener  van  Pathmos , 
van  den  Adelaar  onder  de  Evangelisten  ontvingt,  maar 
voor  zoo  veel  ik  den  Discipel  ken,  die  „in  Jezus' 
schoot  aanlag",  die  den  Anti-Christ  onder  eiken  vorm 
vervolgde,  die  gebood  den  ketter  niet  in  zijn  huis  te 
ontvangen,  en  dies  het  badwater  meed  waarin  Cerinthus 
was  afgedaald,  tast  ik  vruchteloos  naar  een  scherper 
tegenstelling,  dan  tusschen  zijn  alles  doorvorschende 
denkkracht,  zijn  peillooze  diepte  van  opvatting,  en  zijn 
beslist  breken  met  het  innerlijk  onzuivere,  vergeleken 
bij  dat  zwevend-vage  en  denkschuwe  streven,  bestaat. 


in. 


Het  uiterst  opmerkelijk  verloop  der  historie  toont 
dus,  M.  H.  dat  noch  door  oplegging  aan  allen  van 
eenzelfden  vorm,  noch  door  onverschilligheid 
jegens  allen  vorm,  de  eenigheid  des  geloofs  op 
aarde  bereikbaar  is.  Veeleer  werd  beide  malen  door  de 
onnatuurlijke  eenheid  in  het  uitwendige,  schade  toe- 
gebracht  aan  de  verborgen  eenheid  des  Geestes.  Zoo 
werd  dan  in  de  geschiedenis  der  Kerk  openbaar,  wat 
het  geloof  reeds  door  het  getuigenis  van  den  H.  Apos- 
tel wist :  t.  w.  dat  we  tot  de  eenigheid  des  geloofs  niet 
komen  zullen,  eer  de  Koning  der  Kerk  terugkeert  in  zijn 


37 

glorie.  Haiir  reeds  in  deze  bedeeling  te  dwingen  is  de 
levens  wet  van  het  Koninkrijk  miskennen.  De  ware 
levenseenheid  wordt  door  de  gekunstelde  schijn- 
eenheid  slechts  tegengehouden.  Wilt  ge  haar  inroepen , 
wilt  ge  haar  voorbereiden,  wilt  ge  haar  komst  ver- 
haasten,    w^ees  dan    noch  eenvormig   noch   vorm- 


s  chuw,  maar  kies  den  weg,  om  strijd  door  natuur 
en  schrift  en  geschiedenis  u  gewezen,  en  streef  naar 
eenheid  door  juist  elks  eigen  vorm  zich  te  doen 
ontwikkelen  naar  zijn  aard.  Het  geloof  is  een 
bewijs  der  zaken  die  men  niet  ziet.  Daarom  heeft  de 
Christelijke  Kerk  in  haar  beste  dagen  ook  het  „Credo 
Unam"  onder  de  artikelen  liaars  geloofs  begrepen.  Zeer 
zeker,  één  herder  en  één  kudde  zal  't  worden,  maar  eerst 
als  uit  Israël  en  dien  anderen  schaapstal  het  laatste 
ooilam  zal  zijn  toegebracht.  Ook  van  de  eenheid  der 
Kerk  geldt  de  paradox  van  het  eeuwig  leven:  wie  ze 
zal  willen  verliezen  zal  ze  vinden.  Die  hooge  moed 
van  elke  geloofsuiting  kan  ook  tegenover  „de  een igheid 
des  geloofs"  niet  worden  gemist. 

De  natuur  spiegelt  in  den  rijkdom  harer  vormen 
de  gronddenkbeelden  af  die  het  leven  des  geestes  en 
dus  ook  het  Koninkrijk  der  hemelen  beheerschen. 
Ook  voor  de  gedachte  der  eenheid  biedt  ze  ons  ver- 
schillende typen,  die,  tot  een  drietal  teruggebracht,  ons  de 
eenheid  in  een  lageren ,  hoogeren  en  hoogsten  vorm  af- 
beelden. Op  den  hoogsten  trap  staat  de  eenheid  der  kris- 
talschieting,  eenvormig  in  haar  werking  en  door  een 
macht  van  buiten  komend  aan  de  eerst  verspreide 
deelen  opgelegd.  Hooger  reeds  staat  de  eenheid  van 
het  water  in  den  stroom,  door  den  buigzamen,  schier 
vormeloozen  vorm  der  enkele  druppelen  als  van  zelven 
geworden.  Maar  het  beeld  der  hoogste  eenheid  geeft 
toch    het  bewerktuigd  leven ,  -dat  in  de  plant,  in  het 


38 

dier  en  in  ons  eigen  lichaam  cle  zuiverste  afronding 
der  eenheid  juist  wint  door  de  vrije  ontwikkeling  der 
ongelijksoortigste  deel  en,  elk  naar  eisch  van  eigen  aard 
en  roeping.  Die  wet  geldt  steeds  in  de  natuur.  Met 
de  woestijn  met  haar  eentoonige  zandkorrelen,  maar 
het  firmament  met  zijne  starren  die  altijd  anders, 
met  zijne  glanzen  die  altijd  nieuw,  met  zijne  zonne- 
groepen  die  altijd  wisselend  zijn,  toont  ons  de  een- 
heidsidé  in  haar  hoogere  verschijning.  Wilt  ge  aan  de 
natuur  de  gedachte  der  eenheid  onttooveren,  immers 
dan  vraagt  ge  niet  naar  het  heiveld  op  de  waterlooze 
vlakte,  maar  naar  het  bloembed,  met  de  volheid  der 
kleuren  en  toch  in  rijke  harmonie  gedoopt.  Vraag  het 
aan  de  kunst,  die  dochter  der  natuur,  die  het  schoon 
harer     moeder    voorbijstreeft,    waarmee   toovert    ze! 


Immers  niet  door  geheel  het  doek  met  éénzelfde  kleur 
te  bedruipen,  veelmin  door  kleurloos  te  maken  wat 
kleur  ontvangen  had,  maar  door  aan  de  veelheid 
en  volheid  van  alle  kleuren  die  heilige  harmonie  te 
ontlokken,  die  niet  de  eenheid  van  den  lichtstraal  is  en 
ze  toch  in  schoonheid  overtreft. 

Het  voegt  der  Kerk  van  Christus  M.  H.  in  de  hoogste 
niet  in  de  lagere  sfeer  de  natuur  de  afspiegeling 
van  haar  leven  te  zoeken.  De  hoogste  idé  der  na- 
tuureenheid  moet  regel  voor  de  eenheid  der  Gemeente 
zijn,  en  mits  men  daaraan  vasthoude  rijmt  met  die 
sprake  der  natuur  ook  de  uitspraak  der  Schrift. 

De  lagere  eenheid,  die  bij  Babel  is  gezocht,  wordt 
verstrooid  en  de  menschheid  naar  alle  richtingen  uit- 
eengeworpen,  niet  opdat  ze  haar  eenheid  verlieze, 
maar  die  in  Christus  juist  vinden  zou.  De  valsche 
eenheid  die  Israël  zocht  in  het  aardsche  koningschap 
wordt  eerst  in  de  deeling  der  rijken  en  straks  in  de 
verstrooiing    der  stammen  vernietigd,  om  „het  over- 


39 

blijfsel  van  het  heilig  zaad''  de  ware  eenheid  in  zijn 
Messias  tegen  te  voeren.  En  zoo  ook,  de  valsche  een- 
heid, die  men  der  Christelijke  gemeente  wil  opleggen 
door  ze  aan  wet  en  besnijdenis  te  binden ,  wordt  door 
de  zending  van  Paulus  voor  altijd  doorbroken,  om  de 
paden  te  effenen  voor  Hem,  die  door  de  vlakke  velden 
rijdt  en  in  zijn  eigen  persoon  de  levenswet  wil  zijn 
voor  zijn  Kerk.  De  Paulinische  zendbrieven  zijn  niet 
aan  de  geheele  Kerk  maar  elk  aan  eene  met  name  uitge- 
drukte  gemeente  gezonden,  wier  eigen  geest  en 
karakterontwikkeling  scherp-geteekend  uitkomt.  De  Sy- 
node van  Jeruzalem  heeft  de  eenvormigheid  met  de 
macht  des  Geestes  vernietigd.  Paulus  verzet  tegen 
Petrus  toont  even  als  het  besluit,  dat  gene  tot  de 
heidenen,  deze  tot  Israël  zou  gaan,  dat  vreeze  voor 
eigenaardige  ontwikkeling  in  Jezus  Kerk  misplaatst  ^s. 
Ook  in  het  woord  van  Jezus  aan  den  ziener  op  Path- 
mos  komt  de  ééne  kerk  voor  als  door  het  symbolisch 
zevental  in  de  veelheid  der  eigenaardige  gemeentefor- 
matien  gesplitst.  En  waar  voor  den  Troon  des  Lams 
de  verloste  gemeente  saamvergadert,  is  het  verschil 
van  natiën  en  volkerenen  geslachten  niet  als  der  eenheid 
vijandig  verdwenen,  maar  het  accoord  van  het  eeuwig 
Hallelujah  juist  uit  de  veelheid  der  tongen  gemengd. 
Wat  zeg  ik,  zelfs  de  eenheid  die  komt,  is  slechts  af- 
schaduwing van  die  hoogheilige  eenheid  des  goddelijken 
Wezens,  die  juist  in  de  drieheid  der  onderscheidene 
personen  het  diepe  mysterie  der  wezenseenheid  open- 
baart. De  pinksterdag  blijft  levensbeeld  der  gemeente: 
Eén  Geest,  maar  in  de  veelheid  der  vuurtongen,  „zoodat 
't  zat  op  een  iegelijk  van  hen".  Eén  zelfde  God,  wiens 
groote  werken  verkondigd  worden ,  maar  door  een  iege- 
lijk in  zijn  eigen  tale.  Geen  sprakeloosheid,  want  allen 
breken  uit  in  den  lof  des  Almachtige.    Geen  éénspra- 


40 

kigheid,  want  elk  bidt  en  looft  en  jubelt  in  de  taal  die  bij 
zijneigen  persoonlijkheid  voegt.  Maarhet  lofgejubelen 
de  eerbiedenisse  in  een  veelheid  van  talen ,  wier  accoord 
niet  in  het  rijmen  der  klanken ,  noch  in  het  fluisteren  der 
toonen  ligt,  maar  in  aller  Oorsprong  en  Bezieler,  inden 
éénen  Heiligen  Geest.  Zoo  dan  wil  het  ook  de  Efezer- 
brief.  De  eenheid  der  Gemeente  ligt  in  het  Raadsbe- 
sluit des  Vaders  gegrond  (H.  I:  4,  11),  heeft  in  den 
Zoon  als  haar  Hoofd  een  openbaring  onder  het 
geschapene  (H.  I:  22,  2B),  en  moet  werkelijkheid  wor- 
den door  de  opbouwing  der  enkelen  in  den  H.  Geest. 
(H.  H:  22).  Maar  die  eenheid  is  niet  op  aarde.  Ze 
is  „een  geestelijke  zegening ,  waarmee  de  Gemeente 
gezegend  is  in  den  hemel  in  Christus."  (H.  I:  3).  Van 
daar  dat  de  Gemeente  „mede  gezet  is  in  den  hemel 
in  Christus  Jezus"  (H.  H :  6) ,  opdat,  niet  reeds  ter- 
stond, maar  „in  de  toekomende  eeuwen  betoond  zou 
worden  de  uitnemende  rijkdom  zijner  Genade"  (H.  H : 
VS.  7),  en  de  Gemeente  van  Efeze  als  eens  „de  gnosis 
zal  te  niet  gedaan  zijn"  (1  Cor.  13:  8)  en  alle  hei- 
ligen voor  den  Troon  zullen  staan  (Openb.  6:  11), 
„met  alle  heiligen"  bevatten  zou  „die  liefde  van  Chris- 
tus die  alle  gnosis  te  boven  gaat"  (H.  IH:  18,  19). 
Daarom  blijft  op  aarde  het  „verdraagt  elkander" 
(H.  IV :  2)  ook  in  de  Gemeente  noodig ;  daarom  moet 
voor  den  nog  niet  aanwezigen  band  der  eenheid  „een 
band  des  vredes  (waarvan  alleen  bij  onderscheiding  der 
deelen  sprake  kan  zijn)  met  zorge  behouden;  daarom 
is  aan  een  iegelijk  gegeven  een  eigen  genade  „naar  de 
mate  der  gave  van  Christus"  (vs.  7)  ;  daarom  bekomt 
een  iegelijk  de  toebrenging  „naar  de  werking  van 
een  iegelijk  deel  in  zijne  mate"  (vs.  16) ,  en  kan  dan 
eerst  het  lichaam  tot  zijn  „vollen  wasdom"  en  dus 
tot    de   afronding  zijner   eenheid  komen,  als  na  de  te 


41 

voorschijn trediug  van  alle  deeleii  en  de  ontwikkeling 
van  elk  deel,  de  scheiding  tusschen  Christus  en  de 
Gemeente  wegvalt,  en  wij  allen  zullen  komen  tot 
wat  we  misten,  tot  de  „e enigheid  des  geloofs" 
en  der  kennisse  van  den  Zone  Gods. 

Zoo  moet  het  zijn.  Er  is  geen  andere  weg,  om  tot 
de  volle  krachtsuiting  der  innerlijke  levenseenheid  te 
geraken.  Zelfs  in  de  worsteling  der  natiën  hleek  het, 
hoe  geheel  anders  ook  de  leven swet  zij,  die  de  staat- 
kundige vorming  der  natiën  en  die  andere,  die  de  op- 
bouwing van  het  lichaam  van  Christus  beheerscht. 
De  Grieksche  volkeren  der  oudheid,  hoewel  nooit  on- 
der de  Rijkseenheid  saamgebracht,  hebben  door  hun 
innerlijke  levenseenheid  als  natie  een  zedelijken  en 
maatschappelijken  invloed  geoefend,  waarbij  het  strak 
saamgesnoerde  Rijk  der  Romeinsche  Caesars  in  de 
schaduw  wegvalt.  Ook  in  onze  dagen  is  juist  de  ver- 
brokkeling  en  ontbinding  van  het  oude  Duitsche  kei- 
zerrijk  voor  onze  oostelijke  naburen  middel  geweest 
ter  openbaring  van  hun  innerlijke" nationale  eenheid, 
die  weer  op  haar  beurt  den  weg  heeft  gebaand  voor 
de  stichting  van  een  krachtige  Rijkseenheid.  In  een 
ander  werelddeel  zien  we  juist  door  het  vrijgeven  der 
meest  eigenaardige  ontwikkeling  in  de  verschillende 
staten  zich  een  Statenbond  verheffen,  die  nu  reeds  in 
oppervlakte,  straks  in  zielental,  de  schoonste  droomen 
der  Alexanders  en  Caesars  achter  zich  laat.  En  let  ge 
op  uw  eigen  volkshistorie,  zeg  mij  dan,  wanneer  de 
innerlijke  levenseenheid  van  onze  natie  ooit  luider  ge- 
sproken en  krachtiger  gewerkt  heeft,  dan  toen  de  Staats- 
eenheid  bijna  onzichtbaar  wegschool  achter  de  ver- 
brokkeling  in  gewesten  en  de  splitsing  in  vrije 
steden  van  onze  aloude  Republiek*? 

t^en   uitwendige  eenheid  van  Jezus'  Kerk  op  aarde 


42 

is  niet  denkbaar.     Ze  is  een  „lichaam"  welks  eenheid 
rust  in  het  verheerlijkt   „Hoofd."     Eu  daarom  moet 
elke  poging  mislukken,  die  aan  dit"  geestelijk  wezen  een 
eenheid  zoekt  te  geven  in  een  geschreven  belijdenis  of 
voorgeschreven    vorm    van  eeredienst.      Uit   personen 
bestaande  kan  ze  alleen  in  een  persoon,  wiens  geest 
haar  geheel  bezielt  en  doordringt  een  eenheid  vinden, 
die  aan  den  eisch  van  haar  wezen  beantwoordt.  Maar 
nu,  onderstel  de  mogelijkheid ,  dat  zulk  een  persoon  zich 
op  aarde  vinden  liet,  maar  immers  dan  zou  de  Kerk  hier- 
mee tevens  van  den  Christus  zijn  afgesneden.  Dan  zou  die 
persoon  haar  geworden  zijn,  wat  ze  nu  belijdt  in  Christus 
te  bezitten  en  op  aarde  eerst  bij  zijn  wederkomst  ver- 
wacht.    De  illusie,  dat  een  groep,  b.  v.  een  twaalftal 
personen,    evenals    tijdens    het    leven    der   Apostelen, 
deze  levende  eenheid  vertegenwoordigen  kon,  ziet  voor- 
bij dat    eenheid    nooit  in    een    personengroep,  maar 
slechts  in  één  enkel  persoon  haar  afsluiting  vindt; 
voorts  dat   reeds     in  de  dagen  der  Apostelen  de  vol- 
strekte  eenheid   van    hun    kring    verbroken    was;    en 
eindelijk  dat  de  betrekkelijke  eenheid  van  het  Apostolaat 
slechts  gevolg  was  van  hun  bijzondere,  thans  niet  meer 
in  dien  zin  bestaande,  Geestes -inspiratie  uit  den  éénen 
Heer.  Men  ziet  het  aan  Rome.  Zijns  ondanks  is  men  dan 
ook  van  het  veelvoudig  Patriarchaat  en  het  allen  omvat- 
tend Concilie  naar  de  persoonlijke  eenheid  van  den  Ro- 
meinschen  Bisschop  gedrongen,  om  in  hem  den  plaatsbe- 
kleeder,  den    Stedehouder    van   het  Hoofd  der  ge- 
meente te  zien.  Slechts  vergat  men,  dat  „een  stedehou- 
der  van  het  Hoofd"  een  zegswijs  is    die   zichzelf  weêr- 
spreekt.  Alles  laat  zich  vervangen,  alleen  het  Hoofd 
in    Jezus    Gemeente    niet.     Want  van  tweën   één:  óf 
zulk  een  stedehouder  vervangt  Christus  niet,  —  maar 
dan   geeft    zijn  persoon  ook  slechts  een  formeele  een- 


43 

heid;  óf  wel  de  eenheid  door  zijn  persoon  geschonken 
rust  werkelijk  op  beheersching  door  geestesmeerderheid, 
maar  om  dan  ook  den  Christus  overbodig'  te  maken.  Ge 


weet  dat  onze  vaderen  van  „den  Antichrist  in  Rome" 
spraken.     In  zoover  was  die  karakterteekening  juist. 

De  „eenigheid  des  geloofs"  kan  niet  komen,  tenzij 
het  oordeel  voorafging.  De  zonde  werkt  altijd  als  een 
dissolvens,  ontbindend;  waar  zij  heerscht  kan  nooit 
hechte  samenbinding  zijn.  Dit  geldt  ook  van  Jezus  Kerk 
op  aarde,  die  hoe  zuiver  ook  in  haar  geestelijke  kern  , 
hoezeer  ook  heilig  door  het  Woord  des  Heeren  en 
heilig  in  Hem ,  niettemin  zonde  in  elke  levensuiting 
mengt,  wijl  ze  de  elementen  der  zonde  in  haar  uit- 
w^endig  leven  opnam.  De  tucht  moge  de  kracht  van 
dit  scheidend  element  temperen,  nooit  kan  ze  haar 
werkeloos  maken.  Ze  blijft  zoolang  deze  bedeeling 
voortduurt.  Eerst  met  de  wederkomst  des  Heeren 
zal  ze  vernietigd  worden,  en  eerst  dan,  als  er  geen 
zonde  meer  zijn  zal,  sluit  zich  de  eenheid  van  het 
gereinigd  leven  toe.  Of  wilt  ge  in  anderen  vorm, 
M.  H. ,  laat  mij  dan  zeggen ,  dat  elk  donatistisch  stre- 
ven steeds  doelloos  en  een  Kerk  van  enkel  bekeerden 
een  hersenschim  bleek.  Onze  Catechismus  zegt  het 
wel  goed,  dat  er  met  de  geloovigen  steeds  hypocriten 
in  de  Oemeente  vermengd  blijven.  Denkt  ge  u  dus 
de  mogelijkheid  dat  de  eenheid  der  zichtbare  Kerk  op 
aarde  reeds  samenviel  met  de  eenheid  der  onzichtbare 
in  Christus,  dan  kwaamt  ge  tot  de  ongerijmdheid  of 
dat  in  de  ware  eenheid  besloten  kon  zijn,  wat  tot  de 
levensgemeenschap  niet  behoorde,  óf  dat  reeds  vóór 
het  oordeel  een  zuivere  scheiding  voltrokken  wierd. 

Neen,  de  Gemeente  van  Christus  is  niet  alleen  de 
Kerk,  die  thans  op  aarde  zijn  naam  belijdt,  maar  bij 
die  strijdende    Kerk  op  aarde  behoort  ook  de  ze- 


44 

gepralende  Kerk  daarboven  en  de  Kerk ,  die  uu  nog 
niet  geboren,  na  onzen  dood  tot  aan  den  dag  des 
oordeels  de  geestelijke  krijgen  des  Heeren  krijgen  zal. 
Elk  dier  drie  vormt  slechts  een  deel  van  het  geheel. 
Het  geheel  der  Kerk,  dat  haar  volle  eenheid  vormt, 
ligt  in  de  samenvoeging  dier  drie.  En  daarom  is  het  mis- 
kenning van  de  ware  eenheid  der  volle  Gemeente,  zoo 
men  aan  het  zeer  kleine  deel,  dat  thans  op  aarde  lijdt, 
belijdt  en  strijdt,  de  geestelijke  mogendheid  toekent, 
om  die  heilige,  aan  God  zelf  ontleende  eenheid  (Joh. 
XVII :  22)  in  haar  verschijning  tot  uiting  te 
brengen. 

Veilig  mag  dus  gezegd,  dat  we  niets  te  vreezen, 
eer  alles  te  hopen  hebben,  zoo  de  onverbiddelijke  drang 
der  gebeurtenissen  ons  de  laatste  brokstukken  van  die 
schijneenheid  uit  de  hand  komt  slaan  en  haar  onpro- 
fijtelijken  band  door  de  macht  der  Christelijke  vrijheid, 
of  wilt  ge  door  het  recht  deig  geestelijke  persoonlijk- 
heid springen  doet.  De  eenheid  der  Kerk,  die  in  Chris- 
tus van  eeuwigheid  gegeven,  en  nu  reeds  in  de  diepte 
des  levens  aanwezig  is,  maar  om  nog  slechts  door  de 
mystiek  des  geloofs  genoten  te  worden,  behoeft  die 
menschelijke  nabootsing  niet,  om  in  den  doorluchten 
dag  met  en  in  Christus  op  zijn  Gemeente  neder  te 
dalen.  Veeleer  komt  de  Geest  zelf  die  valsche  eenheid 
verbreiden,  wijl  ze  de  opbouwing  van  het  Lichaam  van 
Christus  hinderend  in  den  weg  stond.  Ook  nu  pro- 
testeert diezelfde  Geest  in  het  hart  der  geloovigen 
tegen  die  oude  dwaling,  waarin  Rome  zich  heeft  vast- 
gezet en  die  te  kwader  ure  ook  op  onze  erve  binnen- 
sloop. Het  Protestantisme  der  16e  eeuw  voleindt  in 
deze  crisis  slechts  het  proces,  dat  in  het  martelaar- 
schap der  Hervorming  aanving.  De  verwerping  van 
Rome's  stedehouder  was    verbreking  der  eenheid.  Die 


45 

verbreking  totl3eginsel  verheven  draagt  „de  vrije  Kerk" 
in  haar  schoot. 


Bovendien,  al  dreigde  ook  bij  die  oplossing  der  cri- 
sis aanvankelijk  een  splitsing,  die  te  roekeloos  door- 
gedreven, door  versnippering  van  kracht  de  sterkte 
onzer  levensuiting  verzwakte,  dit  kwaad,  als  reactie 
tegen  onnatuurlijke  samenbinding  een  tijdlang  te  dul- 
den, zou  van  zelf  genezen,  zoodra  die  geest  van  reac- 
tie had  uitgegist.  Bij  het  afbreken  der  verkeerd  ge- 
bouwde muren,  moet  eerst  steen  voor  steen  afgebikt, 
maar  om  straks  weer  in  den  goeden  bouwstijl  en 
met  beter  cement  te  worden  ingevoegd.  Zoo  nu  ook 
hier.  Licht  zou  in  den  eersten  aandrang  elk  deel  van 
zijn  nevendeel  loslaten,  maar  al  spoedig  zou  openba- 
ring der  verwantschap  tot  nieuwe,  doch  dan  vrije 
verbinding,  zou  gemeenschappelijke  behoefte  tot  inniger 
maar  dan  vrijwillige  aansluiting,  zou  bovenal  de  drei- 
sjende   macht  van  Revolutie  en  Ultramontanisme,  tot 


nauwer  maar  dan  ongedwongen  samengaan  leiden.  Confe- 
deratief zou  ^e  nieuwe  stijl  van  onzen  kerkbouw  worden. 
De  verbinding  der  gemeenten  zou  bij  de  grens  van  land 
en  volk  niet  meer  staan  blijven.  En  juist  wijl  men 
een  vrije  en  dies  zedelijke  verbintenis  aanging,  zou  al 
het  zoet  der  saamverbinding  gesmaakt  worden,  zonder 
dat  het  knellen  van  band  werd  gevoeld. 

Niet  een  droever,  een  metterdaad  beter  toekomst 
beidt  ons  op  dien  weg.  Beslaan,  gelijk  thans,  een  twee 
of  drietal  kerken  geheel  de  oppervlakte  eens  lands, 
dan  blijft  de  Kerk,  waartoe  men  zelf  behoort,  natuur- 
lijk nog  groot  genoeg,  om  het  bestaan  van  andere 
kerken  schier  te  doen  vergeten.  Zoo  licht  beeldt  men  zich 
dan  in,  dat  zijn  Kerk  al  de  Kerk  is,  zoodat  men  zich  in 
de  eens  geschapen  vormen  zijner  Kerk  vastzet,  en  dus 
zoowel  het  gebrekkige  handhaaft  als  ontwikkeling  af- 


46 

snijdt.  Dat  het  dit  gevolg  had,  toont  het  verleden 
onw^eersprekelijk.  Gemeenschap  tusschen  de  kerken  der 
Hervorming  bestaat  zelfs  in  naam  niet  meer,  zelfs  niet 
tusschen  de  Lnthersphe  of  Gereformeerde  kerken,  die 
onder  verschillende  natiën  verstrooid  zijn.  De  on- 
derscheiding der  geesten,  die  een  open  oog  voor  het 
gebrekkige  en  onvolkomene  in  onze  toestanden  moest 
hebben,  gaf  twee  eeuwen  lang  geen  enkel  levenstee- 
ken.  Nog  zijn  onze  vormen  wat  ze  een  tweetal 
eeuwen  terug  waren.  Van  uitzetting,  van  ontwikkeling 
des  kerkelijken  levens  is  in  het  kerkelijk  organisme 
zelf,  noch  ten  onzent,  noch  in  de  Luthersche  Kerk, 
eenig  spoor.  Heft  men  daarentegen  die  gedwongen 
onnatuurlijke  eenheid  op  en  verveelvuldigen  zich  de 
gemeente-kringen,  dan  kan  de  onderlinge  aanraking 
en  dies  gemeenschap  reeds  daarom  niet  uitblijven,  wijl 
men  zonder  wederzijdsche  erkenning  niet  leven  kan. 
Het  slechts  relatief  bestaan  van  eiken  kring  zal  dan 
door  de  veelheid  der  groepen  van  zelf  gepredikt  wor- 
den. Het  onderling  verschil  in  bestaansvorm  zal  de 
critiek  den  slaap  wel  van  de  oogen  weren ,  en  bij 
de  mindere  logheid  van  organisatie  de  weg  tot  krach- 
tiger levensontwikkeling  van  zelf  zijn  gebaand. 

Dit  bovenal  zal  men  gewonnen  hebben,  dat  het  dan  uit 
zal  zijn  met  de  ketterjacht,  die,  door  den  drang  naar 
zuiverheid,  zoolang  de  valsche  eenheid  duurt,  onafwijs- 
baar geboden,  van  zelf  wegvalt,  zoodra  vrije  verbinding 
het  gedwongen  samenzijn  vervangt.  Die  onheilige  zucht, 
als  correctief  van  een  verkeerden  toestand  met  noodzake- 
lijkheid geboren,  zal  door  verbetering  van  dien  toestand 
ongemerkt  verdwijnen,  en  in  haar  plaats  zal  de  hooger, 
edeler  aandrift  de  harten  vermeesteren,  om  in  heiligen 
wedstrijd  met  elkander  te  ijveren,  wiens  Kerk  door  trouwe 
aan  den  Heer  der  Gemeente  de  diepste  wonden  in  de 


47 

consciëntien  slaat  en  het  best  de  wonden  der  conscen- 
tie  heelt. 

Zoo  zal  er  wrijving,  zoo  zal  er  ontwikkeling  van 
levensgloed  en  dies  wasdom  in  het  lichaam  van  Chris- 
tus komen,  en  gelijk  Paulns  het  eischt,  zal  die  levens- 
ontplooiing gebonden  zijn  aan  de  belijdenis  van  Vader, 
Zoon  en  Geest.  Het  leven  door  den  H,  Geest  gewekt, 
zal  naar  den  eisch  des  Geestes,  in  de  vrije  persoon-" 
lijkheid  zich  onbelemmerd  een  vorm  scheppen.  Door- 
dringend in  alle  levensverbindingen,  die  door  den 
Vader  in  de  schepping  verordineerd  zijn,  zal  het  ge- 
heel de  diepte  en  breedte  der  bedding  vervullen  met 
zijn  machtigen  stroom.  En  op  aarde  zijn  eenheid  mis- 
send, zal  het  die  in  den  Zoon  nu  reeds  belijden,  voor 
het  geloof  reeds  bezitten,  en  blijven  profeteeren,  tot 
eens  de  laatste  der  uitverkorenen  zal  zyn  toegebracht 
en  der  Bruid  in  het  witte  kleed,  van  alle  smet  en  vlek 
gereinigd,  van  Engelenlippen  het  geroep  in  de  ooren 
zal  klinken:  Zie  uw  Bruidegom  komt! 

Het  is  een  heilige  tempel  der  aanbidding  en  der 
heerlijkheid,  M.  H.,  waaraan  de  Gemeente  aller  eeuwen, 
en  in  haar  elk  geroepene  ten  leven,  arbeidt.  Dienst- 
knechten en  dienstmaagden  des  Heeren  zijn  we  èn 
in  ons  persoonlijk  leven  èn  in  onze  gemeentelijke 
verbinding,  slechts  één  roeping  kennend,  om  de  taak 
te  voleinden,  die  de  Bouwheer  des  tempels  ons  gaf. 
En  wel  is  die  taak  voor  allen  verschillend.  U  gaf  Hij  een 
rotsblok,  dat  ge  een  hoeksteen  daaruit  houwen  zoudt, 
u  een  zuil  om  af  te  ronden,  u  een  kapiteel  om  te  beeld- 
houwen, u  een  graveersel  om  uit  te  snijden,  — 
maar  hierin  immers  zijn  we  allen  één,  dat  geen  hooger 
aandrift  ons  de  borst  doet  kloppen,  dan  om  het  ons 
toevertrouwde  werk  te  voleinden  naar  den  wil  van  onzen 
Heer.  Zóó  arbeiden  we  rustig  voort,  en  al  is  het  dan,  dat 


48 

de  afgewerkte  brokstukken  van  het  voorgeslacht 
daar,  met  de  onzen  vermeerderd,  zich  tot  een  Chaos 
schijnen  op  een  te  hoopen,  en  alle  eenheid  van  bestek 
voor  ons  oog  te  loor  gaat,  dan  profeteert  toch  het  geloof, 
dat  in  dien  chaos  orde,  dat  in  die  warreling  eenheid 
nu  reeds  is  en  eens  volheerlijk  openbaren  zal  worden. 
Dan,  als  Hij  op  de  wolken  komt,  de  „opperste  Bouwmees- 
ter," die  uit  uw  hand  den  hoeksteen,  van  u  het  kapiteel, 
van  u  de  zuil,  van  u  het  graveersel  nemen  zal,  om 
die  allen  naar  zijn  eeuwig  bestek  ineen  te  zetten  tot 
dien  Tempel  vol  glorie,  waarin  niemand  binnengaat, 
dan  die  in  't  zijne  getrouw  is  bevonden. 

Amen. 


Bij  H.  DE  HOOGH  &  C°.  wordt  mede  uitgegeven 


DE  EENIGHEID  DES  GELOOFS. 


INTREEREDE, 

GEHOUDEN   DEN    3    SEPTEMBER    1873, 

IN    DE    NIEUWE    KERK    TE    AMSTERDAM, 
DOOR 

P.     VAN     S  O  N. 

Prijs  25  ets. 

V  R   IJ  H  E  I  D.  I 


REDE, 

TER   BEVESTIGING   VAN  Dr.   Ph.   S.   VAN   RONKEL, 

GEHOUDEN    DEN    23    MAART    1873,    IN    DE    NIEUWE    KERK 
TE    AMSTERDAM, 

DOOR 

B^,  A.  KUYPER. 

Prijs  25  Cents. 

Nederl.  Stoomdrukkerü ,  Nieuwen(l\jk  L  76,  Amsterdam.